Het grote Johannes evangelie
De Heer gaf dit door
het innerlijke woord
aan
Jakob
Lorber
Oorspronkelijke titel: 'Johannes, das grosse
Evangelium' geschreven door Jakob Lorber. Dit boek is gepubliceerd door
Lorber-Verlag, Bietigheim Wurttemberg.
Wie wat meer zou willen weten van de
profeet Jakob Lorber, kan zich wenden tot de
Jakob Lorber Stichting voor het
Nederlandse taalgebied
Burg. de Millylaan 1,7231 DP
Warnsveld. Telefoon: 05750 - 21803
Copyrights 1988 Uitgeverij De Ster -
Breda
NUGI 632
ISBN 9065564918
Uit deze uitgave mag uitsluitend iets
verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar
gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm, opnamen, of op welke
andere wijze ook, hetzij chemisch, elektronisch of mechanisch, na voorafgaande
schriftelijke toestemming van de uitgever.
Any
part of this book may only be reproduced, stored in a retrieval system and/or
transmitted in any form, by print, photo print, recording, or other means,
either chemic, electronic or mechanic, with the written permission from the
publisher
Inhoud
Hoofdstuknummer / omschrijving /
tussen haakjes, indien bekend, de datum waarop het geschreven werd.
1 De Heer ontmoet een groep arme bedevaartgangers (ca. 17.8.1861)
2 Het wonder in het huis van de waard
3 De genezing van de zieke Helena
4 De Heer getuigt over Zichzelf
5 De aankomst bij Jericho
6 Het weerzien met Kado
7 De Heer en de zieke koopman uit Sidon (27.8.1861)
8 Een harpspeler zingt voor de Heer
9 De beloning van de zanger
10 De Griek stelt de Heer een vraag over de
scheppingsgeschiedenis
11 De Heer geneest de Griek die een zieke maag
heeft
12 De Heer spreekt vermanende woorden tot de
Grieken
13 De brutale acrobaten en hun terechte
bestraffing
14 Wat de Grieken dachten van het verdwijnen
van de acrobaten (3.9.1861)
15 Een rechtszitting in de herberg
16 Het levensverhaal van de rovers
17 De verontwaardiging en goede bedoeling van
de waard
18 De religie van de drie rovers
19 Over de leiding van de mensen
20 Nojed vraagt naar de ware godsdienst
21 De omstandigheden in het gezin van
Hiponias, de vader van de drie dieven
22 Over de bestemming van de mensen
(12.9.1861)
23 Over de noodzaak en het doel van
verzoekingen
24 De bedenkingen van Nojed over de
goddelijkheid van de Heer
25 De natuurlijke mens en de mens die van Gods
geest doordrongen is
De
Heer onderweg van Jericho naar Nahim in Judea (Lucas 19)
26 De Heer vertrekt uit Jericho. Zacheüs in de
moerbeiboom.
27 De gelijkenis van de toevertrouwde ponden
28 De Heer geneest de zoon van Zacheüs
29 Waarom de bezetenheid van de zoon werd
toegelaten (20.9.1861)
30 Over de maat van goed en kwaad
31 Het heidense dorp met de tempel van
Mercurius
32 De genezing van het blinde meisje Achaia
33 Het opwekken van de dode jongeman in Nahim
34 Het meningsverschil over de persoonlijkheid
van de Heer
35 Over het toelaten van nood en ziekte
36 Waarom de Heer de weduwe bezoekt
(5.10.1861)
37 De voorwaarde voor een persoonlijke
openbaring van God
38 De zorg van de jongeman
39 Jacobus vraagt naar de geestelijke
betekenis van de opwekking van de dode
jongeman
40 Over de geestelijke omstandigheden van onze
tijd
41 De leerlingen hebben een vraag over het
verduisteren van de zuivere leer van
Christus
42 De weduwe en haar uit de dood opgewekte
zoon getuigen tegenover het volk.
(20.10.1861)
43 De tekenen van de geestelijke aanwezigheid
van de Heer
44 De juiste verering van de Heer
45 De karavaan van de rovers
46 De bekentenis van de rovers
47 De verandering van de woestijn
48 De Heer zegent de woestijn
49 Het in bezit nemen van de vruchtbare
kolonie (26.10.1861)
50 De Heer met de Zijnen in een herberg in
Samaria
51 De waard vraagt naar de Heer
52 Het wonder met de edelvissen
53 De waard herkent de Heer (31.10.1861)
54 De geestelijke betekenis van de
gebeurtenissen in de herberg
55 Het prachtvertoon op tafel bij het
ochtendmaal
56 De profetenscholen
57 De ware profeten
58 Het navolgen van de Heer
59 Vruchtbare zegen in een klein dorp in
Samaria
60 De reden waarom het de bewoners goed gaat
61 De volledige genezing van de bezetene
62 De belofte en de zegen van de Heer voor
dorp
63 De Heer met de Zijnen in een oerbos in
Samaria.
64 In de plattelandsherberg (17.11.1861)
65 De Heer maakt Zich bekend aan de waard
66 De genezing van de tien melaatsen (Luc.
17:11-19)
67 Farizeeën en schriftgeleerden verzoeken de
Heer (Luc. 17:20-21)
68 De Heer geneest de zieke knecht van de
waard (22.11.1861)
69 De waarde van de instellingen van de tempel
70 De wederkomst van de Heer (Luc. 17:22-36)
71 De laatste tijd vóór de wederkomst van de
Heer (Luc. 17:37)
72 Het rijk Gods
73 De Heer geeft uitleg over het eten van Zijn
vlees en het drinken van Zijn bloed
74 De betekenis van het handelen volgens Gods
woord
75 Het nachtelijke onweer (7.12.1861)
76 De jongste Farizeeër begint de Heer te
herkennen
77 In de beschadigde synagoge
78 De geestelijke duisternis van de
schriftgeleerde
79 De droom van de schriftgeleerde
80 De Farizeeër verklaart de droom
81 De twee tempeldienaren zoeken de Heer
82 Het wijnwonder en de gevolgen ervan
(11.12.1861)
83 Over de boom des levens en de boom der
kennis
84 “Adam, waar ben je?” -een belangrijke vraag
85 De Heer spreekt over Zijn menswording
86 Over het ware vrezen van God
87 Het oefenen in geloof en vertrouwen
88 Waar onophoudelijk bidden toe leidt
De gelijkenis van de verdrukte weduwe en de hardvochtige rechter
(Luc.18:1-8)
89 Hoe het in de toekomst met het geloof
gesteld zal zijn
90 Over de nieuwe tijd (19.12.1861)
91 Het trapsgewijze reinigen van de wetenschap
en haar toepassingen
92 De wijsheid van Mozes en Jozua
93 Over de wetenschap der overeenstemmingen
94 De wederkomst van de Heer
95 Het middagmaal
96 Het vertrek naar Kana
97 In de herberg te Kana (26.12.1861)
98 De waard en Judas Iskariot
99 De Heer over Judas Iskariot
100 Over de juiste weg naar het juiste
doel
Verkeerde en juiste ontwikkeling van het verstand.
101 De oorzaak van de nood op aarde
102 De taak van de menselijke ziel op
aarde
103 De weg van de mensen naar het doel
104 De reizigers voor de herberg
(5.1.1862)
105 De Indo-joden doen verslag van het
doel
106 De droom van het meisje
107 Het meisje herkent de Heer
108 Over de kracht van de geest (13.1.1862)
109 De ware sabbatsheiliging
110 De karavaan uit Perzië in de
herberg
111 De Heer geneest de zieke leider
van de kooplieden
112 De opdracht van de Heer aan de
Perzen
113 De Heer vertrekt uit Kana
114 De ontmoeting van de Heer met
Philopold (22.1.1862)
115 Het land van de Indo-joden
116 Het vreugdemaal bij Kisjonah
117 Tempeldienaren uit Jeruzalem
zoeken de Heer
118 Het gesprek tussen de
tempeldienaren en de Heer (30.1.1862)
119 De Heer roept de drie aartsengelen
Michaël, Gabriël en Rafaël
120 De meningen van de tempeldienaren
over de drie aartsengelen
121 De Heer legt het 13e hoofdstuk van
Ezechiël uit
122 De tempeldienaren krijgen Griekse
kleren
123 Samaritanen zoeken de Heer
(9.2.1862)
124 Hoe moeilijk het is om het volk
voor te lichten
125 Juiste kennis van de natuur is
belangrijk
126 De Samaritanen bewonderen de
verschijning van de Heer.
127 Over het eten van allerlei vlees
en vruchten
128 De maaltijd bij Kisjonah
129 God vrezen en God liefhebben
130 Gabriëls getuigenis over Maria
(19.2.1862)
131 De rijke visvangst
132 De Heer geeft aanwijzingen voor
het verkondigen van Zijn
133 De Heer laat de Indo-joden weer
naar hun eigen land gaan
134 De Heer vertelt over Zijn verzoeking
in de woestijn (Matth. 4:1-11)
135 Het vertrek van Kis naar Jesaïra
136 De Heer en de arme visser
137 Avondoverwegingen
138 Over het contact met goede geesten
139 Uitleg van de Heer over de planeet
Mars
140 De moedige bootsman (6.3.1862)
141 Het wezen van de wereld aan gene
zijde
142 De werkzaamheid van de ziel
143 De werkzaamheid van de geesten
144 De betekenis van de
toekomstvoorspellingen van de Heer
145 De deemoed van de arbeiders in de
wijngaard van de Heer
146 De Heer bezoekt de arme vissers in
de baai (16.3.1862)
147 De vissers begroeten de Heer
148 Liefde, zachtmoedigheid en geduld
zijn beter dan gerechtvaardigde ijver.
149 De Heer voorspelt Zijn einde
in
de omgeving van Caesarea Philippi
150 De reis van Kis naar Marcus bij
Caesarea Philippi
151 Marcus doet verslag van de
succesvolle genezingen in zijn bad
152 De leerlingen vragen de Heer naar
de reden van Zijn vreugde over natuur
(27.3.1862)
153 De Heer en de twee Grieken
154 Het geestelijke zoeken van de
Grieken
155 De Grieken hebben vragen over de
alwetendheid van de Heer
156 De gedachten van de Grieken over
de enig ware God
157 Het onderricht van de Heer over de
ene, enig ware God
158 De Grieken herkennen de Heer. Doel
en oorzaken van ziekten
159 Het beoefenen van de naastenliefde
160 Wat de Griekse arts had vernomen
en zijn getuigenis over de Heer (9.4.1862)
161 De belijdenis van de arts
162 Het gesprek tussen de Romeinse
opperrechter en de Griekse arts
163 De twijfel van de rechter
164 De genezing door het geloof van de
bekeerde rechter
165 De genezenen komen bij de Heer
166 De Heer geeft gedragsregels voor
de gelovigen
167 De weemoed van de Romein bij het
mooie uitzicht (16.4.1862)
168 De wens van de Romein
169 De Romein in gesprek met zijn
gestorven vader
170 De Heer geeft uitleg over de
omstandigheden aan gene zijde
171 De leiding van menselijke zielen
naar voleinding
172 De Heer roept Rafaël om de
betekenis en het bestaan van het rijk Gods toe te
lichten
173 Het wezen van het rijk Gods
174 Het wezen van Rafaël (26.4.1862)
175 De arts kan geen verklaring vinden
voor het wezen van Rafaël
176 Over bestaan en niet-bestaan
177 De tegenvragen van de arts
178 De noodzaak voor het versluieren
van de herinnering
179 Over de wijsheid van de Heer
180 De dank van de arts en de
leerlingen voor het onderricht
181 De voornaamste belemmeringen voor
geestelijke vooruitgang
182 De weg om materiële zielen te
redden
183 Het onderricht van Rafaël
(12.5.1862)
184 Over het opnemen van de leer van
de Heer
185 Over valse en ware profeten
186 De genezing van de zieken uit
Joppe
187 De verbazing van de Griek over het
heilzame maal
188 De genezenen en hun schippers
189 De genezen visser bewijst de schippers
de goddelijkheid van de Heer
190 De arts vraagt naar het manna in
de woestijn
191 Raphaël’s onderricht over de
spijziging van Israël in de woestijn
192 Het verschijnsel van de
luchtspiegeling (24.5.1862)
193 De oorzaken van de geestelijke
superioriteit van de heidenen
194 In hoeverre de Joden de
openbaringen opnemen
195 De vissers uit Joppe worden door
de Heer uitgenodigd voor de maal tijd
196 De storm en zijn overeenstemmende
betekenis
197 Over de aanwezigheid van de
engelen bij de mensen
198 De ondergang van de agenten van
Herodes (5.6.1862)
199 De redding van de overste
200 De plannen van de overste
201 De Heer is de wensen van Herodes'
soldaten voor
202 Het gesprek tussen de commandant
en de overste
203 De wens van de commandant en de
vervulling daarvan
204 De commandant Leander voor de Heer
205 Het goede inzicht en het goede
plan van de overste (10.6.1862)
206 Het overleg van de soldaten van
Herodes
207 De mooie ochtend aan het meer
208 Een gesprek over de trekvogels
209 De gevaren van de ceremoniële
godsdienst en ceremonieel bidden
210 Het gericht van de hardvochtigen
aan gene zijde
211 Rafaël bij de soldaten van Herodes
212 Rafaël repareert het beschadigde
schip (21.6.1862)
213 De Heer bij de soldaten van
Herodes
214 De gasten vertrekken naar hun
eigen woonplaatsen
De voetnoten zijn, wanneer niet anders
aangegeven, van de uitgever. Voorzover Jakob Lorber zijn geschriften van data
voorzien heeft, zijn deze in de inhoudsopgave vermeld.
[1]
Toen wij reeds een uur gaans van Essea verwijderd waren, kwamen ons de eerder
genoemde arme bedevaartgangers uit het gebied rond Jericho tegemoet en vroegen
ons om een aalmoes.
[2] Ik zei tegen de Joodse Grieken:
'Geef hun van jullie overvloed;. want zij zijn net zo arm in de wereld als
Ikzelf, die nog geen steen als Mijn eigendom bezit, die Ik als zodanig onder Mijn
hoofd zou kunnen leggen!Vossen hebben hun holen en de vogels hun nesten; maar
deze armen bezitten niets behalve zichzelf en hun schamele kledij. Schenk hun
dus iets!'
[3] Na deze woorden van Mij legden
alle Joodse Grieken en ook de paar leerlingen van Johannes een flink bedrag aan
geld bij elkaar en gaven dat met vreugde aan de armen; deze bedankten Mij en de
gevers met opgeheven handen en vroegen ons om vergeving voor het feit dat zij
ons onderweg hadden opgehouden, maar aangezien wij Joden waren vroegen ze ons
ook angstig en bezorgd of ze Essea wel vóór zonsopgang zouden bereiken.
[4] Ik zei: 'Waarom zijn jullie bang
dat je de sabbat ontheiligt door over de weg te lopen? Mozes noch een andere
profeet heeft immers ooit een gebod gegeven, dat men op een sabbat niet mag
reizen; de nieuwe tempelvoorschriften zijn geen goddelijke geboden en hebben
voor God ook geen waarde. Maar het is nog vroeg, en jullie zullen de plaats
binnen een uur bereiken. Als jullie daar echter aankomen, moeten jullie je
intrek nemen in de eerste herberg die zich buiten de poort van het stadje
bevindt! Daar zullen jullie goed worden opgenomen en verzorgd, want Ik heb
jullie da.ar al aangekondigd. Maar wie Ik ben, zullen jullie in Essea wel
horen; en reis nu maar weer verder! ‘
[5] De armen waren wel verbaasd dat Ik
hun dat allemaal gezegd had; maar ze durfden toch niet te vragen hoe Ik dat
allemaal kon weten, en trokken verder.
[6] Onderweg vroegen de leerlingen Mij
waarom deze armen eigenlijk.naar Essea reisden, want het was hun niet aan te
zien dat ze een of andere ziekte hadden. want zieke mensen waren nooit zo goed
ter been.
[7] Ik zei: 'Deze mensen trekken niet
naar Essea om daar te worde? genezen, maar om als totaal berooiden daar werk en
geldelijke ondersteuning te vinden; ze hebben namelijk van reizigers gehoord
dat de Essenen de laatste tijd heel liefdadig zijn geworden tegenover echt arme
mensen, en dus zijn ze op weg gegaan naar Essea omdat ze thuis geen werk en dus
ook geen verdienste voor hun levensonderhoud konden vinden. Dat strekt hun
streek niet tot eer en daarom wordt die door Mij ook maar spaarzaam gezegend.
[8] Toch waren er onder deze armen ook
enkele zieken, toen ze van huis gingen; maar er zijn enkele van de door Mij
uitgezonden zeventig leerlingen bij hen in hun armzalige streek gekomen en
hebben hen gezond gemaakt, zodoende was er nu ook geen zieke meer onder hen. De
leerlingen hebben hun ook aangeraden om vanwege hun armoede naar Essea te gaan,
waar ze zeker werk en verzorging voor lichaam en geest zouden vinden. En daarom
zijn deze armen dan ook snel op weg gegaan.'
[9] Petrus zei: 'Dan moeten ze spoedig
na ons op weg gegaan zijn, omdat ze nu al hier zijn; want zij kunnen zich
immers niet zoals wij' op een wonderbaarlijke manier voortbewegen?'
[10] Ik zei: 'Dat gaat ons ook
helemaal niets aan! Ze zullen nu weldra de plaats van hun bestemming bereikt
hebben en dat is voldoende; de dag of het uur is helemaal niet belangrijk, en
daarom laten \\-.e dat nu rusten!'
[11] Met dit antwoord van Mij waren
allen tevreden. Wij liepen flink voort en kwamen dan ook snel vooruit, wat met
name in deze streek heel goed en praktisch was; want het was er erg kaal, en
verscheidene uren in de omtrek was er geen boom, geen struik en ook geen ander
gewas te bekennen. We kwamen er dan ook geen mens tegen, en daarom konden we
ons met de snelheid van de wind voortbewegen en hadden op die manier het lange
en zeer verlaten gedeelte van onze weg weldra achter ons gelaten.
[12] Toen wij deze voor iedere
reiziger zeer onherbergzame weg achter ons hadden gelaten, waarvoor we ondanks
onze snelheid van de wind twee uur nodig hadden, terwijl anders zelfs een
reiziger op een kameel bijna een volle dag op de verlaten weg moest
doorbrengen, kwamen we weer in een herbergzame streek, waar zich langs de weg
dan ook een herberg en verscheidene huizen en boerderijen bevonden, die voor
het merendeel eigendom van Grieken waren.
[13] Bij de herberg aangekomen zeiden
enkele leerlingen: 'Heer, wij hebben nu een heel lange weg afgelegd en hebben
dorst gekregen! Zou U het goed vinden als wij hier een kleine verfrissing namen
en ons water lieten geven om onze dorst te lessen?'
[14] Ik zei: 'Dat kunnen we wel doen;
maar het is hier een waterarme streek en de waard zal zich goed voor het water
laten betalen, want hij is een zeer op winst beluste heiden, zoals de meeste
Grieken. Als jullie het water willen betalen, dan kunnen wij de herberg
binnengaan, een kleine pauze nemen en ons water en wat brood laten geven.'
[15] Omdat ze geld bij zich hadden
zeiden de Joodse Grieken en ook de leerlingen van Johannes: 'Heer, dat doen we
met veel genoegen! En als de waard een wijn heeft die goed te drinken is, dan
willen wij ook die betalen!'
[16] Ik zei: 'Dat staat jullie hier vrij.
Doen jullie wat jullie nodig vinden, dan zal Ik het Mijne doen! Laten we de
herberg dus binnengaan!'
2
Het wonder in het huis van de waard
[1] Daarop gingen we direct de herberg
binnen en de waard kwam buitengewoon hoffelijk naar ons toe en vroeg ons waar
hij ons mee van dienst mocht zijn.
[2] Ik zei: 'Wij hebben honger en
dorst, geef ons daarom wat brood en water!'
[3] De waard zei: 'Mijne heren, ik heb
ook wijn! Willen jullie niet liever wijn drinken, want die is bij mij heel
goed, en beter dan het water dat in deze streek nauwelijks geschikt is om mee
te koken?'
[4] Ik zei: 'Jouw wijn is weliswaar
niet slecht; maar wij zijn in aards opzicht niet zo welgesteld dat wij onze
dorst met jouw dure wijn kunnen lessen. Breng ons dus maar wat wij gevraagd
hebben, dan zullen wij daar ook tevreden mee zijn! Maar haal het water uit de
bron in je wijnkelder, en niet uit de regenput achter op de binnenplaats; want
het water wordt bij jou ook betaald en daarom moet het goed, fris en helder
zijn!'
[5] De waard keek Mij verrast aan en
zei: 'Vriend, voorzover ik weet ben jij nu voor de eerste keer in mijn huis!
Hoe weet jij dan hoe het is ingedeeld? Wie kan jou dat verteld hebben?'
[6] Ik zei: ' Ach, verbaas je daar
maar niet over, maar breng ons wat we gevraagd hebben! Niets in dit huis is Mij
onbekend, ook al ben Ik met deze vrienden van Mij nu voor de eerste keer onder
jouw dak. Hoe dat mogelijk is, dat weet Ik wel, zoals Ik ook weet dat jouw
oudste en liefste dochter Helena al driejaar lang aan een kwaadaardige koorts
lijdt en datje daar al veel kosten voor hebt gemaakt, terwijl toch geen enkele
arts en nog minder een van je vele huisgoden, die je voor veel geld uit Athene
hebt laten halen, haar heeft geholpen. Kijk, zo weet Ik nog veel meer dingen in
jouw huis! Maar ga nu en breng ons wat we gevraagd hebben, zodat wij ons kunnen
sterken en daarna verder reizen!'
[7] Daarop riep de grenzeloos
verbaasde waard een paar dienaren en liet ons brood, zout en verscheidene
karaffen vers water brengen.
[8] Toen dat allemaal voor ons op
tafel stond en de dorstige leerlingen direct naar de karaffen wilden grijpen,
zei Ik tegen hen: 'Wacht nog even tot Ik het water zegen, zodat het niemand
kwaad doet; want ook het bronwater in deze streek is koortsverwekkend, omdat
het onzuivere natuurgeesten bevat!'
[9] Toen wachtten de leerlingen, en Ik
ademde over de karaffen en zei tegen de leerlingen: 'Nu is het water gezegend
en gezuiverd; maar eet eerst wat brood en drink dan met mate, zodat jullie niet
dronken worden!'
[10] De leerlingen deden dat; en toen
ze begonnen te drinken zeiden ze met verbaasde vrolijke gezichten: 'Ja, zulk
water moet je inderdaad met mate drinken, zodat je niet dronken wordt!'
[11] De waard merkte dat en zei tegen
de twee dienaren: 'Hoe kan dat nu? Hebben jullie deze merkwaardige gasten soms
wijn gebracht, terwijl ze toch uitdrukkelijk alleen om water gevraagd hebben?'
[12] De dienaren zeiden: 'Heer, wij
hebben gedaan wat ons bevolen werd! Maar hoe het water nu wijn is geworden, dat
weten wij niet; degene die er overheen geademd heeft zal wel weten hoe het
water wijn heeft kunnen worden.Vraag het hem, want hij schijnt meer te kunnen
dan wij hier met z'n allen!’
[13] Daarop kwam de waard naar onze
tafel en wij gaven hem te drinken. Toen hij de karaf bijna helemaal
leeggedronken had zei hij vol verbazing tegen Mij: 'Bent u soms een groot en
beroemd magiër of zelfs een mij nog onbekende God, dat u zoiets kunt doen? Ik
vraag u om het mij te zeggen!'
[14] Ik zei:' Als jij je goden uitje
huis wegdoet en niet meer in ze gelooft, dan wil Ik je wel zeggen wie Ik ben en
jou de enige echte, ware, maar jou nog volledig onbekende God tonen, die ook
jouw dochter zou kunnen helpen als je in Hem zou geloven en Hem alleen de eer
zou geven.'
[15] Toen de waard dat van Mij hoorde,
zei hij: 'U spreekt merkwaardige woorden! Al mijn goden vernietigen zou geen
kunst zijn - maar als onze priesters of de Romeinen dat horen, zal het mij
slecht vergaan; want wie zich vergrijpt aan een beeld van zelfs maar een
hal(god, wordt bij ons zwaar gestraft. Ik zou eerst met mijn hele huis Jood
moeten worden en dat ten overstaan van een rechtbank met geschrift, zegel en
besnijdenis aantonen, waarna mij dan het Romeinse burgerrecht afgenomen zou
worden en ik het dan als Jood weer voor veel geld zou moeten kopen, als ik
verder een Romeins burger zou willen zijn! Wat u van mij vraagt,
wonderbaarlijke vriend, is iets wat in mijn huidige positie nauwelijks
uitvoerbaar is. Maar ik weet een oplossing: doet u de goden weg uit mijn huis,
in het bijzijn van de getuigen die mij in mijn huis ten dienste staan, dan zal
ik in stilte met mijn hele huis alleen de eer geven aan de God die u mij
getoond hebt!'
[16] Ik zei: 'Goed, maak dan nu een
ronde in je huis en overtuig je ervan, of een van j e vele kamers nog door een
afgod, groot of klein, gesierd wordt!’
[17] Toen de waard dat wilde gaan
controleren, kwamen alle huisgenoten hem al vertwijfeld huilend tegemoet en
jammerden: 'Er moet wel een groot ongeluk over dit huis komen, want alle goden
hebben het plotseling verlaten!'
[18] Toen zei de waard met een
onverschrokken gezicht:'Maak je daar maar niet druk om! Slechts de dode, door
mensenhanden gemaakte goden, die voor niemand enig nut hebben en niemand in
nood kunnen helpen, zijn zeker door een ware, levende en boven alles machtige
God vernietigd; en in plaats daarvan is hoogstwaarschijnlijk de ene, enig ware,
levende en boven alles machtige God in ons huis gekomen, en deze dienaar van
Hem, die zelf al meer dan machtig is, zal ons Hem nader leren kennen en zelfs
tonen! En zo is door het verwijderen van de dode en geheel en al machteloze
goden over ons huis geen onheil, maar alleen maar een zeer groot heil gekomen.
[19] En opdat jullie geloven dat het
wonderbaarlijk genoeg en inderdaad zo is, moet je eens naar deze waterkaraffen
van ons kijken! Op verzoek van deze wonderbaarlijk machtige dienaar van de ene,
ware God zijn die door mijn twee dienaren hier vol water op deze tafel gezet,
wat zij tegenover iedereen kunnen getuigen. Aangezien ze flinke dorst hadden
wilden deze gasten het water direct drinken, maar de machtige godsdienaar zei
tegen hen dat ze het water pas moesten drinken nadat hij het eerst gezegend
had. Daarop ademde hij over de karaffen en het water, en onmiddellijk werd het
in de beste wijn veranderd. Daar staat nog een volle karaf; neem en proef de
inhoud, en oordeel of het water dan wel wijn van de allerbeste soort is!'
[20] Daarop pakte de vrouw van de
waard de karaf, proefde de inhoud ervan en zei, uiterst verbaasd: 'Luister, dit
is ongehoord! Zo'n wonder kan alleen een God doen! Eens in Athene heb ik ook
wel magiërs gezien die wonderen deden en ook water nu eens in bloed, dan weer
in melk en dan weer in wijn en in nog allerlei andere dingen veranderden; maar
van een Apollo-priester, die mij achterna liep omdat ik een heel mooie en rijke
Griekse vrouw was, had ik al gauw tot in details gehoord hoe dergelijke wonderbaarlijk
uitziende veranderingen op een heel natuurlijke manier tot stand gebracht
kunnen worden. Maar dat nam ook ieder geloof in magiërs en hun valse wonderen
bij mij weg.
[21] Maar hier is geen enkele geheime
en verborgen valsheid te ontdekken, en daarom is het een volkomen echt wonder
van een levende God; dat geloof ik nu helemaal, en tot aan mijn dood zal ik aan
dat geloof vasthouden. En proef nu allemaal van deze wijn en geef je oordeel!'
[22] Daarop proefden allen van de wijn
en stelden vast dat het inderdaad was zoals de waard en zijn vrouw hadden
beschreven.
[1] Daarop zei de waard verder tegen
zijn personeel, dat nu aanwezig was: 'Wij hebben ons er nu van overtuigd dat
deze ons nog volkomen onbekende dienaar van de ene ware God een echt wonder
heeft gedaan om ons de ene ware God te leren kennen; maar hij heeft mij ook al
andere bewijzen gegeven, die niet minder wonderbaarlijk zijn en waaruit ik heb
opgemaakt dat hij wel een buitengewoon wonderlijk mens moet zijn, want
nauwkeuriger dan wijzelf is hij op de hoogte van de meest verborgen en geheim
gehouden inrichtingen en omstandigheden van ons huis.
[2] Zo weet hij ook van de tot op
heden ongeneeslijke ziekte van onze liefste dochter Helena, en hij heeft mij
dan ook beloofd dat hij haar zou genezen, als ik de dode afgoden, groot en
klein, allemaal uit huis zou verwijderen en mij dan met mijn hele huis aan de
ene, ware God houd en Hem alleen de eer geef. Ik durfde mij echter toch niet
zelf te vergrijpen aan de dode afgoden, uit vrees dat ik eerst door iemand
verraden en daarna door de priesters en rechtbanken gestraft zou worden, maar
ik zei tegen deze wonderbaarlijke dienaar van de ene ware God: 'Doet u ze onder
getuigen weg uit het huis, dan zijn wij er niet verantwoordelijk voor!' En
kijk, dat deed hij in één ogenblik, en zodoende zijn al onze talrijke afgoden
ook op een uiterst wonderbaarlijke manier in huis helemaal vernietigd; Vlij
zijn daar nu allemaal getuige van en kunnen daar niet door de priesters en nog
minder door een Romeinse rechtbank voor ter verantwoording geroepen worden,
wat jullie allemaal even goed zullen begrijpen als ikzelf.
[3] Maar nu deze man vandaag
plotseling zulke onverwachte dingen voor onze ogen heeft laten gebeuren, laat
nu dan ook onze dochter nog genezen worden en aan ons allemaal de ene, enig
ware God bekend gemaakt en getoond worden, zodat wij allemaal alleen aan Hem de
eer kunnen geven en volgens Zijn wil kunnen handelen en leven!'
[4] Daar waren alle aanwezigen het
helemaal mee eens, en de waard wendde zich nu samen met zijn vrouwen zijn
kinderen tot Mij en vroeg Mij om, als het mogelijk was, hun zieke dochter te
genezen.
[5] En Ik zei: 'Omdat jij en je hele
huis gelooft, geschiede jullie ook naar je gelooft Ga nu naar de kamer van
jullie dochter en overtuig je ervan of ze al genezen is! Maar breng haar daarna
hier, opdat ook zij van deze wijn des levens proeft en Hem leert kennen, die
haar genezen heeft!’
[6] Toen Ik dat gezegd had verlieten
allen in allerijl de eetkamer, om te zien of Helena wel genezen was. Toen ze
bij haar kwamen troffen ze haar volkomen gezond aan, en zij vertelde dat er
een vuur door haar heen gestroomd was en dat de koorts en alle pijn en heel
haar vroegere zwakte haar plotseling verlaten hadden. Dat bracht een groot
gejuich teweeg. De dochter verliet dan ook direct haar ziekbed, kleedde zich
aan en werd onder gejuich snel bij Mij gebracht.
[7] Toen haar verteld werd dat Ik
degene was die haar genezen had, knielde zij aan Mijn voeten, die door haar
tranen van dankbaarheid bevochtigd werden. Ook alle anderen bedankten Mij voor
de wonderbaarlijke genezing van Helena.
[8] Maar Ik zei tegen haar: 'Sta op,
dochter, en drink wat wijn uit de karaf die naast je staat, zodat je gesterkt
zult worden in je hele lichaam en in je ziel!'
[9] Toen stond Helena zonder moeite
op, pakte bescheiden de karaf en dronk daar de wijn uit, die haar sterkte en
waarvan zij de goede smaak niet genoeg kon prijzen en roemen.
[10] Toen zij gesterkt was, begonnen
allen Mij weer te vragen om hun nu ook de ene ware God te leren kennen en Hem
hun ook te tonen, als dat mogelijk was.
[11] Ik zei: 'Luister dan naar wat Ik
jullie nu in het kort zal zeggen!
[12] Er is bijna geen Griek die in het
Joodse land leeft en handelt, die niet vertrouwd is met de leer van Mozes en de
andere profeten. De God nu, die door Mozes aan de Joden verkondigd werd, de
God, die op de berg Sinaï onder donder en bliksem met Mozes en door hem en zijn
broer Aäron sprak en later ook steeds door de mond van de profeten en vele
andere wijze mannen, wiens meer dan heilige naam Jehova is, is de ene, enig
ware, eeuwig levende, meest wijze, meer dan goede en oppermachtige God, die de
hemel met de zon, de maan en alle sterren en deze aarde met alles wat daarin,
daarop en daarboven is, uit Zichzelf heeft geschapen.
[13] Geloof in deze God, houd Zijn
geboden, die jullie kennen, en heb Hem boven alles lief door Zijn geboden te
houden, maar heb ook jullie medemensen lief zoals een ieder van jullie
zichzelf liefheeft, dat wil zeggen: doe voor hen alles waarvan jullie
redelijkerwijs willen dat zij dat ook voor jullie doen; dan zal de ene, enig
ware God jullie altijd genadig zijn en jullie beden graag verhoren!
[14] Dan zal Hij Zich voor jullie niet
als een verre en hardhorende God doen kennen, maar als een steeds nabije en een
jullie boven alles liefhebbende Vader, die jullie beden nooit onverhoord zal
laten.
[15] Dat is alles wat de ene, enig
ware God, die ook de enig ware Vader van alle mensen is, verlangt. Wie dat zal
doen, zal niet alleen reeds op deze aarde meer en meer gezegend zijn, maar na
het afvallen van het lichaam ook het eeuwige leven van zijn ziel ontvangen en
zal daar, waar de Vader is, eeuwig meer dan zalig zijn. Weten jullie nu wie de
enig ware God is?'
[16] Allen
zeiden: 'Ja, als Hij dat is - en daar twijfelen we nu niet meer aan dan kennen
wij Hem uit de geschriften, die ons goed bekend zijn! De leer van Mozes is ons
altijd goed bevallen; maar omdat wij maar al te vaak vast moesten stellen dat
die leer met name door de voornaamste priesters in geheel tegengestelde zin
werd nageleefd, en dat de enig ware God hun geen enkel kwaad doet als straf
voor de misdaden die zij aan hun medemensen begaan, dachten wij: wat voor waars
kan een leer dan wel bevatten, als - wat uit al hun daden maar al te duidelijk
blijkt -de voornaamste vertegenwoordigers ervan en de zogenaamde godsdienaren
daar geen spoortje geloof aan hechten?!
[17] Want dat men zijn medemens moet
liefhebben als zichzelf, is immers het eerste watje uit de geboden van Mozes
opmaakt. Maar je moet ook eens zien hoe de belangrijkste vertegenwoordigers van
de leer van Mozes hun medemensen liefhebben;je zou wel met de diepste
blindheid geslagen moeten zijn om niet op te merken dat juist deze
vertegenwoordigers van de leer er niet in het minst in geloven. Want de
waarheid van een echt geloof moet immers blijken uit het handelen volgens de
leer, en in het bijzonder bij hen die de leer vertegenwoordigen en verbreiden.
Maar wanneer zij door hun handelen nu al voor het oog van iedereen zonder enige
schroom of vrees voor een enig ware God laten zien dat zij niets geloven -hoe
kunnen wij vreemdelingen ons dan bij hun leer aansluiten?
[18] Kijk, machtige, ware dienaar en
priester van de ene, enig ware God, dat was dan ook steeds de reden waarom wij
aan de waarheid en echtheid van de leer van Mozes evenzeer twijfelden als aan
onze veelgoderij! Omwille van de mensen en hun wetten hebben wij tenslotte wel
aan alles meegedaan, maar zelf geloofden wij in geen enkele God meer -maar wel
geloofden wij in de alles beheersende krachten van de natuur, die wij door onze
geleerden iets nader hebben leren kennen.
[19] Maar nu zijn als gevolg van uw
daden en woorden de zaken bij ons alle maal enorm veranderd, en wij geloven nu
zonder twijfel in de ene, enig ware God van de Joden, die aan u zo'n ongehoorde
puur goddelijke macht verleend heeft, omdat u natuurlijk altijd Zijn wil hebt
gedaan.
[20] Wij zullen ons echter enkel en
alleen aan de leer van Mozes houden en nooit aan de vertegenwoordigers ervan in
Jeruzalem. Gisteravond laat zijn er vanuit Essea nog een paar van zulke
tempelheren bij ons gekomen, die geweldig tekeer gingen over hun eigen
tempelbedrijf en de grote macht en wijsheid van de Essenen erg prezen, en wij
dachten bij onszelf' Als jullie jezelf al zo afkammen, wat moeten wij vreemden
dan wel van jullie denken?' Maar toch bevielen ze ons, omdat ze de waarheid
bekenden. Vanmorgen vroeg zijn ze weer verder gereisd. Wat de leer betreft is
het ons nu wel duidelijk; maar er is nog één punt, en dat is uw laatste
belofte.
[21] U beloofde ons ook de enig ware
God te tonen, en dat zult u net als al het andere zeker kunnen. Nu u ons ongevraagd
al zo gelukkig hebt gemaakt door ons in woord en daad de ene, enig ware God te
leren kennen, vragen wij u om ons geluk nu ook nog compleet te maken door ons
de enig ware, ene God te tonen! Wij vragen u daar allemaal heel nadrukkelijk
om!'
[1] Ik zei: 'Ja, Mijn lieve kinderen,
maar juist ter wille van jullie gaat dat niet zo gemakkelijk als jullie denken;
maar omdat Ik jullie ook dat beloofd heb, zullen jullie de ene, enig ware God
ook allemaal aanschouwen. Maar eerst moet Ik jullie wel op het hart drukken dat
jullie hetgeen je gezien hebt niet bekend mogen maken voordat er een jaar
verstreken is.'
[2] Allen beloofden Mij dat plechtig.
[3] Toen zei Ik verder: 'Goed dan,
luister naar Mij, en doe jullie ogen en harten wijd open!'
[4] Ik, die nu met jullie spreek, ben
Zelf degene die de profeten aan de mensen verkondigd hebben! Volgens Mijn
eeuwige raadsbesluit heeft het Mij behaagd om Zelf als mens van vlees en bloed
als een helder en leven brengend licht onder de mensen te komen, die in de oude
nacht van de zonde dwalen en verkommeren, en hen te verlossen van het harde juk
van het gericht en de eeuwige dood.
[5] Maar Ik ben niet alleen naar de
Joden gekomen, die vanaf het allereerste begin het volk van de ene ware God waren
en zich ook nog zo noemen hoewel zeer velen vanwege hun slechte daden al sinds
lange tijd een volk van de hel zijn geworden -maar ook naar de heidenen.
Weliswaar stammen die ook af van dezelfde eerste mens op deze aarde, maar ze
hebben zich in de loop van de tijd zo door de verlokkingen van de wereld laten
verleiden, dat ze daardoor afvallig werden van de ene ware God, Hem niet meer
kenden en vervolgens van dode en vergankelijke materie naar hun lust en
believen zelf goden maakten en die vereerden en aanbaden, wat tegenwoordig nog
heel veel het geval is, zoals jullie wel weten.
[6] Opdat dus ook de heidenen de
eeuwige en meest levende waarheid, die alleen in God bestaat, zullen kennen,
ben Ik ook naar de heidenen gekomen en geef Ik hun het door eigen toedoen al zo
lang verloren levenslicht en dus ook het eeuwige leven terug.
[7] Ik ben Zelf het licht, de weg, de
eeuwige waarheid en het leven. Wie in Mij gelooft en volgens Mijn leer leeft,
heeft het eeuwige leven reeds in zich en zal de dood nooit meer zien of voelen,
al zou hij wat zijn lichaam betreft duizendmaal sterven; want wie in Mij
gelooft, Mijn geboden houdt en Mij derhalve boven alles liefheeft, is in Mij en
Ik in de geest in hem. En in degene in wie Ik ben is ook het eeuwige leven.
[8] En nu heb Ik jullie dan ook de
enig ware, ene God getoond, zoals Ik jullie zojuist beloofd had. Onderzoeken
jullie nu jezelf, of je dat ook gelooft! Ja, ook dit geloven jullie nu - maar
blijf ook als echte helden in dat geloof en laat jullie daar door niemand meer
vanaf brengen, dan zullen jullie leven en de kracht van Mijn wil zal in jullie
zijn en blijven! Zo zij het en blijve het!'
[9] Toen Ik dat tegen de daar
aanwezige heidenen gezegd had, werden ze door een huivering van diep ontzag
aangegrepen, en niemand durfde een woord te zeggen.
[10] Maar Ik zei op vriendelijke toon:
'Kom toch tot jezelf, kinderen! Zie Ik er als meest ware Vader van alle mensen
dan zo verschrikkelijk uit, dat jullie nu door zo'n huivering voor Mij bevangen
worden? Kijk, Mij is weliswaar niets onmogelijk -want in Mij is alle kracht,
macht en gezag in de hemel en op aarde -maar Ik kan er niet voor zorgen dat Ik
niet ben wat Ik ben, en jullie niet wat jullie zijn! Ik ben nu eenmaal Degene
die Ik ben, was en zal zijn van eeuwigheid tot eeuwigheid, en jullie zullen dat
ook zijn en blijven.Als Ik jullie nu Mijn lieve kinderen noem, zijn jullie toch
helemaal aan Mij gelijkwaardig, en als jullie volgens Mijn leer en dus ook
volgens Mijn wil leven en handelen, zullen jullie werkelijk niet minder volmaakt
zijn dan Ikzelf ben, en jullie zullen dezelfde tekenen kunnen doen die Ik doe.
Want wat voor vreugde kunnen onvolmaakte kinderen aan een volmaakte Vader
geven? Laat jullie te grote eerbied voor Mij dus varen en heb in plaats daarvan
een volkomen vertrouwen en liefde voor Mij, dan zullen jullie Mij veel
aangenamer, welgevalliger en dierbaarder zijn!
[11] Werkelijk, wie Mij liefheeft
hoeft Mij niet te vrezen! Want degenen die God te zeer vrezen, hebben Hem ten
eerste nog nooit echt gekend en hun hart staat nog ver af van Zijn liefde, en
ten tweede lopen zulke te vreesachtige kinderen door hun eigen schuld gevaar
dat ze gaan dwalen in wat ze geloven en weten. Want hun vrees verzwakt hun
moed en hun wil om in hun hart zo dicht mogelijk bij Mij te komen en daardoor
ook in alle waarheid des levens door Mij verlicht te worden. Als jullie dat
hebben begrepen, laat jullie vrees voor Mij dan varen en heb liefde voor Mij en
het volste vertrouwen in Mij!’
[12] Toen Ik dat tegen hen gezegd had,
week de afgodische angst uit hun hart en begonnen zij Mij met meer vertrouwen
te loven en te prijzen, en in hun hart ontwaakte meer en meer de liefde. Maar
toch waren ze er niet helemaal gerust op, want de voorstellingen uit het
heidendom van onverbiddelijkheid en eeuwige macht en gestrengheid van een God,
die zij lange tijd gekoesterd hadden, wilden en konden niet zo snel uitgewist
worden. Maar na een uur, waarin Ik nog in de herberg bleef, werden ze allemaal
vertrouwelijk en Ik gaf hun nog menige les, die hun liefde voor Mij versterkte
en bevestigde.
[1] Toen vroegen Mijn leerlingen, die
geld bij zich hadden, de waard wat ze voor het brood en het bronwater moesten
betalen.
[2] Maar de waard zei: 'O, hoe kunnen
jullie mij dat vragen, daar ik nu immers bij God de Heer en dus ook bij jullie,
die zeker Zijn naaste vrienden zijn, eeuwig in de schuld zal staan? leder woord
dat Hij tot ons gesproken heeft is immers eindeloos veel meer waard dan alle
schatten van de aarde! Al wilden jullie duizend jaar in mijn huis blijven en
dag en nacht eten, en ik zou daar ook maar één stater voor vragen, dan zou ik
echt niet beter verdienen dan levend en wel als voer voor de slangen en draken
gegooid te worden! Maar het is nu bijna middag; wat zou het voor mij een geluk
betekenen, als God de Heer met jullie bij mij het middagmaal zou willen
gebruiken!'
[3] Daarop zei Ik: 'Jouw wil geldt bij
Mij als het werk! Maar wij moeten verder, omdat er ook op andere plaatsen
kinderen zijn die Ik wil helpen. Er zullen straks echter arme pelgrims
hierheen komen, en wel vanuit Essea op weg naar Jericho. Ze hebben daar
weliswaar hun lichamelijke gezondheid helemaal teruggekregen, maar geld hebben
ze niet veel en ze zijn hongerig, dorstig en moe; geef hun spijs en drank en
ook onderdak voor de nacht, dan zal Ik dat aannemen alsof je dat voor Mij hebt
gedaan!'
[4] De waard zei: 'O Heer en God, al
willen die arme mensen hier een heel jaar blijven, ze zullen hun verzorging
krijgen! Als ze over de heerweg gaan, wil ik hun direct mijn lastdieren en met
paarden bespannen wagens tegemoet sturen en hen hierheen laten brengen.'
[5] Ik zei: 'Ook hierbij geldt jouw
wil als het werk! De pelgrims die Ik je aankondigde zijn reeds gisternacht
vanuit Essea over de bergen hierheen vertrokken en zullen binnen een paar uur
over het smalle bergpad hiernaartoe komen, zodat ze dus niet veel zullen hebben
aan jouw lastdieren en wagens. Maar als ze hier morgen vertrekken kun je hun de
een of andere dienst bewijzen als dat nodig is.
[6] Maar laat voortaan niemand meer
betalen voor het water; want Ik heb er ook voor gezorgd dat jouw bronnen steeds
rijkelijk en gezond water zullen geven. Wees altijd barmhartig tegenover armen,
dan zul je ook barmhartigheid bij Mij vinden! Mijn zegen en Mijn genade heb je
ontvangen, en die zullen ook bij je blijven als je metterdaad aan Mijn leer
zult vasthouden; en zo zullen wij onze reis nu weer voortzetten.'
[7] Na deze woorden stond Ik snel op
en ging met de leerlingen naar buiten.
[8] Het spreekt vanzelf dat de waard
ons met de zijnen onder tranen, dank en lofprijzing een stuk begeleidde; maar
toen wij er flink de pas in zetten, bleven onze begeleiders achter en keerden
weer terug naar huis.
[9] omdat er rond het middaguur hier
op dit weggedeelte geen reizigers waren, trokken wij weer met de snelheid van
de wind voorwaarts; maar als wij weer in een streek kwamen die bevolkt was,
liepen wij in onze gewone, natuurlijke pas verder. En zo kwamen wij tegen de
avond in de buurt van ons reisdoel Jericho.
[10] Daar was een mooi grasveld. Hier
rustten wij uit totdat de zon helemaal onder zou zijn gegaan; want Ik wilde
niet bij daglicht de stad binnengaan, met name omdat de twee Farizeeën, die wij
ondanks hun snel dravende kamelen hadden ingehaald, slechts een paar morgen
* (* Morgen: een oude landmaat; zoveel
land als een span paarden in één morgen kon ploegen. Per land(streek) erg
verschillend, in het Duitse gebied meestal variërend van ongeveer 25 tot 35
are. Een paar morgen is in dit verband dus waarschijnlijk een paar honderd
meter.) voor ons uit de stad naderden.
[11] Terwijl wij op ons grasveld
uitrustten onder het bespreken van allerlei dingen, kwam er uit het
nabijgelegen tolhuis een tollenaar naar ons toe, die vroeg waar wij vandaan
gekomen waren en of wij op die plek de nacht zouden doorbrengen.
[12] Ik zei: 'Noch het een noch het
ander gaat je iets aan; maar als je het wilt weten, zeg Ik je ten eerste dat
wij vandaag helemaal uit Essea zijn gekomen, en ten tweede dat wij hier nu wat
uitrusten en daarna de stad binnen zullen gaan.
[13] Toen de tollenaar hoorde dat wij
te voet in één dag helemaal uit Essea naar Jericho waren gekomen, sloeg hij
zijn handen van verbazing ineen en zei: '0, daar is een snellopende kameel wel
toe in staat, maar met menselijke voeten is dat ongekend! Dan moeten jullie
gevlogen hebben!'
[14] Ik zei: 'Dat is onze zaak; maar
ga jij de stad in, omdat je de tijd hebt, en vraag aan Kado, wiens vader jullie
hoogste gebieder is, of hij naar Mij toe wil komen; want Ik, de Heer, wacht hier
op hem!'
[15] Toen vroeg de tollenaar: 'Heer,
als ik Kado uw naam niet kan noemen, zal hij dan wel naar u toekomen?'
[16] Ik zei: 'Dat zal hij zeker! Ga
nu, dan zul je je loon ontvangen; want iedere gewillige arbeider is zijn loon
waard!'
[17] Na deze woorden van Mij ging de
tollenaar snel de stad in en bracht de boodschap aan Kado over.
De Heer in Jericho
6
Het weerzien met Kado
[1] Toen Kado dat hoorde, wachtte hij
geen moment meer, gaf de tollenaar een muntstuk als boodschappersloon en
haastte zich zo snel mogelijk naar Mij toe.
[2] Tc:en hij buiten adem bij ons
aankwam, stonden wij op van het grasveld en Ik reikte hem de hand; maar hij
omarmde Mij, drukte Mij aan zijn borst, bedolf Mij onder vele
vriendschappelijke kussen en zei tenslotte, overvloeiend van blijdschap en
geluk (Kado): '0 Heer en Meester, wat heeft U mij een onbeschrijflijke vreugde
bereid door zo snel terug te komen! O wij gelukkigen, dat wij U weer in ons
zondige en voor U eeuwig onwaardige midden hebben! Het zijn nu nog maar drie
dagen dat U hier afwezig was, en voor mij zijn het bijna drie jaren geworden;
want het grote verlangen van ons hele huis naar U heeft ons geduld zwaar op de
proef gesteld. Als U vandaag met was gekomen, zou ik morgen in alle vroegte
onze beste kamelen in beweging hebben gezet en U naar Essea nagereisd zijn. 0,
omdat U nu gekomen bent, is alles weer volkomen goed en uitstekend in orde!
Maar nu, o Heer en Meester, onze enige liefde en onze hoogste behoefte, kom
toch, kom nu met mij mee, opdat ons hele huis zielsgelukkig wordt!'
[3] Ik zei: 'Jouw vriendelijkheid
heeft Mijn hart verkwikt, en Ik zal met je meegaan; maar laten we nog een
poosje wachten! We zullen de stad binnengaan als het donker begint te worden,
zodat we geen opzien baren onder de nieuwsgierige volksmenigte; want omdat hier
morgen markt wordt gehouden, zijn er veel vreemdelingen, en die moeten ons
niet aangapen en bekritiseren als we de stad binnengaan. Bij jouw vader hebben
nu immers ook een paar Farizeeën hun intrek genomen; zij zullen weldra
ondergebracht zijn, en dan kunnen we geheelongehinderd jouw huis binnengaan.'
[4] Dat vond Kado goed; maar hij riep
de tollenaar nog een keer en stuurde hem naar de herberg, om tegen zijn mensen
te zeggen dat ze een goed avondmaal moesten klaarmaken. De reden zouden ze
binnen korte tijd wel vol blijdschap vernemen.
[5] Daarop haastte de tollenaar zich
nogmaals de stad in en bracht de boodschap over.
[6] De vader van Kado zei: 'Ik vermoed
wel waar het om gaat! Ga Kado maar zeggen dat we uitstekend voor alles zullen
zorgen!'
[7] Toen de tollenaar weer terugkwam
en Kado het antwoord van zijn vader overbracht, en het al tamelijk donker begon
te worden, zei Ik: 'Nu kunnen we heel kalmpjes aan op weg gaan en zullen door
niemand onderweg meer bekeken en herkend worden; en al ziet iemand ons, dan zal
hij ons voor juist arriverende handelaars houden, maar dat maakt ons niet uit.'
[8] Wij kwamen dan ook op ons gemak en
ongehinderd bij de herberg van Kado.
[9] Voor de herberg aangekomen, zei Ik
tegen Kado: 'Vriend, ga jij nu eerst naar binnen en vertel je mensen dat Ik met
Mijn leerlingen uit Essea ben aangekomen! Als Ik de gastenkamer binnenkom,
moeten ze niet in vreugde uitbarsten, om de vreemdelingen niet voortijdig op
Mij opmerkzaam te maken. En laten zij Mij ook niet met 'Heer' en 'Meester',
maar gewoon als een goede vriend aanspreken; want Ik kijk toch immers alleen
maar naar het hart en nooit naar de mond. De reden waarom Ik dat nu zo wil
hebben zul je later wel inzien en begrijpen. Ga het nu maar doen!'
[10] Kado haastte zich nu het huis
binnen en instrueerde de zijnen zoals Ik hem opgedragen had.
[11] Daarop ging Ik de ruime
gastenkamer binnen, waar reeds een grote tafel voor ons gedekt was.
[12] Toen wij binnenkwamen, kwam
natuurlijk iedereen vriendelijk naar ons toe. De vader en moeder van Kado en
ook zijn vrouwen kinderen begroetten Mij heel vriendelijk en vroegen Mij te
gaan zitten, aangezien Ik vast wel moe zou zijn van de lange reis. Deze
begroeting was heel goed en maakte dat de vreemdelingen geen acht sloegen op
Mij en Mijn leerlingen. Maar bij al die goed gekozen bewoordingen kregen allen
tranen in de ogen van grote vreugde, met name de vader van Kado en de oude,
trouwe dienaar van Kado, die Apollon heette. Maar Ik sterkte direct hun gemoed
en zo konden ze Mijn aanwezigheid verder zonder tranen verdragen.
[13] Wij gingen direct aan tafel
zitten en de waard, Kado, zijn vrouwen kinderen en op Mijn verzoek ook Apollon
gingen het dichtst bij Mij zitten; de moeder van Kado had echter nog bezigheden
in de keuken, en zijn broers en zusters moesten de gasten bedienen.
[14] Toen wij nu heel welgemoed aan de
tafel zaten, waarop zich reeds de beste wijn en het beste brood in overvloed
bevond, wilden enkele leerlingen, en voornamelijk onze Judas Iskariot, er
direct naar grijpen, omdat ze al flink honger hadden.
[15] Maar Ik zei: 'Omdat jullie het
tot nu toe hebben uitgehouden, zullen jullie ook wel in staat zijn het nog een
paar ogenblikken uit te houden zonder van honger of dorst om te komen! Wacht op
de warme spijs; pas als die op tafel staat, moet je eerst wat brood met zout
nemen en daarna een kleine slok wijn, dan zal het avondmaal jullie sterken en
fris en monter maken, maar anders jullie ledematen en ingewanden alleen maar
verzwakken! De mens moet ook zijn lichaam gezond proberen te houden als hij
zijn ziel van droefheid en angst bevrijd wil zien. Doen jullie ook zoals Ik
het doe!'
[16] De leerlingen bedankten Mij voor
deze raad en volgden die ook op.
7
De Heer en de zieke koopman uit Sidon
[1] Enkele vreemdelingen hadden
gemerkt dat Ik de leerlingen dat advies had gegeven, en een van hen, die een
koopman uit Sidon was, stond op, kwam naar Mij toe en zei: 'Goede vriend,
vergeef mij dat ik als vreemdeling de vrijheid heb genomen om u hier aan te
spreken! Aan de woorden die u tot uw vriend richtte merkte ik dat u zonder
twijfel een arts moet zijn; ik zou u dus een advies willen vragen, namelijk wat
ik moet doen en gebruiken om bevrijd te worden van mijn maagklachten, die ik nu
al verscheidene jaren heb.'
[2] Ik zei: ' Als je denkt dat ik een
arts ben, neem dan ook Mijn raad aan! Eet niet teveel en te vet varkensvlees,
zoals je tot nu toe gedaan hebt, en drink niet de hele dag door zoveel sterke
wijn, dan zullen je maagklachten wel over gaan! Dat is Mijn advies als arts;
als je dat opvolgt, zal het je meer van nut zijn dan jouw aloësap, dat je maag
wel leeg maakt, om hem daarna weer des te meer te kunnen vullen. De mens leeft
niet om te eten, maar hij eet alleen maar om te leven, en daar is geen
volgepropte maag en geen dagelijkse bedwelming van de zenuwen door zo sterk
mogelijke wijn voor nodig.'
[3] Toen de vreemdeling dat van Mij
gehoord had, zei hij heel verbaasd: 'U hebt mij toch nog nooit eerder gezien!
Hoe kunt u zo precies weten hoe ik leef'
[4] Ik zei: 'Werkelijk, Ik zou wel een
slechte arts moeten zijn, als Ik bij een zieke niet van zijn voorhoofd zou
kunnen aflezen hoe hij leeft en hoe hij aan zijn ziekte is gekomen! Doe wat Ik
je aangeraden heb en onthoud je van de wellust, dan zal je maag wel beter
worden!'
[5] De vreemdeling bedankte Mij voor
deze raad en legde drie goudstukken voor Mij op tafel.
[ 6] Maar Ik gaf die aan hem terug met
de woorden: ' Geef die aan de armen; want Ik heb geen goud of zilver nodig,
waar de mensen zo gretig naar verlangen!'
[7] De vreemdeling nam zijn goud weer
terug en zei: 'Nu zie ik pas dat u een echte arts bent! Als het beter met mij
gaat, zullen de armen het honderdvoudige van mij krijgen!'
[8] Daarmee ging hij weer naar zijn
tafel, en op die van ons werd de maaltijd opgediend.
[9] De spijzen bestonden uit zeer goed
bereide vissen, drie gebraden lammeren en twintig eveneens gebraden kippen en
bovendien verscheidene soorten edel fruit. Wij begonnen dan ook direct te eten
en iedereen liet zich de spijzen, het fijne tarwebrood en de wijn goed smaken,
en al gauw werd het heel levendig aan onze tafel.
[10] Toen de vreemdelingen merkten dat
wij het ons aan onze tafel goed lieten smaken, en omdat zij ook wisten dat het
altijd heel duur was om in deze herberg te eten, zei de vreemdeling aan wie Ik
zojuist een goed advies voor sein maag had gegeven, min of meer zachtjes tegen
zijn metgezellen: 'Ja, nu wordt het mij wel duidelijk waarom die arts de drie
goudstukken niet van mij aannam! Gasten als hij en zijn metgezellen, die zo'n
dure maaltijd tot zich kunnen nemen, hebben beslist meer schatten dan wij, en
dan zijn drie goudstukken natuurlijk te weinig voor zo'n arts, die al meer dan
rijk is! Wel, zo'n avondmaaltijd kost in deze herberg minstens vijfhonderd
geldstukken! Ja, ja, wie de bekwaamheid heeft om een beroemd arts te zijn, is
gelukkiger en rijker dan een koning die, als hij ziek is geworden, bij zo'n
arts tegen betaling van grote schatten hulp moet zoeken! Want een koning kan
nog zo machtig en rijk zijn, hij kan zichzelf toch niet genezen en van de dood
redden, als hij ziek en zwak wordt. Dan laat hij voor veel geld vaak van heel
ver de beste arts komen die er is, en als de arts hem geholpen heeft, wordt hij
met nog grotere sommen geld beloond. En bij deze arts zal het zeker ook zo zijn
dat hij bij koningen en vorsten reeds grote sommen geld heeft verdiend, en
daarom kan hij ook heel anders leven dan wij, arme kooplieden uit Sidon en
Tyrus.'
[11] Mijn leerlingen hoorden deze
opmerking van de kant van de vreemdeling ook, en Jacobus de Oudere wilde hem
al in de rede vallen.
[12] Maar Ik zei tegen hem, ook min of
meer zachtjes: 'Laat ze maar praten en over ons oordelen, want daar berokkenen
ze ons echt geen schade mee! Als jullie in Mijn naam aan de mensen over de hele
wereld het evangelie zullen verkondigen, zullen jullie niet ontkomen aan
allerlei oordelen die de mensen over jullie vellen. Zijn deze blind en dom,
laat de mensen dan maar praten, zolang hun oordeel maar geen kwaad in zich
draagt! Als het echter een kwaadaardig karakter heeft, dan kunnen jullie
degenen die over jullie oordelen voor een rechter ter verantwoording roepen,
óf jullie verlaten die plaats en schudden ook het stof van jullie voeten; dan
zal Ik in het verborgene wel de rechter zijn over zo'n plaats en de bewoners
ervan! We zullen hen nu dus ook over ons laten praten en ons beoordelen zoals
ze willen en begrijpen; want geen mens kan over een kwestie of een
omstandigheid een oordeel vellen dan zijn eigen begrip, net zo min als een os
een psalm van David kan zingen of een blinde een andere blinde kan leiden!
Daarom moeten jullie je voortaan door dergelijke voorvallen absoluut niet meer
van de wijs laten brengen!'
[13] Allen gaven Mij gelijk en
bedankten Mij voor deze raad.
[14] Maar Apollon zei daarop: 'O Heer
en Meester, U hebt weliswaar eeuwig in alles gelijk; maar het is wellastig voor
ons dat U door de aanwezigheid van deze vreemdelingen niets bijzonders tegen
ons kunt zeggen om Uzelf niet kenbaar te maken, en wij U ook niets
buitengewoons kunnen vragen.'
[15] Ik zei:'O vriend, maak je daar
maar niet druk om! Voor middernacht zal er nog heel veel buitengewoons
gebeuren; want omdat onze dagtaak goed beëindigd is ben Ik in een goede
stemming, en jullie moeten dat ook allemaal zijn! Maar laten we nu eten en
drinken en ons in onze blijdschap door niemand laten storen!'
[16] Daarop aten en dronken wij heel
welgemoed, evenals de vreemdelingen aan de andere tafels.
8
Een harpspeler zingt voor de Heer
[1] Omdat er in Jericho een markt was,
die zeven dagen duurde, kwamen daar behalve veel kooplieden ook allerlei
goochelaars, fluitspelers, zangers, harp en lierspelers naar toe, die 's
avonds van herberg naar herberg trokken en de gasten tegen een geringe betaling
allerlei dingen lieten zien en voorstellingen gaven; zo kwam er ook in onze
herberg een zanger met een harp, die hij goed wist te bespelen, en die
bovendien met een zuivere stem de psalmen van David zong.
[2] Toen hij de kamer binnenkwam,
vroeg hij de gasten of hij tegen een kleine vergoeding mocht optreden.
[3] De vreemdelingen, voor het
merendeel Grieken en Romeinen, zeiden: ‘Ach, ga weg met je oude Joodse geknars!
In de muziek, die goddelijke kunst, zijn immers alleen de Grieken thuis! Als de
mensen daar aan de hoofdtafel naar je willen luisteren, hebben wij daar niets
op tegen; maar van ons zul je geen beloning krijgen.'
[4] Daarop kwam de arme harpspeler en
zanger naar onze tafel en vroeg of hij voor ons alleen mocht optreden.
[5] En Ik zei vriendelijk: 'Treed maar
op zonder schroom of bedenkingen, want Ik ken je en weet dat je een zuivere
zanger bent, geheel op de wijze van David! Jouw beloning zal daarom groot
zijn!'
[6] Daarop boog de zanger en
harpspeler diep voor ons, stemde zijn harp zuiver en zei verbaasd: 'Werkelijk,
dit is een goede zaal voor muziek en zang; want zo hemels helder en zuiver heb
ik de snaren van mijn harp nog nooit horen klinken!’
[7] Ik zei: 'Welnu, in dat geval kun
je wel met je optreden beginnen!'
[8] Daarop greep de harpspeler met
geoefende vingers de snaren en liet een aangrijpend voorspel klinken. Toen de
vreemdelingen de zeer zuivere klanken en prachtige melodieën hoorden, werden ze
stil en luisterden met gespannen aandacht naar de kunstenaar.
[9] Toen de hele zaal volkomen stil
was begon de kunstenaar onder een prachtig klinkende begeleiding met een
wonderzuivere en ook zeer welluidende stem de volgende psalm van David te
zingen: 'Zing de Heer een nieuw lied; zing voor de Heer, gij allen! Zing voor
de Heer en prijs Zijn naam! Verkondig dag na dag Zijn heil! Vertel de heidenen
Zijn eer, onder alle volkeren Zijn wonderen; want de Heer is hoog verheven en
zeer te prijzen, wonderbaar boven alle goden! Want alle goden der volkeren
zijn dode afgoden; de Heer alleen heeft de hemel gemaakt. Prachtig en
luisterrijk staat het vóór Hem en machtig en lofwaardig gaat het toe in Zijn
heiligdom.
[10] Breng de Heer, gij volkeren,
breng de Heer eer en macht! Breng de Heer eer in Zijn naam, neem geschenken mee
en kom in Zijn voorhoven! Bid tot de Heer in heilig feestgewaad, en laat
iedereen Hem vrezen! Vertel onder de heidenen, dat alleen de Heer koning is en
Zijn rijk bereid heeft zo wijd de wereld strekt, zodat het zal blijven bestaan,
en dat Hij de volkeren op rechtvaardige wijze richt! Hemel, verheug je, en
aarde, wees vrolijk; laat de zee bruisen, en alles wat daarin is! Laat het veld
vrolijk zijn, en alles wat daarop is, en laat alle bomen in het woud juichen
voor het oog van de Heer; want Hij komt, en Hij komt om de aarde te richten! De
aarde zal Hij richten met gerechtigheid en de volkeren met Zijn waarheid.'
[11] Toen onze zanger en harpspeler
deze psalm ten einde gezongen had, liet hij nog een naspel horen en besloot
daar zijn optreden mee. Toen overstelpten de vreemdelingen hem met lof en
bijval en erkenden dat ze nog nooit in hun hele leven iets prachtigers gehoord
hadden, zowel wat het snarenspel als ook het zingen betrof; ze vroegen hem ook
om vergeving voor het feit dat ze hem zo ruwen grof bejegend hadden, maar
tegelijkertijd vroegen ze hem of hij die psalm nog een keer wilde zingen.
[12] En de zanger vroeg Mij of hij dat
nog een keer mocht doen.
[13] En Ik zei: 'Doe dat maar, want
zelfs David heeft deze psalm niet prachtiger gezongen!’
[14] De zanger zei: 'Heer, wie u ook
bent - dat heb ikzelf ook nog nooit zo gedaan! Tijdens het zingen was het mij
werkelijk alsof Jehova mij heel nabij was en met welgevallen naar mij
luisterde; en ook kwam het mij voor alsof hele engelenkoren met mij instemden.
O, als ik die kunst en stem zou mogen behouden, dan zou ik de gelukkigste mens
op aarde zijn en alle heidenen door mijn zingen tot onze Jehova bekeren!'
[15] Ik zei:'Zing nu psalm 96 nog maar
een keer, en wees er zeker van, vrome Samaritaan, dat je die kunst en die stem
zult behouden tot aan het einde van je aardse levensdagen - en in de hemel zul
je voor de troon van de Allerhoogste eeuwig een lieflijke zanger zijn en
blijven! Maar zing nu!'
[16] De zanger zei: 'O Heer, u moet
naar alle waarheid een profeet zijn; want gewone mensen spreken niet zoals u!
Maar nu genoeg daarover, want ik moet de psalm nog een keer zingen!’
[17] Hierop greep hij weer in de
snaren en ze klonken nog helderder en zuiverder dan de eerste keer, en zo was
het ook met zijn stem. Al Mijn leerlingen, de waard en zijn familie en ook de
vreemdelingen waren tot tranen toe geroerd, en de Mijnen aan onze tafel het
meest, omdat zij wel wisten op Wie deze psalm betrekking had.
9
De beloning van de zanger
[1] Toen de zanger de psalm voor de tweede
keer gezongen had, stak er onder de vreemdelingen een regelrechte storm van
loftuitingen en bijval op; ze schonken hem vele goudstukken en nodigden hem uit
om bij hen aan tafel te komen zitten en met hen te eten en te drinken.
[2] Maar hij (de zanger) zei: 'Ik dank
jullie voor de eer die jullie mij bewezen hebben en de aalmoezen die jullie
mij zo rijkelijk geschonken hebben; maar ik ben nog een strenggelovige Jood
-ook al ben ik pas dertig jaar oud en mag jullie spijzen niet eten. Bovendien
heeft alleen deze heer hier mij toestemming gegeven om op te treden, en daarom
zal ik ook alleen doen wat hij mij zal gebieden!'
[3] Toen prezen de vreemdelingen de
trouw van de kunstenaar, en Ik verzocht hem aan onze tafel te komen zitten en
met ons te eten en te drinken wat hij onder veel dankbetuigingen ook direct
deed.
[4] Onze waard en Kado gingen echter
weg en brachten de harpspeler een royale aalmoes, die hij bijna niet wilde
aannemen, omdat hij door de andere tafels al zo rijkelijk bedeeld was.
[5] Maar Ik zei tegen hem: 'Neem maar
aan wat men je met vreugde geeft; want je hebt zelf een goed hart en deelt ook
het weinige dat jij met je kunst moeizaam verdient, graag met de armen! En als
je van nu af aan meer verdient, zul je je goede hart ook een groter
werkterrein kunnen verschaffen. Goed doen aan de armen is God welgevallig, en
werken en vergaren voor de armen is heerlijk in Gods ogen en wordt reeds in dit
leven en nog meer in het andere leven altijd beloond.'
[6] De harpspeler zei: 'Ja, zeer
welwillende heer, zo is het, en ik heb dat ook altijd geloofd, hoewel mij dat
lange tijd aan aardse beloning niet veel heeft opgeleverd, terwijl ik in deze
zin toch al bijna vijftien jaar trouw mijn zwakke kunst beoefend heb. Maar
deze keer heb ik een rijke oogst ontvangen en daarvoor zij voor altijd alle lof
en eer en al mijn dank aan God de Heer, die mij deze keer in mijn armoede heeft
gezien! Maar nu zou ik u, goede heer, toch ook iets willen vragen, als u mij
dat genadig wilt toestaan.'
[7] Ik zei: 'O, heel graag! Vraag
maar; Ik zal je het antwoord niet schuldig blijven!'
[8] Toen vroeg de harpspeler aan Mij:
'O goede heer, aan wie ik naast God mijn grote geluk te danken heb, hoe kent u
al mijn levensomstandigheden zo precies -terwijl ik mij toch niet kan herinneren
dat ik u ooit ergens heb gezien?'
[9] Ik zei: 'Dat is ook helemaal niet
nodig; het is voldoende als Ik jou al heel dikwijls gehoord en gezien heb.
Kijk,je bent hier nu opgetreden en wij hebben allemaal goed naar je gekeken!
Wij zullen je dan ook gemakkelijk overal weer herkennen, waar we elkaar ook
tegenkomen; maar jij zult ons allemaal beslist niet zo gemakkelijk herkennen,
en wel om de eenvoudige, natuurlijke reden dat zelfs vele duizenden mensen één
mens, die op een bijzondere manier van zich heeft doen spreken, gemakkelijker
herinneren en hem helemaal kunnen observeren, dan dat één mens die vele
duizenden kan onthouden, voor wie hij is opgetreden. Kijk, dat is de heel
natuurlijke reden waarom Ik jou mogelijk beter kan kennen dan jij Mij.
[10] Er kunnen ook nog wel andere
redenen zijn, die je nu echter niet goed zou begrijpen, ook al zou Ik je die
vertellen; daarom is het vanwege de vreemdelingen beter om daarover te zwijgen.
Maar je hebt zojuist zelf gezegd dat Ik misschien wel een profeet kon zijn,
omdat je in Mijn nabijheid veel beter harp gespeeld en gezongen hebt dan ooit
tevoren. Als Ik voor jou mogelijkerwijs een profeet ben, dan kan Ik als zodanig
vanuit de geest Gods in Mij waarschijnlijk ook wel weten hoe jouw
levensomstandigheden zijn. Zo heb je nu een natuurlijke en een bovennatuurlijke
reden waarom Ik jou altijd beter kan kennen dan jij Mij of iemand anders van
ons. - Is het je nu duidelijk?'
[11] De harpspeler zei: 'Ja, goede en
werkelijk ook zeer wijze heer, ik noem u niet voor niets wijs! Want tijdens
mijn omzwervingen op Gods goede aardbodem heb ik herhaaldelijk ervaren dat
werkelijk goede mensen ook steeds wijze mensen waren. Maar dat de goede mensen
wat hun aardse geluk betreft achtergesteld zijn bij de harde en slechte mensen
is niet de schuld van de schranderheid die ze uit hun wijsheid putten, alsof
die minder zou zijn dan de sluwheid van de harde en slechte mensen, maar het
komt door de goedheid van hun hart, het daaruit voortvloeiende geduld en de
liefde voor de waarheid, voor God en zelfs voor hun vijanden, die tenslotte
toch ook nog mensen zijn, ook al zijn ze blind en doof; en uit dat alles komt
pas de echte en ware wijsheid voort, die de vergankelijke goederen van deze
wereld nooit hoger aanslaat dan alle grote en waarachtig wijzen altijd gedaan
hebben. Kijkwaarachtig goede Heer, ik noemde u dan ook een wijze omdat ik
zoveel goedheid in u aantrof!’
[12] Ik zei: 'Maar dan ben jij
uiteindelijk ook een wijze, omdat je voorzover Ik weet ook een goed mens bent?'
[13] De harpspeler zei heel bescheiden:
'Goede heer, daar zal ik mij nooit op beroemen, laat dat de wijzen maar
beoordelen! Maar over mijzelf kan ik wel toegeven dat ik mensen, die zichzelf
als heel wijs en hooggeleerd beschouwden, al veel dommere dingen heb zien doen dan
ik ooit gedaan heb. Ik ben van mening dat het ontegenzeglijk wijzer is om onder
alle levensomstandigheden, al zijn die nog zo ongunstig, zonder enige twijfel
te geloven in de ene, enig ware God en uit echt ontzag voor God en uit liefde
Zijn heilige geboden te houden, dan zwak te worden in het geloof, God de rug
toe te keren en zich als een hooggeëerd geleerd mens in alle denkbare genoegens
van de wereld te storten en zo te leven en te handelen alsof de andere mensen
helemaal geen recht op deze aarde zouden hebben, terwijl die daar door God toch
ook op geplaatst zijn om zich daarop te bewegen en voor zichzelf het
noodzakelijke voedsel en overig levensonderhoud te zoeken! O goede, wijze heer,
heb ik hierin juist of verkeerd geoordeeld?'
[14] Ik zei:'In alle opzichtenjuist en
daarom ook echt heel wijs! Maar eet en drink nu maar naar behoefte!'
[15] Nu at en dronk
de harpspeler naar hartelust, omdat hij erge honger en dorst had; maar er was
geen vraatzucht en nog minder drankzucht aan hem te merken.
[1] Terwijl onze harpspeler heel
bescheiden at en dronk, waren de leerlingen erg onder de indruk en verwonderden
zich niet weinig over zijn wijze woorden.
[2] Maar Ik zei tegen hen: 'Waarom zijn
jullie nu zo verbaasd over het verstand van onze zanger? Hebben jullie dan nog
nooit gehoord, dat God ook altijd verstand geeft aan wie Hij werkelijk tot Zijn
eer een bepaalde taak heeft gegeven?! Ik zeg jullie: de taak van deze zanger is
op deze aarde echt niet een van de minste; want door de grote warmte van zijn
gezang en snarenspel verzacht hij de harde harten, waar het Woord en de
eeuwige waarheid dan gemakkelijk binnendringt.
[3] Als Saul de harp van David hoorde,
werd zijn versteende hart murw en de boze geest week van hem, en daarom staat
er ook jn de Schrift: 'Loof God de Heer met psalmen, met zuivere stem en goed
gestemde harpen!'Jullie moeten de harpspeler en zanger gaan zien als iemand
zoals Johannes!
[4] Met deze woorden waren de leerlingen
geheel tevreden en ze begrepen de oorzaak van de wijze woorden van de
harpspeler.
[5] De heidenen konden de woorden van
de psalm echter niet thuis brengen en zeiden onder elkaar: 'Jammer van die
kunstenaar! Als hij met zijn goddelijk zuivere stem als een tweede Orpheus onze
goden zou bezingen zoals Homerus dat beschrijft, dan zou hij in Athene en Rome
verafgood worden en grote schatten vergaren!’
[6] Na een paar van dergelijke
nietszeggende opmerkingen stond dezelfde vreemdeling op die Ik zojuist een advies
voor zijn maag had gegeven, kwam naar onze tafel en zei, nadat hij de zanger
nog een keer hoog geprezen had: 'Vergeef mij als ik jullie misschien stoor;
maar omdat wij elkaar nu eenmaal als gasten in deze eetzaal getroffen hebben en
echt geen reden hebben om elkaar vijandig te bejegenen, laat het ons dan ook
over en weer vergund zijn om bij deze echt onverwacht prachtige gelegenheid
enkele vriendelijke woorden te wisselen! Want of wij nu heidenen en jullie
Joden zijn, doet althans bij mij absoluut geen afbreuk aan onze echte
menselijke waarde, en jullie schijnen wat dat betreft mijn mening en
levensbeschouwing te delen!'
[7] Ik zei: 'Vriend, tegenover Mij kan
ieder mens vrijuit zeggen wat hij denkt, en jij en je metgezellen dus ook!
Spreek dus maar vrijuit als je iets te zeggen hebt!'
[8] De Griek zei: 'Wij Grieken, die
ervaren en ontwikkelde wereldburgers zijn, houden ons allang niet meer bezig
met al onze gefantaseerde goden, en de betere Joden hechten aan hun tempel van
de ene God wellicht niet veel meer waarde dan wij Grieken en Romeinen aan onze
veel godentempels. Deze harpspeler en zanger zong een mij niet onbekende psalm
van de vroegere koning der Joden, die de tweede was in de reeks koningen van
jullie volk en David heette. Het dichtwerk zit vol verborgen goddelijke
wijsheid; maar wat er duidelijk in naar voren lijkt te komen is, dat de grote,
machtige, dappere en ook zegevierende koning, die één God beleed, alle
heidenen wilde veroveren om hen ook tot zijn geloof te bekeren, omdat dat zijn
heerschappij veel gemakkelijker gemaakt en zijn aanzien bij alle volkeren sterk
vergroot zou hebben. Maar of hijzelf wel zo serieus die éne God volgde als zijn
gedichten doen geloven, is een heel andere vraag! Misschien wel - maar door
veel dingen die hij gedaan heeft zou men ook het tegendeel kunnen denken! Maar
hoe het ook zij, David was en blijft een groot en zeer gedenkwaardig man in
ieder goed opzicht, en de aarde zal op maar weinig koningen van zijn soort
kunnen bogen; en ik kan de zanger er alleen maar om prijzen dat hij als
strenggelovige Jood de psalmen van die grote koning tot onderwerp van zijn
muziek en zangvoorstellingen heeft gemaakt. Maar ondanks al zijn voortreffelijkheid
is hij toch wat eenzijdig, doordat hij alleen maar de psalmen van David zingt.
Als hij, net als Orpheus, ook de gewijde liederen van onze oude dichters zou
willen en kunnen zingen, en als zodanig naar Athene of Rome zou komen, dan zou
hij -zoals ik al eerder opgemerkt heb -grote rijkdom kunnen vergaren! Maar we
zullen dat nu laten rusten en tot de hoofdzaak overgaan!
[9] In de psalm viel mij onder andere
vooral de zinsnede op, die als volgt luidde: ' Alle goden der volkeren zijn
dode afgoden; maar de Heer (dus de ene, levende God van de Joden) heeft hemel
en aarde gemaakt'. Zeg mij toch of dat volgens de volle, bewijsbare waarheid
ook inderdaad zo is! Want wij heidenen gaan ervan uit dat er voordat de aarde
en de hemel volledig ontwikkeld waren een ongeordende stof aanwezig was,
waaruit bepaalde min of meer intelligente krachten, die wij niet kennen en die
later door fantasierijke mensen tot afgoden gemaakt werden, de aarde vervolgens
geleidelijk aan met alles wat zij draagt en ook de hemel gevormd hebben; maar
jullie laten in zes dagen ofwel tijdsperioden alles door één God uit het niets
scheppen. Wat is er nu waar? Talloze mensen in alle delen van de aarde, die ons
wijd en zijd bekend zijn, geloven met kleine verschillen hetzelfde als wij en
ook reeds de oudste Egyptenaren als een vrijwel aantoonbare waarheid hebben
geloofd; maar jullie staan even ver van ons geloof af als de hemel van de
aarde! Wie heeft er nu gelijk, en welk van de twee is waar? Als u de waarheid
van jullie leer kunt aantonen, dan laten ik en al mijn metgezellen ons geloof
varen en worden Joden; maar anders blijven wij wat wij zijn en zullen van de
zanger ook niet verlangen dat hij ooit naar Athene of Rome komt.'
11
De Heer geneest de Griek die een zieke maag heeft
[1] Ik zei:'Vriend, je vraagt nu iets
heel uitzonderlijks van Mij! Jouw verstand zit veel te vol met wereldse en
derhalve materiële dingen; hoe zal het dan geestelijke dingen kunnen begrijpen?
Wij echte, oude en ware Joden hebben ons verstand echter gevuld met geestelijke
dingen; daarom zijn die voor ons ook aantoonbaar en kunnen wij ze zonder veel moeite
begrijpen.
[2] Er bestaat wel een overeenkomstig
verband tussen wat van de geest en wat van de materie is. Als jij thuis zou
zijn in die wetenschap, zou het gemakkelijk zijn om jou aan te tonen dat alleen
wij oude en zuivere Joden de volle waarheid bezitten, maar dat alle heidenen
ondanks al hun wereldse wijsheid toch valse en onware leerstellingen aanhangen;
maar die innerlijke wetenschap is jullie vreemd, en langs een andere weg kan
jullie moeilijk aangetoond worden dat wij Joden als enigen de volle waarheid
bezitten.
[3] David heeft de ene, ware God
alleen daarom bezongen omdat hij niet alleen in Hem heeft geloofd, maar Hem ook
gezien en voortdurend met Hem gesproken heeft. En onze zanger, die zelf een
zuivere Jood is, heeft helemaal gelijk dat hij door zijn harpspel en zijn
gezang alleen Hem de eer geeft, aan Wie sinds eeuwigheid als enige de eer
toekomt! Daarom moet hij ook voor de heidenen, die David al naar de oude
waarheid heeft teruggeroepen, alleen de psalmen van David zingen, zodat hun harten
zachter worden en meer open gaan staan om de ene, eeuwig ware God te herkennen
en te aanbidden; en die God is voor een waarachtig mens niet zo verborgen en
ontoegankelijk als jullie goden, die alleen maar verzonnen en naderhand door
mensenhanden uit dode materie zijn gemaakt, dat voor jullie zijn. Dat het
inderdaad zo is, kunnen wij je bijna allemaal ook praktisch bewijzen, hoewel je
daardoor niet dichter bij de innerlijke, geestelijke en dus alleen in zichzelf
levende waarheid zult staan dan nu.'
[4] De Griek zei: 'Vriend, geef mij
een praktisch bewijs, dan zal ik met al mijn metgezellen in de God van de Joden
geloven en ook de geboden houden die Hij, naar men zegt, gegeven heeft, en
bovendien nog vele duizenden tot mijn geloof bekeren!'
[5] Ik zei: 'Goed dan! Ik als een ware
Jood der Joden, die de ene, enig ware God en Heer van hemel en aarde goed ken
en ook weet dat Hij bestaat en hoe Hij is, kan jou zo'n bewijs onmiddellijk
geven. Jij hebt nog last van je maag, en daarom durf je ook bijna niets te eten
ofte drinken, hoewel je voelt dat je nu flink honger en dorst begint te
krijgen. Hoeveel heb je op advies van de priesters al niet aan je afgoden
geofferd, en hoeveel geneesmiddelen heb je al niet geslikt! Heeft dat alles
jouw kwaal ook maar in het minst verzacht? Je zegt: 'Nee, allerminst!' Maar Ik
wil jou, door de ene, enig ware God van de Joden innerlijk aan te roepen, in
één ogenblik zodanig helpen, dat je nooit meer iets van een maagkwaal zult
merken!'
[6] De Griek zei: 'O vriend, als je
dat zonder geneesmiddel kunt, geloof ik niet alleen in jullie God en zal ik Hem
ook direct samen met mijn metgezellen alle eer bewijzen, maar dan wil ik je
ook de helft van mijn niet geringe vermogen schenken!’
[7] Ik zei: Vriend, dat heb Ik niet
nodig; want Mijn enig ware en almachtige God geeft Mij en ons allemaal altijd
wat wij nodig hebben. En dus hebben wij niet zoals jullie heidenen aardse
schatten nodig; want de schatten van Gods geest in ons staan eindeloos veel
hoger dan wat de hele aarde en de hele zichtbare hemel waard is, waarvan jij je
direct zult overtuigen. Kijk, nu roep Ik in Mijzelf in stilte God de Heer aan,
opdat Hij jou geneest en je maag sterkt -en zeg Mij nu of je maag al beter is!'
[8] Nu stond de Griek buitengewoon
verbaasd en zei: 'Ja, nu geloof ik zonder enige twijfel dat alleen jullie God
de enig ware is! Want toen jij, vriend, de woorden tot jullie God nog maar
nauwelijks had uitgesproken, voelde mijn maag plotseling heel goed, zelfs beter
dan ik mij in mijn gezondste jonge jaren ooit gevoeld heb, en dit welbevinden
voel ik nog steeds en ik heb nu pas echte honger en echte dorst. Uw enig ware
God zij vanaf nu tot aan het einde van mijn leven al mijn dank, alle eer en al
mijn diepste hoogachting en overgave aan Zijn heilige, oppermachtige wil! O,
moge Hij ons heidenen verlichten zoals Hij jullie heeft verlicht, opdat wij
Hem steeds grondiger kunnen leren kennen en Hem alleen de juiste, Hem
welgevallige eer geven!
[9] En jij, voortreffelijke
psalmenzanger, blijf jij maar bij je goede, ware kunst en bezing altijd en
overal de eer van de enig ware en echt almachtige God; want alleen Hem komt
alle eer toe, niet alleen van ons mensen, maar zoals de psalm zegt ook van al
het geschapene, dat Zijn werk is. Want nu zie ik wel in dat alleen Hij alles,
de hemel en de aarde, de zon, de maan en alle talloze sterren heeft geschapen.
Hoe? Daar zal ik nooit naar vragen; want het is voldoende dat ik nu weet dat
Hij helemaal alleen de oergrond van alle dingen is, en dat alleen Zijn wil de
eigenlijke stof van ieder bestaan is. In dat geloof wil en zal ik voortaan
leven, handelen, denken en tenslotte ook sterven.
[10] Maar jou, dierbare, van Gods
geest vervulde vriend, dank ik ook, omdat jij mij in deze zo belangrijke
levenskwestie zo getrouwen naar waarheid hebt onderwezen, waardoor ik bijna nog
meer geholpen ben dan door het genezen van mijn maag die er zo slecht aan toe
was. Maar omdat ik nu echt trek heb in spijs en drank, zal ik nu weer aan onze
tafel gaan zitten en mijn lichaam met mate verkwikken en sterken!'
[11] Ik zei: 'Doe dat zonder enige
vrees en bid God vóór het eten of hij voor jou en alle mensen de spijzen en de
drank wil zegenen; dan zal Hij zo'n bede altijd verhoren, en ieder voor mensen
bedoeld voedsel zal heel bevorderlijk voor je zijn en je lichaam waarlijk
voeden en sterken! Zo zij het en blijve het!'
[12] Na deze woorden van Mij begaf de
Griek zich zeer dankbaar weer naar zijn tafel, bad God om Zijn zegen en at en
dronk vervolgens met een opgewekt gemoed, en had geen angst meer dat een of
andere spijs en drank hem zou kunnen schaden. Wat die ene Griek nu echter deed,
dat deden ook al zijn vele metgezellen en zij aten en dronken daarna met veel
genoegen en vreugde verder; en ook spraken ze veel met elkaar over de waarheid
met betrekking tot het bestaan van de God van de Joden, en zij bleven zich er
maar over verwonderen dat de ware God van de Joden de mensen, die echt in Hem
geloven, al hun vertrouwen op Hem stellen en Zijn geboden houden, zozeer met
Zijn macht ondersteunt dat men tenslotte haast zou kunnen denken dat zijzelf
goden waren.
[13] Na enkele van zulke gesprekken,
gedurende welke wij de gebeurtenissen in Essea bespraken, stonden de nu
volledig verzadigde Grieken op, dankten de ware God van de Joden voor Zijn
zegen en baden Hem, of Hij altijd met die genade bij hen zou willen blijven en
ook bij alle mensen die Hem daarom in geloof en vertrouwen zouden smeken.
[1] Daarop kwam de Griek weer naar Mij
toe en zei: 'Dierbare vriend, was het zo goed, met onze bede en onze dank?'
[2] Ik zei: 'Jij hebt kinderen thuis,
waar je veel van houdt; als zij honger hebben en jou om brood vragen, zul jij
hun dan het brood als zegen van jouw vaderlijke liefde onthouden, als ze jou
daar op een domme, aangeleerde manier om vragen? Als mens en heiden kijk je
immers alleen maar naar het hart van je kinderen, en hun gebrabbel is je meer
waard dan de meest elegante toespraak van een geoefend redenaar. Hoeveel
temeer kijkt God, die de enig ware Vader van alle mensen is, alleen naar hun
hart en niet naar de ijdele woorden van hun mond en of ze mooi gevormd zijn!
[3] Ook al waren jullie bede en jullie dank gehuld in eenvoudige woorden, ze
kwamen uit jullie hart en daarom behagen ze de enig ware Vader van de mensen
in de hemel ook echt. Blijf zo, dan zal jullie te zijner tijd ook nog een hoger
licht uit de hemelen gegeven worden! Wend je altijd in de volle liefde van je
hart tot God, de eeuwige Vader in de hemel; dan zal Hij zich altijd met het
levende licht van de eeuwige waarheid in Hem naar jullie keren!
[4] Maar om God echt lief te hebben,
moeten jullie ook je naasten liefhebben als jezelf en niemand onrecht aandoen.
Wat jullie niet willen dat men jullie aandoet, doe dat ook jullie medemensen
niet aan! Ik bedoel dat jullie dat met verstand en wijsheid moeten toepassen;
want anders zou een roofmoordenaar ook kunnen verlangen dat men hem niet
achtervolgt en aan het gerecht overlevert, omdat hijzelf ook niemand met die
bedoeling achtervolgt - en nog veel meer van dergelijke ongerijmdheden.
[5] Wie zijn medemensen dus getrouwen
verstandig en zodoende ook werkelijk liefheeft, heeft ook God lief en wordt op
zijn beurt ook door God bemind. Maar wie zijn naaste, die hij toch ziet, niet
liefheeft, hoe kan hij dan God liefhebben, die hij niet met zijn ogen kan zien
of met zijn oren kan horen?
[6] Jullie zijn handelaars en
geldwisselaars, en jullie hebben dan ook liever een grote winst dan een kleine,
en vinden die ook juister. Maar Ik zeg jullie, wees voortaan rechtvaardig in
alles, en bedenk: zoals jullie liever hebben dat een ander rechtvaardig en
billijk tegenover jullie is, moeten jullie ook tegenover jullie naasten
rechtvaardig en billijk zijn in prijs, maat en gewicht! Want met dezelfde maat,
prijs en gewicht waarmee jullie je medemensen bedienen, zal God de Heer en
Vader in de hemel jullie op jullie beurt vergelden. Leugenaars en bedriegers in
welke levensomstandigheid hier op aarde ook worden door God niet gezien en
zullen Zijn eeuwige levensrijk niet binnengaan. Dat kan Ik jullie wel zeggen,
omdat Ik God en Zijn rijk en Zijn eeuwige heerserstroon en Zijn wil heel goed
ken.
[7] Als jullie dat hebben begrepen,
handel er dan ook naar, dan zal de ware en levende zegen niet van jullie
weggenomen worden! Als iemand in een koninkrijk de wetten van de koning kent en
die ook steeds trouw opvolgt, en de koning weet dat, dan zal hij die mens
welgezind zijn, hem achten en liefhebben en hem ook gemakkelijk een ambt
verlenen als beloning voor zijn trouw. Nu jullie van Mij de wil van de ene,
ware God vernomen hebben, weten jullie er ook naar te handelen, dan zullen
jullie genade bij God vinden!'
[8] De Griek zei: 'Vriend, wij danken
je voor dit werkelijk zeer wijze onderricht en beloven je, dat wij daar van nu
af aan getrouw naar zullen leven en handelen! Maar omdat het nog niet zo laat
in de avond is en ik uit jouw woorden en uit wat je aan mij hebt gedaan
opgemaakt heb dat jij de enig ware God heel goed kent en ook Zijn liefde en
vriendschap geniet, omdat je volledig volgens Zijn wil leeft en handelt, kun je
ons vanuit het goddelijke licht in jou toch ook nog wel enigszins uitleggen,
hoe God zonder stof of materie deze aarde uit Zichzelf heeft kunnen scheppen.
Ik heb weliswaar al gezegd dat de stof, waaruit alles is geschapen, enkel en
alleen bestaat uit de almachtige wil van God; maar desondanks vraag ik me nog
af hoe het mogelijk is dat uit de zuivere wil van God de stof en de materie
zijn ontstaan. Als wij Grieken ons daar ook maar enige voorstelling van zouden
kunnen maken, zouden wij buitengewoon tevreden zijn.'
[9] Ik zei: 'Jullie verlangen
werkelijk dingen die het verstand van een mens nooit helemaal kan begrijpen; en
als hij ook maar een klein beetje meer zou begrijpen van de diepste geheimen
van Gods rijk, zou hij daardoor niet dichter bij Gods liefde komen! Want
niemand kan weten wat in God is dan alleen Gods geest; maar wie Gods geboden
houdt en Hem boven alles liefheeft, ontvangt ook Gods geest in zijn hart en
schouwt dan ook in Gods diepste geheimen.
[10] Doe dus wat Ik jullie heb
aangeraden; daardoor zullen jullie in alle hogere wijsheid binnengeleid
worden, en dan zal datgene wat jullie nu onbegrijpelijk en onmogelijk
toeschijnt, even duidelijk en inzichtelijk worden als het speelgoed van jullie
kinderen!
[11] Maar Ik wil jullie nog een bewijs
geven, dat Gods wil in Zichzelf alles is, ten eerste puur als geest en
vervolgens ook als stof en materie; breng Mij daarvoor een volkomen lege karaf
van jullie tafel!’
[12] Onmiddellijk bracht een andere
Griek een volkomen lege karaf en zette die voor Mij op tafel, met de woorden:
'Kijk, vriend van God, hier is een karaf, die tot op de laatste druppel geleegd
is!'
[13] Ik zei: 'Mooi, let nu goed op en
neem de karaf in jullie handen! Zie, hoe
hij nog leeg en zelfs helemaal droog is! Maar nu wil Ik vanuit Gods wil
in Mij, dat die behoorlijk grote karaf op ditzelfde moment vol wordt met de
zuiverste en beste wijn, die jullie dan kunnen drinken om jullie ledematen te
sterken!’
[14] Ik had dat nog niet gezegd, of de
karaf was al vol zeer goede wijn.
[15] Toen de twee Grieken dat heel
duidelijk zagen, zeiden ze hoogst verbaasd: 'Ja, nu hebben wij duidelijk
gezien dat de wil van de ene, ware God alles in alles is, en daarom zij Hem
alleen alle eer! Wij hoeven helemaal niet te weten hoe het mogelijk is, maar
het is voldoende dat wij weten dat het zo en niet anders is en kan zijn.'
[16] Ik zei: 'Wel, nu jullie de wijn
hebben, die evengoed alleen de wil van God is als de wijn die jullie thuis in grote
hoeveelheden in zakken bezitten, moetje er ook van drinken en zeggen, hoe hij
jullie smaakt!'
[17] Toen proefden de Grieken de wijn
en bleven zich alweer voortdurend verbazen over de kwaliteit en kracht ervan.
[1] Terwijl de Grieken nog vollof
spraken over het wonder met hun karaf, kwam er nog een gezelschap van een soort
artiesten, die Grieken waren. Hun kunst was, dat ze allerlei acrobatische
bewegingen en sprongen konden maken. Zij vroegen ook aan de waard, die ze
kenden, of ze hun armzalige kunst voor de gasten mochten vertonen.
[2] De waard vroeg deze keer echter
ook aan Mij of hij hun dat moest toestaan.
[3] Ik zei: 'Jij bent heer in je eigen
huis en kunt doen wat jou goed dunkt! Daar hebben wij niets mee te maken en wij
zullen ons ook niet druk maken om hun heidense voorstelling. Ik moet heel veel
dwaasheden van de mensen met alle geduld en lankmoedigheid verdragen; waarom
zou Ik deze domheid dan niet ook verdragen? Maar vraag de Grieken of zij nu
zo'n nietszeggende en voor de mensheid totaal nutteloze voorstelling wensen!
Als zij dat graag willen, kunnen ze zich door deze armzalige mensen een paar
van hun kunsten laten vertonen; maar als de Grieken het niet graag willen,
kunnen ze deze acrobaten ook laten gaan.'
[4] Daarop ging de waard weg en
overlegde met de Grieken.
[5] Maar dezen zeiden (de Grieken):
'Vriend, wij hebben hier het hoogste van alle kunsten gehoord en gezien en
houden ons nu volop met de enig ware God van de Joden bezig, en dan deugen
dergelijke veel te onnozele en voor de mensen nutteloze kunsten niet meer in
onze ogen. Bovendien kennen wij die acrobaten en hun kunsten allang en willen
die niet nog een keer Ieren kennen, en daarom kunnen ze wat ons betreft gaan
zoals ze gekomen zijn.
[6] Toen de waard dit heel goede
antwoord van de Grieken kreeg, zei hij tegen de acrobaten: 'Aangezien niemand
iets wenst te zien van jullie volkomen nutteloze kunst, kunnen jullie weer
gaan zoals je gekomen bent!'
[7] Met dat antwoord waren de
acrobaten niet erg tevreden, en de leider van hun groep zei: 'Heer, wij zijn
met onze kunst bijna de halve wereld rondgereisd en zijn overal zeer bewonderd;
het is ons nog nooit geweigerd een voorstelling te geven! Wij zijn op zijn
minst echte halfgoden en zijn de voornaamste gunstelingen van de grote god Mars
evenals van Apollo en de negen Muzen, en die zullen zich op dit huis wreken
voor de smaad die ons hier is aangedaan!'
[8] Heel opgewekt zei de waard: 'Sinds
wij allen in dit huis de ene en enige ware God van de Joden hebben leren
kennen, hebben wij voor de dode goden van de Egyptenaren, Grieken en Romeinen
werkelijk geen enkele vrees meer; jullie kunnen ons dus met jullie afgoden
dreigen zoveel je wilt; dat zal onze rust niet in het minst verstoren.
[9] Maar als jullie, zoals je zegt,
reeds de halve wereld rondgereisd hebben en vast ook al grote schatten en
rijkdommen hebben vergaard, reis dan als echte halfgoden ook nog door de andere
helft van de wereld en Iaat je hoog eren, zoals jullie willen, maar laat ons
met rust! Maar als jullie hier ruzie willen maken omdat niemand hier iets van
jullie kunst wil zien, dan zou dat jullie wel eens duur te staan kunnen komen;
want hier aan mijn tafel bevindt zich een zeer machtige heer, voor wie niets
onmogelijk is. Hij zou zeker in staat zijn om jullie voor je opdringerigheid
heel gevoelig te tuchtigen! Ga nu dus liever maar goedschiks mijn huis uit!'
[10] De leider zei, zeer verbolgen:
'Aangezien je nu geen vrees meer hebt voor de verheven goden, die jij dood en
onbeduidend noemt in vergelijking met de fabuleuze God van de Joden, die niets
anders is dan een ijdele fantasie, weet dan,jij verachter van de goden: ik ben
zelf de god Mars en ik zal dit land door oorlog, honger en pest te gronde weten
te richten! Als god heb ik geen enkele vrees voor een of andere almachtige Jood
aan jouw tafel!’
[11] Hierop zei Ik echter tegen de
leider 'Mars': 'Brutale heiden, maak nu dat je wegkomt - anders zul je de macht
van de enig ware God van de Joden te proeven krijgen!'
[12] Na deze woorden van Mij werd de
leider pas echt grof en begon tegen Mij op te spelen.
[13] Maar Ik waarschuwde hem nog een
keer, en omdat hij nog niet weg wilde gaan, zei Ik tegen hem: 'Omdat je op Mijn
bevel niet weg wilt gaan, zal Ik jou en je gezelschap door de kracht en macht
van de God der Joden nu op ditzelfde moment verwijderen naar honderd dagreizen
ver hier vandaan; daar kun je je dan als de god Mars door de Moren laten
aanbidden! En nu dus weg met jullie!'
[14]. Toen Ik dat gezegd had,
verdwenen de boosaardige acrobaten ogenblikkelijk en werden verplaatst naar de
Moren in Afrika, die wij al in Caesarea Philippi hebben leren kennen, waar ze
weldra in de van Mij uitgaande leer werden onderwezen en zo Mijn leerlingen
werden.
[15] Daarna spraken wij nog over veel
dingen en ook over het snelle verwijderen van de zogenaamde halfgoden.
[16] Ondertussen was het middernacht
geworden, en wij begaven ons ter ruste.
[17] Ook de harpspeler en zanger bleef
bij ons; hij begon te begrijpen voor wie hij zijn psalmen had gezongen, en
daarom werd zijn liefde voor Mij dan ook steeds sterker.
14
Wat de Grieken dachten van het verdwijnen van de acrobaten
[1] De Grieken bleven echter de hele
nacht op en hadden nog hun twijfels over het plotselinge verdwijnen van de
acrobaten, en ze vroegen zich af of Ik het wel ernstig met hen gemeend had, en
of Ik hen door Gods macht in Mij misschien alleen maar naar buiten gejaagd had
naar een ander deel van de stad.
[2] De eerste spreker zei: 'Wat mij
betreft ben ik van mening dat de machtige vriend van de ene, ware God absoluut
nooit iets alleen maar pro forma zegt; maar wat hij eenmaal in verbondenheid
met de innerlijke, in hem wonende kracht van Jehova vast uitspreekt, dat
gebeurt ook precies zoals hij het gezegd heeft. En daarom zullen de acrobaten
zich nu dan ook al ver in Afrika bevinden, waar hij een plaats voor hen heeft
bestemd!'
[3] Een ander zei: 'Als ze daar met
een grotere snelheid dan van de bliksem door de lucht heen zijn geslingerd -
wat toch wel het meest waarschijnlijke is - dan zal het hun op zo'n tocht zeker
niet zo goed zijn vergaan!'
[4] De eerste Griek zei: 'Daar maak ik
me niet bezorgd om; want in zijn machtwoord heeft hij niets laten blijken van
een beschadiging van de acrobaten; en daarom denk ik dat zij hun
wonderbaarlijke tocht ongedeerd hebben gemaakt. Hoe het hun echter op die
nieuwe en totaalonbekende plek verder zal vergaan, is natuurlijk een heel
andere kwestie. Maar wie weet waarom hij dat zo heeft laten gebeuren? Misschien
is er met onze armzalige kunstenaars ook nog een goed doel te bereiken?'
[5] Deze mening waren de andere
Grieken weldra ook toegedaan, en terwijl ze zo praatten dommelden ze tegen de
morgen aan hun tafel in.
[6] Ikzelf sliep deze keer met de
leerlingen in een echt slaapvertrek tot de zon helemaal opgegaan was; want
vanwege de vele marktlieden wilde Ik niet te vroeg met de leerlingen in het
openbaar verschijnen, omdat ze Me dan herkend zouden hebben - en dat zou in de
stad onder de mensen een opzien gebaard hebben dat Mij voortijdig bekend zou
maken. En zo bleef Ik dan ook tot bijna tegen de middag in de herberg.
[7] Toen Ik met de leerlingen weer de
grote gastenkamer binnenkwam, waren onze Grieken ook al wakker en zaten al
welgemoed aan het voor hen bereide ochtendmaal en begroetten Mij
allervriendelijkst.
[8] Er werd nu ook voor ons een
ochtendmaal bereid, en wij gingen dan ook direct aan tafel om het te nuttigen.
[9] Toen de Grieken hun ochtendmaal beëindigd
hadden vroegen ze Mij direct naar het waarschijnlijk zeer treurige lot van de
god-weet-waarheen geslingerde acrobaten, en ik vertelde hun ook hoe het met hen
ging en verder zou gaan, en wat ze verder zouden doen.
[10] Daar waren de Grieken tevreden
mee, vroegen Mij nog een keer om de zegen van Jehova en begaven zich snel naar
de markt om zaken te doen.
[11] Maar Ik zei tegen hen dat ze Mij
niet vóór de middag tegenover hun medekooplieden bekend moesten maken - wat ze
Mij ook beloofden; en voorzover mogelijk hielden ze hun belofte ook.
[12] Toen onze Grieken weg waren,
vroegen de leerlingen Mij: 'Heer, tot de middag hebben we nog een paar uur!
Moeten we die helemaal werkeloos doorbrengen of is er nog iets voor ons te
doen?'
[13] Ik zei: 'We zijn nu al bijna
tweeënhalf jaar samen, en jullie hebben weinig anders te doen gehad dan Mij
overal te begeleiden, naar Mij te luisteren en vol verbazing naar Mijn daden te
kijken, en daarbij hebben jullie nooit honger of dorst geleden en hebben nooit
naakt rondgelopen. Als jullie het al zolang hebben uitgehouden zonder iets
bijzonders te doen, dan zullen jullie het waarschijnlijk ook vandaag tot de
middag wel uithouden zonder iets bijzonders te doen!
[14] Als Ik niet meer lichamelijk bij
jullie zal zijn en Mijn ambt aan jullie zal overdragen, zullen jullie nog
genoeg te doen hebben; nu is het jullie werk om overal Mijn getuigen te zijn.
Het zal echter niet zo lang duren voor wij ook hier in huis iets te doen
krijgen, en dan zal de tijd voor jullie maar al te snel vergaan!'
[15] Met dit antwoord waren de
leerlingen weer tevreden, bleven rustig aan tafel zitten en spraken met de
leerlingen van Johannes.
[16] Mijn leerling Johannes nam zijn
schrijfmateriaal uit de reistas die hij steeds bij zich gedragen had en maakte
heel korte aantekeningen over onze reis en onze daden van Jericho naar Essea en
vandaar weer naar Jericho.
[17] Zelf sprak Ik met de waard, met
zijn zoon Kado en met zijn oude dienaar Apollon over verscheidene, meer
wereldse dingen die van nut waren in landbouwkundige aangelegenheden, waarvoor
het drietal Mij zeer bedankte, omdat zij dergelijke middelen om de landbouw te
bevorderen tevoren helemaal niet kenden.
[1] Terwijl wij zo een uur lang met
elkaar spraken, ontstond er op het plein voor het huis van onze waard een
ongewoon groot lawaai, en binnen enkele ogenblikken had zich daar veel volk
verzameld. Dat lokte ook enkelen van Mijn leerlingen naar de ramen van de zaal.
[2] Maar Ik riep hen terug en zei:
'Waarom zo nieuwsgierig? Wij. zullen vast nog vroeg genoeg horen wat er aan de
hand is! Iets opbouwends is het zeker niet, en wat slecht is komt men altijd
nog vroeg genoeg te weten, ook al hoort men het iets later.'
[3] Daarop kwamen de nieuwsgierige
leerlingen weer terug naar de tafel.
[4] Maar het duurde niet lang, of daar
brachten verscheidene kooplieden net zeer verbolgen gezichten drie stevig met
touwen vastgebonden beruchte dieven, die in het gedrang geld en ook andere
dingen bij de kooplieden hadden gestolen, de gastenkamer van de waard binnen om
hen aan te klagen. De waard was in deze stad namelijk een soort burgemeester en
marktrechter; hij moest de dieven verhoren en hen daarna overdragen aan de
hoofdrechtbank, die hun een straf moest opleggen.
[5] Voor de waard was dit voorval
echter onaangenaam vanwege het feit dat Ik er was. Maar wat kon hij doen? Hij
moest de kooplieden en nog andere getuigen aanhoren en de drie reeds alom
bekende dieven in verzekerde bewaring stellen.
[6] Toen de kooplieden hun gestolen
waar weer terugkregen, gingen ze snel weer naar hun verkoopkramen.
[7] Maar Ik zei tegen de waard:
'Vriend, nu er behalve wij toch niemand hier is, kun je de drie dieven uit de
afgesloten kamer hier brengen, dan zal Ik met hen praten!'
[8] Dat deed de waard, en de drie
dieven werden door zijn knechten naar ons toe gebracht.
[9] Toen ze
voor MIJ stonden, sprak Ik hen als volgt toe: Jullie zijn Joden uit de streek
niet ver van Bethlehem. Hebben jullie de wet van God met geleerd, waarin staat
dat men niet moet stelen? Wie gaf jullie het recht om te handelen in strijd
met Gods wetten? Spreek eerlijk en open, als jullie niet een nog zwaardere
straf willen krijgen dan die, welke jullie toch al te wachten staat als gevolg
van jullie misdaad! [10] Op deze woorden zei een van de drie dieven: 'Heer,
wees ons genadig en barmhartig, dan zal ik u van begin tot eind precies
vertellen hoe het allemaal is gekomen! Kijk, wij zijn drie broers, en onze
ouders bezaten inderdaad in de omgeving van de stad van David een huis en een
stuk grond; ze waren samen met ons en onze vier zusters, die wel de mooiste
meisjes van de hele streek waren, heel goede en vrome mensen en ook welgesteld.
[11] Onze vader stierf echter enkele
jaren eerder dan onze moeder, die steeds veel op had met de priesters, met name
die in Jeruzalem; wat die haar met een vroom gezicht zeiden, nam zij aan als
Gods woord.
[12] Die vrome godsdienaren maakten
echter maar al te gauw gebruik van de blinde lichtgelovigheid van onze moeder;
ze spiegelden haar de hemel buitengewoon prachtig voor in de meest bonte
kleuren; de hel (scheoul) daarentegen zo verschrikkelijk afschuwelijk als een
mens zich in zijn boosaardigste fantasie maar voor kan stellen. Om te zorgen
dat onze moeder reeds op deze wereld volkomen verzekerd kon zijn van de hemel,
raadden de ontzettend vrome priesters haar aan om alles te verkopen en het geld
aan de tempel te offeren; ook onze vier zusters moest zij aan de tempel geven,
om er voor te zorgen dat zo hun maagdelijke reinheid en kuisheid bewaard zou
blijven. Want als een van haar dochters zich vóór het huwelijk aan een man zou
geven, zou die zonde de ziel van onze moeder voor eeuwig tot de diepste afgrond
van de hel verdoemen. Als onze moeder echter zou doen wat hij als priester, die
dag in dag uit met God omging en Zijn wil kende, haar aanraadde, dan zou zij
na het afvallen van haar lichaam niet alleen direct in het hemelse paradijs
komen, maar ze zou tot nog grotere heiliging van haar ziel ook door de tempel
verzorgd worden in het heilige tehuis voor weduwen, waar op sabbats en
hoogtijdagen de vroomste weduwen door Gods engelen bediend werden en geen
duivel hun ziel meer kon naderen om die te verleiden.
[13] Dat was voor onze moeder hetzelfde
als wanneer Jehova haar dat onder bliksem en donder vanaf de berg Sinaï
verkondigd zou hebben.
[14] Wij, de drie zonen, die de lepe
bedoeling van de tempeldienaren al een beetje hadden doorzien, raadden onze
moeder af om dat te doen; maar dat hielp niets en binnen korte tijd verkocht ze
alles, en wij moesten haar ook nog helpen het zware geld naar de tempel te
brengen.
[15] Verdrietig vroegen wij toen aan
de overste in de tempel wat wij, nu we aan de bedelstaf gebracht waren, nu
eigenlijk moesten doen. 'Wie zal er voor ons zorgen, en waar zullen wij een
betrekking en brood vinden?'
[16] Toen gaf de overste ons drie
zilverstukken en aan ieder van ons een pakje, waarin zich een paar relikwieën
bevonden, en zei: 'Van deze drie zilverstukken kunnen jullie zeven dagen
leven, en de kracht Gods, die op wonderbare wijze aanwezig is in de drie
heilige pakjes, zal jullie helpen om alles wat je zult ondernemen tot jullie
geluk te laten slagen. Als jullie deze pakjes bezitten kunnen jullie ook stelen
en roven, alleen niet moorden, behalve in geval van nood een rijke heiden of
ook een Samaritaan; door God zal jullie dat niet als zonde aangerekend worden,
omdat jullie door de vrome en God buitengewoon welgevallige daad van jullie
moeder in Zijn ogen gerechtvaardigd en als engelen geheiligd zijn!' Daarop
bestreek hij ons met een staf en zei ons dat we moesten gaan.'
[1] (De drie rovers:) ,Aanvankelijk
waren wij heel verdrietig en gingen huilend terug naar onze streek, om daar
een onderkomen te vinden. Wij vonden ook werk, maar dat was zo ellendig, erger
kon het werkelijk niet. Van enig loon was al helemaal nergens sprake. Voor eten
dat voor varkens nog te slecht was moesten wij bijna dag en nacht hard werken
en werden ondanks al onze vlijt altijd alleen maar uitgescholden en kregen
alleen maar aanmerkingen; en als wij een andere, misschien toch betere
betrekking zochten, dan kregen wij in plaats van een betere alleen maar een nog
slechtere.
[2] Zo leden wij vijfjaar lang meer dan
menige heidense slaaf, en omdat men ons nergens een loon in geld gaf en wij ook
zagen hoe schandelijk wij door de tempeldienaren van al onze goederen beroofd
waren onder het mom 'ter ere van Jehova', en ook steeds duidelijker begonnen in
te zien dat de tempel in Jeruzalem geen godshuis, maar werkelijk een rovershol
en een moordkuil is, verloren wij ook al ons geloof in een God, en de hele leer
van Mozes en de profeten beschouwden wij slechts als mensenwerk, waarmee de
slimmere en luie mensen door middel van de handen van arme en lichtgelovige
blinde mensen een stevige burcht voor zichzelf gebouwd hadden, om van daaruit
de mensen te knechten, voor zich te laten werken en zichzelf daarbij in een
leven vol genot vet te mesten.
[3] Of wij ons in de eerder genoemde
vijf ellendige .jaren ook aan diefstal hebben gewaagd? Nee! Omdat ons geloof in
een alziende God ons daar nog vanaf hield. Maar na die tijd begonnen wij
onszelf steeds ernstiger af te vragen of er wel een God bestond -en steeds
luider vernamen wij in al onze ervaringen het antwoord: neen, er bestaat
niets! Alles is schijn en leugen, door luie en fantasierijke mensen bedacht
voor hun aardse welzijn! Alleen wij, die buiten onze schuld arme mensen
geworden zijn, moeten ons aan de wetten houden en in een God geloven; de
rijken en werkschuwen hoeven dat niet, omdat zij weten dat er van Mozes en al
de profeten nog niet het kleinste woordje waar is. Want als het anders was,
zouden zij zelf toch gelovig moeten zijn en de wetten naleven, die op zichzelf
wel heel goed zijn voor het samenleven van de mensen op aarde, maar toch geen
morele geestelijke waarde in zichzelf hebben; want als zij die zouden hebben,
zouden toch vooral de priesters strikt volgens die wetten moeten leven, als
een voorbeeld voor de blinde leken.
[4] Kortom, door zulke diepgaande
overwegingen in onze ellende, en als gevolg van het feit dat al onze vele
gebeden, die wij onder veel tranen naar de sterren opzonden, steeds
totaalonverhoord bleven, en nog meer toen wij hoorden dat onze moeder opvallend
snel na haar intrede in dat tehuis heel ellendig gestorven was en dat onze
mooie zusters door de Farizeeën bijna ten dode toe onteerd waren, was het
helemaal afgelopen met al ons geloof, en wij besloten ons op de slechte
mensheid te wreken en ons niet meer, om de mensheid een genoegen te doen, als
lichtgelovige, blinde dwazen te gedragen.
[5] Wij begonnen ons aan de rijkdommen
van de welgestelden te vergrijpen, en door onze sluwheid lukte het steeds om er
heelhuids vanaf te komen. Dat gaf ons toch nog een beetje vertrouwen in onze
pakketjes, en een paar jaar lang ging het ons met onze bezigheden heel goed af.
Deze keer waren wij echter niet voorzichtig genoeg en werden wij gegrepen, maar
dat maakt ons echt niets uit; want wij zijn al gewend aan alle mogelijke
ellende en wij hebben allang helemaal genoeg van het leven, en ieder van ons
verlangt naar de dood. Maar voordat wij eventueel aan het kruis worden
gebonden, moet de meest afschuwelijke vloek luid uitgesproken worden over de
hele aarde, over alle mensen en andere schepselen, over de zon, de maan en de
sterren en over de natuurkracht die ons tot zo'n ellendig leven riep; wij
zullen de mensen laten zien hoe het er met hun enig ware God, Zijn wetten en
Zijn priesters voor staat en wat ze waard zijn.
[6] Tot nu toe hebben wij weliswaar
nog geen moord begaan, en wel omdat wij, ellendigen, iedereen zijn ellendige
leven gunden en niemand uit zijn grote ellende wilden bevrijden -maar wie zich
op straat tegen ons verzette, werd door ons flink toegetakeld; want iedere
druppel barmhartig bloed uit ons hart is allang vervlogen. Werkelijk, als wij
in één klap alle mensen op de hele aarde zouden kunnen vernietigen, dan zou dat
voor ons een zeer grote verkwikking zijn, en dan zou de een of andere harde en
dove God voor Zijn tirannieke genoegen uit de poelen en moerassen weer andere
ellendige menselijke schepselen in elkaar kunnen zetten!
[7] Nu weet u alles, strenge heer en
rechter, en u kuilt naar uw goeddunken over ons, ellendigen, oordelen; maar
bedenk wel van tevoren wie en wat de schuld van onze ellende was! Wij hebben
getrouw, naar waarheid en open gesproken, zoals u gevraagd hebt.'
[1] Toen de ene dief dat allemaal
tegen Mij gezegd had, sloeg de waard, evenals Kado en de oude Apollon, zijn
handen drie keer boven zijn hoofd tegen elkaar en zei: 'Nee, heer en meester,
wat ik nu over de Farizeeën in Jeruzalem hoor, vervult mijn hele gemoed
regelrecht met woede en drift, en ik begrijp werkelijk niet hoe een God, die u
ons op de meest waarachtige en levende wijze hebt leren kennen, zulke gruwelen
zoveel jaren lang met een werkelijk onbegrijpelijk geduld kan aanzien én hoe
Hij zulke misdaden kan toelaten.Vergeleken bij zulke priesters zijn die
straatdieven en rovers nog ware engelen!
[2] Werkelijk, als deze drie mensen er
daardoor zo ellendig aan toe zijn, zoals die ene getuigd heeft, dan verdienen
ten eerste die ellendige tempeldienaren, die erger handelen dan de heidense
furiën, om met één slag vernietigd te worden, en in de tweede plaats verdienen
deze drie mensen niet alleen geen straf, maar nog een beloning; want dat ze
geworden zijn zoals ze nu voor ons staan, dat komt toch zeker door niemand
anders dan die verdoemenswaardige priesters, die zich overal hoog laten eren en
aanbidden als dienaren van de ene, enig ware God, maar als mensen alle wilde en
verscheurende beesten in bossen en woestijnen in wreedheid hemelhoog
overtreffen.
[3] Heer en meester, het zou nu toch
echt tijd zijn om over dit werkelijk helse gebroed een vernietigend gericht te
laten losbarsten; want deze ergsten van alle ergen moeten wel zo'n groot aantal
gruwelen aan hun medemensen hebben begaan, dat geen mens het aantal daarvan
meer kan uitspreken! Maar deze drie mensen gaan mij als heiden echt ter harte,
en ik zal hun geen straf opleggen maar hen vrijlaten, en ze moeten en zullen
hun leven lang in mijn huis een goed onderkomen hebben en mij als trouwe
getuigen steeds terzijde staan, wanneer het erom gaat die duivels in de tempel
in Jeruzalem zo krachtig mogelijk tegen te werken. Laat er nu maar gauw weer
eens zo'n Joodse priester bij mij komen, zoals heel vaak gebeurt, met een
klacht over iemand van wie hij nog een tiende te innen heeft. Dan zal ik hem
wel zeggen hoe hij heet, en wat voor recht hij van mij kan verwachten! En als
ik eenmaal het tijdelijke heb verlaten, dan zal mijn dierbare zoon Kado wel in
mijn geest weten door te gaan.'
[4] Hierna wendde hij zich vriendelijk
tot de drie dieven en zei: 'Zijn jullie tevreden met mijn oordeel, en willen
jullie mijn aanbod aannemen?'
[5] De ene, die al eerder gesproken
had, zei: 'Wel, onder de heidenen zijn er dus nog echte mensen, die men niet
meer aantreft onder de Joden, die zich brutaalweg het uitverkoren volk van
Jehova en kinderen van God noemen, maar daarbij in werkelijkheid kinderen van
alle duivels zijn! Met grote blijdschap en een zeer dankbaar hart nemen wij uw
aanbod aan en willen u trouwer dienen dan iemand die u tot uw trouwste
dienaren hebt gerekend.Van nu af aan willen wij het goede doen vanwege het
goede en de waarheid verkiezen omwille van haarzelf tot richtsnoer voor ons
verdere leven; niet een hel, die volgens de Joden voor de zielen aan gene zijde
een straf is voor hun zonden, zal ons weerhouden van het kwaad, en niet een
hemel, als eeuwige beloning van de zielen voor hun goede daden, zal ons
aansporen tot het goede en ware, maar het goede en ware op zichzelf zal onze
meest waarachtige hemel zijn, en wij zullen er met al onze krachten ijverig
naar streven ons die hemel eigen te maken.
[6] Maar nu vragen we u om ons van
onze boeien te bevrijden; want wij hebben het echt niet verdiend die te moeten
dragen. Werkelijk goede mensen zullen dat ook wel inzien, en een rechtvaardige
rechter zou liever diegenen meedogenloos moeten tuchtigen die door hun
onbarmhartige handelwijze de mensen tot misdadigers maken, en niet zozeer de
misdadigers die alleen maar door nood, vertwijfeling en woede over de
grenzeloze en onbeschaamde slechtheid van de mensen gedwongen werden tot
handelingen, die op zichzelf weliswaar slecht zijn, maar bij mensen zoals wij
zeer zeker verontschuldigd dienen te worden.
[7] O, hoevelen kwijnen er niet weg in
de kerkers die, vanaf hun kindertijd gerekend, er zeker allerminst schuld aan
hebben dat ze misdadigers zijn geworden; want ze zijn ofwel door een slechte
opvoeding ofwel op dezelfde manier als wij tot misdadigers geworden.
[8] Als er een uiterst goede, wijze en
rechtvaardige God zou bestaan, dan zou Hij dat toch ook moeten inzien en met
Zijn almacht die mensen moeten tuchtigen die er de voornaamste oorzaak van zijn
dat de mensen in steeds toenemende mate slechter worden, en die dat nog
voortdurend zullen blijven veroorzaken tot aan het eventuele einde van de
wereld en haar boze tijd. Maar de grote en machtige duivels in mensengedaante
worden zelfs voor hun grootste gruweldaden vrijwel nooit zichtbaar door God
gestraft, als een afschrikwekkend voorbeeld voor anderen die net zo zijn als
zij, maar ze leiden helemaal vrij en ook altijd hooggeëerd een weelderig leven
en kunnen bovendien nog ongestraft de ene gruweldaad na de andere begaan. Dan
kan het ons in feite toch niet kwalijk worden genomen als wij beweren dat er,
wanneer de situatie zo is, nooit een werkelijke God heeft bestaan of ooit kan
bestaan, zoals de geschriften van Mozes en de andere profeten Hem ons
beschrijven, maar dat de een of andere kracht van de aarde, die wij mensen niet
kennen, onder invloed van de zon, de maan, de planeten, de andere sterren en
de vier elementen ons zeer armzalige mensen en ook alle andere wezens en dingen
heeft voortgebracht zonder dat zij dat wilden; en zo wordt men ongeveer op die
manier in het leven geroepen door krachten van de ruwe natuur, die zich van
zichzelf beslist even weinig bewust zijn als de mens zich ervan bewust is hoe
zijn lichaam groeit, hoe er op zijn huid allerlei haren en het voor hem lastige
ongedierte worden voortgebracht. Daarom is diegene een dwaas, die ook maar
enigszins vreugde beleeft aan zijn zo ellendig geregelde en altijd
vergankelijke leven en bovendien nog vol deemoed en diepste overgave aan een
nergens bestaande God dankbaar is voor dat leven.
[9] Ja, een goed mens moet God wel
zoeken -en als hij Hem heeft gevonden en van Hem te weten is gekomen waarom hij
in deze ellendige wereld is gezet, en of er voor de ziel als zodanig wel echt
volgens de volle waarheid een voortleven aan gene zijde bestaat, dan moet hij
Hem ook met alle liefde van zijn hart danken voor zo'n leven en bestaan, dat
toch aantoonbaar grote bestemmingen in zich draagt. Maar waar is op aarde de
zoeker te vinden, aan wie het naar volle waarheid gelukt is om die God ergens
te vinden?
[10] Maar als mensen Hem ooit ergens
hebben gevonden, zoals men herhaaldelijk in de Schrift leest, waarom laat Hij
Zich dan door ons, mensen van deze tijd, niet meer vinden? Zijn wij soms minder
mens dan de mensen die in de Schrift genoemd worden? Vanaf hun geboorte zijn
alle mensen zeker even onschuldige wezens geweest; door wie komt het dan anders
dat de huidige mensen zulke armzalige wezens zijn geworden, dan juist door die
God, die Zich wel door de ouden heeft laten vinden en kennen, maar ons, hun
nakomelingen, niet meer verhoort of ziet en ons, zwakke mensen, aan de volledige
willekeur van harteloze machtige tirannen en daarmee aan alle ellende prijs
geeft?'
[1] (De rovers:) 'Ja, wij arme
zoekende mensen worden door velerlei machten te vuur, te zwaard en met het
kruis tot een blind geloof gedwongen; maar de tirannen kunnen ongestraft doen
wat ze willen -want ze staan boven de wet. Maar met mijn verstand vraag ik me
af of dat ook juist is in het geval er werkelijk een buitengewoon goede, wijze,
alwetende en almachtige God bestaat, voor wie alle mensen toch gelijk moeten
zijn, aangezien ze Zijn en niet hun eigen werk zijn. Als ze nu meer ontaard
zijn dan vroeger, kunnen zij daar iets aan doen? Of kan iemand het helpen, als
hij vanuit het lichaam van zijn moeder blind en doof in deze wereld is gezet en
dan een ellendig leven moet leiden?
[2] O, o, vrienden, voor een denker
zijn er wel duizend keer meer redenen om aan het bestaan van een God te
twijfelen dan om eraan te geloven! Maar daarmee willen wij nog steeds niet
definitief en volovertuiging beweren dat ieder geloof in een God een loos en
door fantasierijke mensen bedacht bedrog is, dat ze door allerlei toverijen aan
de lichtgelovige, verstandelijk blinde mensen als de volle waarheid
presenteren, om ze dan des te gemakkelijker dienstbaar te maken aan zichzelf.
[3] Als de grote massa dan eenmaal
behoorlijk overtuigd was, hielp het de weinige helder denkende mensen niet meer
om zich te weer te stellen tegen dat groots opgezette volksbedrog, maar om niet
als een overtreder van de eenmaal vastgestelde waarheid op de meest wrede
manier gemarteld te worden, moest iedereen dansen en springen op de melodie
die hem voortdurend door de zogenaamde godsdienstleraren met vreselijk dreigend
gezicht en dreigende stem werd voorgezongen. En als iemand zich verstoutte om
bij zo'n godsdienstleraar nadere vragen te stellen over het wezen van God, dan
kreeg hij zeker een antwoord waardoor hem weldra horen en zien verging, zoals
tegenwoordig bij alle priesterkasten, bij zowel heidenen als Joden, zonder
twijfel het geval is.
[4] En als iemand in het geheim zelf
begon te speuren en te zoeken naar het bestaan van een God, dan vond hij net
als wij alleen maar de stomme, steeds eender werkende krachten van de grote
natuur, en dan gaf hij het op in de overtuiging dat al zijn moeite tevergeefs
was geweest.
[5] Omdat ook wij de eer hebben gehad
tot nu toe zelf die ervaring op te doen, kan ons ook op dit punt door een
verstandig mens niet kwalijk genomen worden als wij onder zulke omstandigheden
niet in een God kunnen geloven, evenmin als in een voortleven van de menselijke
ziel na de dood van het lichaam.Wij geloven wel dat er in de grote natuur in
feite niets kan vergaan, maar alleen van vorm kan wisselen; maar of onze
huidige menselijke vorm in een andere, ongetwijfeld opgedeelde vorm ook
gedachten en een bewustzijn van zichzelf zal hebben, dat is een andere kwestie.
[6] Kort en goed, wij hebben onze
redenen nu voldoende uiteengezet waarom wij aan het bestaan van een God
twijfelen en waarom wij als mensen de ware hemel van nu af aan alleen in de
waarheid en het goede daarvan willen zoeken en ook vinden; in deze
uiteenzetting hebben wij jullie nu getrouwen naar waarheid laten zien dat wij
niets achterhouden, en zo vragen wij u, burgemeester van deze stad, nogmaals
om ons van onze boeien te bevrijden!'
[7] Hierop beval de waard zijn
dienaren om de boeien van de drie los te maken, wat ook direct gebeurde. Daarna
liet de waard de drie naar een ander vertrek brengen en hun eten en drinken
geven, en hun ook schone kleren te geven, aangezien hun kleding reeds in een
betreurenswaardige toestand verkeerde.
[1] Pas toen de drie zich heel
welgemoed in een zijkamer bevonden, zei de waard tegen Mij:'O Heer en Meester,
wat vindt U nu van die verdraaid goed gefundeerde woorden van deze drie mensen?
Nee, ik heb al veel van onze filosofen gehoord en zelfs gelezen, maar iets zo
gedegens ben ik nog nooit tegengekomen! Zelfs met de beste wil en het beste
geloof is er werkelijk niets tegenin te brengen, noch wat afzonderlijke dingen
betreft noch in het algemeen. Want zo is het precies gesteld met de mensheid
in het algemeen en vaak ook 'in bijzonderheden, en nu ben ik wel buitengewoon
benieuwd hoe U dat Zelf zult verontschuldigen en rechtvaardigen.'
[2] Ik zei: 'Daar moeten jullie je
geen van allen bezorgd om maken; want Ik heb dat Zelf zo laten gebeuren vanwege
enkele orthodoxe tempeljoden, die zich daar in de aangrenzende kamer bevinden.
Ze zijn vannacht uit Jeruzalem hier aangekomen en hebben die voor enkele dagen
gehuurd. Ze hebben met hun oor tegen de muur afgeluisterd wat er hier in de
zaal allemaal over hen werd gezegd, en de spreker heeft hen met luide stem
precies gekenschetst zoals ze zijn. En dat was goed.
[3] Deze Joden zijn hierheen gekomen
om met jouw hulp een achterstallige tiende te innen. Maar nu zul je
waarschijnlijk wel weten wat voor hulp je hun zult geven! Als die drie mensen
op krachten zijn gekomen, laat ze dan weer hier brengen, dan zullen we de
kwestie op een goede manier verder afhandelen!'
[4] De waard en ook Kado zeiden: 'Wij hadden
wel gedacht dat dat het geval zou zijn, maar we durfden dat niet hardop te
zeggen, ten eerste omdat wij U tegenover die drie niet voortijdig wilden
verraden, en ten tweede omdat de woorden van de spreker in alle ernst onze
aandacht vroegen en wij wilden zien hoever de mens het met de scherpzinnigheid
van zijn verstand kan brengen. En echt, vanuit puur menselijk standpunt bezien
had de spreker gelijk, ook in het beschrijven van de verhoudingen tussen
Schepper en schepsel; want voor ons menselijke verstand is het werkelijk
moeilijk te begrijpen, waarom U de mensen gedurende zo lange tijd op een nadere
openbaring van Uzelf, Uw wil en Uw bedoelingen met de mensen heeft kunnen laten
wachten en tallozen in de diepste levensnacht kon laten versmachten. En hoevelen
zullen er nog versmachten zonder iets over U te weten te komen; en ook al
zullen ze van de verspreiders van Uw leer horen dat Uzelf in de gestalte van
een mens op deze aarde bent gekomen en de mensen de weg naar het eeuwige leven
van hun zielen hebt getoond -zullen ze wel net zo vast als wij nu geloven dat
het inderdaad was zoals Uw boodschappers hun verteld hebben.'
[5] Ik zei: 'Jullie als mensen hebben
weliswaar gelijk dat jullie zo praten, vragen en oordelen; maar Mijn liefde,
Mijn wijsheid en orde verlangen van Mij als Schepper dat Ik Mijn schepselen
steeds datgene geef wat voor hen op ieder moment het meest noodzakelijkst is.
[6] Vanaf de eerste mens op deze aarde
tot aan dit moment zijn de mensen nog nooit ook maar eenjaar lang zonder enige
van Mij uitgaande openbaring gebleven maar steeds op zo'n manier, dat hun
volledig vrije wil geen geweld werd aangedaan, omdat de mens zonder die vrije
wil geen mens zou zijn, maar slechts een machine van Mijn wil.
[7] Daarom werd aan de mens ook het
verstand gegeven als een goed licht, om daarmee God en Zijn wil te zoeken - wat
heel veel mensen in alle tijden dan ook hebben gedaan, en met de juiste ernst
hebben ze ook gevonden wat ze zochten.
[8] Dat God
Zich echter niet zo snel en gemakkelijk laat vinden als veel mensen graag
zouden willen, heeft de volgende zeer wijze reden: als de mensen met weinig
moeite zouden vinden wat ze zochten, dan zou datgene wat ze gevonden hebben
weldra geen waarde meer voor hen hebben en zouden ze zich weinig moeite getroosten
om nog verder te zoeken en te speuren; ze zouden traag worden, en dan zou de
door hen zo gemakkelijk en snel gevonden geestelijke schat hun nog minder van
nut zijn dan wanneer ze die schat voortdurend angstvallig moeten zoeken en in
deze wereld toch maar zelden en met veel moeite helemaal vinden. Daarom vinden
grote openbaringen maar zelden plaats, opdat de mensen in de angst van hun
zielennacht zelf aan het werk moeten en met alle ijver de eeuwige waarheid en
dus Mij moeten zoeken.
[9] Dat de mensen in deze wereld
tijdens hun zoeken heel vaak op allerlei zij
paden en ook in allerlei benarde
omstandigheden terechtkomen, is weliswaar een aards kwaad; maar dat komt niet
voort uit het actieve ernstige zoeken, maar uit de ellendige traagheid bij het
zoeken, die een vrucht is van te ver gedreven wereld en eigenliefde, waardoor
de mensen het streven naar het rijk van de geest zo aangenaam mogelijk voor
zichzelf willen maken. Als andere, nog tragere mensen dat merken, zeggen die al
gauw en gemakkelijk tegen degenen die zo lauw zoeken: 'Hé, wat geven jullie je
toch veel moeite om datgene te zoeken wat wij allang overduidelijk hebben
gevonden! Als jullie ons willen geloven en dienen en in plaats van jullie
vruchteloze zelfstandige zoeken en speuren kleine offers willen brengen, dan
zullen wij jullie getrouw alles vertellen wat wij gemakkelijk en snel hebben
gevonden!'
[10] Welnu, voor trage en moeite
schuwende zoekers is zo'n aanbod welkom, ze nemen het aan en geloven wat die
anderen hun met een ernstig gezicht vertellen, daarbij geholpen door allerlei
valse wonderen en tekenen, die de nog trageren bij het zoeken naar de waarheid
hebben uitgevonden en ten voordele van hun aardse goede leven onder allerlei
ceremoniën aan de blinden presenteren. Op die manier ontstaan dan de vele
soorten bijgeloof, leugens, bedrog en totale liefdeloosheid en daarmee al het
onheil onder de mensen op aarde.
[11] Jullie vragen je nu natuurlijk af
waarom Ik zoiets toelaat. En Ik zeg jullie: de reden dat Ik zoiets toelaat is,
dat het voor een menselijke ziel die te traag is om ernstig te zoeken beter is
dat ze toch iets gelooft en zich door dat geloof in een orde invoegt, dan dat
ze in haar traagheid en werkschuwheid volledig zou afsterven. Als het bedrog en
de verdrukking eenmaal te ver gaan, dan worden de lichtgelovigen in de eerste
plaats door de nood gedwongen om zelfstandig verder naar de waarheid te zoeken.
Ze merken het bedrog, laten hun traagheid varen, beginnen ernstig zelf te
zoeken en schuwen de strijd niet -en daaruit komt weldra allerlei licht voort.
En in de tweede plaats is daarna voor een mens, die zolang bedrogen en daarom
een ijverige zoeker is, een door Mij opnieuw gegeven openbaring hem
onuitsprekelijk veel meer welkom en ook effectiever bij het verdrijven van het
oude bijgeloof.
[12] Zo heb Ik jullie nu heel
duidelijk toegelicht, waarom Ik onder de mensen op deze aarde zoveel volgens
hun eigen vrije wil toelaat, wat voor de rechterstoel van de mensen mogelijk
niet goed en wijs lijkt te zijn, maar in de diepste grond toch zeer goed en
wijs is.
[13] Tot zover voor jullie. Maar laat
het drietal nu weer binnenkomen, dan zal Ik met hen praten!’
20
Nojed vraagt naar de ware godsdienst
[1] Onmiddellijk riep de waard het
drietal, en ze kwamen dan ook direct; ze waren er beter aan toe en zodoende ook
opgewekter, en bedankten de waard voor de grote vriendschap die hij hun bewezen
had.
[2] En de spreker vroeg of hij daar
nog enige dankwoorden aan toe mocht voegen.
[3] De waard zei: 'Spreek maar, maar
houd het kort; want jullie krijgen nu nog iets heel belangrijks te horen en te
beleven, wat jullie tot het grootste heil zal strekken.'
[4] De spreker, die Nojed heette, zei:
'Vriend en edelste onder de mensen, daar zal ik aan denken; want jouw wens zal
ons voortaan een bevel zijn! Omdat wij in jou als heiden een ware mens hebben
gevonden en tevens een met ware goedheid verenigde wijsheid, zoals men die
onder de Joden eigen lijk niet meer aantreft, moesten wij aan jullie goden
denken en kwamen op de gedachte dat die misschien toch meer zijn dan een fabel.
Wij willen nu graag meer vertrouwd raken met jullie leer, om ook aan jullie
goden offers te brengen en hun alle eer te bewijzen.
[5] Want ik denk maar zo: de
godsdienst waar men de beste mensen aantreft, moet zelf ook de beste en meest
waarachtige zijn. Onze godsdienst is dat echt niet, omdat de mensen die daarin
geboren en getogen zijn nu vast en zeker de slechtste zijn die er waar dan ook
op de wijde wereld kunnen bestaan. Haar priesters staan bij de betere volkeren
algemeen bekend als een ware pest voor de mensen. En een godsdienst wier schoot
in plaats van goede en wijze mensen slechts ware tijgers, hyena's, wolven en
beren voortbrengt, kan geen goede en nog minder een ware leer zijn. -Wat vind
jij, edele mensenvriend, van deze gedachte?'
[6] De waard zei: 'Mijn vrienden, over
deze kwestie moeten jullie spreken met deze vriend die hier naast mij zit; want
hij is onuitsprekelijk veel kundiger en wijzer dan ik en alle nog zo goede en
wijze Grieken!'
[7] Nojed zei: 'Jouw wens is ons een
bevel! Deze man en heer is naar zijn uiterlijk te oordelen weliswaar ook een
Jood, maar hij kan door zijn omgang met Grieken heel wijs zijn geworden; want
als hij een leerling van de tempel zou zijn, zou het zonde zijn om woorden aan
hem te verspillen, hoe duidelijk en waar die ook zijn.'
[8] Hierop wendde hij zich tot Mij en
zei: ' Als u geen tempelleerling bent en het ware en goede evenzeer hebt
gezocht en ook gevonden kunt hebben als wij het nu zoeken en op een of andere
manier hopen te vinden, geefons dan uw oordeel over de gedachten die wij hardop
uitgesproken hebben! Hebben wij geen gelijk als wij alleen daar de waarheid en
haar goedheid zoeken, waar wij goede en wijze mensen hebben gevonden?'
[9] Ik zei: 'Jazeker; maar desalniettemin
is de godsdienst van Mozes de enige ware, ook al is die in deze tijd door de
zwijnen in de tempel evenzeer platgetrapt en vernield als in het oude Babylon
en Nineve en nog meer van die andere hoerensteden.
[10] Geloof Me: onze Jehova was sinds
eeuwigheid de enig ware, goede, levende God en heeft de smeekbeden van hen die
zonder te twijfelen in Hem geloofden, zich aan Zijn geboden hielden en dus ook
Hem boven alles en hun naasten als zichzelf liefhadden, nooit onverhoord
gelaten! Ook al talmde Hij wel eens wat met het volledig verhoren van hun
smeekbeden, om hun zielen des te meer te louteren, dan heeft Hij ze toch nooit
helemaal onverhoord gelaten en ze steeds vervuld, dikwijls op een moment dat
degenen die er om baden er het minst aan dachten.
[11] Jullie zelf hebben -wat Ik heel
goed weet - in jullie grote nood God dikwijls gebeden dat Hij jullie ellende
zou wegnemen. Maar omdat jullie eerder in grote welstand geleefd hadden als
mensen die in hoog aanzien stonden, maar daarbij in velerlei opzichten
lichamelijke en geestelijke traagheid vertoonden, liet Hij jullie enige jaren
een ernstige en harde levensschool doorlopen, zodat jullie niet alleen de
bekoorlijkheid van het aardse leven, maar ook het bittere ervan zelf zouden
ervaren, om daarna pas de echte waarde van het leven en het doel ervan in
jezelf te gaan zoeken en te leren kennen.
[12] Jullie hebben de beker met het
bittere des levens nu ook tot de laatste druppel geproefd en zijn daardoor
ware, diep denkende mensen geworden, in staat om het ware levende, goddelijke
levenslicht uit de hemelen op te nemen, en God heeft op dit moment jullie
smeekbeden dan ook verhoord, nu jullie Zijn hulp het meest nodig hadden!
[13] En wat Hij nu voor jullie heeft
gedaan, dat heeft Hij zeer getrouw al voor heel veel mensen gedaan, als ze zich
in hun nood echt gelovig tot Hem hebben gewend, en daarom kunnen jullie nu niet
meer zeggen dat de godsdienst van de ware Joden vals en onwaar is; maar de
afgodendiensten van alle heidenen zijn dat wel!
[14] Denken jullie soms dat deze
waard, die een patriciër van deze stad is,jullie ook barmhartigheid bewezen
zou hebben als hij nog een heiden was geweest? O, absoluut niet! Als heiden zou
hij jullie met alle scherpte van de Romeinse wet behandeld hebben; maar omdat
hij met zijn hele huis in zijn hart geen heiden meer is, maar een ware jood net
als Abraham, Isaak en Jacob, heeft hij jullie op Mijn advies dan ook datgene
geschonken wat jullie nu al genieten en nog meer in de toekomst. -Zien jullie
dat in?'
[1] Nojed zei: 'O wijze vriend, dat
lijkt wel heel dicht bij de waarheid te komen, en zo zal het ook wel zijn; want
er staat immers geschreven dat Gods raadsbesluiten onnaspeurbaar en Zijn
leiding en wegen ondoorgrondelijk zijn. Maar waarom moest onze moeder, die toch
altijd strikt volgens de wetten van de tempel heeft gehandeld en geleefd, en
ook onze vier volkomen onschuldige zusters zo geheel en al door Jehova verlaten
worden? Als de leer van de tempel een volkomen vernielde en met voeten getreden
leer is, wat konden onze moeder en onze arme onschuldige zusters daaraan doen?
Zoals wij als een vaststaand feit gehoord hebben, is onze moeder spoedig na
haar intrede in dat mooie tehuis Gods gestorven -waarschijnlijk aan een vergif en
onze zusters heeft men onmiddellijk verkracht, en wie weet wat er verder nog
met hen is gebeurd. Kon de goede en zeer wijze God van de Joden daar ook een
welgevallen aan hebben, aangezien Hij dat heeft toegelaten? Als u ons ook
daarover gerust kunt stellen, willen wij ook vast gelovende Joden blijven!'
[2] Ik .zei: 'O, niets is
gemakkelijker dan dat -luister dus! Jullie vader, die Hiponias heette - evenals
de oudste van jullie - was een Jood, die tot het Jodendom was bekeerd volgens
de zuiverder leer van de Samaritanen. Hij had niets op met de loze ceremoniën
en allerlei andere bedriegerijen van de tempel. Maar daarbij had hij het
steeds moeilijk met zijn vrouw, die evenals jullie zusters, die net zo waren
geworden als zij, een echte tempeldwaas was. jullie eerlijke vader ging dus
dood van verdriet en bad God nog op zijn sterfbed of Hij zijn vrouw en zijn
dochters nog tijdens dit aardse leven wilde laten weten dat zij niet Zijn
wegen, maar de wegen van de vorst der leugen en macht van de dood bewandelden.
En God verhoorde het gebed van jullie vader, die Hem steeds geheel en al trouw
was toegedaan in de waarheid.
[3] En welk middel zou er geschikter
en beter zijn geweest voor die vijf vrouwen, die hun heil geheel en al van de
tempel verwachtten, dan hen dat zo hoogstaande heil van de tempel te laten
proeven? Weliswaar is het aardse leven van jullie moeder, die de grootste
tempeldwaas was, in de tempel geëindigd, maar daarbij is ze geheel en al
teruggekeerd tot het ware geloof van haar man, die zij zoveel verdriet bezorgd
heeft, en ze heeft het doen en laten van de tempel uit de grond van haar hart
leren verachten. En jullie zusters hebben de engelen Gods die hen bedienden al
gauw uit eigen ervaring en onder veel tranen heel wat nader leren kennen en
hebben al snel een grote afschuw van hen gekregen. Als gevolg van een hogere
beschikking en toelating van God bevinden ze zich nu helemaal gezond en vervuld
van het juiste geloof en vertrouwen in de enig ware God van de joden in Essea,
in het huis van de waard van de grote herberg aan het plein, waar jullie hen
bij gelegenheid kunnen ontmoeten en spreken. Maar vandaag is het nog maar net
de vierde dag, dat ze daar door twee orthodoxe Farizeeën met nog verscheidene
anderen ter genezing heen zijn gebracht.Alle verdere bijzonderheden zullen
jullie te zijner tijd uit hun eigen mond kunnen horen.
[4] En kunnen jullie nu nog steeds
beweren dat de God van de joden een verzonnen, loze fabel is, nu je dit
allemaal weet?'
[5] Nojed zei:'Vriend,jij bent een
profeet; wij geloven jou, en wij geloven nu ook weer in de God van Abraham,
Isaak en Jacob! Want als jij geen profeet zou zijn, vervuld van de geest van
jehova, dan zou je niet zo precies onze namen en nog minder onze meest geheime
levensomstandigheden kunnen weten. Daarom zij nu opnieuw alle eer aan de enig
ware God van de joden, die ons door Zijn zorg zo wonderbaarlijk tot ware mensen
heeft gemaakt! In welk land ben jij profeet geworden? Ben jij ook een
Samaritaan?'
22
Over de bestemming van de mensen
[1] Ik zei: 'Luister, Nojed, en ook je
broers Hiponias en Rasan! Ik ben geen Samaritaan zoals jij dat bedoelt en
opvat, en toch ben Ik ook een Samaritaan; evenzo ben Ik geen jood en toch weer
wel een jood; en ook ben Ik geen heiden en toch weer wel een heiden, anders
zou Ik met heidenen niet vriendelijk kunnen omgaan. Kortom, Ik ben alles met
alles en in alles! Want waar de waarheid, de liefde en haar goedheid in
volkomen gemeenschap heersen, daar ben Ik ook bij alle mensen op de hele aarde,
en Ik vervloek niemand die de waarheid en haar goedheid nastreeft.
[2] Wie echter uit liefde voor de
wereld en voor zichzelf de waarheid en alle goedheid daarvan de rug toekeert,
en dus noodzakelijkerwijs zondigt tegen de waarheid en haar goedheid, die de
eeuwige zuivere liefde in God is, die zondigt ook tegen Gods orde en tegen de
onwrikbare gerechtigheid daarvan, en vervloekt zichzelf.
[3] Maar als hij zijn grote kwaad
inziet, tot de waarheid terugkeert en die waarheid en haar goedheid begint te
zoeken en daar ook naar begint te handelen, dan wijkt de vervloeking van hem
in dezelfde mate als waarin hij met volle ernst de gevonden waarheid tot
richtsnoer van zijn leven maakt. Dan ondersteunt God hem, verlicht zijn hart en
verstand steeds meer en versterkt zijn wil, en dat zowel bij heidenen als bij
joden. En zo ben Ik, vanuit Gods geest die in Mij woont, alles in alles zowel
in heidenen als in joden.
[4] jij houdt Mij ook voor een echte
profeet, en Ik zegje dat Ik dat ook ben -en toch ben Ik het ook weer niet! Want
een profeet moest doen wat Gods geest hem gebood te doen. Maar Ik ben Zelf Heer
en Dienaar, Ik schrijf Mijzelf de juiste wegen voor, en niemand kan Mij ter
verantwoording roepen en zeggen: 'Waarom doe je dat?'Want Ik ben Zelf uit en in
Mijzelf de waarheid, de weg en het leven; en wie volgens Mijn leer zal
handelen en gelooft dat Ikzelf de waarheid, de weg en het leven en zodoende een
volkomen onafhankelijke, geheel vrije Heer ben, zal ook net als Ik in zichzelf
het eeuwige leven hebben.
[5] Want als de mensen van deze aarde
kinderen Gods willen worden, moeten ze in alle opzichten net zo volmaakt
trachten te worden als de eeuwige en heilige Vader in de hemel, die in Zichzelf
de eeuwige Waarheid, de eeuwige Liefde en Macht is en al het eindeloos goede,
rechtvaardige en heerlijke dat daaruit voortkomt. Daarom staat er ook in de
Schrift: 'God schiep de mens ?aar Zijn beeld, Hij maakte hem tot Zijn evenbeeld
en blies hem Zijn adem lil, opdat hij een levende, vrije ziel zou worden!'
[6] Op die manier zijn de mensen van
deze aarde niet enkel en alleen schepselen van de almacht van jehova, maar
kinderen van Zijn geest en zodoende van Zijn liefde, en dus - zoals er ook
geschreven staat – zelf goden.
[7] En als ze dat zijn - en ook hun
geheel vrije en door niets beperkte wil zegt hun dat duidelijk - dan zijn ze
ook geheel vrije heren en rechters over zichzelf. Maar ze worden pas volmaakte
en volkomen aan God gelijke heren, door Gods wil, die hun getrouw geopenbaard
is, tot hun eigen wil te maken door ernaar te handelen, waar ze ook volkomen
vrij in zijn.
[8] God werkt dan ook slechts hoogst
zelden zichtbaar onder de mensen, omdat Hij hun reeds vanaf het oerbegin vanuit
Zichzelf het vermogen heeft gegeven om zich op eigen kracht geleidelijk aan tot
het hoogste, aan God gelijke levensniveau te kunnen verheffen.
[9] Wie dus de waarheid en haar
goedheid begint te zoeken, zodra hij zijn verstand gaat gebruiken, en ook
direct handelt volgens hetgeen hij heeft gevonden, heeft reeds de juiste weg
betreden, en God zal die weg steeds meer en meer voor hem verlichten en hem
naar Zijn heerlijkheid leiden. Maar wie traag wordt, ook door zijn eigen wil,
en zich hecht aan deze wereld en haar verleidelijkheden, die alleen maar ter
beproeving van de vrije wil voor de uiterlijke en vergankelijke zintuigen van
de materiële of lichamelijke mens aanwezig zijn, die richt zichzelf ook uit
vrije wil en maakt zich gelijk aan datgene wat dood en gericht is - en is
zodoende zelf ook al zo goed als gericht en dood.
[10] En deze dood is dan hetgeen jij
onder het begrip 'hel' als straf voor de ziel vanwege haar zonden hebt
verworpen, omdat je nooit meer uit vrees voor zo'n straf de zonde wilt
vermijden en ook niet wilt hopen op een hemel als beloning voor het handelen
volgens de bekende waarheid. En daar geef Ik je helemaal gelijk in; want zo'n
hel bestaat echt nergens, evenmin als zo'n hemel. En toch bestaan er een hel en
een hemel, maar niet buiten de mens, maar binnen in hem, al naargelang hij
zichzelf richt op de manier die Ik je zojuist heb laten zien.'
23
Over de noodzaak en het doel van verzoekingen
[1] (De Heer:) , Als deze wereld niet
van alle denkbare verleidelijkheden voorzien zou zijn, maar als ze voor de
mensen alleen maar zou zijn wat een woestijn is voor de wilde dieren, dan
zouden zijn aan God gelijke vrije wil, zijn inzicht en zijn verstand hem ook
voor niets gegeven zijn; want waardoor zou zijn liefde dan gewekt moeten worden
en wat zou die, nadat ze gewekt is, moeten begeren en willen, en wat zou zijn
inzicht kunnen louteren en zijn verstand kunnen opwekken en tot leven brengen?
[2] De
vrijwel eindeloos grote verscheidenheid, goed en slecht, edel en onedel, is er
dus alleen maar vanwege de mens, opdat hij alles kan zien, leert kennen,
onderzoekt, uitkiest en doelmatig gebruikt; daaruit kan hij dan ook gaan
afleiden dat een zeer wijze, goede en almachtige Schepper dat allemaal zo
geschapen en ingericht heeft, en wanneer de mens uit zichzelf zo begint te
oordelen, laat deze Schepper werkelijk nooit na Zich nader aan de denkende mens
te openbaren, zoals dat nog in alle tijden van de mensen ontegenzeglijk het
geval is geweest.
[3] Maar als de mensen teveel
verdwalen en verstrikt raken in de verleidelijkheden van de wereld en denken
dat ze alleen maar bestaan om als verstandige en denkende wezens zichzelf uit
de met alle dingen rijkelijk toegeruste wereld van alle denkbare genietingen te
voorzien, en als ze het eigenlijke doel niet ontdekken waarom ze in de wereld
geplaatst zijn en wie hen in de wereld heeft geplaatst, dan kan er natuurlijk
geen sprake zijn van een echte, hogere openbaring van God en Zijn wil van
liefde; die kan pas plaatsvinden, wanneer de mensen door allerlei nood en
ellende tenminste in zoverre beginnen na te denken, dat ze vragen: 'Waarom
moesten wij eigenlijk in deze ellendige wereld komen, en waarom moeten wij ons
eigenlijk zo laten kwellen en martelen tot aan onze zekere dood, die een
ellendige afsluiting van onze vertwijfeling is?' - zoals ook jij, Nojed,
vroeger op soortgelijke wijze filosofisch hebt geleuterd.
[4] Dan is ook het moment aangebroken
waarop God Zich weer opnieuw aan de mensen begint te openbaren, eerst door de
mond van gewekte mensen, en door andere tekenen, maar ook door allerlei
soorten gericht over die mensen, die door allerlei leugens en bedrog en het
onderdrukken van arme en zwakke mensen rijk en machtig, trots en liefdeloos en
zeer overmoedig zijn geworden; mensen die zelf aan geen enkele God meer denken
en nog minder in hun hart daarin geloven, maar zich alleen maar in alle
genietingen van de wereld storten, over de arme mensen heen lopen en hun zelfs
niet meer de waarde van een mens, maar nauwelijks die van een gewoon dier toekennen.
[5] Wanneer de maat daarvan onder de
mensen op de wereld eenmaal vol zal zijn, komt er ook een groot gericht en
daarmee ook een grote, directe openbaring van God aan de mensen, die in hun
hart nog het geloof in God en dus ook liefde tot Hem en hun naaste hebben
bewaard.
[6] Dan zullen de godloochenaars en
trotse bedriegers en onderdrukkers van de aardbodem weggevaagd en de gelovigen
en armen opgericht en vanuit de hemelen verlicht worden, zoals dat nu het geval
is en later, over bijna 2000 jaar, ook weer het geval zal zijn. De tijd, waarin
zoiets kan en ook zeker zal plaatsvinden, is even gemakkelijk te herkennen als
in de late winter te zien is dat het voorjaar nadert, als jullie naar de bomen
kijken en zien hoe hun knoppen steeds meer zwellen en sappiger worden en hoe
het sap, net als de tranen van de mensen, van hup takken en twijgen op de aarde
neer druppelt en in zekere zin smeekt om verlossing uit de nood van de winter,
waarin zoveel bomen wegkwijnden.
[7] Wanneer dus eenmaal het hart van
de arme mensen door het licht van de waarheid vanuit God lichter begint te
worden en gaat zwellen, en wanneer bovendien door de onbarmhartige en
grenzeloze onderdrukking de aarde vochtig wordt van hun tranen, dan is het
grote geestelijke voorjaar heel dichtbij gekomen.
[8] Als jullie drieën en ook jullie,
Mijn reeds oudere vrienden, daar goed naar kijken, zullen jullie snel en zonder
moeite kunnen ontdekken wat voor tijdstip het nu is, en wie Ik nu eigenlijk
ben.'
24
De bedenkingen van Nojed over de goddelijkheid van de Heer
[1] Nu zei Nojed volkomen verbaasd: 'O
grote en onbegrijpelijk wijze vriend! Deze woorden klonken wonderlijk in onze
oren en ons hart! Uit je woorden hebben we begrepen dat jij meer bent dan een
profeet; want behalve Mozes en Elia heeft geen profeet het zover gebracht, en
zelfs zij spraken nooit over hun eigen heerlijkheid, maar altijd alleen maar
over de heerlijkheid van God. Maar jij zei dat je een geheel eigenmachtig heer
bent, dat je kunt doen wat je wilt en dat geen God en nog minder een mens jou
ter verantwoording kan en mag roepen en vragen: 'Waarom doe jij dit of dat?'
Luister, als dit getuigenis dat jij ons over jezelf geeft zonder twijfel waar
blijkt te zijn, dan bestaat er tussen jou en God geen ander verschil meer dan
dat jij net als wij een in de tijd ontstane God bent, en Jehova daarentegen
sinds eeuwigheid God is! Welnu, dat is voor ons verstand toch echt wel wat te
hoog gegrepen, ofschoon ook wij wel weten dat God door de mond van de grote
profeet tot de toenmalige vrome Joden heeft gezegd: 'Jullie zijn goden, als jullie
Mijn geboden nauwkeurig houden en zodoende Mijn wil tot die van jullie maken!
,
[2] Sindsdien hebben er tot in onze
tijd heel veel Joden geleefd die Gods geboden van kind af aan heel strikt
hebben opgevolgd; maar onder hen was er niet één die ook maar in de verste
verte had durven beweren dat hij net als God een eigenmachtig heer was, die
noch tegenover God en nog minder tegenover de mensen ooit verantwoording
schuldig is voor al zijn doen en laten. Vriend, hoe moeten wij dit naar
waarheid eigenlijk opvatten?'
[3] Ik zei: 'Dat is heel gemakkelijk
en duidelijk! Heb Ik dan niet gezegd dat een mens die God en Zijn wil volkomen
heeft leren kennen, daar onwrikbaar naar handelt en zo Gods wil geheel tot de
zijne maakt, aan God gelijk is?! En als God door Zijn liefde, wijsheid en macht
een Heer is, dan is iedereen die in alles aan God gelijk is geworden dat in de
geest toch ook?
[4] Ik denk dat dat toch niet zo
moeilijk te begrijpen is. Want waarover zou hij verantwoording van welke aard
dan ook moeten afleggen tegenover God of zelfs tegenover een mens, als hij
alleen maar vanuit Gods wil en geest denkt, wil, spreekt en handelt?
[5] Is Gods zuivere wil in de mens
soms een minder goddelijke. wil dan in God Zelf, en heeft hij misschien minder
zelfstandige macht dan m God, die juist door Zijn wil overal en dus heel zeker
ook in de mens aanwezig is en werkt? Daarom moet een echte mens dan ook even
volmaakt worden en zijn als zijn Vader in de hemel. En als de mens dat is, is
hij dan niet ook een heer vol wijsheid, macht en kracht?!'
[6] Daarop zei Nojed: 'Grote en
werkelijk meer dan wijze vriend! Je hebt levende en lichtend ware woorden
gesproken, en ik kan daar niets tegen in brengen. Maar één ding blijft
daarnaast ook nog waar, en dat is het volgende: de mens kan het via de weg van
absolute zelfverloochening wel zover brengen dat hij op God gaat lijken en
zodoende ook machtig wordt, zoals dat met name bij de grote profeten
overduidelijk is gebleken; maar toch is en blijft de mens in een bepaald
opzicht slechts een in de tijd ontstane en dus met al zijn op God lijkende
volmaaktheid onderdanige en beperkte, heel kleine God, terwijl Jehova eeuwig,
dus zonder begin, oneindig in tijd en ruimte en derhalve door niets beperkt is.
En dit meer dan eindeloos grote verschil tussen de ene en eeuwig enig ware God
en de in de tijd ontstane menselijke God zal eeuwig nooit weggevaagd kunnen
worden.'
25
De natuurlijke mens en de mens die van Gods geest doordrongen is
[1] Ik zei: 'Dat heb je heel juist
gezegd en beoordeeld. De geschapen mens kan zich natuurlijk nooit vergelijken
met het eigenlijke oerwezen van God; maar door Gods oereeuwige wil woont er in
de geschapen mens een ongeschapen, eeuwige geest uit God, en die kan dan in de
mens immers evenmin een beperking hebben als in het eigenlijke oerwezen van God
Zelf, omdat hij immers één daarmee is.
[2] Of denk je soms dat het licht van
de zon, dat op dit moment de aarde verlicht en verwarmt, jonger en beperkter
is dan het licht dat ondenkbare tijden geleden deze aarde verlicht en verwarmd
heeft? Ik zeg je dat jij een heel schrandere en juiste denker en spreker bent;
maar je zult pas in de geest van de volle waarheid uit God denken en spreken
wanneer jouw ziel in de eeuwige geest vanuit God tot volledige eenwording
gekomen zal zijn. Maar dat kan en zal alleen maar gebeuren, door in het vervolg
met jouw vrije menselijke wil de wil van God, waar jij je bewust van bent, in
alles wat je zegt en doet volkomen tot de jouwe te maken. -Heb je dat
begrepen?'
[3] Nojed zei: 'O vriend, daar zal bij
ons nog wel lange tijd voor nodig zijn; want wij hebben nog veel van de wereld
in ons! Voordat dit helemaal uit ons verwijderd zal zijn en wij iets gewaar
zullen gaan worden van de almachtige tegenwoordigheid van de goddelijke geest
in ons, O, daarvoor zal er - zoals ik al opmerkte - nog heel wat tijd in de zee
van het eeuwige en nooit terugkerende verleden vloeien!'
[4] Ik zei: 'Dat is ook nog heel aards
en menselijk gesproken! Want kijk, ook voor de goddelijke geest in de mens
bestaat er geen vergankelijke tijd of een beperkte ruimte, en dus ook geen
verleden of een verre toekomst, maar alleen een eeuwig heden! Maar in deze
wereld heeft alles zijn tijd, en er rijpt geen vrucht aan de boom reeds tijdens
de bloei; als jij je echter vast voorneemt om van nu af aan onwrikbaar volgens
Gods wil te leven en te handelen, zul je weldra ook anders praten.
[5] Velen hebben al geoordeeld en
gesproken zoals jij nu; maar toen ze uit Mijn mond gehoord hadden wat ze moesten
doen en hoe ze moesten leven, en daarna ook direct aan het werk gingen, ging
het snel vooruit.
[6] Als jullie binnenkort naar Essea
zullen komen, zullen jullie in de overste Roclus al een voorbeeld aantreffen
van hoever een mens het met Gods liefde en genade in korte tijd kan brengen,
wanneer hij zijn geestelijke vervolmaking volkomen serieus neemt.
[7] Maar aangezien Ik nu heel gauw met
deze vrienden van Mij van hier zal vertrekken, zullen jullie van de waard wel
nadere bijzonderheden over Mij horen en met des te grotere ijver en ernst
volgens Mijn raadgeving gaan leven en handelen, en dan zal de zegen van Jehova
zich ook heel goed voelbaar aan jullie kenbaar maken.
[8] En nu heb Ik jullie verder niets
meer te zeggen, omdat jullie dat niet zouden verdragen; maar wanneer Gods
genade en liefde in jullie ontwaakt, zal die jullie vanzelf binnenleiden in
alle wijsheid die jullie voor deze wereld nodig hebben. Jullie kunnen nu dus
weer naar de kamer gaan die de waard jullie heeft toegewezen!'
[9] De drie bedankten Mij voor alles
wat Ik voor hen had gedaan en tegen hen had gezegd, en begaven zich naar hun
kamer, waarin ze zich net zo lang verborgen hielden als de markt duurde, om
niet door de een of andere koopman of koper herkend en lastig gevallen te worden.
De Heer
onderweg van Jericho naar Nahim in Judea (Lucas 19)
26
De Heer vertrekt uit Jericho Zacheüs in de moerbeiboom
[1] Toen wij weer alleen waren, zei de
waard tegen Mij: 'O Heer en Meester, zou U niet vanmiddag nog bij ons willen
blijven?'
[2] Ik zei: 'Vriend, van datgene wat
jullie nodig hadden heb Ik jullie wel voorzien! Blijf nu in Mijn leer en handel
en leef daarnaar, dan zal Ik met Mijn geest ook in jullie blijven; maar met
Mijn lichaam moet Ik vanwege de vele armen, blinden en doden nu van hier
vertrekken. Bovendien zal Ik, als Ik nu overdag door Jericho trek, toch al door
veel mensen herkend worden die Mij bij Mijn vertrek vooruit en achterna zullen
lopen, wat veelopzien zal baren. Als Ik eerst nog vanmiddag hier zou blijven,
terwijl er hier veel gasten zullen arriveren, zou dat Mijn aanwezigheid nog
meer bekend maken. En dat wil Ik niet, vanwege de aanwezige tempeldienaren!
Daarom zal Ik Mij met Mijn leerlingen nu dan ook direct hiervandaan in de
richting van Nahim begeven.'
[3] Hierna zei Ik dan ook tegen de
leerlingen dat ze zich gereed moesten maken om te vertrekken.
[4] Dat deden ze, en wij gingen op
weg. Maar omdat verscheidene knechten van het huis dat gehoord hadden, liepen
ze naar buiten het plein op en zeiden tegen de mensen, dat de beroemde heiland
Jezus van Nazareth weldra uit het huis zou vertrekken, en wel in de richting
van Nahim.
[5] Toen het volk dat hoorde liep het
een heel eind op de weg vooruit, en op die manier raakte de weg vol met mensen,
tot ver voorbij het grote tolhuis van Zacheüs, die overste van de tollenaars
was; want allen wilden in Mij de man zien, over wie ze al zoveel wonderlijke
dingen hadden gehoord.
[6] Het tolhuis van Zacheüs bevond
zich ruim een half uur gaans buiten de stad in de richting, tegenovergesteld
aan die waaruit we naar Jericho waren gekomen. Toen Zacheüs zag dat veel volk
uit de stad zich nog voorbij zijn tolhuis op de weg verdrong, kwam hij zijn
huis uit en vroeg aan de mensen wat er aan de hand was.
[7] Degenen aan wie hij dat vroeg
zeiden dat Ik, de beroemde heiland Jezus van Nazareth in Galilea, weldra met
Mijn leerlingen langs deze weg naar Nahim zou reizen en dat ze Mij wilden zien.
[8] Toen Zacheüs dat hoorde, zei hij:
'O, zoveel te meer moet ik hem zien! Want ik heb heel grote wonderbaarlijke
dingen over hem gehoord van mijn vriend Kado, de oude en de jonge, en van zijn
oude dienaar Apollon, en ook van een blinde die een paar dagen geleden door die
heiland ziende is gemaakt; en het speet mij verschrikkelijk dat ik hem niet te
zien kreeg, omdat hij direct na zijn aankomst in Jericho reeds de volgende
morgen naar Essea was gegaan. Maar nu hij nogmaals via Jericho en juist over
deze weg verder zal reizen, moet ik hem zien, koste wat kost!’
[9] Maar omdat het volk op de weg zich
steeds meer ophoopte en onze Zacheüs, die klein van postuur was, wel zag dat
hij Mij door de mensenmassa heen nauwelijks te zien zou kunnen krijgen, klom
hij al gauw in een moerbeiboom en wachtte op die manier tot Ik voorbij zou
komen.
[10] Terwijl het volk vanwege Mij
reeds de straten van de stad en meer nog de grote weg tot voorbij het tolhuis
had bezet en Ik Mij met Mijn leerlingen nog in het voorhuis van Kado bevond,
omdat Ik wel wist hoe de al te dienstvaardige huisdienaren van Kado Mij zonder
opdracht bekend hadden gemaakt, zei Ik tegen de waard, die nog naast Mij stond,
wat daar in zeer korte tijd gebeurd was, waarop hij Mij beloofde zijn knechten
streng ter verantwoording te roepen.
[11] Ik raadde hem echter aan dat
achterwege te laten, omdat de knechten het met goede bedoelingen hadden gedaan.
Maar Ik verlangde van de waard dat hij ons langs de achteruitgang naar buiten
zou laten, omdat er aan de hoofdingang teveel mensen op Mij wachtten.
[12] Dat deed de waard direct, en zo
kwamen wij gemakkelijk en zonder dat de grote volksmenigte ons zag, via een
smalle en weinig gebruikte straat buiten; daar sloegen we een veldweg in, die
ongeveer honderd passen voor het grote tolhuis op de hoofdweg uitkwam, en zo
ontliepen wij zowel het grote gedrang in de stad als aan het grootste stuk van
de hoofdweg vanaf de stad tot aan het tolhuis.
[13] Toen wij zoals gezegd vlak bij
het grote tolhuis op de hoofdweg kwamen en Ik door enkele mensen herkend werd,
ontstond er weldra een groot rumoer, en velen jubelden luidkeels: 'Daar is hij,
daar is hij - de grote heiland van Nazareth! Heil hem, en heil ook ons, omdat
wij hem te zien hebben gekregen!'
[14] Mijn leerlingen echter bedreigden
het lawaaierige volk en bevalen het te zwijgen.
[15] Maar Ik wees hen terecht over hun
gedrag tegenover het volk en zei:'Ik ben de Heer! Als Ik het luide gejubel van
het volk verdraag, zullen jullie het ook wel kunnen verdragen! Laat altijd
liefde en geduld jullie schreden leiden, en nooit dreigen en heersen! Het is
immers onbeschrijfelijk veel mooier om door de mensen geliefd, dan door hen
gevreesd te zijn!'
[16] Toen de leerlingen dat van Mij
hoorden, gaven ze toe, en wij liepen rustig verder; zo kwamen wij weldra bij
de moerbeiboom, waarin de kleine Zacheüs, de overste van de tollenaars, op ons
wachtte.
[17] Toen we bij de boom waren gekomen
bleef Ik staan, keek naar boven en zei: 'Zacheüs, kom nu snel uit de boom; want
vandaag moet Ik in jouw huis zijn!'
[18] Toen klom Zacheüs snel uit de
boom en ontving Mij en Mijn leerlingen met zeer grote vreugde.
[19] Maar toen het volk dat zag, begon
het al gauw te morren en zei: 'O, kijk nu eens naar die heiland, die zijn
werken door Gods geest zegt te verrichten! Dat moet wel een mooie geest Gods
zijn, die bij tollenaars, die toch altijd de grootste zondaars zijn, naar
binnen gaat en daar eet en drinkt!'
[20] Daarop begon het morrende volk
zich steeds meer te verspreiden.
[21] Toen Zacheüs echter merkte dat
het volk zulke opmerkingen over Mij maakte, raakte hij vanwege Mij geërgerd
over het volk; hij kwam naar Mij toe en zei hardop: 'Kijk, o heer, ook zonder
het getuigenis van het volk weet ik wel dat ik een zondaar ben, en ik ben het
dus ook echt niet waardig dat u, als zeer rechtvaardige, bij mij wilt
verblijven; maar omdat u mij in uw grote genade toch hebt gezien en mij zo'n
grote en onschatbare vriendschap betoont, wil ik de helft van mijn vele
goederen aan de armen geven -en mocht ik iemand bedrogen hebben, laat die dan
bij mij komen, dan zal ik het hem viervoudig terugbetalen!'
[22] Toen het volk, dat nog in groten
getale aanwezig was, die hardop gedane uitspraak van Zacheüs hoorde, bedaarde
het gemor; want enkele beteren zeiden onder elkaar: 'Kijk eens, een mens die
dat wil en ook zeker zal doen, is nog niet zo'n heel grote zondaar! Want aalmoezen
maken een groot aantal zonden goed, en wie een bepaald goed, dat hij zich
onrechtmatig heeft toegeëigend, viervoudig vergoedt aan degene aan wie hij het
ontstolen heeft, heeft zijn schuld tegenover God en de mensen ingelost -en
zodoende kunnen we het de heiland niet als een fout aanrekenen, als hij
binnengaat bij een zondaar die zijn leven wil beteren.'
[23] Maar anderen, en met name de
armen, rekenden al van tevoren uit of ze bij het verdelen van de goederen iets
van Zacheüs zouden krijgen, en hoeveel. Weer anderen dachten er aan, hoe ze
met valse getuigen naar Zacheüs toe zouden kunnen gaan en hem aantonen, dat ook
zij voor zo en zoveel in die en die tijd en bij die en die gelegenheid door
hem waren bedrogen, om vervolgens vier keer zoveel van hem terug te krijgen.
[24] Later in huis heb Ik Zacheüs
echter op al die dingen gewezen en hem geraden om verstandig en voorzichtig te
zijn, wat hij ook trouw deed.
27
De gelijkenis van de toevertrouwde ponden
[1] Terwijl het volk zich meer en meer
verspreidde, zei Ik hardop tegen Zacheüs, die nu helemaal gelukkig was: 'Heden
is dit huis en dus ook jou een groot heil ten deel gevallen, doordat ook jij
een zoon van Abraham bent! Want Ik als de Mensenzoon en ware Heiland ben nu
gekomen om te zoeken en zalig te maken wat verloren was, en als Heiland kom Ik
alleen naar de zieken en niet ook naar de gezonden die de hulp van een arts
niet nodig hebben.
[2] Ik ben dus in de wereld gekomen om
de mensen het rijk Gods terug te brengen, dat ze nu al sinds lange tijd geheel
en al zijn verloren, en de gerechtigheid ervan, die onder de mensen niet meer
bestaat. Ik ben dus de weg, de waarheid, het licht en het leven; wie in Mij
gelooft, zal het eeuwige leven hebben!'
[3] Toen het volk, waarvan nog steeds
een tamelijk groot deel aanwezig was, dat hoorde, zei het onder elkaar: 'Deze
mens heeft weliswaar hoogst wonderbaarlijke en zeldzame eigenschappen - maar
dat hij zichzelf ziet als degene die ons het verloren rijk Gods en de
gerechtigheid ervan terug zal brengen, geeft hij blijk van een grote inbeelding
en zelfoverschatting! Wij komen immers uit de buurt van jeruzalem en weten er
niets van dat zoiets nu zou gebeuren! Maar als hij beweert dat hij ons het
verloren rijk Gods en de gerechtigheid ervan terug zal brengen, dan kan hij ons
dat toch ook direct openbaren! Waarom treuzelt hij eigenlijk nog en houdt ons
in vergeefse afwachtende spanning?'
[4] Daarop wendde Ik Mij tot het volk,
dat op die manier onder elkaar oordeelde, en omdat Ik Mij bij dit volk
werkelijk zo goed als in de buurt van Jeruzalem bevond, vertelde Ik hun het
volgende beeld: 'jullie hebben gelijk met te zeggen dat jullie uit de buurt van
Jeruzalem komen en niets weten van het feit dat het rijk Gods en de
gerechtigheid ervan opnieuw gebracht wordt, en dat jullie nu hier verlangen dat
het rijk Gods onmiddellijk geopenbaard wordt, als dat door Mij geopenbaard kan
en wil worden!
[5] Ik bevind Mij nu in jullie
aanwezigheid werkelijk in de buurt van het blinde Jeruzalem, dat met open oren
niets hoort en met wijd opengesperde ogen niets ziet! Hoe vaak ben Ik al niet
in Jeruzalem geweest en heb jullie onderwezen en voor jullie ogen tekenen
gedaan als getuigenis van de ware reden van Mijn komst in deze wereld, en nog
zeggen jullie dat jullie niets weten van het feit dat het rijk Gods en de
gerechtigheid ervan wordt teruggebracht, en verlangen nu van Mij, als Ik
degene ben die het rijk Gods en zijn gerechtigheid opnieuw breng, dat Ik het
rijk Gods en zijn gerechtigheid in jullie bijzijn nu direct zal openbaren. Goed
dan! Ik zal het doen, luister dus naar het volgende beeld:
[6] Een edelman reisde naar een ver
land om daar een rijk in bezit te nemen en daarna terug te komen. Vóór zijn
vertrek riep hij echter tien knechten bij zich, gaf hun tien ponden en zei:
'Handel daarmee, tot ik terugkom! Degene van jullie die mij een goede winst
bezorgt, zal al naargelang zijn verdienste ook het passende loon ontvangen!'
[7] Daarop vertrok de edelman. En de knechten
begonnen met de ponden te handelen, op nuttige en onnuttige wijze.
[8] De burgers van het land waren de
edelman, die hun heer en koning was, echter vijandig gezind, en toen ze hoorden
dat hij op reis was gegaan en de knechten in zijn plaats handelden, zonden ze
hem een boodschap naar het land waar hij heen gereisd was en lieten hem zeggen:
'Wij willen dat je voortaan nooit meer over ons heerst!'
[9] Nu gebeurde het echter dat de heer
terugkwam, nadat hij het rijk had ingenomen, en hij riep eerst dezelfde tien
knechten bij zich, aan wie hij het geld gegeven had om ermee te handelen, om te
vernemen hoeveel winst ieder van hen gemaakt had.
[10] De eerste kwam naar hem toe en
sprak: 'Heer, uw pond heeft tien pond opgebracht! Hier uw pond, en daar de
andere tien ponden!' En de heer zei tegen hem: 'Wel brave en trouwe knecht!
Omdat je in het kleinste trouw bent geweest, zul je nu macht krijgen over tien
steden!'
[11] Daarop kwam er een tweede knecht
die zei: 'Heer, uw pond heeft vijf pond opgebracht! Hier is uw pond en daar de
andere vijf"!' En de heer sprak ook tot deze knecht: 'Dan zul je dus ook
macht krijgen over vijf steden!' En zo gebeurde het ook met de anderen, die met
dat ene pond iets verdiend hadden.
[12] Nu werd er ook een derde knecht
speciaal geroepen, die eigenlijk de minste was; maar deze kwam en zei: 'Kijk, heer,
hier is uw pond, dat ik in een zweetdoek heb bewaard! Ik was bang voor u, omdat
ik wel wist dat u een harde man bent, die neemt wat hij niet ingelegd heeft en
oogst, waar hij niet gezaaid heeft.' De heer sprak tot hem: 'Ik oordeel je met
je eigen woorden, arglistig mens! Als je wist dat ik een harde man ben en neem
waar ik niet heb ingelegd en oogst waar ik niet gezaaid heb, waarom heb je mijn
geld dan niet op de bank gezet, zodat het mij ruime winst opgeleverd zou
hebben?' Toen verstomde de knecht, omdat hij zich daarvoor niet meer kon
verontschuldigen.
[13] Maar de heer zei tegen de andere
knechten: 'Neem deze luie knecht zijn pond af en geef het aan degene die tien
ponden voor mij heeft verdiend! Hij zal daar het beste mee omgaan!'
[14] Toen zeiden de andere knechten
tegen hem: 'Maar hij heeft toch al het meeste!'
[15] Maar de heer zei tegen de
knechten: 'O, waarlijk, Ik zeg jullie: aan wie heeft, zal nog meer gegeven
worden, zodat hij dan overvloed heeft; maar van wie niet heeft - zoals jullie
in Jeruzalem - zal binnenkort ook nog worden afgenomen wat hij misschien nog
heeft! Maar die vijanden van Mij, die niet wilden dat Ik over hen zou heersen
(namelijk de Farizeeën), breng ze hier en wurg ze in Mijn bijzijn!'
[16] Maar opdat jullie ook begrijpen wat
dit beeld wil zeggen, zal Ik het jullie in het kort uitleggen - luister dus:
[17] De Heer, die op reis ging om een
veraf gelegen rijk tot het Zijne te maken, is God, die via Mozes tot jullie
heeft gesproken. Op twee stenen tafelen gaf Hij de joden de tien ponden
(wetten des levens), waarmee de eerste Joden goed hebben gehandeld en daarom
ook weldra grote macht kregen.
[18] De tijd van de koningen is die
andere knecht, die voor de Heer slechts vijf ponden heeft verdiend; daarom was
hun macht overeenkomstig hun winst juist bepaald. Maar hoe die tijd steeds
schraler werd wat de winst voor de Heer aanging, heb Ik jullie laten zien in de
handelwijze van de nog overgebleven knechten, en jullie kunnen die verder
opzoeken in het boek van de Koningen en in de Kronieken.
[19] De derde, geheel luie knecht
stelt echter déze tijd voor, waarin de Farizeeën het door God aan hen gegeven
pond verbergen in de ware zweetdoek voor de ogen, oren en harten van de arme
en bedrogen mensheid en het ook niet in de vorm waarin ze het van God gekregen
hebben op de bank van de heidenen willen zetten, zodat het de Heer ruime winst
zou opleveren maar op de bank van de nog blinde heidenen zetten ze hun eigen
vuilnis, dat ze tot goud uitroepen waarmee zij woeker voor hun lichaam bedrijven.
[20] De Farizeeën en joden van deze
tijd zijn dan ook die slechte burgers, die de Heer vijandig gezind zijn en niet
willen dat Hij over hen heerst. Daarom zal er met hen ook gebeuren wat Ik
jullie in dit beeld heb getoond: omdat ze niets verdiend hebben zal hun in de
eerste plaats ook nog worden afgenomen wat ze nog hadden, en het zal gegeven
worden aan degene die nu werkelijk het meeste heeft -en dat zijn nu de
heidenen, die tegelijkertijd dat veraf gelegen rijk voorstellen, waarheen de
Heer op reis was gegaan om het tot Zijn eigendom te maken. En Hij heeft het al
tot Zijn eigendom gemaakt en is nu in Mij naar huis teruggekeerd om afrekening
te houden, zoals het beeld jullie dat vanuit velerlei invalshoeken voor ogen
heeft gesteld.
[21] Kortom, het licht zal van de
joden afgenomen en aan de heidenen gegeven worden! De tijd dat de burgers die
God de Heer vijandig gezind zijn bestraft zullen worden is heel nabij gekomen,
en degenen aan wie het licht gegeven wordt en reeds is gegeven zullen de nieuwe
dienaren van de Heer zijn, die de vijanden van de Heer zullen wurgen.
[22] Wat Ik jullie nu geopenbaard heb,
is ook Gods rijk, dat ik jullie terug breng tegelijk met de gerechtigheid
ervan. Wie het ter harte zal nemen en het pond, dat hem geleend is om ermee te
handelen, trouwen gewetensvol zal beheren, zal ook het loon des levens krijgen.
[23] Dat heb Ik gezegd tegen jullie,
burgers in en rond Jeruzalem; heil degene die het gewetensvol ter harte zal
nemen!'
