Het grote Johannes evangelie
De Heer gaf dit door
het innerlijke woord
aan
Jakob
Lorber
Oorspronkelijke titel: 'Johannes, das grosse
Evangelium' geschreven door Jakob Lorber. Dit boek is gepubliceerd door
Lorber-Verlag, Bietigheim Wurttemberg.
Wie wat meer zou willen weten van de
profeet Jakob Lorber, kan zich wenden tot de
Jakob Lorber Stichting voor het
Nederlandse taalgebied
Burg. de Millylaan 1,7231 DP
Warnsveld. Telefoon: 05750 - 21803
Copyrights 1988 Uitgeverij De Ster -
Breda
NUGI 632
ISBN 9065564918
Uit deze uitgave mag uitsluitend iets
verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar
gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm, opnamen, of op welke
andere wijze ook, hetzij chemisch, elektronisch of mechanisch, na voorafgaande
schriftelijke toestemming van de uitgever.
Any
part of this book may only be reproduced, stored in a retrieval system and/or
transmitted in any form, by print, photo print, recording, or other means,
either chemic, electronic or mechanic, with the written permission from the
publisher
Inhoud
Hoofdstuknummer / omschrijving /
tussen haakjes, indien bekend, de datum waarop het geschreven werd. Cursief
worden de plaatsen van handeling gegeven.
De Heer en Zijn tegenstanders
Ev. Johannes. hfdst. 9
(vervolg)
1 Er komen verklede priesters bij
Lazarus
2 Het verzoek van de Farizeeën om een
veilig geleide
3 De geloofsopvattingen van de
Farizeeën
4 Een schriftgeleerde verwijst naar
Gods orde
5
De Farizeeën spreken met elkaar over de vroegtijdige dood van kinderen en over de Messias (10.10.1860)
6 Lazarus vertelt zijn ervaringen met
de Heer
7 Lazarus kapittelt de laksheid van de
Farizeeën
8 De bedenkingen van de Farizeeën over
de Heer
9 Lazarus' getuigenis over de Heer
10 Rafaël maakt zich bekend
11 De Heer prijst Lazarus
12 Over de materie en het gevaar ervan
13 De opvattingen van Agricola over de
toekomst van de leer van de Heer.
14 De verhandeling van de Heer over de
toekomst van Zijn leer
15 De toekomstige bevolkingsdichtheid
van de aarde.
De gebreken van de ouderdom
16 Over het incameren van bewoners van
de sterren (26.10.1860)
17 De behandeling van de mensen aan
deze en aan gene zijde
18 De poort van de hemel en het rijk
van God
19 De machteloosheid van de mens
20 Over de wetten van de Heer
21 Agricola vraagt om richtlijnen voor de
opvoeding van de jeugd
22 Het verloop van de geestelijke ontwikkeling
(31.10.1860)
23 Hoe men een einde kan maken aan het
heidense priesterdom
24 De drie-eenheid in God en mens.
25 De activiteiten van de drie lichamen van de
mens
26 Het wezen van God
27 De Heer als Zoon (10.11.1860)
28 Over de oneindige ruimte en de eeuwigheid
29 De verhouding tussen de wezens en de
universele intelligentie
30 Over het kennen van de toekomst
31 Agrippa vertelt zijn ervaring met een
bezeten Illyriër
32 De Heer verklaart het wezen van bezetenheid
33 De plaats van de geestenwereld (19.11.1860)
34 Het wezen van satan
35 Over de persoonlijkheid van satan
36 Waar de persoonlijke duivels zich bevinden
37 Inzicht in de redenen voor de oerschepping
38 Over het bidden voor de overledenen
39 Over ruïnes waar geesten spoken
(30.11.1860)
40 De betekenis van brood en wijn; over de
ceremoniën
41 Veelwijverij
42 De juiste boetedoening
43 Vergeving van zonden
44 De natuurgeesten van de lucht
45 Agricola herinnert zich Maria van Magdala
46 Het gericht van het heidendom (8.12.1860)
47 De toekomst van Rome en van de antichrist
48 Over het duizendjarige rijk
49 De missie van Gods kinderen aan gene zijde
De bestaansduur van de aarde
50 De dankbaarheid van de Romeinen tegenover
Maria van Magdala
51 De komende gerichten
52 Maria van Magdala en de Heer
53 De reis naar Bethanië
54 De hebzuchtige tollenaar en de Heer
Over het geloof met de praktische werken der liefde
Over schadevergoeding
55 Op het landgoed van Lazarus (17.12.1860)
56 De bijzondere plaats van de aarde
57 Overeenkomst tussen de microkosmos en de
macrokosmos
De redenen voor de menswording van de Heer op deze aarde
58 Wat de Romein begrepen heeft van de uitleg
van de Heer
59 Hoe onze aarde zich verhoudt tot andere
werelden
60 De betekenis van onze aarde
61 De belangrijkste taak van de mens
(25.12.1860)
62 De zeventig leerlingen keren terug naar de
Heer
63 Een schriftgeleerde stelt de Heer op de
proef
64 Het beklag van de schriftgeleerden.
65 De huichelarij van de schriftgeleerden
66 Vergeving van zonden
67 De Heer wekt een knecht op uit de dood (7.1.1861
)
68 Het opvoeden van kinderen
69 Marcus vraagt naar de geschiedenis van de
aarde
70 Over de natuurwetenschappelijke inhoud van
het 6e en 7e boek van Mozes.
De ouderdom van de aarde
71 De eerste twee ontwikkelingsperioden van de
aarde
72 De ontwikkeling van de aarde tot aan de
pre-adamieten
73 De twee laatste ontwikkelingsperioden van
de aarde
74 De zielsontwikkeling van de pre-adamieten
(16.1.1861)
75 Het drinken van wijn
De uiteenzetting over het vernietigde hemellichaam
76 Over de bewoners van het vernietigde
hemellichaam
77 Gelijkenissen van het rijk Gods
78 Het belang van een voorbeeld
79 Spreken en handelen is beter dan schrijven
Over de echte en valse evangeliën
80 De zalving in Bethanië (22.1.1861)
81 De dood van de mens
82 De oorzaken van de pijn die aan de dood
voorafgaat
83 Waarom lijken langzaam ontbinden
84 Het verbranden en balsemen van lijken
85 De Heer en de pas bekeerde priesters
(30.1.1861)
86 Het getuigenis van Marcus over de Heer
87 De redenen van de tempeldienaren voor hun
houding tegenover de Heer
88 Cultus en priesterdom
89 Sabbat en priesterstand
90 De juiste heiliging van de sabbat
91 Een schriftgeleerde beroept zich op Mozes
92 Over het invoeren van de sabbat (8.2.1861)
93 De lievelingsspijs van de Heer (13.2.1861)
94 Een beschouwing van de sterrenhemel
95 Over de kracht van het kleine
96 Het ontstaan van de wind
97 Over het materialistische onderzoek van de
natuur
98 De waakzaamheid van de ziel
99 Uitgekomen en niet uitgekomen
voorspellingen
100 De wilsvrijheid van de mens en de
alwetendheid van God
Zeden
en gewoonten. (18.2.1861)
101 De vlucht kraanvogels
102 De geestelijke overeenstemmingen
van de kraanvogeltrek
103 De Romeinen komen bij de Heer aan
104 De gelijkenis van de hongerige
reiziger.
105 Wat 'het hemelrijk geweld aan
doen' betekent
106 Over het leven aan gene zijde
(24.2.1861)
107 Het doel van de bergen
108 De betekenis van de leer van de
Heer
109 De Heer verlaat Bethanië
110 De Heer bevrijdt gevangen kinderen
uit de handen van Romeinse soldaten
111 De aankomst in de herberg
(5.3.1861)
112 De genezingen van de zieken in de
herberg
113 De waard doet verslag over de
Farizeeën
114 De klachten over Herodes
115 De goddelijke leiding van het j
oodse volk
116 De hoofdman en de waard herkennen
de Heer
117 De waard vertelt over het eerste
bezoek van de Heer
118 De waard vertelt over zijn herberg
(14.3.1861)
119 Over weldaden
120 Over de naastenliefde
121 De bezichtiging van het oude
koningshuis
122 De Heer verklaart psalm 93
123 Historische opmerkingen over het
Davidshuis (21.3.1861)
124 De opwinding van de leerlingen van
Johannes
125 Het verzoek van de leerlingen van
Johannes
126 De hoofdman van Bethlehem komt
naar de Heer toe
127 De bedenkingen van de hoofdman
over de leiding van de mensen
128 De verhouding tussen God en de
mensen
129 De onsterfelijkheid van de
menselijke ziel
130 De Heer keert met de Zijnen terug
naar Bethanië (28.3
131 De vraag naar de persoonlijkheid
van Rafaël
132 Over het bezweren van geesten
133 Het verslag van de hoofdman over
wat hij helderziend waargenomen had
134 De droom van de hoofdman
135 Raphaël spreekt over het wezen van
de droom
136 De hogere graden van helder
bewustzijn
137 Raphaël maakt zich als geest
bekend
138 Over het wezen van de Heer
139 De storm en het doel ervan
140 Over het doel van de schepping
141 Een onweersbui
142 Oorzaak en gevolg van de
onweersbui
143 Het wezen van de elektriciteit
144 Weersverschijnselen en hun oorzaak
145 Elektrische verschijnselen
146 De vraag naar het wezen van
Raphaël.
147 Sneeuw en ijs
148 Aanmanende woorden van Agricola
over het vertrek
149 De Heer maakt Zijn aardse toekomst
bekend
De weg tot eenwording met de Geest en tot
150 wedergeboorte (27.4.1861)
151 Hulp van de Heer op de weg naar de
voleinding
152 Over de goddelijke orde op de
geestelijke levensweg
153 De Heer onderwijst de Romeinen
154 Het gebruiken van de kracht om
wonderen te doen
155 De Essenen klagen hun nood bij de
Heer (3.5.1861)
156 Het advies van de Heer aan de
Essenen
157 De handelskaravaan uit Damascus
158 Het afscheid van het huis van
Lazarus
159 Onderweg naar de herberg
160 Over godsdienst en zinvol bidden
(15.5.1861)
161 De gelijkenis van de rechter en de
weduwe (Luc. 18: 1-8)
162 De ordening in Gods huishouding
163 Over de wederkomst van de Heer
164 Voor de herberg van een tollenaar
De geschiedenis van de Farizeeër en de tollenaar (Luc. 18: 9-14)
165 Een genezing in het ziekenhuis van
de tollenaar
Jezus laat de kinderen tot Zich komen (Luc. 18: 15-17)
166 De Heer en de rijke overste (Luc.
18: 18-27) (23.5.1861)
167 Petrus vraagt naar het loon van de
leerlingen (Luc. 18: 28-30)
168 Aankondiging van het lijden.
De leerlingen en de blinde langs de weg naar Jericho (Luc. 18: 31-43)
169 De Heer in de herberg ter Jericho
170 De waard vraagt naar de Heer
171 De waard vraagt naar zijn
spoorloos verdwenen zoon
172 De aankomst van Kado, de zoon van
de waard (30.5.1861)
173 De wensen van koning Abgarus van
Edessa
174 De maaltijd bij de waard
175 Doel en betekenis van de
ceremoniën
176 Het wezen van de waarheid
177 Het merkwaardige verschijnsel op
het eiland Patmos (7.6.1861)
178 Het wolkje verschijnt een tweede
keer
179 De droom van de dorpspriester
180 Het lichtwolkje verschijnt voor de
derde keer
181 Natuurfilosofische opvattingen
(12.6.1861)
182 Over komende dingen
183 De verlossing van de materie
184 Het verschil tussen epicuristen en
cynici in geestelijk opzicht
185 De eerste twee soorten
louteringsvuur
186 Het derde en vierde louteringsvuur
187 De voorwaarden voor de wederkomst
van de Heer
188 De Heer met de Zijnen op de heuvel
Araloth (26.6.1861)
189 Over de plaats van de oude stad
Jericho
190 Het doel van de natuurlijke orde
191 De vliegproef van de Griek
192 In de herberg in Essea (3.7.1861)
193 Over de ernst van de Heer
194 De juiste vergeving van zonden
195 Het verlangen van de Arabier
196 Gods openbaringen bij de volkeren
197 Over het houden van feestdagen
Vragen en bedenkingen van de leerlingen met betrekking tot de Essenen.