28
De Heer geneest de zoon van Zacheüs
[1] Toen de joden dat van Mij hadden
gehoord werden ze boos, en enkelen zeiden onder elkaar: 'De Farizeeën hebben
uiteindelijk toch gelijk als ze deze Galileeër vervolgen; want uit zijn woorden
komt duidelijk naar voren dat hij de Romeinen, die hem vanwege zijn toverijen
voor een god houden, tegen ons op zal zetten, en die zullen ons zeker al onze
rechten afnemen en ons helemaal tot hun slaven maken.Als hij degene is die het
verloren rijk Gods en zijn gerechtigheid terug zal brengen, en als dat dan moet
bestaan uit wat hij ons nu heeft geopenbaard, moet hij zijn Godsrijk en die
mooie gerechtigheid daarvan zelfmaar houden! En als hij ermee doorgaat onsjoden
een dergelijk Godsrijk en de gerechtigheid daarvan steeds luider te
verkondigen, dan zou het wel eens kunnen gebeuren dat de joden hem nog eerder
zullen wurgen dan hij de joden met hulp van de Romeinen!'
[2] Toen Mijn leerlingen die praatjes
hoorden, zeiden ze tegen Mij: 'Heer, hoort U niet wat die mensen zeggen? Laat U
ze nu ongestraft hier vandaan gaan?'
[3] Ik zei: 'Niemand heeft nog zijn
hand naar Mij uitgestrekt om Mij te grijpen; waarom zou Ik hen dan straffen?
Ik heb eerst gesproken, en nu praten zij onder elkaar en beginnen zich uit de
voeten te maken; want Mijn woord heeft hun niet gesmaakt en daarvoor straf Ik
die blinden niet. Wanneer ze echter eenmaal hun handen naar Mij zullen
uitstrekken, zal ook de straf over hen komen, zoals Ik jullie al verscheidene
keren heb getoond. Laat ze nu dus maar ongestraft praten en huns weegs gaan!
Maar laten wij nu het huis van vriend Zacheüs binnengaan, dan zal hij een
middagmaal voor ons klaarmaken.'
[4] Na deze woorden van Mij gingen wij
het huis van Zacheüs binnen, die ons direct brood en wijn liet brengen en zijn
mensen beval hun uiterste best te doen om ons zo goed mogelijk te bedienen.
[5] Toen wij nu in een zeer ruime en
rijk ingerichte kamer zaten en ons met brood en wijn verkwikten en sterkten,
begon onze Zacheüs Mij uit volle borst te bedanken, omdat Ik de mensen uit
Jeruzalem, van wie hij een afkeer had, gezegd had wat zij allang verdiend
hadden. Want hoewel Zacheüs een nakomeling van Abraham was, was hij een
Samaritaan en daarom des te meer gehaat bij de mensen uit Jeruzalem.
[6] Hij vroeg Mij dan ook of Ik er
iets tegen had dat hij een Samaritaan was.
[7] Maar Ik zei tegen hem: 'Blijf jij
maar wat je bent, en wees in alles rechtvaardig uit ware liefde voor God en je
naaste, dan zul je Mij beter bevallen dan de joden, die het goud van de tempel
kussen en de armen met honden van hun huisdeur laten wegjagen! Daarom zal ook
Ik hen binnenkort laten wegjagen en over de hele wereld onder vreemde volkeren
verspreiden, en ze zullen voortaan geen eigen land en geen rijk meer bezitten.
Maar laten we hen nog een korte tijd hun gang gaan en zondigen, tot hun maat
vol is!'
[8] Na deze paar woorden van Mij bedankte
Zacheüs Mij weer, en hij vroeg Mij om hem raad te geven over wat hij moest doen
met zijn oudste zoon, die al zestien jaar was, maar sinds driejaar waanzinnig
en bijna van dag tot dag tot grotere razernij verviel. Hij had reeds alle
bekende en beste artsen bij zijn Zoon laten komen, en allemaal hadden ze
geprobeerd hem te genezen; maar al hun kennis en moeite was niet alleen geheel
zonder resultaat gebleven, maar zijn zoon was na iedere behandeling van een
arts nog erger geworden dan daarvoor.
[9] Toen zei Ik tegen Zacheüs:
'Vriend, geen enkele arts geneest met zijn kruiden een dergelijke kwaal! Maar
breng je zoon hier, dan zul je de macht van Gods heerlijkheid zien!'
[10] Toen beval Zacheüs zijn knechten
om zijn zoon stevig vastgebonden uit zijn veilig afgesloten kamer te halen.
[11] Toen zeiden de knechten: 'Heer,
dat zal in het bijzijn van deze vreemde gasten heel moeilijk gaan; want ten
eerste raast hij nu bijna aan één stuk door, en ten tweede stinkt hij erger dan
de pest, omdat hij zich voortdurend met zijn ontlasting bevuilt!'
[12] Toen zei Ik: 'Breng hem maar
hier; want Ik wil hem zien en genezen!'
[13] Een knecht, die in huis hoog in aanzien
stond, zei: 'O vriend, alleen God kan hem genezen, maar op deze aarde geen mens
meer! Als jij ook hém geneest ben je geen mens, maar een God!'
[14] Ik zei:'Houd je daar niet mee
bezig, maar doe watje gezegd is!'
[15] Toen gingen de knechten de zoon
halen, en al Mijn leerlingen schrokken van hem en zeiden: 'Hij is er nog erger
aan toe dan wat wij gezien hebben in het land van de Gadarenen!'
[16] Maar Ik stond op, bedreigde de
boze geesten in de zoon en beval hen hem ogenblikkelijk voor altijd te verlaten.
[17] Toen rukten ze de zoon nog één
keer heen en weer en voeren in de gedaante van vele zwarte vliegen uit de zoon,
die daarop volkomen gezond werd.
[18] Nu zei Ik tegen de knechten:
'Breng hem nu naar buiten naar de bron en reinig hem; geef hem ook schone
kleren en breng hem dan weer hier, zodat hij samen met ons het middagmaal kan
gebruiken!'
[19] En zo gebeurde het. Toen de zoon
nu gezond en gereinigd aan onze tafel zat, kwamen alle in huis wonende
verwanten en bekenden naar onze kamer en waren enorm verbaasd over zo'n snelle
genezing van de zoon; en Zacheüs bedankte Mij uitbundig voor deze genezing.
[20] De hoofdknecht zei tegen Mij:
'Heer, U bent geen mens zoals wij, maar U bent een echte God, die wij mensen
altijd willen en zullen aanbidden!'
[21] Terwijl de knecht nog zo sprak,
werd ook het middagmaal op tafel gezet, en wij begonnen te eten.
29
Waarom de bezetenheid van de zoon werd toegelaten
[1] Tijdens dit eten en drinken
vroegen sommigen aan de genezen zoon, die er nu helemaal fris en opgewekt
uitzag, of hij in zijn zieke toestand ook veel pijn had moeten doormaken.
[2] Maar hij (de genezen zoon) zei:
'Hoe kan ik dat nu weten? Ik was immers zo goed als dood, had geen gevoel en
was mij ook van niets om mij heen bewust! Maar wel weet ik, dat ik mij
voortdurend in een droom bevond en in een mooie omgeving met goede mensen
sprak.'
[3] Dat verbaasde de aanwezigen en ze konden
dat niet begrijpen, en Zacheüs vroeg Mij hoe dat mogelijk was, en waarom zoiets
door God werd toegelaten.
[4] Ik zei: 'Vriend, daar zullen we nu
niet veel woorden aan verspillen! Bij zulke kwalen trekt de ziel zich terug in
het hart, en één of ook vaak vele boze en onreine geesten bewonen de rest van
het lichaam en doen daarmee wat ze willen, maar de ziel die in het hart rust merkt
daar niets van.
[5] Maar zo'n bezetenheid wordt
toegelaten opdat de mensen, bij wie het geloof in God en in de onsterfelijkheid
van de ziel bijna helemaal verdwenen is, toch weer aan geestelijke dingen
beginnen te denken en daar ook in gaan geloven. Want ook jullie zijn al zwak
geworden in het geloof, en daarom was deze les vóór Mijn komst naar dit huis
ook heel noodzakelijk.
[6] Als Ik eerder was gekomen, zou
jijzelf Mij niet geloofd hebben zoals je Mij nu gelooft; en als jouw zoon, van
wie jij hoge verwachtingen had, dit kwaad niet was overkomen, zouden trots en
hoogmoed jou dermate in hun greep hebben gekregen, dat je een ware duivel onder
de mensen geworden zou zijn. Je zou ieder geloof in God uit jezelf verdreven
hebben en de mensen als pure machines hebben beschouwd, die voor jou alleen
maar waarde zouden hebben als ze je bijna voor niets zouden dienen en jou aan
nog grotere rijkdom zouden helpen.
[7] Maar toen jouw zoon, die je
lieveling en je grote trots was, zo ziek werd als Ik hem hier heb aangetroffen,
veranderde er iets in je. Je begon weer aan een God te denken en in Hem te
geloven, en je werd deemoediger van hart. Natuurlijk heb je daarnaast nog je
toevlucht genomen tot alle artsen die je maar kende, heidenen of Joden – wat
jou om het even was - en hebt daar veel geld voor betaald; maar toen je zag dat
geen enkele arts, geen Esseen en nog minder een of andere tovenaar jouw zoon
kon helpen, werd je verdrietig en begon je er ernstig over na te denken waarom
God, als Hij al zou bestaan,jou met zo'n kwaad bezocht had.
[8] Je begon weer in de Schrift te
lezen en ontdekte steeds meer dat jouw handelwijze tegenover je medemensen niet
in orde was, en je hebt God dan ook de gelofte gedaan dat je in volle ernst al
het door jou begane onrecht weer veelvoudig wilde goedmaken.
[9] Toen die voornemens in jou steeds
ernstiger en waarachtiger waren geworden en het je ook duidelijker was geworden
dat alleen de almachtige Vader in de hemel jou kon helpen, tóen kwam Ik in deze
streek en heb je gehoord wat Ik aan die blinde man heb gedaan.
[10] Toen werd jouw geloof in God ook
sterker en intenser, omdat je van de oude en de jonge Kado een getuigenis over
Mij kreeg, dat er in jou geen twijfel aan liet bestaan dat Ik niet enkel een
profeet, maar de Heer Zelfben. en kijk, zo ben je er rijp voor geworden dat Ik
nu bij je ben gekomen en jouw zoon met Mijn macht heb geholpen.
[11] Als je daar nu goed over nadenkt,
zal het je wel duidelijk zijn waarom Ik allerlei kwaad toelaat bij mensen, in
wier hart nog niet iedere hemelse levensvonk volkomen is uitgedoofd.
[12] Bij geheel verdorven en
geraffineerd levende mensen, die geen vermaning van Mij meer waard zijn,
blijven dergelijke toelatingen om hen te verbeteren natuurlijk achterwege; want
die baten niet meer en maken hen nog slechter dan ze al zijn. Maar dit soort
mensen verbruikt hun materiële leven aan deze zijde; na dit leven staat hun hun
eigen gericht te wachten, en dat is de andere, eeuwige dood.
[13] Degene bij wie Ik nog allerlei
leed en rampspoed toelaat, help Ik op de juiste tijd; degene die Ik echter zijn
aards trotse en zwelgend goede leventje ongehinderd verder laat genieten,
draagt zijn gericht en eeuwige dood reeds in zich en dus ook overal met zich
mee. Nu weet je dus ook waarom menigeen met werelds aanzien en wereldse
rijkdom ongestraft verder kan zondigen en gruwelijke dingen doen tot aan de
dood van zijn lichaam.'
30
Over de maat van goed en kwaad
[1] (De Heer:) 'Door Mij is in deze
wereld echter aan iedereen een bepaalde maat gesteld, zowel wat het goede en
ware betreft als het slechte en valse.
[2] Als een goed mens door zijn ijver
die maat helemaal heeft bereikt, houden alle verdere verzoekingen ook op, en
dan gaat hij in het volle licht vanuit de hemelen over van het ene niveau van
levensvoleinding naar een nog hoger niveau, en zo verder tot in het oneindige.
[3] Als nu een slecht mens zijn
slechte maat vol heeft gemaakt houden alle verdere vermaningen ook op, en dan
zinkt hij vanaf dat moment steeds dieper weg in een steeds donkerder nacht en
harder gericht van zijn reeds dode leven en bestaan, en door Mij wordt hij niet
anders bezien dan een steen, waaraan geen leven maar alleen het gericht en de
eeuwige dwang van Mijn wil zichtbaar is, die de ouden de 'toorn Gods' noemden.
[4] Hoe lang een heel harde steen
echter nodig zal hebben, voordat hij ook maar enigszins zachter wordt tot een
soort aarde die nog lange tijd onvruchtbaar is, dat is een vraag die de meest
volmaakte engel die zich in het hoogste hemelse licht bevindt zelfs niet kan
beantwoorden; want dat weet alleen de Vader, die in Mij is, zoals ook Ik in
Hem.
[5] Maar als eenmaal teveel mensen de
volle maat van hun kwaad hebben bereikt, zal vanwege de nog weinige goeden en
uitverkorenen de tijd van hun ongestrafte kwade handelen door Mij verkort
worden, en dan zal hun eigen gericht en hun dood hen verslinden voor de ogen
van de weinige rechtvaardigen, zoals dat ten tijde van Noach en van Abraham en
Lot en ook ten tijde van Jozua gedeeltelijk het geval was, en van nu af aan ook
nog herhaalde malen het geval zal zijn.
[6] Het begin zullen de Joden weldra
meemaken, evenals later andere rijken met hun vorsten en volkeren; over niet
helemaal 2000 jaar zal er echter nogmaals een heel groot en algemeen gericht
komen, tot heil van de goeden en tot verderf van de wereldse groten en de
volkomen liefdeloze mensen.
[7] Hoe dat gericht eruit zal zien en
wat het zal inhouden, dat heb Ik al Mijn leerlingen, die hier bij Mij aanwezig
zijn, al verscheidene keren onthuld, en na Mij zullen zij het aan de volkeren
van de aarde verkondigen. Heil degene die het ter harte zal nemen en zijn leven
daarnaar zal inrichten, om niet door het gericht gegrepen te worden!
[8] En nu, Mijn vriend Zacheüs, weet
jij voldoende hoe je voor je zielenheil moet handelen en wat je daarvoor moet
doen, en wij hebben ons aan jouw tafel nu ook voldoende met spijs en drank
gesterkt -daarom willen en zullen we weer opstaan en op weg gaan naar Nahim;
want vandaag moet Ik vóór zonsondergang in die plaats aankomen.'
[9] Nu zei Zacheüs: 'O enig ware Heer
en Meester! Vanaf hier tot aan die plaats is het nog een heel eind, en op de
natuurlijke manier zal het wel heel moeilijk lukken om die vandaag vóór
zonsondergang te bereiken; want hij ligt immers veel dichter bij Jeruzalem dan
de afstand van hier tot de door U genoemde plaats is! Op kamelen kan men de
reis daarheen wel in één dag maken, maar te voet in nauwelijks een halve dag
die U nu nog rest, zal dat zonder een wonder waarschijnlijk niet mogelijk
zijn!'
[10] Ik zei: 'Vriend, laat dat Mijn
zorg maar zijn! Als wij de nog langere weg van hier naar Essea zonder kamelen
in één dag konden afleggen, dan kunnen we ook de veel kortere weg van hier naar
Nahim wel afleggen.Jij zou natuurlijk graag willen dat Ik hier nog tot morgen
zou blijven; maar Ik alleen weet het beste wat Ik van plan ben, en zo moet Ik
dan ook handelen, niet zoals Mijn vlees wil, maar zoals Hij wil, die in Mijn
ziel woont. En daarom moet Ik vandaag nog vóór zonsondergang in die beoogde
plaats aankomen.
[11] Onthoud Mijn leer en handel
ernaar, dan zul je leven in het licht vanuit God! En als je zult horen dat de
Farizeeën Mij gevangen nemen en dit lichaam van Mij doden - wat ook wordt
toegelaten tot hun ondergang, maar ook tot opstanding van de vele doden die nu
nog wegkwijnen in hun graven van ongeloof en waandenkbeelden en geen leven van
de geest in zich hebben -raak daardoor dan niet geërgerd, en ga niet weifelen
in je geloof; want op de derde dag zal Ik weer opstaan en bij al Mijn vrienden
komen en hun het eeuwige leven geven!
[1.2] Maar over Mijn vijanden zal het
gericht beginnen los te breken, wat zal lelden tot hun ondergang, die velen die
nu leven nog zullen meemaken. Ik heb het je nu gezegd, en je weet nu hoe je je
voortaan moet gedragen.
[13] Ik heb jou nu ook een pond
geleend; beheer het goed en naar behoren, zodat Ik het weer met rente van jou
terug ontvang, als Ik terugkom! Nu ben je over iets kleins aangesteld, en dan
zul je over iets groots aangesteld worden; want wie trouw is in het kleine, zal
ook in het grote trouw blijven.'
[14] Na deze woorden zegende Ik het
hele huis van Zacheüs en begaf Mij met Mijn leerlingen direct op weg.
[1] Er stond echter nog veel volk op straat
dat Mij nog een keer wilde zien en spreken; want de dienaren van Zacheüs hadden
bekend gemaakt wat Ik met diens zoon had gedaan. Maar Ik liet Me niet van de
wijs brengen en liep zonder Mij te laten ophouden snel tussen de menigte door.
Omdat echter enkele honderden mensen Mij wilden begeleiden, bleef Ik heel even
staan en beduidde degenen die Mij achterna liepen dat ze moesten omkeren en
naar huis moesten gaan, wat ze dan ook deden.
[2] Maar terwijl Ik zo door het volk
werd opgehouden, drong een vrouw door de menigte naar Mij toe, die al
verscheidene jaren aan bloedvloeiingen leed en door niemand geholpen kon
worden. De vrouw raakte Mijn mantel aan in het volle geloof dat haar dat zou
helpen, en op hetzelfde moment werd ze dan ook genezen.
[3] Om de leerlingen en de andere
mensen te beproeven vroeg Ik: 'Wie heeft Mij in geloof aangeraakt? Want Ik werd
gewaar dat er kracht van Mij uitging.'
[4] De leerlingen en verschillende andere
mensen zeiden: 'Daar, die opdringerige vrouw heeft U aangeraakt!'
[5] Toen viel de vrouw aan Mijn voeten
en vroeg Mij om vergeving; want ze was bang dat ze ervoor gestraft zou worden.
[6] Maar Ik zei tegen haar: 'Sta op en
ga naar huis; want je geloof heeft je geholpen! Maar zondig niet meer, als je
gezond wilt blijven!'
[7] Toen stond de vrouw direct op en
ging naar huis, onderwijl Gods macht lovend.
[8] Onmiddellijk daarna stuurde Ik het
volk weg en ging met de leerlingen weer snel verder.
[9] Al gauw kwamen we in een woeste
streek, waar de weg doorheen liep. Op dat tijdstip liepen daar geen reizigers,
en zo konden wij ongezien de afstand, die anders ongeveer tien uur in beslag
nam, op de reeds bekende manier in nog geen half uur afleggen en een streek
bereiken, die gedeeltelijk door Joden en gedeeltelijk door Grieken bewoond
werd, en waar zich Babyloniërs gevestigd hadden.
[10] We kwamen bij een dorpje dat de
Grieken toebehoorde. Midden in dat dorpje bevond zich op een heuvel een tempel,
die aan de heidense god Mercurius was gewijd. Voor het gedogen van die heidense
tempel in het Joodse land moesten de bewoners van dat dorp echter jaarlijks een
aanzienlijke schatting betalen aan de tempel in Jeruzalem, waarna ze van de
tempel dan toestemming kregen om hun god Mercurius weer gedurende een heel jaar
offers te brengen en bepaalde feesten ter ere van hem te houden. Vandaag voor
de Romeinen was het een dag van Mercurius, hoewel het voor de Joden de dag na
de sabbat was -was het echter juist een feestdag van de bovengenoemde heidense
god, en de Grieken waren druk bezig met hun afgod.
[11] Toen wij op die plek arriveerden,
hielden de Grieken ons staande en verlangden dat ook wij naar oud gebruik, dus
uit een soort beleefdheid, onze knie voor de afgod zouden buigen.
[12] Maar Ik zei tegen hen: 'Luister,
jullie blinde heidenen zouden jullie knieën en hart liever voor de enig ware
God van de Joden dienen te buigen! Want deze dode en machteloze afgod van
jullie is een werk van mensenhanden, en dus veel minder dan het kleinste,
onaanzienlijkste mosplantje; de ene en enig ware God van de Joden heeft echter
puur vanuit Zichzelf hemel en aarde en alles wat zij draagt geschapen. Daarom
moeten alle mensen alleen in de ene, ware God geloven, Hem alleen aanbidden en
geen andere, dode afgoden hebben en die met allerlei dwaze en de menselijke
waardigheid onterende ceremoniën eren.'
[13] Een Griek zei: 'Als wij in
Jeruzalem komen weigeren wij niet onze knieën te buigen voor jullie God, hoewel
wij heel goed weten dat zich in de grote tempel van Salomo geen God in wat voor
gedaante dan ook bevindt. De Joden hebben alleen maar een kist, waaruit op
bepaalde tijden een naftavlam oplaait, die echter als zo heilig beschouwd
wordt, dat die alleen door de opperste en hoogste Joodse priester enkele keren
per jaar gezien en aanbeden mag worden. Maar wij weten ook dat die kist net als
deze god van ons door mensenhanden gemaakt is; hoe kom jij er dan bij te zeggen
dat de God van de Joden de enig ware is en vanuit zichzelf hemel en aarde heeft
geschapen, waarom dan ook alle mensen in hem moeten geloven, hem alleen moeten
aanbidden en eren en geen afgoden moeten hebben?
[14] Vriend, het schijnt mij toe dat
wij elkaar helemaal niets te verwijten hebben, als het gaat om de waarheid
welke God de echte is! In onze goden, die symbolen zijn van de verschillende
krachten van de natuur, eren wij alleen maar de door ons min meer of bekende
krachten van de grote natuur, en niet het door mensenhanden gemaakte beeld en
de tempel die daar bij hoort, en dat is toch zeker wijzer dan zoals jullie
Joden een oude kist met de bijbehorende tempel voor de enig ware God te houden
en te aanbidden! Door hier van jullie te verlangen dat jullie in het
voorbijgaan beleefdheidshalve je knie zouden buigen voor onze Mercurius, wilden
wij jullie echt niet afvallig maken van het jodendom en zodoende verleiden tot
een zonde tegen jullie God!
[15] Maar als jij en al je metgezellen
ons een feitelijk bewijs kunnen leveren dat alleen jullie God de enig ware is,
ondanks mijn verstandige argumenten tegen de door jullie beweerde waarheid, dan
zijn wij niet zo eigenzinnig dat wij ons niet heel snel en zonder enige moeite
enkel en alleen tot jullie God willen wenden!'
[16] Ik zei: 'Vriend, een dergelijk
bewijs kunnen wij je wel leveren, zonder te verlangen dat jullie je knieën voor
ons moeten buigen; maar Ik moet jullie vooraf een voorwaarde stellen waar
jullie eerst aan moeten proberen te voldoen, om te zien of die jullie lukt of
niet. Als die jullie lukt, dan zullen ook wij onze knieën buigen voor jullie
Mercurius en daarna als Joden verder reizen; als het jullie niet lukt aan de
voorwaarde te voldoen, dan zal Ik jullie het feitelijke bewijs leveren dat de
God van de Joden de enig ware is en zullen jullie je van je dure goden afkeren
en uit eigen vrije wil je hart en knieën voor onze God buigen.
[17] De voorwaarde is als volgt:
jullie hebben je afgod gisteren en vandaag al geëerd en de offers in de tempel
neergelegd, en daarom moet de afgod goedgezind zijn en een tot hem gerichte
bede snel verhoren.
[18] Kijk, daar op de trap van de
tempel zit een blindgeboren meisje van twaalf jaar oud! Ze is de lieveling van
haar welgestelde ouders, en zij zouden er alles voor geven als haar het
gezichtsvermogen gegeven kon worden! Wend jullie dus allemaal tot jullie God
met de bede of hij de ogen van dat blinde meisje wil openen! Want zulke blinden
kan geen mens op de hele aarde genezen; dat kan alleen een almachtige God. Als
jullie God het blinde meisje geneest, dan willen ook wij ons voor hem buigen;
maar als hij haar niet geneest, zoals te verwachten valt, dan zal Ik haar
genezen met de kracht van de geest van onze God, die in Mij woont, maar nadat
het meisje ziende is geworden, zal Ik vanaf de plaats waar Ik nu sta ook de
tempel met het afgodsbeeld in één ogenblik zodanig vernietigen, dat jullie
niet eens meer de plaats zullen herkennen waar nu de tempel met het afgodsbeeld
staat. Ga en vervul de aan jullie gestelde voorwaarde!'
[19] De Griek, die ook de vader van
het blinde meisje was, zei: 'Vriend, wij willen die poging doen, zoals ik al
enkele keren heb gedaan - helaas altijd zonder het minste resultaat! Maar wat
kunnen wij van jullie verlangen, als jouw enig ware God misschien ook jou,
vriend, in de steek laat en je verlangen niet verhoort? Want over dit
onderwerp heb ik al gesproken met heel veel joden die ook heel serieus in hun
God geloofden, en ieder van hen heeft mij eerlijk toegegeven dat het met het
directe verhoren van de beden die jullie tot Hem richten ook allemaal niet zo
gemakkelijk ligt. Maar daarmee wil ik niet in twijfel trekken wat jij beloofde
te doen, omdat er in jouw woorden een heel zeker vertrouwen doorklonk. Maar als
het resultaat van jouw God tenslotte toch op dat van onze god lijkt, wat dan?'
[20] Ik zei: 'Dan zullen wij
levenslang jullie slaven zijn! Maar ga nu naar jullie god en leg hem jullie
vraag voor!'
32
De genezing van het blinde meisje Achaia
[1] Na deze woorden van Mij gingen de
Grieken naar hun afgod en hieven een luid biddend geklaag aan dat iets minder
dan een half uur duurde, natuurlijk zonder enig resultaat.
[2] Toen zij hun klagende gebed
beëindigd hadden kwam de Griek weer naar Mij toe en zei: 'Vriend, zoals je ziet
is onze moeite nu zoals altijd volkomen vruchteloos geweest! Nu is het jouw
beurt om ons het beloofde feitelijke bewijs te leveren, krachtens welk jullie
God de enig ware zou zijn. Als het je lukt, zullen wij direct voor altijd joden
worden zoals jullie!'
[3] Ik zei:'Ga dan nu je blinde
dochter halen, en overtuig je ervan dat ze nog helemaal blind is! Pas daarna
zal Ik haar ogen openen.'
[4] Omdat hij nu al geloofde dat zijn
dochter ziende zou worden, ging de Griek heel blij naar het blinde meisje en
bracht haar bij Mij, met de woorden: 'Hier is ze, beste vriend, en ze is nog
helemaal blind; wees nu zo goed om met de hulp en levende macht van jouw God
haar ogen te openen!'
[5] Ik zei tegen het meisje: ' Achaia,
zou je net als de andere mensen het licht en talloze andere prachtige dingen op
de aarde willen zien?'
[6] Het meisje zei: 'O heer, als ik
door uw macht zou zien, zou ik meer dan gelukkig zijn en u meer liefhebben dan
alles ter wereld! O, open toch mijn ogen!'
[7] Toen ademde Ik over haar ogen en
zei: ' Achaia! Ik wil dat je op dit moment ziet, en dat je voortaan nooit meer
blind wordt!'
[8] Toen Ik deze woorden over het
meisje had uitgesproken, werd zij volkomen ziende en wist van blijdschap niet
wat ze nu het eerst moest doen, en zo verging het ook haar ouders.
[9] Pas na een poosje vielen het
meisje en haar ouders en broers en zusters aan Mijn voeten, en ze zei: 'O Heer!
U bent meer dan alle mensen op de hele aarde! U bent Zelf de ene en enig ware
God, niet alleen van de joden, maar van alle mensen op de hele aarde! U alleen
wil ik ieder offer brengen en mijn leven lang U alleen liefhebben, loven en
prijzen!'
[10] Ik zei: 'Achaia, hoe kom je er nu
bij om Mij nu als een God te prijzen? Zie je dan niet dat Ik een mens ben, net
als de anderen die om je heen zijn?'
[11] Het meisje zei: 'Dat is wel zo,
dat wel, maar alleen naar de schijn, in Uw uiterlijke vorm; maar Uw innerlijk
is vervuld van Gods kracht, en die is immers eigenlijk de enig ware God!
Bovendien hebt U niet tegen mij gezegd: 'De God van de joden make je ziende!',
maar U zei: ' Achaia, Ik wil dat je ziet!', en toen werd ik ziende! U hebt mij
dus geholpen vanuit Uw eigen macht, die puur goddelijk moet zijn, omdat ik
anders wel voor altijd blind gebleven zou zijn. Aan U zij dus al mijn liefde en
diepste verering!'
[12] Na deze betuiging kwamen ook alle
anderen en loofden en prezen Mij, en aller ogen waren op Mij gericht.
[13] Terwijl allen naar Mij keken en
Mij loofden en prezen, liet Ik de tempel samen met zijn afgod door de macht van
Mijn wil verdwijnen, en zei toen tegen de Grieken: 'Omdat jullie nu de juiste
en enig ware God hebben gevonden, heb Ik vanuit Mijn volmaakte macht jullie
afgod met de bijbehorende tempel al vernietigd. Ga de plaats maar zoeken waar
de tempel heeft gestaan!’
[14] Toen gingen allen naar de tempel
kijken, en ze konden niet meer vaststellen waar die tevoren had gestaan; want
Ik had niet alleen de tempel met het afgodsbeeld, maar ook de heuvel
vernietigd.
[15] Toen de Grieken dat zagen,
begonnen ze Mij nog luider te loven en te prijzen, en ze vroegen Mij wat ze
moesten doen om de genade die hen nu bewezen was meer waardig te betonen.
[16] Ik onderwees hen met een paar
woorden, allen namen Mijn leer aan en weldra vormden ze een goede gemeente in
Mijn naam.
[1] Toen Ik Mijn onderricht aan hen
had beëindigd, gingen wij direct weer op weg omdat het langzamerhand al avond
begon te worden. Binnen een uur bereikten wij Nahim. En het spreekt natuurlijk
vanzelf dat de Grieken, die over alles heel verwonderd waren en volledig tot
Mijn leer bekeerd waren, ons tot Nahim begeleidden, zodat wij een tamelijk
grote karavaan vormden.
[2] NOTA BENE: Hier komt een
gebeurtenis voor, die grote overeenkomst vertoont met die, welke zich in het
eerste jaar van Mijn onderricht in Naïn in Galilea heeft afgespeeld. De nu
volgende vond echter plaats in Nahim in Judea - en deze twee gebeurtenissen,
die erg veel op elkaar lijken, moeten dus niet met elkaar verwisseld worden.
[3] Toen wij dus met een grote groep
bij de poort van het stadje kwamen, droegen lijkdragers begeleid door de
treurenden een gestorven jongeman, die de enige zoon van een weduwe was, naar
zijn graf; de weduwe huilde erg om haar enige zoon. Toen de lijkstoet vlak bij
ons was, stopte die om ons voorbij te laten gaan.
[4] Maar Ik liep op de weduwe toe,
troostte haar en vroeg haar ook hoe lang haar zoon al dood was.
[5] De weduwe antwoordde: 'Heer! Ik
ken u niet en weet niet wie u bent; maar uw troostende woorden hebben mijn
verdriet sterk verzacht! Maar hoe bent u te weten gekomen dat de gestorvene
mijn zoon is?'
[6] Ik zei: 'Dat weet Ik uit Mijzelf,
en Ik hoef dat niet van iemand te horen.'
[7] De weduwe zei: ' Als u weet dat de
gestorvene mijn zoon is, dan zult u ook wel weten hoelang hij dood is!'
[8] Ik zei: 'Dat heb je goed gezien,
vrouw; want Ik weet ook dat jouw zoon drie dagen geleden aan een felle koorts
is gestorven. Maar als je vertrouwen zou hebben, zou Ik je zoon weer tot leven
kunnen wekken en hem aan jou teruggeven!'
[9] De weduwe zei: 'O heer! Uw woorden
verkwikken mijn hart wel heel erg, maar een dode kan en zal overeenkomstig Gods
belofte alleen door Hem op de jongste dag weer tot leven gewekt worden! Of bent
u een grote profeet, vervuld van Gods geest, zodat u met de almacht daarvan
ook een dode levend kunt maken?'
[10] Ik zei: 'Dat zul je vanavond nog
te weten komen, omdat Ik in jouw herberg zal verblijven; maar open nu de kist,
want Ik wil de jongeman tot leven wekken en hem teruggeven aan zijn verdrietige
moeder!'
[11] Hierop openden de dragers de
doodskist en Ik liep er naartoe, nam de jongeman bij de hand en zei: 'Jongeman!
Ik wil het: sta op en wandel met je moeder naar huis!'
[12] Op deze woorden van Mij kwam de
jongeman overeind in de kist, en toen men de doeken losmaakte waarmee de Joden
hun doden omwikkelden, stapte hij ook direct sterk en gezond uit de kist, en Ik
gaf hem aan zijn grenzeloos verbaasde moeder.
[13] Dit teken veroorzaakte echter bij
allen die daarbij aanwezig waren -zelfs Mijn oude leerlingen niet uitgezonderd
- een regelrechte ontzetting, zodat enkelen op de vlucht sloegen en anderen er
van louter verbluftheid verstomd bijstonden en geen woord durfden te zeggen.
[14] Maar Ik beval de dragers de lege
kist weg te brengen, opdat moeder en zoon Mij nu met opgewekt gemoed konden
bedanken voor de aan hen betoonde genade. En vol diep ontzag deden de dragers
wat Ik hun had bevolen.
[15] Toen de doodskist en daarmee ook
de herinnering aan de dood weggebracht was, begonnen als eersten de Grieken,
die ons tot hiertoe hadden begeleid, Mij opnieuw hoog te prijzen en te loven,
en zij zeiden luid: 'Geen enkel mens, maar alleen een God kan dat
bewerkstelligen!’
[16] En de Joden zeiden: 'Ja, ja,
alleen God zijn zulke dingen mogelijk! Maar God is enkel geest, en niemand kan
Hem zien en ook nog het leven behouden; maar deze mens zien wij en de dood
blijft verre, en daarom is deze mens heel waarschijnlijk een nieuw opgewekte
grote profeet, vervuld van de geest uit God; maar daarom is hijzelf toch nog
geen God!'
[17] De Grieken zeiden: 'Jullie weten
wat jullie weten; maar wij weten ook wat wij weten! Als jullie zeggen dat
alleen God zoiets kan doen en dat zo'n mens alleen maar zulke daden kan
verrichten omdat hij vervuld is van Gods geest, dan erkennen jullie toch zelf
dat Gods geest in Hem onmogelijk iets anders is dan God Zelf! Als wij Hem nu
loven en prijzen als een ware God, dan zijn wij toch beslist dichter bij de
bron van de grote waarheid waar al het licht en leven uit voortkomt dan jullie
Joden, die niet Degene als een ware God beschouwen die zegt: 'Ik wil het!' en
niet: 'Gods geest in Mij wil het!', waarna dan ook onmiddellijk gebeurt wat Hij
met Zijn mond uitspreekt en wil!
[18] Wij waren heidenen nog maar een
paar uur geleden, toen deze Godmens naar ons toe kwam en mijn blindgeboren
dochter Achaia met één woord ziende heeft gemaakt en evenzo onze afgodstempel
in één ogenblik zodanig vernietigd, dat daar niet het minste spoor van
achterbleef en men zelfs de plaats niet meer ziet waar die gestaan heeft, en
dat alles deed Hij enkel uit Zichzelf, dus uit Zijn hoogst eigen volmaakte
macht. Maar als Hij nu zulke dingen doet en zo handelt, moet Hijzelf ook een
echte God zijn en hoeft Hij niet tot een nog hogere en echtere God te bidden om
Hem te helpen een wonder te verrichten; want Hij is Zelf al de hoogste en meest
ware God!
[19] Zo denken en oordelen wij
heidenen nu, en als wij volgens Zijn leer zullen leven en handelen en getrouw
zijn wil vervullen, zal Hij ons uit Zichzelf ook het ware, eeuwige leven geven,
zoals Hij nu ook uit Zichzelf aan deze jongeman het aardse leven terug heeft
gegeven; want Hijzelf is de Oerbron van alle bestaan en leven!’
34
Het meningsverschil over de persoonlijkheid van de Heer
[1] Na deze zeer gedegen, waarachtige
woorden van de Griek zei een Jood van deze plaats, die een rabbi en voorganger
van een synagoge was: ' Als heiden, die niet zo goed thuis is in onze Schrift,
heb je weliswaar een heel goed oordeel en op veel punten kan men je geen
ongelijk geven; maar als je net zo goed thuis zou zijn in onze Schrift als ik,
zou je vast ook enigszins anders oordelen! Kijk, iedere keer wanneer God Zich
vanwege de mensen van een vroom mens heeft bediend, kon zo'n mens niet anders
handelen en spreken dan zoals hij door Gods geest werd gedreven! Eén van onze
eerste vier grote profeten sprak bijna steeds tot het volk alsof hij God Zelf
was, wat de Joden hem ook dikwijls verweten; maar hij kon nu eenmaal niet
anders spreken en handelen dan zoals hij door Gods geest was aangespoord.
[2] Een voorbeeld van hoe hij sprak
zal je de kwestie duidelijker maken. De genoemde profeet, die Jesaja heette,
zegt bijvoorbeeld direct aan het begin van zijn 42e hoofdstuk, waar hij
waarschijnlijk deze van Gods geest vervulde man reeds aankondigde: ' Zie, dat
is Mijn knecht, -Ik bewaar Hem; Hij is Mijn uitverkorene, en Mijn ziel heeft
welgevallen aan Hem. Ik heb Hem Mijn geest gegeven - Hij zal het recht onder de
heidenen brengen. Hij zal niet schreeuwen of roepen; in de straten zal men Zijn
stem niet horen. Het geknakte riet zal Hij niet breken en de gloeiende pit niet
doven. Hij zal onderrichten het recht waarachtig te handhaven. Hij zal niet
wrevelig en gruwelijk zijn, opdat Hij het recht op aarde brengt.
[3] Zo spreek Ik, God de Heer, die de
hemel schept en uitbreidt, die de aarde en haar gewas maakt, die de adem geeft
aan het volk dat erop woont en de geest aan degenen die zich daarnaar richten.
Ik, de Heer, heb U geroepen met gerechtigheid, Ik heb U bij de hand genomen en
heb U behoed en heb U gegeven als een verbond onder het volk en als een licht
voor de heidenen. U zult de blinden hun ogen openen en de gevangenen uit hun
gevangenissen leiden, evenals degenen die in duisternis en in kerkers zitten.
Ik, de Heer, dat is Mijn naam, wil Mijn eer aan geen ander geven, noch Mijn
roem aan een menselijke afgod. Zie, wat komen zal, verkondig Ik nu van tevoren
en Ik verkondig iets nieuws; voordat het staat te gebeuren, laat Ik het jullie
horen.'
[4] Kijk eens, mijn overigens zeer
wijze Griek, op die manier heeft God ooit door de mond van een mens gesproken,
zodat men zou kunnen denken dat de mens Jesaja werkelijk God Zelf was! Maar
toch was dat niet zo. En zoals het destijds was, is het tegenwoordig ook. Deze
man, die wonderen doet is dus niets anders dan die door de profeet voorspelde
knecht Gods, Zijn uitverkorene tot heil van ook de heidenen, zoals hij jullie
zojuist ook metterdaad heeft bewezen.
[5] God zal hem daarvoor ook met de
hoogste roem bekronen en hem tot koning over alle volkeren op aarde maken,
doordat Hij hem zo'n grote macht heeft gegeven als nog nooit eerder een mens
bezeten heeft. Maar daarom is en blijft hij toch slechts een mens en is hij
vanuit zichzelf geen God en nog minder een menselijke afgod, waar jullie
heidenen er zoveel van hebben. Hij is een knecht Gods, begiftigd met alle
denkbare macht, een bijzonder uitverkorene, en daarom duidelijk God meest
beminde.
[6] Kijk, zo oordelen wij Joden, die
goed thuis zijn in de Schrift; maar jullie, die gewend zijn om van iedere
buitengewone verschijning een god te maken, houden zo'n van Gods geest vervulde
mens des te eerder meteen voor de ware God, omdat hij voor jullie ogen tekenen
heeft gedaan die zeer beslist alleen God kan doen. Maar toch doet hij
dergelijke ongehoorde wonderen niet vanuit zijn eigen menselijke kracht, maar
alleen door de macht van Gods wil, die hem voor een poos is verleend. Zo is het
hiermee gesteld, en ik ben ervan overtuigd dat hij geen ander getuigenis over
zichzelf zal geven.'
[7] Daarop zei de Griek: 'Je hebt nu
ook goed gesproken en zult in veel opzichten ook wel gelijk hebben, wat het
wereldse verstand van de mensen aangaat. Maar de door jou aangehaalde profeet
heeft in zijn vele hoofdstukken ook nog anders gesproken, wat mij, ondanks dat
ik een heiden ben, niet onbekend is, en dat zou wel eens meer ten gunste van
mijn oordeel kunnen zijn dan het jouwe!'
[8] De rabbi zei: 'Laat dan horen wat
jij weet!'
[9] De Griek zei: 'Goed, hoe moet in
dit verband de tekst begrepen worden waarin de profeet zegt: 'Een Knaap is ons
geboren, een Zoon is ons gegeven, en Zijn heerschappij draagt Hij op zijn eigen
schouder! Zijn naam is: Wonderbaar, Raad, Kracht, Held, God, Eeuwigheid, Vader,
Vredevorst.' - Hoe verklaar jij dat getuigenis van de profeet?'
[10] Daarop wist de rabbi niets te
antwoorden, maar zei alleen maar wat terloops: 'Nou ja, dat staat ook wel in
Jesaja; maar in heel veel van zijn voorspellingen is deze profeet heel
onduidelijk en niet te begrijpen, en dan kan men niet met zekerheid vaststellen
wat hij ermee bedoeld heeft.'
[11] De Griek zei: 'Eigenaardig, dat
jij als schriftgeleerde Jood hier op die manier wilt oordelen, terwijl het
geboren Kind en de gegeven Zoon, wiens grote naam de profeet openlijk heeft
uitgesproken, hier toch onmiskenbaar in persoon, woord en daad voor ons staat!
Als nu voor ons zichtbare mens is Hij ook een knecht in wie God Zijn hoogste
welbehagen heeft, omdat Hij zeker in al Zijn volheid in Hem woont. Zijn lichaam
is alleen de knecht; maar Zijn ziel is God van eeuwigheid. Dit lichaam is toch
zeker een allerhoogst uitverkorene Gods, in wie Hij Zijn grootste welbehagen
heeft! Als heiden zal ik hierin volgens mijn natuurlijke geest welhaast dichter
bij de waarheid staan dan jij met al je -volgens je eigen getuigenis
-onduidelijke en onbegrijpelijke schriftgeleerdheid!’
[12] Hierop zei de rabbi helemaal
niets meer, werd boos en ging weg.
[13] Maar Ik zei tegen Mijn
leerlingen, die zich ook heimelijk ergerden over de blinde rabbi: 'Daar zien
jullie weer een voorbeeld van hoe het licht van de Joden afgenomen en aan de
heidenen gegeven wordt. Deze Grieken waren een paar uur geleden nog overtuigde
afgodendienaren, en nu staan ze in het ware licht al veel hoger dan de Joden,
die vanwege hun schriftgeleerdheid zo'n hoge dunk van zichzelf hebben! Wees dus
blij dat het nu eenmaal zo is gegaan! Werkelijk, Davids troon zal niet meer
onder de Joden, maar onder de heidenen opgericht worden!’
[14] Nu viel de weduwe met haar zoon
pas echt aan Mijn voeten en zei: 'O Heer, Heer! Nu gaan mijn ogen pas open! U
bent de Messias die ons beloofd is! O, vergeef ons onze blindheid, waardoor wij
U niet onmiddellijk konden herkennen!'
[15] Maar Ik zei tegen haar: 'Sta op
van de grond, ga met je zoon naar huis en maak een avondmaal voor ons klaar;
want vandaag blijven wij in jouw herberg! Ik heb je dat weliswaar al eerder
gezegd, maar doe nu direct wat Ik je geboden heb!'
[16] Hierop stond de vrouw meteen op
en spoedde zich diep gelukkig met haar zoon naar huis, en begon direct met het
bereiden van een goed avondmaal, waar wij wel behoefte aan hadden.
[1] Aangezien de zon echter reeds was
ondergegaan, zei Ik tegen de Grieken: 'Ik laat jullie helemaal vrij; als jullie
een onderkomen vinden, kunnen jullie vannacht hier in Nahim blijven, of ook
naar huis gaan. Noch het ene noch het andere zal voor jullie een nadeel zijn.'
[2] De Griek, die de vader van het
blinde meisje en het hoofd van het Griekse dorpje was, zei: 'O, Heer, Heer,
Heer van eeuwigheid, met een onderkomen zit het hier wel goed! Wij zijn
weliswaar met ongeveer honderd personen, maar bij de gelukkige weduwe kunnen en
- met Uw almachtige hulp - zullen we allemaal een heel ruim onderkomen vinden.
Als wij vannacht in Uw gezelschap mogen blijven, dan blijven wij, ook al
zouden vannacht thuis al onze wereldse prullen te gronde gaan; want één woord
uit Uw goddelijke mond te horen is eindeloos veel meer waard dan alle schatten
der aarde en meer dan de zon, de maan en alle sterren! Wij blijven daarom hier.
Voor wat de herberg zal kosten hebben wij genoeg geld bij ons; en al zou het
ons al onze goederen kosten, dan bleven we toch bij U, o Heer, Heer, Heer! Want
al hebben wij ook al onze aardse goederen om Uwentwil verloren, maar daarbij Uw
genade echt gevonden, dan hebben wij daardoor een eindeloos grote winst
geboekt! Daarom blijven wij in Uw nabijheid, bereid tot ieder offer dat wij
kunnen opbrengen!'
[3] Ik zei: 'Blijf dan -voor al het
andere zal Ik wel zorgen! Want waarlijk Ik zeg jullie: wiens gezindheid en
geloof in het vervolg niet zal zijn als dat van jullie, diens ziel zal het rijk
Gods nauwelijks kunnen verwerven! Als jullie op die manier in je hart steeds
bij Mij zullen blijven, zal Ik, krachtig werkzaam in de geest, ook bij en
temidden van jullie blijven; en degenen bij wie Ik zal blijven zullen nooit
gebrek en nood hoeven te lijden, niet wat hun aardse behoeften betreft en nog
minder wat betreft de behoeften van hun ziel.
[4] Gebrek, nood en allerlei ellende
laat Ik alleen onder de mensen komen als ze helemaal afvallig van Mij zijn
geworden, en deels duistere en domme afgodendienaren en deels puur
zelfzuchtige en goddeloze wereldse mensen zijn geworden. Want nood en gebrek
dwingen de mensen na te denken over de oorzaken van hun ellende en maken hen
vindingrijk en scherpzinnig, en op die manier zullen er heel snel verstandige
en wijze mannen opstaan uit een volk, die hun medemensen de ogen openen en hun
de bronnen van de algemene ellende tonen. Dan verlaten velen hun verlammende
traagheid om zich te wapenen voor de strijd tegen die machtig geworden
leeglopers, die als tirannen heersen over de volkeren die ze met blindheid
hebben geslagen en die de eigenlijke aanstichters van de algemene ellende op
deze aarde zijn. Zij zullen door vaak harde strijd helemaal overwonnen en
verdreven worden of op zijn minst gedwongen worden om de volkeren zulke wetten
te geven dat daaronder te leven valt. En zo doen dan altijd geluk en welstand
hun intrede onder de mensen, al naargelang de mensen weer zijn teruggekeerd op
hun weg naar de enig ware God.
[5] Als de mensen zich nooit van God
zouden afkeren, zouden ze ook nooit tot nood en ellende vervallen.
[6] Als jullie dus ook in jullie
nakomelingen steeds in geloof en daad volgens Mijn leer in en bij Mij blijven,
zullen jullie ook nooit ellende hoeven door te maken. Ook ziekten van het
lichaam zullen jullie zielen niet angstig en kleinmoedig maken; want
lichamelijke ziekten zijn altijd alleen maar de bittere gevolgen van het niet
opvolgen van de geboden die Ik de mensen altijd duidelijk heb meegedeeld.
[7] Wie zich reeds vanaf zijn jeugd
trouw aan deze geboden houdt, zal tot op hoge leeftijd geen arts nodig hebben
en zijn nakomelingen zullen niet hoeven te lijden onder de zonden van hun
ouders, zoals dat bij de oude, aan God trouwe volkeren vaak eeuwenlang het
geval was. Maar steeds als de mensen begonnen te ontaarden, is er ook weldra ernstig
lichamelijk lijden over hen gekomen en hebben ze de gevolgen leren kennen van
het te weinig of helemaal niet in acht nemen van Gods geboden.
[8] Want als er bijvoorbeeld iemand is
die voor een of ander doel een kunstige machine kan vervaardigen, dan begrijpt
hij vanzelf ook hoe die voor een doelmatig gebruik toegepast moet worden en hoe
men de machine moet hanteren, zodat die niet beschadigd raakt en vervolgens
volledig ongeschikt wordt voor verder gebruik. En als de deskundige maker
degene die de machine van hem heeft gekocht om te gebruiken, zegt en laat zien
waar hij op moet letten om er een duurzaam en nuttig gebruik van te kunnen
maken, moet de koper toch ook precies in acht nemen wat de meester van de machine
hem heeft gezegd. Maar als de koper er mettertijd uit eigenwijsheid of
lichtzinnigheid niet meer op let hoe de machine behandeld en gebruikt moet
worden, dan is het aan hemzelf te wijten dat de machine beschadigd is geraakt
en voor het juiste gebruik dus geheel of gedeeltelijk onbruikbaar is geworden.
[9] God is de grote Meester van de
machine van het menselijke lichaam, dat Hij als een uiterst kunstige machine
voor de mensen heeft ingericht om er een nuttig gebruik van te maken. Als de
ziel deze tot leven gebrachte machine gebruikt volgens het advies dat haar
duidelijk is meegedeeld -en dat zijn de tien geboden van God -dan zal het
lichaam ook steeds zijn goed te gebruiken gezondheid behouden; als de ziel
echter mettertijd traag en zinnelijk is geworden en geen acht meer slaat op
deze geboden van de eeuwig grote Meester van de machine, dan is het ook aan
haarzelf te wijten als haar lichaam tot allerlei ellende is vervallen. Ik denk
dat jullie Mij allemaal goed begrepen hebben; laten we nu dus naar de herberg
gaan.'
[10] De Grieken bedankten Mij
uitvoerig voor deze les, en ook Mijn leerlingen zeiden: 'Dat was weer eens
duidelijke taal!'
[11] Daarop gingen wij op weg om ons
naar de reeds vermelde herberg te begeven, waar al een rijkelijk en goed bereid
maal op ons stond te wachten.
[1] Toen de weduwe ook de Grieken zag
aankomen, was zij bang dat ze te weinig had voorbereid.
[2] Maar Ik stelde haar gerust en zei
dat wat ze had klaargemaakt voor allemaal voldoende zou zijn.
[3] Ze geloofde dat, en wij gingen aan
tafel zitten en hadden meer dan voldoende te eten en te drinken.
[4] Iedereen - en vooral de weduwe,
die heel goed wist voor hoeveel gasten zij eten had klaargemaakt -begon zich er
echter buitengewoon over te verbazen dat er nu meer dan drie keer zoveel
gasten al een uur lang aten en dronken, terwijl men aan de schalen nog niet
merkte dat de spijzen daarin minder waren geworden. Ook de wijnkaraffen leken
zichzelf opnieuw te vullen.
[5] Toen dat zo nog een poosje voortduurde,
kwam de weduwe met haar zoon naar Mij toe en zei: 'O Heer, nu weet ik pas goed
wie er in Uw zeer heilige en aanbiddelijke persoon in mijn onwaardige huis is
gekomen! De Grieken hadden gelijk dat ze de oude rabbi op zijn ingebeelde
Joodse wijsheid wezen en zo lieten zien dat zij verreweg de wijsten zijn. Hij
heeft zich ook wijselijk uit de voeten gemaakt en is vanavond niet zoals
gewoonlijk bij mij gekomen. Maar nu, o Heer, Heer, wil ik toch graag ook uit Uw
heilige mond vernemen wat mij in Uw ogen zo waardig heeft gemaakt dat U mij,
een arme zondares, zo'n genade wilde betonen!'
[6] Ik zei: 'Ik ken jouw leven al wel
vanaf je geboorte, maar Ik ken ook je hart, waar vele armen hun leven aan te
danken hebben; en daarom ben Ik bij je gekomen in je zeer grote nood. Want jij
bent zelf al tamelijk oud en zwak, en deze enige zoon van je moest je
voornaamste steun worden, zoals je ook terecht hoopte; maar hij werd ziek en
stierf. Omdat Ik jouw verdriet en nood wel zag, maar daarnaast ook de nood van
de vele armen die snel zou optreden, omdat ze als gevolg van jouw eigen
zwakheid en hulpeloosheid steeds meer de verzorging kwijtgeraakt zouden zijn
die ze tot nu toe in jouw huis ontvingen, ben Ik gekomen om niet alleen jou,
maar ook de vele armen en andere mensen die door allerlei nood gekweld worden
op wonderbaarlijke wijze te helpen.
[7] Kijk, dat is de eigenlijke reden
die Mij ertoe bracht om naar je toe te komen! Want waarlijk, waarlijk, Ik zeg
jullie allemaal: wie altijd naar vermogen zijn arme en gekwelde medemensen in
alle vriendelijkheid barmhartigheid en liefde bewijst, zal ook bij Mij
barmhartigheid, liefde en vriendelijkheid vinden; want het ware rijk Gods, dat
nu in Mijn persoon bij jullie is gekomen, is, dat jullie Godboven alles
liefhebben en jullie naasten als jezelf. Wie dat doet, vervult de hele wet en
bevindt zich in de volle genade van God, en de zegenende hand van Jehova is
over hem uitgestrekt. Wie in die liefde volhardt, is en blijft in Mij en Ik in
hem. En wie in Mij is, zoals Ik in hem, heeft het eeuwige leven in zich en zal
de dood niet zien en smaken; want op die manier is hij reeds in deze wereld een
echte burger van Gods rijk, waarin eeuwig geen dood meer bestaat. Neem dat
allemaal goed ter harte en handel ernaar; want Ik ben in deze wereld gekomen om
de mensen het ware Godsrijk te brengen en hen te verlossen van alle blindheid
en de dood van hun zielen, die jullie tot nu toe stevig gevangen hield. Als
iemand van jullie nu nog iets wil weten, kan hij het vragen, dan zal Ik hem
antwoord geven.’
[8] Toen Ik uitgesproken was, wendde
de opnieuw tot leven gewekte zoon van de weduwe zich tot Mij en zei: 'O Heer
van het leven, kijk, ik was volkomen dood en leef nu weer door Uw genade. Als
ik Uw heilige wil, die U ons nu bekend gemaakt hebt, heel nauwkeurig in acht
neem, zal ik dan eeuwig verder leven en nooit meer sterven? Want sterven is
verschrikkelijk bitter, en ik zou het niet graag nog een keer meemaken! Als je
eenmaal dood bent merkje natuurlijk geen pijn meer en is alle angst en vrees
weg, omdat je niets om je heen meer weet, voelt, ziet of hoort; maar voordat je
helemaal dood bent, heb je wel heel veel angst en pijn! Daarom zou ik U, o Heer
van het leven, willen vragen of U mij en ook alle andere goede mensen niet meer
wilt laten sterven!'
[9] Ik zei: 'Mijn dierbare zoon! Ik
heb jullie allemaal zojuist toch al getrouw en naar waarheid verteld dat
degenen die in Mij geloven, Mij boven alles liefhebben en hun naasten als
zichzelf, de dood niet zullen zien, voelen of smaken; want hoe kan iemand
sterven, die volgens wat Ik heb gezegd het eeuwige leven in zich heeft?
[10] Maar je zei ook dat de dood in
zekere zin wel goed is, wanneer men eenmaal helemaal dood is, omdat men dan
niets meer hoort, ziet of voelt en zodoende niets meer van zichzelf weet; maar
dat, Mijn beste zoon, is niet zoals jij nu volgens jouw gevoel oordeelt! Jij
hebt nu weliswaar de indruk dat jij in je toestand van lichamelijke dood
helemaal dood en zonder bewustzijn was; maar dat was niet zo.
[11] Want dat je je nu niets herinnert
van wat jouw ziel allemaal heeft meegemaakt terwijl ze niet in haar lichaam
aanwezig was, dat heb Ik heel wijs zo beschikt; want als jouw ziel de
herinnering had behouden aan hoe uiterst goed en gelukkig ze zich voelde
temidden van vele engelen in het paradijswaar ze zich bevond, en hoe
verdrietig ze werd toen dezen haar vertelden dat ze volgens de wil van Jehova
nog een keer in haar lichaam zou moeten terugkeren, dan zou jij je nu, terwijl
je weer met je lichaam verenigd bent, niet zo blij voelen als nu. Ik zou je de
volledige herinnering daaraan direct weer helemaal kunnen geven, als Ik dat
wilde; maar daar zou Ik je geen goed mee doen, omdat je daardoor voor vele
jaren volkomen ongeschikt zou raken voor deze wereld, waarin je nog veel te doen
zult krijgen.
[12] Wanneer je oud bent zal er wel
weer een moment komen dat Ik je ziel uit je lichaam bij Mij zal roepen; dan zal
Ik je ook van tevoren de herinnering teruggeven aan de drie dagen durende
toestand in het paradijs van Mijn engelen, en dan zul jij Mij zelf op je knieën
smeken om jou als ziel te verlossen van haar vervallen geraakte lichaam.
[13] Jouw lichaam zal dan weliswaar
nog een keer voor eens en altijd dood gaan en er zal geen levensbewustzijn in
achterblijven; maar jij zult daarna verder leven in een totaal bewustzijn van
jezelf en je zult samen met Mijn engelen omhoog stijgen, steeds gelukkiger
wordend van het ene wijsheids en liefdesniveau naar het andere, en je zult de
Vader, die in Mij woont, steeds dieper en dieper leren kennen en Zijn talloze,
eindeloos vele grote scheppingen bewonderen.
[14] Kijk, Mijn dierbare zoon, zo is
het en zo zal het zijn, en dat kun je wel van Mij aannemen; want Ik, die jou nu
weer in dit aardse leven heeft teruggeroepen, en Ik als de eeuwige Liefde,
Wijsheid, Macht, Kracht, Licht, Waarheid en het Leven Zelf heb dat je nu
geopenbaard!'
37
De voorwaarde voor een persoonlijke openbaring van God
[1] (De Heer:) 'Nu moet je dat
allemaal natuurlijk enkel geloven; maar als je geloof door werken levend wordt,
zul je door je levende geloof beginnen te schouwen, zelf te voelen en ten
diepste overtuigd te weten, en dat is veel beter voor de ziel van de mens dan
wanneer ze iets pas als overtuigend waar aanneemt, als ze het zich door haar
eigen zoeken en speuren met grote moeite langs de weg van de ervaring eigen
heeft gemaakt.
[2] Weliswaar is zo'n zoekende en
ijverig speurende ziel zeker ook haar loon waard, omdat immers iedere arbeider
zijn loon waard is, maar als een ziel de waarheid, die ze zogezegd verneemt uit
Gods mond, gelooft en ernaar handelt, is dat beter; want zodoende verenigt ze
door de liefde Mijn geest met zichzelf, en die kan haar in een uur meer
lichtende wijsheid geven, en doet dat ook, dan ze langs de weg van eigen
onderzoek in honderd jaar kan verwerven. Maar daarom zou een vrome, gelovige
ziel het juiste zoeken en speuren niet aan de kant moeten zetten! Want ieder
mens zou alles moeten onderzoeken wat hij van mensen hoort en het goede, dat
ook altijd waar is, behouden; maar wat gemakkelijk herkenbaar door Mijzelf aan
de mensen wordt geopenbaard, hoeft de mens niet uitvoerig te onderzoeken, maar
dat hoeft hij alleen maar te geloven en ernaar te handelen; dan zal hij weldra
heel duidelijk merken dat het echt werkt.
[3] Wie in Mij gelooft, Mijn wil doet
en Mij boven alles liefheeft en zijn naaste als zichzelf, bij hem zal Ikzelf
komen en Mij getrouw aan hem openbaren. In de toekomst zal het echter zo zijn,
dat tenslotte iedereen die waarachtig naar Mij als de eeuwige waarheid
verlangt, door Mij onderricht zal worden; want Ik, die de waarheid in de Vader
ben, ben als een Zoon, maar de eeuwige liefde in Mij is de Vader. Wie dus door
de liefde of de Vader aangetrokken wordt, komt ook tot de Zoon ofwel tot de
waarheid.
[4] Daarom is het beter om Mij door
middel van de liefde te naderen dan door het onderzoeken van de zuivere
waarheid. Want met de liefde komt onvermijdelijk ook de geest der waarheid, net
zoals met het vuur, dat tot .een levende vlam is opgelaaid, het licht komt; als
iemand echter wel een ver licht ziet en er achteraan rent, zal hij beslist
langer werk hebben voor hij de plaats van het licht kan bereiken, om daar ook
door de levende vlam van het licht tot leven verwarmd te worden.
[5] Wie God werkelijk zoekt, moet Hem
in zijn eigen. hart zoeken, .dus in de geest van de liefde, waarin al het leven
en alle waarheld verborgen is, dan zal hij God en Zijn rijk ook snel en
gemakkelijk vinden -langs iedere andere weg echter met moeite, en in deze
wereld dikwijls al helemaal met.
[6] In de Schrift staat ook dat de
mens God moet aanbidden. Maar hoe moet hij God aanbidden, als hij ten eerste
God nog nooit anders heeft gekend dan van horen zeggen en daarbij nauwelijks
gelooft dat er zo'n God bestaat, en als hij ten tweede in de verste verte niet
weet wat het wil zeggen God te aanbidden! Aan dat lippengebed, waar het hart
geen deel aan heeft, kan God, die de eeuwige en zuiverste liefde zelf is, toch
geen welbehagen hebben.
[7] God aanbidden wil zeggen: Hem
steeds boven alles liefhebben en zijn naaste als zichzelf. En God werkelijk
liefhebben wil zeggen: heel trouw Zijn geboden houden, ook onder vaak meest
onaangename levensomstandigheden, die God, als het volgens Zijn liefde en
wijsheid op de een of andere manier nodig is, over deze en gene laat komen als
versterking en levensoefening voor zijn ziel, die te sterk door de materie is
aangetrokken; want alleen God kent iedere ziel, haar natuur en eigenschappen,
en weet ook het duidelijkste en beste hoe die ziel op de ware levensweg geholpen
kan worden.
[8] God is in Zichzelf dus de hoogste
en zuiverste geest, omdat Hij de zuiverste liefde is, en moet daarom door
degenen die Hem echt willen aanbidden, in de geest en in waarheid aanbeden
worden, en wel zonder onderbreking gedurende het hele leven, zoals ook alle
engelen dat in de hemel eeuwig doen!
[9] Als het lippengebed een goede en
God welgevallige manier van aanbidden zou zijn en God dat van de mensen en
engelen zou verlangen, dan zou Hij net zo zwak, ijdel en onwijs zijn als een
blinde en hoogmoedige Farizeeër, die door iedereen boven alles hoog geëerd wil
worden en over iedereen wil heersen. Want als een mens dag en nacht met zijn
mond tot God zou moeten bidden, en wel zonder onderbreking, waar zou hij dan
de tijd voor ander noodzakelijk werk vandaan halen en hoe zou hij dan zichzelf
en de zijnen de noodzakelijke voeding voor het lichaam verschaffen? Helaas
bestaan er onder de Joden nu een groot aantal van zulke dwazen, en die zullen
ook in de toekomst bestaan, die God met vrijwel eindeloze lippengebeden
aanbidden en denken dat dat een echte godsdienst is en dat God daar welbehagen
in heeft, in het bijzonder wanneer dat gejammer met de lippen met allerlei
ceremoniën vergezeld gaat.
[10] Maar waarlijk, Ik zeg jullie
allen: waar Ik op die manier door de mensen aanbeden en geëerd word, zal Ik
direct Mijn gezicht afkeren en nooit aandacht schenken aan zo'n aanbidding en
verering, en wel om de mensen praktisch te laten zien dat dergelijke
aanbiddingen en vereringen een ware gruwel voor Mij zijn en dat Ik daar nooit
aandacht aan schenk, en al helemaal nooit wanneer ze door priesters voor geld
verricht worden. Want degene die bidt terwijl hij daar door iemand voor betaald
wordt, mompelt enkel voor de schijn zo'n gebed voor zich uit, meestal zonder
enig geloof, terwijl degene Voor wie dat gebed zou moeten helpen, zelf te traag
is om zijn knieën voor God te buigen en daarom liever een ander voor zich laat
bidden.
[11] Heb dus God lief boven alles en
jullie naasten als jezelf, doe zelfs goed aan degenen die jullie kwaad doen en
bidt op dezelfde manier ook voor jullie vijanden, bidt eveneens voor hen die
jullie haten en vervloeken en vergeldt geen kwaad met kwaad -behalve in het
uiterste geval van nood, om daardoor misschien een echte misdadiger van de weg
van de zonde op de weg van de deugd te brengen -dan zal Ik zo'n echt en levend
gebed met het innigste vaderlijke welgevallen aanzien en werkelijk geen van
jullie beden onverhoord laten! Maar een puur lippengebed zonder hart of zonder
het volste geloof zal Ik nooit aanzien of hoe dan ook verhoren. N u heb Ik
jullie naar waarheid de juiste levensweg getoond; wandel en handel aldus, dan
zullen jullie zodoende in Mij zijn en blijven, en Ik in jullie!
[12] En degene in wie Ik ben door zijn
liefde voor Mij en van daaruit voor zijn naaste, zal niet in de nacht van het
gericht en de dood van de ziel wandelen, maar steeds in een volkomen helder
levensdaglicht.
[13] En zeg Mij nu, Mijn beste zoon,
hoe en of je dat hebt begrepen. Want als je het goed hebt begrepen, zul je er
ook op de juiste manier naar handelen en zal het licht in je worden!'
38
De zorg van de jongeman
[1] De jongeman zei: 'O Heer, Heer en
eeuwige Meester van het leven, ik heb het allemaal goed begrepen, en het
schijnt mij nu werkelijk toe alsof het in mijn hart nu reeds helemaal vrij en
vollevenslicht is geworden; daarom ben ik er op voorhand al ten volste van
overtuigd dat er mettertijd nog veel meer levenslicht in mij zal komen, als ik
zelf in volle ernst volgens Uw heilige leer aan het werk zal gaan! O Heer,
Heer! Laat toch vele, ja alle mensen op die manier in Uw liefde verlicht
worden; dan zullen wij mensen ons reeds in deze wereld in het paradijs
bevinden!
[2] Maar nu bespeur ik in mijzelf ook
de diepe nacht in Jeruzalem, waarmee wij nog heel veel strijd zullen moeten
doormaken om de algemene klaarlichte levensdag te doen aanbreken; want in het
licht dat nu in mij ontwaakt is, zie ik pas de verschrikkelijke tegenstelling
tussen Uw zuivere leer en de ten hemel schreiende, bedrieglijke en volkomen
valse leerstellingen en armzalige wetten van de tempel. Hoe zal men die
tegemoet kunnen treden? Want de tempeldienaren hebben nog altijd de aardse
macht in handen en vervolgen iedereen die anders gelooft, denkt en handelt te
vuur en te zwaard. Als ze hierheen komen en ons aantreffen, terwijl wij leven
en handelen volgens Uw leer, en ons naar de reden vragen, dan zullen wij als in
Uw waarheid staande mensen toch alleen de waarheid moeten zeggen, om niet voor
leugenaar te staan tegenover hen en ook tegenover U, o Heer, Heer!
[3] O eeuwige Heer van alles wat
bestaat en van hemel en aarde, geef ons ook in dat opzicht raad; want hoewel ik
nog jong ben, zie ik nu plotseling maar al te goed in dat wij misschien al heel
binnenkort te maken zullen krijgen met heel bittere en harde vervolgingen van
de kant van de tempeldienaren, en wel des te meer naarmate wij ernstiger en
actiever volgens Uw leer zullen leven en handelen. O Heer, Heer, wat moeten wij
dan doen?'
[4] Ik zei: 'Nou, nou, Mijn beste
zoon! Ben Ik ten eerste niet machtiger dan de tempel, die ook in Mij niet
gelooft, maar Mij alleen maar voortdurend vervolgt en probeert Mij gevangen te
nemen en te gronde te richten? Wie in Mij gelooft, op Mij bouwt en Mij
vertrouwt, zal Ik toch ook wel te hulp kunnen komen tegen de blinde macht van
de tempel! Geloof je dat?'
[5] De jongeman zei: 'O Heer, Heer,
vergeef mij mijn nodeloze dwaze angst; ik geloof, ik geloof het zonder twijfel!
U, de eeuwig enige Heer over leven en dood zult de Uwen ook tegen alle hellemachten
weten te beschermen, hoezeer ze er ook opuit zijn om op de hele aarde Gods
rijk te vernietigen en het rijk van de eeuwige dood te stichten.'
[6] Ik zei: 'Heel zeker, waarachtig en
gewis! Maar ten tweede zeg Ik je ook nog: wees in jezelf weliswaar zacht als
duiven, maar tegenover de wereld listig als slangen! Want Ik wil niet dat
jullie Mijn parels openlijk aan alle wereldse zwijnen laten zien en ze hen
toewerpen.
[7] Als men
jullie ter verantwoording zal roepen, zal Ik het antwoord wel in jullie mond
leggen -en echt, dan zal niet één op de duizend in staat zijn jullie van
repliek te dienen. Als Ik jullie ook deze verzekering nog geef, kunnen jullie
in Mijn naam iedere strijd die je te wachten staat, heel moedig onder ogen
zien. Want in deze tijd zal de uitbreiding van Mijn rijk onder de mensen geweld
nodig hebben, en zij die het willen hebben, zullen het ook met geweld naar zich
toe moeten trekken! De zekere over,:inning zal echte:. niet moeilijk te
bevechten zijn, omdat Ikzelf als de machtigste Held de strijders voor Mijn rijk
alle hulp zal geven! - Begrijp je dat ook?' ..
[8] De jongeman zei: 'Ja, Heer, Heer,
met Uw genade is alles gemakkelijk te begrijpen; want met Uw leer geeft U
degene die ernstig volgens de goddelijke betekenis ervan wil leven, ook het
juiste begrip en daarmee ook de moed om de strijd voor de goddelijke, zuivere
en levensechte waarheid met iedere vijand aan te gaan en zegevierend te
doorstaan. Want ik was dood, en Uw goddelijk almachtige Woord heeft mijn
ledematen weer tot leven gewekt .en mijn hart gedwongen weer te gaan kloppen,
en evenzo heeft Uw almachtige wil nu ook onze schalen en karaffen niet leeg
laten worden. Bovendien hebt U ons allemaal nog het grootste levensbezit
geschonken door de gave van Uw leer, waardoor wij nu reeds heel bewust weten en
heel goed inzien wat wij moeten doen en waarom.
[9] Als wij dat nu allemaal weten en
U, o Heer, Heer, ook als de enig ware God hebben herkend, dan moet dat ons
immers het volste geloof en het innigste vertrouwen geven dat U ons ook in de
strijd tegen de vijanden van de waarheid zult beschermen en ons altijd de
zekere overwinning over hen zult geven, omdat U, de eeuwige Waarheid, ons dat
getrouw hebt beloofd. In ons hart zullen wij wel zacht zijn als duiven, maar
met Uw hulp, o Heer, Heer, zal het ons ook aan listigheid tegenover onze
eventuele vijanden niet ontbreken.'
[1] Na deze voor een jongeman zeer geestrijke
woorden, waarover zelfs al Mijn leerlingen zich erg verwonderden, zei Mijn oude
leerling Jacobus de Oudere: 'Heer en Meester! U weet hoe zelden er een woord
over mijn lippen komt; maar nu voel ik een drang in mijn hart om ook eens een
paar woorden te zeggen, als U mij dat wilt toestaan.'
[2] Ik zei: 'Mijn beste broeder! Als
Ik niet wilde dat ook jij een keer onder mensen zou spreken, zou je hart even
rustig zijn als altijd; maar Ik wil dat ook jij eens wat zegt, dus doe je mond
maar open en zeg, watje innerlijke bewustzijn je zal geven!'
[3] Hierop stond Jacobus op en zei: '
Al meer dan twee jaar zijn wij met U in heel veel plaatsen en landen geweest,
en wij waren getuige van de talloze wonderen die U met Uw wil hebt gedaan; en
ook hebt U ons de macht gegeven om in Uw naam zieken te genezen en bezetenen
van hun boze geesten te bevrijden. Kortom, als iemand al datgene waar wij
getuige van zijn geweest in boeken zou opschrijven, zou hij daar nog in geen
honderd jaar mee klaar komen, en het verstand van zelfs de meest wijze wereldse
mens zou de betekenis van die geschriften ook niet vatten en begrijpen. Maar Uw
daad hier in Nahim heeft mij buitengewoon bewogen, en ik beken hier openlijk:
in deze daad van U schijnt een heel bijzondere, diep geestelijke en profetische
betekenis verborgen te liggen.
[4] Uiteindelijk ligt er in ieder van
Uw vele leringen en daden wel een diepe geestelijke zin verborgen, en veel
daarvan heb ik in het verborgene voor mijzelf al ontraadseld; maar achter deze
daad van U lijkt naar mijn gevoel iets bijzonder groots en voor de toekomst
zeer belangrijks verborgen te zijn, en ik voel nu een machtig groot verlangen
om van U, al zijn het er maar enkele, aanwijzingen te krijgen over waar deze
daad van U in voorspellende zin naar verwijst!'
[5] Ik zei: 'Dat is goed geoordeeld,
Mijn beste broeder Jacobus; al vanaf Mijn aardse geboorte was je steeds in Mijn
nabijheid en bent dus ook een trouwe getuige geweest van al Mijn aardse gangen,
woorden en daden, en dat ben je nog en zul je ook blijven.Achter deze daad gaat
inderdaad iets heel bijzonders schuil; maar wat er voor de ogen van de mensen
achter schuilgaat is voor het menselijke verstand, zoals dat nu is, en voor dat
van jullie niet goed te vatten.
[6] In Mijzelf zie Ik natuurlijk de
hele, nooit eindigende eeuwigheid onthuld, en dus ook wat achter deze daad van
Mij verborgen is, als een reeds voltooide daad; maar jullie geest, die zich
als het ware nu nog in zijn kindertijd bevindt, kan dat niet zien of vatten.
[7] Maar omdat jij al zo'n stille
denker bent en zelf ook begrijpt en voelt dat Ik niets doe wat niet voor de
hele oneindigheid en eeuwigheid een overeenstemmende betekenis heeft, en
aangezien jij nu voor jezelf een paar aanwijzingen van Mij zou willen hebben,
kan Ik je er ook wel een paar geven; luister dus!
[8] Kijk, waarom Ikzelf als een
mensenzoon in deze wereld ben gekomen heb Ik jullie en ook heel veel andere
mensen maar al te vaak verteld, onder voortdurende verwijzing naar de
profeten, en hier heb Ik dat al eerder opnieuw aangeroerd. Ik heb jullie echter
ook al meer dan voldoende getoond hoe Mijn leer, die werkelijk een door Mijzelf
nieuw gestichte kerk is, in de komende tijden onder de mensen zijn loop zal
nemen. Ik heb jullie dat in Jeruzalem ook getoond met grote tekenen aan het
firmament; en zie wat hier nu gebeurd is, komt overeen met die laatste en
allerdonkerste tijd, waarin Mijn leer zal ontaarden tot een duizendmaal grotere
afgodendienst dan er tot nu toe ooit een zuivere goddelijke leer is ontaard, en
waarin men voor gestorven en door de priesters heilig en zalig verklaarde
mensen en zelfs hun vergane gebeente altaren en tempels zal bouwen en hun
daarin goddelijke eer zal bewijzen.
[9] Jullie, Mijn leerlingen, heb Ik al
bij verscheidene gelegenheden openlijk gezegd en getoond dat Mijn rijk niet van
deze wereld is en dat jullie je ook niet bezorgd moeten maken over wat jullie
de volgende dag zullen eten en drinken; maar dat jullie moeten proberen het
rijk Gods en zijn gerechtigheid onder de mensen te verspreiden en je daar door
niemand plichtmatig voor moeten laten betalen, maar alleen aannemen wat de
liefde van de mensen jullie in Mijn naam zal geven - want jullie hebben alles
voor niets van Mij ontvangen, en voor niets moeten jullie het ook weer aan
anderen geven!
[10] Ook heb Ik tegen jullie en tegen
de andere zeventig leerlingen, die Ik in Emmaüs heb uitgezonden om de mensen
het evangelie uit de hemelen te verkondigen, gezegd dat niemand twee mantels
moet hebben, geen tas om iets in te doen en ook geen stok om zich tegen een
vijand te weer te stellen; want Mijn naam, Mijn woord en Mijn genade moet
iedereen genoeg zijn!
[11] Zo heb Ik jullie en vele andere
mensen ook getrouwen openlijk gezegd dat jullie niemand moeten veroordelen, om
niet eenmaal zelf veroordeeld te worden, en dat jullie ook niemand moeten
vervloeken en verdoemen en nooit iemand vijandig moeten vervolgen, om niet
datzelfde te moeten ondergaan; want met de maat waarmee jullie zelf zullen
meten, zullen jullie ook terugbetaald worden!
[12] Ja, jullie moeten bidden voor wie
jullie haten en vervloeken, en goed doen aan degenen die trachten jullie kwaad
te doen; dan zullen jullie de beloning van Mij kunnen verwachten en op die
manier gloeiende kolen op de hoofden van jullie vijanden stapelen en hen des te
eerder tot jullie vrienden maken!
[13] Kijk, Ik heb jullie bevolen te
onderwijzen, te leven en te handelen onder de vlag van de ware en echte
naastenliefde en Ik heb jullie ook gezegd dat men jullie altijd als Mijn ware
leerlingen zal herkennen aan het feit dat jullie elkaar als broeders zullen
liefhebben, zoals Ikzelf jullie liefheb, en dat men Mijn echte volgelingen
altijd aan de werken van onbaatzuchtige naastenliefde zal herkennen .
[14] Maar kijk, zo zal het in die zeer
duistere tijd niet zijn, maar juist lijnrecht tegenovergesteld aan deze leer,
die Ik jullie naar waarheid heb geopenbaard!'
40
Over de geestelijke omstandigheden van onze tijd
[1] (De Heer:) 'In die tijd zullen het
ware geloof en de zuivere liefde helemaal uitdoven. In plaats daarvan zal er
onder de ergste strafrechtelijke wetten een waangeloof aan de mensen worden
opgedrongen, zoals ook een kwaadaardige koorts het menselijk lichaam de dood
opdringt. En als er een of andere door Mijn geest gesterkte gemeente zal
opstaan tegen de valse leraren en profeten die in het goud, zilver, edelstenen
en andere grote aardse goederen baden en die hoogmoedig, heerszuchtig en
zelfzuchtig als ze zijn, zich aan de mensen voordoen als jullie enig ware
opvolgers en Mijn plaatsvervangers om ten hoogste vereerd te worden, en als die
gemeente hun zal tonen dat ze juist het tegendeel zijn van hoe ze zich met de
brutaalste en godvergeten onbeschaamdheid aan de mensen presenteren, door hen
te dwingen om alleen bij hen hun zielenheil en de waarheid te zoeken, dan
zullen er strijd en oorlogen en vervolgingen zijn, zoals er sinds het begin van
de mensen op deze aarde nog niet hebben plaatsgevonden.
[2] Maar de allerergste en
allerduisterste toestand zal niet lang duren, en dan zal het gebeuren dat de valse
leraren en profeten uiteindelijk zichzelf de doodsteek zullen geven. Want dan
zal Mijn geest, dat wil zeggen de geest van alle waarheid, ontwaken onder de op
vele manieren gekwelde mensen, de zon des levens zal geweldig beginnen te
stralen en de nacht van de dood zal in haar oude graf ondergaan.
[3] Ik heb jullie die duistere tijd,
die Ik nu weergeef, al verscheidene keren voorspeld en heb die nu alleen maar
weer genoemd, opdat jullie des te gemakkelijker de overeenkomst ontdekken
tussen de gebeurtenis van vanavond en die toekomstige tijd.
[4] Kijk, dit kleine stadje, dat aan
bijna alle kanten door heidense dorpjes en buurtschappen omringd is, wordt nog
door een klein aantal Joden bewoond, die zich evenals enkele orthodoxe
Samaritanen in een zuiverder jodendom bevinden en voor wie de wetten van de
tempel merendeels een gruwel zijn! Zij zien de slechte en troebele handelwijze
van de tempel heel goed, hoewel ze zich daar niet tegen kunnen verzetten. Hun
buren zijn heidenen, die weliswaar ook niets met hun afgoden ophebben, maar
ter wille van de uiterlijke schijn toch nog moeten doen alsof die belangrijk
voor hen zijn. Maar eigenlijk geloven ze al in helemaal niets anders meer dan
in een goede winst, die ze op een of andere manier buit kunnen maken.
[5] Kijk, dat zal in die door Mij
voorspelde tijd ook zo zijn, maar dan op grote schaal, wereldwijd!
[6] Een zuivere gemeente zal op
soortgelijke wijze als dit stadje voortbestaan, eerst omgeven door mensen
zonder enig geloof, die alleen maar allerlei winstgevende industrie zullen
bedrijven en zich niet om Mijn zuivere leer en nog minder om het beruchte
heidendom van Rome in die tijd zullen bekommeren. Onder zulke omstandigheden
zal die zuivere gemeente er dan ook beginnen uit te zien als een bedroefde
weduwe.
[7] Mijn zuivere leer zal lijken op de
weduwe die zo treurig was en wier dode zoon Ik weer tot leven heb gewekt; en
het geloof betekent de dode zoon, die Ik opwekte. Hij werd gedood door de
kwaadaardige koorts, die weer overeenkomt met de wereldse mentaliteit die vol
winstbejag is, waartoe ook deze mensen hier overgingen, en wel op grond van de
weerzinwekkende en slechte bedriegerij van Jeruzalem en daarnaast ook op grond
van de totale afwezigheid van de heidenen die dit dorp omringen, die in de
voorspelde vreselijke toekomstige tijd de naam 'industriëlen' zullen hebben.
[8] Op grond van dat alles gaat dus
het voorheen zuivere, zij het ook jonge geloof omdat het pas ongeveer zestien
jaar geleden ingeburgerd is geraakt door een Samaritaan die hier kwam wonen en
die de echtgenoot van deze weduwe was -te gronde door de koorts van de wereldse
mentaliteit, omdat hij sterft en wij hem als een dode ontmoetten.
[9] Maar dan kom Ikzelf, bekeer de
heidenen en kom met hen hierheen op de meest treurige avond van deze gemeente;
Ik maak het dode geloof weer levend en geef het weer terug aan de weduwe, dus
aan de zuivere leer van God. En na deze daad van Mij zullen ook alle heidenen
hierheen komen, het weer opnieuw tot leven gewekte geloof in één, enig ware God
aannemen en hun leven inrichten volgens Zijn wil die Hij hun bekend heeft
gemaakt.
[10] Het blinde meisje, dat Ik ziende
heb gemaakt, stelt echter de volkomen ongelovige industrie voor van die tijd
waar het nu over gaat, en die zal dermate karig en schraal zijn dat de te
trotse en prachtminnende koningen met alle geweld zware belastingen van de
mensen zullen eisen, zelfs over wat ze eten en drinken, en daardoor zullen er
grote nood, duurte, ongeloof en liefdeloosheid ontstaan onder de mensen, die
elkaar over en weer zullen bedriegen en vervolgen.
[11] Maar onthoud dat goed! - als de
nood het hoogst zal zijn, zal Ik komen vanwege de weinige rechtvaardigen, de
ellende uitroeien van de aarde en Mijn zuivere levenslicht in de harten van de
mensen laten schijnen.
[12] En met wat Ik nu heb gezegd heb
Ik jou, Mijn beste broeder Jacobus, de vingerwijzingen die je van Mij hebt
verlangd ook gegeven, en jij als krachtige denker zult het overige gemakkelijk
ontdekken.
[13] Hoewel de ziel van de mens er
niet gelukkiger van wordt, wanneer ze voor die tijd de trieste toekomst kent,
schaadt het haar ook niet als ze zich oefent in de overeenstemmingen en
daardoor inziet hoe alles wat er zichtbaar is en gebeurt in deze wereld in zeer
nauw verband staat met de innerlijke, verborgen wereld van de geesten, die in
zichzelf alle tijden en ruimten als in een voortdurend onthuld 'heden' omvat,
en hoe die twee betrekking op elkaar hebben. -Hebben jullie dat alles nu goed
begrepen?'
41
De leerlingen hebben een vraag over het verduisteren
van
de zuivere leer van Christus
[1] Daarop zeiden allen: 'Ja, Heer en
Meester, wat U nu weer voor ons hebt opgehelderd, hebben wij wel begrepen; maar
ondanks het vele dat wij uit Uw mond hebben gehoord, is het ons nog steeds niet
helemaal duidelijk waarom U het toelaat dat er in deze wereld, nadat er uit Uw
hemelen een licht onder de mensen is gekomen, altijd weer een langdurige diepe
geestelijke nacht moet volgen.
[2] Wij allemaal, die nu uit Uw mond
de zuivere leer ontvangen, zullen die als levende getuigen van Uw persoonlijke
tegenwoordigheid, daden en leringen even zuiver aan de andere mensen doorgeven,
en onze opvolgers zullen dat ook weer doen. En als er iemand zou zijn die in Uw
naam misschien een ander evangelie aan de mensen zou verkondigen, dan zult U
dat toch zien en heel duidelijk weten! Uw macht zal zo'n profeet de mond toch
wel kunnen snoeren! Als dat zou gebeuren, zien wij niet in hoe Uw zuivere en
goddelijke leer ooit vervalst zou kunnen worden en uiteindelijk in een zeer
duister en grof heidendom zou kunnen veranderen.
[3] Ik zei: 'Jullie begrijpen nu nog
heel veel niet, wat Ik echter wel zie! En zo zou Ik jullie nog veel kunnen
zeggen en verklaren, maar jullie zouden dat nu nog met vatten en verdragen. Als
Ik echter na Mijn hemelvaart Mijn geest van alle waarheld over jullie zal
uitstorten, zal die jullie in alle wijsheid binnenleiden, en dan zullen jullie
alles begrijpen en vatten wat jullie nu nog lang niet kunnen begrijpen en
vatten.
[4] Maar kijk, let goed op wat Ik
jullie nu nog zal zeggen! Ik zal jullie geen leer geven, maar alleen veel
betekenisvolle voorbeelden, waaruit duidelijk moge worden waarom jullie nog
heel veel niet kunnen begrijpen en vatten, ondanks het feit dat jullie al
zoveel van Mij hebben gezien en gehoord.
[5] Kijk eens naar het licht van de
zon en de zeer uiteenlopende uitwerking die het heeft op de schepselen van
alleen al deze aarde, en de regen die op de aarde valt en haar zeer
verschillende effecten op de planten, dieren en mensen! Op een en hetzelfde
veld staan heilzame kruiden, maar daar tussenin ook giftig onkruid. Waar halen
de giftige kruiden hun vergif vandaan, terwijl ze toch door een en dezelfde zon
beschenen worden, in dezelfde aarde hun wortels hebben en door dezelfde regen
en dauw bevochtigd en tot leven gebracht worden?
[6] Kijk, dat wordt veroorzaakt door
hun inwendige geest, die het licht en de regen in zijn karakteristieke
eigenschappen verandert! De leeuw, de panter, de tijger, de hyena, de wolf en
nog een groot aantal andere roofdieren voeden zich met het vlees van
zachtmoedige dieren, en worden ook door dezelfde zon beschenen en verwarmd en
ze lessen hun dorst met hetzelfde water als de zachtmoedige en tamme
huisdieren; waar komt hun wildheid dan vandaan? Kijk, die komt voort uit hun
inwendige geest, die het zachte in zichzelf in verscheurende wildheid
verandert!
[7] Of ga maar eens een huis binnen,
waar je een paar ouders zult aantreffen die met meerdere kinderen gezegend
zijn! Die kinderen hebben allemaal een en dezelfde vader, een en dezelfde moeder,
eten hetzelfde voedsel aan de tafel van hun ouders., krijgen hetzelfde
onderricht en dezelfde verzorging; maar het ene.kind is lichamelijk sterk, het
andere zwak, een ander kind is opgewekt en vlijtig in alles, en weer een ander
kind is knorrig en lui. Nog weer een ander van die kinderen heeft veel talent
en leert en begrijpt alles gemakkelijk. Weer een ander is weliswaar vol goede
wil, maar het ontbreekt hem aan talent, het leert moeilijk en begrijpt alles
maar traag en zelden op de manier zoals de leerstof begrepen moet worden. Zo
zullen jullie tussen deze kinderen nog een heleboel andere verschillen
opmerken. Ja, hoe komt dat eigenlijk? Zouden jullie ook hier met willen zeggen:
'Maar, Heer en Meester, waarom laat U dat eigenlijk toe? Wat voor wijs doel kan
dat nu toch dienen?'
[8] Ja, kijk, ook dat komt door de
innerlijke vrije geest, die dat allemaal teweegbrengt; als dat niet zo zou
zijn, zou er ook geen vrije innerlijke geest bestaan, wiens taak het is om
zichzelf uit zichzelf tot een zelfstandig bestaan te ontwikkelen en te vormen.
[9] Hoe dat kan en waarom dat zo is,
dat heb Ik jullie bij verschillende gelegenheden al laten zien en ook
aanschouwelijk genoeg verklaard; maar toch vatten jullie dergelijke dingen nog
niet diepgaand genoeg, omdat de eeuwige geest van alle waarheid en wijsheid
jullie zielen nog niet helemaal doordrongen en vervuld heeft.
[10] Als jullie de nu geschetste
beelden echter enigszins grondig overwegen zal het jullie weldra met weinig
moeite duidelijker worden, hoe het zuiverste licht uit Mijn hemelen mettertijd
in de diepste duisternis veranderd kan en ook zal worden, en dat Ik dat
tenslotte toch nog eerder moet toelaten dan dat Ik met al Mijn macht en gezag
de vrije levensgeest in de mens zou knevelen.
[11] Hoe zou eigenlijk een aarde
jullie bevallen, waarop het ene ding even sterk op het andere zou lijken als
het ene oog op het andere? Hoe zouden de mensen jullie bevallen, wanneer zij in
alles op elkaar zouden lijken als de mussen, van wie er niet één wijzer en
sterker is dan zijn buurman, die precies op hen.lijkt? Ik denk dat zo'n
mathematisch gelijke wereld jullie binnen zeer korte tijd erg zou gaan
vervelen. En zou dat in Mijn vrije hemelen soms anders zijn, als daar niet een
nog eindeloos veel grotere verscheidenheid en veelsoortigheid zou bestaan?
[12] Of wat zouden jullie van Mijn
wijsheid vinden, als Ik alle wezens enkel de gedaante van een ei zou hebben
gegeven? Kijk, zoals het is, is het allemaal heel juist en goed! Nu zien
jullie, zoals gezegd, van heel veel dingen de reden met in; maar de tijd zal
komen dat jullie dat allemaal zullen vatten en begrijpen. Laten we dus
genoegen nemen met wat ons tot nu toe gegeven is.
[13] .Er staan echter nog spijzen en
wijn voor ons op tafel, laten we dan ook nog iets voor ons lichaam doen. Daarna
zullen we ons voor de nacht ter ruste begeven en morgen vroeg weer op weg gaan.
Waarheen dat gaat, zal de geest van de Vader ons meedelen.'
[14] De Grieken waren buitengewoon verbaasd
over deze woorden van Mij en loofden en eerden Mij. Maar Ik at en dronk
ongestoord verder, en zo deden ook alle anderen. Na het eten stond Ik op, en de
weduwe liet voor Mij en Mijn leerlingen een goed bed klaarmaken. De Grieken
bleven echter bij hun tafels.
42
De weduwe en haar uit de dood opgewekte zoon
getuigen tegenover het volk
[1] Toen de weduwe hoorde dat Ik vroeg
in de ochtend met Mijn leerlingen zou vertrekken, zorgde zij ervoor dat er
bijtijds een toereikend ochtendmaal klaargemaakt zou worden. Toen wij in de
vroege ochtend uit ons slaapvertrek de gastenkamer binnenkwamen, stond het
ochtendmaal dan ook al klaar, en de weduwe kwam met haar zoon naar Mij toe en
vroeg of Ik vóór Mijn vertrek met Mijn leerlingen het ochtendmaal zou willen gebruiken.
[2] Ik zag echter dat de tafels van de
Grieken nog niet gedekt waren en zei tegen de weduwe: 'Kijk, ook de Grieken,
die in Mij zijn gaan geloven, moeten niet met een lege maag naar huis
terugkeren! Dek ook voor hen de tafel, zodat ze zien dat Ik niet alleen de
Joden, maar ook de heidenen het brood des levens geen'
[3] Toen de weduwe dat hoorde, haastte
ze zich naar de keuken om ook voor de Grieken een ochtendmaal klaar te maken.
[4] Maar toen ze in de keuken kwam,
trof ze reeds een toereikend ochtendmaal aan, helemaal klaargemaakt, en heel
verbaasd vroeg ze haar keukenmeisjes wie dat tweede ochtendmaal voor de
Grieken in zo korte tijd klaargemaakt had.
[5] De dienstmeisjes zeiden: 'Dat
weten we niet en behalve ons hebben we ook niemand in de keuken gezien; maar
wij waren even verbaasd als jij toen we het zagen, en wij worden door vrees
overvallen! Die grote en machtige profeet, die gisteren je zoon tot leven
wekte, zal dat wel door de macht van zijn wil gedaan hebben! Ja, ja, er is
onder de Joden een groot profeet opgestaan en in hem heeft God Zijn volk, dat
Hem sterk begon te vergeten, weer eens bezocht -en als de mensen zich niet snel
zullen bekeren en boete doen, zal er op dit bezoek zeker een groot gericht
volgen dat alle boosdoeners zal verdelgen.'
[6] De weduwe zei: 'Ja zeker, ja
zeker, daar zouden jullie wel eens helemaal gelijk in kunnen hebben! Maar
aangezien nu op zeer wonderbaarlijke wijze ook het ochtendmaal voor de Grieken
is klaargemaakt, moeten jullie het maar direct naar de gastenkamer brengen en
het op de tafel zetten, waar de Grieken zitten; want zo wil de grote, van alle
goddelijke geestkracht vervulde profeet het!'
[7] Na deze woorden van de weduwe werd
het op wonderbaarlijke wijze bereide ochtendmaal onmiddellijk naar de tafel van
de Grieken gebracht, en direct daarna begonnen wij het goed bereide ochtendmaal
tot ons te nemen en waren daarbij heel vrolijk.
[8] De weduwe stond op het punt de
Grieken, die zich erg verbaasden over de snelle bereiding van het ochtendmaal
dat Ik voor hen had besteld, te vertellen hoe het was klaargemaakt.
[9] Maar Ik zei tegen haar: 'Vrouw,
voor wat je wilt gaan zeggen zal er nog voldoende tijd zijn nadat Ik vertrokken
ben; maar nu eten en drinken wij wat er op tafel is gezet!’
[10] Na deze vermaning van Mij zweeg
de weduwe en at en dronk met ons mee.
[11] Na een halfuur hadden we allemaal
ons ochtendmaal genuttigd; Ik stond op, samen met Mijn leerlingen, en wij
maakten ons klaar voor vertrek.
[12] Maar juist toen wij bij wijze van
spreken onze voeten in beweging wilden zetten, kwam er een groot aantal mensen
uit de stad voor de deur van de herberg staan, die wilden informeren of de uit
de dood opgewekte zoon van de weduwe nog leefde, en of de opwekking echt of
misschien alleen maar schijnbaar was geweest. Want het gerucht ging dat ook
grote tovenaars, die dikwijls uit de verre morgenlanden naar Judea waren
gekomen, al eens dode mensen levend hadden gemaakt; maar dat leven was maar van
korte duur geweest, omdat het maar een schijnleven en geen echt leven was, en
daarom zouden ze nu graag direct willen vernemen of de zoon nog leefde of dat
hij het leven weer begon te verliezen, zoals dat na alle wederopwekkingen door
tovenaars steeds onvermijdelijk het geval was geweest.
[13] Toen vroeg de weduwe Mij wat ze
de opdringerige vragenstellers moest antwoorden.
[14] Ik zei tegen haar: 'Stuur je zoon
naar buiten naar hen toe! Als ze zullen zien dat hij helemaal gezond en wel is,
zal hijzelf het beste antwoord op al hun domme vragen zijn. De rabbi van dit
dorp heeft hen zo bepraat, geërgerd als hij was omdat de Grieken hem gisteren
hebben laten zien dat zij de profeet Jesaja beter begrijpen dan hij als oude
schriftgeleerde. De rabbi heeft de vragenstellers die dingen dus verteld over
de tovenaars, die hijzelf alleen maar van horen zeggen kent, maar waarvan hij
er nooit een heeft gezien, zodat de mensen nu twijfelen; maar als ze je zoon
zullen zien, zullen hun twijfels verdwijnen.
[15] Wees echter op je hoede voor de
rabbi en de Farizeeën; want om het geloof in hun beweringen en hun triomfbij
het volk in stand te houden zullen ze, als ze je zoon nog steeds gezond in
leven zien, hem naar het leven staan en proberen hem op een of andere manier te
vergiftigen! Nodig ze daarom niet uit en laat je door hen ook nooit uitnodigen,
en neem ook geen andere dingen van hen aan, dan zullen ze jullie niets kunnen
doen! Neem dat in acht, dan zal Ik jullie tegen alle andere gevaren beschermen!
Ga nu met je zoon naar buiten, zodat zij daardoor het meeste eenvoudige en
beste antwoord op hun vele vragen krijgen!'
[16] Hierop ging de weduwe met haar
zoon naar de vele vragers buiten en zei tegen hen, terwijl ze op haar zoon
wees: 'Kijk, twijfelaars, deze zoon van mij leeft en is gezond en wel! Hij is
dus door de grote, van Gods geest vervulde profeet niet schijnbaar, maar
werkelijk uit de dood tot leven gewekt. Ga dat ook tegen de rabbi zeggen, die
jullie zo dwaas onderricht heeft!'
[17] Hierop zei ook de zoon, die door
allen als een wereldwonder werd aangestaard:'Ja,ja, ik leef en ben heel
opgewekt, gezond en wel, en ik zal ook verder leven, zoals Degene die mij uit
de dood tot leven heeft gewekt, mij beloofd heeft; en als ik voortaan Zijn wil
zal doen en volledig zal uitvoeren, zal ik ook blijven leven en de dood nooit
meer zien, voelen of smaken. Ga dat ook maar tegen de rabbi zeggen, opdat hij
misschien ook gaat geloven en zalig wordt!'
[18] Toen de vragers de zoon, die ze
goed kenden, zo hadden gezien en horen spreken, viel iedere twijfel bij hen
weg, en sommigen begonnen ontstemd te raken op de rabbi, omdat hij hen over
deze kwestie helemaal verkeerd had ingelicht.
[19] Toen de weduwe en haar zoon weer
de kamer binnenkwamen, bedankten zij Mij voor de goede raad en waren heel blij
dat ze zo snel en gemakkelijk van de vele lastige vragers afgekomen waren.
43
De tekenen van de geestelijke aanwezigheid van de Heer
[1] Daarop kwam echter nog de Griek,
die al eerder de woordvoerder geweest was, naar Mij toe en zei: 'Heer, Heer, God
en Meester van eeuwigheid in Uw geest! U verlaat ons nu wel in Uw zichtbare
persoonlijkheid, maar wij vragen U of U met Uw geest van de hoogste God bij ons
wilt blijven, en of U ons af en toe een teken wilt geven waardoor wij er zeker
van kunnen zijn dat U aan ons denkt en zo in de geest bij ons bent.'
[2] Ik zei: 'Ja, en dat zal ook zo
zijn tot aan het einde der tijden van deze zichtbare wereld! Maar jullie zullen
altijd niet slechts één teken, maar verscheidene tekenen hebben, waaraan
jullie kunnen zien dat Ik in de geest bij jullie, temidden van jullie en in
jullie aanwezig ben! Die zekere en nooit bedriegende tekenen zullen altijd en
eeuwige de volgende zijn:
[3] Het eerste is, dat jullie Mij meer
liefhebben dan wat ook ter wereld! Want als iemand iets ter wereld meer
liefheeft dan Mij, is hij Mij niet waard; maar wie Mij werkelijk boven alles
liefheeft, is door die echte liefde in Mij, en Ik ben in hem.
[4] Het tweede teken van Mijn
tegenwoordigheid bij jullie moge zijn, dat jullie uit liefde voor Mij je
naasten en medemensen,jong en oud, even liefhebt als jezelf; want hoe kan
iemand die zijn naaste die hij ziet niet liefheeft, God in Mij liefhebben, die
hij niet ziet? Ook al zien en horen jullie Mij nu, toch zullen jullie Mij van
nu af aan in deze wereld niet meer zien! En als jullie Mij niet meer zien, zal
jullie liefde dan blijven zoals ze nu is, terwijl jullie Mij zien? Ja, bij
jullie zal die liefde wel blijven; maar zorg ervoor dat ze ook bij jullie
nakomelingen op die manier zal blijven! Want als iemand Mij in zijn hart
waarachtig boven alles lief zal hebben door volgens Mijn aan hem geopenbaarde
wil te leven en te handelen, zal Ikzelf persoonlijk in de geest tot hem komen
en zal Ik me als volkomen tegenwoordig aan hem openbaren.
[5] Een derde teken van Mijn
aanwezigheid bij, in en temidden van jullie zal ook zijn, dat jullie altijd
alles gegeven wordt waar jullie de Vader in Mij in Mijn naam en in alle ernst
om zullen vragen. Maar het spreekt vanzelf dat jullie Mij niet om domme en
onbelangrijke dingen van deze wereld moeten vragen; want als jullie dat zouden
doen, zouden jullie immers duidelijk tonen dat jullie dergelijke dingen meer
liefhebben dan Mij, en dat zou dan echt geen teken zijn van Mijn aanwezigheid
bij, in en temidden van jullie.
[6] Het vierde teken van Mijn machtige
aanwezigheid bij, in en temidden van jullie zal zijn, dat het met lichamelijk
zieke mensen beter zal gaan als jullie hun uit ware naastenliefde in Mijn naam
de handen opleggen, indien het hun ziel tot heil strekt als ze beter worden.
[7] Maar het spreekt vanzelf dat
jullie daarbij altijd in je hart zeggen: Heer, niet mijn wil, maar alleen Uw
wil geschiede! Want jullie kunnen niet weten of en wanneer het een ziel tot
heil strekt als haar lichaam beter wordt, en een eeuwig leven op deze aarde is
geen mens beschoren! Daarom kan het opleggen van de handen ook niet altijd en
ieder mens van zijn lichamelijke kwalen bevrijden. Maar toch zullen jullie geen
zonde begaan als jullie iedere zieke de jullie aangegeven liefdedienst
bewijzen; Ik zal de Helper wel zijn, als het nuttig is voor het zielenheil van
de mens -en dat kan Ik alleen weten.
[8] Als jullie van verre hebben
gehoord dat de een of andere vriend van jullie ziek te bed ligt, bid dan voor
hem en leg hem in de geest de handen op; dan zal het ook beter met hem gaan!
[9] Het gebed, dat jullie alleen in je
hart moeten uitspreken, moet daarbij bestaan uit de volgende paar woorden:
'Moge Jezus, de Heer, je helpen! Hij sterke je, Hij geneze je door Zijn genade,
liefde en erbarming!' Als jullie dat vol vertrouwen en geloof in Mij over een
zieke vriend - of vriendin - uitspreken, hoever die ook van jullie verwijderd
is, en daarbij in de geest je handen boven hem houden, zal het van stond af
aan beter met hem gaan, als dat nuttig is voor zijn zielenheil.
[10] Nog een vijfde teken van Mijn
tegenwoordigheid bij, in en temidden van jullie zal zijn dat jullie, als jullie
altijd Mijn wil doen, in jezelf de wedergeboorte van de geest zullen bereiken.
Dat zal een echte levensdoop zijn, omdat jullie daarbij van Mijn geest vervuld
en daardoor in alle wijsheid binnengeleid zullen worden.
[11] Laat ieder van jullie vooral naar
dit vijfde teken streven! Want degene aan
wie dit teken gegeven zal worden, zal reeds in deze wereld het eeuwige
leven hebben en kunnen doen en tot stand kunnen brengen wat Ik nu doe en tot
stand breng; wat dan zal hij één met Mij zijn.
[12] Nu heb Ik jullie de tekenen van
Mijn tegenwoordigheid getoond; handel daarnaar, dan zullen jullie zeer
binnenkort Mijn geest bij, in en temidden van jullie waarachtig gewaarworden!'
44
De juiste verering van de Heer
[1] Hierop vroeg de Griek aan Mij:'O
Heer en Meester! Aangezien wij allemaal nu het eeuwig onschatbare geluk hebben
gehad om Uzelf in Uw goddelijke persoonlijkheid te leren kennen en uit Uw mond
de woorden des levens hebben gehoord, ben ik althans wat ons Grieken betreft
van mening dat wij een huis voor U moeten bouwen, waar wij eenmaal per week bij
elkaar komen om daar Uw leer te bespreken en Mozes en de profeten te lezen;
want op andere dagen is ieder van ons toch meer of minder met werk bezig, nu
eens hier en dan weer daar, en dan is het niet goed mogelijk om met elkaar over
Uw leer en daden te spreken en elkaar tot actiefbezig zijn volgens Uw wil aan
te sporen. O Heer en Meester, zeg ons toch of dat U welgevallig zou zijn!'
[2] Ik zei: 'Waarom zou je een apart
huis bouwen, terwijl jullie toch jullie huizen al hebben waar je in woont, waar
jullie ook in Mijn naam bij elkaar kunnen komen om over Mijn leer te spreken en
de ervaringen die je hebt opgedaan, die zeker voor iedereen uit het leven
volgens Gods wil zullen voortvloeien?! Evenmin is het nodig om daar een
bepaalde feestdag voor in te voeren die jullie, zoals bijvoorbeeld de Farizeeën
de sabbat, de 'dag des Heren' zouden noemen; iedere dag is immers een dag des
Heren, en men kan dus ook op iedere dag evenveel goeds doen. Want God kijkt
niet naar een dag en nog minder naar een huis dat ter ere en aanbidding van Hem
is gebouwd, maar God kijkt alleen maar naar het hart en de wil van de mens. Als
het hart zuiver en de wil goed is en deze de hele mens tot daden brengen, dan
is dat al de ware, echte woning van Gods geest in de mens, en zijn altijd goede
en actieve wil volgens de bekende wil van God is de ware en dus ook altijd
echte dag des Heren!
[3] Kijk, dat is de waarheid, en daar
moeten jullie ook onafgebroken bij blijven! Al het andere is ijdel en heeft
geen waarde voor God.
[4] In later tijden zullen de mensen
wel bepaalde huizen voor Mij bouwen en daar, net als de Farizeeën in de tempel
te Jeruzalem en de heidense priesters in hun afgodstempels, een bepaalde
godsdienst verrichten op een bepaalde dag van de week, waar ze dan ook nog
andere grote hoogtijdagen in het jaar aan toe zullen toevoegen. Maar als dat in
strijd met Mijn advies en Mijn wil algemeen gangbaar zal worden onder de
mensen, zullen de hiervoor besproken tekenen van Mijn levende tegenwoordigheid
bij, in en temidden van de mensen geheel en al verdwijnen! Want in tempels, die
onder het predikaat 'Tot groter eer van God!' door mensenhanden gebouwd zijn,
zal Ik evenmin wonen als nu in de tempel in Jeruzalem!
[5] Maar als jullie in een gemeente
uit liefde voor Mij een huis willen bouwen, laat dat dan een school voor
jullie kinderen zijn, en geef hun er leraren volgens Mijn leer bij! Ook kunnen
jullie een huis bouwen voor armen, zieken en gebrekkigen! Voorzie zo'n huis
van alles wat nodig is om de mensen die daar wonen te kunnen verzorgen, dan
zullen jullie je daarmee altijd kunnen verheugen in Mijn welgevallen! Al het
andere en wat daar bovenuit gaat is uit den boze en heeft, zoals reeds gezegd,
voor God geen waarde.
[6] In een goed ingericht schoolgebouw
kunnen jullie dan ook jullie vergaderingen en besprekingen in Mijn naam
houden, en is het niet nodig dat jullie voor dat doel nog een derde huis
bouwen.
[7] Hoe God echter in de geest en in
waarheid zonder onderbreking aanbeden moet worden, heb Ik jullie allemaal
duidelijk en in goed begrijpelijke woorden gezegd, en daarom heb Ik daar verder
niets meer aan toe te voegen. Ik heb jullie de weg getoond waarlangs jullie
gaandeweg tot alle waarheid en wijsheid kunnen komen, en dat was in eerste
instantie noodzakelijk voor jullie. Maar handel en leef nu op die manier, en
zoek het Godsrijk vooral in jezelf; al het andere zal jullie erbij gegeven
worden!'
[8] Nadat Ik dit had gezegd, bogen
alle aanwezigen en dankten Mij van ganser harte ook voor deze les. Ook de
weduwe kwam met haar zoon nog een keer voor Mij staan en beiden bedankten Mij
voor de aan hun bewezen liefde; daarop gaf Ik allen de zegen, en gingen we
snel op weg.
[9] Toen we door het stadje trokken
werden wij door velen gezien, die gisteren getuige waren geweest van wat Ik
aan de zoon van de weduwe had gedaan, en zij liepen op ons toe en riepen luid:
'Heil u, grote profeet van de Heer! Door u heeft God Zijn volk in zijn grote
verlatenheid nu opnieuw bezocht. Dank en eer aan Hem, de God van Abraham, Isaak
en Jacob, nu en in alle eeuwigheid! O grote profeet, die zozeer vervuld bent
van Gods geest, zou u niet willen toestaan dat enkelen van ons met u meereizen
om uw leer te horen en die dan aan ons te verkondigen? Want gisteren hebben we
uit uw weinige woorden opgemaakt dat u vol goddelijke wijsheid bent -en daar
zouden wij meer van willen horen!'
[10] Ik zei: 'Dat hebben jullie nu
niet nodig! Als jullie echter volgens Mijn leer willen leven en handelen, hou
dan Gods geboden, die Mozes heeft gegeven, dan zullen jullie op die manier ook
geheel en al volgens Mijn leer leven; want Ik ben niet in deze wereld gekomen
om Mozes en de profeten op te heffen, maar om alles wat er in hun boeken
geschreven staat, te bevestigen en te vervullen.
[11] Als jullie meer te weten willen
komen over Mijzelf, ga dan naar de weduwe, waar de Grieken zich nu ook nog
bevinden! Zij zullen jullie wel vertellen wat ze uit Mijn mond hebben gehoord.'
[12] Na deze woorden van Mij verlieten
de opdringerige mensen ons en gingen naar de weduwe.
45
De karavaan van de rovers
[1] Ik reisde met de leerlingen snel
verder over de weg, die ook naar Jeruzalem leidt. Ik ging echter nog niet
direct naar Jeruzalem, maar maakte een grote omweg, en wel door Samaria en een
deel van Galilea; in die provincies kenden de mensen Mij al voor een groot
deel en brachten hier en daar hun zieken bij Mij, en die genas Ik ook.
[2] De weg waar we over moesten reizen
was tamelijk verlaten en werd derhalve weinig gebruikt, en zo konden wij ons,
zonder veel gezien te worden, vaak met de snelheid van de wind voortbewegen,
zoals we dat op verre reizen ook steeds hadden gedaan.
[3] Toen wij ons tegen de middag al in
Samaria bevonden, ontmoetten we een kleine karavaan, die via Jericho naar
Egypte reisde.
[4] De voorste gids van de karavaan
hield vóór ons stil en vroeg ons in het Grieks of men via deze weg wel goed
naar Jericho en vandaar verder naar Egypte kon komen.
[5] Maar Ik zei tegen hem: 'Waarom ben
je eigenlijk gids geworden, als je zelf de weg niet weet?'
[6] De gids zei: 'Wij wonen ver achter
Damascus en maken deze verre reis voor het eerst in ons leven; daarom zijn we
dan ook dikwijls gedwongen om hier en daar naar de goede en kortste weg te
informeren, en dat is hier vaak moeilijk omdat maar zelden iemand onze taal beheerst.'
[7] Ik zei: 'Luister, als een reiziger
werkelijk de weg niet weet waarlangs hij moet reizen, doet hij er goed aan als
hij bij iemand informeert naar de goede en kortst mogelijke weg die naar een
vreemd land leidt; maar het is niet netjes van je datje ons hier onderweg
staande houdt, onder het voorwendsel dat je de weg niet kent, terwijl je die al
wel een keer of twintig hebt afgelegd! De reden waarom je ons hier ophoudt is
een heel andere en echt geen prijzenswaardige! Jij denkt dat wij verborgen
schatten bij ons hebben, waar jullie je op je rooftocht meester van willen
maken, en daarom heb je ons staande gehouden. Maar dergelijke dingen als jij
denkt hebben wij niet bij ons; andere schatten voor ziel en geest hebben wij
echter in grote overvloed bij ons, en die geven wij ook voor niets aan iedereen
die ze in volle ernst voor de redding van zijn ziel wil bezitten!'
[8] Op deze woorden schrok de gids en
vroeg Mij op nog brutalere toon: 'Hoe weet je dat over ons, en wie heeft ons
aan jou verraden?'
[9] Ik zei, eveneens met krachtige
stem: 'Ik ken jou en je zeventig makkers al vanaf je geboorte! Jouw echte naam
is Olgon, die je echter nooit gebruikt, maar in plaats daarvan gebruik je in
iedere plaats een verzonnen naam; en dat doet ook ieder van jouw handlangers,
om te zorgen dat men in een plaats, die jullie beroofd hebben, moeilijk
inlichtingen over jullie kan inwinnen om jullie op te sporen en voor het
gerecht te brengen.
[10] Ook willen jullie nu niet naar
Egypte reizen; maar jullie weten dat er in Jericho een grote markt wordt
gehouden, waar jullie iets hopen buit te maken. En jullie weten ook dat er
vandaag over vier weken in Jeruzalem het feest van de tempelwijding wordt
gevierd; op dat feest komen altijd vele vreemdelingen met allerlei schatten en
waren, waarvan jullie er heel veel kunnen gebruiken. Maar Ik zeg jullie: deze
keer zullen jullie een slechte vangst doen!'
[11] De gids, nu helemaal woedend,
zei: ' Als jullie nog heelhuids hier vandaan willen komen, zwijg dan overal
over ons, als jullie ons dan al kennen, en trek nu heel snel hier vandaan; want
ik ken jullie ook en zweer jullie bij alle goden onze vreselijkste wraak, als
ik ook maar enigszins merk dat jullie ons hebben verraden! Wij leven weliswaar
van roof, maar daarom zijn we nog geen moordenaars; want als we dat waren, zou
het jullie nu slecht vergaan!'
[12] Ik zei: 'Als je Mij zou kennen,
zou je tegen Mij zeggen: 'Heer, wees mij, grote zondaar, genadig en barmhartig,
en vergeef mij mijn zonden; want ik wil mijn leven beteren en boete doen, en ik
wil proberen om al het onrecht dat ik iemand heb aangedaan zoveel mogelijk weer
goed te maken!' Maar omdat je Mij niet kent, ben je vastbesloten in je zonden
te volharden en heb je Mij wraak gezworen bij alle goden, terwijl je toch een jood
bent en de wetten van Mozes kent. Als je echt een Griek was, zou Ik niet hebben
toegelaten dat je Mij staande hield, maar omdat je ook een zoon van Jacob bent
heb Ik dat toegelaten, opdat jij de gelegenheid zou krijgen om de waarheid te
vernemen en daarmee een betere vangst voor je leven te doen dan die, waar
jullie op uitgegaan zijn.'
[13] Daarop zei Olgon op een meer
gematigde toon: 'Zeg mij wie je bent, zodat ik anders met je kan praten! ,
[14] Ik zei: 'Ik ben iemand aan wie
alle macht is gegeven in de hemel en op aarde, en alle dingen zijn onderworpen
aan het gezag van Mijn wil; want Mijn wil is Gods wil en Mijn kracht is Gods
kracht, die eeuwig regeert en heerst over alle krachten. N u weet j e wie
Degene is die met je praat!’
[15] Olgon zei: 'O, o, -hoe kom je
daarbij?! Als jou alle macht gegeven is in de hemel en op aarde, zou je meer
zijn dan Mozes en alle andere aartsvaders en profeten; want zij hebben maar een
klein beetje macht bezeten op .deze aarde, zoals we in de Schrift hebben
gelezen. En jij zou zelfs alle macht m de hemel en op aarde bezitten? O, zoiets
heb ik nog nooit uit de mond van een mens gehoord - tenzij hij waanzinnig was.
Maar dat lijkt bij jou toch met niet geval te zijn, omdat je er ten eerste niet
zo uitziet en er. ten tweede niets waanzinnigs in je woorden te ontdekken valt.
Als Je echt die volmaakte goddelijke macht bezit, geef ons daar dan een bewijs
van, dan zullen wij Je woorden geloven en doen wat jij wilt!'
[16] Ik zei: 'Als jullie kunnen zwijgen
tegenover de joden in Jeruzalem en met name tegenover de Farizeeën in de tempel
en ook op andere plaatsen waar jullie komen en Farizeeën ontmoeten; want voor
die ontaarde soort mensen moet het licht van de hemel niet schijnen!'
46
De bekentenis van de rovers
[1] Olgon en ook enkele van zijn
metgezellen zeiden: 'ja, wij zullen zwijgen! Want ook wij zijn onverzoenlijke
vijanden van de onverzadigbare Farizeeën! Vroeger waren wij allemaal eerlijke
joden en stonden in dienst van de Farizeeën. Omdat wij sterke en moedige mensen
waren en ook de Schrift begrepen, verklaarden zij ons de wetten van de
naastenliefde als volgt: Er stond wel geschreven dat men niet moet stelen en
roven en ook niet belust moet zijn op het bezit van zijn naaste -maar dat had alleen
betrekking op de joden onder elkaar. Wie echter slim, moedig en sterk was, kon
de schatten van de heidenen stelen en ook met geweld wegnemen, zoveel hij maar
wil en kan, en dan zou hij in Gods ogen geen zonde bedrijven; integendeel, God
zou alleen maar een heel groot welbehagen hebben in zo'n moedige en slimme
jood, die van Gods vijanden schatten steelt en rooft en een deel daarvan aan de
tempel offert. Maar men moest de beroofde heidenen niet zonder noodzaak doden,
opdat ze zich niet met hun tirannieke wet op de joden zouden storten, die toch
al buiten alle proporties door hen verdrukt werden, en hen helemaal tot
stervens toe zouden onderdrukken.
[2] En kijk, omdat wij de stem van de
Farizeeën als de stem van God beschouwden, werden wij dan ook dieven en rovers,
zonder daar een gewetenszaak van te maken; want wij bestalen en beroofden de
heidenen - zoals wij aanvankelijk geloofden - immers in opdracht van jehova,
zoals ook de grote koning David in opdracht van God de Filistijnen en andere
slechte heidense volkeren van de bodem der aarde moest uitroeien, en God hem
dat zeker als een verdienste aanrekende omdat Hij hem de man naar Zijn hart
noemde!
[3] Zo dachten wij dus lange tijd dat
wij mannen naar Jehova's hart waren; maar toen wij mettertijd zelf ontdekten
hoe de tempeldienaren zichzelf aan de goederen van de joden begonnen te
vergrijpen en het vermogen van arme weduwen en wezen naar zich toe trokken,
echtbreuk pleegden, jongens en meisjes onteerden en nog vele andere gruweldaden
pleegden, lieten wij ons hele geloof in een God en in Mozes varen en gingen wij
voor onszelf aan het werk -en toen waren ook de rijke joden niet veilig voor
ons! Daarom hebben we ook kleren van Grieken en Romeinen aangetrokken, om als
zodanig eerder rijke Farizeeën en andere rijke joden dan Grieken en Romeinen
van hun schatten te kunnen bevrijden.Van de armen hebben wij echter nooit iets
weggenomen, maar hun wel vaak wat geschonken, met name als wij zo'n echt rijke
buit te pakken hadden gekregen.
[4] Daar jij met je wonderbaarlijke
alwetendheid precies wist wie wij zijn, en ook mijn echte naam je niet onbekend
was, zul je vast ook weten dat het inderdaad zo met ons gesteld was als wij je
nu naar waarheid en openlijk hebben verteld; en als zeer wijze profeet zul je
ook de reden begrijpen waarom wij in deze tijd en al verscheidene jaren ware
aartsvijanden van de Farizeeën en alle rijke orthodoxe Joden zijn geworden. En
als jij ons nu een teken van jouw almacht over alles in de hemel en op aarde
wilt geven om ons geloof in God en in jou, Zijn buitengewone gezant en
uitverkorene, weer tot leven te wekken, kun je er zeker van zijn dat wij je
nooit aan de Farizeeën zullen verraden. Geef ons daarom een paar bewijzen van
je godgelijke almacht in de hemel en op aarde!'
[5] Ik zei: 'Goed dan, omdat je nu de
waarheid hebt gesproken en tegenover Mij eerlijk hebt verteld hoe het jullie is
vergaan, valt al jullie schuld op de Farizeeën terug, en daarom zal er des te
meer verdoemenis over hen komen maar jullie vergeef Ik de zonden die jullie
tot nu toe begaan hebben, als jullie voortaan je huidige bezigheden volledig
opgeven en als eerlijke Joden ook eerlijk jullie kost verdienen; en dat kunnen
jullie gemakkelijk doen, aangezien jullie je tot nu toe al meer dan genoeg
aardse middelen hebben toegeëigend, waarmee jullie echter ook de armen – of het
nu Joden of heidenen zijn, dat is nu om het even -rijkelijk moeten bedenken.
Als jullie Mij ook dat eerlijk en oprecht beloven, dan wil Ik jullie ook
onmiddellijk de bewijzen geven van wat Ik tegen jullie over Mezelf heb gezegd.'
[6] Allen zeiden, terwijl ze zich op
de borst sloegen: 'Heer, dat willen en zullen wij doen, zo waar wij ons met
onze eigen handen op de borst slaan en zo waar wij, door u opnieuw daartoe
aangespoord, in de God van Abraham, Isaäk en Jacob geloven en al Zijn geboden
precies willen houden, ook in al onze kinderen en kindskinderen tot aan het
einde der wereld, als God ons wil helpen!’
47
De verandering van de woestijn
[1] Ik
zei: 'Welnu dan! Let op en schrik niet; want er zal jullie geen haar gekrenkt
worden! Kijk, het is hier een woeste streek van enkele duizenden morgen land;
niets dan kaal, woest gesteente, slechts hier en daar begroeid met een half
verdroogde doornstruik en een paar distels. Deze woestijn is ook vanwege haar
onvruchtbaarheid en overige woestenij voor niets anders geschikt dan hoogstens
als een miserabele, moeilijke en moeizaam begaanbare weg voor vrachtvervoer.
[2] Als Ik in deze omgeving een
verandering aanbreng en haar dan aan jullie en je nakomelingen in eigendom
geef, wordt daarbij niemand in zijn landbezit benadeeld. Jullie hebben je toch
al grotendeels in deze woestijn en in de vele ravijnen en holen ervan
opgehouden, zodat ze jullie eigenlijke woongebied is geworden, wat de aan de
rand van deze woestijn wonende Samaritanen en voor een deel ook Galileeërs en
Joden maar al te goed bekend is, en zo zullen jullie deze streek ook in een
bloeiende en vruchtbare toestand ongehinderd jullie eigendom kunnen noemen.
[3] Maar voordat Ik in jullie bijzijn
en ten behoeve van jullie deze woestijn zal zegenen, moet Ik jullie laten zien
dat Ik ook Heer ben van alle machten en krachten in de hemelen, en open daarom
nu jullie ogen, oren en harten! Openbaar je, jullie voor vleselijke ogen
verborgen machten en krachten van Mijn hemelen!'
[4] Toen Ik dit gezegd had, werd bij
allen het innerlijk gezicht geopend, en zij zagen talloze scharen engelen en
hoorden een verheven lofzang, waarvan hun zielen de betekenis echter niet
konden vatten; en velen van de meest lichte engelen daalden naar Mij af en
aanbaden Mijn naam.
[5] Toen de voormalige rovers dat
zagen, werden ze door grote vrees overvallen.
[6] Maar Ik zei tegen hen: 'Waarom
zijn jullie bang voor deze engelen van Mij, die Mij in alle zaligheid voor
eeuwig onderdanig zijn en blijven? Ik ben immers toch de enige Heer over alles
in de hemel en op aarde, en jullie zijn lange tijd niet bang voor Mij geweest,
hoewel Ik het jullie heb gezegd!'
[7] Hierop stegen alle rovers van hun
lastdieren, wierpen zich op hun knieën en smeekten Mij om barmhartigheid.
[8] Het verschijnsel duurde ongeveer
een kwartier, en in die tijd beval Ik de om Mij heen knielende engelen terstond
de machtigste bliksem, wind en regenstorm boven deze streek te gebieden, opdat
Ik deze woestijn daarna tot vruchtbaar land zou zegenen!
[9] Daarop begon dit
verschijnselovereenkomstig Mijn wil te verdwijnen; maar in plaats daarvan begon
de aardse hemel zich met zware dichte wolken te vullen. Het duurde geen half
uur, of er begonnen vanuit het zuiden zulke heftige orkaanwinden te woeden, dat
de rovers en zelfs Mijn leerlingen Mij begonnen te vragen om hen niet te gronde
te laten gaan.
[10] Maar Ik zei tegen hen: 'Jullie
hebben zulke dingen toch al dikwijls aan Mijn zijde meegemaakt, en nooit is
jullie daarbij een haar gekrenkt! Welke macht zou jullie kunnen schaden, als Ik
bij jullie ben, kleingelovigen?'
[11] Daarmee stelden de leerlingen
zich weer tevreden. Een paar passen verderop was echter een ruime grot. Toen de
storm steeds heviger werd, de ene bliksem duizendmaal duizendvoudig op de
andere volgde en de regen in stromen uit de wolken begon te storten, grepen de
rovers hun lastdieren en vluchtten daarmee de grot in, terwijl Ik met Mijn
leerlingen op die open plek bleef, zonder door ook maar één regendruppel
geraakt te worden.
[12] De storm duurde maar een half uur, en
toch hadden de machtige bliksems het woeste gesteente van de hele woestijn
meer dan een manslengte diep tot een dikke laag grijze leem vergruisd en
gekneed, en de kriskras gutsende waterstromen hadden daarmee de vele holten en
kloven opgevuld en ze zodoende geschikt gemaakt voor akkers en tuinen. Mijn wil
had onzichtbaar de vele andere gaten en holen in de aarde opgevuld, en zo werd
de gehele tamelijk grote woestijn binnen het korte tijdsbestek van nauwelijks
een uur veranderd in weelderig land voor akkers en wijngaarden. De storm was
voorbij, de hemel klaarde op en de zon scheen met haar warme stralen nu op een
nieuw stuk aardbodem.
48
De Heer zegent de woestijn
[1] Nu kwamen ook onze rovers heel
bedeesd tevoorschijn uit de grot, die Ik niet had laten volstromen en opvullen,
en Ik riep Olgon bij Me.
[2] Toen hij met nog twee van zijn
belangrijkste metgezellen kwam, zei Ik tegen hem: 'Welnu, Olgon, geloof je dat
Ik Degene ben zoals Ik Mij met Mijn woorden aan je heb voorgesteld?'
[3] Olgon en zijn beide metgezellen
zeiden: 'Ja, o Heer, Heer! Dat geloven wij nu zonder ook maar het minste spoor
van twijfel! U bent geen uitverkorene van Jehova, maar U bent werkelijk, en op
wonderbaarlijke wijze Hem -Zelf, en wel in eigen persoon! 0 wees ons, arme en
altijd zwakke zondaars in Uw ogen, genadig en barmhartig!'
[4] Ik zei: 'Jullie zonden, waar de
Farizeeën de schuld van zijn, heb Ik jullie al vergeven; als jullie echter
volgens jullie geweten in strijd met de wet van Mozes nog een misdaad tegenover
iemand hebben begaan, maak dat dan goed aan hem -en als hij het jullie zal
vergeven, is het jullie ook in alle hemelen volkomen vergeven.
[5] Als jullie echter een hard mens
treffen, die het jullie niet wil vergeven, wordt dan niet bang, want in dat
geval zal jullie goede wil door Mij in plaats van het werk geaccepteerd worden,
en die onverzoenlijke mens zal zijn hardheid als schuld op zijn afrekening vermeld
zien! -Want alleen Ik ben de meest wijze en meest rechtvaardige rechter, die
als enige over iedereen zijn meest juiste oordeel krachtig uitspreek.
[6] Maar nu hebben jullie van Mij een
echt stuk land ten geschenke gekregen, op zo'n manier dat niet eens een engel
van de hemelen, laat staan een mens het jullie zou kunnen betwisten; maar zoals
jullie zien ziet het er nu nog verlatener en onherbergzamer uit dan eerst,
hoewel het nu door een buitengewone ingrijpende verandering uitermate
vruchtbaar is geworden. Nu is het de vraag hoe jullie het gaan bebouwen.'
[7] Olgon zei: ' O Heer, Heer! Dat zou
naar mijn idee nu zeker heel gemakkelijk en goed gaan! Kijk, o Heer, Heer,
toen U de aarde schiep door de almachtige goddelijke wil van Uw geest, had U
toch ook het zaad voor de talloze planten niet op de een of andere manier al in
voorraad, behalve alleen in Uw almachtige wil! Maar U bent in eeuwigheid
Dezelfde als die U was bij het begin van de wonderbare schepping van de gehele
grote aarde. Bezaait U nu deze streek met de almacht van Uw goddelijke wil, dan
zal het gebied op die manier beslist het beste bebouwd zijn! O Heer, Heer, doe
hier hetzelfde, dan zal de hele voorheen woeste streek in zeer korte tijd in
een waar Eden veranderd worden!’
[8] Ik zei: 'Geloven jullie dan wel
echt zonder twijfel, dat Ik in staat ben om ook dat te doen?'
[9] Olgon zei: 'O Heer, Heer! U alleen
is niets onmogelijk! Wat U zegt is eeuwige waarheid, en die geloven wij zonder
enige twijfel; en wat U wilt, gebeurt, en wij willen en zullen Uw wil ook doen
zoals U die door Mozes en de profeten aan de mensen hebt geopenbaard. En wij
hebben nu immers ook uit Uw mond gehoord wat Uw wil is en wij zullen er trouw
naar handelen; maar bezaait U, o Heer, Heer, deze nu nog woeste streek!'
[10] Ik zei: 'Dan zij het zoals jullie
geloven! - Jullie hart, geest en wil waren net zo woest en verlaten als deze
streek, en jullie volkomen gebrek aan geloof bracht de hardheid van jullie hart
teweeg, dat volkomen leek op de steenachtige bodem van deze woestijn. Maar Ik
heb in jullie hart een machtige storm opgeroepen en heb het zachter gemaakt
door de geopende hemel in jullie zelf, door de waarheidsbliksem van Mijn
woorden, door de stormachtig macht van Mijn aan jullie getoonde wil en
tenslotte door de geweldige stortregen van Mijn liefde en erbarming; en Ik heb
jullie ook weer bezaaid met velerlei waarheid uit Gods mond, die jullie de
meest waarachtige vruchten des levens zal opleveren, als jullie daarnaar zullen
leven en handelen. Zoals Ik nu in zeer korte tijd allerlei voedsel voor het
eeuwige leven van de ziel in jullie heb gezaaid, zo is nu ook deze woestijn
bezaaid met allerlei voedsel om jullie lichaam te voeden.
[11] Jullie zijn met zeventig mensen,
en als jullie in verschillende richtingen door deze streek reizen, zullen
jullie even zovele woningen aantreffen, die van alles voorzien zijn; en uit de
naam die op het huis is geschreven zal blijken wie het ene of het andere huis
in bezit moet nemen. Binnenkort zal dit gebied voor jullie ogen groen worden en
opbloeien. - Nu kunnen jullie gaan kijken wat Ik voor jullie heb gedaan!
[12] Verbreid Mijn woord ook onder de
heidenen, die vaak naar jullie toe zullen komen; maar zwijg voorlopig over het
wonder en spreek er ook naderhand niet met veel woorden over; het is voldoende
als jullie zeggen dat bij God alles mogelijk is.'
[13] Toen Ik dit had gezegd reisde Ik
met Mijn leerlingen weer heel snel verder, en voor de bekeerde rovers zich
omdraaiden, waren wij al ver bij hen vandaan.
49
Het in bezit nemen van de vruchtbare kolonie
[1] Weliswaar hadden de zeventig
bekeerde rovers bij monde van Olgon beweerd dat ze ver voorbij Damascus
woonden; maar dat was ook niet waar, aangezien ze met hun vrouwen en kinderen
alleen in bepaalde moeilijk toegankelijke holen en grotten in deze streek
woonden. Ze maakten hun rooftochten echter wel vaak in de omgeving van
Damascus, en keerden dan met de buit steeds weer terug naar deze streek, die
hun de veiligste bescherming bood tegen alle achtervolgingen.
[2] Toen wij binnen enkele ogenblikken
helemaal uit hun blikveld verdwenen waren, waar ze zich opnieuw hevig over
verbaasden, gingen ze op weg en reisden terug langs de woestijn, tot de plaats
waar hun vrouwen en kinderen met hun bezittingen in een grote, moeilijk
toegankelijke grot woonden, die van de storm verschoond was gebleven en ook
niet vol modder was geraakt. Toen de zeventig mannen zo snel in de grot
terugkwamen, waren hun vrouwen en kinderen, die nog beefden van vrees en angst
vanwege de plotseling ontstane, ongehoord hevige storm, verbaasd dat ze zo snel
en zonder buit teruggekeerd waren.
[3] De mannen vertelden in het kort
alles wat hun aan ongelofelijk wonderbaarlijke dingen overkomen was en dat ze
nu - en dat hadden de vrouwen al lang gewenst - voor de rest van hun leven het
roven hadden opgegeven; in plaats daarvan hadden zij van een met Gods geest
vervulde man een eindeloos veel betere levensbuit voor het eeuwige leven van
hun ziel gekregen, die meer waard was dan alle schatten op aarde.
[4] Ze vertelden ook aan de steeds
nieuwsgieriger wordende vrouwen en kinderen hoe die man, die even machtig was
als God, door Zijn woord en Zijn wil de oude, onherbergzame woestijn door
middel van die verschrikkelijke storm in een waar en vruchtbaar Eden had
omgevormd en het hun als hun onbetwistbaar eigendom had gegeven, en dat op
verschillende plekken in dit voorheen zo woeste landschap ook al complete en
van alles voorziene woningen klaar stonden, die beslist ook alleen maar door de
puur goddelijke macht van de genoemde man geschapen waren.
[5] Toen de vrouwen dat van hun mannen
hoorden, wilden zij onmiddellijk en zonder veel uitstel de wonderbaarlijke
huizen gaan zoeken. De mannen dachten echter dat dat niet eerder dan over drie
dagen mogelijk zou zijn, omdat de spleten, holten en kloven nog vol modder
zouden zitten, waarin men gemakkelijk helemaal zou kunnen wegzakken en de dood
vinden.
[6] Toen de vrouwen dat hoorden, gaven
ze toe; maar na drie dagen gingen ze de woningen zoeken, en iedereen vond het voor
hem bestemde huis en trok er ook direct in.
[7] De woningen waren zodanig
geplaatst, dat ze vanaf geen enkel punt van de weg door voorbijtrekkende
reizigers gezien konden worden; en dat was heel goed voor de bewoners, omdat op
die manier reizigers niet voortijdig hun deur zouden kunnen platlopen en hen
lastig vallen met duizend vragen over hoe en wanneer de bewoners de huizen
hadden gebouwd en hoe ze die oude woestijn vruchtbaar hadden gemaakt.
[8] Want al na een paar weken werd
Mijn zegen overal in de woestijn merkbaar, en vele Samaritanen en Grieken, die
door deze voormalige woestijn reisden, deden hier en daar ijverig navraag wie
die woestijn zo in cultuur had gebracht, en niemand kon hun uitsluitsel geven.
Degenen die het wel wisten, lieten zich echter niet veel onder de andere mensen
zien - en de eerste tijd al helemaal niet. Pas toen er enkele vruchten begonnen
te rijpen kwamen er Samaritanen en ze vergaderden erover aan wie het land
toebedeeld zou moeten worden, als het niet al een eigenaar had die zich daar
gevestigd had.
[9] Toen kwam Olgon met verscheidene
van zijn metgezellen erbij en zei tegen degenen die daar vergaderden:
'Vrienden, deze hele grote woestijn is nooit iemands eigendom geweest, zoals
ook de grote zee nog nooit iemands toegemeten eigendom is geweest.Wij Joden,
die door de Farizeeën vervolgd werden omdat wij hun slechte gedachten niet
konden en wilden dienen, hebben deze woestijn in bezit genomen om er te wonen
en hebben haar enkel met hulp van de Heer van hemel en aarde vruchtbaar
gemaakt, en werkelijk, Jehova Zelf heeft ons de woestijn in onbetwistbaar
eigendom gegeven. Daarom hoeven jullie er verder niet meer over te
beraadslagen, aan wie deze vruchtbare streek nu moet toevallen; want die is al
in bezit genomen door zeventig gezinnen, die ook hun woningen in deze streek
hebben ingericht.'
[10] Toen degenen die daar vergaderden
dat van Olgon hadden gehoord, waren ze onaangenaam verrast en vroegen aan een
Romeinse rechter, die met hen door die streek reisde, hoe ze dat moesten opvatten,
aangezien de woestijn toch helemaal Samaritaans grondgebied was en de
Samaritanen daar over het algemeen het recht van bezit op hadden.
[11] Maar de rechter zei: 'In welk
land er ook maar een sinds onheuglijke tijden volkomen woestijn bestaat, die niemand
in bezit heeft, en waar zich ook nooit een landeigenaar bij een rechtbank heeft
gemeld voor het bezit ervan, is zo'n woestijn vrij en wordt die door de
rechtbank ook als bezit toegewezen aan de eerste de beste die zichzelf
bezitter heeft verklaard. Omdat deze mannen, aan wie deze voormalige totale
woestenij haar cultivering te danken heeft, zichzelf nu bezitters hebben
verklaard, wordt hun het onaanvechtbare bezit van rechtswege toegewezen.
[12] Omdat ze echter een woestijn in
cultuur hebben gebracht, die tevoren niemands eigendom was, hebben ze ook nog
het voordeel dat ze twintig volle jaren vrijgesteld zullen zijn van ieder soort
belasting. Als ze evenwel na een goede oogst uit vrije wil kiezen voor een
schatting ter ere van de keizer, zullen ze zich bij alle hachelijke
aangelegenheden kunnen verheugen in de bijzondere bescherming van de kant van
Rome. Ik, rechter in naam van de machtige keizer in Rome, heb gezegd en aldus
bevolen!’
[13] Door deze rechtshandeling ging
dan ook in vervulling, dat niemand de zeventig gezinnen het bezit van de
gecultiveerde woestijn kon betwisten. Binnen enkele jaren was deze streek een
van de vruchtbaarste en werd door alle reizigers erg bewonderd; en de bezitters
hadden zich reeds na een jaar vrijwillig bij de rechtbank gemeld om een
schatting ter ere van de keizer te betalen en werden daardoor tot Romeinse
burgers verklaard en gemaakt, wat hun veel voordelen opleverde.
[14] Hoewel ze zware beproevingen
moest doorstaan, bleef deze nieuw gevormde gemeente ook gedurende vele jaren
het meest zuiver, evenals die van de Essenen. Weliswaar ging in latere tijden
ook dit mooiste deel van Samaria te gronde door de verwoestende oorlogen en
volksverhuizingen en werd het weer de oude woestijn.
[15] En laten we nu weer naar onszelf
terug keren!
[1] Diezelfde dag kwamen wij in de
stad Samaria en namen daar onze intrek in een meer afgelegen herberg. Toen wij
de herberg binnenkwamen, kwam de waard ons direct heel vriendelijk tegemoet,
want hij hoopte iets aan ons te verdienen.Aangezien de leerlingen sinds de
ochtend gegeten noch gedronken hadden, waren ze al zeer hongerig en dorstig,
wat Ik wel wist, hoewel ze deze keer niet heimelijk onder elkaar mopperden,
zoals wel vaker bij soortgelijke gelegenheden.
[2] Daarom vroeg Ik direct Zelf aan de
waard: 'Vriend, we hebben vandaag al een heel lange reis gemaakt en sinds
vanmorgen vroeg niets tot ons genomen omdat er de hele weg geen herberg te
vinden was, en we hebben dus honger en dorst. Wat kun je ons vlug te eten en te
drinken aanbieden?'
[3] De waard zei: 'Jullie zijn met
bijna veertig mensen, daarom zullen even zovele vissen en broden en ook
evenveel bekers wijn zeker niet te veel zijn!'
[4] Ik zei: 'Laat maar twee keer
zoveel vissen klaarmaken; want jouw vissen zijn van een kleine soort, en dan is
twee voor ieder van ons niet teveel. Maar zorg dat ze snel en goed klaargemaakt
worden! En geef ons intussen wijn, brood en zout!’
[5] Enigszins verlegen zei de waard:
'Ja, mijn beste en waarde heren, alles goed en wel, als ik alles wat jullie
wensen maar in voorraad zou hebben! Dat zal met de vissen en ook met het brood
wat moeilijk gaan, omdat ik daar niet zoveel van heb ingeslagen, aangezien mijn
herberg vanwege de ongunstige afgelegen ligging over het algemeen maar weinig
wordt bezocht, maar met wijn kan ik jullie nog wel naar behoren van dienst
zijn. Kortom, wat er is, zullen jullie ook krijgen; maar meer kan ook God Zelf
niet van een mens verlangen!'
[6] Ik zei: 'Dat heb je weliswaar heel
goed gezegd; maar met de vissen is het toch beter gesteld dan je hier hebt
toegegeven! Maar je bent stiekem een beetje bezorgd dat wij die tachtig vissen
uiteindelijk niet kunnen betalen, en daarom doe je alsof je een kleinere
voorraad hebt! Brood heb je vandaag inderdaad niet al te veel, maar vissen
genoeg; wees dus niet bezorgd en laat het bestelde aantal vissen snel
klaarmaken, en breng ons brood en wijn!'
[7] Hierop liep de waard snel weg,
zette iedereen aan het werk en liet zijn bedienden onmiddellijk brood, wijn en
licht naar de gastenkamer brengen, want het was al laat in de avond en in de
kamer was het al helemaal donker geworden. Toen de gastenkamer verlicht was,
kwam de waard weer naar ons toe en verzekerde ons dat wij binnen een halfuur
uitstekend bediend zouden worden. Daarbij keek hij echter heel aandachtig naar
ons en wist niet goed wat hij van ons moest denken, want sommigen van ons
droegen Griekse, sommigen Joodse en enkele Galilese kleding net als Ik.
[8] Toen zijn nieuwsgierigheid hem teveel
parten begon te spelen, wendde de waard zich allervriendelijkst tot een van de
leerlingen die het dichtst bij hem stond, en wel tot Thomas, en zei (de waard):
'Vriend, sta mij toe dat ik je iets vraag!’
[9] Thomas zei: 'Daar aan het hoofd
van de tafel zit de Heer; richt je vraag aan Hem! Hij zal je die het beste
beantwoorden! Wij anderen zijn allemaal Zijn leerlingen en dienaren van Zijn
wil.'
[10] Daarop kwam de waard naar Mij toe
en zei: 'Heer, vergeef mij mijn vrijpostigheid en in zekere zin opdringerigheid!
Ik zou zo graag willen weten uit welk land jullie afkomstig zijn. Naar jullie
kleding te oordelen zijn jullie Judeërs, Galileeërs en ook Grieken. Wat voor
beroep oefenen jullie uit? Handelslieden zijn jullie zeker niet, aangezien
jullie geen handelswaar met je meevoeren, en artiesten of tovenaars lijken
jullie ook niet te zijn; want daarvoor zien jullie er te oprecht uit. En hoe
kon jij weten dat ik veel beter van vissen was voorzien dan van brood? Kortom,
jullie hele verschijnen hier in mijn afgelegen en steeds slechts spaarzaam
bezochte herberg maakt op mij een wat wonderlijke indruk. Jullie moeten het mij
maar vergeven, als ik hier openhartiger dan anders gebruikelijk is met jullie
spreek.'
[11] Ik zei: 'Luister, nieuwsgierige
waard! Als wij ons gesterkt hebben met het brood, de wijn en de vissen, zal Ik
je wel zeggen uit welk land wij komen. Maar zorg jij nu maar dat het avondmaal
vlug klaargemaakt wordt en breng nog meer wijn en brood; want de eerste zeer
matige hoeveelheid die je ons hebt gegeven hebben wij al op!'
[12] Toen de waard dat van Mij gehoord
had, ging hij direct weg en bracht voldoende brood en wijn.
[13] Ik zei tegen hem: 'Kijk eens aan,
het schijnt je nu ook met het brood beter te gaan dan eerst; en ook lijkt dit brood
Mij groter en beter te zijn dan wat je ons eerst hebt geserveerd! Hoe komt dat
eigenlijk?'
[14] NOTA BENE: Ik wist wel hoe dat
kwam, en Ik vroeg het de waard alleen maar opdat hij zichzelf zou onderzoeken.
[15] Op Mijn vraag zette de waard grote ogen
op en wist niet wat hij Mij daarop moest antwoorden. Hij proefde het brood, dat
hem ook vreemd voorkwam, en vond het buitengewoon goed smaken.
[16] Pas na een poosje zei hij (de
waard): 'Eigenaardig! Anders weet ik toch alles wat er in mijn huis is en gebeurt;
maar waar mijn vrouw misschien wel in het geheim dit ware koningsbrood gehaald
heeft, weet ik werkelijk niet! Maar het is toch wel heel wonderbaarlijk dat
mijn broodkamer nu helemaal met dit soort grote broden gevuld is. Maar hoe het
ook zij -ik ben blij dat ik weer voor enkele dagen uitstekend verzorgd ben met
brood! Maar ik moet bij mijn vrouw toch even navragen waar dit brood gehaald is
en wie het heeft betaald, en voor welk bedrag. Want dergelijk echt koningsbrood
is duur, en één brood zou wel eens vier penningen kunnen kosten!'
[17] Hierop riep hij zijn vrouwen
vroeg haar waar het brood vandaan gekomen was, waar zijn broodkamer nu
plotseling helemaal mee gevuld was, en hoe duur het was.
[18] De vrouw proefde ook van het
brood, zette een nog verbaasder gezicht dan haar man had gedaan en zwoer bij
alles wat haar lief was, dat ook zij absoluut niet wist waar het brood vandaan
was gekomen.
[19] Daarop werd er aan verscheidene
bedienden gevraagd of ze ook wisten waar vandaan het vele goede brood in de
broodkamer was gekomen. Maar ook zij zwoeren dat ze daar helemaal niets van
wisten.
[20] Toen zei Ik tegen de waard:
'Waarom blijf je zo lang vragen? Wees blij dat je voorraadkamer vol brood is,
en zorg dat de bestelde vissen snel op tafel komen; later zal menig raadsel
misschien nog opgelost kunnen worden!'
[1] Daarop ging de waard met zijn
vrouwen de bedienden weer naar de keuken, en al gauw daarna werden de bestelde
en heel goed bereide vissen en een grote schaal met goed gekookte linzen op
onze tafel gezet, en wij begonnen te eten; de waard moest met ons meedoen, werd
daarbij heel vrolijk en wist ons een heleboel te vertellen over wat er de
afgelopen paar jaar in Samaria allemaal aan wonderbaarlijke dingen was voorgevallen.
[2] Onder andere vertelde hij ook (de
waard): 'Het verbaast mij echt dat jullie als Judeërs, Galileeërs en Grieken
bijna niets schijnen te weten over de beroemde Galileeër, die ongeveer
tweeënhalf jaar geleden met enkele leerlingen hierheen is gekomen en in
wonderbaarlijke bewoordingen verteld heeft over de komst van het rijk Gods, en
die in de stad en de omgeving wonderen heeft gedaan die alleen aan God mogelijk
kunnen zijn! En onlangs nog zijn er Judeërs hiernaartoe gekomen die zeiden, dat
ze door Hem uitgezonden waren om alle volkeren het evangelie te verkondigen. En
wij geloofden hen ook; want ze bevestigden hun bewering ook door heel
opmerkelijke wonderen, doordat ze enkel door het opleggen van hun handen, in
naam van degene die hen had uitgezonden, heel veel zieken plotseling hebben
genezen. Bovendien was hun leer precies dezelfde als die Hijzelf in de genoemde
tijd hier heeft onderwezen, en daarom geloofden wij die leerlingen des te meer.
[3] Zeg mij toch, nu wij hier eenmaal
zo gezellig bij elkaar zijn, wat jullie weten over die grote Man, die voor mij
werkelijk gedenkwaardiger dan wie of wat ook en ook ver boven alle mensen
verheven is! Want bij ons Samaritanen geldt Hij ontegenzeglijk als de beloofde
Messias, de redder en verlosser van de mensen uit de macht van iedere vijand
van de waarheid, de liefde, het leven en de vrijheid daarvan. O, zeg mij toch
of jullie iets over Hem weten en zo ja, wat, en ook wat jullie van Hem denken!'
[4] Ik zei: 'Vriend, wij weten heel
veel over Hem en hebben heel veel met Hem op; maar als Hij, zoals je zelf zegt,
tweeënhalfjaar geleden hier Zelf geweest is, heeft onderwezen en wonderen
gedaan, zul je Hem toch ook wel eens persoonlijk hebben gezien? Of heb je geen
gelegenheid gekregen om Hem tijdens Zijn aanwezigheid in deze stad persoonlijk
te zien?'
[5] De waard zei: 'Vrienden, dat is
voor mij nu zo betreurenswaardig! Ik was juist in die tijd hier afwezig, omdat
ik in Tyrus een handelszaak moest regelen, en mijn personeel heeft pas iets
over Zijn aanwezigheid gehoord toen Hij al verdwenen was. Toen ik een paar
dagen later thuiskwam, hoorde ik in de hele stad en omgeving over niets anders
praten dan enkel over die Man, Zijn leer en Zijn daden, die zo ongelooflijk
groot en wonderbaarlijk zijn, dat een vreemdeling het echt niet kan geloven als
men het hem vertelt, ook al zijn ze werkelijk enkel door het woord en de wil
van die Man tot stand gebracht.
[6] Er woont hier een arts in goede
welstand met een vrouw, die, zoals iedereen weet, vroeger wat haar kuisheid betreft
niet zo'n goede naam had. De genoemde arts zou die Man heel goed gekend hebben
en van Hem ook de wonderkracht gekregen hebben om allerlei zieken enkel door
het opleggen van zijn handen te genezen. Van die arts heb ik dan ook het meeste
over die Man der mannen gehoord. Hij heeft mij ook Zijn uiterlijke gestalte
beschreven; maar bij de beste beschrijving blijft de werkelijkheid steeds in
het duister. Je vormt je in je fantasie wel een beeld, dat tenslotte echter
toch niet overeenkomt met de werkelijkheid. En ik kan mij dus om heel
begrijpelijke redenen geen juiste voorstelling maken van de gestalte van die
grote Godmens.
[7] In het land Samaria trekt ook een
zekere Johannes* (* Johannes, de jichtlijder; zie deel 1 , hfdst. 73.) rond,
die vroeger een bedelaar was, maar nu ook de leer, die hij van die grote Man
heeft gehoord, aan de andere mensen verkondigt, zelf een streng leven leidt en
door gebed en het opleggen van zijn handen in naam van die grote Man ook veel
zieken geneest en ook de bezetenen van hun kwelgeesten bevrijdt. Welnu, die man
is ook al een paar keer bij mij geweest en heeft mij veel verteld, en daarom
heb ik hem naar vermogen ook altijd uitstekend bediend; maar toch kan ik mij
van die grote Godmens niet helemaal voorstellen hoe Hij eruit ziet.
[8] Een jaar geleden, toen ik van veel
reizigers veel grote dingen over Zijn activiteiten had gehoord, ben ik Hem een
hele maand achterna gereisd en ben in plaatsen gekomen waar Hij kort te voren
had onderwezen en werken had verricht; maar als ik in een plaats aankwam en
ijverig navraag naar Hem deed, was het steeds: 'Ja, twee of drie dagen geleden
was Hij hier en heeft Hij dit of dat gezegd en dit of dat gedaan!', en ik heb
ook bewijzen genoeg gezien dat het zo was.
[9] Kortom, ik heb een overvloed aan
geldige bewijzen aangetroffen dat Hij daar geweest was en handelingen had
verricht; alleen Hemzelf heb ik tot nu toe nog niet te zien gekregen. Maar van
een gegoede Jood uit Bethlehem, die ook heel veel met die grote Godmens opheeft
en in Hem gelooft, heb ik gehoord dat Hij zich op alle grote feestdagen in
Jeruzalem en wel in de tempel ophoudt en het volk onderwijst, hoewel de
duistere en slechte Farizeeën in hoge mate tegen Hem gekant zijn. En daarom wil
ik, hoewel ik een door de orthodoxe Joden verachte Samaritaan ben, op het
eerstvolgende tempelwijdingsfeest toch naar Jeruzalem reizen en kijken of ik
die grote Godmens misschien toch een keer te zien zal krijgen.
[10] Voorlopig maakt een reiziger mij
echter al meer dan gelukkig, als hij mij maar veel over Hem weet te vertellen;
als hij dat kan en zich ook in zijn geloof helemaal richt naar die grote Man,
die mij zo heilig is geworden, dan kan hij bij mij in huis zijn tijd
doorbrengen zolang hij wil, kan of wenst, en kost zijn verblijf en zelfs het beste
eten hem niets. Werkelijk, als jullie mij ook veel over die grote Man weten te
vertellen - maar wel helemaal overeenkomstig de waarheid -zullen ook jullie
bij mij geen hoge rekening hoeven te betalen. Dus, beste mannen, vertel mij ook
iets over Hem!'
[11] Ik zei: 'Ja, Mijn beste vriend,
Ik zou je weliswaar heel veel kunnen vertellen over jouw grote Godmens, in wie
de volheid van de Godheid lichamelijk woont, en Ik zou je tenslotte zelfs Zijn
getrouwe evenbeeld kunnen tonen, als jij tenminste voor slechts een paar dagen
je mond in bedwang zou kunnen houden; maar dat punt lijkt niet je sterkste kant
te zijn?!'
[12] De waard zei: 'Ja, als het over
mijn heilige Godmens gaat, kon je wel eens gelijk hebben; want wat iemand zo'n
grote vreugde verschaft en zijn hart volop in beroering brengt, kan men ook
moeilijk stil houden. Maar als het echt nodig is, kan ook ik zwijgen, daar
kunnen jullie volledig van verzekerd zijn.”
52
Het wonder met de edelvissen
[1] Ik zei: 'Nu goed dan, Ik zal eens kijken
of Ik je iets goeds en waars over jouw grote Man kan vertellen -luister dus!
[2] Kijk, voorzover Ik die Man ken, is
Hij naar Mijn beste weten dezelfde Jehova die reeds met Adam, Noach, met
Abraham, Isaak en Jacob, met Mozes en niet nog vele andere profeten heeft
gesproken. Het verschil tussen toen en nu is alleen, dat Hij destijds als
eeuwige Heer van alle schepselen alleen als de zuiverste geest volliefde,
leven, vol van de hoogste wijsheid, macht, kracht en gezag met de gewekte geest
van de mensen heeft gesproken en Zich op die manier aan hen heeft geopenbaard.
In deze tijd echter heeft het Hem behaagd -zoals Hij al meerdere malen door de
mond van de profeten heeft beloofd om uit overgrote liefde voor de mensen van
deze aarde, die Hij geschapen heeft om Zijn kinderen te worden en aan wie Hij
al ten tijde van Adam Zelf die naam gaf, Zelf een lichaam aan te nemen en hen
als een zichtbare Vader voor Zichzelf op te voeden, opdat zij eeuwig bij Hem
zullen zijn, leven en wonen, daar waar Hij Zich eeuwig Zelf bevindt en schept
en de oneindigheid regeert.
[3] Daarom staat er immers geschreven:
In het begin was het zuivere Woord, en God was het Woord in de mond van de
aartsvaders der aarde, alle waarachtige wijzen en profeten. Het eeuwige Woord,
God Zelf dus, is nu echter vlees, dus een mens geworden, en zo kwam de Vader
tot Zijn kinderen, maar die herkennen Hem niet. Hij kwam dus in Zijn eigendom,
en men wil Hem niet als de enig ware en eeuwige Vader erkennen. Maar toch zijn
er ook velen die Hem erkennen als Degene die Hij is en zich met alle liefde
naar Hem alleen richten. Dat zijn zowel Joden als heidenen, en,de heidenen meer
dan de Joden; daarom zal volgens Zijn woord het licht ook van de Joden worden
afgenomen en aan de heidenen worden gegeven.
[4] Als je datgene wat Ik je nu over
die grote Man heb verteld op waarde weet te schatten, zul je daar ook wel uit
opmaken dat Ik die grote Man zeker heel goed ken!’
[5] De waard zei vol vreugde: 'O, o,
o, dat is geweldig goed en voortreffelijk! Dat is ook ons geloof! Ik had dat
jullie allang graag willen bekennen; maar omdat jullie geen Samaritanen zijn
moest ik slim te werk gaan om mij niet bloot te stellen aan bepaalde onnodige
grofheden -zoals mij al een paar keer is overkomen. Want het heiligste moet
mijns inziens niet voor de zwijnen geworpen worden, die in opgeblazen
mensengedaante voor onze ogen rondlopen en ons als veel minder beschouwen dan
wat zij zelf denken te zijn.
[6] Maar omdat jullie dit van die
Godmens denken, zijn jullie ook mijn gasten en hoeven jullie niet te betalen,
hoe lang jullie ook bij mij willen blijven. Ik ben weliswaar geen rijke waard,
maar ik heb nog wel zoveel in voorraad dat wij dat in een jaar niet zullen
opmaken. O vreugde, meer dan grote vreugde, dat ik in jullie zulke hoogst verlichte
vrienden en trouwe belijders van de enig ware God van Abraham, Isaak en Jacob
heb gevonden! Maar laat er nu onmiddellijk meer en van de beste wijn komen, en
laat er bij die paar vissen, die allemaal van het kleine soort waren, en omdat
ik nog maar een heel kleine voorraad vissen heb, vier lammeren geslacht en snel
goed klaargemaakt worden; want zulke ware Gods vrienden mogen in mijn huis geen
honger en dorst lijden!'
[7] Ik zei tegen de waard: 'Laat die
lammeren vandaag nog maar in leven, maar kijk in plaats daarvan eens in je
grote visbewaarplaats; want Ik heb de indruk dat zich daar nog een heleboel
grote en edele vissen uit het Meer van Genezareth bevinden! Als er daar een
paar in zitten, laat ze dan, ongeveer veertig stuks, voor ons klaarmaken!’
[8] Schouderophalend zei de waard:
'Die zaten daar een paar weken geleden nog wel in; maar of er ook nu nog een
paar zijn, zoals jij met voor mij geheel onverklaarbare scherpzinnigheid
waarneemt, dat durf ik niet te beweren! Ik ben weliswaar niet aanwezig geweest
bij het leegvissen van mijn grote visbewaarplaats, en het zou dus heel goed
kunnen dat er een paar zijn achtergebleven. Maar veertig stuks zullen het er
wel niet zijn! Ja, in het grote bewaarbassin, dat hier een paar veldwegen
vandaan ligt, heb ik nog wel een behoorlijk grote voorraad van allerlei vissen,
maar daar zullen niet veel edelvissen tussen zitten; want de edelvis is een
roofvis, en als je die tussen de andere vissen doet, richt hij daar grote
schade aan.
[9] Maar omdat je mij zo blij hebt
gemaakt met je getuigenis, wil ik op jouw woord toch gaan kijken hoe het er met
de edelvissen uitziet. Als het daarmee merkwaardigerwijze misschien net zo
mocht zijn als met de broden, waarvan mij nog lang niet duidelijk is hoe die
vermeerderd en veredeld werden, dan zou ik bijna moeten gaan denken:jij bent
zelf ook zo'n reeds gevolmachtigde gezant van die grote Man, van mijn enige
Heer en God! En ik denk dat ik er niet ver naast zit als ik jullie allemaal als
zodanig begroet. Maar nu naar de edelvissen!’
[10] Daarop haastte de waard zich snel
de kamer uit naar zijn vrouw, die in de keuken nog bezig was voor het
huispersoneel, en zei het tegen haar.
[11] Maar de vrouw zei: 'O wat ben jij
toch een lichtgelovige man, waar zouden die veertig edelvissen vandaan moeten
komen? Niet één zul je er meer in vinden! Ik heb ze vijf dagen geleden immers
allemaal verkocht aan de arts, die een groot feestmaal hield, en het goeie geld
in je kast gelegd; en ik denk dat hij voor de aan hem bewezen dienst onze
broodkamer met het koningsbrood heeft laten vullen door iemand die hij het
zwijgen heeft opgelegd!'
[12] De waard zei: 'Luister, jij
altijd wat moeilijk gelovende vrouw! Dat kan zo zijn, maar het is
waarschijnlijker van niet; maar jouw ongeloof zal mij er niet van afhouden de
grootste visbewaarplaats in ogenschouw te nemen. Of je wel of niet mee wilt
gaan, zal mij om het even zijn!'
[13] Na deze woorden van de waard ging
zijn vrouw toch met hem mee - en wat waren ze allebei verbaasd, toen ze de
bewaarplaats vol met de meest edele vissen aantroffen, zodat ze regelrecht
ontzet waren.
[14] De waard riep nogmaals al zijn bedienden
bijeen en vroeg hun ernstig, of ze soms wisten hoe die vele en zeer kostbare
edelvissen in de visbewaarplaats waren gekomen. Maar allen zwoeren bij de
hemel, dat ze het niet wisten.
[15] Toen zei de waard: 'Werkelijk,
hier gebeuren geen natuurlijke dingen! Dat heeft een van die vanavond gekomen
gasten gedaan, die allemaal iets raadselachtigs over zich hebben.'
[16] En terwijl hij zich tot zijn vrouwen
zijn keukenpersoneel wendde, zei hij: 'Kortom, die vissen zijn er nu eenmaal op
wonderbaarlijke wijze plotseling met vele honderden tegelijk' neem er dus in
plaats van veertig maar direct vijftig. Maak een groter vuur, en bereidt ze op
de beste manier; want van deze vissen zal ik er zelf een paar eten!’
[17] Daarop grepen de knechten meteen
toe en haalden onmiddellijk de verlangde vissen uit de bewaarplaats. En voor
er een uur voorbij was, stonden de mooie edelvissen al heel fijn klaargemaakt
voor ons op tafel.
[1] De waard was echter al eerder weer
bij ons in de gastenkamer gekomen en had ook zijn oudste zoon meegenomen, die
aan één oog blind was.
[2] Toen hij vol verbazing naar ons
toe kwam, zei hij tegen Mij (de waard): 'Goede en dierbare vriend, direct na uw
getuigenis over de grote Man rees in mij het vermoeden dat een van jullie
misschien wel een buitengewoon gevolmachtigde gezant van de grote Godmens zou
kunnen zijn; want de kleinere zijn vooruit gezonden, en nu volgen de groten.
Maar nu ik ook de grootste visbak vol met de edelste vissen aantrof, en wel op
uw woord, heb ik nu helemaal geen twijfel meer dat jullie onmiskenbaar gezanten
van die grote Godmens zijn, over wie u dat volkomen ware getuigenis hebt gegeven.
Eén van jullie zal zeker de belangrijkste zijn, en ik denk dat u dat
uiteindelijk bent? Als dat zo is, zeg het mij dan, zodat ik u heel speciaal eer
kan bewijzen; want bij ons geldt nog altijd de stelregel: Ere wie ere toekomt!'
[3] Ik zei: 'Maak je daar nu maar niet
druk om! Ik ben weliswaar de eerste onder deze metgezellen van Mij - maar op
een heel andere manier dan jij denkt. Maar het is toch maar goed dat de
edelvissen er zijn en er nog goede wijn is; al het andere zal later wel
duidelijk worden, en wel op de juiste tijd.
[4] Wat is er eigenlijk met jouw
halfblinde zoon daar?'
[5] De waard zei: 'O, hoe weet u dat
hij halfblind en mijn zoon is?'
[6] Ik zei: 'Och, het is toch niet zo wonderbaarlijk
om dat te zien! Hij lijkt immers heel veel op jou. Jij bent geestelijk
halfblind, en deze zoon van jou op natuurlijk gebied. Uiteindelijk kunnen
jullie allebei geholpen worden! Hebben de leerlingen van die grote Man, over
wie je zojuist vertelde, dat ene oog van je zoon niet kunnen genezen?'
[7] De waard zei: 'Ja, ze hebben het
wel geprobeerd; maar het is hun niet gelukt. Ook die Johannes is daarom al een
paar keer hier geweest; maar hem lukte het ook niet om mijn zoon het licht in
zijn ene oog terug te geven. En dus moet hij zijn kleine ongemak maar met
geduld verdragen. Omdat ik van mening was dat jullie wellicht de nog machtiger
leerlingen van de Heer waren, heb ik hem mee naar binnen genomen, in de hoop
dat jullie hem misschien kunnen helpen. Maar aangezien jullie dat niet zijn,
kan hij wel weer in de keuken aan zijn werk gaan!'
[8] Ik zei: ' Aha, dus daarom moet ook
hij maar daar blijven, - hij zal zeker nog eerder ziende worden dan jij !’
[9] De waard zei: 'Maar beste vriend!
Kijk toch naar mijn ogen - ik zie met allebei mijn ogen uitstekend! Hoe kan
mijn halfblinde zoon dan eerder ziende worden dan ik?'
[10] Ik zei: 'Ik heb je toch al eerder
gezegd dat jij alleen geestelijk halfblind bent; en jouw lichamelijk halfblinde
zoon zal nog eerder het volledige licht in zijn ogen krijgen dan jij dat van je
ziel! Maar nu genoeg daarover; daar komen de vissen al die wij nog zullen eten,
want het eerste gerecht was voor meer dan veertig man wel een beetje weinig,
ondanks dat je het linzengerecht erbij hebt gedaan. Maar deze keer moeten ook
jij en je zoon mee-eten; jouw vrouw hoeft vandaag echter niets van deze vissen
te eten krijgen omdat zij zo hardgelovig is. Morgen kan ze voor zichzelf ook
een vis klaarmaken en haar geloof versterken.'
[11] Toen de vissen op tafel stonden
en Ik eerst voor Mijzelf een vis had genomen, tastten Mijn leerlingen allemaal
direct flink toe; want van dat soort vissen was hen allang bekend dat het de
beste waren. We aten en dronken nu welgemoed en spraken vaak vollof en eer over
de grote Man uit Galilea; dat stemde de waard steeds buitengewoon vrolijk en
daarom bracht hij telkens een dronk op Hem uit met zijn beker wijn en uitte hij
verheven heilwensen aan Hem. Bovendien vertelden Mijn leerlingen om beurten de
een of andere gebeurtenis van onze reizen en ook veel uit Mijn jeugd, wat de
waard alle maal heel graag hoorde.
[12] Toen het vertellen, dat tot bijna
middernacht duurde, was opgehouden, wendde de waard zich tot Mij met het
verzoek: 'Mijn beste en zeldzaam wijze vriend,jullie hebben mij nu zoveel over
die grote Godmens verteld dat ik me nu al als de gelukkigste mens van de hele
wereld beschouw, en ik ben dat voor het grootste deel ook werkelijk; maar ik
zou nu helemaal gelukkig zijn en net zo zalig als de hoogste engel in de hemel,
als ik alleen nog een goedgelijkende afbeelding van die grote Godmens te zien
zou krijgen! Vriend, u hebt me al eerder beloofd dat u mij er een zou laten
zien. Als u er een bij u heeft, vraag ik u om mij die te laten zien!'
[13] Ik zei: 'ja, ja, je hebt gelijk.
Ik heb je dat beloofd en zal Mijn belofte ook houden; maar Ik heb je naderhand
ook gezegd, toen je je halfblinde zoon bij ons binnenbracht, dat hij nog eerder
helemaal ziende zou worden en dat jij tenslotte waarschijnlijk in je halfblinde
zielook helemaal ziende zou worden. Want zolang je in je ziel halfblind bent,
zul je het ware beeld van de Heer en Meester nooit helemaal goed kunnen
onderscheiden en levensecht bekijken. Laat daarom je zoon nu bij Mij komen; dan
zal Ik zien of Ik zijn blinde oog zal kunnen openen en met licht vullen! ,
[14] Op deze woorden van Mij, die de
waard verrast deden opkijken, plaatste hij zijn zoon voor Mij en zei (de
waard): 'Hier is mijn zoon, vriend! Probeert ook u nu of het u zal lukken hem
ziende te maken!'
[15] Ik zei: 'Goed Mijn vriend, Ik wil
dat jouw zoon Jorab ziet! - Zo zij het!'
[16] Na deze woorden werd het blinde
oog van de zoon ziende; vader en zoon schrokken gewoonweg van deze plotseling
genezing, en de zoon zei: 'Vader, deze man moet in een veel nauwere verbinding
staan met die grote Godmens,dan al die anderen die mij in Zijn naam hebben
proberen te genezen! Die zeiden: 'In de naam van de Heer Jezus Jehova zij er
licht in je oog!' en zie, toch bleef ik blind. Maar deze man zei: 'Ik wil dat
jouw zoon Jorab ziet! Het zij zo!' Onze vriend heeft mij dus door zijn eigen
macht genezen, toen hij zei: 'Ik wil het!' Daarom is Hij de grote Godmens Zelf
en niemand anders! En jij, vader, bent nog halfblind in je ziel, als je dat
niet onmiddellijk opmerkt - en Hij, Hijzelf is de meest getrouwe afbeelding van
Zichzelf vol leven, macht en kracht van God; want alleen God kan zeggen: 'Ik
wil het!' een mens kan echter alleen maar zeggen: 'Moge God de Heer dit of dat
willen.’
[17] Toen de zoon dat allemaal had gezegd,
werd ook de waard ziende, herkende Mij en viel voor Mij op zijn knieën en
begon Mij om vergeving te vragen.
[18] Maar Ik zei: 'Vriend, wat moet Ik
je vergeven? Dat je Mij nu pas herkend hebt, dat wilde Ik zo! En wees dus nu
pas helemaal gelukkig! Maar zeg het tegen niemand in je huis, voordat Ik je
aanwijzingen geef om dat te doen! Maar zorg nu dat wij een slaapplaats krijgen!
Morgen zullen we dan uitmaken wat we verder doen.'
[19] De waard stond nu op van de grond
en begon Mij uitbundig te bedanken omdat Ik hem zo'n onschatbare genade
waardig had geacht.
[20] Maar Ik zei tegen hem: 'Maak nu
niet zoveel ophef, opdat je huispersoneel niet voortijdig op Mij opmerkzaam
wordt gemaakt! Als je vrouw, je andere kinderen en je personeel zien dat Jorab
kan zien en jou en hem zullen vragen hoe hij ziende is geworden, zeg dan: de
gasten die hier zijn gekomen, konden dat; want de grote Heer is meer met hen
dan met degenen aan wie het niet is gelukt om in Zijn naam het blinde oog van
Jorab te genezen. Maar ga nu en laat een slaapplaats voor ons klaarmaken!’
[21] Toen ging de waard weg en liet in
de grote slaapzaal veertig ruststoelen voor ons in orde brengen; daarna kwam
hij Mij eerbiedig de weg wijzen. Wij stonden op van onze banken en begaven ons
ter ruste.
[22] De waard sprak echter met zijn
vrouwen ook met zijn meerderjarige kinderen nog over veel dingen; maar toch
verraadde hij Mij niet, hoewel zijn vrouwenkele keren de opmerking maakte dat
Ikzelf uiteindelijk toch die wonderbaarlijke Meester zou kunnen zijn, die
tweeënhalf jaar geleden in Samaria zulke grote tekenen had gedaan. Zij dacht
dat Ik Mij om bepaalde redenen mogelijk niet direct kenbaar wilde maken, net
als dat bij Mijn eerste bezoek aan deze stad het geval was geweest. Overdag zou
ze Mij wel nauwkeuriger bekijken, omdat zij bij Mijn eerste aanwezigheid in
deze plaats wel het geluk had gehad Mij een paar keer te zien. En na dat
gesprek sliep ook het herbergiersgezin in en rustte samen met ons tot aan
zonsopgang.
[1] 's Morgens was direct iedereen in
huis in de weer om een goed ochtendmaal voor ons klaar te maken. Wij stonden
ook op van onze ruststoelen en gingen weer naar de gastenkamer, waar de tafel
opgesierd was met rijk en kostbaar serviesgoed. Er was veel goud en zilver en
het tafelkleed was van het fijnste byssus*
(* In de oudheid de benaming voor een met fijn linnen
vergelijkbare stof van zeer fijne zijde of katoenvezels, afkomstig uit Indië en
Egypte. Er werden bijvoorbeeld mummiewindsels, maar ook sluiers van gemaakt.)
en aan de randen waren er goud en parels in verwerkt. Ook de houten banken van
de vorige dag waren verruild voor rijk versierde stoelen.
[2] Toen Mijn leerlingen dat zagen,
zeiden ze: 'Kijk eens, Heer en Meester, hoezeer deze waard U eert! Een
dergelijke attentie van de kant van een waard hebben we nog bijna nergens
meegemaakt!'
[3] Ik zei: 'Denken jullie soms dat Ik
daar welbehagen in vind? Alleen in de liefde van de waard heb Ik een
welgevallen, maar helemaal niet in dit prachtvertoon! Maar omdat Ik wel wist
met wat voor geloof en liefde de waard aan Mij hangt, hoewel hij alleen maar
over Mij had horen praten en daarom het sterke verlangen had om Mijn persoon
slechts eenmaal in zijn leven te zien, ben Ik dan ook met jullie in zijn huis
gekomen, om Mijzelf zo in zijn meest nabije omgeving door hem te laten vinden,
herkennen en tenslotte ook aanschouwen. Waarom Ik dat zo heb geleid en ook
liet gebeuren, moeten jullie, die Mijn belangrijkste opvolgers en leerlingen
zijn, die vooral de geheimen van Mijn rijk op aarde dienen te begrijpen, uit
Mijn mond horen en uitgelegd krijgen!
[4] Kijk, ook in de toekomst zullen
heel veel mensen als ze over Mij horen, Mij en ook Mijn rijk met grote ijver overal
zoeken. Maar halfblind in hun ziel als ze zijn, zullen ze Mij toch niet
helemaal vinden als ze Mij nu eens hier en dan weer daar achterna zullen
reizen, wanneer de mensen tegen hen zullen zeggen als ze Mij zoeken: 'Hij is
hier wel geweest en is nu daar en daar; ga daar maar heen, dan kunnen jullie
Hem wel vinden!'. Degenen die Mij zoeken zullen zich daarheen haasten om Mij
te vinden, en toch zullen ze Mij niet vinden. Want zoals Ik jullie al herhaalde
malen heb aangegeven zullen velen zeggen: 'Kijk, hier is Hij!' of 'Daar is
Hij!' of 'Hij is in dit huis, of in die kamer!', maar geloof het dan niet. Want
als iemand zonder twijfel in Mij gelooft en Mij werkelijk in zijn hart boven
alles liefheeft en derhalve ook zijn naaste als zichzelf, en als hij daarbij
ook een steeds groeiend verlangen heeft om Mijzelf te aanschouwen en Mij en
Mijn wil dieper en duidelijker te leren kennen, zal Ik op dezelfde manier als
hier heel onverwacht in zijn meest directe omgeving aanwezig zijn, hoewel hij
denkt dat Ik nog ergens op een onbekende verre plaats ben, en dan maak Ik Mij
ook weldra in zijn meest directe nabijheid aan hem bekend en zal Ik met hem in
een en hetzelfde huis wonen en maaltijd met hem houden.
[5] Wie Mij in de toekomst, als Ik
weer naar Mijn hemelen terugkeer, werkelijk zal willen vinden, zien en
spreken, zal Mij niet in de wereld of in bepaalde huizen, tempels of kamers,
maar in zijn meest directe nabijheid, dat wil zeggen in zijn hart moeten
zoeken; en wie Mij op die manier zal zoeken, zal Mij ook vinden; maar ook al
zal Ik bij hem zijn, zal hij Mij niet herkennen zolang hij in zijn ziel
halfblind zal blijven.
[6] Een mens is halfblind in zijn ziel
zolang hij weliswaar groeit in het geloof in Mij en in zijn liefde voor Mij,
maar door de veelsoortige inwerking van de wereld in allerlei kleine twijfels
en afgestompte levenstoestanden terechtkomt en Mij daarom, ook al ben Ik
dikwijls heel dicht bij hem en handel en spreek Ik met hem als een zeer goede
vriend, toch niet gewaar wordt en Mij dan ook vol hoogachting, echt geloof en
ook volliefde vraagt waar Ik ben en of hij Mij ooit wel eens te zien zal
krijgen, en hoe en wanneer en of dat misschien al in deze wereld of pas later
in de andere, eeuwige bestaanswereld zal zijn.
[7] Zijn lichamelijk halfblinde zoon
duidt het zintuiglijke en het gemoed van de mens aan. Het zintuiglijke is het
oog dat deze wereld nog ziet, het gemoed is het oog dat blind is voor deze
wereld en haar bekoorlijkheden en daarom naar binnen is gekeerd, maar dat Ik
zie en volkomen genees en verlicht. Zodra dit oog levend wordt, overweldigt het
weldra het zintuiglijke oog dat de wereld ziet en keert ook dat naar binnen.
Als dat gebeurt, wordt de hele mens verlicht en ziende, en ziet en herkent hij
Mij al gauw; en dan verbaast hij zich erover dat hij Mij zo lang niet heeft
kunnen herkennen, omdat Ik Mij immers allang heel dicht bij hem bevond en
gemakkelijk te herkennen was in Mijn werkzaamheid en Mijn spreken en
onderrichten door middel van vele feiten.
[8] Wat Ik jullie nu heb gezegd, kunnen
jullie ook de mensen leren en zo hun laten zien hoe iemand door Mij thuis wordt
opgezocht als hij Mij eerst zoekt met echt geloof, van daaruit in liefde voor
Mij en van daaruit in de liefde voor de naaste. Onthoud dat goed!'
[9] De leerlingen en met name Mijn
Jacobus de Oudere bedankten Mij zeer voor deze toelichting; want -zoals reeds
meegedeeld - was deze leerling het meest met de geestelijke overeenstemmingen
bezig, evenals Johannes en Petrus.
[1] Toen Ik klaar was met deze uitleg,
kwam de waard met zijn genezen zoon ons aankondigen dat het ochtendmaal weldra
uitstekend toebereid op tafel gezet zou worden. En tegelijkertijd vroeg hij Mij
in alle eerbied om raad wat hij moest doen, aangezien zijn vrouwen kinderen hem
voortdurend lastig vielen met de vraag wie Ik was en waar Ik vandaan kwam,
omdat Ik zonder enig hulpmiddel het blinde oog van zijn zoon weer ziende had
kunnen maken. Zowel hij als zijn genezen zoon wilden Mij niet verraden, omdat
Ik hun dat had verboden.
[2] Ik zei: 'Aangezien Ik na het
ochtendmaal toch al snel verder zal reizen, kun je hun dan onthullen wie Ik ben
en waar Ik vandaan kom; want als je het hun nu direct zou zeggen, zou Mijn
aanwezigheid al snel in de hele stad bekend zijn, en dan zou jij het wel eens
erg moeilijk kunnen krijgen vanwege het gedrang van de mensen in je huis.je
zult na Mijn vertrek nog genoeg te stellen krijgen met de nieuwsgierigen;
hoeveel te meer zou dat nu het geval zijn, terwijl Ik nog aanwezig ben!'
[3] Daarmee waren de waard en zijn
zoon helemaal tevreden, en hij ging voor het ochtendmaal zorgen.
[4] Dat werd direct daarna in zilveren
schalen op tafel gezet, evenals de wijn in grote zilveren bekers. Mijn schaal
en wijnkelk waren gemaakt van het zuiverste goud, en Ik vroeg de waard waarom
hij dat had gedaan, aangezien Ik nooit welgevallen vind in dergelijke aardse
pracht.
[5] Hij boog echter diep voor Mij en
zei (de waard): 'O Heer en Meester, ik weet wel dat U nooit welgevallen vindt
in dergelijke dingen, en dat men U alleen met een van zuivere liefde vervuld
hart welgevallig kan eren en prijzen. Maar in mij hebt U een mens gevonden die
U in zijn hart al boven alles heeft geëerd en geprezen en U voortaan nog meer
op die manier zal eren en prijzen. Maar ik dacht dat ik een zonde zou begaan,
als ik U, de hoogste Heer van hemel en aarde, niet ook de eer zou bewijzen die
men toch aan mensen pleegt te bewijzen die een bepaald aanzien genieten!
[6] U hebt immers de hele aarde
geschapen met alles wat zij bevat, en dus ook haar goud en zilver, en zo
getuigen ook deze metalen, die door de mensen al sinds heel lang als de edelste
en dus ook waardevolste zijn erkend, van Uw liefde, wijsheid, macht, grootheid
en eer! En daarom denk ik in mijn eenvoud dat het beter is, U als Schepper van
ook het goud en zilver op onze menselijke manier met deze metalen te eren, dan
er een schandelijke woeker mee te bedrijven of ter wille daarvan de bloedigste
oorlogen te voeren en een duizendvoudig onheil als het ware uit de hel over de
arme mensheid af te roepen.’
[7] Ik zei: 'ja,ja, daar heb je
natuurlijk wel gelijk in; als alle mensen net als jij zouden denken en hun hart
dezelfde gezindheid zou hebben, zouden goud, zilver, parels en alle kostbare
edelstenen hun nooit onheil bezorgen! Maar omdat de mensen, die het belangrijk
vinden dat God met goud, zilver, parels en edelstenen wordt geëerd, heel anders
beginnen te denken en dus ook weldra een andere instelling krijgen, zou het
heel onverstandig van God zijn als Hij Zich liet eren met datgene wat in alle
tijden het meeste en grootste onheil onder de mensen heeft gesticht.
[8] Zoals jij dachten ook de
aartsvaders van de aarde, en zij eerden God voor gouden en zilveren altaren en
verrichtten hun erende lofgebeden in met goud, zilver en allerlei edelstenen
rijk versierde tempels, zoals je in de tempel in Jeruzalem wel kunt zien. Maar
wat had dat tot gevolg? Kijk,juist daardoor zijn de genoemde metalen, parels en
edelstenen in de verbeelding van de mensen zo buitengewoon waardevol geworden!