(12.7.1861)
198 De Heer en de Arabische rovers
199 Over het doel en het nut van
reizen
200 Het onderwijzen van leraren
201 De genezing van de zieken van de
overste der Essenen
202 De genezing van de armen
203 De poging van de rijken
(21.7.1861)
204 Roclus verwijst de rijken naar de
Heer
205 De ware verering van de Heer
206 Wat de Heer van de Zijnen verlangt
207 De twee hoogmoedige Farizeeën uit
Jeruzalem in Essea
208 Roclus en de twee tempeldienaren
(27. 7.1861 )
209 Roclus onthult de bedoelingen van
de Farizeeën
210 Roclus geneest de zieken
211 Roclus en de rovers
212 Het etenswonder van de Heer
213 De vrouw van de waard
214 Het grootste wonder van de Heer:
Zijn woord (8.8.1861)
215 De Heer en de bijgelovige waard
216 De armenherberg van de Essenen
217 De wonderdaden in de herberg voor
de poort
218 Hoe de helpers van de Essenen
ingezet kunnen worden
219 Bij de pleegkinderen van de
Essenen
220 De Heer neemt afscheid van de
Essenen (16.8.1861)
De voetnoten zijn, wanneer niet anders
aangegeven, van de uitgever.
Voorzover Jakob Lorber
zijn verslagen van data voorzien heeft, zijn deze in de inhoudsopgave vermeld.
Ev. Joh.
hfdst. 9
(vervolg)
[1] Toen Ik de laatste woorden nog
maar nauwelijks had uitgesproken, kwam er al een dienaar van Lazarus de eetzaal
binnen, waar wij nog welgemoed bij elkaar zaten, en zei tegen hem dat er verscheidene
vreemdelingen waren aangekomen, die met de eigenaar van de herberg wensten te
spreken.
[2] Lazarus vroeg Mij dadelijk wat hij
nu moest doen.
[3] Ik zei: 'Jij blijft net als wij voorlopig
hier! Alleen Rafaël en de zeven Egyptenaren zullen naar buiten gaan en met de
geslepen Farizeeën en schriftgeleerden een kort onderhoud hebben. Wat ze moeten
doen en zeggen, dat weten ze!’
[4] Rafaël en de zeven Egyptenaren
begaven zich direct naar buiten, en Rafaël vroeg hun streng wat ze hier
zochten.
[5] Hierop antwoordde een zeer
huichelachtige Farizeeër: 'Jongeman, ben jij, die van goede afkomst schijnt te
zijn, door Lazarus die wij kennen en die wij persoonlijk willen spreken naar
ons toe gestuurd? Het is hier wel een zonderlinge gewoonte geworden dat wanneer
men de heer des huizes wil spreken, deze in zijn plaats een baardeloze knaap
stuurt! Ga dus maar naar Lazarus en zeg hem dat wij, die hem willen spreken,
zeker in Jeruzalem en in alle landen der joden een veel hogere rang bekleden
dan hij.'
[6] Rafaël zei: 'Als jullie zulke
grote heren zijn, verbaast het mij werkelijk dat jullie je hier 's avonds, nu
het reeds tamelijk donker is, verkleed naar boven hebben begeven op deze berg,
naar de plaats waar jullie zelf een banvloek over hebben uitgesproken! Luidt
jullie vervloeking dan niet zo: 'Wie van de joden deze berg betreedt bij dag of
bij nacht, die zij vervloekt naar lichaam en ziel! '? Wanneer dat echter zo is,
hoezo konden jullie dan zelf hier naar boven komen, om met de ketter Lazarus te
spreken?'
[7] De Farizeeër zei:
'Wat begrijp jij, baardeloze knaap, daarvan? Als wij de macht van God hebben om
op goede gronden een streek in de ban te doen, dan hebben wij ook de macht om
die tenminste voor onszelf op te heffen wanneer wij willen; want wij staan niet
onder de wet, maar erboven, als wij zijn wat jij denkt. Heb je dat begrepen?'
[8] Rafaël zei: 'Luister! Wanneer
jullie van mening zijn dat jullie boven Gods wet staan, dan zijn jullie klaarblijkelijk
meer dan God Zelf! Want God Zelf voegt Zich altijd naar de eeuwige wetten van
Zijn orde en handelt nooit in strijd daarmee en heft daarom ook eeuwig nooit
een wet op bijvoorbeeld om tijdelijk Zelf, als Hij daar zin in zou hebben,
tegen de wet in te handelen.
[9] Als jullie echter geloven dat
jullie daarvoor machtig genoeg zijn, dan staan jullie wel ver boven God; want
God Zelf, als de Oerwet, bestaat en handelt steeds binnen Zijn wet en staat
derhalve binnen en onder Zijn wet. Wanneer God Zelf dat echter eeuwig ten
strengste in acht neemt, wie gaf dan aan jullie het recht om je boven de wet te
stellen, je te verkleden, opdat men jullie niet zou herkennen en niet zou zien,
hoe en wanneer jullie zelf je eigen wet overtreden? Als jullie heer over de wet
zijn, waarom dan die angst door het volk herkend te worden, als jullie in
strijd met jullie eigen wetten handelen?'
[10] Zeer wrevelig zei de Farizeeër:
'Wat begrijp jij, baardeloze knaap, van deze hogere dingen, waarover alleen de
priesters van de tempel namens God het recht hebben te oordelen?'
[11] Rafaël zei: 'Zo - waarom had
Samuël dan als knaap reeds het recht met God te spreken en over goddelijke
dingen te oordelen?'
[12] De Farizeeër zei: 'Hoe wil jij je
verstouten, jezelf met Samuël te vergelijken?'
[13] Rafaël zei: 'Hoe verstouten
jullie jezelf dan, om je boven God en Zijn wetten te plaatsen? Wie gaf jullie
daartoe het recht? Waarlijk, ik heb een duizendmaal groter recht om mij met
Samuël te vergelijken, dan jullie om je boven God en Zijn wetten te plaatsen!
[14] Maar nu heb ik
genoeg van jullie domheid! Geef mij antwoord op mijn eerste vraag, waarom
jullie hier naar boven zijn gekomen, en wat jullie hier willen, anders zullen
jullie mij gauw beter leren kennen en daaruit opmaken wat mij het recht geeft
om mij op zeer goede en ware gronden met Samuël te vergelijken!’
[15] De
Farizeeër zei: 'Dat is een geheim dat wij aan niemand anders dan alleen aan
Lazarus kunnen toevertrouwen; haal dus Lazarus voor ons naar buiten, anders
zijn wij genoodzaakt met geweld het huis binnen te dringen! Jou gaat ons
verzoek aan Lazarus helemaal niets aan, al was je zelfs een tienvoudige
Samuël!' .
[16] Rafaël zegt: 'Wat? Jullie hebben
een geheim? Hoe kan dat een geheim zijn, wat de mussen reeds van de daken aan
iedereen verkondigen! Ik zal jullie je geheim hier meedelen, opdat jullie
daaraan kunnen zien, dat jullie vermeende geheim allang geen geheim meer is.
[17] Omdat degenen die gisteren door
jullie werden uitgezonden, jullie niet hebben kunnen inlichten over de verblijfplaats
van de door jullie zozeer gehate profeet uit Galilea, en wel om de zeer
eenvoudige reden dat ze niet meer teruggekeerd zijn, hebben jullie in de Raad
besloten om op sluwe wijze te informeren of Lazarus hier wellicht aanwezig is
en zou weten, waar de profeet zich ophoudt; als Lazarus niet meer hier zou
zijn, wilden jullie de waard of een andere dienaar omkopen om jullie mogelijkerwijs
de gewenste inlichting te geven! In dat geval zouden jullie onmiddellijk alle
trouw gebleven gerechtsdienaren uitsturen om de gehate profeet gevangen te
nemen en ook direct te laten doden.
[18] Kijk, dat is jullie zeer
prijzenswaardige geheim, dat aan ons, en in het bijzonder aan mij, een grote
vriend van de zeer verheven profeet, allang maar al te goed bekend is! En zeg
nu waar en oprecht, of de kwestie ook maar enigszins anders ligt!’
[19] Hierop keek de Farizeeër Rafaël
verbaasd aan en zei na een poosje: 'Wie geeft jou, baardeloze jongen, het recht
om ons zo verdacht te maken ? Ten eerste weet jij niet, of wij werkelijk bij de
tempel horen, en of wij joden zijn, en ten tweede zeggen wij, dat wij van jouw
grote profeet nauwelijks iets weten! Wij hebben er op onze reis hierheen
weliswaar hier en daar iets van gehoord, dat in het land van de joden een grote
magiër van zich doet spreken door zijn kunsten en toverijen; of hij echter een
vriend of een vijand van de jodenpriesters is, of dat deze hem vervolgen, dat
laat ons werkelijk totaalonverschillig! Wij zijn handelaars en bekommeren ons
nooit om dergelijke kleinigheden! Wanneer dat echter zo is, hoe kun jij ons dan
dingen voorhouden die ons nog nooit iets hebben kunnen schelen?'
[20] Rafaël zei: 'Zo, omdat het water
jullie nu tot aan de lippen staat, willen jullie zelfs jullie stand ontkennen;
maar tegenover mij en mijn zeven metgezellen hier lukt het jullie volstrekt
niet te ontkennen wie en wat jullie zijn! Opdat jullie echter inzien en nog
beter begrijpen, dat jullie je tegenover ons onmogelijk kunnen vermommen, zal
ik mij nu enige vrijheid veroorloven en jullie van je Griekse opperkleden
beroven, zodat jullie dan in je tempelkleren voor ons staan; dan zullen jullie
stellig niet meer in staat zijn te ontkennen, dat jullie inderdaad de
hoedanigheid bezitten, waarmee ik jullie heb aangeduid!’
[21] Toen grepen de
Farizeeën naar hun opperkleden en hielden die vast - maar dat hielp hun niets;
want Rafaël beval het in zijn wil, en de tempeldienaren stonden onmiddellijk in
hun maar al te bekende priesterkleren en maakten aanstalten, op de vlucht te
slaan. Maar de zeven Egyptenaren waren snel bij de hand, versperden hun de weg
en beduidden hun dat ze moesten blijven staan en geen stap mochten verzetten om
te proberen te vluchten; wanneer ze niet aan die wens zouden gehoorzamen, zou
het hun slecht vergaan.
[22] Om deze opdracht meer kracht bij
te zetten, wezen ze de nu zeer bang geworden Farizeeën op drie grote leeuwen,
die iets verder beneden aan de weg lagen en zich grimmig gedroegen. Dit middel
werkte, en de Farizeeën -tien in getal -begonnen Rafaël om vergeving te smeken,
en bekenden nu direct alles, waarom ze op de Olijfberg gekomen waren, en zeiden
ook dat hij de waarheid had gesproken.
[23] Toen ze daar nu in grote angst zo
stonden, zei Rafaël tegen hen: 'Zeg mij nu: wie van alle mensen kan er wel
slechter zijn dan jullie? Jullie willen dienaren van God zijn, maar zijn
dienaren van de hel! Welke duivel heeft jullie dan wel verwekt? De grote
Meester uit Nazareth heeft jullie door middel van woorden en daden meer dan
zonneklaar bewezen, dat Hij de beloofde Messias is en als zodanig ook de enige
Heer van hemel en aarde -zoals dat van Hem ook voorspeld is door de mond van de
profeten -en niet alleen geloven jullie daar niet in, maar jullie vervolgen
bovendien met woede en gretigheid de Heer van hemel en aarde! O jullie machteloze
dwazen! Wat willen jullie eigenlijk uitrichten tegen de macht van de
Almachtige, die jullie met de minste gedachte kan vernietigen of jullie slechte
zielen in de hel kan werpen, die jullie allang verdiend hebben? Wat willen
jullie ellendigen nu doen?'