[9] Toen de mensen tenslotte de waarde
van die dingen waarmee ze God vereerden, te hoog gingen inschatten, zijn ze
steeds meer in de aarde gaan wroeten om goud, zilver, parels en edelstenen te
zoeken; daarbij vergaten ze ook God langzamerhand en dachten God al in hoge
mate te eren en geweldige genadegaven van Hem te ontvangen als ze ter ere van
Hem een groot stuk goud, zilver of een hoop edelstenen op het altaar konden
leggen.
[10] Maar aangezien niet alle mensen
zo vaardig waren in het vinden van de genoemde zaken, om zich daarmee God
welgevallig te kunnen betonen, legden zij aan de aartsvaders, die tegelijk ook
priesters waren, de vraag voor hoeveel schapen, koeien, ossen of ook kalveren
en stieren zij in plaats van zo en zoveel goud of zilver aan God moesten
offeren, om Hem even welgevallig te worden als degene die God puur goud en
zilver ten offer brengt.
[11] Toen merkten de oudsten of
priesters maar al te gauw dat er met de godsdienst gemakkelijk en ook min of
meer onschadelijk een winstgevende handel verbonden kon worden, en dat het voor
de godsdienstige verheffing en geruststelling van de mensen ook heel nuttig
was. En zo begonnen de priesters goud, zilver, parels en edelstenen te wegen en
ze bepaalden de waarde naar het aantal verschillende dieren, en later ook naar
de hoeveelheid graan, vruchten, goed bouwhout, wijn, kledingstoffen en nog heel
veel andere dingen.
[12] Daardoor ontstonden de ruilhandel
en de sluikhandel, de slechte woekerwisselarij, vervolgens afgunst, haat,
toorn, vervolging, leugen, bedrog, geilheid en aardse pracht, voornaamheid,
verhevenheid, trots en verachting onder de mensen, aangezien men hun waarde
niet meer afmat aan hun innerlijke zielenadel, maar alleen aan het gewicht van
het goud en zilver, parels en edelstenen, aan de omvang van de kudden, akkers
en wijngaarden en het grotere bezit aan nog andere dingen.
[13] Dat de armen de rijken benijdden
en door allerlei listen hun rijkdom begonnen te verminderen, waardoor diefstal,
roof en moord ook niet lang op zich lieten wachten, is een vanzelfsprekende
zaak. Want wanneer het materialisme steeds meer de overhand krijgt, gaat het
geestelijke te gronde, en uiteindelijk wordt God voor de mensen een oud,
versleten, onbeduidend en waardeloos begrip waar ze zich geen voorstelling
meer van kunnen maken. Dan worden totale goddeloosheid en daarmee alle denkbare
kwaden op de meest gewetenloze manier algemeen gangbaar onder de mensen, de
mensen grijpen naar de wapenen, en het deel van de mensen dat zich beter acht
probeert het slechtere deel met geweld te onderwerpen; en als dat gelukt is
komen er wetten, waarop bij het niet in acht nemen de strengste straffen
staan. En zo ontstaan dan de machthebbers en daar tegenover de slaven op
aarde.
[14] Kijk, dat doen het goud, het
zilver, de parels en de edelstenen allemaal als de mensen die op welke manier
dan ook voor uiterlijke verering gebruiken, in de mening dat die dingen de
zuiverste en edelste materie zijn!
[15] Wat de uiterlijke verering en
verheerlijking van God betreft, daar heeft God Zelf al sinds eeuwigheid voor
gezorgd; want daarom heeft Hij de hemel en de hele zichtbare natuur geschapen
-deze hele aarde, de maan, de zon en de talloze sterren, die merendeels
hemellichamen van een nauwelijks uit te spreken grootte zijn en vol zijn van de
prachtigste dingen en kleine schepselen op hun meer dan grote en wijd
uitgestrekte vlakten en velden -en dat is voldoende voor de uiterlijke
verheerlijking van de grote God en Meester over alles sinds eeuwigheid, en Hij
heeft dus geen goud en zilver, geen parels en geen geslepen en gepolijste
edelstenen van deze aarde nodig.
[16] De enige ware verering en
verheerlijking die God welgevallig is, bestaat en dient eigenlijk alleen maar
te bestaan uit een zuiver, God boven alles en de naaste als zichzelf
liefhebbend hart, en dus ook -wat hetzelfde is - uit het trouw houden van de
geboden, die Hij door Mozes aan alle mensen heeft gegeven; al het andere is
ijdel en dwaas, ook als het door een rein en God welgevallig mens wordt gedaan.
Weliswaar wordt God door bepaalde mensen, zoals de Farizeeën en de
afgodspriesters en - priesteressen, en ook door schijnvromen, ogendienaren en
huichelaars uiterlijk geëerd, terwijl ze zelf helemaal niet in Hem geloven en
nooit geloofd hebben, en wel voor geld en andere aanzienlijke offers; maar dat
heeft voor God niet alleen geen waarde, maar is een gruwel in Zijn ogen, en zo
is het ook met alles wat in de ogen van de wereld groots en schitterend is.
Onthoud dat, Mijn vriend, aangezien je het nu gehoord hebt uit de mond van
Degene die Zich met geen enkele materie laat eren en prijzen, maar alleen met
een zuiver, volkomen aan Hem toegewijd hart en Hem toegewijde wil!'
[17] Heel verlegen zei de waard nu:
'Heer en Meester sinds eeuwigheid, als deze verering van mij, die ook uiterlijk
is, zoals ik nu heel duidelijk inzie, U niet aangenaam is, moet alles
onmiddellijk anders geregeld worden!'
[18] Ik zei: 'Laat alles nu maar zoals
het is; want de vissen zijn goed klaargemaakt en zullen ons deze keer ook uit de
gouden en zilveren schalen goed smaken, en de wijn ook! Maar laat het een
volgende keer weg!'
[19] Daar was de waard tevreden mee,
en wij begonnen aan het ochtendmaal.
[1] Tijdens het eten vroeg de waard
Mij, of hij de arts niet heimelijk moest laten weten dat Ik hier was.
[2] Ik zei: 'Dan zou je vergeefse
moeite doen; want hij en zijn vrouw zijn op reis en zullen pas over een paar
dagen weer thuiskomen.Als ze naar je toe zullen komen, kun je hun wel
vertellen wat er hier tijdens hun afwezigheid allemaal is voorgevallen. Maar
laten we nu ongestoord verder eten en drinken!'
[3] Daarop aten en dronken wij heel
welgemoed; de waard en zijn genezen zoon deden dat ook en prezen voortdurend de
goede smaak van de edelvissen.
[4] De waard kon een heel goede
opmerking niet voor zich houden, hij zei namelijk: 'Heer en Meester! De vissen
die het eerst in de wateren van de aarde geschapen waren zullen ook wel beter
gesmaakt hebben dan die ze later onder elkaar voortbrachten; want deze edelvissen
zijn ook niet verwekt, maar door U nieuw geschapen, o Heer en Meester, en
daarom smaken ze ook zo buitengewoon goed.'
[5] Ik zei: 'Ja, ja, - daar zou je wel
eens gelijk in kunnen hebben! En op dezelfde manier is ook het woord dat uit
Mijn mond komt krachtiger en werkzamer dan wanneer het door de profeten
gesproken wordt; maar hun woorden kunnen in ieder mens tot dezelfde kracht
versterkt worden, wanneer ze in de wil en het hart van de mens door de daad
goed toebereid worden.
[6] Mijn woord is reeds het Leven in
zichzelf en maakt iedereen levend die het met een welwillend hart hoort, - want
dan gaat het Leven dat ten grondslag ligt aan al het leven direct over in het
leven van de mens; het woord van de profeet is echter alleen maar een
betrouwbare wegwijzer en toont de mens hoe hij tot het levende woord uit Mijn
mond kan komen en daardoor kan overgaan in het leven van de geest.
[7] Ik zeg jullie allemaal:
uiteindelijk moet ieder mens in zijn hart door God onderricht worden; want wie
tenslotte niet door de Vader of door Gods geest in Mij onderricht wordt op de
weg van de zuivere liefde voor Mij en zijn naaste, komt niet tot Mij, de Zoon
van de eeuwige Liefde, die het eeuwige Licht, de Weg, de Waarheid en het Leven
zelf is; want Ik ben in Mijzelf de wijsheid van de Vader. Jullie begrijpen dat
nu weliswaar nog niet helemaal, maar jullie zullen het begrijpen als jullie na
Mijn hemelvaart in de geest vanuit Mij wedergeboren worden; want dat is de
eeuwig in Zichzelf volledig levende geest van alle waarheid, en die zal jullie
in alle wijsheid binnenleiden. Je had daarom wel gelijk toen je zei dat de
nieuw geschapen vissen onvergelijkelijk veel beter smaken dan die ze naderhand
onder elkaar voortbrachten.'
[8] Daarop zei de waard: 'O Heer en
Meester, ik heb veel dingen gehoord Over de vroegere profetenschool, die met
name in de tijd van de richters erg in zwang was en ook daarna nog ten tijde
van de koningen tot vrijwel in onze tijd is blijven bestaan. Maar toch heb ik
nooit duidelijk kunnen ontdekken waaruit hun lessen en oefeningen nu eigenlijk
bestonden. Maar wie eenmaal overeenkomstig de volle waarheid een profeet was
geworden, door diens mond heeft onmiskenbaar de geest van Jehova gesproken, wat
verscheidene grote profeten ook door hun daden hebben bewezen.
[9] Waaruit bestonden dan eigenlijk de
lessen en oefeningen van een profetenschool?'
[10] Ik zei: 'Luister, Mijn vriend,
wat er destijds slechts in allerlei overeenstemmingen gebeurde, als
voorbereiding voor deze huidige tijd, staat nu in de vervulling voor je! In die
school werden door de in de geest gewekte richters en priesters op de wijze van
Aäron kinderen opgenomen, die door godvrezende ouders reeds vanaf hun geboorte
zuiver en goed werden opgevoed, en natuurlijk vooral jongens die bovenal lichamelijk
volkomen gezond en sterk waren. Daar moesten ze eerst de kunst van het lezen,
rekenen en schrijven machtig worden; daarna werden ze goed onderwezen in de
Schrift, dat wil zeggen in de boeken van Mozes, en vervolgens ook in de landen
en volkenkunde van de aarde voorzover de mensen die kenden.
[11] Daarbij werden ze er ook
zorgvuldig toe aangespoord om Gods geboden niet alleen te kennen, maar ze ook
zoveel mogelijk uit vrije wil en zelfbeslissend in acht te nemen. Tevens
werden ze al naargelang hun leeftijd en graad van hun geestelijke ontwikkeling
blootgesteld aan heel veel proeven en beproevingen, opdat ze in zichzelf tot de
levende overtuiging zouden komen, in hoeverre hun kracht om de hele wereld en
de bekoorlijkheden daarvan te weerstaan, reeds was toegenomen.
[12] Ze moesten vooral beschermd
worden tegen de traagheid, die de moeder is van alle andere zonden en kwaden,
en daarom werden ze dan ook aangespoord tot allerlei lichamelijk werk, dat
afgestemd was op hun lichamelijke krachten.
[13] Als ze eenmaal groot en sterk
waren geworden in zelfverloochening en zelfoverwinning, werden ze door de
wetenschap der overeenstemmingen naar hun innerlijk geleid, waardoor ze tot het
levend geloof kwamen en een onbuigzame wil verkregen in vereniging met Gods wil,
die ze goed kenden en ook reeds vanaf hun jeugd steeds nauwkeurig in acht
hadden genomen; daardoor waren ze ook al in staat om menig teken te doen, omdat
hun eigen wil één was geworden met Gods wil en hun geloof, als een waarachtig,
levend licht uit de hemelen, in hun verlichte harten geen twijfel meer toeliet.
[14] Als dat allemaal binnen de ware
en levende orde was gekomen, werden ze door hun levende geloof en hun bij al
hun daden met Gods wil verenigde eigen wil vervuld met Gods geest, ieder naar
zijn individuele capaciteiten; daardoor kreeg hun ziel een wijder blikveld en
voorzagen ze zodoende ook toekomstige dingen en gebeurtenissen in
overeenstemmende beelden, die ze vervolgens opschreven voor de latere
generaties.
[15] Wie eenmaal die toestand bereikte,
waarin hij visioenen kreeg, bereikte ook het levende woord in zijn diepste
innerlijk en hoorde dus de stem van Jehova in zichzelf, en dat was het
Godswoord dat de profeet als het ware uit de mond van God aan de mensen
verkondigde en in feite moest verkondigen, omdat hij door de in hem heersende
geest Gods daartoe werd gedreven. Kijk, zo zag de school van de profeten eruit,
en op de manier die Ik beschreven heb werden de mensen in een echte en ware
levensschool tot profeten opgeleid!’
57
De ware profeten
[1] (De Heer:) 'Maar ook werden er
dikwijls vrome mannen, die altijd vast in God geloofden en Hem van harte
liefhadden, vaak ook zonder dat ze eerst zo'n school hadden bezocht tot ware
profeten opgewekt. Zo waren Mozes en Aäron zelf grote profeten terwijl ze daar
in geen enkele school voor waren opgeleid; want hun geloof, hun aan God
toegewijd hart en God Zelf waren hun school. Evenzo werden Elia en Jona,Jozua
en Samuël ware profeten, Zonder voorafgaande school; want God Zelf was hun
Meester en hun School.
[2] Ook de aartsvaders waren meestal
zieners en profeten zonder scholing; want alleen God, aan wie ze zonder twijfel
vasthielden en geloofden, was hun school, waar Hij Zijn wil aan hen openbaarde.
En zelfs in deze tijd zijn er zieners en profeten geweest, die niet opgeleid
zijn in de school voor zieners en profeten; want God kijkt altijd alleen naar
het hart van de mensen en niet naar de school waar iemand deze of gene
vaardigheid heeft bereikt.
[3] Kijk eens naar Mijn leerlingen!
Geen van hen heeft ooit een profetenschool gezien, en toch zullen velen van
hen grotere dingen doen dan alle oude zieners en profeten; want alleen Ik ben
hun Meester en hun school, en zo zal het voortaan tot aan het einde der tijden
van deze aarde zijn en blijven.
[4] In de toekomst zullen er weliswaar
heel veel scholen opgericht worden, waaruit een ontelbaar aantal valse leraren
en profeten zullen voortkomen, echter maar zeer weinig ware profeten
overeenkomstig Gods wil.
[5] Waarlijk Ik zeg jullie: in de
toekomst wordt alleen diegene een ziener en profeet, die in Mij zal geloven,
Mij boven alles en zijn naaste als zichzelf zal liefhebben en Mijn leer
metterdaad zal volgen! Daarom zal ook niet iedereen die gelovig 'Heer, Heer!'
tot Mij zal roepen, Mijn rijk binnengaan, maar alleen degene die Mijn wil zal
doen, die duidelijk in Mijn leer is uitgesproken.
[6] Daarom moeten ook jullie dus niet
enkel en alleen loze hoorders van Mijn woord zijn, maar daar direct naar
handelen; dan zullen jullie in jezelf het ware rijk Gods ontvangen! Verwacht
echter nooit dat het rijk Gods, dat een rijk van het innerlijk leven is, met
uiterlijke tekenen en uiterlijke pracht en praal tot de mensen zal komen; maar
het bevindt zich binnen in jullie! Wie het in zichzelf zoekt op de manier die
Ik jullie heb getoond en het op die manier niet vindt, zoekt in de hele wereld
en alle sterren tevergeefs.
[7] Het pad naar het ware, levende
rijk Gods is dus heel smal en dikwijls overwoekerd met allerlei doornstruiken.
Deemoed en volledige zelfverloochening IS de naam ervan. Voor wereldse mensen
is het volkomen onbegaanbaar.
[8] Maar degene die in Mij gelooft en
Mijn geboden houdt, zal niet door de doornen op het pad naar Gods rijk gewond
raken aan zijn voeten. Alleen een ernstig begin is moeilijk; wanneer de ernst
echter blijft en niet door allerlei wereldse overwegingen verzwakt wordt, is
het geheel en al bereiken van Gods rijk heel gemakkelijk. Want voor iemand die
steeds in volle ernst naar het Godsrijk in zichzelf streeft is Mijn juk zacht
en de last die Ik hem te dragen geef licht; en de ernstige zoekers naar het
ware rijk Gods zal Ik in hun hart steeds luid toeroepen: 'Komt allen tot Mij,
die vermoeid en belast zijn! Ikzelf kom jullie al meer dan halverwege tegemoet
en wil jullie ten volle sterken en verkwikken!’
[9] Tegen degenen echter die alleen
maar 'Heer, Heer!' tot Mij zullen roepen, maar hun belangrijkste zorgen op puur
wereldse dingen richten en alleen maar terloops streven naar datgene wat van
het rijk Gods is, zal Ik zeggen: 'Waarom roepen jullie wereldse mensen Mij, en
waarom schreeuwen jullie? Mijn hart heeft jullie nog niet herkend. Laat datgene
waar jullie je zorgen om maken,je nu ook de hulp geven waar je naar verlangt!
'Waarlijk Ik zeg jullie: zulke mensen zullen aan deze zijde waarschijnlijk
nooit het ware en levende rijk Gods in zichzelf vinden en zullen voor hun
medemensen slechte leraren, zieners en profeten zijn; en aan gene zijde zal het
voor zulke halfdode zielen nog onvergelijkelijk veel moeilijker zijn het rijk
Gods in zichzelf te zoeken en te vinden.
[10] Laat iedereen daarom werken
zolang de dag duurt; want als daarna de nacht komt, zal er nauwelijks gewerkt
kunnen worden! - Heb jij, Mijn vriend, begrepen wat Ik nu heb gezegd?'
[11] De waard zei: 'Ja, Heer en
Meester over alles, ik dank U voor deze les, uit het diepste innerlijk van mijn
leven! Nu is het wezen van de oude profetenschool mij helemaal duidelijk. Maar
tegelijk vraag ik U ook of U mij, wanneer ik ernstiger dan tot nu toe het
smalle en doornige pad naar het Godsrijk zal opgaan, genadig al bij de eerste
stap tegemoet wilt komen en mij helpen, opdat ik bij het voortgaan op de smalle
en doornige levensweg niet moe, moedeloos en ongeduldig wordt!’
[1] Ik zei: 'Waar je Mij nu om hebt
gevraagd, heb Ik nu reeds gedaan en daarom zul je gemakkelijk verder kunnen
gaan! Want voor wie Mijn levenslicht schijnt, die zal met zijn voeten onderweg
niet gemakkelijk meer tegen een steen stoten en hij zal de doornen weten te
vermijden. Wie met Mij wandelt, heeft overal al een goed gebaande weg; wie
echter zonder Mij wandelt naar het rijk Gods, dat het innerlijke rijk van het
leven en alle waarheid is, heeft een lange, smalle en zeer doornige weg te
gaan, zoals dat bij heel veeloude wijzen van alle volkeren op aarde het geval
was en ook in de toekomst het geval zal zijn en blijven.
[2] Jij hebt het van nu af aan
gemakkelijk, evenals heel velen die Mij hebben gezien en gehoord en helemaal in
Mij geloven; maar hun nakomelingen zullen enkel en alleen door hun geloof het
rijk Gods bereiken. Wie Mij ziet en hoort, gelooft gemakkelijk en kan ook
gemakkelijk volgens Mijn woord leven en handelen. Maar wie Mij in de toekomst
niet meer in levende lijve zal zien, zal het moeilijker hebben om het ware,
levende rijk Gods te bereiken; want hij zal puur moeten geloven wat de
uitgezonden boden hem over Mij zullen vertellen.
[3] Als hij echter datgene wat hij
hoort bereidwillig in zijn hart opneemt en ware vreugde voelt vanwege de waarheid
die hij heeft gehoord, zal weldra de doop van de geest vanuit Mij over hem
komen, en dan zal hij daarin de geopende poort naar het Godsrijk
ontwaren.Vanaf dat punt zal ook voor hen die geen getuige zijn geweest van Mijn
huidige aanwezigheid de weg naar het Godsrijk gemakkelijk zijn.
[4] Maar verheug je, nu jullie dat
allemaal weten, over het feit dat God dat allemaal vanaf het eerste begin al zo
beschikt heeft! En als jullie de mensen over Mij en Mijn rijk zullen vertellen,
zeg hun dan ook wat Ik nu tegen jullie heb gezegd; maar doe hen vooral
begrijpen dat Mijn rijk niet van deze wereld is -maar dat het het inwendige
rijk van alle waarheid en al het leven in het diepste innerlijk van de mens is.
Wie het in zichzelf heeft gevonden en er door zijn levende geloof en werkzame
liefde is binnengegaan, heeft de wereld, het gericht en de dood overwonnen en
zal voortdurend het eeuwige leven hebben.
[5] Weliswaar meent het wereldse
verstand dat de dingen, die Ik jullie nu heb gezegd, dwaasheid zijn; maar toch
is het de hoogste wijsheid van alle leven in God. Heil degene die zich daar
niet aan ergert!
[6] Niemand kan weten wat er allemaal
in een mens verborgen ligt, wat noodzakelijk is voor zijn leven, behalve de
geest die in het diepste innerlijk van de mens is en woont; en zo weet ook geen
geleerde wat God Zelf is en wat er in Hem is, maar alleen Gods geest, die al
Zijn diepten doordringt.
[7] Als de geest, die het ware
levenslicht in de mens is, niet wordt gewekt, is het duister in de mens en kent
hij zichzelf niet; wanneer echter door het geloof in Mij en door de liefde tot
Mij en de naaste de geest in de mens wordt gewekt en tot een helder licht wordt
ontstoken, doordringt de geest de hele mens door en door, en dan neemt de mens
waar wat er in hem is en kent hij zichzelf. En wie zichzelf kent, kent God ook;
want de ware en eeuwige levensgeest in de mens is niet een menselijke geest,
maar een goddelijke geest in de mens, anders zou de mens geen evenbeeld van God
zijn.
[8] Als jullie dat nu goed hebben
begrepen, zullen wij nu, naar lichaam en geest gesterkt, van hier op weg gaan
naar Galilea.'
[9] Allemaal verzekerden ze Mij dat ze
het goed hadden begrepen en bedankten Mij voor deze les.
[10] De waard maakte natuurlijk de
opmerking, of Ik misschien nog tot de middag in zijn huis zou willen blijven.
[11] Maar Ik zei tegen hem: 'Kijk,
alles in deze wereld heeft zijn tijd, dus ook het komen, blijven en &aan!
Ik weet echter waar vandaag nog een grote hoeveelheid werk op Mij wacht, en Ik
moet daarom ook daarheen gaan waar het werk op Mij wacht! Bovendien zal er over
een uur een grote karavaan van kooplieden die uit Jericho komen bij jou
aanleggen, en dan zullen jullie veel te doen krijgen. De kooplieden zullen je
veel over Mij kunnen vertellen; vertel jij hun ook dat Ik hier ben geweest,
maar zeg hun niet in welke richting Ik gegaan ben!’
[12] De waard verzekerde Mij nogmaals
dat hij alles, wat hij als Mijn wil had herkend, strikt in acht zou nemen en
bedankte Mij ook nog eens voor de weldaden die Ik hem bewezen had; toen gaf Ik
de leerlingen een teken om op te breken.
[13] Daarop stonden we echt op en
gingen op weg. De waard en zijn genezen zoon begeleidden Mij meer dan duizend
passen en keerden daarna goedsmoeds weer terug naar huis.
[1] Toen de waard thuis kwam, zei zijn
vrouw op verongelijkte toon tegen hem: 'Waarom heb je mij met de andere
kinderen niet geroepen, zodat ook ik met de andere kinderen behoorlijk afscheid
van die wonderbaarlijke heiland had kunnen nemen?'
[2] De waard zei: 'Vrouw, als dat
nodig was geweest, had de Heiland jou Zelf wel geroepen; maar omdat het vast
niet nodig was, ben je vanwege je kleine ongeloof niet geroepen. En als jij de
Heiland nader zou hebben leren kennen, zou weldra de hele stad van Zijn
aanwezigheid geweten hebben, wat Hij echter niet wilde; en zo is het ook goed
dat Hij het Zelf allemaal zo heeft laten gebeuren. Straks, als onze arts weer
thuiskomt en ons zeker zal bezoeken, zul je nog vroeg genoeg horen wie die
wonderbaarlijke Heiland eigenlijk was.
[3] Maar zorg nu dat je alles in orde
hebt; want over ongeveer een halfuur zal er een flinke handelskaravaan bij ons
aanleggen, zoals de werkelijk alwetende Heiland mij van tevoren heeft
aangekondigd, en dan zullen we het druk krijgen; zorg dus dat je alles in de
keuken hebt voorbereid!'
[4] Toen de vrouw dat gehoord had,
ging ze ijlings naar de keuken en zette al haar helpers en helpsters aan het
werk; want nu geloofde ze wat de waard haar, door Mij aan hem meegedeeld,
vertelde.
[5] Toen allerlei spijzen, die steeds
aan kooplieden geserveerd moesten worden, al bijna helemaal klaar waren om te
eten, arriveerde de door Mij aangekondigde karavaan; men vroeg zich
buitengewoon verwonderd af hoe de waard deze keer van tevoren kon weten dat zij
op dat tijdstip zouden arriveren.
[6] Daar
werd naderhand nog veel over gepraat, en de kooplieden begrepen al snel hoe de
waard het tijdstip van hun aankomst had kunnen weten. En verscheidene
kooplieden, die al eens eerder over Mij hadden gehoord, geloofden daarna in
Mij.
[7] Wij reisden intussen rustig verder
en kwamen rond het middaguur vlakbij een dorp, dat nog in Samaria lag. Rondom
het dorp waren veel vruchtbomen, merendeels vijgen en olijven, appels en
perziken, en de leerlingen kregen zin om zich wat te verkwikken met deze
vruchten.
[8] Toen wij echt het dorp inkwamen,
vroegen de leerlingen aan enkele aanwezige dorpelingen, of ze wat van de
vruchten mochten pakken.
[9] De dorpelingen zeiden: 'Nee maar!
Waarom willen jullie Joden vruchten eten van ons, Samaritanen?'
[10] De leerlingen zeiden: 'Wij zijn
weliswaar Joden, maar geen Farizeeën, die jullie haten - en daarom willen wij
de vruchten van jullie bomen graag eten, als jullie ons die willen geven; en
wij willen ze ook betalen!'
[11] Toen zeiden de mensen uit het
dorp: 'Eet maar zoveel jullie willen! Maar geld zullen we niet van jullie
aannemen; want wij hebben God ook geen geld gevraagd toen Hij onze vruchtbomen
zegende!'
[12] Toen liepen de leerlingen erheen
en aten naar hartelust van de vruchten, en hoe meer ze aten, des te voller
werden de bomen.
[13] De bewoners van het dorp merkten
dat al gauw, liepen naar de leerlingen toe en zeiden: 'Hoe eten jullie de
zegen van onze bomen eigenlijk? Het valt ons op dat onze bomen niet alleen geen
vruchten kwijtraken, maar de bomen worden onmiskenbaar zo vol, dat hun takken
en twijgen de last nauwelijks meer kunnen dragen. Merken jullie dat niet,
aangezien jullie de vruchten zo onverschillig opeten? Het is toch een overduidelijk
en klaarblijkelijk wonder!'
[14] Daarop zei de apostel Andreas:
'Wat jullie zien, zien wij ook; maar niet wij, die hier staan te eten, brengen
dat teweeg, maar jullie onbaatzuchtige naastenliefde doet dat! Wij zijn
vreemdelingen voor jullie en jullie hebben ons gastvrij toegestaan om zonder
vergoeding de zoete vruchten te eten van jullie vruchtbomen, waar jullie in
deze streek veel zorg aan moeten besteden; dat heeft God de Heer behaagd, en
daarom heeft Hij jullie en jullie vruchtbomen nu duidelijk zichtbaar voor onze
ogen en die van jullie gezegend vanwege de vriendschap en liefde die jullie
ons betoond hebben.
[15] Dat komt in deze tijd weliswaar
niet vaak voor; en het komt zo zelden voor omdat het ook uiterst zelden
voorkomt dat men vreemde reizigers vriendschap en liefde betoont zonder dat ze
daarvoor hoeven te betalen. Want waar je ook komt en van de een of ander een
vriendendienst verwacht, dan gebeurt dat tegen betaling; maar uit pure
naastenliefde gebeurt dat even zelden als een dergelijk zegenrijk Godswonder,
zoals jullie nu voor ogen hebben.
[16] Blijf de onbaatzuchtige
naastenliefde dus voortdurend trouw in acht nemen en heb God lief door Zijn
geboden in acht te nemen, dan zullen jullie je nooit te beklagen hebben over
gebrek aan Gods zegen! God blijft altijd en eeuwig dezelfde; alleen de mensen
zijn veranderlijk, vergeten Hem in hun wereldse roes en beschouwen Zijn
inzettingen als een product van puur menselijke schranderheid en doen dan wat
hun volgens hun verstand goeddunkt. Bij een dergelijk geloof en bij zo'n
handelwijze volgens het wereldse geloof kijkt God niet meer met het oog van
Zijn genade en liefde naar de mensen die Hem bijna helemaal zijn vergeten, maar
met het oog van Zijn toorn.
[17] Bij zulke levensomstandigheden
van de mensen worden goddelijke zegen wonderen heel gemakkelijk en zeker
buitengewoon zeldzame verschijnselen op deze aarde onder de mensen; maar waar
nog mensen zijn die nog zonder twijfel in God geloven, Zijn geboden houden en
hun harten en zielen nog niet met de ellendige begeerte naar de wereldse mammon
hebben bezoedeld en bevuild, daar betoont God Zich tegenover hen steeds een
uiterst goede Vader die Zijn kinderen zegent, zoals ook in de tijd van de aartsvaders
gebeurde -maar tegenover de kinderen van deze wereld die geen acht op Hem slaan
betoont Hij Zich een onverbiddelijke Rechter en tuchtigt hen met allerlei
ongemakken, en Zijn zegenende rechterhand is niet uitgestrekt over wereldse
mensen.
[18] Als jullie beste, eenvoudige
bewoners van dit kleine dorp dat ter harte nemen, zullen jullie ook gemakkelijk
begrijpen waarom God hier klaarblijkelijk jullie goede wil heeft gezegend.'
[19] Daarop zei een oudste van het
dorp: 'Vriend, je hebt hier heel wijs in Jehova's naam gesproken en daardoor
ook laten zien dat je geen aanhanger van de slechte leer van de Farizeeën bent;
je hebt helemaal dezelfde instelling als wij en hebt werkelijk in alle
opzichten gelijk. Maar ik ben al een oude burger van dit dorp en weet dat de
inwoners ervan nog steeds stevig vasthouden aan de instellingen van Mozes,
door wie God heeft gesproken. En de dienst die wij jullie op jullie verzoek
graag en van har te hebben bewezen, hebben wij ook al aan vele anderen bewezen
die hongerig en dorstig door ons dorp trokken; maar zo'n wonderbaarlijke
zegening hebben wij nog nooit meegemaakt, hoewel ik daarbij ook eerlijk moet
bekennen, dat wij met al onze vrijgevigheid nog nooit te klagen hebben gehad
over gebrek aan Gods zegen. Maar, zoals gezegd, op zo'n opvallende manier
hebben wij nog nooit een zegening van God te zien gekregen!
[20] Er schijnt hier dus nog een heel
bijzondere omstandigheid te bestaan, die jullie ons misschien om heel wijze
redenen niet kunnen of mogen onthullen. Maar het zij zo! Dit is nu eenmaal een in
het oog springend wonder dat niemand kan loochenen, en wij willen geen verdere
vragen stellen naar de eigenlijke geheime reden ervan. Toch valt mij één ding
op, en dat is, dat een van jullie, die daar op de weg op jullie wacht, niets
van onze vruchten heeft willen proeven! Is hij soms een orthodoxe Jood die
niets van Samaritanen wil aannemen, of houdt hij niet van de boomvruchten die
hier bij ons groeien?'
[21] Andreas zei: 'Vriend, Hij is het
een noch het ander! Maar wie Hem heeft leren kennen, heeft meer geleerd dan de
hele wereld ooit in staat zal zijn te begrijpen; daarom is Hij ook ons aller
Heer en Meester!'
[22] Deze woorden van Andreas troffen
de oude, en daarom zei hij ook (de oude): 'Heb ik het niet goed gezien, toen ik
zei dat er bij dit in het oog springende wonder behalve de speciale genade van
boven nog een heel speciale geheime reden bestond? En die geheime reden zal
zeker in die man te vinden zijn, die jij jullie Heer en Meester noemde. - Heb
ik dat goed gezien of niet?'
[23] Andreas zei: 'Vriend, als je die
indruk hebt, ga dan naar Hem toe en spreek met Hemzelf! Want wij weten wat wij
dienen te doen en te zeggen. Maar Hij is de Heer en kan doen en zeggen wat Hij
wil.'
60
De reden waarom het de bewoners goed gaat
[1] Toen de oude dat hoorde, ging hij
direct naar Mij toe en zei: 'Luister, heer en meester van deze mannen, die zich
verkwikt hebben met de vruchten van onze bomen! Waarom wilde u zich eigenlijk
ook niet samen met degenen die vast en zeker uw leerlingen en dienaren zijn met
de rijpe vruchten verkwikken?'
[2] Ik zei: 'Omdat Ik er niet zozeer
naar verlangde die zoete boomvruchten te eten, maar veeleer verlangde naar de
veel zoetere vruchten van jullie hart en goede wil; want als iemand aan een van
Mijn ware leerlingen en dienaren een echte, onbaatzuchtige liefdedienst
bewijst, neem Ik dat aan alsof hij dat aan Mijzelf had gedaan.
[3] Ik ben met God en God is met Mij;
en wie met Mij zijn, zijn zodoende ook met God, en God is met hen. God is
echter ook met iedereen die echt in Hem gelooft, Zijn geboden houdt en Hem
boven alles liefheeft en zijn naaste als zichzelf. Als iemand zijn naaste -en
daarbij is het om het even of dat iemand uit eigen land of een vreemdeling is
-al niet zonder betaling liefheeft en hem uit de een of andere nood helpt,
terwijl hij hem als een op hemzelf gelijkend evenbeeld van God toch ziet, hoe
kan hij God dan liefhebben, die hij niet ziet?
[4] Daarom is de ware, onbaatzuchtige
liefde voor de naaste één met de liefde voor God, en God beloont zijn liefde
reeds in deze wereld en zal die eens aan gene zijde in Zijn eeuwige rijk nog
meer belonen met het eeuwige leven. Werkelijk, nog niet één slok water die
jullie met een goed hart aan een dorstig mens hebben gegeven, zal jullie
onvergolden blijven!'
[5] De oude zei: 'Heer en meester, uit
uw woorden maak ik op dat u werkelijk een heer en meester bent! Met water
hebben wij de reizigers al heel vaak verkwikt; want wij hebben een
gemeenschappelijke bron, die heel fris water bevat.Wij zouden echter een
vermoeide reiziger dikwijls ook graag met een beker wijn verkwikt hebben, als
wij die zouden hebben; maar onze streek is schraal en de wijnstok groeit hier
niet goed. Om wijn te kopen hebben wij noch geld noch kudden in de daarvoor
vereiste hoeveelheid, en dus staan we vele arme vermoeide reizigers alleen bij
met het povere dat wij hebben; moge de dierbare, grote en almachtige Vader in
de hemel onze wil dan ook als het werk zelf aannemen!'
[6] Ik zei: 'Dat heeft Hij ook al
sinds lange tijd gedaan, en daarom hebben jullie nog nooit bijzondere nood
gekend; in de toekomst zal Hij echter nog veel opvallender voor jullie
tijdelijke heil en nog meer voor het heil van jullie zielen zorgen, daar
kunnen jullie volkomen zeker van zijn! Want wie zoals jullie op Hem vertrouwt,
die verlaat Hij nooit. Ook al helpt Hij hem dikwijls ook niet ogenblikkelijk en
duidelijk zichtbaar, Hij laat hem toch niet volkomen in de steek.
[7] Want God beproeft iedereen eerst,
voordat Hij hem duidelijk helpt; als een mens ook in alle beproevingen zijn
trouwen liefde tot Hem heeft bewaard, dan komt plotseling, voordat een mens het
in de gaten heeft, de altijd duidelijke hulp van God, en dan blijft Zijn zegen
altijd bij Zijn getrouwen. Onthouden jullie dat allemaal, en bedenk: God heeft
jullie beproefd tot heil van jullie zielen, jullie hebben de beproeving goed
doorstaan, en daarom is Hij nu met een overvloed van Zijn belonende zegen naar
jullie toe gekomen, en Zijn zegen zal jullie blijvende bezit worden.
[8] Mij kennen jullie niet en jullie
weten niet wie Ik ben; maar de tijd zal komen en is er eigenlijk al, dat jullie
zullen uitroepen: 'Heil aan de Zoon van David, die tot ons is gekomen in de
naam des Heren!' -Hebben jullie soms niet gehoord wat er twee jaar geleden in
Samaria is gebeurd?'
[9] De oude zei: 'Heer en meester en,
zoals u nu zelf zegt, afstammeling uit de lijn van de grote koning der Joden,
wij komen maar heel zelden in de stad Samaria, die meer dan een halve dagreis
hier vandaan ligt, en daarom weten wij ook weinig van wat daar allemaal gebeurt
en voorvalt; van reizigers hebben wij echter gehoord dat er in de door u
genoemde tijd door een nieuw opgestane grote profeet wel heel ongelooflijke en
wonderbaarlijke dingen gebeurd moeten zijn. Men zegt dat hij de Samaritanen ook
allerlei troostrijke leringen heeft gegeven, waar enkele priesters en ook
andere wereldse mensen zich toch aan geërgerd hebben, - of dat gegrond of, wat
waarschijnlijker is, ongegrond was, konden wij in onze eenvoud niet beoordelen,
en wij konden niet oordelen in een ons onbekende kwestie.
[10] Maar onlangs is ons iets anders
overkomen, waar wij allemaal getuige van waren, zoals ook van de
wonderbaarlijke vermeerdering van de boomvruchten vandaag, en dat was het
volgende: Zo rond het middaguur kwamen er slechts twee mannen naar ons toe,
naar hun kleding en taal te oordelen uit Jeruzalem, en ze vroegen ons om wat
brood en ook om een paar rijpe vruchten van onze bomen, wat wij hun naar
vermogen ook graag gaven. Toen ze zich daarmee hadden gesterkt, nam ook ik de
vrijheid hen te vragen wie ze waren, waar ze vandaan waren gekomen, waar ze
verder heen zouden reizen, waar ze woonden en wat voor werk ze deden.
[11] En zij zeiden: 'Nog niet zo lang
geleden waren wij heel gewone en meestal erg onderdrukte dienaren en knechten
en af en toe, als wij geen vaste betrekking hadden, ook slecht beloonde
dagloners in Jeruzalem. Maar toen kwam er een Man vol van goddelijke kracht,
macht en wijsheid uit Galilea naar Jeruzalem, die het hele volk met machtige
woorden onderrichtte en grote en nooit gehoorde tekenen deed; en heel veel
mensen begonnen in Hem te geloven, tot grote ergernis van de Farizeeën en
schriftgeleerden, wier kwalijke volksverlakkerijen Hij tegenover het volk
zonder enige schroom onthulde, en Hij riep hen scherp ter verantwoording als
iemand die macht heeft.
[12] Deze door God in de wereld
gezonden Man, die ook voortdurend een machtige aartsengel als begeleider had,
nam ook ons aan als Zijn leerlingen omdat we helemaal in Hem geloofden, gaf ons
wijsheid en allerlei macht om de ziekten van lichaam en ziel te genezen en boze
geesten bij de mensen uit te drijven; en vergif en giftige dieren kunnen ons
geen schade doen, ook niet als wij gedwongen zouden zijn blootsvoets over
schorpioenen en adders heen te lopen.
[13] Ons voornaamste werk en bezigheid
is, dat wij in naam van die door God gezonden Godmens als Zijn gezanten de
komst van het rijk Gods op aarde onder de mensen verkondigen, of dat nu Joden
of heidenen zijn, en dat wij hun zeggen dat in Zijn persoon de door de profeten
verkondigde Messias nu in deze wereld is gekomen, om hen te verlossen van het
oude en meer dan harde juk van de zonde, de leugen en het bedrog, die het
gericht en de eeuwige dood zijn.'
[14] Ik vroeg die twee mannen waaruit
die nieuwe leer bestond, waardoor het rijk Gods op aarde onder de mensen zou
komen. En kijk, toen praatten ze net als u en ook zoals een van uw leerlingen
nu met ons heeft gesproken; en wij waren van oordeel dat ze de waarheid spraken
en geloofden hun woorden volkomen!’
[1] (De oude:) 'Er was echter iemand
onder ons die al sinds dertig jaar waanzinnig was en af en toe in de bossen
verdwaalde; daar werd hij dan door de boze geesten dermate gekweld dat hij dikwijls
zo hard en verschrikkelijk huilde en brulde dat zelfs de wildste dieren ijlings
voor hem op de vlucht sloegen.Als hij dan weer uit de bossen bij ons terugkwam,
was hij rustig; maar als men hem vroeg wat hij in de bossen had gedaan, wist
hij zich daar nooit iets van te herinneren.
[2] Deze zeer betreurenswaardige man
bevond zich in het dorp, juist op het moment dat die twee mannen ons bezochten,
en op hun verzoek lieten wij hen kennismaken met hem. Toen legden zij hem de
handen op en geboden de boze geesten in de naam van de Godszoon Jezus om uit
die man te gaan en zijn lichaam voor altijd te verlaten. Maar vanuit die door
hen zo lang gekwelde man schreeuwden de boze geesten toen, zo hard als een
leger soldaten: 'Jezus Zebaoth Jehova, die in een schaapsstal in Bethlehem uit
een lieftallige jonge vrouw in een lichaam is geboren en in het oude Nazareth
in Galilea is opgegroeid tot een sterke man, kennen wij, en aan Zijn almacht
zijn wij ook onderworpen, omdat wij ons daar niet tegen kunnen verzetten; maar
jullie kennen wij niet en wij zullen jullie ook niet gehoorzamen!'
[3] Daarop riepen de twee mannen in
hun geest heel ernstig hun Jezus te hulp. Na die oproep hoorden wij als het
ware een machtige donder uit de hoogte en daarop verlieten de boze geesten
plotseling de gekwelde man en wij zagen ze als een grote zwerm zwarte vliegen
haastig wegstuiven, en de man, die vóór die tijd zo vele jaren gekweld werd,
werd daarop volkomen gezond en bevindt zich nog tot op dit moment zo onder ons
in het dorp. Als u hem misschien wilt zien, heer en meester van uw leerlingen,
kan ik hem hierheen laten brengen!
[4] Kijk, dat was een zeldzame
gebeurtenis in ons zeer afgelegen dorp, - en nu zou ik graag willen vernemen of
jullie misschien ook afgezanten van die machtige Jezus Zebaoth Jehova uit
Nazareth zijn, omdat ook jullie net als die twee mannen wijs spreken en er nu
ook door jullie tegenwoordigheid onmiskenbare wonderen aan onze vruchtbomen
hebben plaatsgevonden.'
[5] Ik zei: 'Laat eerst die genezen
man maar hier komen, dan zal wel blijken wie Ik ben en wie Mijn leerlingen
zijn!'
[6] Na deze woorden van Mij werd de
genezen man onmiddellijk uit een huis gehaald, waar hij werkte, en bij Mij
gebracht, en hij vroeg Mij wat Ik wilde dat hij voor Mij zou doen.
[7] Maar Ik zei tegen hem: 'Ik verlang
echt niet van je datje Mij een of andere dienst bewijst; maar Ik kan jou een
goede dienst bewijzen, en daarom heb Ik je bij Me laten komen. jij bent nog
maar kort geleden door twee mannen van je kwelgeesten bevrijd?'
[8] De ondervraagde zei: 'Ja, mijn
heer, de boze geesten hebben mij verlaten - dank zij God in den hoge!; maar
toch willen een zekere lichamelijke zwakheid en de steeds toenemende angst voor
de dood, die op mijn leeftijd onmiskenbaar nadert, mij ondanks al mijn bidden
en vertrouwen op God niet verlaten, en daarom kan niets in de wereld mij meer
blij maken. Kijk, dat is ook een groot en droevig euvel, met name voor iemand
die alleen maar onder boze plagen oud is geworden. Als u mij daar wellicht van
kunt bevrijden, zou u mij natuurlijk een hele grote en weldadige dienst
bewijzen!'
[9] Ik zei: 'ja, Mijn vriend, dat kan
Ik vanuit Mijn hoogst eigen volmaakte macht, en daar heb Ik niet de hulp van
enig ander wezen voor nodig! En zo wil Ik dat je nu onmiddellijk zo sterk en
krachtig wordt als je tevoren nog nooit bent geweest; laat die zinloze, dwaze
angst voor de dood van je lichaam, die eigenlijk geen dood, maar alleen een
helder licht naar het ware, eeuwige leven is,jou dus voor altijd verlaten!'
[10] Toen Ik deze woorden over de man
had uitgesproken, werd hij plotseling vervuld van de kracht van een jongeman,
en zijn vrees voor de dood verliet hem terstond geheel en al, zodat hij van
louter blijdschap begon te jubelen en Mij uit volle borst begon te danken voor
deze genezing en God prees, die Mij die macht had verleend.
[11] Hierop kwam de oude weer naar Mij
toe en zei vol verbazing en ontzag: 'O Heer en Meester, ik heb zo het gevoel
dat ik nu wel weet wie U eigenlijk bent!'
[12] Ik zei:'Als je dat zo voelt, zeg
dan wat je voelt!'
[13] En de oude zei: 'Heer en Meester,
vergeef mij mijn vrijpostigheid, dat ik met U spreek! Uit alles wat ik nu
gehoord heb, blijkt dat U Jezus Zebaoth jehova bent; want geen sterfelijk mens
sinds het eerste begin van de wereld zou ooit kunnen zeggen: 'Ik doe dat aan
jou vanuit mijn hoogst eigen volkomen macht!', waarop hij dan op
wonderbaarlijke wijze heel precies zou bereiken wat hij wil en heel eenvoudig
met gemakkelijk te begrijpen woorden uitspreekt. Vriend, U hebt niet tot God of
Jezus Zebaoth jehova geroepen: 'Help mij!', maar U zei: 'Ik wil het zo vanuit
Mijn hoogst eigen volkomen macht!’
[14] Wat bent U dus? - U bent Zelfde
enig ware Jezus Zebaoth Jehova, - verberg nu niet langer Uw door de
voorspellingen van de profeten beloofde Messias gelaat, opdat wij in U Degene
kunnen begroeten, liefhebben, loven en prijzen, die U bent en aan Wie niemand
op aarde of in de hemel gelijk is! Want als U jehova Zebaoth bent - wat ik voor
mijzelf niet in het minst betwijfel komt alleen aan U alle eer en aanbidding
toe door ons mensen, die U hebben herkend uit Uw woorden en Uw daden!'
[15] Ik zei: 'Wat jullie willen doen,
doe dat in je hart; want elke lofprijzing met de mond heeft voor Mij geen
enkele waarde! Belijd alleen tegenover jullie broeders Mijn naam ook openlijk
met de mond en spreek over Mijn leer en Mijn daden; doe naar Mijn woorden en
handel en leef volgens Mijn leer, die Mijn twee gezanten jullie hebben
verkondigd, dan zal Ik jullie belijden tegenover Mijn Vader; en degene die Ik
tegenover Mijn Vader zal belijden, zal in zichzelf het eeuwige leven hebben.
[16] Maar nu zullen wij onze weg weer
vervolgen; want Ik moet Mij nog aan velen laten zien, die net als jullie al
helemaal in Mij geloven, maar ook een groot en sterk verlangen hebben om Mij te
zien.'
62
De belofte en de zegen van de Heer voor
de
bewoners van het bergdorp
[1] (De Heer:) 'Blijf dus in Mijn
leer, dan zal Ik ook in de geest bij jullie blijven, zoals Ik dat ook doe bij
alle mensen die in Mij geloven en volgens Mijn leer leven en handelen en die
degenen die Ik heb uitgezonden om alle volkeren het evangelie te verkondigen -
namelijk dat van de komst van Gods rijk op aarde, waar het uit bestaat en wat
het wezen ervan is - net als jullie met alle liefde en vriendelijkheid opnemen
en hun te eten en te drinken geven.
[2] Want degenen die Ik nu uitzend
zijn als de profeten, en wie voor een profeet in aards opzicht iets goeds
doet, zal ook het loon van een profeet ontvangen; en dat is, dat Ik net als
bij een profeet in de geest bij hem zal zijn en blijven, en hij geen gebrek
zal hebben aan zegeningen van Mij.
[3] Tot nu toe hebben jullie de grond,
die heel steenachtig is, met moeite bewerkt, en jullie akkers, tuinen en weiden
hebben je maar een magere oogst opgeleverd; maar jullie hebben niet gemopperd
en God ook voor dat weinige gedankt. Hij heeft dat weinige ook voor jullie
gezegend, en het was toereikend voor jullie en door jullie naastenliefde ook
voor menige vreemdeling, die hongerig, dorstig en vaak ook naakt bij jullie
kwam.
[4] Omdat jullie met dat weinige trouw
zijn geweest, zal van nu af aan jullie grond, waarvan de oppervlakte waarlijk
niet klein is te noemen, zijn steenachtige karakter verliezen, en in de
toekomst zullen jullie rijke oogsten krijgen en ook veel dienaren nodig
hebben. Kortom, de geest, die Ik in jullie zal wekken, zal jullie leren hoe
jullie in de toekomst jullie aardse weiden en akkers moeten verzorgen en
bebouwen.
[5] Als jullie grond vol zegen zal zijn,
wordt dan niet overmoedig, maar blijf zoals jullie nu zijn; dan zal Mijn zegen
in natuurlijk én geestelijk opzicht ook bij jullie blijven! Zo zij het en zo
blijve het, zoals jullie ook daadwerkelijk in Mijn leer zullen blijven!'
[6] Na deze woorden van Mij wierpen
alle aanwezige bewoners van dit kleine bergdorp zich voor Mij op de knieën en
dankten Mij voor de genade die Ik hun had bewezen. De oude man en de man die
volledig genezen was konden door hun tranen van louter dankbaarheid nauwelijks
spreken. Maar Ik beval hen op te staan en nu opgewekt aan het werk te gaan, wat
ze dan ook deden; alleen de oude en de genezene bleven nog en keken met
gelukzalige blikken naar Mij en Mijn leerlingen.
[7] De genezene zei: 'O, wat moeten
deze uitverkoren leerlingen van U toch gelukkig zijn, omdat ze steeds in Uw
nabijheid zijn, o Heer, en getuige kunnen zijn van al Uw daden en lessen!'
[8] Ik zei: 'Daarom zullen ze later,
als Ik niet meer als zichtbare persoon bij hen zal zijn, maar daar zal zijn,
waar Ik vandaan ben gekomen, ook des te zwaardere levensproeven en allerlei
vervolgingen van de kant van de wereld te doorstaan krijgen; want de wereld,
zoals die nu is, is blind en doof; omwille van Mijn naam zal die hen haten,
zoals ze ook Mij haat, omdat ze Mij nog nooit heeft gekend en ook niet zal
kennen, en zo zal ze in haar zonden en gruweldaden ten onder gaan.
[9] Kijk, dan zullen jullie het in
deze wereld gemakkelijker hebben, hoewel men ook jullie dikwijls kritisch zal
onderzoeken of jullie soms in Mij geloven en volgens Mijn leer handelen en
leven!
[10] Als men jullie daarnaar zal
vragen, wordt dan niet angstig en denk ook niet na over wat jullie de
vragenstellers en verzoekers ten antwoord moeten geven! Op het moment dat
jullie het nodig hebben zal het juiste antwoord jullie wel in de mond worden
gelegd, en dan zullen jullie verzoekers absoluut niet in staat zijn jullie van
repliek te dienen. Ook daar kan Ik jullie volledig van verzekeren.'
[11] Daarop waren de twee
gerustgesteld, en Ik gaf de leerlingen een teken dat het tijd was om verder te
reizen.
[12] Toen maakten de leerlingen
aanstalten om op weg te gaan en Ik voegde Me bij hen, en met de snelheid van de
wind verlieten wij het bergdorp.Vóór de dorpsbewoners nog om zich heen konden
kijken, waren wij al volkomen uit hun gezichtsveld verdwenen, en dat snelle
verdwijnen bracht enkele bewoners van het dorp op de gedachte dat wij geesten
waren geweest; maar de oude man en de genezene legden hun uit wie Ik was, en
hoe Mij daarom ook alles mogelijk was.
[13] Het daaropvolgende jaar, toen hun
steenachtige akkers in weelderig bouwland begonnen te veranderen, werd ook hun
geloof nog sterker, en van tijd tot tijd verscheen Ik zichtbaar onder hen en
sterkte hen in hun geloof en hun liefde, geduld en zachtmoedigheid. Want toen
ze hadden gehoord dat Ik in Jeruzalem was gekruisigd en aan het kruis was
gestorven, werden enkelen van hen heel bang en begonnen te twijfelen; daarom
was het ook nodig dat Ik persoonlijk naar hen toe kwam en Mij als Heer en
Overwinnaar van de dood aan hen liet zien. Bij die gelegenheden troostte Ik hen
en verklaarde hun vanuit de Schrift dat dat allemaal aan Mij moest gebeuren,
opdat iedere ziel die in Mij gelooft, door de duistere poort van de dood in de
eeuwige heerlijkheid binnengaat, waar Ik ben binnengegaan en waar Ik Mij al
sinds eeuwigheid bevonden had. Ik legde hun uit dat de dingen die er gebeurd
waren uit liefde voor de mensen waren gebeurd, opdat zij door hun geloof in Mij
en Mijn menswording - tot hun heil, maar tevens tot gericht over de slechte
wereld Mijn ware kinderen en in alles aan Mij gelijk zouden worden. Daarna
werden deze bewoners van het bergdorp, dat binnen enkele jaren groot aanzien
verwierf, ware helden in het geloof en in het handelen daarnaar.
[1] Binnen een uur bereikten wij nu
een dicht bos, waar doorheen de weg in de richting van Galilea leidde. Het bos
was ruim drie uur gaans diep en er stond geen enkel huis langs de weg.
[2] De leerlingen vroegen Mij waarom
zo'n bos door niemand werd gebruikt.
[3] Maar Ik zei tegen hen: 'Wees maar
blij dat er in het Beloofde Land nog zo'n gezond bos bestaat dat nog niet
smadelijk ten offer is gevallen aan de menselijke hebzucht! In dit bos kunnen
jullie nog plekken vinden waar de honing als een kleine beek uit de bomen
vloeit; want in zulke bossen zijn nog rijkelijk bijen aanwezig die de honing
bereiden.
[4] Ik heb ook allerlei dieren
geschapen die ten eerste voor het natuurlijke bestaan van de aarde net zo
noodzakelijk zijn als het oog dat voor de mensen is om te kunnen zien, en die
ten tweede absoluut noodzakelijk zijn voor de voortgaande en zelfstandige
ontwikkeling van de zielen op deze aarde, waarvan Ik jullie bij andere
gelegenheden uitvoerig de essentie heb verteld en door het openen van jullie
innerlijk gezicht ook heb laten zien. Jullie zullen dan ook begrijpen dat al
die verschillende dieren naast de mens op deze aarde toch ook een plek moeten
hebben om te wonen, omdat ze nodig zijn voor de uiteindelijke ontwikkeling van
de mens volgens Mijn orde. En daar zijn dan ook hier en daar op aarde
dergelijke grote en dichte bossen voor nodig. Daarnaast dienen ze echter nog
duizenden andere doeleinden.
[5] Ze zijn vooral de eerste
opnamevaten voor talloze natuurgeesten, die in het plantenrijk hun eerste,
reeds met een geordende intelligentie, van anderen gescheiden incarnatie* (*
Incarnatie (letterlijk 'in het vlees komen'): materieel -lichamelijke
levensvorm. ) krijgen en in zoverre een bepaalde rijpheid bereiken, dat ze
daarna kunnen overgaan naar het intelligentere en vrijere dierlijke leven, -
wat Ik jullie allemaal al heb getoond, omdat Ik wil dat jullie alle geheimen
van Gods rijk op aarde goed zullen kennen.
[6] Zolang dergelijke bossen op aarde
in de juiste ruime mate bestaan en de voortdurend vanaf alle sterren naar de
aarde komende en de vanuit de aarde zich ontwikkelende en opklimmende
natuurgeesten in zulke bossen opgenomen worden en hun goed geordende
onderkomen vinden, zullen jullie geen al te hevige, stormachtige natuurrampen
of allerlei epidemische ziekten de kop op zien steken; maar als het begerige
winstbejag van de mensen zich eenmaal teveel aan de bossen zal vergrijpen, zal
het ook zwaar zijn voor de mensen om op deze aarde te leven en te bestaan, en
wel het zwaarste, waar het uitdunnen van de bossen te sterk de overhand krijgt
- wat jullie ook kunnen onthouden, om de mensen bijtijds voor zulke
lichtzinnige ondernemingen te waarschuwen.
[7] Kijk, in de vroegste tijden van de
mensen op deze aarde kende men geen getimmerde huizen en al helemaal geen
gemetselde burchten; zulke bossen dienden ook de mensen tot woning, en ze
bereikten in die natuurlijke levende woningen volkomen gezond een zeer hoge
leeftijd. In het noorden van zowel Azië als Europa en nog andere grotere en
kleinere werelddelen, ook op het zuidelijk halfrond, wonen nog heden ten dage
in natuurlijk opzicht heel sterke en gezonde mensen in bossen; zo'n bos is dus
niet zo afschrikwekkend en nutteloos als het kortzichtige verstand van de
mensen zich voorstelt! Als jullie dat hebben begrepen, wees er dan blij om dat
wij hier nog zo'n echt gezond oerbos hebben aangetroffen.'
[8] Terwijl Ik de leerlingen dit over
het dichte bos uitlegde, kwamen wij op een meer open plek in het bos, die
omgeven was door oude ceders. En daar stond een ceder, die hol was en een groot
aantal bijen in zich borg, die zoveel honing bereidden dat deze, omdat de bijen
hem niet konden opeten, overal rijkelijk uit de scheuren en spleten van de
machtige boom stroomde; zodoende was er iets lager dan de boom en een eindje er
vanaf een kuil te zien, die als een kleine vijver met de beste honing gevuld
leek te zijn, en al gáuw ontdekten de leerlingen een klein stroompje, dat van
die ware honingvijver naar rechts ver het bos in liep.
[9] Petrus zei: 'Dit is werkelijk nog
een stukje van het oude Kanaän, waar honing en melk in beken stroomde! Het is
alleen tamelijk verbazingwekkend dat de altijd onverzadigbare hebzucht van de
mensen dit ware honingmeer tot nu toe nog niet heeft ontdekt. Heer en Meester,
het is jammer dat wij geen brood bij ons hebben - anders zouden we hier heel
goed brood met honing kunnen eten!’
[10] Daarop zei Philippus: 'Ik heb wel
een brood bij me; maar wij zijn nu met ongeveer veertig man, daarom zal ieder
van ons dus maar een klein stukje krijgen!'
[11] Nu zeiden de leerlingen van
Johannes: 'Wij hebben ook nog een paar broden, die wij al in Jericho hebben
gekocht, er zou dus, al is het ook wat karig, wel genoeg brood kunnen zijn voor
ons allemaal!'
[12] Ik zei: ' Als jullie al honger
hebben, verdeel die drie broden dan onder elkaar, en eet!'
[13] Dat deden de leerlingen en gaven
Mij ook een flink stuk.
[14] Daarop zegende Ik het brood en
het vermeerderde zodanig, dat wij voor allemaal meer dan genoeg hadden. Toen gingen
we rond de vijver zitten, doopten het brood in de honing, en de leerlingen, en
met name Judas Iskariot, konden maar niet genoeg krijgen van het zoete brood.
[15] Deze maaltijd duurde ongeveer een
half uur, en daarna zei Ik: 'Nu hebben we allemaal genoeg brood met honing
gegeten, en het is tijd dat we deze voor jullie veel te zoete plek in het bos
verlaten en proberen om vandaag nog vóór zonsondergang Galilea te bereiken,
want hier zijn wij nog in Samaria.'
[16] Petrus zei: 'Heer, werkelijk, het
zou goed zijn om hier een paar dagen te blijven en een beetje uit te rusten!
Hier zouden we ook veilig zijn voor de dikwijls hinderlijke opdringerigheid van
de mensen; want nog niemand heeft deze plek vóór ons ontdekt, dat is wel zeker
omdat de honingvijver nog zo vol is, dat hij overstroomt.'
[17] Ik zei: 'Weliswaar hebben de
mensen deze plek in het bos niet ontdekt, maar verschillende beren in dit bos
allang, en die zullen niet lang op zich laten wachten. Als jullie met zulke
bewoners de nacht rond de honingvijver willen doorbrengen, kunnen jullie hier
wel overnachten. Maar Ik zal Mij niet in het gezelschap van deze beren
ophouden, en Ik wil ze niet met de macht van Mijn wil in bedwang houden en ze
hun maaltijd ontnemen!'
[18] Toen de leerlingen hoorden dat er
verscheidene beren zouden komen, waar de meesten van hen een afschuw van hadden
waren ze dan ook direct bereid om verder te reizen. Iedereen doopte nog één keer zijn laatste stuk brood in de honing
en stond daarna snel op van de grond, en wij verlieten deze plek en vervolgden
onze weg; daarbij moesten we ons echter eerst een flink eind een weg banen,
omdat wij tevoren bergopwaarts van de gebaande weg af hadden moeten gaan om bij
onze honingvijver te komen.
[19] Na een poosje bereikten wij met
wat inspanning weer de gebaande weg, die nog door het bos liep, en daar bewogen
we ons weer voort met de snelheid van de wind en bereikten zo al binnen een
half uur het land Galilea.
64
In de plattelandsherberg
[1] Na de honingmaaltijd hadden de
leerlingen erge dorst gekregen, en toen we bij een plattelandsherberg kwamen,
wilden ze wat drinken.
[2] De waard verontschuldigde zich dat
hij behalve wat water uit de regenput en schapenmelk niets te drinken had; de
leerlingen namen genoegen met de schapenmelk, die de waard in ruime mate bezat,
en lesten daarmee hun dorst.
[3] Nadat de leerlingen hun dorst
hadden gelest, vroegen de zogeheten en reeds bekende joodse Grieken en ook de
leerlingen van Johannes, die allemaal behoorlijk veel geld bij zich hadden,
wat de melk kostte.
[4] De waard zei: 'Voor wie van jullie
een jood is, is het gratis - want bij mij is het gewoonte dat een jood, die
voor de eerste keer in mijn herberg een verfrissing vraagt, die zonder
vergoeding krijgt; maar de Grieken betalen de verfrissing, en wel ieder met een
penning!'
[5] Hoewel ze joden waren, zeiden de
Joodse Grieken: 'Vriend, wij dragen weliswaar Griekse kleding, maar wij zijn
besneden en zijn dus joden en geen Grieken! Maar dat maakt niets uit.je hebt
zo'n goedkope prijs gerekend, dat wij die niet alleen enkelvoudig, maar
drievoudig willen en ook zullen betalen; want de melk van je schapen was vers
en goed en wij hebben onze dorst gelest, en daarom heb je te weinig in rekening
gebracht! Hier, neem het geld aan!'
[6] Daarmee gaf een van de joodse
Grieken hem een zilverstuk ter waarde van honderd penning.
[7] De waard verontschuldigde zich dat
hij zo'n geldstuk niet kon wisselen en zei: 'Omdat jullie ook joden zijn, zoals
jullie zelf beweren en wat ik volkomen geloof, hoeven jullie ook niet te
betalen; daarom neem ik geen kleingeld van jullie aan en al helemaal geen groot
geld!'
[8] Daarop zei Ik tegen de waard: 'Wie
zulke lage prijzen rekent als jij, begaat geen zonde als hij aanneemt wat de
gasten hem uit vrije wil aanbieden.'
[9] Na deze opmerking van Mij nam de
waard het geldstuk aan en zei: 'Dan betaalt de een voor de ander! Dit is
weliswaar geen weg waar dikwijls veel karavanen over reizen - want de reizigers
schrikken terug voor het grote en dichte bos, waar zich allerlei roofdieren
ophouden die het de reizigers met name in de winter vaak heel lastig maken -
maar in het voorjaar en in de zomer komen er toch reizigers over deze oude weg,
die naar men zegt nog door de Filistijnen is aangélegd, en daar zullen er wel
een paar bij zijn die een gratis verzorging heel goed kunnen gebruiken.
[10] O, had ik maar een goede bron bij
mijn boerenbedrijf, dat overigens wel groot is, dan zou het hier op bepaalde
tijden niet ontbreken aan gasten; maar al mijn regenputten hebben vaak maar
zoveel enigszins drinkbaar water als Ik voor mijn bedrijf nodig heb. Daarom kan
ik ook maar zelden vreemdelingen bij mij herbergen. Kijk, deze dag loopt al ten
einde, en ik zou jullie graag voor de nacht onderdak verlenen omdat het
volgende plaatsje, een klein dorpje, ongeveer twee uur gaans hier vandaan ligt
- maar ik heb geen wijn, bijna geen brood en geen zout! Wij leven hier
werkelijk alleen maar van de melk van onze schapen en geiten en hun gerookte
vlees - ook kippen doen het hier goed en leggen veel eieren -; maar ik moet
voortdurend heel wat goed bewapende en moedige herders in dienst hebben, opdat
mijn kudden niet te veel schade ondervinden van de grote roofdieren. Maar als
jullie met onze eenvoudige maaltijden tevreden zijn, kunnen jullie hier bij mij
wel de nacht doorbrengen. Ik heb genoeg geld van jullie gekregen en zou morgen
niet met een nieuwe rekening komen. Mijn vrouwen vijf reeds volwassen dochters
maken onze eenvoudige maaltijden heel goed klaar.'
[11] Ik zei: 'Vriend, wij zullen
vandaag weliswaar niet hier, maar in het .nabijgelegen kleine dorpje
overnachten; maar omdat Ik een Meester ben m het vinden van zuivere en levende
waterbronnen, wil Ik eens bij jouw huis rondkijken of er niet een plek te
vinden is, waar zich misschien wel een rijke waterbron bevindt.'
[12] De waard zei: 'O vriend, dan zul
je vergeefse moeite doen, zoals ook reeds andere waterkundigen hier hebben
gedaan, die in de hele wijde omtrek water hebben gezocht en met al hun
instrumenten, waarmee men de aanwezigheid van een onderaardse bron goed
schijnt te kunnen waarnemen, met zo'n plek hebben gevonden! Werkelijk, God zou
in dit gebied eerst een waterbron moeten scheppen, anders zal er hier geen te
vinden zijn - en om mijn huis wel het allerminst; want daar heb ik met mijn
knechten alles al ondersteboven gekeerd en niets anders dan dood en droog
gesteente aangetroffen.'
[13] Ik zei: 'Dan komt het nu alleen
maar op een kleine proef aan. Misschien lukt het Mij beter dan jou en al jouw
watervoelers?!'
[14] De waard zei: 'O vriend,je kunt
het wel proberen - maar ik geloof er niet zo erg in!'
[15] Ik
zei: 'Dat maakt vooralsnog niets uit; want naderhand zul je wel tot meer geloof
komen!'
[16] Hierna vroeg Ik aan de waard, op
welke plek in de buurt van zijn huls hij een rijke bron zou wensen.
[17] De waard zei: 'Vriend, ook dat
nog? Ja, als jij zo’n herdersstaf van Mozes zou hebben, kijk, dan zou die twee
manslengten hoge, harde rots de meest geschikte plek daarvoor zijn! Zoals de
rots in de woestijn op bevel van Mozes zijn water heeft moeten geven, toen hij
zijn staf in de rots stak, zo zou deze rots dat ook kunnen doen. Maar er
bestaat nu geen Mozes meer en een dergelijke staf ook niet, en daarom zal onze
rots ook wel nooit een waterbron worden.'
[18] Ik zei: 'Vriend, hier recht voor
je staat meer dan Mozes en alle profeten, en Mijn wil is machtiger dan jouw
herdersstaf van Mozes! Kijk, Ik zal niet met een stok op de rots slaan, Ik zal
die zelfs niet eens met een vinger aanraken, en de rots zal uit zichzelf voor
lange tijd zoveel zuiver, prima drinkwater geven, dat jij en je nakomelingen
nooit enig gebrek aan water te lijden zullen hebben!'
[19] Daarop keerde Ik Mij naar de rots
en zei: 'Ik wil, dat er een hele beek vol zuiver, goed water uit je gaat opborrelen
en dan nog duizend jaar voort stroomt, en dat die pas opdroogt wanneer
duistere heidenen deze plek zullen vertrappen!’
[20] op deze woorden van Mij liet er
op hetzelfde moment een stuk van de rotswand los, en met een krachtig gebruis
schoot er zo'n machtige waterstroom naar buiten, dat er onmiddellijk vanaf de
rots naar beneden, naar het lager gelegen dal toe, een zo sterke beek begon te
stromen, dat die al gauw een bedding voor zichzelf maakte om daarin verder te
stromen.
[1] Toen de waard dat zag, schrok hij,
en hij wist niet wat hij nu moest zeggen.
[2] Maar Ik zei tegen hem: 'Vriend,
hoe staat het nu met de zwakheid van je geloof'
[3] Daarop zei de waard, nog helemaal
verbaasd: 'O vriend, wat mijn geloof in jouw woord betreft, zou je me nu kunnen
laten geloven wat je maar wilt, en ik zou je geloven! Werkelijk, jij moet een
heel machtige profeet zijn, zelfs nog groter dan Mozes en Elia! Misschien heb
je al op vele plaatsen grote tekenen gedaan om het vervallen geloof in de ene
ware God van Abraham, Isaäk en Jacob weer opnieuw leven in te blazen en in het
hart van de mensen weer de aloude vrees voor God te wekken; maar ik leef hier
tussen de bergen, helemaal afgesloten van iedereen, en ik hoor niet veel van
wat er in de wijde, grote wereld is en gebeurt, en ook de sporadisch
voorbijkomende reizigers op deze oude weg onderbreken hun reis maar zelden bij
mij om de eerder aangehaalde redenen -en er kunnen dus al heel veel
wonderbaarlijke dingen in de wereld voorgevallen zijn, waarvan ons toch niets
ter ore is gekomen. Wat doe je eigenlijk aan het hoofd van deze metgezellen van
je; wat is je eigenlijke doel? Want ik heb de indruk dat je niet alleen maar
rondtrekt in de wereld om waterloze streken van water te voorzien!’
[4] Ik zei: 'Daar kun je wel eens
gelijk in hebben; maar het verbaast Me dat jij, die zelf een Galileeër bent,
tot nu toe nog niets over Mij gehoord lijkt te hebben. Enkele jaren geleden
kwam je toch herhaalde keren in Nazareth, in welke stad Ik lange tijd aan de
zijde van de oude, jou welbekende Jozef als timmerman heb gewerkt! En daar heb
je toch allerlei dingen over Mij gehoord. Herinner je je dat dan helemaal niet
meer?'
[5] Nu zei de waard stomverbaasd: 'Jij
- ben jij die timmermanszoon, over wie de Nazareners allerlei sprookjes en
fabels vertelden en die ze voor een half waanzinnige zonderling hielden? Ja,
ja, over die timmerman heb ik een paar jaar geleden wel het een en ander
gehoord, maar het meeste alleen uit zijn jeugd; want als gerijpte jongeman en
later als man schijnt hij maar heel weinig meer te hebben behouden van de
vermogens die hij als kind had. Hij sprak heel weinig en deed ook geen tekenen
meer, en toen heeft men zich dan ook niet veel meer om hem bekommerd.
[6] Dus - jij bent de jongste zoon van
de oude Jozef, van wie hij heel hoge verwachtingen had, maar waaraan hijzelf
tenslotte begon te twijfelen, omdat jij vrijwel helemaal stom was geworden en
bijna helemaal geen tekenen meer deed! Ach, nu worden mij heel veel dingen duidelijk
die ik vroeger nooit geloofd zou hebben! Maar nu zou ik eerst graag uit jouw
mond willen horen wat het doel van je rondreis is, en nu wil ik pas echt heel
graag dat jullie deze nacht bij mij blijven!'
[7] Ik zei: 'Kijk, binnenkort, als Ik
teruggekeerd zal zijn naar waar Ik vandaan ben gekomen, zullen Mijn leerlingen
in de hele wereld worden uitgezonden en in Mijn naam aan de mensen verkondigen
wat ze van Mij hebben geleerd, en dan zal het doel van het rondreizen dat Ik nu
doe wel bekend worden gemaakt.
[8] Wie in Mij en Mijn woord zal
geloven en daarnaar zal handelen, uit diens lendenen zullen stromen levend
water vloeien, en hij zal nooit meer dorst hebben; want hij zal het eeuwige
leven in de waarheid en in de geest van alle liefde uit God in zich hebben.
[9] Het is gemakkelijk om een rots te
bevelen om natuurlijk water uit zich te laten stromen; maar omdat de mensen in
hun gemoed en hart nu veel harder zijn geworden dan deze rots, die op Mijn
woord water uit zich laat stromen, is het ook veel moeilijker om de mensen
zover te brengen dat het water des levens uit hun lendenen stroomt - het water
dat de eeuwige waarheid in God is en nu in het woord tot de mensen komt.
[10] Als het in het woord ook tot jou
zal komen, geloof het dan en handel ernaar, dan zul je in het Godsrijk een bron
worden, waarmee velen die voor het eeuwige leven van hun zielen naar de
waarheid dorsten zich kunnen verkwikken. Daarmee heb Ik je het doel van Mijn
rondreizen uiteengezet.
[11] Je verlangde ook dat Ik deze nu
snel intredende nacht in jouw huis zal doorbrengen. Maar die wens kan Ik nu
niet inwilligen; want kijk, de dag zal nog een uur duren, en Ik moet werken
zolang de dag duurt! V óór zonsondergang wacht Mij vandaag nog een belangrijk
werk, en daarom moet Ik met Mijn leerlingen direct verder reizen. Onthoud
echter wat Ik nu tegen je heb gezegd; want weldra zal de tijd komen dat jij dat
met je hele huis hoger zult waarderen dan alle schatten ter wereld!’
[12] Hierop gaf Ik de leerlingen een
teken om op te breken en verder te reizen, en wij maakten ons gereed en
trokken direct verder.
[13] De waard begeleidde ons een paar
honderd passen, bedankte Mij voor de wonderbaarlijke weldaad die Ik hem had
bewezen en vroeg Mij om zo spoedig mogelijk weer bij hem te komen en langer bij
hem te blijven dan deze keer.
[14] Ik zei tegen hem: 'Vriend, zoals
je Mij nu ziet zul je Mij wel niet meer zien; m.aar als je door Mijn leerlingen
onderwezen zult zijn over Mij en Mijn wil en in Mijn naam zult geloven, zal Ik
in de geest naar je toekomen en ook bij en in je blijven. Dat begrijp je nu nog
niet; maar als het zal gebeuren, zul je dat ook begrijpen!'
[15] Na deze woorden nam de waard
afscheid en keerde vol van gedachten weer terug naar huis, en wij vervolgden
rustig onze weg over een vrije bergrug, en bekeken de zeer romantische
omgeving aan alle kanten.
[16] Toen de waard al gauw weer thuis
kwam, stond zijn hele personeel, ongeveer veertig mensen in totaal met grote
verbazing en verwondering naar de rots te kijken waar nu zo rijkelijk water uitstroomde,
en ze vroegen de waard wie Ik eigenlijk was en hoe Ik het voor elkaar had
gekregen dat de rots nu zulk zuiver en zoveel water uit zich liet stromen.
[17] De waard vertelde hun wel alles
wat hij had gezien en gehoord; maar zijn mensen begrepen niets van dat alles.
[18] Alleen een heel eenvoudige
herder, die een kudde schapen naar huis had gebracht en ze direct bij de frisse
bron drenkte, zei: 'Jullie raden, vragen en zoeken naar allerlei dingen - en de
waarheid lijkt hier toch voor het grijpen te liggen! Iemand die enkel door
zijn woord kan doen, wat geen mens vermag, moet vervuld zijn van Gods geest;
want alleen God kan zoiets tot stand brengen! En aangezien God ons huis hiermee
een meer dan grote genade heeft bewezen, zouden we Hem nu ook eerst moeten
danken en Zijn allerheerlijkste naam prijzen; en morgen zouden we direct aan
het werk moeten gaan om daar beneden, waar de vlakte van zichzelf al een heel
brede verdieping heeft, een vijver te maken, waarin het water dat hier vandaan
stroomt zich verzamelt en voor onze kudden gemakkelijker te drinken is dan
hier, waar het water te snel van de rots naar het dal stroomt! ,
[19] Allen prezen de herder vanwege
zijn goede idee en zijn advies, en sommige knechten pakten direct pikhouwelen,
schoppen en bijlen en maakten het in een uur tijd zover voor elkaar, dat het
water naar de eerder genoemde laagte kon stromen en zich daar moest verzamelen;
en binnen een paar dagen was de hele laagte, die toch alleen maar uit kaal
gesteente bestond, in een echt meer veranderd, waar vele reizigers zich later
uitermate over verwonderden, omdat ze in vroeger tijden deze streek
hoofdzakelijk hadden gemeden omdat daar
in de zomer gebrek aan water was.
[20]
Weldra trokken dan ook vele reizigers over die oude weg, en de waard werd al
gauw zo rijk, dat hij in plaats van de vroeger nauwelijks opgemerkte kleine
herberg een grote bouwde en steeds veel gasten had. Velen reisden er ook heen
vanwege het wonder, dat snel rondverteld werd en verbleven dan een paar dagen
in deze herberg.
[21] De waard werd later ook een
belangrijke verbreider van Mijn evangelie, nadat hij daar tevoren door Mijn
leerlingen goed in onderricht was.
[22] Dat is wat als toevoeging hierbij
aan gedenkwaardigs te vermelden valt.
[23] En zo keren we nu weer naar
onszelf terug!
66
De genezing van de tien melaatsen (Luc. 17:11-19)
[1] Na een klein uur kwamen wij in de
buurt van een klein dorpje of marktplaatsje, en daar kwamen ons tien mensen
tegemoet die aan kwaadaardige melaatsheid leden. Ze kwamen allemaal uit de
buurt van Nazareth en moesten al een heel jaar lang in de open lucht
verblijven, omdat niemand hen in een herberg wilde opnemen en ook geen arts hen
kon helpen.
[2] Toen ze heel dicht bij Mij in de
buurt kwamen, herkenden de tien Mij en ook sommige van Mijn leerlingen, bleven
staan, verhieven hun stem en zeiden: 'O Jezus, goede Meester, wij kennen U en
Uw goddelijke macht, ontferm U over ons; want niet alleen lijden wij dikwijls
nauwelijks te dragen pijnen, maar iedereen vlucht bij ons uit de buurt!'
[3] Ik zei tegen hen: 'Moge jullie
geloof je helpen! Keer nu weer terug naar het marktplaatsje en toon je aan een
priester, die ook arts is (wat de joodse priesters zich gewoonlijk verbeeldden
te zijn), en die zal aan jullie een voor de wereld geldige verklaring afgeven
dat jullie nu volkomen rein zijn! Maar ga daarna weg en wees de mensen van nut
door het werk van jullie handen, en zondig niet meer, opdat jullie er niet nog
slechter aan toe raken dan tot nu toe; want het is de zonde van de geilheid die
dergelijke kwalen aan het lichaam teweegbrengt! Ga nu, en doe wat Ik jullie heb
bevolen!'
[4] Toen keerden de gereinigde mensen
haastig weer terug naar het marktplaatsje en gingen naar een priester, toonden
zich aan hem en vroegen hem hun een getuigenis te geven.
[5] De priester bekeek hen, zag dat ze
helemaal schoon waren en gaf tegen een klein offer aan ieder van hen -zoals dat
gebruikelijk was - een eigen verklaring, bestaande uit een blaadje
gladgemaakte ezelshuid, dat met een ster bestempeld was.
[6] Met die verklaring gingen ze toen
naar een herberg en werden na het tonen van de genoemde verklaring zonder enig
bezwaar als gasten m de herberg opgenomen.
[7] Een van
hen zei echter tegen zijn vroegere lotgenoten: 'Lulster eens, die goede Meester
Jezus uit Nazareth heeft ons door Zijn wonderbaarlijke goddelijke macht van
onze ernstige kwaal bevrijd; daarom beschouw Ik het als onze eerste plicht dat
wij nu direct omkeren, Hem tegemoet gaan en Hem nogmaals onze dank betuigen!'
[8] Toen zeiden de anderen: 'je hebt
wel gelijk; maar de zon is al ondergegaan en het begint te scheimeren, en Hij
zal nu niet buiten voor het marktplaatsje staan wachten tot wij terugkomen en
Hem mondeling onze dank bétuigen. Wij danken Hem in ons hart en Hij, die ook
weet wat een mens denkt, zal het ons toch niet kwalijk nemen als we Hem nu niet
tegemoet gaan naar de plek waar Hij waarschijnlijk niet meer te vinden zal
zijn.'
[9] Maar de ene zei: 'Als de goede
Meester Jezus de gedachten van de mensen ook van een afstand kent, zoals wij
dat bij Hem al hebben meegemaakt, zal Hij ook weten dat ik nu terugkeer naar de
plek waar wij gereinigd zijn, om Hem daar de Hem toekomende eer te geven -of
Hij daar nu is of niet!'
[10] De anderen zeiden: 'Je moet doen
wat jou goed en juist lijkt; wij denken echter dat wij niet onjuist handelen
als wij doen wat ons goed en juist lijkt!'
[11] Daarop gingen de negen de herberg
binnen, maar die ene keerde terug naar de plaats waar hij gereinigd was, en
waar Ik vanwege de heerlijke avond nog met Mijn leerlingen verbleef. Toen hij
bij Mij kwam, voelde hij grote blijdschap dat hij Mij nog aantrof op dezelfde
plek waar hij een half uur eerder samen met de andere negen van de
kwaadaardige melaatsheid was gereinigd.
[12] Terstond viel hij op zijn
aangezicht voor Mij neer en prees God met luide stem aldus (de genezen
melaatse): 'O Jezus, beste, goede Meester, Zoon van de levende eeuwige God, die
naar aard en wezen één met Hem bent en derhalve ook alles kunt wat de Vader
kan, ik dank U en prijs U, omdat U mij en ook de anderen, mijn lotgenoten, zo'n
grote genade hebt bewezen! Eer, lof en prijs zij U evenzeer als de Vader in de
hemel, die in U, Zijn Zoon, naar ons arme zondaren is gekomen om te vervullen
wat Hij door de mond van de aartsvaders en profeten getrouwen openlijk heeft
beloofd! O, moge Uw liefde, genade en erbarmen steeds bij ons blijven, en laat,
o Jezus, ook de blinden van geest dat inzien!’
[13] Ik zei: 'Sta op! Want jouw grote
geloof heeft je geholpen! jij bent een Samaritaan en hebt Mij herkend, en je
bent gekomen en hebt God de eer gegeven zoals het hoort; daarom zul je ook in
Mijn liefde blijven. Maar wat is er eigenlijk met de andere negen? Zijn ze niet
ook net als jij rein geworden? En als ze rein zijn geworden, waarom zijn ze dan
niet met je meegekomen om ook, net als jij, aan God de eer te geven? Is er dan
behalve jij niemand die omgekeerd is om de eer te geven aan Hem, die hem gezond
heeft gemaakt? Een vreemdeling weet dus beter wat God toekomt dan zij, die zich
als de kinderen van God laten eren! Daarom zal die eer ook weldra van de
kinderen worden afgenomen en aan de vreemdelingen gegeven worden!'
[14] De Samaritaan knielde nog voor
Mij op de grond en Ik zei nogmaals vriendelijk tegen hem: 'Sta nu maar helemaal
op en ga naar de herberg; want jouw .geloof heeft je geholpen! Zeg echter ook
tegen je metgezellen, die Joden zijn, wat Ik tegen jou heb gezegd!'
[15] Toen richtte de genezene zich
helemaal op en ging naar de herberg, en daar trof hij zijn metgezellen, die
zich tegoed deden aan brood en wijn.
[16] Toen hij bij hen kwam, vroegen ze
hem direct of hij Mij nog gevonden had.
[17] En hij vertelde hun heel ernstig
en vrijmoedig wat Ik tegen hem had gezegd.
[18] Toen werden de negen overvallen
door de angst dat ze weer in de melaatsheid zouden kunnen terugvallen. Toen
aten en dronken ze niet meer en hadden spijt dat ze niet ook gedaan hadden wat
de Samaritaan had gedaan.
[19] Al gauw daarna kwam Ik met Mijn
leerlingen en nam Mijn intrek in dezelfde herberg; alleen werd ons onmiddellijk
een grote kamer toegewezen, en de waard zelf, die ook meer een Samaritaan dan
een Jood was, vroeg ons direct wat wij wilden eten en drinken.
[20] Ik zei: 'Laat ons maar geven wat
je hebt, dan zullen we dat eten!'
[21] Toen gaf de waard zijn dienaren
onmiddellijk opdracht om brood en wijn te brengen, en later zouden er een
juiste hoeveelheid vissen goed voor ons klaargemaakt worden.
[22] Zoals de waard bevolen had,
gebeurde het ook.
[23] Terwijl wij ons een poosje tegoed
deden aan het brood en de wijn, werd het personeel door nieuwsgierigheid naar
ons toe gelokt, om te zien en te horen wie wij waren en waar wij vandaan waren
gekomen.Toen ze ons echter zagen, realiseerden ze zich dat wij vast en zeker
dezelfden moesten zijn, door wie de tien melaatsen gereinigd waren; want die
hadden ons van tevoren nauwkeurig beschreven, en zo herkenden de bedienden ons
al heel gauw als de wonderheilanden.
[24] Dat werd ook direct aan de waard
verteld -en daarom schonk hij ons ook direct meer aandacht en informeerde naar
onze positie en ons werk. Hij kwam aan onze tafel zitten, nam ook brood en wijn
en vroeg aan een van Mijn leerlingen, of wij soms dezelfde mannen waren van wie
er één, Jezus genaamd, de tien melaatsen enkel door de macht van zijn woord
volkomen gereinigd had.
[25] De leerling, die Jacobus de
kleine heette, zei echter: 'Daar aan het hoofd van de tafel zit de Heer; vraag
het aan Hem, dan zal Hij je het juiste antwoord geven!'
[26] Toen kwam de waard direct naar
Mij toe en zei: 'Luister, vriend, ben jij die wonderbaarlijke heiland, die
buiten het marktplaatsje die tien mensen van hun kwaadaardige melaatsheid heeft
gezuiverd, enkel door de macht en kracht van zijn woord? Ben jij nu die reeds
alom bekende Jezus van Nazareth?'
[27] Ik zei: 'Breng diegenen hier die
je dat hebben verteld; zij zullen je wel weer zeggen of Ik dat ben!’
[28] Toen ging de waard onmiddellijk
weg en bracht enkele van de gereinigden bij ons, en die zeiden direct als uit
één mond (de genezenen): 'Ja,ja, dat is degene die ons ondankbaren die grote
genade heeft bewezen!'
[29] En nu knielden ook de negen die
tevoren niet waren omgekeerd, voor Mij neer en gaven Mij de eer.
[30] Maar Ik zei tegen hen: 'Omdat
jullie naar Mij gedreven zijn door de angst dat jullie weer melaats zouden
kunnen worden, zijn jullie nu ook.gekomen om God de eer te geven! Het zij
jullie deze keer vergeven en jullie zullen rein blijven; maar in de toekomst
zal Mijn zegen niet bij diegenen blijven die te lui zijn om na een ontvangen
genade Diegene eer te bewijzen van wie ze de genade hebben ontvangen. Sta nu op
en ga, en zondig voortaan niet meer!'
[31] Toen stonden de gereinigden op,
bedankten Mij nog eens en gingen weer naar de kamer die hun toegewezen was.
[32] Nu wist de waard met wie hij te maken
had. Hij werd direct vol hoogachting tegenover Mij, ging de kamer uit naar de
keuken en beval zijn kokkinnen dat ze voor ons de allerbeste vis moesten
klaarmaken, wat dan ook gebeurde
67
Farizeeën en schriftgeleerden verzoeken de Heer
(Luc.
17:20-21)
[1] 's Avonds bevonden zich echter ook
alle Farizeeën, rabbi's en een schriftgeleerde, die in deze marktplaats een
ambt bekleedden, in deze herberg en de waard stelde hen ervan op de hoogte, in
de veronderstelling Mij daarmee een aangenaam gezelschap te bezorgen, dat Ik,
die tevoren op zeer wonderbaarlijke wijze de tien van hun kwaadaardige
melaatsheid had gereinigd, nu ook zijn gast was en Mij met enkele metgezellen
in de grote eetzaal bevond.
[2] Toen de Farizeeën, de
schriftgeleerde en de rabbi's dat van de waard hadden gehoord, stonden ze
direct op van hun tafel en zeiden onder elkaar: 'Goed zo, die zullen we hier
aan de tand voelen om te zien of het inderdaad zo met hem gesteld is als nu
wijd en zijd en zelfs onder de heidenen bekend is geworden. Men zegt dat hij de
beloofde Messias van de Joden is en het rijk Gods op aarde zal stichten. We
zullen zien hoe hij zich tegenover ons staande zal houden.'
[3] Met dat voornemen kwamen ze dan
ook, begeleid door de waard, bij ons in de grote eetzaal, lieten direct een
tafel voor zich dekken en daar de beste wijn en het beste brood en goed bereide
vissen en nog andere spijzen op zetten. Toen de tafel tot groot genoegen van
hun dikke buiken rijkelijk voorzien was, gingen ze zitten en lieten door hun
woorden en gebaren merken dat zij het in deze plaats voor het zeggen hadden.
[4] Wij deden echter heel
onverschillig tegenover hen, alsof we nauwelijks hadden gemerkt dat ze in onze
eetzaal plaats hadden genomen; wij aten en dronken en praatten over heel
onbelangrijke dingen. Ook op onze tafel werden nu de vissen gebracht en wij
begonnen te eten.
[5] De Farizeeën merkten dat wij de
zeer kostbare edelvissen aten en daar ook de beste wijn bij dronken. Toen
wendde een Farizeeër zich tot de waard en zei: 'Waarom heb je voor ons niet ook
zulke vissen laten klaarmaken? Zijn wij soms minder dan deze Galileeërs, van
wie wij er verschillende goed kennen?'
[6] De waard zei: 'Minder of niet
minder, dat maakt mij niet uit; wat iemand bestelt, dat krijgt hij ook! Wat
jullie hebben besteld, staat ook op jullie tafel; maar als jullie ook
edelvissen willen, er is nog tijd om ze ook voor jullie te laten bereiden,
zoveel jullie willen!'
[7] De Farizeeën wisten echter dat
dergelijke vissen zeer kostbaar zijn en dat de waard zich voor dergelijke
spijzen steeds goed liet betalen, en daarom bestelden ze geen edelvissen. Maar
een van de Farizeeën zei, om hun gierigheid goed te praten: ' Als we niet als
eersten dergelijke vissen konden krijgen, dan willen wij ze ook als tweeden
niet!'
[8] De waard zei: 'Jullie kunnen nu
zeggen wat jullie willen, dat brengt mij niet in het minst van de wijs! Wie kan
mij verplichten om iemand die alleen maar iets te eten heeft gevraagd, zonder
te bepalen waaruit het voedsel moet bestaan, te geven wat ik wil, en wie kan
mij bevelen om iemand in plaats van hetgeen hij duidelijk verlangd heeft, iets
anders op tafel te zetten? Kortom, bij mij geldt de aloude grondregel: Ieder
het zijne!'
[9] De Farizeeër zei: 'Daar heb je wel
gelijk in, en wij kunnen daar niets tegenin brengen; maar toch is het
eigenaardig van jou, daar je nu niet bepaald de naam hebt een vrijgevig man te
zijn, dat je juist ten aanzien van deze Galileeërs zo welwillend bent, terwijl
ze geen van allen zover hier vandaan komen, en het ook zeer de vraag is of ze
jou die kostbare vis ook kunnen betalen!'
[10] De waard zei: 'Ook dat gaat
jullie alweer niets aan! Mensen zoals jullie zijn bij mij echt niets
uitzonderlijks; maar mensen als de jullie bekende heiland Jezus van Nazareth,
die door de werkelijk wonderbaarlijke macht van zijn woord en wil tien met zeer
kwaadaardige melaatsheid aangedane mannen, aan wie jullie nog geen uur geleden
de schriftelijke verklaring hebben gegeven, in één ogenblik kan reinigen en
volledig gezond kan maken, zijn wel buitengewoon zeldzaam en zijn er eigenlijk
nog nooit geweest - en iedereen zal daarom wel goed begrijpen dat men hun uit
vrije wil die attentie bewijst, die hun toekomt.'
[11] Op deze uitstekende tegen
opmerking wisten de Farizeeën niets meer te antwoorden en lachten als een boer
die kiespijn heeft, hoewel ze innerlijk vol boosheid zaten. Ze aten en dronken
nu heel geducht, en wij deden hetzelfde en bekommerden ons niet om wat de
misnoegde Farizeeën deden en wat voor woorden ze onder elkaar wisselden.
[12] Maar toen de wijn de Farizeeën
flink had verhit en zij een woordenwisseling met Mij probeerden te beginnen,
stond de schriftgeleerde op, kwam heel brutaal voor Mij staan en zei: 'Meester,
zeg ons toch vanuit welke macht u uw kennelijke wonderen verricht?'
[13] Ik zei: 'Dat wil Ik jullie wel
zeggen - maar eerst moeten jullie een vraag van Mij beantwoorden! Zeg Mij:
waren de prediking en de doop van Johannes door God verordend, of waren ze puur
mensenwerk?'
[14] Nu wist de schriftgeleerde niet
wat hij Mij moest antwoorden. Want hij dacht: ' Als ik zeg: 'Ze waren door God
verordend', dan zal hij tegen mij zeggen: Waarom hebben jullie hem dan niet
geloofd?', en als ik zeg: 'Ze waren puur mensenwerk!', dan hebben we nu meteen
de waard en morgen de hele marktplaats tegen ons; want ze houden Johannes
allemaal voor een door God geroepen profeet! ,
[15] Pas na een poosje zei hij (de
schriftgeleerde): 'Meester, dat weten wij werkelijk geen van allen, en Ik kan u
dus geen ja en geen nee antwoorden!'
[16] Ik zei: 'Dan kan Ik je ook niet
zeggen vanuit welke macht Ik Mijn wonderen doe, en dan zijn we weer even ver
als daarnet!'
[17] Maar er kwam nu ook een Farizeeër
naar Mij toe die zei: 'Meester, er zijn ons over u al heel verschillende dingen
ter ore gekomen, en onder andere ook dat door u het rijk Gods op aarde
gesticht wordt! Door uw daden getuigt u van uzelf dat u degene bent die alle
Joden op grond van de aloude belofte verwachten. -Kijk, ook wij willen in u
geloven; maar zeg ons toch hoe en wanneer het rijk Gods onder de mensen op deze
aarde zal komen!'
[18] IK zei: 'Heel zeker niet op de
manier zoals jullie je dat voorstellen!'
[19] Nu zei de schriftgeleerde: 'Maar
hoe dan wel?'
[20] Ik zei: 'Het rijk Gods zal zonder
enige uiterlijke pracht en praal komen, en men zal niet zeggen: 'Kijk, hier is
het, of daar!' ; want het rijk Gods is geen materieel, maar een geestelijk
rijk, omdat God Zelf in Zichzelf de oereeuwige en zuiverste Geest is en Zijn
rijk daarom ook niet voor het lichaam gegeven en op deze aarde opgericht wordt
maar voor de ziel en de geest van het lichaam. De ziel en de geest zijn echter
binnen in de mens en niet buiten hem; en daarom is het rijk Gods ook alleen
maar binnen in de mens, en als het tot de mens zal komen, zal hij het enkel in
zichzelf gewaarworden en niet buiten zichzelf.'
[21] Op dit antwoord van Mij wisten de
Farizeeën niets meer te antwoorden en ze gingen weer naar hun tafel.
[22] De waard was heimelijk blij dat Ik
de Farizeeën de mond had gesnoerd, en liet nieuwe, prima wijn op onze tafel
zetten en zei tegen Mij: 'Eet en drink zoveel jullie willen; want deze keer is
de rekening voor mij!'
[23] En wij aten en dronken heel
welgemoed.
[24] Toen de Farizeeën dat zagen,
ergerden zij zich nog meer en zeiden hardop tegen elkaar: 'En dat moet de door
God in deze wereld gezonden Messias zijn? Wat zijn hij en zijn leerlingen toch
vreetzakken en zuipers! En bovendien weten wij ook nog dat hij met tollenaars,
heidenen en andere zondaars omgaat en zijn brood met ongewassen handen eet, en
dan mag hij nog zoveel wonderen doen, een echte schriftgeleerde en Farizeeër
zal niet In hem geloven! ,
[25] Hierop zei de waard: 'Daar zal
Hem vast en zeker weinig aan gelegen zijn! Als Hij de Heer is -wat ik nu ook
geloof zal Hij, die in Zichzelf de meest volmaakte geest uit God is, het wel
niet nodig hebben Zich naar onze wereldse instellingen te richten, maar wij
zouden dat moeten doen naar die, welke Hij ons zal geven!'
[26] De Farizeeën zeiden: 'Wat jij ons
zegt ergert ons niet, omdat wij wel weten dat jij meer een Samaritaan dan een
Jood bent; wij ergeren ons alleen over het feit dat hij door zijn onderricht en
daden vele Joden verleidt en zich uitgeeft voor iets wat hij niet kan zijn, omdat
hij zich in veelopzichten niet aan de wet van Mozes houdt!’
[27] Hierop stond Ik met een ernstig
gezicht op en zei: 'Met wie moet Ik dit ontaard soort mensen vergelijken?
Johannes at en dronk vrijwel niets anders dan sprinkhanen en wilde honing en
leidde een streng boetvaardig leven; toen zeiden zij: 'Wat is die man toch een
huichelaar en schijnheilig!' Maar dat zeiden ze omdat Johannes hun hun
goddeloosheid en ontelbare zonden voorhield, en om die reden zorgden ze ervoor
dat ze Herodes zover kregen dat hij hem in de gevangenis liet gooien en
onthoofden.
[28] Ik eet en drink, gedraag me niet
als een kwezelaar en kniesoor en treed iedereen vriendelijk tegemoet; Ik help
iedereen die naar Mij toe komt, Mij gelooft en Mij om hulp vraagt, en dan
zeggen zei: 'Wat is die man toch een zuiper en vreetzak en een vriend van
zondaren, tollenaars en heidenen, en hij houdt zich niet aan de geboden van
Mozes!'
[29] Maar wat te denken van hetgeen
zij leren: ' Als je offert, is dat nuttiger voor je dan wanneer je zelf je
vader en moeder eert!' Heffen zij Gods geboden daar dan niet mee op en kwellen
ze de mensen daardoor niet met regels, die zij tot heil van hun buik hebben
uitgevonden? Daarom zullen ze later ook des te meer verdoemd worden! Ze leggen
de mensen ondraaglijke lasten op, maar raken die zelf met geen vinger aan! Voor
de grote offers beloven zij lange gebeden te houden en laten die voor de ogen
van de bedrogen en blinde mensen weerzinwekkend gevoelloos en zinloos door hun
ondergeschikte dienaren opdreunen. Zijn zij dan niet hetzelfde als mensen die
muggen grootbrengen terwijl ze in ruil daarvoor kamelen verslinden?
[30] Ja, ja, ze eten hun brood wel met
gewassen handen, maar hun hart is vol drek en vuil. Daarom lijken ze ook op
keurig en sierlijk witgekalkte graven, die van binnen vol rotting en stank
zijn. Met ongewassen handen brood te eten verontreinigt de mens niet en wel het
minst als men geen gelegenheid heeft om zijn handen te wassen, wat vaak
voorkomt -; maar leugen, bedrog, afgunst, gierigheid, vraatzucht en zwelgerij,
trots, haat, woede, ontucht, hoererij, echtbreuk en het loochenen van God in
de mens verontreinigen hem en maken hem tot een kind van de hel! ,
[31] Toen de Farizeeën dat van Mij
hadden gehoord, werden ze heel boos, stonden op van hun tafel en verlieten de
zaal, wat ons allemaal erg aangenaam was.
[32] De waard kwam naar Mij toe en
bedankte Mij uitvoerig dat Ik de Farizeeën de waarheid zo recht in hun gezicht
had gezegd, en ook al Mijn leerlingen prezen Mij.
[33] Tenslotte zei de waard: 'O Heer
en Meester, deze woorden van U zullen de een of andere Farizeeër toch wel tot
betere gedachten over U brengen?'
[34] Ik zei: 'Je zou nog eerder tien
Moren wit kunnen wassen dan dat een van deze huichelaars zich bekeert en boete
doet! Wanneer gierigheid, afgunst en heerszucht te diep geworteld zijn geraakt
in een mens, is er vrijwel geen sprake meer van echte verbetering! Maar laat
ze maar broeden onder elkaar; morgen is er weer een dag, waarop er iets te
doen zal zijn!'
[1] (De Heer:) 'Maar jij hebt een
zieke knecht die jouw oogappel is, omdat hij je steeds het meest trouwen
ijverig heeft gediend, en die nu al een heel jaar lang niet kan opstaan van
zijn ziekbed omdat hij door jicht wordt geplaagd. Als je dat wenst en gelooft,
kan Ik hem helpen.'
[2] De waard zei: 'O Heer en Meester, als U
mij die genade wilt bewijzen, wil ik alles doen wat U maar wilt dat ik voor U
doe!'
[3] Ik zei: 'Dan geschiede naar je
geloof. Ga maar eens kijken of je knecht nog pijn lijdt!'
[4] Toen liep de waard onmiddellijk
naar de kamer waar de zieke knecht zich bevond, en kijk, de knecht was gezond
en hij vertelde de waard dat hij duidelijk de indruk had gehad dat het om hem
heen gebliksemd had en dat daarna in één ogenblik alle pijn en zwakheid hem
hadden verlaten, en wel zo, dat hij nu direct van zijn ziekbed wilde opstaan!
God moest een wonder aan hem hebben gedaan.
[5] De waard zei: 'Sta maar gerust op
en kom dan naar de grote zaal; daar zul je Degene zien die jou op zo'n wonderbaarlijke
wijze gezond heeft gemaakt!'
[6] De knecht deed snel wat de waard
hem had bevolen; en die kwam met een heel dankbaar hart direct weer bij ons
terug.
[7] Toen de waard weer bij ons kwam en
Mij zijn dank had betuigd, kwam de genezen knecht er ook snel achteraan, en
samen met hem kwamen ook de overigen van het personeel en de bedienden en
dienstmeisjes; en ze vroegen wie van ons degene was die de opperknecht zo
wonderbaarlijk van zijn jicht had genezen.
[8] De waard wees met zijn hand naar Mij
en zei: 'Deze Godmens hier, van wie ik openlijk moet zeggen en bekennen dat wij
geen van allen ook maar in de verste verte waardig zijn dat Hij naar ons toe en
over de drempel van mijn huisdeur is gekomen. Bedank Hem allemaal voor al de
genade die Hij ons bewezen heeft en geef Hem altijd voor alle mensen de eer!'
[9] Na deze woorden van de waard
knielde de genezen knecht onmiddellijk aan Mijn voeten, dankte Mij en prees Mij
luid; dat deden toen ook de anderen van het personeel, de bedienden en de
dienstmeisjes, wat een groot lawaai in het huis teweegbracht, dat ook door de
Farizeeën werd gehoord, hoewel ze zich in een kamer bevonden die ver van onze
zaal was gelegen, en een van hen kwam kijken wat er aan de hand was.
[10] Toen hij hoorde dat Ik de knecht
volledig van zijn jicht had genezen, en op welke manier, ergerde hij zich en
zei tegen de waard, die hij bij zich riep
(de Farizeeër): 'Pas op voor deze
volksopruier; want als hij die wonderen doet met hulp van de overste der
duivels of door een ander soort toverij, die hij wellicht van de Essenen heeft
geleerd, zullen de Romeinen weldra te weten komen dat het hele volk hem
achterna loopt en hem tenslotte tot koning over alle Joden wil maken, en dan
zullen ze op ons afkomen en ons er flink van langs geven!'
[11] De waard zei: 'Vanwege deze
wonderdoener, die de Romeinen zeker allang beter kennen dan wij, heb ik van hun
kant niets te vrezen; maar van jullie kant zou ik alles te vrezen hebben, als
ik niet een Romeins burger was! Maar jullie zouden deze man moeten vrezen, die
vervuld moet zijn van Gods geest, omdat Hij anders onmogelijk zulke tekenen en
daden kan doen, waartoe alleen God in staat is; en wie vervuld is van Gods
geest is ook een ware Heer over alles in de hemel en op aarde, en degenen die
Hem vijandig bejegenen hebben alleen Hem te vrezen, maar Hij hen niet! Jouwaan
mij gerichte waarschuwing zal in mijn gemoed dus ook nooit wortel schieten!'
[12] Toen de rabbi, die eigenlijk ook
al een lagere Farizeeër was, dat van. de waard had gehoord, werd hij nog kwader
dan tevoren, zei vervolgens mets meer en begaf zich weer naar zijn metgezellen.
[13] Toen hij bij hen kwam, vroegen ze
hem onmiddellijk wat er aan de hand was geweest.
[14] De
rabbi was echter door de woorden van de waard toch tot nadenken gestemd en deed
daarom heel onverschillig verslag van wat er was. voorgevallen, en zei dat het
personeel vanwege dat voorval in gejubel was uitgebarsten, wat weinig te
betekenen had. .
[15] Daar namen de andere Farizeeën
genoegen mee en vroegen met verder, maar ze zwelgden verder en zeiden: 'Laten
we die verblufte waard maar zijn plezier gunnen om zijn heiland en Messias te
prijzen in een rondtrekkende wonderarts, die onmiskenbaar uit de school van de
Essenen stamt en met wie ook de Romeinen veel op hebben; over een paar weken
zal bij hem alles wel weer vergaan en vergeten zijn!'
[16] Die
stemming van de al behoorlijk aangeschoten Farizeeën was goed voor ons, omdat
zij ons daardoor met rust lieten en wij met elkaar belangrijke dingen konden
bespreken. .
[17] Ook het personeel, de bedienden
en de dienstmeisjes die onze zaal binnen waren gekomen gingen op bevel van de
waard weer aan hun werk; want ze hadden nog veel te doen vanwege enkele
vreemdelingen, die voor het merendeel voor handel vanuit Kapernaüm hier naar
het marktplaatsje waren gekomen. Alleen de genezen knecht bleef bij ons, en at
en dronk met ons mee en sterkte zich.
[1] De waard zei tegen Mij: 'O Heer en
Meester, aangezien we op dit moment rustig bij elkaar zitten en niet bang
hoeven te zijn dat we door iemand gestoord worden, en het ook nog niet zo laat
in de avond is, vraag ik U mij een aantal dingen te noemen, die nodig zijn om
het ware heil van de ziel te bereiken!'
[2] Ik zei: 'Geloof zonder te
twijfelen in God, houd je aan Zijn geboden, heb Hem boven alles lief zoveel je
maar kunt en je medemensen als jezelf, en geloof dat Ik de beloofde Messias
ben, die als de eeuwige Waarheid, het Licht en het Leven Zelf nu in een lichaam
in deze wereld ben gekomen, opdat allen die in Mij geloven en volgens Mijn leer
leven, het eeuwige leven zullen hebben! Als je dat allemaal gelooft en ernaar
handelt, zul je voor je ziel in eeuwigheid het ware, levende heil verwerven en
behouden.
[3] Kijk, dat alleen is volkomen
voldoende om het rijk Gods in jezelf te bereiken; al het andere is ijdel en
heeft met betrekking tot het nut voor de ziel geen waarde voor God. Als Ik als
Heer van al het leven je dit zeg, kun je ook geloven dat het zo is en niet
anders.'
[4] De waard zei: 'O Heer en Meester,
ik geloof dat nu vast en zonder enige twijfel; alleen heeft Mozes nog een
heleboel regels en voorschriften gegeven, bijvoorbeeld dat men als Jood alleen
maar bepaalde spijzen mag eten, zijn lichaam herhaaldelijk moet wassen, moet
vasten, boete moet doen in zak en as, een haren mantel moet dragen, en zo nog
een groot aantal voorschriften meer, die moeilijk te onthouden en derhalve nog
moeilijker in acht te nemen zijn, waardoor je dan ook steeds in de angst leeft
datje vol zonden bent, die je in onwetendheid hebt begaan. Hoe moet je je wat
die dingen betreft eigenlijk gedragen? Is het strikt in acht nemen van alle
voorschriften die Mozes en ook de andere profeten hebben gegeven een absolute
voorwaarde om het goddelijke welgevallen te bereiken?'
[5] Ik zei: 'Als je in acht neemt wat
Ik je zojuist heb gezegd, heb je daardoor .al alles vervuld wat er bij Mozes en
alle profeten geschreven staat wat je moet doen. De mens moet eten en drinken
om zijn lichamelijke leven in stand te houden; maar de spijzen en de drank
moeten zuiver en vers zijn. En zo is het voor het lichaam ook goed en gezond om
het zo schoon mogelijk te houden, en zo ook in alle dingen zuiver, matig en
nuchter te zijn. Dergelijke verordeningen zijn dus niet alleen voor de Joden
goed en heilzaam, maar voor alle mensen; want in een ziek lichaam kan ook de
ziel zich niet zo gemakkelijk verheffen tot datgene wat haar heil kan
bevorderen en haar voor het eeuwige leven kan sterken.
[6] Kijk, daarom heeft God door Mozes
en ook door de andere profeten datgene voorgeschreven wat voor de duur van het
aardse leven goed voor het lichaam is, en de mens doet er goed aan als hij ook
die regels in acht neemt!
[7] Wie echter doet wat Ik je zojuist
heb gezegd, wordt dan wel geleid door de geest van het rijk Gods in zijn eigen
hart, en die toont hem ook de regels voor het welzijn van zijn lichaam; en op
die manier ligt in datgene wat Ik je heb gezegd, alles al besloten! - Heb je
dat nu allemaal goed begrepen?'
[8] De waard zei, waarbij de genezen
knecht heel dankbaar met hem instemde: 'O Heer en Meester, wij danken U uit het
diepst van onze ziel, van gans er harte en met al onze levenskrachten voor Uw
heel wijze en waarachtige les, die een heel ander licht in ons heeft ontstoken
dan de lange preken van de Farizeeën, die het hele heil van de mensen enkel
aten afhangen van het feit of men zich strikt houdt aan die vele uiterlijke
dingen en regels; maar of men zich houdt aan Gods geboden, waardoor de ziel
gelouterd en voor het eeuwige leven sterker gemaakt kan worden, hechten ze
bijna geen waarde en ze zeggen dat de mens in plaats daarvan kan offeren -wat
nuttiger voor hem zou zijn dan wanneer hij zich star en met moeite aan de
geboden houdt.
[9] En zo zie je de mensen vaak grote offers
voor de deuren van de Farizeeën neerleggen; maar iemand die zich strikt aan de
geboden van Mozes houdt, zie je bijna helemaal niet meer. Want de mensen
zeggen: als je door offers in Gods ogen hetzelfde kan bereiken en nog meer van
je zonden gereinigd wordt dan wanneer je je moeizaam aan de geboden houdt, dan
is offeren veel gemakkelijker en je geweten lichter, omdat volgens de woorden
van de Farizeeën offers alles voor God verzoenen, maar het houden van de
geboden alleen maar voorzover iemand in staat is geweest strikt en gewetensvol
het een of andere gebod te houden.
[10] Welnu, als je die leer vergelijkt
met wat U, o Heer en Meester, mij hebt aangeraden en heel duidelijk hebt
uitgelegd, dan bestaat daar toch een oneindig groot verschil tussen. Bij U is
alles de volle en levende waarheid, en bij de Farizeeën verdorven, dode leugen,
waardoor werkelijk geen enkele ziel het eeuwige leven kan bereiken. Heer, wat
moeten wij nu in het vervolg ten opzichte van de Farizeeën doen?'
[11] Ik zei: 'Luister naar wat zij als
zuiver woord van Mozes en de profeten verkondigen, en handel naar dat zuivere
woord; maar houd je niet aan hun eigen instellingen, want in Gods ogen zijn die
een gruwel!
[12] Er staat immers ook geschreven:
'Zie, dit volk eert Mij met de lippen; maar hun hart is verre van Mij!' Maar Ik
zeg jullie: het einde van hen die een menselijke leer verkondigen is nabij
gekomen! Daarom ben Ik, die de Waarheid, de Weg en het Leven ben, naar jullie
toegekomen en Ik zal de leugen en haar kwade werken wegvagen. Weliswaar zal Ik
deze wereld binnenkort verlaten, en in de tijd dat Ik voor het oog afwezig ben
zullen de leugen en haar valse en kwade dingen nog een tijdlang voortwoekeren
onder de mensen op aarde; maar dan zal Ik op de juiste tijd met alle macht en kracht
naar jullie mensen terugkomen en een einde maken aan de heerschappij van de
leugen en het bedrog!
[13] Nu al bewerk Ik daarvoor in de
harten van de mensen de grond en bouw Ik een nieuwe tempel en een nieuwe stad
Gods. Laten we de bouw zo snel mogelijk voltooien, opdat de oude tempel en de
stad van leugen, bedrog en alle kwaad voor altijd vernietigd worden!
[14] Dit zullen jullie nu nog wel niet
in alle zuiverheid begrijpen; maar als jullie van Mijn geest doordrongen
zullen zijn, zal jullie ook dat heel duidelijk zijn, en dan zullen jullie je
herinneren wat Ik jullie van tevoren heb gezegd.'
[15] Deze woorden van Mij waren ook
voor de leerlingen niet helemaal duidelijk, en daarom zeiden ze onder elkaar
(de leerlingen): 'Hij heeft al verschillende keren over een tweede wederkomst
op deze aarde gesproken, maar steeds op een tamelijk vage manier, zoals
profeten dat doen! Laten we het Hem nu eens een keer ronduit vragen - misschien
vertelt Hij er deze keer meer en duidelijker over!'
70
De wederkomst van de Heer (Luc. 17:22-36)
[1] Na dit onderlinge overleg wendden
de leerlingen zich tot Mij en zeiden: 'Heer en Meester, U hebt ons al
verschillende keren gezegd dat het ons gegeven zal zijn de geheimen van het
rijk Gods goed te begrijpen, en U hebt ons ook al zoveel dingen duidelijk
onthuld, dat wij in de geest Uw oneindige schepping en nog duizend andere
dingen goed begrijpen, waar nog geen enkele geleerde zich ooit een voorstelling
van heeft gemaakt en waar hij zich door eigen speuren en zoeken ook nooit een
volkomen duidelijke voorstelling van zal kunnen maken, om welke reden alle
menselijke kennis tot nu toe dan ook stukwerk is. Zeg ons nu toch ook eens wat
meer concreets over Uw wederkomst! In welke tijd zult U wederkomen, en waar en
hoe? Want wij zijn van mening dat ook dat hoort bij het begrijpen van de
geheimen van Gods rijk.'
[2] Ik zei: 'Ook dat heb Ik jullie al
verschillende keren heel uitvoerig getoond; maar omdat ook jullie niet volkomen
van Mijn geest doordrongen zijn, begrijpen jullie het nog niet ten volle. Het
jaar, de dag en het uur kan Ik jullie niet met zekerheid zeggen, omdat dat op
deze aarde immers allemaal van de volkomen vrije wil van de mensen afhangt.
Daarom weet ook geen engel in de hemel het, maar alleen de Vader en ook degene aan
wie Hij het wil openbaren. Bovendien is het voor het heil van de ziel niet
absoluut noodzakelijk om het heel precies van tevoren te weten.
[3] Zou het goed zijn voor een mens,
als hij de dag en het uur van zijn sterven heel precies van tevoren zou weten?
Voor heel weinigen, die in de geest wedergeboren zijn:ja; maar voor tallozen
zou het een groot kwaad zijn! Want het naderende uur van hun overlijden zou hen
dermate van vrees, angst en vertwijfeling vervullen dat ze zulke vijanden van
het leven zouden worden, dat ze zichzelf voortijdig van het leven zouden
beroven om zodoende de angst voor de dood te ontvluchten, of ze zouden in een
dermate sterke levenstraagheid terechtkomen, dat daar voor de ziel weinig heil
van te verwachten zou zijn. Het is dus beter voor de mens om niet alle dingen
van tevoren helemaal zeker te weten, namelijk wat, hoe en wanneer hem in deze
wereld het een of ander kan en ook moet overkomen.
[4] Ik zeg jullie: de tijd zal komen
dat jullie in degenen die in geloofsopzicht jullie nakomelingen zullen zijn,
net als nu hier zullen vragen wanneer de dag van de Mensenzoon zal komen, en
zullen verlangen die dag te zien en hem toch niet zien zoals jullie verlangen.
In die tijd zullen er velen opstaan en op de voorgrond treden en met een wijs gezicht
zeggen: ' Zie, die dag is hier, of daar en dan! ' Maar ga daar niet heen en
volg zulke profeten niet.
[5] De dag van Mijn tweede wederkomst
zal zijn als een bliksem, die van het oosten naar het westen hoog langs de
bewolkte hemel schiet en alles verlicht wat onder de hemel is. Voordat dat zal
gebeuren, zal -zoals Ik jullie al verscheidene malen heb verkondigd - de Zoon
des mensen nog veel moeten lijden en geheel en al verworpen worden door dit
geslacht, namelijk door de Joden en Farizeeën, en in later tijden door degenen
die men nieuwe Joden en Farizeeën zal noemen.
[6] Zoals het ging ten tijde van
Noach, zal het ook gaan in de tijd van de tweede komst van de Mensenzoon. Ze
aten en dronken heel welgemoed, ze trouwden en lieten zich ten huwelijk geven
tot op de dag dat Noach in de ark klom en vervolgens de vloed kwam en allen
verdronken. En het zal op dezelfde manier gaan als ten tijde van Lot: ze aten
en dronken, ze kochten en verkochten en plantten en bouwden. Op de dag dat Lot
uit Sodom wegging, zoals Ik jullie op de Olijfberg nader heb verklaard, regende
het echter al vuur en zwavel uit de hemel en bracht hen allen om.
[7] Zie, zo zal het ook zijn en
gebeuren in die tijd, wanneer de Zoon des mensen voor de tweede keer weer
geopenbaard zal worden! Wie op die dag op het dak is en weet dat zijn huisraad
in het huis is, laat die niet van het dak afkomen om zijn huisraad op te halen!
- wat als volgt verstaan moet worden: wie de dingen werkelijk begrijpt, moet
bij dat begrip blijven en niet dat niveau verlaten, uit angst dat hij daardoor
misschien aan wereldse voordelen zou kunnen inboeten; want die dingen zullen
vernietigd worden.
[8] Evenzo nog een ander beeld: wie
zich op het veld (de vrijheid van inzicht) bevindt, moet zich niet omkeren naar
wat er achter hem is ( oude drogleren en de instellingen daarvan) , maar zich
het lot van de vrouw van Lot herinneren en in de waarheid voorwaarts streven.
[9] Ik zeg jullie nog meer: in
diezelfde tijd zullen er twee in een molen zijn en hetzelfde werk doen. De ene
wordt aangenomen en de andere achtergelaten, dat wil zeggen, de eerlijke
werker zal aangenomen en de ontrouwe en zelfzuchtige achtergelaten worden. Want
wie zijn ziel vanwege de wereld probeert te behouden, zal haar verliezen; maar
wie haar omwille van de wereld zal verliezen, zal haar leven behouden en haar
tot het ware, eeuwige leven helpen.
[10] Verder zeg Ik jullie nog: in een
en dezelfde nacht van de ziel zullen twee mensen in een en hetzelfde bed
liggen. Ook dan zal de een aangenomen en de ander achtergelaten worden, dat wil
zeggen: twee mensen zullen zich weliswaar uiterlijk gezien in de sfeer van een
en dezelfde geloofsbelijdenis bevinden. maar de een zal in de daad een levend
geloof hebben en daarom ook aangenomen worden in het levende en lichte rijk
Gods, maar de ander zal enkel vasthouden aan de uiterlijke cultus, die geen
innerlijke waarde voor het leven van de ziel en de geest heeft, en zal niet
opgenomen worden in het levende en lichte rijk Gods, omdat zijn geloof zonder
de werken der naastenliefde als het ware dood is.
[11] En verder zullen er.twee mensen
op het veld van de arbeid zijn. De één, die zonder eigenbelang in het levende
geloof zal werken uit liefde tot God en uit liefde tot zijn naaste, zal ook in
het ware rijk Gods worden opgenomen; degene echter die op hetzelfde veld zal
werken als de Farizeeën zonder innerlijk levend geloof uit puur eigenbelang,
zal vanzelfsprekend achtergelaten en met opgenomen worden in het levende en
lichte rijk Gods!'
[12] Kijk, zo zal het gesteld zijn met
de tweede komst van de Mensenzoon en zo zal het zich manifesteren! Als jullie
in de toekomst dieper doordrongen zullen zijn van Mijn geest, zullen jullie
alles wat Ik heb gezegd ook duidelijk begrijpen; op dit moment kan Ik het
jullie echter niet helderder en duidelijker vertellen.'
[13] De leerlingen zeiden: 'Heer en
Meester, dat is allemaal goed zo en wij geloven Uw woorden; maar waar en
wanneer zal dat gebeuren, naar aardse tijd gerekend? Dat zou U ons toch ook nog
wel kunnen zeggen!'
71
De laatste tijd vóór de wederkomst van de Heer (Luc. 17:37)
[1] Ik zei: 'Het is. echt
verbazingwekkend hoe weinig jullie de dingen nog begrijpen. Ik heb jullie toch
al vaak genoeg uitgelegd waarom het aardse tijdstip nog niet - zoals jullie
denken – tot op de dag nauwkeurig vast te stellen is, terwijl Ik jullie wel
precies met zekerheid het ogenblik zou kunnen noemen waarop deze of gene berg
met zijn rotsige toppen door een bliksem vernietigd wordt! Want in dat geval
hebben we met gerichte materie te maken, die in alles helemaal afhankelijk is
van de macht van Mijn wil; maar bij de mensen, die een vrije, zichzelf
bepalende wil hebben, gaat dat niet op dezelfde name. De. reden daarvan heb Ik
jullie al vaak getoond en jullie zullen die toch eindelijk eens begrijpen, en
jullie moeten daarom ook niet voortdurend met dezelfde vragen bij Mij aankomen!
[2] Als jullie het 'waar' en 'wanneer'
dan met alle geweld preciezer bepaald willen hebben, onthoud dan wat Ik jullie
nu zal zeggen: ‘waar het aas is, verzamelen zich ook al gauw de vrije
adelaars.'
[3] De leerlingen zeiden:'O Heer en
Meester, nu hebt U alweer iets gezegd wat wij niet kunnen begrijpen! Wie is het
aas, en wie zijn de adelaars; en waar zal het aas zijn, en waar zullen de vrije
adelaars vandaan komen?'
[4] Ik zei: 'Kijk maar eens naar het
trage en ongelovige farizeeërdom, dan zien jullie het aas! Ik en allen die in
Mij geloven, Joden en heidenen, zijn de adelaars, die het aas weldra helemaal
zullen opeten. Zo is ook de nacht der zonden van de ziel een aas, waaromheen
het licht des levens zich begint te verspreiden en het aas met al zijn nevels
en drogbeelden vernietigt, zoals de ochtend dat met de nacht doet.
[5] Zoals dat nu voor onze ogen
gebeurt met het jodendom dat nu zonder waarheid of geloof is, waardoor het een
geweldig aas is geworden, waarmee het over ongeveer vijftig aardse jaren
afgelopen zal zijn, zo zal het er in later tijden ook voorstaan met de leer en
de kerk die Ik nu sticht. Die zal tot een nog veel erger aas worden dan het jodendom
nu, en dan zullen ook de vrije licht en levensadelaars van alle kanten over
haar heen komen en ze als een aas, dat alles zou willen verpesten, met het vuur
van de ware liefde en met de macht van het licht der waarheid verteren. En dat
kan nog gebeuren voordat er na Mijn leven hier, zoals Ik nu lichamelijk in
jullie midden ben, tweeduizend aardse jaren verlopen zullen zijn -wat Ik
jullie bij andere gelegenheden ook al heb uitgelegd.
[6] Tóen vroegen jullie je af, evenals
nu, waarom dat eigenlijk op die manier door God toegelaten wordt. Ik heb jullie
echter ook al vaak, zoals ook deze keer, laten zien dat Ik de mensen, aan wie
een volkomen vrije wil, een vrije zelfbeschikking is gegeven, met Mijn
almachtige wil niet zo kan en mag leiden als al het overige geschapene, klein
en groot, in de hele oneindigheid; want als Ik dat zou doen, zou de mens geen
mens zijn, maar net als een dier of plant of steen, die door Mijn almacht
gericht is. Hopelijk zullen jullie dat nu wel inzien en begrijpen en Mij niet
zo gemakkelijk meer dingen vragen, die voor iedereen die ook maar enigszins
helderder denkt toch voor de hand liggen.
[7] Als er nu in deze tijd, terwijl Ik
nog in een lichaam op deze aarde temidden van jullie rondga en leer, al
verscheidene mensen in Mijn naam beginnen rond te trekken en Mijn leer tot hun
materiële voordeel verbreiden, maar daar ook hun eigen onzuivere zaad tussen
mengen, waaruit tussen de magere tarwe op de akker des levens en de waarheid
daarvan al gauw veel slecht onkruid zal opgroeien - zal het dan verbazing
wekken als er in later tijden in Mijn naam nog meer valse en niet geroepen
leraren en profeten opstaan en met machtige woorden, met het zwaard in de hand,
tot de mensen zullen roepen: 'Kijk, hier is Christus!' of 'daar is Hij!'?
[8] Als jullie en later jullie echte,
zuivere opvolgers dat zullen horen en zien, geloof zulke schreeuwers dan niet!
Want aan hun werken zullen zij net zo gemakkelijk te herkennen zijn als bomen
aan hun vruchten; want een goede boom brengt goede vruchten voort. Aan
dorenstruiken groeien geen druiven en aan distels geen vijgen.
[9] Waar het rijk Gods uit bestaat, en
de enige manier waarop het zich in de mens zelf manifesteert en waar dat
gebeurt, heb Ik zojuist in jullie bijzijn tegen de Farizeeën gezegd; jullie zullen
dus ook wel inzien en begrijpen dat diegenen niet geloofd moeten worden die
roepen: 'Ziehier, ziedaar!' Want zoals de geest inwendig in de mens is en al
het leven, denken, voelen, weten en willen oorspronkelijk daarvan uitgaat en
alle vezels doordringt, zo is ook het rijk Gods, dat het ware levensrijk van de
geest is, alleen maar inwendig in de mens en niet op de een of andere manier
uitwendig of buiten de mens.
[10] Wie dat op de juiste manier in
zich opneemt en het volgens de volle, levende waarheid begrijpt, zal in
eeuwigheid nooit door een valse profeet misleid kunnen worden; wie in zijn
gemoed echter lijkt op een windvaan of een rietstengel in het water, zal
natuurlijk niet de van rust vervulde en door waarheid verlichte haven van het
leven vinden. Wees daarom geen windvanen en rietstengels, maar ware
levensrotsen, waar de stormen en watergolven geen vat op hebben! - Hebben
jullie dat nu goed begrepen?'
[11] De leerlingen zeiden: 'Ja, Heer
en Meester, nu hebben wij U wel weer goed begrepen, omdat U ons deze kwestie
heel helder en in begrijpelijke woorden hebt toegelicht; maar wanneer U
dikwijls in sterk verhulde beelden tot ons spreekt, kunnen wij niet anders dan
zeggen: 'Heer, waar dan, en hoe?' Maar ook danken wij U nu, zoals altijd, voor
deze genade die U ons gegeven hebt en vragen U, of U telkens weer zoveel geduld
met ons wilt hebben!'
[12] Ik zei: 'Als Ik als de mensen zou
zijn, zou Mijn geduld met jullie al wel verscheidene keren te klein geweest
zijn; maar omdat Ik ben, zoals jullie Mij kennen, vol van het grootste geduld,
lankmoedigheid, liefde en zachtmoedigheid, zullen jullie je over Mijn geduld
ook nooit hoeven te beklagen. Wees echter ook zo geduldig, zachtmoedig en
deemoedig als Ik van ganser harte ben, en heb elkaar lief als broeders onder
elkaar, zoals ook Ik jullie liefheb en altijd heb liefgehad; dan zullen jullie
daardoor aan iedereen laten zien dat jullie werkelijk Mijn leerlingen zijn!
Laat geen van jullie denken dat hij meer is dan zijn medeleerling, want jullie
zijn allemaal gelijke broeders; alleen Ik ben jullie Heer en Meester en zal dat
in alle eeuwigheid en ook in alle tijdperken van deze wereld zijn en blijven.
Want als de Vader geen geduld zou hebben met Zijn kinderen, wie anders zou er
dan nog geduld met hen hebben?
[13] We hebben nu al geruime tijd met
elkaar voor het Godsrijk gewerkt, in welke tijd jullie ook vele vergissingen
hebben begaan, en nog niet een van jullie is door Mij verstoten, zelfs niet die
ene die Ik jullie al herhaaldelijk heb aangeduid en die tot op dit moment nog
een duivel is, die zijn leven nog niet heeft gebeterd. Maar Mijn liefde en
geduld hebben hem nog niet gericht; hoeveel minder zal ze diegenen richten die
met alle liefde en vol geloof aan Mij hangen! Daarom kunnen jullie ook altijd
verzekerd zijn van Mijn hoogste liefde en geduld; want als iemand in Mij
blijft, blijf Ik ook in hem.'
[1] Nu zei de waard met diep ontzag en
hoogachting: 'O Heer en Meester, Uw daden zijn zeer wonderbaarlijk - maar Uw
woorden zijn werkelijk zuivere waarheid en leven. Want als U handelt, merkt
ook een blinde dat er in Uw wil meer dan menselijke kracht en macht heerst;
maar als U spreekt, herkent men pas helemaal dat U de Heer Zelf bent! Want de
wijsheid van Uw woorden is groter dan het helderste licht van de middagzon.
[2] Maar nu moet ook ik de vrijheid
nemen om U, o Heer en Meester, ter wille van het rijk Gods een vraag te
stellen. Als U mij dat genadig wilt toestaan, zal ik spreken.'
[3] Ik zei: 'Zeg wat je maar wilt; dan
zal Ik je antwoorden!'
[4] Nu zei de waard: 'Heer en Meester,
tegen Uw dierbare leerlingen en daarnaast ook tegen mij en mijn door U genezen
opperknecht hebt U nu heel wijze dingen gezegd over Uw tweede komst en derhalve
ook over de komst van het rijk Gods op deze aarde. Daarbij is mij één ding erg
opgevallen, en wel wat betreft het rijk Gods op aarde dat ergens in de verre
toekomst zal ontstaan en dat het rijk Gods dus ook werkelijk op de aarde komt.
[5] Zo zei U ook dat het rijk Gods
geenszins met uiterlijke praal onder de mensen zal komen, maar dat het al diep
binnen in de mens is, en dat die het alleen maar hoeft te zoeken, te vinden en
in zichzelf hoeft te ontplooien.
[6] Ik ben nu echter van mening dat
wij ons hier allemaal in Uw tegenwoordigheid bevinden, die duidelijk niet in
ons, maar nog heel erg buiten ons is, en dat wij met het grootste vertrouwen
kunnen zeggen: zie, hier is Christus, de sinds eeuwigheid gezalfde Heer aller
heerlijkheid, en Hijzelf is alles in alles en derhalve ook het eeuwige rijk
Gods en het Leven en de Waarheid! omdat U nu bij ons bent, is ook Uw rijk niet
in ons, maar bij ons, temidden van ons.
[7] Zal het met deze zeer heilige
gebeurtenis in de eerder door U genoemde tijd ook zo zijn, of zal Uw tweede
komst toch heel erg verschillen van die van nu?'
[8] Ik zei: 'O Mijn beste vriend, je
hebt nu echt heel goed gesproken en Ik kan je zeggen dat niet jouw vlees en
bloed, maar alleen jouw geest je dat heeft ingegeven; maar toch zal het met de
toekomstige wederkomst van de Mensenzoon zijn zoals Ik jullie allemaal
duidelijk genoeg heb verteld.
[9] Je hebt helemaal gelijk als je nu
zegt dat het rijk Gods in Mij naar jullie toe is gekomen en zich bij jullie en
in jullie midden bevindt; maar dat is nog niet voldoende om het eeuwige leven van
de ziel te bereiken en ten volle te behouden, omdat het rijk Gods in Mij
weliswaar naar jullie toe is gekomen, maar daarmee nog niet is doorgedrongen
tot jullie innerlijk, wat pas kan en zal gebeuren wanneer jullie zonder
rekening te houden met de wereld Mijn leer helemaal in jullie wil en derhalve
ook in alles wat jullie doen hebben opgenomen. Als dat eenmaal het geval zal
zijn, zullen jullie niet meer zeggen: 'Christus, en met Hem het rijk Gods, is
naar ons toe gekomen en woont bij en onder ons!', maar jullie zullen zeggen:
'Nu leef ik niet meer, maar Christus leeft in Mij!' Als dat bij jullie het
geval zal zijn, zullen jullie ook ten volle begrijpen dat het rijk Gods niet
met uiterlijke pracht en praal naar en in de mensen komt, maar zich enkel inwendig
in de mens ontplooit en de ziel in het eeuwige leven van dat rijk Gods trekt en
haar daarin blijvend vasthoudt.
[10] Weliswaar moet de weg eerst van
buitenaf aan de mens getoond worden door Gods woord, dat vanuit de hemelen tot
de mens komt en waarbij men kan zeggen: 'Vrede zij met je; want het rijk Gods
is nabij gekomen!' Maar daarom is de mens nog niet in het rijk Gods, en het
rijk Gods niet in hem.
[11] Pas wanneer de mens begint te
geloven zonder te twijfelen en zijn geloof tot leven brengt door volgens de
leer te handelen, ontplooit het rijk Gods zich in de mens, zoals het leven in
een plant zich in het voorjaar onmiskenbaar van binnenuit begint te ontplooien
wanneer de plant door het licht van de zon wordt beschenen, verwarmd en
daardoor aangezet tot innerlijke activiteit.
[12] Al het leven wordt weliswaar van
buitenaf gestimuleerd en gewekt, maar het ontstaan, de ontwikkeling,
ontplooiing, vorming en versteviging komt dan altijd van binnenuit.
[13] Zo moeten ook dieren en mensen
hun voedsel eerst van buitenaf in zich opnemen; maar dat opnemen van voedsel en
drank is nog lang niet de echte voeding van het lichaam, maar die gaat daarna
pas vanuit de maag naar alle delen van het lichaam. Zoals in zekere zin de maag
het leven voedende hart van het lichaam is, zo is ook het hart van de mens de
voedende maag van de ziel, die de geest uit God in haar moet wekken, en Mijn
leer is het ware levensvoedsel en de ware levensdrank voor de maag van de ziel.
[14] In wat Ik aan de mensen leer ben
Ik dus een werkelijk voedend brood uit de hemelen, en het handelen volgens die
leer is een ware levensdrank, een zeer goede en krachtige wijn, die door zijn
geest de hele mens tot leven wekt en hem door en door verlicht door de lichtend
oplaaiende vlam van het levensvuur. Wie dat brood eet en die wijn drinkt, zal
in eeuwigheid geen dood meer zien, voelen of smaken.
[15] Als jullie dat nu begrepen
hebben, handel er dan ook naar; dan zullen Mijn woorden in jullie volledige,
levende waarheid worden!'
[1] Nu zeiden de leerlingen: 'Heer en
Meester, deze les van U is goed te begrijpen - maar toen U eens in Kapernaüm,
waar zoveel volk uit alle streken rond Jeruzalem U achterna gereisd was, een
soortgelijk onderricht gaf over het eten van Uw vlees en het drinken van Uw
bloed, was dat kennelijk een harde leer, met name voor die mensen die Uw
eenvoudige, duidelijke woord niet begrepen hebben zoals het naar de ware
betekenis begrepen moest worden, en daarom hebben toen vele toenmalige
leerlingen U verlaten. Wijzelf begrepen het aanvankelijk niet, maar de waard,
die nooit een leerling van u was geweest, heeft het ons uitgelegd, en als wij
nu die leer met deze vergelijken, wil die hetzelfde zeggen als wat U nu heel
duidelijk en glashelder hebt uitgelegd. - Hebben wij gelijk of niet?'
[2] Ik zei: 'Jazeker, want brood en
vlees zijn een en hetzelfde, zoals ook wijn en bloed, en wie in Mijn woord het
brood der hemelen eet en door volgens dat woord te handelen, dus door de werken
van de ware, meest onbaatzuchtige liefde voor God en zijn naaste de wijn des
levens drinkt, eet ook Mijn vlees en drinkt Mijn bloed. Want zoals het
natuurlijke brood dat door de mensen wordt gegeten in de mens in vlees wordt
veranderd en de gedronken wijn tot bloed wordt, zo wordt in de ziel van de mens
het brood van Mijn woord in vlees en de wijn van de daadwerkelijke liefde in
bloed veranderd.
[3] Als Ik echter zeg: 'Wie Mijn vlees
eet', dan is daarmee ook al aangegeven dat hij Mijn woord niet alleen in zijn
geheugen en in zijn hersenen heeft opgenomen, maar tegelijkertijd ook in zijn
hart, dat -zoals Ik al zei - de maag van de ziel is, en dat ook heeft gedaan
met de wijn van de daadwerkelijke liefde, die daardoor geen wijn meer is, maar
reeds het bloed des levens; want het geheugen en het verstand van de mens
verhouden zich precies zo tot het hart als de mond tot de natuurlijke maag.
Zolang het natuurlijke brood zich nog tussen de tanden in de mond bevindt is
het nog geen vlees, maar brood; als het echter fijngekauwd in de maag aankomt
en daar met de maagsappen wordt vermengd, is het wat zijn fijne voedende delen
betreft al vlees, omdat het overeenkomt met het vlees. Zo is het ook met de
wijn of met water, dat zeker ook wijnstof bevat, omdat zonder water, dat de
aarde in zich draagt om alle planten en dieren te voeden, de wijnstok zou
sterven. Zolang je de wijn in je mond houdt, gaat hij niet in het bloed over;
maar in de maag zal hij daar heel snel in overgaan.
[4] Wie dus Mijn woord hoort en het in
zijn geheugen bewaart, houdt het brood in de mond van de ziel. Als hij er met
zijn verstand ernstig over na begint te denken, kauwt hij het brood fijn met de
tanden van de ziel; want het verstand is voor de ziel wat de tanden in de mond
zijn voor de lichamelijke mens.
[5] Als Mijn brood, Mijn leer dus,
door het verstand fijngekauwd ofwel als volle waarheid begrepen en opgenomen
is, moet die vervolgens ook door de liefde voor de waarheid in het hart worden
opgenomen en door de vaste wil overgaan in de daad. Als dat gebeurt, dan wordt
het woord. omgezet. in vlees en door de ernstige daadkrachtige wil in het bloed
van de ziel, dat Mijn geest in haar is, zonder welke de ziel even dood zou zijn
als een lichaam zonder bloed.
[6] De ernstige daadkrachtige wil komt
overeen met een goed verteringsvermogen van de lichamelijke maag, waardoor het
hele lichaam gezond en sterk wordt gehouden; als de verteringskracht van de
maag zwak is, dan is het hele lichaam al ziek en zwak en wordt het zelfs van
het beste en zuiverste voedsel al ziek.
[7] Hetzelfde geldt voor de ziel, in
wier hart de wil om de leer in daden om te zetten verzwakt is. Ze bereikt uit
de volle, gezonde geestelijke kracht, blijft halverwege steken, raakt
gemakkelijk in allerlei twijfels en bedenkingen en begint nu eens het ene en
dan weer een ander voedsel te proberen, om te zien of die misschien een betere
en meer versterkende uitwerking heeft. Maar daarmee is de ziel, die eenmaal wat
ziekelijk is, toch niet helemaal geholpen. 'Ja " vragen jullie je nu af,
'is een ziekelijke ziel dan eigenlijk niet meer helemaal te helpen?' O ja, zeg
Ik. Maar hoe?'
74
De betekenis van het handelen volgens Gods woord
[1] (De Heer:) 'Luister! Als iemand
een zwakke maag heeft, neemt hij een keer een jullie welbekende kruidendrank,
waardoor de slecht verteerde spijzen langs de bekende natuurlijke weg uit de
maag en de darmen afgevoerd worden; die slecht verteerde spijzen zijn te
vergelijken met de bedenkingen die in de ziel zijn opgenomen, namelijk of ze
dit of dat wel helemaal moet geloven en ernaar moet handelen.
[2] Als de lichamelijke zwakke maag
eenmaal gereinigd is, wat moet er dan gedaan worden om te zorgen dat hij weer
sterk wordt en sterk blijft? Zo iemand moet echt actief worden en daarbij in de
frisse, zuivere lucht flink beweging nemen, dan zal de maag in eerste instantie
daardoor zijn volle en gezonde kracht herkrijgen. Kijk, dat moet de zielook
doen! Ze moet haar hart reinigen van alle dwaalleren, verkeerde voorstellingen
en ideeën. Dan moet ze de waarheid, zoals Ik die aan jullie leer, met liefde,
gewillig en vol geloof opnemen en daar flink mee aan het werk gaan; dan zal ze
daardoor weldra veel sterker worden en ook volledig en blijvend gezond worden!
[3] Daarom moet niemand van jullie alleen
maar luisteren naar Mijn woord, maar er ook serieus en ijverig naar handelen.
Dan zullen in zeer korte tijd alle bedenkingen en twijfels uit zijn ziel
verdwenen zijn.
[4] Zoals de natuurlijke maag van het
lichaam in gezonde, krachtige toestand allerlei rein en desnoods ook onrein
voedsel in zich kan opnemen zonder schade te lijden, omdat hij door zijn
activiteit al het onreine uit zichzelf verwijdert of het in iets zuivers
verandert, zo doet ook de gezonde, krachtige maag, van de ziel dat, en zodoende
is voor de reine mens alles rein, en zelfs de meest onreine geestelijk(e
pestwalm van de hel kan hem geen schade berokkenen.
[5] Als jullie volledig Mijn rijk in
je zullen bezitten, zullen jullie over slangen en schorpioenen kunnen wandelen
en vergif uit de hel kunnen drinken zonder dat het jullie ook maar enigszins
schaadt.
[6] Als jullie dat nu allemaal goed
hebben begrepen en in je opgenomen, zullen jullie nu ook overeenkomstig de
volle, levende waarheid inzien wat Ik in Kapernaüm wilde dat jullie zouden
verstaan onder 'Mijn vlees eten' en 'Mijn bloed drinken', en jullie zullen dat
voortaan zeker geen harde leer meer noemen.
[7] Reeds in de zichtbare natuurlijke
wereld zijn de diepere oorzaken van de dingen en van veel verschijnselen voor
het pure menselijke verstand moeilijk op een zodanige manier te verklaren dat
het vrij blijft van alle mogelijke dwalingen die het slechte bijgeloof voeden,
en het zo de weg der waarheid bewandelt; hoeveel moeilijker zijn de voor het
lichamelijke oog van de mens onzichtbare, hemels geestelijke dingen, krachten,
werkingen en verschijnselen dan voor het pure hersenverstand te begrijpen en
voor de ziel inzichtelijk te maken!
[8] Daarom zeg Ik jullie dan ook
altijd: jullie zullen pas in alle wijsheid in geestelijke, hemelse
levensomstandigheden en de kracht en macht daarvan ingewijd worden, als jullie
in Mijn geest volledig nieuw geboren zullen zijn op de manier, die Ik jullie
uitvoerig en duidelijk heb getoond. En vraag jezelf nu af, of jullie de juiste,
volle waarheid van dat alles ook ten volle hebben begrepen!'
[9] De leerlingen zeiden: 'Ja, Heer en
Meester, als U op die manier de geheimen van het rijk Gods voor ons onthult,
zijn ze voor ons ook gemakkelijk te begrijpen; maar als U in gelijkenissen gaat
spreken, is de betekenis van Uw woorden voor ons steeds moeilijk en soms
helemaal niet te begrijpen. Maar als U de gelijkenissen daarna aan ons uitlegt,
zien wij in dat alleen de goddelijke alwijsheid dergelijke beelden en
gelijkenissen kan geven. O Heer, wij danken U uit het diepst van ons hart voor
Uw meer dan grote geduld en Uw liefde voor ons! Als wij als mensen ooit zwak en
moe zouden worden op de weg naar de ware nieuwe geboorte, de wedergeboorte van
Uw geest in ons, verlaat ons dan niet, Heer, maar sterk ons, en laat ons nooit
zwak worden! En als ons gemoed angstig en verdrietig wordt, wanneer U in de
toekomst niet meer zichtbaar onder ons zult rondgaan, kom dan met Uw genade en
ontferming, en troost ons, en versterk onze liefde, ons geloof, onze hoop en
onze verwachting!'
[10] De waard en zijn genezen
opperknecht zeiden: 'O Heer en Meester, ook wij vragen U om hetgeen de
leerlingen U gevraagd hebben!'
[11] Ik zei: 'Waarlijk, waarlijk Ik
zeg jullie: datgene waar jullie de Vader in Mijn naam om zullen vragen, zal
jullie ook gegeven worden! Waar is er een vader onder de mensen, die toch
meestal alleen maar slecht zijn, die een kind dat hem om een stuk brood vraagt,
een steen, of een dochter die hem een vis vraagt, een slang zou geven?
[12] Als de mensen, die - zoals gezegd
- alleen maar slecht zijn, hun kinderen al goede gaven geven, hoeveel temeer
zal de Vader in de hemel, die als enige meer dan goed is, goede dingen doen
voor degenen die Hem liefhebbend en gelovig daarom vragen.
[13] Daarom kunnen jullie altijd een
vrolijk hart en een blij gemoed hebben; want de heilige en meer dan goede Vader
waakt altijd over jullie en zorgt voor jullie welzijn en zielenheil.
[14] En de Vader is in Mij, zoals Ik
altijd en eeuwig in Hem ben, en Ik geef jullie de volledige verzekering dat Ik
jullie nooit als wezen achter zal laten, tot aan het einde der tijden van deze
aarde.
[15] Waarlijk Ik zeg jullie: naar
degene die Mij werkelijk lief zal hebben en zich aan Mijn geboden zal houden,
zal Ik toekomen en Mijzelf aan hem openbaren, en dan zal iedereen zich ervan
kunnen overtuigen dat hij zich niet als een wees in de wereld bevindt! Degene
aan wie Ik Mij op die manier zal openbaren moet dat echter niet voor zichzelf
houden, maar die troost ook aan zijn broeders meedelen, opdat ook zij daardoor
getroost en gesterkt worden.
[16] Wie de zwakken graag sterkt, de
bedroefden troost en de lijdenden graag helpt, zal in al die dingen het
tienvoudige levensloon van Mij mogen verwachten. Daar kunnen jullie altijd
volledig van zijn verzekerd!'
[17] Deze woorden van Mij maakten
iedereen vrolijk en opgewekt, en de waard liet onze bekers nogmaals vullen met
zijn beste wijn, en wij dronken en praatten dan ook nog ongeveer een uur lang
met elkaar.
[1] Na een uur werd het echter
onrustig op straat; want er stak een harde wind op, die met onstuimig geweld
door de deuren en vensters van het huis loeide. Daardoor raakten de Farizeeën
zo erg ontsteld, dat twee van hen naar ons toekwamen en de waard angstig
vroegen hoe het zou aflopen.
[2] Maar de waard, die zelf bang werd
vanwege de zo plotseling opgestoken storm, zei: 'Hoe kunnen jullie, dienaren
van God, dat aan mij vragen? Anders weten jullie toch altijd alles en zeggen
dat God zonder jullie, die Zijn enige plaatsvervangers en Zijn dienaren en
knechten zijn, niets op deze wereld kan doen. Dan zullen jullie nu ook wel het
best weten waarom God deze geweldige storm zo plotseling heeft laten ontstaan
en hoe het af zal lopen. Wat moet Ik, die door jullie nog steeds als een halve
Samaritaan word beschouwd, dan weten, als jullie, die zo dicht bij God staan,
zelf vol vrees en angst vragen beginnen te stellen?'
[3] Eén van de Farizeeën zei:'Nou,
nou, blaas maar niet direct zo hoog van de toren, omdat je een burger van Rome
bent! Misschien weet die wonderbaarlijke Nazarener, die zeker goed ingewijd is
in alle geheimen van de natuur, ons iets te vertellen? Want zoiets hebben we
werkelijk nog nooit meegemaakt! Een storm, zoals die nu steeds erger begint te
woeden, begint toch altijd met een tamelijk zachte wind, die steeds heviger
wordt, net zo lang tot hij in een orkaan overgaat. Aan deze storm is echter
niet het minste zuchtje voorafgegaan, maar hij kwam volkomen plotseling, als
een machtige vloed, en loeit en raast nu met almaar toenemende hevigheid voort;
in dat geval mag men toch wel vragen hoe dat moet aflopen?'
[4] Terwijl de Farizeeër zo nog verder
wilde praten, ontlaadde zich buiten een heftige bliksem, waar onmiddellijk een
geweldig dreunende donder op volgde. Toen renden de twee Farizeeën van schrik
en angst naar ons toe om bij ons bescherming en troost te zoeken. Maar het
duurde niet lang, of een tweede bliksem ontlaadde zich met een nog grotere
hevigheid, die ook de overige Farizeeën en de schriftgeleerde naar ons toe
bracht. Iedereen in het hele huis was vervuld van vrees en hevige angst en
drong onze zaal binnen, en de Farizeeën kropen weg onder de tafel waar ze
eerder aan hadden gegeten.
[5] Toen vroeg de waard aan Mij: 'Heer
en Meester, het is moeilijk 's nachts de tijd te bepalen, wanneer je geen
sterren ziet; maar naar mijn gevoel te oordelen zou het intussen wel eens
bijna middernacht kunnen zijn. De meeste mensen hebben zich, moe van hun
dagelijkse werk, zeker al twee uur geleden ter ruste begeven en zouden 's
nachts rust moeten hebben; maar deze storm zal zeker niemand zijn rust gunnen,
aangezien het razen ervan zo hevig is dat zelfs een halfdode wakker moet worden
en geheel van angst en vrees vervuld moet raken. Waarom is deze storm nu zo
plotseling ontstaan? Kijk, ik ben toch iemand die niet zo gauw bang wordt; maar
ik beken eerlijk dat ik nu, ondanks Uw almachtige tegenwoordigheid, behoorlijk
bezorgd raak door het razen en woeden van deze storm, die absoluut niet wil
gaan liggen. Kunt of wilt U deze storm niet gebieden te gaan liggen? Want de
nacht is toch een tijd van rust voor de hele natuur en niet een tijd van
geweldige onrust. Waarom moeten zeker vele duizenden mensen en dieren door zo'n
nachtelijke storm eigenlijk de grootste angst en vrees voelen?'
[6] Ik zei: 'Zie je ook bij Mij soms
vrees en angst? Laat die uiterlijke storm maar woeden en razen; want geen enkel
rechtvaardig mens zal daardoor een haar gekrenkt worden!
[7] Veel erger is de innerlijke storm
van een grote zondaar, wanneer zijn einde nadert en hij de eeuwige dood voor
zich ziet en vreest dat Gods toorn over zijn hoofd zal komen. Zal hij nog wel
kunnen hopen bij God genade en ontferming te verkrijgen, terwijl hij nooit aan
een arme ook maar de kleinste barmhartigheid heeft bewezen, maar wel heel veel
mensen in de grootste ellende en de zwaarste nood heeft gedreven? Kijk, vriend,
zo'n zielenstorm is onuitsprekelijk veel verschrikkelijker dan zo'n natuurlijke
storm, waardoor de aarde een grote weldaad ontvangt en er daarnaast hier en
daar maar een heel klein beetje schade wordt berokkend. Daarom laten wij deze
natuurlijke storm dus maar een poosje woeden en razen, waarbij wij vol
vertrouwen en goede moed kunnen zijn!'
[8] Toen Ik de waard daarmee had getroost
en gerustgesteld, ontlaadden zich weer een paar geweldige bliksems waar zo'n
machtig dreunende donder op volgde, dat het stevige huis van de waard er
helemaal van trilde.
[9] Toen de Farizeeën, die onder een
tafel bij elkaar waren gekropen, voelden dat het hele huis schudde, begonnen
ze met trillende stem hardop te roepen: 'Jehova, God van Abraham, Isaak en
Jacob, ontferm U over ons en laat ons niet te gronde gaan vanwege deze
toverende en misdadig brutale Essenen, die' zich Joden noemen, maar met
Samaritanen, heidenen, tollenaars en andere zondaars omgaan en zich boven ons,
Uw echte dienaren, verheffen en ons overal bij de mensen in een kwaad daglicht
stellen, Uw naam ijdel gebruiken en, zoals wij weten, ook herhaaldelijk de
sabbat schenden!'
[10] De Farizeeën hadden dit nog maar
nauwelijks gezegd, of opnieuw ontlaadden er zich een paar hevige bliksems met
een luid geknetter, en één bliksem was zelfs ingeslagen in de synagoge die
tegenover het huis van de waard stond en had het houtwerk, het dak en de
banken, tafels en kasten in brand gezet.
[11] De waard zag dat direct door het
raam van de zaal en zei tegen de Farizeeën: 'Sta op en ga blussen; want de
laatste bliksem is in jullie synagoge ingeslagen en heeft het houtwerk in brand
gezet! Kortom, de synagoge staat in brand; ga er dus heen en probeer jullie
schatten en heiligdommen te redden!'
[12] Toen de Farizeeën dat hoorden
sprongen ze direct op, maakten groot spektakel in het huis en wilden Mij en
Mijn leerlingen ertoe brengen het vuur te blussen.
[13] Maar Ik zei ernstig: 'Wat heb Ik
met jullie brand en jullie synagoge te maken! Jullie hebben jullie God toch al
aangeroepen. Waarom verhoort Hij jullie bede dan niet? Werkelijk, als Ik, van
wie jullie blinde Farizeeën denken dat Ik een Esseen ben, de God van Abraham,
Isaak en Jacob zou vragen om de storm te gebieden op te houden, zou de storm
ook onmiddellijk gaan liggen! Maar dat zal Ik nu niet doen; want jullie houden
Mij voor een ketter en zondaar tegen jullie God, in wie jullie zelf in je hart
nog nooit hebben geloofd. Wend je nu dus maar tot jullie God, en kijk of Hij
jullie zal verhoren en helpen!'
[14] Hierop drongen de Farizeeën nog
sterker aan en smeekten ons hen te helpen, als er bij die reeds grote
uitslaande brand nog hulp mogelijk zou zijn.
[15] Ook de waard vroeg aan Mij: 'O
Heer en Meester, als U deze blinde .Farizeeën niet wilt verhoren, wil dan toch
mij verhoren! Want zie, mijn huis is maar zeventig passen verwijderd van de
brandende synagoge; als de hevige wind zou draaien, zou ook mijn huis gevaar
lopen in brand te vliegen, en dat kan des te gemakkelijker, omdat de storm niet
met regen gepaard gaat!'
[16] Ik zei: 'Ik heb je al een keer de
verzekering gegeven dat de rechtvaardige geen haar gekrenkt zal worden, en al
zou de wind tien keer draaien, dan zal jou en jouw huis daardoor nog geen
onheil overkomen. Maar dergelijke winden draaien niet zo gemakkelijk, wat Ik
goed weet, daarom heb je dus niets te vrezen.
[17] Maar in de synagoge liggen een
hele hoop onrechtmatig verkregen schatten waar arme weduwen. en wezen
ronddwalend in den vreemde om jammeren en weeklagen, terwijl deze blinde
Farizeeën, die zich door de Joden als dienaren Gods laten eren, zich hier
totaalonbezorgd vetmesten, zonder zich te bekomnieren om het ware heil van de
mensen. Daarom is het ook niet jammer van die schatten, waar God eeuwig nooit
een welbehagen in kan hebben. Maar dezen hier, die nu terecht schade lijden,
zullen in de toekomst nog een even goed leven leiden als ze tot nu toe hebben
gedaan!'
[1] Toen de Farizeeën dat van Mij
hadden gehoord, zei de ene, die nog de beste van hen was, tegen de
schriftgeleerde: 'Luister, die Galileeër heeft op zichzelf inderdaad geen
ongelijk. Zijn woorden steken weliswaar als scherpe pijlen, maar hij spreekt de
waarheid! Waarom heeft de bliksem eigenlijk precies onze synagoge moeten
treffen? De Galileeër weet waar wij mee bezig zijn en kan dat zeer zeker geen
lof toezwaaien, en hij weet dan ook heel goed dat God onze bede onverhoord zal
laten. Wij zouden hem nu vriendelijker moeten benaderen, dan zou hij ons
misschien toch op wonderbaarlijke wijze kunnen redden. Wie van ons kan er nu
met enige zekerheid beweren dat hij niet Degene is die ons beloofd is?'
[2] De schriftgeleerde zei: 'Begin ook
jij tegen ons te getuigen? Staat er soms niet geschreven: 'Uit Galilea staat er
geen profeet op!'?'
[3] De betere Farizeeër zei: 'Ja, ja,
dat staat zo wel geschreven; maar er staat nergens geschreven dat de Messias
niet in Galilea op zou kunnen staan. Als hij nu Diegene is, dan is hij ook geen
profeet, maar de Heer Zelf, en dan zou datgene wat er in de Schrift staat geen
betrekking op hem hebben!'
[ 4] De schriftgeleerde zei: 'Ja, als
dat zo zou zijn, dan natuurlijk niet; maar wie kan dat aantonen, en wie zou dat
wagen?'
[5] De Farizeeër zei: 'Hijzelf, en nu
misschien al vele honderdduizenden getuigen! Dat wij dat niet geloven, is niet
zijn schuld. Maar dit is een gelegenheid om ons te laten zien dat hij meer is
dan een profeet, en dan willen en zullen wij ook in hem geloven!'
[6] Hierop zei de schriftgeleerde
niets meer, ging naar buiten om te zien hoeveel schade het steeds groter
wordende vuur al had aangericht. Maar omdat de stormwind voortdurend zo hevig
blies, dat een mens zich nauwelijks rechtop staande kon houden, en de bliksems
ook vrijwel onafgebroken met luid gedonder door de lucht en de dikke wolken
flitsten, bleef de schriftgeleerde met nog een Farizeeër, die hem begeleidde,
niet lang als toeschouwer buiten staan, maar keerde al gauw weer terug in de
zaal en vertelde de anderen dat er van de synagoge niet veel meer te redden
zou zijn, aangezien het vuur al te hevig was geworden en men in deze plaats te
weinig water en te weinig dappere mensen had om te blussen.
[7] De betere Farizeeër liep echter
weer naar Mij toe en zei: 'Meester, U hebt gehoord wat ik tegen onze
schriftgeleerde over U heb gezegd; daar kon hij mij geen steekhoudend antwoord
op geven en zweeg dus liever, maar ging toch naar buiten om te zien of het wellicht
nog de moeite zou lonen de synagoge te blussen en zo ook nog enkele
kostbaarheden te redden. Daarmee heeft hij willen aangeven dat hij ook in U zou
gaan geloven, als U door Uw wondermacht de brand in de synagoge zou blussen en
op die manier ook een paar schatten zou redden. Maar omdat het kwade vuur alles
nu wel snel verteerd en vernietigd zal hebben, zal hij nu bij zichzelf denken:
'Daar valt noch met natuurlijke noch met wonderbaarlijke middelen meer iets te
redden, en dus blijf ik bij mijn ongeloof.'
[8] Wat mijzelf betreft denk en
oordeel ik nu heel anders; want voor mij zijn de twee tekenen die U hier hebt
gedaan voldoende, namelijk ten eerste het reinigen van de tien melaatsen en ten
tweede het genezen van de opperknecht, en ik geloof dat U onweerlegbaar de
Gezalfde Gods bent en dat voor U daarom ook niets onmogelijk is. En daarom
geloof ik dan ook dat U, als U dat zou willen, de storm zou kunnen bedaren en
het vuur in onze synagoge nog zou kunnen blussen en redden wat voor ons het
meest noodzakelijke is om van te leven! Heer en Meester, vergeef mij als ik
vroeger tegenover U gezondigd heb, en laat tenminste aan mij zien dat U ook
Heer over de elementen en de grote natuur bent!'
[9] Ik zei: 'Zalig ben je, omdat je
gelooft, en Ik wil voor jou ook doen al naar gelang je geloof! Ga daarom nu met
Mij mee naar buiten, dan zullen we zien wat echt geloof vermag!’
[10] Daarop ging Ik met de betere
Farizeeër naar buiten en keek met hem naar de felle brand, die reeds in het
gehele grote gebouw woedde, en Ik zei tegen hem, terwijl hij zonder vrees of
angst bij Mij stond: 'Denk je en geloof je nu nog dat het Mij mogelijk zou zijn
om met één woord die geweldige storm te bedaren, de brand te blussen en
daardoor tenminste jouw bezittingen te redden?'
[11] Vol vertrouwen zei de Farizeeër:
'Ja, Heer en Meester, nu pas geloof ik dat helemaal zonder enige twijfel!
Spreek slechts één woord, en er zal onfeilbaar gebeuren wat U wilt!'
[12] Ik zei: 'Welnu, dan zal het
gebeuren zoals je gelooft!'
113] Toen Ik dat had gezegd, ging de
storm plotseling liggen, en de brand in de synagoge doofde zo volkomen uit, dat
er in het hele grote gebouw niet een gloeiend vonkje meer te vinden was.
[14] Hierop viel de Farizeeër voor Mij
op zijn knieën en prees luid Gods kracht en macht in Mij.
[15] Maar Ik beval hem op te staan;
want nu begonnen allen, die door angst en vrees naar de grote zaal waren
gedreven, naar buiten te komen omdat ze wel merkten dat de storm geheel en al
was opgehouden en er door het raam ook niets meer te bespeuren viel van de
brand in de synagoge.
[16] Toen de schriftgeleerde dat met
de andere Farizeeën merkte en ook zag dat er geen wolkje ian de hemel was, zei
hij: 'Luister, dat is meer dan zelfs de meest wijze mens ooit had kunnen
dromen! Maar wat kunnen wij doen? Als wij in die Galileeër geloven, zal de hele
tempel ons weldra met gloeiende knuppels achterna zitten - en als we hem nu nog
niet geloven, dan hebben wij het volk uit de hele wijde omtrek tegen ons. Het
zal nu moeilijk worden de gulden middenweg te vinden en daarop voort te gaan.
Maar laten we daar morgen verder over praten. Breng ons nu licht, zodat wij ons
er snel van kunnen overtuigen welke schade wij door de brand hebben geleden!'
[17] Toen bracht de waard lichten, die
uit was vervaardigd waren, en iedereen begaf zich naar de synagoge om te zien
wat er allemaal door het vuur vernietigd was. De Farizeeën ontdekten al gauw
dat het vuur een grote verwoesting in hun woningen had aangericht en begonnen
daar hevig over te klagen; maar toen ze in de woning van de betere, gelovige
Farizeeër kwamen, waar Ik Mij samen met hem bevond, stonden allen perplex toen
ze daar alles onbeschadigd en in goede orde aantroffen.
77
In de beschadigde synagoge
[1] Toen kwam de schriftgeleerde naar Mij toe
en zei: 'Meester, waarom hebt U ook onze woningen niet zo beschermd als deze
hier?'
[2] Ik zei: 'Waarom hebben jullie dan
niet net zo geloofd als deze ene hier?'
[3] De schriftgeleerde zei: 'Wij
konden onszelf toch niet tot geloof dwingen! Bij een volkomen geloof hoort een
gedegener overtuiging dan wij van U konden hebben. In deze tijd, waar het
wemelt van allerlei tovenaars en wonderdoeners, is het moeilijk - en met name
voor een oude schriftgeleerde -om tussen de vele op elkaar lijkende verschijnselen
de waarheid te ontdekken en die dan zonder twijfel als zodanig aan te nemen en
zonder twijfel te geloven!’
[4] Ik zei: 'Wie heeft dan deze
metgezel van jullie tot geloof gedwongen, en hoe heeft hij tussen de vele valse
verschijnselen de waarheid ontdekt? Kijk dat zit hem niet in het verstand van
de mens, maar in zijn betere en meer oprechte hart!
[5] jullie hebben er al heel lang geen
gewetenskwestie meer van gemaakt om de mensen op alle mogelijke manieren te
beliegen en te bedriegen tot jullie uiterlijke wereldse voordeel; alleen hij
heeft dat niet gedaan, omdat hijzelf nog enige waarde hechtte aan Gods geboden
en ze niet zo verdraaide als jullie ze hebben verdraaid.
[6] jullie hadden in je hart geen
geloof en daarom ook geen levenswaarheid meer, en daar komt het door dat jullie
Mij niet konden herkennen en niet in Mij konden gaan geloven; want waar geen
waarheid en geen leven is, kan zelfs de helderste waarheid en het leven daarvan
niet opgenomen worden en een blijvende woning krijgen.
[7] Waar echter nog enige waarheid en
het leven daarvan in het hart van een mens woont, krijgt ook een hogere
waarheid gemakkelijk ruimte, die dan het levende geloof en de kracht daarvan
voortbrengt. En dat was bij deze metgezel van jullie het geval, en daarom heb
Ik het ook laten gebeuren zoals hij geloofde. Dat is de reden van jullie
ongeloof en hardheid van jullie hart, die jullie even blind maakt en houdt als
jullie soortgenoten overal in het hele land der Joden. Nu heb Ik gesproken en
zal Ik weer naar de herberg gaan.'
[8] Op deze woorden van Mij wist de
schriftgeleerde met zijn aanhangers niets te antwoorden; en begeleid door de
bekeerde Farizeeër, de waard en de genezen opperknecht begaf Ik Mij direct naar
de herberg, waar alle leerlingen nog aan tafel zaten en met elkaar over Mijn
leringen en daden spraken.
[9] De andere Farizeeën en de
schriftgeleerde doorzochten met behulp van de lichten de synagoge met
verscheidene bedienden van de waard, om te zien wat er allemaal door de brand
was verwoest. Ze hadden dat ook de volgende dag kunnen doen; maar aangezien ze
veel goud, zilver en nog andere schatten bezaten, die goed in de synagoge
verstopt waren in verschillende hoeken en gaten in de muur, wilden ze zich
ervan overtuigen in hoeverre het vuur ook die verborgen schatten al dan niet
gespaard had. Toen ze de hoeken en gaten in de muren ijverig doorzocht hadden
en toch nog het een en ander onbeschadigd aantroffen, begonnen ze zich iets
beter te voelen; maar toch plaatsten ze er tegen een goede beloning een wacht,
bestaande uit enkele knechten van de waard, opdat niemand iets van hen zou
stelen en hen nog armer zou maken dan ze nu meenden te zijn.
[10] Intussen waren wij met elkaar in
gesprek over veel dingen, die hier niet weergegeven hoeven te worden, omdat ze
op de plaatsen waar ze zijn voorgekomen, toch al meer dan voldoende
uiteengezet en verklaard zijn.
[11] In het bijzonder werd door Mijn
leerlingen onze reis van Jericho tot in deze plaats duidelijk en in het kort
verteld, waarbij de Farizeeër, de waard, zijn knecht en zijn vrouwen enkele van
zijn volwassen kinderen zich buitengewoon verbaasden en de Farizeeër
herhaaldelijk luid uitriep: 'Nee, dat is eindeloos veel meer dan nodig is om
zelfs stenen ziende te maken! En mijn metgezellen blijven nog blind en proberen
hun armzalige wereldse schatten veilig te stellen, terwijl de hoogste en eeuwig
onvergankelijke schatten van het leven hier in de grootste overvloed op tafel
komen. Maar wat kan iemand van ons doen, als de Heer des levens zo dikwijls
tevergeefs de grootste tekenen doet en de mensen lessen geeft die alleen maar
uit het hart en de mond van God kunnen komen? Helaas leef ik temidden van
wolven en moet ik met hen meehuilen, om niet door hen verscheurd te worden.
Maar van nu af aan zullen ze mij niet meer aan het huilen krijgen; want nu weet
ik wel wat ik zal doen!'
[12] Terwijl onze Farizeeër nog
dergelijke uitroepen deed, kwam ook de schriftgeleerde, die wilde gaan
vertellen dat het vuur nog een flinke hoeveelheid schatten niet had
beschadigd.
[13] Maar de Farizeeër stond direct
tegen hem op en zei: 'Ik verzoekje hier op deze heilige plaats te zwijgen over
het verdoemenswaardigste vuil van de wereld! Dat vuil heeft de mensen tot
duivels gemaakt en hun zielen in de poel van de eeuwige dood gestort. Maar hier
onder ons verblijft de Heer des levens, die alle macht over alles in de hemel
en op aarde bezit, en Hij is gekomen om ons van het oude juk van de hel en de
eeuwige dood te verlossen door Zijn liefde, genade en meer dan grote erbarmen,
- en jij tracht het vuil van de hel in veiligheid te brengen, opdat je dan nog
blinder, verstokter en doder zult zijn in je ziel dan je nu al bent! Hier staan
de poorten van de hemel wijd open, en jij en je andere metgezellen spannen je
in om de hel in stand te houden voor jullie zelf. O, wat moeten de blindheid
van jullie zielen en de verstoktheid van jullie harten groot zijn!
[14] Vraag jezelf eens af! Wie kan
Degene wel zijn, aan wie winden, stormen, bliksems, vuur en alle andere
elementen en krachten van de natuur gehoorzamen? Ik heb Hem herkend en ben
daardoor nu meer dan gelukkig; waarom herken jij Hem nog niet, die jou met de
lichtste ademtocht van Zijn almachtige wil kan vernietigen of naar de hel kan
verstoten? Omdat jij met lichaam en ziel aan het slechte vuil van de wereld
hangt en dood en blind bent in je hart!'
78
De geestelijke duisternis van de schriftgeleerde
[1] Toen de schriftgeleerde dat van de
bekeerde Farizeeër had gehoord, werd hij uiterlijk gezien weliswaar wrevelig, maar
innerlijk begon hij toch na te denken en zei na een poosje: 'Gelukkig degene
aan wie een open hart is gegeven; aan mij is dat tot nu toe nog niet gegeven!
Ik heb de Schrift wel bestudeerd en de waarheid gezocht -wat kan ik er dan aan
doen dat ik haar niet heb kunnen vinden? Wat had het voor zin als ik las: 'God
heeft met Abraham, Isaak en Jacob en met nog vele anderen zo en zo gesproken en
heeft Zich door Mozes en de andere profeten aan de mensen geopenbaard?' Waarom
heeft Hij dan niet met mij en vele andere mensen als ik gesproken? Ben ik soms
minder mens dan degenen met wie God heeft gesproken en aan wie Hij Zich heeft
geopenbaard?
[2] Pas nu is er weer een mens onder
ons opgestaan, die ons weer opnieuw toont dat de Schrift niet louter een door
heerszuchtige mensen bedachte en verzonnen fabel is, en dat er een God bestaat
aan wie alle hemelen en alle machten en krachten van de natuur onderworpen
zijn. En daarom is het nu ook het moment om na te denken en te onderzoeken hoe
en waarom God nu weer een mens heeft opgewekt, die ons door daden en woorden
toont dat de Schrift waarheid en geen fabel is.
[3] Ik ben niet door mijn eigen wil en
mijn eigen kracht mens geworden, maar door een ondoorgrondelijke wil en de even
ondoorgrondelijke kracht en macht daarvan. Kan ik er soms iets aan doen als
deze kracht en macht mij niet zo hebben geleid, dat ik nooit aan hun bestaan
had kunnen twijfelen? Laat mij nu dus nadenken, om in mijzelf de weg te vinden
waarlangs de aloude waarheid opnieuw herkenbaar wordt; spreek daarna pas met
mij!'
[4] Daarop zei de bekeerde Farizeeër:
'Hoe groot moet iemands blindheid van zijn hart en verstand wel niet zijn, als
hij bij zulke verschijnselen en met name bij zulke lessen nog wil nadenken en
nauwkeurig wil overwegen of en hoe God ertoe gebracht kon worden om de mensen
van deze aarde in deze tijd weer een keer een teken te geven van Zijn
almachtige bestaan, en of dat teken wel ten volle waarachtig is. O Heer en
Meester vol zuiver goddelijke kracht, wees ook de blinden en verstokten genadig
en barmhartig!'
[5] Ik zei: 'Vriend, houd je daar maar
niet mee bezig; want op deze wereld heeft alles zijn tijd! In de ziel van je
metgezel zit nog teveel goud en zilver van deze wereld, en daar kan het rijk
Gods niet zo gemakkelijk een plek krijgen als bij mensen wier zielen niet door
de mammon van deze wereld verhard en blind zijn geworden. Hij schuift de schuld
op God, dat Hij hem veronachtzaamd zou hebben - maar hij bedenkt niet dat ook
hij heel veel betekenisvolle waarschuwingen van God heeft gekregen, die hem
tot een groot licht voor zijn ziel hadden kunnen worden als die niet reeds van
kind af aan met allerlei begeerte naar goud en zilver was gevuld.
[6] Hij was destijds al in de tempel,
toen het onmiskenbare wonder plaatsvond met de hogepriester Zacharias, die zij
tussen het altaar en het allerheiligste gewurgd hebben, omdat hij het grote
misbruik en de bedriegerijen van de heerszuchtige Farizeeën en hun trouwe
aanhangers begon te hekelen en af te schaffen. Hij was ook in de tempel toen
Simeon en de oude Anna leefden en hij heeft hun woorden gehoord; hij was ook
nog in de tempel toen Ik als twaalfjarige knaap de absoluut onmiskenbare
tekenen gaf van de geest die in Mij woont, en hij kende Johannes, de
boeteprediker in de woestijn, die een zoon was van Zacharias en de oude, vrome
Elisabeth.
[7] Vanwege louter goud en zilver
herkende hij het licht uit de hemelen niet, hoewel het voor duizenden
rechtstreeks voor het grijpen lag. Hij dacht wel heel veel na met zijn hersenen
-maar wat heeft een ziel, waarvan het hart door louter mammon verhard en
verduisterd is, voor nut van zulk denken, dat lijkt op een vluchtig dwaallicht,
dat weliswaar als een bliksemflits de nacht voor een ogenblik verlicht, maar
direct daarna een veel diepere duisternis tot gevolg heeft dan de aardbodem
voordien bedekte?
[8] Waarlijk Ik zeg jullie: als een
dergelijk verstandelijk licht in de mens al de zuiverste duisternis is, hoe
diep duister moet dan de eigenlijke nacht van het hart en van de ziel zelf dan
wel niet zijn! Laat jij deze schriftgeleerde het rijk Gods maar met zijn
dwaallicht zoeken; hoe langer hij het op die manier zal zoeken, des te minder
zal hij het vinden! Zolang hij zijn hart en daardoor ook zijn ziel niet
volkomen vrij maakt van de mammon, zal hij ook Gods rijk niet binnengaan.
[9] Zijn woorden lijken op die van een
blinde die God er ook voor een deel de schuld van geeft dat hij blind is en
niet begrijpt dat andere mensen kunnen zien, aangezien hijzelf immers niets
ziet. Bij iemand die lichamelijk blind is zijn dergelijke woorden echter te
verontschuldigen als hij zichzelf niet moedwillig blind heeft gemaakt; maar
bij iemand die blind is aan zijn ziel zijn dergelijke woorden niet te
verontschuldigen, aangezien hij net als vele anderen allang ziende had kunnen worden
als hij de hem welbekende middelen daarvoor getrouw had gebruikt. -Maar we
zullen dat nu laten rusten; morgen is er ook nog tijd om te praten over de
middelen waarmee het innerlijke licht bereikt kan worden. De vier uur die we
vannacht nog over hebben zullen we besteden aan de rust van ons lichaam!’
[10] De waard vroeg onmiddellijk of Ik
naar een eigen slaapvertrek wilde gaan.
[11] Ik zei: 'We blijven hier aan
tafel; want Mijn leerlingen slapen hier voor het merendeel toch al en de lampen
beginnen uit te gaan.'
[12] Daarmee was de waard tevreden.
[13] De Farizeeër wilde ook bij ons
blijven; maar de schriftgeleerde zei tegen hem: 'Kom maar met mij mee naar jouw
woning, die ongedeerd is gebleven; ik zal vannacht bij jou verblijven en nog
over veel dingen met jou spreken!’
[14] De Farizeeër zei: 'Heel goed, -
maar met het bespreken zal het de rest van de nacht niet veel meer worden; want
ook mijn oogleden beginnen zwaar te worden!’
[15] De schriftgeleerde zei: 'Nou,
nou, dat doet er niets toe; laten we toch maar gaan en rust nemen! Misschien
staat ons een goede droom te wachten, die ons meer te zeggen heeft dan wij aan
elkaar te vertellen hebben; want ik heb bij zulke opwindende gelegenheden
altijd nog heel wonderlijke dromen gehad en zal daar ook deze keer zeker niet
van verschoond blijven.'
[16] Met die woorden gingen de twee
weg en namen hun nachtrust.
79
De droom van de schriftgeleerde
[1] Toen de zon 's morgens al boven de
bergen uitkwam en Ik en de leerlingen zoals gewoonlijk reeds buiten waren, ontwaakten
ook de Farizeeër en de schriftgeleerde; ze wasten zich volgens het strenge
gebruik van de Joden en de Farizeeër vroeg toen aan de schriftgeleerde of hij
soms een droom had gehad. [2] Deze zei (de schriftgeleerde): 'Ja, vriend, zoals
ik je gezegd heb voordat we gingen rusten; maar ik heb alleen maar dwaze dingen
door elkaar gedroomd.
[3] Luister! Ik bevond mij tussen hoge
bergen, en waar ik ook keek, overal zag ik enkel goud en zilvermijnen; en ik
zag een heleboel mijnwerkers, die die metalen in grote klompen uit de bergen
haalden. Toen ik dat metaal echter in zo'n enorm grote hoeveelheid voor mij
zag, begon het elke waarde voor mij te verliezen, en toen de mijnwerkers steeds
maar meer van dat metaal boven de grond haalden werd ik bang, en ik begon een
uitweg te zoeken, maar waar ik ook heenging om daar weg te komen, steeds was de
weg zodanig met de grootste klompen goud en zilver versperd dat het onmogelijk
was om daar ooit overheen te komen en een uitweg te vinden.
[4] Toen wendde ik mij in mijn grote
angst en bijna volslagen vertwijfeling tot een mijnwerker die in mijn buurt
stond, en ik vroeg hem mij een weg uit die goud en zilverkloof te tonen.
[5] Maar op heel grove toon brulde hij
mij toe: 'Er bestaat hier geen uitweg! Wie eenmaal in deze kloof verdwaald is
geraakt, komt er niet meer uit; want wij zien meteen wanneer iemand hier bij
ons terechtkomt en versperren hem dan de weg naar buiten, zodra hij onze
schatten is gaan bewonderen. In deze kloof hebben al buitengewoon veel
machtigen en groten der aarde hun ondergang gevonden, en jij zult niet een van
de laatsten zijn!'
[6] Na deze zeer dreigende woorden van
die grove mijnwerker, die toen direct van mij wegliep, bereikten mijn vrees en
angst hun hoogtepunt, zodat ik daardoor totaal bewusteloos op de grond viel en
in die kwalijke toestand in mijn droom andermaal in een nieuwe droom
terechtkwam.
[7] Toen kwam er een man naar mij toe
die mij op ernstige toon vroeg wat ik daar deed.
[8] Ik zei: 'Waarom vraag je me dat -
ik weet niet eens wanneer, hoe en waarom ik hier ben gekomen. Ik heb dat
immers nooit gewild en toch bevind ik mij hier.'
[9] Daarop verdween de man en spoedig
daarna zag ik een boosaardig dier op mij afkomen. Toen raakte ik in een nog
grotere angst. Maar ik zag een bliksem uit de hemel komen die dat boosaardige
dier trof, waarvan ik je de gestalte niet kan beschrijven. Het begon te
kronkelen en te steigeren en weldra stortte het in een diepe afgrond, en ik
begon mij meer op mijn gemak te voelen.
[10] Ik stond op en haastte mij van
die plek naar een plaatsje toe, dat tamelijk ver van mij weg lag en er
vriendelijk en uitnodigend uitzag. Al gauw kwam ik in de buurt van dat
plaatsje. Ik zag er heel sierlijke tuinen, waar een groot aantal van allerlei
vruchtbomen stonden die ik niet kende en waarvan de takken vol hingen met de
meest buitengewone vruchten.
[11] In een van die tuinen zag ik ook
vrouwen en meisjes van een grote schoonheid, en ik begon zin te krijgen om met
hen te praten. Maar mijn lust was ook snel weer over; want toen de meisjes en
de vrouwen mij zagen, begonnen ze te schreeuwen en vluchtten ze voor mij weg.
[12] Ik dacht bij mijzelf: 'Waarom is
dat toch?'
[13] Toen hoorde ik een stem vanuit
een verborgen hoek: 'Dat is onze vijand! Vlucht voor hem, opdat hij ons niet
ook hier van onze bezittingen, onze kuisheid en onschuld berooft! Jullie, onze
mannen, grijp hem en bind hem vast en werp hem in een kerker waar padden en
slangen huizen!'
[14] Toen ik dat hoorde, begon ik te
vluchten over stenen en stoppels; uiteindelijk viel ik van vermoeidheid op de
grond en daarna werd ik wakker.
[15] Werkelijk, dat was toch wel een
dwaze en slechte droom, en ik ben van het angstzweet nog helemaal nat over mijn
hele lijf.
[16] Wat vind jij nu, vriend, van deze
nare onzinnige droom?'
[1] De Farizeeër zei: 'Vriend, deze
droom die je mij nu hebt verteld lijkt mij niet zo naar en onzinnig te zijn als
jij denkt, en hij heeft naar mijn mening een heel diepe levensbetekenis
voorjou, die ik je in een paar woorden duidelijk zou kunnen maken!'
[2] De schriftgeleerde zei: 'Doe dat
dan; ik wil heel graag naar je luisteren!'
[3] De Farizeeër vervolgde: 'Luister!
De goud en zilverkloof, die jou zo beangstigde en waaruit je geen uitweg meer
kon vinden, toonde je de toestand van je ziel die met louter begeerte naar
goud bepantserd is en die ondanks al haar denken en zoeken geen uitweg uit die
toestand meer kan vinden naar de vrije ruimte van de zuivere en levende
waarheid vanuit God. De mijnwerkers, die jij de genoemde metalen in grote
klompen uit de bergen zag halen, zijn je eigen onverzadigbare begeerten naar
dergelijke aardse schatten. En de mijnwerker die tegen je zei dat er geen weg
meer uit die kloof leidde en die jou ook niet zachtzinnig vertelde dat je zeker
te gronde zou gaan, is je eigen geweten dat jou - als het ware voor de laatste
keer - zeer ernstig vermaande, omdat je geen acht meer sloeg op zijn zachtere
vermanende stem.
[4] Hierop werd je zo bang en angstig,
dat je bewusteloos op de grond viel. Dat is een teken voor jou, dat je naar
mijn mening als volgt moet begrijpen: Omdat jij je begeerte begon te verachten
en te ontvluchten en daardoor je ziel van haar pantser ontdaan hebt, heb je je
oude liefde en derhalve ook je materiële leven opgegeven en viel je als het
ware dood op de grond. En omdat je dat hebt gedaan, ontlook er in jou al snel
een ander en reeds vrijer leven.