[24] Een andere Farizeeër zei:
'Luister, jonge wijze redenaar, wij vragen je nu alleen nog maar, ons weer
ongedeerd naar de stad te laten gaan, en wij geven je de volledige verzekering,
dat wij, die nu hier zijn, nooit meer aan de vervolging van de wonderbare
profeet uit Galilea ook maar in het minst deel zullen nemen! Ja, wij zullen dat
de anderen zelfs zoveel mogelijk afraden! Of wij echter onze ambtgenoten
welwillender zullen kunnen stemmen ten opzichte van de wonderdoener, daarvoor
kunnen wij natuurlijk niet instaan; maar dat wij onze uiterste best zullen
doen, om de vervolgingswoede van onze collega 's te temperen, daar staan we
borg voor! Want wij hebben nu ondervonden en onszelf ervan overtuigd, dat ons
blinde vervolgen van de Galileeër een van de grootste dwaasheden is, die tot
niets anders dan alleen maar onze ondergang leidt. En dus willen en zullen we
ook doen, wat wij hier beloofd hebben; maar laat ons nu, zoals we je al
gevraagd hebben, ongedeerd de stad weer bereiken!'
[25] Daarop zei Rafaël 'Goed dan!
Jullie kunnen weer vertrekken, en er zal jullie geen kwaad overkomen; maar wee
diegene van jullie, die zijn hier aan mij gegeven woord zal breken! Want denk
eraan, dat Gods macht, wijsheid, alwetendheid en ernst oneindig zijn en de
zwakke sterfelijke mens tegen God en Zijn wegen eeuwig niets kan en zal
uitrichten!
[26] Jullie zien en begrijpen ook wel
dat de werken, die de Gezalfde van God voor de mensen verricht, steeds van dien
aard zijn dat alleen God die tot stand kan brengen. En jullie zullen ook wel
inzien, dat God Zelf zeer innig verenigd met de door jullie zo gehate profeet
uit Galilea te werk gaat, en dat het meer dan dwaas is om zich te verzetten
tegen de beschikkingen van God!
[27] Zeg dat ook tegen jullie slechte en
blinde collega's! Zij kunnen hun woede tegen Hem ook zo hoog laten oplopen, dat
ze - doordat Hij het toelaat de hand aan Hem slaan en Hem doden; ze zullen
daarmee dan evenwel niets anders bereiken dan de bespoediging van het gericht
over henzelf en heel Jeruzalem. Hij zal echter niet gedood kunnen worden, omdat
Hij het Leven Zelf is, maar Hij zal voortleven en alle geslachten van de aarde
richten. Heil degene die in Hem gelooft en alleen Zijn welbehagen en Zijn
vriendschap zoekt!
[28] Nu weten jullie watje te doen
staat, en jullie kunnen nu vertrekken, als jullie willen; willen jullie echter
nu eerst nog een wijs woord met Lazarus spreken, dan zal jullie dat nu ook
toegestaan worden.’
[29] Een Farizeeër zei: 'Als hij hier
is, zou ik graag met hem spreken, maar over heel iets anders, dan wat wij hem
eigenlijk hadden willen vragen. Want waarvoor wij hier naar toe gekomen zijn,
heb jij ons maar al te duidelijk voorgehouden; daar zal nu bij ons geen sprake
meer van zijn, maar van iets heel anders! Wanneer wij dan nu met Lazarus een
woord zouden kunnen spreken, zou ons dat wel heel aangenaam zijn!’
[30] Hierop zei Ik tegen Lazarus in de
zaal: 'Nu pas kun je naar buiten gaan en enige goede woorden wisselen met de
zeer bang geworden Farizeeën; maar zeg niets over Mijn verblijfplaats!'
[1] Hierop ging Lazarus naar buiten,
begroette volgens de gewoonte de tempeldienaren en vroeg hun vervolgens, wat
hun verzoek aan hem was.
[2] De ene Farizeeër zei: 'Aanvankelijk
had een boze geest ons hierheen gevoerd, en was dus ook datgene wat wij jou
eigenlijk hadden willen vragen, volstrekt niets goeds. De woorden van deze meer
dan verstandige en wijze jongeling en de uitzonderlijke macht van deze zeven
mannen, die nog om ons heen staan, hebben ons van gedachte doen veranderen en
wij hebben al gauw ingezien, hoe ijdel en dwaas onze boosaardige opzet was, en
omdat zij ongegrond was hebben we die dan ook laten varen.
[3] Nu vragen wij je echter als
vrienden ons toe te staan je weer in Bethanië te mogen bezoeken, waar we graag
over heel veel dingen onder vier ogen met je willen spreken. Vervolgens vragen
wij je nu echter ook om ons een veilig geleide te geven over de berg tot in de
stad; want daar, iets verder beneden op de weg liggen drie leeuwen, die zeker
aan de zeven mannen toebehoren, omdat ze op hun roep onmiddellijk zijn
verschenen. Deze boosaardige dieren zullen -wat al vaker het geval geweest
schijnt te zijn waarschijnlijk goed getemd zijn en in plaats van honden de zeven
mannen dienen tot bescherming op hun reizen, maar ondanks hun tamheid zijn ze
niet te vertrouwen! Zelfs de kwaadaardigste hond kent ook 's nachts zijn
huisheer; maar een vreemde grijpt hij en verscheurt hem, en dat zou van die
drie leeuwen des te meer te verwachten zijn! Daarom vragen wij jou, of je de
zeven mannen ervoor wilt laten zorgen dat die drie beesten daar weer weggaan.
[4] Hierop zei Lazarus 'Wanneer jullie
innerlijke bedoeling hetzelfde is als jullie woorden, en wanneer jullie de
schade die jullie aan heel veel armen, weduwen en wezen toegebracht hebben,
zoveel mogelijk weer goed willen maken, dan kunnen jullie heel kalm langs deze
leeuwen gaan, en er zal er niet één naar jullie omkijken; maar als jullie inje
hart een andere mening zijn toegedaan dan in jullie woorden klonk, dan zou het
niet erg veilig voor jullie zijn om de leeuwen te naderen! Onderzoek daarom
jullie hart, en zeg openlijk en eerlijk hoe het daarmee gesteld is!
[5] Ook tot Bethanië, en mijn
woonhuis, zullen jullie wel geen toegang krijgen, zolang jullie in je hart
andere gevoelens zijn toegedaan dan uit jullie woorden blijkt; want dergelijke
wachters, zoals die drie daar beneden, bewaken ook mijn huis. Wie met oprechte
bedoelingen bij mij komt, heeft niets te vrezen; wie echter met onoprechte en
kwade bedoelingen mijn huis nadert, die vergaat het slecht!’
[6] De woordvoerende Farizeeër zei:
'Je kunt mij geloven, dat wij nu allemaal zo denken, zoals ik spreek, en ook
zullen wij, wanneer wij iemand op enigerlei wijze schade hebben berokkend, ons
uiterste best doen het kwaad zoveel als maar enigszins mogelijk is goed te
maken; maar wij durven niet alleen langs die drie beesten te gaan! Geef ons
daarom toch een veilig geleide!’
[7] Lazarus zei: 'De zeven mannen
zullen jullie het veiligste geleide geven, als jullie bedoelingen oprecht zijn.
Maar nu nog een vraag aan jullie! Zeg mij, om welke reden geloven jullie niet
dat Jezus van Nazareth alleen ten volle de ware Messias is? Jullie hebben toch
de Schrift gelezen, en hebben ook Zijn leer gehoord en de tekenen gezien, die
Hij doet! Hoe is het mogelijk dat jullie over dat alles nog steeds zo'n
verstokte mening hebben? Duizenden joden en heidenen geloven in Hem, en vele
heidenen komen van alle uiteinden van de aarde, buigen voor Hem, nemen Zijn
Woord aan en geloven dat Hij de Heer is; alleen jullie, die voor het hele volk
een voorbeeld zouden moeten zijn, verzetten je daar nog erger tegen dan harde
bergen tegen de stormen.
[8] De Heer kwam in het vlees als mens
op deze aarde, zoals Hij het Zelf door de mond van de profeten geopenbaard
heeft, en doet nu ook de werken, die de zieners al eeuwen geleden bezongen
hebben - wat jullie als schriftgeleerden als eersten zouden moeten onderkennen
-en toch geloven jullie, zoals gezegd, niet in Hem! Wat is daar dan wel de
reden van?'
[9] De Farizeeër zei: 'Dat, beste
vriend, willen wij binnenkort bij jou in Bethanië eens heel duidelijk
bespreken; hier kan ik je nu echter al wel zeggen, dat het nu in de tempel een
zeer moeilijke zaak is om mens te zijn. Men is weliswaar priester, maar daarom
nog geen mens. Iedereen is een vijand van de ander en tracht hem schade toe te
brengen, om daaruit voor zichzelf voordeel te halen, en dus is men daar waar
men als mens liever zou huilen, gedwongen met de wolven mee te huilen, opdat
men niet door hen verscheurd zal worden. Maar laat dat nog maar een korte tijd
zijn zoals het is, dan zal dit doen en laten van de tempel een drastische
verandering ondergaan; want op den duur kan men daar niet meer blijven.
[10] Nu weet je ook hoe wij er
eigenlijk over denken; heb daarom de goedheid om die zeven mannen te zeggen,
dat ze ons behouden en wel van deze berg naar de stad begeleiden!’
[11] Pas hierop zei Rafaël nu weer
tegen de Farizeeën: 'Waarom hebben jullie eigenlijk zo'n haast om weer naar de
stad te komen? Wanneer jullie waarachtig goede en eerlijke bedoelingen hebben
en ook al zeggen dat jullie in de Messias willen geloven, dan zijn jullie hier
bij ons veiliger dan in de stad! Jullie zijn toch hier naartoe gekomen met de
bedoeling, om als vijanden van de Messias, hier te weten te komen waar Hij Zich
ergens ophoudt? Als jullie echter ten opzichte van Hem van mening zijn veranderd,
waarom willen jullie dan nu als Zijn vrienden niet naar Hem informeren waar Hij
verblijft, opdat jullie Hem opzoeken en je aan Hem tonen als mensen, die in Hem
geloven?'
[12] De Farizeeër zei: 'Beste wijze
jongeman, als wij dat zouden doen, dan zou ons dat ongunstig aangerekend kunnen
worden en misschien zo worden uitgelegd, dat wij ons mooier voordoen dan we
zijn om nu toch van jullie te weten te komen, waar de Messias verblijft. Er is
ons nu waarlijk niets meer aan gelegen om te weten waar hij zich ophoudt! Want
zijn vijanden zijn wij waarlijk niet meer; maar om ons nu als bekeerde vrienden
aan hem voor te stellen, daarvoor voelen wij ons nog veel te slecht en hem niet
waardig, en dan is het toch wel begrijpelijk dat wij nu helemaal niet nader
kunnen en willen informeren naar zijn eventuele verblijfplaats en daarom in
onze huizen willen zijn, om ons nader te beraden, wat wij in het vervolg moeten
doen om ons volkomen bij hem aan te sluiten. Bovendien moeten wij vóór alles
ook de mislukking van onze onderneming aan de tempel meedelen, opdat men daar
niet, voordat men een bericht van ons ontvangt, reeds andere spionnen uitstuurt
en zo onrust veroorzaakt in de hele stad en de hele omgeving. Wij denken dat we
jullie nu al onze beweegredenen voldoende uiteengezet hebben, die ons verplichten
om zo spoedig mogelijk weer naar de tempel en onze huizen terug te keren, sta
ons daarom een veilige aftocht toe!’
[13] Nu zegt Rafaël: 'Ik kan jullie
echter verzekeren, dat men in de tempel tot morgen op jullie berichtgeving zal
wachten, en daarom geen nieuwe spionnen zal uitsturen. En Lazarus heeft hier
ook genoeg vertrekken ter beschikking, waarin jullie je kunnen beraden, en hij
heeft voedsel en de beste wijn in overvloed, opdat jullie je kunnen sterken.
Omdat jullie nu eenmaal hier zijn, zou ik jullie willen raden om minstens tot
middernacht hier te blijven en je dan pas onder een veilig geleide naar de stad
te begeven. Maar als jullie nu al beslist weg willen, dan zullen jullie door
ons ook niet langer opgehouden worden! De leeuwen -zoals jullie goed kunnen
zien - zijn al weg, en daar in de dichtstbijzijnde tent liggen jullie Griekse
mantels! Doe nu, wat jullie willen!'
3
De geloofsopvattingen van de Farizeeën
[1] Na deze woorden van Rafaël wisten
de Farizeeën niet zo goed, wat ze nu moesten doen.
[2] Maar één van hen zei na een
poosje: 'Weet je wat we doen? De jongen zal juist en waar gesproken hebben, en
daarom ben ik van mening dat wij tot middernacht hier moeten blijven, wanneer
Lazarus ons een kamer kan toewijzen waarin wij ongestoord alleen kunnen zijn,
om onder elkaar de kwestie van de Messias nauwkeurig en goed te bespreken en
ook nog enkele andere dingen met onze vriend Lazarus.’
[3] Daar waren allen het mee eens, en
Lazarus leidde hen via een andere deur het huis binnen, wees hun daar een ruime
kamer aan en liet daar direct de tafel dekken en brood, wijn en andere spijzen
in grote hoeveelheid opdienen en ook goede lampen neerzetten. Dat alles deed de
Farizeeën zozeer genoegen, dat één van hen de opmerking maakte: 'Ja, als dat zo
gaat, dan kunnen wij het hier ook tot morgen uithouden en laten we onze
ambtgenoten in de tempel voor wat ze zijn! Die moeten maar fijn tot de morgen
op een bericht van ons wachten!’
[4] Daar waren allen het mee eens, en
een oudste, die zoveel als een overste was en zeer erváren in allerlei wereldse
wijsheid, zei, toen de wijn zijn tong had losgemaakt: 'Waar het de mens goed
gaat, daar moet hij ook blijven, en zo blijven wij ook tot de ochtend hier, en
ik zou graag met jullie, mijn beste ambtgenoten, een paar openhartige woorden
spreken! Want in de tempel gaat dat niet; maar hier, waar we helemaal
ongestoord bij elkaar zitten en door niemand afgeluisterd worden die ons zou
kunnen schaden, kan men ook wel een openhartig woord spreken!
[5] Het is toch eigenaardig gesteld
met de mens! Wat is eigenlijk de mens, de sterfelijke God van deze aarde, die
de grond bebouwt en met zijn verstand en met de kracht van zijn handen grote
werken tot een harmonisch bestaan brengt? Ik zeg jullie: de mens is niets
anders dan een zeer erbarmelijk dier; want hij weet dat hij moet en zal
sterven, terwijl geen dier daar enig vermoeden van schijnt te hebben, vandaar
dat het tot aan het moment van zijn dood met een heel rustig gemoed verder kan
leven, zonder ooit één gedachte te hebben eenmaal te moeten sterven. De mens
doet er daarom goed aan, zijn erbarmelijke leven af en toe een beetje op te
vrolijken en de donkere gedachten aan de dood enkele ogenblikken te verjagen.
[6] De macht, die de mens in het leven
riep, kan naar mijn mening nooit wijs en goed geweest zijn, zoals ook nooit een
mens wijs en goed genoemd kan worden, die de meest kunstige werken schept, om
ze vervolgens, wanneer ze door zijn zorg en bemoeienis hun hoogste voltooiing
bereikt hebben, weer te vernielen en de verfoeilijke brokstukken en resten
geheel en al hun bestaan te ontnemen en direct daarop hetzelfde werkstuk weer
opnieuw voor hetzelfde doel te maken.
[7] Welbeschouwd kan men zich onder
God, als de alles scheppende macht, onmogelijk iets wijs en goeds voorstellen.
Want als die macht goed en wijs zou zijn, dan zou ze toch ook voor het
voortbestaan van haar meest kunstige werken, zoals wij mensen dat zijn, gezorgd
moeten hebben! Maar daar is geen sprake van! Wanneer een mens pas op hoge
leeftijd een grotere volmaaktheid in kennis, denken en handelen bereikt heeft,
dan begint hij ook al te sterven; hij wordt zwakker en zwakker, zijn
levenskrachten worden van dag tot dag minder, en dat gaat net zo lang door, tot
hij zijn laatste adem uitgeblazen heeft. Wat er daarna met hem gebeurt weten
jullie allemaal, en het is niet nodig dat nader te beschrijven.
[8] Weliswaar hebben wij in onze leer
over God de verzekering, dat er in de materiële mens nog een geestelijke mens
leeft, die na het afvallen van het lichaam blijft bestaan - maar wat heeft de
mens aan een leer en het daaruit voortvloeiend geloof, als aan niemand een
onomstotelijk bewijs daarvan gegeven is?
[9] Hoeveel verheven vaderen, wijzen
en profeten hebben er niet vóór ons geleefd naar de beste en meest wijze
wetten; ze geloofden ongetwijfeld in een God, baden tot Hem en beminden en
vereerden Hem bovenmate en geloofden ook vast aan een eeuwig leven na de dood
van het lichaam! Maar uiteindelijk moesten deze grote en wijze geloofshelden
toch sterven, en is er van hen niets anders overgebleven dan hun naam en hun in
de Schrift beschreven daden en leringen! Maar waar zijn hun zielen heengegaan?
[10] Wie van ons allen heeft eigenlijk
ooit werkelijk en naar volle waarheid een na de dood ergens voortlevende ziel
gezien en gesproken? Hoogstens in een droom of in een kwaadaardige koortshitte!
Er zijn wel mensen die beweren dat ze met de zielen van gestorven mensen
gesproken hebben; maar dat zijn meestal mensen bij wie het totaal ontbreekt aan
kennis en beoordelingsvermogen, en zij scheppen er dikwijls behagen in om aan andere
mensen bovennatuurlijke dingen te vertellen uit hun levendige fantasie en
verbeelding, om zichzelf daardoor een bepaald mystiek aanzien te verschaffen,
waaraan hun vaak meer gelegen is dan een magiër aan zijn pure winst.
[11] Men moet ook erkennen, dat er van
tijd tot tijd mensen zijn, die om hun uitspraken en leringen kracht bij te
zetten wonderbare daden verrichten en daarmee op hun leringen een stempel van
waarheid willen drukken, zoals wij dat nu bij die werkelijk opmerkelijke
profeet uit Nazareth meemaken. Hij onderwijst daarbij het volk heel goed en
belooft aan allen, die in Hem geloven, het eeuwige leven van de ziel.
[12] Ja, dat is allemaal heel mooi en
zelfs goed, omdat dat veel mensen een bepaalde geruststelling geeft en hun de
angst voor de dood ontneemt; maar dat hebben ook de oude profeten gedaan, en
duizenden mensen hebben vast geloofd en hebben hun geloof zelfs met de
marteldood bezegeld. De tijd heeft die grote profeten echter samen met hun
gelovigen weggerukt, en er is ons niets anders van hen overgebleven dan hun
namen en daden die in de Schriften beschreven zijn en die wij ook zonder enig
verder overtuigend bewijs enkel moeten geloven!
[13] Waarom
komt er dan niet eens een ergens aan gene zijde voortlevende ziel naar ons toe,
die bijvoorbeeld tegen ons zegt: ik ben de aan gene zijde zeer gelukkig
voortlevende Elia, Daniël, David of Jesaja? Ik zeg jullie: zoals de oude
profeten en ook Mozes vergaan zijn, zullen ook wij vergaan samen met die nu zo
beroemde profeet, die zelfs doden op schijnt te wekken, en de latere
nakomelingen zullen van ons en van hem precies datgene erven wat wij van de
oude profeten geërfd hebben. Al zal het geloof ook misschien vele eeuwen
blijven bestaan met vele toevoegingen en vervalsingen, dan zal de levende ware
overtuiging toch exact dezelfde zijn als die wij nu hebben over het voortleven
van de ziel na de dood van het lichaam.
[14] Een
dergelijk voortleven van de ziel na de lichamelijke dood zou weliswaar iets
onschatbaar verhevens zijn, en een mens zou beslist alles doen om zich volledig
van een dergelijk leven te verzekeren, wanneer hij daarvoor op enigerlei wijze
steekhoudende bewijzen zou hebben; maar daaraan heeft het altijd ontbroken, en
daarom is het niet verwonderlijk, dat het ooit bij de Ouden zo rotsvaste geloof
bij ons verkoeld is,
[15] Wie van het meer ontwikkelde en
ervaren deel van de mensen bezoekt tegenwoordig eigenlijk nog ten volle
gelovend de tempel? De hooggeplaatsten en wijzen gaan alleen vanwege het
gewone volk de tempel binnen en doen alsof hun geloof rotsvast is, opdat het
volk dan bij zichzelf denkt en zegt: 'Er moet toch wel iets van waar zijn,
omdat de hooggeplaatsten, geleerden en wijzen, die alles kunnen weten, er
zoveel waarde aan hechten!’
[16] Daarom ben ik werkelijk geen
vijand van die beroemde Galileeër, omdat hij de arme mensen opnieuw
geestdriftig maakt voor een leven van de ziel na de dood van het lichaam en hun
een goede troost geeft; maar ik vind het niet juist, dat hij ons bij iedere
gelegenheid als de grootste bedriegers van het volk aanwijst en als een man die
voor wijs wil doorgaan niet bedenkt, dat hij in de grond van de zaak hetzelfde
met het volk doet als waarvan hij ons beschuldigt. Als hij het volk alleen
maar, zoals ik nu, de waarheid zou zeggen, namelijk zoals de oude ervaring die
leert, dan zou hij waarschijnlijk niet zoveel aanhangers hebben als hij nu
heeft.
[17] Dat is zo mijn ware geloof en
mijn oprechte bekentenis voor jullie, mijn ambtgenoten, die ik echter alleen
onder ons heb uitgesproken, omdat ik wel weet dat jullie bij jezelf allemaal
precies zo denken als ik; in de tempel, in het bijzijn van het volk en onze
vele en zeer blinde ambtgenoten is het echter nodig anders te spreken! Wat
denken jullie van deze opvatting?'
4
Een schriftgeleerde verwijst naar Gods orde
[1] Een andere schriftgeleerde zei:
'Ik kan je geen ongelijk geven en deel in veel opzichten .jouw mening; maar als
een volledig uitgemaakte waarheld kan Ik Je mening toch eigenlijk niet
aannemen! Want ik kan niet geloven, dat God als de meest wijze Schepper van
hemel en aarde, die toch de zon, de maan, de sterren en deze aarde voortdurend
in stand houdt, ons als volmaakte werken van Zijn wijsheid en macht alleen
geschapen heeft om te dienen als Zijn vergankelijke speelpoppen!
[2] Dat de mens maar een kort leven op
deze aarde heeft, daarvan schijnt de reden meer daarin gelegen te zijn, dat
zijn ziel zich in het lichaam op een bepaalde manier moet ontwikkelen en een
bepaalde en duurzame degelijkheid moet verkrijgen, opdat ze daarna kan
voortbestaan in een andere, met haar wezen overeenstemmende wereld, die
onbegrensd moet zijn.
[3] Want wanne,er de mens met lichaam
en ziel alleen bestemd zou zijn voor deze materiële wereld die, al is zij nog
zo groot, toch haar grenzen heeft, dan zou als gevolg van de dagelijkse toename
van het aantal mensen
als die ook dat hun lichaam betreft
onsterfelijk zouden zijn, deze aarde ai gauw te klem en te beperkt worden voor
de mensen, temeer daar ze uit veel meer water dan vaste, bewoonbare grond
bestaat; God zou na een bepaalde tijd de mensen onvruchtbaar moeten maken en ze
ook niet meer ouder moeten laten worden, zodat ze dan in een bepaalde normale
kracht en sterkte eeuwig konden voortleven en de aardbodem bewerken voor hun
levensonderhoud.