[5] De man
die toen al gauw naar je toe kwam en je een heel belangrijke vraag stelde, die
jij niet kon beantwoorden, was alweer je geweten,jouw geest van gene zijde uit
God. Toen hij van je wegging, zag je onmiddellijk een boosaardig dier, dat
niets anders was dan jouw oude begeerte, die jou ondanks de reeds vrijere
toestand van je ziel in je gemoed achtervolgt. Maar omdat je nu een afschuw
hebt van je oude zonde, is zelfs de herinnering eraan voor jou weerzinwekkend
en verachtelijk, en je doet moeite om dat boosaardige dier te ontvluchten,
opdat het je niet opnieuw grijpt en je te gronde richt en doodt. Zo'n
gerechtvaardigde vrees van jou voor jouw kwaadaardige dier wordt door de hemel
gezien en deze zendt een bliksemstraal van de levende waarheid uit God. Dit
raakt jouw boosaardige dier zo goed, dat het daarna nog wel een poosje steigert
en kronkelt, maar tenslotte toch in de afgrond stort en niet meer in jouw ziel
tevoorschijn komt. .
[6] Nu vertoont zich aan jou, nog van
grote afstand, een aangenaam plaatsje, waardoor je je helemaal op je gemak
begint te voelen. Je haast je naar dat dorp en naar de zeer mooie tuinen daar
in de buurt, die rijk zijn aan bultengewone vruchtbomen en vruchten. Die
gerieflijke plaats is de in je hart teruggekeerde rust, en de tuinen stellen de
nieuwe waarheden uit God voor, waar jij veel genoegen aan beleeft. Maar omdat
ze niet jouw eigendom zijn omdat je er nog niet naar handelt, zie je ze als het
ware nog buiten jezelf, en de vruchten durf je niet te pakken.
[7] In één tuin zag je ook heel mooie
vrouwen en meisjes, waar je graag mee zou willen praten en nader kennis maken.
Maar als zij, die de diepste levende waarheden zijn, jou als een puur,
uiterlijk verstandsmens in het oog krijgen, vluchten ze van jou weg en jij
denkt: 'Waarom willen ze mij eigenlijk niet, waarom vluchten ze van mij weg?'
Dan ontwaakt je geweten weer en het laat je zien hoe arm je bent aan werken van
liefde tot God en je naaste, en hoeveel onrecht, datje de arme weduwen en
wezen hebt aangedaan,jij nog moet goedmaken -waar je verstand echter nog voor
terugschrikt.
[8] Dan zegt je geweten opnieuw:
'Grijp hem en bindt hem vast -waarmee je uiterlijke verstand is bedoeld - en
werp hem in een donkere kerker, waar slangen en padden huizen!' Dat wil met
andere woorden zoveel zeggen als: Neem zelf je wereldse verstand gevangen met
behulp van je levende geloof in God en Zijn tot ons gekomen Gezalfde, en verban
het en geef het terug aan de donkere wereld en haar giftige zorgen; want uit
het woord Gods moet een nieuw en zuiver geestelijk verstand ontstaan, anders
kun je de plaats van de ware, troostrijke zielenrust niet binnengaan.
[9] Dan schrik je evenwel opnieuw,
omdat je denkt dat je in je uiterlijke verstand je hele leven bezit, en daarom
vlucht je nog een poosje over harde en dode stoppels en stenen des aanstoots. Die
stoppels en stenen zijn de dwaasheden van de wereldse wijsheid, die jou moe
maken en opnieuw doen vallen. Heil jou, als je door deze val net zo wakker
wordt in de geest van de volle waarheid uit God als je nu uit je goede en voor
jou zeer betekenisvolle droom weer in het aardse lichamelijke leven ontwaakt
bent!
[10] Kijk, zo heb ik de betekenis van
je droom gezien en die ook zonder enige terughoudendheid aan je meegedeeld!
Maar als ik het goed gevoeld heb is die uitleg niet helemaal uit mijzelf
voortgekomen; want ik had duidelijk het idee dat een hogere geest mij die
woorden in mijn hart en mond gelegd heeft. En ik geloof ook dat de geest van
Degene aan wie de krachten van de hemelen en alle elementen van deze aarde
gehoorzamen -zoals we hebben gezien - jou in die droomtoestand heeft doen
komen.
[11] Maar
toch kun jij nu geloven wat je wilt. Ik heb gesproken en zal nu ook direct de
grote Meester gaan opzoeken en zien wat Hij doet; maar jij kunt nu doen wat je
wilt!'
[12] De schriftgeleerde, die zeer verbaasd
was over deze droomuitleg, zei: 'Luister, ik zal doen wat jij doet - laten we
dus gaan!'
[1] Toen de twee uit het huis naar
buiten kwamen, zagen ze de plaats waar de grote brand had gewoed, en hoe hun
metgezellen bezig waren om hun schatten die nog niet door het vuur vernietigd
waren, bij elkaar te zoeken en naar een goede bewaarplaats te brengen.
[2] Eén van hen riep de
schriftgeleerde toe (een tempeldienaar): 'Maak jij je helemaal niet bezorgd om
wat van jou is?'
[3] De schriftgeleerde zei: 'Wat
eventueel van mij is zal ik nog vroeg genoeg krijgen; en als er van het mijne
niets meer te vinden is, dan zal ik daar ook niet om treuren. Gaan jullie maar
door met voor de dood te werken; ik ga nu werk voor het leven zoeken!’
[4] Met die woorden liepen de twee
verder.
[5] De andere Farizeeën zeiden onder
elkaar: 'Heeft die Galileeër onze enige schriftgeleerde soms ook al gek
gemaakt?'
[6] Maar die lette niet op hen en ging
met de geheel bekeerde Farizeeër naar de herberg om daar met Mij te kunnen
spreken. Maar Ik was nog buiten met Mijn leerlingen, en dus niet in de herberg.
[7] Toen de twee zagen dat Ik er niet
was, vroegen ze aan de waard, die bezig was de grote eettafel klaar te maken,
waar Ik was en of Ik het dorp soms al verlaten had.
[8] De waard zei: 'De Heer des levens'
is nog niet weggegaan! Hij is ergens buiten met Zijn leerlingen; maar waar, dat
kan ik jullie niet zeggen, omdat Hij deze zaal al heeft verlaten voordat ik
wakker werd. Maar enkele van Zijn leerlingen hadden reistassen bij zich, die
ik nog in bewaring heb, en dat is een teken dat de Heer deze plaats nog niet
heeft verlaten; en ik denk dat Hij gauw terug zal komen, aangezien het
ochtendmaal weldra helemaal klaar zal staan wat Hij zeker weet. Maar ga naar
buiten om Hem op te zoeken; want het loont wel de moeite de Heer des levens op
te zoeken! Ik zal dat zelf doen, zodra ik deze tafel klaar heb. Mijn genezen
opperknecht is al gegaan.'
[9] De Farizeeër zei: 'Wat doen de
tien genezenen eigenlijk? Zijn die nog hier, of zijn ze al verder gereisd?'
[10] De waard zei: 'O, die zijn bij het
aanbreken van de dag al verder gereisd! Waarheen, dat zal de Heer ook wel het
beste weten!’
[11] Na deze woorden verlieten de twee
meteen de zaal en gingen op weg in de hoop Mij ergens te vinden. Ze liepen door
het marktplaatsje en vroegen nu eens de een en dan weer een ander of ze Mij
soms hadden gezien; maar geen van hen kon het hun zeggen.
[12] Aan het eind van het
marktplaatsje kwamen ze een arm vaderloos kind tegen. Aan dat kind vroegen ze
ook of het Mij soms ergens had gezien, in gezelschap van verscheidene mannen.
[13] Het kind zei: 'O, ja! Daar op de
heuvel, in de richting van Kana, zitten die onbekende mannen -en een van hen
moet iets hoogs zijn, want hij heeft mijn ogen plotseling genezen! Jullie weten
immers dat ik vanaf mijn geboorte helemaal blind ben geweest en hoe mijn
moeder mij iedere dag voor de poort van het marktplaatsje zette, om van de
mensen een aalmoes te bedelen!'
[14] De twee gaven het kind rijkelijk
geld en lieten het nu vol blijdschap naar zijn moeder gaan, die het kind al
gauw zag, het heel verbaasd tegemoet rende en alles wilde weten.
[15] De twee liepen echter snel naar
de heuvel en bereikten ons juist op het moment dat wij van de grond opstonden
om naar de herberg terug te keren.
[16] Toen ze bij ons aankwamen,
begroetten ze Mij heel vriendelijk en vroegen Mij of ze in Mijn nabijheid
mochten zijn.
[17] Ik zei: ' Als jullie dat willen, blijf
dan! Wij zullen ons nu langs een andere weg naar de herberg begeven en niet
door het marktplaatsje gaan. Want Ik heb het blinde meisje ziende gemaakt; ze
zal het nu samen met haar moeder aan iedereen vertellen, en als wij nu door het
plaatsje zouden gaan, zou al het volk zich om ons verdringen om Mij te zien en
te prijzen, wat Ik nu wil voorkomen. Laten we dus gaan!'
[18] Na deze woorden van Mij verlieten
we snel de heuvel en begaven ons langs een kleine omweg zo snel mogelijk naar
de herberg.
[19] Toen wij de zaal binnenkwamen,
wilde de waard juist ook naar Mij op zoek gaan, aangezien hij klaar was met het
dekken van de tafel. omdat wij net voor hem aankwamen, vroeg hij Mij om
vergeving voor het feit dat hij zo traag was geweest. Maar Ik stelde hem gerust
en zei dat hij nu het ochtendmaal op tafel moest laten zetten, wat dan ook
onmiddellijk gebeurde. We gingen aan tafel en namen het goed toebereide maal
welgemoed tot ons.
[20] Tijdens de maaltijd werd er ook
over de genezing van het blinde meisje gesproken, waarover de waard zich zeer
verbaasde en direct iemand naar het arme meisje en haar moeder wilde sturen.
Maar Ik raadde hem aan om dat voorlopig achterwege te laten, vanwege het opzien
dat het zou baren; maar als Ik uit het dorp weg zou zijn, zou er nog tijd
genoeg zijn om aan de armen te denken. En dat deed de waard.
82
Het wijnwonder en de gevolgen ervan
[1] Toen de waard van Mij hoorde dat
Ik het dorp weldra wilde verlaten, werd hij verdrietig en zei: 'O Heer en
Meester, U zult ons dorp vandaag toch nog niet verlaten?'
[2] Ik zei: 'Vriend, er zijn nog heel veel
blinden en doven van hart en van ziel; Ik moet ook bij hen komen en hen helpen.
Zoals het jullie goed heeft gedaan dat Ik bij jullie kwam, zo zal het nog velen
goed doen als Ik bij hen zal komen. Maar Ik zal toch nog enkele uren in jouw
huis blijven; en in die tijd zullen we nog over het een en ander kunnen
spreken. Maar laat nu nog een frisse, zuivere wijn op onze tafel zetten!'
[3] De waard zei: 'O Heer en Meester,
een wijn, die redelijk fris, zuiver en goed is heb ik in al mijn kelders niet!
Wat moet ik nu doen?'
[4] Ik zei: 'Ga maar naar de kelder
die zich onder deze zaal bevindt, daar zul je wel wat wijn vinden!'
[5] De waard zei: 'O Heer en Meester,
hier onder deze zaal is wel een oude kelder; maar daar bevinden zich alleen
maar oud, vrijwel onbruikbaar geworden keldergerei zoals wijnzakken, kruiken
en nog andere vaten. Maar wijn is daar absoluut niet te vinden!'
[6] Ik zei: 'Je moet juist uit die
kelder wijn voor ons halen, opdat jij en allen die hier in jouw huis zijn, nog
meer dan tot nu toe zullen merken dat geen enkele Esseen ooit in staat is om
dergelijke dingen te doen, zoals de schriftgeleerde nog bij zichzelf denkt!'
[7] Hierop zei de waard: 'O Heer en
Meester, behalve onze schriftkenner denkt nu vast en zeker niemand in mijn hele
huis dat meer! Ik geloof dat in U de volheid van Gods geest lichamelijk woont!
Uw wil is Zijn wil en Uw woord is Zijn woord, en daarom is alles wat U zegt een
eeuwige waarheid, licht, liefde, leven en even goed als een volbracht werk. En
zo geloof ik dan ook dat zich in die oude kelder wijn bevindt, en wel van de
allerbeste soort!'
[8] Ik zei: 'Ga dan naar beneden en
breng ons die!'
[9] Hierop nam de waard twee grote
karaffen, evenals de opperknecht, gingen naar de genoemde kelder en troffen
daar tot hun grote verbazing alle oude zakken, ongeveer honderd vijftig stuks,
alle kruiken en andere vaten, die nu in goede staat verkeerden, vol met de
beste wijn. Allebei proefden ze de wijn en vonden die buitengewoon goed en
heerlijk van smaak. Ze vulden de vier meegenomen karaffen, brachten de wijn
naar de tafel en vulden onze bekers, die al leeg waren.
[10] De Farizeeër was de eerste die
zijn beker tot de laatste druppel leegdronk en daarna tegen zijn metgezel, die
niet zo goed wijn durfde te drinken die misschien wel betoverd was, zei: 'Jij
moet die wijn ook proberen, opdat ook jij inziet dat de geloofsbelijdenis van
onze waard waar is!'
[11] Toen nam ook de schriftgeleerde
zijn beker, begon de wijn te proeven, en omdat die hem maar al te goed smaakte,
dronk ook hij zijn beker tot de laatste druppelleeg.
[12] Toen hij zijn beker helemaal
leeggedronken had, zei hij (de schriftgeleerde): 'Werkelijk, dit is een van
die tekenen die zich op geen enkele natuurlijke manier laten verklaren!
Allerlei soorten zieken enkel door een meer dan vast geloof en een onbuigzame
wil te genezen, dat heeft volgens oude sagen en overleveringen onder de mensen
al eens bestaan; want er zijn, al is het ook sporadisch, hier en daar nog
geheel en al onbedorven mensen, die een meer dan grote en even sterke
levenskracht bezitten. Als zulke mensen met hun geloof en wil op een zieke
willen inwerken, wordt de zieke als het ware doordrongen en vervuld van een
stroom levensvuur en kan in één ogenblik gezond worden; over dergelijke
genezingen weet men veel uit de oude geschriften van bijna alle ons bekende
volkeren. Zo weet men ook dat er mensen bestaan hebben die al naargelang hun
goede of kwade goeddunken bij klaarlichte dag allerlei dingen konden toveren en
ook andere dingen konden doen, die een natuurlijk mens wonderbaarlijk moesten
voorkomen. Maar oude, lege wijnzakken en andere vaten enkel door de wil ten
eerste in een bruikbare staat te brengen en ze vervolgens ook met de zuiverste,
beste wijn te vullen, dat is iets waar geen enkele van alle kronieken en oude
sagen iets over kan vertellen. Dit beschouw ik dan ook als een bovenmenselijk
teken, dat zonder een grote overvloed aan echt goddelijke kracht niet tot stand
gebracht zou kunnen worden -en nu begin ook ik te geloven dat U werkelijk de
Gezalfde Gods bent!'
[13] Ik zei: 'Daar doe je goed aan,
als je dat gelooft; degenen die in hun geloof 'Heer, Heer en Meester' tegen Mij
zullen zeggen, zullen Mijn rijk des levens echter niet geheel en al binnengaan,
maar alleen diegenen die volgens Mijn leer zullen handelen en leven. Want Mijn
woorden zijn leven en goddelijke kracht, als ze metterdaad door een mens worden
uitgevoerd; maar bij mensen die de woorden wel horen en ze ook in hun herinnering
bewaren, maar er niet naar handelen en leven, hebben ze geen nut voor het
eeuwige leven van hun ziel, - maar zullen daarentegen voor hun tot een gericht
zijn, wat de andere dood in het andere leven is. Ik heb het jullie nu gezegd,
opdat niemand zich kan verontschuldigen dat hij het niet zou hebben geweten!'
[14] Daarop zei de schriftgeleerde:
'Heer en Meester, dat te geloven is voor ons niet moeilijk en wij zijn er door
de tekenen die U hier hebt gedaan er volkomen van overtuigd dat Uw woorden de
volle waarheid zijn; maar hoe zullen diegenen van de waarheid overtuigd worden,
die Uw leer van ons zullen horen en voor wie wij geen tekenen zullen kunnen
doen als definitieve bevestiging van de waarheid die Uw leer bevat?'
[1] Ik zei: 'Ten eerste blijft de
waarheid ook zonder tekenen een en dezelfde waarheid, en wie daarnaar zal leven
en handelen, zal zich er diep van binnen van bewust worden, dat Mijn leer een
goddelijk en geen menselijk woord is.
[2] Ten tweede zullen zij die Mijn
leer over het rijk Gods in de mens aan anderen zullen overdragen en niet alleen
maar leraren zijn, maar zelf ook Mijn wil doen die duidelijk in Mijn leer
besloten ligt, ook in staat zijn in Mijn naam tekenen te doen, en nog grotere
dan Ikzelf.
[3] Maar als louter leraren en niet
als mensen die zelf Mijn leer toepassen zullen ze niet in staat zijn tekenen
te doen; want de kracht om tekenen te doen gaat niet uit van het verstand, maar
van het levende geloof en de vaste wil tot handelen. Want het verstand van de
hersenen is een dood werelds licht van de mens, dat nooit in de meest
innerlijke regionen van de geest en zijn kracht kan doordringen; maar het
levende geloof in het hart is het ware levenslicht van de ziel, dat in haar de
geest wekt en ervoor zorgt dat die de hele mens doordringt. En als de mens van
de geest doordrongen is, dan is hij ook doordrongen van de alvermogende kracht
daarvan; en wat de levende geest wil, die dan met de ziel één wezen vormt, dat
gebeurt, en de wil is dan al een volbracht werk.
[4] Daarom staat er ook in de Schrift
dat God twee bomen in de tuin des levens heeft geplaatst: een boom des levens
en een boom der kennis, en tegen de mens zei: 'Als je alleen de vruchten van de
boom des levens eet, zul je ook leven; maar als je ook de vruchten van de boom
der kennis zult eten, voordat ze door Mij voor jou gezegend worden, dan zal de
dood over je komen en zul je sterven!'
[5] Maar de mens liet zich, aangezien
hij een geheel vrije wil had, door de slang van zijn begeerte verleiden en at
van de boom der kennis, nog voordat hij door de rijpheid van het geloof in het
hart van de mens gezegend was, dat wil zeggen: hij begon met zijn natuurlijke
verstand de geest Gods en zo de geest des levens met zijn natuurlijke verstand
te zoeken en te doorgronden. Het gevolg daarvan was, dat hij zich daardoor
alleen maar steeds meer van God verwijderde in plaats van Hem steeds meer te
naderen. En dat was reeds de dood, dat wil zeggen de geestelijke dood van de
mens, en de hele mens werd krachteloos en verloor de heerschappij over alle
dingen in de natuurlijke wereld, en werd gedwongen om met behulp van het
zwakke schijnsel van zijn hersenverstand door eigen arbeid in het zweet van
zijn aangezicht in fysiek en nog meer in geestelijk opzicht zijn voedende brood
te verwerven
[6] En kijk, de mensen hebben zich tot
nu toe zover van God, en dus ook van het ware innerlijke leven verwijderd, dat
zij bijna helemaal met meer m een God geloven en dus ook niet aan een
voortleven van de ziel nadat het lichaam is weggevallen. En degenen die nog
mechanisch geloven in een God of in blind bijgeloof in vele goden, net als de
heidenen, stellen zich God of de goden zo eindeloos ver van hen verwijderd
voor, dat het voor hen tenslotte onmogelijk begint te lijken dat een mens de
God, van wie ze geloven dat die zo eindeloos ver van hem verwijderd is, ooit
zou kunnen naderen.
[7] En nu God Zelf in alle volheid van
Zijn eeuwige macht en kracht en met al Zijn liefde en wijsheid lichamelijk naar
de mensen toe is gekomen, zien ze dat niet en beschouwen het in hun grote
blindheid en domheid als onmogelijk, terwijl bij God toch alle dingen mogelijk
zijn. En omdat Hij Zichzelf nu met een lichamelijke mond en niet met bliksem en
donder openbaart, houden ze nu God Zelf voor een godslasteraar en een
boosaardige opruier van het volk tegen God en tegen de koningen van de wereld,
die zichzelf als goden beschouwen en zich ook als zodanig door de mensen laten
eren.
[8] En kijk, dat allemaal het gevolg
van het feit dat alle mensen liever de dode vrucht van de boom der kennis
hebben gegeten dan de levende en leven gevende vrucht van de boom des levens.'
84
’Adam, waar ben je?' - een belangrijke vraag
[1] (De Heer): 'De vraag die God aan
Adam stelde toen hij reeds van de verboden vrucht had gegeten, namelijk: '
Adam (of mens), waar ben je?' duurt nog steeds voort en zal ook voortduren tot
aan het einde van deze wereld, zolang er mensen zullen bestaan die liever van
de boom der kennis dan van de boom des levens zullen eten.
[2] Want de mens die van de boom der
kennis eet raakt God, zichzelf en zijn innerlijke leven maar al te gauw kwijt,
en hij weet niet meer wie hij is, waarom hij bestaat en wat er van hem moet
worden. Dan raakt zijn ziel vol angst en vrees en zoekt op haar vraag: 'Mens,
waar ben je?' het rustgevende en troostende antwoord in het hersenverstand van
haar lichaam. Maar steeds komt dan het troosteloze antwoord: 'Je bent in het
gericht, dat de echte dood van de ziel is! Verwerf je brood in het zweet van je
aanschijn!'
[3] Wat zou de ziel eigenlijk in de
hersenen moeten vinden? Niets anders dan beelden van deze wereld, die zich in
het verstand bevinden; en die beelden staan allemaal veel verder af van wat van
de geest en van het leven is dan de ziel zelf. Als de ziel de geest van het
leven uit God niet herkent, die steeds het dichtst bij haar staat, hoe zal ze
dan in de hersenen van haar lichamelijke hoofd de geest van het leven uit God
herkennen, die in de afbeeldingen van de wereld dikwijls eindeloos veel verder
van haar afstaat?
[4] Uit deze algehele onjuistheid komt
dan noodzakelijkerwijs vanzelf de nog grotere onjuistheid voort, dat de ziel
zich het wezen van God als steeds verder weg en onbereikbaarder voorstelt, en
wel net zo lang, tot ze het uiteindelijk geheel en al kwijtraakt en vervolgens
tot epicurisme of cynisme overgaat.
[5] In deze toestand, waarin zich nu
de meeste priesters van allerlei soort bevinden, en nu vooral de Farizeeën, de
oudsten en schriftgeleerden en de vorsten en koningen samen met hun grote
aanhang, kent de ziel geen waarheid meer. De leugen is haar net zoveel en nog
meer waard dan de zuiverste waarheid, als ze daaruit maar enig aards voordeel
kan halen; als een of andere waarheid haar daarin belemmert, dan wordt ze die
vijandig gezind en vlucht ervoor of vervolgt die te vuur en te zwaard.
[6] Als de ziel zich in een dergelijke
toestand bevindt, bestaat er voor haar ook geen zonde meer, en een mens die kan
beschikken over enige wereldse macht, doet dan wat hem goeddunkt en wat zijn
zinnen vleit; en wee de rechtvaardige of iemand die zich in de levenswaarheid
bevindt, die naar zo'n machtige zou toegaan en tegen hem zou zeggen: 'Waarom
ben je een vijand van de waarheid en waarom bedrijf je de meest ten hemel
schreiende onrechtvaardigheid onder de mensen, die op deze aarde niets minder
zijn dan jij, blinde dwaas?'
[7] Kijk nu eens in de wereld om
jullie heen, of het niet overal zo gesteld is! En waardoor komt dat? Ik zeg
jullie: door niets anders dan het steeds toenemende eten van de boom der
kennis!
[8] Ik ben nu Zelf lichamelijk in deze
wereld gekomen naar de mensen, die zich te ver van het ware doel van het leven
hebben afgekeerd, en vraag hen nogmaals: 'Adam, waar ben je?'; en niemand weet
Mij te zeggen waar en wie hij is. En Ik toon hun nu opnieuw de boom des levens
en spoor hen aan om de vruchten daarvan te eten en zich ermee te verzadigen.
[9] Waarlijk Ik zeg jullie: wie van de
boom des levens zal eten, zal ook tot het ware leven van de geest uit Mij
komen, en hij zal nooit meer honger en lust hebben om van de boom des doods te
eten! Want wie zich eenmaal in het leven van de geest uit Mij bevindt, bevindt
zich ook in alle wijsheid daarvan; en daardoor wordt de boom der kennis pas
gezegend en zal de ziel in één ogenblik meer te weten komen dan wanneer ze met
haar uiterlijke en ijdele verstand duizend jaar lang onderzoek verricht.
[10] Als jullie je in de toestand van
het ware leven zullen bevinden, zullen jullie in Mijn naam ook tekenen kunnen
doen en op die manier iedereen een getuigenis kunnen geven van de waarheid van
Mijn leer, als dat nodig zal zijn. - Heb jij, schriftgeleerde vriend, dat nu
goed begrepen?'
85
De Heer spreekt over Zijn menswording
[1] De schriftgeleerde zei: 'Ja, Heer en
Meester; maar ik sta nu als het ware volkomen verpletterd voor U! Want wat is
een mens tegenover U?'
[2] Ik zei: 'Kijk eens naar Mijn
leerlingen! Zij zijn al meer dan twee jaar voortdurend om Mij heen en kennen
Mij zeker veel beter dan jij nu; maar geen van hen heeft daarom nog verpletterd
voor Mij gestaan.
[3] Tegen Mozes is wel gezegd, toen
hij het aangezicht van Jehova wilde aanschouwen: 'Niemand kan God zien en
tevens zijn leven behouden', dat wil zeggen het leven van zijn lichaam. Maar
destijds was er alleen sprake van de eeuwige geest van God, aangezien God in
die tijd nog geen lichaam had aangenomen, omdat het daar volgens Zijn eeuwige
orde nog niet de tijd voor was.
[4] Maar nu heeft, overeenkomstig de
voorspelling van de profeten, Jehova het lichaam van de mensen van deze aarde
aangenomen en zodoende tussen Zichzelf als de oereeuwige geest en de mensen een
beschermende wand geplaatst, opdat zij Hem zonder schade voor hun leven kunnen
zien, aanraken, horen en spreken, en niemand hoeft bang te zijn dat hij door
Mijn zichtbare aanwezigheid verpletterd wordt.
[5] Tussen Mij en jullie mensen
bestond er weliswaar een eindeloze kloof, waardoor zelfs de meest volmaakte
engelengeest Mij niet eens had kunnen naderen; maar nu is er over die kloof een
brug gebouwd, en die wordt gevormd door de liefde voor Mij van jullie kant,
zoals Ik van Mijn kant vanuit Mijn eeuwig grote, boven alles machtige liefde
voor jullie mensen Zelf een mens van vlees en bloed ben geworden en ook jullie
zwakheden op Mij heb genomen, opdat Ik geen eeuwig verre God, maar een volkomen
nabije en gemakkelijk te bereiken Vader,Vriend en Broeder kan zijn en al
naargelang de mate van jullie liefde voor Mij kan worden en blijven.
[6] Als het
tussen Mij en jullie mensen nu zo gesteld is en dus heel anders dan ten tijde
van Mozes, kan niemand zeggen dat hij door Mijn goddelijke verhevenheid en
majesteit, die weliswaar in al haar volheid in Mij woont, vernietigd wordt,
omdat Ik immers Zelf met heel Mijn hart zachtmoedig en deemoedig en vol van
het hoogste geduld en lankmoedigheid, liefde en erbarmen ben. Wees dus vol
goede moed en heb geen onnodige vrees voor Mij , die jou al heel lang voordat
je bestond, heeft liefgehad!’
[7] Nu zei de schriftgeleerde met meer
moed en zelfvertrouwen: 'Maar Heer en Meester, hoe kunt U mij hebben liefgehad,
nog voordat ik bestond?'
[8] Ik zei: 'Zonder Mijn liefde zou er
geen wereld en dus ook geen mens tot bestaan zijn gekomen. Alles wat de
eindeloze scheppingsruimte bevat, is Mijn door Mijn wil belichaamde liefde, en
jij dus zeker ook.
[9] Mijn liefde is eeuwig en derhalve
is alles wat uit haar voortkwam, nu voortkomt en eeuwig zal voortkomen, dat in
feite ook.
[10] De levende geest in de mens is
Mijn eeuwige liefde en wijsheid, die alles schept, ordent en in stand houdt; en
deze geest is eigenlijk de ware en in zichzelf reeds eeuwige mens in de mens,
die om zelfstandig te kunnen worden, zichzelf echter volgens Mijn eeuwige orde
in hem pas mettertijd met een ziel en een lichaam bekleedt en zo een uiterlijk
waarneembare vorm aanneemt.
[11] Als dat nu zo is en onmogelijk anders
kan zijn, zul je wel inzien dat Ik jou reeds eeuwig lang heb liefgehad, voordat
je nog was wat je nu bent! Je bent nu een als het ware van Mij afgescheiden
levensvonkje van Mijn liefde en je kunt zelf een op Mij lijkende, grote en
zelfstandige liefdesvlam worden door Mij boven alles lief te hebben en je
naaste, die volkomen gelijk is aan jou, als jezelf. En als je dat bent en Mij
dan ook op die manier liefhebt, zul je weldra in jezelf zien, hoe Ik als de
eeuwige liefde alles in alles ben en alles op zijn beurt weer in Mij is.
-Begrijp je dat nu?'
[1] De schriftgeleerde zei: 'Ergens
diep in mijn hart heb ik het gevoel dat ik het begrijp; maar in mijn hoofd
loopt alles nu door elkaar, en ik zie wel in dat dergelijke dingen alleen in
het hart van de ziel, maar nooit met het hersenverstand begrepen kunnen
worden. Maar Mozes heeft bevolen God te vrezen en altijd alleen Hem te
aanbidden! Moet ik U nu niet meer vrezen en U op de voorgeschreven wijze aanbidden?'
[2] Ik zei: 'Ja, ja, Mozes heeft dat
wel aanbevolen, en dat was ook wel goed; maar in deze tijd begrijpt werkelijk
niemand meer wat het wil zeggen 'God te vrezen', en jullie hebben de mensen
deels als gevolg van jullie eigen blindheid maar grotendeels vanwege jullie
onverzadigbare winstbejag geheel onjuiste en volkomen verkeerde denkbeelden
over het vrezen van God bijgebracht. En zo vrezen de zwakke mensen die nog een
beetje in God geloven Hem als een boosaardige, uiterst onverbiddelijke tiran, die
gespeend is van alle liefde en erbarmen, en bij het woord en het begrip 'God'
schrikken ze terug, omdat ze in Hem bijna niets anders dan eeuwige toorn en
eeuwige wraak zien.
[3] Maar er staat ook geschreven dat
de mens God moet aanbidden en boven alles moet liefhebben. Maar hoe kan men een
goddelijk wezen liefhebben en daardoor ook waarachtig aanbidden, als men voor
zijn naam al erger beeft dan voor de dood?
[4] Daarom
zul je nu wel begrijpen wat voor onwaar en in de hoogste mate verkeerd
denkbeeld jullie, en door jullie toedoen de andere mensen ook, van het vrezen
van God hebben.
[5] Wat wil 'God vrezen' eigenlijk
zeggen? God vrezen wil zeggen: God als de eeuwige, hoogste en zuiverste liefde
boven alles liefhebben en, omdat God de hoogste waarheid is, in de goddelijke
waarheid blijven en niet de leugen van de wereld aanhangen uit materieel
eigenbelang.
[6] Wie in alles waarachtig is, heeft
de ware vrees voor God in zijn hart; en wie die heeft, aanbidt God ook altijd
en zoals het behoort. Want zoals de leugen een zeer grote ontering van God is,
zo is de zuivere en levende waarheid ook een voortdurende, hoogste verering en
geheel ware aanbidding van God. -Begrijp je dat nu?'
[7] De schriftgeleerde zei: 'Ja, Heer
en Meester, voor mijzelf begrijp ik dat nu wel, en ik zie wel in dat het ook
inderdaad niet anders kan zijn; maar het zal niet zo gemakkelijk zijn om de
andere mensen die waarheid te laten begrijpen, omdat ze al teveel vastzitten in
allerlei dwalingen en de leugen voor een waarheid houden. Daar komt ook nog
eens de tempel bij, die ons voorschrijft wat en hoe we tegen het volk moeten
spreken. En het zal dus wel moeilijk worden om voortaan een goede leraar van
het volk te zijn. Maar aan iedere overwinning moet strijd voorafgaan! U, de
Heer Zelf, hebt ons de waarheid onthuld, en U zult ons ook ondersteunen in onze
strijd tegen de vijanden van de waarheid -daar vragen wij U nu om en zullen U
daar ook altijd om vragen; want zonder Uw steeds aanwezige hulp zullen wij
niets kunnen doen.
[8] Maar nu is de vraag hoe wij tot U
moeten bidden, opdat U ons verhoort en ons helpt.Als wij U nu, terwijl U
aanwezig bent, om iets goeds vragen, dan verhoort U onze bede ook snel en
gemakkelijk; maar hoe moet het, als U persoonlijk niet aanwezig bent zoals nu?
Hoe moeten we het dan vragen?'
[9] Ik zei: 'Met deze vraag van jou
ben je nog wel echt een Farizeeër! Als je werkelijk in Mij gelooft, zul je ook
altijd krijgen wat je de Vader in Mijn naam zult vragen; daar is Mijn
persoonlijke zichtbare aanwezigheid niet voor nodig, omdat Ik in de geest
overal tegenwoordig ben en alles zie en hoor en alles, van het grootste tot het
kleinste, heel precies en duidelijk weet.
[10] Als je Mij dus in de geest en in
de volle waarheid om iets zult vragen, zal Ik je zeker ook horen en verhoren;
maar een bede zoals die bij jullie gebruikelijk is, namelijk met de lippen en
in raadselachtige bewoordingen, verhoor Ik niet.
[11] Jij weet als schriftgeleerde toch
ook wat God door de mond van een profeet tot het volk heeft gesproken, toen die
zich in verband met de toenmalige benarde omstandigheden tot Hem had gericht,
opdat Hij de beden van het volk zou verhoren: 'Ik ken jou en het volk, dat Mij
met de lippen eert en bidt -maar hun hart is verre van Mij!' Zie, zo zal van nu
af aan ook nooit een louter lippengebed verhoord worden, en al helemaal niet
als het betaald wordt!
[12] Wie Mij echter vol levend geloof
in zijn hart om iets goeds zal bidden, zal ook krijgen waar hij om gevraagd
heeft.
[13] En wie in Mijn naam volgens Mijn leer
leeft en handelt, die bidt waarachtig en zonder onderbreking, en daarom zal
hem ook altijd gegeven worden wat hij nodig heeft.'
[14] De schriftgeleerde zei: '0 Heer
en Meester, ik dank U in mijn hart voor deze troostende les van U, en ik geloof
nu dat aan iemand die bidt volgens Uw wil, die U nu duidelijk hebt
uitgesproken, ook ten deel valt waar hij om vraagt.
87
Het oefenen in geloof en vertrouwen
[1] Daarop zeiden enkelen van Mijn
leerlingen: 'Heer, dat zou allemaal wel in orde zijn, als de mens niet
blootgesteld was aan verleidingen om een zonde te begaan! Als de mens soms op
een zwak moment dan toch heel gemakkelijk de een of andere zonde begaat, worden
zijn vertrouwen en geloof daardoor al verzwakt; en al heeft hij ook berouw over
de zonde die hij heeft begaan en al heeft hij de eventueel daardoor
veroorzaakte schade volkomen goedgemaakt, dan blijft er toch een zekere schroom
in zijn ziel, waardoor hij zich niet zo vol geloof tot U durft te wenden als
wanneer hij niet gezondigd had.
[2] Wat moet zo'n mens dan doen om op
zo'n manier tot U te bidden, dat hij volledig gelooft dat U hem zult verhoren?'
[3] Ik zei: 'Die mens moet weten dat
Ik ten eerste geen toornige en wraakzuchtige, maar een geduldige en
liefdevolle, zachtmoedige God ben, zoals reeds door de mond van de profeten is
gezegd en zoals Ik nu tot alle zondaars roep: 'Komt allen tot Mij, die vermoeid
en met zonden beladen zijt; want Ik wil jullie allemaal verkwikken!'
[4] En ten tweede moeten de mensen
zich altijd oefenen in het ware bidden en dat blijven volhouden; want een juist
en vast vertrouwen wordt de mens ook eigen door de juiste oefening, die een
leerling op wat voor gebied dan ook nog altijd tot meesterschap heeft gebracht.
[5] Iemand die welvoorzien is van alle
goederen van deze aarde verleert het ware en gelovige bidden gemakkelijk. Als
hij eenmaal in nood komt, dan begint hij ook wel hulp bij God te zoeken door te
bidden; maar hij heeft er bij zichzelf te weinig vertrouwen in dat hij bij God
verhoring zal krijgen, en dat komt duidelijk door een gebrek aan oefening in
het levende, volle vertrouwen op God.
[6] En
waardoor kan een mens zijn vertrouwen in God beter sterken dan door te oefenen,
namelijk door onophoudelijk te bidden en te vragen? En waar dat onophoudelijke
bidden en vragen hoofdzakelijk uit bestaat heb Ik jullie al duidelijk gemaakt.'
[7] Nu keken de leerlingen elkaar aan
en Andreas zei: 'Heer, ik herinner mij nog heel goed het beeld dat U ons bij
een soortgelijke gelegenheid hebt getoond, waarin sprake was van een bedelaar
die 's nachts onbeschaamd ergens aan klopte, en aan wie de heer des huizes
midden in de nacht tenslotte toch brood gaf, meer om van verder gejammer en
gebedel af te zijn dan uit echte barmhartigheid.
[8] Ik heb voor mijzelf vaak nagedacht
over dit enigszins merkwaardige beeld, maar ik kon het toch niet in
overeenstemming brengen met Uw hoogste liefde en erbarmen. Nu pas begint het
mij duidelijk te worden, nu U over het onophoudelijk bidden en vragen en ook
over het oefenen in geloof en vertrouwen in U hebt gesproken.
[9] Met het
's nachts om brood vragen hebt U zeker het oefenen in geloof en vertrouwen in U
bedoeld, terwijl U met de aanvankelijk wat hardhorige huisvader Uzelf en met de
bedelaar ons mensen hebt weergegeven, en hebt laten zien dat wij niet moeten
ophouden te bidden en te vragen, ook al worden wij niet onmiddellijk door U
verhoord.
[10] U wilt Zelf dat wij met ons
onophoudelijke bidden en vragen werkelijk tot uitentreuren bij U moeten komen,
voordat U ons verhoort, want daardoor wilt U dat ons vertrouwen in U aldoor en
in toenemende mate geoefend wordt, waardoor wij uiteindelijk zo sterk kunnen
worden dat wij onze eigen dag des levens, die Uw rijk in onszelf is, kunnen
bereiken; daarin dragen wij dan als Uw kinderen in Uw geest en wil in het hart
van onze ziel zelf iedere hulp en kracht en zullen we U verder niet aldoor
lastig hoeven te vallen met bedelen in de nacht van ons leven. Want nu moet de
mens m zijn zwakheid van zijn levensnacht hulp zoeken; maar als hij eenmaal
door Uw genade zelf sterk en machtig is geworden, dan kan hij
zichzelf?elpen! - Heer, heb ik het beeld
dat U destijds gegeven hebt overeenkomstig de waarheld begrepen?'
De
gelijkenis van de verdrukte weduwe en de hardvochtige rechter
(Luc. 18:1-8)
[1] Ik zei: 'Je hebt het beeld heel
juist en naar waarheid opgevat, en het was op zijn plaats om het hier met een paar
woorden weer naar voren te halen. Maar opdat iedereen het door jou aangehaalde
beeld volgens het oordeel van zijn eigen verstand nog duidelijker begrijpt en
het nu een gunstig moment voor ons is, zal Ik jullie een ander beeld geven,
waarmee jullie nog duidelijker zullen zien hoe een waar mens niet moet aflaten
te bidden en te vragen, als hij de ware kracht van Mijn rijk in zichzelf wil
bereiken. Luister dus!
[2] Er was eens een rechter in een
stad, die God niet vreesde en ook voor geen enkel mens bang was. Maar er was
ook een weduwe in diezelfde stad; ze kwam bij hem en zei: 'O, rechtvaardige
rechter, red mij van mijn tegenstander; want kijk, zo en zo staan de zaken, en
daarin sta ik helemaal in mijn recht!'
[3] De rechtvaardige rechter zag dat
op het eerste gezicht ook wel in; maar hij was niet in de juiste stemming en
wilde het proces van de weduwe niet op zich nemen. De weduwe hield echter niet
op, kwam herhaalde malen bij de rechter en smeekte hem op haar knieën om haar
zaak op zich te nemen.
[4] Toen dacht de rechter bij zichzelf
'Wat zal ik doen? Al vrees ik God niet en ook geen enkel mens -omdat die weduwe
mij nu al zoveel last bezorgt, zal ik haar redden, opdat ze niet nog vaker
terugkomt en mij met haar smeken helemaal suf maakt!’
[5] Hebben jullie uit dit beeld
opgemaakt wat de rechter heeft gezegd en ook gedaan? En als een rechter, die
strikt rechtvaardig volgens de wet oordeelt, het aanhoudende smeken van een
verdrukte weduwe al verhoort en haar helpt, zou God Zijn uitverkorenen die dag
en nacht naar Hem roepen, dan niet nog eerder redden, en zou Hij soms minder
geduld en liefde voor hen hebben dan de rechter voor de weduwe had?
[6] Waarlijk Ik zeg jullie: Hij zal
hen verhoren en binnen korte tijd redden, zowel in deze tijd als in de verre
toekomst, wanneer Hij als Mensenzoon net als nu op deze aarde zal wederkomen!
[7] Maar als de Zoon des mensen in die
tijd in deze wereld zal wederkomen, denken jullie dat Hij dan geloof zal
aantreffen?'
[8] Andreas zei: 'Heer en Meester,
aangezien ik al eerder heb gesproken, wil ik ook deze keer weer spreken, als U
mij dat wilt toestaan!'
[9] Ik zei: 'Spreek jij maar gerust;
want jij hebt daar het inzicht, de moed en de juiste mond voor!'
[10] Daarop zei Andreas: 'Wat het
beeld zelf betreft, wil het hetzelfde zeggen als het beeld van de huisheer en
de bedelaar in de nacht, dat ik zojuist weer verteld heb; alleen is de positie
van God ten opzichte van de wereldse mensen, die in de verdrukking van hun
levensnacht hulp bij Hem zoeken, nog duidelijker aangegeven dan in het
andere,door mij weer vertelde beeld. Want in dat beeld komt God in zekere zin
zonder enige binding enkel als een rechtvaardige rechter naar voren, die de
verdrukte mensen wel altijd kan helpen, wanneer Hij dat wil; en Hij helpt hen
ook wel, maar pas wanneer ze het Hem door hun onophoudelijk smeken echt lastig
hebben gemaakt.
[11] Ook hier gaat het louter om het
oefenen in geloof en vertrouwen; als dat eenmaal een bepaalde onbuigzame kracht
krijgt, zijn de verhoring en de hulp er ook.
[12] U voegde er nog iets aan toe, U
zei dat God Zijn uitverkorenen, die zich reeds in de kracht van het geloof en
het vertrouwen bevinden, als een liefdevolle Vader zeker nog eerder zal
verhoren, wanneer ze op hun reeds bereikte innerlijke levensdag maar ook in hun
nacht, die af en toe nog gemakkelijk kan terugkeren, tot Hem om hulp roepen.
Daarin komt U niet meer naar voren als nagenoeg onverbiddelijke wereldse
rechter, die, omdat hijzelf God is, God niet hoeft te vrezen en ook geen enkel
mens, maar als een Vader van degenen die hun innerlijke levensdag reeds hebben
bereikt. Zo heb ik het opgevat en ik geloof dat ik mij niet vergist heb.
[13] Wij staan nu nog geen van allen
volledig in onze innerlijke levensdag, maar voor een deel soms ook nog erg in
onze oude levensnacht en hebben U nog veel te vragen, om ons daardoor te
oefenen in geloof en vertrouwen en zodoende sterker te worden. Maar U hebt ons
een zekere en spoedige redding beloofd, en wij geloven ook zonder enige
twijfel dat elk van Uw beloften in vervulling zal gaan.
[14] Maar U sprak weer over een tweede
komst op deze aarde en stelde aan het eind de vraag of U dan ook wel geloof
zult aantreffen onder de mensen.
[15] Welnu, het geven van een antwoord
op Uw vraag valt nog geheel en al buiten het bereik van datgene waar wij over
kunnen spreken, en daar kan ik U dus geen antwoord op geven. U zult Zelf echter
wel het beste weten hoe het in de verre toekomst met het geloof van de mensen
gesteld zal zijn, en als U wilt kunt U het ons nog nader aanduiden dan U bij verscheidene
andere gelegenheden al gedaan hebt.'
[16] Ik zei: 'Dat laatste beeld heb je
ook helemaal naar waarheid en goed opgevat en daarmee heb je Mijn hart echt
blij gemaakt. Als jullie dat allemaal zo doen, zal de volledige redding van
jullie zielen van het juk van de materie van deze wereld en haar bekoringen
niet lang meer op zich laten wachten.'
89
Hoe het in de toekomst met het geloof gesteld zal zijn
[1] (De Heer): 'Maar wat Mijn vraag betreft
over de staat van het geloof bij de mensen in de nog verre toekomst als de Zoon
des mensen weer op aarde zal komen, op de manier die Ik jullie al vaker heb
verteld, zeg Ik jullie dat Hij over het algemeen nog minder levend geloof zal
aantreffen dan nu. Want in die tijd zullen de mensen in veel wetenschappen en
allerlei verworvenheden het heel ver brengen, grotendeels door hun
onvermoeibare onderzoeken en berekenen onder de twijgen en wijd uitgestrekte
takken van de boom der kennis, en ze zullen met de krachten in de natuur van de
aarde, die nu nog helemaal voor de mensen verborgen zijn, wonderbaarlijke
dingen tot stand brengen en zullen zeggen: 'Kijk, dat is God - er is geen
andere!'
[2] Het geloof van die mensen zal
derhalve zo goed als geheel verdwenen zijn. Bij die mensen zal Ik bij Mijn
wederkomst dus geen geloof meer vinden!
[3] Een ander groot deel van de mensen
zal zich in een nog veel dichter en duisterder heidens bijgeloof bevinden dan
nu alle heidenen op de hele aarde. Geruime tijd zullen ze hun leraren,
vertegenwoordigers en beschermers vinden in de groten en machtigen van de
aarde van die tijd; maar de kinderen der wereld, die goed toegerust zullen zijn
met alle wetenschappen en andere verworvenheden, zullen het zeer duistere
bijgeloof met alle geweld onderdrukken en de groten en machtigen der aarde in
meer dan grote verlegenheid brengen, omdat door de wetenschap allerlei soort
kennis het gewone en lange tijd met alle geweld blind gehouden volk zal
beginnen in te zien dat het alleen maar geknecht is geweest ter wille van de
wereldse roem en het comfortabele leven van die groten en machtigen, die zelf
geen geloof hadden. En als Ik dan kom, zal Ik ook bij hen geen geloof vinden.
[4] In de tijd van de grote duisternis
zal Ik geen geloof bij hen kunnen vinden, omdat ze de domste en meest blinde
knechten waren van degenen die hen overheersten, die heel goed inzagen waar die
volslagen blinden goed voor te gebruiken zijn, en dat zienden zich dat nooit zo
zouden laten welgevallen als volslagen blinden. Maar als de blinden ook eenmaal
door de wetenschappers ziende zijn geworden, dan zijn ze aanhangers geworden
van degenen die hen voor het grootste deel vrij hebben gemaakt van het harde
knechtschap van de groten en machtigen; en als Ik dan zou komen en zeggen:
'Luister, volkeren der aarde, Ik ben nu weer naar jullie toegekomen en wil
jullie opnieuw de juiste weg naar het eeuwige leven van jullie zielen tonen!'
-wat zullen die mensen, die van ieder geloof gespeend zijn, daar dan op zeggen?
[5] Ze zullen Mij ten antwoord geven:
'Vriend, wie je ook bent, hou op met die oude, versleten en gelukkig in rook
opgegane domheid, waarvoor sinds de tijd dat ze voor het eerst ontstond vele
stromen van dikwijls geheel onschuldig bloed zijn gevloeid! Als die zogenaamde
goede Vader in de hemel, die wij niet kennen en naar wie wij nu ook helemaal
geen verlangen meer voelen, zo'n grote vriend van bloed is, dan kan Hij toch
gemakkelijk de grote oceaan in bloed veranderen en zich daar uitermate aan
verlustigen; maar wij hebben zo'n levensleer absoluut niet meer nodig, die in
plaats van het beloofde Godsrijk alleen maar de reinste hel onder de mensen op
de toch al schrale aarde heeft gebracht.Wij houden ons nu aan de wetenschappen
en haar toepassingen van allerlei aard en leven daarbij in vrede en rust, al
is het naar wij vertrouwen ook maar tijdelijk; want een tijdelijk, maar
vreedzaam en rustig leven is ons nu veel liever dan een door onnoembaar leed en
vele stromen onschuldig gevloeid bloed gekochte en daarbij toch in twijfel
getrokken hemel met al zijn mooie zaligheden!'
[6] Als de mensen van die tijd zulke
dingen zeggen zal Mijn vraag, of Ik bij Mijn wederkomst op aarde enig geloof
zal vinden, wel zeer gerechtvaardigd zijn!
[7] 'Maar', zeggen jullie nu bij
jezelf, 'ja, wiens schuld zal dat dan zijn?Van de hel soms? Heer, vernietig die
dan! Of misschien van de valse, zelfzuchtige profeten, onder wier dekmantel dan
ook weldra allerlei groten en machtigen als paddestoelen uit de aarde
opschieten en naar alle kanten met oorlog over de aarde zullen trekken en de
mensen zullen kwellen? Heer, laat die valse profeten in Uw naam dan nooit
opstaan! Maar als U het Zelf zo wilt hebben, moet U het er ook mee eens zijn
als U bij Uw volgende wederkomst op deze aarde geen geloof meer vindt onder de
mensen! ‘
[8] Hierop zeg Ik: Het kortzichtige
menselijke verstand oordeelt hier volgens zijn inzicht weliswaar helemaal
juist, en van wereldse menselijke zijde valt er niet zoveel tegenin te brengen;
maar God, de Schepper en eeuwige Instandhouder van alle dingen en wezens, heeft
op Zijn beurt heel andere opvattingen en plannen met alles wat Hij uit Zichzelf
heeft geschapen, - en daarom weet Hij ook het allerbeste waarom Hij het een en
ander onder de mensen op deze aarde toelaat.
[9] Uiteindelijk zal al het bijgeloof
met de wapenen van wetenschappen en techniek van de aardbodem weggevaagd
worden, waarbij toch geen mens in zijn vrije wil ook maar in het minst
gehinderd wordt.
[10] Daardoor zal mettertijd alle
geloof onder de mensen verloren gaan; maar die toestand zal maar een zeer korte
tijd duren.
[11] In die tijd zal Ik pas de oude boom der
kennis zegenen, en daardoor zal de boom des levens in de mens weer zijn oude
kracht herkrijgen, en dan zal er voortaan slechts één herder en één kudde zijn!
[12] Wie dat nu begrepen heeft, zal
ook Mijn vraag begrijpen, namelijk of Ik in die tijd wel enig geloof zoals nu
op aarde zal aantreffen. Zo'n geloof als nu zal Ik in die toekomstige tijden
zeker niet meer aantreffen -maar een ander! Waar dat uit zal bestaan, daar
kunnen jullie je nu geen voorstelling van maken; maar desondanks zal het toch
eenmaal zo gebeuren als Ik jullie nu van tevoren heb gezegd!’
90
Over de nieuwe tijd
[1] Eén van de zogeheten Joodse
Grieken zei: 'Heer en Meester, zal er bij Uw tweede komst op deze aarde ook een
leer aan de mensen worden gegeven? Als U weer met deze leer bij hen zult
aankomen zullen ze immers ook zeggen: 'O, ga toch weg met die leer, die zoveel
onheil op aarde heeft aangericht!"
[2] Ik zei: 'Vriend, de leer die Ik
jullie nu geef is Gods woord en blijft eeuwig, en daarom zullen de mensen waar
we het nu over hebben ook alleen deze leer van Mij krijgen, die jullie van Mij
hebben ontvangen; maar in die tijd zal die hun niet in verhulde vorm, maar
volledig onthuld naar zijn hemelse en geestelijke betekenis worden gegeven, en
daaruit zal het nieuwe Jeruzalem bestaan dat uit de hemelen op deze aarde zal
neerdalen. In het licht daarvan zal het de mensen pas duidelijk worden hoezeer
hun voorgangers door de valse profeten om de tuin zijn geleid en bedrogen,
evenals nu de Joden door de Farizeeën.
[3] De schuld van al het vele onheil
op aarde zullen ze dan niet meer Mij en Mijn leer in de schoenen schuiven, maar
de uiterst zelfzuchtige en heerszuchtige valse leraren en profeten, wier
mentaliteit ze in het licht van hun wetenschappen en vele vaardigheden maar al
te precies zullen hebben doorzien.
[4] Wanneer het zeer heldere licht van
het nieuwe Jeruzalem over de hele aarde zal schijnen, zullen de leugenaars en
bedriegers volledig ontmaskerd worden en zal hun het loon voor hun werk worden
gegeven. Hoe hoger iemand van hen meent te staan, des te dieper zal ook zijn
val zijn. Hoed jullie daarom nu al voor de valse profeten! - Hebben jullie dat
nu ook begrepen?'
[5] Daarop zeiden ook Mijn andere
leerlingen: 'Heer en Meester, waarom geeft U ons Uw leer eigenlijk niet ook al
zo onthuld als U die eenmaal in de verre toekomst aan de genoemde
wetenschappers en kunstenaars zult geven? Zo’n nieuw Jeruzalem hebben de mensen
nu toch ook nodig!'
[6] Ik zei: 'Ik heb jullie nog veel te
zeggen en te onthullen, maar jullie allen kunnen dat nog niet verdragen; maar
wanneer de geest der waarheid uit Mij over jullie zal komen, zal hij jullie in
alle waarheid en wijsheid binnenleiden en dan zullen jullie je volledig in het
licht van het nieuwe Jeruzalem bevinden.
[7] Of jullie dan echter ook in staat
zullen zijn het licht op jullie leerlingen te laten overgaan, dat is een andere
vraag die jullie nauwelijks zullen kunnen beantwoorden, vooropgesteld dat
jullie begrijpen en inzien dat ieder onderricht ten eerste in zekere zin aan
kinderen gegeven moet worden en dat het meer een vrij dan een dwingend karakter
moet hebben, en ten tweede dat men van niemand kan verlangen dat hij de Schrift
leest, als hij de letters niet kent.
[8] Jullie kunnen nu nog helemaal niet
vermoeden tot wat voor grote en veelomvattende wetenschappen en andere
vaardigheden de mensen het eenmaal zullen brengen, en hoezeer daardoor elk
bijgeloof onder de mensen uitgeroeid zal worden. Waar in de hele wereld is er
nu sprake van een zuivere wetenschap, die stoelt op de grondbeginselen van de
welberekende waarheid, en waar is er sprake van een door zo'n wetenschap berekende
toepassing?
[9] Als er nu onder de mensen nog
enige wetenschap en een daarvan afgeleide, toepassing bestaat, dan is meer dan
driekwart daarvan blind bijgeloof. Op zo n rotte vrucht van de nog niet
gezegende boom der kennis kan geen hogere hemelse waarheid geplaatst worden; en
als jullie die daarop zouden willen plaatsen, zal er een vrucht tevoorschijn
komen die men wel als voer voor de draken zou kunnen gooien, maar niet als
voedsel aan de mensen zou kunnen geven.
[10] Zie en onthoud goed: uit dergelijke
vruchten zullen ook de valse profeten met al hun dwaalleren en valse
wondertekenen voortkomen en meer dan driekwart van de aarde tot verderf
brengen! Want als men moeite zal gaan doen om Mijn zuivere waarheidsleer te
verenigen met de nu onder de mensen bestaande wetenschappen, die met allerlei
bijgeloof vermengd zijn, en met weinig zeggende en toepassingen daarvan, in de
mening dat die waarheidsleer daardoor des te aannemelijker zou worden voor de
mensen, dan zal men Mijn leer vanzelfsprekend steeds meer verontreinigen en
zullen de wetenschappen en hun toepassingen, die vol bijgeloof zitten, daardoor
nog dieper in de aloude nacht wegzinken dan ze sinds het eerste begin van de
mensen ooit gezonken zijn. Ze zullen tenslotte een tijdlang uitsluitend het
eigendom worden van de valse profeten, opdat die met behulp daarvan des te
gemakkelijker en op grotere schaal het blind gehouden volk voor zich zullen
kunnen winnen.
[11] Maar dat zal niet zo blijven;
want op het juiste moment zal Ik mensen wekken voor de zuivere wetenschappen en
kunsten, en zij zullen het de mensen dan van de daken verkondigen hoe de
dienaren van Bileam hun wonderen hebben gedaan. Zodoende zal de zuivere
wetenschap in alle dingen en ook de zuivere kunst tot een onoverwinnelijke
voorloper en voorvechter van Mij worden tegen het oude bijgeloof; en als de
Augiasstal daardoor gereinigd zal zijn, zal Ik gemakkelijk en heel doeltreffend
op deze aarde kunnen wederkomen. Want Mijn zuivere levensleer zal zich
gemakkelijk verenigen met de overal zuivere wetenschap van de mensen en op die
manier de mensen een volledig levenslicht geven, omdat de ene reinheid de
andere nooit kan verontreinigen, evenals de ene zonneklare waarheid de andere
niet kan verontreinigen.
[1] (De Heer): 'Nu denken jullie
natuurlijk bij jezelf: wat Mij in die tijd mogelijk zal zijn, namelijk de
wetenschap te reinigen, dat zou Ik nu ook kunnen doen; dan zou daardoor de
zuivere leer, verenigd met de zuivere wetenschap en de verworvenheden daarvan,
in zekere zin hand in hand op de mensen kunnen overgaan, en dan zouden de
valse profeten, die wellicht hier en daar willen optreden, zeker geen zaken
doen die hun zelfzucht zouden bevredigen.
[2] Maar Ik zeg jullie: het zou wel
heel goed zijn als het zo ging; maar toch loopt het niet op de manier zoals
jullie nu heel goed bedoelen, -Ik zou de mensen dan namelijk hun vrije wil
moeten ontnemen en hen met de almacht van Mijn wil tot louter machines moeten
omvormen! En wat zouden de mensen daarmee winnen voor het eeuwige heil en leven
van hun zielen?
[3] Weten jullie dan nog niet dat
alles wat onder de dwingende wet staat namelijk de almacht van Mijn wil op
zichzelf gericht en dood is? Ik heb jullie dat toch al zo vaak zo grondig
uitgelegd, en ondanks dat alles komen jullie toch in jullie oude wereldse
verstand terecht.
[4] Kijk, als Ik nu in deze tijd
onmiddellijk duizendmaal duizend wetenschappers van allerlei aard onder de
mensen op zou wekken, die in alle dingen de zuiverste wetenschap bezaten en
ook volgens die wetenschap door en door ontwikkeld waren, dan zouden die door
de mensen van tegenwoordig nog meer vervolgd worden dan jullie, die weldra de
verspreiders van Mijn leer zullen zijn en vanwege Mijn naam door de duistere
wereldse mensen vervolgd zullen worden! Want de kennis van de mensen, die
-zoals reeds gezegd -voor meer dan driekwart met het diepste bijgeloof vermengd
is en waarmee de mensen zich hun materiële voordelen verschaffen, is veel moeilijker
te reinigen.
[5] Bij heel veel gelegenheden heb Ik
jullie de verschillende dingen, verschijnselen en gebeurtenissen goed,
aanschouwelijk en grondig verklaard, zoals Ik dat ook gedaan heb voor andere
mensen die een goede wil en een ontvankelijk hart hadden, Ik heb voor jullie
ogen en oren de hele sterrenhemel zodanig onthuld, dat jullie nu wel weten wat
onze zon, de maan, de planeten en de talloze andere sterren zijn en wat voor
hoedanigheid ze hebben, en verscheidene ervan heb Ik jullie laten bezichtigen door
jullie innerlijke geestelijke ogen te openen; en zo bezitten jullie nu in heel
veel dingen al de zuiverste kennis.
[ 6] Maar ga het de blinde mensen maar
eens leren op de manier waarop Ik jullie heb onderricht, dan zullen jullie maar
al te gauw ervaren hoe moeilijk mensen van hun oude kennis en van
ondoorzichtige vooroordelen af te brengen zijn!
[7] Bovendien zijn er ontelbare mensen
die door hun zelfzuchtige priesters en heersers dermate dom gemaakt zijn, dat
ze zo'n verrijking van hun kennis als een onvergeeflijk vergrijp tegen de goden
zouden beschouwen en degene die hen tot een vergrijp tegen hun goden verleidde,
kwalijk zouden toetakelen.
[8] Om bij de mensen in de loop van de
tijd een volledige reiniging van de wetenschappen en de daaruit voortkomende
toepassingen te bewerkstelligen, moet hun eerst Mijn leer verkondigd zijn en
moeten de vele afgoden samen met hun priesters en tempels vernietigd worden.
[9] Als dat gebeurd is en Mijn
evangelie aan de mensen verkondigd is, zij het ook door vele valse profeten,
dan zullen ze ook in staat zijn om hun weten schappen en wat ze daarmee tot
stand brengen geleidelijk aan te reinigen; en die zullen dan een bliksem zijn,
die van zonsopgang tot zonsondergang alles wat er op aarde is helder verlicht.
Onder 'zonsopgang' moet het geestelijke verstaan worden, onder 'zonsondergang'
al het natuurlijke.
[10] Als jullie dit nu hebben
begrepen, vraag dan niet weer of dit of dat niet nu al mogelijk zou zijn!'
92
De wijsheid van Mozes en Jozua
[1] Toen de leerlingen, en natuurlijk
ook de waard, de genezen knecht, de Farizeeër en de schriftgeleerde deze
woorden van Mij hadden gehoord, zei de schriftgeleerde: 'Uit deze woorden van
U, Heer en Meester, heb ik afgeleid dat U Uw leerlingen niet alleen het grote
mysterie van het rijk Gods op aarde onder de mensen hebt onthuld, maar ook het
natuurrijk van deze aarde, van de maan, de zon en van de sterren, en daarmee
hebt U mij een nieuw bewijs gegeven dat U in Uw geest de Schepper van dat alles
moet zijn, want anders had U die eindeloos vele en wonderbaarlijke dingen niet
aan Uw leerlingen kunnen verklaren en ze zelfs aanschouwelijk voor hen kunnen
maken.
[2] Aangezien U dat nu voor Uw
leerlingen hebt willen doen, die toch ook maar joden en mensen zijn, zou U die
wonderbaarlijke dingen niet ook voor ons heel in het kort kunnen toelichten op
zo'n manier, dat ook wij een duidelijker voorstelling krijgen van wat wij over
de maan, de zon en alle sterren, verduisteringen, de schrikwekkende kometen en
ook de vele vallende sterren moeten denken en geloven? Want op dat gebied zijn
wij er niet veel beter aan toe dan de heidenen.'
[3] Ik zei: 'Waarom hebben jullie het
zesde en zevende boek van Mozes dan ook verworpen en voor onecht verklaard en
zelfs degene die het zou wagen te lezen, met zware straffen bedreigd? Kijk, in
die twee boeken heeft Mozes de gehele natuurlijke schepping in duidelijke
bewoordingen beschreven!'
[4] De schriftgeleerde zei: 'Heer en
Meester! Ik heb er wel eens over horen spreken, maar er nog nooit een letter van
onder ogen gekregen. Men zegt dat die boeken zich ook niet meer in de tempel
van Jeruzalem bevinden. Daarom vraag ik U nu om ons die dingen, waar ik om
gevraagd heb, zo beknopt mogelijk te beschrijven en te verklaren, zodat wij dan
ook weten wat ze zijn en hoe ze zijn ingericht.'
[5] Op dat verzoek van de
schriftgeleerde beschreef Ik voor het viertal die dingen zo beknopt mogelijk en
op zo'n manier, dat ze goed konden begrijpen wat Ik uitgelegd had.
[6] Na deze uitleg, die ruim een uur
geduurd had, vroeg de schriftgeleerde Mij of de aartsvaders daar ook al kennis
van hadden gehad.
[7] Ik zei: ' Zeer zeker, en met name
de oerbewoners van Egypte! Maar zoals de mensen zich mettertijd door allerlei
zonden steeds meer van de ene, eeuwig ware God verwijderden en tot het blinde
heidendom overgingen en duisterder werden, zo ging ook die kennis te gronde, om
plaats te maken voor de lege, dichterlijke verhalen en fantasieën met allerlei
onjuistheden.
[8] En zo ging de kennis van de aarde
en de sterren verloren. Slechts bij enkele, zeer weinige wijzen in een
verborgen uithoek van de aarde bleef ze nog bestaan; maar die durfden er bij de
geheel verduisterde mensen niet mee voor de dag te komen. En zo is die kennis
zo goed als geheel verloren gegaan. Maar in de toekomstige tijden zullen de
mensen die weer krijgen, nog helderder dan in de oertijd, en ze zullen alles
berekenen; en dat zal bij de bliksem behoren, die oplicht van zonsopgang tot
zonsondergang.'
[9] De schriftgeleerde zei: 'Van wie
hadden Mozes en Aäron die kennis eigenlijk?'
[10] Ik zei: 'Van de geest Gods!
Hoewel Mozes als aangenomen zoon van de Farao in de Egyptische mysteriën
ingewijd was en ook van de oude sterrenkunde en aardrijkskunde veel kennis had
opgedaan, was dat toch maar nauwelijks een druppel troebel water vergeleken
bij de hele zee van zijn latere inzicht, die hem als uitverkoren leider van het
volk Israël door de geest Gods gegeven is, waardoor hij pas een ware geleerde
vanuit God werd.'
[11] De schriftgeleerde zei weer:
'Heer en Meester! Jozua, die ook een door God uitverkoren leider van het volk
Israël naar het Beloofde Land was moet van dat alles, wat Mozes beschreven
heeft, toch ook nauwkeurig op de hoogte zijn geweest! Hoe kon hij dan voor
Jericho tegen de zon zeggen: 'Zon, sta stil, tot ik alle vijanden verslagen
heb!', -en de zon schijnt aan zijn bevel gehoor te hebben gegeven? Als hij dat
tegen de aarde had gezegd, dan zou dat volgens wat U ons zojuist hebt uitgelegd
echt betekenis hebben gehad; nu we van U de ware stand van zaken hebben
gehoord, blijkt het bevel van Jozua aan de zon iets te zijn wat duidelijk geen
betekenis had, en het lijkt erop dat Jozua de ware stand van zaken toch niet
gekend heeft, als het zijn bedoeling was dat zijn bevel op het natuurlijke
niveau voltrok.'
[12] Ik zei: 'Jozua heeft dat weliswaar zo
gezegd, echter niet tegen de natuurlijke zon, maar tegen de geestelijke zon,
die bestond uit de leer die Mozes van God had gekregen. Die begon in het geloof
en vertrouwen van het volk flink onder te gaan, toen ze de grote overmacht van
de vijand zagen. Jozua heeft toen met zijn krachtige uitroep niets anders tegen
het moedeloze en in alle toonaarden morrende volk willen zeggen dan: 'Blijf
toch geloven en vertrouwen, tot jullie weldra de machtig lijkende vijand volkomen
verslagen voor je zullen zien! Dan kunnen jullie met mij het land, waar melk en
honing vloeien, innemen of weer naar de woestijn terugkeren!'
[13] Daardoor vatte het volk weer moed
in vol geloof en vertrouwen op God, die de ware zon van de ziel en haar geest
in de hemel en op aarde is, was en zal zijn. En kijk, die door Jozua
aangesproken zon bleef staan in het geloof en vertrouwen van het volk,
verlichtte het en gaf het moed, inzicht en kracht, en de vijand werd geheel en
al vernietigd op de hoer Rachab na, die de afgezanten van Jozua barmhartigheid
bewees. - Heb je dat nu begrepen?'
[1] De schriftgeleerde zei: 'Ja, Heer
en Meester, dat hebben wij nu allemaal zo goed begrepen, dat wij nu inzien dat
Jozua aan zijn geweldige uitroep onmogelijk een andere betekenis had kunnen
verbinden; maar waarom begrepen wij dat zojuist dan niet?'
[2] Ik zei: 'Omdat reeds vóór de
Babylonische gevangenschap de oude innerlijke wetenschap der overeenstemmingen
geheel en al van jullie geweken is; want die wetenschap is alleen toegankelijk
voor en eigen aan die mensen, die nooit zijn gaan wankelen en zwak zijn
geworden in het ware geloof en vertrouwen in de ene, ware God, Hem als de
Vader altijd boven alles en hun naaste als zichzelf liefgehad hebben.
[3] Want die wetenschap is immers het
innerlijke schrift en de innerlijke taal van de ziel en van de geest in de
ziel. Wie die taal is verloren, kan de Schrift onmogelijk begrijpen, en haar
taal komt hem in zijn dode wereldse licht voor als dwaasheid; want de
levensomstandigheden van de geest en van de ziel zijn van een heel andere aard
dan die van het lichaam.
[4] Zo heeft ook het horen, zien,
voelen, denken, spreken en het schrijven van de geest een heel ander karakter
dan hier onder de mensen in de natuurlijke wereld, en daarom kan datgene wat
een geest doet en zegt, alleen langs de weg van de aloude wetenschap der
overeenstemmingen aan de natuurlijke mensen duidelijk gemaakt worden.
[5] Als deze wetenschap door hun eigen
schuld verloren is gegaan voor de mensen hebben zij voor zichzelf het omgaan
met de geesten van alle regionen en alle hemelen onmogelijk gemaakt en daarom
kunnen ze het geestelijke in de Schrift niet meer vatten en begrijpen. Ze
lezen de geschreven woorden volgens de blind aangeleerde klank van de dode
letter, en kunnen niet eens begrijpen en zich ervan bewust worden dat de letter
dood is en niemand tot leven kan wekken, maar dat het alleen de inwendig
verborgen betekenis is, die, aangezien die zelf leven is, alles levend maakt.
[6] Als jullie dat nu begrijpen, moet
je er vooral naar streven om het rijk Gods in jezelf levend en volop actief te
laten worden, dan zullen jullie ook weer de genoemde wetenschap der
overeenstemmingen tussen materie en geest verkrijgen, anders zullen jullie
nooit Mozes of een andere profeet in de diepte van de levende waarheid kunnen
begrijpen, en daardoor in jezelf genoodzaakt zijn om tot ongeloof, allerlei
twijfels en zonden te vervallen. Want als een blinde op een weg loopt waar een
heleboel stenen liggen, zal hij dan kunnen voorkomen dat hij onder het lopen
nu eens tegen de ene en dan weer tegen de andere steen stoot en daarbij heel
vaak valt? En als er onderweg ergens een afgrond opdoemt, hoe zal hij zichzelf
ervoor hoeden dat hij er niet bij de volgende stap in stort en daar
onvermijdelijk de dood vindt?
[7] Streef er dus vooral naar dat
jullie zo spoedig mogelijk in de geest worden wedergeboren en ziende worden,
anders zullen jullie niet ontkomen aan duizend gevaren, die op jullie loeren
en jullie dreigen te verslinden!'
[8] Daarop zei de schriftgeleerde: '0
Heer en Meester, Uw wijsheid is onmetelijk, en vergeleken bij U zijn wij mensen
zo blind als een steen! Nu zie ik pas duidelijk in wat de reden is van het
algehele verval van geloof en vertrouwen in God, en ik zie ook in dat het in de
toekomst met deze licht en levensleer van U precies zo zal gaan als nu met de
leer van Mozes en de profeten, en dat Uw liefde en erbarmen U er werkelijk weer
toe zullen brengen opnieuw op deze aarde tot de mensen te komen. Nu is het
alleen de vraag of U weer zoals deze keer of misschien op een andere, alleen
aan U bekende manier zult wederkomen! Zou U ons dat niet nader willen aanduiden?'
[9] Ik zei: 'Ik heb het jullie toch al
duidelijk genoeg laten zien, hoe en op welke manier Ik weer op deze aarde tot
de mensen zal komen. Hoe kun je Mij nu weer hetzelfde vragen?'
[10] De schriftgeleerde zei: 'Het is
waar, Heer en Meester, dat U ons dat al hebt gezegd - als ik nu de wetenschap
der overeenstemmingen al bezat, zou ik de betekenis van Uw woorden ook helemaal
begrepen hebben; maar ik beheers die wetenschap nog geenszins en daarom is niet
alles mij duidelijk wat U over Uw wederkomst hebt gezegd.
[11] Kijk, het gaat er bij mijn vraag
nu voornamelijk om, of U net als nu weer als een mens van vlees en bloed,
geboren uit een reine vrouw, zult wederkomen of ongeboren, meer als geest en
toch ook zichtbare mens, en waar, en bij welk volk!
[12] Voor Uw ondoorgrondelijke
wijsheid is dat natuurlijk een heel domme vraag van mij; maar ik ben immers pas
sinds een paar uur een bekeerd mens, en daarom valt het mij niet kwalijk te
nemen als ik U nog met allerlei domme vragen lastig val.'
94
De wederkomst van de Heer
[1] Ik zei: 'Zo dom zijn jouw vragen niet,
en je hebt het volste recht om te vragen wat je niet weet; en Ik heb natuurlijk
het recht omjou te antwoorden op de manier die Ik voor jou en voor de anderen
zinvol vind. Maar omdat je het nu al hebt gevraagd, zal Ik je ook antwoord
geven, dus luister!
[2] Bij Mijn tweede wederkomst zal Ik
niet weer ergens als een kind uit een vrouw geboren worden; want dit lichaam
blijft verheerlijkt, zoals Ik als geest in eeuwigheid en derhalve heb Ik nooit
meer een tweede lichaam nodig zoals jij dat bedoelde.
[3] Eerst zal Ik onzichtbaar komen in
de wolken des hemels, wat zoveel wil zeggen als: eerst zal ik beginnen de
mensen te benaderen door waarachtige zieners, wijzen en nieuw opgewekte
profeten, en in die tijd zullen ook vrouwen profeteren en jongemannen heldere
dromen hebben, waardoor ze de mensen Mijn komst zullen verkondigen, en velen
zullen daarnaar luisteren en hun leven beteren; maar de wereld zal hen voor
waanzinnige fantasten uitmaken en hen niet geloven, zoals dat ook bij de
profeten het geval was.
[4] Zo zal Ik ook van tijd tot tijd
mensen opwekken aan wie Ik alles wat er nu tijdens Mijn aanwezigheid is,
gebeurt en gesproken wordt, via hun hart in de pen zal geven; wat dan slechts
eenmaal geschreven is zal op een speciale vernuftige manier, die de mensen van
die tijd goed zullen kennen, in de korte tijd van enkele weken en dagen in vele
duizenden gelijkluidende exemplaren vermenigvuldigd en zo onder de mensen
gebracht kunnen worden. En aangezien de mensen in die tijd vrijwel algemeen de
kunst van het lezen en schrijven zullen beheersen, zullen zij die nieuwe boeken
ook zelf kunnen lezen en begrijpen.
[5] Met die manier van verspreiden zal
Mijn leer, die weer nieuw en rein vanuit de hemelen wordt gegeven, veel
sneller en doeltreffender bij alle mensen op de hele aarde gebracht kunnen
worden dan zoals nu door boodschappers in Mijn naam van mond tot mond.
[6] Als Mijn leer op die manier onder
de mensen gebracht zal zijn die van goede wil zijn en een levend geloof zullen
hebben, en minstens eenderde deel van de mensen die vernomen zullen hebben, zal
Ik ook hier en daar persoonlijk en lichamelijk zichtbaar* (* In het
verheerlijkte geestelijk lichaam; zie vers 2) tot diegenen komen die Mij het
meest liefhebben en het grootste verlangen naar Mijn wederkomst en ook het
volle en levende geloof daarvoor zullen hebben.
[7] En Ik zal Zelf gemeenten uit hen
vormen, waar geen wereldse macht meer verzet en weerstand tegen zal kunnen
bieden; want Ik zal hun legeraanvoerder en hun eeuwig onoverwinnelijke held
zijn en alle dode en blinde wereldse mensen richten. En zo zal Ik de aarde van
haar oude vuil reinigen.
[8] Ten tijde van die nieuwe zieners
en profeten zal er echter grote ellende en nood onder de mensen zijn, zoals er
op deze aarde nog nooit geweest is; maar vanwege Mijn uitverkorenen in die tijd
zal die maar een korte tijd duren, opdat hun zaligwording geen schade zal
lijden.
[9] Maar in dit land, waar Ik nu al
als een misdadiger van het ene dorp naar het andere door de Joden van de tempel
achtervolgd word en dat in die tijd door duistere heidenen vertrapt wordt, zal
Ik persoonlijk niet weer het eerst optreden, onderrichten en de zwakken
troosten. Maar in de landen van een ander werelddeel, die nu door heidenen
bewoond worden, zal Ik een nieuw rijk stichten - een rijk van vrede, van
eendracht, van liefde en van voortdurend levend geloof; vrees voor de dood van
het lichaam zal niet meer bestaan onder de mensen die in Mijn licht wandelen en
steeds in verbinding zullen staan met de engelen van de hemel en met hen zullen
omgaan. - Hier heb je nu een echt antwoord op je vraag.'
[10] De schriftgeleerde zei: 'Zal
Azië, de oude wieg van de mensen en van vele zegeningen van God, dus niet meer
het geluk hebben om U bij Uw wederkomst op deze aarde te zien of te horen? Dat
is werkelijk geen blijde tijding voor dit werelddeel.'
[11] Ik zei: 'De aarde. Behoort Mij
overal toe, en Ik weet op welke plaats Mijn wederkomst het nuttigst zal zijn
voor de hele aarde! In die tijd zullen de mensen echter van het ene einde der
aarde naar het andere met elkaar in verbinding kunnen treden, en wel zo snel
als een bliksem uit een wolk schiet" en door gebruik.te maken van de in
vuur en water gebonden geesten zullen de mensen via ijzeren wegen de grootste
afstanden op aarde rijdend kunnen afleggen, en wel sneller dan de hevigste
storm van het ene einde van de aarde naar het andere jaagt, en de schepen
zullen met behulp van diezelfde krachten binnen veel kortere tijd over de grote
oceaan varen dan nu de Romeinen van Rome naar Egypte. Dan zal ook het bericht
van Mijn persoonlijke wederkomst gemakkelijk binnen zeer korte tijd over de
hele aarde verspreid kunnen worden, en dus ook naar Azië.
[12] Maar dan is opnieuw de vraag: zal
dat bericht bij de blinde en dove heidenen van dat werelddeel ook geloof
vinden?
[13] Ik denk en zeg, dat dat
waarschijnlijk pas het geval zal zijn wanneer het door een groot wereldgericht
gelouterd zal worden!
[14] Er is een groot land ver in het
westen, dat aan alle kanten door de grote wereldoceaan omspoeld wordt en nergens
over zee verbinding heeft met de oude wereld. Uitgaande van dat land zullen de
mensen eerst grote dingen vernemen, en die zullen ook in het westen van Europa
opduiken, en daaruit zal een helder stralen en wederstralen ontstaan. De
lichten der hemelen zullen elkaar ontmoeten, herkennen en elkaar ondersteunen.
[15] Uit die lichten zal de zon van
het leven zich ontwikkelen, dus het nieuwe, volmaakte Jeruzalem, en in die zon
zal Ik op deze aarde wederkomen. En nu is het meer dan genoeg geweest over wat
er later zal gebeuren!'
[16] Hierop keken zelfs Mijn leerlingen heel
verwonderd en zeiden onder elkaar: 'Zo duidelijk en uitvoerig heeft Hij nog
nooit over Zijn toekomstige wederkomst gesproken! Gelukkig zullen de mensen
zijn die in die tijd daar zullen leven waar Hij met alle volheid van Zijn
genade zal wederkomen maar ongelukkig diegenen die niet in Hem zullen geloven
en misschien net als de Farizeeën nu tegen Hem zullen opstaan en Hem naar het
leven staan, zich tegen Hem verzetten en hun heidendom willen beschermen. Want
zoals Hij al verschillende keren en op de Olijfberg door tekenen aan de hemel
heeft getoond, zal Hij hun als een onverbiddelijke rechter tegemoet treden en
hun in de hel hun loon geven.'
[17] Ik zei: 'Ja, ja, daarmee hebben
jullie nu de waarheid gesproken! En Ik zeg jullie: waarlijk, waarlijk, deze
zichtbare hemel en deze aarde zullen na het juiste tijdsverloop ook vergaan;
maar de woorden die Ik tot jullie heb gesproken zullen niet vergaan!'
[1] Tijdens dit gesprek van ons was
het al bijna middag geworden, en Ik zei tegen de leerlingen: 'jullie kunnen je
nu klaarmaken om te vertrekken; want wij hebben vandaag nog een lange weg te
gaan!'
[2] Maar de waard zei: 'O Heer en
Meester, U zult toch wel het middagmaal, dat nu weldra helemaal gereed zal
zijn, samen met Uw leerlingen bij mij willen gebruiken?'
[3] ook de Farizeeër en de
schriftgeleerde vroegen Mij dat.
[4] En Ik zei tegen de laatste:
'Vriend, kijk eens naar buiten, hoe je metgezellen met de hulp van vele
gehuurde arbeiders daar in het puin van de afgebrande synagoge bezig zijn om
hun gevonden schatten bij elkaar te zoeken en naar een veilige bewaarplaats
brengen. Zou je niet meehelpen?'
[5] De schriftgeleerde zei: 'O Heer en
Meester, ik heb hier de eindeloos veel betere schat gevonden en zal mij er
voortaan wel wijselijk voor hoeden om te dicht bij de wereldse schatten te
komen; want als ik dat zou doen, zou hetgeen ik vannacht heb gedroomd wel eens
volledig en echt aan mij bewaarheid kunnen worden. Laat die wereldse lieden dus
maar zoeken in de resten van de brand zoveel ze willen, ook al zouden ze zich
mijn deel toe eigenen; mij is Uw aanwezigheid nu eindeloos veel liever dan
alle schatten der aarde. Wees daarom toch zo genadig om alleen maar tot na de
middag hier te blijven!'
[6] Ik zei: 'Uit liefde voor jullie,
omdat ook jullie Mij liefhebben, zal Ik hier nog tot na de middag blijven! Maar
hou steeds je droom in gedachten en blijf trouw aan je voornemen; dan zul je
weldra in een helderder licht wandelen! Watje echter van je aardse schatten nog
zult vinden, neem dat en verdeel alles onder de armen, dan zal Ik je in ruil
daarvoor een andere schat uit de hemelen schenken! Aan wie in Mijn naam veel
geeft, zal ook Ik veel geven; maar aan wie in Mijn naam alles geeft, zal ook Ik
alles geven voor de eeuwigheid!'
[7] Na deze woorden van Mij zeiden de
waard en de Farizeeër: 'Heer en Meester, waarom zei U dat niet ook tegen ons?'
[8] Ik zei: 'jullie weten toch al wat
je te doen staat! Wie de goede wil heeft, heeft ook het werk al voor zich. Als
jullie voor de armen goede huisvaders zijn, dan doen jullie al evenveel als
wanneer jullie alles hadden weggegeven, en Mijn zegen voor jullie zal niet
achterwege blijven. Denk vooral aan de arme weduwen en wezen, dan zal Ik aan
jullie denken en jullie niet als wezen op deze aarde achterlaten, maar voortaan
in de geest bij jullie blijven! Maar ga nu eens kijken, waard, hoe het met het
middagmaal staat!'
[9] Daarop ging de waard snel naar de
keuken om te kijken hoe het met de bereiding van het middagmaal stond. Die was
al een heel eind gevorderd, en de waard haastte zich dan ook om de tafel
opnieuw te dekken.
[10] Maar Ik zei: 'Laat dat maar -
deze schalen, die nog sinds het ochtendmaal op tafel staan, zijn nog niet zo
onrein geworden dat men daar het middageten niet uit zou kunnen eten; wat voor
Mij rein is, moet ook voor jullie rein zijn!'
[11] De waard nam echter toch schone doeken
en maakte de volkomen lege schalen schoon; want Mijn leerlingen verstonden heel
goed de kunst om schalen helemaal leeg te maken. Daarop namen de waard en zijn
bedienden de schoongemaakte schalen, liepen ermee naar de keuken en brachten
toen een groot aantal goed bereide vissen, alsook brood en verscheidene
karaffen vol wonderwijn; en wij begonnen dan ook onmiddellijk het maal tot ons
te nemen.
[12] Tijdens het eten werd er nog over
veel dingen gesproken die ook al bij andere gelegenheden besproken zijn en
daarom - NOTA BENE - niet nog eens verteld hoeven te worden.
[13] Toen wij klaar waren met het
eten, kwamen er twee van de Farizeeën de eetzaal binnen, die de hele ochtend
hun schatten uit de resten van de brand hadden gezocht en naar een veilige
bewaarplaats hadden gebracht.
[14] Zij verbaasden zich zeer toen ze
de ene Farizeeër en zelfs de schriftgeleerde heel welgemoed aan onze tafel
zagen eten, en ze zeiden tegen de laatstgenoemde (de Farizeeën): 'O, jullie
maken het je wel erg gemakkelijk! Wij werken de hele ochtend buiten om nog iets
van de door het vuur vernietigde kostbare schatten te vinden en in veilige
bewaring te stellen, en jullie doen je tegoed zonder je om ons te bekommeren!
Wat is dat voor een gedrag van jullie ?'
[15] De schriftgeleerde werd heel boos
over die opmerking en zei: 'Luister! Ten eerste hebben wij datgene wat wij het
onze mochten noemen allang helemaal in orde, en wij zien nu absoluut niet in
waarom wij jullie hadden moeten helpen met het zoeken en op orde brengen van
jullie eigendommen, aangezien jullie ook nog nooit op het idee gekomen zijn om
ons ergens mee te helpen. En ten tweede hebben wij bij deze gelegenheid
bovendien een heel andere schat ontdekt en gevonden, die ons nu eindeloos
veelliever is dan al jullie bij elkaar geschraapte goud en zilver; maar jullie
zullen waarschijnlijk wel nooit bezitters van die schat worden. En ten derde
hebben wij hier een echte levenswijn te drinken gekregen, zoals jullie
verlekkerde kelen waarschijnlijk nooit te proeven zullen krijgen! En zo zijn
wij nu beiden in alle opzichten heel goed voorzien en hoeven jullie daar geen
verantwoording over af te leggen. Als jullie mij begrepen hebben, kunnen jullie
je gauw weer omdraaien en teruggaan naar waar jullie werkelijk totaal
ongenodigd vandaan zijn gekomen!'
[16] Toen de twee Farizeeën op het
punt stonden hem vanwege dit antwoord eens stevig van repliek te dienen stond
de waard op, die als Samaritaan en Romeins burger altijd korte metten maakte
met de Farizeeën, en zei: 'Hier ben ik naar aardse maatstaven nog de baas, en
iedere vreedzame gast is mij lief, waardevol en dierbaar, of hij nu een heiden
dan wel een jood is; want een heiden heeft zichzelf niet tot heiden en een
jood zichzelf waarlijk niet tot jood gemaakt. Maar als er zulke ruziezoekers
over de drempel van mijn huis komen, is er niet erg veel voor nodig om te zorgen
dat ik gebruik maak van mijn aloude huisrecht! Als jullie iets willen eten en
drinken, ga dan naar jullie gewone eetkamer en bestel wat jullie willen, dan
zal het verlangde jullie ook zo snel mogelijk gebracht worden. Maar hier hebben
jullie niets te doen, niets te zeggen en niets te maken; want dit is geen
Joodse, maar een Romeinse herberg, waar alle reizigers gelijk behandeld en
bediend worden.'
96
Het vertrek naar Kana
[1] Toen de twee de waard zo hoorden
spreken, brachten ze daar niet veel meer tegenin, maar keerden ons snel de rug
toe en gingen naar hun eetkamer, waar ook al een paar anderen op hen wachtten.
[2] Daar vertelden ze hoe ze door de
schriftgeleerde en met name door de waard behandeld waren.
[3] Hun metgezellen zeiden: 'De waard
kennen we al heel lang als heel trots en eigenzinnig, en we trekken ons van
zijn aangeboren grofheid dan ook niets aan. Wij zijn alleen maar blij dat wij
onze goede dingen van waarde voor het grootste deel hebben gevonden en naar een
goede bewaarplaats hebben gebracht; we kunnen het er nu wel van nemen.
[4] Maar toch is het wel eigenaardig dat de
schatten van een van ons en ook van de schriftgeleerde, die zich het meeste
naar die Nazarener richtten, ongedeerd zijn gebleven en van de Farizeeër Joram
zelfs zijn woning! Ook de woning van de schriftgeleerde is slechts in zoverre
beschadigd, dat het plafond hier en daar doorgebrand lijkt te zijn; de deur
naar zijn woonkamer lijkt echter van het vuur weinig geleden te hebben, dus
zullen ook zijn schatten zeker minder hebben geleden!'
[5] Een ander zei: 'Hoe het ook zij,
over een paar maanden is onze synagoge wel weer helemaal in orde, en wij
hebben nog meer dan genoeg om te leven. Laten we nu dus maar geen afbreuk doen
aan ons genoegen door zulke bijkomstigheden!'
[6]
Daarop bestelden ze vissen en lamsvlees, ongezuurd brood en wijn, die een echte
Jood mag drinken -dat kregen ze dan ook direct en ze deden zich daar onbezorgd
te goed aan.
[7] Wij waren nu ook klaar met onze
maaltijd en de waard vroeg MIJ of hij misschien toch teveel tegen de twee
Farizeeën had gezegd.
[8] Ik zei: 'Maak je daar maar geen
zorgen om; want ze hebben een sterke maag en kunnen veel verdragen, als het er
maar niet naar uitziet dat ze. tekort komen! Als deze twee hier, die Ik nu al
tot de Mijnen reken, verstandig zijn, kan het hun lukken om ook de anderen aan
hun kant te krijgen.
[9] Maar nu is het echt tijd geworden
dat Ik met Mijn leerlingen verder moet reizen. want Ik zie waar Ik weldra moet
aankomen. Jullie moeten daar met verdrietig om worden, want Ik verlaat jullie
alleen maar wat Mijn zichtbare lichaam betreft; met Mijn alom werkzame geest
blijf Ik echter bij jullie, zoals bij iedereen die in Mij gelooft, Mij
liefheeft en volgens de leer die hij ontvangen heeft leeft en handelt. Als jullie
nog een of andere twijfel in jullie hart bespeuren, wend je dan in je hart maar
tot Mij, dan zal Ik jullie het antwoord op de tong leggen. Blijf dus in Mij,
dan zal Ik in jullie blijven!'
[10] Hierop beloofden allen Mij
plechtig dat ze tot aan hun aardse levenseinde Mijn leer trouw in praktijk
zouden brengen, Mij in hun hart zouden bewaren en tegen iedere vijandige
benadering en boosaardige vervolging verdedigen.
[11] Daarop stond Ik snel op met Mijn
leerlingen en reisde langs de geheime weg verder naar Kana. Om geen opzien te
baren wilde Ik niet door het marktplaatsje reizen, want de vrouw wachtte nog
steeds op Mij, om in Mij degene te zien die haar dochter 's morgens ziende had
gemaakt.
[12] De vrouw had weliswaar reeds de
hele ochtend bij verscheidene huizen navraag gedaan, maar kon nergens iets over
Mij te weten komen; ze was zodoende met het meisje op het plein op de uitkijk
gaan staan, maar natuurlijk zonder resultaat. De waard trof de vrouwechter
samen met het meisje, nam hen allebei op in zijn huis en verzorgde hen
uitstekend. Het meisje diende hem in het dorp tot een afdoende bewijs van wat
Ik in het dorp had bewerkstelligd; want van de tien gereinigde melaatsen was er
allang, zoals men zegt, geen spoor meer te bekennen, en de genezen opperknecht
van de waard kon als genezen jichtlijder tegenover de werelds ingestelde mensen
ook niet gelden als een bijzonder bewijs van Mijn kracht om wonderen te doen,
omdat er toch gevallen waren geweest waarbij dergelijke jichtlijders tenslotte
ook genezen waren door goede geneesmiddelen, waaraan destijds minder gebrek was
dan -NOTA BENE - in deze tijd.
[13] Maar een blindgeboren meisje, dat
als zodanig in de hele streek maar al te goed bekend was, legde veel meer
gewicht in de schaal; en zo hadden de waard, Joram en de schriftgeleerde dit
meisje samen met haar moeder liever als bewijs van Mijn goddelijke macht dan
alle andere tekenen, waar ze wel over konden praten, maar waarvoor ze geen
tastbaar bewijs meer konden leveren.
[14] Aan dit meisje, dat tevens heel mooi
was om te zien viel tien jaar later nog een ongewoon aards geluk ten deel. Want
de vrouw van de bekende Kado in Jericho was gestorven; hij kwam in deze streek,
leerde haar kennen en nam haar uit liefde voor Mij tot zijn tweede vrouw. En zo
heeft Mijn genade, als die iemand ten deel valt, ook in aards opzicht steeds
goede gevolgen.
[15] Joram, de als eerste bekeerde
Farizeeër en de schriftgeleerde, die Boz heette, hadden de andere Farizeeën
binnen korte tijd aan hun goede kant gebracht, waar het genezen meisje en later
vriend Kado natuurlijk heel veel aan bijgedragen hebben.
[16] Hiermee zullen we het verhaal
over dit marktplaatsje als geheel beëindigd beschouwen en nu weer naar onszelf
terugkeren en zien, hoe het ons op onze verdere reis naar Kana is vergaan!
97
In de herberg te Kana
[1] Vanaf het nu wel heel bekende
marktplaatsje was het nog een heel lange weg. Een goede wandelaar zou die
nauwelijks in een volle dag hebben kunnen afleggen; maar door op onze vaak
wonderbaarlijke manier te reizen, hadden wij er slechts drie uur voor nodig.
Tegen de avond kwamen we zo in Kana aan en namen daar onze intrek bij dezelfde
waard, bij wie Ik op een bruiloft op verzoek van Maria die mij gebaard had,
voor de eerste keer openlijk water in wijn veranderd had.
[2] Toen de waard Mij in het oog
kreeg, was hij bijna buiten zichzelf van blijdschap en maakte Mij een
regelrecht verwijt vanwege het feit dat Ik Mij al zolang niet bij hem had laten
zien.
[3] Maar Ik zei tegen hem: 'Omdat er
met en bij jullie allen, die hier wonen, geen nood is geweest, ben Ik ook niet
in deze streek gekomen; maar nu is er bij jullie sprake van een klein beetje
nood en Ik ben dus op het juiste moment gekomen om jullie allemaal te helpen.'
[4] De waard zei: 'O beste Heer en
Meester, die nood duurt bij mij al meer dan een jaar, en ik heb mij al
verscheidene keren deels in mijn hart tot U gewend en deels heb ik dringend
naar U geïnformeerd bij Uw broeders en bij Uw moeder, die tegenwoordig meestal
in Kis verblijft; maar U leek de vrome wensen van mijn hart niet te horen en
ook kon ik niet te weten komen waar U wellicht verbleef, en zo moest ik dan de
grote nood van mijn huis in de naam van de almachtige God tot nu toe kalm
verdragen. Ik ken weliswaar de reden niet waarom ik door God de Heer zo hard
bezocht ben; maar nu vraag ik U, beste, goede Heiland, om mij te willen helpen.
[5] Mijn vrouw wordt door jicht
geplaagd en de kinderen lijden aan kwaadaardige koortsen, twee van mijn beste en
meest trouwe knechten liggen al meer dan een half jaar te bed met een
kwaadaardige melaatsheid, en ik moet het werk in mijn bedrijf grotendeels door
vreemde arbeiders tegen een hoog loon laten uitvoeren. En dat mag je toch wel
nood noemen, temeer daar ook ikzelf niet meer tot de gezonde mensen gerekend
kan worden!
[6] O beste Heer en Meester, sinds U
bij een bruiloft, die hier gevierd werd, op verzoek van Uw moeder een eerste
teken hebt gedaan, is het in mijn huis totaal anders geworden! Als U mij niet wilt
helpen, ga ik binnenkort zowel in geestelijk als in aards opzicht te gronde!'
[7] Ik zei: 'Ik wist wel dat bij jou
de nood hoog is geworden, en aangezien Ik je veelvuldige smeken om hulp wel
gehoord heb en de nood bij jou een zeer hoge graad heeft bereikt, ben Ik nu dan
ook gekomen om je de juiste hulp te brengen. Ik had ook wel eerder naar je toe
kunnen komen, maar toen ontbrak het je nog sterk aan levend geloof en
vertrouwen; maar pas toen je bij Kisjonah in Kis kwam kreeg je het juiste licht
over Mij en kwam je tot het juiste geloof en vertrouwen in Mij, en daarom ben
Ik dus ook gekomen om je alle hulp te brengen. En zo wil Ik nu dat iedereen,
die in jouw huis ziek is, inclusief jijzelf, zo gezond is alsof niemand ooit
iets gemankeerd heeft. Ga nu maar naar al je zieken, en zeg het tegen hen!'
[8] Toen haastte de waard zich naar
alle zieken en trof hen volkomen gezond aan, zodat ze van hun bedden opstonden,
schone kleren aantrokken, naar Mij toekwamen en Mij bedankten.
[9] omdat het al avond begon te worden
en flink begon te schemeren, zei Ik tegen de van blijdschap huilende waard:
'Aangezien de nood in je huis nu verholpen is en Ik vannacht in jouw huis zal
blijven, zorg er dan nu voor dat Ik en Mijn leerlingen een avondmaal krijgen.
Laat vissen voor ons klaarmaken en daarna wat brood en wijn op tafel zetten!'
[10] Toen de waard die wens van Mij
had gehoord, ging iedereen vol blijdschap aan het werk om aan Mijn wens te
voldoen. Het duurde nauwelijks een heel uur voor het avondmaal bereid was; het
werd op tafel gezet en Ik zei tegen de waard: 'Kijk, daar is nog een tafel!
Laat allen die genezen zijn nu aan die tafel gaan zitten en eten wat wij eten,
ieder naar zijn behoefte, en ze moeten ook wijn drinken en brood eten, opdat
ze weer flink sterk worden!'
[11] Toen Ik dat had gezegd, vielen
alle genezenen voor Mij op hun knieën en zeiden: 'O Heer, zo'n genade zijn wij
niet waardig! Daarom zouden wij liever in onze keuken aan onze oude tafel voor
de bedienden een sober avondmaal eten; maar niet onze, maar Uw enig heilige wil
geschiede!'
[12] Ik zei: 'Luister,jullie terechte
deemoed en bescheidenheid bevalt Mij en is goed voor jullie ziel; maar blijf
desondanks hier! Want jullie hebben met geduld en in volkomen overgave aan Gods
wil veel geleden en je zodoende ware helden in geloof en vertrouwen op God
betoond en daarom zijn jullie ook waardig om je als begenadigden van de Heer in
Zijn onmiddellijke nabijheid te sterken; ga nu dus maar welgemoed aan die tafel
zitten, en eet en drink wat voor jullie op tafel wordt gezet!'
[13] Toen de genezenen dat van Mij
hadden gehoord, met uitzondering van de vrouw, die in de keuken bezig was,
stonden ze vol eerbied op, bedankten Mij en gingen rustig naar hun tafel, die
net als de onze reeds vol stond met spijzen, wijn en brood. Daarop begonnen we
onmiddellijk te eten en de heel zuivere en goede wijn te drinken, en de
genezenen deden dat ook.
[14] Wij aten en dronken nu welgemoed
en Mijn leerlingen gaven het werkelijk zeer vrome gezelschap heel veel ten
beste van wat wij allemaal hadden meegemaakt op onze tochten kriskras door het
land. Dat deed ons kleine gezelschap buitengewoon veel plezier, en er werd
daarbij van beide kanten veel gesproken over wat hun gemoederen bezighield,
waarbij men ook vaak moest huilen.
[15] Maar het was in zekere zin
opvallend dat onze Judas Iskariot, die we reeds maar al te goed kennen, opeens
behoorlijk tegendraadse opmerkingen begon te maken.
[1] De waard zei tegen hem (NOTA BENE:
Ik zal dit aan jullie Nieuw Salemieten iets uitvoeriger meedelen): 'Vriend, je
bent een leerling van de Heer en bent van beroep, voorzover ik je van je steeds
uiterst slechte aardewerkproducten maar al te goed ken, niets anders dan een
pottenbakker! Maar hoe jij in het gezelschap van deze Heer en Meester terecht
bent gekomen, dus zo goed als in het meest volmaakte gezelschap van God de
Heer, daarop zou ook de aartsengel Michaël ons zelfs het antwoord schuldig
blijven!'
[2] Judas Iskariot zei: 'Ja, vriend,
je hebt gelijk dat je zulke woorden tot mij richt! Ik ben weliswaar
pottenbakker, maar echt niet onervaren in de Schrift! Mozes en de profeten ken
ik dankzij een schriftgeleerde op m'n duimpje, en ik weet heel goed in wiens
gezelschap ik mij bevind. Ik reis echt niet mee om iets werelds te verdienen
-wat bij de heersende wereldse omstandigheden toch iedereen toegestaan zou
moeten zijn -maar alleen om te zien of de profeet Jesaja in zijn
voorspellingen geen onwaarheid heeft gesproken en geschreven! Want hoewel ik
wat mijn vak betreft pottenbakker ben, ben ik ook een kenner van de Schrift en
ik heb op grond van mijn steeds meer stille waarnemingen aan deze ware Godmens
alles volkomen waar bevestigd gezien, wat de genoemde profeet en ook de andere
profeten van Hem hebben voorspeld.
[3] Maar ik heb ook een goed geheugen
en weet elke voorspelling die de Heer reeds bij verschillende gelegenheden ten
nadele van mij heeft gedaan. Kortom -ik ben een duivel in het gezelschap van de
leerlingen van de Heer, die ik in weerwil van al het andere ook als zodanig
erken; want de tekenen die Hij doet, heeft nog nooit een natuurlijk mens
gedaan. Maar als ik dat evenals alle anderen erken en vast geloof, vraag ik:
'Waarom ben ik dan een duivel?'
[4] Goed, als ik er een ben, dan ben
ik er een en moet ik er ook een zijn! Maar als je nu eenmaal iets moet zijn wat
je in feite nooit hebt willen zijn ben ik dan wel de schuld van alles? Kortom,
het wordt me nu plotseling al te bont! In ben nu evenals alle anderen al bijna
tweeënhalf jaar een van de eerste leerlingen van de Heer - en ik moet een
duivel van de hel worden! Nee, dat gebeurt absoluut niet; want ik weet nu wel
wat ter wereld ik moet doen om geen duivel te worden.
[5] Ja, in de tijd dat de Heer mij
zo'n getuigenis gaf, was ik dat in Zijn ogen ook; want Hij alleen onderzoekt
hart en nieren van de mens. Hij wist dus ook hoe het er met mij voor stond, en
Hij zal ook weten hoe het er nu met mij voor staat.Als ik niet deug in Zijn
gezelschap, heeft Hij ook meer dan genoeg macht om mij op staande voet te verwijderen.
Hij alleen is de Heer en kan doen wat Hij wil, en niemand kan tegen Hem zeggen:
'Heer, waarom doet U dat?'; maar door iemand die helemaal mijn gelijke is laat
ik mij echt niet graag terechtwijzen! Want ieder mens heeft zijn zwakheden en
heeft genoeg met zichzelf te stellen om in de juiste orde te komen, en zolang
hij nog met zijn eigen zwakheden te kampen heeft, moet hij zijn naaste met rust
laten en zich niet vrolijk maken over diens gebreken, hem niet in het bijzijn
van iedereen kleineren.
[6] Ik ken Mozes en de profeten en ken
nu ook de leer van de Heer, waarin alles wordt bevestigd wat alle profeten
vanaf Adam, Sehel en Henoch hebben voorspeld over Degene die nu onder ons is
-en ik weet dus ook wat ik moet doen en laten. Ik zou alleen willen weten waarom
ik onder ons leerlingen van de Heer steeds als de minste met onvriendelijke
ogen wordt bekeken, alsof ik in de volle betekenis van het woord een duivel
onder hen zou zijn!'
[7] Nu zei de waard: 'Vriend, je hebt
je nu alleen maar zo over mij opgewonden, omdat ik jou in mijn vrolijkheid heb
gevraagd hoe het toch gekomen is dat ook jij blijvend een leerling van de Heer
bent geworden! Ik heb je daarmee geenszins terecht willen wijzen en wist er ook
niets van, dat de Heer jou eens heeft aangeduid met een naam die ik zelf niet
weer wil uitspreken. Ik uitte alleen maar mijn verwondering over jou, omdat ik
je voorheen in je handel en wandel als burger maar al te goed gekend heb en
gezien heb dat jij het, ondanks jouw kennis van de Schrift, met het houden van
Gods geboden nooit zo nauw hebt genomen.
[8] Als men met jou sprak, wist jij
alles veel beter dan wie ook; maar als men vanwege je dikwijls niet lofwaardige
handelwijze aan je vroeg, of jij dat zelf eigenlijk wel als een onbetwistbare
waarheid geloofde, dan zei je: 'Niemand heeft ooit God gezien of Zijn stem
gehoord, maar in alle tijden zijn er mensen met verschillende talenten en
vermogens geweest; en Mozes en alle profeten waren ook maar mensen, met wie
wijzelf nooit hebben gesproken. Wat zij hebben geleerd en opgeschreven was goed
voor hun tijd; maar sindsdien zijn de tijden geweldig veranderd en wij en onze
behoeften daarmee en daarin ook, en daarom zijn Mozes en de profeten in heel
veelopzichten niet meer nuttig voor ons. En wie dat niet inziet vanuit zijn
zelf opgedane ervaringen, bedriegt zichzelf, doordat hij ter wille van het
bereiken van de hemel, die ons eens te wachten staat maar waar men niet de
minste zekerheid over heeft, zijn aardse levensgeluk met voeten treedt!' Je
ziet, vriend, dat ik ook nog een goed geheugen heb!
[9] Ik ken je dus heel goed en jouw
levensprincipes zijn mij niet onbekend gebleven, en dat is nu precies wat mijn
verbazing heeft gewekt over het feit dat jij je in dit allerhoogst geëerde
gezelschap ophoudt; want wat je geloof betreft was jij geheel en al een
Sadduceeër en je hebt je ook de hondswijsheid* (* Een verwijzing naar zijn
cynische levensopvatting. Het Griekse woord voor cynicus is verwant met 'kunê',
het Griekse woord voor hond. Een cynicus staat op het standpunt dat alleen de
eigen normen en waarden tellen, en dat die van anderen i.c. de samenleving er
absoluut met toe doen; de eerste dienen dan ook gevolgd te worden, de
laatstgenoemde met voeten getreden.) van de Grieken eigen gemaakt, waarvan je
dikwijls zei dat die het meest aan de natuur van de mens zou beantwoorden, als
men reeds als kind daarin opgevoed zou worden.
[10] Zeg nu zelf of het mij niet moet
verbazen, dat ook jij blijvend een leerling van de Heer bent geworden en je
vroegere handel die je veel geld opbracht, hebt opgegeven, hoewel je
aardewerkproducten nooit de beste waren -waarom je dat hebt gedaan, dat zul jij
als ter zake kundige wel het beste weten! Maar hier blijkt toch duidelijk uit
dat ik nooit de bedoeling had jou te kleineren en nog minder terecht te wijzen.
[11] Maar
waarom je jezelf steeds als de minste onder de leerlingen van de Heer
beschouwt, dat is jouw zaak; maar ik merk hier echt niet dat jou ten opzichte
van de andere leerlingen een lagere rang toebedacht is. .
[12] Maar ik ben van mening dat zulke
gedachten alleen kunnen ontstaan rn het gemoed van iemand die vanuit een
bepaalde hoge dunk van zichzelf in wat hij uitoefent steeds liever de eerste en
hoogst aangeschrevene wil zijn dan de minste en een ondergeschikte. Iemand die
al meer dan gelukkig is dat hij in zo'n gezelschap de minste der minsten en de
dienaar der dienaren van de Heer kan zijn, zal zich daar echter nooit over
beklagen en zich niet in het geheim gekrenkt voelen vanwege het feit dat hij
zichzelf in dat gezelschap als de minste beschouwt!
[13] Voorzover ik nu de betekenis van
de leer van Heer ken, waarover ik veel gesproken heb met Kisjonah en met
Philopold van het naburige dorp Kane, dat in de landpunt ligt die van Samaria
een heel eind ons land insteekt, maar ook nog maar een paar weken geleden met
twee vanuit Jeruzalem uitgezonden leerlingen, die ik in Kapernaüm trof, is de
zin van die leer de grootste deemoed, zachtmoedigheid en zelfverloochening,
zonder welke eigenschappen van het gemoed geen ware en zuivere liefde voor God
en de naaste denkbaar is.
[14] Maar iemand die nog door de
zwakheden van zijn medemensen gekrenkt en beledigd kan worden, is nog niet
doorgedrongen tot dat ware levenspunt, waar de Heer van hem zou willen of
kunnen zeggen: Kijk, dat is een man naar Mijn hart!'
[15] Ik heb je nu eerlijk mijn mening
gezegd, en wel omdat je me daartoe gedwongen hebt; nu kun jij weer jouw
opmerkingen maken, als je er een paar tegenin kunt brengen!’
[16] Judas Iskariot voelde zich zeer
geraakt door de zeer verstandige woorden van de waard en wist in eerste
instantie niet wat hij hem moest antwoorden.
[17] Pas na een poosje zei hij (Judas
Iskariot): 'Ja, ja, je zult wel gelijk hebben; want jij bent werkelijk diep in
de geest van de leer doorgedrongen! Maar als de Heer nu tegen jou zou zeggen:
'Jij bent een duivel!', hoe zou zo'n getuigenis uit Zijn mond jou smaken?'
[18] De waard zei: 'Vriend, als de
Heer mij zo'n getuigenis zou geven, zou ik in mijn hart tegen Hem zeggen: 'O
Heer en Meester van het leven, ik dank U, helemaal verpletterd door Uw
heerlijkheid, dat U mij hebt laten zien wat een grote zondaar ik in Uw ogen nog
ben; maar ik vraag U: betoon mij genade en barmhartigheid en drijf de duivel
van hoogmoed, leugen en bedrog en ellendige zelfzucht uit mij, en vervul mij
met de geest van de ware deemoed, zachtmoedigheid, zelfverloochening, de ware
liefde voor U en onzelfzuchtige liefde voor mijn naaste!' En ik geloof dat de
Heer zeker niet zou weigeren mij die genade te betonen, als ik Hem daar vanuit
mijn volle levensernst om zou vragen.
[19] En nu wend ik mij tot Uzelf, o
Heer en Meester, en ik vraag U mij genadig terecht te willen wijzen, als ik in
de loop van deze woorden iets onterechts heb gezegd!'
[1] Heel vriendelijk zei Ik tegen de
waard: 'Hoe zou je nu iets onterechts en derhalve onrechtvaardigs hebben kunnen
zeggen, aangezien Ik jou de woorden in je mond en je hart heb gelegd? Je hebt
deze leerling nu geheel in Mijn geest en in Mijn naam onverbloemd en recht in
zijn gezicht de volle waarheid gezegd; heil hem, als hij die voor zijn leven
ter harte wil nemen!
[2] O, Ik weet heel goed dat hij
geleerd is in de Schrift, en Ik ben ook op de hoogte van al zijn kennis en
ervaring van elders, waarin hij Mijn andere leerlingen verreweg de baas is.
Maar wat heeft hij daaraan, als hij nu al bijna tweeënhalfjaar met Mij
rondtrekt, voornamelijk om Mij scherp in het oog te houden bij alles wat Ik
doe, om te zien of hij iets kan vinden wat niet met de Schrift overeenstemt.
Daarin vindt zijn verborgen en derhalve nog niet afgelegde hoogmoed en
derhalve ook zijn zelfzucht en eventuele winstbejag steeds nieuwe voeding;
daarom blijft hij ook nog steeds zoals hij is en laat hij zich door niemand
volledig en naar waarheid terechtwijzen om zijn leven te beteren. Want hij
denkt steeds bij zichzelf: 'Wat willen jullie, arme en ongeleerde vissers, mij
vertellen, terwijl ik een schriftgeleerde ben?'
[3] Maar Ik zeg: op zichzelf is het
heel goed om een schriftgeleerde te zijn; maar Mij is iemand die maar weinig
van de Schrift kent en daar gelovig naar leeft en handelt, veel liever dan
iemand vol schriftgeleerdheid, die de Schrift alleen maar bekritiseert, er
nauwelijks en tenslotte helemaal geen geloof aan hecht en daarom ook niet
volgens de Schrift, maar alleen volgens de raad van zijn wereldse inzicht leeft
en handelt.
[4] Een mens die zichzelf eenmaal
heeft opgeblazen door de verwaandheid van zijn vele weten, is even blind in de
geest als al die hoogwijze Joden en Farizeeën en schriftgeleerden in Jeruzalem,
en wel zo erg, dat hij op klaar lichte dag door de bomen het bos niet ziet,
het dus nog altijd zoekt en, terwijl hij er middenin staat, vraagt: 'Ja, waar
is dat bos toch, dat ik zocht en wilde zien?'
[5] En is het in geestelijk opzicht
niet ook zo met iemand die midden in het leven gaat vragen of hij wel leeft, en
waar zijn leven eigenlijk uit bestaat?
[6] Dwaas! Je huid en je vlees en de
hele aanjou gelijke uiterlijke wereld zullen je dat natuurlijk niet kunnen
vertellen, omdat dat allemaal op zichzelf geen leven, maar alleen een gevolg
van het leven is! Ga binnen in je innerlijk door geloof, door liefde, door
deemoed, zachtmoedigheid en ware zelfverloochening, en word daardoor tot een
zelfstandig leven met het leven uit God in je; dan zul je wel ervaren dat je
werkelijk leeft en wat het leven is!
[7] Immers, waarom zoeken de mensen
niet naar goud in dood gesteente, maar dringen ze daar, waar ze sporen van dat
metaal ontdekt hebben, het inwendige van de bergen binnen en verzamelen ze daar
grote schatten? Als de mensen dat zonder vrees en terughoudendheid doen om
aardse schatten te winnen, die op zichzelf dood zijn en heel velen ook de dood
brengen, waarom doen ze dat dan niet in en met zichzelf om het in hen
verborgen levensgoud te winnen? Ze hebben op hun huid toch reeds de meest
duidelijke sporen van het innerlijke en ware levensgoud.
[8] Wie eenmaal bestaat en leeft, maar
zich er als onrijpe levensvrucht nog niet van bewust is waarom hij bestaat en
leeft, moet in zijn werken in het licht uit God gaan staan, zich daar flink
door laten verlichten en verwarmen in zijn hart, dan zal hij daardoor tot
innerlijke bevrijding en ware levensrijpheid komen. Daarin zal hem dan
duidelijk bewust worden hoe en waarom hij bestaat en leeft, en wat en wie het
leven in hem is!’
100 Over de juiste weg naar het juiste doel
Verkeerde
en juiste ontwikkeling van het verstand
[1] (De Heer: ) ‘Zoals de mens zich nog zo
blind voor het leven en onrijp in de wereld beweegt, lijkt hij op een
korenhalm, die zich uit de kiem begint te ontwikkelen.Als hij onder invloed van
de zon nog maar een span hoog boven de aardbodem is uitgegroeid, merkt men nog
niets van een vruchtdragende aar; maar onder de steeds sterker wordende invloed
van de zon wordt ook al gauw de aar zichtbaar die steeds voller en volmaakter
wordt, bloeit en graankorrels zet, welke aan de halm en in de hulsjes van de
aar rijpen tot de stevige en leven dragende tarwekorrels die, wanneer ze
helemaal rijp zijn, zich geheel van de halm en ook volledig van de hulsjes
losmaken en er als zodanig vrij in zitten.
[2] Als de korrel eenmaal helemaal
rijp is geworden, sterven de halm en de aar. Waarom eigenlijk? Omdat al het
vroegere uiterlijke leven ervan in het ware, innerlijke vruchtleven in de
korrel is overgegaan. En daarin bevinden zich nu ook de wortels en de
opgroeiende halm, in ieder stadium van zijn groei naar volmaaktheid tot aan de
volledige rijpheid; en dat niet alleen enkelvoudig, maar oneindigvoudig, want
anders zou een in de aarde gelegde korrel niet weer alles wat voor het groeien
en rijp worden van het graan noodzakelijk is, in steeds groter wordende
aantallen tevoorschijn kunnen brengen.
[3] Hebben jullie soms al eens
meegemaakt dat er in de verstarde, koude winter, in het zwakke licht van de
zon, de maan en alle sterren, een korenhalm met zijn aar en korrels uit de
aarde tot volledige rijpheid is opgegroeid? Evenmin als dat in de winter
mogelijk is, is het mogelijk dat een mens onder de talloze verschillende
lichtjes van de zo hooggeprezen wereldse wijsheid ooit tot de ware innerlijke
levensrijpheid en bevrijding kan komen! De levenszomer moet over hem komen, met
daaraan voorafgaand het voorjaar; dat laatste bestaat uit het door daden steeds
levendiger wordende geloof, zoals de zomer, die alle vruchten volledig tot
rijping brengt, bestaat uit de steeds krachtiger wordende liefde voor God en
van daaruit voor de naaste.
[4] God, die in Zichzelf de liefde,
het licht en het leven is, is de ware zon van al het leven. Wie God steeds
inniger liefheeft door in alles volgens Zijn geopenbaarde wil te handelen,
dringt door in zijn innerlijk en gaat zo over in de ware zomer van de geest uit
God, waar hij in het levenslicht van de liefde en de levenswarmte daarvan tot
de ware levensrijpheid komt.
[5] Jullie horen dat nu uit Mijn mond;
neem dat dus goed in acht en handel ernaar, dan zullen jullie tot die ware
levensrijpheid komen! - Hebben jullie dat nu begrepen, en ook jij, Judas
Iskariot?'
[6] Deze zei (Judas Iskariot): 'Heer
en Meester, U hebt nu in duidelijke beelden gesproken, wij hebben die ook
begrepen, en iedereen weet nu nog overtuigender dan eerst wat hij moet doen om
tot het rijk Gods in zichzelf te komen; maar desondanks is het toch geen
gemakkelijk werk om datgene in zichzelf tot levende kracht te bewegen, wat in
de mens nog even onbeweeglijk rust en sluimert als de kiem in een zaadkorrel.
Die moet eerst in goede aarde gelegd worden en volledig afsterven, opdat de
alles tot stand brengende geest in de kiem kan ontwaken en zijn eigen
activiteiten kan gaan ontplooien volgens de in hem wonende intelligentie; want
uit een zaadkorrel, die droog in een schuur ligt, groeien ondanks het mooiste
voorjaar en de mooiste zomer nooit een halm, een aar en rijpe korrels!'
[7] Ik zei: 'Goed, als jij dat
overeenkomstig de volle waarheid weet, trek dan je oude, materiële, menselijke
Adam uit en trek de nieuwe uit Mij aan, dan zal de innerlijke mens in jou
vanzelf wel even actief worden als de geest in de kiem, wanneer de korrel die
hem omgeeft in de aarde is vergaan en zodoende als voeding en versterking in
de kiemgeest is overgegaan!'
[8] Daarop zei Judas Iskariot weer: 'Heer en
Meester, hoe kan men dan de oude Adam uittrekken en daarna een nieuwe
aantrekken? Moet men zijn materiële lichaam soms doden, om zodoende tot een
geestelijk leven te komen?'
[9] Ik zei: 'Hoe kan een van Mijn oude
en meest geleerde leerlingen tot zo'n meer dan dom oordeel komen? Wie heeft
gezegd dat een mens zijn lichaam moet doden om daarna een zuiver geestelijk
mens te kunnen worden? Jouw wereldse begeerten en lusten, die in je vlees razen
en woeden, die moet je onderwerpen met je vrije wil, en streef naar het rijk
Gods in jezelf op de manier die jullie maar al te duidelijk is, dan heb je
daarmee de oude mens uitgetrokken en een nieuwe aangetrokken.
[10] Maar als je bij jezelf nog steeds
zo heimelijk aan de uiterlijke dingen en hun bekoringen hangt en ronddwaalt in
het beperkte gebied van je aardse wijsheid en allerlei ervaringen die je als
blinde opgedaan hebt, dan kan het je nog overkomen dat de kwade geest van de
wereld jou helemaal gevangen zal nemen en jij hem met lichaam en ziel als
beklagenswaardig slachtoffer ten prooi valt.
[11] Wie alleen door waarnemingen en
volgens de oordelen van zijn wereldse verstand tot de innerlijke, ware
wijsheid van de geest uit God wil komen, vergist zich geweldig; hij raakt op
zijwegen, die vol afgronden zijn, waarin hij in de nacht van zijn geest maar al
te vlug en gemakkelijk kan vallen en zichzelf helemaal te gronde kan richten.
[12] Stralen er 's nachts niet talloze
sterren aan de hemel? En toch kun je bij het licht daarvan geen letter lezen!
Zo kan de mens bij het duizendvoudige schijnsel van zijn moeizaam verworven
wereldse kennis en opgedane ervaringen ook het innerlijke schrift van het
leven niet ontcijferen.
[13] Maar zoals men overdag bij het
licht van de zon zelfs de kleinste letter goed kan lezen, zo kan een mens, als
door zijn handelen volgens Mijn woord de innerlijke levenszon in hem is
opgegaan, ook zijn innerlijke, ware levensschrift lezen en begrijpen, en kan
hij de betrekkingen zien van alles wat er in hem is en hem ook aan alle kanten
naar buiten toe omringt.
[14] Door enkel met het zwakke
schemerlicht van het wereldse verstand te zoeken vindt de ziel in de mens
zichzelf niet eens - laat staan haar levensverband met het lichaam en met de
geest in haar. De mens moet zijn hersenverstand wel ontwikkelen en verstandig
leren denken -echter niet op de manier van de wereld, maar op de manier van de
ware kinderen Gods, zoals dat goed te zien is bij de vrome aartsvaders en
stamvaders; dan zal ook het hersenverstand weldra gemakkelijk die lichtsterkte
krijgen, waarbij vergeleken alle wereldse wijsheid een grote duisternis is.
[15] Kijk bijvoorbeeld alleen maar
eens naar de eerste ontwikkeling van het verstand van mensen als Samuël en
David, van een Salomo en van nog een groot aantal mensen! Waar is er onder
degenen die in werelds opzicht zo geleerd zijn, zowel onder de Joden als de
heidenen, iemand die die mannen in wijsheid evenaart? Neem dus in acht wat
Ikzelf tegen jullie zeg, dan zal ook jullie hersenverstand in alle dingen heel
goed verlicht worden!'
[1] Nu zei de waard: 'Heer en Meester,
ik dank U voor deze les, niet alleen voor mijzelf, maar ook uit naam van allen
in mijn huis die door U genezen zijn; want daardoor zijn wij in staat gesteld
om onszelf te leren kennen en dus ook het rijk Gods in onszelf! Wat ons te doen
staat weten wij nu duidelijker dan ooit tevoren; en omdat wij dat nu weten,
zullen wij er ook naar handelen en ons niet meer door de wereld op een
dwaalspoor laten brengen. Sterk onze wil met Uw genade en liefde, opdat die
steeds gelijke tred houdt met ons inzicht in de waarheid uit U, tot aan het
lichtende doel van ons leven, want het kennen van zelfs de allerlichtste
waarheid is niet voldoende, als die gepaard gaat met een zwakke en trage wil!
De wil is echter de kracht van de liefde in ons; zoals het daarmee gesteld is,
zo staat het ook met onze wil. Sterk daarom, o Heer, in ons vooral ook de
liefde voor U en onze naaste!'
[2] Ik zei: 'Jouw bede is waarachtig
en juist en zal ook volledig verhoord worden; maar als een mens om
onbeduidende en dwaze dingen van deze wereld bidt, zal hij door Mij meestal
niet helemaal verhoord worden. Wees nu dus helemaal gerust; in jouw handelen
zul je ook de volledige verhoring van je bede vinden, alsook allen die jij in
je bede hebt opgenomen. Want het is Mij altijd welgevallig als iemand uit pure
liefde met een juiste bede bij Mij komt; die zal nooit onverhoord blijven. Maar
de verzoeken en de gebeden van de mensen die zich als dienaren Gods hoog laten
eren en prijzen en zich voor hun nietszeggende vragen en bidden werkelijk onbarmhartig
duur laten betalen, zullen door Mij nooit ook maar in het minst verhoord
worden. Want wat iemand niet uit ware liefde voor zijn naaste doet, maar alleen
om in de ogen van de wereld te schitteren, heeft voor Mij geen waarde.
[3] Als je met je rechterhand je
naaste een weldaad bewijst, laat je linkerhand daar dan niets van merken; God,
die alles wel ziet, hoe verborgen het ook is, zal het je zeker vergelden!
[4] Wanneer iemand zijn overtollige
geld uitleent, moet hij het niet lenen aan degenen die hem daar hoge rente voor
kunnen betalen, maar aan degenen die echt in nood zitten, zonder rente! En als
die hem zijn kapitaal niet kunnen terugbetalen, dan moet hij daar geen wrok
over koesteren en geen beslag leggen op de armen die vaak buiten hun schuld
arm zijn geworden, maar hun in alle vriendelijkheid en naastenliefde
kwijtschelden wat ze hem schuldig zijn; waarlijk, dan zal Ik die zo barmhartige
gelovige zijn kapitaal met hoge rente terugbetalen en een grote schat in het
hemelrijk voor hem klaarleggen, waar hij eeuwig in alle overvloed van zal
kunnen leven.
[5] Waarlijk, ook een slok fris water,
die jullie liefde aan een dorstig mens heeft aangeboden, zal door Mij beloond
worden!
[6] Als de mensen allemaal op die
manier met elkaar zouden leven en volgens Gods wil en raad zouden handelen, die
hun al heel vaak geopenbaard is, zou er op deze aarde ook nooit enige nood,
verdrukking en ellende onder hen Ontstaan. De mensen veroorzaken alle ellende
alleen maar zelf door hun kwade geest van woeker. In eerste instantie lijden de
kleinen en de armen, maar daarna komt het duizendmaal erger over de groten en
machtigen; want door hun neiging tot woeker en hun ten hemel schreiende
heerszucht zijn ze dieven en rovers van de volkeren en ze kunnen van Mij dus
ook op de juiste tijd hun verdiende loon verwachten.
[7] Kijk maar naar al die grote
koninkrijken op de jullie bekende aarde! Waar zijn de vroeger zo machtige
koningen van Babylon, van Nineve en van Griekenland, en de machtige Egyptenaren
en hun farao's? Ze zijn allemaal verdord; en zo zal het ook met die grote
rijken in de toekomst gaan, vanwege hun woeker en hun te grote heerszucht!
Want de al te zelfzuchtige woeker, de te grote heerszucht en de zucht om te
schitteren vormen de eigenlijke satan, een vorst van deze wereld die -omdat hij
geen enkellevenslicht uit de hemelen bezit -volkomen de hel zelf is, en aan wie
het wel toegestaan is om zich ter beproeving van de vrije wil en zijn liefde
tot een zekere hoogte te verheffen; maar als die hoogte overschreden wordt,
komt het gericht, en dan worden de hel en satan in de afgrond van het verderf
gestort. Blijf dus allemaal in Mijn leer en strijd met zuivere liefde, goede
wil en alle zachtmoedigheid en deemoed tegen de hel en tegen de satan, dan
zullen jullie daarvoor de overwinningskroon van het eeuwige leven ontvangen en
reeds op deze aarde een waar Godsrijk stichten!
[8] Ik ben dus ook niet in deze wereld
gekomen om haar, zoals ze is, vrede en rust te brengen, maar het zwaard om
tegen haar te strijden; en Ikzelf ben als de eeuwige Waarheid het zwaard! Dat
zwaard heb Ik ook aan jullie gegeven voor de strijd tegen de hel en haar
woedende macht. Vrees dus diegenen niet die wel jullie lichaam kunnen doden
maar de ziel niet kunnen beschadigen; en als jullie al iemand vrezen vrees dan
Degene die alle macht bezit in de hemel en op de hele materiële wereld, en die
als enige Heer en Meester over het leven is en een van zonden vervulde ziel in
de diepste afgrond van de hel en de eeuwige dood daarvan kan stoten! - Hebben
jullie dat begrepen?'
[9] Allen zeiden: 'Ja, Heer en
Meester; maar het is treurig dat wij mensen in deze wereld, die zeer zeker al
een volmaakte hel is, de hemel moeten bevechten! Weliswaar is de hemel al heel
vaak onder de mensen gevestigd geweest in deze wereld, maar dat duurde iedere
keer maar een korte tijd! Maar al te gauw deed de aloude hel zich gelden onder
de mensen en maakte hen tot duivels; slechts zeer weinigen in een verborgen
uithoek van de aarde lukte het om helemaal in stilte de hemel in stand te
houden en te bewaren. Zou dat op deze aarde echt niet anders kunnen worden? Zal
deze aarde voor altijd een oogstveld van de dood blijven en een eeuwig graf van
alles wat ademt en leeft?'
[1] Ik zei: 'Zou er iemand met zijn
lichaam kunnen leven op een aarde die niet uit allerlei materie en haar
elementen zou bestaan? Maar wat is alle materie, en wat zijn haar elementen?
Dat is het geestelijke, dat door Gods almacht gericht is en vastgehouden wordt,
maar dat het vermogen in zich heeft om steeds vrijer en zodoende ook steeds
zelfstandiger te leven!
[2] Om al die talloze, door de materie
van de werelden als het ware van God afgescheiden oergeesten tot een volkomen
vrij leven te brengen dat even zelfstandig is als het oorspronkelijke oerleven
van God, is die orde van veelvuldige overgangen, die jullie op alle punten van
de aarde zien en die Ik jullie al van het kleinste tot het grootste tot in
kleine bijzonderheden heb getoond, absoluut noodzakelijk.
[3] Tot aan de mens zorgt Gods liefde,
wijsheid en macht er geheel en al voor dat de ontwikkeling van het
oergeestelijke leven, dat in wereldse materie verdikt en verhard vastgehouden
wordt, stap voor stap in een steeds grotere voleinding overgaat en zich verder
ontwikkelt; maar bij de mens, als sluitsteen van de ontwikkeling van het
geestelijke oerleven, verloopt dit noodzakelijkerwijs anders. Wat zijn
materiële lichaam betreft is de inrichting ervan ook nog voor het grootste deel
afhankelijk van Gods liefde, wijsheid en macht, -maar zo is het niet met de
ontwikkeling van de ziel en haar geest. Aan die ziel is inzicht gegeven,
verstand, een vrij denkvermogen, een volkomen vrije wil en de kracht om te
handelen zoals zij denkt dat het goed en nuttig is.
[4] Maar opdat de ziel kan weten hoe
ze moet handelen om na het afleggen van haar lichaam de uiteindelijke en
godgelijke, materieloze en van ieder gericht bevrijde en dus volledige vrije
zelfstandigheid van leven te bereiken en voor Gods aangezicht te kunnen
bestaan, worden haar door God de wegen getoond die ze moet bewandelen om zo
zalig mogelijk het uiteindelijke levensdoel te bereiken.
[5] Dan komt het op het ware verstand
en de wil van de ziel zelf aan om zich van alle banden van de oude, onder het
gericht staande materie vrij te maken en zich niet weer door de materiële
wereldse lusten als het ware opnieuw gevangen te laten nemen en te laten
verslinden.
[6] In de materie is Gods
onoverwinnelijke eeuwige macht aanwezig. Die kan alleen door de macht van God
Zelf hier en daar vrijgemaakt worden, al naargelang dat nodig is voor een hoger
doel. Daarom kan ook geen enkel schepsel anders zijn en handelen dan het door
Gods macht is gevormd en geplaatst. Daarom zeiden ook de oude wijzen al, die
het element van Gods macht in het wezen van ieder materieel schepsel duidelijk
ingezien hadden: 'Voor de mens, die vrij moet worden, is het verschrikkelijk om
weer in de handen van Gods macht terecht te komen!'
[7] 'Ja', denken jullie nu bij jezelf,
'maar hoe kan de zwakke mens zich ooit onttrekken aan de alom heersende macht
van Gods handen?' Een mens, wiens ziel nog in allerlei materiële wereldse
lusten vastzit, kan dat natuurlijk nooit ofte nimmer; maar daarom heeft God de
mens het grote vermogen geschonken om zelf in het bezit te komen van Gods
macht. Als hij zich die eigen heeft gemaakt, dan is hij ook even volmaakt in
alles als de Vader in de hemel; hij is dus zelf de macht van God geworden, en
die kan en zal zichzelf eeuwig nooit overwinnen, richten en gevangen nemen.
[8] Maar waaruit bestaat die macht van
God in de mens? Die bestaat uit de ware en zuivere liefde voor God, uit de
alles overtreffende wijsheid daarvan en daardoor uit de juiste liefde voor de
naaste, en verder uit zachtmoedigheid en deemoed evenals zelfverloochening
tegenover de bekoringen van de kant van de wereld. Wie in dat alles sterk is
geworden, heeft de macht van God reeds in zich en is door de eenwording van de
machtsgeest uit God met de ziel volledig één geworden met God en heeft zichzelf
daardoor verheven boven de dwang van tijd en ruimte en daarmee ook boven ieder
gericht en iedere dood. Hij is een zelfstandig heerser geworden in en vanuit
God en hoeft de 'toorn Gods' -die bestaat uit Zijn almachtige en alles vermogende
wil, waarvan de onbuigzame ernst ieder schepsel zijn vastheid in tijd en ruimte
geeft -eeuwig even weinig meer te vrezen als God Zichzelf hoeft te vrezen,
omdat de mens één is geworden met God op de manier die Ik jullie nu duidelijk
heb uiteengezet.
[9] Zoals nu Ik in de Vader ben en de
Vader in Mij is, zo zullen ook allen die zullen leven volgens Mijn leer, die
Mijn wil is, in Mij zijn en Ik in hen!'
[1] Hierop bedankten allen Mij weer
voor deze les.
[2] De waard zei: 'O Heer en Meester!
Deze woorden van U hebben op mij een diepe, blijvende indruk gemaakt, die mijn
innerlijk helder doorstraalt. O, wat is daar een onmetelijke diepte van Uw
liefde en wijsheid in gelegen! Over de wonderbaarlijke betrekkingen tussen God
en de schepselen kan alleen de geest Gods zulke meer dan heldere en waardevolle
opheldering geven aan de mensen, die ook Zijn schepselen zijn, en daaraan
kunnen wij zien waarom God de mensen Zijn wil heeft geopenbaard en waarom zij
die door hun handelen als het ware tot hun eigendom moeten maken!
[3] Wereld, o wereld, waar sta je nu
met je zo hoog geprezen wijsheid! 0 Heer en Meester, zou het U niet mogelijk
zijn om zo'n licht in het verstand van de mensen te leggen? Als allen dat bij
zichzelf zouden inzien, zouden heel velen tenslotte ophouden te zondigen.'
[4] Ik zei: 'Jij meent het wel goed
met de mensen, maar toch zou het volkomen vergeefse moeite zijn! Ik zou alleen
maar de wil van de mens geweld aan hoeven doen
-zijn wil die vrij moet zijn, omdat de mens anders geen mens zou zijn;
maar als Ik dat zou doen zou de mens al gericht zijn en zou hij zich nooit
kunnen verheffen tot een zelfstandige levensvrijheid.
[5] Door enkel het verstand van de
mensen te verlichten zou de goede zaak echter nog minder gediend zijn dan
wanneer ze van buitenaf onderricht worden door een medemens, die aan de hand
van Mijn leer wijs en sterk is geworden. Maar als nu zoveel mensen niet in Mij
geloven, terwijl Ik in hun bijzijn niet alleen onderricht geef maar ook tekenen
doe die vóór Mij nog nooit iemand heeft gedaan, zullen ze hun eigen verstand,
waarmee alleen ze geen tekenen zouden kunnen doen, nog minder vertrouwen; want
hun hart en wil zouden niet zo gemakkelijk en snel als jij denkt in volledige
harmonie komen met datgene waarvan ze inzien dat het waar en goed is. Want ook
al ziet een mens met zijn verstand al het goede en ware heel duidelijk in,
terwijl zijn hart nog vol allerlei wereldse dingen is, dan kost het hem nog
heel veel harde strijd met zijn eigen wereld, voordat die uit het hart en de
wil daarvan verwijderd wordt en de mens dan ook alleen maar liefheeft en wil,
wat hij als waar en goed onderscheidt.
[6] Pas als de liefde, de wil en het
van de waarheid vervulde verstand in het handelen één zijn geworden, is de mens
ook de wedergeboorte van de geest uit God in zijn ziel binnengegaan en daarmee
ook in de eerste graad van Gods macht in zichzelf en kan hij in die toestand
ook al tekenen doen.
[7] Maar iemand, die dikwijls teveel
vervuld is van de wereld, kan niet zo snel en gemakkelijk tot die toestand
komen, en de reden daarvan heb Ik je al getoond; maar zonder het bereiken van
die toestand blijft elke puur verstandelijke kennis voor de mens alleen maar
wat alle andere kennis voor hem is; voor de vervolmaking van de innerlijke mens
heeft die maar heel weinig waarde en is dikwijls eerder schadelijk dan nuttig.
In het algemeen is het voor de mens beter als hij, geplaagd door allerlei
bedenkingen en twijfels, de waarheid van het leven moet zoeken, dan wanneer
hij die al in zijn verstand zou hebben als een zon die plotseling is opgegaan,
terwijl hij in zijn liefde en in zijn wil nog lang niet de kracht bezit om
ernaar te kunnen handelen. Daarom moeten bij de mens zijn hart en verstand
steeds tegelijk geleidelijk ontwikkeld en sterker gemaakt worden, anders kan
geen mens echt vooruitgaan in inzicht en het handelen daarnaar.
[8] Welk nut zouden twee mannelijk
sterke armen, geschikt voor ieder werk, voor een mens hebben, als zijn voeten
door jicht verlamd zouden zijn? En waar zou het goed voor zijn om aan één kar
twee ossen zodanig in te spannen, dat de een naar voren en de andere naar
achteren trekt? Bij twee sterke mannenarmen horen ook twee gezonde en sterke
voeten, en voor een kar moeten de dieren vooraan ingespannen worden, anders kan
en zal er geen voortgang zijn bij het werk en het voeren van de kar. Daarom is
de manier waarop Ikzelf nu de mensen tot het werkzame licht des levens breng
wel de beste, en jullie moeten het na Mij ook niet anders doen.
[9] Heb jij, Mijn vriend, dat nu even
duidelijk begrepen als Mijn eerdere les, waarmee jij onmiddellijk het verstand
van alle mensen verlicht wilde hebben?'
[10] De waard zei: 'O ja, Heer en
Meester, hier blijkt weer het eeuwig ware grondbeginsel, volgens welk een goede
en wijze vader de levensbehoeften van zijn kinderen beter kent dan zijn
kinderen zelf, die in heel veel dingen nog volkomen onervaren zijn. Heb dank
ook voor deze belangrijke les!'
104
De reizigers voor de herberg
[1] Ik zei: 'Vriend, het derde uur van
de nacht is nu voorbij, en ziel en lichaam zijn nu verzadigd; maar buiten op de
weg bivakkeren twee arme reizigers, omdat ze geen geld hebben om in deze
herberg een onderkomen te kunnen zoeken. Laat hen binnenbrengen en geef hun
brood en wijn en daarna een slaapplaats, nadat Ik ter wille van jullie enkele
woorden met hen gewisseld zal hebben!'
[2] Toen de waard dat van Mij hoorde,
ging hij onmiddellijk met de opperknecht naar buiten; maar bij de twee mannen
trof hij ook een vrouwen een kind aan, en hij stuurde de knecht naar Mij toe
met de vraag of hij ook de vrouw met het kind moest opnemen.
[3] Ik zei: 'Een man en een vrouw zijn
één lichaam! Maar de tweede man is de broer van de vrouw; daarom moet de waard
hen allemaal opnemen!'
[4] Toen ging de knecht weg en bracht
het over aan de waard, en deze bracht hen allemaal naar de kamer en gaf hun
brood en wijn.
[5] Toen de vier personen zich
gesterkt hadden, zei Ik tegen de man, die de vrouwen het kind, een meisje van
twaalfjaar, had: 'Luister, vriend, jij bent wat je afstamming betreft een Jood,
maar je bent ten tijde van de Babylonische gevangenschap - natuurlijk in je
voorvaderen - met nog tweehonderd mannen, vrouwen en kinderen helemaal naar
het verre India gevlucht.
[6] Meer dan vijftig dagen lang waren
je voorvaderen op reis, en ze vonden eindelijk in de wijd uitgestrekte
bergketens een eenzaam dal dat rijk was aan malse weiden, allerlei vruchtbomen
die ze niet kenden en kudden geiten en gazellen. Ook ontbrak het in het
genoemde dal niet aan bronnen en beken, en ook niet aan edele vissen.
[7] Jullie voorvaderen, die zich op
die verre reis met vruchten en wortels hadden gevoed, onderzochten het dal, dat
vele uren reizen lang was, in alle richtingen en troffen alles aan wat nodig
was om te leven, alleen geen mensen of een of ander soort woonhutten, waaruit
ze hadden kunnen afleiden dat dit dal al eens door mensen bewoond was geweest.
[8] Nadat ze het dal onderzocht hadden
zei jouw voorvader, die een van de oudsten van de tweehonderd gevluchten was:
'God de Heer zij alle lof en eer! Ook dit dal heeft Hij gebouwd en heeft de
velden ervan beplant met allerlei gras en kruiden en wortels en bomen die veel
vruchten dragen, waarvan wij er al enkele hebben gegeten en die ons niet hebben
geschaad. En ook is dit mooie dal rijk aan allerlei goedaardige dieren, die
niet bang voor ons zijn, omdat ze zeker nog nooit door roofdieren en nog minder
door op buit beluste jagers achtervolgd zijn. Wij zijn zeker de eerste mensen
die in dit dal zijn gekomen.
[9] Hier zullen wij woningen voor
onszelf bouwen en zonder vervolging in alle vrede samen leven, gezamenlijk voor
het noodzakelijke levensonderhoud zorgen en altijd God de Heer danken voor de
genade en Hem alleen de eer geven, omdat Hij ons op zo'n wonderbaarlijke wijze
behouden naar dit mooie dal heeft geleid!
[10] Toen Hij vroeger onze vaderen uit
Egypte door de woestijn naar Kanaän leidde, kwamen velen die Egypte hadden
verlaten niet in het Beloofde Land, en degenen die er binnenkwamen, moesten
eerst veel strijd en noodlottige gebeurtenissen doorstaan; maar wij zijn met
Zijn hulp gelukkig ontkomen aan de goddeloze tirannie van Nebukadnezar en
hebben allemaal behouden dit verre dal bereikt, dat aan alle kanten door zulke
hoge bergen omringd is, dat men daar niet overheen kan. Wijzelf kwamen hier
alleen door een zeer smalle en nauwelijks begaanbare kloof, die wij gemakkelijk
zodanig kunnen versperren, dat ook daar doorheen geen mens meer bij ons kan
komen. Dan hoeven wij geen trotse en liefdeloze koningen van de aarde meer te
vrezen.
[11] Wijzelf willen en zullen de ons
welbekende geboden van God onder elkaar altijd strikt in acht nemen zonder ooit
nalatig te zijn, en ons iedere dag van ons leven zeer dankbaar herinneren, dat
God ons dit dal heeft laten vinden.Wij zullen ook de dagen tellen en de
zevende dag als de sabbat vaststellen en op die dag God alle eer geven. De Ark
des Verbonds, waarvan wij niet weten waar die zich bevindt, zullen wij in dit
dal wel nooit onder ogen krijgen; maar in plaats daarvan willen wij in ons
hart een nieuwe ark voor God bouwen door Zijn heilige geboden op te volgen, en
door onze liefde voor Hem zullen wij Hem in ons hart een offer brengen, dat Hem
meer welgevallig zal zijn dan de brandoffers van de priesters, die de profeten
stenigden en zich vetmestten van de tienden en rijke offers!'
[12] Toen jouw voorvader die goede
toespraak tot de anderen had beëindigd, vielen allen op hun aangezicht ter
aarde en loofden God bijna een vol uur lang en baden Hem om Zijn verdere hulp,
liefde en genade.
[13] God had echt een welbehagen in
die vluchtelingen en gaf jouw voorvader wijsheid, en toen vond hij in dat dal
veel dingen die nodig waren om beter in hun levensonderhoud te kunnen voorzien.
Enkele noodzakelijke werktuigen en gereedschappen hadden ze al meegenomen op de
rug van hun lastdieren, waarmee ze in het begin de nodige hutten en
voorraadkamers konden bouwen; al het overige had Gods geest hun getoond en met
enige moeite van hen zelf ook verschaft.
[14] Binnen een korte tijd van enkele
jaren waren ze reeds heel goed van alles voorzien, hadden ze grote kudden van
de edelste berggeiten met fijne wol, en gazellen en lama 's en een grote
hoeveelheid zeldzaam en tam gevogelte en reeën en herten, die ze allemaal tam
wisten te maken, om er nuttig gebruik van te maken.
[15] En nu zijn jullie uitgegroeid tot
een volk en in aards opzicht welvarend geworden; maar jullie zijn teveel op
aardse winst gaan letten en daardoor zijn jullie al veel van jullie innerlijke
wijsheid verloren!
[16] Door wat Ik jullie nu naar volle
waarheid heb gezegd zullen jullie wel gezien hebben, dat Ik al jullie
levensomstandigheden heel goed ken, en Ik zou jullie nog heel veel andere
dingen over jullie land en levensomstandigheden kunnen zeggen; maar nu is het
jullie beurt om te vertellen om welke reden jullie uit je verre morgenland
hierheen zijn gekomen. Maar spreek de zuivere waarheid zonder terughoudendheid;
want uit Mijn woorden zullen jullie wel hebben opgemaakt dat Ik geen genoegen
neem met een leugen of met bedekte woorden!’
Geschreven
juist op 6 januari 1862, op het feest van Driekoningen
(notitie
in de kantlijn van het manuscript van Jakob Lorber)
[1] Hierop deed de getrouwde man zijn
mond open en zei in een goed begrijpelijk Hebreeuws: 'O vriend, wie heeft jou
zo ingelicht over ons land, dat tot op dit uur aan nog maar heel weinig
vreemdelingen bekend is? je hebt de volle waarheid gesproken en het is
inderdaad zo met ons gesteld; maar hoe ben jij achter onze zo goed verborgen
geheimen gekomen?'
[2] Ik zei: 'Maak je daar voorlopig
niet druk om, maar wees blij en vertel wat Ik van je heb gevraagd!'
[3] Hierop deed degene die getrouwd
was nogmaals zijn mond open en zei (de Indo-jood): 'Beste, ons nog volkomen
onbekende vriend, kijk, wij hebben werkelijk een gezegend bergland, dat nog
eens zoveel mensen en dieren zou kunnen voeden als op dit moment; maar satan
heeft ook in ons land eigenbelang en zelfzucht geplant! De oudsten, die de
wijzen en leiders van het volk willen zijn, hebben het land onder elkaar
verdeeld en het volk tot hun dienaren gemaakt, en zo zijn er in ons land nu
ongeveer zevenhonderd patriarchen, van wie bijna ieder zo'n tienduizend ondergeschikte
dienaren van beiderlei geslacht in dienst heeft.
[4] Maar ook bij ons is er zelfs al
afgunst over en weer en daardoor ook tweedracht en vervolgingen en dus ook
kleine oorlogen; want iedereen wil de wijste zijn en ook de rijkste en meest
aanzienlijke, en het is in onze dagen al een paar keer bijna zover gekomen dat
het dienende volk uit de zeven honderd patriarchen een zeer wijze tot koning
zou kiezen. Maar het volk is nog verstandig en zegt: 'God alleen is ons aller
Heer en Koning! Hij heeft ons uit de vreselijke gevangenschap van de heidenen
naar dit heerlijke land geleid en zullen wij Hem even ontrouw en ongehoorzaam
worden als vroeger onze vaderen ten tijde van Samuël, de laatste richter? Dat
zij verre van ons!
[5] Zou God door de mond van een
profeet ook over ons de terechte klacht moeten aanheffen, door met donderende
stem te zeggen: 'Kijk, dit volk heeft tegenover Mij al evenveel zeer grote
zonden bedreven als er gras op de aarde en zand in de zee is, en aan al die
zonden voegt het nog de grootste toe, door ontevreden te zijn met Mijn zo
vaderlijk goede en wijze regering en onstuimig naar een koning te verlangen,
zoals de heidenen die hebben!'? O, dat zij verre van ons! Liever willen we
jullie nog honderd jaar als goede arbeiders dienen en de grote stukken grond,
die jullie onrechtmatig naar je toe hebben getrokken, tegen het afgesproken
loon bewerken dan uit jullie een koning te kiezen!
[6] Er staat echter ook geschreven dat
God alle joden later een koning uit de hemelen zal zenden, en onze wijzen
hebben zijn ster al ontdekt en zijn Hem gaan zoeken door de baan van de ster te
volgen. Als zij terugkomen, zullen wij wel uit hun mond horen hoe het staat met
de komst van de grote koning van alle joden!’
[7] Vriend, die vergadering van het
volk, voor het kiezen van een koning uit de zevenhonderd patriarchen, vond
volgens onze tijdrekening dertig jaar geleden plaats, en het volk onthield zich
er tot op dit uur des te meer van een koning te kiezen, omdat onze wijzen na
een jaar weer terugkwamen en ons waarheidsgetrouw en heel uitvoerig vertelden,
hoe en waar zij de pasgeboren koning der joden hadden gevonden, en wat voor
ongehoorde wonderen uit de hemelen Zijn geboorte en Zijn bestaan op aarde
verkondigden en verheerlijkten!
[8] Door dit bericht, waar ook onze
zevenhonderd patriarchen aan geloofden, zij het met een zuur gezicht, bleef
tot op heden het opnieuw kiezen van een koning achterwege. Sinds die tijd is er
echter al meer dan dertig jaar verstreken, en er werden door ons verschillende
keren verkenners hierheen gestuurd, om te horen hoe het ervoor staat met de
koning van alle joden, waar. ter wereld Hij ook moge wonen. Zelfs onze drie
oude sterrenkundigen hebben zich een paar jaar geleden weer hierheen begeven;
of zij alweer met goede berichten thuisgekomen zijn weten wij niet, aangezien
het land waar wij wonen nu veel groter is dan toen wij het voor het eerst in
bezit namen, en er nu .vaak enkele jaren voor nodig zijn voordat het gehele, nu
zeer grote en ver uit elkaar wonende volk hoort welke berichten er van buitenaf
het land binnen zijn gekomen.
[9] De drie wijzen zijn dus misschien
alweer met zeer goede berichten thuis gekomen, maar wij hebben om die
waarheidsgetrouw aangevoerde reden toch met kunnen horen wat voor berichten die
drie, die nogmaals vertrokken zijn, naar ons land hebben gebracht. Bovendien
heeft de steeds toenemende heerszucht van onze patriarchen ons met allerlei
bezorgdheid vervuld; het lijkt wel alsof ze door het horen van de goede
berichten over de nieuwe hemelkoning van alle joden achterdochtig zijn geworden
en de wijzen streng verboden hebben om het volk dat bericht te brengen. En zo
zijn wij heimelijk aan de lange reis begonnen om te proberen hier in ons oude
vaderland te ontdekken hoe het er voor staat met de nieuwe koning.
[10] Onze reis was moeilijk, aangezien
wij te weinig goud mee konden nemen en eveneens maar weinig edelstenen, die bij
ons als ruilmiddel worden gebruikt. Op die lange reis moesten we ons voor een
deel in leven houden met ons bekende wortels en voor een deel met de hier en
daar nog gebruikelijke gastvrijheid van de mensen. Maar al die ongemakken
hebben ons er niet van weerhouden om Degene te gaan zoeken die ons -zoals het
bij de profeten geschreven staat - uit alle nood kan en zal redden.
[11] Nu zijn wij ondanks alle
ongemakken en ontberingen aangekomen in het oude vaderland van de Joden, dat
hun na ongeveer veertig jaar teruggegeven werd, maar nu opnieuw onder
heerschappij van heidenen staat - die Romeinen worden genoemd - en nu hopen wij
dan ook vol vertrouwen, dat wij onze verre reis niet tevergeefs ondernomen
hebben. Goud, zilver en edelstenen, waar men koningen mee pleegt te eren,
hebben wij natuurlijk niet, maar wel een oprecht hart dat de grote Hemelkoning
van alle Joden meer dan alles liefheeft, en dat zal Hij ook niet van de hand
wijzen; en daarmee willen wij Hem ons leven lang eren en prijzen!
[12] Maar nu nog iets, beste,
buitengewoon wijze en alles wetende vriend! Jullie zijn met velen in deze
eetkamer en schijnen uitstekend vertrouwd te zijn met alle omstandigheden van
de mensen op de hele wijde aarde; dan zullen jullie zeker ook weten waar de
grote Koning verblijf houdt. Is Hij in Jeruzalem te vinden, of in Bethlehem,
waar Hij volgens de mededeling van onze drie wijzen, die ook de eretitel
'koningen' in de sterrenkunde bezitten, geboren is, of in een andere stad van
het eens zo grote en machtige Joodse rijk, en hoe en wanneer? Want dan kunnen
wij daar morgen direct al heen reizen en Hem gaan zoeken.'
[13] Ik zei: 'Vriend, je hebt je reis
werkelijk niet voor niets gemaakt, - maar noch in Jeruzalem, noch in Bethlehem
of in een andere trotse stad zul je de verblijfplaats vinden van Hem, jouw
nieuwe Koning der Joden, omdat Hij steeds arm en zonder enige uiterlijke
wereldse pracht van de ene plaats naar de andere trekt en de mensen het rijk
Gods en de gerechtigheid daarvan leert kennen; maar waar jullie het niet
verwachten, zal Hij zijn en jullie met open armen en hart opnemen!
[14] Het offer van eer dat jullie Hem
willen brengen en in feite al gebracht hebben, zal Hem waarlijk liever zijn dan
alles wat de mensen op de wereld als uiterst waardevolle schatten beschouwen en
vol begeerte naar zich toe proberen te trekken! Want bij Hem geldt alleen een
rein, liefdevol, deemoedig en van de grootste zachtmoedigheid vervuld hart;
maar de schatten van de wereld zijn in Zijn ogen een gruwel en krijgen pas
waarde, wanneer ze aangewend worden voor de ware naastenliefde. Maar waar ze
dienen als voeding voor de menselijke inhaligheid, voor de menselijke hoogmoed
en heerszucht en de mensen verleiden tot traagheid, vraatzucht, brasserij,
hoererij, roof, moord en nog vele andere zonden, zijn ze in de ogen van Hem,
die Heer is over alles in de hemel alsook op aarde, een gruwel die totale
verdoemenis verdient.
[15] Zijn troon is de zuivere liefde,
en Zijn over alles stralende glans is de eeuwige, levende waarheid; aan wie in
Hem gelooft, Hem boven alles liefheeft en Zijn geboden houdt, geeft Hij vanuit
Zichzelf het eeuwige leven.
[16] Kijk, zo is de nieuwe koning van
de Joden en ook van de heidenen en Hij laat Zich altijd graag en zeker vinden
door de mensen die Hem met de ware liefde in hun hart zoeken! En aangezien
jullie Hem op die manier Zoeken, zullen jullie Hem ook zeker vinden; want Hij
zal jullie Zelf onverwacht tegemoetkomen! ,
[17] De .getrouwde man zei: 'O beste,
zeer wijze vriend! Van onze gezichten kun Je wel aflezen hoe blij je ons hebt
gemaakt met jouw getuigenis en beschrijving met betrekking tot die grote
Koning! Want zo moet Hij zijn, volgens de voorspelling van de oude wijzen! Maar
jij moet al heel vaak en heel veel met Hem van doen hebben gehad, omdat je Hem
zo door en door lijkt te kennen! Hoe ziet Hij er qua persoonlijke gestalte uit?
Zou je ons daar met een korte beschrijving van willen geven?'
[18] Ik zei: 'Kijk, onze waard heeft
intussen enkele goede vissen voor jullie laten klaarmaken! Ga nu eerst aan
tafel om ze te eten; daarna zullen we weer verder praten!’
[19] Daarop deden de vier blijmoedig
wat Ik hun had aangeraden.
[1] Toen ze de vissen gegeten hadden,
zei de woordvoerder tegen de waard: 'O beste vriend,je hebt ons nu een goede
versterking voor ons lichaam gegeven; maar betalen zal niet zo gemakkelijk
gaan!'
[2] De waard zei: 'Mijn beste
stamverwanten, daar hoeven jullie je geen zorgen over te maken, en als jullie
weer naar huis gaan, zal er ook wel voor gezorgd worden dat jullie je terugreis
niet met lege zakken zullen maken; wees daarom opgewekt en heb geen vrees en onnodige
zorgen!'
[3] Het twaalfjarige meisje dat nu
goed gesterkt was met spijs en drank, vatte ook moed om te spreken en zei tegen
haar vader: 'Luister, vader, drie dagen geleden, toen wij ook het geluk hadden
om in de waard van een herberg een mensenvriend te treffen, heb ik een
voorspellende droom gehad! Zoals altijd hebt u natuurlijk tegen mij gezegd dat
dromen van kinderen niets te betekenen hebben; maar in die droom heb ik deze
kamer gezien en ook dat wij meer dan vriendelijk in deze herberg werden opgenomen.
In mijn droom heb Ik echter nog veel meer gezien, wat u, toen ik het u wilde
vertellen, niet wilde horen en waarna u mij beval te zwijgen; maar ik heb nu
het gevoel dat mijn droom helemaal in vervulling zal gaan!'
[4] Daarop zei de vader tegen zijn
dochter: 'Welnu, wat heb je dan nog meer gedroomd, dat hier in vervulling zal
gaan? Nu geef ik je toestemming om ons je droom helemaal te vertellen!'
[5] Toen zei het meisje: 'De heldere
droom die ik heb gehad zal ik niet in zijn geheel vertellen, maar alleen de
hoofdzaak aanhalen, en dat is het volgende: In mijn droom zag ik ook die grote
tafel en dezelfde mannen er omheen zitten. En kijk, een van hen was nu juist de
nieuwe Hemelkoning, voor wie wij onze reis hierheen hebben ondernomen! Ik zou
Hem u ook kunnen aanwijzen; maar ik heb nu een stem in mijzelf gehoord die mij
verbood dat te doen, en aan die stem moet ik gehoorzamen! Maar omdat alles uit
mijn droom hier in vervulling gaat, zal het misschien ook nog in vervulling
gaan dat wij hier Degene vinden die wij het liefst van alles willen vinden!'
[6] Daarop zei de vader heel verrast:
'Mijn lief kind, er kan wel iets waars aan je droom zijn, - maar om aan je
droomverhaal direct onvoorwaardelijk geloof te hechten, zou bij zoiets
belangrijks en heiligs toch wel erg gewaagd zijn; het is dus zaak kritisch en
voorzichtig te werk te gaan! Ik zal mij dus weer tot die zeer wijze man wenden,
met wie ik al gesproken heb en die kennelijk een profeet is; van hem zal ik het
snelst meer over de Hemelkoning van alle Joden horen. Ik heb hem al eerder
gevraagd om de persoon van die heilige Koning te beschrijven; als hij dat doet,
zal het niet al te moeilijk zijn om Hem op te sporen en ook te herkennen!’
[7] Nu zei ook de vrouw tegen haar
man: 'Luister eens, mijn echtgenoot, het onschuldige en zuivere gemoed van een
kind staat vaak dichter bij God dan dat van ons, dat reeds door menige
hartstocht onzuiver is geworden, en het ziet en herkent de nabijheid van God
dan ook vaak eerder dan het onze! In het zoeken en vinden zijn kinderen met hun
scherpe ogen vaak veel handiger dan wij ouden. Maar jij bent in veel dingen te
streng en te kritisch, en ik heb al verscheidene keren meegemaakt dat jij
mettertijd als echt en goed hebt erkend, waarvan wij je direct in het begin al
gezegd hadden dat het echt en goed was; wie weet of het je deze keer niet net
zo zal vergaan!'
[8] De man zei: 'Deze keer zou ik wel
willen dat jullie gelijk hadden! Maar nu gaan wij mannen met ons tweeën naar
die wijze en vragen hem nog een keer om een persoonsbeschrijving van die grote
Koning, aan wie alle macht in de hemel en op deze wijde aarde gegeven is!'
[9] Na dat gesprek, dat steeds met
halfluide woorden plaatsvond om te zorgen dat wij het niet hoorden, stonden de
twee mannen op, gingen weer vol eerbied naar Mij toe en vroegen Mij om de
persoon van de grote Koning te beschrijven.
[10] Met een vriendelijk gezicht zei
Ik tegen de getrouwde man: 'Weliswaar hebben jullie op zachte toon over de
Koning gesproken en over de droom van je dochtertje geoordeeld, en toch heb Ik
ieder woord goed gehoord. Jullie zouden van Mij een persoonsbeschrijving van de
Koning willen hebben, omdat jullie van mening zijn dat je daardoor de Koning,
als jullie Hem ergens ontmoeten, direct zult herkennen en Hem de eer kunt
geven.
[11] Maar Ik zeg jullie: de nieuwe
Koning der Joden moet door degenen die Hem werkelijk willen kennen, vooral in
de geest en in alle waarheid herkend worden, en dan zal ook Zijn persoon weldra
gemakkelijk te herkennen zijn. Maar jouw dochter wilde jou toch uit haar droom,
drie dagen geleden niet ver van Damascus, de persoonlijke gestalte van de
Koning beschrijven; waarom wilde je daar eigenlijk niet naar luisteren?'
[12] De man zei: 'Beste, zeer wijze
vriend, omdat bij mij, evenals bij mijn ouders en voorouders, steeds het wijze
opvoedingsprincipe gehanteerd werd dat kinderen het goede en ware wel goed
moeten horen, maar dat ze alleen moeten spreken als hun iets gevraagd wordt,
opdat ze geen lichtzinnige kletsers worden; want veel denken en ernaar
handelen is verstandiger dan veel kletsen en daarbij weinig doen. Ik wilde mij
die droom dan ook niet onmiddellijk door mijn kind laten vertellen, om haar te
oefenen en te sterken in geduld en zelfverloochening, wat met name bij het
vrouwelijk geslacht het meeste nodig is, dat toch al nauwelijks in staat is
zijn tong in toom te houden.'
[13] Ik zei: 'Daar heb je weliswaar
helemaal gelijk in, - maar omdat jouw dochtertje toch al een buitengewoon
zwijgzaam karakter heeft, had je wel een kleine uitzondering op je vaste regel
kunnen maken; want kinderen die zo deugdzaam en goed zijn opgevoed staan
gewoonlijk veel dichter bij de innerlijke levenswaarheid dan de volwassenen,
die hun hersenen door hun onvermoeibare onderzoeken zo volgestopt hebben met
wereldse wijsheid, dat ze tenslotte door de bomen het bos niet meer zien. Bij
jou is dat ook heel sterk het geval; want jij wilde de oude naam van je stam
geen oneer aandoen, - watje ook niet kwalijk is te nemen. Maar je zult zelf ook
wel gemerkt hebben dat een te scherp geslepen mes altijd eerder bot wordt dan
een mes dat weliswaar een beetje stomper, maar toch altijd nog scherp genoeg
geslepen is! -Maar hoe het ook zij - laat nu je dochtertje hierheen komen en
van ons Degene uitzoeken die zij in haar droom als de nieuwe Koning der Joden
heeft gezien!'
[14] De man, die evenals zijn zwager
door Mijn woorden helemaal verlegen was geworden, zei: 'O beste, onbegrijpelijk
wijze vriend, zou die heilig grote Koning soms echt een van jullie zijn?'
[15] Ik zei: 'Dat zal straks wel blijken;
maar doe nu wat Ik je heb aanbevolen!'
[16] Na die woorden ging de man weg en
bracht zijn dochtertje bij Mij.
[1] Toen het meisje vol ontzag voor
Mij stond, vroeg Ik haar vriendelijk: 'Welnu, Mijn lieve dochter, vertel Mij
eens wie van ons aan deze tafel het meeste lijkt op Degene die jij in je droom
van drie dagen geleden hebt gezien als de grote Koning van alle Joden en als
Heer van hemel en aarde!'
[2] Het meisje zei: 'O Heer, U stelt
mij, arm kind, nu wel zwaar op de proef!'
[3] Ik zei: 'Waarom noem je dat een
zware proef, Mijn dochtertje?'
[4] Het dochtertje zei: 'O Heer, als
iemand anders het mij had gevraagd zou ik hem gemakkelijk antwoord kunnen
geven; maar omdat juist U het mij vraagt, die Zelf Degene bent die ik in mijn
droom heb gezien als de grote en boven alles machtige Koning van niet alleen de
Joden, maar van alle mensen, vind ik het moeilijk om het te zeggen!'
[5] Maar omdat ik nu spreken moet in
aanwezigheid van U, die de almachtige Heer en Heerser van eeuwigheid tot
eeuwigheid over alle hemelen en werelden bent, zeg ik nu dan ook openlijk: U, o
Heer, bent het Zelf! U heb ik gezien in de stralen van de zon! Talloze scharen
van de zaligste engelen omringden U en prezen Uw allerheerlijkste naam.
[6] En ik vroeg aan een wijze, die
dicht bij mij stond, hoe Uw naam luidde.
[7] En de wijze zei: 'Sinds het
eeuwige oerbegin heeft nog geen engel de naam van de Allerhoogste kunnen
uitspreken; want Zijn naam is zo oneindig groot als de oneindige ruimte van
Zijn scheppingen, waarvan de aarde die jij bewoont nauwelijks zo groot is als
het nietigste stofje ten opzichte van de hele grote aarde zelf. Maar de eeuwige
God, Schepper en Vader is uit overgrote liefde voor jullie, Zijn kinderen,
Zelf in jullie vlees gekomen, opdat jullie Hem helemaal kunnen naderen, en
daarmee heeft Hij Zichzelf ook een naam gegeven die ieder mens van deze aarde
en ook iedere engel kan voelen en uitspreken; - en die allerheiligste naam
luidt: Vader, Liefde, Waarheid en Leven; maar als Mensenzoon heet Hij Jezus!'
[8] Daarna zag ik zonnen en aarden
zonder tal in grote rijen aan U voorbij zweven, en allemaal waren ze vol van
de prachtigste wezens zoals wij en ook andere wonderbaarlijke dingen, en
waarheen U Uw blik ook maar wendde in de diepten van de eindeloze ruimte, zag
ik meteen weer nieuwe, grote en prachtige scheppingen tot stand komen! O Heer,
o Liefde, o Vader, o mijn koning Jezus! Hoe eindeloos groot, machtig en boven alles
heilig en heerlijk bent U in U zelf van eeuwigheid tot eeuwigheid! Eeuwig
niemand is aan U gelijk! O, vergeef mij de zwakheid van mijn tong, dat die niet
in staat is Uw lof en Uw eer waardiger uit te spreken!'
[9] Hierop zonk het meisje op haar
knieën en loofde en prees Mij stil in haar hart, terwijl ze van louter liefde
huilde.
[10] Toen haar vader, haar oom en ook
haar moeder dat hoorden, vielen ook zij op hun knieën en begonnen Mij luid te
aanbidden.
[11] Maar Ik zei: 'Sta op, Mijn lieve
kinderen; want de Vader wil door jullie niet, zoals bij de heidenen, als een
afgod aanbeden worden, maar enkel en alleen waarachtig bemind worden! Want
vanwege jullie liefde voor Hem heeft Hij Zich hier door jullie ook laten
vinden! Ik ben Degene die jullie zochten. Maar sta nu op en wees vrolijk en
opgewekt! Kom nu aan deze tafel zitten en laaf je met de wijn waarmee Ik jullie
bekers zal vullen! Jij, dochtertje van de lieflijkste soort, kom samen met je
moeder aan Mijn rechterhand zitten en jullie, beide mannen, kom aan Mijn
linkerhand zitten! We hebben nog een uur tot middernacht, en wij zullen met
elkaar nog over heel belangrijke dingen spreken.'
[12] Toen
Ik uitgesproken was, stonden de vier vol diep ontzag op van de grond en zeiden:
'O, ondoorgrondelijk grote Liefde, o Heer, Koning en Vader Jezus, laat ons weer
aan dat kleine tafeltje plaatsnemen waar we eerder zaten. want wij voelen ons
te onwaardig om nu in Uw volle nabijheid te zijn!'
[13] Ik
zei: 'Bij wat Ik eenmaal heb gezegd, moet het ook blijven! Ben Ik in de geest
soms niet overal tegenwoordig? Waar willen jullie je verbergen, opdat het licht
van Mijn ogen jullie niet zal vinden? Wees dus opgewekt en vrolijk, omdat Ik
Mij door jullie heb laten vinden! Want nu ben ook Ik, net als jullie, een mens
van vlees en bloed op deze aarde en ben als een vriend en broeder in jullie
midden.'
[14] Op Mijn aandringen kwamen de vier
uiteindelijk toch bij Mij zitten; het meisje wendde haar ogen niet van Mij af
en begon van louter liefde voor Mij bijna helemaal te stralen, wat zelfs Mijn
leerlingen opviel.
[15] Ik zei tegen de waard: 'Breng
vier schone en volkomen lege bekers; want Ik wil deze vier vrienden van Mij een
echte versterking met Mijn wijn geven! Want ze hebben omwille van Mij vele
dagen alle ongemakken die arme mensen op zo'n lange reis te verduren hebben met
alle geduld en daarbij toch met ware heldenmoed verdragen, en daarom zullen ze
hier schadeloos gesteld en beloond worden!'
[16] Hierop ging de waard vier schone,
lege bekers halen en zette ze voor de vier arme gasten.
[17] Toen de bekers voor hen stonden,
zei Ik, terwijl Ik het meisje aankeek: 'Jij, Mijn allerliefste dochtertje, hebt
in je droom gezien hoe in de eindeloze ruimte nieuwe scheppingen ontstonden,
overal waar het licht uit Mijn ogen kwam, - en kijk nu, Ik zal het licht uit
Mijn ogen in jullie tot nu toe lege bekers laten doordringen, dan zullen ze
daarna ook direct met de zuiverste wijn uit de hemelen gevuld worden! Drink die
wijn dan uit liefde voor Mij, dan zullen jullie daardoor de kracht en de sterkte
verkrijgen, die jullie de juiste moed zal geven om met Mij te spreken, - en
wat Ik jullie zal zeggen, zullen Jullie gemakkelijk verdragen en onthouden, en
dan zullen jullie ook in staat zijn in jullie land Mijn naam aan jullie
broeders te verkondigen.'
[18] Hierop keek Ik naar de lege
bekers, en die werden op hetzelfde ogenblik gevuld met de beste en zuiverste
wijn, waarover de vier zich uitermate verbaasden.
[19] Toen de vier bekers, die nu met
de beste wijn gevuld waren, voor het viertal stonden, zei Ik tegen hen: 'Heb nu
geen vrees of schroom, en drink de nieuwe, nu voor jullie geschapen wijn! Want
zoals Mijn woord en wil de gehele mens opwekt en tot leven brengt, zo doet deze
wijn, die gelijk is aan Mijn woord en wil, dat ook; hij zal jullie opwekken en
het eeuwige leven van Jullie zielen geven! Drink derhalve!'
[20] Toen Ik hen zo had toegesproken
namen de vier vol eerbied hun bekers in de hand en dronken de wijn tot de
laatste druppel op, omdat hij hun maar al te goed smaakte. Toen de wijn in hun
lichaam kwam, verdween de over dreven eerbied voor Mij en veranderde in
liefde, en die gaf hun pas de juiste moed om even openhartig en vertrouwelijk
met Mij te praten als kinderen met hun ouders doen.
108
Over de kracht van de geest
[1] Als eerste vroeg toen het meisje
aan Mij: 'O Heer en Meester en hoogste Koning vol goddelijke macht en kracht,
hoe was het voor U toch mogelijk om deze werkelijk hemelse wijn in de bekers
puur uit het niets te scheppen, en ook zo plotseling, dat niet te zien was hoe
die in de bekers kwam? Ik weet wel dat voor de goddelijke kracht niets
onmogelijk is en dat God alles wat er bestaat heeft geschapen en nog
voortdurend schept; maar bij het scheppen neemt God steeds een bepaalde orde in
acht, en wel zo, dat er om een volmaakt ding tot stand te brengen altijd het
ene aan het andere voorafgaat, en de hoofdzaak dan ook altijd verschijnt als
gevolg van de vaak vele voorafgaande processen en dat naar alle waarheid ook
is.
[2] Ja, de wijn die van de wijnstok komt
is niet minder een wonder! Maar bij het ontstaan van de wijn vanaf de wijnstok
zijn er heel veel processen tot aan de volledig rijpe druif; maar hier bij het
werkelijk scheppen van de allerbeste wijn in de bekers was er geen proces, maar
U wilde het -en meteen waren de bekers vol wijn! Hoe is dat toch mogelijk?'
[3] Ik zei: 'Luister, Mijn lief
dochtertje, je bent weliswaar pas twaalfjaar; maar jouw verstand reikt zover
als na veertig jaar goede ontwikkeling! Met zo'n vraag is nog nauwelijks iemand
bij Mij aangekomen. Ja, Mijn lief dochtertje, de vraag die je hier hebt gesteld
is wel heel duidelijk en begrijpelijk, -maar het antwoord dat Ik daarop moet
geven zal jullie zeker niet even helder en begrijpelijk voorkomen; maar omdat
je het gevraagd hebt, zul je van Mij ook antwoord krijgen.
[4] Kijk, de wijn die door de wijnstok
geleidelijk aan bereid wordt, is net zo'n wonder als deze wijn, die Ik hier
plotseling voor jullie heb geschapen! Ik zou de wijn en ook al het andere
voortdurend kunnen scheppen zoals de wolken en de regen in de lucht en zoals Ik
nu ook voor jullie de versterkende wijn heb geschapen uit de lucht, waarin alle
bestanddelen die nodig zijn voor de wijn reeds aanwezig zijn, evenals alles wat
vereist is voor het voortbrengen van alle andere geschapen dingen. De mens kan
dat met zijn lichamelijke ogen niet zien, maar alleen de geest kan dat zien,
afzonderen en verenigen, en het dan plotseling of om het menselijk verstand,
de liefde en het geduld te beproeven, en ook om de werkzaamheid van de mensen
op te wekken en de traagheid van de mensen geen kans te geven -stap voor stap
op de jullie bekende manier tot stand brengen. Maar altijd is het een en
dezelfde geest, die als enige in staat is alles op de ene of op de andere
manier te bewerkstelligen, omdat hij uiteindelijk het oerbegin van alles is en
ook eeuwig zal zijn; want alles wat bestaat is in de grond van de zaak alleen
maar de macht, kracht, liefde, wijsheid en wil van de geest.
[5] ook ieder mens is in het bezit van
zo'n geest, die echter pas werkzaam in de mens optreedt wanneer hij Gods wil
volledig kent en volgens die wil aan het werk gaat en zijn geest zich langs de
weg van de zuivere liefde voor God en van daaruit voor zijn naaste met de ziel
in de mens verenigt, en die ziel daardoor zelf tot pure liefde en wil van God
wordt. Als dat in de mens heeft plaatsgevonden, dan is hij daarin ook zoals God
en kan hij ook dingen bewerkstelligen, die geen mens met zijn puur uiterlijke
verstand kan begrijpen.
[6] Maar nu zijn jullie bij de bron om
Gods wil te horen en voor jullie leven te leren kennen; als jullie volgens die
wil zijn gaan handelen -wat van jullie volkomen vrije wil afhangt - zullen
jullie je daardoor de almachtige wil van God eigen maken en zodoende tot alles
in staat zijn.
[7] In Gods wil leeft echter ook de
hoogste wijsheid; daarom kan en wil hij ook niets tot stand brengen wat in
strijd met Gods wijsheid zou zijn. Wie zich dus Gods wil eigen heeft gemaakt
door ernaar te handelen, heeft zich ook Gods wijsheid eigen gemaakt, zonder welke
de wil tot niets in staat zou zijn; en zo is een mens, die in overeenstemming
met Gods wil handelt, vol van het ware levenslicht en vol van wijsheid, die
levend is door de liefde voor God en de naaste. Kijk nu eens, Mijn allerliefst
dochtertje, daar heb je nu een volkomen oprechte en alles inhoudende waarheid
op de vraag die je aan Mij stelde; en zeg Mij nu of je die ook begrepen hebt!'
[8] Het goed opgevoede en goed
onderwezen dochtertje zei: 'O boven alles grote en machtige Koning, Heer en
Meester, ik heb het gevoel dat ik de juiste betekenis van Uw woorden wel heb
begrepen; maar ik zal pas in staat zijn door te dringen tot de heldere diepte
van deze waarheid, die slechts door een zeer zuivere geest begrepen kan worden,
wanneer ook ik het zover gebracht zal hebben dat mijn ziel één zal zijn met de
geest, zoals U zei. Dank U, o Heer en Meester, voor Uw zeer wijze les!'
[9] Ik zei: 'Je hebt nu heel goed
gesproken, en Ik zegje datje nog eerder dan je denkt die toestand zult
bereiken, waarin je zoals Ik je gezegd heb, volmaakt en op God gelijkend zult
zijn; want je hebt al de juiste liefde voor Mij en zo ook de juiste liefde voor
je naaste. Die liefde is het enige en zekerst werkende middel dat de geest met
de ziel verenigt, omdat die liefde in de ziel eigenlijk al de geest Gods is;
laat hem sterk worden door goede daden, dan zul je weldra stellig overtuigd
raken van zijn wonderbaarlijke macht en kracht in jou en ook buiten jou.
[10] Wie God met zijn verstand tracht
te zoeken en te doorgronden, heeft een moeizaam werk en komt ook maar
nauwelijks één stap verder; maar wie God zoekt met de liefde in zijn hart, zal
Hem weldra vinden en bereikt gemakkelijk zijn ware levensdoel. -Begrijp je
dat?'
[11] Het meisje zei: 'O grote Heer en
Meester, dat heb ik nu goed begrepen; want het is nu opeens licht geworden in
mijzelf, en ik begrijp nu ook het ant woord dat U op mijn vraag gaf veel
duidelijker dan daarvoor. Zo begrijp ik nu ook mijn droom en zie in, dat alleen
Uw geest die in mijn ziel heeft gegeven, want anders zou die uit zichzelf
nooit in staat geweest zijn om in de eeuwig onmetelijke diepten van Uw
scheppingen een zo heldere blik te werpen!'
[12] Nu zei Ik tegen de ouders van het
meisje: 'Dit kind zal nog een licht voor jullie worden! Maar als ze jullie
vanuit Mijn geest in haar het een en ander zal verkondigen, doe dan niet zoals
drie dagen geleden in de buurt van Damascus! Maar nu moeten jullie bekers nog
een keer gevuld worden, en jullie moeten die ook voor de tweede keer
leegdrinken!'
[13] Hierop zei de vrouw: 'O Heer, dat
hoeft niet; want wij zijn nu al meer dan genoeg verzadigd en gestrekt! ,
[14] Ik zei: 'Vrouw, bemoei je niet
met wat Ik voor jullie doe! In de wijn die de wijnstok jullie geeft zit wel een
verdovende en de mens verontreinigende geest, die de ziel niet verlicht maar
wel verduistert. Maar in de wijn die Ik jullie hier uit de hemelen geef,
bevindt zich de geest van de ware en levende liefde en wijsheid; want die is
eigenlijk Mijn woord en Mijn wil. Daarom moeten jullie die ook zonder enige
vrees of schroom drinken, opdat jullie de kracht krijgen om in jullie land in
Mijn naam de andere mensen Mijn woord en Mijn wil bekend te maken!'
[15] Toen Ik dat had gezegd, vroegen
alle vier Mij of Ik de bekers toch nog een keer met de wonderwijn wilde vullen.
En Ik keek naar de bekers, zoals tevoren, en onmiddellijk werden ze gevuld met
de beste en zuiverste wijn. Daarop zei Ik tegen de vier dat ze de bekers
moesten leegdrinken; en dat deden ze met alle genoegen.
[16] Toen zij ook deze keer de wijn
opgedronken hadden, begonnen ze steeds lichter en opener van hart te worden, en
de getrouwde man begon heel wijs te spreken, zodat ook Mijn leerlingen zich
daar erg over verbaasden en enkelen van hen onder elkaar de opmerking maakten
(de leerlingen): 'Kijk, die mensen uit India maakt Hij met een paar slokken
wonderlijk wijs en ingewijd in de hele leer; waarom doet Hij dat niet ook bij
de andere mensen?'
[17] Ik zei: 'Waarom maken jullie je
druk, als Ik doe wat Ik wil? Als Ik voor iedere plant de geschikte voeding weet
te verschaffen en aan ieder dier het voedsel weet te geven dat het goed bekomt,
dan zal Ik ook wel weten hoe Ik de ene of de andere mens zijn geestelijke
voedsel moet verschaffen en aanreiken.jullie zijn steeds om Mij heen en horen
en zien alles; maar let ook goed op hoe Ik de mensen behandel en hoe Ik hen
ieder naar de aard van hun ziel onderricht, en doe evenzo, dan zullen jullie
goede resultaten boeken! Maar deze vier zijn slechts tot morgenmiddag bij Mij,
en toch moeten ze tot een werktuig voor Mij worden; en omdat hun zielen daar zo
geschikt voor zijn, maak Ik hen dan ook sneller bekwaam voor dat ambt, zoals Ik
dat ook met de tweeënzeventig leerlingen in Emmaüs heb gedaan. - Als jullie dat
nu begrijpen, wees dan tevreden!'
[18] Daarop werden alle leerlingen
weer kalm. Maar Ik onderrichtte de vier nog verder over het rijk Gods.
[19] Nadat Ik de vier goed had
onderricht over het rijk Gods in de mens op deze aarde en hun ook had verteld
wat dat teweeg brengt, alsook dat Mijn koningschap en Mijn rijk niet van deze
wereld is, zei Ik tegen de waard dat hij de vier een rustplaats moest wijzen,
aangezien het al een uur na middernacht was geworden. De waard deed dat
onmiddellijk, en de vier begaven zich ter ruste. Wij bleven echter, zoals wel
vaker, aan onze tafel zitten en rustten daar tot zonsopgang; ook de waard
rustte naast ons aan een kleine tafel.
[20] 's Morgens was de waard, zoals
zijn gewoonte was, reeds een uur voor zonsopgang op de been en zorgde voor
alles voordat de zon opging; want het was sabbat, en dan was het van zonsopgang
tot zonsondergang gedaan met alle lichamelijke werkzaamheden. Zo liet hij ook
het ochtendmaal vóór Zonsopgang klaarmaken, opdat het ook voor die tijd
genuttigd zou worden; want in dat opzicht was hij een strenge jood.
[1] omdat Ik die zwakheid van hem wel
kende, stelde Ik hem op de proef door samen met Mijn leerlingen tot zonsopgang
te slapen, wat het sabbatsgeweten van de waard onrustig begon te maken.
[2] Nadat de zon helemaal opgegaan
was, stond Ik samen met mijn leerlingen op van tafel en ging naar buiten, zoals
Ik overal anders ook meestal deed.
[3] De waard kwam Mij echter direct
achterna, begroette Mij en ook de leerlingen zeer eerbiedig en vroeg Mij: 'O
Heer en Meester, wat moet er nu gebeuren? Het is sabbat vandaag! Het
ochtendmaal is al vóór zonsopgang klaargemaakt. Wilt U het nu ook na zonsopgang
tot U nemen, en moet ik ook de vier uit India overdag te eten geven?'