[4] Dat de mensen echter na verloop
van tijd ook genoeg zouden krijgen van zo'n noodzakelijkerwijs eentonig leven,
kunnen we met zekerheid aannemen; want de dagelijkse ervaring leert ons immers,
dat iedereen in een en dezelfde steeds gelijke levensomstandigheid zich erg
begint te vervelen en snakt naar verandering, en omdat zelfs de meest
vindingrijke mens na vele duizenden jaren toch aan het eind is gekomen met al
zijn geliefde veranderingen, zou hij tenslotte in de grootste verveling terecht
komen, die hij. nergens meer mee zou kunnen verjagen.
[5] Uit deze diepgaande beschouwingen
blijkt wel, dat Gods wijsheid de mensen voor een ander, hoger en vrijer leven
heeft geschapen en niet voor een in alles zeer beperkte wereld, die weliswaar
goed genoeg is om de mens tot een eerste ontwikkelingstrap te dienen, maar
nooit bestemd kan zijn om hem een zalig eeuwig bestaan te geven.
[6] Om deze en nog vele andere redenen
geloof ik in de onsterfelijkheid van onze zielen, want als die sterfelijk
zouden zijn, zouden wij ons God wiens macht,en hoogste wijsheid uit al Zijn
werken duidelijk blijkt, evenals Zijn goedheid en Zijn gerechtigheid -als
machteloos moeten voorstellen of als onwijs of zelfs als helemaal niet
bestaand.
[7] Geen enkel enigszins helder denkend
mens kan toch beweren, dat de een of andere blinde en stomme kracht
werkstukken, zoals wij mensen dat zijn, tot een geordend bestaan zou kunnen
roepen. Want wat men zelf niet heeft, daarvan kan men ook onmogelijk iemand
anders iets geven. Of geef eens iemand die zeer dom is en nauwelijks zijn
moedertaal kan brabbelen, een taak als leraar in een vreemde taal aan een
school! Wat zal die tot stand brengen? Niet meer dan een standbeeld! Daarom
moet er wel een zeer wijze en almachtige God bestaan, en iedereen die helder
denkt, zal dat als waar moeten erkennen.
[8] Als de almachtige God echter zeer
wijs is, dan is Hij ook zeer goed en rechtvaardig en heeft Hij met ons mensen
zeker ware en goede bedoelingen en heeft Hij door de mond van de profeten en
andere wijze mensen ook aan alle andere mensen meegedeeld, wat voor bedoelingen
Hij met ons mensen heeft, en wat de mensen moeten doen om reeds hier op aarde
een goed en zalig voorleven te genieten en zich door middel van dit voorleven
zo bekwaam en ontvankelijk mogelijk te maken voor het daaropvolgende eeuwige
leven.
[9] Een God echter, die dat gedaan
heeft en nog voortdurend doet, heeft niet eens een mug, en zeker niet ons
mensen als een beklagenswaardig speelgoed voor Zijn grillen geschapen! Of kan
men zich een wijs en derhalve ook goed mens voorstellen, die er behagen in zou
scheppen om te zien hoe zijn arme medemensen voortdurend op de afschuwelijkste
manier gekweld worden? Voorzover ik de mensen in alle opzichten heb bekeken,
heb ik ook steeds gemerkt, dat God de mens volstrekt geen kwaad berokkent; dat
doen de mensen elkaar en maar al te vaak en het meest zichzelf aan. Want ten
eerste drijft hun nooit te bevredigen .zelfzucht en hebzucht de mensen ertoe,
elkaar zoveel mogelijk te achtervolgen en elkaar daardoor allerlei kwaad aan te
doen; en omdat ze daarbij geen acht meer slaan op de geopenbaarde wil van God,
krijgen ze door de meest ongeregelde leefwijzen ook allerlei lichamelijke
ziekten, die hun dit voorleven ten zeerste vergallen.
[10] Vraag: zijn Gods wijsheid en
goedheid daar ook maar enigszins schuldig aan? Als dat het geval zou zijn, dan
zouden de hoog te eren mensen die steeds naar de wetten van God hebben geleefd,
vóór hun verscheiden van deze wereld ook door zulke kwaadaardige ziekten
gekweld worden als degenen die vanaf hun jeugd al een goddeloos leven geleid
hebben en daardoor de natuur van hun wezen in de grootste wanorde gebracht
hebben. O nee, ik heb mij er zelf al heel vaak van overtuigd, dat de mens die
volgens Gods orde leeft, meestal een hoge leeftijd bereikt en aan het einde een
opvallend zachte dood sterft.
[11] Er bestaan hier en daar ook wel
voorbeelden van vrome en rechtvaardige mensen, die uiteindelijk ook door een
niet bepaald zachte dood van deze wereld scheiden; maar daarbij kunnen wij
altijd twee gevallen veronderstellen, namelijk dat God het geduld van zo iemand
zwaarder op de proef stelt, opdat zijn ziel voor het leven aan gene zijde een
des te grotere gedegenheid verkrijgt. Waarom? Dat zal God zeker heel goed
weten!
[12] In het tweede geval echter kan de
op bedaagde leeftijd vroom en rechtvaardig geworden mens door vele jeugdzonden
de natuurlijke orde van zijn lichaam verstoord hebben, en dat kan dan aan het
einde van zijn leven evenzo vele bittere gevolgen hebben, die zijn laatste uren
niet bepaald tot de aangenaamste voor hem kunnen maken. Maar wij kunnen als
volledig zeker en gewis aannemen, dat mensen die van het begin af aan volgens
Gods orde leven, steeds zeer zacht overlijden.
[13] Dat is nu zo mijn ware
getuigenis, waar ik voor mijzelf tot aan het einde van mijn aardse leven trouw
aan zal blijven; ieder van jullie gelove en doe wat hij wil!’
5
De Farizeeën spreken met elkaar over de vroegtijdige dood
van
kinderen en over de Messias
[1] Hierop zei de eerste spreker: 'Ja,
daar kan ik waarlijk niets anders tegenin brengen, dan dat jij ons bij al je
buitengewoon goede opvattingen niet ook opheldering hebt gegeven over hoe de
vroegtijdige dood van kinderen te verenigen valt met de wijsheid, goedheid en
gerechtigheid van God.
[2] De mens is er volgens jouw
opvatting door God toe geroepen, om zich door middel van een goed. geordend
voorleven op deze aarde een ware en met de bedoeling van God overeenkomende
soliditeit van zijn ziel te verschaffen - want dat dat in de bedoeling van God
ligt, blijkt immers duidelijk uit alle openbaringen die door de mond van de
aartsvaders en de profeten tot ons zijn gekomen. Maar wat gebeurt er aan gene
zijde met de kinderen, bij wie vanwege hun vroege dood eigenlijk noch van een
ongeordend en nog minder van een geordend voorafgaand proefleven sprake is
geweest? Wanneer de ziel van de mens alleen door een goed geordend voorafgaand
proefleven het gedegen, ware, eeuwige leven kan bereiken, waardoor bereikt de
ziel van een kind dat dan? Of sterft de kinderziel samen met het lichaam?'
[3] Daarop zei de tweede, goede
spreker: 'Uit de oertijd van de mensen is niet bekend of er toen ook kinderen
gestorven zijn; de vroegtijdige dood van kinderen is alleen door de zonden van
de ouders veroorzaakt, en daarom zijn zij bewust of onbewust de schuld van de
vroegtijdige dood van hun kinderen. Maar God zal in Zijn hoogste wijsheid ook
voor de onschuldige zielen van kinderen weten te zorgen; zij zullen zeker in de
grote wereld aan gene zijde in kunnen halen wat ze hier buiten hun schuld
verzuimd hebben!
[4] Is deze aarde dan soms de enige
wereld? Laten we kijken naar de sterrenhemel! Grote wijzen uit de oudheid en
zelfs Mozes in zijn bij-boe ken, die wij nog wel hebben maar waaraan wij geen
geloof schenken, hebben erop gewezen dat de zon, de maan en alle sterren
werelden zijn, en dikwijls heel veel grotere dan die van ons; als dat echter zo
is, dan zal het voor Gods wijsheid en macht ook wel niet zo moeilijk zijn om
voor de zielen van de kinderen een andere en wellicht ook in veelopzichten
betere leefwereld aan te wijzen, waarop zij dan hun levensvoltooiing zullen
bereiken.
[5] Dat God
in de eeuwig grote scheppingsruimte nog andere scholingswerelden voor mensen
zal hebben, daaraan valt werkelijk niet te twijfelen -wij kleine en zwakke
mensen hebben immers ook voor onze kinderen meer dan één enkel schoolgebouw!
Wat bij ons machteloze mensen mogelijk is, waarom zou dat voor de almachtige en
zeer wijze God iets onmogelijks zijn? .
[6] De aartsvaders, die
zeker meer dan wij nu met Gods hemel in verbinding stonden, wisten heel goed,
dat het zo is; wij hebben echter door onze materiële wereldse instelling alles
wat van de geest is verloren en weten daar nauwelijks nog iets van. Ik ben
weliswaar ook maar een materieel mens, maar ik heb veel geleerd en ondervonden
en spreek daarom nu zoals ik spreek. Natuurlijk kan ik in de tempel in het
bijzijn van allen niet zo spreken!’
[7] De eerste spreker zei: 'Nu kan ik
er niets meer tegenin brengen en ben echt blij, dat jij mij van mening hebt
doen veranderen. Maar het is nu ook tijd om op ons hoofdthema, namelijk op de
wonderlijke profeet uit Galilea terug te komen. Ik heb daarover direct aan het
begin opgemerkt dat er op aarde altijd bepaalde bijzondere mensen bestaan, uit
wier woorden en daden gemakkelijk en onbetwistbaar een hogere, aan God gelijke
begaafdheid te herkennen valt, zoals dat nu bij onze Galileeër het geval
schijnt te zijn.
[8] Maar ook bij andere mensen
ontbreekt het niet aan soortgelijke gaven. Neem nu alleen vandaag al het
plotselinge verdwijnen van onze mantels en het tevoorschijn toveren van de drie
leeuwen! Dat is een regelrecht wonder, dat een gewoon mens niet kan begrijpen.
Nu zouden deze mensen ook kunnen zeggen: 'Ik of hij daar is jullie Messias,
omdat hij in staat is wonderen te doen! ' - wat wij natuurlijk niet kunnen
aannemen! Want als we dat zouden doen, dan zou het al gauw wemelen van louter
messiassen! De Essenen doen ook wonderen, maar daarom zijn ze nog lang geen
messiassen. De Galileeër echter presenteert zichzelf aan ons als zodanig. Wat
moeten we daarvan zeggen?'
[9] De tweede, goede spreker zei:
'Mijn mening, die ik echter om begrijpelijke redenen niet heb kunnen
uitspreken, IS als volgt: Zijn leringen en daden zijn mij welbekend. Hij is wat
zijn leven en handelwijze betreft de zuiverste jood, geheel in de zin van
Mozes. Hoe het er echter bij ons in de tempel met de beste Mozes uitziet, dat
weten wij allemaal maar al te goed, en ook hij schijnt het heel perfect te
weten, anders zou hij ons vanmorgen niet zulke harde woorden toegevoegd hebben.
Bovendien heeft hij bij de blindgeborene enkel door zijn wil een waar
godswonder gedaan, wat voorheen niemand mogelijk was, en dus ben ik van mening
dat wij als scherpe waarnemers de kwestie moeten laten rusten. Komt tijd, komt
raad. Is hij uiteindelijk toch degene voor wie hij zichzelf openlijk bij alle
mensen uitgeeft, dan zullen wij tegen hem eeuwig niets uitrichten; is hij dat
uiteindelijk toch niet, dan zal hij ook tegen ons niets uitrichten ondanks al
zijn wonderen!
[10] Het is het beste om in het geheim
al zijn leringen en daden te onderzoeken. Als wij vaststellen dat die helemaal
zuiver zijn en zijn daden helemaal van goddelijke aard, dan zullen ook wij in
hem geloven; als hij echter in onze ogen niet aan deze voorwaarde voldoet, dan
blijven wij wat wij zijn, en laten al het andere aan God over!’
[11] Daarmee waren allen het eens en
aten en dronken daarna weer.
[12] Na deze toespraak ging Lazarus op
Mijn bevel weer naar hen toe. Hij wist wat ze allemaal gezegd hadden, want Ik
had dat aan iedereen verteld.