[4] Ik zei: 'Mijn beste vriend, anders
ben je in alle opzichten een echt wijs man, maar wat het vieren van de sabbat
betreft ben je nog net als de blinde Farizeeën, die zich naar de letter van de
wet richten, maar de geest ervan nog nooit gekend hebben. Als je op de sabbat
je schapen, ossen, koeien, kalveren, ezels en geiten voer geeft, net als op een
werkdag -wat toch ook lichamelijke arbeid is -waarom moeten de mensen dan
vasten? Zijn mensen in Gods ogen dan soms minder dan jouw huisdieren? Bovendien
ben Ik vandaag evenals eeuwigheden geleden ook Heer over de sabbat alsook over
iedere andere dag die, net als de sabbat, een dag des Heren is. Zou Ik dan op
een sabbat niet net zo moeten doen als op iedere andere dag?
[5] Wie laat dan de zon opgaan, wie
laat het gras groeien, wie de winden waaien en wie laat de wolken voorbij
trekken? Wie stuwt het water in de bronnen, beken, rivieren en stromen, wie
brengt de zee in beweging van het ene einde der aarde tot het andere? Wie stuwt
jouw bloed in je aderen en jouw hart in je borst – let wel - ook op de sabbat?
[6] Als Ik op een sabbat ook maar een
ogenblik zou rusten, zou de hele schepping dan niet te gronde gaan?
[7] Zie, werken van ware naastenliefde
verrichten betekent bij Mij: God en de mensen werkelijk dienen, -wat zeker een
hogere waarde heeft dan de sabbat met traagheid te vieren! Verricht daarom ook
op de sabbat goede werken, dan zul je de sabbat daarmee vieren op de manier die
Mij de Heer, het meest welgevallig is!
[8] En nu gaan we weer naar de eetzaal
om het ochtendmaal tot ons te nemen, en de vier Indo-joden, die overmorgen pas
hun sabbat hebben, moeten hetzelfde doen!'
[9] Toen de waard deze woorden van Mij
had gehoord, zag hij onmiddellijk de grote dwaasheid in van het uiterlijke
vieren van de sabbat en liet het ochtendmaal op tafel zetten; en wij gingen
naar de eetzaal, gingen aan tafel zitten en namen het ochtendmaal heel
welgemoed tot ons.
[10] Nu kwamen ook de vier Indo-joden,
en Ik zei tegen hen dat ze aan onze tafel plaats moesten nemen om samen met ons
het ochtendmaal te gebruiken, wat ze ook direct met grote blijdschap deden;
want ze wisten niet dat in Galilea, evenals in het hele Joodse land, de sabbat
vandaag werd gevierd.
[11] Toen wij het ochtendmaal tot ons
hadden genomen, kwam de sabbatroeper door de straten van het stadje Kana, die
de mensen, groot en klein, jong en oud, opriep naar de synagoge te gaan. Nu
schrokken de vier, omdat ze nu hoorden dat het vandaag de ware, aloude Joodse
sabbat was en zij na zonsopgang een ochtendmaal tot zich hadden genomen.
[12] Maar Ik zei: 'Ik ben de Heer, ook
van de sabbat! Als Ik jullie dat niet als zonde aanreken, waarom zouden jullie
dan je geweten belasten?'
[13] De man zei: 'Wij danken U, o
Heer, voor Uw woord van genade, dat onze harten geweldig troost; want als wij
nu tegenover U gezondigd zouden hebben, zou U ons dat zeker hebben gezegd en
ons terecht hebben gewezen. Maar hoe kan nu in Uw ogen geen zonde zijn wat
volgens de wet van Mozes een zonde werd genoemd? Waarom heeft Mozes dan toch
zulke wetten als van Godswege aan het volk gegeven?'
[14] Ik zei: 'Jij bent op zich
werkelijk een wijs man en goed thuis in de Schrift van Mozes, de letter ken je
wel, en het woord is je niet vreemd; maar de ware, alles levend makende geest,
die in het woord verborgen is, is je nog vreemd, zoals die reeds lang voor de
Babylonische gevangenschap alle Joden vreemd is geworden. Daarom houd jij je
nog aan de dode schors; maar het wezen en de werkzaamheid van het levende merg
in het inwendige van de boom is jou vreemd. Als je de oude schors van een boom
beschadigt, zal dat het leven van de boom geen enkele merkbare schade
toebrengen; maar als je het merg van een boom beschadigt, zal dat een zonde
tegen het leven van de boom zijn, omdat de boom daarna zal verdorren en
derhalve zal sterven.
[15] Kijk, de Israëlieten zijn in
Egypte onder de farao's traag en vraatzuchtig geworden als de dieren; ze zijn
de God van Abraham, Isaak en Jacob bijna helemaal gaan vergeten en hadden veel
op met de afgoden van de Egyptenaren; nog maar weinigen bleven de ene, ware God
trouw, en zij baden God of Hij Zijn volk uit de harde slavernij en gewetenloze
tirannie van de Egyptenaren wilde redden. En God deed dat door Mozes, zoals je
wel weet.
[16] Mozes had echter gedurende
veertig jaar in de woestijn met de dagelijks zichtbare hulp van Jehova de
handen vol om het ontaarde volk door wijze leringen, en ook door passende
wetten tot die staat te verheffen, waarin een mens zich volgens Gods orde moet
bevinden. Daar waren voor een ontaard volk ook nog wetten voor nodig, die de mens
voorschreven wanneer, wat, hoeveel en hoe vaak hij op een dag moest eten en
drinken, en hoe hij zich moest kleden en zijn lichaam moest reinigen.
[17] Ook werd door Mozes aan het sterk
tot traagheid neigende volk, dat geen enkele dag iets wilde doen, alleen de
zevende dag gegeven om te vieren en te rusten, en op die dag werd het door de
leiders onderwezen over God, Zijn orde, Zijn wil en Zijn leiding, en werd het
zeer ernstig gewaarschuwd voor weerspannigheid tegen de wetten.
[18] Maar
als een mens zich Gods orde eigen heeft gemaakt en uit eigen vrije wil actief
is geworden in alles wat goed, waar en juist is, kan het voor hem toch geen
zonde zijn als hij als volkomen gezond mens geen geneesmiddelen meer gebruikt,
die een zieke wel moet gebruiken. Daarom zul ookjij, die een godvrezend en
rechtvaardig man bent, niet tegen het vieren van de sabbat zondigen wanneer je,
altijd met mate, ook na zonsopgang, in het middaguur en ook, als je honger
hebt, voor zonsondergang spijs en drank tot je neemt en je naaste goed doet als
op een werkdag. Doe jij ook zoals Ik doe, dan zul je het goede doen en leven!
[19] Wat wint de sabbatsviering erbij
als de Joden zich dikwijls al drie uur voor zonsopgang overmatig volvreten en
volzuipen, en wel zodanig dat ze de hele sabbat nauwelijks kunnen gaan of staan
en na zonsondergang weer beginnen te brassen en te zwelgen tot middernacht,
zodat ze daarna ook de volgende werkdag tot geen enkel werk in staat zijn?
Weet, dat zo'n sabbatsviering in Mijn ogen een gruwel is; maar als je de sabbat
houdt op de manier die Ik je nu getoond heb, is dat Mijn wil en Mij dus zeker
welgevallig. Denk daarom altijd bij jezelf: de letter van de wet doodt; alleen
de innerlijke geest van liefde en waarheid maakt vrij.'
[20] Toen de man dat van Mij had gehoord,
bedankte hij en de drie anderen Mij voor deze les, en allen werden blij
gestemd.
[21] Daarop vroeg de waard Mij, of hij
met de zijnen naar de synagoge moest gaan of dat hij ook thuis kon blijven.
[22] Ik zei: 'Wie is er meer, Ik of de
synagoge? Laatje personeel erheen gaan en stuur de rabbi een offer, dat hem
veelliever is dan jouw aanwezigheid, maar blijf jij thuis; want er zal al gauw
een karavaan uit Perzië hier aankomen en je veel werk bezorgen!'
[23] De waard zei: 'O Heer en Meester,
die komt mij vandaag, nu het een nieuwemaanssabbat is, erg ongelegen; want wij
herbergiers hebben een strenge wet die ons verbiedt om op zo'n sabbat een
Jood, laat staan een vreemdeling in onze herbergen op te nemen!'
[24] Ik zei: 'Goed doen op een sabbat is
in Mijn ogen goed, zoals Ik tegen jou en zojuist ook tegen de mensen uit India
heb gezegd, maar als je onnodige angst hebt voor de overste van de synagoge,
stuur dan door middel van je opperdienaar een dispensatieoffer naar de overste,
dan zal hij jou die toestemming graag geven!'
[25] Dat deed de waard, en de
opperdienaar bracht hem onmiddellijk een bewijs van ontheffing, geldig voor
drie sabbatten, en de waard was daar heel blij om, want de karavaan leverde hem
een honderdvoudige winst op van wat het bewijs hem had gekost.
[26] Daarop vroeg de waard aan Mij:
'Heer en Meester! Is het eigenlijk wel juist van de overste van de synagoge om
mij tegen betaling van een offer voor ontheffing van het schenden van de sabbat
- wat voor hem als een meer dan grote en strafbare zonde geldt - toe te staan
die zonde met mijn hele gezin te begaan, en wel zonder enige bezorgdheid, alsof
ik daarvoor nooit enige straf te vrezen heb?'
[27] Ik zei: 'Vriend, als de overste
het schenden van de sabbat volgens zijn geweten en vanuit zijn geloof werkelijk
als een zonde beschouwt, komt de zonde voor zijn rekening, aangezien hij die
voor geld door anderen laat begaan; maar als hij geen geloof heeft en tegenover
het volk toch doet alsof hij vast en zonder twijfel gelooft wat hij volgens de
Schrift voor de schijn als een uiterst strafbare zonde zegt te beschouwen en
daar scherpe strafpreken over houdt, dan is hij door zijn voor geld gegeven
toestemming om een zonde te begaan niet alleen een even frequente
sabbatsschender als de velen aan wie hij voor geld toestemming heeft gegeven de
sabbat te schenden, maar hij begaat daardoor de nog veel grotere zonde van
leugen, huichelarij en inhaligheid, omdat hij zijn geloof ter wille van zijn
hebzucht heeft opgegeven.
[28] Maar wie, zoals jij nu,
toestemming heeft gekregen om de sabbat zogenaamd te ontheiligen, kan des te
geruster op de sabbat goede werken verrichten, omdat het Mijn wil is om op die
manier de sabbat te vieren!'
[29] Toen de waard dat van Mij had
gehoord, zei hij onmiddellijk tegen zijn personeel dat ze alles in orde moesten
brengen wat nodig is om een grote karavaan te bedienen.
[30] En iedereen ging aan het werk, en
des te ijveriger omdat de voorhoede van de karavaan reeds voor de herberg
arriveerde.
[1] Enkele buren, die sterk hechtten
aan het houden van de sabbat, merkten echter dat het personeel van de waard
even druk bezig was als op een werkdag, en daarom kwamen ze naar de waard toe
en zeiden: Je schijnt met te weten dat het vandaag een nieuwemaanssabbat is?'
[2] De waard zei: 'Bemoeien jullie je
met je eigen zaken; ik heb al voor die van mij gezorgd! Hier is het bewijs van
ontheffing, dat ik tegen betaling van een offer van de overste heb gekocht, en
jullie hoeven je om mij verder geen zorgen te maken!'
[3] Na die woorden gingen de buren
weer weg, en het personeel wachtte op de karavaan, die al door het stadje trok.
Toen die met haar kamelen en allerlei waren in haar geheel op de grote
binnenplaats was aangekomen en de knechten van de waard voldoende voer voor de
dieren hadden gehaald, kwam er een tolk, om de waard te zeggen welke spijzen
hij voor de gearriveerde handelslieden uit Perzië moest bereiden.
[4] Maar de waard zei: 'Met wat in
mijn vermogen ligt zal ik jullie zeker behulpzaam zijn! Maar jij hebt om enkele
dranken en bijzondere spijzen gevraagd, die ik als Jood tot nu toe niet kende,
en die dingen heb ik niet; maar vlees zoals wij dat eten, heel zuiver en
smakelijk toebereid, kunnen jullie krijgen, fijn tarwebrood, honing, melk en
kaas, alsook heel edele vissen uit het Meer van Galilea, dat hier niet ver
vandaan ligt.'
[5] Op deze woorden ging de tolk weer
terug naar zijn heren en deelde hun mee, waar ze in deze herberg mee bediend
konden worden; en zij waren daar tevreden mee.
[6] Spoedig daarna kwamen ze een
tweede, grotere eetzaal binnen, waar de tafels en een voldoende aantal stoelen
en banken al keurig in orde waren neergezet. Allen gingen meteen zitten en
lieten zich direct brood, wijn en zout geven, wat dan ook zo snel mogelijk
gebracht werd; en allen prezen de wijn en het brood en bekenden dat ze nog
nooit zo'n goed brood hadden gegeten en zo'n fijne en smakelijke wijn hadden
gedronken.
[7] De waard begreep aanvankelijk die
eenstemmige lof van de vele Perzische handelslieden niet, en hij zei tegen Mij:
'Heer en Meester, er zijn wel vaker zulke karavanen uit het verre morgenland
hier aangekomen en die hebben alles wel goed en in orde gevonden; maar dat ze
mijn brood en wijn zulke buitengewone lof toegezwaaid hebben als deze keer kan
ik mij echt niet herinneren! Hebt U, o Heer en Meester, soms weer een nieuw
teken gedaan?'
[8] Ik zei, terwijl Ik Mij intussen
met de vier mensen uit India had beziggehouden en hen over veel dingen
onderricht had: 'Ga maar eens in je broodkamer en je wijnkelder kijken!'
[9] Toen ging de waard kijken en trof
in de broodkamer en ook in de wijnkelder een grote voorraad aan, en zijn vrouw
vond ook zo'n voorraad in de provisiekamer en de grote visbewaarplaatsen; hij
kwam weer terug, bedankte Mij van ganser harte en zei toen: 'Maar Heer en
Meester, wat voor verdienstelijks heb ik wel voor U gedaan, dat U mij nu al
voor de tweede keer zo'n grote genade waardig hebt bevonden?'
[10] Voor wie, zoals jij, tegenover
vreemdelingen altijd goed, rechtvaardig, billijk en vol erbarmen handelt, de
armen opneemt en zijn hart en deur voor nimand sluit, sluit ook Ik Mijn hart
niet; en Mijn hart is de ware toegangspoort naar het hemelrijk, dat het
eeuwige, zalige leven van de ziel is. En Ik weet dat jij altijd zo hebt
gehandeld. Weet daarom ook dat Ik tegenover jou ook steeds zo zal handelen als
jij in Mijn naam tegenover je medebroeders zult handelen! En wat voor jou geldt
als een echte belofte uit Mijn mond en hart, geldt te allen tijde van de aarde
ook voor iedereen die in alles hetzelfde zal zijn als jij.
[11] O, Ik weet heel goed hoe jij, als
waard van een herberg, vaak heel krap in je voorraden zat en dat jouw anders zo
brave vrouw jou bittere verwijten maakte, omdat je naar haar mening de
vreemdelingen te weinig berekende en te goed en te barmhartig tegenover de
armen was! Maar jij zei: wie tegenover zijn medemensen rechtvaardig en billijk
denkt en handelt, wordt nooit door God verlaten; en wie de werkelijk armen
barmhartigheid bewijst, zal ook bij God steeds verhoring van zijn gebeden en
ook barmhartigheid vinden.
[12] Kijk, omdat jij lang vóórdat je
Mij in Mijn persoon herkende, in je hart al zo dacht en naar vermogen ook zo
handelde, ben Ik nu dan ook al voor de tweede keer naar je toe gekomen en doe
voor jou, wat jij aan je vele medemensen voor Mij hebt gedaan; want wat iemand
in Mijn naam voor de armen doet, terwijl hij ook tegenover vreemdelingen
rechtvaardig en billijk is, heeft hij voor Mij gedaan, en Ik zal het hem reeds
hier en een veelvoud daarvan in het andere leven vergelden. En nu zul je dus
ook gemakkelijk begrijpen, Wie jouw voorraden nu zo rijkelijk heeft gezegend,
en waarom!'
[13] Toen de waard dat uit Mijn mond
had gehoord, bedankte hij Mij nogmaals, ging naar de keuken om dat ook allemaal
aan zijn vrouw te vertellen, die druk aan het werk was; zij kwam ook direct
naar Mij toe in de zaal en bedankte Mij voor de grote genade en erbarming die
Ik hun bewezen had.
[14] En Ik zei tegen de vrouw: 'Wees
ook jij steeds zo goed als je man, dan zul je voortaan gezond blijven naar
lichaam en ziel! In de toekomst zullen jullie niet meer door nood gekweld
worden! Maar ga nu weer aan je werk!'
[15] De vrouw bedankte Mij nogmaals en
ging toen snel naar de keuken, waar ze nog veel te doen had.
111
De Heer geneest de zieke leider van de kooplieden
[1] Daarop kwamen er een paar Perzen
met een tolk naar ons toe, die de waard te spreken vroegen.
[2] De waard vroeg hun heel
vriendelijk wat er van hun dienst was.
[3] De tolk zei: 'Beste vriend, wij
hebben hier al enkele keren onze intrek genomen en hebben in jou steeds een
rechtvaardige, billijke en derhalve ook zeldzame mensenvriend gevonden, daarom
hebben we jou ook deze keer bezocht op onze handelsreis naar Tyrus. Wij zijn
altijd tevreden over je geweest, en ook jij zult nooit reden hebben gehad om je
over ons te beklagen. Deze keer zijn wij op onze reis hierheen door een
ondoorgrondelijk raadsbesluit van een god echter door tegenspoed bezocht, wat
zeer negatieve gevolgen heeft voor de zaken die wij hier doen ten behoeve van
onze familieleden thuis.
[4] Weliswaar zijn wij niets
kwijtgeraakt van onze schatten en waren die we hebben meegenomen, maar wat in
feite bijna erger is dan het zojuist genoemde verlies, is het feit dat onze
belangrijkste en beste leider ziek is geworden. Hij heeft al een paar dagen
lang geklaagd dat hij van tijd tot tijd door ongewone pijnen in zijn maag en
ook in zijn hoofd overvallen wordt. Toen wij ons nu met jouw brood en wijn
hebben gelaafd, heeft hij die pijnen weer gekregen, en deze keer bedenkelijk
veel heviger. Is hier soms ook een arts, die onze leider zou kunnen helpen?
Werkelijk, die zal koninklijk door ons beloond worden! Maar zou de goede man
-zoals bij zulke ziekten dikwijls het geval is - niet onmiddellijk geholpen kunnen
worden, dan willen wij je vragen of we onze lijdende vriend hier aan jouw
zorgen mogen toevertrouwen; en als wij over een paar dagen weer hierheen komen
- waar je vast en zeker van op aan kunt - zullen wij je alles tienvoudig
vergoeden wat je voor de verzorging van onze vriend nodig hebt gehad.'
[5] De waard zei: 'Beste vrienden,
daar hadden jullie echt niet zoveel woorden voor hoeven te gebruiken; want ik
zal direct voor alles laten zorgen. Er bevindt zich nu wel een vooraanstaand en
uitstekend Arts in mijn huis, die de zieke man op slag voor altijd zou kunnen
helpen; maar van degenen die hulp bij Hem zoeken, verlangt Hij een volledig
geloof zonder enige twijfel, volgens onze oude Joodse traditie. Maar jullie
geloven alleen aan bepaalde door mensen bedachte goden, die nooit iemand kunnen
helpen, en niet in de ene, ware en levende God van de Joden, die als enige
almachtig is en ook iedereen kan en wil helpen die Hem daarom vraagt; ik weet
dus niet of de genoemde Arts in mijn huis jullie zieke vriend wel zal willen
helpen.'
[6] De tolk zei:'Vriend,je vergist je
heel erg in ons, als je denkt dat wij nog net zulke afgodendienaren zijn als
onze oude voorvaderen onder de Babylonische overheersing dat waren! Wij kennen
de ene en enig ware God van de Joden ook en vereren Hem in stilte in ons hart;
alleen voor de schijn, voor de blinde wereld, betreden wij af en toe nog een
oude afgodstempel en bewonderen daarin de nauwelijks voorstelbare domheid en
blindheid van de mensen. Wij hebben ook al dikwijls stil in ons hart gebeden of
de ene, enig ware God bij ons in het morgenland ook eens een waar levenslicht
wil laten Opstaan, aangezien wij immers allang genoeg in de diepste levensnacht
hebben gesmacht -wat wij natuurlijk alleen maar weten doordat wij door de handel
met heel veel volkeren omgaan en ons op die manier menige troostende waarheid
eigen hebben gemaakt; maar ons bidden was tevergeefs.
[7] Voor een blindgeborene is de eigen
eeuwige nacht zeker geen last, en hij verlangt niet naar het licht, waarvan hij
de waarde niet kent; maar wie heeft kunnen zien en blind is geworden zal het
licht zeker op pijnlijke wijze missen; en zo voelen wij dat ook, daar wij
allang ziende zijn geworden, terwijl wij thuis als het ware geblinddoekt moeten
rondlopen.
[8] Hieruit zul je wel kunnen afleiden
dat jullie licht ons niet vreemd is. En omdat je nu wel kunt inschatten dat wij
Perzen ook in staat zijn om op jullie manier te geloven en jouw arts, die onze
zieke vriend alleen via de weg van het geloof zeker kan helpen, dus niets op
ons aan te merken zal hebben, zou je hem namens ons wel kunnen vragen of hij
zich over onze vriend wil ontfermen!’
[9] De waard zei: 'Het zal wel zo zijn
als jij mij nu hebt verteld! Maar de door mij aanbevolen Arts is een
wonderbaarlijk scherpzinnig man; Hij kan in het diepste innerlijk van de mensen
kijken, kent zelfs hun meest geheime gedachten en weet precies wat voor hart en
gemoed iemand heeft. Maar Hij is ook zo machtig in Zijn wil, dat zelfs alle
elementen en alle krachten van de natuur daaraan moeten gehoorzamen. Als Hij
jullie, terwijl Hij dergelijke eigenschappen heeft, aanstaat, wil ik Hem wel
aan jullie voorstellen!'
[10] De tolk zei: 'Met zulke
eigenschappen staat hij ons allemaal zeker erg aan en is hij tegelijk precies
wat we wensen;je kunt hem nu dus des te geruster aan ons voorstellen, in de
zekerheid dat wij als gevolg van onze handel en wandel geen vrees voor hem
hebben en dat wij alles zullen doen wat hij van ons zal verlangen!’
[11] Nu zei Ikzelf tegen de tolk:
'Vrienden, laten we de waard de moeite besparen om jullie voor te stellen aan
die arts, die alles kan! Ik ben het Zelf en ben omwille van jullie nog hier
gebleven; want Ik wist allang van tevoren dat jullie Mij nodig zouden hebben.
Ik heb jullie aankomst al een uur geleden aan de waard aangekondigd, met de
bedoeling dat jullie vandaag, terwijl het zelfs een nieuwemaanssabbat is,
waarop geen enkele Jood zonder toestemming van een priester iets mag doen,
toch naar wens verzorgd zouden worden.
[12] En zo weet Ik ook dat jullie
trouwe en ervaren leider reeds drie dagen geleden in een slecht verzorgde
herberg in de buurt van de Eufraat zijn maag met een slechte vis en een nog
slechtere wijn heel erg heeft bedorven; en als Ik dat niet geweten had zoals Ik
het nu weet, zou hij korte tijd daarna gestorven zijn. Alleen Mijn kracht en
macht, die tot nu toe volkomen onbekend voor jullie is, heeft hem tot op dit
uur bewaard en zal hem gezond en wel behouden, als jullie in Mij geloven en in
de kracht en macht van de ene, enig ware God van de Joden.'
[13] De tolk zei:'O wonderbare meester
in de hoogste en belangrijkste kunst en wetenschap op aarde! Door uw woorden
zijn wij er in ons hart nu volledig van overtuigd geraakt dat voor u niet gauw
iets onmogelijk is -en dus geloven wij ook vast en zonder twijfel dat u onze
vriend zeker en zonder mankeren zult helpen, als u dat wilt. En in onze
troostvolle overtuiging dat u onze vriend zult helpen, vragen wij u om in uw
goedheid van tevoren te bepalen met welk offer wij u daarvoor kunnen betalen.'
[14] Ik zei: 'Dat zij verre van Mij;
want Ik heb voor Mijn levensonderhoud en dat van Mijn leerlingen nu niet en
nooit menselijke offers nodig! Maar laten we naar die zieke vriend van jullie
gaan, dan zullen we zien of en hoe hij geholpen kan worden!'
[15] Dat was wat de drie Perzen het
meest van alles wensten, en ze brachten Mij naar de zieke, die als een half
vertrapte worm kronkelde en kromp van pijn en om hulp dan wel om de dood
smeekte.
[16] Toen Ik naar hem toeliep, legde
Ik direct Mijn rechterhand op zijn maagholte, en de vreselijke kramp verliet
hem voor altijd. Hij werd dan ook op hetzelfde ogenblik zo volkomen gezond als
hij tevoren nog nooit was geweest, aangezien hij reeds vanaf zijn geboorte aan
een zwakke maag leed; maar nu werd zijn maag ook van zijn oude zwakheid
genezen, en werd de zieke man volkomen gezond.
112
De opdracht van de Heer aan de Perzen
[1] Toen hij nu volkomen gezond van
zijn ligstoel opstond, liep hij vol vriendelijkheid op Mij toe en zei (de
genezene): 'O meest wonderbare arts op de hele aarde, allereerst mijn zeer
grote dank aan u en aan jullie God, die zo'n wonderbaarlijke geneeskracht in uw
handen heeft gelegd, waarmee u mij zo ineens van mijn wanhopige pijnen hebt
bevrijd! Vraag nu van mij al mijn vele goud en nog andere kostbaarheden als
beloning voor uw kunde en inspanning, en het zal van u zijn!'
[2] Ik zei: ' Dat heb Ik allemaal
nooit ofte nimmer nodig; want als goud belangrijk voor Mij zou zijn, had Ik je
ook niet kunnen helpen! Ik kijk alleen naar een trouw hart, dat God boven alles
liefheeft en zijn medemensen als zichzelf; waar Ik dat aantref, ook bij een
heiden, help Ik iedereen die Mijn hulp nodig heeft. Je kunt je goud dus wel
voor andere goede en God welgevallige doeleinden gebruiken, en wel met name
voor werken van ware naastenliefde.
[3] Maar als je op reis bent, moet je
toch oppassen voor bedorven vissen, en laat alleen die vissen als spijs voor je
klaarmaken, die je tevoren nog fris en levend in schoon water hebt zien
rondzwemmen; want alle bedorven vlees, en in het bijzonder dat van vissen, is
nadelig voor de lichamelijke gezondheid van de mens. Onthoud dat voor het
welzijn van je lichaam!
[4] Maar nu zeg Ik jullie allemaal nog
iets, dat veel belangrijker is dan de volledige gezondheid van jullie lichaam,
en dat is de volledige gezondheid van jullie zielen. Die kunnen jullie
ontvangen en voor het eeuwige leven bewaren, als jullie de wetten, die
verscheidene van jullie wel kennen, ondanks dat jullie niet besneden zijn,
precies opvolgen. Daardoor worden jullie harten geestelijk besneden, wat in
Gods ogen eindeloos veel meer waard is dan de jullie bekende besnijdenis van de
Joden, wier hart desondanks voor het grootste deel volledig onbesneden is.
[5] Over ongeveer drie jaar, gerekend vanaf
nu, zullen er leerlingen van Mij ook in jullie land naar jullie toekomen en die
zullen jullie de komst van het rijk Gods verkondigen en zijn gerechtigheid
tegenover alle mensen op deze aarde. Neem hen op in Mijn plaats en geloof hun
woorden, dan zullen jullie daardoor het licht ontvangen, waar jullie beteren al
zolang naar verlangen, namelijk het licht van de ene, enig ware God en Vader
van alle Joden alsook van alle mensen op deze aarde, en daardoor ook het
eeuwige leven van jullie ziel. Dit is het enige wat Ik van jullie vraag als
beloning voor de aan jullie trouwe leider bewezen liefde.
[6] Maar als jullie over enkele dagen
in Tyrus en Sidon komen, probeer dan de oude opperstadhouder Cyrenius, die
jullie ook wel kennen, te ontmoeten! Vertel hem wat jullie hier is overkomen en
breng hem een groet van Mij! Hij zal jullie dan veel over Mij vertellen; want
hij kent Mij al sinds Mijn kindertijd en heeft Mij meer lief dan zijn leven.
[7] Daar zullen jullie ook een
wonderbaarlijke jongeman aantreffen; hij zal jullie veel verheven wijsheid
meedelen, als jullie naar hem willen luisteren! (Dat is namelijk Rafaël, die
van tijd tot tijd zichtbaar aan het hof van Cyrenius verbleef.)
[8] En wees nu opgewekt en vrolijk, en
denk in je .hart in naam van Jehova van de Joden aan Mij, dan zullen jullie
gespaard blijven voor elke tegenspoed, zowel wat jullie lichaam als jullie ziel
betreft!’
[9] Hierop verliet Ik de Perzen, nadat
ze Mij eerst nog zeer getrouw beloofd hadden dat ze alles zouden nakomen wat
Ik, kennelijk alleen tot groot voordeel voor hun eigen leven, met liefdevolle
woorden van hen gevraagd had.
[10] De tolk en de genezene
begeleidden Mij en de waard nog naar onze kleinere eetzaal en bedankten Mij nog
eens voor de aan hen bewezen liefde en genade, zoals ze zich uitdrukten.
[11] Maar Ik gaf hun ten antwoord:
'Waarom spreken jullie in dit geval eigenlijk over een aan jullie bewezen
genade? Weten jullie soms niet dat alleen de koningen der aarde die naar
believen uitdelen?'
[12] De tolk zei: 'O beste vriend, spreek
niet over de genade van een koning! De grootste genade van een koning, die hij
in zijn overmoed af en toe aan een blinde troongunsteling verleent, is nog geen
dauwdruppel vergeleken bij de hele zee van genade die u ons hebt bewezen. U,
vriend, bent met uw goddelijke eigenschap meer dan alle nog zo trotse en
zichzelf machtig wanende koningen der aarde! Want u kunt met uw woord en wil
een zieke zijn volledige gezondheid teruggeven; maar als koningen ziek worden,
kunnen ze noch zichzelf, laat staan een andere zieke helpen. Verwonden en doden
kunnen ze wel, maar de gewonden weer genezen en zelfs de doden weer tot leven
wekken -dat kunnen ze niet! Daarom is de grootste genade die een koning aan
iemand bewijst niet het vermelden waard vergeleken bij deze enig ware genade,
die u ons hebt bewezen. Want uw genade ging vergezeld van uw liefde en ware
erbarming; maar aan de genade van een koning gaat gewoonlijk de grootste
hoogmoed en innerlijke verachting van de arme mensheid vooraf. Wee degene die
een grote genade van een koning heeft ontvangen! Want als hij daarna niet
steeds als een gehoorzame worm voor de koning kruipt, wordt zijn genade tot
zijn grootste onheil. Daarom hebben wij ook nooit verlangd naar de genade van
een koning; maar aan u vragen wij of u ons met uw waarachtige genade nooit
wilt verlaten!'
[13] Ik zei: 'Als jullie dat in jullie
hart zo voelen, zal ook Mijn door jullie herkende genade nooit meer van jullie
scheiden. In degene die door zijn liefde in Mijn liefde blijft, blijft ook Mijn
liefde door zijn liefde voor Mij, en derhalve ook Mijn genade, die enkel en
alleen uit Mijn liefde bestaat.'
[14] Voor deze toezegging bedankten de
twee mij nog een keer, bogen diep voor Mij en gingen toen vol goede moed naar
hun metgezellen, die zich intussen niet genoeg konden verbazen over Mijn
geneeskunst.
[1] Toen de twee weer bij hen waren,
werd er veel over Mij gesproken en geoordeeld; maar het meest viel een van hen
Mijn onzelfzuchtigheid op.
[2] Maar de tolk zei: 'Vrienden, wie
alles kan zoals deze wonderarts, heeft de schatten van deze wereld werkelijk
niet nodig, aangezien hij in zijn goddelijke eigenschappen eindeloos veel
edeler schatten bezit! Het is immers een bekende typische eigenschap van alle
werkelijk grote en wijze mensen op aarde geweest, dat ze de vergankelijke
goederen van deze wereld verachten. Het kan ons dus ook nu niet verwonderen,
als deze man ook geen liefde voor de schatten van deze wereld heeft; ik zou die
ook niet hebben als ik zijn volkomen goddelijke eigenschappen zou bezitten.
Maar onze waard, die op zich altijd heel goed en billijk is en aan wie wij in
eerste instantie te danken hebben dat wij de wonderarts hebben leren kennen,
moet in plaats van die uiterst onzelfzuchtige arts door ons schadeloos gesteld
worden!’
[3] Daar waren allen het mee eens en
ze stelden voor de waard een bedrag vast van tien pond goud en honderd pond
zilver, boven datgene wat de gewone verzorging kostte -namelijk twee
zilverstukken per man, inclusief personeel en lastdieren.
[4] De karavaan bleef slechts tot na
de middag en zette toen haar reis opgewekt en vervuld van de beste
verwachtingen voort naar de plaatsen waar ze zaken moesten doen.
[5] Ik zei tegen de waard: 'Ik ben nu
een hele tijd bij je gebleven, en die tijd was vruchtbaar voor Mij en ook voor
jou. Je zult in Mijn plaats door de Perzen goed bedacht worden; denk dan echter
ook in Mijn naam aan degenen die werkelijk arm zijn, zoals je dat ook zonder
buitengewone aardse middelen steeds hebt gedaan, dan zal Mijn zegen niet van
je wijken!
[6] Als de plaatselijke priesters jou
vanavond echter zullen vragen wat voor mensen je geherbergd hebt, mag je Mijn
naam wel noemen; en als je gevraagd wordt wat Ik gezegd en gedaan heb, zeg dan
tegen hen: 'Niets dan goeds!' Als ze je nog meer vragen zullen stellen, ga daar
dan niet op in; want dit overspelige geslacht verdient het niet deel te hebben
aan het rijk Gods! Houd dat voor jezelf, voor je huis en voor de armen van
geest; aan hen kun je bij een goede gelegenheid het evangelie verkondigen dat
Ik je heb toevertrouwd, dan zul je op die manier in Mijn naam op volmaakte
wijze de hongerigen voeden, de dorstigen laven, de naakten kleden en de
gevangenen verlossen, waarvoor je later in het andere leven in Mijn rijk een
groot loon zult krijgen.
[7] Maar Ik zal met Mijn leerlingen nu
onmiddellijk vertrekken; laat dus geen middagmaal voor ons klaarmaken! Vertel
de Perzen niet direct dat Ik vertrokken ben, maar als ze bij jou naar Mij
zullen informeren, zeg hun dan dat Ik elders naar zieke mensen ben gegaan!
Waarheen, dat kunje hun niet vertellen, omdat Ik het jou ook niet vertel, omdat
Ik daar Mijn redenen voor heb. Doe wat Ik je nu heb gezegd! In de geest zal Ik
zegenrijk werkzaam bij jou blijven alsook bij iedereen die volgens Mijn leer
handelt, in Mij gelooft en de Vader in Mij boven alles liefheeft.'
[8] Toen Ik dat tegen de waard had
gezegd, wilde hij zijn hele gezin bij elkaar roepen om van Mij de zegen te
ontvangen en Mij te bedanken voor de genezing.
[9] Maar dat stond Ik niet toe en zei:
'Zoals eenmaal in Abraham het hele Israëlitische volk gezegend werd, zo is ook
jouw gezin door jou gezegend laat dus achterwege wat nu alleen maar onnodig
opzien zou baren! .
[10] Toen de waard dat van Mij had
gehoord, was hij volkomen tevreden, bedankte Mij nogmaals voor alles, en Ik gaf
de leerlingen het teken om te vertrekken.
[11] Wij begaven ons onmiddellijk door
een achterdeur -om geen opzien te baren - geheel in stilte naar buiten en
reisden snel voort over een voetpad in de richting van Kis.
114
De ontmoeting van de Heer met Philopold
[1] Toen wij Kana verlieten, was het
nog anderhalf uur voor de middag, en door af en toe op onze snelle manier te reizen
bereikten wij juist op het middaguur het Meer van Galilea, niet al te ver van
het grote tolhuis, waar onze Mattheus vroeger als schrijver in dienst van de
Romeinen was. Van daar was het ook niet ver meer naar Kis waar, zoals bekend,
ook een groot tolhuis stond.
[2] Toen wij bij het meer kwamen,
gingen wij zitten, rustten een uur uit en keken ,naar de flink bewegende
golven; en de leerlingen kregen zin om te gaan vissen.
[3] Petrus zei: 'Jammer dat wij nu
geen netten bij ons hebben! We zouden anders snel een goede vangst kunnen
doen!'
[4] Ik zei: 'Denk je vandaag dan niet
aan de sabbat? Wie honger heeft mag ook op een sabbat vissen, als hij zich
daags vóór de sabbat geen voorraad heeft kunnen verschaffen; maar als het niet
nodig is moet iedere Jood zich aan de oude wet houden, opdat de kleinen zich
niet aan hem ergeren!
[5] Goed te doen, ook op een sabbat,
is Mijn leer en Mijn wil; maar zonder noodzaak op een sabbat vis in het meer te
vangen, is noch volgens de wet noch volgens Mijn leer juist. Laat jullie zin om
te vissen dus voorbij gaan! Ik heb jullie tot vissers van mensen gemaakt, en
als jullie tijd binnenkort komt, zullen jullie ook op sabbatten kunnen werken.'
[6] Terwijl Ik zo sprak, kwamen er
verscheidene Grieken aan die van enige afstand naar ons keken. Onder elkaar
gisten ze wie wij waren.
[7] Sommigen zeiden: 'Dat zijn Joodse
vissers, die vandaag hun sabbat vieren!'
[8] Maar anderen zeiden: 'Het kunnen
ook Grieken zijn; want wij zien immers ook Grieken onder hen, die de sabbat van
de Joden niet hoeven te vieren, als ze dat zelf niet willen.'
[9] Hierop vatten ze moed en kwamen
naar ons toe.
[10] Toen ze vlak bij ons waren, vroeg
een van hen ons meteen: 'Wat doen jullie hier eigenlijk op een sabbat, waarop
de meeste Joden toch gewoonlijk in een of andere synagoge bij elkaar komen? Of
zijn jullie soms Grieken? Waarom dragen sommigen van jullie dan Joodse kleren?'
[11] Ik zei: 'Dat gaat jullie allemaal
niets aan; want jullie zijn nog niet rijp om van Mij woorden van leven te
horen, en Ik zal dan ook niet veel met jullie praten!'
[12] 'Jullie zijn dienaren van
Kisjonah in Kis; ga daarom voor ons uit naar Kis, en zeg tegen Kisjonah dat de
Heer met Zijn leerlingen naar hem toe zal komen! Kisjonah zal jullie dan wel
vertellen wie wij zijn. En ga nu en stoor ons niet langer in onze rust en
bespiegelingen!'
[13] Daarop werden de Grieken door
vrees bevangen, en ze gingen snel bij ons weg en haastten zich verder.
[14] Toen wij hen uit het oog
verloren, stonden wij ook op en liepen verder langs de oever. Na ongeveer twee
uur kwamen wij in de buurt van het dorp Kis. Nu verlieten wij de oever en
gingen op de brede weg lopen, waar op enige afstand voor ons langzaam een man
wandelde, die diep in gedachten verzonken was. Hij merkte helemaal niet dat wij
hem genaderd waren en liep gewoon verder. Pas toen Ik heel dicht bij hem kwam,
keek hij om en schrok gewoonweg, toen hij merkte dat wij, die met velen waren,
zo dicht bij hem waren.
[15] Ik sprak hem aan en zei:
'Philopold! Herken je Mij dan niet – en je hebt nog wel sinds vanmorgen vroeg
in je hart aan niets anders dan alleen aan Mij gedacht!’
[16] Nu keek Philopold Mij heel
verrast aan en viel Mij van blijdschap om de hals. Aanvankelijk kon hij
nauwelijks spreken; maar Mijn liefde en vriendelijkheid gaf hem weldra de
nodige moed, en wij spraken een uur lang met elkaar over veel dingen; de
leerlingen verheugden zich daar erg over, en toen de nu helemaal gelukkige
Philopold navraag bij hen deed over de dingen die Ik hem had verteld, gaven ze
een trouw getuigenis.
[17] Wij bleven wel meer dan een uur
op de plaats staan waar Ik Philopold uit zijn droom had gewekt, en onze
Philopold kwam met steeds nieuwe vragen bij Mij, waar Ik hem graag antwoord op
gaf; en we zouden nog langer op die plek zijn blijven staan, als vriend
Kisjonah, die van de Grieken bericht ontvangen had van Mijn komst, Mij niet
met een paar van zijn vrienden met open armen tegemoet gesneld was.
[18] Het spreekt vanzelf wat een grote
vreugde Ik Kisjonah bezorgd had door dit onverwachte bezoek, en het is dus niet
nodig daar nu een uitvoerige beschrijving van te geven. Kortom, wij verlieten
die plek en trokken heel opgewekt en gelukkig naar het grote woonhuis van onze
vriend, terwijl het nog ruim een uur voor zonsondergang was, en Kisjonah gaf
zijn bedienden onmiddellijk opdracht om voor een uitstekend avondmaal te
zorgen.
[19] In die tijd woonde echter ook de
moeder van Mijn lichaam in Kis, samen met Joël, een zoon van Jozef, in een huis
dat Kisjonah voor haar ingericht had; en Kisjonah vroeg Mij of hij haar van
Mijn aanwezigheid op de hoogte moest stellen.
[20] Maar Ik zei tegen hem: 'Laat dat
nog maar even; want Ik zal vanavond Zelf met jou, Johannes en Jacobus naar haar
toegaan en haar samen met haar vriendinnen hierheen halen voor het avondmaal.
Maar laat ons nu voorlopig wat brood en wijn geven, omdat Mijn leerlingen al
honger en dorst hebben!'
[21] Dat gebeurde onmiddellijk, en wij
laafden ons, terwijl Ik veel over Mijn reizen en de resultaten ervan vertelde.
[22] Kisjonah en zijn vrienden en ook zijn
kinderen verbaasden zich bovenmate over hetgeen Mijn reizen teweeg hadden
gebracht.
[23] Onze Philopold zei steeds maar:
'Ja, groot is de Heer, de leeuw van Juda, en vol heerlijkheid is Zijn naam!
Alleen de Heer kan zulke dingen doen! De waarheid van de hemelen, uit Uw mond
aan de mensen verkondigd en bewezen met daden die alleen aan God mogelijk
zijn, moet zelfs de stenen wel bekeren en ziende maken!'
[24] Allen prezen die uitspraak van
Philopold, en Kisjonah zei tegen Mijn leerlingen, die Philopolds woorden ook
erg prezen: 'Ja, beste vrienden, Philopold is de leraar van ons allemaal! Hij
heeft ons veel duidelijk gemaakt wat voor ons een raadselleek, ondanks alles
wat wijzelf hadden gehoord en gezien; daarom is hij ook ons aller meest
geliefde en hooggeachte vriend en zal dat ook altijd blijven.'
[25] Ik zei: 'Daarom heb Ik hem ook
aan jullie gegeven en hem verlicht, en jullie doen er goed aan om deze wijze
uit Kane in Samaria in Mijn naam bij je te houden; in de toekomst zal hij nog
grotere dingen kunnen verrichten dan tot nu toe.'
[26] In de loop van deze gesprekken
zei Petrus tegen Mij: 'Heer, toen wij vandaag Kana verlieten, hebt U eerst de
Perzen gezegend en ook de waard en zijn hele huis in woord en daad; maar de
vier Indo-joden schijnt U, uiterlijk gezien tenminste, toch vergeten te zijn!
Zij hebben toch omwille van U zo'n verre reis gemaakt!’
[27] Ik zei: 'Wat gaat jou dat aan?
Toen wij vertrokken waren zij er niet bij, aangezien ze de synagoge waren gaan
bekijken. Maar toch heb Ik uitstekend voor hen gezorgd. Ze zijn vandaag na het
middagmaal toch nog uit Kana vertrokken en zullen hier over een uur aankomen,
en dan zal de door jou veronderstelde nalatigheid toch nog wel goedgemaakt
kunnen worden, daarom kun je helemaal gerust zijn. Bovendien zijn ze door de
waard en door de Perzen meer dan voldoende van alles voorzien met betrekking
tot hun terugreis, en dat allemaal door Mijn verborgen zorg, en dat is meer
waard dan een uiterlijke afscheidsgroet!’
[28] Daar was Petrus tevreden mee, en
allen verheugden zich erop deze familie ook in Kis te zien, te spreken en goed
te verzorgen.
[29] Kisjonah wilde hun zelfs direct
boden tegemoet sturen en vroeg Mij om hem te beschrijven hoe ze eruit zagen.
Dat vertelde Ik hem ook, met daarbij de opmerking dat ze op vier muildieren
zouden komen, die hun door de waard geschonken waren om hun terugreis naar huis
te vergemakkelijken.
[30] Met deze beschrijving stuurde
Kisjonah hun langs de weg, die Ik hem gaf, twee boden tegemoet, met de opdracht
dat ze zich door die familie geen tolgeld moesten laten betalen. De boden
gingen direct op de aangeduide weg de vier tegemoet die na een uur behouden en
wel bij ons in Kis aankwamen, waar Kisjonah, Philopold, Mijn leerlingen en ook
alle andere vrienden van Kisjonah heel blij om waren.
[1] Toen de vier bij ons in de grote
zaal kwamen en Mij zagen, vielen ze direct van vreugde en liefde voor Mij aan
Mijn voeten en dankten Mij met tranen in hun ogen voor alle grote zegeningen en
weldaden, die Mijn liefde hun had geschonken. Maar Ik zei tegen hen dat ze op
moesten staan, om plaats te nemen aan onze tafel en zich te verkwikken met
brood en wijn, wat ze dan ook deden.
[2] Kisjonah en onze Philopold
begonnen direct te informeren naar het land waar ze woonden en vroegen hoe men
daar kon komen.
[3] De man zei heel vriendelijk: 'Ons
land ligt erg ver hier vandaan en je zou het tevergeefs zoeken; want voordat je
die meer dan hoge bergen bereikt, moet je over heel veel andere hoge bergen
heen vanwege de vier grote rivieren die je achter je moet laten om die bergen
te bereiken, die ons werkelijk grote land aan alle kanten zodanig omringen dat
niet eens een adelaar boven de nog boven alle wolken uitstekende bergtoppen uit
kan komen. je zou ook wel via de laagvlakten dichterbij de bergen van ons land
kunnen komen, als de rivieren er niet waren, waar de mensen nog geen bruggen
overheen gebouwd hebben, en met name nog niet over de drie laatste. Alleen de
Eufraat heeft een soort brug op de plaats waar hij nog smal is, maar de andere
rivieren zullen er waarschijnlijk geen hebben. Wij kennen er tenminste geen,
ook omdat wij de loop van de rivieren nog nooit al te ver hebben onderzocht.
Als je dan bij zo'n rivier komt, moetje die lange tijd bijna tot zijn oorsprong
volgen om er daar overheen te kunnen komen, en dat, vrienden, maakt dat de weg
naar ons land moeizaam en lang is en veel tijd kost.
[4] En als je eindelijk na veel moeite
en ongemakken in de buurt van ons land komt, dan kun je er een jaar of nog veel
langer omheen dwalen, terwijl je toch geen ingang vindt. Die kent alleen
jehova, en degene aan wie de geest van Jehova het wil openbaren. En zo zijn wij
tot nu toe door geen mens ontdekt, hoeveel er op de grote aarde ook mogen zijn
-wat wij aan de bescherming van jehova te danken hebben. Maar wijzelf kunnen
-als wij dat willen -wel naar de mensen toegaan die in de laagvlakten wonen,
wanneer wij willen' en met hen af en toe ruilhandel drijven; maar zij kunnen
niet naar ons toekomen, behalve als wijzelf hen naar ons toe zouden brengen,
wat wij echter niet doen en ook nooit zullen doen.
[5] Ons land is zodoende ook een
geheim op aarde; en U, o Heer en Meester, zult het ook voortaan genadig zodanig
beschermen, dat het door geen van alle goddeloze vijanden ooit ontdekt wordt,
en wij zullen nooit gaan wankelen in onze aloude trouw.'
[6] Ik zei: 'Bewaar Mijn liefde, dan
zal die jullie en jullie land bewaren! Maar opdat jullie ook weten wat voor
land jullie bewonen, zal Ik het jullie vertellen -luister dus naar Mij!
[7] Zie, jullie land is het oude Eden,
waar Adam en Eva geschapen zijn, maar die het na de zonde moesten verlaten, en
tot jullie er kwamen is het ook nog nooit door een mens ontdekt en bewoond! En
zo zal het ook in de toekomst door niemand ontdekt worden, als jullie in Mijn
liefde volharden!'
[8] Over deze verklaring van Mij
ontstond een regelrecht gejuich, en de vier begonnen van louter vreugde te
huilen.
[9] Maar Ik kalmeerde hen en zei:
'Beeld je daardoor niets in; want aarde is aarde, en land blijft land! Van nu
af aan zal er geen aards Eden meer zijn, maar alleen een Eden in het hart van
de mens. Streef daar allen naar en bescherm het tegen de vijand, die 'wereldse
gezindheid' heet; want dat is de bron van alle zonden en de ondergang van alle
menselijke gelukzaligheid!'
[10] Allen gaven Mij gelijk en prezen
de wijsheid Gods in Mij.
[1] Daarop zei Ik tegen Kisjonah:
'Vriend, nu zullen we naar Maria gaan! Laat degenen die Ik eerder heb genoemd
meegaan!'
[2] Wij stonden op en gingen naar
Maria.
[3] Toen wij bij haar aankwamen, was
ze heel blij; alleen kon ze niet anders dan eerst bij Mij haar nood te klagen
over het vele leed en de dikwijls grote zorgen, die ze omwille van Mij te
verduren had.
[4] Ik troostte haar en zei tegen
haar: 'Als je al sinds Mijn ontvangenis weet waarom Ik door jouw lichaam in
deze wereld in het vlees ben gekomen, hoe kun je je dan nog zo zorgen maken als
Ik de wil doe van de Vader, die in de hemel is? Maar ga nu met ons mee, met allen
die bij je zijn; in het huis van onze vriend zul je veel te horen krijgen over
wat Ik onder de mensen heb gedaan!'
[5] Toen stond Maria op met haar
vriendinnen en Joël en volgde Mij, vergezeld van Jacobus en Johannes, aan wie
ze onderweg allerlei dingen vroeg en die haar de meest troostende inlichtingen
verschaften.
[6] Wij kwamen nu in het huis van
Kisjonah aan, waar intussen de grote eetzaal en daarin een grote tafel zeer
koninklijk versierd werd, en stonden helemaal verbaasd dat het personeel van Kisjonah
dat allemaal in zo'n korte tijd had kunnen verrichten.
[7] Maria beviel dat bijzonder goed en
ze vroeg aan Mij: 'Zoon, hoe bevalt je die attentie van onze beste vriend
Kisjonah?'
[8] Ik zei: 'Ik beleef enkel grote
vreugde aan zijn hart, dat rein, goed en edel is - maar de glans van goud,
zilver en edelstenen heeft voor Mij geen waarde; maar omdat het Mijn vriend
veel plezier doet Mij zo te eren, moet zijn vreugde hem niet afgenomen worden!'
[9] Met deze woorden van Mij was Maria
het helemaal eens, en omdat de spijzen en de wijn op tafel al op ons wachtten,
zetten wij ons in goede orde aan tafel en begonnen te eten en te drinken.
[10] Maria zat aan Mijn rechterhand en
Joël aan Mijn linker. Direct rechts van Maria zaten Kisjonah, Philopold,
Jacobus en Johannes, en links van Mij zaten de vier Indo-joden, na hen de
vrienden van Kisjonah en de vriendinnen van Maria; daarna kwamen al Mijn
leerlingen, en zo was, zoals reeds gezegd, de grote tafel in een uitstekende
orde bezet.
[11] Als eerste waren er goed toebereide
edelvissen uit het Meer van Galilea, waarvan Ik er enkele at, evenals Maria,
die zelf een ervaren visbereidster was en buitengewoon lovend was over de
bereiding van de vissen. Maar er stonden ook nog gebraden kippen, twee vette
lammeren en een heel kalf goed klaargemaakt op tafel en fruit van de allerbeste
soort, waar de leerlingen en ook de andere gasten zich tegoed aan deden. Ik
hield het echter bij de vissen, hoewel Maria vond dat Ik toch van alles iets
moest proeven.
[12] Maar Ik zei: 'Iedereen moet eten
al naargelang de behoefte van zijn maag; Ik heb Mij verzadigd met de vissen, en
meer heeft Mijn lichaam op deze wereld niet nodig. Maar let niet op Mij, en eet
watje smaakt!'
[13] Daarop nam Maria samen met Mij
nog een vis en at die met brood en wat wijn. De vier vreemdelingen lieten zich
echter alles goed smaken, evenals Mijn leerlingen; alleen de met Mij
meetrekkende leerlingen van Johannes deden net als Ik.
[14] Tenslotte zei Kisjonah zelf tegen
Mij: 'Heer en Meester, waarom neemt U niet ook van de andere spijzen iets tot
U? U weet toch dat bij mij alles vers, rein en uitstekend klaargemaakt is!'
[15] Ik zei: 'Mijn beste vriend, maak
je om Mij maar niet bezorgd; het is voldoende dat Ik voor jullie allemaal zorg
en waak! Wees nu blij, aangezien Ik nog zichtbaar temidden van jullie wandel;
weldra zal de tijd komen dat Ik alleen in de geest van geloof en liefde in
jullie midden zal zijn, - en dan zullen jullie niet meer zo vrolijk en
opgewekt op deze aarde zijn en omwille van Mijn naam veel te verduren krijgen.
Nu is het gehele Godsrijk in Mij bij jullie; maar dan zullen jullie het in
jezelf moeten zoeken, vinden en behouden. Wees nu dus vrolijk en opgewekt! Ik
eet nu alleen maar vissen, omdat die wat hun bewustzijn betreft het meest op de
huidige mensheid lijken; ze moeten in Mij tot leven, tot geestelijk leven en
het licht daarvan komen!'
[16] Eén van de vrienden van Kisjonah
zei: 'Maar Heer en Meester, hoe kan men vissen met mensen vergelijken? Een vis
is en blijft toch het domste van alle dieren; een worm, die op aarde
rondkruipt, lijkt al meer verstand te hebben dan de meest edele vis!'
[17] Ik zei: 'Daar heb je weliswaar
niet helemaal ongelijk in; maar toch zijn de mensen nu voor het allergrootste
deel nog dommer dan de vissen in het water.
[18] Als je een rijke visvangst wilt
doen, dan vis je 's nachts bij het licht. van fakkels; daaruit kun je -althans
in natuurlijk opzicht - concluderen, dat vissen zeker niet lichtschuw zijn,
aangezien ze zich in grote aantallen verzamelen op de plek waar ze een licht
gewaarworden.
[19] Ik ben het licht van al het licht
en ben het leven van al het leven! Maar kijk nu eens naar de mensen, dan zul je
je verbazen over het kleine aantal van degenen die gelovig en liefhebbend in
hun hart op Mij toe zwemmen in het water van hun wereldse gezindheid en zich
door Mij voor het rijk Gods laten vangen! Daarom vergelijk Ik alleen die paar
mensen met vissen - die Mijn lievelingskost zijn -, die Mij, als het ware
licht der wereld en als de zon van de hemel herkennen, op Mij toe zwemmen en
zich door Mij voor het eeuwige leven laten vangen. - Begrijp je dit beeld?'
[20] De vriend zei: 'Ja, Heer en
Meester, nu begrijp ik het wel, en U doet alles volgens Uw onveranderlijke
orde, die voor iedereen, die meer dan wij de gelegenheid heeft U gade te slaan,
ook een evangelie is; maar toch is er wel een sterk gewekte geest voor nodig om
zo'n evangelie te begrijpen!'
[21] Ik zei: 'Alles is gemakkelijk en
zeker voor elkaar te krijgen, als men er maar het juiste hulpmiddel voor heeft
en het dan ook op de juiste manier gebruikt. Zo kan een mens ook snel en
gemakkelijk de geest in zichzelf volledig wekken, als hij daar het juiste
middel voor heeft en het ook op de juiste wijze toepast. Dat juiste middel nu
is de ware, reine en daadwerkelijke liefde voor God en derhalve ook voor de
naaste.
[22] Maar wie God wil liefhebben, moet
eerst geloven dat er een God bestaat, die, aangezien Hijzelf geheelliefde is,
de eeuwige oergrond van alle dingen in de hele oneindigheid is.
[23] Hoe kan een mens tot zo’n geloof
komen? Het zekerst door de openbaring, door naar Gods woord te luisteren en
door de wil van de eeuwige liefde te kennen.
[24] Als een mens die wil heeft leren
kennen, moet hij zijn wil helemaal ondergeschikt maken aan de wil van de
eeuwige liefde en hoogste wijsheid in God en zich net als deze vissen door Gods
wil als een goed klaargemaakt gerecht laten verteren, dan zal hij daardoor
geheel van Gods geest doordrongen worden en daaruit als een nieuw schepsel
voor het eeuwige leven tevoorschijn komen.
[25] Wie dat aan zichzelf
bewerkstelligt, heeft langs de juiste weg en met behulp van het juiste middel
de geest van het leven en de wijsheid in zichzelf gewekt en zal daarna ook in de
natuur van de aarde en van alle wezens daarop, evenals in de maan, de zon en
de sterren een goed te begrijpen evangelie ontdekken.
[26] Als jij, vriend, geheel in de
geest gewekt wilt worden, volg dan Mijn raad op, dan zal je weldra alles
duidelijk worden, watje nu nog bedenkelijk en hier en daar twijfelachtig
voorkomt!'
[27] Daarop zei Maria: 'Mijn zoon, wat
een heerlijke leer heb Je de mensen in den vreemde al gegeven -maar ons hier
heb Je nog maar weinig bedacht!'
[28] Ik zei: 'Maria, ben Ik niet van
Mijn kinderjaren tot Mijn dertigste jaar onder jullie geweest? Heb Ik jullie
niet heel vaak over Mijzelf onderricht en Mijn woorden ook met allerlei tekenen
bevestigd? Ben Ik niet ook naderhand naar Nazareth gekomen, en heb Ik daar
niet onderwezen en tekenen gedaan? Maar wat hebben de blinde mensen daar in en
om Nazareth gezegd?
[29] Kijk, ze zeiden: 'Waar heeft hij
die wijsheid vandaan? Dat is toch de zoon van de timmerman, die wij kennen; hoe
zou er uit hem een profeet kunnen opstaan?'
[30] En zie, omdat de mensen hier zo
over Mij dachten, oordeelden en Mij ook niet geloofden, ben Ik dan ook niet
hier gebleven, maar naar andere streken gegaan. Want Ik heb het toen gezegd en
zeg het nu nog eens: een profeet wordt nergens minder gewaardeerd dan in zijn vaderland
en het minst in de plaats die hem vanaf zijn kinderjaren tot woonplaats heeft
gediend.
[31] Diegenen van de mensen hier die
in Mij geloofd hebben, zijn nog steeds bij Mij en zullen ook overal bij Mij
blijven. Maar in Nazareth zal Ikzelf niet meer onderrichten en tekenen doen;
dat zullen Mijn leerlingen later in Mijn naam wel doen.
[32] Voor jou heb Ik echter al gezorgd
voor de tijd en voor de eeuwigheid. Als Ik weer zal terugkeren naar waar Ik
vandaan gekomen ben, zal Ik ook voor jullie allemaal een woning bereiden, waar
jullie eeuwig niet meer gekweld zullen worden door kommer of onnodige zorgen;
want waar Ik zal zijn, zullen jullie ook bij Mij zijn, als jullie je niet door
deze wereld hebben laten vangen.'
[33] Op deze woorden van Mij zei Maria
niets meer, maar ze bewaarde ze in haar hart.
[1] Hierop kwam er een dienaar de zaal
binnen en zei tegen Kisjonah: 'Er zijn enkele tempeldienaren uit Jeruzalem hier
aangekomen die om onderdak vragen. Wat moeten we doen?'
[2] Toen onze Kisjonah dat had
gehoord, werd hij wrevelig en zei: 'Ach, je hebt toch dag en nacht geen rust
vanwege die mensen, die ik meer dan hinderlijk vind! Zij hebben niets anders
te doen dan voortdurend van de ene plaats naar de andere te reizen, om de
mensen met hun hoogmoed, driestheid en door hun onverzadigbare hebzucht op
dikwijls onverdraaglijke wijze lastig te vallen. Heer en Meester, hebt U geen
geweldige stormwind, die deze lastige gasten naar een andere plaats kan
verjagen?'
[3] Ik zei: 'Maak je niet druk om die
vijf tempeldienaren en neem ze maar op. Als ze bij ons binnen willen komen,
weiger het hun dan niet; want Ik en wij allen zijn niet bang voor hen. Geef hun
wat ze vragen, zodat ze geen reden zullen hebben om kwaad van ons te spreken!
Ze kennen Mij niet, en wij zullen weldra het een en ander met hen over Mij te
spreken krijgen. Ze moeten de waarheid horen!'
[4] Toen Kisjonah dat van Mij had
gehoord werd hij wat bereidwilliger en zei tegen de dienaar, dat hij hen moest
binnen laten, onderdak moest geven en overeenkomstig hun wens moest bedienen.
[5] Toen ging de dienaar naar buiten
en zei tegen hen wat zijn heer hem had gezegd.
[6] Toen de tempeldienaren dat
hoorden, begonnen ze te mopperen en vroegen de dienaar wat voor belangrijks de
waard dan wel in huis te doen had, dat hij daardoor kon vergeten wat hij de
priesters van God verschuldigd was.
[7] De dienaar zei: 'Er is al een
flink aantal vreemde gasten in de herberg, waaronder Grieken, en de waard moet
immers de eerst aangekomen gasten eer betonen, en kan niet wachten op degenen
van wie hij niet weet of ze zullen arriveren. Kortom, sinds de waard een
Romeins burger is maakt hij geen onderscheid meer tussen de gasten. Wie dat
niet bevalt kan een andere herberg opzoeken. Maar als jullie hier willen
blijven, zullen jullie naar behoefte redelijk bediend worden!'
[8] Hierna zei een Farizeeër erg
korzelig: 'Nou, nou, Romeins gezinde dienaar van je Romeinse heer van een
tolhuis - herberg, breng ons maar naar de grote gastenkamer!’
[9] Hierop bracht de dienaar hen naar
ons in het grote gastenvertrek, waar aan de andere kant van het vertrek een
tafel voor hen werd gedekt.
[10] Toen ze de gastenkamer
binnenkwamen, stond Kisjonah wel op, begroette hen en bracht ze naar de voor hen
gedekte tafel.
[11] Toen ze plaats hadden genomen,
vroegen ze (de Farizeeën) aan onze vriend wie wij eigenlijk waren.
[12] Kisjonah zei: 'Ik doe hier het
Romeinse politiewerk; het is voldoende dat ik de gasten ken en tegenover de
Romeinen voor hun eerlijkheid borg moet staan. Als jullie deze goede gasten van
mij echter nader willen leren kennen, wend je dan tot henzelf!'
[13] Toen de tempeldienaren dat
antwoord van Kisjonah kregen, vroegen ze verder niets meer en lieten zich
brood, wijn en vissen geven; want ze hadden al honger en dorst, omdat ze op een
sabbat hadden gereisd en sinds zonsopgang niets gegeten en gedronken hadden
vanwege het volk; thuis zouden ze zich om de nieuwemaanssabbat echter helemaal
niet bekommerd hebben.
[14] Nu zei Maria met een zekere
ongerustheid tegen Mij: 'Mijn geliefde Zoon Jezus, als deze grootste vijanden
van Jou Je nu maar niet herkennen; want in Nazareth heb ik omwille van Jou van
de plaatselijke overste veel kwade woorden en oordelen te verduren gehad en ik
heb mij voornamelijk naar deze eenzame plek begeven om met rust gelaten te
worden door de overste en zijn aanhangers. Dezen hier trekken zeker het land in
om opnieuw inlichtingen in te winnen over Jou en wat Je doet. Twee van hen
komen mij erg bekend voor, en ik heb hen vanwege Jou al verschillende keren in
Nazareth gezien.'
[15] Ik zei: 'Wees er maar helemaal
niet bezorgd om of ze Mij wat Mijn persoon betreft kennen of niet; in de geest
zal dit soort Mij pas herkennen, als Ik gericht over hen zal houden. Maar dan
zal hun herkenning te Iaat zijn en hun
volledige ondergang bewerkstelligen. Maar laten ook wij nu eten en
drinken; want we hebben nog vissen, brood en wijn!'
[16] Daarmee was Maria weer gerust
gesteld en nam nog wat spijs en drank tot zich.
[17] Toen de tempeldienaren hun dikke
buiken hadden gevuld, stonden de twee Farizeeën van hun tafel op en kwamen heel
vrijpostig naar ons toe.
[18] Eén van hen, die een overste en
schriftgeleerde was, zei tegen ons: 'Jullie zullen het ons godsdienaren wel ten
goede houden dat wij volgens oud gebruik naar jullie toe zijn gekomen, om van
jullie wat nieuws te horen. leder van jullie ziet natuurlijk meteen wie en wat
wij zijn; maar daar tegenover zouden ook wij graag van jullie willen horen waar
jullie vandaan zijn gekomen en wat jullie hier te doen hebben!'
[19] Nu zei Ik: 'Hoewel jullie verzoek
aan ons buitengewoon aanmatigend is en iedere betere wellevendheid terzijde
stelt, willen wij er toch aan tegemoetkomen, als jullie ons eerst vertellen
wat jullie heeft gedwongen om zelfs op een nieuwemaanssabbat een reis te
ondernemen - aangezien jullie dat iedere andere Jood, als die niet voor een
grote som geld een vergunning bij jullie gekocht zou hebben, als een grote,
nauwelijks te vergeven zonde zouden hebben aangerekend. Welke enorm
belangrijke reden heeft jullie er dan toe kunnen brengen de sabbat te
breken?Vertel ons dat eerst, dan zullen wij ons ook nader bekend maken!'
[20] De enigszins pijnlijk getroffen
schriftgeleerde zei: 'Vriend, wij zijn priesters en hebben volgens de
Goddelijke Raad ook op een sabbat het volste recht om in naam van de tempel in
Jeruzalem te handelen, omdat wij eigenlijk de levende wet van Mozes zelf zijn.
Bovendien zal het jullie niet onbekend zijn dat die zekere Nazarener, die zich
voor de beloofde Messias uitgeeft en daarbij de tempel vervolgt, al sinds
geruime tijd een nieuwe sekte opricht en door zijn tekenen groot en klein het
volk verleidt en van ons afkeert. Wij hebben weer opnieuw bericht gekregen dat
hij nu eens hier en dan weer daar optreedt en onderricht, heel uitzonderlijke
tekenen doet en het volk overal tegen de tempelopzet; en daarom moesten wij
volgens de Goddelijke Raad in de tempel ook de sabbat gebruiken om te weten te
komen waar die volksverleider zich bevindt en wat hij doet. Nu weten jullie
waarom wij ook op een sabbat een reis hebben ondernomen -en dus kunnen jullie
ons nu ook vertellen waar jullie vandaan komen en welke reden jullie voor je
reis hebben. Want jullie zijn onmiskenbaar ook reizigers, wat wij aan jullie
gebruinde gezichten en handen zien.'
[21] Ik zei: 'En wat moeten jullie dan
met de Nazarener doen, als jullie Hem ergens zouden treffen?'
[22] De schriftgeleerde zei: 'Wat we
moeten doen? Hem in de eerste plaats gadeslaan, daarna hem grijpen en dan aan
het gerecht overleveren!'
[23] Kisjonah zei nu: 'Zo! En verder
niets? Weten jullie wel dat de Nazarener ook een vriend van de Romeinen is, en
dat ook de heidenen in Hem geloven? Weten jullie dat Hij alle zieken enkel
door de macht van Zijn wil geneest, de elementen gebiedt en doden opwekt? Als
het hele volk in Hem de beloofde Messias herkent en Hem liefheeft en eert,
waarom jullie dan niet? Zijn jullie soms wijzer dan Hij en machtiger dan Zijn
wil?'
[24] De schriftgeleerde zei: 'Ben jij
soms ook al verblind door die Nazarener?'
[25] Kisjonah zei: 'Waarachtig niet;
want ik ben door Hem alleen maar wijs geworden, omdat ik pas door Hem de
waarheid en het leven heb leren kennen! Maar jullie zijn verblind door jullie
onverzadigbare hebzucht en heerszucht en jullie zijn blind en doof; daarom
herkennen jullie de Nazarener niet en vervolgen jullie in je machteloosheid
Degene die almachtig is.
[26] Hij is weliswaar hoogst geduldig
en lankmoedig en laat Zich van jullie heel veel welgevallen; maar het duurt nog
maar een heel korte tijd voor Zijn geduld met jullie ten einde is. Die tijd zal
heel gauw voorbij zijn, en dan: wee jullie, hardnekkige vervolgers van de
grootste Vriend der mensen! Dan zal het gericht over jullie losbreken, waarvan
jullie enige tijd geleden de meest onbedrieglijke tekenen 's nachts aan het
firmament hebben gezien! Ik, Kisjonah, nu een Romein, die geen vrees voor
jullie koestert, zeg jullie dit geheel ronduit.'
[27] Dit verbaasde de twee Farizeeën
heel behoorlijk en de schriftgeleerde zei: 'Nou goed,je zult wel gelijk hebben!
Jij hebt gemakkelijk praten over de waarde, de waardigheid en het karakter van
de Nazarener; want jij kent hem vast en zeker persoonlijk en hebt zeker al
verschillende keren met hem te maken gehad. Maar wij kennen hem helemaal niet
en hebben tot nu toe nog niets met hem te maken gehad; wat wij over hem weten,
weten wij alleen door de naar hem uitgestuurde spionnen, en overal vandaan
stemmen de berichten volkomen overeen over het feit dat hij zich tegenover de tempel
steeds zeer vijandig opstelt. Maar laat ons weten waar wij hem kunnen vinden,
dan zullen wij zelf met hem spreken, hem aan de tand voelen en zien wat voor
iemand hij is!'
[28] Kisjonah zei: 'Jullie liegen als
jullie zeggen dat jullie hem niet persoonlijk kennen; want ik weet zelf maar al
te zeker dat Hij al herhaaldelijk in Jeruzalem het volk openlijk heeft
onderricht en Zijn leer ook door tekenen als puur goddelijk heeft bevestigd.
Toen werden er heidenen bekeerd -maar jullie tempeldienaren hebben stenen in de
hand genomen en wilden Hem stenigen! Als dat zo is - hoe kunnen jullie dan
zeggen dat jullie Hem niet persoonlijk kennen?'
[29] De twee zeiden: ' Daar hebben wij
wel over horen praten, toen wij thuis kwamen uit Damascus, waar wij werk te
doen hadden; maar zodoende hebben wij toch nog nooit de gelegenheid gehad de
zo beroemde, maar in de tempel uitermate beruchte Nazarener persoonlijk te
leren kennen.Aangezien wij echter door onze reizen wereldwijzer en verstandiger
zijn geworden dan allen die constant in de tempel zitten, heeft de grote Raad
in de tempelons al gauw uitgekozen als de meest geschikte spionnen om tegen een
goede beloning navraag te doen naar de Nazarener en de tempel onverwijld
bericht te sturen over zijn verblijfplaats en zijn activiteiten. Wij zijn er in
deze toch wel lastige aangelegenheid al wel verschillende keren door de tempel
op uitgestuurd, zijn zelfs enkele keren in Nazareth geweest en hebben daar
zijn moe der en broers leren kennen -maar degene die wij zochten hebben wij
tot nu toe nog niet gezien! Wij hebben dus geen onwaarheid gesproken, toen wij
bekenden dat wij hem niet persoonlijk kennen en nog nooit contact met hem
hebben gehad.
[30] Deel ons dus mee waar wij hem
kunnen ontmoeten, horen en gadeslaan, dan zullen wij volgens onze eigen
ervaring zelf kunnen beoordelen in hoeverre de grote beschuldigingen van de
kant van de tempel tegen hem waar of vals en kwaadwillig verzonnen zijn. Wij
zijn schriftgeleerden en weten alles wat er bij de profeten over de komende
Messias geschreven staat; daarom nemen wij een nieuwe leer natuurlijk niet
zomaar op het eerste gezicht aan, zoals het volk, dat meestal helemaal niet
goed thuis is in de Schrift en door de heidenen al erg bedorven is.'
[31] Nu zei Ik weer: 'Maar wiens
schuld is het, dat het volk zo slecht onderwezen is in de Schrift? Zie,jullie
eigen schuld! Jullie onthouden het volk het woord Gods en kwellen het in plaats
daarvan met jullie instellingen, die het vork als Gods woord moet aannemen. Is
het dan een wonder dat het volk bij de heidenen bescherming tegen jullie zoekt
en die daar ook vindt?
[32] Als God nu Zijn belofte heeft
vervuld en Zijn Gezalfde de mensen nu weer het zuivere woord leert en door de
kracht daarvan wonderen doet, zoals ook de profeten hebben gedaan -is dat dan
in strijd met de tempel, als de tempel zou zijn zoals die volgens de gegeven
regels zou moeten zijn? Als jullie schriftgeleerden zijn, oordeel dan zelf hoe
ver de tempel zich in zijn handelswijze van het zuivere woord Gods verwijderd
heeft!
[33] Ik zeg jullie: de heidenen staan
nu veel dichter bij Gods troon dan d,e tempel met zijn meer dan egoïstische en
heerszuchtige instellingen! Waar IS nu de oude Ark des Verbonds, waar de altijd
groenblijvende staf van Aäron, waar het manna, en waar de allang door de motten
opgegeten toonbroden?
[34] Jullie tonen dergelijke dingen
nog wel aan het volk en houden daar lange toespraken over, maar jullie
innerlijk zegt luid en duidelijk: 'Wij bedriegen het volk en zijn gedwongen het
te bedriegen, opdat het niet opstaat, ons overvalt en ons vernietigt!'
[35] Kijk, dat is dan ook de
voornaamste reden dat jullie de door God in deze wereld Gezondene met gloeiende
ijver vervolgen en Hem nog erger vrezen en haten dan de dood, die jullie niet
zal ontzien!'
[1] De schriftgeleerde zei: 'Vriend,
hoe weet je dat allemaal?'
[2] Ik zei: 'Jullie zeiden zojuist dat
jullie zeer ervaren en wereldwijze mensen zijn. Waar staat dan wel geschreven dat
een van ons niet ook heel ervaren en wereldwijs zou zijn? Hoe vaak hebben
jullie al niet de hele inrichting van de tempel voor geld aan vreemdelingen
getoond - hoe had die verzwegen moeten blijven?
[3] Vroeger mocht alleen in geval van
uiterste nood de hogepriester het Allerheiligste betreden, en dat gewoonlijk
slechts twee - tot hoogstens vier keer per jaar -en nu is het Allerheiligste
tegen betaling een kermistent voor vreemdelingen geworden en wordt er in de
tempel allerlei handel gedreven en groot bedrog gepleegd, wat nu iedereen wel
weet. Hoe kan het jullie dan verwonderen als ook een van ons daarvan op de
hoogte is, en dat ook de Gezalfde Gods volkomen duidelijk op de hoogte is van
al die godslasterlijke dingen en bedriegerijen?
[4] Is de tempel, waartegen nu uit de
ware mond van God geijverd wordt, nog wel wat hij ten tijde van Salomo was? O,
geenszins! Het oude, gewijde gebedshuis is een rovershol en moordkuil geworden!
[5] Kijk, zo staan de zaken nu in de
tempel, zoals iedereen weet, en voor de Gezalfde Gods is het helemaal niet meer
nodig om tegen het volk te spreken over de goddeloosheid daarvan, om zodoende
de tempel verdacht te maken en in aanzien te doen dalen, maar al het betere
volk weet er allang van en beklaagt zich bitter daarover bij de Gezalfde Gods!
Denken jullie soms dat Hij, als het zó met de tempel gesteld is, die zal loven
en het klagende en huilende volk zal verstoten? Nee, waarachtig niet, dat zal
Hij, die de Rechtvaardigste onder rechtvaardigen is, eeuwig nooit doen!
[6] Als jullie de door jullie zo
gehate Nazarener zouden ontmoeten en Hij zou precies zo tegen jullie spreken
als Ik nu heb gedaan -wat zouden jullie Hem dan antwoorden?'
[7] De schriftgeleerde zei: 'Ja,
vriend, als men bij de waarheid zou moeten blijven, zou er weinig ten gunste
van de tempel te antwoorden zijn; het enige wat men wel in overweging zou
moeten nemen is, dat niet wij en heel velen van ons degenen zijn die de aloude,
goede en ware inrichtingen van de tempel zo verdraaid en misvormd hebben als
ze nu zijn, maar alleen de voornaamsten, oversten en machtigsten in de tempel,
al lange tijd geleden. Wat kunnen wij ondergeschikten nu anders doen dan
onszelf voegen naar wat de tempel, waar wij van leven, ons voorschrijft? Wij
zijn tot jonge wolven gemaakt en moeten wel met de oude wolven meehuilen, als
wij niet door hen verscheurd en opgevreten willen worden!
[8] De zuivere waarheid te verkondigen
en er ook naar te handelen zou het beste, mooiste en prachtigste zijn onder de
mensen op aarde. Maar wat kan men nu doen, als men zichzelf ter wille van de
waarheid alle denkbare vervolgingen, straffen en zelfs de dood aan het kruis
op de hals kan halen? Als het met de omstandigheden zo erg gesteld is moet men
zelf een vervolger van de waarheid worden om te kunnen leven, omdat men nu
eenmaal -zonder het ooit gewild te hebben - in deze wereld moet leven.
[9] Maar God is almachtig en ook
uiterst wijs; vanaf het oerbegin heeft Hij alles goed en wijs ingericht. Waarom
heeft Hij dan na verloop van tijd toegelaten dat de mensen, die Zijn meest
voortreffelijke schepselen zijn, nu zo heel diep uit hun oorspronkelijke
reinheid en waardigheid weggezonken zijn?
[10] Als de gezalfde Gods zo machtig
is in woord, wil en daad, en alle elementen Hem gehoorzamen, dan kan Hij toch
ook met alle macht en kracht die Hij bezit tegen de huidige schenderij van de
tempeloptreden en die volkomen vernietigen!’
[11] Ik zei: 'Je bent een
schriftgeleerde, en je oordeelt over goddelijke dingen en inrichtingen nog veel
duisterder dan een blinde over de kleuren, die door het licht voor het oog
verschijnen!
[12] De mens is natuurlijk niet door
zijn eigen wil, maar door die van de almachtige God in deze wereld geplaatst;
maar God, als de eeuwige en zuiverste Liefde Zelf, is uiterst goed en wijs en
weet, waarom Hij de mens heeft geschapen en tot beproeving en versterking van
de hem gegeven vrije wil slechts voor een korte tijd in deze wereld heeft
geplaatst.
[13] Opdat de mens zich echter bewust
wordt waarom hij geschapen en in deze wereld geplaatst is, heeft God hem dat in
alle tijden allemaal getrouw geopenbaard en hem ook zulke levenswetten gegeven,
dat hij zonder mankeren het voor hem gestelde doel moet bereiken, als hij zich
aan die wetten houdt, wat heel goed mogelijk is.
[14] Maar wanneer heeft God de mens
ooit geboden om van zijn vrije wil het grootst mogelijke misbruik te maken en
zichzelf daardoor te beschadigen?!
[15] Als God de meest volmaakte, beste
bedoelingen met de mens heeft, namelijk om hem een eeuwig vrij en derhalve aan
Hem gelijk zalig levensgenot te schenken, waarom verzet de machteloze mens
zich dan -terwijl hij God, de eeuwige Heer, het scheppen niet kan verbieden
-tegen die edele bedoelingen van God op een manier, alsof hij heer over de zeer
wijze en goede wil van Jehova zou zijn?Als je in jezelf voelt datje in deze
wereld moet leven - waarom voel je dan niet ook met een dankbaar hart waarom
God je in deze wereld heeft geplaatst, aangezien Hij jou Zijn wil toch getrouw
heeft geopenbaard?!
[16] Als de mens nu voelt wat voor
kwaad hij zichzelf door zijn hoogmoedige weerspannigheid tegen de geopenbaarde
en goed bekende wil van God heeft aangedaan, en als God nu Zelf volgens Zijn
voorspelling in de Mensenzoon naar volle waarheid naar de ontaarde mensheid toe
is gekomen om hen met alle liefde en geduld naar de oude weg des levens te
leiden en te brengen -wat Hij door Zijn leer en daden bewijst -waarom
verafschuwen jullie Hem dan en willen jullie je niet door Hem laten helpen?
[17] Dat is zeker niet de schuld van
God, maar alleen van jullie zelf, door jullie onverzadigbare hebzucht en
jullie werkelijk satanische zucht om te heersen -zelfs over God! Ja, als God
even hard, liefdeloos en volongeduld zou zijn als jullie, zou Hij niet alleen
aan de tempel en zijn slechte dienaren, maar ook aan deze hele aarde een
absoluut einde gemaakt hebben; maar Hij verdraagt jullie blindheid en jullie
daaruit voortvloeiende slechtheid, en vermaant jullie allemaal, om te keren
naar de lichtende weg des levens.
[18] Maar jullie willen dat niet en
volharden niet alleen in jullie oude zonden van allerlei soort, maar
vermeerderen die zelfs nog van dag tot dag en vervolgen God Zelf, die jullie
nu wil helpen, goed zichtbaar en herkenbaar voor iedereen. Is God er soms ook
de schuld van, als Zijn eeuwige liefde en waarheid jullie tot walging is
geworden, die door jullie blindheid en slechtheid gestraft zou moeten worden?!
[19] Ja, ja, jullie zullen de eeuwige
waarheid door jullie wetten van de leugen nog aan het kruis nagelen; maar dan
zal de maat van jullie slechtheid en verstoktheid ook vol raken, en dan zal
het gericht over jullie komen en jullie de beloning geven die jullie vanwege je
slechtheid zelf van God verlangen en die Hij Jullie als gevolg van Zijn liefde,
geduld en erbarmen nog altijd onthoudt, omdat Hij geen enkele ziel, ook die van
de slechte hogepriester niet, ter wille van het verderf in deze wereld heeft
geplaatst.
[20] Kijk, zo denken wij hier
allemaal! Waarom denken ook jullie niet Zo, volledig in de ware levensorde van
God?'
[21] De schriftgeleerde wist niet meer
wat hij tegen deze woorden van Mij m kon brengen. Na een poosje zei hij: 'Ja,
ja, vriend, je bent zeker een Galileeër van geboorte en lijkt helemaal van de
beroemde Nazarener doordrongen te zijn,je hebt natuurlijk helemaal gelijk;
maar wat kunnen wij, die afhankelijk zijn van allerlei wereldse wetten, dan
doen?
[22] Als wij de tempel verlaten,
kunnen wij ons noodzakelijke levensonderhoud net als de vogels overal gaan
zoeken; en als wij in de tempel blijven, moeten wij ons de instellingen en
bepalingen daarvan laten welgevallen en moeten we minstens voor de schijn doen
wat ons bevolen wordt. De profeten hebben beslist altijd de hun welbekende wil
van God gedaan, maar hun leven in deze wereld was werkelijk niet
benijdenswaardig; en bovendien is hun leven op deze aarde meestal onder
allerlei harde vervolgingen geëindigd.
[23] Als een mens er zelfs onder de
meest gelukkige levensomstandigheden vele malen slechter aan toe is dan een
vogel in de lucht - hoe ziet het er dan wel niet uit met het aardse levensgeluk
van die mensen, die door de mensen van de wereld veracht en vervolgd worden?'
[24] Ik zei:'Met het levensgeluk van
de door God bezielde mensen ziet het er altijd heel goed uit; want zij weten in
zichzelf waarom ze in deze wereld zijn geplaatst, en als ze lijden, weten ze
heel duidelijk waarom. Bovendien hebben ze geen vrees voor de lichamelijke
dood, omdat ze reeds in alle helderheid het eeuwige leven van de ziel in zich
hebben, voelen en zien en in dit leven ook de kracht en de macht van de geest
Gods in hen, waardoor ze het eeuwige leven en de goddelijke wijsheid bezitten.
[25] Maar wat heeft daarentegen een
mens in zich, die in alle wereldse genietingen zwelgt, waar wordt die zich
tenslotte bewust van?Van de dood, waarachter zich geen leven aan hem wil
vertonen -en tenslotte is vertwijfeling zijn lot. Wat betekent uiteindelijk het
aardse lijden van een door God bezield mens vergeleken bij zijn gelukkige
scheiden van deze wereld, en wat stelt heel dit kortdurende goede leventje van
een werelds mens voor, vergeleken bij zijn ongelukkige scheiden van deze
wereld? Oordeel nu zelf, wie van die twee mensen in de wereld de gelukkigste
is!
[26] Wat verliest een mens die
wijsheid vanuit God heeft eigenlijk, als hij door blinde wereldse dwazen veracht
en op de een of andere manier vervolgd en tenslotte zelfs gedood wordt? Hij
verliest niet alleen niets, maar wint er alleen maar bij, omdat hij door zijn
geduld alleen maar steeds inniger verbonden raakt met de geest Gods en zich
zodoende in zichzelf ook in alle waarheid meer bewust wordt van het zalige,
eeuwige leven!
[27] Maar wat winnen de wereldse
lieden die de wijze die zijn wijsheid vanuit God heeft verachten en vervolgen?
De eeuwige dood en het gericht ervan! Als de tempel jullie niets beters kan
bieden dan de bevrediging van jullie lichaam, als jullie de slechte doeleinden
ervan dienen, dan zijn jullie werkelijk zeer betreurenswaardige mensen, en een
blinde bedelaar op straat is er beter aan toe dan jullie!'
[28] Toen de twee dat van Mij hadden
gehoord, waren ze nog meer uit het veld geslagen, en geen van beiden wist nu
meer wat hij Mij ten antwoord zou kunnen geven.
[29] De schriftgeleerde prees Mijn
verstand, gaf Mij in alles gelijk en zei tenslotte tegen Mij: 'Vriend, ik zal
vannacht met de anderen een vergadering houden, en het gevolg daarvan zal zeker
zijn dat wij geheel en al zullen afzien van het vervolgen van de Nazarener;
maar toch zullen wij proberen persoonlijk kennis met hem te maken, en wat hij
ons zal aanraden, zullen wij doen! Want wij hebben nu van jullie zijn werkelijk
goddelijke wijsheid geproefd en zijn nu al heel andere mensen geworden; wat zal
hijzelf dan wel voor indruk op ons maken! Morgen hebben we het er verder over!'
[30] Hiermee namen de twee afscheid,
gingen weer naar hun tafel en begaven zich weldra ter ruste. Wij bleven echter
nog ruim een uur wakker en spraken met elkaar over deze vervolgers van Mij, en
Kisjonah en Maria waren erg blij dat deze tempeldienaren Mij niet hadden herkend
en dat ze van gedachten waren veranderd.
[31] Toen de Farizeeën in hun
slaapvertrek kwamen, begonnen ze heel ernstig te overleggen wat ze in de
toekomst moesten doen. En ze werden het er allemaal over eens dat ze Mij ergens
moesten ontmoeten en zich door Mij moesten laten adviseren over welke richting
hun leven in de toekomst moest inslaan.
[32] Wij begaven ons ook ter ruste,
maar niet in een eigen slaapvertrek -met uitzondering van Maria, voor wie
Kisjonah speciaal had gezorgd -, maar zoals wel vaker bleven wij aan onze
tafel, die natuurlijk eerst afgeruimd werd.
[1] Vroeg in de ochtend, die heel
zuiver was, stonden wij op van de goede ruststoelen en begaven ons naar buiten,
en wel naar de nabijgelegen oever van het meer. Kisjonah, Philopold en ook de
vier Indo-joden waren bij ons. Maria bleef nog in huis om te rusten en kwam pas
tegen de volledige zonsopgang naar ons toe, vergezeld door Joël.
[2] Bij deze gelegenheid zei Ik: '
Aangezien Ik deze keer* (* 'Deze keer' dient hier opgevat te worden als:
'tijdens dit aardse leven van Mij als mens') deze plaats niet meer zo
lichamelijk als nu zal betreden, zullen jullie met jullie ogen in vervulling
zien gaan wat er van Mij geschreven staat: 'En jullie zullen engelen tussen
hemel en aarde zien opstijgen en afdalen, en zij zullen Hem dienen!"
[3] Mijn leerlingen hadden zoiets al
vaker gezien; maar hier liet Ik het vooral ter wille van de vier Indo-joden
gebeuren.
[4] Eerst riep Ik in de geest Michaël,
die als een heldere flits uit de zichtbare hemel naar de aarde afdaalde, zodat
allen daar geweldig van schrokken. Michaël stond in al zijn majesteit voor Mij,
sterker stralend dan de zon, en niemand behalve Ik kon zijn lichtglans
verdragen.
[5] Ik zei tegen hem: 'Johannes, omhul
je met een schaduw, zodat Mijn vrienden jou kunnen zien, herkennen en
spreken!'
[6] Toen omhulde hij zich met een
schaduwen stond hij volliefde en eerbied voor Mij en zei (Michaël): 'Kijk,
broeders! Dit is het Lam dat de zonden der wereld van jullie wegneemt en voor
jullie de weg naar het eeuwige leven bereidt! Geloof in Hem en heb Hem boven
alles lief; want Hij is het oereeuwige begin en het oereeuwige einde, de Alfa
en de Omega, de Eerste en de Laatste -buiten Hem is er geen God!'
[7] Toen de engel
deze woorden met een heel lieflijke stem had uitgesproken, boog hij diep voor
Mij een prees Mijn naam hoog.
[8] Toen vielen ook alle anderen voor
Mij neer en loofden en prezen Mij net als de engel.
[9] Ik beval hen allemaal op te staan
en zei tegen hen: 'Blijf in jullie natuurlijkheid; want Ik ben nu een mens
zoals jullie en ben door jullie geloof in Mij en door jullie liefde voor Mij in
jullie, zoals jullie in Mij! Blijf daarom in jullie natuurlijkheid!'
[10] Toen stonden allen weer op, en
Johannes liep naar zijn vroegere leerlingen en sprak met hen over dingen, die
na Mij over de joden en over de mensen der aarde zouden komen vanwege hun
ongeloof, en hij bleef de hele dag bij ons in de zichtbare menselijke gedaante
van de voor allen goed herkenbare Johannes.
[11] Na hem riep Ik de aartsengel
Gabriël. Deze kwam onmiddellijk net als Michaël - Johannes, maar omhulde zich
direct met een schaduw, gaf Mij de eer en liep direct naar Maria en sprak met
haar over zijn zending met haar, en zij raakte daarbij vervuld van deemoedig
geluk en zaligheid. Daarna ging Gabriël, die in de gedaante en persoon van de
voorvader Jared verschenen was, ook naar Mijn leerlingen en sprak met hen over
de Adamitische oertijd en over de toenmalige openbaringen aan de kinderen van
de hoogte en ook aan de kinderen van de wereld; en ook hij bleef tot de avond
zichtbaar bij ons.
[12] Na hem riep Ik Rafaël. Ook hij
verscheen direct op dezelfde manier als de eerste twee, omhulde zich met een
schaduw, gaf Mij de eer en liep naar de vier Indo-joden toe in de gestalte en
de persoon van Henoch, en sprak heel vriendelijk met hen over Mij, en dat hij
degene was geweest die hen op Mijn bevel uit de Babylonische gevangenschap had
bevrijd en hen naar het land had gebracht, dat behalve door Adam en Eva niet
eerder door een mens bewoond was geweest.
[13] Het dochtertje was heel verbaasd
over de gestalte van Rafaël en zei:'O, lieflijke boodschapper uit de lichtende
hoogten Gods! jou heb ik in mijn heldere dromen al heel vaak gezien en ook
gesproken; maar als ik daar met mijn ouders over wilde praten, wilden ze er
geen geloof aan hechten en noemden mij een droomfantast. Maar nu zien ze jou
zelf met hun ogen en zullen nu wel geloven dat ik in mijn dromen de volle,
lichte waarheid heb gezien!'
[14] En de ouders loofden Mij, omdat
Ik hun zo'n vrome dochter had gegeven.
[15] Deze gebeurtenis van de aankomst
van de drie engelen duurde ongeveer een uur lang.
[16] Kisjonah, die bijna helemaal in
de war was van vreugde, vroeg aan Mij: 'O Heer en Meester, hoeveel van zulke
geesten wonen er eigenlijk wel niet in Uw hemelen?'
[17] Ik zei tegen hem: 'O Mijn beste
vriend, het aantal van zulke geesten in Mijn rijk is eindeloos; want wat zou een
eindig aantal zijn voor een eeuwige en in Zijn geest van liefde en wijsheid
oneindige God?! Kijk op een heldere nacht naar de voor jou talloze sterren - je
weet al wat ze zijn -; ook daarop worden mensen verwekt en geboren! Uit hen
worden echter ook geesten opgewekt tot een eeuwig leven en eeuwige
werkzaamheid. Als jijzelf als voleindigde geest in Mijn rijk zult zijn, zul je
alles zelf zien en zal jouw zaligheid daarover nooit meer een einde nemen!
[18] Ik zeg je: geen oog heeft ooit
gezien, geen oor gehoord en geen zintuig gevoeld wat er in de hemel wacht op
diegenen die God boven alles liefhebben en zich aan Zijn geboden houden!
[19] Weliswaar is het leven van de
mens van zijn geboorte tot aan het afvallen van zijn lichaam behept met heel
veel noodlottige gebeurtenissen en allerlei soort leed; maar als hij volgens de
bekende orde van God leeft en daardoor in zichzelf reeds op deze aarde het
levensheldere bewustzijn ontvangt van wat hem in het andere, ware leven te
wachten staat, zal hij al die nog zo bittere beproevingen, die hem alleen maar
gezonden worden om de geest Gods in zijn ziel te wekken, met alle geduld en
standvastigheid verdragen en daarbij heel blijmoedig zijn.
[20] Neem een voorbeeld aan Mijzelf!
Ik weet wat voor leed Mij op deze aarde over korte tijd te wachten staat; maar
Mijn overgrote liefde voor jullie mensen, ja, voor Mijn kinderen, verzacht het
voor Mij. Laat menig leed en menig verdriet, dat jullie, Mijn kinderen in dit
leven te verduren krijgen, ook verzacht worden door de liefde voor Degene die
in Mij woont, dan zullen jullie daardoor ook net als Ik welgemoed en blijmoedig
en opgewekt van geest kunnen zijn!
[21] Kijk, deze drie engelengeesten,
die vandaag tot zonsondergang bij ons zullen blijven, hebben op deze aarde heel
veel te verduren gehad; nu zijn ze echter meer dan gelukkig en zullen eeuwig
niets meer te lijden krijgen. Het is echter hun grootste zaligheid als ze in
Mijn naam de mensen op deze aarde een echte liefdesdienst kunnen bewijzen,
hoewel ze daarnaast over talloze zonnen en aarden in de eindeloze ruimte te
gebieden hebben.
[22] Betonen ook jullie dus reeds nu
op deze aarde de mensen liefde ter wille van Mijn naam, dan zullen jullie
daarvoor ook al vele zaligheden te genieten krijgen; want geven is veel zaliger
dan nemen!'
[23] Toen Kisjonah dat uit Mijn mond
had gehoord, bedankte hij Mij voor deze les en beloofde Mij vurig dat hij die
woorden van Mij in al zijn daden boven alles ter harte zou nemen.
[24] Toen kwam er ook een dienaar uit
het huis naar ons toe aan de oever van het meer, om ons te berichten dat het
ochtendmaal klaar stond.
[1] Kisjonah vroeg de dienaar wat de
tempeldienaren, die gisteren laat aangekomen waren, deden.
[2] De dienaar antwoordde: 'Ze wachten
in de zaal al op jou en op de Heer en Meester, naar wiens verblijfplaats ze bij
jou nader willen informeren en ook bij de Heer en Meester Zelf, die ze niet
kennen; ze hebben ook al bij ons geïnformeerd, maar hebben geen antwoord
gekregen, en toen hebben ze ons verder niets meer gevraagd.'
[3] Kisjonah prees de dienaar
daarvoor, en wij begaven ons naar het ochtendmaal en ook de drie geesten samen
met ons.
[4] Toen wij de zaal
binnenkwamen, kwamen de tempeldienaren ons direct tegemoet, begroetten Mij en
Kisjonah en wilden onmiddellijk naar de verblijfplaats van de Nazarener
beginnen te informeren.
[5] Maar Kisjonah zei: 'Nu is het tijd
voor het ochtendmaal; daarna zullen wij erover spreken! Maar als jullie niet al
te blind en doof zijn, zullen jullie uit onze woorden wel kunnen opmaken waar
de grote Heer en Meester zich bevindt!’
[6] Daarmee namen de tempeldienaren
genoegen, en wij gingen in goede orde aan tafel zitten, en nu zo, dat Gabriël
Jared naast Maria, Michaël Johannes temidden van zijn leerlingen en Rafaël
Henoch midden tussen de vier Indo-joden kwamen te zitten. Wij begonnen te eten
en ook te drinken, en weer viel het de vreemdelingen op dat de drie geesten
tien keer zoveel aten als een andere gast aan tafel; het meest viel het echter
de tempeldienaren op, die ons heel oplettend vanaf hun tafel gadesloegen, dat
de drie schijnbare jongemannen zoveel van de vissen konden eten.
[7] Eén van hen kon het niet laten om
naar onze tafel te komen en aan Kisjonah te vragen wat dat voor jongemannen
waren, die zoveel en met zo grote snelheid konden eten.
[8] Kisjonah zei: 'Ga het hun zelf
maar vragen! Mij doet hun grote eetlust alleen maar bijzonder veel plezier;
want voor mij is dat een bewijs dat de vissen goed bereid zijn en dat ook mijn
wijn zuiver en goed is, evenals mijn huisbrood. Maar zoals ik zei: vraag de
beste jongemannen zelf maar meer!'
[9] Toen ging de schriftgeleerde naar
Rafaël toe en vroeg hem uit welk land hij kwam, en of in zijn geboorteland alle
mensen zulke flinke eters waren.
[10] Rafaël zei:'Ons eten valt jullie
wel op - waarom is onze komst jullie dan niet opgevallen?'
[11] De schriftgeleerde zei: 'Hoe had
die ons moeten opvallen? Want jullie zijn toch evenals de anderen de zaal
binnengekomen?'
[12] Rafaël zei: 'Toen wij aankwamen
waren jullie op het dakterras en hadden jullie je blik op het meer gericht,
toen een zeer heldere bliksem uit de hemelen naar de aarde schoot, tussen de
mensen die langs de oever stonden, en jullie dachten: 'O, dat moeten wel grote
zondaars in Gods ogen zijn, omdat God zelfs een bliksem uit de meest heldere
hemel in een ongebruikelijke tijd van het jaar tussen hen in laat schieten!'
Kijk, met die eerste bliksem, waarover jullie je geweldig verbaasden en die
jullie enorm tot nadenken stemde, kwam die jongeman aan, die daar nu heel
minzaam naast een zeer waardige vrouw zit. Al gauw schoot er toen een tweede
bliksem uit de hemel tussen de schare van de door jullie vermeende grote
zondaars, beschadigde opnieuw niemand, en jullie zeiden: 'God vermaant de
zondaars!' En kijk, met die tweede bliksem kwam die jongeman aan, die daar
tussen de zeven mannen zit, die nog niet zo lang geleden zijn leerlingen waren.
En met de derde bliksem ben ik aangekomen.
[13] Onze natuur is dus zuiver vuur
uit de hemelen; vuur verteert echter meer dan een mens -en dus kan het jullie
niet al te zeer verbazen dat wij, drie gasten uit de hemelen, meer kunnen eten
dan een zwak mens van deze wereld.'
[14] Toen de schriftgeleerde dat uit de
mond van Rafaël had gehoord, wist hij niet wat hij daarop moest antwoorden;
want hij dacht dat de jongeman hem voor de gek wilde houden; want hij kon niet
geloven wat Rafaël hem had gezegd. Hij keek toen echter nauwkeuriger naar de
drie, ging weer naar de zijnen en vertelde hun wat hij van een van de drie
jongemannen had gehoord.
[15] Eén van hen zei: 'Wij zullen
afwachten tot het vriendelijke gezelschap van Kisjonah het ochtendmaal
beëindigd heeft; daarna zullen we hen serieus naar de verblijfplaats van de
beroemde Nazarener vragen. Als ze ons dat willen meedelen, zullen we
onmiddellijk daarheen reizen waar hij te vinden zal zijn, en dan zullen we deze
halve Romeinen, voor wie wij een doorn in het oog zijn geworden, de rug
toekeren!'
[16] Maar een ander zei: 'Jullie zijn
weliswaar geleerder in de Schrift dan een van ons - maar ik geloof dat ik met
mijn scherpe blik meer ontdekt heb dan jullie. Ik heb het idee dat de beroemde
Nazarener zich in dit gezelschap bevindt!
[17] En een van die drie jongemannen vertoont
een grote gelijkenis met die prediker in de woestijn, die naar men zegt
ongeveer twee jaar geleden in de gevangenis van Herodes onthoofd is, wat wij
natuurlijk niet zo precies naar tijd en feit kunnen weten, omdat wij ons
destijds in Damascus bevonden; maar voordat wij naar die stad gingen, heb ik
hem in de kleine woestijn bij de Jordaan gezien, waar hij onderwees en degenen
die zich tot hem bekeerden doopte met het water van de rivier en degenen die
door hem gedoopt waren een nieuwe naam gaf.
[18] Hij zag er toen natuurlijk ouder
uit en was heel mager; maar hij kan ook niet onthoofd zijn -zoals het gerucht
gaat - en Herodes zou, om de wil van Herodias te doen, een enigszins op die
doper lijkende slaaf hebben laten onthoofden en hem hebben vrijgelaten, met de
opdracht om met zijn leerlingen in vreemde kledij naar de heidenen te gaan.
Daar zal hij zijn strenge leven wel opgegeven hebben, heeft hij zich beter
gevoed en ziet er hier nu heel jeugdig uit.
[19] Maar als hij er is, zal de
Nazarener niet ver van hem weg zijn; want hij predikte immers aan één stuk door
over de volledige komst van de Messias. Met zijn echt heidense eetlust kan hij
er nu wel een paar jaar jonger uitzien dan hij er in de woestijn uitzag, toen
hij niets anders dan sprinkhanen met wilde honing at.'
[20] De schriftgeleerde zei tegen de
spreker: ' Deze opmerking van jou is echt heel opmerkelijk; maar wat denk je
dan van de drie bliksems, die wij allemaal vanaf het dakterras vanuit de hemel
hebben zien schieten, precies in dat gezelschap dat zich toen langs de oever
bevond en zich nu, precies drie jongemannen rijker, aan het ochtendmaal tegoed
doet? Wij hebben niemand bij het gezelschap zien komen -behalve op het laatst
één enkele huisbediende, die het gezelschap aan het ochtendmaal riep; ook
gisteren hebben wij geen van deze drie jongemannen gezien.Waar vandaan zijn ze
bij het gezelschap gekomen?'
[21] De spreker zei: 'Ze kunnen toch
vanmorgen vroeg al bij hen gekomen zijn!'
[22] De schriftgeleerde zei: 'Als dat
het geval zou zijn, zouden onze dienaren die op wacht stonden dat zeker gemeld
hebben, omdat zij volgens onze instructies scherp op moesten letten wie er
kwam, en van welke kant, en wie er het huis uit ging, met wie, en in welke
richting. Maar onze dienaren hebben ons niet kunnen vertellen dat er iemand
vroeg in de ochtend is aangekomen. Ze hebben ook met name geen van de drie
jongemannen vanmorgen vroeg uit het huis zien komen en met het gezelschap naar
de oever van het meer zien gaan; wel zagen ze bijna een uur later de vrouw met
een man en, zoals al opgemerkt, als laatste de huisbediende naar het gezelschap
gaan. En het is dus zeer de vraag, waar deze drie jongemannen vandaan zijn
gekomen!'
[23] De spreker, die in de
driejongemannen natuurlijke mensen wilde zien, zei: 'Is het dan niet mogelijk
dat die drie jongemannen misschien al de nacht aan de oever hebben doorgebracht
en 's morgens door het gezelschap daar zijn aangetroffen en opgenomen?'
[24] Daarop zei de schriftgeleerde
weer: 'Dan zouden onze dienaren ook iets gemerkt en ons daar melding van
gemaakt hebben; want zoals jullie weten hebben drie van onze dienaren ook de
oever bewaakt, totdat dit gezelschap vroeg in de ochtend uit huis naar de
oever begon te gaan, waar onze dienaren hen nog ontmoetten, wat wij vanaf het dakterras
met eigen ogen hebben gezien. We kunnen nu dus denken en praten wat we willen,
die drie jongemannen die zoveel kunnen eten zijn in ieder geval een
buitengewoon en regelrecht wonderbaarlijk verschijnsel! Want ik ben zeker geen
mens die lichtvaardig aan wonderen gelooft; maar die drie, die nu in dat voor
ons enigszins raadselachtige gezelschap aanwezig zijn, lijken mij onmiskenbaar
een wonder te zijn. Wie en wat er in hen schuilt is natuurlijk een heel andere
kwestie. Na de maaltijd zullen wij er wel achter komen!'
[25] Met deze woorden van de
schriftgeleerde waren ook de anderen het eens en ze wachtten met groot
verlangen op het einde van ons ochtendmaal, dat dan ook weldra kwam.
[1] Toen wij van tafel opstonden, kwam
de schriftgeleerde onmiddellijk naar ons toe en zei tegen Mij: 'Wijze vriend,
denk aan wat je me gisteravond hebt beloofd!'
[2] Ik zei: 'Je bent wel op de goede
weg - maar toch is het een wonder dat jij nog altijd blind bent, terwijl je al
zoveel licht hebt ontvangen. Gisteravond ben je weliswaar zo half en half
overtuigd geraakt van de waarheid van wat Ik je over de Nazarener heb gezegd,
maar toch denken jij en je metgezellen in je hart: 'We willen tot iedere prijs
de Nazarener een keer persoonlijk ontmoeten en hem dan scherp aan de tand
voelen. Als we datgene in hem vinden wat we in Kis over hem hebben gehoord, dan
zullen we zijn partij kiezen; maar als we dat niet volledig zo vinden, dan
zullen we volgens onze opdracht onverwijld de hand aan hem slaan en hem aan het
gerecht overleveren.'
[3] Derhalve behoren jullie samen met
de hogepriester en met al jullie valse profeten, zoals de oudsten,
schriftgeleerden, Farizeeën en Levieten in Jeruzalem en eveneens in de
synagogen overal in het hele Joodse land, tot die valse profeten, van wie de
Heer bij de profeet Ezechiël zegt:
[4] 'Mensenkind, profeteer tegen de
profeten van Israël en spreek tot degenen die vanuit hun eigen hart en inzicht
profeteren: Hoor het woord des Heren! Zo spreekt de Here Here: wee de dwaze
profeten die hun eigen geest volgen, zonder nog ooit een visioen gehad te
hebben en een roep te hebben gehoord!
[5] O Israël, de profeten die je
aanhangt zijn als vossen in de woestijn! Ze komen niet tevoorschijn uit hun
holen (uit angst gevangen te worden) en stellen zich ook niet op als een muur
rond het (bedreigde) huis Israël en staan niet in de strijd op de dag des Heren
(beproevingstijd van het ware geloof). Hun zogenaamde visioenen zijn niets en
hun profetieën louter leugens! Ze zeggen wel heel driest: 'De Heer heeft het
gezegd!' en toch weten ze heel duidelijk in zichzelf, dat Hij hen nooit heeft
geroepen en gezonden, en ze spannen zich alleen maar in met woeste ijver om hun
dingen (voor hun wereldse welzijn) te behouden.
[6] (Zeg eens, valse profeten,
allemaal:) Is het niet zo, dat jullie zogenaamde visioenen niets en jullie
profetieën louter leugens zijn? En toch zeggen jullie tegen het volk: 'De Heer
heeft het gezegd!' - terwijl Ik met jullie, zoals jullie heel goed weten, nog
nooit heb gesproken!
[7] Daarom spreekt de Heer verder:
Omdat jullie het volk dingen verkondigen die niet uitkomen en het volk leugens
profeteren, kom Ikzelf bij jullie (om jullie listen aan het volk te onthullen),
spreekt de Heer. En Mijn hand zal over die profeten komen die verkondigen wat
niet uitkomt en leugens profeteren! Zij zullen niet bij de samenkomst van Mijn
volk zijn en niet gerekend worden tot het huis Israël, noch in het land Israël
komen; en jullie zullen ervaren dat Ik de Heer ben! (En Mijn hand zal over hen
komen,) omdat zij Mijn volk verleiden en zeggen: 'Vrede (zij met je)!', terwijl
er toch geen vrede is.
[8] Als het volk (in Mijn naam) nog
een muur bouwt, komen zij en kalken die wit met hun ondeugdelijke kalk
(uiterlijke schijnvroomheid ter wille van aards gewin) .Zeg tegen degenen die
de slechte kalk aanbrengen: hun witkalk zal weldra van de muur vallen; want er
zal een stortregen komen en zware hagel vallen, waardoor de witkalk eraf zal
vallen, en een machtige wervelwind zal die losbreken. (Onder 'stortregen' moet
het zuivere Godswoord verstaan worden, onder 'zware hagel' de vaste waarheid
daarvan en onder de 'machtige wervelwind' de macht van de waarheid.) Zie, zo
zal met de witkalk ook de bedorven muur instorten! Wat betekent het dan nog,
dat men tegen jullie zal zeggen: 'Waar is nu datgene wat jullie gekalkt
hebben?'
[9] Zo spreekt de Here Here: Ik zal in
een wervelwind alles (al het valse) in puin doen vallen in Mijn grimmigheid,
een stortregen zenden in Mijn toorn en zware hagelstenen in Mijn grimmigheid;
die zullen alles omverwerpen! Zo zal Ik de muur omverstoten en ter aarde
werpen, die jullie met onvaste kalk gewit hebben, en als ze op de grond ligt,
zal men haar valse fundament zien, en haar valse profeten zullen daarbij omkomen
en ervaren dat Ik de Heer ben! Zo zal Ik Mijn grimmigheid loslaten op de muur
en degenen die haar met broze kalk hebben gewit, en Ik zal tegen jullie zeggen:
hier is geen muur meer en ook niemand meer die hem wit kalkt! Dat zijn de
profeten van Israël, die in Jeruzalem profeteren en vrede verkondigen, terwijl
er toch geen vrede (onder henzelf) is, spreekt de Here Here.
[10] En jij, mensenkind (Ezechiël),
richt je aangezicht ook tegen de dochters in jouw volk, die ook profeteren in
hun hart, en profeteer tegen hen en zeg: 'Zo spreekt de Here Here: Wee jullie,
die voor de mensen kussens maken voor onder hun armen en hoofdkussens voor
onder hun hoofden, beide voor jong en oud, om hun zielen te vangen en, als
jullie de zielen hebben gevangen onder Mijn volk, hun het eeuwige leven
beloven! Zo ontheiligen jullie Mij onder het volk voor een handvol gerst en een
hap brood, doordat jullie de zielen, die toch niet moeten sterven, in plaats
van tot leven tot de dood veroordelen, en die zielen tot het leven veroordelen,
die (door hun goddeloze levenswijze) toch niet zouden moeten leven, door
jullie leugens onder Mijn volk, dat graag leugens hoort.
[11] Daarom spreekt de Here Here: Zie,
Ik zal jullie kussens te lijf gaan (als een leeuw), waarmee jullie de zielen
vangen en valselijk inpalmen! Ik zal ze onder jullie armen wegrukken en de
zielen, die jullie valselijk inpalmen en voor de dood hebben gevangen,
losmaken. Evenzo zal Ik jullie kussens verscheuren en Mijn volk uit jullie
handen redden, zodanig, dat jullie het niet meer zullen vangen -en zo zullen
jullie ervaren dat Ik de Heer ben! Ik wil en zal dat doen, omdat jullie de
harten van de rechtvaardigen valselijk bedroeven, die Ikzelf toch nooit
bedroefd heb gemaakt, maar in plaats daarvan versterken jullie de handen van
de goddelozen, opdat zij zich toch maar niet zullen bekeren van hun kwade
inborst en daardoor tot het leven komen. Daarom zullen jullie nooit meer
nutteloze leringen verkondigen of profeteren! Derhalve zal Ik Mijn volk uit
jullie handen rukken, en jullie zullen ervaren dat Ik alleen de Heer ben!’
[12] Kijk, Mijn vriend, zo heeft de
Heer door de mond van de profeet gesproken tegen de valse profeten; en wat Hij
gezegd heeft, gaat nu voor jullie ogen geheel in vervulling! Maar wie in deze
tijd erger dan ooit tevoren de valse profeten zijn, hoef Ik jullie niet nog
eens te zeggen, omdat Ik ze jullie al meer dan voldoende beschreven heb.
[13] 'Maar', zo vragen jullie je af,
'wie zijn dan die dochters van Israël, die ook valselijk profeteren en voor de mensen
kussens onder hun armen en hoofdkussens onder hun hoofd maken?' Dat zijn de
door jullie gemaakte instellingen, die jullie nu niet meer alleen van gerst en
brood, maar rijkelijk van alle denkbare schatten voorzien.
[ 14] Om te zorgen dat de mensen niet
zelf onder elkaar de wetten van het leven in acht hoeven te nemen, hebben
jullie het hun door jullie instellingen gemakkelijker gemaakt, door hun voor te
liegen dat jullie visioenen hebben gehad en de Here Here jullie geopenbaard
heeft, dat de mensen jullie liever grote offers moeten brengen en dat dat God
veel welgevalliger is dan wanneer jullie jezelf aan ongemakkelijke wetten
houden -en het volk, dat door jullie blind is gemaakt en toch altijd al liever
traag is dan dat het zelf actief wordt, heeft dat graag geloofd.
[15] Daardoor hebben jullie het volk
van God en dus ook van het leven van de zielen uit Hem afgekeerd en de deuren
naar het rijk Gods versperd, zodat geen mens meer het eeuwige leven van zijn
ziel bereikt.
[16] Of bestaan er bij jullie soms
geen instellingen, volgens welke een mens zich door rijke offers, natuurlijk en
met name aan de tempel gebracht, voor een bepaald aantal jaren voor de toekomst
volledig vrij kan kopen van het houden van Gods geboden? Hij kan dan liegen,
stelen, roven, moorden, hoererij bedrijven, echtbreken en de sabbat schenden
zoveel hij maar wil en kan, zonder daardoor een zonde te begaan!
[17] Is dat dan geen miserabele en
onbestendige laag witkalk over de door God gebouwde muur ter bescherming van
Zijn volk, waardoor de muur tenslotte zelf waardeloos is geworden en samen met
de kalk nu neergehaald en opnieuw opgebouwd moet worden?!
[18] Zijn zulke leringen en valse
profetieën van jullie niet te vergelijken met die dochters, die vanuit hun
slechte hart profeteren en zeggen: 'Hier heb je zachte kussens als aangename
steun voor je armen, waarmee je nu goed kunt rusten, en bovendien zachte
kussens voor je hoofd, opdat je zonder zorgen kunt slapen, in plaats van
moeizaam te bedenken en te onderzoeken wat volgens die lastige wetten in de
ogen van God en de mensen goed is?'
[19] Denk je soms dat God het ooit aan
Zijn volk had laten gebeuren dat het door heidenen overheerst werd, als het
niet door totaal valse profetieën en leringen en instellingen dermate goddeloos
zou zijn geworden, dat het zichzelf allang tot op de laatste mens geheel
vernietigd zou hebben als de heidenen dat met hun strenge en verstandige
staatswetten niet verhinderd hadden?
[20] Maar God heeft de grote ellende
gezien van Zijn arme volk, dat Hem hier en daar toch nog niet volkomen vergeten
was en bracht de heidenen in het Beloofde Land om het volk te beschermen,
anders zou het volledig ten offer zijn gevallen aan jullie zelfzuchtige
boosaardige willekeur.
[21] Hoe kunnen jullie tegen het volk
zeggen dat God veel te heilig en verheven is om Zich om het doen en laten van
de mensen te bekommeren. En dat Hij Zijn wil daarom alleen aan de hoogste
aartsengelen bekend maakt, en die vervolgens weer alleen aan jullie door middel
van allerlei visioenen en innerlijke profetieën - en op die manier kan het volk
alleen van jullie, als door God aangestelde profeten, Zijn wil vernemen.
[22] Ik zeg jullie: jullie zijn even
vermolmd geraakt als de ceders op de berg Sion; daarom is jullie nu ook de bijl
aan de wortel gelegd.Jullie zullen geveld en in het vuur van Mijn grimmigheid
en toorn tot as verbrand worden, spreekt de Here Here, die nu Zijn volk wil en
zal redden!
[23] Wat de Heer nu echter doet vanuit
Zijn geheel eigen macht, dat zal Hij altijd doen wanneer er zich een
farizeeërdom zal ontwikkelen op dezelfde wijze als het zich in Jeruzalem heeft
ontwikkeld!
[24] Hoe dikwijls zijn er niet van God
door de mond van de ware profeten waarschuwingen aan Jeruzalem gegeven! Maar
wat hebben de tempeldienaren gedaan? In plaats van zich iets aan te trekken
van die waarschuwingen hebben ze de profeten gestenigd en gewurgd, en ze
verklaarden tegenover het volk dat zulke profeten, die tegen de tempel preken,
afgezanten van de duivel der duivels zijn en daarom van de aarde verwijderd
moeten worden.
[25] En zo hebben jullie heel veel
profeten gedood tot Zacharias toe en als laatste ook Johannes door jullie
tussenkomst, en hun onschuldig vergoten bloed zal straffend over jullie en
jullie kinderen komen tot aan het einde der tijden.
[26] Als kaf zullen jullie verstrooid
worden naar alle delen van de wereld! Jullie zullen geen volk meer zijn en als
onderdanige slaven zullen jullie de heidenen moeten dienen, aan wie het licht
wordt gegeven dat jullie afgenomen wordt; en zoals de Joden eens het
belangrijkste volk op aarde waren, zo zullen ze weldra het minste en overal
meest verachte worden! Want met de vele profeten, wier graven ze nu vanwege het
volk ook met hun broze kalk wit maken, hebben ze nog niet genoeg gemoord - ze
willen zich nu ook op de Heer Zelf werpen, Hem gevangennemen en doden! Dat zal
de Heer ook nog toelaten, echter niet tot heil van de valse profeten, maar tot
hun gericht; en zo zal Hijzelf de machtige wervelwind zijn, die hen allemaal
zal verscheuren in alle poelen van de aarde uiteen zal slingeren.
[27] En wat de Heer met de Farizeeën
zal doen, zal Hij ook doen met ieder farizeeërdom dat zich op soortgelijke
wijze als bij jullie ergens op aarde zal ontwikkelen.
[28] Ik heb nu genoeg gesproken en nu
kunnen jullie spreken en zeggen hoe de waarheid jullie heeft gesmaakt!'
[29] Daarop zei de schriftgeleerde:
'Mijn zeer waarachtige en wijze vriend, ik en ook al mijn metgezellen en
dienaren kunnen je absoluut geen ongelijk geven; want met de tempel is het nu
letterlijk zo gesteld als jij ons nu uiteen hebt gezet. Maar wat kunnen wij
daartegen doen? Laat maar over de tempel komen wat de profeet Ezechiël
geprofeteerd heeft! Maar hoewel wij daarvoor door de tempel uitgestuurd zijn,
zullen wij onze handen nooit meer aan de Gezalfde Gods slaan; want wij hebben
Hem nu uit jouw mond goed leren kennen, we willen geheel en al afzien van onze
wereldse waardigheid en Zijn leer volgen, wat we jou en al je metgezellen
geheel naar waarheid kunnen verzekeren.
[30] Maar sta mij, arme zondaar, toe
om tegenoverjou nog een heel eenvoudige, maar voor ons toch heel
betekenisvolle opmerking te maken - en dat is het volgende: Kijk, in de loop
van jouw ware boetepreek tegen ons heb ik door je ijver steeds meer de indruk
gekregen dat je ofwel een zeer voorname leerling bent van Degene die als Here
Here tot Ezechiël heeft gesproken, ofwel je bent zelf degene waarvoor wij zijn
uitgezonden om die te zoeken; en als je het zelfbent, sta ons dan toe dat wij
andere kleren aantrekken en dan bij jou blijven en jou volgen!'
[31] Ik zei: ' Als jullie geloven,
kunnen jullie ook blijven; het resultaat zal jullie wel laten zien of jullie
in Mij wel de juiste persoon hebben gevonden! Maar het heil is niet afhankelijk
van de uiterlijke mens, maar komt van de geest van eeuwige liefde en waarheid,
die in de mens woont.
[32] De uiterlijke mens zal net als
ieder ander mens deze aarde verlaten en niet bij de mensen blijven; maar zijn
geest zal blijven tot aan het einde der tijden.
[33] Als jullie je aan Mijn geest
willen houden, blijf dan; maar als jullie je aan Mijn persoon willen houden,
dan kunnen jullie weer vertrekken zoals jullie hier gekomen zijn!'
[34] De schriftgeleerde zei: 'Heer
Heer en Meester in Uw geest, niet aan Uw persoon, maar aan Uw geest willen wij
ons houden; want Uw persoon dient in eerste instantie alleen Uzelf, zoals dat
bij iedereen is -maar Uw geest kan ieder mens dienen die zich daarnaar richt!'
[35] Ik zei: 'Blijf dan en geloof!
Want zalig is degene die gelooft en volgens de ingeziene waarheid leeft en
handelt.'
122
De tempeldienaren krijgen Griekse kleren
[1] Deze woorden van Mij maakten de
volledig bekeerde tempeldienaren buitengewoon blij en opgewekt, en ze wendden
zich nu tot Kisjonah met het verzoek of hij hun misschien Griekse kleren kon verschaffen.
[2] Maar Kisjonah zei: 'Beste
vrienden, dat zal nu een beetje moeilijk gaan, omdat wij geen kleermaker in het
dorp hebben; in Kana zijn er wel, maar daar zullen jullie nu wel niet heen
willen reizen?'
[3] Ik zei tegen Rafaël: 'Verschaf jij
deze zeven tempeldienaren en ook hun dienaren een Grieks gewaad; want ze moeten
sterk gemaakt worden voor het bekeren van de Grieken in Afrika!'
[4] Toen Ik dat hardop tegen Rafaël
had gezegd, liep hij naar de tempeldienaren toe en zei: 'Wat Hij wil, die mij
bevolen heeft jullie een nieuw gewaad te verschaffen zoals de Grieken in Afrika
dat dragen, zullen jullie krijgen! Ik zal mij daarvoor naar een stad in Egypte
begeven, waar meer dan genoeg gemaakte kleren te koop zijn, en dan kunnen
jullie die aantrekken.'
[5] De tempeldienaren zeiden: 'O
lieftallige en boven alles hulpvaardige jongeman! Dan zullen wij hier wellang
moeten wachten, tot je die nieuwe kleding voor ons helemaal uit Egypte hebt
gehaald!'
[6] Rafaël zei: 'Op aardse menselijke
wijze zou dat wel zo zijn; maar omdat ik geen aardse mens meer ben, is mijn
gedachte hier en daar, en omdat ik mijn gedachte zelf ben, ben ikzelf even snel
als mijn gedachte! En kijk, ik heb het werk dat de Heer mij voor jullie
opgedragen heeft dan ook al klaar, ik ben daar al geweest en ben ook alweer
hier! Ga nu naar jullie kamer en kleed je om!'
[7] De schriftgeleerde zei: 'Hoe kun
jij in Egypte geweest zijn, wij hebben je immers geen ogenblik gemist? Dat zou
toch wel een wonder boven wonder zijn!'
[8] Rafaël zei: 'Voor jullie zeker
wel, maar niet voor mij! Maar ga je er maar van overtuigen! Daarna kunnen we er
wat over praten!’
[9] Daarop gingen ze naar hun kamer en
troffen daar alles aan wat onze Rafaël hun had gezegd, waarover ze zich
uitermate verbaasden.
[10] Daarna kwamen ze al gauw als
Egyptenaren, wat hun kleren betreft, weer naar ons toe, evenals hun dienaren,
en loofden en prezen Mij; en de schriftgeleerde zei tegen Mij: 'Dat U, o Heer,
en Meester, Degene bent waar alle Joden op wachten en hopen, dat hoeven wij niet
meer te geloven, want wij zijn daar nu volop van overtuigd! Maar nu zouden wij
ook graag opheldering krijgen over de drie jongemannen, van wie er één ons op
zo'n wonderbaarlijke wijze van Egyptische kleren heeft voorzien! Want als zij
zalige geesten zijn, hoe kunnen ze dan een lichaam hebben dat voor ons
zichtbaar en voelbaar is -en als hun lichaam hetzelfde is als dat van ons, hoe
kan het dan zo'n onbegrijpelijk snelle beweging uitvoeren en de vele
kledingstukken voor ons en onze dienaren uit het verre land van Cham* (* Een
zoon van Noach; zie Gen. 5:32) halen?'
[11] Ik zei: 'Mijn beste vrienden,
hebben jullie dan niet gelezen wat er in de Schrift geschreven staat, namelijk
dat er in die tijd engelen zullen opstijgen en neerdalen en Mij en de mensen zichtbaar
zullen dienen? En kijk, op deze manier is de Schrift nu ook in dat opzicht voor
jullie ogen vervuld!
[12] Maar ook al zou de Hoge Raad van
de tempel dat zien, dan zouden ze het toch niet geloven, opdat ze zalig zouden
worden; daarom zal ook over hen komen wat Ezechiël voorspeld heeft.
[13] Maar spreek daar nu over met de
engel die jullie van nieuwe kleren heeft voorzien; Ik zal nu met de waard en
zijn vriend Philopold een poosje naar buiten gaan en Mij op die manier een
beetje rust gunnen tijdens Mijn werk!'
[14] Daarmee waren de tempeldienaren
volkomen tevreden en ze voegden zich onmiddellijk bij Rafaël, die hun, net als
hij al eens eerder op de Olijfberg had gedaan, veel dingen toonde en ook
uitlegde.
[15] Voordat Ik met de twee
bovengenoemden de zaal verliet, kwam Maria Mij vragen of zij ook met ons mee
zou gaan.
[16] Maar Ik zei dat ze nu in de zaal
bij de broeders kon blijven, waar ze veel zou horen en zien.
[17] Zij bleef en sprak met de engel
Gabriël over de levensgeheimen van de hemel.
[18] Daarna kwam Judas Iskariot nog
naar Mij toe om te vragen, hoe lang Ik in zijn geheel in Kis zou blijven. .
[19] Ik zei: 'Zeven hele dagen, en
aangezien je Mij dat hebt gevraagd om m die tijdje familie te bezoeken, kun je
alvast op weg gaan!'
[20] Toen Judas Iskariot dat van Mij
hoorde, ging hij ook direct op weg.
[21] Toen deze leerling weg was,
zeiden de andere leerlingen: 'Dat was een verstandige geest, die hem dat heeft
ingegeven; en wij zijn blij dat we hem een paar dagen kwijt zijn!'
[22] Ik vroeg ook aan de andere
leerlingen of zij misschien ook hun vrouwen en kinderen wilden bezoeken.
[23] Maar dezen zeiden (de andere
leerlingen): 'Heer, onze vrouwen en kinderen zijn door U al uitstekend verzorgd
en daarom blijven wij hier, waar wij ieder ogenblik veel voor onze ziel en
geest kunnen winnen! ‘
[24] Ik zei: 'Blijf dan, en als er
iemand komt die naar Mij vraagt, onderwijs hem dan en zeg dat hij moet wachten
tot Ik met Mijn vrienden terugkom!'
[25] Daarop vroegen ook de vier Indo-joden
nog aan Mij, of ze omwille van Mij nog langer in Kis mochten blijven.
[26] Ik zei: 'Zolang jullie willen;
als jullie hart dat verlangt, doen jullie er goed aan hier te blijven!'
[27] Pas toen begaf Ik Mij met Mijn
twee vrienden naar buiten, en op een kleine heuvel vlakbij het Meer van Galilea
spraken wij over verschillende dingen op aarde en ook in de sterren, en ook
over de inwendige inrichting van de aarde en die van de oudere sterren, waar de
twee vrienden groot genoegen aan beleefden.
[1] Toen wij ongeveer een uur lang op
onze heuvel met elkaar hadden gesproken, kwamen er enkele Samaritanen naar het
dorp Kis, die bij verscheidene mensen informeerden of ze ook wisten waar Ik
Mij ophield.
[2] Eén van de dienaren van Kisjonah
zei, dat Ik Mij met Mijn leerlingen sinds gisteravond in dit dorp bevond en
waarschijnlijk in het grote hoofdgebouw verbleef.
[3] Dat maakte de Samaritanen
buitengewoon blij en opgewekt, want ze hadden al heel veel over Mij horen
vertellen, en ook dat Ik nog maar enkele dagen geleden door Samaria was
getrokken. Maar zij hadden toch niet het geluk gehad Mij ergens te zien of te
spreken. Ze lieten zich door de dienaar direct naar het huis brengen en
brandden van verlangen om Mij eindelijk eens te zien, te spreken en te horen.
[4] Toen ze de grote zaal
binnenkwamen, begroetten ze alle aanwezigen en vroegen meteen aan de eerste de
beste waar Ik was, of wie van hen de grote Meester in alle volheid van
goddelijke macht en kracht was.
[5] Thomas, aan wie het gevraagd werd,
zei: 'Vrienden, lichamelijk bevindt de Heer en Meester zich op het moment niet
onder ons, maar wel in de geest! Wat willen jullie dat Hij voor jullie zal
doen?'
[6] De Samaritanen zeiden: 'Vrienden,
wij hebben Zijn leer, en leven en handelen daar strikt naar, en sommigen van
ons hebben al de alles tot leven wekkende kracht van deze leer in zichzelf
gevonden en loven en prijzen God, omdat Hij Zich nu zo onmiskenbaar over Zijn
volkeren heeft ontfermd! Maar er zijn er velen onder ons die, evenals wij, de
grote Meester persoonlijk zouden willen zien en horen, zolang Hij nog op deze
aarde rondwandelt; maar ze hebben de gelegenheid en ook de middelen niet om Hem
achterna te reizen. Daarom hebben ze ons afgevaardigd om Hem uit aller naam te gaan
zoeken en Hem de passende dank over te brengen en de alleen aan Hem toekomende
eer te geven. Daarom zijn wij hierheen gekomen, en we zullen dit dorp niet
verlaten voordat wij in Hemzelf de Heer en Meester aller meesters begroet
zullen hebben!'
[7] Thomas zei: 'Heb dan even geduld;
het zal niet zo lang duren tot Hij komt!'
[8] Daarop gingen ze aan tafel zitten,
lieten zich wat brood en wijn geven en luisterden naar de gesprekken die onze
Rafaël met de zeven tempeldienaren en ook met de vier Indo-joden voerde, en ze
verbaasden zich over de grote wijsheid van de zogenaamde jongeman.
[9] Gabriël en Johannes spraken echter
weer in stilte met de leerlingen. Ondanks hun steeds zeer matige leefwijze
smaakte het brood en de wijn de Samaritanen heel goed; zij lieten zich daarom
meer brood en wijn geven, aten en dronken en werden daarbij heel opgewekt.
[10] Daarbij zagen ze dat Rafaël
aansluitend aan de verklaringen over verschillende dingen, die hij de zeven
tempeldienaren en de vier Indo-joden gaf, ook menig wonder deed, zoals hij al
eens eerder in Jeruzalem in het bijzijn van Joden en heidenen op de Olijfberg
had gedaan, alhoewel nu niet in die grote mate, en ze begonnen elkaar over en
weer te vragen wie die jongeman toch wel was, die daar zo wijs sprak als Salomo
en wonderen deed als Mozes. Sommigen dachten dat hij familie van Mij, anderen
echter dat hij een zeer goede leerling van Mij was. Met deze verdeelde mening
namen ze voorlopig genoegen.
[11] Rafaël begon zijn eerdergenoemde
toehoorders echter de hele aarde, de
maan, de zon, de andere planeten,
verder nog de kometen, de vaste sterren met hun planeten, het wezen van de
centraalzonnen en tenslotte ook dat van hulsgloben, de talloze aantallen ervan
in de eindeloze scheppingsruimte en het wezen van de Grote Scheppingsmens in
slechts enkele, gemakkelijk te begrijpen woorden te verklaren, en hij maakte
zijn verklaringen aanschouwelijk met beelden die hij onmiddellijk in de ruimte
van de zaal deed verschijnen, wat er natuurlijk heel veel aan bijdroeg dat de
toehoorders de verklaringen des te gemakkelijker en sneller konden begrijpen.
[12] Dat was onze Samaritanen echter
toch teveel voor iemand van wie ze dachten dat hij alleen maar een zeer goede
leerling van Mij was, en een van hen stond op van tafel, liep naar Thomas en
vroeg hem: 'Vriend, vergeef mij dat ik zo vrij ben je te vragen hoe het met
deze jongeman zit! Wie, wat is hij eigenlijk, en waar komt hij vandaan? De
woorden van zijn mond zijn wijzer dan die van Salomo, en bovendien doet hij
wonderen zoals Mozes vroeger in Egypte en in de woestijn deed!’
[13] Daarop zei Thomas: 'Vriend, heb
maar geduld tot de Heer Zelf komt, dan zal niet alleen alles over deze jongeman
jullie duidelijk worden, maar zullen jullie nog veel grotere dingen te weten
komen! Maar jullie kunnen je wel voorstellen, dat zich rond de Heer allerlei
belangrijke hemelse machten en krachten verzamelen en ons mensen op een
onderrichtende en levenwekkende manier beïnvloeden. Want de Heer is immers het
centrum van al het zijn en leven, van alle macht en kracht, alsook van alle
liefde, waarheid en wijsheid!
[14] Als jullie in de Heer geloven,
zullen jullie ook inzien dat dergelijke wezens voortdurend en altijd om Hem
heen zijn -van tijd tot tijd zichtbaar, voor lichamelijk ingestelde mensen echter
misschien niet altijd zichtbaar, maar dan toch voelbaar -en aan Zijn wil
gehoorzamen; want zij zijn zelf Zijn altijd en eeuwig werkende wil.
[15] Bovendien staat er geschreven:
'In die tijd zullen jullie de machten der hemelen naar de aarde zien afdalen;
die zullen Hem en de mensen die van goede wil zijn, dienen. De zon, de maan en
alle sterren zullen zich buigen voor Zijn heerlijkheid!' Ja, vriend, als deze
hemelse wezens ons blinde mensen niet de ogen zouden openen over de talloze
wonderen van Gods hemelen wie anders zou ons dat dan kunnen doen?
[16] Wie God werkelijk lief wil
hebben, moet ook weten hoe wonderbaar Hij ook in Zijn werken is.Wij mensen
staan wel temidden van louter wonderen Gods, en wijzelf zijn daarvan nog het
grootste wonder; als wij naar onszelf kijken, hoe wij geboren worden, dan zien
we dat wij zwak zijn, hulpeloos, geen taal hebben en zonder enige gedachte
zijn. Als een kind niet gedurende lange tijd zorgzaam verzorgd zou worden, zou
het er veel slechter met hem voorstaan dan zelfs met het meest
beklagenswaardige dier. Pas door de liefdevolle zorg van de ouders wordt een
kind mens.
[17] En ga nu eens terug naar de
eerste mens! Hoe zou die ooit verstandig, vervuld van inzicht en ook andere en
hogere kennis kunnen zijn geworden, als God hem niet door hogere, hemelse
wezens had opgevoed en Zichzelf aan hem had geopenbaard? Als God de Heer ons nu
niet in alle dingen Zelf zou onderrichten en ons zou laten zien hoever wij ons
al van de waarheid verwijderd hebben, zouden de mensen dermate verwilderen,
dat ze ver beneden de dieren zouden komen te staan.
[18] Kijk naar die tempeljoden, de
Farizeeën en schriftgeleerden! Hoe waren ze in de tijd van de eerste richters
en ook nog in de tijd van de eerste koningen en hoe zijn ze in deze tijd? Ze
zijn in alle dingen blind, dom en bovendien vol hoogmoed en alle mogelijke
boosheid, en ze haten degenen die vanuit de hemelen het licht van het ware
leven terugbrengen, en geen van hen gelooft in de Heer, maar haat en vervolgt
Hem alleen maar waar en hoe hij maar wil en kan.
[19] En kijk, dat is toch al een hoge
graad van slechte ontaarding en verwildering van de mensen! Maar als nu de
leraren van het volk op zo'n lage trap van verwildering staan, waar moet het
volk dan een hogere wijsheid vandaan krijgen, als niet de Heer Zelf zich over
het volk zou ontfermen en het nu in alle dingen door onderricht en tekenen
verlicht?
[20] Zo zie je nu dan ook deze
jongeman door woorden en wonderbaarlijke tekenen, die hij in naam van de Heer
heel gemakkelijk kan doen, de sterrenhemel verklaren voor de blinde mensen,
opdat het duistere en kwade bijgeloof uit hun harten verdwijnt en het licht
der waarheid hen verlicht! Als je daar nu eens goed over nadenkt, zal het wezen
van die jongeman je ook weldra duidelijk worden!'
[1] Toen de Samaritaan dat van Thomas
had gehoord, bedankte hij hem voor dat onderricht en liep weer naar de tafel
van zijn metgezellen, die intussen geheel en al oog en oor waren voor wat onze
Rafaël zei en deed, terwijl ze zich maar bleven verbazen over het duistere
bijgeloof van de mensen, waarmee en van waaruit ze de maan, de zon en de
overige sterren beschouwen en hun dwaasheid ook op andere mensen overdragen.
[2] En de Samaritaan die door Thomas
onderwezen was zei: 'O mijn beste vrienden! Wij zijn nog bij de oude leer van
Mozes gebleven en hebben de al te erge dwaasheden van de tempel op goede
gronden veracht en ons er daarom geheel en al van losgemaakt; maar in deze
dingen, die de jongeman nu in gemakkelijk te begrijpen bewoordingen aan de
gasten uitlegt, zijn ook wij tot nu toe niet minder blind geweest dan de
tempeldienaren in Jeruzalem, en wij kunnen de Heer dus niet dankbaar genoeg
zijn dat Hij heeft toegelaten dat wij nog op het juiste moment hier aangekomen
zijn om dit werkelijk hemelse onderricht bij te kunnen en mogen wonen.
[3] Men zegt dat ook Mozes in de
woestijn een eigen boek in goed begrijpelijke taal heeft geschreven; maar dat
zou reeds tijdens de Babylonische gevangenschap verloren zijn gegaan. En toen
later de Grieken en de Romeinen het Babylonische rijk veroverden en
verwoestten, zouden die gedenkwaardige boeken ook in de handen van de
overwinnaars terecht zijn gekomen. En zo bezitten ook wij dus alleen maar
brokstukken van de oude mozaïsche wijsheid.
[4] Maar toch heb ik verscheidene
keren met onze rabbi gesproken over de sterren aan de hemel, en hij heeft mij
veel verteld van wat hij zich via mondelinge overlevering eigen had gemaakt.
Ik heb er bij hem ook verschillende keren op aangedrongen dat hij ook tegen het
volk over dergelijke dingen moest spreken. Maar hij was van mening dat het volk
nog te zeer vast zat in het bijgeloof, dat het zich vroeger onder de Joden
eigen had gemaakt, en dat er krachtiger en machtiger leraren zouden moeten
komen die het oude bijgeloof bij het volk zouden verdelgen. Wij zien nu iemand
die ook in deze dingen een krachtiger leraar is, en we begrijpen nu ook heel
goed wat die stralende hemellichamen in de eindeloos wijdse scheppingsruimte
zijn en waarvoor ze geschapen zijn. Als wij weer thuiskomen, zullen we onze
buren daar ook zonder enige vrees of schroom over gaan vertellen, en op die
manier moet dan het oude bijgeloof te gronde worden gericht.'
[5] Daarop zei iemand anders:
'Broeder, jouw voornemen is zonder meer goed, en de mensen zouden een
paradijselijk leven hebben, als ze allemaal ver van enig bijgeloof in alle
dingen de waarheid zouden bezitten; maar niets is moeilijker uit het gemoed van
de mens weg te vagen dan zijn bijgeloof, dat hij al sinds zijn kinderjaren
heeft opgezogen, waardoor zijn fantasie met weinig moeite allerlei fantastisch
klinkende en vermakelijke drogbeelden vormt; wij zullen het met onze buren dus
niet zo gemakkelijk klaarspelen. We zullen ons dus pas ernstig iets voornemen,
als wij daar met de Heer Zelf over gesproken hebben. Hij zal ons wel zeggen wat
ons te doen staat. Laten we voorlopig al onze aandacht nog richten op wat de
wonderbaarlijke jongeman zegt en doet; want het is werkelijk heel bijzonder,
hoe er op een wenk van die jongeman allerlei lichtende bolletjes in de lucht
van de zaal ontstaan en in alle richtingen draaien en bewegen!’
[6] Na deze verstandige woorden liet
Rafaël gebeuren, dat het plastische beeld van de aarde met de goed herkenbare
maan vlakbij onze Samaritanen kwam; en ze bekeken alles met grote
oplettendheid.
[7] De belangrijkste woordvoerder zei:
'Zo - dat is dus de ware gedaante van onze aarde en die kleine die van de maan!
Welnu, die van de maan is gemakkelijker te begrijpen dan die van de aarde; want
als de aarde rondom bewoond is -zowel aan de onderkant als aan de bovenkant
-hoe kan het water dan tegen de vaste bodem van de aarde blijven, en hoe kunnen
de dieren en mensen aan de onderkant van de aarde dat, zonder dat ze eraf
vallende eeuwig diepe ruimte in? Bovendien draait de aarde in ongeveer 25 uur
om haar eigen as, waardoor dag en nacht ontstaan; en ook wisselen boven en
beneden elkaar voortdurend af, daarom is het des te moeilijker te begrijpen dat
het water en alle andere vrije lichamen niet van de aarde afvallen.
[8] Vriend, je had zeker geen ongelijk
toen je zojuist sprak over de moeilijkheid om het oude bijgeloof onder het
volk uit te delgen, want het zal nog heel wat strijd kosten, voordat het volk zal
begrijpen dat onze aarde is en bestaat zoals wij haar nu voor ons zien. En nu
zie ik ook heel goed de reden waarom onze oude rabbi -hoewel hij veel verborgen
kennis had met betrekking tot de ware gedaante en het wezen van de aarde -
niet met het volk over deze dingen wilde spreken en steeds zei, dat waardige
zielen aan de andere kant van het graf een waar licht over alles zouden
krijgen.
[9] Maar nu zou ik toch van die
jongeman zelf wel willen horen, hoe het water en al die vrije lichamen aan de
onderkant van de aarde tegen de vaste bodem daarvan kunnen blijven, zonder eraf
te vallen!'
[1] Hierop kwam Rafaël met de
Farizeeën en de vier Indo-joden naar onze weetgierige Samaritanen toe en zei:
'Jullie willen zo heel graag begrijpen hoe het water en de vrije lichamen niet,
zoals jullie zouden veronderstellen, van de aarde af kunnen vallen, maar aan de
vaste bodem ervan blijven hangen?
[2] Kijk maar eens naar een appel die
aan de boom hangt, en sla maar eens gade hoe er dikwijls allerlei insecten aan
de boven en onderkant overheen kruipen en hoe hij 's morgens aan alle kanten
met vele duizenden kleine dauwdruppeltjes omgeven is! Wie houdt dat allemaal
zodanig aan die appel vast, dat er geen diertje of dauwdruppeltje vanaf valt,
tenzij de diertjes er zelf van wegvliegen en de druppeltjes overdag door de
warme lucht verdampen?
[3] Of neem een appel en bestrooi hem
met stof, dan zal het stof, dat voor jouw ogen uit louter sterk verkleinde
vrije lichamen bestaat, van boven en van beneden eveneens door de appel worden
vastgehouden en niet vanzelf van de appel afgaan! Als je de appel wilt eten,
zul je hem eerst met enige moeite van het stof moeten reinigen.
[4] Kijk, die appel, die in verhouding
een groter en steviger lichaam is, bezit een kracht in zichzelf, die de veel
kleinere en lichtere lichamen zodanig aantrekt, dat die zich er niet van
kunnen verwijderen -behalve wanneer ze er door een evenredige kracht van
buitenaf vanaf gehaald worden.
[5] Maar wat is een appel als lichaam,
vergeleken bij het grote lichaam van de aarde? Kijk, dat bezit ook zo'n kracht
in zichzelf, dat het het water en ook alle andere vrije lichamen zodanig naar
zich toe kan trekken en kan vasthouden, dat nog geen zonnestofje zich ervan kan
verwijderen! Die kracht neemt toe met de grootte en de zwaarte van de lichamen
en de werking daarvan reikt veel verder dan de oppervlakte van de aarde; zo
wordt ook de maan nog zodanig door deze aarde vastgehouden, dat ze op aarde zou
neervallen als dat niet verhinderd werd door haar middelpuntvliedende kracht,
die haar om de aarde doet draaien.
[6] Begrijp goed wat ik jullie nu
uitgelegd heb over de aarde; want wie God werkelijk wil kennen, moet Hem ook
kennen in de uiterst wijze inrichting van Zijn werken.
[7] Wie echter bij de inrichting van
Gods werken louter verkeerde, fundamenteel onjuiste en onware opvattingen en
denkbeelden heeft, kan onmogelijk ooit een heldere, juiste en ware kennis van
God verkrijgen; en wie God niet naar waarheid kent, kan Hem ook niet werkelijk
liefhebben, eren en helemaal Zijn wil doen; dan wordt het duister in zijn ziel,
die daardoor vervolgens aan de materie gaat hangen en zich daaraan vast gaat
houden, omdat ze het innerlijke licht der waarheid kwijtgeraakt is. Het gebrek
aan kennis van de werkelijke inrichting van Gods werken is dan ook altijd de
oorzaak van afgoderij, van bijgeloof en heidendom geweest, en tenslotte van
volslagen goddeloosheid, zoals die nu onder de meeste Joden, Farizeeën en onder
de heidenen bestaat.
[8] Het arme volk wordt enerzijds met
geweld en anderzijds door bedrog in allerlei blind bijgeloof gehouden en leeft
en handelt volgens allerlei valse leren en instellingen, opdat de trage en zelf
volkomen ongelovige machthebbers op kosten van het volk zich des te meer
kunnen verlustigen en vetmesten.
[9] Maar God de Heer ziet dat
wangedrag slechts een tijdlang aan en laat intussen toch steeds vermaningen
naar de mensen uitgaan door speciaal daarvoor gewekte zieners en profeten; als
het volk en zijn leiders zich daar niet aan storen, dan komt Hij met Zijn
gericht en vaagt Hij de vuiligheid weg van de aarde. En dat gebeurt altijd,
wanneer de diepste domheid zich volledig en vrijwel overal heeft verenigd met
de zelfzuchtige slechtheid, die iedere naastenliefde met voeten treedt. Want
zolang de domheid nog als enige heerst, is die door wijs onderricht nog
gemakkelijk, zij het ook niet helemaal algemeen, tot licht om te vormen, en
God heeft geduld met de pure domheid.
[10] Maar als de eerder genoemde volkomen
slechtheid zich eenmaal aan het hoofd van de diepste domheid heeft geplaatst en
zich met alle trots en geweld teweer stelt tegen het binnendringen van het
eeuwige licht der waarheid en des levens, dan is het ook afgelopen met Gods
geduld en komt Hij met Zijn gericht - en wee dan de afvallige!
[11] Leer God dus altijd
overeenkomstig de volle waarheid kennen in Zijn werken, zoals ze zijn, en in de
meer dan wijze inrichtingen ervan, dan zal er onder jullie geen domheid en nog
minder de slechtheid daarvan vaste voet kunnen krijgen! Ik leg jullie nu dan
ook de voor jullie zichtbare werken Gods uit, opdat jullie in alle opzichten
het volle licht zullen hebben. Onthoud het en bewaar het getrouwen laat het
schijnen voor jullie treurige broeders en zusters! Want als dit licht eenmaal
weer minder zal worden onder de mensen, zal ook het aloude heidendom opnieuw en
nog erger opstaan dan ooit tevoren. Onthouden jullie dat allemaal goed!'
[12] Hierop bedankten allen Rafaël
voor zijn les; hij begaf zich weer naar zijn vroegere plaats en legde daar
allerlei dingen en verschijnselen in, op en boven de aarde uit.
[13] De Samaritanen luisterden ook met
grote aandacht naar zijn lessen en beleefden er grote vreugde aan, dat zij nu
dingen gingen verstaan en begrijpen, die tevoren nog even onbegrijpelijk voor
hen waren als de grondslag van hun eigen leven.
[14] Ook Maria luisterde heel
aandachtig naar de lessen van Rafaël en was buitengewoon onder de indruk door
de wijsheid ervan; Gabriël en Johannes Michaël verklaarden haar en de
leerlingen alles nog dieper en geestelijker dan Rafaël bij zijn toehoorders
deed en ook kon doen, omdat zij nog niet verlicht waren in de dingen van de
geest.
[15] Toen Rafaël tegen de middag klaar
was met zijn onderricht, kwamen Ik, Kisjonah en Philopold ook weer het huis
binnen, en de zeven Farizeeën met hun dienaren, de vier Indo-joden en ook Mijn
leerlingen jubelden Mij dank toe, omdat Ik toegelaten had dat zij door de drie
engelen over zulke grote en belangrijke dingen onderricht werden.
126
De Samaritanen bewonderen de verschijning van de Heer
[1] Toen de Samaritanen dat allemaal
met grote aandacht aan hun tafel hadden gehoord, zei de voornaamste spreker:
'Vrienden, dat is dus de Heer Zelf, als zichtbaar mens onder ons mensen! Wat
een heerlijke gestalte! Wat een Hemels zacht liefdesvuur straalt er uit Zijn
ogen, wat een wijsheid straalt er uit Zijn hoge voorhoofd, en tot wat voor
woorden moet Zijn heerlijke mond wel niet in staat zijn!
[2] Als je alleen maar Zijn werkelijk
verheven, heerlijke menselijke gestalte met de juiste aandacht bekijkt, kun je
er geen moment meer aan twijfelen dat er in zo'n edele menselijke vorm, zoals
die nog nooit bestaan heeft, een geest moet wonen aan wie alles mogelijk is wat
Hij maar wil. Wie van ons heeft de moed om Hem te naderen en Hem aan te
spreken? Ik, als zondig mens, heb die niet -en jullie vast nog minder!'
[3] Een ander zei: 'Je hebt wel
helemaal juist geoordeeld! Ook al zou ik niet weten dat Hij de Heer is, dan zou
Zijn te verheven en edele gestalte mij al zo'n grote eerbied inboezemen, dat
die mijn moed zou verlammen en mijn tong onbeweeglijk zou maken. Laten we
daarom maar heel rustig aan onze tafel blijven en in stilte luisteren naar wat
Hij tegen iemand zal zeggen! Hem alleen zij al onze liefde, alle eer en alle
lof!
[4] Wij wilden Hem immers alleen maar
zien en - indien mogelijk - ook horen; daarvoor zijn wij immers hierheen
gekomen! Die genade, waar wij allemaal zo vurig naar verlangd hebben, is ons
door Zijn toelating onmiskenbaar ten deel gevallen - wat zouden wij nu nog
meer willen? Als we Hem nu ook nog hebben horen spreken, zullen wij heel stil
onze rekening aan een dienaar betalen en ons daarna onmiddellijk met een blij
en dankbaar hart op de terugreis begeven; want hier begin ik mij van louter
verhevenheid en heiligheid behoorlijk ongemakkelijk te voelen. Ik begrijp
alleen niet hoe de andere mensen Hem zo zonder enige vrees durven te naderen en
zelfs met Hem durven te praten als met een ander mens. Daar is toch meer dan
menselijke moed voor nodig! En voorzover ik kan horen, praten ze met Hem ook
nog over heel onbelangrijke dingen en omstandigheden van deze wereld.'
[5] De eerste zei weer: 'Vriend, dat
is toch werkelijk verbazingwekkend! Wat zal het Hem kunnen schelen hoe de
vissen en lammeren voor het middagmaal klaargemaakt worden? En toch praten ze
daar allemaal over. Merkwaardig! Die jongeman heeft ons zojuist allemaal over
heel belangrijke en grote dingen onderricht; maar nu de Heer Zelf aanwezig is,
praten ze allemaal over het klaarmaken van het middagmaal alsof dat nu het
grootste en belangrijkste is, en de Heer spreekt daar met zichtbaar genoegen
over met de ons welbekende waard en zijn echtgenote en met die andere vrouw,
die eerder tussen de leerlingen zat. Maar ja, er hoeft toch ook niet altijd
enkel en alleen over goddelijk verheven dingen gesproken te worden. Als ze
klaar zijn met het bestellen van de maaltijd, zullen er zeker ook wel andere
dingen en kwesties ter sprake komen.'
[6] Toen wij klaar waren met de
kwalitatieve en ook de kwantitatieve voorbereiding van het middagmaal, werd
Mij door Kisjonah gevraagd hoe en wanneer men het beste kon vissen.
[7] Wij gingen aan tafel zitten,
lieten ons intussen wat brood en wijn geven, en Ik leerde Kisjonah, wanneer en
hoe men in een bepaalde tijd het best de een of andere soort vis kan vangen,
hoe ze bewaard en zodanig klaargemaakt moeten worden dat ze het best te
verdragen zijn voor de gezondheid van het lichaam en dan ook te eten zijn, waar
Kisjonah heel blij mee was.
[8] Maar onze Samaritanen, die zich in
een hoek van de zaal aan hun eigen tafel bevonden, ergerden zich om die reden
flink aan Kisjonah, en een van hen zei: 'Weet deze tollenaar en waard, die toch
al zo onvoorstelbaar rijk is, dan over niets anders te praten dan hoe hij nog
gemakkelijker en zekerder nog rijker kan worden? En de Heer legt het hem nog
heel vriendelijk en heel uitvoerig uit ook! Maar wat kunnen wij daaraan doen?
Wat de Heer welgevallig is, mag ons niet tegenstaan. Het is altijd nog
onbeschrijfelijk veel beter dan wanneer het Hem welgevallig is de een of andere
mens, wat Hij niet zelden doet, met allerlei vreselijke ziekten te kwellen,
waarover een echte Jood ook nooit mag mopperen, maar die hij met alle mogelijke
geduld en in volledige overgave aan Gods wil moet verdragen. Kortom, de Heer
is en blijft nu eenmaal de Heer, en alle mensen zijn niets, bij Hem
vergeleken!'
[9] Al zijn metgezellen gaven hem
gelijk en gedroegen zich weer heel kalm en vol eerbied in hun hoek.
127
Over het eten van allerlei vlees en vruchten
[1] Daarop vroegen de Indo-joden Mij
of het, zoals in hun land gold, in geval van nood niet ook aan een Jood
toegestaan was het vlees te eten van andere, niet echt onreine dieren, waarvan
in het boek van Mozes niet staat dat ze voor mensen eetbaar zijn, als ze goed
klaargemaakt waren.
[2] Ik legde hun dat uit en zei, dat
men desnoods het vlees van vrijwel alle dieren kan eten, maar zonder bloed en
ieder dier op zijn eigen manier klaargemaakt, zoals Ik dat ook reeds bij
andere gelegenheden uitvoerig heb beschreven.
[3] Kisjonah en de Indo-joden waren er
heel blij om dat Ik de oude instelling van Mozes met betrekking tot het eten
van vlees in zekere zin had opgeheven.
[4] De zeven Farizeeën vonden het
echter toch wat merkwaardig en de schriftgeleerde zei: 'Heer en Meester, U hebt
als enige zeker het onbetwistbare recht om de mensen wetten te geven, en ze
volgens Uw welbehagen ook weer op te heffen! Maar toch staat er ook geschreven,
dat degene die aan één wet wrikt, zich aan de hele wet vergrijpt; Want de ene
wet is de grondslag van de andere wet en derhalve ook van alle wetten. - Hoe
moet men dat opvatten?'
[5] Ik zei: ' Als jullie er geen
gewetenskwestie van hebben gemaakt om bijna alle instellingen van Mozes op te
heffen en jullie wereldzuchtige en zelfzuchtige wetten daarvoor in de plaats
te stellen - terwijl jullie toch nooit Heer en Meester waren, die alle macht in
de hemel en op aarde bezit - hoe kunnen jullie Mij nu dan vragen of er niet aan
de wet gewrikt wordt, als Ik jullie aanraad en toesta om in geval van nood
onder bepaalde voorwaarden voor de bereiding het vlees te eten van andere
dieren, waarvan Mozes de Joden niet toegestaan heeft ze te eten?!
[6] Wat bij een juiste en doelmatige
bereiding door de mond in de mens komt om zijn honger te stillen, verontreinigt
hem nooit; maar wat er vanuit het hart uit de mond komt, verkleed in woorden of
gedachten -zoals leugens, boosaardige kwaadsprekerij, meineed, smerige en
obscene taal, vloeken, lasteringen, het schenden van eer, verleiding tot
hoererij en echtbreuk, en tot allerlei zonden en kwaad verleidende woorden -dat
verontreinigt werkelijk de hele mens. Maar wat bij een goede en doelmatige
bereiding als voedsel voor het lichaam de mens binnenkomt en langs de
natuurlijke weg ook weer uit het lichaam verwijderd wordt, verontreinigt de
mens, zoals reeds gezegd, niet.
[7] Maar Ik heb toch niet gezegd dat
jullie het zo moeten doen, maar alleen dat jullie het in geval van nood zo en
zo kunnen doen, en daarmee heb Ik geen instelling van Mozes opgeheven.
[8] David, de man naar Gods hart,
heeft toch ook de toonbroden genomen, die behalve de hogepriester niemand mocht
eten, en zich ermee verzadigd toen hij honger had? Heeft hij daarmee Mozes
opgeheven?
[9] Als jullie Mijn leerlingen willen
zijn, laat jullie harten dan in het vervolg niet meer door zulke onzinnige
gedachten bekruipen en uiteindelijk zelfs helemaal gevangen nemen!’
[10] Toen de zeven dat van Mij hadden
gehoord, zagen zij hun blindheid in, bedankten Mij voor deze toelichting en
vroegen Mij dergelijke dingen voortaan niet meer.
[11] Onze Samaritanen, die dat ook
allemaal met de grootste aandacht hadden beluisterd en strenge volgelingen van
de mozaïsche leer waren, waren het er onder elkaar niet mee eens dat Ik de vier
Indo-joden toestond ook het vlees van andere dieren, zo en zo klaargemaakt, te
eten; maar toen ze hoorden wat Ik antwoordde op de blinde vraag van de zeven
verklede tempeldienaren, gaven ze Mij gelijk en prezen onder elkaar Mijn
wijsheid.
[12] De voornaamste spreker zei: 'Nu
hebben we uit Zijn mond gehoord wat men in geval van nood kan doen, zonder een
zonde te begaan; wat Hij tegen deze of gene zegt, geldt ook voor ons evenzeer
de wetten van Mozes, die eigenlijk ook niet enkel en alleen voor de Israëlieten
maar voor alle mensen op aarde gegeven zijn, en waar ieder mens zich ook naar
moet richten als hij er echt mee bekend is geraakt. Maar nu hebben wij uit Zijn
mond gehoord wat iemand in geval van nood kan en mag doen met betrekking tot
het voeden van zijn lichaam, en wij zullen ons daar in noodgevallen ook naar
weten te richten.
[13] Natuurlijk zal het onze rabbi's
niet erg aanstaan en ze zullen hun hoofd schudden, omdat zij leren dat een
echte orthodoxe Jood eerder van honger moet omkomen dan zich te verzadigen met
een spijs die volgens Mozes niet door God gezegend is. Maar door deze woorden
van de Heer zal de oude onzin moeten wijken voor het meest zuivere inzicht, dat
als een ochtendzon uit deze woorden oplicht, en iedere verstandige Samaritaan
zal daarom de liefde en wijsheid van de Heer zijn leven lang prijzen.
[14] Als iemand de Heer nu nog maar
eens vroeg of men in tijden van nood ook de verschillende vruchten en kruiden
en wortels, die de aarde vaak in zeer rijke mate voortbrengt, mits op een
bepaalde manier bereid, mag eten om daar zijn honger mee te stillen?'
[15] Toen de Samaritaan die wens had
uitgesproken, kwam Kisjonah op het idee om Mij met betrekking tot de
verschillende kruiden en vruchten van de bomen en de aarde te vragen, welke
soorten daarvan, afgezien van de tot nu toe gebruikelijke, in geval van nood
gebruikt konden worden om mensen te voeden, en hoe die dan bereid moesten
worden.
[16] Ik noemde de kruiden, de wortels
en ook de vruchten van de bomen, menige struik en ook nog verscheidene peulvruchten,
en toonde bovendien in duidelijke bewoordingen hoe dat allemaal geplant,
verzameld en bewaard moet worden, en tenslotte hoe dat allemaal bereid en door
de mensen gegeten kan worden -waarvoor allen Mij niet genoeg konden bedanken.
[1] Aangezien deze uitleg en
voorlichting bijna een uur had geduurd, was intussen het middagmaal bereid en
op tafel gezet, en wij namen het opgewekt tot ons.
[2] Tegelijkertijd werden er echter
dezelfde welbereide spijzen op de tafel van de Samaritanen gezet, en bovendien
brood en wijn in de juiste hoeveelheid.
[3] Toen de Samaritanen dat zagen,
vroegen ze aan de tafelbedienden wie dat besteld had, zonder hen eerst te
vragen of ze een middagmaal wilden hebben, waaruit dat dan moest bestaan en
voor welke prijs; want ze hadden nauwelijks genoeg geld bij zich om zo'n
voortreffelijk maal te kunnen betalen.
[4] De bedienden zeiden: 'Dat hebben
wij in opdracht van onze waard gedaan, en jullie kunnen het maal zonder zorgen
eten; want ook jullie worden hier als vrije gasten gastvrij behandeld.'
[5] Daarop bedankten de Samaritanen
Mij en Kisjonah luid.
[6] En hij gaf hun vriendelijk ten
antwoord (Kisjonah): 'Eten en drinken jullie maar, mijn beste vrienden, en
wees blij en geheel onbezorgd!'
[7] Daarop bedankten ze Mij en
Kisjonah nog eens allemaal voor zo'n grote vriendelijkheid, begonnen toen te
eten en te drinken en raakten weldra in een opgewekte en blijde stemming.
[8] Tijdens de maaltijd werd er weinig
gesproken; maar toen de maaltijd ten einde liep en de Samaritanen zich maar
bleven verbazen over de drie jongemannen aan onze tafel, omdat ze zagen dat
die aanzienlijk veel meer van de spijzen aten dan wij, zei hun woordvoerder:
'Jullie zijn allemaal even verbaasd als ik over de grote eetlust van de drie
jongemannen aan de tafel van de Heer; maar ik heb toch iets opgemerkt, wat
jullie geen van allen misschien zo is opgevallen als mij. Kijk, wat mij zo
opviel was, dat iedere spijs welke die drie naar hun mond brachten, reeds voor
hun mond zodanig oploste en vervluchtigde, dat er zelfs niet het kleinste
kruimeltje in de mond van de drie jongemannen terechtkwam.
[9] Ik heb dat helder en duidelijk
gezien en ik vermoed, dat de drie jongemannen als zeer buitengewone
geestelijke wezens door de in hen wonende macht het materiële voedsel voor het
lichaam eerst in zijn geestelijke element omzetten en het dan pas in zich
opnemen en op de een of andere bij hen passende wijze met hun wezen
verenigen.Want kijk maar eens: voor de andere gasten liggen op hun schalen de
niet opgegeten, afgeknaagde lams en kalfsbotten; maar bij die drie zien
jullie daar niets van, hoewel ze verschillende keren grote stukken met botten
erin, zowel van de lammeren als van de goed gebraden kalveren, naar hun mond
hebben gebracht.
[10] Wat ik hier bij die drie heb
waargenomen is voor mij een bewijs dat het geen lichamelijke, maar puur
geestelijke wezens moeten zijn en dat ze hun lichamen alleen voor onze ogen
zolang in stand houden als de Heer dat ter wille van de mensen toelaat en het
zo wil hebben -Heb ik gelijk of niet?'
[11] Een ander zei:'Ja,ja, dat heb je
werkelijk heel juist opgemerkt, en jouw beoordeling van deze kwestie klopt
helemaal. En aangezien dat vast en zeker zo is, is het ook duidelijk dat die
ene jongeman, die ons tevoren de sterrenhemel en onze aarde en hun uiterlijke
en inwendige vorm en hoedanigheid heeft laten zien, terwijl hij ze samen met de
sterren uit de lucht schiep, vervuld is van de geestkracht van de Heer en geen
materiële kost nodig heeft om zijn onsterfelijke lichaam in stand te houden;
maar als hij voor onze ogen schijnbaar iets ervan tot zich neemt, dan zet hij
het direct om in zijn geestelijke element, waardoor hij zichzelf
mogelijkerwijs in een materieellichaam aan ons kan vertonen.
[12] Want ik ben zelf allang van
mening dat alle materie in zichzelf ook geheel geestelijk is en door de
wijsheid en almacht van God in allerlei vormen zichtbaar en voor onze
uiterlijke zintuigen voelbaar wordt, en de reme en vanuit God machtige geesten
zullen de materie overeenkomstig de volle innerlijke waarheid waarschijnlijk
alleen maar zien zoals ze is, en niet zoals ze zich aan onze afgestompte
zintuigen voordoet.
[13] Ja,ja, wij leven nu temidden van
louter wonderen, en toch wil de zielen.blindheid de mensen niet verlaten;
naast de grootste, meest levende lichten uit de hemelen schrijdt het duistere
bijgeloof en ook het volkomen ongeloof voort, en de machten der hemelen zijn
niet in staat ze te vernietigen! Maar als het nu bij de mensen niet licht wil
worden, nu ze de hoogste waarheden en de wonderen daarvan bij de oerbron kunnen
zien en onderzoeken, hoe duister zal het dan wel niet weer onder de mensen
worden als ze over deze dingen, die nu voor onze ogen gebeuren, enkel van mond
tot mond bericht zullen krijgen? Zullen ze aan die pure overleveringen wel een
vast geloof hechten, terwijl ze nu niet geloven wat er voor hun ogen is en
gebeurt? Dat kan ik nauwelijks geloven.
[14] Ja, er zullen in iedere tijd wel
door God verlichte mensen zijn, die als lichten voor de andere mensen zullen
rondgaan - maar zullen de vele blinden en wereldse geleerden acht op hen slaan?
Ze zullen hen voor dwazen uitschelden en als het kan zo snel mogelijk
vervolgen.
[15] O, de verspreiders van deze leer,
die nu werkelijk lichamelijk vanuit de hemelen op ons toekomt, zullen het niet
gemakkelijk hebben, ook niet als ze met de macht van deze drie jongemannen
begiftigd zouden zijn! Want men zal hen uitmaken voor overspannen bedriegers en
bovendien voor magiërs uit de school van de Essenen en derhalve ook voor
leugenaars, bedriegers en volksopruiers en hen vervolgen en martelen.
[16] Dat is zo mijn mening; want hoe
helderder op een dag de zon schijnt, des te pijnlijk duisterder wordt dikwijls
de daarop volgende nacht, waarin duistere onweerswolken de sterren van de
hemel dicht bedekken. Maar de Heer zij alle lof, omdat wij waardig waren deze
zeer heldere dag mee te maken en daarop voor de ogen van de Heer te wandelen! ,
[17] Allen zeiden: 'Ja, de Heer alleen
zij alle lof en eer daarvoor, en Zijn liefde en genade blijve voortaan bij
alle mensen die goed van hart en van goede wil zijn!'
[1] Toen stond Ik op van Mijn stoel en
begaf Mij naar de tafel van de Samaritanen, die ook haastig van hun stoelen
opstonden en met diepe eerbied tegen Mij zeiden (de Samaritanen): 'O Heer,
Heer! Wij zijn zondaars en niet waardig dat Uzelf naar onze tafel komt, maar
spreek slechts één woord over ons uit, opdat wij sterk worden in Uw licht!'
[2] Ik zei: 'Laat die al te grote
eerbied voor Mij achterwege, en groei in plaats daarvan in de juiste en ware
liefde voor Mij! Want God de Heer boven alles lief te hebben, is veel meer en
geldt als veel groter dan God boven alles te vrezen. Een overdreven vrees voor
God verwijdert de mens steeds meer van God en is uiteindelijk het slechte zaad,
waaruit mettertijd het heidendom opgroeit met het hele afgodendom, bijgeloof en
tenslotte het volledige ongeloof.
[3] Met de volle liefde nadert de mens
God echter steeds meer, hij wordt vertrouwelijk met Hem en verlangt naar Hem,
en wordt zodoende steeds meer vervuld van de geest Gods; want de voortdurend
toenemende en vertrouwelijker wordende liefde voor God is de ware en levende
geest Gods in de mens en de geest van het eeuwige leven in de ziel. Daarom is
een zondaar die zich uit liefde voor God bekeert, God dan ook meer nabij en Hem
liever dan negenennegentig zeer godvrezende mensen, die nog nooit tegen een wet
hebben gezondigd en als rechtvaardigen zodoende nooit boete hebben hoeven doen.
[4] Kijk eens naar een kind, dat een
grote vrees voor zijn ouders koestert, omdat zij het vanwege zijn kinderlijke
stoutheid misschien een paar keer te streng hebben gestraft! Zo'n kind zal zijn
ouders dan wel gehoorzamen, maar niet zozeer uit liefde als veeleer uit vrees
voor de straf die het te wachten staat als het nog een keer tegen de wil van de
ouders zou zondigen. De nabijheid van zijn ouders gaat zo'n kind mettertijd ook
tegenstaan, en het probeert zich uit die voor hem onaangename toestand te
bevrijden door het ouderlijk huis te verlaten en in verre vreemde streken zijn
geluk, zijn rust en zijn behaaglijkheid te zoeken -en het keert daarvan pas
met angst en beven berouwvol naar de ouders terug, als het in den vreemde het
tegendeel heeft aangetroffen van wat het dacht te vinden.
[5] Diezelfde ouders hebben echter nog
een kind, dat minder bang voor hen is, maar hen in plaats daarvan steeds meer
liefheeft, zich niet zoveel aantrekt van enkele terechtwijzingen en zijn fouten
dus niet uit een steeds toenemende angst voor de strengheid van zijn ouders,
maar uit zijn eigen steeds groeiende liefde voor hen aflegt en hun wil doet.
[6] Welk van de twee kinderen zal de
grootste lieveling van de ouders zijn, denken jullie?'
[7] De woordvoerder zei: 'Natuurlijk
het kind dat minder vrees voor zijn ouders koestert, maar in plaats daarvan
meer liefde en een kinderlijk vertrouwen in hen heeft!'
[8] Ik zei: 'Je hebt goed geoordeeld
en Mij het juiste antwoord gegeven; zo moeten ook jullie als het kind zijn dat zijn
ouders meer liefheeft dan vreest, en heb God dus lief als de eeuwige Vader van
alle mensen, meer dan dat jullie Hem vrezen als een onverbiddelijke rechter,
dan zullen jullie ook niet meer zo'n grote vrees of schroom hebben voor Mijn
aanwezigheid bij jullie als dat tot nu toe het geval was!
[9] Neem maar van Mij aan, dat God ook
de zeer vreesachtige kinderen liefheeft; maar wat het kinderlijke, onbevangen
vertrouwen tegenover Hem betreft, moeten er dikwijls heel kromme wegen
bewandeld worden; zonder dat vertrouwen kan een ziel nooit volledig aan God
gelijk en zelfstandig vrij in God zalig worden, en langs de genoemde kromme
wegen kan een ziel dat ook maar met moeite bereiken. Alleen grote nood kan
zulke kinderen op de juiste weg terug naar het huis der liefde van zijn ouders
brengen.
[10] Omdat kinderen door de van boven
komende tuchtigingen in plaats van beter, alleen maar slechter gemaakt worden,
komen die tuchtigingen ook maar zelden voor en alleen dan, wanneer alle
liefdevolle pogingen stukgelopen zijn op de blinde eigenzinnigheid van de
mensen; daarom heeft God altijd zo'n buitengewoon groot geduld met de eigendunk
van de mensen, om ze niet door voortdurend te straffen nog meer van Zich te
vervreemden dan ze zichzelf al doen.
[11] Maar als God de mensen eenmaal
met de tuchtroede in Zijn hand heeft moeten bezoeken, dan biedt Hij hun in Zijn
andere hand, al is het ook wat verhuld, Zijn hart aan, opdat ze inzien dat God
de Vader, zelfs al heeft Hij de tuchtroede in Zijn hand, hun toch met alle
liefde tegemoet komt, zoals dat nu ook voor jullie ogen het geval is.
[12] Maar Ik voeg er nog iets aan toe
en onthouden jullie dat allemaal goed! Wie bij een bepaald werk te bang is dat
hij wellicht een fout zal begaan, waardoor het werk nadeel berokkend wordt ten
aanzien van het te bereiken doel zal ook niet zelden grove fouten maken. Maar
wie met plezier en liefde werkt, zonder een al te angstige vrees om mogelijk
fouten te maken, die zal het werk goed afgaan, en men zal er waarschijnlijk
geen fouten van betekenis in ontdekken; want de juiste liefde met het juiste
vertrouwen is niet blind zoals de heidense wereldse geleerden denken, maar ze
ziet veel scherper dan het scherpste wereldse verstand met zijn al te angstige
geweten.
[13] Al heeft de liefde hier en daar
ook een fout gemaakt, dan maakt ze die door zichzelf snel en gemakkelijk weer
goed; maar als het verstand met zijn angst een fout heeft begaan, dan verliest
het alle vertrouwen in zichzelf en vindt dikwijls heel lang geen middel waarmee
de fout weer helemaal goedgemaakt zou kunnen worden.
[14] Daarmee wil Ik jullie echter niet
vertellen dat een mens daarom zijn verstand en zijn geweten helemaal aan de
kant moet zetten - verre daarvan. Maar zich helemaal door het verstand en een
overdreven angstige vrees voor het maken van fouten te laten beheersen en
regelrecht te twijfelen aan de veel betere werking van de liefde en het
vertrouwen daarvan, dat is toch zeker in hoge mate blind en onnozel.
[15] Als jullie dat nu goed hebben
begrepen, zullen jullie Mijn aanwezigheid ook gemakkelijk kunnen verdragen en
dan zullen jullie niet meer in jezelf de wens hebben om uit louter vrees en
schroom voor Mij zo snel mogelijk weer hier vandaan te gaan!’
[16] Na deze vriendelijke les van Mij veranderden
de Samaritanen helemaal, ze bedankten Mij voor dit onderricht en werden heel
vertrouwelijk.
[17] En De voornaamste spreker zei: 'O
Heer en Meester van alle dingen en al het leven! Alleen een grote liefde voor U
heeft ons hier gebracht, omdat wij gehoord hadden dat hier of in Nazareth
betrouwbare inlichtingen te verkrijgen waren over waar U verblijft, en zo zijn
wij in goed vertrouwen hierheen gereisd. Welnu, in plaats van de informatie
die wij verwachtten, namelijk waar U zou verblijven, hebben wij tot onze grote
verrassing direct Uzelf ontmoet, en die verrassing heeft ons vervuld van een
zeer grote vrees voor Uw eindeloze heerlijkheid. Maar nu hebt U onze zeker niet
onredelijke en ook met onterechte vrees in één keer in een vertrouwelijke liefde
veranderd, en daarom zullen ook wij hier blijven zolang U hier blijft, en U
volgen - als U dat wilt - waar. U ook maar heen gaat; want ook wij zouden heel
graag Uw leerlingen en uitdragers van Uw levende woord willen worden.'
[18] Ik zei: 'Daarom heb Ik ook gewild
dat jullie Mij moesten gaan zoeken; want Ik ken jullie heel goed en ook jullie
geest. Maar eet en drink nu verder; daarna zullen we verder met elkaar
spreken!’
[19] Daar waren allen mee tevreden en
aten en dronken nu zonder schroom verder, en Ik ging weer naar Mijn plaats.
[1] Toen Ik weer op Mijn plaats zat
tussen Mijn leerlingen, prezen dezen de Samaritanen en hun ijver.
[2] Ook Maria, die evenals Jozef een
strenge Jodin was en veel op had met de tempel - hoewel in Mijn tijd niet meer
zoveel als voorheen - verwonderde zich over de trouwe gezindheid van deze Joden
en over de kracht van het geloof van de Samaritanen, en zei tenslotte: 'Als die
de tempel zouden bewaken en leiden - wat helaas niet zo is - zou de oude ark
weer vervuld zijn van de geest des Heren, tot heil van Jeruzalem en van alle
Joden, en de engelen zouden de maagden in de tempel voeden met hemelse kost,
zoals dat zo'n dertig jaar geleden nog gebeurde bij de vrome Simeon en de
grijze Anna, die de maagden van de tempel moest verzorgen. Maar sinds de vrome
Zacharias door de afgunst van de Farizeeën gewurgd werd toen hij de offers aan
God kwam wijden met gebed en reukwerk, is de oude ark in verval geraakt en de
geest des Heren verdwenen. Weliswaar heeft men een nieuwe ark vervaardigd, maar
de geest des Heren keert daar nooit meer in terug; maar wel woont daar de geest
van leugen, bedrog, afgunst,jaloezie en laster, hoogmoed en boosaardige
heerszucht.
[3] Maar bij de Samaritanen, over wie
door de tempel vele duizenden van de afschuwelijkste banvloeken zijn
uitgesproken, woont de geest des Heren, zoals nu duidelijk gebleken is, en die
zal hen niet verlaten zolang ze blijven zoals ze nu zijn. Ik heb zelf vroeger
geen vrede met hen kunnen vinden, omdat ze zich van de tempel hebben
losgemaakt; maar van nu af aan wil ik hen tot mijn vrienden rekenen, en hun
Gerizim staat hoog boven de tempel van Salomo.'
[4] Allen prezen de woorden van Maria,
en er kwam een Samaritaan naar ons toe die zei: 'Luister, vrienden van de Heer,
wie is toch deze lieflijke vrouw, die nu in een hoge geestesgesteldheid
geprofeteerd heeft?'
[5] En
Gabriël, die naast Maria zat, zei: 'Dit is de vrouw van wie geschreven staat:
'Zie, een maagd zal ons een zoon baren! Zijn naam zal Immanuel zijn, en in Hem
zal God waarachtig met ons zijn!'
[6] Kijk nu naar de Heer in ons midden
- Hij is Immanuel, dus de ene en enig ware God met ons! En nu weet je ook wie
deze vrouw is; ga het ook aan je vrienden vertellen!’
[7] Toen
boog de Samaritaan, ging naar zijn metgezellen en bracht het hu? over. En ze
stonden allemaal op, kwamen naar ons toe en begroetten Maria met plechtige,
lieflijke woorden. .
[8] Maar Maria zei tegen hen: 'Ik was
en ben slechts een uitverkoren maagd van de Heer; en dat ik werd wat ik ben,
was Zijn wil. Prijs dus niet mij, maar geef altijd God alleen de eer! Wat de
Zoon van de Allerhoogste, die één met Hem is, zal zeggen, doe dat!'
[9] Daarop groetten ze Maria nog een
keer en bedankten Mij en Kisjonah voor het goede middagmaal. Pas na hun
dankbetuiging vroegen ze Mij wat ze nu moesten doen.
[10] Ik zei: 'Rust nu nog een poosje,
net als wij; daarna zullen jullie wel te horen krijgen wat jullie tot de avond
te doen staat!'
[11] Daarop begaven ze zich weer naar
hun tafel en spraken met elkaar over verschillende tekstgedeelten uit de
profeten, waarin melding wordt gemaakt van de vrouw die een zoon zal baren,
voor wiens naam en macht elke knie zich zal buigen.
[12] Na een poosje aan onze tafel
gerust te hebben stond Ik op en zei: 'Het is niet goed als een mens een dag
werkeloos doorbrengt; daarom zullen ook wij nu onze rust tot de avond
veranderen in echte werkzaamheid!
[13] Kijk, de visbewaarplaatsen van
onze vriend Kisjonah zijn nu een heel stuk leger geworden en daarom zullen we
gaan vissen en al zijn bewaarplaatsen met de vissen vullen! We zullen allemaal
meehelpen bij dit werk!'
[1] Kisjonah vond dit een fijn
voorstel, omdat hij inderdaad al een tekort had, met name aan edele vissen.
[2] Maar enkelen van zijn aanwezige
bedienden en knechten zeiden: 'Vandaag zal het overdag niet zo goed lukken met
vissen; want ten eerste zijn de meeste vissersbarken en boten die nog in
bruikbare staat zijn, reeds drie dagen geleden vanwege de vissen ergens over
het meer uitgevaren, hebben bijna al het tuig dat voor het vissen nodig is
meegenomen en zijn tot op dit moment nog niet teruggekeerd, wat wel te
begrijpen is, aangezien het een slechte tijd is om te vissen, en ten tweede is
het meer nu te wild en dan gaan de vissen naar de diepte en vermijden de
ondiepe plaatsen langs de oever. Waar moeten we nu bruikbare schepen vandaan
halen, waarmee we ons op het wild golvende water kunnen wagen?'
[3] Ik zei: 'Wat Ik jullie zeg doe
dat, dan zullen we geen vergeefs werk hebben begaan!’
[4] Toen stond iedereen op, ook de
Samaritanen, en wij gingen naar buiten naar de nabijgelegen oever van het meer.
[5] Toen wij bij de oever waren, waar
grote golven tegenaan sloegen, zei Kisjonah, en ook Philopold, tegen Mij: 'Heer
en Meester! Mijn knechten hebben in natuurlijk opzicht toch een heel juiste
opmerking gemaakt - zonder goede schepen en deugdelijke, sterke netten zal er
op een natuurlijke manier niet veel te beginnen zijn. Voor U, o Heer, is
natuurlijk niets onmogelijk, maar wij mensen kunnen alleen iets met veel
moeite tot stand brengen, als de gelegenheid en de omstandigheden daarvoor
gunstig en aanwezig zijn.
[6] Ik zei: 'Juist onder deze
omstandigheden die voor het vissen het meest ongunstig zijn, heb Ik jullie mee
naar buiten genomen, om jullie de macht van het levende geloof te tonen. Neem
de oude netten, die daar aan de hekken langs de oever hangen, en klim in de
twee oude boten die hier aan de oever liggen, werp de netten in het water en
wees gelovig, dan zullen we in korte tijd een grote hoeveelheid van de beste
vissen krijgen!'
[7] De oude boten waren echter voor de
helft volgelopen met water, en de knechten en ook Mijn leerlingen begonnen met
het uitscheppen van het binnengedrongen water en stopten enkele lekke plekken
met lappen dicht, om de boten enigszins bruikbaar te maken; de Samaritanen
begonnen inderhaast de beschadigde netten zo goed mogelijk te repareren, en op
die manier ontstond er een redelijk bruikbaar vistuig. Een deel van de
knechten haalde een benodigd aantal vaatjes, om de gevangen vissen in te kunnen
leggen, en ze zo naar de grote bassins te kunnen brengen.