6
Lazarus vertelt zijn ervaringen met de Heer
[1] Toen de nu goed
verzadigde Farizeeën Lazarus in het oog kregen, drukten ze allemaal hun vreugde
uit over het feit dat hij nu ongeroepen bij hen was gekomen.
[2] Hij begroette hen ook, zeggend
(Lazarus): 'Het doet mij veel genoegen, dat jullie je op deze plaats, die
jullie vervloekt hebben, toch zo goed voelen! En aangezien mij, tot grote
vreugde van mijn hart, alles bekend is wat jullie hier in besloten kring
besproken hebben, denk ik dat jullie, die werkelijk wijze mannen zijn, nu geen
gebruik zullen maken van jullie banvloek over mijn bezitting?'
[3] De eerste spreker zei: 'Dat zeker
niet; maar hoe -bij Mozes! -heb jij bij gesloten deuren en ramen kunnen horen,
wat wij zo zacht mogelijk onder elkaar gesproken hebben? Vertel ons de inhoud
van onze gesprekken, anders moeten wij geloven, dat jij hier de draak met ons
wilt steken!’
[4] Hier bezwoer Lazarus hun, dat hij
zoiets nooit zou doen, en hij herhaalde daarop woord voor woord alles wat ze
tevoren met elkaar besproken hadden.
[5] Toen de Farizeeën dat hoorden, zei
de eerste weer: 'Maar hoe -bij alle sterren van de hemel! -ben jij daar achter
gekomen?'
[6] Lazarus zei: 'Je hebt toch zelf
met je eigen woorden gezegd, dat er in de wereld mensen bestaan, die zeldzame
vermogens bezitten! Waarom zou God bijvoorbeeld ook mij niet enkele zeldzame
gaven geschonken hebben? Maar ik kan jullie nog iets veel belangrijkers zeggen,
en dat is dat Jullie als gevolg van jullie inzicht en spreken heel dicht bij
het rijk Gods zouden zijn, als de slechte lucht van de tempel jullie daarin
niet hinderde. In het bijzonder echter duid ik daarmee op jouw tegenpleiter,
met wie jij uiteindelijk zelf op alle punten instemde, evenals ook alle
anderen, vandaar dat jullie allemaal nu tot mijn werkelijk zeer grote vreugde
met deze wel heel achtenswaardige tegenpleiter op één en hetzelfde punt staan;
want mannen van jullie soort zullen er in de tempel nu niet veel meer zijn.
Daarom zeg ik jullie, als jullie oude en ware vriend, dat jullie nu dichter bij
het rijk Gods staan dan jullie vermoeden!’
[7] Nu zei de tweede spreker: 'Beste
vriend, verklaar je nader! Wat wil je ons daarmee zeggen? Hoe zouden en kunnen
wij nu dichter bij het rijk Gods zijn dan wij kunnen vermoeden? Moeten wij hier
soms sterven? Heb jij soms –vergif in onze wijn gedaan?'
[8] Lazarus zei: 'Hoe kunnen jullie
als werkelijk verstandige mensen zoiets ook maar denken! Ik wil direct uit
jullie bekers drinken om te bewijzen hoe onjuist die gedachte is; jullie zullen
nog lang genoeg op deze aarde moeten leven! Alleen met jullie kennis zijn
jullie dicht bij het rijk Gods gekomen en met jullie geheim gehouden geloof,
maar niet met jullie aardse leven!'
[9] De eerste Farizeeër zei: 'Wat
versta jij dan onder het rijk Gods?'
[10] Lazarus zei: 'Niets anders dan
dat jullie in je gemoed de juiste kennis van God bezitten! Als jullie Hem, die
jullie tot nu toe vervolgd hebben, bovendien ook nog zouden aannemen als degene
die Hij in waarheid is, dan zouden jullie al volledig in het rijk Gods zijn,
dat vollicht is! Begrijpen jullie nu wat ik heb willen zeggen met: jullie zijn
dichter bij het rijk Gods gekomen dan jullie kunnen vermoeden?'
[11] Daarop zegt de eerste spreker
weer: 'Nu, het is goed dat je dit onderwerp aansnijdt! Dat jij veel met de
wonderbare Galileeër op hebt, weten wij al een hele tijd, en wij hebben je dat,
juist of onjuist, ook wel te kennen gegeven. Dat is voor ons niets nieuws. Maar
aangezien jij die man zeker beter kent dan wij en wij nu hopelijk weer goede
vrienden zijn geworden, omdat jij doorjouw gave, die ons voorheen onbekend was,
je ervan overtuigd hebt hoe wij er eigenlijk over denken, is het nu misschien
het beste moment, dat jij ons die man nader laat leren kennen. Je hoeft ons
daarvoor helemaal niet te zeggen waar hij zich op dit moment ophoudt, omdat wij
van het belachelijke besluit van de tempel toch nooit meer gebruik willen en
zullen maken; en ook hoeven wij de Galileeër niet nader te leren kennen vanwege
de geslepen tempelpriesters, maar alleen ter wille van onszelf; daarom kun je
nu wel heel openlijk met ons over Hem spreken!’
[12] Daarop zegt Lazarus: 'Hoe en waar
Hij geboren is, en wat er bij Zijn geboorte allemaal is voorgevallen toen de
oude, boosaardige Herodes dertig jaar geleden in Bethlehem zo veel onschuldige
jongetjes van één tot twee jaar oud heeft laten vennoorden, omdat de drie
wijzen uit het verre morgenland, door een ster hierheen geleid, hem gezegd
hadden dat er in Bethlehem onder de joden een nieuwe koning geboren was, dat
weten jullie allemaal even goed als ik; maar jullie weten niet, dat die
nieuwgeboren koning der joden door goddelijke voorzienigheid en beschikking
niet in handen van de wrede Herodes is gevallen, maar door Gods hulp en door
bemiddeling van de toen nog jonge Romeinse hoofdman Cornelius veilig en wel
naar Egypte en -naar ik meen -de oude stad Ostracine is ontsnapt, en pas toen
de oude Herodes drie jaar later, opgevreten door de luizen, gestorven was,
behouden en wel in de omgeving van Nazareth is teruggekeerd en daar in stille
afzondering zonder enig noemenswaardig onderricht is opgegroeid en een
volwassen man is geworden.
[13] Toen hij twaalf jaar oud was,
kwam Hij met Zijn aardse ouders voor het voorgeschreven knapenexamen naar
Jeruzalem, bleef drie volle dagen in de tempel en bracht door Zijn antwoorden
en vragen alle oudsten, schriftgeleerden en Farizeeën in opperste verbazing,
wat mijn vader, die zelfs vanwege de armoede van Zijn ouders het tamelijk hoge
examengeld voor Hem betaald had, mij verteld heeft.
[14] Ook dat zullen de ouderen onder
jullie zich nog zeker herinneren, alhoewel niet het feit dat Hij aan de woede
van Herodes ontsnapt is en na drie jaar weer uit Egypte naar Nazareth is
teruggekeerd.
[15] En kijk, de man die nu zulke
grote werken doet, enkel door de zuiver goddelijke macht van Zijn wil en Zijn
woord, is precies dezelfde als de dertig jaar geleden in Bethlehem geboren
koning der joden en precies dezelfde als de wijze jongeman, die twintig jaar
geleden de hele tempel in opperste verbazing gebracht heeft!
[16] Nu weten jullie met Wie jullie in
de persoon van de zo buitengewone Galileeër van doen hebben en dat is zeker ook
nodig, om een gunstig oordeel over Hem te kunnen vellen.
[17] Wat Hij echter nu doet, weten
jullie voor een deel, maar jullie houden het meeste van wat jullie over Hem,
Zijn onderricht en daden verteld werd, voor meer dan de helft voor fabels en
overdrijvingen van het volk, dat aan Hem hangt en aan Hem gelooft - en daar
vergissen jullie je heel erg in!
[18] Ik ben er waarlijk, zoals jullie
mij ook wel kennen, de man niet naar om een kat in de zak te kopen! Ik heb
mijzelf er daarom ook heel nauwkeurig gedurende lange tijd en op verschillende
plaatsen van overtuigd, wat voor iemand deze man nu eigenlijk was. En zie,
hoewel ik toch ook goed thuis ben in de Schrift, vond ik nooit iets verdachts
aan Hem, terwijl dat met de schreeuwerige magiërs zo vaak wel het geval was.
[19] Zijn leringen zijn geheel en al
die van Mozes en de profeten, en Zijn wonderen doet Hij alleen waar het nodig
is, en Hij laat zich daar nooit iets voor betalen. Kortom, Zijn krachtige woord
is het zuiverste godswoord, Zijn wijsheid Gods wijsheid, en Zijn daden zijn
eveneens puur Gods daden, omdat geen mens in staat is die te doen.
[20] Toen ik meer dan een halfjaar
geleden met Hem en Zijn destijds vele leerlingen naar Bethlehem trok, troffen
wij daar voor de poorten van de oude stad van David een groot aantal bedelaars
aan, omdat er een feest werd gehouden. Deze armen van beiderlei geslacht
smeekten ons onder luid gejammer om een aalmoes. Het allerhardst riepen geheel
mismaakte mensen, zonder handen en sommigen ook zonder voeten, en ik wilde hen
dan ook naar mijn vermogen bedenken.
[21] Hij gaf mij echter te verstaan
dat daar nog tijd genoeg voor was, en vroeg vervolgens aan de armen of zij, als
ze volledig gezond zouden zijn en hun ledematen weer zouden hebben, niet liever
met het werk van hun handen het noodzakelijke brood zouden willen verdienen.
Allen betuigden dat zij, als dat mogelijk zou zijn, liever dag en nacht zouden
werken dan ook maar één ogenblik langer om aalmoezen te vragen. Daarop zei Hij:
'Sta op en wandel en zoek werk!' Op dit woord waren allen ogenblikkelijk van
hun uiteenlopende kwalen genezen. De blinden konden zien, de doven en stommen
hoorden en spraken, de verlamden sprongen op als jonge herten, en de mismaakten
zonder handen en voeten kregen - nota bene - duidelijk nieuwe ledematen, en dat
alles was het werk van één enkel ogenblik! Ik nam vervolgens al die wonderbaarlijk
genezen mensen bij mij in dienst, gaf hun dadelijk wat geld en gaf hun
aanwijzingen, waar ze heen moesten gaan.
[22] Wanneer men zelf getuige is
geweest van zo'n daad en van nog honderd andere, waarvan men niet eens meer kan
zeggen: 'Kijk deze waren groter en gedenkwaardiger dan de andere!', wanneer men
gezien heeft, dat ook alle dieren, alle elementen, de hele natuur, zelfs de
zon, de maan en de sterren en de zeeën van de aarde evenals de bergen aan Zijn
wil gehoorzamen, en Hijzelf zegt: 'Ik en de Vader in de hemel zijn één! Wie Mij
ziet, ziet ook de Vader .Wie in Mij gelooft, zal het eeuwige leven hebben, want
Ikzelf ben de waarheid, de weg en het leven!', dan kan men er met zijn gezonde
zintuigen en zijn gezonde verstand toch niet meer aan twijfelen dat het is
zoals Hij leert, en zoals sinds Adam alle vaderen, patriarchen en profeten van
Hem hebben voorspeld en onderwezen.
[23] Ik geloof nu volkomen en
onwankelbaar in Hem en durf dat ook tegenover de hele wereld hardop te bekennen,
omdat ik daar mijn onomstotelijke redenen voor heb; een ander kan echter doen
wat hij wil! Nu weten jullie in het kort en in volle waarheid het belangrijkste
wat de grote Galileeër betreft. Oordelen jullie nu zelf wat jullie van Hem
moeten denken en geloven!’
7
Lazarus kapittelt de laksheid van de Farizeeën
[1] De tweede, goede spreker zei: 'Ja,
vriend Lazarus, daar kan ik je beslist geen ongelijk in geven; want in jouw
plaats zou ik ook doen, wat jij doet! Maar die dingen kan ik beter geheim houden,
evenals iedere andere betere overtuiging, omdat ik in mijn positie niet
openlijk tegen de slechte stroom van de wereld in kan zwemmen. Jij bent echter
een zeer rijke en door je Romeinse burgerrecht geheel vrije man en kunt net
zoveel goeds doen als je maar wilt. Niemand kan jou dwarsbomen! Hoe wij
tempeldienaren er echter voorstaan, dat weet je wel! Daarom kunnen wij alleen
in stilte de waarheid toegedaan zijn: in het openbaar zijn wij echter genoodzaakt
leugens te vertellen. Dat het nu in deze leugenachtige tijd zo is gesteld met
ons, die nog uit de oudere en beter tijd stammen en de waarheid voor ons zelf
wel begrijpen, dat weet jij net zo goed als wij .
[2] Ik geloof nu wat jij gelooft en
het is zo en zal nooit anders worden, aangezien te sterke en onloochenbare
bewijzen van allerlei aard er maar al te zeer voor spreken en getuigen; wij
kunnen openlijk evenwel nog niets voor deze zaak doen, behalve dat wij in de
raad noch voor, noch tegen zijn, ons categorisch van iedere stemming onthouden
en bij een goede gelegenheid duidelijk maken, dat in deze situatie iedere
poging tot vervolging helemaal tevergeefs is. En ik geloof dat wij daardoor,
alhoewel niet direct een bevorderlijke, toch geen belemmerende invloed op de
goede zaak hebben, en dat kan tenslotte ook niet als geheel en al slecht worden
beschouwd! Wat is jouw mening daarover, vriend Lazarus?'
[3] Lazarus zei: 'Vriend eerlijk
gezegd, wanneer men in zichzelf volledig overtuigd is van zo 'n grote en al het
zonlicht overtreffende waarheid, maar het niet aandurft om zich voor het oog
van de wereld openlijk ten gunste van die waarheid uit te spreken -ongeacht de
positie die men in deze wereld inneemt -dan is men daarin te vergelijken met
een mens, die niet koud en ook niet warm is. Als ik nu bedenk en volgens de
sterkste en meest onweerlegbare bewijzen gelovig moet bekennen: 'Dat is de Heer
Zelf, door Wiens liefde, genade en wil ik leef]' -zoals alle profeten over Hem
hebben voorspeld -dan betekent Hij alleen alles voor mij en de hele wereld en
de hele tempel niets meer! Hij heeft nu vervuld wat Hij heeft beloofd; Hij, die
op Sinaï aan Mozes en aan onze vaderen de geboden heeft gegeven, is nu
lijfelijk onder ons en toont ons door woorden en daden, dat Hij het is, de
eeuwig getrouwe, waarachtige Jehova. Hoe is het voor een mens nog mogelijk om
zich bij zo'n belangrijke levenskwestie lauw te gedragen?
[4] Ik zou in jullie plaats, aangezien
jullie inzien dat de tempel, zoals het daar nu mee gesteld is, het niet lang
meer zal uithouden, mijn vermogen nemen en trachten een ware levensleerling van
de Heer te worden. Van nu af aan kunnen jullie in de tempel niet veel meer
winnen voor jullie aardse leven, omdat de offers om begrijpelijke redenen die
jullie bekend zijn, van jaar tot jaar kariger worden. Bovendien zijn jullie
langzamerhand aan het einde van jullie aardse levensjaren en moeten jullie
tegen jezelf zeggen: met ons zal het op deze wereld waarschijnlijk niet al te
lang meer duren! En wat dan?
[5] Over het leven aan gene zijde
hebben jullie naar mijn beste weten wel vermoedens, maar nog lang geen
zekerheid. De Heer, die nu onbegrijpelijkerwijs Zelf als mens onder ons
verkeert, zou jullie het leven aan gene zijde kunnen tonen en jullie verzekeren
van het toekomstige leven, en dat zou voor jullie toch zeker de grootste
levenswinst zijn! Wat denken jullie daarvan?'
[6] De eerste spreker zei: 'Ja, ja
vriend, je hebt heel goed gesproken, en met de Galileeër zal het ook wel zo
gesteld zijn; maar men moet er ook over nadenken hoe men zich op een goede
manier van de tempel kan vrijmaken, zonder dat het de overige ambtgenoten
opvalt. Als we niet de oudsten van de tempel waren, konden we onder een of
ander voorwendsel de tempel verlaten, bijvoorbeeld om als jodenapostelen
heidenen tot het jodendom te bekeren; maar wij zijn daarvoor al te oud en
bekleden de voornaamste posities in de tempel, en daarom is dat een moeilijke
kwestie.
[7] Wij zouden ons wel met pensioen
kunnen laten sturen tegen betaling van een tiende deel van ons vermogen, maar
daardoor zouden wij de goede zaak van de verheven Galileeër meer schaden dan
goeddoen; want als wij onze posten in de tempel verlaten, worden die weldra
bezet door anderen, die daar beslist al op loeren. Die plaatsvervangers zouden
als nieuwe bezems de goede zaak van de Galileeër zeker nog vele malen woedender
tegemoet treden dan wij, die nu via jou weten, wat wij tenminste voor onszelf
van Hem moeten denken.
[8] Wij kunnen nu in de Hoge Raad
matigend werken voor de Galileeër en zó menige belemmering bij zijn verheven
leraarschap voor hem uit de weg ruimen, omdat wij als oudsten van de tempel
toch wel een grote invloed hebben op de hogepriester, die voor zijn omgeving
een ware tiran is. Bij een goede gelegenheid kunnen wij hem ook veel
buitengewone dingen vertellen en hem laten zien, wie de door hem zo gehate
Galileeër is, en dat het waanzin is om zich als zwak mens op te stellen
tegenover iemand, wiens wil in staat is een hele wereld en één ogenblik te
vernietigen.
[9] Wanneer wij dat de hogepriester
duidelijk voor ogen houden, zal hij in zijn woeste ijver zeker bekoelen en niet
dikwijls dag en nacht beraadslagen, hoe de Galileeër met zijn hele aanhang
gegrepen en te gronde gericht kan worden. Wij zullen dan voor ons zelf wel een
gelegenheid vinden om voortaan als ware vrienden en aanhangers van de Galileeër
op de een of andere manier persoonlijk met hem samen te komen en ons door hem
te laten onderwijzen. Ik denk, dat deze opvatting van mij ook de moeite waard
is!’
[10] Lazarus zei: 'O, beslist; maar
voor jullie zelf is daarbij eerlijk gezegd nog weinig heil te verwachten! Wat
jullie ten gunste van Zijn taak van nu af aan in de tempel willen doen, heeft
een goede menselijke bedoeling; maar als jullie bedenken dat Hij, die jullie
nog steeds de beroemde Galileeër noemen, waarlijk de Heer zelf is, aan wie alle
macht en wijsheid ten dienste staan, moet het jullie toch duidelijk zijn hoe
onnozel en zinloos de gedachte is en hoe dom de inbeelding van de mens, om in
zijn sterfelijke zwakheld en blindheid door middel van een advies of daad God
te willen helpen. Hij heeft onze hulp eeuwig niet nodig, maar wij alleen die
van Hem!
[11] Wanneer Hij ons mensen in Zijn
naam goede dingen laat doen.,. dan gebeurt dat alleen vanwege ons eigen heil;
want daardoor oefenen WIJ ons in de ware en levende liefde tot God en van
daaruit tot de naaste. Hoe meer iemand echter in zijn hart in de liefde tot God
en de naaste is gegroeid, des te meer vermogens zal hij van God ontvangen om
Hem en de naaste steeds meer en meer te kunnen liefhebben!
[12] Maar daar heeft God onze
werkzaamheid niet voor nodig, zoals wij mensen bijvoorbeeld de werkzaamheid van
onze knechten en dienstmaagden nodig hebben; maar als wij volgens Zijn raad en
volgens Zijn leer werkzaam zijn, zijn wij dat alleen maar tot ons eigen heil,
echter eeuwig nooit tot heil van de Heer, die Zelf het eeuwige heil van alle
schepselen is.
[13] Dat het met deze kwestie zo en
niet anders gesteld is, zullen jullie zelf nu wel inzien, dat wil zeggen als
jullie in je beroemde Galileeër datgene zien en erkennen wat ik allang gezien
en erkend heb, namelijk dat Hij de Heer Zelf is.
[14] Houden jullie Hem echter nog
steeds alleen maar voor een buitengewoon mens, die bij al zijn wonderbaarlijke
vermogens niettemin ook nog af en toe de hulp van mensen nodig heeft, dan is
datgene wat jullie voor Hem willen doen, beslist prijzenswaardig; want de
naastenliefde gebied ons, dat wij mensen elkaar over en weer met raad en daad
bijstaan.'
[1] De eerste spreker zei nu weer:
'Beste vriend Lazarus, jij hebt heel juist geoordeeld, als het er met de
wonderbare Galileeër in volle ernst zo voorstaat als jij ons vanuit je goed
gefundeerde overtuiging meegedeeld en getrouw beschreven hebt; ook wij zijn
overwegend de mening toegedaan, dat het met deze kwestie ook werkelijk zo
gesteld is. Maarbij zo'n oneindig belangrijke zaak is het van onze kant als
joden -het volk van God -zeer noodzakelijk om een nauwkeurig onderzoek in te
stellen en eerst over veel dingen goed na te denken en te overwegen of er
heimelijk op de achtergrond toch niet sprake is van iets, waardoor we
uiteindelijk anders naar deze dingen moeten kijken dan iemand die zo totaal
onder de indruk is van die wonderen, dat zijn gemoed en verstand er niet meer
nuchter tegenover staan.
[2] Kijk, zo is het mij, evenals ons
allemaal, buiten al opgevallen hoe eerst die welbespraakte jongeman onze
mantels enkel door zijn woord en wil zo bliksemsnel van ons afnam, dat het
gebeurd was voor we er erg in hadden en ook niet wisten waar onze mantels
gebleven waren. Verder kwamen toen die zeven mannen, naar hun uiterlijk te
oordelen Egyptenaren of Arabieren; ze hoefden maar te wenken, of tot onze
ontzetting stonden daar drie grimmige leeuwen! Kijk, dat zijn door mensen
voortgebrachte won deren, wat niet te ontkennen valt. Wanneer nu die jongeman,
die het ook niet aan wijsheid ontbreekt, van zichzelf zou beweren: 'Ik ben
Christus; mijn wonderdaad bewijst jullie dat!', zou jij hem dan direct aannemen
als wat hij beweert te zijn? Of als één van die zeven mannen hetzelfde over
zichzelf zou beweren, zou jij hem dan soms geloof schenken? Hebben Mozes en de
nadere profeten na hem, zoals wij in de Schrift lezen, niet ook grote wonderen
gedaan hoewel zij toch geen Christus waren?
[3] Nu doet de wonderbare Galileeër
ook grote en voor iedereen hoogst opvallende wonderen, spreekt bovendien ook
werkelijk zeer wijze woorden en zegt dat hij Christus is! Welnu, dat hij van
zichzelf beweert, wat geen enkele andere wonderdoener van zichzelf beweerd
heeft, bewijst nog niet voldoende dat hij ook werkelijk is waarvoor hij zich
tegenover de mensen uitgeeft. Wij nemen het nu op grond van jouw getuigenis wel
aan en geloven dat dat inderdaad het geval is; maar dat neemt niet weg, dat wij
de kwestie toch nog altijd in alle opzichten moeten onderzoeken. Vinden wij
daarbij nergens een ook maar een schijnbare tegenstrijdigheid, dan zullen wij
ook onmiddellijk doen wat jij ons werkelijk zeer wijs en vriendelijk hebt
aangeraden.
[4] Kijk, jij kunt nog heel andere en
uitzonderlijke bewijzen hebben, die wij nu nog niet kennen en die jou tot een
diepere innerlijk overtuiging hebben gebracht. Welnu, aan zoiets ontbreekt het
ons om begrijpelijke redenen; want wijzelf hebben hem, de beroemde Galileeër,
slechts enkele keren persoonlijk in de tempel gezien en gehoord, en over zijn
wonderdaden hebben wij alleen veel uit de mond van andere mensen gehoord; zelf
waren wij slechts van heel weinig ooggetuigen, alleen maar van de genezing van
een lamme en onlangs van die van een blindgeborene. En dat, vriend, is nu
werkelijk niet meer voldoende, temeer daar wij vanavond die jongeman, die ook
een Galileeër schijnt te zijn, en die zeven andere mannen ook wonderen hebben
zien doen, waardoor het ons duidelijk is geworden, dat andere mensen ook in staat
zijn wonderen te verrichten.