[8] Toen alles zover in orde was,
stapten enkele van Mijn leerlingen met de knechten in de overigens tamelijk
ruime boten, stootten die een eindje van de oever en lieten het tussen de twee
boten uitgespreide net in het water zakken, en na enkele ogenblikken was het
reeds dermate gevuld met de edelste vissen, dat de knechten er van schrokken;
want ze konden het net vanwege het zware gewicht niet naar de oever brengen en
begonnen om hulp te roepen. Toen stapten de Samaritanen het water in, dat op
de plaats waar de boten lagen nauwelijks een halve manslengte diep was, en
hielpen de leerlingen en de knechten de vissen naar de oever te brengen.
Ongeveer honderd mensen waren ruim een uur bezig, voor alle vissen in de
daarvoor bestemde bassins gebracht waren.
[9] Toen de vissen op hun plaats waren
gebracht, zei Ik tegen Kisjonah, die zich evenals Philopold buitengewoon
verwonderde over deze meer dan rijke vangst:' Als e het oude net nog een keer
gevuld wilt hebben met allerlei soorten vissen, die in het water van dit meer
leven, laat het net dan net als deze eerste keer in het water zakken, want nu
is het de beste tijd om te vissen! Want als de zon naar de kim begint te
neigen, komen de vissen in deze tijd en in het water van dit meer dichter bij
de oevers.'
[10] Kisjonah zei: 'O Heer en Meester,
met die ene trek ben ik al meer dan tevreden; maar als U het wilt en het werk
met Uw genade niet te zwaar is voor de mensen, kan het net nog wel een keer
uitgegooid worden!’
[11] De knechten, de leerlingen en ook
de Samaritanen zeiden tegen Kisjonah: 'O beste vriend, niet slechts één keer,
maar nog verschillende keren zullen wij het net in het water gooien, als de
Heer en jij het goed vinden; want met zo'n winst is het werk die kleine moeite
wel waard!'
[12] Ik zei: 'Welnu, doe dan nog een
keer wat jullie al gedaan hebben! Maar als jullie deze keer de trek gemaakt
hebben, moet je de soorten zo sorteren, dat jullie de roofvissen, die jullie
deze keer ook in het net zullen krijgen, van de edele vissen scheiden en ze
daarna in een aparte bak leggen; want de roofvissen zijn schadelijk voor de
edelvissen, zoals ook de wolven schadelijk zijn voor de schapen!’
[13] Kisjonah zei: 'Heer, ik dank U
voor deze raad! Tot nu toe hebben mijn knechten en vissers de vissen
uitgesorteerd, en zeiden: 'Wat in het meer bij elkaar leeft, kan ook in de
bewaarplaats bij elkaar leven!' Maar Ik heb mijzelf er al verscheidene keren
van overtuigd dat de roofvissen en de zachtere edelvissen elkaar slecht
verdragen, maar mijn mensen wilden dat niet toegeven; maar omdat ze het nu uit
Uw mond hebben gehoord, zullen ze in het vervolg ook de verstandigste weg
kiezen, tot hun en mijn voordeel!'
[14] Iedereen zei: 'Ja, wat de Heer
zegt willen wij ook doen; want alleen Hij kent en weet alles tot op de bodem! ,
[15] Hierna klommen de leerlingen en
de knechten nogmaals in de twee boten en wierpen net als eerst het net in het
water. Binnen enkele ogenblikken was het weer zo meer dan vol, maar nu met
verschillende soorten vis, dat onze Samaritanen opnieuw het water in gingen en
de vissers moesten helpen het overvolle net naar de oever te brengen.
[16] Toen het net weer naar de oever
was gebracht, begon het uithalen en sorteren van de vissen, waarvan het
grootste deel nu uit roofvissen bestond, en daar werd een grote bak mee gevuld;
maar ook werden de verschillende soorten edelvissen gesorteerd en iedere soort
in een aparte bak gedaan.
[17] Daarna werd het net weer uit het
water gehaald en aan het hek gehangen om te drogen, en de twee boten werden
aan de oever vastgemaakt. Terwijl wij zo aan het vissen waren had de zon de
horizon bereikt, en Kisjonah vond dat we nu wel weer naar huis konden gaan,
omdat het in deze herfsttijd als gevolg van de na zonsondergang stevig waaiende
winden vaak flink koud werd aan het water.
[18] Ik zei: 'Vriend, maak je daar
geen zorgen om; want zoals alles liggen ook de warmte en de koelte in Mijn
hand! We zullen hier de terugkeer van jouw schepen afwachten en zien wat voor
winst zij je zullen brengen.'
[19] Kisjonah zei: 'Heer en Meester,
daar verwacht ik niet veel van; want daags voor de sabbat zijn ze in de
richting van Jesaïra vertrokken. Daar zullen ze weinig gewerkt hebben. Gisteren
was het sabbat, dus een volledige rustdag; vandaag is het de dag na de sabbat,
ook een dag waarop niet veel gewerkt wordt. Er zou dus een wonder gebeurd
moeten zijn als mijn veertien schepen enige winst zouden meebrengen; bovendien
zie ik nog van geen enkele kant een mij bekend schip op deze oever aansturen.'
[20] Ik zei: 'Vriend, je denkt
weliswaar heel logisch; maar jouw denken is van tijd tot tijd nog sterker dan
je geloof! Kijk daar, waar de drie engelen zich tijdens ons vissen in gezelschap
van de moeder van Mijn lichaam bevonden. Zie, ze zijn onzichtbaar geworden toen
de zon helemaal onderging en zij hebben je schepen met allerlei goede vissen
helpen vullen. En voordat je zeven keer om hebt gekeken, zullen jouw veertien
schepen zichtbaar worden! Ieder schip zal honderd vissen meebrengen.'
[21] Toen Ik dat tegen Kisjonah zei,
kwamen in de vallende schemering de schepen ook in zicht, en het duurde
nauwelijks een half uur, of de schepen waren al bij de oever.
[22] De hoofdschipper kwam onmiddellijk
uit zijn schip, begroette ons en was buitengewoon blij toen hij Mij ook in het
gezelschap zag; want hij kende Mij van vroeger, en zei: 'Ja, nu is alles mij
duidelijk! Toen wij eergisteren de inhammen voorbij Jesaïra doorzochten, omdat
daar altijd de meeste vis zit, vonden we niet één enkele vis, want een harde
zuidenwind dreef ze naar de diepte. Kortom, we hebben tot laat in de nacht met
behulp van fakkels gewerkt, maar het was allemaal totaal vergeefse moeite.
Gisteren was het sabbat, toen mochten we niet werken; vandaag waren we al heel
vroeg in de ochtend aan het werk en hebben ongeveer negen uur lang aan één stuk
door gevist, maar ook zonder enig resultaat. Toen ik zag dat al onze arbeid en
inspanning vergeefs waren, heb ik het sein gegeven om weer naar huis te varen.
[23] Maar toen wij ons op het door mij
gegeven sein gereed maakten om naar huis te varen, verschenen er drie prachtige
jongemannen aan de oever, die wilden dat ik hen in mijn schip liet. Ik heb ze
ook zonder het minste bezwaar opgenomen. Toen ik hun vroeg waar ze heen wilden
varen, zeiden ze: 'Wij zijn niet gekomen om met jou over dit meer ergens heen
te varen, maar o m jullie te helpen met vissen; want jullie hebben bijna twee
dagen lang gevist en geen vangst gedaan. Laat jullie netten daarom nog een keer
in het water zakken, dan zullen jullie een goede vangst doen!' Dat deden wij,
het werk verliep vlot, en binnen enkele ogenblikken waren onze netten gevuld
met alle soorten van de mooiste vissen!
[24] Maar hoe moesten we zoveel vissen
nu in korte tijd in de draagvaatjes krijgen? De drie jongemannen hielpen ons,
en voor wij het wisten waren alle vissen in de draagvaatjes gebracht. Daarna
verdwenen de drie plotseling, en er stak een harde wind op die onze schepen in
de richting hierheen blies.
[25] Toen ik deze oever zag, die ik
goed ken, en ook al kon onderscheiden dat daar behoorlijk veel mensen stonden,
zei ik tegen mijn schippers: 'De grote Heiland uit Nazareth moet in Kis zijn,
want de driejongemannen, die ons op zo'n wonderbaarlijke wijze de vissen hebben
bezorgd, waren onmiskenbaar drie machtige geesten, die steeds tot Zijn dienst
bereid zijn. De grote Heiland en Meester heeft onze heer lief en heeft tot zijn
voordeel door Zijn dienstbare geesten een teken gedaan op zijn schepen!'
[26] Toen ik nu aan wal ging, zag ik
al gauw dat mijn vermoeden bewaarheid is. En nu dank ik U, o grote Zoon van God
en Meester van alle meesters, voor de aan ons bewezen onschatbare weldaad. Aan
U zij onze eer en alle eer aan God in de hoogte der hoogten!
[27] Maar nu is het zaak, nu het nog
tamelijk licht is, om voor de vissen te zorgen!'
[28] Ik zei: 'Doe dat, doe ze in de
bassins, ieder apart; doe de roofvissen niet bij de edelvissen, maar doe ze in
de bak die daarvoor ingericht is! Daarna kunnen jullie je ter ruste begeven!'
[29] Toen de dienaren de draagvaatjes
met de vissen uit de schepen hadden getild, bekeek Kisjonah ze, en hij stond
buitengewoon verbaasd over het aantal en de edele soort vissen, waarvan er niet
één minder dan vijf pond woog.
[30] Daarop zei Ik: 'Laten we nu weer
naar huis gaan, aangezien we ook deze dag goed hebben doorgebracht tot heil en
stichting van de mensen, en laat jij, vriend Kisjonah, een sober avondmaal voor
ons klaarmaken!'
[31] Toen begaven wij ons direct naar
huis, en er werd veel over de gebeurtenissen van de dag gesproken.
[1] Ik sprak met de vier Indo-joden
nog over veel dingen, en gaf hun aanwijzingen hoe ze datgene, wat ze bij Mij
hadden gezien en gehoord, aan hun landgenoten moesten meedelen, zodat het
vruchten zou afwerpen voor het bereiken van het eeuwige leven van de ziel.
Daarna legde Ik de twee mannen de handen op en verleende hun de kracht om door
handoplegging in Mijn naam zieken te genezen en bezetenen van hun boze geesten
te bevrijden. De vier bedankten Mij van ganser harte voor deze genade en
loofden Mijn goedheid.
[2] Ook de zeven tempeldienaren
vroegen Mij of Ik hun die genade wilde verlenen, opdat zij de mensen in het
land van Cham met Mijn hulp gemakkelijker tot de kennis van de ene, enig ware
God en tot geloof in Mij en Mijn woord konden brengen.
[3] Ik zei: 'Bij jullie hoeft dat niet
op dit moment; maar deze vier vertrekken morgen reeds in alle vroegte, en
daarom verleen Ik hun de kracht om zieken te genezen reeds vanavond. Bovendien
zijn ze al langer bij Mij dan jullie en in alles goed onderricht, zodat ze nu
precies weten wat ze moeten doen, en hun zielen zijn rein en zonder zonde, en
de hun verleende kracht blijft in hen;jullie zielen zijn echter nog behept met
vele zwakheden, die jullie door ware zelfverloochening eerst kwijt moeten
raken, omdat de kracht die Ik jullie verleen anders niet in jullie zou blijven
- want wil Mijn genade in een vat blijven, dan moet het duurzaam, stevig, goed
en rein zijn. Jullie zullen dat binnenkort nog wel bereiken, als het in jullie
en voor jullie de juiste tijd is!'
[4] Daar namen de zeven genoegen mee
en bedankten Mij voor deze les en belofte. Daarop gingen ze naar hun plaatsen
en namen wat brood en wijn tot zich. Nu kwamen echter ook de Samaritanen bij
Mij en vroegen Mij of het raadzaam was om de mensen in deze uiterst bijgelovige
tijd behalve het evangelie voor ziel en geest ook het evangelie dat ze van de
jongeman hadden gehoord en goed hadden begrepen, namelijk over de dingen en
verschijnselen in de grote wereld der natuur, aan hun broeders te verkondigen
en hun een juist licht te geven over alle dwaasheden waarin de mensen van tijd
tot tijd steeds meer verstrikt waren geraakt - wat met name kwam door de zelfzuchtige
en hebzuchtige priesters, die het blinde volk door allerlei nieuw bedachte
bedrieglijke kunsten en door loze gefantaseerde woorden en leringen van iedere
waarheid hadden weten af te brengen.
[5] Ik zei: 'Mijn beste vrienden, als
jullie de mensen in Mijn naam beginnen te onderrichten en te vormen, zeg dan
eerst: 'De ware vrede zij met jullie! Want het rijk Gods is bij jullie nabij
gekomen!'
[6] Leer hun dan waar het rijk Gods
uit bestaat, en wat een mens moet doen om het rijk Gods reeds op deze aarde en
nog meer aan gene zijde deelachtig te worden; dat weten jullie allemaal heel
goed, omdat ten eerste Ikzelf en daarna ook verscheidene door Mij uitgezonden
leerlingen Mijn leer in duidelijke woorden reeds bij jullie hebben verkondigd.
[7] Als jullie op die manier de harten
en zielen van de mensen gelouterd en gereinigd hebben, dan kunnen jullie hun
ook de dingen in de natuurlijke wereld verklaren om hun verstand terug te
brengen in de staat van oerwaarheid en hun gemoed van al het bijgeloof te
reinigen. Dat is des te noodzakelijker, omdat een mens die verkeerde inzichten
heeft over de door God geschapen werken God ook nooit goed kan leren kennen, en
dus ook niet zichzelf en evenmin zijn naaste.
[8] Waar het echter aan deze kennis
ontbreekt, zal het ook ontbreken aan de verlangde ware liefde voor God en
eveneens aan de liefde voor de naaste. Want als iemand zijn naaste niet
liefheeft, die hij toch ziet als een wezen zoals hijzelf, hoe zal hij God dan
liefhebben, die hij met de ogen van zijn lichaam niet kan zien?
[9] De mens kan God alleen maar met de
ogen van zijn geest zien, enkellangs de zuivere en waarachtige weg van inzicht
in de geschapen dingen en Zijn liefdevolle en wijze orde daarin, en Hem dan ook
boven alles liefhebben; en wie God boven alles liefheeft, kent vanuit die
liefde ook zichzelf en zijn naaste en zal Gods evenbeeld in zijn naaste
evenzeer liefhebben en achten als in zichzelf.
[10] Maar het is een juiste en ware
vooronderstelling van jullie, dat men er zorgvuldig naartoe moet werken dat
uiteindelijk al het bijgeloof bij de mensen verdwijnt; want zolang er nog een
vonkje waangeloof het menselijke gemoed belast, is de mens niet vrij en kan hij
door dat vonkje tot vele, grove dwalingen vervallen. Daarom kan alleen de
volkomen zuivere waarheid de mens volkomen vrij maken en dus ook hier en aan
gene zijde volkomen gelukkig en zalig maken.
[11] Het rijk Gods, dat in Mij in deze
wereld is gekomen, is die meest zuivere en volmaakte waarheid, zoals Ik ook de
Weg, de Waarheid en het Leven Zelfben, waar Ik jullie overal toch al meer dan
voldoende bewijzen van heb gegeven en wat nu al vele duizenden mensen, Joden en
heidenen, uit alle windstreken weten en ook vast geloven.
[12] Onthoud echter goed dat het
altijd gemakkelijker is om de mens over een of andere kwestie iets op het
gebied van zijn kennis mee te delen, dan zijn gemoed te bewegen tot een vast,
onwankelbaar geloof! Daarom moeten jullie ook veel meer streven naar het
vestigen van een levend geloof dan naar louter kennis; want in kennis alleen
is het leven niet, maar wel in het zuivere en door de werken der liefde levende
geloof.
[13] Kennis, hoe zuiver ook, is een
afspiegeling van de dingen en hun orde in deze wereld die, zoals ze nu is,
vergankelijk is evenals alle dingen in, op en boven haar; maar de dingen van
het geloof zijn een waar licht uit de hemelen, ze zijn ten diepste eigen aan
het gemoed, de ziel en haar geest, en zijn onsterfelijk en onvergankelijk.
[14] Ik zeg jullie allemaal: deze voor
jullie zichtbare hemel, bestaande uit maan, zon en alle sterren, zal eens
vergaan; maar Mijn woorden en degene die ze gelooft zullen niet vergaan, maar
eeuwig bestaan!
[15] Daarmee wil Ik echter niet zeggen
dat jullie ter wille van het levende geloof bij de mensen datgene wat men
zuivere wetenschap noemt, buiten beschouwing moeten laten; want de mens kan pas
iets geloven als hij er iets van gehoord of er kennis van gekregen heeft. Als
de mens over een goede, ware zaak eenmaal een zuivere, betrouwbare en ware
mededeling en welbeproefde kennis heeft verkregen, dan moet hij zich niet
tevreden stellen met de pure kennis, maar die opnemen in zijn levende geloof en
volgens de grondbeginselen daarvan handelen; als hij dat doet, zal de zuivere
wetenschap hem ook ware, levende en onvergankelijke vruchten opleveren. Daarom
zullen jullie, die nu met grote aandacht naar Mijn woorden luisteren, ook pas
volledig inzien dat het Gods woorden zijn, als jullie er geheel en al naar
zullen leven en handelen.
[16] Ik ken de Samaritanen goed en hun
velerlei goede eigenschappen zijn Mij niet onbekend, maar er bestaan onder hen
ook heel veel misvattingen, waar ze vaak hardnekkiger aan vasthouden dan de heidenen
aan die van hen; daarom zullen jullie ter wille van Mijn naam en Mijn leer ook
menige harde strijd te verduren krijgen. Want het wereldse verstand van de
mensen begrijpt de innerlijke dingen van de geest en van de levende waarheid
niet en beschouwt diegenen als dwazen, die hem daarover vertellen, en hij
vervolgt hen ook waar hij maar kan. Maar jullie moeten je daar niets van
aantrekken en de waarheid onderwijzen, zoals die door Mij in jullie hart en
mond wordt gelegd; dan zullen jullie tenslotte vele goede vruchten voor Mijn
rijk vergaren, en jullie loon zal later in Mijn rijk niet klein zijn!
[17] Luister zelf niet naar de
bedreigingen en duistere woorden van jullie rabbi's, die zich erg laten
voorstaan op hun verborgen wijsheid, die weinig volkomen waars bevat, maar
houd vast aan wat jullie van Mij hebben gehoord, dan zullen jullie menige rabbi
naar Mij toekeren!
[18] Als jullie je echter in enig
opzicht door hen laten intimideren, zullen jullie met de beste wil van de
wereld weinig goeds van belang verrichten. Hiermee heb Ik jullie nu alles
gezegd wat jullie in Mijn naam moeten doen om Mijn rijk ook onder jullie
zegenrijk te verbreiden.
[19] Jullie zullen weldra van de
wereld vele dingen horen. De herder zal gedood worden en de schapen zullen uit
angst verstrooid raken. Erger je dan niet aan Mij, word niet kleinmoedig en
wankel niet in je geloof; want ook al zal Ik deze wereld lichamelijk verlaten,
dan zal Ik toch in de geest bij de Mijnen blijven tot aan het einde der wereld
en zal Ik Mijzelf altijd getrouw openbaren aan degenen die Mij liefhebben en
zich aan Mijn geboden houden.
[20] Ik zal jullie niet als wezen in
deze wereld achterlaten, maar waar er ook maar twee of drie in Mijn naam bij
elkaar zullen komen, daar zal Ik in hun midden zijn; en wat jullie dan de
Vader, die in Mij is zoals Ik in Hem, in Mijn naam zullen vragen, zal jullie
ook gegeven worden.
[21] Laat jullie gemoed daarom niet
verdrietig en angstig worden, als jullie zullen horen dat Ik, de Heer Zelf, Mij
door de wereld heb laten verdeemoedigen en via de smalste en doornigste weg
uit deze wereld naar Mijn hemelen ben overgegaan; want kijk, dat moet allemaal
zo gebeuren, opdat de maat van de slechte wereld vol wordt en het gericht, dat
haar voorspeld is, over haar komt.
[22] Ik zeg jullie dit nu van tevoren,
opdat jullie, wanneer jullie daarover zullen horen, daar niet ontsteld door
raken of je zelf ergeren aan Mij.Want als jullie werkelijk Mijn leerlingen en
verspreiders van Mijn rijk op aarde willen zijn, moeten jullie ook in alles
stevig worden en nooit gaan wankelen.'
[1] Toen Ik deze toespraak tot de
Samaritanen beëindigd had, werd ook het avondmaal, dat reeds klaargemaakt was,
in schalen op tafel gezet. De zeven tempeldienaren gingen aan een tafel zitten
die voor hen was klaargezet, en de Samaritanen aan de tafel die in de hoek van
de zaal voor hen gedekt was, en vervolgens namen we allemaal de maaltijd tot
ons, die voor het merendeel uit uitstekend bereide vissen bestond, en dronken
de wijn.
[2] Toen de maaltijd na een uur
beëindigd was en de wijn de tongen weer losser maakte, kwamen er een paar
Samaritanen naar Mij toe die Mij eerst luid met welgekozen woorden uit naam van
allen dank brachten voor de leer die hun was gegeven. Daarna vroeg de ene Mij,
of zij als Mijn leerlingen in geval van nood ook in Mijn naam tekenen zouden
kunnen doen.
[3] Ik zei tegen hen: 'Dat zal ten
eerste afhangen van de sterkte van jullie geloof, en ten tweede heb Ik jullie
toch al overduidelijk de volkomen ware verzekering gegeven dat jullie alles
gegeven wordt, waar jullie de Vader in Mijn naam om zullen vragen.Welke
verzekering moet Ik jullie nu nog meer geven?'
[4] Toen de twee dat hoorden, bogen ze
diep voor Mij en gingen weer naar hun metgezellen.
[5] Na dit korte gesprek, waarna er
verder niets van betekenis voorviel, begaven wij ons ter ruste en sliepen tot
de ochtend, deze keer op goede rustbedden.
[6] Daarna bleef Ik met Mijn
leerlingen nog zeven dagen in Kis. Ook de zeven Farizeeën bleven, samen met hun
dienaren, en behalve hen ook de Samaritanen, en zij werden door Mijn leerlingen
volkomen in Mijn leer onderwezen; alleen de vier Indo-joden vertrokken vroeg in
de ochtend weer naar hun land langs een andere weg, die veel korter was.
[7] Om te zorgen dat ze niet konden
verdwalen, wekte Ik het van tevoren al sterk ontwikkelde innerlijke gezicht van
het meisje, en zei dat zij hun drieën als leider moest dienen, waar ze het ook
helemaal mee eens waren; na het ochtendmaal vertrokken ze nog voor zonsopgang,
nadat ze Mij eerst van ganser harte hadden bedankt voor de leer en voor de
verleende genade en omdat ze van Kisjonah en ook van de zeven tempeldienaren,
die veel goud bezaten, rijkelijk waren bedacht.
[8] Wat Ik daarna gedurende die zeven
dagen in Kis deed zal Ik heel in het kort aanhalen, om te zorgen dat er geen
lacune ontstaat in de vertelling over Mijn doen en laten op aarde.
[9] Zes dagen bracht Ik met Kisjonah
en Philopold nu eens in Kane ( een grensplaats) in Samaria en dan weer in Kis
door, bij welke gelegenheid Ik de mensen die naar ons toekwamen onderwees en
verschillende zieken genas en met Mijn twee begeleiders ook over vele
natuurlijke dingen sprak en hen onderwees.
[10] De zevende dag sterkte Ik eerst
de zeven Farizeeën en ook hun dienaren, waarvan iedere Farizeeër er zeven had,
en stuurde hen naar Opper-Egypte via Tyrus, waar ze zich in Mijn naam bij
Cyrenius moesten melden; deze gaf hun een geleidebrief en verschafte hun een
reisgelegenheid over water naar Egypte.
[11] Nadat de Farizeeën op deze manier
gemakkelijk op weg gezonden waren, wendde Ik Mij tot de Samaritanen, die met
dertig mensen waren, sterkte hen en stuurde hen naar hun eigen land om daar
allen die nog blind en doof waren de ogen en de oren te openen. En toen
vertrokken ze.
[12] Toen Ik Mij tegen de middag
gereed begon te maken om verder te reizen, vroegen Kisjonah, onze Philopold en
ook Maria Mij om nog tot de volgende morgen te blijven.
[13] Ik zei: 'Tegen de liefde moet men
zich nooit verzetten; Ik zal dus weliswaar niet tot morgen bij jullie blijven
- omdat Ik vóór alles de wil moet vervullen van Degene die Mij in deze wereld
gezonden heeft -maar Ik wil toch wel tot na de middag bij jullie blijven; en
dus, vriend Kisjonah, kun je nog een middagmaal voor ons laten klaarmaken!'
[14] Dat deed Kisjonah natuurlijk met
het grootste genoegen van de wereld.
[15] Wij gingen aan tafel zitten,
namen brood en wijn en versterkten ons.
134
De Heer vertelt over Zijn verzoeking in de woestijn
(Matth.
4:1-11)
[1] Nu vroeg de wijze Philopold Mij:
'Heer en Meester volliefde, wijsheid en kracht! Wij hebben uit Uw waarachtig
goddelijke mond zoveel gehoord over wat U hebt gedaan, maar over Uw eerste
daden, toen U Uw aardse ouderlijk huis verliet, weten wij helemaal niets. Ik
heb met Maria, de moeder van Uw lichaam, en ook met Joël en Uw andere
lichamelijke aardse broeders over Uw hele jeugd gesproken, en wat ik heb
gehoord -vanaf Uw wonderbaarlijke komst op deze aarde, in het lichaam van
Maria tot aan Uw dertigste aardse levensjaar -heb ik getrouw in de Griekse taal
in een gedenkboek opgeschreven, zonder ook maar iets toe te voegen of weg te
laten.
[2] Zo heb ik er ook - natuurlijk als
louter brokstukken - alles aan toegevoegd wat ikzelf hier eens aan Uw zijde
heb meegemaakt en wat ik van betrouwbare oog en oorgetuigen van vele andere
kanten en plaatsen heb vernomen, en dat in een apart boek opgeschreven. Maar
tot iets meer dan drie maanden na Uw dertigste jaar en de dag van Uw vertrek
uit Nazareth heb ik van niemand kunnen horen waar U in die allereerste tijd
bent geweest en wat U hebt gedaan.
[3] Vanaf het moment dat U Zich door
Johannes in de rivier de Jordaan met water hebt laten dopen, weet ik wel het
een en ander, evenals over de roeping van Uw eerste leerlingen; maar, zoals
gezegd, over de zojuist genoemde allereerste tijd ben ik ondanks al mijn
inspanningen geen letter over Uw verblijf en Uw daden te weten gekomen.
[4] Als stille beschrijver van Uw hele
aardse leven en werken is mij er buitengewoon veel aan gelegen, dat mij ook
iets bekend gemaakt wordt over Uw leven en Uw werken in die eerste tijd van Uw
ambt als leraar, waarover ook Uw oudste leerlingen niets weten te vertellen; en
dat kan eigenlijk niemand anders dan alleen U, o Heer en Meester.Als U mij daar
een aantal dingen over zou willen vertellen, zou dat voor mij een grote en
uiterst waardevolle genadegave van U zijn!'
[5] Ik zei: 'Ik ken je goede ijver
voor Mij en prijs je als een echte vriend van Mijn hart; maar over die eerste
tijd, waarin Ik door de geest van de Vader in Mij naar een woestijn bij de
Jordaan ben geleid, daar veertig dagen heb gevast en Mij noodgedwongen met
wortels en wilde honing heb gevoed, en waar Ik, toen Mijn lichaam na veertig
dagen zo gevast te hebben erge honger begon te krijgen, door een boze geest,
een duivel van de eerste orde, drie keer verzocht ben, vertel Ik echt niet
graag meer dan Ik nu al gedaan heb. En het zou geen haarbreed verschil maken
voor het heil van hun ziel als de mensen er meer over zouden weten.'
[6] Philopold zei: 'Maar, Heer en
Meester, hoe kon U Zichzelf door een aartsduivel laten verzoeken, en hoe heeft
hij U ook maar enigszins kunnen benaderen? Want tussen U en een duivel bestaat
door Uw wijsheid en macht immers zo'n grote kloof, dat daar eeuwig nooit een
boze geest overheen zou kunnen komen? Wie was die meer dan vermetele boze geest
eigenlijk? O Heer en Meester, nu U mij al zoveel hebt verteld, vraag ik U mij
daar toch wat meer en preciezer over te vertellen!’
[7] Ik zei: 'Er bestaan weliswaar geen
oergeschapen aartsduivels zoals jullie je die voorstellen - maar toch is alles
in de materiële wereld in zijn oerelement zoveel als een oergeschapen
aartsduivel, en daarom is het hetzelfde of men nu zegt dat men door de wereld
of de materiële lusten van het vlees verzocht wordt, of door deze of gene
aartsduivel; en wie zich door de wereld en zijn vlees te sterk gevangen laat
nemen, diens ziel is dan ook een persoonlijke duivel en leeft na de dood van
zijn lichaam verder in een constante verbinding met de slechte, nog ongegiste
materiële geesten, en haar streven blijft dan evenals haar liefde boosaardig en
ze tracht haar boosaardige liefde voortdurend te bevredigen.
[8] Dat soort duivels kunnen
natuurlijk niet over de onmetelijke kloof tussen Mij en hen heenkomen; maar
omdat Ik nu Zelf in deze wereld ben gekomen, die op zichzelf vol gericht en
derhalve vol duivels is, heb Ik door een vleselijk lichaam aan te nemen vanuit
de diepste diepte van Mijn erbarmen voor een bepaalde tijd een brug over de
genoemde kloof gebouwd, zonder welke brug geen mens van deze aarde ooit de ware
en volle zaligheid zou kunnen bereiken. Het spreekt dan ook vanzelf dat een
duivel evenals een mens, al is hij nog zo slecht, Mij over deze brug kan
benaderen en Mij in zijn volslagen blindheid ook kan verzoeken en op de
vreselijkste manier kan vervolgen, alhoewel ze niets kunnen uitrichten tegen
Mijn macht, maar alleen zelf meer en meer te gronde gaan. Dat zul je zeker wel
begrijpen?
[9] En zie, vriend, zo was het dan ook
voor een duivel mogelijk om Mij te verzoeken in die tijd waar jij het over
hebt!
[10] Maar opdat je nog iets meer te weten
komt over deze gebeurtenis, die jou natuurlijk wat wonderbaarlijk in de oren
klinkt, zal Ik je nog in het kort vertellen hoe Ik verzocht werd, - luister
dus!
[11] Toen Ik eenmaal ongeveer drie
weken in de woestijn had gevast, om Mij geheel en al van alles en iedereen af
te wenden en Mijn lichaam in alles meer in overeenstemming met Mijzelf te
brengen dan mogelijk was in de tijd dat Ik als timmerman veel samen was met
Mijn pleegvader Jozef en zijn zonen uit zijn eerste huwelijk, en toen Ik,
alleen van wortels en wilde honing uit de woestijn levend, erge honger begon te
krijgen en Ik in Mijn lichaam een sterke behoefte voelde om brood te eten,
kwam de verzoeker in de gedaante van een ernstige en wereldwijze magiër voor
Mij staan en zei: 'Heer en Meester, ik ken U, en weet dat U, wat Uw lichaam
betreft, Gods Zoon bent! Waarom kwelt U zichzelf met honger in deze ellendige
woestijn, terwijl alle schatten van alle werelden en hemelen U ten dienste
staan?! Maar als U die niet wilt gebruiken, omdat U ter wille van de armzalige
mensen ook een mens wilde worden, om een lichtend voorbeeld van uiterste
onthouding en nuchterheid voor hen te zijn om hen zodoende meer gelijk aan U te
kunnen maken, dan kunt u van die vele stenen hier toch brood maken - dat kunt U
toch, en niemand kan U hier zien - en eet dan eens een keer flink, zodat U
helemaal genoeg heeft!’
[12] Maar Ik zei heel ernstig:
'Luister eens, jij die het waagt om Mij, jouw Heer van eeuwigheid, te
verzoeken! Mijn lichaam is nu ook een mens, behept met de behoeften van ieder
mens in deze wereld; maar weet en begrijp dat de mens niet zozeer van het brood
van deze aarde leeft, maar veeleer van ieder woord dat uit Gods mond komt! Ook
voor jullie zou nu de overbrugging naar het eeuwige leven mogelijk zijn
gemaakt; maar jullie zouden je nu beter zelf kunnen verdeemoedigen en Mij om
vergeving van jullie zonden vragen, dan zouden jullie geholpen zijn!'
[13] Na deze woorden van Mij verliet
de verleider Mij voor een paar dagen, alsof hij die vermaning ter harte wilde
nemen en zich er tenslotte naar wilde richten. Maar dat was niet zo; al gauw
kwam hij nogmaals naar Mij toe en zei: 'Heer en Meester, U weet dat ik vol hoogmoed
en vol heerszucht ben; maar ik wil van U, nu U Zichzelf in deze woestijn
verdeemoedigt, de juiste deemoed leren. Laat U dus nu - wat voor ons
gemakkelijk is - op de hoogste tinne van de tempel plaatsen, dan zal ik daar
verder met U praten!'
[14] Ik zei: 'Door jouw onmacht zal Ik
Mij daar niet laten neerzetten; maar Ikzelf wil het nu zo - en wij bevinden ons
al ter plaatse! Nu kun je verder praten!’
[15] Toen Ik dat tegen de verzoeker
zei, zei hij tegen Mij: 'Heer en Meester, als U wat Uw lichaam betreft
werkelijk Gods Zoon bent, laat U dan vanaf deze hoogte naar beneden vallen, dan
zal God Zijn engelen zeker gebieden U op hun machtige handen te dragen, opdat U
met geen enkel lichaamsdeel tegen een steen stoot!’
[16] Toen zei Ik tegen de verzoeker: 'Jij
moet je wel voor Mij, jouw God en Heer, verdeemoedigen, maar niet Ik voor jou,
door een sprong in deze diepte! Daarmee bereik je eeuwig geen deemoed en
verbetering. Deze poging van jou heeft je werkelijk niets opgeleverd, ga daarom
weg!'
[17] Daarop verliet de verzoeker Mij
en, gedragen door Mijn macht, bevond Ik Mij ogenblikkelijk weer in Mijn
woestijn, waar het evenwel niet zo aangenaam was om te verblijven.
[18] Na een paar dagen verscheen de
verleider nog een keer voor Mij, en Ik vroeg hem: 'Wat wil jij, onverbeterlijke
duivel, nu voor de derde keer van Mij?’
[19] De verleider zei: 'Heer en
Meester! Ga nu met mij mee naar een hoge berg! Daar wil ik de deemoed van U
leren en mijn leven beteren!'
[20] Ik ging met hem mee een hoge berg
op en zei: 'Wat wil je hier nu van Mij?’
[21] De verzoeker zei: 'Heer en
Meester, verdeemoedig, U eerst Zelf,voor mij, dan zal ik mij daarna voor U
verdeemoedigen! Kijk, al die mooie en rijke landen zal ik U geven, als U eerst
voor mij op de knieën valt en mij aanbidt!'
[22] Toen zei Ik: 'Nu heb Ik genoeg
van je! Wijk nu van Mij, satan! Want er staat geschreven: 'Gij zult alleen God,
uw Heer, aanbidden en Hem dienen en Hem niet verzoeken!'
[23] Daarop week de verzoeker voor
altijd van Mij; en in plaats daarvan kwamen er vele legioenen engelen uit de
hemelen naar Mij toe en ze dienden Mij.
[24] Daarmee nam Ik dan ook afscheid
van de woestijn, nam ook al enkele leerlingen bij Mij en liet Mij toen ook door
Johannes dopen in de rivier de Jordaan. Vanaf dat moment nam Ik de andere
leerlingen op, die voor het merendeel vissers waren, en reisde met hen van de
ene plaats naar de andere.
[25] Nu heb jij, vriend Philopold,
datgene wat jou nog ontbrak. Als Mijn oude leerlingen dat ook willen
opschrijven, kunnen ze dat doen.'
[26] Mijn Mattheus had dat ook nog in
Kis opgeschreven, omdat hij vaardiger was in het schrijven dan de andere
leerlingen, die konden schrijven.
De Heer in Jesaïra
135
Het vertrek van Kis naar Jesaïra
[1] Toen dat allemaal snel en
gemakkelijk gedaan was, stond het middagmaal ook klaar. Wij namen het tot ons
en maakten ons toen direct klaar voor vertrek. Kisjonah, Maria, Joël en
Philopold wilden Mij begeleiden tot aan de plaats, die Ik van plan was als
volgende te bezoeken.
[2] Ik zei: 'Laten we dan per schip
naar Jesaïra varen! Wat daar moet gebeuren zullen we zien aan de vrije wil van
de mensen daar. En nu gaan we vertrekken!'
[3] Daarop gingen we naar de oever,
begeleid door al het personeel van Kisjonah, stapten in twee schepen en voeren
met een gunstige wind, die de schippers het roeien veel gemakkelijker maakte,
in de richting van het plaatsje Jesaïra, dat wij na een paar uur bereikten.
[4] Toen we op de oever waren, zei
Kisjonah tegen Mij: 'O Heer en Meester, het komt mij voor dat U bij deze
gelegenheid die ene, nog altijd zeer werelds ingestelde leerling Judas Iskariot
kwijtgeraakt bent! Want toen hij wegging vroeg hij U hoelang U bij mij zou
blijven, om bijtijds weer terug te komen; maar hij is niet gekomen, omdat hij
wellicht de een of andere voordelige geldhandel belangrijker vond dan U?'
[5] Ik zei:
'Dat laatste is wel het geval, maar hij zal ons weldra achterna komen. Want hij
is bijna een uur na ons vertrek in Kis aangekomen; hij kreeg te horen waar wij
heen gereisd zijn, heeft direct een schip gehuurd en zal ons hier inhalen, nog
voor er een uur voorbij zal zijn. Maar als hij komt, besteed dan niet veel
aandacht aan hem, hoewel hij jullie veel zal willen vertellen. Zeg tegen hem:
'Bespaar jezelf onnodig gepraat; want de Heer weet alles!' Dan zal hij weldra
stil worden.' ..
[6] Toen Ik dat tegen Kisjonah had
gezegd, werden al Mijn leerlingen bijna wrevelig en zeiden: 'Maar zo komen we
toch nooit van die lastige man af!'
[7] Ik zei:
'Wat Ik verdraag, moeten jullie ook verdragen! In deze wereld gaat het nu
eenmaal niet anders! Het lichaam is voor de ziel ook een grote en vaak
drukkende last; maar ze moet het toch verdragen, ook al wordt het, met name op
hogere leeftijd, nog zo gebrekkig.
[8] Kijk eens naar een nog zo
zorgvuldig verzorgd korenveld, of jullie tussen het koren helemaal geen onkruid
zullen vinden. Zoals Ik de eerste verzoeker in de woestijn moest verdragen - en
pas toen hij helemaal van Mij week, kwamen er engelen naar Mij toe die Mijn
lichaam sterkten - moeten we nu aan het einde van Mijn aardse tijd ook de
tweede verzoeker verdragen.
[9] Ik heb jullie immers bij een
bepaalde gelegenheid al eens duidelijk gezegd dat een van jullie een duivel is,
en jullie hebben in jezelf wel begrepen wie Ik bedoeld heb. Maar toch heb Ik daarom
nooit tegen hem gezegd dat hij weg moet gaan; want ook de duivel heeft zijn
vrije wil, die hem niet wordt afgenomen.Als hij met ons mee wil gaan, staat
hem dat vrij; als hij echter weg wil blijven, dan kan hij wegblijven. Maar of
hij nu weggaat of blijft, wij zullen hem niet met lede ogen aankijken.'
[10] Alle leerlingen namen deze
woorden van Mij ter harte en wij begaven ons naar het plaatsje, en wel naar de
waard bij wie Ik al een keer Mijn intrek had genomen.
[11] Toen wij het huis naderden, zagen
en herkenden de waard, zijn vrouwen zijn kinderen ons en kwamen ons
onmiddellijk met grote blijdschap tegemoet.
[12] Toen de waard bij Mij was, boog
hij diep voor Mij en zei: '0 goede Heer en Meester, hoe vaak heb ik al niet
naar U gevraagd en verlangt en hoe vaak de vurige wens gehad om U, het grootste
heil van alle rechtschapen mensen, nog slechts één keer in mijn leven te zien,
te spreken en in Mijn huis te herbergen; maar zo'n hoge genade van U wilde mij
niet ten deel vallen. Hoe groot mijn blijdschap nu is, nu U mij deze genade
toch eindelijk eenmaal hebt waardig geacht, kan ik niet met woorden zeggen!
Maar nu U, o geliefde Heer en Meester, naar mij toe bent gekomen, zult U toch
ook wel een paar dagen bij mij willen blijven? Ik zal er graag alles voor over
hebben om het verblijf voor U en al Uw zeker meer dan zalige vrienden zo aangenaam
mogelijk te maken!'
[13] Ik zei: 'Vriend, waar Ik harten
vind zoals bij jou, daar blijf Ik graag - daar kun je heel zeker van zijn; en
als Ik niet met Mijn lichaam steeds op een plaats kan blijven, dan blijf Ik
toch met Mijn geest steeds bij de mensen die Mij liefhebben zoals jij dat
doet! Maar vandaag en morgen zal Ik ook met Mijn lichaam bij jou blijven.
Overmorgen vroeg moet Ik echter toch verder reizen; want er zijn nog veel
mensen die op Mij wachten, opdat Ik hen help. Maar laat nu voor ons allemaal
een sober avondmaal aanrichten - wat echter nog geen haast heeft, omdat de zon
nog tamelijk hoog boven de horizon staat!'
[14] Na deze woorden van Mij zei de
waard direct tegen zijn vrouw wat ze moest doen.
[15] De vrouw bedankte Mij voor deze
opdracht, maar vroeg Mij of zij Maria, die de vrouw al lang goed kende, direct
mee naar binnen mocht nemen, omdat ze graag over verschillende dingen met haar
wilde praten, aangezien ze al lange tijd niet meer het geluk had gehad de
waardigste der moeders te zien en te spreken.
[16] Ik zei: 'Beste vrouw, ook Mijn
moeder heeft haar vrije wil en Ik kan niet tegen haar zeggen: 'Doe dit of doe
dat!' - Als zij wil kan ze jou dat plezier zeker doen; want wat zij doet is
steeds wel gedaan, en Ik beleef steeds grote vreugde aan wat zij wil en wat zij
doet.'
[17] Daarop liep de vrouw naar Maria
toe en vroeg haar dat genoegen te doen, en Maria ging direct met de vrouw mee
naar huis en hielp haar bij het bereiden van een goed avondmaal.
[18] Wij gingen echter nog vlakbij de
oever in het gras liggen en keken hoe een paar vissers zich afmatten om vissen
te vangen, maar er bijna geen in hun net kregen.
[19] Kisjonah merkte dat ook op en zei
tegen Mij: 'O Heer en Meester, precies zo zal het twee dagen geleden, of
eigenlijk de dag voor de sabbat, en gisteren, de dag na de sabbat, onze vissers
vergaan zijn, totdat uiteindelijk Uw genade tot hen kwam en hun netten met
vissen vulde!'
[20] De waard zei: 'Beste, oude
vriend, ik heb jouw vissers bezig gezien en had echt van harte met hen te doen.
Maar tenslotte kwamen er drie wondermooie jongemannen naar de oever, en wel
juist naar die plek, en vroegen of ze in een schip mochten stappen. Toen voer
een schip dat dicht bij hen lag naar de oever, nam de jongemannen op en voer
weer naar de andere schepen. Toen zeiden de drie jongemannen echter tegen de
vissers dat ze hun netten nog een keer in het water moesten laten zakken, en
het resultaat daarvan was volkomen wonderbaarlijk. Voor deze vissers zouden
dergelijke bijzondere jongemannen nu een begerenswaardige verschijning zijn!
Maar of de jongemannen met jouw vissers, vriend Kisjonah, naar Kis zijn
gevaren, of dat ze als een droom verdwenen zijn, kan ikje niet zeggen. Na de
visvangst heb ik er in ieder geval niet één meer op het een of andere schip
gezien. Wie die drie jongemannen toch wel geweest mogen zijn?'
[21] Kisjonah zei: 'Mijn vriend, waar
de Heer persoonlijk aanwezig is, zijn ook Zijn hemelse, met alle macht
toegeruste dienaren niet ver weg! Die drie jongemannen zijn ook gisteren van 's
morgens vroeg tot zonsondergang bij mij in huis geweest en hebben de leerlingen
van de Heer en ook andere mensen die bij mij waren gekomen en van goede wil
waren, in allerlei dingen onderwezen. Toen ze 's avonds echter plotseling van
ons weggingen, heb jij vast op hetzelfde ogenblik hier gezien hoe ze mijn
vissers behulpzaam waren bij die rijke vangst. En dat wilde de Heer allemaal
zo! Want zonder Zijn wil kan je geen haar gekrenkt worden en kan geen mus van
het dak wegvliegen.'
[22] De waard zei: 'Nu heb je naar
mijn hart gesproken! Toen Ik gisteren thuis over de drie jongemannen vertelde,
zei iedereen bijna eenstemmig: ' Als er zich hier en daar buitengewone dingen
voor gaan doen en gebeuren, staat ons weldra een bezoek van de Heer te wachten.
Moge Hij ons de genade geven dat Hij ons Zijn bezoek ook waardig acht!' En ik
zei tenslotte: ' Amen, de wil van de Heer geschiede! Moge Hij komen, weldra
komen en ons van alle kwaad verlossen!' En zie, nu is Hij bij ons!'
[23] Nu begon de waard van blijdschap
te huilen en kon een poosje niet spreken. Maar Ik sterkte hem, waarop hij zijn
natuurlijke gemoedsrust herwon en weer kon spreken.
[1] De beklagenswaardige vissers
merkten ons echter ook op, en een van hen stapte in een boot, voer naar ons toe
en bekeek ons, om te weten te komen wie wij waren. Toen hij de waard onder ons
ontdekte, dacht hij bij zichzelf dat het bekenden van hem waren, stelde daarom
verder geen vragen en wilde weer naar de vissers terugvaren.
[2] Maar Ik zei tegen hem: 'Vriend,
kom maar helemaal bij ons aan land, dan zal Ik je iets heel bijzonders zeggen!'
[3] Toen keerde de bootsman weer om,
stootte tegen de vaste oever, bond de boot met een touw aan een meerpaal vast,
stapte kordaat naar Mij toe en vroeg Mij: 'Goede man, hier ben ik! Wat voor
bijzonders heb je mij dan te vertellen? Spreek, want ik heb geen tijd om lang
te wachten, aangezien de dag al ten einde begint te lopen en wij de hele dag
nog maar weinig vis hebben gevangen!'
[4] Ik zei: 'Als je in Mij zou
geloven, zou Ik jou en je metgezellen aan een rijke vangst kunnen helpen! Maar
dan zou je morgen naar Mij toe moeten komen en Mij volgen!'
[5] De visser zei: 'Goede man, waarom
zou ik nu in jou moeten geloven, en wat moet ik van je geloven? Ik kan me toch
niet herinneren dat ik je ooit ergens heb gezien, en weet dus ook niet wie je
bent. Maak je eerst aan mij bekend, dan zal ik je geloven. Maar of ik morgen
naar je toe kom en je dan zal volgen waar je ook heengaat, dat hangt niet van
mij af, maar van degenen voor wier levensonderhoud ik moet zorgen. Wat is het,
dat ik van je moet geloven?'
[6] Ik zei: 'Heb je nog niets gehoord
over die man die in Nazareth is opgestaan en nu alle mensen het eeuwige
Godsrijk brengt en het uit eigen macht ook geeft aan allen die in Hem geloven
en Zijn leer als een volkomen zuiver, levend Godswoord willen aannemen?'
[7] De bootsman zei: 'Beste man, over
de grote Heiland Jezus van Nazareth heb ik al veel gehoord en ik geloof ook in
Hem, hoewel ik Hem nog nooit ergens heb gezien! Als jij het misschien bent, zeg
het mij dan, dan zal ik voor je knielen en je aanbidden; want met die Heiland
is God de Heer als het ware in één persoon zichtbaar verenigd, zoals ik heb
gehoord van mensen die met Hem te maken hebben gehad en ook Zijn leerlingen
zijn geworden.'
[8] Ik zei: 'Als je dan in Jezus van
Nazareth gelooft, en dat in Hem de volheid van Gods geest lichamelijk woont,
keer dan nu rustig naar je vissers terug en werp jullie net nog een keer in het
water; en als jullie dan een rijke vangst hebben gedaan, zal je wel een licht
opgaan, waaruit je gemakkelijk kunt opmaken wie Ik ben, en dan zul je vandaag
nog naar Mij toe komen en je door Mij met de geest der waarheid en des levens
laten dopen. Maar vraag nu niet verder, maar doe wat Ik je heb aangeraden!'
[9] Daarop boog de visser voor Mij,
stapte snel in zijn boot, voer behendig terug naar zijn makkers, die al aanstalten
begonnen te maken hun netten binnen te halen, en vertelde hen wat Ik hem
aangeraden had.
[10] Toen riepen ze allemaal luid,
zodat wij het op de oever konden horen: 'Heil Degene die jou die raad heeft
gegeven! Hijzelf is Degene in wie wij geloven! Wat hij jou heeft aangeraden
willen wij doen! Hosanna de hoge Zoon van David, die tot onze redding gekomen
is in de naam van de Heer! En nu veel geluk in Zijn naam -laten wij de netten
uitgooien!'
[11] Toen gooiden ze hun netten uit en
binnen enkele ogenblikken werden die met zoveel vissen gevuld, dat de netten ze
nauwelijks konden bevatten, en de vissers, die met zo'n man of twintig waren,
hadden meer dan een uur werk om alle vissen uit de netten in de draagvaatjes
over te brengen.
[12] Toen ze klaar waren met het werk,
begonnen ze te juichen en ze prezen God, die Zijn naam in de Zoon van David
zozeer verheerlijkt had, en met hun rijke vangst voeren ze naar hun kleine
dorpje, dat vlakbij het plaatsje Jesaïra lag.
[13] Toen ze met hun rijke buit thuis
aankwamen en hun verwanten zagen met wat voor grote hoeveelheid vissen ze thuis
waren gekomen, kwam er geen eind aan de verbazing. En de verwanten zeiden:
'Luister, zoveel vissen, en voor het merendeel enkel edele vissen, hebben
jullie zelfs in de meest gunstige tijd nog nooit gevangen! Er moet een wonder
voor jullie zijn gedaan door een of ander vroom en God zeer welgevallig mens,
zoals er nu verschillende schijnen te zijn, sinds de grote Heiland uit
Nazareth rondtrekt en met goddelijke kracht en stem de mensen de waarheid
leert!'
[14] De vissers gaven hun verwanten
gelijk en vertelden hun hoe het gegaan was; en de verwanten begonnen toen ook
God te loven en te prijzen, omdat Hij aan een mens zo'n macht had gegeven.
[15] Maar de visser, die tevoren in
een boot bij ons aan land was gekomen, zei: 'Luister, deze mens Jezus van
Nazareth is niet zoals een profeet die alleen maar kan zeggen en doen wat hem
door Gods geest gegeven en toegestaan wordt, maar Hij is iemand in wie de
volheid van Gods geest, kracht en macht lichamelijk woont; want Hij zegt niet
net zoals de profeten: 'De Heer heeft tot mij gesproken: 'Open je mond en
verkondig het volk Mijn wil en spreek zo tot degenen die Mij vergeten zijn - en
doe dit en dat!" Want onze Jezus zegt: 'Ik ben de Heer en jullie
zijn allemaal broeders, en niemand, van jullie moet zich boven de ander
verheffen!' En tegen de zieken zegt Hij: Ik wil het - wees genezen!', en dan
wordt de zieke op hetzelfde ogenblik genezen. Wie blind was, ziet scherper dan
een adelaar, en wie verlamd was, springt als een hert. En als Hij tegen een
dode zegt: 'Sta op en wandel!', dan richt de dode zich vol nieuw leven op en
wandelt opgewekt en blij rond.
[16] Zie, dat en nog veel meer
getuigen nu duizenden mensen, die het met hun eigen ogen hebben gezien en met
eigen oren .hebben. gehoord, en daarom geloof ik dat in de mens Jezus uit
Nazareth lichamelijk de volheld van Gods geest woont; maar vele, vele duizenden
storen zich aan het feit dat Hij zichtbaar mens is, en ze noemen Hem een grote
profeet uit de stam van David, die Hem in de geest toch zelf zijn Heer noemde!
[17] Maar als er in de Schrift staat
dat God de mens naar Zijn evenbeeld heeft geschapen en dat Abraham God in de
gestalte van een man heeft gezien, evenals Jacob Israël, waarom zou iemand zich
dan nu aan de volle mannelijke gestalte van de Heer Jezus uit Nazareth moeten
stoten en niet volkomen geloven dat in Hem dezelfde Heer woont die Mozes op de
Sinaï riep en hem de wetten voor Israël gaf?!
[18] Maar omdat ik volkomen zonder
enige twijfel geloof dat het met Jezus uit Nazareth inderdaad zo is, ga ik nu
onverwijld op weg om snel naar Jesaïra te lopen, waar Hij persoonlijk verblijft
bij de waard die jullie allemaal goed kennen vanwege zijn rechtschapenheid.
Daar wil ik Hem voor de eerste keer persoonlijk nog beter leren kennen; en als
ik terugkom, zal ik niets voor jullie verborgen houden.'
[19] Nog enkele vissers zeiden: 'Ook
wij willen Hem persoonlijk leren kennen - en omdat wij Hem vanaf het schip
luid roepend ons woord hebben gegeven om nog vanavond, in plaats van morgen in
alle vroegte naar Hem toe te komen, gaan ook wij met je mee naar Jesaïra! Maar
laten we een paar van de mooiste en beste edelvissen meenemen, die de waard
voor de Heer moet klaarmaken!'
[20] Dat beviel iedereen, en twaalf
vissers, ieder van hen beladen met drie vissen, gingen meteen nadat de zon
helemaal onder was gegaan in de vallende schemering direct op weg en kwamen
zonder moeite en snel bij ons in Jesaïra aan.
137
Avondoverwegingen
[1] Toen ze bij ons aankwamen waren
wij nog buiten, waar wij intussen over verschillende dingen met elkaar hadden
gesproken.
[2] De bootsman liep als eerste op Mij
toe, boog diep en zei: 'O Heer en Meester, vergeef mij mijn grote blindheid,
dat ik U niet direct heb herkend, toen ik wilde omkeren en U mij genadig
toeriep naar de oever te komen! En vergeef mij ook dat ik met enkelen van mijn
metgezellen reeds vanavond en niet pas morgen vroeg ben gekomen, zoals U mij
gezegd had! En neem het ons arme vissers bovendien niet kwalijk, dat wij de
drang van ons hart gevolgd zijn en de vrijheid hebben genomen om voor U een
weliswaar maar klein offer mee te brengen van de grote zegen, die U ons met de
rijke visvangst zichtbaar geschonken hebt. Ziehier de kostbaarste vissen van
dit meer!'
[3] Ik zei: 'Ik heb weliswaar een veel
groter welbehagen aan jullie harten dan aan de vissen die jullie hier als offer
voor Mij hebben meegebracht; maar daar waar het hart verenigd is met het offer,
is het offer Mij ook aangenaam - laten we deze vissen dus vanavond met elkaar
eten. Geef ze aan de waard, dan zal hij wel weten hoe ze klaargemaakt moeten
worden!'
[4] Hierop riep de waard direct een
paar van zijn bedienden en liet de vissen naar de keuken brengen, waarover de
vrouw van de waard zich buitengewoon verbaasde. Die zesendertig vissen waren
haar ook zeer welkom, omdat ze in haar bassins niet zulke grote en edele vissen
had. Ook Maria, die eveneens in de keuken aan het werk was, had veel vreugde
aan deze geheel onverwachte gave.
[5] Wij waren nu ook van het grasveld
opgestaan en begaven ons naar een mooi, ruim terras, dat zich op een kleine
heuvel bij het meer bevond, en van waaruit men werkelijk een prachtig uitzicht
over het meer en ook over het omliggende landschap had.
[6] Het was nu al wel wat laat in de
avond, maar dat deed er niet toe; want omdat de maan al driekwart vol was en er
ook nog licht was van de late schemering, was het rustgevende uitzicht nog
altijd prachtig te noemen, en allen prezen de goede gedachte van de waard, die
op onze kleine heuvel zo'n mooi, ruim terras had laten bouwen.
[7] Op dit terras keken allen een
poosje naar de steeds rustiger wordende natuur, en de bootsman maakte daar de
volgende zeer goede opmerking over: 'Als bij de mens, wanneer hij in de jaren
van zijn leven is gekomen waarvan hij zegt dat ze hem niet bevallen, de avond
van zijn ziel op deze natuurlijke avond zou lijken, dan zou hij er zeker
genoegen aan beleven. Maar dat is bijna nooit het geval; want de mens brengt
zijn oude dag door in allerlei kommer, zorgen, zwakheden, ziekten en in steeds
toenemende vrees voor de zekere dood van zijn lichaam -en tegen die vrees
bieden zijn zwakke geloof en zijn nog zwakkere hoop op een voortleven van de
ziel ergens aan gene zijde, dat tot nu toe nog niemand werkelijk kent, hem maar
heel weinig zekerheid of een mens, die het zich door zijn vermogen kan
veroorloven, stort zich op zijn oude dag pas echt met alle begeerte op allerlei
wereldse genoegens, om de hem boven alles hinderlijke vrees en angst voor de
dood maar te verjagen. En als ziekten, waartegen geen genezend kruid gewassen
is, hem toch in hun greep krijgen en hij zijn naderende einde overduidelijk
voor zich ziet, dan stormt het des te geweldiger in zijn ziel; en zo is de
zielenavond van een oud mens wel zeer zelden, en in onze tijd al bijna helemaal
niet, te vergelijken met deze werkelijk meer dan prachtige natuurlijke avond. O
dierbare Heer en Meester, zeg ons toch of het bij de mensen steeds zo zal
blijven!'
[8] Ik zei: 'Om de mensen een rustige
zielenavond te verschaffen ben Ikzelf als Heer over leven en dood in deze
wereld gekomen. Degene die in Mij gelooft en altijd volgens Mijn leer leeft en
handelt en zodoende het rijk Gods in zichzelf zoekt, waar hij het ook
ongetwijfeld zal vinden, diens ziel zal op deze aarde een nog veel rustiger en
prachtiger levensavond hebben dan wij deze natuurlijke avond hier voor ons
kunnen zien en voelen.
[9] Waarom is de zielenavond bij de
mensen vaak zo uiterst stormachtig en ellendig geworden? Omdat de mensen zich
van God, de oerbron van al het bestaan en leven en van al het licht en alle
waarheid, bijna volledig hebben verwijderd en in plaats daarvan al hun zinnen
hebben gezet op de wereld en haar in het gericht en de dood gehouden materie.
[10] Als de mensen zich net als jullie
weer volledig van de wereld afwenden en weer in vol geloof en in alle liefde
naar Mij terugkeren, zullen ze in Mij de rustige en zalige zielenavond vinden;
maar zonder dat zal de zielenavond bij de mensen in de toekomst nog
stormachtiger en verschrikkelijker worden dan iemand tot nu toe heeft
meegemaakt en gevoeld. Want van nu af aan zullen de mensen niet meer kunnen
zeggen: 'Wie heeft God ooit gezien en met Hem gesproken, en wie garandeert ons
de volle waarheid van wat er in de Schrift geschreven staat?'; want Ik spreek
nu voor iedereen goed herkenbaar en zichtbaar Zelf als de Heer tot de mensen en
toon hun de waarheid van het leven, die de fundamentele waarheid van alle
waarheid is. Wie die in zich heeft opgenomen, zal echt geen angst meer hebben
voor de dood van zijn lichaam; want hij zal de dood zien noch voelen, ook al
zou hij wat zijn lichaam betreft honderd keer moeten sterven.'
[11] De werkelijk wijze bootsman zei:
'O dierbare Heer en Meester, wij danken U uit de diepste grond van ons leven voor
deze les, die onze harten buitengewoon troost! In U geloven wij, op U hopen
wij, en U willen en zullen wij ook boven alles liefhebben. Maar nu ik toch aan
het praten ben: sta mij genadig toe, o Heer en Meester, dat ik U met nog een
vraag lastig val!'
[12] Ik zei: 'Vriend, Ik weet wel wat
je Mij nu nog wilt vragen; maar stel ter wille van de anderen toch je vraag aan
Mij, maar hardop, openlijk en vrijuit, opdat ook zij kunnen horen en begrijpen
waar het over gaat!'
138
Over het contact met goede geesten
[1] Daarop zei de bootsman: 'O beste
Heer en Meester, waarom wordt het eigenlijk niet toegelaten dat de zielen van
gestorven mensen in zichtbare gedaante tenminste naar hun verwanten komen
-vooral, wanneer die gevaar lopen door de wereld verslonden te worden - en hen
waarschuwen voor de wereld en hun het hiernamaals laten zien; daardoor zou het
geloof in het voortleven van de ziel na de dood van het lichaam bij de mensen
toch waarachtiger, vaster en op eigen ervaring gebaseerd blijven en zouden de
mensen door zo'n geloof ook gemakkelijker en zekerder geloven in een God, die
toch niet ieder mens, zoals wij nu, ieder ogenblik kan zien en spreken?
[2] Wat heeft het uiteindelijk voor
nut om de mens een toekomstig leven van de ziel na de dood van het lichaam te
verkondigen, als men hem daar niet werkelijk van kan overtuigen?
[3] De priesters, die zelf heel weinig
of meestal helemaal niets geloven, hebben daarom al sinds lange tijd hun
toevlucht genomen tot allerlei bedrieglijke kunsten om het gewone, blinde volk
in een echt bijgeloof te houden, opdat het alleen voor hen zal werken en hun
allerlei offers brengt, zodat zij zichzelf zonder enige vermoeiende inspanning
kunnen vetmesten.Als iemand die reeds is overleden steeds aan het volk zou
verschijnen en het zou onderrichten over de werkelijke stand van zaken, dan
zou het priestervolk met zijn bedriegerijen zeker geen bijgeloof in het volk
kunnen doen wortelen en in stand houden! ,
[4] Ik zei: 'Vriend, waarvan jij
volgens jouw opvatting zou wensen dat het bestond, is bij ieder volk altijd het
geval geweest, zolang het volgens de altijd trouw geopenbaarde wil van God
leefde! Toen de mensen zich echter geleidelijk aan door de lusten van de
wereld en hun vlees teveel gevangen lieten nemen, verduisterde ook hun geestelijk
gezichtsvermogen, en de mensen begonnen de vermaningen van gene zijde te
verachten, te vrezen en te ontvluchten, en ze verloren dan ook het vermogen om
in wakende toestand om te gaan met de zielen die in de grote wereld aan gene
zijde voortleven en werkzaam zijn; alleen in heldere dromen werden de betere
mensen door de zaliger bewoners van gene zijde bezocht en onderwezen, en wel
gedeeltelijk ten behoeve van hun eigen persoon en gedeeltelijk ook ten behoeve
van andere mensen die zich op de rand van een te diepe afgrond van verderf
bevonden en daardoor meestalook gered werden.
[5] Ga maar eens aan een echt werelds
mens vertellen dat deze of gene geest aan jou is verschenen en dit of dat tegen
je heeft gezegd - denk je soms dat die wereldse mens jou zal geloven? 0,
absoluut niet -hij zal je uitlachen en je een dwaas en een domme fantast
noemen.
[6] Toen op de Sinaï onder alle
tekenen van Mijn volle aanwezigheid de wetten aan Mozes werden gegeven, danste
het volk in het dal om een gouden kalf.Waarom sloeg het geen acht op Mij? Kijk,
dat deed hun wereldse instelling! N u ben Ikzelf zichtbaar handelend in deze
wereld -en waarom gelooft het wereldse volk niet in Mij? Kijk, dat doet wederom
hun wereldse instelling! En die kwade instelling drijft de priesters zelfs
zover, dat ze Mij vervolgen,ja Mij zelfs als een ordinaire misdadiger willen
grijpen en doden, zoals ze al verscheidene keren hebben geprobeerd!
[7] Is niet aan Zacharias, evenals aan
allen die in de tempel waren, zichtbaar en hoorbaar een engel verschenen, toen
Zacharias in de tempel offerde en bad? En daarvoor werd hij door de
wereldzuchtige Farizeeën gewurgd! Zo verging het vele wijzen en profeten, die
de wereldse instelling van de mensen tegemoet traden met de meest lichtende
waarheid.
[8] Wat jij in je vraag als een
prijzenswaardige wens hebt uitgedrukt, werd ook altijd toegelaten, en de
eenvoudige en in hun zeden nog zuivere en onbedorven mensen van de oertijd
zijn in alle dingen door zuivere geesten onderricht, omdat ze voortdurend omgang
met hen hadden. De geesten toonden de mensen hoe ze metalen uit de aarde
moesten graven en hoe ze allerlei nuttige werktuigen en gereedschappen konden
maken met behulp van het vuur, waarvan ze ook van de geesten geleerd hadden hoe
ze dat moesten maken. Want van wie anders hadden de eerste mensen, die wat
begripsvermogen betreft volledig aan kinderen gelijk waren, dat allemaal moeten
leren dan .van die van wijsheid vervulde wezens, voor wie alles duidelijk is
vanuit Gods licht in hen?
[9] Laat degene voor wie dat niet
duidelijk is zich maar een pasgeboren kind voorstellen, dat van zijn ouders
alleen maar lichamelijke verzorging, maar niet de minste opvoeding zou krijgen,
noch van de ouders noch van iemand anders. Het zal zo weliswaar opgroeien, maar
in het gebruik van zijn ledematen zelfs veel dommer zijn dan het van nature
domste dier.
[10] Stel je nu eens een afgelegen
land op deze aarde voor, dat met dergelijke mensen zonder onderricht en
opvoeding bevolkt is! In duizend jaar zullen ze uit zichzelf vrijwel geen
verstand krijgen en niet eens een andere taal hebben dan de dieren in de bossen
en de wildernis, zoals er in deze tijd dergelijke mensen op aarde inderdaad
bestaan en nog lange tijd zullen bestaan, als bewijs van het feit dat een mens
zonder opvoeding en onderricht uit zichzelf niets kan weten en ontdekken.
[11] Maar als de mensen nu allerlei
kennis en vaardigheden bezitten, die ze nu natuurlijk van elkaar leren, dan
moet het logischerwijs toch ook waar zijn dat ze tenminste in de aanvankelijke
grondbeginselen onderwezen moeten zijn door hogere geesten, die van alle dingen
kennis bezitten.
[12] Ja, de eerste mensen, die ook
'kinderen Gods' genoemd werden, zijn aanvankelijk in alles vanuit de hemelen
onderricht. Maar de mensen werden gewaar dat ze wijs en verstandig geworden
waren, en daardoor werden ze ijdel, ingebeeld en hoogmoedig en daardoor ook
steeds meer op de wereld ingesteld en zelfzuchtig. Ze hadden het onderricht uit
de hemelen niet meer nodig en begonnen zich daar zelfs voor te schamen, en ze
stelden zich vijandig op tegen degene die hen daaraan herinnerde.
[13] Ze richtten zelf scholen op en
stelden daar allerlei leraren en priesters aan, die langzamerhand steeds meer
alleen op hun eigen wereldse voordeel uit waren dan op dat van het volk, dat
hen in zijn verblinding als een soort goden begon te beschouwen en te vereren
en hen nu nog heel dikwijls als zodanig vereert.
[14] Als dat nu gebeurt voor de ogen
van iedereen en de wereldse mens in niets meer gelooft wat puur geestelijk is,
is het dan verwonderlijk dat de zuivere geesten steeds minder vaak bij de
werelds ingestelde mensen verschijnen? ° vriend, de toelating is nog steeds
dezelfde als altijd -alleen zijn de mensen niet die van vroeger, die met de
zuivere geesten van de hemelen in voortdurend contact hebben gestaan!
[15] Als de mensen volgens Mijn leer
weer zuiver en geestelijk worden, dan zullen ze ook weer in nauwere verbinding
en contact treden met de geesten of zielen van mensen die deze wereld verlaten
hebben; maar voor werelds ingestelde mensen kan een dergelijk contact trouwens
geen nut hebben, omdat ze er niet in geloven en het dwaasheid noemen van degene
die het waagt hen aan de mogelijkheid ervan te herinneren.
[16] Jijzelf hebt al verschillende
keren dergelijke visioenen en verschijningen gehad; maar zijn ze je tot nut
geweest? Je zegt bij jezelf: 'Heel weinig; want ik geloofde zelf niet dat ze
werkelijk en waar waren, en beschouwde ze net als de andere wereldse mensen als
het resultaat van een levendige verbeelding en een product van mijn fantasie.'
[17] Maar als jij, die toch een
tamelijk zuiver mens bent, zelf over dergelijke gebeurtenissen al zo oordeelt,
hoe moeten de totaal verkeerde en door en door werelds ingestelde mensen dan
wel niet oordelen?
[18] Het is dus volslagen onzinnig als
zulke mensen zeggen: 'Ja, als bijvoorbeeld mijn gestorven vader als zichtbare
geest terug zou komen en tegen mij zou zeggen: 'Kijk, zo en zo is het!', dan
zou ik het geloven!' Maar nu komt die geest van zijn vader, overdag of 's nachts
in een heldere droom, en hij onderricht zijn zoon. De zoon beschouwt zijn
visioen dan als een product van zijn fantasie en gelooft daarna vaak nog minder
dan eerst. Wat voor nut had dan die gewenste verschijning van zijn vader vanuit
de wereld aan gene zijde?
[19] Als de mensen nu dus voor het
allergrootste deel bij hun verscheiden van deze wereld een zeer stormachtige en
met alle mogelijke twijfels vermengde zielenavond moeten doorstaan, dan komt
dat door niemand anders dan henzelf. -Als jij, vriend, dit hebt begrepen, zul
je Mij zeker niet meer zo'n vraag stellen!’
[20] Na deze woorden bedankten allen
Mij voor deze ware en voor iedereen gemakkelijk te begrijpen uitleg hierover.
139
Uitleg van de Heer over de planeet Mars
[1] Daarop keken wij nog een poos naar
de omgeving, en onze bootsman, die buitengewoon scherpe ogen had, ontwaarde op
enige afstand een schip dat in onze richting voer en vroeg Mij: 'O Heer en
Meester, wie mag dat schip zo laat op de avond nog naar deze plaats brengen?'
[2] Ik zei: 'Het brengt een van Mijn
leerlingen. Maar praat niet veel met hem als hij bij ons is; want hij is ook zo
iemand die liever een pond gele aarde heeft, wat men goud noemt, dan de hele
hemel met de schatten van de geest en van het eeuwige leven!'
[3] De leerlingen begrepen Mij,
evenals onze Kisjonah en Philopold; maar de waard en de twaalf vissers begrepen
niet helemaal wat Ik daarmee had willen zeggen. Maar niemand vroeg Mij verder
iets, omdat nu ook een dienaar ons kwam vertellen dat het avondmaal klaar
stond.
[4] Wij stonden direct op van onze
zitplaatsen, die op het terras waren geplaatst, en begaven ons naar het huis,
waar in een zeer ruime zaal de tafels met brood, wijn en uitstekend bereide
vissen op ons wachtten. We gingen dan ook direct aan tafel en namen het maal
tot ons.
[5] Toen wij ons met spijs en drank
hadden versterkt en met elkaar over allerlei nuttige dingen spraken, waar ook
Maria heel actief aan deelnam, kwam onze Judas Iskariot bij ons in de zaal en
begon zich tegenover Mij te verontschuldigen dat hij ons niet eerder had
kunnen volgen.
[6] Ik zei: 'Wat kunnen Mij jouw
wereldse zaken schelen! Weet je dan nog altijd niet waarom Ik in deze wereld
ben gekomen? Wie het met de wereld houdt en haar liefheeft, krijgt vroeg of
laat, maar altijd zeker, het loon dat de wereld voor haar vrienden steeds
gereed houdt, en dat loon heet - dood!
[7] Mijn rijk is echter niet van deze
wereld, en wie het met Mij houdt zal niet de dood, maar het eeuwige leven in
Mijn rijk als loon ontvangen. Mijn andere leerlingen hebben, op een paar na,
toch ook vrouwen kinderen thuis -en toch zijn ze bij Mij gebleven ter wille van
het rijk Gods! Waarom ben jij dan naar je familie gegaan, alsof jouw zorg voor
hen meer is dan die van Mij? Schrijf dat in je wereldse hart!'
[8] Deze woorden van Mij stonden de
werelds ingestelde leerling weliswaar niet zo erg aan, maar toch beheerste hij
zich en dankte Mij voor de terechtwijzing; en Ik zei tegen de waard dat hij
hem aan een andere tafel iets te eten en te drinken moest geven. De waard deed
dat direct, en de leerling ging zitten en nam brood en wijn tot zich; vissen
kreeg hij echter niet meer, omdat die niet meer voorradig waren en deze
leerling zich in Kis volgegeten had met vissen.
[9] Daarna zaten we heel welgemoed aan
onze tafel, en Ikzelf onderwees de twaalf vissers in Mijn leer over het rijk
Gods in de mens en maakte hun dat uit de Schrift allemaal duidelijk en
begrijpelijk.
[10] Toen Ik Mij zo ongeveer twee uur
lang met de twaalfvissers had beziggehouden en Mijn onderricht voor deze dag
en avond afsloot, kwam er bijna buiten adem een dienaar van het huis naar ons
toe in de zaal en zei: 'Beste heren, ik was op het terras bezig en keek in de
richting van het oosten. Daar ontdekte ik een buitengewoon grote ster, die heel
dicht bij de horizon staat. Het licht ervan is rood als bloed, maar tevens zo
sterk dat je er niet lang naar kunt kijken. Ik heb nog nooit zo'n ster
gezien.Wat zal die ster te betekenen hebben? De Heer Heiland uit Nazareth,
wiens wijsheid naar men zegt die van Salomo overtreft, zal zeker het beste
kunnen weten wat de ster betekent.'
[11] Ik zei: 'Mijn beste vriend, jij
bent nog niet zo lang als bediende in dit huis, aangezien je de Heer Heiland
uit Nazareth nog niet beter hebt leren kennen; maar omdat je hiervoor langere
tijd bediende bent geweest bij een Farizeeër in Kapernaüm, is het ook
begrijpelijk dat je jouw Heer Heiland uit Nazareth nog niet beter kent. Maar
waar is die ster van jou, die je zo'n grote angst bezorgd heeft?'
[12] Nu zei de dienaar enigszins
verlegen: 'Ja, dan zouden de heren even naar buiten moeten komen; want vanuit
deze zaal kun je hem niet zien, omdat de ramen zich niet aan de oostkant, maar
precies aan de andere kant bevinden.'
[13] Ik zei: 'Dan gaan we nog even naar
buiten om te zien wat voor ster jou zo'n angst bezorgd heeft!'
[14] Daarop liepen we naar buiten en
zagen daar direct de rode, grote ster in het oosten, die nu reeds hoger boven
de horizon stond, waardoor de rode kleur sterk veranderd was, hoewel het licht
uitzonderlijk sterk was.
[15] Nu vroeg Ik alle aanwezigen, die
de ster ook met een enigszins schuwe blik bekeken: 'Welnu, wat denken jullie
van deze ster? Kennen jullie hem, of kennen jullie hem niet? Voor jou, Mijn
leerling Andreas, zou deze ster toch niet onbekend moeten zijn, omdat jij
immers een sterrenkundige bent.'
[16] Andreas zei: 'Werkelijk, Heer en
Meester, het sterrenbeeld waar hij in staat ken ik wel het is de 'leeuw',
zoals dit sterrenbeeld al van oudsher wordt genoemd -maar de ster ken ik niet.
De kleur lijkt wel op die van de planeet Mars, zoals die door de heidenen wordt
genoemd; maar de grootte komt niet met de genoemde planeet overeen.
[17] Ik zei: 'En toch is het de
planeet die je zojuist hebt genoemd. Dat hij dit jaar veel groter lijkt dan
gewoonlijk komt doordat hij zich nu zo dicht als maar mogelijk bij de aarde
bevindt. De veranderlijke positie van alle planeten ten opzichte van de zon en
ook ten opzichte van elkaar is jullie al vele keren, als dat zo uitkwam,
getoond en uitgelegd, en ook is jullie getoond dat de planeten, al naargelang
ze zich in de een of andere positie bevinden, door hun baan rond de zon elkaar
behoorlijk kunnen naderen en zich ook van elkaar kunnen verwijderen, en nog
begrijpen jullie dergelijke geheel natuurlijke verschijnselen niet en wordt
jullie gemoed daarbij zelfs bang, waardoor het heel gemakkelijk ontvankelijk
wordt voor allerlei bijgeloof van de heidenen.
[18] Zie, deze planeet bevindt zich om
de jullie bekend gemaakte redenen nu het dichtst bij de aarde en ook bij de
zon, zoals al opgemerkt werd, en ziet er om die reden heel wat groter uit dan
wanneer hij ver van de aarde staat, zoals ieder voorwerp dat dichtbij is zich
ook groter manifesteert en vertoont dan van een grotere afstand. - Begrijpen
jullie dat nu?'
[19] Andreas zei: 'Heer en Meester, nu
is mij en zeker ook alle anderen deze kwestie weer helemaal duidelijk, en
voortaan zullen wij over zulke voorvallen ons niet meer uit angst het hoofd
breken.
[20] Maar omdat deze ster ons nu toch
al naar buiten heeft gelokt, zou ik graag heel in het kort uit Uw mond willen
horen hoe de meeste ons bekende volkeren tot het geloof zijn gekomen dat deze
ster oorlog ontketent onder de mensen, met name als hij zich net als nu vanwege
zijn nabijheid aan het menselijke oog groter voordoet, om welke reden hij ook
de naam van de heidense oorlogsgod heeft gekregen en vele heidenen hem ook
voor de oorlogsgod zelf houden en hem daarom ook vrezen.'
[21] Ik zei: 'Weet je dan nog niet dat
al die buitengewoon geslepen priesters van ieder volk - dat hen in zijn
blindheid, die ook een werk van zulke priesters is, als dienaren en vrienden
van de goden beschouwt -alle buitengewone verschijnselen, en met name die aan
het firmament, weten te benutten om de mensen grote vrees en angst aan te
jagen, deels door hun woorden en deels door hun bedrieglijke kunsten, om hen
daardoor tot grote offers en andere boetedoeningen te dwingen? Kijk, ook dat is
een werk van de priesters, en uit hen zijn in de loop der tijd ook de koningen
der aarde voortgekomen!
[22] Deze ster heeft ten gevolge van
zijn sterke atmosfeer als planeet een wat rodere kleuring dan een planeet met
een minder sterke atmosfeer, en zijn nu eens grotere en dan weer kleinere lichtsterkte,
maar steeds met een roodachtig licht, bracht de priesters al heel gauw op het
idee om hem tegenover het volk een oorlogsster te noemen. Als hij groter te
zien was, werden het volk komende oorlogen verkondigd, en dat begon dan te
offeren.
[23] En als er onder het volk zo nu en
dan iemand was die het volk vertelde dat de priesters het bij die gelegenheid
alleen maar wilden uitbuiten en dat de ster als zodanig een volkomen
onschadelijke planeet was, en het volk geloofde die wijze man en bracht de
priesters weinig of helemaal geen offers, dan verstonden de priesters heel goed
de kunst om vijandschappen tussen de volkeren te stichten en hen in oorlog te
doen ontbranden. Die werden dan met de grootste verbittering en wreedheid
gevoerd. Dan liep het volk massaal naar de priesters in hun tempels en offerde
aan de goden om hen mild te stemmen. Als de priesters bij zulke kwalijke
gelegenheden een grote winst hadden gemaakt, dan probeerden zij de regeerders
weer mild te stemmen en was de oorlog al gauw weer ten einde.
[24] Als je dat nu hebt begrepen, zul
je nu ook wel inzien hoe onze planeet aan de eer is gekomen om als god van de
oorlogen gezien te worden. -Maar we zullen deze ster nu laten voor wat hij is,
weer naar huis gaan en ons daar ter ruste begeven!’
[1] Toen wij weer in onze zaal waren,
vroeg de waard Mij waar hij voor Mij een goed rustbed zou klaarmaken.
[2] Ik zei: 'Kijk, vriend, wie een bed
wil hebben, geef die er een; maar Ik zal vannacht op Mijn stoel rusten. Jouw
stoelen zijn voor Mij beter geschikt om te rusten dan een bed.'
[3] Toen Ik nu direct op Mijn stoel
Mijn nachtrust nam, wilden Mijn leerlingen ook geen bedden maar bleven, zoals
meestal, naast Mij op hun stoelen zitten. Alleen Maria en Joël namen in een
zijkamer twee bedden.
[4] De twaalf vissers gingen weer naar
huis, naar hun nabijgelegen dorpje, met het voornemen om 's morgens voor Mij en
Mijn leerlingen weer -maar nu een grotere hoeveelheid - vissen mee te brengen;
want ze werden door Mijn woorden en onderricht buitengewoon gesticht en wisten
zich van louter dankbaarheid geen raad. De hele weg tot aan hun dorpje juichten
ze luid over Mij en raakten thuis tegenover hun metgezellen maar niet
uitgepraat over de diepe en zuiver goddelijke waarheden die ze uit Mijn mond
hadden gehoord. Hun metgezellen en verwanten vroegen hun of Ik misschien ook
nog enkele tekenen en wonderen had gedaan.
[5] De bootsman zei: 'Hoezo tekenen,
hoezo wonderen! Het woord en de leer van de Heer, die de eeuwige, meest
lichtvolle en levende waarheid uit Zijn eeuwige hemelen is, is op zichzelf al
het grootste teken en wonder; want zoals Hij spreekt en leert heeft vóór Hem
nog nooit een mens gesproken en geleerd. Ik zal morgen nog heel veel van Hem
leren kennen wat mij tot nu toe nog volkomen onbekend is; want wie aan Zijn
zijde niet wijs wordt en vervuld raakt van het eeuwige leven van de ziel,
blijft doder dan een metselsteen in eeuwigheid.
[6] Ik zal het mijzelf nu tot de
voornaamste taak van mijn leven stellen om Zijn eer, Zijn goddelijkheid en Zijn
waarlijk heiligste naam luid tegenover iedereen te belijden; want elke vrees
voor de domheid en slechtheid van alle wereldse mensen heeft mij nu geheel en
al verlaten. Wie zal zich tegenover mij handhaven met de leugen, als ik hem de waarheid
als een brandende doornstruik in het gezicht slinger, zoals vroeger de herder
David de reus Goliath een steen tegen zijn trotse voorhoofd slingerde, die hem
tegen de grond sloeg?
[7] Wee de huichelachtige Farizeeër,
die het in zijn hoofd haalt om mij op andere gedachten te brengen; ik zal hem
zeggen en tonen op de hoeveelste trede naar de hel hij staat en welk loon hem
daar te wachten staat!'
[8] Al zijn metgezellen stonden
verbaasd over de moed van de bootsman, maar zeiden toch dat het verstandiger zou
zijn om niet direct in het begin zo'n grote ophef te maken, om de slechte
Farizeeërs niet nog vijandiger te stemmen tegenover de Heiland en Zijn
leerlingen dan toch al het geval was.
[9] Maar de bootsman zei: 'Als men
tegenover die grootste vijanden van mensen en waarheid voortaan nog steeds
terughoudendheid zal betrachten, enkel uit vrees voor hun slechtheid, zal het
nooit licht worden onder de mensen op deze aarde! Daarom moet hun de waarheid
met ware moed openlijk in het gezicht geslingerd worden, en men hoeft deze
geslepen lafaards alleen maar, net als een leeuw, flink zijn tanden en klauwen
te laten zien, dan zullen ze al gauw in hun duistere holen gaan wegkruipen!'
[10] In die zin sprak de bootsman nog
een poosje door, tot de slaap hem overmande en hij zichzelf een korte rust
gunde. Maar 's morgens was hij toch gesterkt als eerste op de been, en zijn
eerste gedacht gold Mij; hij loofde en prees Mij van harte.
[11] Toen hij zag dat zijn metgezellen
nog sliepen, wekte hij hen en zei (de bootsman) : 'Vrienden, laten we snel
gaan, opdat wij nog voor zonsopgang met onze vissen aankomen; want op deze dag
gaat het om het verkrijgen van het eeuwige leven voor onze zielen en ook voor
de zielen van nog vele andere mensen!’
[12] Allen stonden snel op van hun
rustplaatsen, gingen naar de visbassins, haalden er ongeveer honderd van de
mooiste en beste vissen uit en droegen die naar Jesaïra.
[13] Deze keer gingen ook de acht
vissers mee, die gisteren thuis waren gebleven, en hielpen mee de vissen naar
Jesaïra te brengen in draagvaatjes, die ze op een kar legden, die ze zelf
trokken en duwden.
[14] Toen ze gemakkelijk en snel in
Jesaïra aankwamen sliepen de meeste leerlingen nog; alleen Ik, Petrus, Andreas,
Jacobus, Johannes, Kisjonah, Philopold en de waard en verschillende van zijn
bedienden waren al op de been en keken naar de levendige taferelen van de
vroege ochtend.
[15] Toen de vissers Mij zagen,
begonnen ze direct te juichen en bedankten Mij al van enige afstand, dat Ik hen
waardig achtte had om Mij ook op deze dag te zien en te spreken.
[16] Toen ze met hun kar helemaal bij
ons waren, vroegen ze Mij nogmaals of Ik hun kleine offer genadig en
welgevallig wilde aannemen.
[17] Ik zei tegen hen: 'Het woord dat
Ik gisteren bij dezelfde gelegenheid heb gesproken geldt ook voor vandaag en
voortaan in alle eeuwigheid. Geef de vissen aan de waard; hij zal wel weten hoe
hij ze moet gebruiken.'
[18] Daarop gaven ze de vissen aan de
waard, en de bootsman maakte de waard duidelijk dat hij niet karig moest zijn
met de vissen; want hun visbassins waren nog zo vol met de beste soorten, dat
ze er honderd dagen lang niet op uit hoefden te gaan om nieuwe te vangen.
[19] Toen namen de dienaren van de
waard de vissen mee en brachten ze naar de grote gastenkeuken, waar een tamelijk
grote, van cederhout gemaakte bak stond om de vissen in te bewaren, die Mijn
pleegvader Jozef had getimmerd nog voor Ik geboren was en die de waard erg in
ere hield, omdat zijn vader hem had laten maken in het jaar kort voor hij
stierf.
[20] De vader van de waard was een
vroom en buitengewoon rechtschapen man en was daarom ook een intieme vriend van
Jozef; deze had vaak goed werk bij de vader van onze waard, en hij bleef ook
een vriend van de zoon, zolang hij leefde. Daarom was Mijn familie steeds zeer
geliefd bij de waard.
[21] Alleen Mijzelf kenden ze vroeger
niet zo goed in dit huis en Ik genoot daar weinig aanzien, omdat Ik steeds erg
zwijgzaam was en niet op de voorgrond trad.
[22] Deze paar dingen mogen dienen om
wat meer bekend te raken met dit huis in Jesaïra, waarvan echter, NOTA BENE,
zoals van vele andere plaatsjes aan het Meer van Galilea, al meer dan duizend
jaar geen spoor meer te vinden is; want de vele oorlogen en volksverhuizingen,
die deze landen dikwijls hebben geteisterd, hebben alles vernietigd en
verwoest. -En nu weer terug naar onszelf!
[1] Toen de vissen op hun plek
gebracht waren, begaf Ik Mij met de eerdergenoemde vrienden en met de twintig
vissers weer naar het ons reeds bekende terras, waar wij het opgaan van de zon
afwachtten. De ochtend was volkomen zuiver en helder, omdat een vanuit het
zuiden waaiende wind de nevel van het meer en ook van de omringende bergen
wegvaagde, en daarom was er naar alle kanten een prachtig uitzicht, dat met
name onze vissers niet genoeg konden roemen.
[2] Onze bootsman raakte helemaal
verrukt van de prachtige aanblik van de omgeving, en hij zei: '0 Heer en
Meester, wat zijn al Uw werken toch prachtig en wonderbaarlijk! Wie er met een
zuiver gemoed acht op slaat beleeft er veel plezier en vreugde aan, en wel des
te meer als hij in zichzelf voelt dat ze nooit verloren zullen gaan voor zijn
ziel, die een eeuwig leven voor zich heeft. Wat vindt U, o beste Heer en
Meester, van deze mening van mij, die misschien nog erg onrijp is?'
[3] Ik zei:
'Jouw mening is heel goed en ook waar; want een volmaakte, in Mijn geest van
liefde en waarheid wedergeboren ziel zal door het afvallen van haar lichaam
niet alleen niets verliezen -behalve haar last en zwaarte, die haar aan deze
materiële wereld ketent -maar er alleen nog maar onuitsprekelijk veel bij
winnen. Want waarlijk Ik zeg je: geen lichamelijk oog heeft ooit gezien, geen
oor gehoord en geen menselijk zintuig ooit gevoeld wat diegenen die Mij liefhebben
en volgens Mijn leer leven en handelen, in de grote wereld aan gene zijde
allemaal aan zaligheden te wachten staat! Meer hoef Ik je niet te zeggen.
[4] Nu zei de bootsman weer: ' O beste
Heer en Meester! Waar bevindt zich die grote, meer dan prachtige wereld aan
gene zijde eigenlijk, waar een volmaakte ziel na de dood van haar lichaam
wordt opgenomen? Is die boven alle sterren, of temidden van de sterren, of in
het vrije luchtruim waar de wolken drijven?'
[5] Ik zei: 'Mijn vriend, je stelt nu
nog vragen op een zeer aardse, menselijke manier, wat echter bij jou ook nog
niet anders kan zijn! Kijk, de grote, zalige wereld aan gene zijde is het ware
Godsrijk, dat vooral inwendig in de mens is, en wel in het diepste innerlijk
van zijn ziel. Van daaruit is het dan verder ook boven de sterren overal in de
eindeloze ruimte, naar alle richtingen, dus ook in en onder de sterren, in het
vrije luchtruim, op en in deze aarde, en dus ook overal waar je je maar kunt
denken. Want alles wat je ziet en voelt op deze wereld is ook op
overeenkomstige wijze aanwezig in de geestenwereld, zonder welke niets
materieels zou bestaan en zou kunnen bestaan.
[6] Want kijk, deze aarde, de maan, de
zon en al die talloze sterren, die ook louter grote hemellichamen zijn en waar
net als op deze aarde allerlei wezens en schepselen leven, zijn in feite immers
ook alleen maar puur geestelijk, omdat ze enkel door Gods wil gefixeerde
uitdrukking zijn van Zijn gedachten, ideeën en aanschouwingen in Hemzelf. Als
God zo'n idee buiten het bereik van Zijn wil zou stoten en het niet meer in
Zijn aanschouwing vast zou willen houden, dan zou het er ook niet meer zijn
-wat God wel zou kunnen doen, als Hij dat in Zijn eeuwige orde wilde; maar God
wil dat alles net als Hijzelf eeuwig voortbestaat, zij het ook onder vele
veranderingen die door God zo bepaald zijn, opdat alles uit de eerste, door
Gods wil vastgehouden toestand, waarin alle materie zich bevindt, overgaat in
een vrije en als het ware op zichzelf staande toestand, die geestelijk en
godgelijk is.
[7] Als je voleindigd zult zijn in de
geest Gods in jouw ziel, zul je alles op kleinere schaal in jezelf kunnen
aanschouwen en gebruiken, wat God sinds eeuwigheid in de meest eindeloze mate
in Zich heeft. En dan zul je ook deze aarde, zoals ze nu is en zoals ze in alle
eerdere bestaansperioden was en zoals ze in de toekomstige perioden tot aan
haar materiële einde zal zijn en daarna eeuwig verder in haar onveranderlijke
geestelijke en zuiverste toestand zal voortbestaan, en ook de maan, de zon en al
die eindeloos vele andere hemellichamen van de kleinste tot de grootste
onbeschrijflijk veel helderder zien en begrijpen, dan nu met je zwakke en
onvolmaakte zintuigen. Die zintuigen zijn de mens daarom in een zwakke en
onvolmaakte vorm gegeven om hem voortdurend te dwingen tot een innerlijk denken
en zoeken, omdat voor de ziel, die verwant is aan het oerlicht van God, niets
hinderlijker en onverdraaglijker is dan de ondoorzichtigheid en
onduidelijkheid in alles wat ze alleen maar door de zwakke en onvolmaakte
zintuigen van het lichaam waarneemt en waarvan ze ternauwernood de buitenste
laag kan onderscheiden.
[8] De ziel verlangt dus voortdurend
naar de volle waarheid en denkt en vraagt en zoekt dan ook onophoudelijk; en
die werkzaamheid van de ziel heeft een voortdurend toenemen van het ontwaken en
sterker worden van de innerlijke geestelijke vermogens tot gevolg, zowel met
betrekking tot het zien, horen en waarnemen alsook het voelen en beleven.
[9] Als een ziel direct met een
volledig ontwaakt innerlijk bewustzijn op deze wereld zou komen, zou ze
onmiddellijk tot de grootst mogelijke traagheid en passiviteit vervallen, wat
hetzelfde zou betekenen als wanneer ze geen leven zou bezitten.
[10] De zaligheid van het leven
bestaat immers voornamelijk uit het handelen, en het is dus nuttiger voor de
zielom zich te oefenen in allerlei werkzaamheid dan zich voortdurend in een
toestand te bevinden waarin ze in alle helderheid alle kanten van het leven
innerlijk waar kan nemen.
[11] Als je dat allemaal goed overdenkt,
zul je daardoor al een grote helderheid in jezelf bereiken en veel begrijpen
van wat tot nu onbegrijpelijk voor je was’.
142
De werkzaamheid van de ziel
[1] Daarop zei een andere visser: 'O
Heer en Meester, U zei dat het voor geen enkele ziel nuttig is als ze direct
bij haar komst op deze wereld volledige innerlijke helderheid zou bezitten,
omdat ze - wat wij nu goed begrijpen tot algehele traagheid en passiviteit zou
vervallen; want als iemand iets kostbaars heeft verloren, zal hij het beslist
net zo lang zoeken tot hij het wellicht weer vindt - en zo zoekt de ziel het
door haar troebele uiterlijke zintuigen verloren gegane heldere innerlijke
licht. Maar als ze die grootste levensschat weer gevonden heeft, hoe zal het
dan met haar verdere activiteit gesteld zijn? Want als een mens datgene wat hij
kwijt was gelukkig weer gevonden heeft, houdt zijn zoeken en derhalve zijn
activiteit immers weer op! Als een ziel door haar actieve zoeken volkomen heeft
gevonden wat ze zocht, vervalt ze hoogstwaarschijnlijk weer tot volledige
traagheid en passiviteit; maar in dat geval zou ze als volledig passiefwezen
weer opnieuw als het ware dood zijn, en dat zou haar zaligheid op geen enkele
manier ten goede komen. In dit opzicht, o Heer en Meester, is het mij nog niet
helemaal duidelijk.'
[2] Ik zei: 'Vriend, omdat de ware
levenszaligheid immers niet bestaat uit helder schouwen en begrijpen, maar
alleen uit de werkzaamheid van de liefde, die steeds moet toenemen, moet iedere
ziel die eerst tot haar enige levenselement maken, omdat ze anders nooit de
innerlijke helderheid van het leven kan bereiken; want de werkzaamheid van de
liefde is een innerlijk levensvuur, dat door zijn steeds toenemende activering
tot een helder lichtgevende vlam moet worden.
[3] Als dit levenselement in de ziel
echter volledig ontwaakt is, zodanig dat de ziel op die manier zelf dit
levenselement wordt -wat wil zeggen dat de hele mens in de geest opnieuw en
derhalve wedergeboren is -dan blijft de ziel ondanks haar innerlijke helderheid,
die een gevolg is van de tot het hoogst mogelijke niveau gestegen werkzaamheid
van de liefde, ook steeds in de hoogst mogelijke graad werkzaam, en haar
zaligheid en helderheid nemen toe al naargelang de graad van haar
liefdesactiviteit -en niet naargelang de graad van haar helderheid, die ze
zonder liefdesactiviteit trouwens nooit ofte nimmer kan bereiken; want God
heeft al sinds eeuwigheid bepaald dat geen enkele geest en geen enkele
mensenziel zonder de overeenkomstige werkzaamheid ooit het licht kan bereiken.
[4] Hoe maken de mensen op deze
materiële wereld licht? Kijk, ze wrijven hout tegen hout of steen tegen steen,
net zolang tot er vuurvonken vanaf komen! De vuurvonken vallen op licht
ontvlambaar materiaal, dat lange tijd blijft gloeien. Als die gloed eenmaal in
voldoende mate aanwezig is en er brandbare voorwerpen mee in aanraking komen -
zoals hout, stro of een bepaalde snelontvlambare hars, gemengd met zwavel en
nafta -dan zal er al gauw een heldere vlam oplaaien en zal het licht worden in
haarzelf en naar alle kanten om haar heen.
[5] Zou er zonder die voorafgaande
activiteit ooit enige gloed en daaruit een lichtende vlam zijn ontstaan, die
door haar zichtbare levendige beweging zelf de hoogste graad van activiteit aan
de dag legt? .
[6] Kijk, zo blijkt reeds in de dode
materiële wereld dat er om vuur en licht te maken een zekere activiteit aan
vooraf moet gaan! Aan het licht van het leven van de ziel moet dus des te meer
een zekere activiteit voorafgaan; hierdoor wordt de liefde gewekt, die het
levenselement is, en uit de toegenomen werkzaamheid hiervan ontstaat dan pas
het licht van de ziel, en dat is de wijsheid, die zichzelf en alle dingen
vanuit zichzelf ziet, beoordeelt en ordent.
[7] Kijk, vriend, zo zit het met de
dingen van het leven van de ziel en haar innerlijk helder
onderscheidingsvermogen, en je hoeft dus niet bang te zijn dat een zalige ziel
als gevolg van haar godgelijke wijsheid ooit traag en passief wordt, omdat de wijsheid van een
ziel hier, en nog meer aan gene zijde, steeds het gevolg van haar werkzaamheid
is; als die ooit zou ophouden of zou kunnen ophouden, zouden bij de zielook
haar wijsheid en haar innerlijke levenshelderheid ophouden. - Heb je dat nu
begrepen?'
143
De werkzaamheid van de geesten
[1] De visser zei: 'Ja, Heer en
Meester, nu is het mij helemaal duidelijk; maar nu zou ik bovendien nog willen
weten waar de activiteit van een volmaakte ziel in de grote wereld aan gene
zijde dan wel voornamelijk uit bestaat. Op deze harde aarde zijn er voor de
mensen natuurlijk vele duizenden soorten dingen te doen, als hij wil leven -
maar wat is er dan in de grote geestelijke wereld aan gene zijde te doen? Wordt
daar ook geploegd, gezaaid en geoogst ter wille van het levensonderhoud?'
[2] Ik zei: 'Jawel, vriend, ploegen,
zaaien en oogsten - maar natuurlijk op een andere manier en in een andere zin
dan op deze materiële wereld gebeurt.
[3] Kijk, zonder de grote activiteit
van de geesten, en met name de volmaakte geesten, zou er op geen enkele aarde
iets ontstaan! Er zou niet alleen niets groeien en geen levend wezen op de
aardbodem rondwandelen, maar er zou ook nooit een zon of een aarde zijn
ontstaan en al helemaal niet voortbestaan.
[4] De mensen ploegen weliswaar de
aarde en strooien het zaad in haar voren; maar het is aan de geesten om het
ontkiemen, het groeien en het rijpen van de vrucht te bewerkstelligen. Daaruit
zul je nu wel begrijpen dat er met name voor de volmaakte geesten ook voor de
voor jullie zichtbare wereld, zowel hier op deze aarde als op alle andere
hemellichamen, veel valt te werken en te doen, maar nog meer ten behoeve van de
juiste ontwikkeling van de ziel en de vervolmaking van de mensen -reeds in het
leven op deze aarde, en nog veel meer daarna aan gene zijde. Want er komen
immers steeds heel wat meer vaak hoogst onvolmaakte zielen naar de grote wereld
aan gene zijde dan volmaakte, en met name van deze aarde. De onvolmaakte,
slechte zielen zouden deze hele aarde met behulp van de ongegiste natuurgeesten
weldra dermate bederven dat er geen gras, geen struik, geen boom meer zou
kunnen groeien en geen dier en geen mens meer zou kunnen bestaan.
[5] Alleen door de liefde, wijsheid en
macht van de volmaakte geesten worden de slechte, onvolmaakte zielen aan gene
zijde daarin tegengehouden, geleidelijk aan verder ontwikkeld en zo mogelijk
ook stap voor stap dichter bij het rijk Gods gebracht.
[6] Hoe de volmaakte geesten dat
allemaal tot stand brengen, is echter niet in woorden weer te geven; maar
wanneer jullie zelf in de geest opnieuw en wedergeboren zullen zijn, zal jullie
wel duidelijk en begrijpelijk worden hoe de geesten werken en dingen tot stand
brengen. - Heb je dat ook begrepen?'
[7] N u zei dezelfde visser weer: 'Ja,
beste Heer en Meester, en ik dank U voor Uw meer dan grote geduld met ons zwakke
en nog zeer onnozele mensen! O, het zal zeker nog een hele tijd duren voordat
wij, die temidden van louter wonderen leven, die wonderen zullen begrijpen! Wij
zien en drinken water en weten niet in het minst wat het is. ook zien wij het
vuur en het licht daarvan en voelen de gloed en de warmte ervan, maar weten
niet in het minst wat het is en wat de eigenlijke oorzaak is van het ontstaan
ervan. Maar hoe het ook zij, wij zijn nu al buitengewoon blij en opgewekt,
omdat wij door Uw overgrote genade en liefde nu de onfeilbare weg naar de volle
en levende waarheid hebben ontvangen. O, beste Heer en Meester, help ons ook
steeds met Uw genade, zodat wij nooit moe, zwak en traag worden bij het
bewandelen van deze weg tot aan het lichtende doel!'
[8] Ik zei: 'Wie gelooft en de juiste
wil heeft, zal ook datgene bereiken waar hij ernstig naar streeft; en ook
jullie zullen het doel snel en gemakkelijk bereiken, aangezien jullie nu aan
Mijn zijde al meer dan de halve weg naarstig hebben afgelegd!’
[9] Toen Ik de vissers volkomen
tevredengesteld had met Mijn onderricht, bedankten ze Mij nogmaals, trokken
zich terug en spraken onder elkaar over wat ze hadden gehoord en prentten het
stevig in hun geheugen.
144
De betekenis van de toekomstvoorspellingen van de Heer
[1] Ik sprak echter met onze waard,
Philopold en Kisjonah over veel dingen, en ook over de toekomst van het hele
Joodse land.
[2] Toen de leerlingen Mij over de
sombere toekomst van het land hoorden praten, zeiden ze onder elkaar: 'Soms
weet je toch niet wat je van Hem moet denken! We willen niets zeggen van Zijn
gelijkenissen, waaraan steeds een diepere geestelijke betekenis ten grondslag
ligt en die Hij altijd heeft uitgelegd als wij ze niet begrepen; maar als Hij
bij Zijn leer, die toch reeds in het verloop van slechts tien jaar gemeengoed
moet worden onder de mensen en die de mensen kan en zal omvormen tot lammeren,
telkens over een toekomst spreekt die nog ellendiger is dan deze huidige tijd,
dan weet je vaak toch echt niet wat je je daarbij moet voorstellen.
[3] Bovendien heeft Hij al
herhaaldelijk gezegd dat zonder Gods wil niemand ook maar een haar gekrenkt kan
worden en er geen mus van het dak kan vallen.Als er zonder Zijn wil niets kan
gebeuren, kan er toch ook geen erge toekomst zijn zonder Zijn wil; en des te
minder als -zoals reeds gezegd -de mensen tot lammeren omgevormd moeten worden
door Zijn leer, die een levend Godswoord is en die over niets zo vaak en
indringend spreekt als over de liefde voor God en de naaste, en ook over
deemoed, verzoening, zelfverloochening en barmhartigheid.
[4] Als de mensen dat door Zijn leer
inderdaad moeten worden zoals dat ook, voorzover wij weten, in korte tijd
verscheidene duizenden mensen zijn geworden, hoe kan Hij dan aan één stuk door
voorspellingen doen over een toekomst die nog veel ellendiger is dan welke tijd
ook in het verleden en ook deze toch al uitermate ellendige huidige tijd nu?
Begrijpe, wie het begrijpen kan; Wij begrijpen het absoluut niet!
[5] Hij zal het om een of andere alleen
aan Hem bekende, geheime reden Zelf wel zo willen hebben, anders is het voor
ons volkomen onbegrijpelijk hoe Hij zulke voorspellingen kan doen over een
allerellendigste toekomst die het gevolg is van Zijn leer, die nu in de tijd
dat zij ontstaat ver in Azië, zelfs onder de Moren ver in Egypte en ook al in
Europa onder de Romeinen en Grieken verbreid is onder vele duizenden mensen,
die werkelijk in Hem geloven en de lichtende waarheid ervan ook steeds met
tekenen kunnen bevestigen.
[6] Ja, als de door Hem voorspelde
meer dan vreselijke toestanden in de toekomst het gevolg van deze zuiver
goddelijke leer moeten zijn en het rijk Gods zo'n betreurenswaardige vorm onder
de mensen zal aannemen, dan zou het toch veel beter zijn om de mensen zo'n leer
helemaal niet te verkondigen, opdat ze niet nog ergere duivels worden dan ze
nu voor het overgrote deel toch al zijn!'
[7] Ik had die opmerkingen van Mijn
leerlingen wel gehoord en zei tegen hen: 'Hoe kunnen jullie nog aanstoot nemen
aan Mijn voorspellingen over de toekomst? Ik heb die jullie toch al
verschillende keren bekend gemaakt en jullie ook geheel naar waarheid getoond
wat als gevolg van de vrije wil van de mensen de oorzaak van de buitengewoon
slechte toekomst zal zijn - en jullie hebben dat goed begrepen en ingezien, en
hebben er geen aanstoot aan genomen.Waarom zijn jullie daarom nu geërgerd
geraakt, en hoe kunnen jullie zeggen dat de toekomst, wanneer Mijn evangelie
bekend raakt, alleen maar zo slecht kan worden als Ik dat om een alleen aan Mij
bekende reden zo zal willen hebben?
[8] O, o, wat zijn jullie allemaal nog
kortzichtig! Zonder Mijn wil kan er inderdaad geen haar op het hoofd van een
mens gekrenkt worden, geen mus van het dak vallen en geen mens de grootte en
gestalte van zijn lichaam veranderen of de dag langer of korter maken -want al
die dingen staan direct onder de macht van Mijn wil, die ook een en dezelfde is
in alle talloze engelen van Mijn eeuwige en oneindige hemelen. Maar hier op
deze aarde, waar ieder mens eerst de vrijheidsproef van zijn wil moet
doormaken, is het met de almacht van Mijn wil in de morele en psychische
levenssfeer van de mens heel anders gesteld -zoals Ik jullie al heel vaak heb
getoond!
[9] Heb Ik soms niet gezegd: in een
wereld, waar een mens niet tot een van de ergste duivels kan worden, kan hij
ook niet echt een kind van God worden?! Want Ik openbaar nu Zelf Mijn wil
direct aan jullie mensen, met de bedoeling dat jullie je die eigen maken en
daardoor in alles geheel zoals Ik kunnen worden.
[10] Maar als dat nu zo is en
onmogelijk anders kan zijn, - wat jullie nu toch wel tot in de grond van de
zaak duidelijk zouden moeten inzien - hoe kun nen jullie er dan aanstoot aan
nemen als Ik ook aan deze vrienden van ons meedeel hoe het er in de toekomst
uit zal zien ten gevolge van de verstoktheid en blindheid van de mensen, die
zich net als de vele Farizeeën niet naar het licht des levens willen keren,
maar het overal met alle woede van de hel vervolgen?!
[11] Wij hebben de leer van het rijk
Gods nu werkelijk wijd en zijd van zonsopgang tot zonsondergang en van de
middag tot de middernacht onder vele mensen verbreid, en velen koesteren zich
reeds in het licht uit de hemelen maar toch is deze eerste uitbreiding nog
zeer gering en is het eigendom van slechts kleine families en gemeenten; daarom
baart ze ook nog niet al teveel opzien bij al die vele werelds machtige en
boven alles heerszuchtige vijanden van het licht, en tot nu toe hebben zij er
nog niet zo heel veel tegen ondernomen.
[12] Maar laat dit licht maar eens algemener
worden, zodat de priesters kunnen merken dat hun tempels op bepaalde
feestdagen en grote offerdagen niet meer vol mensen raken, maar steeds leger en
leger worden; dan zullen jullie wel zien met wat voor nameloze woede zij tegen
Mijn leer en de belijders ervan zullen opstaan!
[13] Mijn leer is op zichzelf
weliswaar de ware vrede van een ziel die ernaar leeft en handelt - ja, ze is de
zalige vrede van de hemel in de gehele mens; maar voor de duivels van de hel,
die in mensengedaante op deze aarde met leugen en bedrog onder de mensen tekeer
gaan, is ze een tweesnijdend en vlammend zwaard, een oorlog en een grote
verwoesting. Daarom zal het rijk Gods op aarde veel geweld aangedaan worden,
zoals dat gedeeltelijk nu ook al gebeurt, en degenen die het willen hebben
zullen het ook met geweld naar zich toe moeten trekken!
[14] Kijk, die door Mij voorziene
strijd ten gevolge van het feit dat Ik de vrije wil van de mensen niet aantast,
die de arm van hun liefde en derhalve van hun leven is, is onvermijdelijk,
omdat Wij de mensen die zich nu in het foute en kwade bevinden en wier aantal
buitengewoon groot is, niet ter wille van de leer uit de hemelen eerst door een
zondvloed van de aardbodem willen laten verdwijnen, aangezien deze leer juist
wordt gegeven ter wille van de zieken, doven en blinden en degenen die met
allerlei kwalen behept zijn, en niet ter wille van de gezonden. Dan valt het
ook gemakkelijk te begrijpen dat zich mettertijd grote gevechten en oorlogen
over de aardbodem zullen uitbreiden en vooral en eerst over het oude rijk van
deloden, vanwaar de leer uitgaat, en wel met zulke grote verwoestingen dat men
niet meer zal kunnen herkennen waar de ene of de andere stad heeft gelegen,
waar de wijngaarden, de vruchtbare akkers en rijke fruitboomgaarden, weiden en
velden geweest zijn. Het zal in een woestijn veranderd worden en nooit meer tot
het Beloofde Land worden, waar eens honing en melk vloeide.
[15] Dat Ik het jullie van tevoren
zeg, heeft als reden dat jullie je tijdig genoeg kunnen voorbereiden en je
ertegen kunnen wapenen. Want als je weet wanneer de dief komt en wat hij van
plan is, is het gemakkelijk om je tegen hem teweer te stellen; maar als je niet
weet dat hij komt, en wanneer en hoe, over dag of 's nachts als iedereen in
diepe slaap verzonken is, dan is het voor de dief gemakkelijk om het huis
binnen te dringen en zijn slag te slaan. Wandel daarom steeds in het licht van
de innerlijke dag en blijf wakker in Mijn aan jullie geopenbaarde waarheid; dan
zullen jullie de strijd met de vijand wel kunnen doorstaan!
[16] Zijn jullie nu nog vol ergernis,
nu Ik jullie dit zonneklaar heb getoond?'
145
De deemoed van de arbeiders in de wijngaard van de Heer
[1] Nu zei Petrus: 'O Heer en Meester,
wij waren zojuist immers ook niet geërgerd, en wij zullen des te minder
geërgerd zijn omdat wij nu inzien dat wij nooit tegen kunnen houden wat U met
al Uw almacht niet wilt en wenst tegen te houden. Wat er met Uw voortdurende
hulp echter nog gedaan kan worden, zal ook gebeuren; want wij willen voor de
waarheid altijd met ons leven instaan tegen de vijanden van de waarheid, en
voordat ik val, zullen er als het erop aan komt duizend vijanden van de
waarheid en het leven vallen want wij willen niet alleen leraren in Uw naam
zijn, maar ook helden, en met het woord en het zwaard tegen de tegenstanders en
vijanden van de waarheid strijden. Met Uw naam in ons hart en ons schild
overwinnen wij de hele wereld! Als U ons maar nooit verlaat met Uw genade!'
[2] Ik zei: 'Als jullie in Mij
blijven, zal Ik ook in jullie blijven. Zonder Mij zullen jullie echter tot
niets in staat zijn.
[3] Maar als jullie met Mij en in Mijn
naam alles gedaan hebben, zeg dan in jezelf 'Zie, o Heer, hoe wij bij het
werken in Uw wijngaard toch steeds als luie en nutteloze knechten voor U
staan!' Want waarlijk: wie zichzelf verhoogt, zal vernederd worden; maar wie
zichzelf vernedert, zal verhoogd worden!
[4] Daarbij zullen jullie echter toch
tegen niemand 'heer' zeggen; want slechts één is jullie Heer en Meester, en dat
ben Ik! ook zullen jullie tegen niemand 'vader' zeggen; want slechts één is
jullie Vader -namelijk die in de hemel woont! Zo moeten jullie ook niemand goed
en heilig noemen; want alleen God is goed en heilig!
[5] Wees allemaal broeders en zusters
onder elkaar. Wie onder jullie de eerste en de belangrijkste wil zijn, dient de
knecht en dienaar van allen te zijn! Want in Mijn rijk is de meest deemoedige,
geringste en schijnbaar minste juist de belangrijkste en grootste in alle wijsheid
en macht.
[6] Nu weten jullie wat jullie moeten
doen en steeds in acht moeten nemen om Mij en Mijn kracht en macht in jezelf te
bewaren en ermee te werken; doe het altijd zo, dan zullen jullie ook in Mij
blijven en Ik in jullie!'
[7] Nu kwam onze bootsman nog naar Mij
toe en zei: 'O beste Heer en Meester, u
zei dat men tegen geen enkel mens 'vader' moet zeggen, omdat alleen God de
Vader van alle mensen is! Ik zie wel in dat u volkomen gelijk hebt; alleen weet
ik nu niet hoe ik datgene wat er in de wet van Mozes staat moet opvatten en hoe
men het moet uitleggen als Mozes zegt: 'Eer je vader en moeder, opdat je lang
leeft en het je goed gaat op aarde!' Hier noemt Mozes, de grote en machtige
profeet van Jehova, degene die kinderen verwekt toch vader, en ook staat er
geschreven: 'onze vader Abraham, Isaak en Jacob!' Als wij als kinderen onze
verwekker nu vader noemen, begaan wij dan volgens wat U hier hebt gezegd een
zonde tegenover U, o Heer?'
[8] Ik zei: 'Het woord zelf is niet
belangrijk, maar alleen de innerlijke betekenis ervan! Daarom kunnen kinderen
hun verwekker gerust 'vader' en degene die hen gebaard heeft 'moeder' noemen;
want kinderen kunnen immers de geest van het woord niet vatten. Maar jullie
vatten nu de innerlijke geest van het woord wel en weten dat de eeuwig
allerhoogste, zuiverste liefde in Mijn hart voor jullie mensen, die Ik opvoed
tot Mijn kinderen en voor eeuwig verhef, de enige ware Vader is. Dus, vriend,
begrijp goed, jullie moeten alleen in deze geestelijke zin van het woord tegen
niemand 'vader' zeggen!
[9] Onthoud bovendien nog, dat ieder
puur uiterlijk woord evenals een letter op zichzelf dood is en niemand tot
leven wekt; alleen de innerlijke geest in het woord - of het nu uitgesproken
wordt of in letters geschreven -is het, die iedereen levend maakt die volgens
de innerlijke, levende betekenis ervan denkt, handelt en leeft. Wie echter
alleen volgens de uiterlijke betekenis van het woord gelooft, handelt en leeft
zoals de Farizeeën, blijft dood zoals ook de letter van het woord op zichzelf
dood is. - Dat zeg Ik dus om jullie gerust te stellen!’
[10] De vissers en alle anderen
bedankten Mij voor deze toegevoegde uitleg en ze dachten heel goed na over
alles wat Ik hun hier 's morgens nog voor zonsopgang had meegedeeld en uitgelegd.
[11] Aangezien de zon zich nu in een
sterke rode gloed boven de horizon begon te verheffen, omgeven door roze lichte
wolkjes -wat prachtig was om te zien -zei de waard: 'Zo'n ochtend is weliswaar mooi
en prachtig om te aanschouwen; alleen is het jammer dat op zulke rooskleurige
ochtenden bijna nooit een even rooskleurige avond volgt! Reeds van oudsher
wordt er gezegd: "s Morgens rozen, 's avonds slijk!' Heer en Meester,
zullen de rozen van deze ochtend ons vanavond ook slijk bezorgen?'
[12] Ik zei: 'Laat jij nu maar de oude
astrologenspreuken, zolang Ik in jullie midden ben, achterwege, hoewel ze af en
toe inderdaad wel hier en daar bevestigd worden; want Degene die Heer van de
ochtend is, is ook Heer van de avond! Als je dat begrepen hebt, hoef je niet
bang te zijn voor het slijk van de avond.'
[13] Toen Ik dat tegen de waard had
gezegd, werd hij blij; want hij was nooit een vriend van een avond vol slijk.
[1] Nu kwam er een bode uit het huis
om ons te zeggen dat het ochtendmaal op ons.wachtte. Toen verlieten wij het
terras om meteen naar binnen te gaan. Daar gingen we in de reeds bekende orde
aan onze tafel zitten, en de twintig vissers aan de tafel die voor hen was
gedekt, en, gesterkt door de mooie ochtend, namen we heel blijmoedig het
buitengewoon goed bereide ochtendmaal tot ons.
[2] Toen wij na een halfuur klaar
waren met de maaltijd, vroeg de waard Mij wat Ik tot de middag zou gaan doen.
[3] Ik zei: 'Vragen staat vrij, maar
antwoorden ook! Het ligt weliswaar niet altijd in Mijn orde om van tevoren te
bepalen wat Ik ga doen, want alles hangt af van Degene die in Mij woont; en Ik,
die nu ook slechts een mens van vlees en bloed ben en een onsterfelijke ziel
heb, moet naar die Geest in Mij luisteren. Pas als Hij tegen Mij zegt: 'Ga hier
of daar heen, doe dit of dat!', dan pas weten ook Mijn vlees en bloed het. Maar
deze keer heeft de Vader in Mij al gesproken, en Ik weet wat Mij te doen staat
en kan het jullie dan ook wel vertellen
[4] Kijk, niet ver hier vandaan, in de
richting van Caesarea Philippi, heeft dit Meer van Galilea een van zijn
grootste inhammen, die echter met een groter schip nauwelijks te bevaren is;
met kleinere bootjes kan men echter de tamelijk uitgestrekte oevers ervan
bereiken, die jij nog niet kent. Op die oevers bevindt zich een klein
vissersdorp, dicht tegen een steil gebergte aanleunend en de Griekse bewoners
daarvan voeden zich meestal met vis en de melk van een paar geiten. Het
eventuele overschot van hun vissen verkopen ze altijd in Caesarea Philippi en
ze nemen in ruil daarvoor zout, brood en enkele gereedschappen die ze nodig
hebben voor hun kleine huishouding en voor hun werk.
[5] Ik heb deze vissers al eens
bezocht, toen ze zich geestelijk en lichamelijk nog in een zeer armelijke
toestand bevonden; want geestelijk gezien behoorden ze tot de school van de
Griekse zogenaamde cynici, en in fysiek opzicht bewoonden ze de meest armzalige
hutten, die ze op de kale stukken steen van het gebergte hadden gebouwd. Toen
Ik hen bezocht, heb Ik hen wat hun fysieke toestand, maar vooral ook wat hun
geestelijke sfeer betreft ten zeerste opgeheven.
[6] En kijk, deze vissers die Ik je nu
beschrijf gaan we bezoeken! Verschafons dus een aantal kleine en lichte boten,
waarmee we de inham binnen kunnen varen. Binnen een uur of iets meer kunnen we
het genoemde dorpje gemakkelijk bereiken. Als jullie willen, zorg dan dat wij
snel kunnen afvaren! Jullie zullen aan die vissers, die jullie tot nu toe nog
niet kennen, grote vreugde beleven! Een paar uur na de middag zullen we dan
weer hier in Jesaïra zijn.'
[7] Toen Ik dat tegen de waard had
gezegd, zei Kisjonah tegen Mij: 'Heer en Meester, er liggen nu toch drie goede
schepen van mij in de haven; kunnen we die niet gebruiken en onze waard, die
niet genoeg zeewaardige boten heeft, de moeite besparen om met hulp van zijn
buren het juiste aantal kleine boten bij elkaar te brengen?'
[8] Ik zei: 'Vriend, waar het meer
diep is zullen we jouw schepen toch al gebruiken; maar als we bij de ondiepe en
met veel riet en biezen begroeide inham komen, zullen jouw schepen ons
waarschijnlijk niet meer de gewenste diensten kunnen bewijzen!'
[9] Kisjonah zei: 'Aan elk van mijn
schepen hangen vier kleine bootjes die indien nodig gebruikt kunnen worden.
Overigens is Mijn geloof in U en Uw macht zo groot, dat ik niet de minste
twijfel heb of wij in Uw aanwezigheid met mijn schepen de baai kunnen
binnenvaren!'
[10] Ik zei: 'Ja, als jullie allemaal
zo sterk geloven, kunnen we de korte zeereis met jouw schepen wel proberen!'
[11] Toen Ik dat zei, stonden we
allemaal op en gingen onmiddellijk naar Kisjonah's schepen, en hij instrueerde
zijn aanwezige schippers wat ze moesten doen. Toen ze hoorden dat ze de baai
met het riet moesten binnenvaren, haalden ze hun schouders op en gaven daarmee
te kennen dat dat niet zou lukken.
[12] Niettemin stapten wij in de drie
schepen en voeren snel af. Maria bleef in Jesaïra, omdat ze had gehoord dat wij
een paar uur na de middag weer terug zouden komen, en ze sprak over veel dingen
met de vrouw van de waard, die een naaste verwante was van de eerste vrouw van
Jozef.
[13] Na een halfuur bereikten wij
reeds de fatale baai, en de schippers zeiden: 'Nu moeten we het roer intrekken
en de stokken pakken!'
[14] Kisjonah zei: 'Luister, de Heer
is bij ons en Hij is met ons! Doe wat Hij tegen jullie zal zeggen; want Zijn
macht is tot meer in staat dan jullie duwstokken!'
[15] Toen de schippers dat van
Kisjonah hadden gehoord, wendden ze zich tot Mij en vroegen Mij wat ze nu
moesten doen.
[16] Ik zei: 'Wend het roer naar
achteren, dan zullen we zien of een goede wind ons door het riet zal duwen!'
[17] Toen deden de schippers wat Ik
hun bevolen had, en heel plotseling kwam er een harde wind uit het oosten, die
hoge golven in de inham maakte en met die golven ook onze schepen buitengewoon
snel over en door het riet de inham in blies. Zo bereikten we snel en
gemakkelijk onze plaats van bestemming, en allen bewonderden de lieflijkheid
van het dorpje zoals het er nu uitzag, en wat alleen Ik en Mijn oude leerlingen
kenden. We gingen onmiddellijk aan land en zochten de bewoners op.
[18] Toen we bij het eerste huis
kwamen, was er niemand thuis, en zo verging het ons ook bij de andere huizen;
ze waren afgesloten en er was geen mens in een huis of een geitenstal.
[19] Toen zeiden verschillende
leerlingen onder elkaar: ‘Anders weet Hij toch de meest geheime gedachten van
een mens, en Hij heeft al verscheidene keren de verre toekomst voor ons en vele
andere mensen precies onthuld; waarom wist Hij dan deze keer niet dat de
bewoners van dit kleine plaatsje niet thuis zouden zijn? Eigenaardig, echt
eigenaardig! Als Hij het echt niet wist, had Hij ons en Zichzelf deze zeereis
kunnen besparen; maar als Hij het wist en deze reis enkel heeft ondernomen om
ons geloof op de proef te stellen, dan weet Hij toch dat wij allemaal zonder
twijfel in Hem geloven en aan Zijn kant staan, anders zouden we Hem niet bijna
tweeënhalfjaar lang overal gevolgd zijn! Waar is een nieuwe beproeving van ons
geloof dan goed voor?'
[20] Ook Kisjonah vroeg aan Mij: 'Heer
en Meester, wat doen we nu in dit plaatsje, dat misschien allang door de
bewoners is verlaten? Laten we weer in onze schepen stappen en terugvaren naar Jesaïra!
Want wat moeten we hier doen?'
[21] Ik zei: 'Enigszins kleingelovig
zijn jullie allemaal nog! Als Ik niet geweten zou hebben dat de bewoners van
dit plaatsje alleen vandaag allemaal thuis zijn -omdat ze gisteren een goede
vangst hebben gedaan door toedoen van Mijn wil, die ze weliswaar niet kennen,
en morgen een deel van de vissen naar de markt willen brengen in Caesarea
Philippi, dat zich weer tamelijk goed hersteld heeft - dan zou Ik hen ook niet
tevergeefs hebben opgezocht. Maar ze zijn thuis en we zouden hen ook in hun
huizen hebben aangetroffen; maar toen ze onze schepen gewaar werden, hebben ze
zich uit angst in allerijl in dat bos aan de noordkant heel goed verstopt,
omdat ze er vast van overtuigd waren dat ze door iemand ontdekt en verraden
waren en er nu schepen van Herodes aankwamen om hen te gronde te richten.
[22] Daar achter een rots hebben ze
een wacht met scherpe ogen geplaatst, en die heeft nu al gemerkt dat wij noch
van Herodes noch Farizeeën zijn. En die wachters verlaten nu al hun plaats en
zullen weldra Zo dicht bij ons komen dat ze zich er met meer zekerheid van
kunnen overtuigen wie wij zijn. Daarna zullen ze aan de verstopte bewoners van
dit plaatsje vertellen dat wij geen vijanden zijn, en dan zullen de bewoners
snel bij ons zijn en blijk geven van hun buitengewoon grote blijdschap, omdat
Ik hen bezocht heb.'
147
De vissers begroeten de Heer
[1] Het gebeurde weldra zoals Ik had
gezegd. Het duurde niet lang, of allen kwamen uit hun schuilplaats
tevoorschijn, en Ik riep hen met luide stem naar Mij toe.
[2] Ze herkenden allemaal direct Mijn
stem en riepen: 'Dat is de grote Heiland uit Nazareth, vervuld van alle macht
van Jehova! Laten we snel naar Hem toe gaan!'
[3] Ze kwamen snel naar ons toe en
begroetten Mij met plechtige, vriendelijke woorden die echt uit hun hart
kwamen, en bedankten Mij voor alle weldaden die zij sinds Mijn eerste bezoek
zo rijkelijk hadden genoten en nog voortdurend genoten. Daarop vroegen ze Mij
of Ik ook verder aan hen en hun kinderen wilde denken, wat Ik hun ook toezegde,
zolang zij gelovig en actief in Mijn leer zouden volharden.
[4] Daarna namen ze ons mee naar hun
woningen en lieten ons de zeer doelmatige inrichting ervan zien, alsook hun
visgerei, hun bewaarplaatsen voor de vissen, en ook hun kudden, bestaande uit
geiten en schapen. Ze hadden ook kippen gefokt en eenden en ganzen, welke twee
laatstgenoemde soorten gevogelte bij hen, die van oorsprong Grieken waren, zeer
geliefd waren. Ook lieten ze ons hun zeer grote bijenkasten zien, die hun veel
goede honing opleverden, die gemakkelijk voor veel geld in Caesarea Philippi
kon worden verkocht. Kortom, dit volkje, dat vroeger geestelijk en fysiek
buitengewoon arm was, had zich in een tijd van ongeveer anderhalf jaar zodanig
hersteld, dat het nu in goede welstand verkeerde.
[5] Eén van de bewoners was een smid
die de kunst verstond om van ijzer en ook van andere metalen allerlei nuttig en
bruikbaar gereedschap te maken. Hij had dat gereedschap ook te koop aangeboden
bij de reeds bekende gelegenheid, op een paar spiesen en lansen na, die dit
volkje bij Mijn eerste bezoek had overgehouden (* Zie GJE deel 5, hoofdstuk
196:4-5, 193:12 en 206:9.) Deze wapens kocht Kisjonah nu van hen voor een pond
goud samen met nog verschillende soorten ander gereedschap, dat hij in zijn
grote bedrijf goed kon gebruiken.
[6] Kisjonah vroeg de leider van deze
kleine gemeente om hem in Kis te bezoeken, waar ze met elkaar verschillende
dingen ten gunste van dit plaatsje zouden bespreken en afhandelen. De leider
beloofde dat te doen, en hij deed dat ook spoedig nadat hij was teruggekeerd
uit Jesaïra, dat hij deze keer voor het eerst had leren kennen, omdat de waard
hem uitnodigde met ons mee te varen. Ook onze waard kocht hier verschillende
soorten gereedschap van de smid.
[7] Nadat de leider aan Kisjonah,
Philopold en de waard in het kort beschreven had hoe deze streek er voor Mijn
eerste komst had uitgezien en hoe die door Mijn woord in één keer tot bloei was
gekomen, stond met name de waard verbaasd, aan wie dat nog meer ongewoon
voorkwam dan de twee eerstgenoemden, die al grotere tekenen van Mij hadden
gezien.
[8] Daarna wilden de bewoners ons op
allerlei dingen onthalen; maar Ik zei tegen hen: 'Mijn beste vrienden, daarvoor
zijn we niet hierheen gekomen, en we zullen ook weldra weer vertrekken voor de
terugreis, omdat Ik in Jesaïra nog het een en ander af te handelen heb; maar Ik
ben met Mijn leerlingen en vrienden nu naar jullie toe gekomen, omdat jullie
Mijn leer heel trouw hebben bewaard en tot ware edelstenen van Mijn wil zijn
geworden.
[9] Omdat
jullie dat geworden zijn, is het ook tijd om jullie met andere mensen kennis
te laten maken, die van jullie de ware standvastigheid in het geloof moeten
leren en verwerven. En omdat jullie ook goede sprekers zijn, kunnen jullie van
nu af aan bij gelegenheid tegen andere mensen over Mij en Mijn rijk op aarde
spreken en hun de weg des levens tonen.
[10] Wie volgens Mijn leer leeft en
handelt zoals jullie, en niet zegt en bij zichzelf denkt: 'Kijk, deze keer
heeft de Heer weer helemaal als een gewoon mens gesproken, en daarin viel niet
veel van het rijk Gods te ontdekken!', zal ook datgene bereiken wat jullie al
hebben bereikt, en hij zal net als jullie kunnen zeggen: 'Nu leef niet meer
ik, maar de Heer leeft in mij!'
[11] Blijf Mij dus voortdurend trouw,
ook in jullie nageslacht, dan zal Ik in jullie blijven! Doe in Mijn naam wat Ik
jullie nu heb aangeraden, bij een juiste gelegenheid, die jullie heel
gemakkelijk en spoedig zullen herkennen; maar jullie moeten Mijn parels niet
voor die zwijnen van wereldse mensen werpen!
[12] Maar zeg Mij nu, leider van deze
kleine, maar voor Mij toch grote gemeente, waarom jullie je eigenlijk in het
struikgewas van dat bos verstopt hebben toen jullie onze drie schepen de baai
zagen binnenvaren! Hebben jullie toen niet gedacht aan de kracht die jullie
als gevolg van jullie onwrikbare, vaste geloof door Mij is gegeven?'
[13] De leider zei: 'O Heer en Meester
vol van Gods allerhoogste macht en kracht, kijk, dat was heel eigenaardig!
Reeds verscheidene keren sinds U hier geweest bent, hebben grotere en kleinere
schepen geprobeerd om deze steeds visrijke inham met riet en biezen binnen te
varen; maar het is niemand gelukt om ook maar een handbreed over de rietgrens
binnen te dringen, want met de macht van Uw levende woord en wil dreven wij hen
allemaal direct ver het meer op. Maar deze keer hielpen Uw woord en wil in ons
hart ons niet, om een reden die ik nu heel goed begrijp.
[14] Toen wij deze drie schepen in het
oog kregen, verboden wij die in Uw naam ook direct om deze inham binnen te
varen; de schepen stopten echter niet, maar drongen onstuitbaar steeds dieper
onze inham binnen. Toen werden we allemaal echt bang, en bleef ons niets
anders over dan op de vlucht te slaan en ons te verstoppen in het struikgewas
van het bos en in het grote hol, waarvan de onopvallende ingang zich achter het
bos bevindt, maar die van binnen zo uitgestrekt is dat daar royaal plaats is
voor vele duizenden mensen.
[15] Toch hebben we een wacht
uitgezet, die ons moest meedelen wie er aan land zouden stappen uit de drie
schepen, die niet wilden gehoorzamen aan de macht van Uw woord en wil in ons,
en wat zij zouden doen. De wacht berichtte ons echter onmiddellijk dat degenen
die aan land gegaan waren geen Romeinen noch onderdanen van Herodes waren, maar
een groep vriendelijk ogende mensen, bestaande uit Joden en Grieken, en die
geen aanstalten maakten om onze woonhuizen binnen te dringen.
[16] Na dat bericht werden wij
geruster, en we raadden de wacht aan om zich er nog nauwkeuriger van te
overtuigen wie degenen waren die aan land gegaan waren. We ontvingen een nog
beter bericht. Pas toen waagden wij het om zelf voor de dag te komen, hoorden
toen Uw roep, die wij heel goed kennen, en haastten ons naar U, de Vader en
Heer van al het bestaan en leven.
[17] Nu werd ons natuurlijk duidelijk
waarom de drie schepen ons niet gehoorzaamden; want hoewel Uw woord en wil in
ons werkelijk wonderbaarlijk machtig zijn, zullen ze toch eeuwig niet de
oermacht van Uw hoogst eigen wil evenaren en die kunnen tegenwerken. En dat is
ook waar wij deze keer beslist te weinig over nagedacht hebben; wij hebben
tevoren niet voldoende Uw geest in ons geraadpleegd, of wij de schepen in Uw
naam hadden moeten gebieden of niet. Als wij deze keer net als bij andere
gelegenheden om raad hadden gevraagd, zou het ons ook duidelijk geworden zijn
wie er op de schepen meekwamen; maar omdat we dat niet hebben gedaan, moesten
wij daarvoor boeten met onze angst en vlucht. - Is het niet zo, Heer en
Meester?'
[18] Ik zei: 'Ja, zo is het, en door
deze ervaring zijn jullie nu weer veel wijzer geworden; maar maak je nu klaar
om te vertrekken, leider, en vaar met ons mee naar Jesaïra!'
148
Liefde, zachtmoedigheid en geduld zijn beter dan gerechtvaardigde ijver
[1] Na deze woorden maakte de leider
zich gereed, stapte in het schip waar Ik Mij met Mijn oude leerlingen en de
andere drie vrienden bevond, en voer met ons mee naar Jesaïra. We kwamen snel
en gemakkelijk in het genoemde dorp, waar al een goed bereid middagmaal op ons
wachtte. Er waren slechts twee uur verstreken sinds de middag, en dus was het
nog op de gewone tijd dat wij 's middags plachten te eten.
[2] Onze leider was verbaasd over het
mooie tarwebrood, en nog meer over de goede wijn en de uitstekend bereide
edelvissen. Nadat we het maal tot ons hadden genomen, begaven we ons weer naar
het ons reeds bekende terras, waar ook onze leider het zeer mooie uitzicht niet
genoeg kon prijzen.
[3] Toen hij naar alle kanten om zich
heen had gekeken zei hij (de leider): 'Het is toch merkwaardig! Ons kleine dorp
ligt hier nauwelijks twee uur vandaan aan hetzelfde meer, maar wat een
verschil tussen hier en daar! Hier is de omgeving een en al lieflijkheid en
bekoorlijke schoonheid, en bij mij ziet het er eerder afschrikwekkend dan
lieftallig uit. Rondom ons dorpje ziet het er nu door Uw genade, o Heer,
weliswaar heel redelijk uit -maar een vergezicht dat het gemoed verkwikt
ontbreekt helemaal! Onze baai, die toch niet bepaald klein te noemen is, is bij
de ingang aan beide kanten zodanig ingesloten door de tamelijk hoge en steile
bergen die ervoor liggen, dat wij vanaf het dak van onze woningen en ook vanaf
de bergen achter ons, voorzover die vanwege hun steilheid slechts met de
grootste moeite te beklimmen zijn, niet eens het golvende meer kunnen zien,
laat staan iets anders, omdat de bergen aan de rechterkant zich in een halve
cirkel verder in het grote meer uitstrekken en ons het uitzicht volkomen
belemmeren.
[4] Maar in plaats daarvan heeft onze
streek weer een andere goede eigenschap ten opzichte van deze. Hier wordt men
beslist sneller naar de liefde voor de wereld getrokken dan in onze ware
woestijn; en de liefde voor de wereld is niet geschikt om de goddelijke geest
in de mens te wekken. Als die eenmaal gewekt is, dan schaadt ook de aanblik van
zo'n omgeving als deze de mens natuurlijk niet meer!'
[5] Toen de leider van de kleine
gemeente aan de baai zich werkelijk heel zinvol over deze streek had
uitgesproken, informeerde hij wie die twintig eenvoudige mannen waren die ook
samen met ons de baai hadden bezocht, maar die tot nu toe noch onder elkaar
noch met iemand anders een woord hadden gewisseld. Ik vertelde wie ze waren,
waarover hij zeer verheugd was.
[6] Daarop liet Ik de bootsman bij hem
komen; hij sprak met hem en verbaasde zich over zijn welbespraaktheid en over
zijn ernst en grote moed.
[7] Toen stond hij op, stak de
bootsman en ook al zijn metgezellen vriendelijk de hand toe en zei (de leider):
'Met zulke mannen in het verbond kunnen er grote dingen voor het heil van de
mensen uitgevoerd worden. Werkelijk, wie de mensen van deze wereld nog vreest,
is met name in deze tijd niet geschikt om het rijk Gods te verbreiden, waar
geweld tegen geweld gebruikt moet worden om de poorten voor de waarheid te
openen en haar toegang te verschaffen!
[8] Nu is het zaak om niet langer in
het verborgene te werken, maar om moedig met het licht uit de eeuwige hemelen
Gods ook de koningen en vorsten van deze wereld tegemoet te treden en hun te
tonen dat zij ook mensen zijn, die, zoals ze nu zijn, niet eeuwig zullen leven,
maar in de grote wereld aan gene zijde het gericht en de eeuwige dood kunnen
verwachten.Ja,ja,je hebt gelijk: als een brandend vuur moet men de wereldse
mensen de waarheid in het gezicht slingeren en met een vlammend zwaard
strijden tegen de priesters van de leugen, van duister bijgeloof en bedrog,
anders blijft de aarde steeds een tranendal en een graf des doods -niet alleen
voor hun lichaam, maar ook voor hun zielen.'
[9] Nu zei Ik: 'Jullie hebben gelijk,
en Ik prijs jullie ijver; maar onthoud bij jullie ijver ook nog het volgende:
In de wijsheid van de menselijke geest is steeds een grotere kracht gelegen dan
in zijn vuist; en waar ernst op zichzelf weinig of niets uitricht, daar doet de
liefde met haar geduld en zachtmoedigheid wonderen. Laat de volle ernst in je
eigen hart en de moed daarvan jullie zelf beheersen; maar laat jullie wapen
tegenover de mensen steeds alleen maar uit liefde, zachtmoedigheid en geduld
bestaan, dan zullen jullie op deze weg, waarop Ikzelf de mensen voorga, meer
uitrichten dan met louter vurige ijver en de ernst daarvan, die zo hard is als
diamant!
[10] Vrees hoeven jullie echt niet te
hebben voor de wereldse mensen, die in hun woede wel jullie lichaam kunnen
doden, maar jullie ziel verder niets meer aan kunnen doen; vrees alleen Degene
die sinds eeuwigheid een ware Heer is over leven en dood!
[11] Maar als jullie zien dat je met
liefde en de juiste wijsheid niets kunt bereiken bij mensen die te sterk in
duisternis verkeren, keer hun dan de rug toe en ga daar weg, en jullie zullen
zeker weer mensen vinden met wie jullie in Mijn naam goede zaken zullen doen.
[12] Belijden moeten jullie Mij
tegenover alle mensen, omdat Ik jullie ook tegenover Mijn Vader belijd; maar
jullie moeten Mij niet opdringen aan de duistere, wereldse mensen en hun, die
wereldse zwijnen zijn, ook Mijn parels niet toewerpen! Want Ik zeg jullie: Mijn
woord is alleen ware levensmest voor de tarwe en Mijn leer is ware mest voor de
edele druiven van de wijngaard; maar voor het onkruid van de aarde heb Ik geen
levensmest -want dat is er enkel om vertrapt en verbrand te worden en met de as
daarvan de gewone aardbodem te bemesten.
[13] Wie op aarde is om te leven, zal
door Mijn woord tot leven gewekt worden; maar wie hier is voor de dood door
zijn eigen wil en starre eigenzinnigheid, zal ook in de dood overgaan. Wie uit
het graf van zijn materie wil opstaan ten leven, moge opstaan; maar wie vallen
wil, laat hij vallen!
[14] Voor duivels het evangelie
verkondigen zou betekenen olie op het vuur te gieten; wees dus altijd slim als
de slangen, maar daarbij toch zo zachtmoedig als de duiven, dan zullen jullie
op die manier heel krachtige arbeiders in Mijn wijngaard des levens worden!'
[15] Toen Ik dat tegen de vurige
ijveraars had gezegd vond er een verandering plaats in hun gemoed, en ze
bedankten Mij uit het diepst van hun hart voor deze les.
149
De Heer voorspelt Zijn einde
[1] Daarna werd er tot de avond nog
veel gesproken over de aarde, de vorm ervan, over de zon, de maan en de sterren
en over de andere verschijnselen van de wereldnatuur, wat voor iedereen grote
vreugde teweeg bracht.
[2] Onze bestuurder uit de inham zei:
'O Heer en Meester, U zij alle lof, alle eer, alle liefde en alle dank, omdat U
dat ook voor ons hebt onthuld en wij nu weten hoe het grote huis -aarde genaamd
-dat wij tijdelijk bewonen, er uitziet en hoe het in elkaar zit! Want de
onwetendheid in deze dingen is meestal de bron van het kwade bijgeloof
geweest, en dat weer een nagenoeg onuitputtelijke voedingsbron voor de luie en
trage afgodenpriesters. Maar met Uw hulp zal het nu weldra anders worden!'
[3] Nu kwam er een dienaar die ons
uitnodigde voor het avondmaal; want de zon was al een paar uur geleden
ondergegaan. Wij stonden dan ook direct op van onze plaatsen op het terras en
gingen naar het huis om het avondmaal tot ons te nemen.
[4] Na het avondmaal bleven wij nog
wakker tot middernacht, en in die tijd legde op Mijn verzoek deze keer Mijn
Johannes veel dingen uit aan de twintig vissers en de leider van de inham.
Tegen middernacht begaven wij ons ter ruste en waren toch voor zonsopgang op de
been.
[5] De vissers gingen naar huis, maar
kwamen heel vroeg in de ochtend alweer naar Jesaïra met een lading van de beste
vissen, die ook direct voor het ochtendmaal klaar werden gemaakt.
[6] Zoals gewoonlijk ging Ik voor
zonsopgang naar buiten, vergezeld door allen die in dit dorp bij Mij waren. Op
het mooie terras legde Ik de twintig vissers, de bestuurder van de inham, de waard,
Kisjonah en Philopold de handen op en vervulde hen met de kracht om in Mijn
naam allerlei zieken te genezen, en Ik gaf hun het recht om Mijn leer onder de
mensen te verbreiden, en wel onder de blinde joden en heidenen.
[7] Ze bedankten Mij allemaal uit de
grond van hun hart voor deze roeping en begaven zich toen met Mij naar het
ochtendmaal.
[8] Tijdens het ochtendmaal zei Maria
tegen Mij: 'Mijn geliefde zoon,je hebt toch overal zoveel tekenen gedaan, maar
hier heb je niets van je waarlijk goddelijke macht laten merken. Doe hier toch
ook een teken, voordat je verder reist!'
[9] Ik zei: 'Vrouw, praat met de
vissers, dan zullen zij je wel zeggen of Ik hier geen tekenen heb gedaan! Maar
Ik ben niet in deze wereld gekomen ter wille van de tekenen, maar ter wille van
de waarheid en het leven van de ziel, opdat iedereen die in de Mensenzoon
gelooft, het eeuwige leven in zich zal hebben.
[10] Geen mens zal vanwege Mijn
tekenen zalig worden, maar wel iedereen die in Mij gelooft en volgens Mijn leer
leeft en handelt. Bovendien heb Ik Mijn vrienden nu de macht verleend om in Mij
naam goed te doen aan de arme, lijdende mensen, en dat is een groter teken dan
wanneer Ik nu voor jullie ogen een wereld zou scheppen!
[11] Aan het einde van Mijn tijd op
deze aarde, dat in de komende paastijd in Jeruzalem zal zijn, zal Ik echter
voor alle mensen een zeer groot teken doen, waardoor velen tot het eeuwige
leven en heel velen tot het gericht en de eeuwige dood zullen komen. Wie zich
dan niet aan Mij zal ergeren, zal het leven van de ziel ontvangen.'
[12] Maria zei: 'Waar zal dat laatste
grote teken uit bestaan? Want dan zal ik ook naar Jeruzalem komen om het
grootste teken dat jij doet te aanschouwen!'
[13] Ik zei: 'Vrouw, je zult wel naar
Jeruzalem komen en het laatste en grootste teken dat Ik zal doen, aanschouwen,
maar je zult daarover geen blijdschap, maar een grote droefenis in je zuivere
hart hebben! Ik zal verraden worden, door de Farizeeën gegrepen en aan het
gerecht overgeleverd en wat Mijn lichaam betreft als een doodgewone misdadiger
aan het kruis gedood worden; maar op de derde dag zal Ik vanuit Mijn eigen
kracht en macht weer opstaan, naar al Mijn vrienden en broeders toekomen en hun
de macht verlenen om de mensen in Mijn naam hun zonden te vergeven en de doden
tot leven te wekken. Kijk, vrouw, daaruit zal het laatste en grootste teken
bestaan dat Ik in Mijn lichaam zal doen!'
[14] Maria, en de andere vrienden met
haar, zeiden: 'Maar Heer en Meester, dat zult U toch niet aan U laten
gebeuren?!'
[15] Ik zei: 'De wil van de Vader in
Mij ken Ik alleen, en Mijn ziel weet wat Ik tot stand moet brengen! Wie zich
niet aan Mij zal ergeren, zal evenals Ik de dood overwinnen en tot het eeuwige
leven doordringen.
[16] Wie het leven van dit lichaam
liefheeft omwille van de wereld, zal het leven van zijn ziel verliezen; maar
wie het om Mijnentwille niet liefheeft, zal het voor eeuwig in Mijn rijk
behouden.'
[17] Na deze woorden van Mij werden
alle aanwezigen bedroefd en dachten er over na, waar dit op uit zou lopen.
[18] En Ik zei: 'Waarom zijn jullie
daar bedroefd over? Denken jullie soms dat Ik jullie na de dood van Mijn
lichaam zal verlaten? O, geenszins! Dan zal Ik pas echt bij de Mijnen blijven
tot aan het einde der tijden van deze aarde, en voor iedereen die in Mij gelooft
de poorten tot het eeuwige leven in Mijn hemelen openhouden. Weliswaar zullen
Mijn schapen verstrooid worden als Ik, hun Herder, gedood word -maar Ikzelf zal
ze dan weer verzamelen, en dan zal er voor altijd slechts één kudde en één
Herder zijn; de bokken en de wolven in schaapskleren zullen echter verwijderd
en aan het gericht en de dood van de materie overgeleverd worden.'
[19] Toen Ik deze kleine toespraak
beëindigd had, klonk er een Stem in de lucht van de zaal, die de volgende
woorden sprak: 'Deze Jezus van vlees en bloed is Mijn geliefde Zoon, die alle
geslachten der aarde moeten loven! Hij is de belichaamde uitdrukking van Mijn
liefde, Mijn wijsheid en Mijn wil. Ik ben in Hem en Hij is in Mij; Wij zijn
volkomen één. Wie Hem ziet en hoort, ziet en hoort ook Mij; en wie Mijn wil
doet, heeft het eeuwige leven in zich.'
[20] Na deze woorden vielen allen voor
Mij neer en wilden Mij aanbidden.
[21] Maar Ik zei tegen iedereen: 'Sta
op van de grond; want in dergelijk eerbetoon vind Ik geen welbehagen, maar wel
in jullie liefde en in het feit dat jullie trouwen met daden in Mijn leer
volharden!
[22] De vrede zij met jullie -echter
niet een vrede zoals de wereld die heeft en geeft, maar de innerlijke vrede van
het hart, van de ziel in Mijn liefde, die het eeuwige leven is! Amen.'
[23] Na deze woorden van Mij stonden
allen op, bedankten Mij voor deze troost en werden weer blij.
150
De reis van Kis naar Marcus bij Caesarea Philippi
[1] Daarop zei Ik tegen Kisjonah:
'Vriend, laat nu je drie schepen nogmaals gereed maken voor een verdere reis;
want Ik wil naar de oude Marcus reizen, die in de buurt van de stad Caesarea
Philippi woont, en hem sterken, want hij lijdt al een half jaar aan koorts.'
[2] Kisjonah liet onmiddellijk tegen
zijn schippers zeggen wat ze moesten doen. En de schepen werden direct in orde
gemaakt voor de verdere reis.
[3] De twintig vissers vroegen Mij, of
de een of ander Mij naar de genoemde plaats mocht vergezellen, alsook Maria en
Joël en de bestuurder uit de inham.
[4] Ik zei tegen de vissers: 'Doe
zoals jullie graag willen; maar het is voldoende als de bootsman en nog een
metgezel als getuigen meevaren naar de weinige plaatsen die Ik aan het Meer
van Galilea zal bezoeken. En ook kunnen Maria en Joël en de bestuurder uit de
inham Mij vergezellen; en laten we nu gaan vertrekken!’
[5] Ook de waard vroeg Mij of hij en
zijn oudste zoon Mij zouden vergezellen.
[6] Ik zei: 'Ook jij hebt een volkomen
vrije wil; doe dus zoals je in je hart verlangt!’
[7] Na deze woorden van Mij maakte ook
de waard zich in allerijl gereed om te vertrekken.
[8] Toen gingen we aan boord en voeren
af in de richting van Caesarea Philippi.
[9] Toen wij al bijna een uur gevaren
hadden, kwamen ons een paar schepen uit de omgeving van Tiberias tegemoet die
zwaar beladen waren met zout en graan; en omdat zij de wind, die voor ons
gunstig was, tegen hadden, hadden ze grote problemen en waren bang dat ze
konden vergaan.
[10] Zij (de schippers) vroegen ons
dringend of wij hen niet konden helpen.
[11] En Ik zei: 'Waarom hebben jullie
je beide schepen zo zwaar beladen? Laat je een volgende keer niet zo door
winstbejag verleiden en laat jullie buren ook iets verdienen, dan zullen jullie
met je schepen niet zo'n gevaar en nood te verduren krijgen! Maar daar komen nu
een paar lege schepen aan; laad de helft van jullie waren daar op over en deel
dan in Kapernaüm jullie winst met hen, dan zullen jullie daar zonder schade
aankomen. Maar als jullie in Kapernaüm gierig zijn, moeten jullie maar zien hoe
je weer naar Tiberias terugkomt!'
[12] Dat beloofden de schippers Mij.
De twee lege schepen kwamen aan en Ik zei tegen hen wat ze moesten doen in ruil
voor de halve winst in Kapernaüm; en het gebeurde weldra zoals Ik had gezegd.
[13] Daarop bedankten de schippers van
de vier schepen Mij en voeren ondanks de tegenwind verder in de richting van
Kapernaüm.
[14] Wij voeren echter met een
gunstige wind, die onze schippers het roeien zeer gemakkelijk maakte, naar de
plaats van onze bestemming, die wij weldra bereikten.
[15] Toen wij in het dorp van Marcus
aankwamen, troffen wij daar vele gasten aan die met goed resultaat gebruik
maakten van de geneeskrachtige bronnen hier.
[16] De dienaren van Marcus kwamen
haastig naar de oever en deelden ons mee dat wij, als wij soms ook van de
geneeskrachtige bronnen gebruik wilden maken, waarschijnlijk geen onderkomen
zouden vinden, aangezien alle ruimten overvol waren met gasten uit alle landen;
bovendien was hun heer ziek, en het was nu moeilijk om met hem te spreken,
omdat juist vandaag zijn koortsdag was.
[17] Ik zei: 'Jullie zijn nieuwe
dienaren in dit huis en kennen Mij niet; maar Marcus, de eigenaar, en zijn hele
huis kennen Mij. Ga daarom naar jullie heer en zeg tegen hem: 'De Heer en
Meester is aangekomen met Zijn leerlingen en Zijn vrienden! Hij moet uit bed
komen en naar Mij toekomen, dan zal hij weldra van zijn koorts genezen zijn. Ga
hem dat vertellen!'
[18] De dienaren gingen dat tegen
Marcus zeggen en tegen zijn vrouwen kinderen. Toen die dat hoorden ontstond er
een groot gejuich onder hen, en allen haastten zich om zo snel mogelijk naar
buiten naar Mij toe te komen.
[19] Toen de oude Marcus Mij in het
oog kreeg, strekte hij zijn armen uit en zei met luide stem: 'O Heer en Meester
vol goddelijke liefde en erbarmen, met wat voor groot verlangen hebben wij U
allemaal verwacht, omdat U ons in onze nood vast eens zou bezoeken, zoals U ons
toen U hier was tot heil en welzijn van ons en veel andere mensen hebt beloofd.
En nu mijn echte nood bijna het hoogtepunt heeft bereikt, bent U ook gekomen om
mij en ook mijn vrouw, die net als ik aloud en zwak en vermoeid is geworden, te
helpen en mijn hele huis opnieuw te sterken in het geloof in U en in Uw leer.
O, wij allen danken U bij voorbaat voor de meer dan grote genade, dat U ons Uw
bezoek waardig geacht hebt!'
[20] Ik zei: 'Maak je niet zo druk,
beste vriend; want je weet dat Ik ook de innerlijke taal van het hart goed hoor
en uitstekend versta! Maar vóór alles zeg ik jou en je vrouw: wees nu volkomen
gezond van lichaam!
[21] Eet in het vervolg geen vis meer die in
het water is gestorven; en laat een geslachte vis nog geen half uur liggen
zonder zout, tijm en karwij. Bereid hem dan op de jullie bekende Joodse manier,
dan zullen jullie van alle mogelijke koortsen verschoond blijven! Datzelfde
geldt ook voor vlees, en eet ook geen rottend fruit en geen beschimmeld brood!
'
[22] Na deze woorden van Mij werden de
oude Marcus en zijn vrouwen kinderen volkonten gezond en sterk, en allen bedankten
Mij met vele tranen van vreugde in hun ogen voor de genezing van hun lichaam en
voor het hun gegeven advies.
[1] Daarop zei Ik tegen Marcus: 'Vriend,
jouw nieuwe dienaren, die Mij nog niet kennen, hebben Mij bij Mijn aankomst te
kennen gegeven dat wij hier vanwege jouw vele badgasten waarschijnlijk geen
onderdak zouden vinden! Wat zeg jij daarvan?'
[2] Marcus zei:'O Heer en Meester! U
bij Mij geen onderdak vinden?! Als er nog honderd keer zoveel leerlingen en
vrienden met U zouden mee komen als nu het geval is, dan zou ik hen jarenlang
uitstekend willen en kunnen herbergen.Alleen hebben mijn nieuwe dienaren, en
dat zijn er heel wat, geen zin in werken, en daarom doen ze altijd moeilijk als
er nieuwe gasten komen die onderdak zoeken; maar als de gasten hun dan van
tevoren al geld toe stoppen, is er al gauw geen al te groot gebrek aan
onderkomen meer. En dat lijkt mij ook bij U en met jullie het geval geweest te
zijn.
[3] Maar ik zal de luie dienaren
daarover eens goed de les lezen, zodat ze weten wat hun in het vervolg te doen
staat met de gasten die hier veelvuldig hun lichamelijk heil zoeken en
daarnaast aantoonbaar ook heel vaak hun zielenheil hebben gevonden in deze
inrichting, die U, o Heer en Meester, alleen voor het heil van de mensen hebt
geschapen; want ik en mijn kinderen en oude dienaren hebben er altijd voor
gezorgd dat wij U zodanig als de wonderbaarlijke Meester van deze inrichting aan
alle gasten bekend maakten, dat zij alleen door het levende geloof in U in deze
inrichting het ware heil van hun lichaam en hun ziel konden vinden.
[4] Zowel heidenen als Joden hebben
onze woorden geloofd; maar degenen die niet geloofden verlieten de inrichting
zoals ze gekomen waren. En dat waren meestal Farizeeën uit Jeruzalem en ook uit
vele andere plaatsen en streken. Ze geloofden niet wat wij hun toch geheel naar
waarheid bekend maakten, scholden op wat wij predikten en ergerden zich, omdat
zij niets te zeggen hadden over ons omdat wij Romeinen zijn, en verlieten de
inrichting weer precies zoals ze gekomen waren.
[5] Maar het is werkelijk merkwaardig
bij die mensen! Ze hebben honderden mensen gezien die hier het volle geloof in
U hebben aangenomen en daardoor volkomen genezen zijn van al hun kwalen en
gebreken, en toch zeiden ze dat het puur bedrog was en een meervoudige
godslastering, als men alleen door in U te geloven in deze inrichting genezen
kon worden. Als de geneeskrachtige bronnen niet in staat waren te genezen door
hun natuurlijke kracht, die hun door God gegeven was, dan was genezing door het
geloof in U puur het werk van satan; en wie op die manier genezen was, had
volgens hen zijn ziel veelvuldig aan de duivel verkocht.
[6] Ik heb voor deze mensen met name
dit jaar weinig moeite meer gedaan; als ze kwamen nam ik ze helemaal niet meer
op; en als ze naar de reden vroegen, zei ik tegen hen hetzelfde als mijn
nieuwe dienaren bij Uw aankomst tegen U hebben gezegd, en dan moesten ze wel
vertrekken.
[7] Een paar maanden geleden kwam er
vanuit Kapernaüm zelfs een onderzoek, hoogstwaarschijnlijk vanwege het feit
dat de Farizeeën, schriftgeleerden en rabbi 's aldaar samen met hun overste hun
beklag hadden gedaan bij de Romeinse commandant. Maar daar kwam ik -natuurlijk
alleen met Uw hulp -heel goed vanaf; want in diezelfde tijd was de inrichting
zo vol met Romeinen en Grieken, dat ik werkelijk nauwelijks in staat geweest
was om nog iemand in de inrichting op te nemen.
[8] De Romeinen die het onderzoek
leidden moesten acht dagen lang hun nachten doorbrengen boven op de U
welbekende heuvel, en wel op het nieuwe, ter ere van U gebouwde grote terras.
Omdat de genoemde joodse priesters op die manier niets tegen mij konden
uitrichten - volgens de Romeinse rechtersuitspraak: ULTRA POSSE NEMO TENETUR (*
Latijn voor: Men mag van niemand meer verlangen dan hij kan.) - bezochten ze
deze inrichting helemaal niet meer, en daarom is er geen van die individuen
aanwezig in deze inrichting, wat U, o Heer en Meester, zeker niet onaangenaam
zal zijn.
[9] En daarmee heb ik U nu alles
verteld wat mij het belangrijkste leek, en welopenlijk ter wille van Uw
leerlingen en vrienden, omdat zij. niet net als U alwetend zijn. En wilt U nu,
o Heer en Meester, mijn woonhuis de zegenrijke genade bewijzen om er binnen te
treden, dan zal er direct voor een overvloedig en goed maal gezorgd worden;
aan wijn en brood is er in mijn huis in ieder geval geen gebrek.'
[10] Ik zei:'Ik ben ook naar je
toegekomen omdat Ik een paar dagen in jouw huis wil blijven. Maar maak Mij
vandaag en morgen niet bekend bij de hier aanwezige gasten; als iemand Mij
buiten jullie toedoen herkent, zal Ik hem wel te woord staan!
[11] En hier zie je ook de moeder van
Mijn lichaam.jouw vrouwen kinderen zullen van haar leren gezonde spijzen klaar
te maken. En laten we nu jouw huis, dat je uitgebreid hebt, binnengaan en wat
brood en wijn tot ons nemen!’
[12] Daarop gingen we het huis binnen,
gingen aan de tafels zitten en.namen wat brood en wijn tot ons. Maria was direct
in gesprek met de familie van Marcus maar Ik stelde hem voor aan allen die nu
bij Mij waren en die onze Marcus nog niet kende; hij vroeg hun verschillende
dingen en begreep uit hun antwoorden dat zij van Mijn geest doordrongen waren.
Dat vervulde hem met vreugde en hij vertelde hun veel over de tekenen en
gebeurtenissen die hier voorgevallen waren, toen Ik voor het eerst hier was.
[13] En zo ging er een paar uur als
een paar zalige ogenblikken voorbij. in die tijd werd het maal bereid, naar de
zeer ruime eetzaal gebracht en op de tafels gezet. We namen het direct tot ons,
begaven ons daarna naar de reeds bekende heuvel en namen plaats op het nieuwe
terras, dat de waard uit Jesaïra niet genoeg kon bewonderen en prijzen. Er was
voor allemaal voldoende ruimte en voor nog tienmaal zoveel mensen als wij
waren, en nog meer.
[14] Nu vroeg Kisjonah aan Marcus of
dit terras ook dikwijls door de gasten bezocht werd, en op welke tijd.
[15] Marcus zei: 'Je wilt hier zeker
geen vreemde mensen ontmoeten! Maak je daar geen zorgen om! Kijk maar eens naar
die heel grote, prachtige tuin daar beneden, hoe het daar wemelt van de
kuurgasten! In de richting van het meer zie je verscheidene grote, prachtige
terrassen met uitzicht op het meer, waar zich overal veel mensen bevinden. De
gasten vermaken zich steeds in de tuin, en je zult maar zelden iemand buiten de
tuin zien. En dit terras op deze werkelijk niet lage berg wordt ondanks het
prachtige uitzicht dat men van hieruit naar alle kanten heeft, nog minder door
de gasten bezocht; want als ze ziek aankomen, hebben ze geen zin om op deze
berg te klimmen, en als ze genezen zijn, reizen ze liever direct naar huis.
Daarom wordt deze plek maar zelden door vreemde gasten bezocht en dient dus
alleen voor de vreugde van mij en de mijnen. Wij zijn hier dus heel veilig en
zullen niet door onbekenden lastig gevallen worden.'
[16] Dat stelde onze Kisjonah en ook
alle anderen tevreden.
[17] Nu bewonderden allen het
prachtige uitzicht, en Marcus beschreef hun alle plaatsen, streken en bergen en
onderhield het gezelschap op die manier meer dan een uur.
[18] Ook Ik vertelde zo nu en dan iets
over wat er zich in vroegere tijden in deze streek had afgespeeld, en zo werd
de hele wijd uitgestrekte omgeving topografisch en historisch geanalyseerd.
[19] Toen de zon onder begon te gaan,
zagen wij dat een goed herkenbaar Romeins schip op ons dorp afstevende, en
iedereen vroeg aan Mij wie er door dat schip gebracht werd.
[20] Ik zei: 'Om dat vast te stellen
hoef je niet alwetend te zijn. Waar een bekende geneeskrachtige plaats is, daar
trekken ook de zieken heen. Het zijn een paar Grieken en Romeinen; laat ze
komen! Want wie gelovig zijn heil zoekt, zal het ook vinden.
[21] Na een poosje bereikte het schip
de oever en bracht tien Romeinen en zeven Grieken mee, die door de dienaren,
die ons eerder bijna niet wilden opnemen, toch zonder enig bezwaar werden
opgenomen en direct in het kuuroord werden ondergebracht.
[22] Wij bleven nog een heel uur na
zonsondergang op de berg, en Mijn leerlingen vertelden Marcus veel over Mijn
reizen, leringen en daden, en Marcus en alle anderen beleefden veel vreugde aan
die verhalen. Toen de verhalen beëindigd waren begaven wij ons weer naar het
huis, namen een klein avondmaal tot ons en begaven ons toen ter ruste.
152
De leerlingen vragen de Heer naar de reden
van Zijn vreugde over de natuur
[1] 's Morgens voor zonsopgang waren
wij alweer buiten, en wel aan de oever van het meer, waar zich ook enkele al enigszins
genezen kuurgasten bevonden, die genoten van het spel van de golven op het
uitgestrekte, heldere wateroppervlak.
[2] Enkele leerlingen vroegen aan Mij:
'Heer en Meester, sinds wij bij U zijn merken wij dat U steeds ruim een uur
voor zonsopgang naar buiten gaat, ook 's winters, en net als wij mensen geniet
van de verschijnselen in de natuur. Maar omdat U toch al alles aanschouwelijk
kent wat niet alleen op en binnen deze aarde maar ook in de hele oneindigheid
is en gebeurt, wat er was en gebeurd is en zal zijn en zal gebeuren, hebben wij
er al vaak over nagedacht hoe het mogelijk is dat U toch nog welbehagen hebt
in de dingen en verschijnselen op een maar heel klein plekje op deze aarde!'
[3] Ik zei: 'Dat was weer eens zo'n
echt menselijke, blinde vraag van jullie! Als Ik in de dingen en verschijnselen
ook in deze materiële natuur geen groter en inniger welbehagen zou hebben dan
jullie, zou er van deze hele aarde met alles wat erop, erin en er boven is,
heel gauw geen puntje meer aanwezig zijn.
[4] Alles wat bestaat is immers Mijn
eeuwige liefde, belichaamd voor jullie ogen; hoe zou Ik geen welbehagen kunnen
hebben in Mijn liefde, die toch sinds eeuwigheid alles in alles is?
[5] Dat Ik echter 's morgens vroeg al
graag buiten ben, en ook vaak tot laat in de avond, heeft een dubbele reden.
Want ten eerste moeten jullie daarvan leren dat ook in de ziel van de mens de
geestelijke ochtend, evenals die van deze aarde, vroeg moet ontwaken en dat Ik
op zo'n vroege ochtend in de mens ook eerder aanwezig zal zijn dan wanneer de
zon in hem al volledig is opgegaan, en Mij over de steeds lichter wordende
levensochtend net zo. zal verheugen als Ik Mij, voor jullie zichtbaar en als
een echt voorbeeld voor jullie' over iedere natuurlijke ochtend heb verheugd.
[6] Ten tweede moeten jullie uit Mijn
voortdurende vroege ochtendbezoek de werkzaamheid en de juiste ijver leren
kennen; jullie moeten ook daarin op Mij lijken en de mensen, aan wie jullie
Mijn evangelie zullen verkondigen, daar goed aan herinneren. Want alleen door
de juiste ijver en door vroegtijdige werkzaamheid kan de mens tot het ware rijk
Gods in zichzelf komen en het dan ook voor eeuwig behouden.
[7] Doordat
Ik ook de avonden graag buiten doorbreng, toon Ik jullie in de eerste plaats
dat de mens ook op de avond van zijn aardse leven werkzaam moet zijn, om zijn
innerlijke levenslicht krachtiger te maken. Want wie te vroeg in traagheid gaat
rusten en zich in zijn huis aan de zorgeloze slaap overgeeft, zal gemakkelijk
meemaken dat er dieven bij hem inbreken en. hem van zijn schatten beroven; maar
wie lang wakker blijft, zal zo n onheil met zo gemakkelijk overkomen. .
[8] De andere en tweede reden waarom
Ik graag de avonden buiten doorbreng, is de volgende: Jullie kunnen daaruit
opmaken dat een vrije rust 's avonds pas tot echte zaligheid wordt, als men al
de hele dag van de vroege morgen tot avond volop werkzaam is geweest.
[9] Als jullie nu goed begrepen hebben
wat Ik jullie heb gezegd, blijf dan in dat licht, en vraag voortaan niet meer
zo gemakkelijk naar dingen die jullie nu toch vanzelf duidelijk zouden moeten
zijn. Als jullie dat goed hebben begrepen, handel er dan ook naar; want met
begrijpen alleen kunnen jullie het ware rijk Gods in jezelf niet wakker
roepen!'
[10] Toen de leerlingen en ook alle
anderen dat hadden gehoord, bedankten ze Mij voor Mijn geduld met hen en
vroegen Mij ook om geduld in de komende tijd.
[11] Ik zei: 'leder mens die veel
liefde heeft, heeft ook veel geduld; Ik heb echter de meeste, hoogste en
zuiverste liefde voor jullie, en dus heb Ik ook zeker het grootste geduld met
jullie. Wie in Mij blijft door zijn liefde tot Mij, in hem blijf Ik ook; want
Ikzelf ben immers zijn liefde en geduld.'
[12] Nu kwamen er twee kuurgasten naar
Mij toe en ze vroegen Marcus, die naast de waard stond, wie Ik was; want ze
hadden Mij wijs horen spreken en hielden Mij voor een filosoof. - Het waren
twee Grieken die de leer van Pythagoras aanhingen.
[13] Marcus zei tegen hen: 'Hier is
onuitsprekelijk veel meer dan de Griekse wijsgeer Pythagoras! Pythagoras kon
geen blinden ziende maken en doven laten horen; maar Hij kan dat vanuit Zijn
hoogst eigen macht, en zelfs een dode kan Hij tot leven wekken! En dat is zeker
eindeloos veel meer dan Pythagoras.'
[14] Toen wilden de twee een gesprek
met Mij beginnen; maar er kwam een dienaar die ons voor het ochtendmaal
uitnodigde. De beide Grieken volgden ons echter tot aan het huis en wachtten
tot Ik weer uit het huis zou komen; want ze wilden Mij tot iedere prijs nader
leren kennen.
[15] Deze keer bleven wij meer dan een
uur aan het ochtendmaal, en onze twee Grieken ging het te lang duren. Ze
durfden het huis echter niet binnen te gaan, aangezien ze dat als welopgevoede
mensen als ongepast beschouwden; maar ze vroegen nu eens aan de ene en dan
weer aan een andere dienaar of die Mij soms beter kende.
[16] De dienaren hadden echter van
Marcus opdracht gekregen Mij niet voortijdig bekend te maken, want als het
nodig was zou Ik de tijd daarvoor Zelf bepalen; en zo konden de twee Grieken,
zelfs toen ze een van de dienaren een rijke fooi aanboden, niets naders over
Mij te weten komen dan wat Marcus hun zojuist had gezegd.
[17] Tenslotte waren we klaar met onze
maaltijd, die deze keer iets langer had geduurd omdat onze Maria verscheidene
voorvallen uit haar en ook Mijn jeugd had verteld, die door Mattheus ook in een
speciaal boek werden opgeschreven.
[1] Nu begaven we ons weer naar
buiten, en Ik had nog maar nauwelijks een voet over de drempel van de deur gezet,
of daar bogen de twee Grieken direct diep voor Mij en vroegen Mij, of Ik hun
toch iets meer over Mijzelf wilde meedelen.
[2] Maar Ik zei tegen hen: 'Waarom zou
Ik wat tegen jullie over Mijzelf zeggen? Want aan het woord alleen hechten
jullie, als rotsvaste aanhangers van Pythagoras en voor een deel ook van
Aristoteles, geen geloof; en als Ik voor jullie ogen een teken doe, zullen
jullie zeggen: 'Ach, hij is er een uit de school van de Essenen!' Jullie kunnen
dus zelfwel begrijpen dat een getuigenis van Mij over Mijzelf geen grote en
voor jullie bruikbare waarde zou hebben, en daarom zal het voorlopig welhaast
verstandiger zijn om tegenover jullie te zwijgen dan te spreken.'
[3] De twee Grieken zeiden: 'Meester,
u hebt juist en naar waarheid gesproken, en wij hebben nu al, doordat u ons
met een paar woorden haarscherp gekarakteriseerd hebt, heel duidelijk gezien
dat u een buitengewoon heldere blik kunt werpen in het innerlijk van de mens,
en zelfs voor de meest wereldwijze filosofen zou het erg moeilijk worden om
tegenover u ook maar enigszins te veinzen. Maar aangezien wij dit al uit die
weinige woorden hebben opgemaakt en daarom geen reden hebben om uw woorden niet
te vertrouwen, kunt u, als u dat wilt, ons wel meer over uzelf meedelen; want
een woord uit de mond van een werkelijk grote wijze is van meer belang voor het
leven van vele duizendmaal duizend mensen dan alle schatten van de aarde, die
hen aan het einde van hun dagen niet kunnen sterken en troosten.
[4] Het woord van een wijze wordt een blijvend
bezit van het menselijke hart, en als het daarin begint te schemeren en het
echt levensavond begint te worden, en de mens in de dagen komt die niet meer
aangenaam voor hem zijn, wordt dat woord tot een licht vol troost en ware,
innerlijke levenskracht, en derhalve tot de meest waarachtige en innigste
vriend van ieder mens. Daarom willen wij dan ook graag uit uw mond enkele
woorden over uzelf horen; want wij zijn bij voorbaat al de volle overtuiging
toegedaan dat onze harten in uw woorden een grote troost en een goede, ware
versterking zullen vinden.'
[5] Ik zei: ' Als jullie dat geloven,
kom dan met ons mee naar het terras op de berg, dan zullen we daar verder met
elkaar spreken!'
[6] De twee Grieken zeiden: 'Meester,
deze rotsachtige berg is weliswaar niet hoog, maar hij is erg steil, en er zijn
goede longen en tamelijk gezonde voeten voor nodig om zonder forse inspanning
het terras op de berg te bereiken. Wij zijn - de God van de Joden zij alle lof
- in deze inrichting wel reeds op weg naar beterschap, maar met onze borst en
met onze voeten wil het nog niet echt goed lukken, daarom zal het voor ons
uiteindelijk toch een beetje moeilijk worden om het terras daar boven op de
berg te bereiken. Zou u niet hier, waar het vlak is, slechts een korte tijd aan
ons willen besteden, waarvoor wij u zeker naar ons vermogen dankbaar zouden
zijn?'
[7] Ik zei: 'Beste.vrienden, Ik alleen
weet wel het beste waarom Ik alleen op de berg met jullie wil praten, en dan
zullen jullie het ook weten. Wees dus niet bang voor deze heuvel; want jullie
kleine moeite zal in een echte vertroosting veranderd worden!’
[8] Op deze woorden van Mij besloten
de twee Grieken om toch met ons de berg op te gaan, en toen wij boven bij het
terras waren aangekomen, verwonderden de twee zich erover dat ze de hoogte met
nauwelijks voelbare moeite en inspanning en heel gemakkelijk ademend hadden
bereikt, en ze dachten dat deze berg, evenals de geneeskrachtige bronnen die in
het binnenste ervan ontsprongen, in zijn uitwaseming een heel heilzame invloed
op het lichaam van de mensen had. Bij hun zou aan zulke bergen een soort
goddelijke eer bewezen worden, en de toppen ervan zouden gesierd worden met een
of ook wel verscheidene aan de goden gewijde tempels; want de mensen dachten en
geloofden ook dat zulke bergen met hun geneeskrachtige bronnen meerdere malen
door de onsterfelijke goden speciaal bezocht en gezegend waren om de lijdende,
sterfelijke mensheid in haar nood tot heil te dienen.
[9] De ene Griek zei verder: 'Het zal
vast wel anders in elkaar zitten; maar het grootste deel van de mensen die in
de wereld geworpen zijn zonder ooit door iemand onderricht te zijn over de
reden van hun bestaan, oordeelt anders. De aanblik van de hemel met de zon, de
maan, de ontelbare sterren en de aanblik van de gehele natuur van de aarde
hebben hen via hun eigen, steeds levendige fantasie tot allerlei
bovennatuurlijke vermoedens gebracht, waar ook vele zeer levendige dromen van
bepaalde mensen beslist toe hebben bijgedragen, die natuurlijk ook alleen maar
een gevolg van een zeer levendige fantasie kunnen zijn; en zo zijn er uit
vermoedens en dromen leren over hogere, bovennatuurlijke wezens ontstaan, die
later door geestrijke dichters tot allerlei persoonlijkheden werden gemaakt en
door kundige beeldhouwers aanschouwelijk aan de mensen getoond werden.
[10] Daarna kwamen er handige
redenaars en magiërs bij, waaruit het huidige, vrijwel onoverwinnelijke
priesterdom met zijn tempels en orakels is voortgekomen, dat nu niet meer ter
wille van de goden, waarin geen priester meer gelooft, maar alleen ter wille
van de koningen en vorsten het gewone volk in een blind geloof aan de machtige
goden houdt, opdat het niet tegen zijn kwellers opstaat en hen te gronde richt.
[11] Maar hoe het ook zij met deze
goden, ik ben van mening dat zelfs het meest blinde geloof in een of meerdere
hogere wezens altijd nog beter is dan helemaal geen geloof, en een met een
tempel gesierde berg of heuvel verheft het menselijke gemoed altijd meer dan
een woeste vlakte, die aan de fantasie van de mens weinig voeding geeft.
[12] Daarmee wil ik het afgodendom
niet tot realiteit verheffen tegenover een uiterst wijze man zoals u, hoge
meester; maar ik veracht het niet, omdat het talloze mensen tijdens hun bittere
leven op deze aarde in alle leed en uiteindelijk zelfs in het steeds pijnlijke
moment van hun sterven de verlangde troost biedt. En op dat punt ben ik het met
de wijze Aristoteles helemaal eens, zonder van de veel verhevener godsdienst (*
nl die van de Joden) ook maar in het
minst iets af te doen.
[13] En zo hebben ik en mijn vriend nu
tegenover u geheel laten zien wie wij zijn, en ik geloof dat ook u, hoge
meester, tegenover ons nu wat meer kunt laten zien wie u bent. Maar laat uw
eigen wil u leiden, zoals de onze ons leidt!
[14] Kijk, ik wil nog één ding uit
onze oude Griekse wijsheid toevoegen aan wat er al gezegd is: Wij zijn op onze
manier waarachtige wijzen, omdat wij steeds in gedachten houden dat wij weldra
zullen sterven. Wij proberen op deze aarde enkel nog het geluk te bereiken dat de
dood voor ons geen verschrikking, maar een troostrijke, ware lafenis voor het
hart zal worden. Daarom is het woord uit de mond van een grote wijze ons meer
waard dan alle schatten van de aarde; want het kan ons ook een troostend licht
in ons hart worden, als ons oog gedoofd zal zijn voor het licht van de wereld.
[15] Wees dus zo goed, zeer wijze
meester, om ons tweeën zo'n woord te schenken, dan zult uzelf gelukkiger zijn
in het besef, twee ongelukkige mensen gelukkig gemaakt te hebben!'
[1] Ik zei: 'Luister, Mijn beste
vrienden,jullie wens is weliswaar zeer prijzenswaardig, maar toch enigszins
zelfzuchtig; want toen jullie nog jonge, gezonde en krachtige mensen waren en
niet, zoals nu op jullie leeftijd, aan een bittere dood dachten, was de wereld
met haar schatten alles voor jullie, en jullie streefden dan ook alleen maar
naar die vergankelijke aardse goederen, die jullie door allerlei handel en
wandel in grote hoeveelheden hebben vergaard. Bovendien hebben jullie ook
allerlei werelds vermaak niet versmaad en hebben jullie aan alles meegedaan en
genoten wat de wereld maar aan genoeglijks en verleidelijks kon bieden. In die
tijd dachten jullie weinig aan een of andere God of een of andere filosoof en
evenmin aan een woord dat jullie hart zou sterken en verlichten.
[2] Toen jullie echter tegen de
vijftig liepen en de levenskrachten van jullie lichaam zwakker begonnen te
worden, en jullie menig goede vriend en bekende uit dit leven zagen verdwijnen,
en menigeen onder veel bittere pijn en kwelling, raakten jullie ernstiger
gestemd en vroegen jullie jezelf af: 'Hoe lang kan het met ons nog duren? Is er
na dit leven wel een ander leven, zoals onze priesters zeggen, beter of
slechter, of is dat er helemaal niet? Wie ter wereld kan ons daarvoor een
afdoend en zeker bewijs leveren?'
[3] Andere mensen, die het leven niet
van zo'n ernstige kant bekeken en zich om het ellendige sterven ook minder
bekommerden dan jullie, zeiden tegen jullie: 'Lees Plato, Aristoteles, Pythagoras,
dan zal jullie wel duidelijk worden hoe het met het leven aan gene zijde
gesteld is!'
[4] Dat deden jullie met grote ijver,
maar toch wilde het jullie niet duidelijk worden. Jullie hebben je tot de
orakels gewend, die jullie nog minder bevredigden. Daarbij kwamen jullie te
weten dat de ware wijsheid in dat opzicht bij de Essenen en in de geschriften
en boeken van de oude orthodoxe Joden te vinden was. Daarom zijn jullie naar
Essea gereisd en troffen daar het gezochte ook niet zo aan als jullie gehoopt
hadden. Daarop verschaften jullie je de geschriften van de Joden, lazen die van
a tot z, maar konden er toch niet wijs uit worden, omdat jullie ze niet konden
begrijpen; het enige wat jullie daarbij hebben gewonnen, is dat jullie van
jullie veelgoderij afgestapt zijn en in de mogelijkheid van het bestaan van één
God begonnen te geloven.
[5] Bij dat zoeken van jullie, dat nu
al bijna twintig jaar duurt, aangezien jullie al bijna zeventig zijn, werden
jullie zwak en vermoeid en kregen jullie allerlei psychische en lichamelijke
kwalen, hebben allerlei kuuroorden bezocht en ook dit hier, waarover jullie
veel lofwaardigs hebben gehoord, om daar de gezondheid van jullie lichaam weer
in zoverre te verkrijgen dat jullie met een heldere geest het wezen van het leven
kunnen naspeuren.
[6] Op Mijn aanraden hebben jullie nu
met ons deze berg beklommen en voelen nu zelf, zoals jezelf toegeeft, dat het
jullie veel beter gaat dan voorheen beneden in de laagte. En omdat jullie je
beter zijn gaan voelen, willen jullie uit Mijn mond horen wat jullie in je
steeds toenemende gekweldheid ondanks al jullie inspanning gedurende twintig
volle jaren niet in zijn volle helderheid te weten zijn gekomen.
[7] Ja, wie op hoge leeftijd met alle
ernst zoekt wat hij in zijn jeugd met veel minder moeite gemakkelijk had kunnen
vinden, als de wereld met haar zinnelijk genot en lichtzinnigheid hem dat niet
hadden verhinderd, zal het ook nog vinden -maar pas wanneer hij zijn ziel van
alle materiële slakken en vlekken heeft gereinigd!
[8] Als de mens zich ook tot op zeer
hoge leeftijd voortdurend zo jeugdig fris, monter en opgewekt zou voelen, dan
zou hetgeen jullie al twintig jaar geleden zijn begonnen te zoeken, hem even
onverschillig zijn en blijven, als dat voor jullie in je jonge jaren was; maar
de steeds moeizamer wordende leeftijd en het steeds dichterbij komen van het
einde van het leven dwingt de ziel, die het leven liefheeft, zich te gaan
bekommeren om het verdere wezen van het leven en zo nu en dan te gaan vragen
hoe het zit met het blinde volksgeloof.
[9] De duistere en twijfelachtige
antwoorden die ze bij haar zoeken krijgt, reinigen haar door de in haar gewekte
angst voor de dood van het lichaam, die veroorzaakt wordt door de liefde voor
de wereld, die haar gevangen houdt en blind en doof maakt; ze begint de
goederen van deze wereld, die haar eens zo goed smaakten, te verachten en te
ontvluchten en reinigt zichzelf zodoende van hetgeen haar gevangen hield in
het gericht en de dood van de materie.
[10] Maar als de ziel de vergankelijke
materie van haar lichaam ook op hoge leeftijd door een of ander geheim
geneesmiddel weer jong zou kunnen maken, zou ze andermaal heel genoeglijk in
haar wandelende graf blijven rusten en zou ze zich niet om haar eigen leven
bekommeren. Maar God heeft vanuit Zijn eeuwige liefde dit aardse leven, dat
dient voor het beproeven van de vrije wil, juist zó ingericht dat de mens
ouder, zwakker en vermoeider moet worden, en met name diegene die in zijn jeugd
teveel aan de materie van deze tijdelijke wereld hing, opdat uiteindelijk ook
zijn ziel, die zolang door de dood gevangen gehouden werd, zich kan oprichten
naar het zekere, eeuwige leven.
[11] Als de ziel zich met de hulp van
haar verborgen Schepper en Heer uit het gericht van de materie heeft losgemaakt
en door haar actieve streven zichzelf in haar innerlijke levenslicht heeft
gevonden, dan is ze ook heer geworden over haar materie en de dood daarvan, die
ze niet meer zo vreest als voorheen, en bekommert ze zich niet zoveel meer om
de leeftijd en zwakte van haar lichaam; want ze is immers zelf gezond, krachtig
en in zichzelf vol troost geworden.
[12] Dat is ook hetgeen jullie hebben
gezocht en hier ook hebben gevonden! Want wie ernstig zoekt, zal het gezochte
ook vinden. Voor wie aan de deur klopt, wordt op de juiste tijd open gedaan, en
aan wie vraagt, zal het gevraagde ook gegeven worden.
[13] Maar
hoe jullie datgene wat jullie zo lang en bang hebben gezocht, nu hier eindelijk
eens hebben gevonden, zal jullie pas later helder en duidelijk worden. Nu is
het echter nogmaals jullie beurt om hier openlijk tegenover ons te kennen te
geven hoe jullie hetgeen Ik tegen jullie heb gezegd, hebben opgevat. Want men
kan een nieuw te bouwen huis niet eerder voltooien dan nadat de grond, die het
huis moet dragen, zijn volle stevigheid heeft verkregen. Als jullie willen,
kunnen jullie nu spreken! ' .
[14] Hier waren de twee oude Grieken
zo verbaasd over, dat ze helemaal met wisten hoe ze zouden beginnen te spreken.
[1] Pas na een poosje begon de ene
Griek als volgt te spreken: 'O buitengewoon wijze meester! Zoals u ons geheel
naar waarheid en juist uiteen hebt gezet, zijn wij die ellendige twintig jaar
toch heel veel te weten gekomen maar zelfs de meest betrouwbare orakels wisten
niets over onze jeugd en al even weinig over onze handel en wandel; maar u, die
wij hier voor de eerste keer in ons leven heel onverhoeds te zien hebben
gekregen, hebt al ons doen en laten zo geheel overeenkomstig de waarheid uit de
doeken gedaan, alsof u al sinds onze jeugd bij ons bent geweest. Hoe is u dat
toch mogelijk? Hebt u dat uit onze gezichten gelezen? Hoe, hoe was u dat
mogelijk?'
[2] Ik zei: 'Maak je daar nu nog maar
niet druk om; want ook al zou Ik het jullie rechtstreeks zeggen, dan zouden
jullie het niet begrijpen! Maar als jullie in je geest wakkerder worden, zullen
jullie in jezelf wel gaan begrijpen hoe het voor Mij heel gemakkelijk is om
ieder mens openlijk te vertellen wat hij sinds zijn geboorte op ieder ogenblik
heeft gedacht, gezegd, gewild en gedaan; want voor Mij kan niemand zich
verbergen. Maar daar hebben we het voorlopig niet verder over; en spreken
jullie nu verder!'
[3] Toen zei de ene Griek:
'Buitengewoon wijze meester! Wij hebben menige school bezocht, we zijn in heel
Egypte geweest en hebben ons daar in de steden voor geld alles laten tonen en
hebben ons ook in heel wat oude wijsheidsmysteriën laten inwijden; maar in
geen enkele school hebben wij een meester aangetroffen die volkomen naar
waarheid van zichzelf had kunnen zeggen wat u zojuist van uzelf hebt gezegd -
en toch bent u naar uw uiterlijk te oordelen ook maar een mens, die zijn
wijsheid en geheime kunst vroeger ook maar op een school heeft geleerd!
[4] Maar waar ter wereld is die
school? En als er op de hele aarde niet zo'n school bestaat, dan zou u
onmiskenbaar een god moeten zijn, die als enige de dingen kan doen die u hebt
genoemd - zoals wij volgens de verschillende godsdiensten over de vermogens en
eigenschappen van de bestaande goden weten.
[5] Om een mens die men tevoren nooit
heeft gezien en van wie men ook niet kan weten hoe hij heet en in welke stad of
op welk eiland of in welk deel van het vasteland hij is geboren, te zeggen wat
hij is, wat hij heeft, hoe hij geleefd en gehandeld heeft, dat is eindeloos
veel meer dan zelfs de meest geheime magie. Kent u soms ook onze namen, onze
geboorteplaatsen en onze vrouwen en kinderen?'
[6] Ik zei:’Als Ik het ene weet, weet
Ik het andere zeker ook! Maar als Ik jullie namen en geboorteplaatsen en ook
jullie vrouwen en kinderen had opgenoemd, zouden jullie daarbij gedacht
hebben: 'Ja, dat kan hij gemakkelijk weten uit onze reispapieren, die wij bij
onze aankomst hier moesten laten zien om in deze inrichting opgenomen te
worden, omdat alles hier strikt volgens de wetten van Rome afgehandeld wordt!’
[7] Maar wat Ik jullie heb gezegd
staat niet genoteerd in jullie reispapieren en is dus veel gedenkwaardiger dan
wanneer Ik jullie direct als bewoners van Melita met jullie namen Polycarpus en
Eolites had begroet, en als Ik jullie bovendien nog verteld zou hebben dat
jullie vrouwen, die nog leven, uit Athene afkomstig zijn en dat jij,
Polycarpus, acht kinderen hebt – drie jongens en vijf meisjes - en Eolites
twaalf; vijf jongens en zeven meisjes. Dat staat in jullie reispapieren, die
Ik eventueel gelezen zou kunnen hebben; maar wat Ik jullie heb gezegd staat
niet in jullie reispapieren, en daarom heb Ik het ook niet kunnen weten uit
jullie papieren - en toch weet Ik nog veel meer, wat Ik jullie nu echter nog
niet wil zeggen.
[8] De school, waar Ik dat volgens
jullie wijze van denken geleerd zou kunnen hebben, bestaat nergens op de hele
wereld; want Ikzelf ben de Meester en de School.
[9] Wie het van Mij leert en bij Mij
in de school des levens komt door in de ene, enig ware God te geloven en door
de liefde voor Hem en daardoor de liefde voor de medemens, en daarna volgens
die leer van Mij leeft en handelt, is een goede leerling van Mijn school. Het
is de enige echte en ware school des levens voor ieder mens, die tot die school
wil toetreden en daarin onwrikbaar tot aan het einde van zijn aardse leven wil
volharden. Alleen op die school zal hij het eeuwige leven van de ziel aan gene
zijde vinden, en de dood en het gericht van de materie zullen van hem wijken.
[10] Wie tot deze school van Mij
toetreedt en volgens de leer ervan handelt, zal dan ook in zichzelf beleven hoe
en waarom alleen Ik de Meester en de School Zelf ben.
[11] Maar in deze school kan men niet
halfslachtig te werk gaan, maar daar moet men vóór alles alleen naar het rijk
Gods streven en naar de gerechtigheid ervan, wat allemaal binnen in de mens is
en nergens anders met enig prachtvertoon buiten de mens, en bekommer je niet om
de dingen en schatten van deze wereld, die geen waarde hebben voor het leven
van de ziel van de mens, omdat ze even vergankelijk zijn als de meest fraai
schitterende dauwdruppel, die al door een zuchtje wind verdwijnt; want wat een
echte leerling van Mijn school voor zijn tijdelijke levensonderhoud nodig
heeft, zal hem als een vrije gift daarenboven geschonken worden.
[12] Kijk naar de vogels in de lucht,
de dieren in het bos en die in het water! Ze zaaien niet en oogsten niet, en
toch zijn ze allemaal voorzien van alles wat ze nodig hebben. Maar als God voor
de dieren zorgt, dan zal Hij zeker nog veel meer zorgen voor de mensen die in
Hem geloven en Hem boven alles liefhebben.
[13] Zo kunnen jullie ook, om jullie
een voorbeeld te geven, naar het gras en de vele bloemen op het veld kijken! Waarlijk,
ze zijn prachtiger gesierd en gekleed dan koning Salomo in zijn grootste pracht
ooit geweest is!
[14] Maar als God, die de enig ware
Vader van alle mensen is, op die manier al zorgt voor de gewassen van het veld,
die er vandaag nog staan maar de volgende dag gemaaid, gedroogd en dan voor
een deel in de ovens verbrand worden en voor een ander deel aan de huisdieren
worden gevoerd, dan zal Hij des te meer voor Zijn kinderen zorgen, zodat ze
niet naakt op aarde hoeven rond te lopen; want een mens, die een echte
leerling van Mijn school is, zal toch wel beter zijn dan al het gras en alle
andere gewassen op de hele aarde?!
[15] Daarom moet een echte leerling
van Mijn school zich niet bezorgd maken om de volgende dag, over wat hij eten
en drinken zal en waar hij zijn lichaam mee zal kleden; want dat doen de
heidenen wel, die geen leerlingen van Mijn school zijn -bij Mijn echte
leerlingen zal wel gezorgd worden voor wat ze het meest nodig hebben.
[16] Nu weten jullie uit welke school
Ik Mijn wijsheid heb geput. Maar om Mij heen zien jullie reeds een aanzienlijk
aantal van Mijn leerlingen; zij kunnen jullie ook vertellen dat het met Mijn
Meesterschap en School alleen zo en niet anders is dan Ik jullie nu heb
getoond.'
[17] Nu zetten de twee Grieken grote ogen
op, wendden zich tot een van Mijn leerlingen, en wel tot Johannes, die hun het
vriendelijkst leek, met de vraag of het inderdaad zo was met deze dingen, die
hun nog niet helemaal duidelijk waren.
[1] Johannes zei: 'Ja, beste vrienden,
zo is het inderdaad, ook al is het jullie nog niet helemaal duidelijk; maar het
zal jullie nog wel duidelijker worden als jullie tot deze school in jullie zelf
zullen toetreden door het geloof in de ene, enig ware God en door de zuivere
liefde tot Hem en jullie medemens.
[2] Voor deze school bestaat op de
hele aarde echter geen huis, geen tempel en geen Egyptische piramide; want ze
bestaat alleen uit het kennen van de innerlijke waarheid uit God en daarnaast
het getrouw handelen overeenkomstig die gekende waarheid.
[3] Jullie hebben de waarheid lange
tijd gezocht en hebben haar nu ook gevonden. Jullie weten nu wat iemand moet
doen om een echte leerling van de school van het innerlijke leven te worden, te
zijn en te blijven; weten en kennen alleen is echter nog lang niet voldoende om
zelf een leerling van deze innerlijke levensschool uit God in de mens te zijn,
maar pas het openlijk en uit vrije wil handelen volgens de gekende waarheid
maakt de mens tot een ware, echte leerling in zijn eigen innerlijke school des
levens.'
[4] Toen de twee dit van Johannes
hadden gehoord, dachten ze bij zichzelf 'Merkwaardig! Deze leerling spreekt net
zoals zijn meester en zegt ook, dat wij de lang gezochte waarheid hier
eindelijk hebben gevonden. Dat is echt heel prijzenswaardig, alleen -wij
bespeuren in onszelf nog heel weinig van die waarheid! We moeten ook naar die
waarheid handelen, maar hoe is dat mogelijk, als de waarheid zelfons nog zeer
duister is?
[5] We moeten enkel in de éne en enig
ware God geloven, Hem boven alles heel zuiver liefhebben en onze medemensen
ook. Ja, dat zou nu niet bepaald een van de moeilijkste levenstaken zijn -maar
wie en waar is deze enig ware God?
[6] Jezelf zomaar toevallig een of
andere enig ware god voor te stellen en dan ook nog vast en zonder twijfel in
dat als één god gedachte wezen te geloven, het tevens boven alles lief te
hebben en van daaruit ook je medemens, dat is een nogal merkwaardige eis. Als
ieder mens dat doet, heeft ieder mens ook zijn eigen god, wat dan evenzoveel
enig ware goden zou opleveren als er mensen op deze goede aarde leven, geleefd
hebben en nog zullen leven. En dat zou dan nog erger zijn dan onze veelgoderij;
want wij weten toch waar we ons aan te houden hebben, en niemand kan tegen aan
ander zeggen: 'Kijk, de Zeus of de Apollo waar ik in geloof is beter dan die
van jou!'
[7] Bij deze leer moet dat mettertijd
onvermijdelijk leiden tot een zodanig kwaad onder de mensen, dat ieder van
nature enigszins wijs mens duidelijk de voorkeur zal geven aan zijn eigen god
boven die van een ander, van nature minder begaafd mens, en dan zullen de oude
godenoorlogen weer tevoorschijn komen.
[8] Die enige en enig ware God moet
dus met de grootste zekerheid en helderheid als het ware buiten hem bestaand
aan de mens getoond worden, en ook dat alle mensen alleen in die God moeten
geloven en Hem boven alles zuiver moeten liefhebben - anders is op den duur
geen mens met die leer gediend.
[9] Wat ons betreft zou dat ook de God
van de joden moeten zijn, waar de meer ervaren joden zelfechter niet al te vast
in lijken te geloven; maar ook in dat opzicht is het zaak om meer licht te
verschaffen over die God, anders is het met de God van de joden geen haar beter
gesteld dan met onze Zeus, die wij ook nog nooit te zien hebben gekregen.'
[1] Terwijl de twee Grieken zich nog
met dergelijke gedachten bezighielden, onderbrak Ik hen en zei hun het
volgende: 'Mijn vrienden,jullie hebben nu na de woorden van Mijn leerling
Johannes heel wonderlijke gedachten in jezelf laten opkomen! Als het zou zijn
zoals jullie denken, zouden jullie uiteindelijk gelijk hebben; maar met de
kwestie met de ene, enig ware God is het heel anders gesteld dan jullie gedacht
hebben, en daarom hebben jullie hierover heel onjuist geoordeeld.
[2] jullie willen licht en volledige
duidelijkheid over de God van de joden, en dat is een heel billijk verlangen
van jullie. Maar jullie hebben de boeken van Mozes toch gelezen, waar met grote
zekerheid en veellicht over de ene, enig ware God geschreven staat wie die ene,
enig ware God is, in Wie alleen de mensen moeten geloven en naast Wie ze geen
vreemde goden moeten hebben.
[3] Deze ene en enig ware God heeft
Zichzelf en het feit dat Hij bestaat geopenbaard door Mozes op de berg Sinaï,
en niet alleen onder grote, voor alle aanwezige Israëlieten zichtbare tekenen,
maar Hij heeft hun ook buitengewoon wijze geboden en voorschriften gegeven
waarmee ze een heel gelukkig volk konden zijn als ze die nauwkeurig in acht
namen; want daarmee zouden ze God niet alleen volledig zichtbaar voor zich
hebben gehad, met Wie ze als echte kinderen tot hun Vader over al hun vragen en
noden vrijuit en openlijk konden en mochten spreken. Maar Hij heeft ook steeds
de weg naar het eeuwige leven van de ziel helder voor hen verlicht en de grote
wereld aan gene zijde met de zalige bewoners daarvan aanschouwelijk opengehouden,
w.at duizenden mensen zelfs in deze zeer verduisterde tijd nog kunnen getuigen
en waar heel veeloude profeten en zieners over hebben gesproken en geschreven.
[4] Als dat nu zo is en niet anders,
waarom zijn ze dan onder zulke gelukkige levensomstandigheden, die ze vaak
bevestigd kregen door talrijke onmiskenbare onbedrieglijke, eigen ervaringen,
niet in het geloof en in de beste en meest levende orde gebleven door God als
hun beste Vader boven alles lief te hebben?
[5] Kijk, dat kwam door de eigenliefde
en liefde voor de wereld die bij heel veel mensen steeds meer de overhand nam
en die ze tenslotte nooit meer volledig de rug hebben toegekeerd ondanks alle
vermaningen en ook dikwijls voorkomende strenge tuchtigingen.
[6] Zodoende zakten ze dan ook weg in
het oude gericht van de materie der wereld en haar geile vlees, verloren zozeer
het aloude, innerlijke levenslicht van hun zielen, dat ze hun zielen nu niet
meer van hun vlees kunnen onderscheiden, niet meer weten wat een ziel is en
het hun dus ook helemaal niet duidelijk is dat ze een ziel hebben, die eeuwig
zal leven.
[7] Maar als een mens zichzelf in zijn
meest edele levensdeel zozeer is kwijtgeraakt dat hij, hoewel hij nog leeft en
bestaat, niet meer in staat is waar te nemen dat hij bestaat, hoe zou hij dan
het wezen van God moeten herkennen en er levend in geloven, als hijzelf door
een overmatige liefde voor de wereld nagenoeg volkomen dood is geworden in zijn
levensdeel, dat levend zou moeten zijn?
[8] Bijna talloos vele mensen vergaat
het nu nog duizend keer erger dan het jullie is vergaan, voordat jullie de
verloren oude waarheid zijn begonnen te zoeken, en het jullie voor een deel nog
vergaat; waarlijk, als Ik niet in deze wereld gekomen was om de mensen opnieuw
de weg naar het eeuwige leven van de ziel te tonen, dan had geen mens deze weg
meer kunnen ontdekken en hier en aan gene zijde zalig kunnen worden!
[9] Daarom ben Ikzelf de Weg, de
Waarheid en het eeuwige Leven; wie in Mij gelooft en volgens Mijn woorden leeft
en handelt, zal zijn ziel redden van de eeuwige dood en het gericht van de
wereld en haar materie.
[10] De wil van de ene, enig ware en
eeuwig vanuit Zijn eigen macht levende God en Vader van de mensen kunnen
jullie uit de boeken van Mozes en de profeten leren kennen. Als jullie
nauwkeurig volgens de -zeg -slechts tien geboden leven, zal Gods geest jullie
doordringen en jullie zelf verlichten. In dat licht zullen jullie dan de ene en
enig ware God niet alleen volkomen kennen en Hem dan ook boven alles kunnen
liefhebben, maar dan zal Hij Zichzelf ook aan jullie openbaren en jullie tot
alle wijsheid en de macht daarvan verheffen.
[11] Dan zullen jullie niet denken dat
volgens Mijn leer ieder mens tenslotte zijn eigen god zou hebben, als hij er
zich één zou voorstellen, in wie hij zon der twijfel zou moeten geloven en die
hij ook boven alles zou moeten liefhebben als hij het eeuwige leven van de
ziel wil bereiken, maar dan zullen jullie in jezelf het lichte bewustzijn
krijgen dat de God, die Zich aan jullie heeft geopenbaard, Een en
onveranderlijk Dezelfde is die Zich nog in alle tijden steeds zeer getrouw aan
al die mensen heeft geopenbaard, die volkomen volgens Zijn wil hebben geleefd
en gehandeld.
[12] Als jullie Mij nu beter hebben
begrepen dan aanvankelijk, handel er dan naar; en pas als het dan licht en
helder in jullie wordt, zullen jullie volkomen inzien dat jullie hier bij Mij
hebben gevonden, wat jullie twintig jaar lang met nog enkele anderen van jullie
metgezellen tevergeefs hebben gezocht en pas nu hier vonden.'
158
De Grieken herkennen de Heer
[1] Daarop zei Polycarpus:
'Buitengewoon wijze meester, wij zijn u buitengewoon dankbaar voor dit
onderricht en zullen uw advies met al onze krachten zo nauwkeurig mogelijk
opvolgen, hoewel Mozes in veel gedeelten van zijn geschriften voor ons moeilijk
te begrijpen is. Maar, afgaande op wat u ons beloofd hebt, hopen wij in de hele
geest van de geschriften van Mozes en daarmee ook in die van de andere profeten
door te dringen, als wij volgens uw advies de eenvoudige tien geboden zo
nauwkeurig mogelijk opvolgen.
[2] Maar, wijze meester, heb nu alleen
nog de geduldige goedheid om ons te zeggen of u ook langs die geestelijke weg
tot uw werkelijk goddelijke wijsheid en macht bent gekomen!'
[3] Ik zei:
'Als mens van vlees en bloed zeker langs geen andere weg, omdat er volgens de
goddelijke orde eeuwig geen andere bestaat en kan bestaan. Maar Ik, die jullie
hier zien en spreken, ben niet degene die jullie die raad heeft gegeven, maar
in Mij woont Iemand die hoger is in alle volheid van de goddelijke liefde,
wijsheid en macht, en Hij is Degene die nu zo tegen jullie heeft gesproken
zoals tegen Mozes en vele andere profeten en wijzen vroeger; en dat is ook
Degene in Wie alleen jullie zonder twijfel moeten geloven en Die jullie boven
alles lief moeten hebben door volgens Zijn getrouw aan jullie geopenbaarde wil
te handelen.
[4] In Mij is dus ook Diegene
zichtbaar in deze wereld gekomen, die Jullie gezocht hebben en toch in geen
enkele school en in geen enkele tempel konden vinden.
[5] Zoals Ik nu in Mijzelf hier ben en
door de hele oneindigheid werkzaam ben, zo zal Ik ook in de geest zijn en
werken in allen die zich aan Mijn eenvoudige geboden houden, in Mij geloven en
Mij metterdaad boven alles zullen liefhebben.
[6] Maar in degenen die wel in Mij
geloven en 'Heer, Heer!' zeggen, maar lauw zijn in hun handelen en nalatig in
hun liefde voor hun naaste, zal Ik niet wonen en Ik zal Mijzelf niet aan hen
openbaren en Mijn kracht en wijsheid zal hun ziel niet vervullen. Want omdat
ieder mens een volkomen vrije wil heeft, wil Ik dat hij eerst, door in alles
Mijn getrouw aan hem geopenbaarde wil te doen, geheel uit vrije wil naar Mij
toe komt; en dan zal Ik ook bij hem komen, Mijzelf aan hem openbaren en hem
vervolgens door de Heilige Geest van Mijn eeuwige en alom heersende liefde met al
Mijn wijsheid en macht vervullen. - Zo sprak de Heer vroeger, en ook nu!'
[7] Toen de twee deze woorden uit Mijn
mond hadden gehoord, keken ze uiterst verwonderd en zeiden, na een poosje diep
nagedacht te hebben: 'Heel vaag hadden wij steeds al gedacht dat er achter U
iets heel anders schuilgaat dan alleen maar een buitengewoon wijs mens; want
Uzelf hebt ons dat maar al te duidelijk laten merken toen U ons onze hele
levensloop onthulde. Nu is ons echter door Uw laatste woorden meer dan
zonneklaar geworden dat U ondanks Uw lichaam volkomen God bent in Uzelf, en wel
Dezelfde die wij zolang hebben gezocht en tot nu toe niet konden vinden.
[8] Maar nu wij U hebben gevonden, zal
geen macht ter wereld ooit meer in staat zijn ons afvallig te maken van wat wij
niet alleen geloven, maar waar wij ten volle van overtuigd zijn.
[9] Maar aangezien U, Heer, Heer, in
Uzelf diezelfde enig ware, ene God bent waarin alle mensen ten volle moeten
geloven en Wiens getrouw aan hen geopenbaarde wil zij in levende daden moeten
vervullen, wagen wij het om vol geloof het zeer onderdanige verzoek aan U te
richten of U onze lichamen, zolang wij die nog nodig hebben voor de ware
voleinding van onze zielen, zo gezond mogelijk zou willen maken! Want wij
geloven nu dat niets voor U onmogelijk is.
[10] Wij verlangen dat nu echter niet
als een teken voor de waarheid van wat wij van U geloven, maar alleen omdat wij
met een gezond instrument voor de voleinding van onze zielen en die van onze
metgezellen beslist beter werkzaam kunnen zijn dan met een ziek en zwak
lichaam. Want met een ziek lichaam lijdt ook de ziel en heeft ze maar weinig
zin in verhoogde werkzaamheid.'
[11] Ik zei: 'Jullie geschiede naar
jullie geloof; maar behalve wat jullie geloven, moeten jullie onthouden dat het
voor een mens ter wille van zijn ziel niet altijd bevorderlijk is als hij met
een volkomen gezond lichaam rondloopt; want als zijn vlees te gezond is, wordt
het ook gemakkelijk geprikkeld tot allerlei zinnelijke lusten, waarin de ziel
eerder mede begerig wordt dan wanneer haar vlees ziekelijk en zwak is, -en zo
is een lichamelijke ziekte in zekere zin een wacht voor de deur van het
innerlijke leven van de ziel.
[12] Toch zullen jullie nu volledig
gezond van lichaam worden; maar hoed je ervoor dat jullie bij bepaalde
gelegenheden, die bij Grieken veelvuldig voorkomen, niet weer in jullie oude
zonden en daarmee ook tot nog ergere ziekten vervallen! Houd dus steeds de
geboden van Mozes voor ogen, in jullie hart en in jullie wil! Verloochen
jezelf, en volg de geest van Mijn leer!
[13] Ik wil niet dat iemand dit aardse
proefleven voor de wilsvrijheid met een ziek lichaam moet doormaken; maar als
de mensen de oude raad van Mijn liefde en Mijn orde niet in acht nemen, maar
doen wat ze niet moeten doen, zijn ze ook zelf de scheppers van alle kwalen van
hun lichaam en hun zielen.
[14] Maar Ik kan Mijn orde, waardoor
alleen het voortbestaan van alle dingen mogelijk is, niet omkeren ter wille van
de lichtzinnigheid en de door eigen schuld veroorzaakte blindheid van de
mensen. Als iemand weet dat zijn lichaam pijn voelt als het geslagen of
gestoken wordt, maar zichzelf toch slaat en steekt, is het immers zijn eigen
schuld als zijn lichaam daarbij veel pijn voelt; want ter wille van de
onzinnige dwaasheid van de mensen zal Ik een ziel niet van een ongevoelig
lichaam voorzien en er ook niet voor zorgen dat men vanwege de zwaartekracht
niet van het dak op de grond zou kunnen vallen. -Dat zeg Ik jullie dus ook nog,
zodat jullie je daarnaar kunnen richten.’
[1] De twee Grieken zeiden: 'O Heer,
Heer, wij danken U uit het diepst van ons hart en leven voor de zo
wonderbaarlijk plotselinge genezing van ons lichaam, maar we vragen U ook of U
ons, als we ten gevolge van onze lichamelijke gezondheid op wat voor manier
dan ook zwak zouden kunnen worden en ons door de een of andere verleiding van
de wereld en ons vlees zouden laten bekoren, -of U ons steeds de nodige kracht
wilt schenken om alle verzoekingen die over ons zouden kunnen komen, met ware
heldenmoed te kunnen weerstaan; want wij zien nu zelf al dat geen mens zonder
Uw hulp alle gevaren en allerlei soorten vijanden die op hem loeren, kan
overwinnen.
[2] Het is wel gemakkelijk om een
vijand, die men ziet, te ontwijken of hem met wapens in de hand krachtig en vol
moed tegemoet te treden en hem onschadelijk te maken; maar de mens heeft
ontelbaar vele onzichtbare vijanden, waartegen alleen U, o Heer, Heer, het
steeds met succes kunt opnemen. Daarom vragen wij U dan ook om Uw hulp, wanneer
er een onzichtbare vijand ons zou naderen om ons schade toe te brengen; want
zulke vijanden kan een mens alleen met Uw alvermogende kracht meester worden.'
[3] Ik zei: 'Jullie hebben helemaal
waar en juist geoordeeld; zonder Mij kan niemand iets voor het heil van zijn
ziel tot stand brengen; en ook al heeft hij alles volgens de hem geopenbaarde
wetten als het ware op eigen wilskracht gedaan, dan moet hij toch in zichzelf
bekennen dat hij een luie en trage dienaar is geweest en in al het goede dat
hij heeft gedaan God alleen de eer geven, dan zal God hem ook altijd sterk en
krachtig maken.
[ 4] Wie God in al het goede de eer
geeft, is Hem welgevallig en een echte knecht en dienaar naar Zijn hart. God
zal degene die God in zijn hart niet verlaat, niet verlaten, maar met Zijn hand
beschermen; wie echter in zijn hart God verlaat en weinig of helemaal geen acht
op Hem slaat, zijn eigen heer meent te zijn en volgens zijn wereldse verstand handelt,
en zichzelf ervoor laat eren en over zijn schranderheid en zijn edele daden
spreekt, als hem iets gelukt is, die beloont zichzelf en heeft van God geen
loon te verwachten. Doe al het goede en waarachtig, wat jullie doen in Mijn
naam, dan zal Ik met jullie zijn en jullie sterk en krachtig maken!'
[5] Hierop bedankten de twee Grieken
Mij nogmaals, evenals onze Kisjonah, Philopold, de waard uit Jesaïra, de
bootsman en de leider van het bekende vissersdorpje, en alle leerlingen prezen
Mij omdat Ik de twee Grieken dat had meegedeeld.
[6] Nu vroegen de twee Mij of ze
datgene wat ze hier op zo wonderbaarlijke wijze hadden beleefd, ook mochten
vertellen aan hun metgezellen, die met hen mee naar dit kuuroord waren gekomen.
[7] Ik zei: 'Zolang Ik hier verblijf
moeten jullie niet over Mij praten en Mij niet bekend maken; maar over wat
jullie over Mozes en over de profeten weten, met name over Jesaja en Ezechiël
en uit de psalmen van David, kunnen jullie met veel ijver praten!
[8] Voor Mijn vertrek zal Ikzelf de
gasten van het kuuroord nog bezoeken en een uitnodiging tot hen richten, of ook
zij het Godsrijk binnen willen gaan. Daarna pas kunnen jullie verder met hen
praten. Degenen bij wie jullie in Mijn naam de handen zullen opleggen zullen
gezond worden; maar dat moeten jullie pas doen, nadat Ik eerst het kuuroord
bezocht heb. Vandaag zal Ik daar echter nog geen bezoek brengen.'
[9] Daarop stonden de twee Grieken op,
bedankten Mij nogmaals en gingen naar hun metgezellen, die hen al waren gaan
zoeken. Wij bleven echter tot midden op de dag op de berg en spraken met elkaar
over de gevolgen van het geloof en de ware, zuivere liefde voor God en de
naaste.
[10] Over het punt van de
naastenliefde vroeg Marcus aan Mij: 'Heer en Meester, moet men ook
naastenliefde betonen aan bekende slechte mensen en verkwisters, die hun
vermogen meestal op een ergerlijk zondige manier hebben verspild en verbrast,
en ook aan degenen die duidelijk onze vijanden zijn?'
[11] Ik zei: 'Jullie moeten bij het
bewijzen van naastenliefde geen uitzonderingen maken, maar aan iedereen goed
doen; want bij wie een uitzondering maakt, zal Ik ook allerlei uitzonderingen
maken.
[12] Wanneer iemand in nood zit en bij
jullie komt, bewijs hem dan naastenliefde in geestelijke of ook materiële zin;
de geestelijke naastenliefde moet echter voorafgaan aan de materiële!
[13] Als jullie een zondaar hebben
bekeerd en hij zit in aards opzicht in nood, help hem er dan uit. Als hij
daarna nog eens zondigt, vermaan hem dan in liefde en word hem niet vijandig
gezind! Want met de maat waarmee jullie in Mijn naam meten, zal jullie op
jullie beurt weer gemeten worden!
[14] Veroordeel niemand, dan zullen
jullie later ook niet veroordeeld worden. Verdoem en vervloek dus ook niemand,
opdat jullie later ook niet verdoemd en vervloekt worden!
[15] Doe goed aan degenen die jullie
kwaad doen, dan zullen jullie daardoor gloeiende kolen over hun hoofden
strooien en hen tot jullie vrienden maken. Zegen dus ook degenen die jullie
haten en vervloeken, dan zullen ze berouw hebben. Vergeef jullie vijanden
zevenmaal zevenenzeventig keer; als ze daardoor niet beter worden, kunnen
jullie de kwestie bij een wereldse rechter aanhangig maken en moet de
onverbeterlijke vijand uit de gemeente gestoten worden. Want wie onverbeterlijk
kwaad doet moet ook getuchtigd worden, opdat zijn medemensen niet langer door
hem geërgerd worden.
[16] Wees dus ook onderdanig aan de
wereldse overheid, of die nu mild of streng is; want ze zou geen macht hebben,
als die haar niet van boven verleend was vanwege de vele onverbeterlijke
zondaars!
[17] Maar jullie moeten niet om iedere
kleinigheid een klacht indienen en niet zonder dringende noodzaak naar de
wereldse rechters lopen; want wat jullie niet willen en wensen dat jullie
overkomt. ontzie daarin ook jullie medemensen, zolang dat mogelijk is. Alleen
onmiskenbare dieven en rovers en te erge hoereerders en echtbrekers mogen
jullie aan het gerecht overleveren en insgelijks degene die een moord heeft
begaan. Maar daarbij moeten jullie je niet kwaad maken, maar alleen doen wat
nodig is; laat al het andere aan Mij en de rechters over!
[18] Kijk, Mijn vriend Marcus, zo is
Mijn wil, wat dat punt betreft; wie daarnaar handelt, zal ook nooit gebrek aan
Mijn zegen hebben.'
[19] Marcus en allen bedankten Mij
voor deze raad.
[20] Nu kwam een dienaar ons vertellen
dat het middagmaal gereed was, en wij stonden op om naar het huis te gaan.
[1] Terwijl wij bij Marcus aan het middagmaal
zaten, spraken de twee Grieken met hun metgezellen; want toen die maar al te
gauw zagen dat hun twee vrienden volkomen gezond het kuuroord binnenkwamen,
vroegen ze wat er met hen gebeurd was, waardoor ze zo gezond waren geworden.
[2] De twee konden nu echter met de
beste wil van de wereld niet helemaal verzwijgen wat er 's morgens allemaal met
hen gebeurd was. Ze maakten Mij dus bekend bij hun metgezellen, maar heel
bescheiden en terughoudend; want ze dachten aan wat Ik hen gezegd had.
[3] Ze beschreven Mij als een zeer
grote Joodse wijsgeer, die ook een buitengewone kracht bezat om enkel door
zijn wil alle ziekten zo volkomen te genezen, dat een zieke heel plotseling zo
gezond werd als hij zelfs in zijn jeugd nauwelijks ooit geweest was.
[4] Toen hun metgezellen dat en nog
een paar dingen over Mijn wijsheid hadden gehoord, wilden ze ook naar Mij
toegaan en Mij om genezing van hun lichaam vragen. Maar de twee Grieken hielden
hen daar vanaf, door hun te vertellen dat Ik het kuuroord misschien nog diezelfde
middag zou bezoeken. Daarmee stelden de metgezellen van de twee Grieken zich
voorlopig tevreden, maar ze wilden toch over niets anders dan alleen over Mij
praten.
[5] Eén van hen, die zelf in zijn
eigen plaats een gewaardeerd arts was, maakte de volgende opmerking, toen hij
van zijn twee vrienden nog iets meer over Mij had gehoord: 'Nu begint mij over
die bijzondere heiland en wijze van de Joden een licht op te gaan! Hij zal
ongetwijfeld dezelfde zijn over wie ik in Tyrus en Sidon al veel heb horen
vertellen. Ook verschillende van jullie zullen daar wel meer over gehoord
hebben.
[6] Men zegt dat hij een Galileeër uit
Nazareth en de zoon van een timmerman is, die het vak van timmerman ongeveer
op zijn dertigste jaar volledig heeft opgegeven, leerlingen heeft aangetrokken
en daarna aan zijn ambt als leraar en genezer is begonnen. De priesters van de
Joden vervolgen hem echter, omdat het hele volk naar hem toegaat en in hem
gelooft, omdat hij zijn leer met grote wonderen en andere grote tekenen bevestigt.
[7] Sommigen houden hem voor een grote
profeet, anderen voor een nieuwe koning der Joden, die de Romeinen uit het
Joodse land zal verdrijven - wat echter zijn plan niet zou zijn, aangezien hij
een veel grotere vriend van de heidenen moet zijn dan van de Joden, die weinig
acht slaan op hun God. Nog weer anderen houden hem voor een pure Godszoon en
sommigen voor de oude Jehova Zelf, die Zichzelf vanuit Zijn macht met het vlees
van de mensen heeft bekleed om hen over alles te onderrichten en hen uit de
lange nacht van al hun dwalingen te bevrijden.
[8] Maar hoe het ook zij, als hij naar
ons toekomt, zullen wij hem zelf ook zeker nader leren kennen, vooropgesteld
dat hij inderdaad degene is over wie ik, zoals reeds gezegd, echt al heel veel
heb horen praten!’
[9] Nu zeiden ook de anderen:'Ja,je
hebt waar en juist gesproken! Ook wij hebben al verschillende keren de
wonderbaarlijkste dingen over die Galileeër horen vertellen, die natuurlijk nog
ongelooflijker klonken dan de mythen van onze goden. Daarom zeiden wij dan ook:
als het zo met hem gesteld is, dan is hij kennelijk naar volle waarheid een
God, in wie ook wij Grieken en Romeinen zullen geloven!’
[10] De twee reeds genezen Grieken
zeiden: 'Jullie hebben gelijk, en jullie hebben ons er opmerkzaam op gemaakt
dat wij dat ook al een paar keer hebben gehoord in de laatste tijd dat wij,
zoals jullie weten, naar de waarheid zochten. Maar in Zijn aanwezigheid hebben
wij daar niet aan gedacht, hoewel Hij daar Zelf op heeft gezinspeeld;
misschien wilde Hij dat Zelf niet en konden wij ons daarom ook niet herinneren
wat wij al een paar keer hadden gehoord. Als Hij nu naar het kuuroord komt,
moet dat ook besproken worden, hoewel niet ter wille van ons, maar ter wille
van jullie!'
[11] Hun metgezellen zeiden: 'Beste
vrienden, pas als hij aanwezig is zal wel blijken of zich daar een geschikte
gelegenheid voor aandient, en of hij ons zal toestaan dat wij hem daarnaar
vragen. We zullen blij en in de hoogste mate dankbaar zijn als hij onze
lichamen geneest en met name onze ingewanden, die al zwak zijn geworden van
ouderdom en volledig ongeschikt zijn geworden om onze ledematen levensdiensten
te bewijzen.
[12] Ik ben weliswaar arts en heb al
bij heel wat lijdende mensen de pijnen verzacht; maar de zwakheden van de ouderdom,
die wij weliswaar voor het grootste deel aan onszelf te wijten hebben, worden
door onze kruiden, oliën en geneeskrachtige baden nooit meer zo volledig
genezen als jullie twee door die wonderdoener genezen zijn.
[13] Iemand die daar enkel door zijn
wil toe in staat is, is duidelijk meer dan talloze massa 's mensen, die met hun
wil niet eens de zwakste draad van een spin kunnen doen breken, laat staan van
een oud en zwak mens het bloed en de ingewanden genezen. Een mens die dat kan
is dus ten opzichte van de andere mensen een god, en wel om de heel logische
reden dat hij in staat is dingen te doen die men anders alleen van de hoge,
door stervelingen nooit aanschouwde goden zou kunnen verwachten.
[14] Men zegt wel dat de goden steeds
alleen maar onzichtbaar voor ons mensen werken en dat hun een ontelbaar aantal
van allerlei natuurkrachten en dienstbare geesten ten dienste staat -maar dat
moeten de mensen maar geloven, en nog nooit heeft er iemand achter de dichte
sluier van de omineuze Isis gekeken. Maar onze man doet goddelijke dingen voor
onze ogen en spreekt, leert en neemt zelfs leerlingen aan, die van hem de kunst
leren gelijk te worden aan de goden, en misschien ook wel om net als zij
onsterfelijk te worden. Zo'n man verdient toch ontegenzeglijk de voorkeur boven
alle goden die nooit voor het oog van een mens hebben bestaan en hem van hun
bestaan en werken slechts een halfwaar getuigenis hebben gegeven.
[15] Maar deze man bestaat en legt
overeenkomstig de volle waarheid voor het oog van alle mensen getuigenis af van
het feit dat Hij een echte, levende en werkelijk bestaande God is, wat wij niet
eens blind hoeven te geloven, omdat wij ons daarvan met al onze zintuigen
kunnen overtuigen; derhalve verklaar ik Hem alleen daarom al tot een enig ware
God en verwijs ik alle andere, alleen in de fantasie en het inbeeldingsvermogen
van de mensen ontstane afgoden naar het rijk van de vage en loze fabelen,
omdat Hij jullie twee alleen door Zijn wil zo gezond heeft gemaakt als jullie,
voorzover ik weet, vroeger nooit geweest zijn. Daarom zij Hem door mij reeds
bij voorbaat alle aan een God toekomende eer bewezen! Ondanks mijn ook allang
bestaande maag en leverklachten verheug ik me erop Hem te zien en Hem met alle
liefde en diepe eerbied tegemoet te treden. Misschien zal Hij mij ook een
volledige genezing waardig achten, wat heel gemakkelijk voor Hem is.'
[1] Toen de arts op die manier over
Mij tegen zijn metgezellen had gesproken, die met uitzondering van de twee
reeds genezen Grieken bij sommige beweringen van de arts, die een helder
verstand bezat, toch hun schouders ophaalden, wat Ik heel goed wist, genas Ik
door Mijn wil de arts even volledig van al zijn oude kwalen als eerder de twee
Grieken op de berg; hij merkte dat ogenblikkelijk en met het meest blije
gezicht ter wereld begon hij de volgende toespraak: 'Luister, vrienden, de Man
die ik tegenover jullie ondanks jullie herhaaldelijk schouderophalen naar mijn
inzicht en volle overtuiging tot een enig ware God verhief, heeft het gewenste
wonder al aan mij gedaan - zonder Zich aan ons te vertonen! Want ik voel mij nu
ineens zo gezond en in al mijn lichaamsdelen zo fris en gesterkt als nooit
tevoren in mijn reeds tamelijk lange leven.
[2] Dat heeft nu die Man gedaan, die
voor mij geheel en al de enig ware God is en vergeleken bij wie al het andere
tot het duistere rijk der fabelen behoort, en daarmee heeft Hij mij duidelijker
dan met duizend nieuw geschapen Zonnen aan het firmament bewezen dat mijn
bewering volledig waar is; want een mens, ook al is hij toegerust met zelfs
alle kunsten van orakelende magiërs, heeft in waarheid nog nooit op afstand
iemands geheime wensen onderkend en nog minder zonder enig hulpmiddel enkel
volgens zijn wil een lijdend mens zo totaal geholpen als ik nu geholpen ben.
[3] Willen jullie nu ook nog jullie
schouders ophalen als ik, die een in heel veel dingen ervaren arts ben, die
grote man als de ene, enig ware God erken, die ons in alles kan, wil en zal
helpen als we Hem de eer geven, en ik Hem met volle overtuiging beschouw als
Degene die Hij onbetwistbaar is, ook al is Hij wat Zijn voor ons zichtbare
lichaam betreft uit Galilea afkomstig
[4] De kinderlijke metamorfosen van
onze verzonnen en in steen, hout en metaal uitgebeelde goden en halfgoden
kunnen jullie wel geloven - hoewel ze nog nooit iemands bede hebben verhoord en
nog nooit iemand geholpen hebben maar bij deze Wonderdoener trekken jullie een
bedenkelijk gezicht! Waarom eigenlijk, vraag ik?'
[5] Eén van zijn metgezellen zei:
'Beste en voor ons allen zeer achtenswaardige vriend, wij kennen je en weten
dat je een uiterst rechtschapen man bent en steeds een zeer warm hart hebt
gehad voor al het goede, ware en buitengewone, maar wij weten ook van jou, dat
jij graag zowel naar beneden als naar boven de uitersten zoekt en maar zelden
gebruik maakt van de zogeheten gulden middenweg; bij ons is het echter altijd:
FESTINA LENTE! (* Latijn voor: Haast je langzaam!)
[6] Wij wijzen jouw bewering helemaal niet
af en zijn nu ook van mening dat jij je met deze opvatting niet vergist zult
hebben; maar het is allemaal voor ons zo bliksemsnel gebeurd, en wij hebben dat
met onze eveneens zeer bedorven maag en verzwakte geheugen niet zo snel kunnen
verteren als jij, die nu helemaal gezond bent. Bovendien worden wij hier door
verscheidene Grieken en Romeinen en door nog veel meer Joden afgeluisterd; als
wij nu direct een luid gejuich aanheffen om wat wij beleefd hebben, waarover
wij ons intussen ook in stilte erg kunnen verheugen, doen wij die op zichzelf
goede en werkelijk goddelijk wonderbaarlijke zaak gemakkelijk meer kwaad dan
goed.
[7] Wij hebben dan ook eigenlijk niet
zozeer onze schouders bedenkelijk opgehaald vanwege hetgeen je tegenover ons
beweerde, maar veeleer vanwege je ijver en je daardoor af en toe te luid
geworden stem, die weldra teveel toehoorders naderbij gelokt zou hebben. Laat
eerst die grote Godsman Zelf naar ons toekomen en met ons spreken, dan zullen
ook wij welluider praten! Hebben wij niet ook gelijk, als wij de voorkeur geven
aan de stillere wijsheid boven iets teveellawaai meteen in het begin?'
[8] Met wat meer gedempte stem zei de
arts: 'Vrienden, wie eenmaal, zoals ik nu, de ware God gevonden en herkend
heeft, moet zijn stille wijsheid maar mooi aan de kant zetten en aan iedereen
openlijk de onmetelijk grote schat laten zien die hij heeft gevonden, opdat ook
de blinden begerig worden naar het licht des levens!
[9] Omdat ik nu tot in de binnenste
vezels van mijn lichaam en leven meer dan overtuigd ben van de grote waarheid
van mijn bewering, vrees ik ook niemand meer, geen Griek, geen Romein en nog
minder een vals kwezelende Jood! Hadden al diegenen die zich hier net als wij
vanwege hun ziekten in dit nieuwe kuuroord bevinden, mij op een even
wonderbaarlijke manier kunnen helpen als mijn luid en openlijk beleden God en
Heer mij heeft geholpen?
[10] Maar als de almacht van Zijn wil
nu zo openlijk aan mij bevestigd wordt, waarom zou ik, die op Zijn hulp kan
rekenen, tegenover de machteloze mensen zwijgen? Zou ik soms bang moeten zijn
om door de een of ander ter verantwoording geroepen te worden vanwege mijn
nieuwe belijdenis, die op levende ervaring berust? Waarlijk, wat dat betreft
zou ik voor de keizer nog niet bang zijn!
[11] Een tiran kan wel mijn lichaam
doden, maar de ziel niets meer doen; Mijn God kan echter de doden weer levend
maken en heeft onze zielen in Zijn macht, anders zou Hij onmogelijk ieder
ogenblik onze meest geheime gedachten, wensen en begeerten kunnen weten.
[12] Wie eenmaal de ene, enig ware en
almachtige God zo overduidelijk waarachtig heeft gevonden en de machteloze
mensen meer vreest dan God, is een dwaas! Wie vrees koestert, laat hij die voor
God koesteren en nooit voor de mensen ter wille van zichzelf!
[13] Welk mens kan mij grijpen en
schade toebrengen, als Gods almachtige hand mij vasthoudt, bedekt en
beschermt?! Laat alle furiën en alle Joodse duivels, als ze bestaan, maar over
mij heen komen en ook alle verscheurende dieren, adders en slangen -zullen die
het soms tegen Gods almacht kunnen opnemen?'
[1] Nu kwam er een voorname Romein,
die de arts al een poos had staan afluisteren, naar onze arts toe en zei tegen
hem: 'Vriend, wat voor een enig ware God heb jij dan gevonden, ter wille van
wiens almacht jij hier tegenover je meer bescheiden metgezellen aan alle oude
goden, alle mensen, alle furiën en duivels, aan de wilde verscheurende dieren,
adders en slangen en in jouw fantasie wellicht ook aan de elementen de oorlog
hebt verklaard? Je kent de wetten van Rome en de strikte en onverbiddelijke
handhaving ervan, en ik ben een Romeinse opperrechter en heb mijn mensen hier.
Wat zou je zeggen als ik jou nu, ondanks de almacht van jouw nieuwe God waarvan
je zeker weet of hoopt dat die jou zal beschermen, toch door mijn
gerechtsdienaren liet grijpen en in een ellendige kerker liet werpen?
Rechtvaardig jezelf nu dus over jouw nieuwe, enig ware God, of er zal met je
gebeuren wat ik je heb gezegd!’
[2] Vol mannelijke onverschrokkenheid
zei de arts: 'Hoge rechter, u bent ook als zieke hierheen gekomen, nadat u
eerst bij alle goden en ook bij alle artsen, zelfs bij mij op Melita, hulp hebt
gezocht voor uw ongeneeslijke longkwaal! Wat zou u vinden van iemand die men
kan zien en spreken, die u in één ogenblik door de wonderbaarlijke macht van
zijn wil zelfs op afstand zodanig zou genezen, dat u even volmaakt en blijvend
gezond zou zijn als u ooit tevoren in uw jeugd bent geweest?
[3] Zou u zo iemand soms gelijkstellen
aan ons, die elkaar niet meer kunnen helpen, en hem met uw Romeinse
rechterlijke macht bedreigen? Of zou u uiteindelijk niet bij uzelf zeggen:
'Kijk, die man is in staat tot wat alleen een God, maar nooit een mens kan
doen. Hij moet dus in Zichzelf ook van een volmaakte goddelijke natuur en een
goddelijk wezen zijn!'?
[4] Kijk, zo iemand hebben wij
gevonden! Daar staan er twee, die vanmorgen op de berg door Hem, alleen door
Zijn wil, genezen zijn. Zij hebben ons dat blijde bericht gebracht en ik, die
arts ben op Melita -zoals u wel zult weten omdat u mij een jaar geleden vanwege
mijn wijdverbreide goede naam zelf bezocht hebt en ik de ongeneeslijkheid van
uw oude kwaal evenals mijn eigen slechte toestand goed heb onderkend -heb
afgaande op de overtuiging van mijn twee vrienden in mijzelf een volledig
vertrouwen in die waarachtige Godmens opgevat en Hem gevraagd of Hij mij op
dezelfde manier wilde helpen als Hij mijn twee vrienden heeft gedaan, als Hij
misschien vandaag nog zegenrijk naar dit kuuroord zou komen, zoals Hij beloofd
had.
[5] Maar ik had die wens nog maar
nauwelijks met het volste vertrouwen in de wonderbaarlijke macht van die
Godmens tegenover deze plaats en lotgenoten van mij hardop uitgesproken, of
er schoot als het ware een bliksem door alle vezels van mijn lichaam -en kijk,
op hetzelfde ogenblik werd ik zo volkomen gezond als ik nooit tevoren geweest
ben!
[6] De Godmens waar ik u, hoge
rechter, nu over vertel, bezit dus niet alleen de puur goddelijke eigenschap om
iedere ziekte door de almacht. van Zijn wil te genezen, maar Hij weet ook van
een afstand het meest geheime wat u in uzelf denkt en voelt en kan u dan ook
vanaf de grootste afstand helpen.
[7] Kan de keizer dat ook met al zijn
dappere legioenen of onze stomme Zeus, Apollo of een andere door u hoog
vereerde god? Als ze dat zouden kunnen, hadden wij ons in onze oude en laatste
dagen zeker niet toevertrouwd aan dit kuuroord, waar wij weliswaar veel
roemruchte en wonderbaarlijke dingen over hebben gehoord. Met al onze vele
gebeden en offers aan onze goden zijn we geen haar beter geworden, maar
integendeel van dag tot dag slechter -en dit zo hooggeprezen kuuroord, waar u
zich al langer bevindt dan ik, heeft volgens mijn inzicht uw toestand nog niet
merkbaar verbeterd!
[8] Als nu mijn nieuwe God, die
volgens mijn onverschrokken bewering de enig ware is en niet door de oude,
zelfzuchtige en luie priesters verzonnen, ook u plotseling zo zou helpen als
Hij mij heeft geholpen -wat zou uw mening dan over hem zijn, en wat voor taal
zou u vanuit uw diepste gemoed luid door uw mond uitstoten?'
[9] Nu zei de rechter: 'Ja, als het zo
zit, komt alles in een ander daglicht te staan! Ik oefen mijn ambt in Tyrus uit
en heb ook al veel gehoord over een zekere wonderheiland, die in het Joodse
land rondtrekt, en ook dat hij een geheel nieuwe godsdienst onder de Joden
verspreidt, een grote aanhang krijgt en daarom door de Joodse priesters en hun
oversten overal vervolgd wordt, maar dat ze hem toch niet te pakken kunnen
krijgen; maar over de door jou zo beslist vastgestelde goddelijkheid van Hem
heb ik tot nu toe niets gehoord.
[10]
Maar hoe het ook zij, omdat hij zich pas sinds kort in deze plaats ophoudt en
zelfs dit kuuroord wil bezoeken, zal ik hem bij die gelegenheid ook nog wel
nader leren kennen.
[11] Van onze opperstadhouder Cyrenius
en zijn ondergeschikte adviseurs weet ik wel dat ze veel met hem ophebben -
maar of ze hem ook als een God erkennen, daarover is mij nog niets ter ore
gekomen; dat kan heimelijk wel zo zijn, maar ze zullen daar niet openlijk over
praten, maar alleen onder elkaar.
[12] Ik zou
dus ook jou nu als vriend willen aanraden het nog wat meer geheim te houden en
er pas hardop over te praten als er nog meer over Jouw God van werkelijk
goddelijke aard naar voren zal komen onder de mensen; want anders zou jij toch,
en met name met de duistere priesters, flinke moeilijkheden te verduren kunnen
krijgen.
[13] Ik ben
nu zelf geen vriend meer van die luie en bovendien steeds boosaardige afgodendienaren
- want ze hebben mij menig pond goud en zeer vele ponden zilver afhandig
gemaakt, en dat allemaal voor niets -maar wee degene die het zou wagen in hun
aloude wespen -, horzel en schorpioenennesten te porren! Meer hoef ik je niet
te zeggen.'
[14] Daarop zei de arts, helemaal
gloeiend van ijver: Vrienden, met de zekere hulp van mijn nieuwe en enig ware
God durf ik de heilig grote en.levende waarheid tegenover alle mensen hardop
uit te spreken, en ze zullen mij niet te na komen! Die overtuiging leeft nu al
diep in mijzelf, hoewel ik nog niet de genade heb gehad om de persoon van mijn
God en Heer te zien; hoeveel groter zal mijn moed dan wel niet worden, als ik
Hemzelf gezien en gesproken zal hebben! Moge Hij nu gauw naar ons toekomen!'
[1] Daarop zei de rechter: 'Ik prijs
je ijver, en jij bent gelukkig met jouw gegronde overtuiging; als jouw Heer en
God ook mij de genade zou bewijzen die hij jou en je twee metgezellen heeft
bewezen, zou ik zeker ook jouw woorden in de mond nemen. Maar nu we toch over
deze zaak spreken, moet ik toch nog je aandacht op iets vestigen.
[2] Kijk, jouw almachtige helper is
wat zijn lichaam betreft ook een mens, waarin veel voor ons onbegrijpelijke
bovennatuurlijke kracht woont, die vroeger op soortgelijke wijze ook in de mens
Mozes woonde, die een pleegzoon van een farao was, en daarna ook in nog vele
andere profeten heeft gewoond, zoals ons uit de Schrift van de Joden bekend is.
[3] Al die buitengewone mensen hebben
ook grote dingen en tekenen gedaan; maar toch zijn ze wat hun lichaam betreft
allemaal gestorven. Waar hun zielen gebleven zijn, weet nu geen levend mens met
absolute zekerheid. Men gelooft wel, om vele steekhoudende verstandelijke
redenen, dat de zielen van bijzonder grote en deugdzame mensen eeuwig
voortleven in een zalig geestenrijk en dat heel vrome mensen ook vele malen met
zulke zalige geesten zijn omgegaan -alleen hebben ik en zeker ook jij en
verscheidene van je metgezellen daar geen ervaring mee opgedaan, en wij moeten
ons in deze kwestie enkel met het geloof tevreden stellen.
[4] Als jouw nieuwe god uiteindelijk
wat zijn lichaam betreft toch zou sterven -op een gewelddadige manier onder de
wraaklustige handen van zijn vele vijanden of net als ieder ander mens op een
natuurlijke wijze - zou jij ook dan nog bij jouw bewering blijven?'
[5] De arts zei: 'Nog sterker en
ernstiger dan nu; want Zijn lichaam is immers vast niet Zijn machtigst werkzame
wezen, maar dat is alleen Zijn als het ware overal aanwezige werkzame geest,
die eeuwig moet leven! Want als Hij niet eeuwig in dezelfde macht en kracht zou
leven, wie zou dan een geschikt lichaam voor Hem hebben geschapen, waardoor Hij
nu zichtbaar voor ons blinde mensen net zo kan werken als Hij als pure geest
sinds eeuwigheid heeft gewerkt?
[6] Dat echter niet Zijn voor ons
zichtbare lichaam, maar alleen Zijn geest werkzaam is, wordt vanzelf duidelijk
door de omstandigheid dat Hij mij vanuit de verte heeft geholpen, zonder dat
Zijn lichaam aanwezig was. Zijn werkzame kracht en macht gaan dus zeker niet
uit van Zijn lichaam, maar van Zijn eeuwige en overal volkomen aanwezige geest.
[7] Die geest heeft voor Zijn
eigenlijke werkzaamheid het lichaam niet nodig; maar als Hij Zich toch met een
zichtbaar lichaam heeft bekleed, heeft Hij dat vast alleen maar gedaan om
Zichzelf zichtbaar, begrijpelijker en toegankelijker te maken voor ons mensen,
die in de sferen van de geest volslagen blind zijn, en om ons Zijn eeuwige wil
en de eindeloze kracht en macht daarvan op een begrijpelijker manier te
openbaren.
[8] Als Hij Zijn doel met ons,
berekend volgens Zijn eindeloze wijsheid, bereikt heeft, ongetwijfeld uit pure
liefde voor ons mensen, zal Hij het nu voor ons zichtbare lichaam niet meer
nodig hebben en zal Hij Zich ervan ontdoen op de manier die Hij goed vindt.
[9] Of Hij ook zal toelaten dat Zijn
meer dan blinde en verstokte vijanden hun handen aan Zijn lichaam slaan, of dat
Hij op een andere manier Zijn lichaam zal afleggen, dat zal aan mijn woorden
niets veranderen. Want eenmaal zal Hij weer onzichtbaar worden voor ons
mensen, ~aar toch eeuwig voortgaan met te werken zoals Hij vóór het aannemen
van een lichaam sinds eeuwigheid heeft gewerkt; want zonder aan te nemen dat
Hij eerder bestond zou er ook geen ander bestaan denkbaar zijn.
[10] Dat Hij zeker een Meester en Heer
over alle bestaan en leven is, concludeer ik uit het feit dat Hij de gezonde
en ook zieke inrichting van ons lichaam tot in de kleinste vezels door en door
en grondig moet kennen, om vervolgens met de macht van Zijn wil juist datgene
weer in een gezonde en voor het natuurlijke leven bruikbare toestand te
brengen, wat in ons mettertijd beschadigd, ziek en onbruikbaar is geworden,
wat ik als oude en zeker zeer ervaren arts wel moet inzien. Want hoe zou men
ooit een zieke een passend middel kunnen geven om zijn verloren gezondheid
weer te herstellen, als men niet eerst zou weten wat hem mankeert, en waar?
[11] Ons zien, waarnemen en beoordelen
is en blijft echter ondanks al onze ervaring toch maar uiterst grof en onsamenhangend
stukwerk, omdat wij de innerlijke samenhang van onze fysieke levensmachine in
haar talloze uiterst kleine delen onmogelijk kunnen zien en beoordelen, en
daarom met al ons goede weten en willen nooit in staat zijn om een ernstige
ziekte zelfs met de krachtigste en meest effectieve geneesmiddelen te
verhelpen; want wij zien immers de eigenlijke, misschien wel zeer kleine zieke
plek in die buitengewoon kunstige levensmachine niet. De Schepper en eeuwige
Meester van de machine ziet echter alles in één oogopslag en weet derhalve heel
precies waar de fout zit, en kent als gevolg van Zijn eeuwige alwijsheid het
juiste middel, dat in Zijn geest aanwezig is en moet zijn, om daarmee het
beschadigde deel weer ogenblikkelijk in de juiste orde terug te brengen en te
activeren.
[12] Als jij, beste vriend, dat goed
hebt overdacht, zul je ook inzien dat ik geen haarbreed kan en zal wijken van
mijn oorspronkelijke bewering, al zou het lichaam van mijn God ook duizend keer
sterven; want meer dan van mijn nu zeer gezonde bestaan ben ik er nu van
overtuigd dat Zijn lichaam niet Hemzelf uitmaakt, maar slechts een middel is om
Zich nader aan ons mensen te kunnen openbaren dan op een zuiver geestelijke
manier mogelijk is. Als Hij mij bijvoorbeeld met Zijn handen aangeraakt zou
hebben en ik daarna pas volkomen gezond geworden zou zijn, dan zou ik jouw
bezorgdheid misschien wel gedeeld hebben; maar aangezien ik van een afstand
-zoals ik je al eerder heb gezegd -enkel en alleen door Zijn geest genezen ben,
blijft Hij ook zonder lichaam Degene die Hij sinds eeuwigheid was.
[13] Neem mijn opvatting als een volle
waarheid diep in je gemoed op en ga over tot een vast vertrouwen in de almacht
van Zijn wil; vraag Hem ook om je lichaam te genezen, dan zul je ontvangen wat
ik op zo wonderbaarlijke wijze heb ontvangen!'
[14] De rechter, helemaal verbaasd
over het gedegen inzicht van de arts, zei: 'Ik dank je, beste vriend, voor dit
onderricht van jou! Je hebt mijn gemoed totaal veranderd en ik deel nu helemaal
jouw opvatting. 0, als jouwen nu ook mijn enig ware God ook mij zou willen
helpen zoals Hij jou heeft gedaan, zou ik mijn hele leven alleen Zijn naam
prijzen en Zijn eer luid tegenover iedereen verkondigen! O Heer, en nu ook mijn
enig ware, almachtige en levende God, help ook mij van mijn reeds lang durende
ernstige kwaal af! Laat Uw heilige wil mij genezen!'
[1] Toen de rechter dit echt gemeend en
vervuld van een vast, onwankelbaar vertrouwen van binnen en ook openlijk met
zijn mond had uitgesproken, voer er onmiddellijk als het ware een bliksem door
zijn borst, en hij werd direct zo volkomen gezond als hij voordien in zijn hele
leven nog nooit was geweest; want hij was al vanaf zijn geboorte zwak geweest
en daarom had hij, hoewel hij de zoon van een hoofdman was, zich niet aan de
krijgsdienst gewijd, maar de wetten van Rome bestudeerd en was rechter
geworden.
[2] Toen hij nu plotseling geheel en al
gezond was geworden, begon hij ook luid te jubelen en hij bedankte Mij en ook
de arts, wiens onverschrokken woorden en diepe en levensware toespraak zo'n
geloof en vertrouwen in hem hadden gewekt.
[3] Toen hij zich helemaal uitgeput
had in louter lofprijzingen van Mijn hem persoonlijk nog volkomen onbekende
wezen, wendde hij zich weer tot de arts en zei (de rechter): 'O mijn beste
vriend, hoe kan ik je belonen voor de moed die je tegenover mij betoond hebt en
voor de werkelijk niet geringe moeite die je met mijn blindheid had, en hoe kan
ik ook deze twee metgezellen van je belonen, die jou als eersten het bericht
over de persoonlijke aanwezigheid van de grote Meester en van Zijn waarachtige
goddelijkheid hebben gebracht? Zeg eens,jullie twee beste vrienden, wat heeft
Hij tegen jullie gezegd dat iemand moet doen om zich blijvend van Zijn genade
te verzekeren?'
[4] Hierop zei onze Polycarpus: 'Wat
dat aangaat heeft Hij alleen maar gezegd: 'Houd je aan de tien geboden van
Mozes en heb op die manier God, de Ene en enig Ware, boven alles lief en jullie
naasten als jezelf; doe voor hen wat jullie redelijkerwijs kunnen verlangen dat
zij ook voor jullie zouden doen. Verder moeten jullie je niet laten verleiden
door de bekoorlijke verlokkingen van de wereld - dan zullen jullie in Mij
blijven en Ik in jullie, en zullen jullie op die manier het eeuwige leven door
de geest van Mijn liefde in je hebben; want Ikzelf ben de Weg, de Waarheid en
het eeuwige Leven! Wie in Mij gelooft en zich aan Mijn geboden houdt, dat is
degene die Mij boven alles liefheeft; naar hem zal Ikzelf komen, Ik zal Mij aan
hem openbaren en hem het eeuwige leven geven!' Kijk, dat is het wezen van Zijn
leer.
[5] We hebben nog veel met Hem
gesproken en Hij heeft ons over veel grote dingen grondig onderricht, waarover
wij nu niet kunnen spreken omdat ze zo omvangrijk zijn; maar daar zullen we nog
wel een goed moment voor vinden.'
[6] De rechter en de arts bedankten
Polycarpus voor deze mededeling en namen het vaste besluit om er hun hele leven
lang naar te handelen.
[7] N a deze tweede genezing geloofden
ook de andere metgezellen nu volkomen in Mij en vroegen Mij ook om genezing
van hun zieke vlees en bloed, en ook zij werden plotseling geholpen, waarop het
juichen en het prijzen van Mijn naam, die Polycarpus hun ook vertelde, bijna
geen einde nam.
[8] Dat trok de aandacht van veel
kuurgasten, die naar hen toe gingen en vroegen wat voor opmerkelijks er
voorgevallen was, dat ze zo aanhoudend jubelden.
[9] De rechter zei: 'We hebben jullie
toch ook niet gevraagd, waarom jullie niet jubelen? Zolang je lichaam ziek is
en ook je ziel, heb je weinig zin om te juichen; maar als je lichaam en je ziel
volkomen gezond zijn geworden, heeft men alle reden om te juichen!'
[10] Daarop zei een rijke jood, die in
dit kuuroord echter nog niet veel beter was geworden: 'Hoe zijn jullie hier op
deze plek zo snel gezond geworden?'
[11] De rechter zei: 'Het strekt jou
als Jood niet bijzonder tot eer, dat jij ons heidenen daarnaar vraagt! Jullie
geloven toch in de ene, enig ware God, en wij zijn nog maar net in Hem gaan
geloven en hebben Hem om Zijn hulp gevraagd - en Hij talmde niet ons te helpen,
en daarom jubelen wij onze dank jullie God toe, die nu ook onze God is en zal
blijven. Waarom heb jij je als Jood niet vol geloof tot jouw God gewend, zodat
Hij jou ook helpt, zoals Hij ons onmiskenbaar heeft geholpen?'
[12] Helemaal onthutst zei de jood:
'Ik heb er in de Schrift niets over gelezen dat onze God ooit de onbesneden
heidenen geholpen heeft!’
[13] De rechter zei: 'En toch hebben
ook wij het leven en alles van Hem, en Hij laat ons over jullie heersen! Hoe
kan dat dan?'
[14] Toen de Jood en verschillende van
zijn stamgenoten dat hoorden vroegen ze niets meer, keerden zich om en gingen
weg.
[15] De genezenen waren er echter heel
blij om dat ze op die manier van die lastige gasten af waren.
[16] Omdat Ik nog niet naar het
kuuroord kwam en zij toch met groot verlangen op Mij wachtten, besloten
ze met z'n allen Mij te gaan zoeken om Mij In het bijzijn van alle mensen eer te
bewijzen; ze vroegen daarom aan een dienaar van Marcus of Ik nog in het huis
van Marcus was, en of zij Mij daar mochten ontmoeten.
[17] De dienaar zei: 'De Heer en
Meester bevindt zich nog in het huis aan het middagmaal en vertelt
wonderbaarlijke dingen.'
[18] Ik vertelde namelijk wat er met
deze genezenen was gebeurd en wat ze hadden gezegd; maar de dienaar, die ons
eerst in huis bediende en daarna door Marcus naar het kuuroord werd gestuurd om
iets te halen, begreep dat niet, en daarom kon hij ook geen antwoord geven op
de vraag van de genezenen; want hij wist er immers niets van, hoe de Grieken
uit Melita en de Romeinse rechter door de macht van Mijn wil waren genezen.
[19] Maar toch zei hij tegen degenen
die hem vroegen of ze naar Mij toe mochten k.omen (de dienaar): 'Ik heb hier
nog een kleinigheid te doen; daarna zal Ik weer naar het huis gaan en jullie
verzoek overleggen, en jullie dan meteen het antwoord van de grote Heer en
Meester komen brengen.'
[20] Daar waren de genezenen tevreden
mee. De dienaar ging weg en deed wat hij moest doen, kwam daarna in huis naar
ons toe en bracht aan Mij over wat de genezenen hem hadden gevraagd.
[21] Ik zei tegen hem:'Ga Mijn
vrienden, die jou vroegen of Ik nog in huis was en of ze naar Mij toe mochten
komen het volgende zeggen:Wie door de liefde naar Mij wordt geleid, kan altijd
naar Mij toe komen, dan zal Ik hem opnemen met de liefde die hem naar Mij toe
heeft gebracht!'
[22] Na deze woorden van Mij ging de
dienaar nogmaals naar het kuuroord en zei het tegen de genezenen, die daarop
vol blijdschap direct op weg gingen om onmiddellijk met alle eerbied naar het
woonhuis van Marcus te gaan.
[1] Toen. ze onze eetzaal binnenkwamen,
vroegen ze onmiddellijk aan de twee Grieken waar Ik was. En die wezen hun
direct wie die 'Ik' was.
[2] Toen ze dat wisten, liepen ze
schuchter op Mij toe, keken Mij met diepe eerbied aan en durfden Mij niet aan
te spreken.
[3] Ik keek hen echter vol liefde aan
en zei op heel natuurlijke toon tegen hen: Waarom in Mijn bijzijn nu zo
schuchter, Mijn beste vrienden? Ben Ik hier soms anders dan daar in het
kuuroord, waar Ik in de geest naar jullie toe ben gekomen en Jullie
overeenkomstig jullie geloof en vertrouwen van je kwalen heb genezen? Vat
moed, ga bij ons aan deze tafel zitten
en eet en drink eerst naar behoefte om jullie ledematen te versterken! Later
zullen wij verder met elkaar spreken!’
[4] De genezenen deden wat Ik hun had
aanbevolen al met meer moed, omdat Mijn liefde hun vrees voor Mij steeds meer
deed verdwijnen. Er stond nog een groot aantal uitstekend bereide vissen op
tafel en ook aan brood en wijn was er geen gebrek. De genezenen hadden ook
reeds honger en dorst; daarom was deze uitnodiging van Mij voor hen een
vreugdevolle vervulling van hun wens, die hun goed van pas kwam. Ze aten en
dronken naar hartelust en kregen ook steeds meer een echt kinderlijk vertrouwen
in Mij en ook in Mijn leerlingen.
[5] Pas nadat ze zich aan onze tafel
naar behoefte hadden gesterkt, vroeg de Griek Polycarpus, die nu het moedigst
was geworden, aan Mij: 'O Heer en Meester, op de berg hebt U weliswaar tegen
ons gezegd dat U ons in het kuuroord zou bezoeken, en wij hebben gewacht - maar
toch kwam U niet. Er zijn er daar velen die er ellendig aan toe zijn, voor wie
Uw bezoek goed van pas zou komen!'
[6] Ik zei: ' Al kwam Ik dan ook niet
met Mijn lichaam naar jullie toe, dan ben Ik toch met Mijn liefde naar jullie
toegekomen en heb diegenen geholpen die zich in geloof en vol vertrouwen tot
Mij hebben gewend, en zo ben Ik de belofte die Ik jullie heb gedaan nagekomen.
[7] Ter wille van de anderen heb Ik
met Mijn persoon in het kuuroord niets te zoeken; want die hebben al veel over
Mij gehoord en verschillende van hen hebben Mij ook voor hun ogen tekenen zien
doen, en als ze al wisten waar ze Mij hadden kunnen vinden, dan hebben ze Mij
toch niet gezocht en hebben geen acht geslagen op de tekenen en al helemaal
niet op Mijn woorden. Waarom zou Ik hen nu gaan zoeken en acht op hen slaan en
me bekommeren om hun kwalen?!
[8] Maar Ik zal hier nog enkele dagen
blijven; wie Mij gaat zoeken, zal Mij ook snel en gemakkelijk vinden, zoals ook
jullie Mij snel en gemakkelijk hebben gevonden.
[9] Toen deze vriend van Mij, de arts
uit Melita, luid over Mij sprak volgens het ware inzicht uit de hemelen, werd
hij door veel Joden afgeluisterd; maar slechts een Romein - een heiden - kwam
dichterbij en begon met de arts een gesprek over die nieuwe God, en nam al gauw
zijn geloof over. De Joden hadden echter uit de woorden van de arts al gauw
gemerkt over wie hij sprak, keerden hem daarom ook snel de rug toe en sloegen
verder geen acht op zijn beslist wijze woorden. Waarom zou Ik dan acht op hen
slaan?
[10] Toen jullie Mij later allemaal
luid toejuichten, kwam er weer een blinde Jood naar jullie toe, die in
Kapernaüm een rijke koopman en geldwisselaar is, en toen de rechter hem het
juiste antwoord had gegeven en hij daardoor merkte voor wie dat gejuich bedoeld
was, keerde ook hij jullie de rug toe en verliet jullie. Maar als hij jullie
heeft verlaten, die met Mijn geest vervuld waren, dan heeft ook hij Mij
verlaten; wie Mij echter verlaat, die verlaat Ik ook net zolang totdat hij zich
berouwvol en gelovig naar Mij toekeert.'
[1] (De Heer:) 'Maar onthoud allen
goed: als jullie in Mijn naam verzameld zijn zoals zojuist in de tuin van het
kuuroord - dan zal Ik ook steeds werkzaam zijn onder jullie, bij jullie en in
jullie, net als daarstraks in de tuin.
[2] Wie naar jullie zal luisteren, zal
ook naar Mij luisteren, en Ik zal barmhartig zijn voor hem; en als jullie een
zieke, die zich aan Mij houdt, in Mijn naam de handen opleggen, zal het beter
met hem gaan.
[3] Wie jullie opneemt, heeft in
jullie ook Mij opgenomen, en daarvoor zal Ik hem zijn zonden vergeven en hem
tijdelijk en voor eeuwig zegenen. Maar wie jullie niet opneemt zal ook Mij niet
opnemen, en zijn zonden zullen in zijn ziel blijven en Mijn barmhartigheid zal
ver van hem zijn.
[4] Als jullie in Mijn naam bij iemand
komen, en hij luistert goed naar jullie en gelooft ook wat jullie hem over Mij
vertellen, maar hij zegt na Mijn leer te hebben aangenomen niet tegen jullie:
'Blijf bij mij, beste vrienden, en eet samen met mij!', blijf daar dan niet!
Want bij wie heeft en tegenover jullie karig is, terwijl jullie niet karig zijn
geweest met Mijn woord, dat het hoogste goed is voor het leven van zijn ziel,
daar zal Ik ook karig zijn met Mijn zegen; want het geloof in Mij wordt levend
en werkzaam door de werken der liefde.
[5] Wie jullie omwille van Mijn naam
liefheeft, heeft ook Mij lief en Ik zal hem op Mijn beurt liefhebben en Mijn
zegen zal in het vervolg over hem zijn. Wie jullie echter haat en vervolgt,
haat en vervolgt in jullie ook Mij; maar hij zal vruchteloos met zijn tong
tegenstand bieden en zichzelf zo geweldig verwonden, dat hij door die wonden de
dood en het verderf van zijn ziel zal vinden.
[6] Jullie moeten omwille van Mijn
naam en Mijn woord van geen enkel mens eer of beloning voor jezelf verlangen;
maar wie jullie oneer aandoet en zijn hart tegenover jullie verhardt, zal dat
ook doen tegenover Mij en Ik zal ook zo tegenover hem zijn.
[7] Wat Ik jullie voor niets geef,
geef dat ook weer voor niets aan anderen! Maar wat de liefde van verlichte
mensen jullie aanbiedt, neem dat aan en dank Mij ervoor; want het is alleen
Mijn liefde in het hart van de mensen die het jullie geeft, en versmaad dus ook
de kleinste gave niet!
[8] Zoek evenwel nergens aards gewin
omwille van Mijn naam en woord, noch enig werelds rijk met wereldse heersers;
want ten eerste is Mijn rijk niet van deze wereld, en ten tweede zouden jullie
met het gezochte en verkregen aardse gewin en het ontvangen van een werelds
rijk het levensloon voor jullie ziel al ontvangen hebben en dan van Mij uit de
hemelen geen verdere beloning te verwachten hebben.
[9] In later tijden zullen er
weliswaar valse en heerszuchtige profeten in Mijn naam hetzelfde doen als nu de
Farizeeën en hun aanhangers, en zij zullen Mij in de ogen van het volk eren met
allerlei ceremoniën en met goud, zilver en edelstenen; maar door de mond van
door Mijn geest gewekten zal Ik tegen hen zeggen: 'Kijk, dit armzalige volk
eert Mij, de Heer des levens, met het slijk en met de dood en het gericht van
de materie -maar hun hart is ver van Mij!' Daarom zal ook Ik ver van zo'n volk
zijn.
[10] Daarom moeten jullie in de
toekomst ook geen tempels en altaren voor Mij bouwen; want Ik zal nooit in
tempels die door mensenhanden zijn gebouwd wonen en Ik zal Mij niet op altaren
laten eren. Wie Mij liefheeft en zich aan Mijn eenvoudige geboden houdt, is
Mijn levende tempel, en zijn hart, volliefde en geduld, is het ware en levende
offeraltaar tot Mijn eer, dat Mij als enige welgevallig is. Al het andere is
gericht, dood en verderf.
[11] Jullie weten dat nu alle
priesters – zowel onze Joodse als jullie heidense bepaalde uiterlijke middelen
ter heiliging en reiniging hebben, en dat ze het de gelovigen opdringen om die
aan te nemen en te gebruiken, en dat ze diegene met alle verschrikkingen en de
ergste tijdelijke en eeuwige straffen bedreigen, die het gebruik van de
eerdergenoemde middelen niet zou aannemen en ze loos en volkomen zinloos zou
noemen. Maar Ik zeg jullie: met al die dingen moet het bij jullie voor de hele
toekomst volkomen afgelopen zijn, en Ik zal degene die zich ook in Mijn naam
van zulke middelen ter heiliging en reiniging wil bedienen, met toornige ogen
aanzien. Het is voldoende dat jullie degene die Mijn leer in zijn hart heeft
aangenomen, in Mijn naam dopen en hem een naam geven ter wille van de orde en
Ik zal hem dan sterken.
[12] Verder kunnen jullie ook in Mijn
naam en in Mijn liefde, die in jullie zelf is, aan degenen die werkelijk in Mij
geloven en zich aan Mijn geboden houden, van tijd tot tijd brood en wijn
geven, als jullie het hebben, ter herinnering aan Mij. Wanneer jullie zo’n
liefdesmaal onder elkaar houden, zal ook Ik in jullie midden zijn, bij jullie
en in jullie, zoals nu met vlees en bloed; want het brood, dat gegeven zal worden
door jullie liefde voor Mij, zal hetzelfde zijn als Mijn vlees en de wijn
hetzelfde als Mijn bloed, dat weldra voor velen vergoten zal worden. Hoe, dat
zullen jullie nog horen.
[13] Dat alleen moet voor jullie voldoende
zijn als een uiterlijk teken, dat echter alleen door de liefde werkelijke
waarde van Mij zal ontvangen.
[14] Aangezien Ik jullie nu in deze
belangrijke dingen onderwezen heb, zullen we nu weer van tafel opstaan en ons
naar buiten begeven, naar onze berg; daar zal jullie nog veel getoond en
gegeven worden.'
[15] Na deze toespraak bedankten allen
Mij, en wij stonden op en beklommen met lichte tred onze berg.
[1] Toen wij op de berg waren aangekomen,
bewonderden de Grieken en de Romein de mooie omgeving.
[2] De Romein zei: 'Werkelijk, zo'n
heerlijk landschap naar alle kanten heb ik nog nooit gezien! Als men op deze
aarde altijd jong, krachtig en gezond zou blijven en van het nodige voorzien
zou zijn, zou men aan zo'n omgeving ook een eeuwige vreugde kunnen beleven.
[3] Maar het menselijk gemoed wordt
vaak vervuld van grote weemoed bij het zien van zo'n prachtig landschap, als
men daarbij steeds moet denken: nog maar een korte tijd is deze vreugde je
gegund, en dan zul je er op pijnlijke wijze voor eeuwig afstand van moeten
doen. Maar wat kan de zwakke mens daar anders tegen doen dan zuchten, omdat hij
een leven, dat dikwijls ook op deze aarde heel mooi en aangenaam is, zo snel al
moet verlaten en de bekoorlijkheden en schoonheden van zulke wonderlijk
prachtige streken van deze aarde niet meer kan aanschouwen en ervan genieten? U
wilt het nu eenmaal zo, o Heer en Meester, en de arme, machteloze mens moet
zich voegen naar de almacht van Uw wil.'
[4] Ik zei:
'Vriend, nu heeft weer de oude, blinde Romein en heiden uit jou gesproken, en
ondanks jouw voorbeeldig sterke en levende geloof in Mij heb
je laten blijken datje nog helemaal
niet bent ingewijd in de geheimen van het ware, innerlijke zielenleven!
[5] Denk je soms dat de ziel zonder
hulp van haar materiële lichaam niet in staat zal zijn de streken van deze
aarde te aanschouwen, vooropgesteld dat ze volgens Mijn duidelijk aan jullie
getoonde orde voleindigd is en zo haar zware lichaam verlaat?
[6] Wie ziet dan nu dit landschap,
hoewel onvolmaakt, door de twee kleine venstertjes onder je voorhoofd? Toch
alleen jouwals enige levende ziel? Het lichaam is haar immers maar voor een
korte tijd als instrument gegeven om zichzelf bij een juist gebruik daarvan voor
eeuwig de volle levensvrijheid en zelfstandigheid te verwerven en zeker te
stellen. Wat er in het lichaam voelt, hoort, ziet, ruikt, proeft, denkt en wil,
dat is toch het onsterfelijke wezen van de ziel en niet het op zichzelf dode
lichaam, welks schijnleven immers niet mogelijk zou zijn zonder het ware leven
van de ziel.
[7] Als jouw ziel nu, met alle
beperkingen van haar leven, door jouw lichaam de mooie landschappen van deze
aarde ziet en daar reeds bij de aanblik van de meest uiterlijke vorm echte vreugde
over voelt, zal ze een nog grotere vreugde en heerlijkheid voelen als ze met
haar meer helderde gezichtsvermogen niet enkel de buitenste schors van de
wezens en dingen, maar het gehele innerlijk in zijn wonderbaarlijke verbinding,
werking en betekenis ervan zal kunnen aanschouwen, beoordelen en begrijpen.
[8] Ja, wie nog zo diep in zijn vlees
begraven zit, dat zijn ziel zich bij de vaststaande dood van haar lichaam ook
meegetrokken voelt in die dood - wat een gevolg is van haar te grote liefde voor
de wereld en het vlees - dan moet de mens natuurlijk zo beklagenswaardig praten
als jij, Mijn vriend, nu hebt gedaan; maar de mens in wie de ziel eenmaal
volgens Mijn leer en Mijn wil vrij is van aardse slakken en daardoor meer
volmaakt en voleindigd is, zal bij de aanblik van zo'n omgeving en landschap
heel andere en hogere woorden in de mond nemen.
[9] Dat een natuurlijk mens, zoals jij
er nu nog een bent -hoewel je nu de Heer en Meester van al het bestaan en leven
met je ogen kunt aanschouwen en met je oren kunt horen -bij de aanblik van een
prachtige omgeving weemoedig gestemd raakt, omdat het gevoel van zijn
vergankelijkheid ontwaakt, is alleen maar heel heilzaam voor zijn ziel; want
dat gevoel is de onsterfelijke geest uit Mij in de ziel van ieder mens, zonder
welke ze geen leven zou bezitten. Die geest roept de ziel toe: 'Heb de wereld
niet lief omwille van haar uiterlijke bekoorlijkheden; want ze zijn allemaal
onderworpen aan de dood en de vergankelijkheid! Verman je, en wend je begerige
oog af van datgene wat op zichzelf niets is. Keer je in plaats daarvan naar
binnen in je diepste innerlijk, in Mij,jouw ware bestaan en eeuwig leven, dan
zul je niet alleen de dode, buitenste schors van de dingen en wezens
aanschouwen en herkennen, maar bij uitstek datgene wat er in hen is en werkzaam
is, en hoe en waarom, en met welk einddoel! ,
[10] Zeg Mij nu, vriend, als het nu zo
en echt niet anders is: heeft een mens, die inzicht heeft verkregen in zijn
wezen en bestaan, eigenlijk wel reden om bij de aanblik van een bekoorlijke
uiterlijke vorm in zichzelf weemoedig te worden, omdat hij eenmaal zijn
vergankelijke lichaam zal afleggen?'
[1] Daarop zei de Romein, wiens gemoed
al veel beter gestemd was: 'O Heer en Meester van alle leven en bestaan, bij
iemand die zich in zichzelf in Uw eeuwige helderheid van bestaan en leven
bevindt en de grote wereld aan gene zijde met dezelfde alles doordringende
macht van licht aanschouwt als U, zal de aanblik van zo'n mooie omgeving zeker
niet de minste weemoed in zijn gemoed tevoorschijn roepen; maar onze menselijke
kortzichtigheid, met name op het gebied van het innerlijke geest en
zielenleven, valt zo'n weemoedigheid niet al te kwalijk te nemen. Want waar
zou een mens, die in volslagen levensduisternis geboren en daarna opgevoed
wordt, denkbeelden en zienswijzen over het ware, innerlijke wezen van het leven
van de ziel vandaan moeten halen, aangezien hij immers al vanaf zijn vroegste
kinderjaren met niets anders dan alleen de materie en de veelsoortige vormen
daarvan te maken heeft gehad?
[2] Nu zal het bij mij zeker gauw
anders worden door Uw genade, hulp en grote erbarmen; maar tot nu toe waren
mijn lichaam en ziel nog zo volkomen één, dat het mij, evenals vele duizenden
anderen, volslagen onmogelijk toescheen dat er zonder lichaam een op zichzelf
bestaande ziel kon bestaan. Want de ziel, die in mij denkt, stelde ik mij voor
als een voortbrengsel van de activiteit van het hart, de longen en de andere
inwendige organen; want als die activiteit ten einde is, is er ook een einde
aan het voelen, horen, zien, ruiken, proeven, waarnemen, denken, oordelen en
handelen.
[3] Bovendien heb ik zelf nog nooit in
het minst iets waargenomen, dat ook maar in de verte leek op het voortbestaan
van een ziel na de dood van het lichaam, hoewel andere mensen mij daar veel
over hebben verteld. Want als ik mij -omdat ik ook een mens ben -niet zelf van
iets heb kunnen overtuigen, was het bij mij met het puur geloven slecht
gesteld, en het valt mij dan ook echt niet kwalijk te nemen dat de gedachte aan
een nabije dood, met name bij de aanblik van een prachtig landschap als dit,
steeds een weemoedig gevoel in mijn gemoed opwekte.
[4] Als ik ooit een van mijn vele, reeds
lang gestorven vrienden en bekenden had kunnen zien en spreken, zou ik bij de
aanblik van zo'n prachtig landschap ook niet door weemoed overvallen zijn op de
manier zoals dat bij mij al lange tijd het geval was. Mijn longziekte, die door
geen enkele aardse arts meer te genezen was, en mijn hoge leeftijd, die toch al
geen uitzicht op een lang leven meer bood, droegen daar wezenlijk toe bij en
maakten mij tot een regelrechte vijand van het leven, de schoonheden der
natuur en de jonge, montere jeugd.
[5] Nu, in Uw zichtbare
tegenwoordigheid, o Heer en Meester, gaat het natuurlijk heel anders; want nu
weet ik uit Uw goddelijke mond hoe het met de mens na de dood van zijn lichaam
gesteld is, en dat heeft mijn vrees en angst voor de dood, die mij al zo lang
gekweld hebben, bijna helemaal weggenomen, waarvoor ik U uit het diepst van
mijn hart dank.
[6] Als ik bovendien nog iemand van
mijn gestorven vrienden zou kunnen zien en spreken -wat U, o Heer en Meester
van de zintuiglijke en van de geestenwereld, zeker zou kunnen bewerkstelligen
-dan zou mijn gemoed nog meer in orde zijn. Dat U dat gemakkelijk zou kunnen,
daar twijfel ik niet in het minst aan; maar of het volgens Uw wijsheid en orde
ook toelaatbaar is, dat kunt U alleen weten en ook de mens aan wie U het heeft
gezegd. Als het eventueel toelaatbaar is, wil ik het U vragen.'
[7] Ik zei: 'Vriend, het is mogelijk
en ook toelaatbaar voor mensen die daar al rijp voor zijn geworden; want aan
mensen die in hun eigen geest al sterk zijn geworden, kunnen de nog zeer
onzuivere zielen geen schade toebrengen, als ze zich in deze wereld moeten
vertonen -maar wel aan degenen die in hun geest nog onrijp zijn.
[8] Al jouw van de zintuiglijke wereld
verscheidene vrienden en bekenden zouden geen aangename verschijning voor je
zijn, als Ik ze je allemaal zou tonen; daarom wil Ik je slechts met een paar
enigszins betere bekend maken; dan kun je zelf met hen over hun toestand aan
gene zijde spreken.
[9] Als je het nog serieus wilt, wil
Ik je daar voor een korte tijd toe in staat stellen; dan zul je je beste
vrienden niet alleen kunnen zien en spreken, maar ook kunnen zien hoe de wereld
waarin ze wonen en handelen eruit ziet en ingericht is.'
[10] De Romein zei: 'O Heer en
Meester, bewijs mij die genade!'
[11] Ik zei: 'Wel, het zij zo en het
geschiede!'
[1] Nauwelijks had Ik dat gezegd, of
er stonden al vier gewapende Romeinen -niet alleen voor hem zichtbaar, maar ook
voor alle andere aanwezigen voor onze rechter, die geweldig bang voor hen
begon te worden omdat ze hem aankeken met ogen die gloeiden van woede.
Aanvankelijk had hij ook met de moed hen aan te spreken; pas toen Ik tegen hem
zei dat hij degenen die voor hem verschenen moest aanspreken, vroeg hij aan een
van hen, die zijn vader was, of hij na de dood van zijn lichaam wel echt
voortleefde en hoe.
[2] Toen zei de geest met een
krijsende stem, die zijn zoon maar al te goed kende: 'Onnozele stommeling van
een zoon, wat moet dat, ons te storen in onze rust, onze liefde en ons
handelen?!
[3] Dat wij voortleven en eigenlijk
nog helemaal nooit gestorven zijn, dat zie je nu toch wel met je ogen vol
drek.We hadden zojuist een grote veldtocht voorbereid en hebben haast om de
vijand voor te zijn, en nu moet jij mij verhinderen zo'n glorieuze heldendaad
voor mijn keizer te verrichten! Ik heb veel zin om jou, onnozel jong, met mijn
scherpe zwaard in duizend stukken te hakken!
[4] Als die domme tovenaar uit
Nazareth, aan wie jouw domheid goddelijke eer bewijst, niet met zijn kunst achter
je stond, zou je onnozelheid je duur te staan komen. Maar uitstel is geen
afstel! Als je je vleeszak verlaat en naar ons toekomt, zul je het loon voor
die stommiteit wel krijgen!'
[5] Heel kleinmoedig zei onze Romein:
'Hoe kan ik jullie in je rust gestoord hebben, aangezien jullie bij het oorlog
voeren toch geen rust lijken te hebben, en als de Man hier naast mij slechts
een domme tovenaar uit Nazareth is, waarom gehoorzamen jullie dan aan Zijn wil?
Zijn jullie als helden dan niet machtiger dan Hij?'
[6] De geest zei: 'Wat begrijp jij
domme onnozele hals van onze dingen! Wij doen wat we willen en laten ons door
niemand iets voorschrijven!'
[7] De rechter zei: ' Als jullie dan
zo machtig zijn, waarom blijven jullie dan hier en denken jullie er niet aan
dat de vijand jullie nu een voordeel heeft ontfutseld? Geloven jullie dan niet
dat er maar één almachtige God bestaat, tegen wiens wil jullie met je
onbetrouwbare wapens eeuwig niets zullen uitrichten?'
[8] De geest zei: 'Denk jij soms dat
wij, volmaakte mensen in onze grote wereld, die geen begin en geen einde heeft,
nog even blind zijn als jullie, woelratten en hazelwormen van deze smerige
aarde, die niet veel groter is dan een hazelnoot? Waar heeft er buiten ons ooit
een God bestaan? Wij zijn de goden, en onze grote keizer is de hoofdgod, en ik
ben nu ook weldra aan de beurt om keizer te worden; want bij ons is er nu al
een groot aantal keizers!'
[9] De rechter zei: 'Ja, maar kan bij
jullie dan uiteindelijk iedereen keizer worden?'
[10] Helemaal opgeblazen van hoogmoed
zei de geest: 'Weet, stommeling, dat uit het gewone volk nooit een keizer
voortkomt; want het volk is er alleen maar om aldoor in het zweet van zijn
aangezicht voor ons te werken en te vechten, opdat alle roem en alle luxe ons
alleen en onbetwistbaar ten deel valt! Wij geven wetten ten behoeve van
onszelf, en het volk moet die onder dreiging van de strengste bestraffing
opvolgen. Wie van het gewone volk het zou wagen ook maar één verkeerd woord
tegen ons te uiten, wordt als hoogverrader met de dood bestraft; want wij
hebben als enigen het recht om alles neer te maaien wat ons ook maar in het
minst stoort. Wij kunnen ook het gewone, aan ons dienstbare volk naar believen
vermoorden, en geen enkele wijze heeft het recht ons te vragen of dat terecht
of onterecht is; want alleen wat wij willen en doen is goed, alles wat daar
tegenin gaat is een strafbare misdaad!'
[11] Dat werd onze rechter nu toch wel
een beetje teveel, en opgewonden zei hij: 'O jullie meer dan blinde zielen, hoe
eindeloos ver zijn jullie verwijderd van de innerlijke waarheid des levens!
Hoe willen jullie in jullie wereld iemand doden, aangezien er bij jullie toch
onmogelijk nog een dood kan bestaan?'
[12] De geest zei: 'Des te beter! Als
een in stukken gereten gewone ziel bij ons zichzelf weer bij elkaar raapt en
verder leeft, kan ze weer opnieuw gegrepen en in mootjes gehakt worden!'
[13] De rechter zei: 'Hoe is het dan
gesteld met de heerlijkheid van jullie wereld?'
[14] De geest zei: 'Stommeling, doe je
smerige ogen open en kijk!'
[15] Toen zag de rechter een zeer
duistere omgeving, waarin allerlei burchten te zien waren. Behalve deze
burchten was er een groot aantal smerige hutten, en daarnaast zag hij een heleboel
mensen, die er zeer armzalig uitzagen. ook zag hij strijders, uitgerust met
allerlei soorten wapens, en verderop ontdekte hij ook kampementen en daarbuiten
gevechten.
[16] Toen vroeg hij Mij (de Romein):
'0 Heer en Meester, breng mij weer in de toestand waarin ik geen zielen meer
zie die aan gene zijde voortleven; want als alle zielen na de dood van hun
lichaam een dergelijke toestand te wachten staat, zou het voor de mens
duizendmaal beter zijn als hij nooit geschapen en geboren was!'
[17] Daarop ontnam Ik de Romein direct
het vermogen om de lagere, smerige wereld van de onreine zielen te zien, en
toen de zeer slechte geesten zich ijlings hadden verwijderd en onzichtbaar
waren geworden, vroeg Ik hem: 'Welnu, vriend, heb je je verwanten goed herkend
wat hun gestalte, spraak en karakter betreft? Hoe bevielen ze je?'
[18] De Romein en ook de arts zeiden:
'O Heer en Meester, dat is toch meer dan afschuwelijk!'
[19] Hierna sprak de Romein alleen
verder: 'Ik heb mijn vader onmiddellijk herkend; want hij was dezelfde meer dan
trotse Romein, die hij tijdens zijn lichamelijk leven was. Wie geen patriciër
was, gold bij hem minder dan een rondzwervende hond, en ik, die wat mijn
lichaam betreft zwakkelijk was en dus ongeschikt voor de bij hem boven alles
verheven krijgsdienst, was niet zijn lieveling. Maar toch moest ik iets worden
waar het hele volk voor moest beven, en daarom werd ik in het steeds tot
opstand geneigde Azië geplaatst met de opdracht om als opperrechter met
uiterste strengheid tegen de overtreders van de wet op te treden -wat ik als
min of meer lijdende mens, toch niet deed; want ik dacht bij mijzelf 'Jullie
zijn toch ook mensen als ik, ondanks de ongeremde hoogmoed van mijn verwanten,
en jullie worden steeds maar weer opnieuw gekweld. Ik wil wel naar recht en
billijkheid oordelen; maar met tirannieke gestrengheid zullen jullie door mij
niet gekweld worden!' En daarom was ik bij de opperstadhouder steeds geliefd.
[20] Toen mijn vader nog een burger
van deze wereld was en eens naar Tyrus kwam, vroeg hij mij met zijn krijsende,
heerszuchtige stem hoeveel mensen er door mijn strenge rechtspraak al onthoofd,
en hoeveel er al gekruisigd waren. En ik gaf hem geheelovereenkomstig de
waarheid ten antwoord: 'Tot nu toe nog niemand; want gelukkig was daar nog
nooit een gegronde reden voor!'
[21] Toen zei hij met net zulke van
woede gloeiende ogen tegen mij: 'Je was, bent en blijft een onnozele
stommeling! Als je bij het volk een steeds toenemend respect voor de wet in
stand wilt houden, moetje van tijd tot tijd toch een voorbeeld stellen, ook al
heeft niemand de wet overtreden. Als er geen misdadigers zijn moet je met
geweld de eerste de beste uit het volk nemen, hem van een misdaad beschuldigen,
dat door ingehuurde getuigen laten bekrachtigen en vervolgens streng en
onverbiddelijk je ambt uitoefenen. Daardoor boezem je het volk het ware respect
voor de wet in en kun je daarvoor bij de keizer grote lof verwerven.'
[22] Toen zei ik: 'We hebben van de
keizer toch in het geheim de strikt in acht te nemen opdracht gekregen om
zonder voldoende reden niemand met al te barse strengheid van de wet te
kwellen. Een soldaat en veldheer kan wel zo te werk gaan, maar in de
vredelievende sfeer van de burgers gaat dat absoluut niet.'
[23] Daarop zei mijn vader nogmaals, met
een minachtende glimlach: 'Jij was, bent en blijft een onnozele stommeling!',
keerde mij de rug toe en verliet mij met zichtbare haast, en naderhand heb ik
hem tot nu toe nooit meer te zien gekregen. Een paar jaar later kreeg ik uit
Rome het bericht dat hij was gestorven -en ik kon echt niet om hem rouwen!
[24] Zoals hij in zijn lichamelijke
leven was, is hij nog, alleen nog veel erger in zijn verafgoding van de keizer!
[25] O Heer en Meester van alle
bestaan en leven! Zal het met zo'n ziel eeuwig nooit beter gaan? Zal ze nooit
meer een beter inzicht krijgen -en het volk van zielen, dat zich naar hem
richt, evenmin?'
[26] Met een vriendelijk gezicht zei
Ik: 'Vriend, bij God zijn alle dingen mogelijk, ook al komen ze de mens op deze
aarde nog zo onmogelijk voor; maar het 'hoe' en 'wanneer' zul je pas begrijpen
als Mijn geest van eeuwige liefde en waarheid in jouw ziel het je zelf zal
meedelen.'
[27] Daarmee stelde de Romein zich
tevreden en begon dieper na te denken over wat hij had gezien en wat Ik had gezegd.
[1] Nu wendde de arts uit Melita zich
tot Mij met de woorden: 'Heer en Meester, aangezien wij allemaal precies
hetzelfde hebben gezien en gehoord, was deze door U toegelaten verschijning
duidelijk volledig waar en geen droomachtig verschijnsel in wakende toestand,
zoals ik bij verscheidene van mijn zieken herhaaldelijk heb meegemaakt -zoals
met name in een plaats, waar vijf koortsachtige zieken ook soortgelijke wezens
in een en dezelfde kamer hebben gezien; maar de wezens die zij zagen stemden
bij lange na niet overeen -want elke zieke had heel andere gezien en ze ook in
verschillende taal horen praten -en ik had de indruk dat de wezens, die mijn
koortsende zieken hadden gezien, overeenkwamen met die in een droom, die toch
niets anders zijn dan alleen een ijdel spel van de sterk toegenomen fantasie,
verhit doordat het bloed sneller door de aderen stroomt.
[2] Maar bij deze verschijning, die
door Uw toelating op klaarlichte dag plaatsvond, had niemand van ons koorts en
dus ook geen snelle hartslag en geen verhitte fantasie, en wij hebben allemaal
hetzelfde gehoord en gezien, en daarom bezat deze verschijning, zoals al
opgemerkt, een waarachtige realiteit.
[3] Maar nu is de vraag: is die buitengewoon
duistere en vunzige omgeving, die wij allemaal eender hebben gezien met alles
wat we daarin zagen, toch nog plaatselijk op deze aarde, of werd die alleen
zichtbaar voor ons als een beeld, dat overeenkomt met een toestand -ongeveer
zoals een droombeeld, uitgaande van de onbetrouwbare fantasie van de geesten
die wij zagen? En waren de andere geesten die wij in die omgeving zagen ook
zielen van mensen, die eens op deze aarde hebben geleefd, of behoren ze ook
tot het rijk van de boze fantasie van de geesten die wij in onze buurt zagen?
Want bij het aanschouwen van die treurige omgeving aan gene zijde was het
eigenaardige, dat wij daar doorheen zonder enige belemmering ook de omgeving
van deze aarde konden zien, en tegelijkertijd zagen wij die treurige wereld aan
gene zijde ook heel helder van punt tot punt. En tenslotte dringt zich vanzelf
de vraag op: zien de geesten die wij zagen, onze aarde ook of alleen hun fantasiewereld?'
[4] Ik zei: 'De geesten die jullie
hier zagen, en nog vele duizenden van hun soort, bezitten volmaakte realiteit.
Ze bewonen de burchten en vestingen die jullie in die smerig duistere omgeving
hebben waargenomen. De omgeving, alle burchten en vestingen, de smerige hutten,
de tenten, de armzalig uitziende onderdanige geesten en de kampementen met de
soldaten zijn niets anders dan wanproducten van hun boze fantasie, met name de
omgeving en de inrichting ervan. Want de armzalige geesten die jullie zagen,
bezitten, als jullie je duizend als één geheel kunnen voorstellen, voor een duizendste
deel realiteit. Voor het grootste deel behoren ze dus tot het gebied van de
boze, bedrieglijke fantasie van de geesten die jullie hebben gezien, en voor
een duizendste deel toch min of meer tot een ware geestelijke realiteit, zoals
op aarde jullie schaduw ook tot jullie wezenlijke realiteit behoort. Een
schaduw is op zichzelf weliswaar geenszins iets wezenlijk bestaands, maar toch
zou hij er niet zijn als jullie er zelf niet eerst zouden zijn.
[5] De armzalige geesten die jullie
hebben gezien zijn voor het grootste deel ook wel reeds aan gene zijde, maar
voor een deelleven ze nog lichamelijk op deze aarde; maar omdat de door jullie
waargenomen reële geesten, samen met hun soortgenoten vol eigenliefde, hoogmoed
en heerszucht, tijdens hun aardse leven als heersers te maken hebben gehad met
vele duizenden onderworpen mensen, zijn de evenbeelden of in zekere zin
schaduwbeelden daarvan in afgezwakte vorm in het bewustzijn van hun ziel
blijven hangen.
[6] Omdat de boze geesten die jullie
zagen, samen met nog vele anderen die volkomen aan hen gelijk zijn, nauwelijks
het kleinste vonkje van het licht der volle waarheid in zich hebben en dus ook
van hetgeen zich naar volle waarheid buiten hen bevindt niets kunnen zien en
waarnemen -zoals ook iemand die diep slaapt niets ziet en waarneemt van wat er
in de werkelijkheid om hem heen is -zien ze in hun innerlijke, uiterst zwakke
bedrieglijke licht alleen datgene wat hun fantasie, die uit hun boosaardige
eigenliefde voortkomt, schept met behulp van de herinnering die in hun
bewustzijn is blijven hangen.
[7] Datgene wat zij hebben geschapen
kan door iedere volmaakte geest gezien worden, en als zo'n volmaakte geest af
en toe met zijn wil en schouwen vanuit Mijn wil en licht in zekere zin
dichtbij zo'n boze vereniging komt of daar aandacht aan schenkt, dan weet hij
door de bedrieglijke schijnomgeving, die onmiddellijk geheel en al zichtbaar
voor hem is, van welke aard en karakter de eigenlijke, reële geesten van een
vereniging zijn, en zulke boze geesten kunnen hun innerlijke kwaad voor de ogen
van volmaakte geesten dan ook onmogelijk bedekken of verbergen.
[8] Hier op deze wereld kan een wolf
zich wel in schaapskleren vertonen maar in de andere wereld zal hem luid en
openlijk van de daken verkondigd worden wat hij in het meest inwendige van zijn
huis denkt, wil en doet.
[9] Omdat iedere volmaakte geest dat
kan, kan hij met zijn wijsheid en macht ook doeltreffend al het smeden van boze
plannen met de meest passende tegen middelen tegemoet treden.
[10] Zo'n vereniging moet dikwijls, al
naargelang de kracht van zijn boosaardige eigenliefde, tot in de diepste grond
van het rijk van het kwaad wegzinken en zichzelf gewoonweg vernietigen en als
het ware te gronde richten; pas daarna is er een kleine mogelijkheid aanwezig
om langzamerhand weer steeds meer naar het licht der waarheid op te stijgen.
[11] En zo zal het ook de geesten
vergaan die jullie gezien hebben; als er echter enkelen onder hen zijn die
door allerlei overeenstemmende, door Mij toegelaten verschijnselen het zinloze
van hun streven beginnen in te zien, zullen die ook gemakkelijker opstijgen
naar het licht der waarheid.'
[12] Nu vroeg de arts Mij weer: 'O
Heer en Meester, hoe kan zo’n boze geest zichzelf nu werkelijk vernietigen en
te gronde richten?'
[13] Ik zei: 'Zoals in de loop van de
tijd alle materie zichzelf vernietigt, haar naar buiten toe zichtbare vorm te
gronde richt en daarna in haar ware oerelement terugkeert.
[14] Voor deze geesten is datgene wat
hun boze fantasie heeft geschapen, een vaste, materiële realiteit; en wat die
lijkt te zijn, blijft ze, zolang de herinnering van de geest en de daaraan
ontspringende fantasie niet door de voortdurend toenemende hartstochten
verbroken en beschadigd wordt. Als dat gebeurt, dan is zijn wereld met al haar
burchten, vestingen en schatten ook meteen weg.
[15] Het is te vergelijken met iemand
die een schat, die boven alles waardevol voor hem is, op een bepaalde plaats
heeft begraven, welke plaats hij goed heeft onthouden. Maar omdat hij steeds
meer gekweld wordt door de zorg dat die schat toch door iemand anders ontdekt
zou kunnen worden, vervalt hij geleidelijk tot een steeds grotere geestelijke
verwarring, zijn geheugen wordt steeds zwakker en ook zijn herinnering en zijn
fantasie; hij vervalt zelfs tot een soort hersenkoorts, die hem zijn hele
geheugen en herinnering zodanig ontneemt, dat hij niet meer in staat is om zich
zijn zo trouwen goed verborgen schat te herinneren. Wat betekent die schat nu
nog voor hem, waar is die gebleven? Kijk, hij is voor hem uit zijn bestaan
verdwenen! En zo vergaat het deze geesten met hun wereld ook.
[16] Zoals een mens met het verlies
van zijn geheugen en herinnering in feite alles kwijt is -ook al bestaat het
als zodanig -zo raakt ook een geest alles kwijt wat zijn fantasie geschapen had
vanuit de in zijn bewustzijn gebleven herinnering, en zo'n geest staat er dan
buitengewoon armzalig en van alles verlaten bij.
[17] In zo'n toestand is het dan pas
mogelijk dat een wijze geest hem op de meest passende manier benadert en hem
het ijdele - en door zijn eigen vrije wil ook slechte en boze -aanschouwelijk
maakt en doet begrijpen, en hem er dan ongemerkt toe brengt geleidelijk aan de
weg van het licht op te gaan.
[18] Maar zo snel als jij, Mijn
vriend, het je nu voorstelt bereikt zo'n geest het volle licht niet; want zodra
hij een zodanig vrijer bewustzijn bereikt, dat hij zich verschillende dingen
herinnert, duikt zijn oude fantasie weer op en daarmee schept hij al gauw weer
een wereld voor zichzelf die overeenstemt met zijn oude liefde, en hij schept
daar behagen in. Hij moet zijn zelfgeschapen paradijs dus nogmaals kwijtraken
en het irreële ervan zien, waarna hij weer op een hoger niveau van licht
geplaatst kan worden.
[19] Dat komt heel dikwijls voor bij
veel geesten zoals je hier hebt gezien; want een verkeerde liefde, die ondanks
al haar verkeerdheid het enige is dat het zelfbewustzijn van een geest teweeg
brengt, is langs de noodzakelijke weg van vrije wilsbeschikking niet zo
gemakkelijk en snel in een echte, ware liefde om te vormen als jij je
voorstelt.'
[1] (De Heer:) 'Jij denkt nu weliswaar
bij jezelf 'Ja, de goddelijke wijsheid en almacht zou daar toch heel
gemakkelijk toe in staat moeten zijn!' Maar Ik zeg je: als Ik dat wilde, zou
het voor Mij ook niet nodig zijn geweest om Zelf ooit in het vlees als een
mensenzoon op deze aarde te komen en jullie mensen als een leraar te
onderrichten, en zou het in de oertijd ook niet nodig geweest zijn om allerlei
wijzen en profeten voor jullie op te wekken.
[2] Want als jullie enkel door Mijn
almacht tot geheel vrije, in alles op Mij lijkende kinderen gevormd hadden
kunnen worden, dan had Ik dat ook zeker gedaan; maar omdat jullie aan de
voortdurende leiband van Mijn almacht nooit tot vrije, zelfstandige en in alles
op Mij lijkende kinderen gevormd hadden kunnen worden, maar steeds gelijk
waren gebleven aan alle andere materiële wezens, zoals het leem, de lucht, het
water en gesteente, metalen, planten en alle soorten dieren -wat Ik als
Schepper van alle dingen en wezens natuurlijk het duidelijkst zie - moet het
dus zijn zoals het is, en niet anders. Want -begrijp dat goed! -het scheppen
van goden is iets heel anders dan het scheppen van zonnen, werelden en al die
andere wezens in de hele eindeloze scheppingsruimte! - Heb je dat nu goed
begrepen?
[3] Daarom komt de mens vrijwel geheel
en al zonder enige kennis en wetenschap op de wereld en moet hij in alles
onderwezen worden, terwijl de dieren reeds alles meebrengen in de wereld, wat
ze nodig hebben om hun leven in stand te houden.
[4] Als de mens in deze wereld komt,
wordt hij wat zijn ziel betreft volledig gescheiden van Gods almacht en is hij
in alle opzichten aangewezen op zijn eigen wil en kennis. Pas als hij langs de
weg van onderricht uit de mond van zijn ouders en andere wijze leraren God
leert kennen, zich gelovig tot Hem richt en Hem om Zijn hulp en bijstand
smeekt, begint ook van goddelijke zijde het invloeien door alle hemelen heen.
De ziel van de mens gaat dan over in een steeds helderder kennis en van daaruit
steeds meer in de liefde voor God; ze maakt haar eigen wil ondergeschikt aan
die van God en verenigt zich op die manier met de geest Gods, wordt zodoende
geleidelijk aan even volmaakt in en door de geest Gods in haar als de
goddelijke geest zelf, en blijft daarbij toch in alles volkomen vrij en
zelfstandig, zoals God als zodanig eeuwig en volmaakt vrij en zelfstandig is.
[5] Nu denk jij met je tamelijk
verlichte wereldse verstand: Maar als iedere in Mij voleindigde ziel in alles
even volmaakt wordt als Ikzelf ben - kan dat mettertijd dan niet tot een soort
godenoorlogen leiden, en wie zal uiteindelijk de overwinning behalen?
[6] Kijk, dat is onder onontwikkelde
en dikwijls nog in hoge mate met allerlei bedrieglijke liefde voor de wereld
en eigenliefde behepte aardse mensen wel denkbaar en, zoals de
wereldgeschiedenis maar al te duidelijk bewijst, ook heel goed mogelijk; in het
ware Godsrijk is dat echter niet denkbaar en al helemaal niet mogelijk. Want
hoe zou iemand die zelf eenmaal in de volmaakte waarheid uit God staat en
inziet dat zonder haar geen ding mogelijk is, ooit met de eeuwige oerwaarheid
in God in gevecht kunnen raken?
[7] Want als het mogelijk zou zijn dat
bijvoorbeeld een engelengeest ooit in gevecht zou raken met een oergoddelijke
waarheid, aangezien die toch zijn wezen uitmaakt, dan zou hij daarbij niet met
God, maar alleen met zichzelf in gevecht raken en zodoende ook niemand anders
dan alleen zichzelf schaden.
[8] Heb je op deze aarde ooit al eens
meegemaakt dat bijvoorbeeld twee mensen die goed thuis zijn in de rekenkunde,
in gevecht zijn geraakt omdat volgens het rekensysteem, dat in de hele wereld
geaccepteerd is, twee volkomen gelijke eenheden en nog eens twee volkomen gelijke
eenheden in totaal vier eenheden opleveren? Kijk, daar zijn alle mensen die ook
maar enigszins kunnen rekenen, het volkomen over eens en zullen daar met een
ook maar enigszins helder inzicht nooit onenigheid en strijd over krijgen; want
ook ter wille van hun eigen voordeel moeten ze toch erkennen dat die rekenwaarheid
overal en te allen tijde geldt.
[9] Zo gaat het ook met alle
voleindigde zielen in het rijk Gods; ze zijn allemaal van een en dezelfde
waarheid doordrongen, omdat die als licht aan hun liefde voor God en de naaste
ontspringt.
[10] Zolang de mensen onder elkaar
onenigheid, strijd en oorlog kunnen krijgen, zijn ze nog ver van het rijk Gods
en zullen ze er niet eerder binnen gaan dan dat ze onveranderlijk groot zijn
geworden in alle geduld, deemoed, zachtmoedigheid en ware naastenliefde. Maar
als ze dat eenmaal zijn en daardoor in zichzelf tot de waarheid uit God komen,
dan is het eeuwig afgelopen met alle onenigheid, strijd en oorlog en kan er van
jouw godenoorlog dan ook voor eeuwig geen sprake zijn. - Begrijp je dat?'
172
De Heer roept Rafaël om de betekenis
en
het bestaan van het rijk Gods toe te lichten
[1] De arts zei: 'O Heer en Meester,
nu is alles mij duidelijk, en wij danken U, ten eerste omdat U de wereld van de
geesten zo duidelijk voor ons heeft onthuld en wij nu weten hoe het verdere
leven van de zielen van mensen met een wereldse instelling in de grote wereld
aan gene zijde vorm krijgt en moet krijgen; en ten tweede danken wij U, o Heer
en Meester, voor Uw toelichting over de toestand van de voleindigde geesten in
het Godsrijk.
[2] Het zou natuurlijk ook wel
wenselijk zijn om een innerlijke blik te kunnen werpen in het wezen van het
rijk Gods en de reeds zalige bewoners daarvan; maar omdat Uw genade en liefde
ons dat in woorden toch al zo duidelijk uiteengezet heeft dat wij het
eenvoudig bijna met onze ogen kunnen aanschouwen, zou ik het als een
vermetelheid beschouwen om van U te verlangen dat U ons ook de wereld van de
zalige geesten aan gene zijde laat zien
- en daarom danken wij U hier nogmaals voor de grote genade die U ons in
zo rijke mate hebt geschonken.'
[3] Ik zei: 'Ja, Mijn vriend,jullie de
werkelijke betekenis van het Godsrijk te tonen, waar zich al sinds voor jullie
onvoorstelbare tijden en eeuwigheden talloze zalige geesten bevinden, is bij
geen van jullie nog mogelijk; dat zal pas kunnen als het rijk Gods in jullie
helemaal ontwikkeld is en tot een lichte en in jullie zelf te aanschouwen
waarheid is geworden.
[4] Als het rijk Gods echter in jullie
zelfgestalte krijgt en vol werkzaamheid wordt volgens Mijn aan jullie
geopenbaarde wil, dan zullen jullie het ook aanschouwen en daar grote vreugde
aan beleven. Maar omdat jullie je allemaal -op één na, die Ik al vaak vermaand
heb en die nog geen afstand kan doen van zijn gierigheid -al volkomen in Mijn
wil hebben begeven, zal Ik een al sinds lang voleindigde, zalige engelengeest
hierheen roepen; dan zal hij jullie verdere toelichtingen geven over het wezen
van het rijk Gods!'
[5] Hierop riep Ik luid: 'Rafaël, kom
Mij en je broeders dienen!'
[6] Ik had dat nog niet gezegd, of
daar stond Rafaël met een ernstig en vriendelijk, van louter hemelse schoonheid
werkelijk stralend gezicht voor Mij en zei: 'Mijn Heer en Mijn God! Uw wil is
Mijn bestaan, mijn eeuwig leven en mijn wijsheid en macht; sta toe dat deze
broeders Uw wil als Uw rijk in mij zullen aanschouwen!'
[7] Toen met name de Grieken en onze
Romein Rafaël zagen, verstomden ze helemaal en konden zich in hun hart maar
niet genoeg verbazen over de buitengewoon mooie gestalte van de engel;
bovendien had zijn korte toespraak tot Mij vol geest, waarheid en leven, zo'n
diepe indruk op hun gemoed gemaakt, dat ze lange tijd geen idee hadden wat ze
nu met die voleindigde engelengeest moesten beginnen.
[8] Ook de nog steeds aanwezige waard
uit Jesaïra, de bootsman en de leider van het bekende vissersdorpje werden door
het zeer plotselinge verschijnen van Rafaël in hoge mate verrast, en ook zij
wisten niet wat ze in zo'n verrassend korte tijd met hem aan moesten. Want ten
eerste verraste zijn zeer plotselinge tevoorschijn komen hen en ten tweede
zijn bevalligheid, die alle denkbeelden en voorstellingen die zij ooit over de
grootste schoonheid van een menselijke gestalte hadden gehad, hemelhoog te
boven ging.
[9] Ze konden allemaal maar niet
genoeg naar hem kijken, en de arts zei bij zichzelf: ' Nee, nee, dat is op
zichzelf al eindeloos meer dan te veel zaligheid in het rijk Gods; want het
aanschouwen van zo'n hoogst voleindigde, mooie menselijke gestalte zou voor
ieder mens duizend jaar toch even snel laten voorbij gaan als een vluchtig
ogenblik!'
[10] En dat dachten er nog meer bij
zichzelf.
[11] Na zich zo een flinke poos
verbaasd te hebben, vatte onze arts tenslotte weer moed en zei tegen Mij:
'Heer, Heer en Meester, om hier te zijn zou voor eeuwig goed zijn, en ik zou
voor mijzelf nooit meer een nog hogere gelukzaligheid van leven verlangen! Maar
omdat U door Uw eindeloos grote liefde en genade deze op zich reeds boven alles
voleindigde geest als het ware in vlammende liefde voor ons hebt laten
verschijnen en aangezien hij in ons aller bijzijn hardop heeft gesproken, zou
ik, als het mogelijk en toelaatbaar is, toch ook met hem over het wezen van het
rijk Gods willen spreken.'
[12] Ik zei: 'Daarvoor heb Ik hem
immers geroepen! Je kunt nu met hem praten als met een van je metgezellen. Ga
naar hem toe en spreek met hem!'
173
Het wezen van het rijk Gods
[1] Hierop liep onze arts zeer
bedachtzaam naar Rafaël toe, die intussen met Kisjonah en Philopold sprak over
enkele dingen die de nabije toekomst betroffen, maakte een diepe buiging voor
hem en zei toen: 'Hoge geest uit de hemelen en zalige vriend van Degene die nu
als mens die vlees en bloed heeft aangenomen onder ons verblijft en door Zijn
woord en Zijn daden van Zichzelf getuigt dat in Hem de oereeuwige, meer dan
wijze en almachtige geest van de enig ware, ene God woont, wil mij toch iets
meedelen over het wezen van het rijk Gods, en zo, dat het voor mij, nog zeer
onvolmaakt mens, begrijpelijk is!'
[2] Rafaël zei: 'Ja, vriend, zo
schuchter moet je niet voor mij staan, want dan kan ik niet bijzonder veel over
het wezen van het rijk Gods openbaren, omdat een schuchtere ziel zich niet
bepaald in de toestand bevindt om diepere waarheden in zich op te nemen en die
aanschouwelijk te begrijpen, tot nut van haar goddelijke geest, die in haar
wakker moet worden. Vat dus moed en beschouw mij als je broeder, die vroeger
ook het vlees van deze wereld heeft gedragen; dan zullen wij gemakkelijk met
elkaar praten!'
[3] Na deze korte woorden kreeg de
arts meer moed en zei tegen Rafaël: 'Kijk, nu heb ik al meer moed dan eerst,
toen jouw plotselinge verschijnen op de roep van de Heer mij zo geweldig
verraste, en nu ben ik in staat om van jou een juiste verklaring te horen over
wat het rijk Gods eigenlijk is; wil mij die geven, hoge en meer dan zalige
geest uit de hemelen van de Heer!'
[4] Daarop zei Rafaël: 'Luister dan,
mijn beste vriend en broeder in de naam en liefde van de Heer! Enerzijds ben
jij, een arts uit Melita, die nu genezen is, wel een werkelijk wijze man - want
in het kuuroord, toen de Heer jou op jouw verzoek ogenblikkelijk had genezen,
heb jij Hem als eerste en het beste herkend als de ene en enig ware God, en nu
heb je daarin zo'n vast en je hele wezen doordringend geloof, dat geen enkele
verschijning ter wereld je daar vanaf zou kunnen brengen, en dat strekt je ziel
en hart tot grote eer; maar omdat je vanuit je voormalige heidense duisternis
de allerbelangrijkste en grootste levenswaarheid zo snel hebt herkend, is het
nu echt enigszins merkwaardig dat je het wezen van het rijk Gods niet nog
eerder en gemakkelijker herkent dan voordien de Heer uit Zijn werken, zonder
dat je Hem tevoren had gezien of gesproken!
[5] Want dat je al eerder had gehoord
over een buitengewoon mens uit Nazareth, die zich nu hier bevond en jou evenals
vele anderen -zo wordt gezegd -op wonderbaarlijke wijze genezen zou kunnen
hebben, heeft jou nog lang niet de overtuiging gegeven dat de Heer Zelf daar
achter schuil ging; maar jouw geest heeft je die grootste en heiligste van alle
waarheden onthuld.
[6] Waar is dan nu jouw geest, die
tegen jou zou moeten zeggen: Hoe kun je nu vragen wat het rijk Gods is -hoe
komt het dat je nu door de bomen het bos niet ziet? Is het wezen van het rijk
Gods niet in de eerste plaats overduidelijk alleen daar aanwezig, waar de Heer
Zelf persoonlijk aanwezig en werkzaam is?
[7] Als je je volledig in de wil van
de Heer zult hebben begeven en helemaal doordrongen zult zijn van Zijn geest,
zul je bij klaarlichte dag in het rijk Gods in jezelf datgene zien wat je nu
nog maar heel vaag met de ogen van je lichaam ziet.
[8] Zie en begrijp, dat alles watje nu
in de hele wereld ziet, het wezen van het rijk Gods weergeeft! Je moet niet denken
dat het rijk Gods op een of andere speciale plaats is. Het rijk Gods is overal
in de hele eeuwige oneindigheid, en de mens die zich daar bewust van wordt
vanuit de geest van de Heer, heeft het rijk Gods in zich en bevindt zich -waar
hij ook is of verblijft en bezig is, en of hij nog in zijn lichaam is of als
geestmens in zijn pure ziel overal in het rijk Gods en in het volle wezen
daarvan.
[9] Jij bent nu nog in je lichaam en
ik in mijn zuivere wezen als geestelijk mens, en wij bevinden ons allebei volledig
in een en hetzelfde werkelijk bestaande rijk Gods. Het heel kleine verschil is
alleen, dat ik mij daar volmaakt en voor eeuwig in mijzelf helder bewust van
ben, maar jij nog onvolmaakt, en daarom kun jij alje reeds lange tijd zalige,
reine geestelijke broeders en zusters niet zien -behalve in een heldere droom;
wanneer je echter nog volmaakter zult worden dan nu, zullen ze niet verborgen
zijn voor jouw ogen.
[10] Dat je mij nu kunt zien, komt
immers ook doordat jouw geest al zover in jezelf ontwaakt is, dat hij van een
afstand in de Godmens Jezus van Nazareth de enig ware, eeuwige geest Gods heeft
herkend; en anders zou je mij niet zo gemakkelijk kunnen zien en spreken!
-Begrijp je nu wat het rijk Gods eigenlijk is?'
[11] De arts was totaal verbaasd over
de heldere wijsheid van Rafaël, en zei: '0 heerlijke, onsterfelijke vriend en
broeder! Je hebt nu een geweldige blinddoek van mijn ogen weggenomen! Een mens
ziet toch altijd het slechtst wat hem vlak voor zijn ogen geplaatst wordt. Ik
heb werkelijk datgene gezocht wat ik in mijn hand had. Ik dank je voor het
licht dat je mij hebt gegeven. Laat me er nu even over nadenken, dan zullen we
deze kwestie nog verder bespreken!’
[12] Rafaël zei: 'Doe dat, dan zal het
helemaal licht worden in je ziel!'
174
Het wezen van Rafaël
[1] Hierna liep de arts naar zijn
metgezellen en sprak met hen op een heel zinvolle manier over wat hij van
Rafaël had gehoord over het bestaan en de betekenis van het rijk Gods.
[2] Rafaël sprak opnieuw met Kisjonah
en Philopold over de toekomstige toestanden van het rijk Gods op deze aarde en
ook over de redenen om die toe te laten.
[3] Ik hield Mij bezig met de Romein,
die het plotselinge verschijnen van Rafaël niet kon begrijpen en hem
aanvankelijk bij zichzelf bijna voor de heidense god Apollo had gehouden, van
welk waandenkbeeld Ik hem snel afbracht.
[4] Daarop wilde ook de Romein zelf
met Rafaël spreken; maar hij wilde het gesprek met de twee eerder genoemde
vrienden niet storen.
[5] Toen de arts met zijn metgezellen
heel uitvoerig had gesproken over wat hij van Rafaël had gehoord, vatte hij
weer volle moed, liep naar Rafaël toe en vroeg hem om verdere verlichting van
zijn ziel.
[6] Rafaël zei tegen hem: 'Ja, mijn
beste vriend en broeder, dat kan men je niet op dezelfde manier geven als men
's nachts een vertrek verlicht door daarin het licht aan te steken en het dan
te laten schijnen voor allen die in dat vertrek wonen! Want zolang het
aangestoken licht blijft branden zal het vertrek wel verlicht blijven; maar
als de olie opraakt, zal het vertrek weer donker worden. Als het echter nooit
meer donker moet worden in dat vertrek, is er meer voor nodig dan ternauwernood
één met een beetje olie gevulde lamp aan te steken.
[7] In kamers is dat wel een moeilijke
kwestie; want de tijden dat bepaalde wijzen onder de mensen de kunst verstonden
om een eeuwig, nooit opbrandend vuur te maken zijn voorbij, en daarom kunnen
in deze tijden de vertrekken 's nachts alleen maar constant verlicht worden
door daarin de lampen met zoveel olie te vullen, dat iedere lamp de hele nacht
voldoende voedsel heeft, en daar is een op ervaring berustende, verstandige
berekening voor nodig. En zo moet ook een verstandig en om zijn zielenheil
bekommerd mens in deze donkere, nachtelijke tijd zichzelf van heel veel
geestelijke olie voorzien, zodat die voldoende is tot zijn innerlijke
geestelijke dag van het ware, eeuwige leven aanbreekt -die dat aloude, nooit
opbrandende, eeuwige licht in de mens is - en dan zal hij op die manier steeds
voldoende licht hebben in deze kamer van zijn aardse leven.
[8] De geestelijke olie bestaat ten
eerste uit het woord van de Heer en van daaruit de goede werken der liefde
volgens het woord en de wil van de Heer. Wie echt rijkelijk van deze olie
voorzien is, bevindt zich al in het werkelijke rijk Gods en zal nooit meer een
levensnacht in zijn ziel hoeven te doorstaan.
[9] Het licht van de geheel gevulde
levenslamp in zijn aardse leven is een volkomen, levend geloof, dat de dingen
van het rijk Gods meer dan voldoende voor hem verlicht. Wie in dat licht
volhardt en zich niet meer dan voor zijn lichamelijke leven nodig is om de
dingen van deze wereld bekommert, komt vroegtijdig tot het eeuwige levenslicht
in zichzelf en op die manier ook reeds aan deze zijde tot het duidelijk
aanwezige rijk Gods en de kracht en macht daarvan; want wie één is met de wil
van God de Heer, is ook één met Diens eeuwig volmaakte wijsheid, vrijheid,
zelfstandigheid, macht en kracht en is daardoor dan ook voor eeuwig een waar
Godskind.
[10] Kijk, ik ben zo'n Godskind, maar
dat ben ik niet pas in de reine wereld van de geesten geworden, maar nog
tijdens mijn aardse leven, en wel zodanig, dat de macht van de goddelijke geest
in mij alles tot stand kon brengen wat ze nu kan.
[11] Ik ben wat mijn lichaam betreft
dan ook niet gestorven zoals alle mensen nu sterven, maar de macht van de
goddelijke geest in mij loste mijn lichaam plotseling zo volledig op, dat er
zelfs geen zonnestofje van achterbleef op deze aarde; mijn hele lichaam is tot
mijn eeuwige, onverwoestbare kleed geworden, en je ziet mij nu dan ook met
lichaam, ziel en geest.
[12] Als je dat moeilijk kunt geloven,
voel dan aan mij, dan zul je een mens met vlees en botten voelen, zolang ik dat
wil; maar als ik alles weer in het zuiver geestelijke wil veranderen, zul je
mij weliswaar nog net zo zien als nu, maar niet met je lichamelijke ogen, maar
met de ogen van je ziel, die ik bij jou kan openen wanneer en zolang ik wil.
Kom maar dichterbij en voel aan mij; want ook het opdoen van die ervaring hoort
erbij, als ik voor jou het wezen van het rijk Gods nader en sterker belicht!'
175
De arts kan geen verklaring vinden voor het wezen van Rafaël
[1] Hierop liep de arts heel dicht
naar Rafaël toe en voelde aan zijn handen. Toen hij daarmee klaar was, zei hij:
'Ja, prachtige en stellig ook zalige vriend, je uiterlijk is werkelijk
onmiskenbaar van geestelijke aard; want de onbeschrijfelijke zachtheid en
blankheid van de huid van je lichaam en het etherische van je geplooide gewaad
verkondigen luid, dat zoiets nog nooit bij een mens is aangetroffen en gezien.
Maar het stevige, krachtige van je armen die ik nu heb gevoeld heeft niets van
geestelijke aard in zich en toont dat jij je, afgezien van je geestelijke macht
en kracht, ook vanwege je natuurlijke spierkracht en stevigheid met menige
worstelaar zou kunnen meten -en toch ben je een volkomen zuivere geest! Hoe
moet ik dat begrijpen?'
[2] Rafaël zei: 'Heb nog even een
beetje geduld, dan zul je het weldra beter begrijpen! Voel nu nog eens een keer
aan mij en overtuig je ervan of ik nu ook nog iets lichamelijks aan mij heb, en
oordeel dan met de helderheid van je inzicht en met de kracht van je verstand!'
[3] Hierop voelde de arts nogmaals aan
de handen van Rafaël. Toen hij ze echter met zijn vingers met mannelijke kracht
vastpakte, voelde hij alleen maar lucht; want zijn vingers kwamen ongehinderd
tegen zijn eigen handpalm en voelden niets lichamelijks daartussen; en toch
zag de arts Rafaël net zo voor zich als tevoren, maar natuurlijk meer met de ogen
van zijn ziel dan met die van zijn lichaam. Toen hij ook dit had ervaren,
raakte hij in verlegenheid en wist hij niet wat hij daarvan moest zeggen.
[4] Pas na een poosje dieper nadenken
zei hij, niet zozeer tegen Rafaël maar meer tegen zichzelf (de arts): 'Dat ziet
eruit als bestaan en niet bestaan! Zojuist nog een heel stevig lichaam en nu
-weliswaar nog dezelfde gestalte, maar zonder ook maar het minst voelbare
wezen! Hoe kan het menselijk inzicht dat begrijpen en zelfs het scherpste
menselijke verstand dat beoordelen? Hier staan mijn inzicht en verstand bij
stil! O hoogst heerlijke en zalige vriend, dat moet je mij uitleggen, anders
zal het voor ons Grieken nog moeilijker zijn dan voorheen om helderder en
beter te begrijpen wat het rijk Gods inhoudt.
[5] Je bent er, want ik zie je en hoor
je heldere stem, en toch ben je er voor het gevoel van mijn handen helemaal
niet! Maar ook al zie ik je nu meer met de ogen van mijn ziel dan met die van
mijn lichaam, ik heb de tweede keer toch net zo met mijn lijfelijke handen aan
je gevoeld als de eerste keer, waarbij ikje lichaam heel goed waarnam. Hoe kan
dat? Of heb ik soms alleen met de handen van mijn ziel aan je gevoeld, zoals in
een droom, wat voor het lichamelijke misschien even onwerkelijk is als het psychische
of geestelijke voor het lichamelijke? Maar als dat zo is, wordt het moeilijk
voor het menselijke inzicht om zowel in de materiële wereld der lichamen
alsook in die van de geesten iets werkelijk bestaands te ontdekken; want de
eerste heeft voor de tweede zo goed als geen waarde, en omgekeerd net zo -en
toch staan ze voor het gezichtsvermogen en het gehoor als iets bestaands
tegenover elkaar!
[6] Hoe zit dat, wie kan dat
begrijpen? Je bent iets dat bestaat - maar tegelijk besta je voor mijn tastzin helemaal
niet; en datzelfde moet ik ten opzichte van jou zijn, en zo zijn wij allebei
zichtbaar en hoorbaar iets bestaands - en wat het eigenlijke levensgevoel
aangaat toch helemaal niets! Wat is dat - een bestaan zonder bestaan, en ook
een niet-bestaan zonder niet - bestaan?!Vriend, geen mens kan dat met zijn
inzicht vatten, en zijn verstand wordt daarbij een ijzeren zuil, waar de wilde
stormen des tijds net zo lang aan likken tot hij uiteindelijk ondanks zijn
hardheid toch volledig te gronde gaat!
[7] Wie en wat zijn die stormen? Geen
menselijk oog heeft ooit hun eigenlijke wezen aanschouwd; alleen de tastzin
voelt hun vluchtige gang. Maar de zuil is machtig, en staat er, voor alle
zintuigen van de mens waarneembaar. Hoe kunnen die onbetekenende stormen mettertijd
de vernietiging ervan bewerkstelligen -en waarom bewerkstelligt de zuil, die
voor alle levenszintuigen van de mens bestaat, niet de vernietiging van de
stormen? Wat is het verstand van de mens, dat de zuilen uitvond en ze ondanks
alle stormen neerzette? De werken leven langer dan het verstand zelf, dat de
schepper ervan is, en het dode verstand kan die luchtige stormen nooit meer
bevelen zijn stevige werken te ontzien.
[8] O mijn hemelse vriend, met de
ervaring die ik nu met je heb opgedaan, is het voor ons mensen met bepaald
gemakkelijker geworden om het wezen van het rijk Gods te begrijpen, tenzij je
deze kwestie zelf nader en duidelijker voor ons opheldert! Ik zou er tot het
einde van alle tijden over kunnen denken -.als dat mogelijk zou zijn - en toch
voortdurend op dezelfde plek staan waar Ik nu sta. Ben jij iets, of ben je
niets, of ben ik niets, ondanks mijn gevoel dat ik nu besta?'
176
Over bestaan en niet-bestaan
[1] Rafaël zei: 'Ik wist wel dat je
hier aan mij een ervaring zou opdoen, waarop jouw Griekse filosofie, die nog
sterk in je is blijven hangen, schipbreuk zou lijden. Die moet weg uit je gemoed, als je het wezenlijke van
het rijk Gods reeds tijdens je lichamelijke leven wilt vatten!
[2] Wat bazel je over bestaan en niet
bestaan? Er is maar één bestaan; een niet bestaan is er in de hele eindeloze
scheppingsruimte helemaal nergens. Het tijdelijke, materiële bestaan is
weliswaar alleen maar een proefbestaan om het ware en nooit meer te vernietigen
bestaan te bereiken, maar is in zichzelf toch ook alleen maar een vol.komen
geestelijk bestaan, omdat er als zodanig in het gehele uitgestrekte bereik van
de oneindigheid onmogelijk een ander werkelijk en waar bestaan kan zijn.
[3] Kijk vriend, met al je Griekse
wereldse wijsheid -daar zit nu de Heer in ons midden! Hij alleen is het ware en
eeuwig werkelijke bestaan in Zichzelf; w.ij zijn alleen maar Zijn door Zijn wil
van het kleinste tot het grootste gerealiseerde ideeën en lichtgedachten.
[4] En omdat Zijn ideeën en
lichtgedachten de vrucht zijn van Zijn eeuwige, eindeloze liefde, die Zijn
wezen en bestaan is, en net als Hij onvergankelijk en voor eeuwig
onverwoestbaar zijn, zo is ook ons bestaan voor eeuwig volkomen onverwoestbaar
in het reële geestelijke zijn.
[5] Omdat Zijn eindeloze wijsheid en
Zijn liefde vanuit Zijn ideeën en gedachten niet alleen voor Hemzelf zichtbare
beweeglijke beelden heeft geschapen -als je het op menselijke wijze zo mag
zeggen -als het ware voor Zijn vergankelijk en in zekere zin voorbijgaande
genoegen, maar omdat ze als aan Hem volkomen gelijke -want uit Hem ontstane -en
zelfstandige vrije wezens voor eeuwig moeten bestaan, kunnen deze ideeën en
gedachten van Hem niet gelijk gesteld worden met die van de fantasie van een
mens, maar zijn ze even ware realiteiten als Hijzelf de enige, eeuwig enig ware
realiteit is.
[6] Voor het feit dat Hij aan al Zijn
meer dan eindeloos vele ideeën en gedachten een bepaald materieel proefbestaan
geeft, ter consolidering van hun zelfstandigheid, heeft Hij in Zijn eindeloze wijsheid
vast en zeker de beste en meest waarachtige reden; want welke ware meester, die
een groot kunstwerk wil bouwen, zal met eerst zo duidelijk mogelijk bij
zichzelf te rade gaan hoe het voor altijd zo behouden kan worden als het moet
zijn volgens het zeer wijze plan, dat de meester in zichzelf opvatte?
[7] Het is dus volkomen onmogelijk dat
er ook maar een stipje vernietigd zou kunnen worden van wat er eenmaal is,
omdat alles wat eenmaal bestaat in de eindeloze. .overvloed aan gedachten en.
ideeën van de Heer en eeuwige Meester, Zijn onvernietigbare realiteit bezit.
Dat de vormen, verschijnselen en bestaande dingen en wezens, die in de
materiële wereld voorkomen, aan veranderingen en schijnbare vergankelijkheid
onderhevig zijn, is door de Heer net zo vastgesteld als bij een wijze
bouwmeester, die een grote, stevige burcht moet bouwen. Daarbij zul je bij het
begin van de bouw ook een heleboel en allerlei ruwe bouwstenen, bakstenen,
balken en nog een groot aantal andere voor. de bouw noodzakelijke dingen zien;
maar al die op zichzelf afzonderlijke dingen zullen volgens de aanwijzingen
van de bouwmeester eerst nog aan geweldige veranderingen onderworpen worden,
voordat ze geschikt zijn om gebruikt te kunnen worden voor de bouw van de grote
burcht, wat je uit het genoemde beeld veel gemakkelijk zult opmaken en
begrijpen. Op precies dezelfde manier zijn alle dingen in de natuur, waarvan de
mens de sluitsteen vormt, het voorafgaande bouwmateriaal, waaruit dan pas het
wezenlijk bestaande en onverwoestbare van de geestelijke wereld voort moet en
zal komen.
[8] Of denk je soms dat de Meester,
die de zichtbare hemel, deze aarde met alles wat zich daarop bevindt en de mens
vanuit Zichzelf volgens Zijn eeuwige liefde en wijsheid heeft geschapen, zelfs
het meest onaanzienlijke mosplantje soms alleen maar heeft laten ontstaan
opdat Hij, de Eeuwige, gedurende een paar ogenblikken aan zo'n schepseltje
genoegen zou beleven, het dan weer zou vernietigen en laten vergaan, maar
onmiddellijk op een ander plekje voor Zijn plezier eenzelfde spelletje zou
beginnen? O vriend, wat zou zo'n denkbeeld kleingeestig zijn!
[9] Kijk, als de Heer ook maar één van
Zijn kleinste scheppende, goddelijke gedachten en ideeën volledig zou kunnen
verdelgen en vernietigen, zou Hij toch ontegenzeglijk iets van Zijn eindeloze
volmaaktheid verliezen - wat op zichzelf de reinste onmogelijkheid zou zijn;
want Hij is wat Zijn eeuwige geest betreft juist de macht, die de eindeloze
scheppingsruimte overal met Zijn alom werkzame aanwezigheid vervult! Waar in
Hemzelf zou Hij een uit Hem en lil Hem, door Zijn wil gerealiseerd en eenmaal
in een zelfstandig bestaan geplaatst wezen moeten laten, zodat het volledig
teniet gedaan zou kunnen worden?
[10] Als je dat allemaal op de juiste
manier hebt opgevat, zul je je oude bestaan en niet-bestaan wel in zoverre
weten te corrigeren, dat er alleen een bestaan, maar eeuwig nooit een
niet-bestaan kan zijn. Want als er een niet bestaan zou zijn, zou het toch
ergens moeten zijn en bestaan; maar als het ergens zou bestaan, dan zou het
immers geen niet-bestaan zijn, maar iets wat uiteindelijk toch zou bestaan, en
dan zou er van al je filosofie van een niet bestaan geen sprake meer zijn.
[11] Kijk, omdat je mij volgens je
Griekse filosofie iets hebt willen aantonen wat onmogelijk ooit aan te tonen
is, heb ik mij van hetzelfde wapen bediend en daarmee een echt licht voor je
ontstoken. Als je het tot een echt heldere levensvlam in jezelf zult laten
worden, zul je ook duidelijk begrijpen wat in feite het rijk Gods is in zichzelf,
dat wil zeggen in zijn puur geestelijke sfeer, alsook in zijn overeenkomstige
betrekking en innige verbinding zowel op deze aarde als op de andere talloze
hemellichamen, waarvan je een zeer klein deel als sterren aan het zogenaamde
firmament waarneemt. Maar jouw oude Griekse filosofie moet je helemaal uit
jezelf verwijderen! Want in deze voor de hand liggende waarheid zulje zeker een
waarachtiger troost vinden dan in een leer, volgens welke een mens aan het
einde van zijn korte aardse leven zijn gelukzaligheid in het volledige
niet-bestaan verwacht!'
177
De tegenvragen van de arts
[1] Hierop zei de arts vol verbazing
over de wijsheid van Rafaël: 'Zeer voorname vriend, je hebt in mij nu vrijwel
alle oude twijfels gedood, en in mijn ziel begin ik lichter, meer levend en
moediger te worden, waarvoor ik je uit het diepst van mijn hart dank en ook de
rest van mijn hele leven dankbaar zal blijven; maar één vraag moet ik je toch
nog stellen met betrekking tot hetgeen je mij hebt uitgelegd over de
onmogelijkheid van het niet-bestaan. Als je mij die even begrijpelijk en helder
kunt beantwoorden, dan zijn al mijn oude twijfels met betrekking tot het
niet-bestaan, dat voor ons kortzichtige mensen nog altijd voorstelbaar is,
volkomen teniet gedaan.
[2] Mijn vraag is: Waar en wat waren
alle wezens die nu bestaan, voordat ze ontstonden door Gods almachtige wil?
Waar en wat was ik vóór mijn verwekking en geboorte? Was ik al ergens, en was
ik ook al iets? Waarom is daaraan in mijn ziel geen herinnering bewaard
gebleven?
[3] Zonder die herinnering beschouwt
mijn verstand ieder in de toekomst te verwachten bestaan evenals een eerder
bestaan als een niet-bestaan, vergeleken bij mijn huidige bestaan, waarvan ik
mij helder bewust ben; want als ik niet meer ben wat ik was, en als mij bij een
toekomstig bestaan iedere herinnering aan een eerder bestaan, welk dan ook,
geheel en al ontnomen wordt, dan is ieder bestaan voor mij hetzelfde als
helemaal geen bestaan.
[4] Zo kan bijvoorbeeld - zoals enkele
van onze vele antropologen aannemen - de ziel die nu in mijn lichaam woont in
een hert of ook in een ander dier gehuisd hebben, waarvan ik mij niet het
minste kan herinneren. Maar omdat ik van zo'n eerdere bestaanstoestand, welke
dan ook, niet de allerminste herinnering bezit in mijn huidige bestaan, is
voor mij zo'n eventueel eerder bestaan een volkomen niet-bestaan of, kortweg
anders gezegd: degene die ik nu ben, ben ik nog nooit eerder geweest, en dus
was ik er ook niet.
[5] En als ik in een toekomstig
bestaan weer heel iets anders zal zijn dan ik nu ben, en mij ook iedere
herinnering aan dat bestaan wordt ontnomen, dan zal ik ook niet meer degene
zijn die ik nu ben, en dus opnieuw niet bestaan! Want wat voor nut hebben vele
duizenden bij elkaar behorende schakels voor een ketting, als ze nooit tot een
elkaar ondersteunende samenhang worden gebracht? Zolang ze niet tot een in
elkaar grijpende samenhang worden gebracht, bestaat geen enkele voorgaande
schakel voor de schakel die erop volgt; en als dat kennelijk het geval is, dan
is het bestaan van de keten ook van geen betekenis en precies evenzo het
bestaan van iedere afzonderlijke schakel met betrekking tot de andere schakel,
waarmee die in geen enkel verband staat.
[6] Kijk, zeer voorname vriend, deze
vraag bevat veel wat van buitengewoon groot belang is voor de mens, die
armzalig is in zijn bewustzijn van het volle leven en op deze aarde maar
voortleeft, vaak helder denkt en daarbij door de vrees voor een steeds
pijnlijke en spoedige dood gepijnigd wordt. En ik heb je deze vraag absoluut
niet gesteld met de bedoeling om jouw grote wijsheid daarmee op de proef te
stellen, maar enkel met de bedoeling om door jouw alles doorziende wijsheid
zelf duidelijkheid te verkrijgen. Zeer voorname vriend, spreek nu alsjeblieft!'
178
De noodzaak voor het versluieren van de herinnering
[1] Rafaël zei: 'Luister, mijn vriend,
als je echt veel innerlijke aandacht besteed had aan het voorbeeld van de bouw
van een grote, stevige burcht, had je mij deze vraag nauwelijks meer hoeven te stellen.
Wat gaan de nog niet gebouwde burcht de materialen aan, die daarvoor bestaan
hebben? Laat de burcht eerst helemaal afgebouwd worden, dan zullen de daaraan
voorafgegane materialen voor de hele burcht wel een goed herkenbare samenhang
verkrijgen!
[2] Als jij je van alle vorige
toestanden die jouw ziel op veel verschillende niveaus op deze aarde al heeft
doorgemaakt, tot aan je huidige toestand heel helder bewust zou worden, zou je
daardoor in je denken, oordelen en willen dermate verdeeld en verscheurd raken,
dat het onmogelijk voor je zou zijn om de zedelijke eenheid, kracht en sterkte
uit de geest van Gods liefde, die nu jouw innerlijk en enig ware leven is en
teweegbrengt, op een zodanige manier in je ziel op te nemen, dat zij in en met
die geest één wordt.
[3] Als de ziel daar één mee wordt,
zal ze bij het beschouwen van zichzelf wel die alles herinnerende helderheid
verkrijgen, waaruit ze met een zalig gevoel van dankbaarheid de eindeloze
liefde en wijsheid van die ene, grote Bouwmeester heel duidelijk zal herkennen
en eeuwig bewonderen; dan zal de mogelijkheid om terug te kijken, die jij nu al
verlangt, nuttig voor haar zijn voor het eeuwige leven, terwijl die nu geweldig
schadelijk voor je zou zijn
[4] Zelfs nu de Heer beschikt heeft
dat de herinnering aan de voorgaande toestanden van de ziel totaal versluierd
is, vervallen de mensen nog veel te gemakkelijk en veelvuldig in de dierlijke
begeerten en hartstochten die aan de ziel kleven, hoe verborgen ook, en geven
zich over aan hun lusten, worden afvallig van God en gedragen zich als de
dieren; hoeveel te meer zouden ze zo worden, als de Heer dergelijke
herinneringen niet buitengewoon wijs zoveel mogelijk versluierd zou hebben!
[5] Wat begonnen de Israëlieten, die
het uitverkoren volk van God waren, niet te mopperen en te razen toen ze in de
woestijn hun volle Egyptische vleespotten misten! Het manna uit Gods hemelen
smaakte de in Egypte al teveel naar het dierlijke teruggekeerde kinderen van
Abraham niet, terwijl door het eten van dat brood hun lichaam meer op
zielenniveau en hun ziel meer op geestelijk niveau had kunnen en moeten komen.
[6] Als het Israëlische volk, dat door
Mozes uit de harde slavernij van Egypte bevrijd was, bovendien de volle
herinnering had bezeten aan de toestanden van het ontstaan en de ontwikkeling
van hun ziel -ik zeg je: de woedende vraatzucht van zulke mensen zou erger zijn
geworden dan die van alle verscheurende dieren en veel erger dan van jullie
zwijnen die, als ze honger krijgen, hun eigen jongen niet ontzien!
[7] Zou er bij zo'n toestand van de
mensen ooit wel een geestelijke ontwikkeling en daaropvolgende eenwording met
de goddelijke geest denkbaar zijn vanuit het denken, kennen en willen van een
zo overbelaste en verbrokkelde ziel?
[8] Uit wat ik je nu overeenkomstig de
volle en voor de hand liggende waarheid heb aangetoond zul je wel begrijpen
dat het voor een mens, zolang hij op deze aarde nog bezig is één te worden met
de goddelijke geest volgens de hem geopenbaarde wil van God en ook vanuit de
volle vrijheid van zijn eigen wil en inzicht, zeer schadelijk zou zijn als hij
zich alle voorgaande toestanden, waarin zijn ziel zich heeft bevonden,
volkomen duidelijk zou kunnen herinneren.
[9] Word jij dus volgens de wil van de
Heer, die jij nu goed kent en begrijpt, eerst één met de goddelijke geest in
jezelf, word zelf een volmaakte bouwmeester van jezelf volgens de wil van de
Heer, dan zul je je weldra heel helder bewust worden waarom de wijze en ter
zake kundige bouwer van een grote, stevige burcht zijn voorheen onsamenhangende
bouwmateriaal wijselijk zo en zo heeft geordend, van het grootste tot het
kleinste, en het naderhand tot een groot, prachtig en eeuwig durend geheel
heeft samengevoegd en verbonden.
[10] Maar zolang jij in de genoemde
bouwkunst niet zelf door en door ervaren en deskundig bent, heeft het voor jou
geen zin om een groot bouwwerk met zo'n kritische blik te bekijken, want het
maakt je uiteindelijk in alle opzichten in de war.'
[1] (Rafaël:) 'Bij een groot gebouw
dat klaar is zie je bijvoorbeeld in een muur een steen en dan weer een
uitstekende balk. Dan zul je ook als volgt oordelen: 'Waarom heeft de
bouwmeester nu die steen juist in deze muur laten metselen en die balk daar
boven laten uitsteken? Had hij die steen niet even goed en doelmatig in een
andere muur kunnen gebruiken en de balk in een ander gedeelte kunnen invoegen?'
[2] De bouwmeester zal tegen je
zeggen: 'Vriend, jij oordeelt over mijn bouwkunst, die mij heel duidelijk
bewust is en waarin ik deskundig ben, als een blinde over kleur! Kijk, die
steen die jou zo ergert moet juist op die plek ingemetseld zijn voor het geheel
en de duurzaamheid van het gebouw, evenals jouw ogen zich doelmatig op die
plaats in je hoofd bevinden, die voor hen het meest geschikt is. En zo zit het
ook met de uitspringende balk. Word jij eerst zelf van de grond af aan
deskundig in de bouw, dan zul je in staat zijn een juist en waar oordeel te
vellen over een gebouwen over de afzonderlijke bestanddelen ervan, van het eerste
tot het laatste en van het kleinste tot het grootste!'
[3] Wat een in de bouwkunst deskundige
bouwmeester tegen jou zou moeten zeggen, als antwoord op jouw oordeel over het
door hem gebouwde bouwwerk, datzelfde zeg ik jou als antwoord op jouw oordeel
over de toestanden van de ziel die voorafgaan aan haar definitieve vorm.
[4] Om mij jouw vraag vanuit je
Griekse wijsheid heel duidelijk uiteen te zetten heb je het beeld van een keten
gebruikt, waarvan de ringvormige schakels afzonderlijk en op zichzelf wel
voorhanden zijn; maar omdat ze niet met elkaar verbonden waren, bestond de ene
schakel er voor de andere eigenlijk niet en kon er dus ook geen wederkerige
verbinding mee hebben. Want als een schakel niet goed herkenbaar, zichtbaar en
voelbaar aan de daaropvolgende hangt, heeft de gehele losse keten ook helemaal
geen waarde en bestaat eigenlijk ook helemaal niet.
[5] Maar ik zeg je: ga maar eens
kijken bij een heel goede kettingsmid, hoe hij een ketting maakt! Eerst worden
er alleen maar afzonderlijke ringen gemaakt; als die er eenmaal in de juiste
hoeveelheid zijn, worden ze volgens de aloude regels der smeedkunst door
tussenschakels met elkaar verbonden, en wel zodanig, dat daaruit na het eerste
verbindende werk gedeeltes van slechts drie ringvormige schakels tevoorschijn
komen. Als dat werk klaar is, worden twee gedeeltes van drie schakels door een
zevende tussenschakel met elkaar verbonden, daarna ontstaan er door een nieuwe
tussenschakel stukken van vijftien schakels, welke ook weer met elkaar
verbonden worden, en dat gaat zo door, totdat de hele, lange ketting klaar is.
[6] Als volgens deze oude manier van
smeden de lange ketting van de eerste tot de laatste schakel klaar is, zul je
dan ook nog vragen waarom de meestersmid, die heel ervaren is in zijn ambacht,
voor het maken van een lange ketting aanvankelijk alleen maar afzonderlijke,
onsamenhangende ringvormige schakels had gemaakt? Of zul je dan niet veeleer
bij jezelf denken: 'De meestersmid had helemaal gelijk om zo te werken; want
daardoor heeft hij zich overtuigd van de stevigheid van iedere afzonderlijke
schakel. Als nu iedere schakel op zichzelf stevig is, zal na het verbinden
ervan de hele ketting ook stevig en duurzaam zijn!'
[7] Ook al lijken de afzonderlijke
voorafgaande toestanden van een ziel voor jouw verstand als het ware niet
verbonden, in de ogen van de grote Meestersmid bestaan ze al in hun samenhang.
Want welke meestersmid op de hele aarde zou zo onnozel zijn om enkel voor zijn
uiterst eentonige genoegen voortdurend afzonderlijke ketting ringen te maken,
zonder ooit het idee en de wil op te vatten om ze tot één hele, goed bruikbare
ketting te verbinden?
[8] Maar als een aardse smid dat al
niet doet, wiens verstand ten opzichte van de wijsheid van God zo goed als
niets is, hoeveel minder kun je zoiets dan van de uiterst liefdevolle en meer
dan wijze God verwachten! Een smid die onnozel en dwaas zou zijn, zou werkelijk
zelfs de slechtste ring van een ketting niet kunnen maken, laat staan een hele
ketting. Maar als een smid met behulp van zijn verstand, vakmanschap en kracht
afzonderlijke ringen kan vervaardigen, zal hij ook goed in staat zijn daar een
hele ketting van te maken, omdat hij de afzonderlijke ringen alleen maar van
tevoren vervaardigd heeft om de hele, goed bruikbare ketting te krijgen.
[9] En des te meer heeft God de
afzonderlijke voorafgaande toestanden van de ziel van de mens ook alleen maar
vooraf laten ontstaan en tot een als het ware afzonderlijk bestaan laten komen,
ten behoeve van de uiteindelijke volledige verbinding ervan.
[10] Als God echter niet wijs zou
zijn, zou Hij ook niet zo machtig zijn om iets vanuit Zichzelf tot een als het
ware buiten Hem bestaand en vorm hebbend leven te roepen. Een allerhoogste
macht en kracht is echter niet denkbaar zonder een hoogste, zuiverste, aller
onbaatzuchtigste liefde en, uitgaande van haar eeuwig levende vuur, een
allerhoogst en uiterst levend wijsheidslicht. En van dat licht kan geen enkel
ook maar enigszins gelouterd menselijk verstand ooit verwachten, dat ze *(* D.
w.z. de liefde en wijsheid van God.) allerlei zwakke en onbeholpen wezens in
een dikwijls uiterst kort leven roept om zich daardoor een kortstondig genoegen
te verschaffen, zoals kinderen met hun speelgoed; want in dat als zodanig
totaalonmogelijke geval zou God in Zijn liefde en wijsheid net zo machteloos
zijn als een mens en zou Hij door de macht van Zijn wil geen enkel wezen tot
een werkelijk bestaan kunnen roepen.
[11] Daaruit kun je opmaken dat er ten
eerste één ware en eeuwige, in Zichzelf onveranderlijke God moet bestaan,
zonder wie geen ander wezen denkbaar zou zijn. En ten tweede dat deze ene en
enig ware God de hoogste, zuiverste liefde en dus ook de hoogste wijsheid, waar
al Zijn eindeloos vele werken van getuigen, en daarom ook boven alles machtig
moet zijn, omdat zonder dat niets geschapen zou kunnen worden. En ten derde
omdat God in Zichzelf als de eeuwige orde onveranderlijk is, kunnen ook Zijn
schepselen na de voorbestemde periode van hun voleinding, waar weliswaar wel
enige schijnbare veranderingen aan vooraf moeten gaan, onmogelijk anders dan,
evenals Hij, voor eeuwig onveranderlijk blijven.
[12] Als dat nu nog niet voldoende
voor je is, kun je eeuwig nog overtuigender bewijzen zoeken, maar die zul je
nooit vinden! - Heb je alles wat ik je nu heb gezegd goed en als werkelijk waar
begrepen?'
[1] De arts zei: 'O mijn zeer
voorname, hemelse vriend! Nu heb je al mijn bedenkingen en twijfels heel zuiver
tot het laatste atoom uit mij weggevaagd; het is mij nu volkomen duidelijk, en
dat zal voor al mijn metgezellen ook wel gelden; daarom zij alle lof aan de
enige Heilige onder ons, die vanuit Zijn onmetelijke liefde door jou, een
bewoner van de hemelen, ons de ware wijsheid uit de hemelen zo lichtend en
voor ons nog onnozele verstand zo gemakkelijk te begrijpen heeft laten
verkondigen!
[2] Nu is het wezen van het rijk Gods
als het ware voor mijn lichamelijke ogen geplaatst en zo aanschouwelijk
gemaakt. O, wat is mijn ziel nu blij en opgewekt!'
[3] Hierop zeiden ook de leerlingen
tegen de arts: 'Vriend, niet alleen voor jou is geheel duidelijk geworden wat
het rijk Gods nu eigenlijk is, maar ook voor ons; want in dat opzicht was ook
ons gemoed nog altijd min of meer in een nevel gehuld, hoewel wij uit de liefde
en wijsheid van de Heer en ook van jou al talloze buitengewoon grote dingen
hebben gehoord. Daarom zij ook van ons alle liefde, alle lof en alle eer alleen
aan de Heer, die op deze berg door jou opnieuw aan ons allemaal zo'n helder
licht heeft gegeven! Met dit licht uit de hemelen moet alles wat op aarde nog
donker is, volledig verlicht worden!'
[4] Rafaël zei: 'Vrienden, het zou wel
goed zijn als het zo gemakkelijk ging als jullie, verlichten, het je nu
voorstellen! De mensen zijn over het algemeen te sterk materieel en dierlijk
geworden, en het is moeilijk om aan stenen en wilde, verscheurende dieren het
evangelie over het Godsrijk te verkondigen.
[5] Jullie hebben alleen één sterk
werelds ingesteld mens in jullie midden, die vanaf het begin bij jullie is
geweest en ook alles heeft gehoord en gezien wat jullie gehoord en gezien
hebben. Voor hem was mijn openlijke gesprek met de arts niet wat het voor
jullie was. Hij dacht bij zichzelf: 'O, als ik zijn wijsheid en macht had, dan
zouden alle gouden bergen op aarde mijn eigendom zijn!'
[6] Daarom wordt vanuit de hemelen het
licht ter opwekking van hun geest ook alleen maar aan degenen gegeven die het
zoeken en als een verheven levensbezit boven alles liefhebben en ten zeerste
waarderen; maar voor degenen die er alleen maar mee in de wereld willen
pronken om daarmee een overvloed aan dode schatten van de aarde te verwerven,
is zo'n licht van geen nut en het stort hen nog verder in het oude gericht van
de materie. Daarom is het niet goed om de parels uit de hemelen voor de zwijnen
te werpen. Geef het reine dus in de eerste plaats alleen aan de reinen!
[7] Als jullie de dieren tot mensen
zullen omvormen, geef hun dan zuivere, voor mensen passende kost! Ware mensen
zijn er echter maar weinig, en die er nog zijn, wonen in ellende en worden door
de mensen van steen bijna platgedrukt en door de dierlijke mensen platgetrapt.
[8] Als jullie het evangelie aan de
mensen verkondigen, verkondig het dan eerst aan de armen en ellendigen; probeer
daarna pas van stenen en dieren mensen te maken! -Wat ik jullie nu heb gezegd,
behoort ook tot de wijsheid uit de hemelen.'
[9] Onze Romeinse rechter, die ook met
grote aandacht naar alle wijze woorden van Rafaël had geluisterd en die Ik in
het verborgene ook innerlijk wekte, zodat hij de betekenis van wat er gezegd
werd kon vatten, zei tegen Mij: 'O Heer en Meester, wat is deze prachtige
hemelse geest toch buitengewoon wijs! Ja, als een mens op deze aarde ooit de
kunst had verstaan om de innerlijke, verborgen dingen van het zielenleven zo
helder en begrijpelijk uiteen te zetten, zou er beslist nooit een duister
afgodendom onder de mensen zijn opgekomen; want na zo'n onderricht en
wonderbaarlijke ervaring meegemaakt te hebben zou toch zelfs de meest
eenvoudige mens zijn gaan nadenken en onmiddellijk begonnen zijn om vanuit het
licht van zijn geloof volgens zo'n leer aan zichzelf te werken en zich ernaar
te richten, en met Uw hulp zou hij op die manier gemakkelijk en snel tot die
innerlijke levensvoleinding zijn gekomen, omwille waarvan Uw liefde, wijsheid
en macht hem hebben geschapen.
[10] En - zoals men zegt dat 'goed
voorbeeld doet goed volgen' - zou het daarna zeker de aandacht van andere mensen
getrokken hebben en die zouden aan de voleindigde mens hebben gevraagd hoe hij
tot zo'n goddelijke volmaaktheid van leven gekomen was.
[11] En als hij hun dan met de
helderheid van deze geest, die U, o Heer, 'Rafaël' noemde, de voor de hand
liggende waarheid verkondigd zou hebben, zouden zij ook onmiddellijk met al hun
levenskrachten tot die daden zijn overgegaan, door welke het alleen maar
mogelijk was voor hen, omdat zij eveneens mensen zijn, tot de ware
levensvoleinding te komen.
[12] Maar voorzover ik weet is er nog
nooit een Gods- en levensleraar met zo'n eenvoudige duidelijkheid bij en onder
de mensen op deze aarde opgetreden als nu deze heerlijke geest, en het is dus
ook begrijpelijk dat zoveel mensen God, zichzelf en hun ware levensbestemming
mettertijd uit hun bewustzijn en waarneming zijn kwijtgeraakt.
[13] Als rechter heb ik mij verdiept
in alle goddelijke en menselijke leringen en wetten die in het Romeinse rijk
voorkomen, en zodoende vanzelfsprekend ook in de Joodse leer; maar overal zijn
mysteriën op mysteriën gestapeld, die een natuurlijk mens, al is hij begiftigd
met een helder inzicht en een scherp verstand, onmogelijk kan begrijpen en
praktisch kan toepassen voor de werkelijk boven alles noodzakelijke
ontwikkeling van zijn innerlijke zielenleven. Maar na een dergelijk onderricht
moet het ieder mens toch duidelijk worden wat hij is, wat er van hem moet
worden en wat hij moet doen om datgene te worden waarvoor U, o Heer en Meester
van alle wezens en dingen, hem hebt bestemd. - O Heer en Meester, heb ik in
dit opzicht misschien toch wel enigszins juist geoordeeld?'
[1] Ik zei: 'Ja, Mijn vriend, onder mensen
als jij zou jouw oordeel wel opgaan; maar hier gaat het helemaal niet zo goed
op als jij denkt!
[2] Heb je uit de mond van Rafaël dan
niet gehoord -toen iedereen hem zo van harte bedankte voor de grote
onthullingen die hij had gedaan met betrekking tot het wezen van het rijk Gods
-hoe hij een van Mijn oudste leerlingen, die al vanaf het begin van de tijd dat
Ik onderricht bij Mij was en nog steeds is, een welverdiende terechtwijzing
gaf? Die leerling heeft alles gezien en gehoord, en toch is de wereld hem meer
waard dan alle waarheden die hij heeft gehoord!
[3] Kan hij zich beklagen over het
onbegrijpelijke van Mijn leer, of die nu uit Mijn hoogst eigen mond of uit de
mond van een van Mijn engelen komt? 0, absoluut niet! Hij begrijpt alles; maar
wanneer is zijn wil, die op aardse winst uit is, bereid en gereed voor de puur
geestelijke daad?
[4] Maar zoals het met die leerling
wat zijn vrije wil betreft, gesteld is, zo is het met vele duizenden mensen
gesteld. Hoeveel mensen heb Ikzelf onderwezen op het open veld, in de straten,
in de steden, dorpjes, huizen, op het meer, op de bergen, in de tempel en in de
woestijnen, en heb daarbij, om de ogen van die blinden te openen, steeds grote,
ongehoorde tekenen gedaan; ga maar eens kijken hoe weinigen zich werkelijk
bekeerd hebben van al diegenen die Mij hebben gehoord en gezien!
[5] En kijk, zoals het nu is, zo was
het en zal het ook in de toekomst zijn; want ieder mens bezit zijn liefde, zijn
wil en zijn verstand in vrijheid! Ook al begrijpt hij met zijn verstand de
volle waarheid, dan ziet hij met zijn begerige ogen toch ook de wereld met
haar vele bekoorlijkheden en wil en kan zijn hart daar niet van losmaken omdat
ze zijn vlees meer bevallen dan de geestelijke dingen, die zijn zintuiglijke
oog niet kan zien en zijn vlees niet kan voelen.
[6] Bovendien is ook traagheid de mens
erg eigen. Hij heeft wel vaak het ene goede voornemen na het andere; maar als
hij het helemaal, metterdaad tot uitvoering zou moeten brengen, dan begint zijn
trage en genotzuchtige vlees zich daartegen te verzetten en trekt ook de ziel
omlaag naar wat voor hem in zijn traagheid en zinnelijkheid het belangrijkste
is. Wat heeft de ziel dan voor baat bij helderheid in de dingen van de geest,
als ze zichzelf niet wil verloochenen en in volle ernst de wegen wil opgaan
waarlangs ze de volledige eenwording met Mijn geest in haar zou kunnen
bereiken?!
[7] Nu denk jij natuurlijk in je hart
en zeg je bij jezelf: 'Heer, maar waarom hebt U de ziel van de mensen dan met
zulk vlees omhuld, als dat alleen maar ongeschikt is voor haar geestelijke
voleinding?'
[8] Ik zegje, dat Ik als enige wel het
beste en duidelijkste zie hoe een ziel ten behoeve van haar korte aardse
proefleven in een juiste balans tussen de wereld der materie en die van de
reine geesten geplaatst moet worden, omdat dat de voorwaarden zijn voor een
volledige vrijheid van haar liefde en haar wil.
[9] Het is zo bepaald dat voor iedere
ziel de materie een zeker overwicht moet hebben, opdat de ziel daardoor
gedwongen wordt actief te worden tegenover het kleine overwicht van de materie,
om zo van de vrijheid van haar wil het juiste gebruik te kunnen maken; om dat
te kunnen doen, is haar in alle tijden vanuit de hemelen in alle helderheid de
leer gegeven, die de ziel in een volkomen vrij zwevende toestand tussen geest
en materie plaatst.
[10] Als de ziel dan slechts een klein
beetje moeite wil doen om zich metterdaad tot het geestelijke te verheffen,
krijgt het geestelijke ook direct een geweldig overwicht en verheft de ziel
zich met groot gemak boven het gewicht van de traagheid van de materie van haar
vlees en dringt ze door tot het leven van de geest in haar.
[11] Als ze dat met enige moeite heeft
gedaan, kan de zwaarte van de materie van haar vlees haar niet meer belemmeren
bij het voortschrijden naar een zo hoog mogelijke levensvoleinding; en ook al
stoot ze op die gemakkelijke weg van vooruitgang af en toe nog tegen een kleine
steen des aanstoots, dan kost het haar maar heel weinig moeite om die uit de
weg te ruimen.'
182
De weg om materiële zielen te redden
[1] (De Heer:) ‘Als een ziel echter de
zuivere leer heeft gekregen, de waarheid ook wel begrijpt en bij zichzelf
denkt: ' Aha, nu weet ik wat ik met recht voor mijn heil moet doen; maar
voordat ik daar helemaal mee aan het werk ga, wil ik toch ook een poosje
genieten van de bekoorlijkheden en aangename dingen van deze wereld, omdat ze
mij geboden worden. Want nu ik de wegen naar de geestelijke voleinding precies
ken, zal het er wel niet echt op aankomen wanneer ik die in volle ernst wil
gaan bewandelen; en als ik die weg opga, zal ik ook zeker vooruitkomen!' -
Kijk, vriend, dan begint de ziel de bekoringen en aangename dingen van de
wereld te proeven en vervolgens ook met volle teugen te gemeten; daardoor geeft
ze aan de materie van haar vlees een flink overwicht, dat slechts heel moeilijk
of vaak helemaal niet meer met haar heldere inzicht in de dingen van de geest
overwonnen kan worden.
[2] Omdat zo'n ziel aanvankelijk tegen
beter weten in handelt, zakt ze langzamerhand steeds verder in de materie weg
en wordt ook de oorspronkelijke, puur geestelijke verlichting steeds matter. De
ziel raakt in allerlei twijfels en vindt het in haar materiële traagheid
helemaal niet meer zo de moeite waard om zich op te richten. en tenminste voor
de korte tijd van een paar dagen of weken een ernstige, zichzelf verloochenende
poging te doen om zich ervan te overtuigen. of er toch iets waar is van de
vanuit de hemelen geopenbaarde leer ter verkrijging van het innerlijke, ware
leven.
[3] Ja, vriend, als zo'n ziel, tegen
beter weten in eenmaal traag is geworden en mensen om zich heen ziet, die
zichzelf door van meet af aan hun best te doen tot de innerlijke
levensvoleinding hebben gebracht, dan heeft dat toch geen sterke lilvloed op
haar en brengt dat geen eigen werkzaamheid in haar teweeg. Als ze goed geluimd
is laat ze zich wel door die gewekte medemensen de wonderen van het
geestelijke in de mens vertellen, en af en toe wordt in haar. ook de wens
wakker om zelf te zijn wat die volmaakte mensen zijn maar direct daarna werken
de reeds genoten en nog te genieten bekoringen van deze wereld zo krachtig op
haar in, dat ze die niet kan weerstaan en daarbij denkt: 'Nou ja, ik doe toch
niet iets slechts, als ik niet onmiddellijk volledig omkeer! Eerst wil ik in
deze wereld nog het een en ander zien en proberen, en dan zal Ik toch nog wel
tijd genoeg overhouden om in de voetstappen van die volmaakten te treden.'
[4] Kijk, op die manier denken,
besluiten, simuleren en berekenen de nakomelingen van zulke in zichzelf lauw
en traag geworden mensen nog meer, en ze worden helemaal duister en slecht in
hun geest, als men hen er alleen maar aan herinnert wat zij als mensen moeten
doen om de innerlijke levensvoleinding te verkrijgen.
[5] En zo groeit en woekert dan als
gevolg van hun steeds wakkerder wordende wereldse genotzucht en toenemende
traagheid van de ene generatie van de mensen op de andere het onkruid van de
nacht der zielen zodanig, dat Mij mets anders overblijft dan zulke mensen met
allerlei plagen en gerichten te bezoeken, om hun het nietige en slechte van hun
wereldse strevingen aan den lijve te laten ondervinden.
[6] Pas als ze door allerlei bittere
ervaringen zover gebracht zijn, dat ze zelf werkelijk weerzin beginnen te
krijgen tegen de wereld en haar ijdele verlokkingen, is het weer tijd om hun,
zoals nu, door nieuwe openbaringen uit de hemelen de wegen naar het licht des
levens te tonen, die velen dan met grote inzet. zullen bewandelen; maar nog
veel meer mensen, die te diep weggezakt zijn in de nacht van het gericht en de
dood der wereld, zullen toch blijven waar ze zijn en al degenen die hen willen
wekken tot het leven van de geest, net zo lang vervolgen tot de over hen
toegelaten gerichten hen van de aarde zullen wegvagen, zoals stormen het kaf verwaaien.
[7] Ja, vriend, van Mijn kant is de
verhouding tussen geest, ziel en lichaam bij ieder mens volmaakt nauwkeurig'
afgewogen; alleen heeft de waanwijsheid van de mensen, die oude erfzonde, de
goede verhouding tot een slechte verhouding gemaakt.
[8] Neem nu eens de oude sage over
jullie Prometeus en zijn zelfgeschapen dochter Pandora! Wie is die Pandora
eigenlijk?
[9] Kijk, dat is een beeld dat staat
voor de waanwijsheid en de nieuwsgierigheid en wereldse genotzucht van de mens,
waardoor hij aan de harde materie geketend wordt. Ook al komt er van tijd tot
tijd een adelaar uit de hemelen naar hem toe die hem krachtig waarschuwt dat
hij zich van de materie los moet maken, dan levert dat weinig op; want
nauwelijks is de adelaar een poosje weg, of daar is in de ziel van zo'n mens de
lever, die het symbool van zijn wereldse lusten is, alweer helemaal
aangegroeid, en de hemelse adelaar kan weer opnieuw beginnen die te gaan eten.
-Begrijp je dit goede beeld?
[10] Kijk bovendien eens naar wat
Mozes zelf in een duidelijk beeld over het eerste mensenpaar vertelt, dan zul
je daarin precies hetzelfde vinden!
[11] En als dat zo is, dan komt het
niet door Mij dat de mensen slechter zijn geworden doordat Ik in de ziel een
kleine voorkeur voor de wereld heb gelegd, maar haar aan de andere kant
tegelijkertijd een volledig licht uit de hemelen schonk, waarmee ze met weinig
moeite die kleine voorliefde voor de wereld kan overwinnen. Begrijp je die
dingen, vriend?'
[12] Na deze les van Mij, waar ook
alle anderen heel aandachtig naar hadden geluisterd, bedankten de Romein alsook
alle anderen Mij, behalve die ene, die Mijn verklaring niet beviel.
[1] Na de
eerdere lessen van Rafaël en die van Mij was er even rust; want allen dachten
na over wat ze hadden gezien en gehoord en prentten het zo diep mogelijk in hun
geheugen en hun hele gemoed.
[2] Rafaël echter sprak weer met
Philopold en Kisjonah over de oertijd en de veranderingen van de aarde; want
Philopold was een goede geoloog en had al heel veel opgeschreven van wat hij
had waargenomen en zijn mening daarover gevormd, evenals onze Kisjonah. Daarom
interesseerden de twee zich ook erg voor wat Rafaël hun daarover met grote
duidelijkheid en gemak onthulde.
[3] Mijn leerlingen, die die dingen al
verschillende keren heel duidelijk hadden gehoord, besteedden daar natuurlijk
niet zoveel aandacht aan en spraken met elkaar meer over wat Rafaël over het
wezen van het rijk Gods had verteld en over de reden voor het slechter. worden
van de mensen op deze aarde, die ze uit Mijn mond hadden gehoord. Maar alle
anderen, die nog nooit uitvoerig en grondig iets hadden gehoord over wat
Rafaël aan Philopold en Kisjonah uitlegde, luisterden met grote aandacht naar
Rafaël en verbaasden zich over Mijn macht en wijsheid, omdat Ik dat allemaal op
die manier in de hoogste orde had ingericht.
[4] Met name de arts uit Melita (het
huidige Malta) was erin geïnteresseerd, want hij had zijn kennis vooral in
Athene, ook in Alexandrië in Egypte en in Syracuse op Sicilië verworven, en had
zich in zijn jeugd veel met het onderzoeken van de aarde en haar krachten
beziggehouden. Voor dat doel was hij toen door Egypte gereisd tot aan de
watervallen en ook door heel Griekenland, de streken aan de Pontus en langs de
Kaspische Zee, alsook door een groot deel van Arabië en de kusten van Azië aan
de Middellandse Zee, en daarom zou hij graag met Rafaël een gesprek hierover
begonnen zijn; maar omdat Rafaël zo terloops over alles sprak, kon onze arts
niet aan het woord komen en luisterde hij dus maar liever stil naar de uitleg
van Rafaël en maakte wat opmerkingen voor zichzelf.
[5] Toen Rafaël echter over de
vuurspuwende bergen begon te praten, kon onze arts zich niet meer inhouden en
vroeg Rafaël hem toe te staan het een en ander te vragen.
[6] Maar Rafaël zei:'Vriend, je hoeft
alleen maar te luisteren naar wat ik daar in het kort allemaal over zal zeggen;
dan zul je een goede begrijpelijke verklaring krijgen voor de ervaringen die
je hebt opgedaan en tot nog toe niet hebt begrepen!
[7] Want ik ken jullie Etna en
Vesuvius vanaf de kern van hun oorsprong, zoals ik ook jouw gedachten en vragen
allang precies ken voordat jij ze zelf nog gedacht hebt; want de geest en het
leven van de Heer, dat mijn alles is, is ook in mij alwetend en alvermogend.'
[8] Toen de arts dat van Rafaël had
gehoord, was hij daar volkomen tevreden mee en luisterde hij met gespannen
aandacht verder naar de uitleg van de engel.
[9] De uitleg duurde meer dan twee
volle uren, en allen die daar met de juiste aandacht naar luisterden hebben in
die korte tijd meer van het wezen en de hoedanigheid van de aarde leren kennen
dan zelfs de ijverigste leerling ooit op een hogeschool in Athene of Alexandrië
of ook in Syracuse in honderd jaar had kunnen leren.
[10] Toen Rafaël klaar was met zijn
voordrachten, waarbij hij ook de verhouding van de aarde en de maan tot de
zon, de daarbij voorkomende verschijnselen alsook de overige planeten en vaste
sterren aan de leerlingen verklaarde, zei de Romein tegen Mij: 'O Heer en
Meester, nu is er voor mij weer een nieuw licht opgegaan! Onze uiterst onjuiste
en totaal verkeerde opvattingen over onze aarde, de maan, de zon, de planeten,
kometen, vaste sterren en alle andere verschijnselen aan de hemel hebben de
mensen beslist in het diepste, meest blinde en zinloze bijgeloof moeten
storten! Wie had hen daar ooit van kunnen bevrijden, als Uzelf niet met Uw
dienaren uit de hemelen naar ons was afgedaald en ons de ware, wonderbaarlijke
hoedanigheid van deze grote dingen van U had getoond? Hebben de mensen in de
oertijd dan niets van al die dingen geweten? En als ze er iets van hebben
geweten, dan vraag je je af hoe ze ooit van een zó lichtende waarheid tot het
allerduisterste en domste bijgeloof hebben kunnen vervallen.'
184
Over het opnemen van de leer van de Heer
[1] Ik zei: 'Op precies dezelfde
manier als Ik je zojuist heb getoond!
[2] De eerste mensen wisten alles
overeenkomstig de volle waarheid; maar als de ziel van de mens als gevolg van
zijn traagheid, zijn onverstand en de lust van zijn zinnen eenmaal duister
wordt in het een of het ander, wordt hij ook al gauw duister in al het andere.
[3] Mozes zelf heeft voor de
Israëlieten, die in Egypte duister waren geworden, een eigen boek geschreven op
dezelfde manier als Mijn Rafaël jullie nu heeft onderwezen. Dat gold tot de
tijd van de eerste koningen als belangrijk; toen hun nakomelingen zich echter
door alle zinnelijkheid gevangen hadden laten nemen, ging ook alle zuivere
wetenschap onder hen te gronde, en in de plaats daarvan kwam hetgeen je nu
onder de loden in een vaak nog duisterder graad aantreft dan bij de heidenen.
[4] Nu is aan jullie en al eerder
verschillende keren aan de oudste leerlingen, en behalve hen ook aan heel veel
andere mensen alles haarfijn, tot in de kleinste details en overduidelijk
getoond; maar reken vanaf nu eens tweehonderd jaar, dan zul je wat het gebied
van deze zuivere wetenschap betreft weer op het oude bijgeloof uitkomen.
[5] Maar toch zal ook deze kennis in
het geheim bewaard blijven onder degenen die in Mijn leer zullen blijven, en
dan zal er een tijd komen waarin deze wetenschap, en tegelijk daarmee duizend
andere, al het oude bijgeloof voor altijd tot op de bodem zal vernietigen. Maar
eerst zal er nog langdurige en harde strijd zijn; tenslotte zal de waarheid
echter overwinnen, en al het duistere, valse en slechte zal voor eeuwig in de
afgrond verdoemd worden.
[6] Jij zult weldra de gelegenheid
krijgen om jullie aarde -, natuur en sterrenkundigen te ontmoeten, en dan zul
je ook een poging doen om hun de waarheid bij te brengen die je hier hebt
leren kennen; maar je zult daarmee op harde stenen stoten. Enkelen zullen er
wel over nadenken, maar toch bij hun oude stelsel blijven; anderen zullen het
zonder verdere bedenkingen dwaasheid noemen. Want om ook de dingen van de
natuurlijke wereld zonder twijfel juist en waar te begrijpen moet men van
tevoren geestelijk gewekt zijn, de ene, enig ware God kennen en ook zichzelf,
van waaruit de mens zich helder en duidelijk bewust wordt wie hij is en waarom
hij bestaat.
[7] Pas wanneer de mens in deze
belangrijkste aspecten van zijn bestaan en leven duidelijkheid heeft en
zodoende Mijn geest zich in zijn ziel met levende en lichtende werkzaamheid
begint te ontplooien en de hele mens begint te doordringen, zal de mens met
zijn van bovenaf verlichte verstand ook snel en gemakkelijk het wezen en de
orde der dingen van de grote en kleine natuurlijke wereld in hun volle en
onbetwistbare waarheid bevatten en ze tot op de bodem begrijpen; maar als je de
heidenen - ook al hebben ze met alle ijver alle hoge wijsheidsscholen doorlopen
- datgene wat je van Rafaël hebt gehoord gaat verkondigen, zullen ze het niet
begrijpen, het als dwaasheid beschouwen en belachelijk maken, en de duistere,
bovenmatig zelfzuchtige en heerszuchtige priesters zullen zo'n nieuwe leer, die
absoluut niet in hun oude kraam van afgoden en bedrog te pas komt, in allerijl
en met woede vervloeken en het volk ertegen opzetten.
[8] Daarom is het zaak om eerst het evangelie
over het ware rijk Gods op aarde onder de mensen te verkondigen - en als ze dat
hebben aangenomen en door de geest Gods sterker zijn gemaakt, zullen ze alle
andere waarheden gemakkelijk bevatten; want Mijn geest, die Ik overvloedig zal
uitstorten over iedereen die echt in Mij gelooft en Mij liefheeft, zal hen in
alle wijsheid en waarheid binnenleiden.
[9] Denk je soms dat jij de dingen die
Rafaël heeft uitgelegd, ook zonder het levende geloof dat je nu in Mij hebt,
begrepen zou hebben? Ik zeg je: even weinig als de stenen van deze berg ze
hebben begrepen!
[10] Als de basis van alle menselijke
kennis leugen en bedrog is, hoe zullen uit zo'n basis dan andere waarheden
kunnen opbloeien?
[11] Als je bij het rekenen de eenheid
niet kent, die de fundamentele voorwaarde is voor alle uit de som van eenheden
ontstane getallen, hoe zul je dan ooit de waarheid van de getallen zelfleren
kennen?
185
Over valse en ware profeten
[1] Nu keek de Romein heel verbaasd en
zei: 'O Heer en Meester, Uzelf alleen bent werkelijk de eeuwige waarheid en
wijsheid! Nu pas zie ik in dat er bij het onderrichten van de mensen steeds
volgens een bepaalde orde tewerk gegaan moet worden, als het onderricht
werkelijk nut wil hebben voor het leven van de mens.'
[2] Ik zei: 'Zeker, want beginnen met
een mens verkeerd te onderwijzen betekent het huis op zand te willen bouwen.
Hoe zal het zich houden, als er stormen en zware regens over zo'n huis heen
zullen komen?
[3] Alleen degene die zijn medemens
volgens de juiste orde onderwijst, zoals Ik je heb laten zien, bouwt een huis
op rotsbodem.Als er over zo'n huis stormen en overstromingen heen komen,
zullen die het huis niet kunnen deren, omdat het op rots gebouwd is. En die
rotsbodem ben Ik; door met Mij te beginnen zullen jullie alles uitstekend
kunnen doen, zonder Mij echter niets. Onthoud dat goed, Mijn vriend!
[4] Als iemand zijn naaste serieus
over Mij wil gaan onderrichten, moet hij niet al te lang bij zichzelf te rade
gaan hoe hij dat op de meest vruchtbare manier aan zal pakken. Want Ikzelf zal
hem de juiste woorden in zijn hart en zijn mond leggen.
[5] En nu jullie ook dat weten, zullen
jullie geen verkeerde stap kunnen doen wanneer je in Mijn naam jullie
medemensen onderricht; maar wie het niet helemaal in acht neemt, zal snel en gemakkelijk
op dwaalwegen terecht komen, waar hij samen met zijn leerling waarschijnlijk
nooit helemaal goed uit kan komen.
[6] Dat is altijd het boze begin van
de valse en leugenachtige profeten en van de verduistering en het slechter
worden van de mensen geweest. Daarom moet alleen diegene zijn medemensen
onderwijzen, die het eerst van Mij in zijn hart heeft geleerd. Wie echter uit
zichzelf slechts over hetgeen hij bij stukjes en beetjes van andere mensen
heeft gehoord zijn medemensen gaat onderrichten alsof hij door Mij onderricht
was, en ook zal roepen: 'Kijk, hier, daar of ginds is Christus, de van
eeuwigheid gezalfde Waarheid uit God!', die moet je niet geloven; want dat is
een valse profeet, die alleen vanwege aanzien en tijdelijk gewin profeet wil spelen.
[7] Wie met weinig moeite een valse
van een ware, door Mij geroepen profeet en leraar wil onderscheiden, moet naar
zijn werken kijken!
[8] Wat een mens het minst voor de
ogen van zijn medemensen kan verbergen, is zijn zelfzucht en winstbejag. Om
die te bevredigen zal hij maar al te gauw en zichtbaar geen middelonbeproefd
laten om het doel te bereiken waar zijn hart een onverwoestbare liefde voor
heeft.
[9] Laat de valse profeten daarom
nooit macht en uiterlijk aanzien verkrijgen! Want als ze dat eenmaal bereiken,
zal het er weldra weer uiterst duister uitzien onder de mensen, en zullen
jullie een harde strijd tegen hen te verduren krijgen!'
[10] Met een bedenkelijk gezicht zei
de Romein: 'O Heer en Meester van alle bestaan en leven, dat zullen wij mensen
waarschijnlijk nauwelijks kunnen verhinderen! Als U, Almachtige, dat niet
Zelfzult verhinderen, zal het op deze aarde al gauw wemelen van louter valse
profeten. Want het blinde volk zal nauwelijks of helemaal niet in staat zijn
onderscheid te maken tussen een ware en een valse profeet. Wie zal dan tegen
hen zeggen en hun duidelijk kunnen maken dat hun leraren valse profeten zijn?'
[11] Ik zei: 'Vriend, Ik zal het Mijne
doen, maar jullie moeten ook jullie aandeel leveren! Ieder mens heeft zijn
volkomen vrije wil, die Ik met Mijn almacht niet mag grijpen en aan banden
leggen, omdat dat -zoals Ik jullie al heel duidelijk en begrijpelijk heb
getoond -in strijd met Mijn orde zou zijn.
[12] Maar daarom geef Ik jullie in de
getoonde waarheidjuist het beste middel tegen alle valsheid in de hand, en
daarmee kunnen jullie met Mijn hulp de sterkste dammen en wallen tegen het hele
leugenachtige gebroed van de hel bouwen.
[13] Maar zo gemakkelijk en snel als jullie
je nu voorstellen zal het valse profetendom natuurlijk niet van deze aarde
uitgeroeid kunnen worden; en toch zal uiteindelijk enkel en alleen de lichte,
levende waarheid overwinnen! Blijf dus maar stevig en onwrikbaar in de
waarheid; want alleen de waarheid zal niet alleen jullie, maar uiteindelijk
alle mensen vrij maken van het oude, zware juk van leugen en bedrog! Laat je
dus door geen enkele schijnbaar nog zo helder glanzende leugen meer verleiden
-dan zal alles goed gaan!
[14] Jullie zijn nu het zout, de beste
specerij, onder de mensen op deze aarde. Als jullie niet lui en lauw worden,
zal het met de geestelijke spijzen goed lopen en zullen de mensen daar gretig
naar verlangen; maar als jullie, die het zout zijn, bedorven raken en slecht
van smaak worden, waarmee moet de geestelijke kost voor de mensen dan gezouten
worden?
[15] Handel dus in alles volgens Mijn
leer en volgens Mijn wil, die jullie nu goed kennen, dan zal jullie zout het
onkruid tussen de tarwe op de akker des levens mettertijd steeds meer
uitroeien, en daardoor zullen jullie jezelf bovenmate verheugen over de kracht
en macht van Mijn waarheid onder de mensen!'
[1] Toen Ik deze dingen had gezegd,
kwam een dienaar van Marcus ons uitnodigen voor het middagmaal; want het was
inmiddels al ver na de middag.
[2] Maar Ik zei: 'Wie van jullie nu
naar beneden wil gaan om zich met aardse spijs en drank te versterken, kan nu
gaan en zijn lichaam tevreden stellen; Ikzelf zal vandaag echter tot vanavond
op deze berg blijven. Wie bij Mij wil blijven, zal ook geen honger of dorst
lijden!
[3] Er zullen weldra een groot aantal
hongerige en dorstige armen uit de omgeving van Joppe hier aankomen, die het
maal dat voor ons is klaargemaakt zullen eten. Er zullen kreupelen, aan handen
en voeten verlamden, melaatsen en mensen die door kwade koortsen geplaagd
worden bij zijn; als ze van de voor ons bereide spijzen eten, zal het beter met
hen gaan. - Dat moet de dienaar in huis zo regelen!'
[4] Eén van de aanwezige leerlingen
van Johannes zei: 'Heer en Meester, de mensen die uit Joppe hier aankomen weten
toch nog niets over U en kunnen toch ook nog geen geloof in U en Uw woord
hebben -en toch worden ze genezen door Uw zegen, die U in de spijzen zult
leggen. Hoe valt dat te rijmen met wat U altijd zegt: 'Je geloof heeft je
geholpen'?'
[5] Ik zei: 'Hoe valt het met jou te
rijmen dat jij, die toch al een oudere leerling bent, een zo onnozele vraag
kunt stellen? Heb Ik soms niet al een groot aantal leerlingen uitgezonden?
[6] Twee van hen bevinden zich nu in
Joppe en verkondigen Mijn woord aan de armen. Ze hebben die armen in Mijn naam
ook wel de handen opgelegd, en het ging beter met hen; maar de genezenen vielen
weer terug in hun oude zwakheden en alledaagse zonden en zodoende ook in hun
oude lichamelijke kwalen.
[7] Ze hebben zich weer tot de twee
leerlingen gewend, met de vraag of die hen weer wilden genezen. Maar de
leerlingen hebben gezegd: 'Ook al genezen wij jullie weer in naam van de Heer,
jullie zullen toch weer opnieuw zondigen; daarom zeggen wij jullie: doe eerst
echt boete, en als de Heer ziet dat jullie je leven ernstig en voorgoed hebben
gebeterd, zal Hijzelf jullie wel helpen! Sta op en wandel vol berouw, geloof en
vertrouwen naar de wonderbron aan het Meer van Galilea, die de Heer Zelf daar
heeft geplaatst en gezegend, dan zullen jullie daar genezing vinden; laat de
voetreis, die een zware opgave voor jullie is, een boetedoening voor jullie
zijn!'
[8] Kijk, na deze ernstige vermaning
zijn de zieke armen, hoe moeilijk het ook ging, vol geloof en vertrouwen aan de
verre en moeizame reis begonnen, en het schip dat nu juist op deze oever
aankoerst, brengt ze hierheen.
[9] Ze komen hier dus niet zonder
geloof aan, maar met een juiste hoeveelheid geloof, en ze zullen dan ook door
hun geloof geholpen worden.
[10] Maar stel in het vervolg niet
meer zo'n onnozele vraag aan Mij; want dergelijke vragen zouden er blijk van
geven dat jij nog geen geschikt zout zou zijn om de spijzen voor ziel en geest
van de mensen te kruiden!'
[11] Hierop vroeg de leerling Mij om
vergeving en bedankte Mij voor de terechtwijzing.
[12] Ik wendde Mij tot de dienaar, die
intussen van Marcus opdracht kreeg om een toereikende hoeveelheid brood en wijn
op de berg te brengen, en zei: 'De armen moeten hun eten buiten krijgen; want
de buitenlucht is bevorderlijker voor hun gezondheid dan de lucht en damp van
de eetzaal. Ga nu doen wat je opgedragen is!'
[13] Hierop ging de dienaar weg en
zorgde nauwgezet voor alles.
[14] Weldra brachten andere dienaren
verscheidene karaffen vol wijn en ook verscheidene broden.
[15] De naar beneden gestuurde dienaar
zei tegen de arme gasten, die aan land waren gestapt, dat ze zo goed en kwaad
als het ging buiten aan de tafels plaats moesten nemen, en liet direct de voor
ons uitstekend klaargemaakte spijzen in overvloed op hun tafels zetten.
[16] De armen schrokken daar echt van
en zeiden: 'O vriend, aan zulke spijzen zouden wij echt wel behoefte hebben;
maar wij zijn arm en kunnen die nauwelijks betalen!'
[17] De dienaar zei: 'Degene die deze
spijzen heeft voorgeschreven voor jullie genezing, heeft ze al betaald; eet en
drink dus zonder je daar verder zorgen over te maken! Maar als jullie gezond
worden, verval dan niet weer in jullie oude zwakheden en zonden, zoals jullie
dat nog maar kort geleden in Joppe hebben gedaan nadat jullie voor de eerste
keer door de twee leerlingen genezen waren!’
[18] Toen de armen dat hoorden,
verbaasden ze zich over die woorden van de dienaar, en een van hen vroeg hem
hoe hij dat kon weten, aangezien die twee leerlingen die dat tegen hen hadden
gezegd, voorzover hij wist, al geruime tijd in de havenstad verbleven en deze
streek zeker niet hadden bezocht en het hem dus niet hadden kunnen vertellen,
en dat behalve de twee leerlingen van de grote Heiland en zijzelf niemand daar
iets van kon weten.
[19] De dienaar zei: 'Vraag nu niet
verder, maar eet en drink, opdat jullie weer gezond worden! Als jullie weer
gezond zijn geworden, zullen we er nog wel over kunnen praten hoe ik die dingen
te weten ben gekomen.'
[20] Toen begonnen de armen te eten en
te drinken, en toen ze werkelijk verzadigd waren, verlieten hun kwalen hen ook;
de melaatsen werden rein, de koortslijders raakten hun koorts kwijt, en de verlamden
en kreupelen werden recht van leden en konden hun voeten en handen zo goed
gebruiken als alleen een sterk en volkomen gezond mens dat kan. Aan de
verbazing, de vragen en ook de lofprijzingen kwam bijna geen eind. Maar de
dienaar gaf hun geen antwoord dat van speciaal belang was.
187
De verbazing van de Griek over het heilzame maal
[1] Eén van de genezenen, die een
Griek was, geboren en getogen op het eiland Cyprus, maar zich later als visser
in Joppe had gevestigd en voor het overige een heel ervaren mens was, zei tegen
de dienaar: 'Vriend, het land waar ik geboren ben en waar ik bijna dertig jaar
als ervaren visser heb geleefd en gehandeld, heet Cyprus en wordt ondanks zijn
grote uitgestrektheid aan alle kanten door de grote zee omspoeld; het is
buitengewoon vruchtbaar en in alle opzichten zó heilzaam en gezond, dat het tot
een spreekwoord is geworden om te zeggen: 'In ons land kent men geen ziekte en
hier sterft men niet!' Om die reden kopen rijke Romeinen, Grieken, Egyptenaren
en ook Joden daar voor veel goud bezittingen, bouwen er prachtige woningen en
leven dan heel blijmoedig in dat heerlijke land.
[2] Ik was er vaak getuige van dat er
ook zieken naartoe kwamen en van de meest gezonde spijzen aten en de beste en
zuiverste wijn dronken; maar toch zijn ze niet zo gezond geworden als wij nu
hier in deze eveneens heerlijke plaats.
[3] Wat zat er eigenlijk in deze
spijzen en de heerlijke smakende wijn die wij hebben gedronken, dat wij
allemaal, bijna veertig mensen met verschillende kwalen behept, in één keer en
plotseling zo gezond zijn geworden alsof ons nooit iets gemankeerd heeft?'
[4] De dienaar zei: 'Noch de spijzen
noch de wijn hebben jullie van je kwalen genezen, maar de genade en wil van
Hem, ter wille van wie de twee leerlingen jullie hier naartoe hebben gestuurd
en in wie jullie ten volle zijn gaan geloven, toen de twee leerlingen van Hem
vertelden dat in Hem de volheid van de geest van de ene, enig ware God woont.
[5] Met Zijn liefde, erbarmen, genade
en wil waren deze spijzen en de wijn gekruid, en die geestelijke kruiden hebben
jullie gezond gemaakt. Dank dus alleen Hem daarvoor en val, nu jullie weer
helemaal genezen zijn, niet weer in jullie oude zwakheden en zonden terug,
opdat jullie niet nog een keer kwalen oplopen, en wel ergere dan deze, waarvan
jullie nu op wonderbaarlijke wijze genezen zijn!'
[6] Toen de genezenen die goede
waarschuwende woorden van de dienaar hadden gehoord, beloofden ze bij alles wat
hun heilig was dat ze die tot hun dood in alle ernst zouden onthouden. Maar ze
zouden graag willen weten waar ze nu heen moesten reizen om de grote Heiland te
ontmoeten, om Hemzelf op hun knieën de alleen aan Hem toekomende dank te
brengen.
[7] De dienaar zei: 'Ik heb geen
opdracht gekregen om jullie dat te zeggen. Maar vat echte liefde voor Hem op,
dan kan het ook nog wel gebeuren dat jullie Hem te zien krijgen!
[8] Hij laat Zich alleen maar door de
mensen vinden en ook spreken, als ze Hem zoeken in hun van zonden gereinigde
hart, ook al zouden ze zich aan het eind van de wereld bevinden; want Hij ziet
alles, Hij kent alles, en Hij kent zelfs de meest geheime gedachten van ieder
mens, ook al zou die zich verbergen in de verste uithoek van deze uitgestrekte
aarde.
[9] Doe dus wat ik jullie nu heb
gezegd; ik kan dat ook tegen jullie zeggen omdat ik Hem persoonlijk ken en,
ofschoon ik slechts een dienaar van dit huis en mijn heer ben, zelf ook vervuld
ben van de geest uit de eeuwige waarheid van Zijn leer.'
[10] Hierop verliet de dienaar de
genezenen en ging aan zijn overige bezigheden.
[1] Daarop stonden de genezenen op van
hun tafels, liepen naar het meer en vertelden alles wat hun overkomen was aan
de nog aanwezige schippers.
[2] Toen verbaasden ook de schippers
uit de buurt van Tiberias zich en zeiden dat ook zij al heel veel over de grote
Heiland uit Nazareth hadden gehoord; maar ze hadden Hem nog nooit te zien
gekregen, en daarom konden ze ook niet direct voetstoots alles aannemen wat ze
van andere mensen over de grote Heiland hadden gehoord. Maar nu ze een
onmiskenbaar bewijs voor zich zagen, konden en wilden ze ook al het andere
geloven dat ze over hem hadden gehoord en ook boven alles God prijzen, die
zo'n macht aan een mens had gegeven; want zoiets was sinds mensenheugenis nog
nooit voorgekomen.
[3] Daarop zei een genezene: 'Daar
hebben jullie volgens jullie voorstellingen en kennis werkelijk helemaal
gelijk in; maar wij zijn dit in onszelf wat anders gaan zien, en ik geloof niet
dat wij ons vergissen. Die man, aan wie volgens jullie opvatting God zo'n grote
macht heeft verleend, waarom jullie Hem als jullie God willen loven, schijnt de
Heer Zelf in Zijn huis te zijn en met Zijn macht kan Hij geheel en al
beschikken zoals Hijzelf wil, en de God, die jullie ter wille van die man
willen loven en prijzen, schijnt in alle volheid in Hemzelf te wonen! Want
afgaande op wat wij geheel naar waarheid van Zijn twee naar Joppe uitgezonden
leerlingen hebben gehoord, spreekt Hij absoluut niet op de manier zoals vroeger
de verschillende profeten tot het volk hebben gesproken -want die zeiden
altijd: 'Luister, volk!' of 'Luister, koning, of jij, of jij! -Zo spreekt de
Heer!', en dan pas sprak de geest van de Heer uit de mond van de profeet -maar
Hij zegt: 'Ikzelf zeg jullie, en Ik wil het!'
[4] Welnu, vrienden, zodra iemand op
die manier spreekt en God hem niet voor iedereen zichtbaar bestraft voor die
voor ieder mens zeer zondige aanmatiging, moet zo iemand de volheid van God
Zelf in zich hebben en der,halve ook Zelf geheel en al Heer zijn, anders zou
het Hem nooit lukken om alle geesten, schepselen en elementen te gebieden,
waarop alles gehoorzaamt aan de oneindige macht van Zijn wil! Want dat weten
wij uit de mond van Zijn leerlingen, die ooggetuigen zijn geweest van heel veel
tekenen en wonderen.
[5] Wij hebben dus de indruk dat wij
in die grote Heiland uit Nazareth direct met God Zelf te maken hebben en niet
meer met een profeet, hoe groot ook!'
[6] Daarop zei een schipper, die behoorlijk
thuis was in de Schrift: 'Jullie komen uit Joppe, een stad waar nu meer
heidenen dan echte, ware Joden wonen, en jullie zijn zelf derhalve meer heiden
dan Jood. Wat maakt het de heidenen uit, of ze aan hun alles bij elkaar
minstens tienduizend goden nog weer een nieuwe hele of halve god toevoegen?
[7] Bij ons, echte en ware Joden,
staat echter al in het eerste gebod van Mozes geschreven: 'Ik alleen ben uw God
en Heer; gij zult daarom alleen in Mij geloven als de ene, enig ware God en
geen vreemde, door mensen bedachte goden naast Mij hebben en vereren!'
[8] Kijk, zo luidt voor eeuwig en
altijd de wet voor ons Joden! Als dat nu zo is, hoe zouden wij die
wonderheiland dan als een tweede en derhalve nieuwe God kunnen aannemen en hem
de eer geven die wij alleen verschuldigd zijn aan de ene, enig ware God van
Abraham, Isaak en Jacob?
[9] Ondanks dat alles beleven wij toch
grote vreugde aan die wonderheiland uit Nazareth, omdat God aan hem, die een
mens is als wij, vast en zeker vanwege zijn grote vroomheid een grote macht
heeft gegeven zoals die nog nooit eerder voorgekomen is, en daarom prijzen wij
alleen de ene, enig ware God, maar niet die mens, die begiftigd is met een
overvloed aan goddelijke macht.
[10] Als jullie echte Joden zouden
zijn, zouden jullie hetzelfde doen; maar aangezien jullie meer heidenen dan
Joden zijn kunnen jullie doen wat jullie willen, want jullie hoeven je niet
voor jullie geloof te verantwoorden tegenover de Farizeeën in de tempel te
Jeruzalem!'
[1] Daarop zei de genezen visser, die
uit Cyprus kwam: 'Hoewel ik van geboorte een heiden ben, ken ik Mozes en de
profeten toch even goed als jij.
[2] Staat er niet bij de profeet
Jesaja*(Jesaja 40:3 en 11) 'Een stem van de prediker roept in de
woestijn: Bereid de weg voor de Heer, effen op de velden een baan voor onze
God!'? En verder staat er: 'De Heer zal als een herder Zijn kudde weiden; Hij
zal de lammeren in Zijn armen verzamelen en hen aan Zijn borst dragen en de
ooien leiden.'
[3] Wij wonen weliswaar in Joppe, maar
toch hebben we uit de mond van de twee leerlingen goed gehoord wat er in
Jeruzalem allemaal is voorgevallen.
[4] De stem van de prediker in de
woestijn -was Johannes de Doper, die op de velden van jullie blindheid voor God
een baan effende, maar die door de naijver van de tempeldienaren, die Herodes
aan hun kant wisten te krijgen, in de gevangenis terecht kwam en spoedig daarna
onthoofd werd.
[5] Deze prediker in de woestijn
herkende in die Heiland uit Nazareth de Heer, en zijn getuigenis heeft velen de
ogen geopend. Waarom zijn de Farizeeën dan blind en verstokt van hart gebleven?
Zij hebben Mozes en de profeten toch ook?
[6] Als de profeet spreekt: 'De Heer
zal Zijn kudde ( ons mensen namelijk) weiden als een herder' -en dat gebeurt nu
ongetwijfeld voor onze ogen -is deze Herder, wiens persoonlijke komst op deze
aarde alle profeten, te beginnen bij Mozes, getrouwen duidelijk juist voor
deze tijd hebben aangekondigd, dan niet een en dezelfde Heer en God, die aan
Mozes op de Sinaï de geboden gaf.
[7] Als wij ons nu gelovig als
lammeren om Hem heen scharen en Hij ons met alle liefde van Zijn goddelijke
hart leidt, zoals een goede herder dat met de ooien doet -wat wij maar te
duidelijk en helder zien aan Zijn leer en Zijn daden -geloven wij dan soms, ook
al zijn wij meer heiden dan Jood, in een andere, vreemde God dan alleen in
Degene in wie we volgens het gebod van Mozes als enige moeten geloven? En doen
wij er verkeerd aan, als wij Hem danken voor de aan ons bewezen genade en Hem
alleen de eer geven?
[8] Waarlijk, het strekt jullie niet
erg tot eer als wij als gewezen heidenen het licht, dat tot jullie is gekomen,
eerder naar volle waarheid herkennen dan jullie, die volgens jullie Schrift
een voor dat licht uitverkoren volk zijn!'
[9] Op deze woorden van de visser
zeiden de schippers verder niets meer; want ze zagen in dat de visser
bedrevener was in de Schrift dan zij, en ze wilden niet aan een woordenstrijd
met hem beginnen. Maar tegelijkertijd begonnen ze onder elkaar na te denken en
te zeggen, dat de visser uiteindelijk toch wel eens gelijk zou kunnen hebben,
en daarbij werden sommigen van hen geloviger dan ze voorheen waren. Spoedig
daarna maakten ze hun schepen los en voeren terug naar Tiberias, met de belofte
dat ze de veertig genezen inwoners van Joppe hier over een paar dagen zouden
ophalen, als zij dat wilden.
[10] Maar dezen (de genezenen)
zeiden:'Wij danken jullie nu voor je goede wil; maar wij zullen een andere weg
naar huis nemen!'
[11] Hierop voeren de schippers
definitief weg.
[1] Onze inwoners van Joppe bekeken de
oever van het meer en spraken voortdurend over Mij. Ze bekeken ook het badhuis
en verbaasden zich buitengewoon over de vele grote, zeer doelmatig ingerichte
ruimten en de reinheid ervan; ze bekeken ook de hele grote tuin en roemden de
eigenaar van het bad, de bouwmeester en de tuinman, die dat eens gemaakt
moesten hebben. Ze vroegen ook aan deze en gene bediende van het badhuis
hoelang die prachtige inrichting al bestond, wie de bouwmeester ervan was en
waar hij vandaan kwam.
[2] Maar de dienaren mochten dat aan
niemand vertellen, en ze gaven de vraagstellers ten antwoord dat ze dat wel van
de eigenaar van het bad zouden horen, als het voor hun heil nodig zou zijn.
[3] Toen het veertigtal in de tuin tot
bijna tegen de avond alles had bekeken en zich erg verwonderd had, gingen ze
weer naar buiten en overlegden met elkaar waar ze zouden overnachten; en toen
ze op de berg verscheidene tenten en een groot, overdekt terras dat aan een
tempel deed denken, in het oog kregen, vroegen ze aan een dienaar, die zich in
hun buurt bevond, of zij in de tenten op de berg de nacht mochten doorbrengen,
aangezien zij arme mensen waren.
[4] Maar de dienaar zei: ' Als het
tijd wordt voor de nachtrust, zullen jullie dat net als iedere andere gast
mogen; heb nu echter geduld tot de heren die al bijna de hele dag aangenaam op
de berg doorbrengen, naar huis komen!'
[5] Daar waren de genezenen ook weer
mee tevreden en ze gingen aan hun tafels zitten, waar zich nog wat brood en
wijn bevond, versterkten zich daarmee en spraken opnieuw met elkaar, met name
over Mij.
[6] Wat gebeurde er echter intussen
bij en onder ons op de berg, terwijl de armen beneden volgens Mijn wil werden
behandeld, verzorgd en genezen?
[7] Onze Rafaël vertelde de aanwezigen
alles wat er beneden gebeurde, en de schranderheid van de dienaar werd
geprezen, evenals later die van de visser uit Joppe vanwege zijn optreden tegenover
de schippers uit Tiberias. De leerlingen van Johannes zagen nu nog meer en
duidelijker in dat de inwoners van Joppe niet zonder geloof in Mij door Mij van
hun kwalen waren genezen.
[8] Toen Rafaël klaar was met zijn
verhaal en de zon al sterk naar de horizon begon te neigen, liep de arts uit
Melita nogmaals naar Rafaël toe en zei: 'Voorname vriend, sinds mijn geest hier
door de woorden van de Heer uit jouw mond steeds wakkerder en helderder wordt,
komt alles wat ik ooit heb gedaan, gezien en in boeken gelezen zo levendig
terug in mijn herinnering, dat ik nu in staat zou zijn om alle boeken van
Mozes, de profeten en nog veel andere dingen uit de boeken van de Joden woord
voor woord voor je op te zeggen; en daarbij stoot ik nu op iets eigenaardigs in
de tijd dat de Israëlieten in de woestijn verbleven en zich moesten voeden met
het manna, dat met uitzondering van de sabbat dagelijks rijkelijk uit de
hemelen op de aarde viel.
[9] Ik heb er nu niet de minste
twijfel over dat die mannaregen een puur wonder was, en wat ik zo eigenaardig
vind is dan ook niet het onmiskenbare wonder, maar het feit dat geen enkel mens
op één dag voor zichzelf en de zijnen meer van het manna mocht verzamelen dan
precies wat hij volgens het voorschrift voor één dag nodig had. Alleen op
vrijdag mocht iedereen ook voor de sabbat, waarop er geen manna uit de hemel
viel, de voorgeschreven voorraad manna voor zichzelf verzamelen; als iemand
echter op een andere dag een voorraad voor de volgende dag verzamelde, raakte
die bedorven, vol wormen en begon te stinken en was derhalve voor mensen noch
dieren te eten.
[10] Welnu, in die merkwaardige
verordening van Jehova, gegeven door Mozes en Aäron, kan ik de eigenlijke
wijsheid van de Heer en de reden ervan niet ontdekken. Gebeurde het nu inderdaad
zo, of is het alleen maar een allegorische, hiëroglyfeachtige weergave van een
geheime, diep geestelijke waarheid, die pas in de mens onthuld wordt als zijn
geest volledig in zijn ziel is gaan heersen?
[11] Als het echter inderdaad zo was,
begrijp ik werkelijk niet waarom niemand een voorraad mocht verzamelen,
behalve op vrijdag enkel voor de sabbat en niet voor een andere dag. En als
het manna op de sabbat niet bedorven raakte, wormen kreeg en begon te stinken -
waarom gebeurde het met een voor een andere dag verzamelde voorraad dan wel
zoals dat beschreven is? Voorname vriend, zou je wat dat betreft ook niet een
goed lichtje in mijn ziel willen ontsteken?'
[1] Rafaël zei: 'Ja, mijn vriend, het
is inderdaad echt zo gebeurd, en wel om een uiterst wijze reden; want als God
het volk dat in Egypte compleet was verzonken in de meest smerige wereldse
zaken, voor een hoger licht wilde opvoeden, bleef Hem, nadat het volk de wetten
des levens had ontvangen, mets anders over dan het gedurende veertig volle
jaren in de kale en onvruchtbare woestijn in alle mogelijke nuchterheid te
houden en het zo naar een hoger licht te voeren. Dat volk had zich in Egypte
enerzijds door zijn sjacherende instelling en anderzijds door allerlei
ontberingen aangewend om zich zodanig toe te leggen op vergaren,
overmatig sparen en daardoor op hebzucht en vreselijke gierigheid,. dat het
heel moeilijk was om dergelijke ondeugden en zonden. volledig bij het volk uit
te roeien. Bedriegen, stelen, roven, ook moorden, liegen en allerlei hoererij
en echtbreuk bedrijven, met name tegenover de heidense Egyptenaren, was het
volk van God ondanks alle waarschuwingen en tuchtigingen tot een tweede natuur
geworden.
[2] Onder de bekende farao, die dit
overigens zeer bedrijvige volk te gewelddadig en wreed begon te onderdrukken en
in alle richtingen begon te vervolgen, gaf het weer gehoor aan Gods
waarschuwingen en gaf het zijn vele ondeugden en zonden voor een belangrijk
deel op, en God wekte Mozes op als redder van dat volk, op de manier zoals je
dat uit de boeken kent.
[3] Nu kwam het volk in de
ongenaakbare woestijn, waar geen akkers, geen tuinen, geen weiden, geen melk,
geen brood en geen vleespotten waren, waar het volk erg bedroefd over raakte en
begon te klagen en te mopperen; want de meegenomen voorraden waren weldra op,
en de vissen uit de Rode Zee waren niet voldoende om het volk te voeden.
[4] Toen ontfermde God Zich over het
volk en gaf het dat dagelijks brood uit de hemelen. Toen het volk dat heel
rijkelijk uit de hemelen kreeg, werd de oude, slechte, overdreven geest van
verzamelen en sjacheren maar al te gauw weer actlef; maar God gaf het volk via
Mozes direct van duidelijke sancties voorziene voorschriften over hoe de gave
van voedsel uit de hemelen verzameld en gebruikt moest worden, en wie dat
voorschrift niet in acht nam, werd dan ook onmiddellijk precies volgens
voorschrift getuchtigd.
[5] En kijk, dat verstikte al gauw die
slechte geest van wereldse gezindheid bij het hele volk, want bij het
verzamelen van een voorraad manna bleek er nooit winst te zijn, en dus hield
het volk zich aan het voorschrift.
[6] Dat het op vrijdag voor de sabbat
verzamelde manna ook op de sabbat vers en goed bleef, dat wilde de Heer ook zo,
om bij het volk, dat in Egypte de rustdag in de geest Gods volkomen vergeten
was en daar niet meer aan dacht, maar elke dag aldoor verzamelde, werkte en
kocht en verkocht, toch één dag in de week in stand te houden met de bedoeling
dat het zich op die dag van alle onnodige arbeid zou onthouden en zich met God
en Zijn leer en wil zou bezighouden. Want een volk zonder enig onderricht op
het gebied van het geestelijke verkommert en verwildert maar al te gauw tot een
niveau dat lager is dan het dierenrijk, en is dan nauwelijks meer in staat om
zich door de macht van zijn eigen verstand en wil omhoog te richten naar een
hoger licht.
[7] Als je dat alles bij elkaar alleen
al op menselijke, verstandige wijze in overweging neemt, zul je daarin
ongetwijfeld reeds de licht stralende liefde en wijsheid van de Heer
overduidelijk herkennen.
[8] Maar dit verschijnsel heeft bij
het volk Israël natuurlijk ook een diep geestelijke en hemelse betekenis.
[9] Het brood dat de Heer in de
natuurlijke woestijn, die tevens overeenkwam met de innerlijke, geestelijke
woestenij van het volk Israël, voor dit volk uit de hemelen liet regenen om het
lichamelijk te voeden, komt overeen met de Heer Zelf, die nu als het levende
brood uit de hemelen in de ware geestelijke woestijn van de mensen is
neergedaald. Zijn woord, Zijn leer en Zijn daden van liefde zijn het ware,
levende brood uit de allerhoogste hemelen. Wie metterdaad van dit brood eet,
zal nooit meer sterven wat zijn ziel betreft, maar hij zal het eeuwige leven in
zich hebben.
[10] Heel velen die het oude manna
hebben gegeten, zijn gestorven, niet alleen wat hun lichaam maar helaas ook wat
hun ziel betreft, en tot op dit uur zijn ze nog niet opgestaan tot het leven;
degenen echter die dit levende manna daadwerkelijk in de geest eten, zijn in
zichzelf reeds opgestaan tot het eeuwige leven. Kijk, dat is de geestelijke
betekenis van het vroegere manna!
[11] Het natuurlijke manna, waarvan de
Israëlieten geen voorraad mochten verzamelen, komt ook overeen met het feit dat
de mensen geen schatten moeten vergaren die door roest en motten vernietigd
kunnen worden, maar alleen de schatten van de sabbat voor ziel en geest, die
eeuwig blijven. Begrijp je dat nu?'
[12] De arts beaamde dat zeer
dankbaar, en allen stonden verbaasd over deze uitleg; want ook Mijn leerlingen
hadden dat tevoren niet begrepen.
192
Het verschijnsel van de luchtspiegeling
[1] Aangezien de zon reeds onder de
horizon begon weg te zakken, meende onze Marcus dat het in zekere zin tijd was dat
we ons naar beneden naar huis begaven, omdat in de herfst de avonden vaak
koeler werden.
[2] Maar Ik zei: 'Vriend, daar is het
nog minstens een half uur te vroeg voor. Maak je toch geen zorgen of er voor
ons een avondmaal klaargemaakt wordt of niet; want als wij in het huis
terugkomen, zal alles in orde zijn!
[3] Maar hier op de berg zal zich nog
iets voordoen waar jullie je buitengewoon over zullen verbazen en wat een zeer
goede invloed op jullie hart en ziel zal hebben; daarom is het belangrijk dat we
hier nog ruim een half uur blijven.
[4] Als de zon helemaal onder is
gegaan zullen jullie Mij loven en prijzen, omdat Ik jullie dat heb onthuld.
Maar vanaf nu tot dat moment moeten jullie je volkomen rustig houden!
[5] Daarna werd alles stil en rustig.
Ook de geesten in de lucht, in de aarde en in de wateren werd door Mij in
stilte bevolen zich volkomen rustig te houden. En zo werd het in de gehele
zichtbare natuur zo volkomen rustig, dat er zelfs niet het kleinste zuchtje
wind bewoog, geen vogeltje rondvloog en het water van het meer zo volkomen kalm
was, dat men de hoge bergen, die het grote meer omringden, vanuit de
waterspiegel even duidelijk en helder te zien kreeg als op natuurlijke wijze,
wat alle aanwezigen in hoge mate verrukte, omdat ze zo'n volmaakte rust van
het meer nog vrijwel nooit hadden gezien.
[6] Sommigen zouden Mij graag gevraagd
hebben wat die nog nooit beleefde volmaakte rust in de natuur te betekenen
had. Maar omdat Ik alle aanwezigen zonder uitzondering volkomen rust had
bevolen, durfde niemand zijn mond open te doen. Ook in het huis beneden en ook
in de grote badinrichting was alles volkomen rustig geworden, hoewel niemand
wist wat hem tot die volkomen rust zonder enige activiteit had gebracht. Ook
onze Rafaël, die zich vlak bij Mij bevond, hield zich zo rustig als een
standbeeld.
[7] Toen het helemaal begon te
schemeren en de sterren geleidelijk aan zichtbaar werden, begonnen er in de
zeer zuivere en volmaakt rustige lucht een groot aantal bekende, maar nog meer
onbekende streken te verschijnen, met name aan de westelijke hemel. Zover het
oog reikte waren de kusten van de Middellandse Zee te zien met alle plaatsen en
schepen, en allen merkten op dat ook de grote Middellandse Zee volkomen rustig
was. Helemaal aan de westelijke rand, waar de zon onderging, kwam ook het
getrouwe beeld van de sterk rood gekleurde zon tevoorschijn, waarover alle
aanwezigen zich in hun hart heel erg verwonderden. Deze verschijnselen werden
van minuut tot minuut levendiger.
[8] Toen de aanwezigen deze verschijnselen
voldoende hadden bekeken, zei Ik tegen de leerlingen: 'Geef nu jullie oordeel
over dit verschijnsel, dat op bepaalde tijden met name in Egypte en in het
woeste Arabië zeer vaak optreedt, dikwijls ook op klaarlichte dag, en dat de
mensen tot allerlei bijgeloof verleidt!’
[9] Op deze uitnodiging van Mij zeiden
de leerlingen: 'Heer, soortgelijke verschijnselen zijn ons niet helemaal
vreemd; maar wat ze in feite geheel naar waarheid zijn en hoe en waarom ze
ontstaan, dat heeft nog geen sterfelijk mens doorgrond, evenals heel veel
andere dingen.
[10] Hier hebt U die kennelijk laten
ontstaan om ons ook over zulke dingen de juiste voorlichting te geven, opdat
wij er bij dergelijke voorvallen geen verkeerde ideeën op na houden; maar hoe
ze anders op soortgelijke wijze ontstaan, dat weten alleen U en Rafaël.
[11] De joden beschouwen ze als
profetische voortekenen en voor een belangrijk tekenschrift van Jehova met
diepgaande inhoud, zoals wij dat enige tijd geleden 's nachts op de Olijfberg
te zien kregen.
[12] Waar de heidenen ze voor houden,
daar hebben we nog weinig over gehoord, omdat wij ons nog nooit met de leer van
hun goden hebben beziggehouden. Maar aangezien wij nu verschillende volledig
bekeerde heidenen bij ons hebben, kunnen zij nu ook hun opvatting en hun geloof
ten aanzien van dergelijke verschijnselen te berde brengen.'
[13] Nu kwamen de twee Grieken, die 's
morgens als eersten de enig ware God hadden gezocht en genezen waren, voor Mij
staan en zeiden: 'Heer en Meester! De fabel van de grote heks Morgana is te dom
om hier weer te geven; want als jongens hebben wij daar vroeger zelf alom
gelachen, daarom moet die ons nu nog des te dommer en belachelijker
toeschijnen.
[14] Op onze verre reizen hebben wij
echter niet alleen dikwijls de gelegenheid gehad om zulke verschijnselen -zij
het ook niet altijd in deze omvang waar te nemen, maar ook om daar met heel
bekwame natuuronderzoekers en wereldwijze mensen over te spreken, en daar was
er één bij die naar onze mening de spijker behoorlijk goed op de kop lijkt te
hebben geslagen.
[15] Hij was van mening dat dergelijke
verschijnselen, evenals vele duizenden andere, een volkomen natuurlijke oorzaak
hebben en beschouwd en gezien moeten worden als voorboden van andere daarop
volgende verschijnselen, wat met name van belang is voor de schippers op zee en
de karavanen door de grote zandwoestijnen. Omdat ze steeds optreden bij een zo
groot mogelijke rust van de op de aarde liggende lucht, lijkt het alsof de
geheel rustige lucht hoog in het gebied van de wolken net zoals een volkomen
rustig wateroppervlak een weerspiegelend vermogen krijgt, en zo krijgen wij
volgens hem vaak van grote afstand streken, plaatsen, bergen en rivieren te
zien, alsook een heleboel andere dingen die wij niet kennen, die door het
hooggelegen, rustige luchtoppervlak weerspiegeld worden. Als de lucht echter
onrustig wordt -wat na dergelijke verschijnselen onvermijdelijk pleegt te
gebeuren -en er winden beginnen te waaien, dan zouden dergelijke verschijnselen
ook heel snel verdwijnen, omdat door de steeds heviger wordende luchtstroming
de lucht haar rust en daarmee haar tot weerspiegelend vermogen geheel en al
zou
verliezen.
[16] Of de zienswijze van onze
natuurkundige volkomen waar en juist is, dat kunnen wij niet geheel naar waarheid
beoordelen; maar dat die voor het onderzoekende, meer heldere menselijke
verstand nog de meest waarschijnlijke en begrijpelijke lijkt te zijn, daar
zijn wij volledig van overtuigd, doordat na dergelijke verschijnselen de
gevolgen steeds met zekerheid optreden.
[17] Tegelijkertijd hebben wij bij
zulke verschijnselen ook vaak opgemerkt dat de weerspiegelde beelden op de
veronderstelde luchtspiegel omgekeerd te zien zijn, en dat bevestigt de
zienswijze van onze natuurkundige nog meer; want op een geheel en al rustig
wateroppervlak zijn de spiegelbeelden immers ook altijd omgekeerd te zien - en
waarom dan niet ook bij een luchtspiegel?
[18] Dat is dan nu ook onze opvatting
over dergelijke verschijnselen. Wie van de leerlingen een betere heeft, moge
die tegenover ons uitspreken!’
[1] Eén van de Joodse Grieken uit
Jeruzalem, die voorheen een schriftgeleerde was, zei: 'Hoewel jullie opvatting
over deze zaak voor het wereldse verstand heel aannemelijk lijkt, komt hij mij
toch enigszins te natuurlijk voor, aangezien hij iedere geestelijke achtergrond
mist.
[2] We hebben immers niet alleen
streken, plaatsen, bergen en de grote zee met zijn vele schepen gezien, maar
ook de zon met enkele wolken, die er omheen zweefden. Was dat soms ook enkel
een spiegelbeeld op de door jullie heel goed beschreven luchtspiegel?'
[3] De ene van de twee Grieken zei:
'Toen de geest, die Rafaël heet, ons zojuist de aarde, de maan en de zon alsook
alle verhoudingen van deze hemellichamen ten opzichte van elkaar precies
uiteengezet heeft, schijn jij niet bijzonder goed opgelet te hebben. Misschien
heb je bij zijn verklaringen ook wel een te geringe geestelijke achtergrond ontdekt?
[4] Als de ondergang van de zon, de
maan en alle sterren alleen teweeg gebracht wordt doordat onze aarde, die een
grote bol is, zich in ongeveer 24 uur en nog iets meer van het westen naar het
oosten om haar as draait, dan moet de zon ook schijnbaar steeds lager onder
onze zichtbare horizon komen te staan. Maar omdat de luchtspiegel zeker heel
hoog boven de bergen aan onze westelijke horizon komt te staan zal hij de zon,
die op die hoogte zeker nog een uur langer zichtbaar is, evengoed als spiegelbeeld
op zijn oppervlak kunnen weergeven als alle andere, lager gelegen dingen. -
Begrijpen jullie dat?'
[5] De Joodse Grieken keken elkaar
verbaasd aan, en de schriftgeleerde zei: 'Het is haast ergerlijk dat de
heidenen ons niet alleen fysiek, maar ook geestelijk overheersen; want bij
alle gelegenheden overvleugelen ze ons ruimschoots met hun verstand, met hun
kennis en wetenschappen en vele ervaringen, en wij kunnen hen geen weerwoord
geven dat zij niet zouden kunnen weerleggen
[6] Weliswaar heeft noch de Heer noch
Rafaël een verklaring over dit verschijnsel gegeven; maar voorzover ik de
kwestie nu beoordeel, zal de Griek zeker gelijk hebben!'
[7] Nu zei Ik: 'Nu heb jij ook eens
juist geoordeeld, als je erkent dat de Griek gelijk heeft; want afgaande op wat
hij hier zelf van een helder denkende natuurkundige heeft aangehaald heeft hij
dit verschijnsel heel juist beoordeeld, en van wat er spoedig daarna zal
volgen, zoals hij heeft aangegeven, zullen we binnen een paar uur het bewijs
krijgen.
[8] Weet jij als schriftgeleerde dan
nog niet dat er in de Schrift als volgt staat geschreven: 'In die tijd zullen
de macht en het licht aan de Joden ontnomen worden en aan de heidenen gegeven
worden'?
[9] En kijk, op grond daarvan heersen
de heidenen nu over jullie en overtreffen ze jullie hemelhoog in verstand en
alle kunsten, kennis en allerlei wetenschappen; en als jullie niet volkomen in
Mijn leer blijven en daarnaar zullen leven en handelen, zullen ze jullie nog
meer en geheel en al, ja grenzeloos overtreffen en het hele, grote Beloofde
Land tot stof vertrappen. Het mooie, grote dal van de Jordaan met zijn vele
steden, plaatsjes en dorpen zal een woestijn worden, waar behalve dieven en
rovers wilde dieren zullen wonen.
[10] Ik ben in deze wereld en - als
Zelf een jood – naar jullie joden gekomen om jullie te redden uit iedere nood;
maar tel de joden eens die in Mij geloven -hoe klein en gering is hun aantal
vergeleken bij degenen die Mij haten en overal vervolgen! En tel dan eens de
heidenen, die voortdurend van heinde en ver hierheen komen en Mijn leer met
grote blijdschap aannemen, Mij snel en gemakkelijk herkennen als Degene die Ik
ben en Mij onmiddellijk boven alles liefhebben!
[11] Dan ligt het natuurlijk
overduidelijk voor de hand, hoe en waarom de macht en het licht de joden
ontnomen wordt en aan de heidenen wordt gegeven.
[12] Weliswaar zal in de toekomst het
licht ook onder de heidenen sterk vertroebeld en verduisterd raken. Ze zullen
zich wel heel pompeus Mijn gezalfden noemen en zich hogelijk laten eren, maar
in feite zullen ze veel ergere heidenen zijn dan nu de Romeinen, Grieken en
andere heidenen uit heel Europa.
[13] Maar zelfs onder zulke heidenen
zal er steeds een groot aantal zijn dat in Mijn leer zal blijven en zich niet
zal laten verblinden en verleiden door de wereld en haar vluchtige bekoringen.
[14] Maar tel nu eens hoeveel joden er
zijn die zich niet door de mammon van deze wereld hebben laten verleiden en
verlokken! In alle steden van Galilea, Judea, Palestina, Kanaän en Samaria en
nog andere landstreken zullen jullie er nog geen honderd aantreffen die van
oudsher de waarheid volgens Mozes en de profeten in hun hart en in hun daden
hebben nagevolgd en bewaard. Alleen in deze tijd heeft door Mijn onderricht een
groter aantal zich weer opnieuw naar de oude waarheid gekeerd, en wel
voornamelijk uit de klasse der armen.
[15] Als Ik daar het grote aantal
bekeerde heidenen uit alle delen en streken van de aarde mee vergelijk, dan is
dat nu al duizend keer groter dan dat van de joden, in wier midden Ik in deze
wereld ben gekomen en nu als een allerwaarst en helder licht rondwandel en hen
overalluid toeroep dat ze allemaal tot Mij moeten komen.
[16] Als dat nu voor jullie ogen en
oren gebeurt, hoe kunnen jullie je dan heimelijk in je hart verbazen als Ik
naar waarheid zeg dat de macht en het licht de joden ontnomen en aan de
heidenen gegeven zullen worden, en dat er uiteindelijk zelfs onder de
buitengewoon sterk verduisterde christen heidenen toch altijd velen zullen
zijn, die bij de oorspronkelijke waarheid zullen blijven en zich niet zo door
de wereld laten bekoren?'
[1] (De Heer:) 'Ja, ja, mettertijd zal
er nog grote duisternis, ellende en nood over de mensen komen, zoals de mensen
nog nooit eerder hebben meegemaakt; maar in die zeer diepe duisternis zullen
heel velen het ware licht zoeken en ook vinden, en dat zijn degenen met wie Ik
zal zijn en gericht zal houden over alle mensen der aarde!
[2] En zoals onze Henoch Rafaël nu
getuige is van wat er nu gebeurt, zo zullen jullie er ook in die tijd getuige
van zijn dat het gebeurt zoals Ik jullie nu heb voorspeld.
[3] Maar zeg niet in jullie hart, dat
het niet netjes is om het al oude uitverkoren volk van God de macht en het
licht te ontnemen en het aan de heidenen te geven!
[4] Ik zeg jullie: niemand neemt het
de joden af en geeft het aan de heidenen, maar de joden zelf duwen tegelijk met
het tot hen gekomen licht ook de macht van zich af. En als de heidenen met alle
ijver aannemen wat de Joden verwerpen en verstoten -ben Ik het dan die de joden
licht en macht ontneemt en die aan de heidenen geeft, of doen de blinde joden
dat soms niet zelf?
[5] Ik zeg jullie: de joden hebben
weliswaar de Schrift nog en houden daaruit voor het volk blinde preken vol van
zelfzucht en overspelige onzuiverheid. In de Schrift staan de oude waarheden
nog wel verhuld, maar ze worden niet volgens de geest van waarheid begrepen
door de prediker, die geen innerlijk licht heeft, en nog minder door het volk;
en zo leidt de ene blinde de andere, en als ze bij een kuil komen vallen ze er
allebei in, en de een kan de ander niet helpen.
[6] Welk nut hebben Mozes en alle
profeten dan nu voor de joden? De daarin aanwezige oorspronkelijke waarheden
zijn voor hen niet eens zoveel waard als het verschijnsel van zojuist, dat voor
jullie nauwelijks enige reële waarde kon hebben, aangezien het maar een
vluchtig en voor het grootste deel verdraaid, door de lucht weerspiegeld beeld
van dieper liggende werkelijkheden was.
[7] De huidige joodse priesters nemen
af en toe nog wel eens zo'n tamelijk vergelijkbaar weerspiegeld beeld van de
diepliggende waarheden van de Schrift waar; maar omdat hun hart en gemoed door
de winden van alle wereldse zorgen maar al te gauw en gemakkelijk verscheurd
wordt, wordt ook de spiegel van hun hart en gemoed, die de geestelijke dingen
en waarheden uit de sfeer van het innerlijke, geestelijke leven op moet nemen,
verscheurd en verstoord; zodoende kunnen ze de in de Schrift verborgen waarheden
niet meer waarnemen en herkennen en werpen ze zich direct in de armen van
iedere wereldse roes.
[8] Ze denken helemaal niet meer aan
de lichte momenten die ze hebben gehad en drijven in al hun zwelgerij hun hele
aardse leven maar zo verder; en als men hen waarschuwt dat ze zich op de weg
van het verderf bevinden, dan raken ze vol ergernis en toorn en vervolgen ze
Degene die vol nederigheid, liefde, zachtmoedigheid, geduld, deemoed en vol
goedheid en erbarmen naar hen toe is gekomen.
[9] En als dat zo is -en jullie hebben
je daar al herhaaldelijk van kunnen overtuigen - ben Ik dan degene die de
Joden hun macht en licht afneemt en het aan de heidenen geeft, of doen ze dat
zelf?
[10] Wie zoekt, vindt; aan wie komt
vragen, wordt gegeven -al was hij ook een drievoudige heiden -en als er een
heiden bij Mij aan de deur komt kloppen, wordt die voor hem opengedaan.
[11] En zo zal het gebeuren dat de
oude kinderen van het licht des levens uit God door hun eigen doen en laten
uitgestoten worden in de buitenste wereldse duisternis, waar ze als wolven en
zwijnen zullen huilen en met hun tanden zullen klapperen; maar de kinderen van
de wereld, namelijk de heidenen, zullen opgenomen worden in Mijn eeuwige rijk
des levens.
[12] Zoals een moederkip haar
kuikentjes lokt en ze onder haar vleugels tracht te verbergen en te beschermen
tegen de vijanden, zo heb Ik altijd de kinderen van Abraham met Mijn vaderstem
gelokt en wilde Ik hen verzamelen onder Mijn vleugels van licht, waarheid en
eeuwig leven; en kijk, als Ik door de mond van de profeten sprak, zeiden zij: '
Aan de manier van spreken herkennen wij wel dat dat het woord en de stem van
Jehova is; maar waarom komt Hijzelf niet naar ons toe, zoals Hij vroeger naar
Abraham, Isaak en Jacob toe is gekomen, om met ons, Zijn kinderen te spreken?'
[13] Daarna kwamen er beloften en nog
eens beloften, dat Ik in deze tijd Zelf zou komen met al Mijn macht en kracht
en Mijn gehele eeuwige rijk des levens met Mij.
[14] De voorspelde tijd is gekomen en
Ik met deze tijd, precies volgens de voorspelling; waarom nemen ze Mij dan niet
aan, waarom herkennen ze Mij dan niet, waarom geloven ze niet in Mij, terwijl
Ik toch ter ondersteuning van de eeuwige waarheid van alle voorspellingen over
Mijn persoonlijke komst in deze wereld voor hun ogen tekenen doe, die buiten
Mij en Mijn wil niemand kan doen?
[15] Als dank voor al Mijn liefde,
goedheid, zachtmoedigheid, deemoed, geduld en erbarmen haten ze Mij en
vervolgen ze Mij met alle haast en woede!
[16] Zijn dat nu de hooggeprezen
kinderen van het licht? O, absoluut niet! Dat zijn nu kinderen van de hel, en
niet God, maar de duivel is hun vader.
[17] Is het onder zulke omstandigheden
dan onrechtvaardig van Mij als Ik nu de heidenen tot Mijn kinderen maak en de
kinderen van de duivel daarheen verwijs, waar het rijk van hun huidige vader en
heer is?
[18] Zeg Mij nu, schriftgeleerde, of
Ik onrechtvaardig handel als Ik de al te erge Joden overeenkomstig hun eigen
vrije wil laat varen en de heidenen macht en licht doe toekomen!'
[19] Hierop zei de schriftgeleerde:
'Heer en Meester, wie kan met U in het gericht treden? Wat U zegt is eeuwig
waar, en wat U doet is eeuwig goed!
[20] Ook de heidenen stammen af van
Noach, net als de Joden. Als ze nu weer naar U terugkeren is dat hun heil en
geluk, en U verstoot hen niet - en wie zou dan kunnen zeggen dat het niet
rechtvaardig zou zijn als U hen aanneemt in plaats van de kinderen van het
licht, die U niet willen erkennen en aannemen als Degene die U voor ons geheel
naar waarheid bent?!
[21] O Heer en Meester, vergeef mij de
domheid van mijn eerder uitgesproken woorden! Met Uw genade zullen ook wij nog
met alle dingen van Uw rijk eenmaal volledig in het reine komen.'
[22] Ik zei: 'Dat zullen jullie ook;
maar jullie moeten je er zelf over verbazen dat de heidenen, die kinderen van
de wereld zijn, nu in heel veel dingen en opzichten verstandiger zijn dan
jullie! - Maar nu zullen we daar niet verder meer over praten!
[23] Het verschijnsel is nu helemaal
verdwenen, en het is al tamelijk donker geworden; we zullen dan ook weer naar
beneden naar het huis gaan en een reeds klaargemaakt avondmaal tot ons nemen.
De mensen uit Joppe wachten al met groot verlangen op ons, en zij moeten ook op
de hoogte gesteld worden van Mijn aanwezigheid. Als ze dat weten, zullen ze
daar vast een grotere vreugde aan beleven dan de Joden in Jeruzalem, als Ik
weer naar hen toekom. Laten we nu dus aanstalten maken om naar beneden naar het
huis te gaan!'
[1] Nu kwam er ook een dienaar van
Marcus, en wel dezelfde die ons 's middags de uitnodiging voor het middagmaal
had overgebracht. Ik prees hem vanwege de goede en verstandige behandeling van
de arme, zieke inwoners van Joppe. Hij bedankte Mij voor die prijzende woorden,
en wij gingen op weg naar beneden.
[2] We bereikten ook weldra het huis
en gingen direct naar de gastenkamer; want uit het westen was er een tamelijk
harde wind begonnen te waaien, die ook voor de mensen uit Joppe te erg was;
want zij hielden zich buiten op, aan de oever van het meer, en maakten kennis
met de schippers van onze Kisjonah, spraken veel met hen over Mij en kregen ook
aanwijzingen van hen dat Ik nog hier verbleef en dat ze Mij
hoogstwaarschijnlijk te zien zouden krijgen.
[3] Toen ze zagen dat de zogenoemde
heren van de berg naar huis waren gekomen, liep de bekende visser, die van
Cyprus kwam, direct naar het huis en vroeg aan een dienaar of zij ook het huis
binnen mochten komen; want de wind buiten bij het meer werd steeds heviger,
koeler en onaangenamer.
[4] De dienaar zei: 'Ga maar naar
binnen en spreek met de Heer Zelf; Hij zal je wel het juiste antwoord geven.'
[5] De visser zei: 'Vriend, door deze
open deur zie ik dat er velen aan de grote eettafel zitten! Wie van hen is het
dan?'
[6] De dienaar zei: 'Ga maar naar
binnen en vraag zelfnaar de Heer, dan zul je direct te weten komen wie van die
vele mensen de Heer is!'
[7] Hierop kwam de visser een beetje
bang naar ons toe in de eetkamer, maakte een diepe buiging voor ons en zei toen
met vastberaden stem: 'Hoogwaardige vrienden en heren van dit dorp, ik zou
graag met de hoogste gebieder van dit dorp over een bepaalde aangelegenheid een
paar woorden willen wisselen! Willen jullie zo goed zijn om mij, arme inwoner
van Joppe, aan te wijzen tot wie van jullie ik mij moet wenden?'
[8] Daarop zei onze Marcus heel
vriendelijk: 'Ja, mijn vriend, de tijdelijke bezitter en verzorger van dit dorp
ben ik weliswaar; maar de eigenlijke en enig ware Heer en Meester over alles is
de Man die hier rechts van mij zit! Alles wat je hier wilt bereiken hangt van
Hem af.'
[9] Na deze woorden van Marcus liep de
visser met diep ontzag naar Mij toe, maakte nogmaals een diepe buiging en wilde
in heel elegante bewoordingen met Mij beginnen te praten.
[10] Maar Ik zei tegen hem:'Ik weet al
watje Mij wilt zeggen en voorleggen. Kijk, daar in de andere hoek van deze
ruime eetkamer staat nog een grote tafel, en die is reeds voorzien van wijn,
brood en andere spijzen! Ga naar buiten, breng je metgezellen allemaal hier
naar binnen en ga aan tafel en sterk je met spijs en drank! Daarna zal wel
blijken wat er vannacht verder nog te doen zal zijn. Ga nu doen wat Ik je
aangeraden heb!'
[11] Hierop maakte de visser, vervuld
van dankbaarheid, weer een diepe buiging en haastte zich naar zijn
metgezellen, die al met groot verlangen op zijn terugkeer wachtten.
[12] Toen hij hun meedeelde wat Ik
tegen hem had gezegd, ontstond er groot gejuich onder hen; ze verlieten direct
de oever en begaven zich vol dankbaarheid naar de kamer, maakten bij
binnenkomst diepe buigingen voor ons, gingen toen direct aan de voor hen
gedekte tafel zitten en begonnen na het zingen van een psalm echt flink te
eten en te drinken, en werden weldra heel opgewekt en vrolijk.
[13] Ook aan onze tafel werd iedereen
levendiger, en het ontbrak niet aan allerlei verhalen over Mijn daden en
onderricht, waar de mensen uit Joppe steeds aandachtiger naar luisterden en
zodoende onder elkaar steeds minder woorden wisselden.
[14] Uit de woorden van Mijn
leerlingen merkten de mensen uit Joppe al gauw dat Ik een van hen zou kunnen
zijn.
[15] De visser wendde zich tot een
dienaar en zei: 'Vriend, wees zo goed ons te zeggen wie daar aan de tafel van
de heren de grote heilige Meester uit Nazareth is, die hier vast en zeker aanwezig
is, en over wie in Joppe twee van Zijn door Hem uitgezonden leerlingen ons
verkondigd hebben dat in Hem de volheid van de geest Gods lichamelijk woont en
dat daarom alles aan Zijn wil gehoorzaamt! Ze vertelden dat wie in Hem gelooft
en volgens Zijn leer leeft en handelt, van Hem het eeuwige leven zal ontvangen
en in het hemelrijk opgenomen zal worden!'
[16] De dienaar zei: 'Waarom vraag je
dat aan mij? Kijk, wij hebben van onze heer des huizes allemaal opdracht
gekregen om de Heilige uit Nazareth aan geen enkele gast bekend te maken, en
wij moeten ons aan die opdracht houden. ~aar loop er maar heen en spreek met
Degene die jullie op jouw verzoek bmnen heeft laten komen; Hij zal je de
waarheid zeggen!'
[17] De visser en verschillende van
zijn metgezellen zeiden: 'O vriend
wij danken je voor de woorden die je
aan ons besteed hebt! Ons is nu allen duidelijk; Hij, tot wie wij ons moeten
wenden om de waarheid te horen, is de Heilige uit Nazareth Zelf! Nu begrijpen
we waarom jouw oude heer des huizes Hem als de eigenlijke en ware Heer over
alles heeft aangeduid. Daarom zij Hem alleen alle eer, alle lof, al onze liefde
en aanbidding!'
[18] De dienaar zei: 'Blijf dan bij
wat jullie geest je heeft ingegeven!'
[19] Daarop ging de dienaar weer
verder met zijn bezigheden, maar de visser zei tegen zijn metgezellen:
'Vrienden en broeders, aangezien we nu weten dat Hij de Heilige uit Nazareth
is, die de beheerder van deze inrichting mij aanduidde als de eigenlijke, ware
Heer over alles, en die ons zei binnen te komen en aan deze tafel nodigde, waar
wij ons nu goed verzadigd en verkwikt hebben, is alleen Hij ook Degene aan wie
wij nu al voor de tweede keer de volkomen genezing van onze kwalen te danken
hebben!
[20] Aangezien wij het onschatbare
geluk hebben dat Hij hier aanwezig is en wij Hem persoonlijk treffen en dat wij
Hem nu ook herkennen, is het nu hoog tijd dat wij Hem ook mondeling onze dank
brengen, zoals wij die heel innig in ons hart voelen, en Hem daarna vragen of
Hij ons ook in de toekomst tot het einde van ons leven met Zijn almachtige
liefde en genade niet wil verlaten; want al ons heil hangt van nu af aan alleen
van Hem af.'
[21] Met dit voorstel van de visser
waren allen het volkomen eens; ze stonden op van hun stoelen en maakten
aanstalten om voor Mij te komen staan om Mij mondeling hun dank te betuigen en
Mij daarna te vragen wat de visser hun had voorgesteld.
[22] Ik was hun echter voor, stond op
van Mijn stoel, ging naar hen toe en zei: 'Wees nu gerust, Mijn kinderen en
vrienden, de dank en de vraag in jullie harten zijn voldoende voor Mij, en door
jullie geloof in Mij en door jullie liefde voor Mij en daarmee ook voor jullie
naasten zal jullie verzoek ook voor eeuwig door Mij volledig ingewilligd
worden. Ga nu maar weer op jullie plaatsen zitten en laat jullie hart vol
vreugde zijn!
[23] Vóór middernacht zal er nog het
een en ander gebeuren als een dieper onderricht voor jullie, en jullie moeten
dat met grote aandacht voor jezelf en voor vele van jullie blinde broeders
waarheidsgetrouw onthouden en bewaren; want ook jullie kunnen voortaan
verspreiders van Mijn leer worden en zijn.
[24] Hierna ging Ik weer naar Mijn
plaats, en de mensen uit Joppe bedankten Mij opnieuw uit de grond van hun hart
en konden Mij niet genoeg roemen en prijzen, vanwege het feit dat Ikzelf naar
hun tafel was gekomen en hen buitengewoon getroost had.
[25] Marcus beval de dienaren om nog
meer brood en wijn naar de tafel van de mensen uit Joppe te brengen, wat ook
onmiddellijk gebeurde, en dezen namen van tijd tot tijd wat brood en wijn tot
zich en luisterden voortdurend met de grootste aandacht naar alles wat er aan
onze tafel besproken werd.
[26] Na een poosje herkenden ze uit de
gesprekken van de leerlingen ook Maria, die aan onze tafel zat, als de moeder
van Mijn lichaam en prezen haar onder elkaar als de gelukkigste van alle
moeders op aarde.
[27] Toen liep Maria naar de mensen
uit Joppe toe en zei tegen hen: 'Beste vrienden, prijs alleen de Heer, en
handel volgens Zijn wil! Ik ben weliswaar volgens Zijn eeuwige raadsbesluit de
moeder van Zijn lichaam; maar Hij alleen is de Heer van eeuwigheid, en Hem
alleen komt dan ook alle eer, alle lof en alle prijs in eeuwigheid toe! Ik voor
mij ben alleen maar Zijn dienstmaagd en laat Zijn wil altijd over mij heersen.
Wees dus rustig en prijs enkel en alleen de Heer!’
[28] Na deze woorden van Maria werden
de mensen uit Joppe weer rustig, maar spraken er toch onder elkaar over dat
deze moeder reeds vanaf haar geboorte meer dan vroom geweest moest zijn, omdat
zij zo'n onuitsprekelijk grote genade waardig geacht was.
196
De storm en zijn overeenstemmende betekenis
[1] Toen ze over dit onderwerp zeer
uitvoerig hadden gesproken, hoorde men van buiten een geraas van de wind dat steeds
heviger werd, en twee van de schippers van Kisjonah kwamen naar ons toe en
vroegen wat ze bij zo'n storm moesten doen, want het meer dreef ongehoord
reusachtige golven tegen de oever op en dreigde zelfs -als het nog erger zou
worden met de storm, die nu plotseling vanuit het oosten was opgestoken -het
water tot in dit huis op te stuwen. Ze hadden de schepen weliswaar drie keer zo
stevig als eerst aan de oever bevestigd en zich gelovig tot Mij gewend en om
hulp gevraagd, maar toch werd de storm steeds heviger.
[2] Nu vroeg Kisjonah Mij of Ik de
storm, waarover Ik ook de enige Heer en Gebieder was, zou willen gebieden
minder hevig te worden en de vele bewoners van de oever niet al te zware
schade te berokkenen.
[3] Ik zei: 'Ik ben waarlijk ook de
Heer van de storm, en hij zou nu niet zo geweldig waaien als Ik het niet zo
wilde hebben; maar waarom Ik dat zo wil hebben, zal jullie nog binnen het uur
helemaal duidelijk worden!
[4] Laat de storm
zijn taak en plicht dus maar uitvoeren; hij zal jouw schepen geen schade
berokkenen en jouw schippers hoeven er niet bang voor te zijn, ook als hij nog
heviger wordt. Het water van het meer zal toch niet verder dan nu over de oever
komen. Maar laat de schippers wat brood en wijn geven, dan zullen ze de storm
wat moediger in het gelaat zien dan ze nu doen!'
[5] Dat gebeurde ook direct, en de
twee schippers kregen enkele karaffen wijn en ook verscheidene broden en
brachten het naar hun metgezellen, die zich in de schippershut bevonden, die op
de oever was gebouwd. Toen die zo'n verfrissing voor zich hadden, maakten ze
zich ook niet meer zo druk om de storm.
[ 6] Alle aanwezigen vroegen onder
elkaar wat deze storm toch wel te betekenen had en wat hij teweeg zou brengen.
[7] Onze Philopold richtte zich zelfs
tot Rafaël, die heel rustig aan tafel zat.
[8] Deze zei (Rafaël): 'Vriend, als
het de wil van de Heer zou zijn, zou ik het je wel zeggen; maar nu is het nog
niet Zijn wil, en dus kan ik ook nog niet aan je wens voldoen! Maar over een
paar uur zal deze kwestie vanzelf voor jullie ogen duidelijk beginnen te
worden.
[9] De Griek heeft immers aan zijn
geheel juiste verklaring van de luchtspiegeling op de berg toch ook
toegevoegd, dat na dergelijke zeldzame verschijnselen, waar steeds een grote
rust in de lucht voor nodig is, altijd en al snel flinke stormen volgen, zowel
in de lucht als in het water - en kijk, in natuurlijk opzicht heeft hij daarin
volkomen juist geoordeeld, omdat hij dat al verscheidene keren heeft
meegemaakt.
[10] Waarom de Heer in de grond van de
zaak dergelijke verschijnselen echter laat ontstaan en komen, dat is
natuurlijk een heel andere vraag, die ik je om de reeds genoemde reden nog niet
kan en mag beantwoorden.
[11] Kijk eens naar het gemoed van een
mens, dat dikwijls in een volkomen zorgeloze rust verzinkt, waarbij de mens
zich heel gelukkig en zalig voelt! Maar hoe rustiger, zorgelozer, gelukkiger en
zaliger. een mens zich voor korte tijd heeft gevoeld, des te stormachtiger zal
het daarna in zijn gemoed beginnen te worden, wanneer dat aanvankelijk slechts
een beetje door iets onbehaaglijks in zijn zoete rust wordt gestoord.
[12] Maar een mens, wiens gemoed
voortdurend met allerlei stormen te kampen heeft, maakt zich niet zo druk om
telkens weer opstekende stormen en bewaart gemakkelijker zijn kalmte en bij
alle gebeurtenissen de nodige rust.
[13] Als het vandaag de hele dag van
's morgens tot 's avonds in de hele natuur iets onrustiger was toegegaan en het
niet zo uitzonderlijk rustig was geweest, dan hadden de schippers van Kisjonah
ook niet zo'n angst voor de hoge golven gekregen. Die hebben hen nu wakker
geschud uit hun volkomen rust van de hele dag, en toen wisten ze zich geen raad
meer. Maar nu is hun gemoed mee gaan stormen, en daarom hebben ze nu al bijna
geen angst meer voor de hoge golven.
[14] Kijk, vriend, dat is ook een
goede les voor al diegenen die zich graag overgeven aan die zoete, zorgeloze
traagheid! Wie steeds bezig is, heeft ruimschoots genoeg aan een korte rust om
zijn hele wezen te versterken; en als hij gesterkt is, verlangt hij er direct
alweer naar om aan het werk te gaan en vindt alleen daar zijn echte welbehagen
in.
[15] Wie echter niet graag bezig is en
zich alleen maar gelukkig en zalig voelt in een steeds toenemende werkeloze
traagheid, net zoals de vetgemeste Farizeeën en andere rijke leeglopers, zal
tot volledige razernij vervallen als de traagheid, die hem zo zalig stemt, ook
maar in het minst bedreigd wordt.
[16] Daarom heeft de Heer op deze
aarde dan ook voor allerlei wezens, dingen en verschijnselen gezorgd, die de
naar traagheid neigende mensen voortdurend uit hun werkschuwe rust opschrikken
en zij moeten dan ook erkennen dat niet zij de heren van de wereld en van alle
wezens en dingen daarop en daarin zijn -zoals de trage rijken zich maar al te
sterk inbeelden -maar dat een zeker Iemand Anders dat is, Iemand die dergelijke
mensen natuurlijk niet kennen en over wie ze ook niet iets waars willen horen,
zoals jullie dat bij de vele Farizeeën en andere Joden maar al te goed kunnen
waarnemen.
[17] Kijk, wat ik nu tegen jullie heb
gezegd is het waard om meer en grotere aandacht aan te schenken dan om direct
van tevoren al te horen wat deze storm te betekenen heeft!’
197
Over de aanwezigheid van de engelen bij de mensen
[1] Ook de mensen uit Joppe hadden met
de grootste aandacht naar dit zeer steekhoudende, leerzame betoog van Rafaël
geluisterd, en ze verbaasden zich buitengewoon over de wijsheid van de
ogenschijnlijk jongeman.
[2] 'Wie kan die zo prachtig uitziende
jongeman wel zijn?', vroegen enkelen van hen.
[3] De visser zei: 'Hoe kunnen jullie
dat nog vragen? Hebben de twee leerlingen in Joppe ons niet precies verteld
dat zich in het gezelschap van de Heer ook een jongeman bevindt, zichtbaar voor
alle mensen, die volgens de wil van de Heer grote tekenen en wonderen doet en
de mensen ook buitengewoon wijze lessen geeft?
[4] Deze jongeman moet volgens hen een
engel zijn die de Heer ten dienste staat, opdat de Schrift ook op dat punt
vervuld wordt, waar staat: 'In die tijd zullen jullie zien hoe de engelen Gods
uit de hemelen naar de aarde afdalen en de Heer en de mensen zullen dienen.'
Kijk, mijn beste vrienden en metgezellen, dat hebben de twee leerlingen ons
geheel naar waarheid verteld, en wij overtuigen ons nu geheel en al van de
waarheid van wat zij ons hebben verteld!
[5] Deze jongeman heeft weliswaar nog
geen teken voor onze ogen gedaan, maar dat hebben wij ook niet nodig; want de
zeer wijze les die hij aan de iets te nieuwsgierige leerlingen en vrienden aan
de tafel van de Heer heeft gegeven, is voor ons voldoende om daaruit op te
maken dat een jongeman, uit wiens mond zoveel waarheid en wijsheid kan komen,
geen gewoon mens, maar een heel hoge geest moet zijn. Is het jullie nu
duidelijk wat voor jongeman dat is?'
[6] Allen zeiden: 'Ja, vriend,je hebt
helemaal gelijk; zo is het en niet anders, en wij danken je omdat je ons
geheugen te hulp bent gekomen! De twee leerlingen hebben ons zoveel verteld,
dat wij helemaal niet meer aan de jongeman dachten; maar nu is alles ons weer
duidelijk.'
[7] Daarop stond Rafaël op en liep
naar de tafel van de mensen uit Joppe, wat hen enigszins in verlegenheid
bracht.
[8] Maar hij stelde hen al snel gerust
doordat hij met vriendelijke stem tegen hen zei (Rafaël): 'Jullie moeten
werkelijk niet van mij schrikken omdat ik na jullie gesprek over mij
overeenkomstig de wil van de Heer naar jullie toe ben gekomen; want waar echte
vrienden van de Heer spreken over hetgeen van de geest van eeuwige liefde en
waarheid is, daar zijn ook steeds de engelen des Heren in grote groepen om hen
heen verzameld.
[9] Ik ben nu waarlijk niet de enige
die zich in jullie nabijheid bevindt, maar er zijn er hier nog heel velen zoals
ik. Doe jullie ogen een beetje wijder open, dan zullen jullie het onder de
genadige toelating van de Heer zelf zien!'
[10] Hierop werd bij de mensen uit
Joppe voor enkele ogenblikken hun innerlijke gezicht geopend en ze zagen als
het ware in een zee van licht talloze scharen volmaakte geesten, en uit die
scharen engelen Gods klonk als uit één mond een machtige stem: 'Gelukkig degene
die de Heer heeft herkend, Hem boven alles liefheeft en getrouw volgens Zijn
woord handelt en leeft; want hij is reeds in zijn vlees aan ons gelijk, en wij
zijn altijd bereid om hem in alle broederlijke liefde te dienen!'
[11] Hierop werd het gezicht de
buitengewoon verbaasde mensen uit Joppe weer ontnomen, omdat ze het van al te
grote gelukzaligheid niet langer in hun vlees hadden kunnen verdragen.
[12] Toen ze de engelen niet meer
zagen, zei de visser: 'O vriend! Was dat werkelijkheid of alleen maar een soort
droom, teweeggebracht door jouw onbeschrijfelijke schoonheid? Want ik heb nog
nooit zo'n bekoorlijk mooie menselijke gestalte gezien als die van jou, die
lijkt op degenen die ik nu voor enkele ogenblikken in het licht van de hemelen
heb aanschouwd.'
[13] Rafaël zei: 'Vrienden van de
Heer, dat was geen droom, maar de naakte waarheid, daar kunnen jullie zeker van
zijn! Als jullie door jullie geloof en met name door de zuivere liefde voor de
Heer zelf meer voleindigd raken in de geest, zullen jullie datgene wat jullie
nu hebben gezien, ook aldoor op een hoger niveau van licht en leven heel vaak
en gedurende langere tijd kunnen aanschouwen; maar wees voor dit moment
tevreden met wat jullie hebben gezien en gehoord!'
[14] Daarop zei de visser: 'O
prachtige vriend uit de hemelen Gods! De mens leeft weliswaar vanaf zijn
geboorte temidden van louter wonderen, en hijzelf is nog het grootste wonder;
maar omdat hij constant omringd is door die talloze wonderen is hij er aan
gewend geraakt, let hij er weinig op; en nog minder denkt hij er over na wat ze
zijn en waarom, en wie Degene is die ze voor een deel steeds opnieuw tot leven
roept en andere weer langer, en weer andere, zoals het lijkt, voor eeuwig in
stand houdt, zoals de aarde en haar landen, bergen, rivieren, meren en zeeën,
de maan, de zon en alle talloze sterren.
[15] Maar als er voor de ogen van de
mensen nieuwe tekenen en wonderen gebeuren, zoals dat nu bij de met vele
wonderen gepaard gaande aanwezigheid van de Heer het geval is, krijgen natuurlijk
ook de allang bestaande wonderwerken van de Heer als zodanig weer hun juiste
waarde; dan slaan de gewekte mensen er acht op en loven en prijzen de eeuwig
grote Schepper van die talloze wonderwerken. Wijzelf bekijken de natuur nu al
met heel andere ogen dan ooit tevoren.
[16] Vanavond hebben wij weer een keer
de ons reeds bekende luchtverschijnselen gezien, die wij met de naam 'fata
morgana' aanduiden. Wij begrijpen natuurlijk niet hoe en waarom die ontstaan.
Maar dat er weldra stormen op volgen, dat weten wij uit ervaring, en tot nu toe
beschouwden wij ze als waarschuwingen van de hemel, dat men zichzelf bij het
verschijnen ervan in veiligheid moet brengen. Zulke verschijnselen zullen
echter vast nog een andere, diepere grond hebben. Als het nodig is voor ons zal
de Heer ons ook daarover licht schenken; en als het niet nodig is, zijn wij er
ook niet gretig naar -want van nu af aan moet over ons alleen de wil van de
Heer heersen! Wij danken je voor je bezoek.'
[17] Hierop zei Rafaël:'Mijn beste vrienden
en broeders in de Heer, die ons aller Schepper en Vader is van eeuwigheid, ik
heb met jullie nog het een en ander te bespreken, aangezien het er nu om gaat
dat het oude, uiterst blinde en domme bijgeloof geheel en al verdwijnt.
[18] Jullie kennen de aarde niet en de
maan, de zon en alle andere sterren nog minder. Ik ben naar jullie toegekomen
om jullie daarover en over nog heel veel andere dingen een juist en waarachtig
licht te geven; want als iemand verkeerde denkbeelden heeft over de dingen en
verschijnselen in de natuurlijke wereld, kan hij onmogelijk de diepere,
geestelijke dingen ooit volkomen vatten en begrijpen. En omdat jullie nu ook
geroepen zijn om het woord en het levenslicht op andere mensen over te dragen,
zal ik jullie inwijden in de geheimen van de zichtbare natuurlijke wereld.'
[19] Over dit aanbod van Rafaël waren
de mensen uit Joppe buitengewoon blij, en zoals hij ook bij andere gelegenheden
had gedaan stelde hij, ter wille van een gemakkelijker en sneller begrip, alles
plastisch voor, waarbij de ene verbazing op de andere volgde, en verklaarde hun
alles met enkele woorden op duidelijke, voor de hand liggende wijze. Binnen een
uur begrepen de mensen uit Joppe alles en prezen ze Mijn wijsheid.
[1] Na dat onderricht kwam Rafaël weer
bij ons terug, en nu verklaarde hij de nog altijd voortdurende storm.
[2] In Tiberias hielden zich veel
gezanten van Herodes op, die de opdracht hadden Mij en Mijn leerlingen op te
sporen zodra ze zouden horen waar Ik verbleef en dat vernamen ze door de
teruggekeerde schippers, die rond het middaguur de mensen uit Joppe naar Marcus
hadden gebracht. Daarom hadden ze verscheidene schepen bemand en die tegen de
avond van Tiberias laten afvaren in de richting van Marcus, om Mij te pakken te
krijgen. Het Meer van Galilea heeft vanaf de meer heidense dan Joodse stad
Tiberias tot aan het dorp van Marcus echter zeer steile en rotsachtige oevers,
en tussen de twee bovengenoemde plaatsen, die toch tamelijk ver van elkaar verwijderd
liggen, heeft men hoogstens drie plaatsen waar de vissers met hun boten amper
kunnen aanleggen.
[3] Dat het de tamelijk grote schepen,
die tegen de avond van Tiberias met de mensen van Herodes waren uitgevaren om
Mij in handen te krijgen, bij de storm slecht verging, kan iedereen zich
gemakkelijk indenken; want direct bij hun vertrek uit Tiberias woei er een zeer
hevige noordwestenwind die de schepen met onweerstaanbaar geweld naar de
oostkust dreef, waar ze met kracht tegen de oever botsten en al behoorlijk
beschadigd raakten.
[4] De schippers waren nu druk bezig
om enkele gebroken roeiriemen in een nog enigszins bruikbare staat te brengen,
maar verklaarden tegelijkertijd tegenover de gezanten van Herodes dat ze deze
nacht -als de wind niet zou draaien of helemaal zou gaan liggen -deze oever
voor geen goud meer zouden verlaten.
[5] Als ze zelf hun leven wilden
wagen, moesten ze maar in de drie beste schepen stappen, zelf de roeiriemen ter
hand nemen en proberen om naar de overkant naar het kuuroord te varen, dat bij
gunstige wind ruim drie uur varen verderop lag. Maar ook de gezanten van
Herodes bleken daar geen zin in te hebben.
[6] Toen de noordwestenwind spoedig
daarna naar het oosten draaide, zeiden de gezanten van Herodes: 'Welnu, moedeloze
schippers, de wind is gunstig gedraaid! Durven jullie ook nu niet naar de
overkant te varen?'
[7] De schippers zeiden: 'Overdag, als
je de gevaren ziet, kun je bij deze wind gemakkelijk naar het kuuroord aan de
overkant varen; maar 's nachts is dat ondanks de gunstige draaiing van de wind
een waagstuk, en dan kun je erg gehavend raken. Bovendien is een oostenwind die
's avonds opsteekt niet te vertrouwen, omdat hij wellicht in een orkaan
overgaat; en als die tekeer gaat, wee dan degene die zich op het water
bevindt!'
[8] De schippers maakten twee schepen
voor zichzelf stevig vast aan de oever en zeiden tegen de gezanten van Herodes:
'De andere en betere schepen daar zijn tot jullie beschikking! Vaar nu zelf
maar waarheen jullie durven en willen; wij pakken vannacht geen roeispaan meer
vast! De schepen die wij hier aan jullie overdragen zijn eigendom van de stad;
als ze samen met jullie te gronde gaan, kan Herodes ze aan de burgers
vergoeden. Maar deze twee schepen zijn ons eigendom, en wij zullen ze niet
verder aan gevaar blootstellen, en onszelf nog minder.
[9] Bovendien hebben wij van alle
kanten gehoord dat allen die geprobeerd hebben de Nazarener op te sporen, er
slecht vanaf zijn gekomen - en wie weet of hij, die naar men zegt een verbond
heeft met alle geheime machten en krachten, niet al precies van jullie
voornemen op de hoogte is en onze reis naar het kuuroord, waar hij volgens
degenen die wij vandaag naar het kuuroord hebben gebracht mogelijk zou
verblijven -wat misschien wel en misschien niet zo is -al helemaal verijdeld
heeft; dat hebben wij in Tiberias ook al tegen jullie gezegd, en daar hebben
jullie ons om uitgelachen. En nu staan we hier en kunnen niet verder!'
[10] Daarop zei een overste van de
gezanten van Herodes: 'Laat die twee lafaards hier toch zitten! Het is een
maanlichte nacht en de wind is gunstig; met die windkracht zijn we binnen een
uur aan de overkant, en in het kuuroord zullen we spoedig te weten komen waar
de Nazarener zich met zijn aanhangers ophoudt.'
[11] Hierop stapten ze in de vijf
schepen, die eigendom van de stad waren, en trokken krachtig aan de roeiriemen.
Toen ze uit het moerassige water op het vrije, open meer kwamen, veranderde de
oostenwind, die tevoren al hard woei, onmiddellijk in een zeer hevige orkaan,
die het water weldra tot torenhoge golven opzweepte.
[12] Toen zeiden de schippers op de
veilige oever: 'O, het zou wel een groot wonder zijn als ook maar een van die
vijf schepen de overkant bereikt. Die dwazen krijgen hun verdiende loon, als ze
allemaal te gronde gaan! Misschien dat het schip, waar de overste op vaart, de
overkant haalt en daar te pletter slaat, omdat het stevig getimmerd en goed
afgedekt is; maar de vier open schepen zinken reddeloos!'
[13] En zo gebeurde het ook: De vier
open schepen met honderd dertig soldaten van Herodes werden al na een kwartier
door het meer verzwolgen; alleen het schip van de overste bereikte na twee uur
de overkant, en wel alleen omdat Ik dat zo wilde.
[1] Toen dit schip als het ware op en
neer springend op de golven onze oever begon te naderen, zei Ik tegen de
aanwezigen: ' Als iemand van jullie nu naar de oever wil gaan, zal hij de reden
voor deze storm zien, die daarna ook onmiddellijk zal gaan liggen. Vier schepen
met honderd dertig soldaten zijn door het meer verzwolgen; alleen het ene
afgedekte schip, dat de overste met zijn ondergeschikten en tien soldaten
draagt, komt hier aan en zij zullen ons niets kunnen doen!’
[2] Toen Ik dit had gezegd, stonden
verschillende van Mijn leerlingen op, en met name de bij Mij aanwezige
leerlingen van Johannes, die zeer geïnteresseerd waren in de reden voor de
storm; ze gingen onmiddellijk naar de oever en zagen het schip al tamelijk
dichtbij naar de oever toe schommelen.
[3] Het duurde niet lang of het schip
werd door een hoge golf nogal onzacht op de oever geworpen, en degenen die erin
zaten riepen om hulp.
[4] Toen kwamen de scheepsknechten van
Kisjonah met een fakkel uit hun hut, maakten het schip met touwen vast aan een
stevige meerpaal en zeiden toen tegen degenen die in het schip waren: 'Uit het
schip op het droge stappen kunnen jullie zelf, als jullie willen!'
[5] Toen vroeg de overste: 'Nou, die
vreselijke storm heeft ons helemaal in de war gebracht! Zeg ons toch waar we nu
zijn, en of hier voor ons een herberg voor de nacht te vinden is; want het
schip heeft ondanks zijn dichte en goede bedekking toch water in het inwendige
ruim gekregen, en daarin valt niet te overnachten voordat het overdag helemaal
opgedroogd is!'
[6] Een hoofdschipper van Kisjonah
zei: 'Wat het eerste betreft zijn jullie in het kuuroord van de oude Romein
Marcus; wat echter het onderdak voor de nacht aangaat, daar is hij zelf de baas
over! Wij zijn hier zelf niet thuis en kennen de regels van dit huis niet.'
[7] Daarop zei de overste: 'Zijn hier
dan geen dienaren van dit huis aanwezig?'
[8] Toen zei een reeds aanwezige
dienaar van Marcus: 'Jullie moeten eerst aantonen waar jullie vandaan komen,
wie jullie zijn en wat het doel van jullie reis hierheen is; of gaat jullie
reis morgen weer ergens anders heen? Als jullie daar geen duidelijkheid over
willen of kunnen verschaffen, dan kunnen jullie de hele nacht in jullie schip
blijven, hoe nat het van binnen ook is; en onze Romeinse nachtwakers zullen er
wel voor zorgen dat niemand van jullie uit het schip komt!'
[9] De overste zei: 'Luister eens,
behoorlijk brutale dienaar van je heer! Ik ben een overste van Herodes en heb
verscheidene ondergeschikten en tien soldaten bij me; wij komen eigenlijk uit
Jeruzalem, maar het laatst uit de stad Tiberias, en het doel van onze reis is
gelegen in het feit dat wij de wil van onze koning moeten gehoorzamen.'
[10] De dienaar zei: 'Ik weet wel dat
de trotse en hebzuchtige Herodes ook deze landstreek van Rome gepacht heeft;
maar deze plaats met alles wat erbij hoort is een uitzondering. Dit is een door
Romeinse beschikking voor alle tijden op zichzelf bestaand gastenhuis, en
Herodes heeft hier niets te zoeken en nog minder iets te doen en te gebieden,
behalve als hij tegen betaling als zieke voor de genezing van zijn lichaam van
het bad gebruik wil maken, dat hem evenals ieder ander mens ter beschikking
staat. Voor het overige wordt hier helemaal niet naar hem geluisterd, en het
wordt hem zelfs niet toegestaan de grond te betreden. Als hij dat met geweld
zou willen doen, zou men hem met geweld tegemoet weten te treden. Jullie
gehoorzaamheid aan de wil van jullie heer en gebieder gaat ons hier dus niets
aan; maar als jullie misschien hier door onze plaats verder willen reizen naar
een andere plaats, waar jullie gebieder heerst, dan zal ik onze wachten roepen,
om jullie hier te ontvangen en over het grondgebied van onze heer te
begeleiden.'
[11] De overste zei: 'Nee, mijn
vriend, dat is in dit geval niet nodig; want wij zijn eigenlijk hierheen
gekomen vanwege het kuuroord, en we zouden al een paar uur eerder hierheen zijn
gekomen, als wij met die zware storm niet zo'n verschrikkelijke nood hadden
moeten doorstaan. Neem ons daarom maar op -wij zullen jullie geen
onaangenaamheden bezorgen!'
[12] De dienaar zei: 'Dragen jullie
gevechtswapens? Als dat zo is, moeten jullie die hier eerst in bewaring geven
tot jullie verder reizen; want hier mogen alleen Romeinen wapens dragen!’
[13] De overste zei: 'Natuurlijk
dragen we wapens, omdat wij militairen zijn; maar als er in deze plaats zo'n
wet en gebruik bestaat, zullen wij ons daar niet tegen verzetten.jullie kunnen
onze wapens dus in bewaring nemen, maar dan moeten jullie er wel voor zorgen
dat wij onderdak voor de nacht krijgen!'
[14] Hierop riep de dienaar direct een
flink aantal goed bewapende nachtwakers, en toen die er waren, zei hij tegen
de overste: 'Nu kunnen jullie aan land gaan!'
[15] Toen gingen de soldaten van
Herodes dan ook direct aan land, gaven hun wapens af en werden naar een pasgebouwde
slaaphut gebracht, waar zich een tafel, voldoende banken en ook heel geschikte,
schone rustbedden bevonden. Op de vraag of zij ook iets te eten en te drinken
konden krijgen, zei de dienaar:' Alleen brood en wijn, tegen directe betaling;
van andere spijzen hebben we geen voorraad meer!’
[16] De overste zei: 'Breng ons dan
voldoende brood en wijn; want wij hebben nu allemaal erge honger en dorst!
Over de betaling hoeft niemand zich zorgen te maken.'
[17] Toen werd er licht in de hut gebracht
en tegelijkertijd voldoende brood en wijn. De overste betaalde alles direct,
waarna de dienaar en zijn helpers de hut verlieten en de soldaten van Herodes
alleen lieten, die op het brood en de wijn aanvielen en daar in korte tijd een
flinke hoeveelheid van verorberden.
200
De plannen van de overste
[1] Toen de soldaten van Herodes het
gevoel hadden dat ze helemaal alleen waren, zei de overste heel zachtjes tegen
zijn ondergeschikten: 'Luister! Laat morgen niemand ook maar met een spier van
zijn gezicht verraden waarom wij die ware ongeluks- en gekkenreis hierheen
eigenlijk hebben ondernomen, maar laat ieder van ons een ziekte voorwenden!
Wij maken dan op mijn rekening, die Herodes duur te staan zal komen, een paar
dagen gebruik van het kuuroord en nemen dan als volledig genezenen op de derde
dag weer afscheid. ja, als wij de vier schepen met de honderd dertig dappere
soldaten niet in die heilloze storm op het meer waren kwijtgeraakt, zouden we
tegen die dienaar die vast en zeker ook de voornaamste beheerder van deze
inrichting is, wel andere taal gesproken hebben; maar zo zijn wij hier als
schipbreukelingen zonder enige macht of luister, en het is dus zaak dat wij
zwijgen als het graf over het eigenlijke doel waarvoor we hierheen zijn gekomen
- want de geringste onthulling daarvan zou ons hier in dit puur Romeinse nest
de grootste onaangenaamheden bezorgen!
[2] De schippers uit Tiberias, die
heel wijselijk op de oever aan de overkant zijn gebleven, hebben ons de zuivere
waarheid gezegd; het is ons vergaan zoals zij hebben gezegd. En nu zweer ik een
heilige eed op mijn dood en mijn leven, dat ik mij nooit meer zal laten
gebruiken om die mysterieuze Nazarener op te sporen, al zou mij daar als
beloning ook een heel, groot koninkrijk voor aangeboden worden!
[3] Het is gemakkelijk om te vechten
tegen vijanden die men ziet en wiens sterkte men kan inschatten; maar tegen een
onzichtbare vijand, wiens macht, kracht en sterkte niemand kan inschatten, moet
onze blinde en domme Herodes zelf maar vechten! Wij zullen voor hem niet meer
de dwaas uithangen.
[4] De Nazarener mag zich wat ons
betreft opwerpen tot een twaalfvoudig koning over alle joden, en wij zullen
nooit meer tegen hem optreden! Hij is zeker wijzer, beter en machtiger dan onze
totaal met goud en edelstenen behangen Herodes en zijn handlangers in de
tempel. Het volk looft hem overal en heeft hier en daar natuurlijk wel wat te
grote verwachtingen van hem; maar hoe het ook zij -van nu af aan zullen wij
nooit meer zijn vijanden zijn en het ook nooit worden!
[5] Het is natuurlijk eeuwig jammer
van die honderd dertig soldaten, die hun leven hebben verloren als smadelijk
offer voor de domheid van Herodes; maar al met al is het misschien toch maar
goed dat het zo gegaan is. Want als wij met hen hier aan land waren gegaan en
geweld waren gaan gebruiken op deze puur Romeinse bodem, wie weet hoe het ons
dan vergaan zou zijn! In geen geval erg goed; want het is mij niet onbekend dat
de Nazarener zelfs bij buitengewoon hoge Romeinen in het geheim heel hoog staat
aangeschreven. Kortom, wij weten nu hoe we ons hier hebben te gedragen om te
zorgen dat wij bij niemand enige verdenking wekken!
[6] Als we eenmaal weer in Jeruzalem
zijn, zal ik Herodes wel een rékening presenteren, waarover hij zich zeker tien
jaar lang achter zijn oren zal krabben! En als hij weigert mij te betalen, dan
treed ik onmiddellijk toe tot een Romeinse legioen en zal hem dan als Romein
eens gaan vertellen, aanvankelijk onder vier ogen, wat het wil zeggen om
zonder toestemming van Rome met zijn soldaten een Romeins gebied met een
wettelijke opdracht binnen te vallen. Dan zal die oude vos liever onze rekening
betalen dan zich door ons aan de onverbiddelijke Romeinen laten verraden! Want
ik weet dat hij met name bij de opperstadhouder Cyrenius in niet zo'n goed
daglicht staat.
[7] Maar nu zou het een goed idee zijn
als iemand, voordat we ons geheel ter ruste begeven, buiten ging controleren of
wij wellicht bewaakt worden, hoe het met ons schip is en of de storm nog
voortwoedt!'
[8] Eén van de anderen, die commandant
was, zei: 'Dat is allemaal mooi en goed; maar als een of andere wacht dan
vraagt wat wij buiten willen, wat moeten we hem dan als antwoord geven?'
[9] De overste zei: 'Dat is toch
gemakkelijk! Je moet de waarheid zeggen, en je kunt hem desnoods ook nog
duidelijk maken dat je bepaalde natuurlijke behoeften van een mens niet
fatsoenlijk in een schone slaaphut kunt doen, en dan zal de wacht daar vast
niets tegenin kunnen brengen!'
201
De Heer is de wensen van Herodes' soldaten voor
[1] Daarop liep de commandant zelf
naar buiten en stootte direct op een wacht, die hem onmiddellijk vroeg wat hij
buiten de hut te zoeken had.
[2] De commandant vertelde hem zonder
omwegen de reden, en de wacht liet hem verder met rust.
[3] Volkomen verbaasd keerde de
commandant weer terug in de hut; want de hele storm was zo volledig gaan
liggen, dat het meer zover hij kon zien spiegelglad was en het schip aan de
oever niet de minste beweging van een golf mee hoefde te maken.
[4] Door dit bericht werd de overste
heel opgewekt en zei: 'Nu is het jammer dat we geen wijn en geen brood meer
hebben! Nu zou ik nog wel een paar uur wakker willen blijven en mij samen met
jullie in het leven verheugen!'
[5] De commandant zei: 'In het
hoofdgebouwen ook in het grote kuuroord is nog volop leven! Misschien zouden
we het via onze niet al te onvriendelijke wacht toch nog voor elkaar kunnen
krijgen dat wij nog meer brood en wijn krijgen, die wij direct contant
betalen?'
[6] De overste zei: 'Probeer het
maar!'
[7] De overste in de hut had zijn wens
nog niet geuit, of in huis had Ik Marcus al duidelijk gemaakt dat hij direct
nog meer brood en wijn, maar van de beste soort, naar de hut moest laten
brengen, wat dan ook onmiddellijk gebeurde; want bij ons in huis werd alles wat
er in de hut besproken en overlegd werd, hardop door Rafaël weergegeven, wat
grote vrolijkheid teweeg bracht.
[8] De commandant stond juist op het
punt om de hut uit te gaan en met de wacht te onderhandelen over nog meer brood
en wijn, of er kwam al een dienaar met verscheidene helpers de hut binnen, die
hun twee keer zoveel brood en ruim drie keer zoveel wijn als de eerste keer
bracht, waar de overste en alle anderen zich buitengewoon over verbaasden.
[9] De overste wilde direct betalen, maar
de dienaar zei: 'Daar is morgen ook nog tijd voor!'
[10] Daarop vertrok hij direct met
zijn helpers, en degenen in de hut wisten niet waar ze aan toe waren. De een
keek de ander verbaasd aan, maar geen van hen wist uit te maken door wiens
toedoen deze tweede, grotere zending brood en wijn gebracht was.
[11] Na.een poosje nagedacht te hebben
begon de overste als volgt te spreken: 'Luister, het begint mij allemaal
enigszins duidelijk te worden! Deze hut hier, die weliswaar heel goed en stevig
van cederhout is gebouwd, heeft vast en zeker een geheime opening, waardoor de
wacht de gasten daarin kan afluisteren en horen wat ze tegen elkaar zeggen. Als
er iets onrechtmatigs zou gebeuren, zouden ze zich heel zeker de volgende dag
over ieder ondoordacht gesproken woord zeer scherp tegenover een rechter moeten
verantwoorden.
[12] Ons eerste overleg hebben we wel
zo zacht en stilletjes gehouden, dat de wacht daar absoluut niets van gehoord
kan hebben of begrepen, omdat ik mijn goede mening in het oud-Hebreeuws aan
jullie heb meegedeeld; maar onze wens naar nog meer brood en wijn heb ik in het
Grieks, tamelijk hardop en goed verstaanbaar uitgesproken, wat de wacht vast
gehoord heeft. Hij heeft het direct voorgelegd aan een dienaar van het
kuuroord, en die heeft zich gehaast om onze wens voor te zijn, wat ook
inderdaad zo was. Dat hij ons nu duidelijk beter bedacht heeft dan de eerste
keer, zal wel de volgende reden hebben: de heer van het kuuroord zal onze
kostbare wapens eens goed hebben bekeken, de hoge waarde ervan gezien hebben en
toen tegen de dienaar gezegd hebben dat hij ons wel beter en rijkelijker mocht
bedienen, omdat wij ook in staat zouden zijn voor een rijkelijker en betere
bediening te betalen. Zo en niet anders zal het gegaan zijn, en wij hoeven ons hoofd
daar niet meer over te breken.
[13] Laten we nu eten en drinken op
het welzijn van alle goede en waarachtige mensen, en verder niet meer nadenken
over onze kwalijke geschiedenis! Jehova zij de zielen van degenen die in het
meer zijn verdronken genadig en barmhartig! Amen.'
[14] Na deze woorden van de overste,
die de wacht wel had gehoord, liep hij de hut binnen en zei met een ernstig,
vriendelijk gezicht: 'Overste van je kleine troep, zoals je alles nu hebt
beoordeeld - en ik heb dat heel goed gehoord en begrepen - is het absoluut niet
gegaan! Want ik heb geen dienaar opdracht gegeven om jullie meer brood en wijn
te brengen, waar jullie allemaal geheel overeenkomstig de waarheid onder de
strengste eed verzekerd van .kunnen zijn. Er moet wel een heel andere reden
achter zitten.
[15] Maak je er verder niet druk om;
want wij leven hier in een streek waar wonderen niet zeldzaam zijn, vandaar dat
dit kuuroord de naam 'wonderbad' heeft gekregen; want men zegt dat het ontstaan
ervan op zichzelf al geheel en al wonderbaarlijk was, en zo is ook de
geneeskracht ervan steeds werkelijk wonderbaarlijk. Heb dus maar veel
vertrouwen; want dit oord is een oord van heil en niet van vloek en het gericht
daarvan!'
202
Het gesprek tussen de commandant en de overste
[1] Na deze onverwachte verzekering
van de wacht, die daarop de hut weer verliet, waren onze soldaten van Herodes
aan de ene kant zeer tevreden gesteld, maar aan de andere kant ontstond er in
het gemoed van met name de commandant, die een Griek was, en ook van de
overste, die een Jood was, grote onrust doordat er onmiddellijk meer brood en
wijn werd gebracht, terwijl ze hun wens daartoe nog maar nauwelijks hadden
uitgesproken.
[2] Nu zei de commandant: 'Wonderen -
wonderen zouden in dit dorp zogezegd aan de orde van de dag zijn? Hier moet dus
een soort orakel bestaan, waarvoor zelfs iemands meest geheime gedachten niet
eens veilig zijn, doordat de een of andere wonderdoener die direct luid kenbaar
maakt aan degene die die gedachten heeft gehad!
[3] Als dat zo is -wat heel
waarschijnlijk lijkt - zal men ook woord voor woord precies weten wat wij
besproken hebben over de bedachtzaamheid die wij in acht zullen nemen, en dan
zal die voorzichtigheid weinig baten! Want als de mensen in het herenhuis op
een of andere tovertafel direct onze wens naar brood en wijn hebben
waargenomen, dan zullen ze ons eerste overleg even goed en precies hebben
gehoord en ook heel goed begrepen, ook al zouden we dat in het oud-Egyptisch
hebben gehouden.
[4] Het beste is nog dat wij niets vijandigs
in ons schild hebben gevoerd, noch tegen de Nazarener noch tegen wie ook van
Zijn aanhangers; en wat Herodes betreft, zullen ze onze mening zeker delen.
Kortom, morgen zal deze wonderbaarlijke kwestie vanzelf wel duidelijk worden.
Laten we dus maar optimistisch zijn, zoals de wacht zei; want volgens hem is
dit oord immers een oord van heil en niet van vloek en het gericht daarvan!'
[5] Daarop zei de overste: ' Als het
inderdaad is zoals jij, commandant, er nu over oordeelt, kunnen we van tevoren
al wel aannemen dat ons plan om uit tactische overwegingen in dit kuuroord te
verblijven niet probleemloos zal verlopen, en men zal ook wel volledig op de
hoogte zijn van de vier gezonken schepen, de honderd dertig verdronken
soldaten en het ware doel van onze komst hierheen. Hoe zullen we ons
verontschuldigen als men ons daarover ter verantwoording zal roepen?
[6] Hoe meer ik er nu ernstig over
nadenk, des te verwarder wordt het in mijn gemoed, en daardoor wil het zeer
goede brood mij niet echt smaken en evenmin de uitstekende wijn. - Wat denk
jij, commandant - of iemand anders van jullie, wat we nu het beste kunnen
doen?'
[7] De commandant zei heel flink: 'Dat
vind ik weer gemakkelijker; want als deze mensen alles weten, zullen ze ook
weten dat wij tegenover die domme en trotse Herodes van tevoren goede
argumenten tegen zijn starre wil naar voren hebben gebracht, voordat wij ons
daar tenslotte met zichtbare tegenzin naar voegden. En hebben we onze taak niet
toch al zo beperkt mogelijk uitgevoerd? We hadden op kosten van Herodes nog
heel goed een paar weken in Tiberias kunnen verblijven, als die vissers en
schippers ons door hun verhaal niet gedwongen hadden op te breken. Want ten
eerste wilden de inwoners van Tiberias ons vast heel graag kwijt en hebben ze
ons door hun verhalen, die ze wellicht overdreven hebben, gedwongen om onze
plicht, die ze kenden, uit te voeren. En ten tweede: als wij dat niet hadden
gedaan, wie weet of ze niet onmiddellijk een bode naar Herodes hadden gestuurd
om ons bij hem zo zwart te maken als maar mogelijk is.
[8] De schippers hebben vanwege de
harde wind en de vallende nacht onze snelle actie natuurlijk meer ter wille van
hun eigen heil dan dat van ons afgeraden; maar uit vrees voor verraad moesten
wij de moedigen en snel handelenden spelen. Wij hebben dus geen schuld aan
onze onderneming, maar in de eerste plaats Herodes en daarna de omstandigheden,
waaronder wij ons nu met name in Tiberias bevonden. Ik ben nu dus heel
opgeruimd en heb geen angst voor de heren en rechters van dit oord, ook al zou
zelfs de Nazarener aanwezig zijn, wat mij zelfs zeer aangenaam zou zijn; want
Hij moet een heel goede, rechtvaardige en wijze man zijn, zoals ik al herhaalde
malen van het volk heb gehoord, en met zulke mensen valt goed te praten, daar
onze instelling steeds anti-Herodes is. -Zijn jullie dat niet allemaal met mij
eens?'
[9] Ze gaven de commandant gelijk en
aten en dronken daarna heel welgemoed. Ook de overste werd opgewekter.
203
De wens van de commandant en de vervulling daarvan
[1] Toen ze allemaal wat
geestdriftiger waren geworden van de wijn en allerlei zeer goede woorden over
Mij hadden gesproken en kwade woorden over Herodes, die ze steeds de slechte en
domme Antipas noemden, zei de overste: 'Wij zijn nu allemaal hier als vrienden
en broeders, de paar soldaten niet uitgezonderd, omdat ook zij evengoed mensen
zijn als wij en het werkelijk bittere lot op het meer met ons hebben gedeeld en
door hun inspanningen veel aan onze redding hebben bijgedragen.
[2] Weliswaar zijn wij nu - Jehova, de
Heer, zij alle lof en alle eer! - heel opgewekt en vol goede moed, en ik ben
ook van mening dat wij er tegenover een Romeinse rechter van deze plaats heel
goed vanaf kunnen komen - maar het lijkt nu nog niet de tijd te zijn om ons al
te zeer door goede hoop in beslag te laten nemen.
[3] Het zou derhalve toch raadzaam
zijn om nader te bespreken wat wij de rechter, voor wie wij morgen vast en
zeker geleid worden, voor antwoorden zullen geven op zijn vragen over onze
onderneming in deze streek, die per slot van rekening zonder toestemming van
Rome totaalonrechtmatig is; want ik vertrouw de landelijke rust van deze nacht
echt nog niet volkomen, ondanks de goede hoop die jij, mijn vriend (d.i. de
commandant) zojuist onder woorden hebt gebracht.
[4] Ik heb de indruk dat wij morgen
een niet minder erge storm te verduren zullen krijgen -zij het ook niet op het
meer. Daarom zou het ons nu echt niet schaden als wij met ons nog tamelijk
heldere verstand overleggen hoe wij onszelf uit deze fatale toestand kunnen
helpen.'
[5] De commandant zei: 'Maar vriend,
wat kan zo'n overleg en bespreking ons nu baten en helpen? Is het dan nog niet
dieper tot je doorgedrongen, dat daar in het herenhuis mensen zijn die ook onze
meest geheime gedachten wellicht al weten, nog voordat wij ze in onszelf hebben
gedacht?
[6] Kijk, mensen die men morgen voor
een strenge rechtbank willeiden, trakteert men bij de harde Romeinen nooit op
zulk brood en dergelijke wijn, maar op heel armzalig brood en slecht water, op
boeien en donkere kerkers en nog andere huiveringwekkende dingen; want
tegenover misdadigers kennen de Romeinen nooit ook maar het minste vonkje
menselijkheid. Laten we nu dus ook geen woord meer spreken over wat wij voor
geen geld ter wereld meer kunnen veranderen.
[7] Het zou mijn wens zijn om die
beroemde Nazarener te ontmoeten en met hemzelf over deze kwestie te praten;
alleen hij zou ons allemaal het beste kunnen helpen! Ik stel al mijn vertrouwen
op hem!'
[8] De overste zei: 'Ja, dat zou
natuurlijk heel goed zijn, als hij hier inderdaad ook aanwezig zou zijn! Maar
wat, als hij uiteindelijk toch niet aanwezig is?'
[9] De commandant zei: 'Dan zal er
zonder mankeren een ander als zijn afgezant aanwezig zijn, die in zijn geest
handelt en rechtspreekt. En met hem zal zeker een verstandig en waarachtig
woord te spreken zijn. Laten we nu dus maar zo vrolijk en opgewekt mogelijk
zijn; want vandaag hebben we toch al meer dan genoeg doorstaan en zijn in de
storm waarlijk zo goed als tien keer gestorven! ,
[10] Toen de commandant dit had gezegd
kwam er, door Mij gezonden, nogmaals een dienaar van Marcus naar de gezanten
van Herodes toe, maar deze keer zonder brood en wijn.
[11] Toen hij bij de verblufte
dienaren van Herodes aankwam, zei hij op vragende toon tegen hen ( een dienaar)
: 'Wie van jullie is de moedige commandant, die de naam Leander draagt?'
[12] De commandant zei: 'Vriend, dat
ben ik! Wat is er aan de hand? Wat moet er gebeuren?'
[13] De dienaar zei: 'Luister! Degene
op wie jij je vertrouwen stelt en met wie jij graag zou willen spreken, is hier
en Hij wil dat je naar Hem toe komt en dat Hij met jou spreekt! Volg mij dus
naar het herenhuis!’
[14] Aanvankelijk was de commandant
zeer verrast door deze uitnodiging.
[15] De overste wist zich van louter
angst geen raad en zei halfluid bij zichzelf 'O, ik had wel gedacht dat onze
zaak slecht zou aflopen!'
[16] De dienaar zei: 'Wat maak je je
bang voor niets voor de grootste en hoogste Weldoener van de mensen?! Wie in
Hem gelooft, op Hem bouwt en Hem vertrouwt, gaat nooit verloren! Kom nu met mij
mee, commandant Leander; want de Heer wil alleen maar met je spreken!'
[1] Na deze woorden van de dienaar
werd het iedereen lichter om het hart.
[2] De commandant ging direct met de
dienaar mee naar het herenhuis, waar deze hem direct bij Mij bracht en tegen
hem zei: 'Kijk, dat is de Heer!'
[3] Nu boog de commandant diep voor
Mij en zei: 'Heer! Wees niet alleen mij, maar ook de andere zondaars genadig en
barmhartig! Want wij waren immers alleen maar blinde en zwakke knechten van de
boze Herodes omdat hij ons onder veel dwang in zijn dienst heeft genomen -
alleen, vandaag hebben wij besloten hem nooit meer te dienen en we zullen u
ook eeuwig nooit meer achtervolgen. Ja, als het mogelijk is, zouden wij u vanaf
vandaag of morgen ten dienste willen staan, maar nooit meer de slechte en
domme trotse Herodes!' ,
[4]. Ik zei: 'Leander, Ik vergeef
jullie je zonden! Wie in Mij gelooft en volgens Mijn leer leeft en handelt, zal
niet verloren gaan!
[5] Mijn leer bestaat heel eenvoudig
uit het volgende: Erken de ene, enig ware God en Heer, en dus ook Mij, omdat Ik
vanuit Hem in deze wereld kom en Zijn geest in Mij draag, en heb de ene God
boven alles lief en je naaste als jezelf, dan zul je het eeuwige leven
ontvangen!
[6] Zoals jouw vertrouwen de weg naar
Mij heeft geopend, zo zal ook jouw geloof in Mij de weg naar het eeuwige leven
ontsluiten.
[7] Maar jij kent ook de wetten die
God op de Sinaï door Mozes aan het volk Israël heeft gegeven; houd je daaraan
en niet meer aan je vele valse, dode goden en andere zeden en gebruiken; dan
kun je een goed instrument in Mijn rijk worden!'
[8] Vol van vreugde zei de commandant:
'O Heer, waar gaat u uw rijk vestigen? Waar is uw burcht, opdat ik daar morgen
heenreis en u daar als dappere soldaat mijn diensten aanbiedt?'
[9] Ik zei: 'Luister! Mijn rijk, dat
Ik nu weer opnieuw vestig onder de mensen op deze aarde, is geen aards rijk
zoals dat van een koning, die jij "hebt gediend en waarvan er nog legio
zijn op de hele aarde, maar Mijn rijk is een geestelijk rijk en is niet met
allerlei pracht en praal zichtbaar voor de ogen van het lichaam; want het
bestaat inwendig in de mens en de sterke burcht, die eeuwig nooit door een
macht overwonnen kan worden, is het gelovige, liefdevolle hart dat vol
vertrouwen is en zonder hoogmoed, zonder afgunst of jaloezie, zonder leugen en
bedrog, maar in plaats daarvan vol deemoed, zachtmoedigheid, geduld en
barmhartigheid; daarin zal Ik, de ene en enig ware Heer en Koning van alle bestaan
en leven, Mijn intrek nemen bij ieder mens wiens hart en gemoed die genoemde
eigenschappen zal bezitten.
[10] Als je bij Mij als soldaat in
dienst wilt treden, moet je dus in de burcht die Ik je nu heb getoond, uit vrije
wil en vol geloof, vertrouwen en volliefde voor God en je medemensen vertrouwd
raken met Mijn leer!
[11] Dat begrijp je nu natuurlijk nog
niet in het volle licht van de waarheid; geloof, leef en handel echter maar met
alle ijver volgens wat jij gelooft, dan zal de geest van Gods eeuwige liefde in
jou ontwaken en je in alle waarheid binnenleiden, en pas in het licht van die
waarheid zul je Degene herkennen die dit nu tegen je heeft gezegd. En als je
Hem geheelovereenkomstig de waarheid herkend hebt, zal alles wat je nu nog een
diep verborgen geheim toeschijnt ook allemaal duidelijk en meer dan zonneklaar
voor je worden. Verkondig dat ook aan je metgezellen!'
[12] Na deze woorden van Mij was de
commandant Leander totaal verbluft en zei: 'O Heer en Meester! Zoals U heeft
nog nooit een mens op deze aarde gesproken! Ik heb zeker niet alles ten volle
begrepen; maar zoveel is mij uit Uw woorden wel duidelijk geworden, dat U geen
kroon en scepter van deze wereld nastreeft, maar alleen dat alle mensen weer terugkeren
naar de aloude, reeds sinds zeer lange tijd verloren gegane waarheid van het
meest innerlijke geestelijke leven.
[13] onze oude wijzen hebben dit
verloren gegane rijk van de volle, levende waarheid weliswaar met grote ijver
gezocht en er hier en daar ook sporen van gevonden; maar zelfs de meest wijze
onderzoeker heeft de omineuze sluier van onze Isis niet kunnen oplichten.
[14] Maar U, o Heer en Meester, bent
de ware Isis Zelf en licht de dichte sluier nu voor ons mensen op, en dat is
naar mijn mening het ware, geestelijke levensrijk, dat U nu onder ons mensen op
deze aarde sticht en waarvan U de enig ware Heer en Koning bent, in Uw geest
was en voortaan ook zult blijven. Want als de liefde, de waarheid en het leven
een en dezelfde kracht is, dan is het leven even onvergankelijk en
onvernietigbaar als de waarheid als zodanig eeuwig waarheid moet blijven.
[15] Tot zover heb ik de betekenis en
geest van de woorden opgevat die U tot mij, onwaardig mens, hebt gericht; een
verdergaand en dieper doordringend licht verwacht ik van de liefde en genade
van Hem, die de enige echte en volkomen waarachtige Koning van het rijk van
het innerlijke, geestelijke leven IS.
[16] Maar nu is het de vraag wat wij
met die slechte en meer dan domme Herodes moeten doen! Hoe kan die wellusteling
zelfs maar op het idee komen om de meest liefdevolle Wederbrenger van de
waarheid des levens van alle mensen in zijn machteloosheid te vervolgen?! O,
die stekeblinde schurk!'
[17] Ik zei: 'Laat Herodes maar met
rust en bekommer je niet meer om hem; want zijn luister zal weldra volkomen ten
einde zijn!
[18] Wat jouw overste echter heeft
besloten ten aanzien van het vergoeden van de vier gezonken schepen van de
burgers van Tiberias, dat moet hij ook ten uitvoer brengen, en Ik zal hem met
de macht van Mijn wil ondersteunen; in de toekomst zal hij niet veel soldaten
meer uitzenden, die de Waarheid met boeien moeten binden en tenslotte zelfs
moeten doden en volkomen vernietigen!’
[19] Diep ontroerd bedankte de
commandant Mij voor deze opdracht aan de overste, en hij beloofde Mij dat de
uitvoering van Mijn wens niet achterwege zou blijven.
[20] Daarop vroeg hij Mij echter ook
wat de overste gerechtigd was te ondernemen, en wel uit naam van de
achtergebleven weduwen en wezen, in Verband met de honderd dertig in het meer
verdronken soldaten, die toch ook mensen waren en zich onder dwang naar de wil
van die woesteling moesten voegen en, zoals bekend, tegen de meest armzalige
soldij; want de soldaten, die Herodes zeer toegewijd en trouw waren en zijn
lijfwacht vormden, hadden van hem de begunstiging ontvangen om net als iedere
andere staatsburger in het huwelijk te treden. En nu de soldaten er niet meer
zijn, wie zal nu dan hun vrouwen en kinderen onderhouden en voeden?'
[21] Ik zei: 'De verdronken soldaten
waren als afgerichte jachthonden, die geen liefde en erbarmen hadden tegenover
mensen, die zij in naam van Herodes maar al te vaak zonder noodzaak of opdracht
kwelden om zichzelf een aanzienlijke schadeloosstelling voor hun karige soldij
te bezorgen; de laatste tijd zijn hun praktijken in het geheim al zo erg
geworden, dat degenen die maar al te vaak door hen onder druk werden gezet echt
vertwijfeld zijn geraakt.
[22] Door hun geheime praktijken,
waarover niemand bij een rechtbank zijn beklag durfde te doen uit vrees
naderhand nog erger door hen gekweld te worden, hebben ze veel schatten
verkregen, en hun nabestaanden hebben meer te besteden dan jij en je overste.
Wat ze hebben, hebben ze goed opgeborgen, en het zou voor een wereldse rechter
nauwelijks mogelijk zijn om hen tot de bekentenis te brengen dat ze
onrechtmatige goederen bezitten.
[23] Maar Herodes moet aan degenen die
door zijn trouwe jachthonden vaak erg onderdrukt zijn, de schade vergoeden,
omdat hij nagelaten heeft zijn jachthonden die strenge wetten te geven, volgens
welke zij niet naar eigen willekeur met de arme onderdanen hadden mogen omgaan!
Bovendien vond hij het zelfs ook wel goed, als hij soms iets hoorde over de
geheime praktijken van zijn jachthonden; want daardoor hoefde hij immers geen
betere soldij uit te betalen.
[24] Die vreselijke jachthonden hebben
uiteindelijk hun verdiende loon gekregen, en Herodes moet alleen de door hen
toegebrachte schade vergoeden, waar de overste heel goed voor zal kunnen
zorgen. En nu kun je weer naar jullie hut gaan, waar je vol verlangen verwacht
wordt. Morgen zullen we elkaar weerzien.'
[25] De commandant bedankte Mij heel
uitbundig voor Mijn onderricht en geduld, en begaf zich toen geheel getroost
naar zijn metgezellen en vertelde hun alles wat hij van Mij had gehoord.
[1] Het valt gemakkelijk voor te
stellen wat het verhaal van de commandant bij de overste en ook bij de anderen
teweegbracht.
[2] Het meest zette echter de beschrijving
van de honderd dertig verdronken soldaten de overste aan het denken en dat
maakte hem mismoedig; want hij had deze trouwe dienaren van Herodes nog niet
eerder van die slechte kant leren kennen. Maar nu zag hij aan veel dingen, die
hij bij hen had waargenomen, toch veel wat hem tijdens het verhaal van de
commandant was gaan opvallen, en hij zei dan ook (de overste): 'Ja, ja, de
grote, van Zijn zuiver goddelijke, alles doordringende geest vervulde
Nazarener heeft volkomen gelijk; want nu beginnen mij een groot aantal dingen
duidelijk te worden, die ik van tijd tot tijd bij de genoemde soldaten heb
waargenomen. Ze kregen van Herodes maar een lage soldij; alleen bij het
invorderen en afpersen van belastingen mochten ze van iedere honderd
zilverstukken er één voor zichzelf houden. Hun lage soldij en de weinige
zilverstukken van de belasting konden natuurlijk niet voldoende zijn om
zichzelf en een vaak talrijk gezin op echt passende wijze te onderhouden!
[3] Bovendien heb ik niet zelden de
een of ander in voorname herbergen aangetroffen, waar ze zich net als mensen
zoals wij voortreffelijk lieten bedienen. Zo heb ik hen ook verschillende
keren met wisselaars en makelaars om zien gaan; maar het viel ons allemaal niet
op, omdat ze voor het overige in hun dienst heel nauwgezet en tegenover ons en
de koning zeer trouw waren, en men hun niets ten laste had kunnen leggen. Maar
nu wordt hun snode zaak wel duidelijk, en nu begrijpen wij veel dingen die
voorheen toch wel een wat eigenaardige indruk op ons maakten.
[4] Zo heb ik ook herhaaldelijk hier
en daar allerlei klachten en stille verwensingen gehoord over de zware
onderdrukking van Herodes; maar ik en ook jullie en nog vele andere beambten en
dienaren van Herodes hebben geen acht geslagen op die klachten, omdat men wel
weet dat een mens nooit in de beste stemming is wanneer hij zijn belastingen en
andere afdrachten moet betalen aan zijn heer, die in zijn ogen een nutteloze
dienaar van traagheid is, van een geil luxe leven, van hoogmoed,
liefdeloosheid en nog veel meer andere ondeugden.
[5] Om die reden is het ook nooit tot
een onderzoek gekomen; de soldaten van Herodes hadden de vrije hand en konden,
met name bij de vaak voorkomende wettelijke invorderingen van belasting, het
volk al naargelang hun kwade willekeur onderdrukken, zonder daarbij door iemand
bekritiseerd te worden. En als er al iemand naar een Romeinse rechter ging en
zich beklaagde vanwege de grove, zware en dikwijls niet op te brengen
belasting door die ellendige Herodes, dan haalde dat weinig of niets uit;
hoogstens kreeg hij dan het advies om zich van Herodes vrij te kopen en Romeins
burger te worden.
[6] Heel veel rijken konden dat
natuurlijk wel doen en hebben dat wijselijk ook gedaan; maar wat bleef er voor
de armen anders over dan zich voortdurend op een gewetenloze manier door
Herodes te laten afpersen? Maar nu zal dit weldra heel anders worden! Zodra we
in Jeruzalem terugkeren, moet de koning zoveel mogelijk het vuur aan de schenen
gelegd worden en zal hij gedwongen worden om schadevergoeding te betalen op een
manier, waar hij nog nooit van heeft durven dromen!
[7] O, wacht maar, liefdeloze en meer
dan trotse wellusteling van een koning! Je zult ons in de toekomst met van
angst opengesperde ogen leren kennen en de reden begrijpen waarom ik je
dikwijls op een vriendelijke manier afgeraden heb om mensen te vervolgen die
kennelijk door God met een hogere geest begiftigd zijn, zolang je daar geen
opdracht van Rome voor is gegeven! - Maar hij sloeg nooit acht op die raad,
maar deed zoals hem beliefde; en nu zal hij dan ook weldra de vruchten van zijn
eigenzinnigheid te proeven krijgen, die hem zeker niet aangenaam zullen
smaken! Moge de geest en wil van de Heer en Meester met ons zijn en werken!
[8] Uit wat jij, vriend Leander, ons van
Zijn woorden hebt meegedeeld, blijkt duidelijk dat onze grote Nazarener de uit
de hemelen in deze wereld gekomen Messias is, getrouw naar waarheid volgens de
vele beloften van de profeten en toegerust met alle goddelijke wijsheid en
macht, waarin ik nu onwrikbaar geloof; want Hij heeft ons dat immers
overduidelijk bewezen, doordat Hij door de macht van Zijn alles doorschouwende
en alles kennende wijsheid en door de puur goddelijke macht van Zijn wil de
hevige storm op het meer liet ontstaan, waardoor de trouwe jachthonden van
Herodes hun beslist allang verdiende loon hebben gekregen. Hem zij dus alle
eer!
[9] Maar ook voor onszelf hebben wij
veel dingen goed te maken die wij aan onze medemensen misdaan hebben - en heil
ons, als Hij ons met Zijn liefde en genade, die Hij ons nu zo rijkelijk heeft
geschonken terwijl wij het niet verdienden, in al onze levenskrachten zal
verblijden en wij daarvoor Zijn naam voor altijd hoog loven en prijzen!
[10] Maar jullie, soldaten, die samen
met ons door Zijn genade gered zijn, moeten ook je geweten wekken en zien in
hoeverre het ook behept is met die zonden, omwille waarvan zij hun einde in het
water hebben gevonden; heb berouw over jullie zonden met het onwrikbare
voornemen om aan alle mensen waar jullie mee te maken hebben gehad, de
berokkende schade zoveel mogelijk weer goed te maken, opdat ook jullie genade
mogen vinden bij de Heer en Meester over alle dingen in deze wereld! Want n.u
hebben wij met al onze zintuigen meegemaakt dat Hij een Wezen is, dat een meer
dan groot geduld heeft met de blinde mensen; maar als de mensen ondanks alle
waarschuwingen in hun boosheid volharden en hun leven niet willen beteren, dan
loopt Zijn geduld ten einde en volgt daar onvermijdelijk de straf op.
[11] Denk goed na over wat ik als
jullie overste jullie nu heb gezegd en aangeraden; want tegen de eeuwig
werkzame goddelijke almacht kan de machteloze mens met zijn eigenzinnigheid
niets uitrichten! Wee degene die door de gerechtvaardigde toorn van God
gegrepen wordt!’
206
Het overleg van de soldaten van Herodes
[1] Na deze woorden van de overste
vermanden de tien zich en beloofden onder een plechtige eed dat ze zijn advies
zeer nauwgezet zouden opvolgen, hoewel ze zich niet bewust waren van zonden,
zoals de honderd dertig die hadden begaan; ze hadden Herodes namelijk niet op
dat terrein hoeven te dienen, aangezien ze steeds alleen maar als burcht en
paleiswachten gebruikt waren, wat de overste, de commandant en ook hun andere
superieuren wel zouden weten.
[2] De overste zei: 'Dat weten wij
wel; maar ieder mens die eenmaal iemand als Herodes dient, is net als ik een
grote zondaar. Als hij de genade van de Allerhoogste, Alwetende en Almachtige
deelachtig wil worden, moet hij zich volkomen reinigen van zijn vele zonden,
ten eerste door ze als zonden tegen de goddelijke wil te erkennen, ten tweede
door ze werkelijk te verafschuwen en te betreuren en ten derde door ze nooit
weer te begaan en de ernstige wil en het voornemen op te vatten het aan de
mensen bedreven onrecht zoveel mogelijk weer goed te maken.
[3] Ikzelf zal dat zeker doen, en ik
wens en raad ieder van ons aan het goed ter harte te nemen en te doen; want de
grote Heer en Meester heeft ons hier een meer dan grote genade en erbarming
bewezen, ten eerste alleen al door het feit dat Hij ons niet net als de anderen
in de razende golven van het meer heeft laten verdrinken en ten tweede doordat
Hij ons hier niet door de strenge Romeinen gevangen heeft laten nemen en voor
een rechtbank op leven en dood heeft laten brengen, maar ons buitengewone
vriendelijkheid heeft betoond en ons die ook in de toekomst niet zal onthouden,
als wij alles doen wat ik jullie nu volgens mijn mening heb aangeraden.'
[4] Na deze tweede goede toespraak van
de overste hieven allen hun handen op en zwoeren dat ze zijn woorden goed ter
harte zouden nemen en ernaar zouden handelen. En daarmee was de overste
tevreden.
[5] Daarop maakte de commandant echter
toch nog de volgende opmerking: 'Vriend, in het verloop van je goede en
waarheidsgetrouwe toespraak tot de tien soldaten heb je ook de opmerking
gemaakt dat iedereen die Herodes dient, als zodanig al een zondaar is! En dat
is ook volkomen waar; want hij wil enkel en alleen maar aldoor wat in de ogen
van God en de mensen onrechtvaardig is. Wie hem dus door zijn trouwe dienst,
die hij met een eed bekrachtigd heeft, helpt om zijn onrechtvaardigheid bij de
arme mensen ten uitvoer te brengen zondigt iedere keer als hij de wil van die
gewetenloze wellusteling ten uitvoer brengt.Als wij nog langer in dienst van
Herodes blijven, zal het heel moeilijk zijn om niet te zondigen.
[6] Mijn mening is daarom als volgt:
Als wij Herodes eenmaal op de besproken wijze murw hebben gemaakt en gezorgd
hebben dat hij forse vergoedingen betaalt, laten wij ons ook schadeloos
stellen en treden dan uit zijn dienst; want zoals gezegd zou hem nog verder
dienen hetzelfde betekenen als nog verder willen zondigen. - Heb ik gelijk of
niet?'
[7] De overste zei: 'Daar heb je
volkomen gelijk in, en als we dat bij hem bereikt hebben, zullen we het ook
onmiddellijk ten uitvoer brengen! Maar daarover zullen we morgen van de Heer
zeker nog wel nadere aanwijzingen krijgen; en nu ben ik van mening, nu het al
middernacht is en wij heel moe zijn geworden, dat we nu in naam van de Heer en
Meester, die ons zoveel genade heeft bewezen, ons lichaam de nodige rust moeten
gaan gunnen!'
[8] Daar waren allen het mee eens en
in het bijzonder de soldaten, die tijdens de storm hun krachten behoorlijk
hadden uitgeput.
[9] Daarop zei de commandant nog tegen
de overste, en zodoende ook tegen alle aanwezigen: 'Luister, voordat we ons aan
een volledige lichamelijke rust overgeven - hier en overal waar we ons ook
bevinden is het gewoonte dat wij in ons hart onze oprechte dank uitspreken aan
Hem, die wij als de Heer en Meester hebben herkend, voor de meer dan grote
genade en ontferming die Hij ons hier in plaats van een terechte straf in
rijkelijke mate heeft geschonken. Laten we dus zeggen: O Heer en Meester, die
vervuld bent van de volheid der goddelijke liefde, wijsheid, kracht en macht!
Wij danken U voor Uw grote goedgunstigheid en genade, die U ons grote zondaars
hier in plaats van de verdiende straf hebt geschonken, en wij vragen U voor de
hele verdere toekomst of U ons met Uw genade, liefde en erbarmen niet wilt verlaten;
want van nu af aan willen ook wij helemaal aan U toebehoren! 0, beste, grote
Heer en Meester, aan wie alle geesten, krachten en elementen gehoorzamen, neem
ook ons op als onderdanen van het rijk dat U nu voor eeuwig op deze aarde onder
de blinde mensen vestigt, en laat in het vervolg ook geen al te grote
verzoekingen over ons komen, maar sterk ons met Uw genade en erbarmen! U alleen
zij al onze liefde, eer en alle lof! Dat alles wat bestaat, leeft en ademt U
prijze! Uw naam zij geheiligd in ons!'
[10] Toen de commandant dit dankgebed
had uitgesproken, prees de overste hem daar heel erg om en ook alle anderen, en
toen gaven ze zich over aan de nachtrust. Wij in het herenhuis deden hetzelfde
en sliepen goed tot het volop ochtend was.
207
De mooie ochtend aan het meer
[1] Zoals altijd was Ik het eerst op
de been; maar ook de leerlingen werden vrijwel tegelijk met Mij wakker en
gingen samen met Mij naar buiten, en wel naar de oever van het meer, waarover
een verkwikkende ochtendbries woei die het oppervlak van het water een
lieflijke beweging gaf, terwijl de zon al bijna boven de horizon uitkwam. Op de
waterspiegel van het meer vertoonden zich hier en daar hele groepen van
allerlei soorten drijvende vogels, grotere en kleinere, die hun goed smakende
ochtendmaal zochten.
[2] De Romein, die ook al aanwezig
was, zei tegen Mij: 'Heer en Meester!
Zo'n ochtend in zo'n prachtige
omgeving verkwikt en versterkt het hart en gemoed van de mens buitengewoon
-maar daarbij moet ik de aanmerking maken dat de ochtend, die juist de mooiste
en aangenaamste tijd van de dag is, steeds het kortste duurt; want zodra de
lieve zon boven de horizon is gekomen, begint ook de dag met zijn steeds
toenemende saaie eentonigheid al, en die duurt dan met weinig afwisseling voort
tot de avond. O, als er op aarde toch eens een land zou zijn, waar de ochtend
als het ware eeuwig zou voortbestaan, dan zou ik daar willen leven en mij
voortdurend over het leven verheugen! Deze kortdurende ochtenden van ons
hebben mijn gemoed al heel vaak met een soort weemoed in plaats van met vreugde
vervuld. O Heer en Meester, bestaat er nergens op deze aarde een land, waar de
ochtend tenminste langer duurt dan hier bij ons?'
[3] Ik zei: 'Nu heeft toch nog een
beetje de heiden met zijn eeuwige Aurora uit jou gesproken! Heb je gisteren het
onderricht van Rafaël over de aarde en haar verschillende verschijnselen niet
gehoord en overeenkomstig de noodzakelijke waarheid opgevat? Bij de orde die
voor deze aarde is vastgesteld kan er toch onmogelijk een land met een eeuwige
ochtend bestaan!
[4] Ja, in Mijn rijk in het andere
leven zal er wel een eeuwige ochtend zijn; maar waaruit die zal bestaan, zou
jij nu nog veel minder kunnen vatten dan je Rafaëls uitleg hebt begrepen. Maar
als je op deze aarde langer van de ochtend wilt genieten, ga dan altijd een
paar uur eerder naar buiten, dan zul je meer dan drie uur van de ochtend kunnen
genieten!
[5] Bovendien heeft iedere dag op
ieder moment zijn aangename en onaangename kanten, evenals de avond en ook de nacht;
het komt er bij de mens alleen maar op aan, met welke ogen van zijn gemoed hij
iedere tijd van de dag bekijkt.
[6] Kijk, nu gaat juist de zon op en
de heerlijkheid van de ochtend duurt nog voort en zal nog meer dan een uur
voortduren, en dus kun je je nog verder verheugen over de bekoorlijkheid van de
ochtend! Daarna zal de ochtend langzaamaan in de volle dag overgaan, en jij
zult je op de dag des levens evenzeer verheugen als nu op de jonge ochtend;
laat op deze aarde de aloude inrichting dus maar mooi zonder commentaar
voortbestaan, want die is heel goed en zeer doelmatig.
[7] Als op deze aarde de mensen vanuit
hun vrije wil ook maar even goed waren als de aloude inrichting van de aarde,
zou er voor velen reeds hier een ware, geestelijke levensochtend zijn, waar
ieder mens vóór alles naar zou moeten streven! - Heb je deze heel natuurlijke
woorden van Mij goed begrepen?'
[8] De Romein zei: 'Ja, hoge Meester
en Heer, ik dank U voor deze les! Nu is ook de dag met zijn veelvuldig
afwisselende verschijnselen voor mij vol vreugde.'
208
Een gesprek over de trekvogels
[1] Na dit heel natuurlijke gesprek
van ons kwamen ook onze Grieken met de arts uit Melita en allen die hier
aanwezig waren, en ze verheugden zich over de mooie ochtend, al was die in deze
tijd vaak ook koeler.
[2] De waard uit Jesaïra, die ook nog
voortdurend aanwezig was, en de ons bekende bootslieden bekeken het afgedekte
schip, dat tijdens de nachtelijke storm de soldaten van Herodes naar de oever
had gebracht, die nu nog in hun hut rustten, en ze verbaasden zich erover dat
dit schip, dat toch al tamelijk oud en absoluut niet stevig gebouwd was, niet
samen met de andere vier gezonken was.
[3] De ene bootsman zei tegen de
waard: 'Vriend, daar op de oever staat de Redder! Al zou dit schip zou nog tien
keer zo miserabel zijn als nu, dan zou de wil van de Heer het beslist toch nog
gered hebben!'
[4] De waard prees de bootsman en gaf
hem gelijk.
[5] Kisjonah vroeg aan Rafaël wat het
te betekenen had dat er deze herfst zoveel watervogels voor het merendeel bij
de oevers waren neergestreken, waaronder enkele soorten, die men anders slechts
uiterst zelden in kleine aantallen op het Meer van Galilea had waargenomen.
[6] Rafaël zei: 'Vriend, dat heeft
niets anders te betekenen dan dat ten tijde van hun grote trek vanuit de grote
meren en zeeën van het hoge noorden een heel andere wind waaide dan gewoonlijk
in die tijd; en door die wind, die voor de tijd van de trek van deze vogels
ongewoon was, komt het dat dit meer nu rijker met deze dieren bevolkt is dan
anders. Een ander heel natuurlijk gevolg van dit verschijnsel is, dat de winter
van dit jaar heel zacht zal worden -anders waren deze vogels wel verder naar
het zuiden getrokken om daar hun verblijfplaatsen voor de winter te zoeken.
Achter dit geheel natuurlijke verschijnsel zit dus helemaal niets bijzonders en
opmerkelijks.
[7] De Grieken, waarvan er nogal veel
aan dit meer wonen en die goed de kunst verstaan deze vogels te vangen, zullen
hun grote aantal wel verminderen, want deze vogels zijn ware lekkernijen voor
hen, en ze kunnen ook hun veren goed gebruiken en verwerken. En dat, vriend, is
nu ook wel alles wat deze vogels betreft!'
[8] Kisjonah zei: 'Zouden wij Joden
eigenlijk ook geen jacht mogen maken op deze vogels en ze net als de Grieken tot
ons nut aanwenden?'
[9] Rafaël zei: 'O ja zeker, als
jullie wisten hoe je ze moet vangen en dan als een lekkernij moet bereiden!
Maar aangezien jullie nog een groot aantal zeer reine spijzen van allerlei
soort bezitten en je daarmee kunnen verzadigen, moeten jullie, tot er een tijd
van nood komt, deze wilde vogels maar door de armere Grieken voor hun tafel
laten vangen en klaarmaken om te eten, evenals de zwijnen, hazen, gazellen,
herten en nog meer ander wild!'
[10] Hiermee was onze Kisjonah
helemaal tevreden en verloor zijn verlangen om dergelijke vogels voor zichzelf
te vangen.
[11] Terwijl alle aanwezigen nog over
het een en ander spraken, kwamen ook onze mensen uit Joppe naar ons toe aan de
oever, drongen zich naar Mij toe, bogen diep voor Mij en bedankten met hoog
opgeheven handen voor de genezing van gisteren en voor de onverwacht
vriendelijke opname en verzorging.
[12] Ik zei tegen hen: 'Jullie doen er
goed aan dat jullie Mij daarvoor bedanken; maar dank Mij in het vervolg alleen
in jullie hart zonder uiterlijke gebaren, en leef en handel steeds volgens
Mijn leer, dan zal dat Mij aangenamer zijn dan het diepe buigen, opheffen van
de handen en die vele luide woorden! -Hebben jullie dat allemaal goed
begrepen?'
[13] De visser die op Cyprus geboren was,
zei: 'O Heer en Meester vol goddelijke kracht, macht en wijsheid, wij hebben
Uw ware en wijze raad door Uw liefde en genade nu goed begrepen, in ons gemoed
als goddelijk raad aangenomen en we zullen er in het vervolg ook naar handelen;
maar sta mij toe, o Heer en Meester, een opmerking ter verontschuldiging te
maken!'
[14] Ik zei: 'Spreek dan en lucht je
gemoed!'
[15] De visser zei: 'Het is meer dan
waar dat een mens die echt gelooft, zoals wij, dat U - hoewel U voor ons een
zichtbaar mens bent en een vleselijk lichaam hebt -toch met Gods eeuwige geest
geheel en al één wezen en een en dezelfde persoonlijkheid bent, alleen in de
innerlijke stilte van zijn gemoed en hart tot U kan bidden en U kan danken
zonder uiterlijke gebaren; U zult dan zijn bede zeker horen en ook verhoren en
Uw welbehagen hebben aan die stille, maar geestelijk levende, ware dank. Maar
kijk, wij mensen zijn al van kind af aan gewend om onze beden en dankzeggingen
vergezeld te doen gaan van uiterlijke gebaren om voor de mensen, aan wie wij
iets vragen of die wij voor een ontvangen weldaad bedanken, overeenkomstig de
vanouds gebruikelijke gewoonte ook uiterlijk zichtbaar te maken wat wij levend
en waarachtig in onszelf voelen.
[16] En als wij vaak genoodzaakt zijn
om onze knieën te buigen voor mensen, die toch onze gelijken zijn, dan geloof
ik dat het nog onuitsprekelijk veel passender is om voor de Heer van eeuwigheid
onze knieën en ons hele lichaam te buigen; want ook ons lichaam is alleen Zijn
werk en het is de drager van de levende ziel die, als ze zich teveel overgeeft
aan de begeerten van haar vlees, bedorven kan worden. Als ze echter haar
lichaam aanpast aan haar hoge innerlijke, geestelijke streven en het tegelijk
met zichzelf vergeestelijkt, dan kan ze daardoor toch waarschijnlijk niet in
strijd met Uw orde handelen, die de macht en de kracht van Uw eeuwige
goddelijke wil is, en U daarmee op een of andere wijze onwelgevallig worden?'
209
De gevaren van de ceremoniële godsdienst en ceremonieel bidden
[1] Ik zei: 'Vriend, je hebt nu heel
goed gesproken en Mijn hart heeft zich verkwikt aan de bedoeling van jouw
woorden! Het is dus ook juist als de mens die om iets bidt en dankt, zich
daarbij zo gedraagt als jij nu uiteengezet hebt; maar dan zou de mens ook
steeds volkomen in jouw gezindheid moeten blijven, en alleen aan het innerlijk
de ware waarde van het leven toekennen en het uiterlijke alleen in zekere zin
als een last met zich meeslepen en het ondergeschikt maken aan zijn innerlijke
kracht; het op die manier bidden, danken en vereren zou, zoals gezegd, heel
juist en goed en Mij welgevallig zijn.
[2] Maar de mensen blijven niet zoals
jullie nu ten overstaan van Mij zijn. Ze beginnen maar al te gauw een grotere
waarde te hechten aan de uiterlijke gebaren dan ze overeenkomstig de waarheid
van het innerlijke leven zouden moeten doen, en ze beschouwen het enig ware
innerlijke, dat niet vergezeld gaat van het uiterlijke, als niet voldoende en
tenslotte zelfs als waardeloos; en dan komt het gemakkelijk zover, dat bepaalde
zogenaamd ingewijde en door God uitverkoren en geroepen priesters het volk
beginnen te misleiden door te zeggen dat het voor een gewoon mens voldoende is
om alleen het door hen voorgeschreven uiterlijke in acht te nemen en hoog te
vereren. Want volgens hen is het eigen innerlijke woord, dat de mensen zelf in
biddende of dankende zin tot God richten, zonder enige waarde in Gods ogen en
richt het niets uit, omdat God daar niet alleen absoluut geen welbehagen maar
enkel een terecht misnoegen aan beleeft, aangezien een dergelijk eigenmachtig
innerlijk bidden, vragen en danken door God als een brutaliteit en godslastering
wordt beschouwd.
[3] En waar leidt dat tenslotte toe?
Kijk, de mensen verwijderen zich steeds meer van God, in plaats van Hem in hun
hart, in de liefde en in het ware, levende geloof en vertrouwen steeds meer te
naderen! De vertrouwelijke, ware en zuivere liefde wordt veranderd in een
spookachtige vrees en het levende geloof in de waarheid in een duister heidens
bijgeloof, waarbij .het een trage en tot ieder bedrog in staat zijn de
priesterkaste in aards opzicht heel goed gaat. Daarbij versmachten de
zogenaamde gewone mensen vaak radeloos in allerlei geestelijke nood en
vertwijfeling, duisternis, armoede en blindheid, waarbij dikwijls ook hun
lichaam niet meer de voeding kan verschaffen die het nodig heeft; want de
zogenaamd als enigen door God geroepen priesters, die zich als vliegen
vermeerderen en traag en werkschuw zijn, terwijl ze het arme volk allerlei
beloften doen over hemelse vreugden aan gene zijde en nog vaker gruwelijk
bedreigen met eeuwige helse straffenkwellingen en pijnen, en zo werkelijk
alles voor hun mond wegroven en daarmee hun buik vetmesten, zoals je dat nu
zowel bij de Farizeeën alsook bij alle heidense priesters kunt zien.
[4] En kijk, dat ontstaat allemaal zo
geleidelijk aan uit de uiterlijke gebaren bij het vragen, danken en bidden, die
aanvankelijk natuurlijk heel onschuldig en zelfs zedelijk passend lijken te
zijn; en dan moet God uiteindelijk door de mond van nieuw opgewekte profeten
weer tot de mensen roepen en schreeuwen: 'Kijk, dit volk eert Mij met de lippen
en met ijdele en loze wereldse ceremoniën -maar hun hart is verre van Mij!'
[5] Onthoud dus het volgende en maak
het tot een bestendige leidraad voor jullie leven: God is in Zichzelf een
geest, vol liefde, waarheid, wijsheid en macht, onveranderlijk sinds
eeuwigheid, en kan dus ook alleen maar aanbeden worden in de geest en in de
waarheid, die inwendig in de mens is.
[6] Als iemand dus een verzoek heeft,
namelijk of God, de enig ware Schepper en Vader van alle mensen en engelen, hem
bij het een of ander wil helpen, dan moet hij met zijn verzoek niet naar een
tempel of een synagoge en ook niet naar een priester gaan, maar zich afzonderen
in een kamertje -en met name dat heel stille kamertje van zijn hart -en daar
tot God bidden en Hem, de meest liefdevolle Vader, om de juiste hulp vragen.
Dan zal de Vader, die alles zelfs in het diepst verborgene hoort en ziet, aan
degene die alleen op die manier op de juiste manier en in de geest der waarheid
levend bidt, altijd graag geven waar hij met recht om heeft gevraagd, daar
kunnen jullie allemaal volledig van verzekerd zijn. Maar op een gebed, dat
openlijk en in het bijzijn van de mensen ten toon wordt gespreid, waarbij het
hart dikwijls heel weinig voelt, zal de Vader in de hemel nooit Zijn almachtige
'amen' uitspreken.
[7] Begrijp dit alles en onthoud het
buitengewoon goed, en handel er ook naar, als jullie je nakomelingen niet tot
een nog duisterder heidendom willen zien overgaan dan nu op deze aarde overal
onder de mensen gewoon is.
[8] Het bevallige maken van gebaren
kan voor ijdele, blinde, trotse en eerzuchtige mensen weliswaar iets van
waarde lijken; maar bij Degene die de eeuwige liefde en waarheid Zelf is en
altijd het diepste innerlijk en waarachtig in de geest levende doorschouwt,
geldt niet het gebaar, maar alleen de levende, meest innerlijke waarheid des
levens.
[9] Als jullie de Vader om iets
vragen, vraag Hem dan niet zozeer om de goederen van deze aarde, waar de
blinde en dwaze heidenen en ook de godvergeten Joden en Farizeeën naar
streven, maar vraag Hem veeleer om de onvergankelijke schatten voor ziel en
geest, dan zullen die niemand onthouden worden. Wat echter de goederen betreft
die voor het tijdelijke levensonderhoud noodzakelijk zijn, die zullen er
zonder meer vrij bij gegeven worden aan iedereen die zijn streven en vragen en
zoeken alleen richt op het rijk Gods en de liefdevolle gerechtigheid daarvan.
[10] Wie sterk in de geest en derhalve
in het rijk Gods is geworden, zal ook een heer zijn over de dingen van de
wereld en zal nooit een groot gebrek aan voedsel voor zijn lichaam hoeven te
verduren; maar het is beter - ook voor degenen die in de geest gewekt zijn - om
te zwelgen in de goederen van de hemelen Gods en zich tevens een klein gebrek
aan goederen van deze aarde te laten welgevallen. - Onthoud dat ook en neem het
metterdaad in acht!'
210
Het gericht van de hardvochtigen aan gene zijde
[1] (De Heer:) 'Vergaar dus altijd schatten
die niet door motten stuk geknaagd en niet door roest en ontbinding vernietigd
kunnen worden.
[2] Hoed jullie voor de goederen en
schatten van deze wereld; want daarin rust de slechte geest van verleiding tot
alle zonden!
[3] Als jullie tot God bidden en in je
hart zeggen: 'Vader in de hemel, leid ons niet in verzoeking!', zeg, denk en
wens dan dat Hij jullie niet ruim voorziet van veel aardse goederen en
schatten, maar vraag Hem alleen om het dagelijkse brood, dan zal Hij het
jullie niet onthouden, aangezien Hij het beste weet wat jullie nodig hebben.
[4] Als jullie volgens Mijn leer God
boven alles liefhebben en zodoende ook elkaar zoals iedereen zichzelf liefheeft
en in alle opzichten voor zijn eigen welzijn zorgt, zullen jullie je onder
elkaar nooit over een of andere nood hoeven te beklagen; want nood en armoede
onder de mensen op deze aarde ontstaan enkel en alleen door hun wederzijdse
liefdeloosheid - en die is steeds het gevolg van ongeloof of duister bijgeloof.
Want wie het geloof in de ene, eeuwig enig ware God niet heeft -hoe zou die Hem
dan moeten eren en boven alles liefhebben en vanuit die liefde zijn naaste als
zichzelf?
[5] Iemand die ruimschoots van aardse
schatten is voorzien ziet zijn arme naaste wel; maar omdat hijzelf geen gebrek
hoeft te lijden, zegt hij: 'Ik ben verzorgd, wat gaan de anderen mij aan! Laat
iedereen voor zichzelf zorgen, dan zal hij geen gebrek hoeven te lijden!'
[6] Maar tegen zo iemand zal Ik later
zeggen: 'Waarom heb je zo overmatig alleen voor jezelf gezorgd en daardoor aan
anderen onttrokken wat hun van Mij uit toegekomen zou zijn? Daarom zul je nu,
in Mijn rijk, verlaten zijn en je alle armoede en gebrek moeten laten
welgevallen!’
[7] En als hij zich dan zal
verontschuldigen met de opmerking dat hij niet in Mij heeft geloofd, omdat
niemand hem op de juiste manier van Mij op de hoogte heeft gebracht, zal Ik
tegen hem zeggen: 'Wie heeft jou dan op de hoogte gebracht van een recht,
volgens welk jij, omdat je sterker bent, de goederen van de aarde hebt
onttrokken aan je medemensen, die eenzelfde recht hadden op een voor hen
noodzakelijk bezit, en ze voor jezelf hebt opgehoopt? Had je niet moeten
handelen volgens het juiste inzicht en het recht, dat door de inrichting van de
aarde en haar natuur voor ieders ogen en oren luid verkondigd wordt, aangezien
je toch duidelijk had moeten waarnemen dat de aarde met haar goederen er niet
voor jou alleen, maar ook voor alle andere mensen is en moet zijn?!
[8] Omdat je geen acht hebt geslagen
op wat je inzicht je moest ingeven, zal er hier in Mijn rijk ook geen acht
geslagen worden op jouw zielennood en armoede!
[9] Als je echter zegt datje niet in
een enkele ware God hebt kunnen geloven, omdat niemand jou op de juiste manier
op de hoogte heeft gebracht, dan zal Ik je zeggen: 'Kijk eens wat een
verschrikkelijke leugenaar je toch bent! Denk je soms dat de mensen die
werkelijk van Gods geest vervuld en verlicht zijn, net als de aanjou gelijke
wereldse brassers overlopen van alle schatten en goederen van deze aarde? O,
dan vergis je je toch wel heel erg!
[10] Ze zijn als arme en behoeftige
mensen aan de deur van jouw huis gekomen en hebben je bericht willen brengen
van de ene, enig ware God, maar je hebt hen niet bij je laten komen, uit de begerige
vrees dat je hun daar iets voor moest geven of uiteindelijk vrijwillig zou
geven, als je mogelijkerwijs door hen bekeerd zou worden tot het onwrikbare
geloof in de ene, enig ware God.
[11] Maar om te zorgen dat je je niet
door een eventuele bekering gedwongen zou kunnen voelen hun iets te geven, heb
je je ook liever helemaal niet laten bekeren en heb je vanwege jouw gierigheid
geen waar bericht over de ene, enig ware God willen ontvangen door middel van
een door Gods geest verlicht mens.
[12] Als dat nu zo is en niet anders
-hoe kun je je tegenover Mij dan verontschuldigen door te zeggen dat jij geen
acht kon slaan op je arme medemensen, omdat je in je onwetendheid over God
geen verplichtingen tegenover hen hebt opgemerkt! Op deze manier heb je in het
eerste geval het recht van de natuur, waar zelfs alle betere heidenen zich naar
richten, door je gierigheid met voeten getreden, maar in het tweede geval,
waarin je je verontschuldigt tegenover Mij, ben je een leugenaar. Hier zul je
dus het loon van de gierigheid en dat van een leugenaar ontvangen, en voortaan
zal er door Mijn uitverkorenen net zo aan jou gedacht worden als jij in de
materiële wereld aan een enig ware God hebt gedacht en zoals jij die boven
alles hebt liefgehad, alsook je medemensen!'
[13] Het zaad voor de ware kennis van
God en het levende geloof in Hem is in de eerste plaats de liefde voor de
naaste, en daarin ook de zuivere liefde voor God.
[14] Als iemand echter al zo
hardvochtig is dat hij zijn arme naaste, die hij wel kan zien, niet met liefde
tegemoet kan treden -hoe zal hij in zijn verstokte zielenblindheid God dan lief
kunnen hebben, die hij onmogelijk kan en wil zien en gewaar worden?
[15] Kijk, zo zal geen enkele
onboetvaardige zondaar zich later tegenover Mij kunnen verontschuldigen,
aangezien het ieder mens van Mij uit gegeven is de waarheid en het goede
daarvan te leren kennen -voor de heiden door de kennis van de voor het grijpen
liggende dingen en omstandigheden in het grote rijk der natuur, en voor de Jood
langs de weg van buitengewone openbaring!
[16] Daarom zeg Ik jullie nog eens:
als jullie de Vader in Mijn naam iets vragen, vraag Hem dan vooral alleen de
onvergankelijke schatten van het rijk Gods, dan zullen jullie die ontvangen, en
samen daarmee ook datgene wat jullie nodig hebben om op deze aarde te leven!
[17] Laat degene die veel aardse
goederen heeft ontvangen, die volgens de liefdeswil van de Vader beheren, dan
zal hij, door reeds op deze wereld een trouwe beheerder over kleine dingen te
zijn, in Mijn rijk over grote dingen aangesteld worden!'
[18] Na dit tamelijk lange betoog van
Mij tot de mensen uit Joppe bedankten ze Mij heel innig, maar niet meer zo erg
met behulp van uiterlijke gebaren, en in alle liefde en deemoed vroeg de visser
Mij of ze, nu ze weer volkomen gezonde en krachtige mensen waren, misschien
vandaag al de thuisreis moesten aanvaarden.
[19] Ik zei: 'Wat Mij betreft zullen
jullie niet gedwongen worden naar huis te reizen of om hier langer te blijven;
maar als zich na het ochtendmaal een gelegenheid voordoet om naar huis te
reizen, kunnen jullie die wel benutten!'
[20] Toen de visser dat hoorde, werd
hij blij; want hij brandde al van verlangen om thuis alles te vertellen wat
hij en zijn metgezellen hier allemaal hadden meegemaakt.
211
Rafaël bij de soldaten van Herodes
[1] Nu kwamen ook de soldaten van
Herodes uit hun slaaphut naar buiten en liepen naar hun schip, om te zien of
het nog wel deugdelijk en bruikbaar was om er verder mee te varen.
[2] Voordat ze echter het schip
behoorlijk in ogenschouw namen, zag de commandant ons vanaf de aanlegplaats op
een kleine verhoging van de oever bij elkaar staan, ongeveer tweehonderd passen
van hen verwijderd, en hij zei tegen de overste: 'Vriend, we zullen het
inspecteren van het schip maar overlaten aan onze trouwe soldaten; zij zullen
ook zonder ons heel goed in staat zijn te beoordelen in hoeverre het schip
bruikbaar of niet bruikbaar zal zijn. Maar wij begeven ons naar dat gezelschap
daar boven op het hogere gedeelte van de oever; want ik heb de indruk dat de
grote Heer en Meester zich daar bevindt. Ik heb gisteravond Zijn kleed goed
onthouden, en ook dat van een wondermooie jongeman. Ze zijn het vast en zeker;
laten we daarom onmiddellijk naar hen toe gaan, want dat is de hoofdzaak - al
het andere zal later wel goed geregeld kunnen worden!’
[3] De hoofdman had dat nog maar
nauwelijks gezegd of daar stond Rafaël, die hij vanuit de verte herkend had als
de mooie jongeman die hij 's avonds had opgemerkt al vlak voor hem en voor de
overste, en allebei schrokken ze van deze zo plotselinge aanwezigheid van
Rafaël; want ze konden echt niet begrijpen hoe hij over een afstand van
tweehonderd passen in één ogenblik bij hen had kunnen komen. Ze begonnen erg
bang voor hem te worden, zodat ze hem niet durfden vragen hoe hij zo snel naar
hen toe was gekomen.
[4] Maar hij sprak hen aan en zei
(Rafaël):'Waarom zijn jullie bang voor mij? Ik zie er toch niet afschrikwekkend
uit en ben ook niet van plan om jullie ook maar de minste onaangenaamheid te
bezorgen, en daarom is jullie vrees voor mij ijdel en dwaas! -Zien jullie dat
niet in?'
[5] De commandant zei: 'O bevallige
jongeman, onze zeker wel te verontschuldigen vrees voor jou is absoluut niet
zo ijdel en dwaas als jij denkt! Want als jij in enkele ogenblikken naar ons
toe was gekomen door heel hard te lopen, zou dat echt niets verrassends zijn
geweest; want een kerngezonde jongeman kan net als een opgejaagd hert snelle
sprongen maken. Maar als een bliksem daar én hier aanwezig zijn, zonder enig
geluid, dat is toch wel duidelijk een beetje veel! Ik moet nu maar bedenken
dat voor jouw -en nu ook onze - Heer en Meester niets onmogelijk is, en dan is
jouw meer dan snelle komst hierheen wel begrijpelijk voor ons; alleen zouden we
nu eerst van jou willen horen, om welke uiterst belangrijke reden de grote Heer
en Meester jou zo bliksemsnel naar ons toe heeft gestuurd!'
[6] Rafaël zei: 'Om jullie de
boodschap over te brengen dat jullie nu niet direct naar Hem toe moeten gaan!
Hij zal Zelf naar jullie toekomen en jullie meedelen wat je bij je terugkeer in
Jeruzalem in de kwestie met Herodes moet doen, en dat wil de Heer alleen aan
jullie zeggen, zonder dat er getuigen bij zijn.
[7] Maar tevens heb ik als dienaar van
de Heer nog iets te doen, wat ook direct uitgevoerd wordt. Kijk, de bodem van
jullie schip is door de harde botsing tegen deze rijk van stenen voorziene
oever flink beschadigd! Als het hier niet op een van de meest ondiepe plekken
van dit meer lag, zou het allang gezonken zijn; maar omdat het meer hier maar
een paar el diep is, kan het schip niet dieper zinken dan het al gedaan heeft.
[8] Kijk nu eens naar jullie soldaten,
hoe ze met de andere schippers, die hun hoofd schudden, overleggen wat er met
jullie lekke schip gedaan kan worden! Het water eruit hozen helpt niets; want
dat zou een even vergeefs werk zijn als wanneer iemand een beek leeg zou willen
scheppen. Want er zou immers evenveel en nog veel meer water weer opnieuw in de
beek stromen als hij eruit weg zou halen. Kom nu maar heel dapper met mij mee en
overtuig je ervan dat het inderdaad zo met jullie schip gesteld is!'
212
Rafaël repareert het beschadigde schip
[1] Daarop liepen de overste, de
commandant en ook de andere, aan hen ondergeschikte leiders en aanvoerders met Rafaël
naar het schip en troffen het tot hun leedwezen aan zoals Rafaël het hun
zojuist beschreven had.
[2] Ook de tien soldaten, die dezelfde
mening waren toegedaan als de andere aanwezige schippers, voor het merendeel
die van Kisjonah, zeiden tegen de overste: 'Heer en onze gebieder, met dit
schip zullen we waarschijnlijk acht tot tien dagen niets kunnen beginnen; het
moet eerst op het land gehesen en door vakkundige timmerlieden goed onderzocht,
daarna gerepareerd en getest worden, anders is het niet raadzaam om zich in
deze tijd met dat wisselvallige weer op dat schip op het open water van dit
toch altijd al onrustige meer te begeven!’
[3] Toen de overste en de commandant
zich daarvan overtuigd hadden, zei de commandant tegen Rafaël: 'Bevallige
vriend, je zei zojuist dat je ook zo wonderlijk snel naar ons toe was gekomen
om dit schip weer in een voor ons goed bruikbare staat te brengen! Hoe zou je
dat kunnen, terwijl al deze mensen bedenkelijk hun hoofd schudden? Met twintig
ossen zal dit schip nauwelijks aan land gehesen kunnen worden, en waar zijn
tot slot de benodigde timmerlieden?'
[4] Rafaël zei: 'Jullie oordelen net
als alle mensen naar jullie onmacht; ik oordeel echter naar de macht van God
in mij, en daarom zal ik waarlijk niet meer tijd nodig hebben om dit schip in
een bruikbare toestand te brengen, dan ik nodig had om vanuit het gezelschap
van de Heer naar beneden bij jullie te komen! Maar schrik deze keer niet zo erg
als jullie tevoren deden vanwege mijn snelle reis naar jullie toe!
[5] Kijk, vanuit de wil van de Heer in
mij wil ik nu, dat dit schip ogenblikkelijk in een uitstekend bruikbare
toestand wordt gebracht! En kijk,jullie schip is al volkomen in orde! Laat
jullie soldaten en ook de andere schippers erop stappen en het onderzoeken, dan
zullen ze niet het allerkleinste foutje ontdekken, aan de binnen noch aan de
buitenkant!'
[6] Vol opperste verbazing werd het
schip aan alle kanten onderzocht, en nergens was ook maar een foutje te
ontdekken.Van binnen was het zo droog alsof er nooit een druppel water in het
ruim was gekomen, en van buiten zag het er als nieuw en pas getimmerd uit.
[7] Na de inspectie zeiden allen: 'Dat
is een ongelooflijk groot wonder! Het is nu een schip waarmee je je ook aan de
grote zee kunt toevertrouwen!'
[8] Alle soldaten van Herodes bekeken
de vermeende jongeman met steeds grotere aandacht, en wisten niet wat ze van
hem moesten denken.
[9] Na een poosje zei de overste: 'En
- tegen -zulke mensen zou Herodes ten strijde willen trekken?! Hij, nauwelijks
een mug, tegenover duizend leeuwen?'
[10] Daarop zei Rafaël: 'Ja, ja, daar
heb je een goede, ware opmerking gemaakt! De mensen die geen waar, innerlijk
levenslicht hebben, leven in een waanlicht en ondernemen heel vaak dingen,
waarvan de uitvoering even onmogelijk is als dat iemand, die vanaf zijn
geboorte volkomen blind is, een oordeel kan geven over een kleur. Maar dat
verhindert de vele waanmensen niet om iets wat volslagen onmogelijk is, ten
uitvoer te willen brengen met alle aardse middelen die hun ten dienste staan.
En als het werk hun bij de eerste poging niet lukt, dan zien ze er toch niet
vanaf, maar hernieuwen ze hun pogingen aldoor; en als ze vaak na vele pogingen
evenveel tot stand gebracht hebben als bij de eerste, dan schrikken ze er niet
voor terug om nogmaals nieuwe pogingen te doen, net zolang tot ze daarbij hun
volledige ondergang hebben bereikt.
[11] Nu zou een dergelijk, vaak
herhaaldelijk mislukken van pogingen voor vele andere mensen toch een goede les
moeten zijn; maar nee, ze denken, woeden en handelen even waanzinnig verder als
hun steeds verongelukte voorvaderen hebben gedaan, en stevenen daarmee af op
het oude ongeluk van hun waanzinnige voorvaderen.
[12] Maar aan degene die zelf iets wil
en zich ook door niemand laat beleren, geschiedt nooit onrecht. Zijn vrije wil,
die hem door God gegeven is om zichzelf te voleinden, wordt misbruikt en stort
de mens dikwijls maar al te gauw in de afgrond van de ellende en het verderf
van zijn voorvaderen. Uit velerlei ervaringen weet de mens zeker dat hij te
gronde gaat, als hij in de voetstappen van zijn voorouders treedt en verder
wandelt op hun onbetrouwbare paden en zelfzuchtige wegen; maar, zoals gezegd,
wie geen lering trekt uit de waarheid, is zelf de schuld van zijn
onvermijdelijke ondergang.
[13] Zoals het alle boosaardige dwazen
nog is vergaan, zo zal het weldra ook Herodes vergaan, voor een deel reeds in
dit leven, en vele duizenden malen erger in de grote wereld aan gene zijde en
voor altijd!
[14] Ik kan jullie dat verzekeren,
aangezien ik de wereld aan gene zijde heel goed ken, en wel om de gemakkelijk
te begrijpen reden dat ikzelf al heel lang een burger van die grote wereld aan
gene zijde ben. Dat ik hier zichtbaar onder de mensen rondloop, werkzaam ben en
hen in naam van de Heer in woord en daad onderricht, is een grote genade van de
Heer, die nu Zelf als mens onder de mensen rondloopt, hen onderricht en hun
overal de grote dwalingen toont waar ze zich in bevinden. Daarmee weten jullie
nu ook wie ik ben, dan hoeven jullie je niet al te zeer te verbazen over mijn
daden, die voor jullie natuurlijk onbegrijpelijk zijn.'
[1] Toen Rafaël dat tegen de overste
had gezegd, stond deze samen met zijn metgezellen nog meer verbluft, en na een
poosje zei hij wat schuchter (de overste): 'Wat - jij bent dus een geest uit de
wereld aan gene zijde? -Wij hebben ook over geesten zo nu en dan
sprookjesachtige dingen horen vertellen, en ook in de Schrift worden ze
verschillende keren vermeld; maar ikzelf en met mij vele duizendmaal duizenden
mensen geloven daar nauwelijks meer in en hebben dat ook al lange tijd niet
meer gedaan, aangezien niemand van ons zich erop kan beroemen ooit een geest
gezien of gesproken te hebben.
[2] Er zijn wel magiërs naar ons
toegekomen, deels uit het morgenland en deels uit Egypte, die zich in hun vak
als tovenaar behalve met hun vele bedrieglijke kunsten ook bezighielden met het
bezweren van geesten en de mensen ook bepaalde, steeds heel huiveringwekkende
gestalten voor ogen stelden; maar men wist maar al te gauw wie er achter die
verschijningen zat en zodoende hebben dergelijke magische geestenbezweringen
met name bij de meer ontwikkelde en ervaren mensen hun geloof in een bestaan
van geesten aan gene zijde onuitsprekelijk veel meer geschaad dan bevorderd.
[3] Het gewone volk, dat niets
begrijpt en niets denkt, omdat het nooit van iemand een verklaring heeft
gekregen voor dergelijke bedriegerijen van de op winst beluste magiërs en die
ook niet heeft kunnen krijgen, gelooft natuurlijk nog dat er mensen zijn, aan
wie de macht gegeven is om geesten van gene zijde op te roepen; maar wij hebben
dat geloof steeds als complete dwaasheid beschouwd, hoewel wij het onder het
volk graag duldden en om bepaalde begrijpelijke redenen nog steeds dulden.
[4] Maar nu heb jij, waarlijk hoge en
machtige geest uit de grote wereld aan gene zijde, ons op andere gedachten
gebracht, en van nu af aan zullen wij volkomen en zonder twijfel geloven in
het bestaan van geesten en ook in de mogelijkheid dat ze voor de ogen van de
mensen zichtbaar worden. Dat je geen natuurlijk mens bent zoals wij, dat bleek
al uitjouw bliksemsnelle komst naar ons toe, en daarna nog meer uit dat heel
plotselinge herstel van ons zwaar beschadigde schip; en omdat jijzelf ons nu
openlijk en eerlijk zei wie je bent, geloven wij nu des te vaster dat jij
werkelijk een volmaakte geest uit de grote hemelse wereld aan gene zijde bent.
[5] Maar je zei onder andere ook dat
je al heel lang een burger van de grote wereld aan gene zijde bent! Zouden we
derhalve moeten aannemen dat jij ook eenmaal als mens van vlees en bloed op
deze aarde hebt geleefd?'
[6] Rafaël zei: 'Zeer zeker - maar nog
ver voor Noach! Mijn naam was 'Henoch'; meer hoeven jullie voorlopig niet te
weten. Maar nu komt de Heer Zelf naar jullie toe samen met Marcus, de huidige
eigenaar van dit kuuroord. Doe wat de Heer tegen jullie zal zeggen; ik keer nu
terug naar het gezelschap van de Heer.'
[7] Rafaël had dat nog niet gezegd of
hij bevond zich alweer bij het gezelschap boven, wat de overste en zijn
metgezellen opnieuw tot grote verbazing bracht.
[8] De commandant zei: 'Ja, vrienden,
dat is een meer dan overduidelijk bewijs dat die buitengewoon bevallige
jongeman een echte, volmaakte engelengeest is; want alleen volmaakte geesten
kunnen zich zo snel als gedachten bewegen! Maar nu is de Heer al heel dichtbij
ons, en Hem dienen we met de grootst mogelijke eerbied te ontvangen!'
[9] Toen Ik direct daarop met een
vriendelijk gezicht naar hen toeliep, legden alle hun handen gekruist op de borst
en knielden.
[10] Maar Ik richtte onmiddellijk heel
vriendelijk de volgende woorden tot hen: 'Kinderen en nu vrienden, sta snel op
van de grond; want Ik ben geen afgod en verlang geen uiterlijke verering door
gebaren! Ik heb in jullie hart gezien dat dat Mij nu heel welgevallig is en
meer heb Ik niet nodig.'
[11] Toen Ik hen zo aansprak stonden
ze allemaal snel van de grond op en bedankten Mij voor het redden van hun leven
en voor de genade, liefde en grote vriendschap, die zij hier in plaats van een welverdiende
straf hadden ontvangen; maar tegelijk vroegen ze Mij ook om volledige vergeving
van de zonde die ze aan Mij hadden moeten begaan.
[12] Ik zei tegen hen: 'Blijf bij wat
jullie je hebben voorgenomen; erken in Mij de enige Heer en Meester, en heb God
metterdaad boven alles lief door jullie naasten lief te hebben als jezelf en
rechtvaardig te zijn tegenover iedereen, dan zullen daardoor al jullie zonden
je vergeven zijn!
[13] Als jullie uit eigener beweging
iemand onrecht hebben aangedaan, maak het dan -voorzover dat mogelijk is -weer
goed; en als dat niet meer mogelijk is, doe in plaats daarvan dan goed aan
andere armen, dan zullen jullie schatten vergaren voor het toekomstige leven in
Mijn eeuwige hemelrijk!
[14] Daaruit bestaat heel in het kort
Mijn leer voor jullie mensen, en die omvat Mozes en alle profeten. Als jullie
die daadwerkelijk in acht zullen nemen, zullen jullie ook Mijn echte leerlingen
zijn, en dan zal Ik in de geest van de macht van Mijn liefde Mijn intrek in
jullie harten nemen,jullie in alle wijsheid binnenleiden en jullie het eeuwige
leven geven; want alleen Ik kan dat doen, omdat Ik het Licht, de Weg en het
Leven Zelfben!
[15] Ik ben het Licht van de Liefde
van de Vader in Mij; zoals de Liefde het Leven Zelf is, zo is ook het Licht
precies datzelfde en ene Leven. Wie dus van Mij gelooft dat Ik als een echte
Zoon ofwel Licht altijd uitga van de Vader, die de Liefde is, gelooft ook zeker
in de eeuwige, heilige Vader, die Mij als een waar, levend licht in deze wereld
heeft gezonden opdat allen, die in Mij geloven, het eeuwige leven in zichzelf
hebben.
[16] Geloof dus dat Ik, als het Licht
en Leven, de waarachtige Zoon ben van de eeuwige Vader, door wie alles gemaakt
is - de hemel en deze aarde en alles, wat hemel en aarde en de hele
oneindigheid bevatten -en leef en handel altijd volgens Mijn leer; heb God dus
lief boven alles en jullie naasten als jezelf, dan hebben jullie daardoor het
eeuwige leven in je, en ook al zullen jullie wat je lichaam betreft eenmaal
sterven, dan zal jullie ziel toch in het helderste en volste bewustzijn
voortleven en eeuwig nooit meer een dood zien, voelen of smaken!
[17] Als jullie dit hebben begrepen, vat in
je hart dan ook het onbuigzame voornemen op om volgens deze woorden van Mij
werkzaam te worden en te blijven!'
214
De gasten vertrekken naar hun eigen woonplaatsen
[1] Hierop zei de overste: 'O Heer en
Meester, dat zullen wij allen doen, omdat wij er nu allemaal maar al te
duidelijk van doordrongen zijn, wie in U zo tot ons heeft gesproken, zoals nog
nooit een mens tot zijn medemensen heeft gesproken. U alleen bent werkelijk de
Heer Zelf en zult het ook eeuwig zijn en blijven!
[2] Maar sta mij nu genadig toe, o
Heer, U te vragen wat wij met Herodes moeten doen! Is het juist en U
welgevallig, als wij ons voornemen met hem ten uitvoer brengen voor het welzijn
van zovele armen en noodlijdenden, die hij maar al te vaak overmatig en uiterst
onbarmhartig heeft onderdrukt door middel van zijn gerechtsdienaren en
gewetenloze soldaten, van het soort zoals die gisteren op de schepen verdronken
zijn?'
[3] Ik zei: 'Wat terecht is, is ook
goed! Maar als jullie wat tegen die sluwe vos ondernemen, wees dan heel
voorzichtig en overleg alles goed in Mijn naam! Laat iedere hartstocht en toorn
achterwege, en bereken iedere stap heel verstandig, opdat niemand jullie de
weg verspert en jullie met je goede voornemen daarna zonder invloed op de
achtergrond geplaatst worden!
[4] Als jullie in Mijn naam en volgens
Mijn advies handelen, zullen jullie die vos gemakkelijk in het nauw drijven, en
dan zal hij aan jullie gerechtvaardigde verlangen tegemoet moeten komen. Maak
de zaak dus pas bekend als jullie alles zodanig voorbereid hebben, dat de vos
niet meer kan ontsnappen uit de voor hem gelegde val; want een vos heeft heel goede
oren, en men moet heel zachtjes en geruisloos naar zijn hol sluipen om daar met
succes een val voor hem te kunnen neerzetten.
[5] Maak dus ook geen ophef over Mij
en Mijn werken, en maak Mij niet nog bekender bij die vos dan Ik al ben, maar
zeg wat jullie als gevolg van jullie blinde ijver overkomen is; vertel hem dat
jullie Mij op beschermd Romeins gebied hebben aangetroffen, waar jullie ten
eerste volgens de wet en ten tweede als gevolg van jullie geringe sterkte, die
de storm jullie bezorgde, niets tegen Mij mochten en konden ondernemen, waarvan
Mijn vriend Marcus hier en nog vele andere getuigen jullie een geldig
getuigenis zullen geven, en vertel hem nog een ding, namelijk dat van de
inwoners van Tiberias, aan wie hij dan de veroorzaakte schade wel zal
vergoeden. Over verdere plannen tegen hem moeten jullie niets laten merken!
[6] En nu nog iets! Er zijn arme en
zieke mensen uit Joppe ter wille van hun genezing hierheen gekomen en ook
volkomen genezen; neem ze mee op jullie schip dat nu helemaal in orde is,
nadat het ochtendmaal gegeten is, en breng ze naar Tiberias; van daaruit zullen
ze dan op weg gaan naar hun huis! Van deze mensen uit Joppe zullen jullie veel
over Mij horen wat jullie. hier niet te weten konden komen; dat zal jullie
hart, jullie geloof en jullie liefde voor Mij grote kracht geven.
[7] In Tiberias kunnen jullie hun van
jullie overvloed ook het nodige reisgeld geven, wat jullie niet onvergolden zal
blijven. Doe, wat Ik jullie nu heb gezegd!
[8] En laten we nu naar het
ochtendmaal gaan! In jullie slaaphut zullen jullie het reeds voor jullie
klaargemaakte ochtendmaal, de wapens die jullie gisteren afgenomen zijn en de
duidelijk geschreven getuigenissen voor Herodes aantreffen. En daarmee nemen
wij in alle vrede, alle vriendschap en liefde afscheid van jullie!'
[9] Na deze woorden van Mij bedankten
de soldaten van Herodes Mij werkelijk uit het diepst van hun hart, vroegen Mij
of Ik hen nooit meer met Mijn genade en liefde wilde verlaten en begaven zich
toen onmiddellijk naar hun slaaphut.
[10] Ik en onze Marcus begaven ons
echter naar ons huis, en al Mijn leerlingen en alle overige aanwezigen deden
dat ook toen ze ons naar het huis zagen lopen. We gingen onmiddellijk aan onze
tafel zitten en namen het welbereide ochtendmaal tot ons, en dat deden ook de
mensen uit Joppe in de hun reeds bekende hoek.
[11] Na het ochtendmaal vroeg Marcus
aan Mij: 'Heer en Meester, wie heeft eigenlijk in zo'n ongelooflijk korte tijd
die getuigenissen voor de soldaten van Herodes opgesteld?'
[12] Ik zei, op onze Rafaël wijzend:
'Ken je Mijn snelschrijver dan niet?'
[13] Marcus zei: 'Ja, zo is het! Dan
is de zaak natuurlijk gemakkelijk voor elkaar, waarvoor ik mij echt een beetje
zorgen had gemaakt, omdat ik heel slecht kan schrijven. Ik ben dus heel blij dat
dat nu zo goed gedaan is. Maar nu zal de mensen uit Joppe wel duidelijk gemaakt
moeten worden wat hun nu te doen staat?'
[14] Ik zei:'Ook dat is niet nodig!
Want Mijn Rafaël heeft hen al op de hoogte gebracht van wat ze overeenkomstig hun
wens na het ochtendmaal moeten doen; ze staan al op van hun tafel en zullen
weldra bij de soldaten van Herodes zijn.'
[15] Toen Marcus de mensen uit Joppe
van hun tafel op zag staan en zich zonder enige uiterlijk zichtbare vorm van
afscheid en zonder een hardop gesproken woord van dank meteen naar de deur zag
gaan, zei hij: 'Het is toch wel een beetje vreemd van deze mensen dat ze ons zo
heel onverschillig verlaten!’
[16] Ik zei: 'Heb je dan buiten op de
oever niet gehoord welke les Ik hun heb gegeven met betrekking tot het uiten
van dankbaarheid door middel van gebaren en over het bidden en vragen met de
lippen, en welke gevolgen zulke dingen met zich meebrengen?
[17] Wat ze nu deden was heel juist in
Mijn ogen, en jullie moeten je door hun slechts schijnbare onverschilligheid
ten opzichte van ons niet van de wijs laten brengen, omdat ze in hun hart met
des te meer eerbied afscheid van ons hebben genomen en ons niet lastig gevallen
zijn.'
[18] Toen Marcus dat van Mij had
gehoord, was hij het ook met alles eens.
[19] Nu kwamen ook alle andere
aanwezigen naar Mij toe en vroegen Mij, of ook zij zich naar huis moesten
begeven.
[20] Ik zei: 'Behalve Kisjonah,
Philopold en de Romeinse rechter kunnen allen naar huis gaan; thuis moeten ze
hun vrienden getrouw verslag doen van wat ze hier allemaal hebben gehoord en
gezien, en op die manier Mijn rijk onder de mensen verbreiden. Aan gelegenheden
om van hier naar alle richtingen te reizen is hier geen gebrek. Zelf zal Ik
echter nog enkele dagen hier blijven en Mijzelf enige rust gunnen.'
[21] Toen Ik uitgesproken was, kwamen
de arts, de overige genezen Grieken, de waard uit Jesaïra, de bekende visser
bij hem uit de buurt en de vissers uit de baai met het riet, die vroeger cynici
waren geweest en tot hier meegereisd waren, en bedankten voor.alles wat ze
fysiek en geestelijk hadden ontvangen en genoten, en begaven zich vervolgens
naar hun eigen woonplaatsen. Een deel reisde over land naar het westen, de
anderen werden over het water verder vervoerd.Wij bleven echter nog een uur
lang in het huis en spraken met elkaar over veel nuttige, goede en ware dingen.