[5] Wat zijn wijze woorden betreft,
ook die jongeman sprak zeer wijs, als een heuse profeet, en onze mantels konden
ons niet beschermen tegen zijn scherpe blik; en zo kunnen wij tot nu toe nog
altijd zeggen: wonderdaden noch wijze woorden en leringen zijn voor ons
afdoende bewijzen, dat de Galileeër naar volle ernst en waarheid de beloofde
Messias is, van wie geschreven staat dat hij Jehova, de Heer Zelf is.
[6] Ook jijzelf gaf ons daarnet het opmerkelijke
bewijs dat iemand door sterk gewekte scherpzinnigheid zelfs de meest innerlijke
gedachten en geheime gesprekken woord voor woord kan weten en misschien nog
veel meer, wat hij alleen onder vier ogen tegen een vriend zou zeggen, om
iemand anders geen aanstoot te geven. Aangezien echter jijzelf al, terwijl je
toch een mens bent zoals wij, een dergelijk wonderbaarlijk vermogen bezit,
waarom zou de Galileeër dan niet ook zulke bijzondere vermogens bezitten, die
ieder ander mens als een wonder moeten voorkomen, omdat hem de wegen om tot
zo'n vermogen te komen totaalonbekend zijn en de mensen die zulke vermogens
hebben, iemand anders daarin zelfs helemaal geen onderricht willen geven.
[7] Ooit bestonden er profetenscholen,
waar alleen mensen werden opgenomen, en wel als jongeling, die reeds vanaf hun
geboorte door bepaalde bijzondere eigenschappen van zich hadden doen spreken;
vooral zou daar een uiterst zedelijk en, wat de vleselijke natuur van de mens
betreft, ook een uiterst kuis karakter voor nodig geweest zijn.
[8] Welnu, wij zien wel in dat zich in
een zedelijk geheelonbedorven mens heel andere vermogens kunnen ontwikkelen dan
in de zieke natuur van een heel gewoon, zinnelijk onzedelijk mens; maar zo'n
met buitengewone vermogens begiftigd mens kan daarom toch nog lang niet en
eigenlijk helemaal nooit zeggen dat hij, vergeleken met andere, van nature
zwakke mensen, een God is.
[9] Ikzelf heb in mijn jeugd eens een
heel eenvoudige herder gezien, die door zijn metgezellen hun koning genoemd
werd. Deze man was zeer zedelijk en vroom. Hij had geen herdersstaf en hoefde
alleen maar te willen, en dan gehoorzaamde zijn kudde zijn wenken, zijn woorden
en zijn wil. Of hij ook nog in staat was om andere dingen te doen, weet ik
niet; maar waarom kon hij die bijzondere eigenschap niet ook voor de andere
herders tot gemeengoed maken?
[10] Daarom blijft het voor mij
voorlopig een vaste stelling, dat er op de wereld altijd enkele bijzonder
begaafde mensen kunnen bestaan; maar men moet daarom zeer op zijn hoede zijn,
om een dergelijk mens als een uit de hemel gekomen God te beschouwen en te
erkennen.
[11] Onder de oude profeten waren er
immers ook grote en kleine, maar noch Mozes, noch Elia was God. Ik heb je nu
mijn mening heel duidelijk gezegd en jij kunt daarover oordelen naar eigen
goeddunken, net als je maar wilt en kunt!’
[12] Lazarus zei nu op heel
vriendelijke toon: 'Naar aards menselijk verstand heb je heel waar en juist
gesproken en kon je ook met recht en reden niet anders oordelen en spreken
omdat jou, zoals ook je ambtgenoten, nog heel veel ontbreekt, om de zeer
verheven Galileeër ten volle te erkennen als wat Hij ondanks jouw twijfels en
zeer verstandig lijkende bedenkingen en tegenwerpingen niettemin is.
[13] Neem van mij aan, dat ik mij ook
niet door een zeker enthousiasme over de wonderen heb laten meeslepen om de
verheven Galileeër als de Messias te erkennen! O, heel andere dingen hebben mij
daartoe gebracht!
[14] Jullie bewonderen nu weliswaar de
jongeman, de zeven Egyptenaren en mij nu zelfs ook; maar ik zeg jullie, dat
jullie noch de jongeman kennen, noch de zeven Egyptenaren, die nog heel
eenvoudige en onbedorven mensen zijn, zoals eens de aartsvaders op aarde dat
waren; en daarom weten jullie ook niet hoe het voor mij mogelijk was om tot op
een haar nauwkeurig te weten, wat jullie achter gesloten deuren hebben gezegd!’
[15] De eerste spreker zei: 'Welnu,
verklaar ons dat dan nader, dan zullen we zien of we jou volledig in je geloof
kunnen volgen!'
9
Lazarus' getuigenis over de Heer
[1] Lazarus zei: 'Heb je dan niet in
de Schrift gelezen: wanneer de Heer als een mensenzoon op deze aarde zal komen,
zullen de weinige rechtvaardigen de engelen uit de hemelen zien neerdalen en
Hem dienen? Wat zullen jullie echter zeggen, wanneer ik jullie vertel dat ik en
velen die bij mij waren, dat hebben gezien, en het was geen droom en nog minder
een of andere illusie, maar een volle, tastbare waarheid! En de jongeman hier
is een engel, en nog een aartsengel bovendien!
[2] Aan de zeven mannen uit het verre
Achter-Egypte heeft de innerlijke geest getoond, dat bij ons joden de grote
belofte volledig in vervulling is gegaan, en zij begaven zich op weg en kwamen,
door de geest geleid, bij ons, om zelf de Heer van alle heerlijkheid als mens
met de mensen te zien omgaan en Hem te zien onderwijzen. En wij zijn zo blind
dat wij nog niet willen inzien, wat die ver hier vandaan wonende mensen al in
het helderste licht zien.
[3] Wat echter mijn vermogen aangaat,
waardoor ik kon weten wat jullie achter gesloten deuren gezegd hebben, dat heb
ik nooit eerder gehad, maar de grote, zeerverheven Galileeër, de Heer, heeft
het mij gegeven als gevolg van mijn geloof in Hem en de liefde die ik voor Hem
had en vanwege Hem voor mijn vele arme medemensen.
[4] Wat ik jullie hier gezegd heb, is
een heilige waarheid; maar ik kan jullie die niet anders verzekeren dan door
jullie voor eens en altijd te zeggen: zo is het en niet anders, en daarom
geloof ik dat de zeer verheven Galileeër in alle levende waarheid de beloofde
Messias, Jehova Zebaoth is. Wie in Hem gelooft en Hem boven alles liefheeft en
zijn naasten als zichzelf, die zal het ware, eeuwige leven in zich hebben!
[5] Maar jullie kunnen daarom doen wat
jullie willen. Want dit is ook een heilige uitspraak van de Heer: zelfs de wil
van de duivel moet vrij gelaten worden; want anders zou de mens geen mens en
evenbeeld van God zijn. Hij zou een dier zijn, waarvan de ziel geen vrijheid
heeft en daarom alleen zo kan handelen als het door Gods almacht gedreven
wordt.
[6] Alles wat jullie op aarde en aan
het firmament zien, is gericht en staat onder de onveranderlijke wet van het
'moeten'. De mens moet zich deze starre en onwrikbare wet voor een korte tijd
alleen ten aanzien van zijn lichaam laten welgevallen; alleen het lichaam van
de mens wordt, wat betreft zijn vorm, groei en zeer kunstige organische
inrichting, alsook wat de normale duur van het lichamelijke leven betreft, door
Gods almacht geleid en daarom kan God ook ogenblikkelijk ieder ziek lichaam
genezen door middel van de kracht van Zijn goddelijke wil. Maar met de vrije
ziel van de mens heeft de almacht van God niets van doen! Daarom zijn ook de
gedragsregels die God voor de zielen van de mensen aan de mens heeft gegeven,
niet onder 'moeten', maar onder 'gij zult' gegeven.
[7] Wij hebben de wetten derhalve
zonder 'moeten' van God gekregen en kunnen ze in acht nemen, als wij dat
willen; daarom wordt ook nu niemand door de Heer gedwongen om zich gelovig tot
Hem te wenden, maar ieder moet dat vrij uit zichzelf willen. Men zou moeten
nadenken over de gevolgen die dat voor de ziel heeft aan gene zijde, waar zij
net zo vrij zal blijven als ze nu is, alleen met het verschil dat ze daar alles
wat ze voor haar eeuwige levensonderhoud nodig zal hebben, uit zichzelf moet
putten. Maar hoe zal het haar daar vergaan, als ze de raadgevingen van God niet
heeft opgevolgd en hier geen geestelijke schatten en hulpmiddelen in zichzelf
heeft verzameld?
[8] Zoals God Zich hier met Zijn
almacht terughoudt vanwege de volste levensvrijheid van de ziel, zo zal Hij Zich
krachtens Zijn eeuwige orde ook eeuwig terughouden. Hier op deze aarde heeft
ieder mens echter voor zijn ziel het voordeel, dat Gods almacht hem allerlei
schatten heeft gegeven om te gebruiken; en wanneer hij die volgens Gods
raadgevingen juist gebruikt, kan hij daarmee voor eeuwig zeer grote geestelijke
schatten voor zijn ziel verwerven. Aan gene zijde echter valt een door God
geschapen wereld vol schatten en voedsel helemaal weg; daar zal iedere ziel,
als evenbeeld van God, voor zichzelf alles uit zichzelf moeten scheppen, dat
wil zeggen: uit haar eigen wijsheid en uit haar eigen geheel vrije wil. Hoe zal
het haar dan vergaan, wanneer zij nog nooit in verbinding heeft gestaan met
Gods wil of met Zijn wijsheid en liefde?
[9] Wat zal een blinde, duistere en
derhalve totaal machteloze ziel, bij wie het ontbreekt aan alle innerlijke,
geestelijke schatten aan gene zijde dan beginnen en doen? Wanneer jullie daar
ook maar enigszins over nadenken, moeten jullie toch inzien hoe ontzettend dom
het is om nu geen deel te willen hebben aan deze grote tijd van Gods genade,
die zich hier en nu voordoet, terwijl men misschien nooit meer in zo'n hoge
mate zo'n schitterende gelegenheid daartoe zal hebben!
[10] Ik heb jullie nu alles gezegd,
wat een waarheidlievende vriend jullie zeggen kan, en ik zeg jullie nu nog één
keer, wat ik jullie al verscheidene keren heb gezegd: jullie zijn wat mij
betreft totaal niet gebonden en kunnen doen wat jullie willen; want jullie
zielen zijn net zo volkomen vrij als de mijne.
[11] Toen de Farizeeën Lazarus zo
hoorden spreken, zei de tweede spreker die, zoals bekend, een bekwaam
schriftgeleerde was: 'Dat vriend Lazarus, die als privé-persoon zeker bijna zo
vermogend is als nauwelijks een tweede in het land, er beslist geen belang bij
kan hebben dat wij zijn raad opvolgen, is zo helder als glas! Want wat zou hem
gelegen zijn aan ons goud en zilver, onze parels en edelstenen? Hij heeft daar
zoveel van, dat hij er gemakkelijk een koninkrijk mee zou kunnen kopen! Hij
overreedt ons dus niet om in de Galileeër te geloven, zodat wij uit de tempel
treden en vervolgens onze schatten tegen rente zouden inleggen op zijn
wisselbank; het zij verre van ons zoiets van hem te geloven, aangezien hij een
paar jaar geleden zijn wisselbank immers voor altijd gesloten heeft! Maar hij,
die bekend staat als een bekwaam beoordelaar van alle mogelijke gebeurtenissen
in deze wereld, heeft de kwestie van de grote Galileeër geenszins eenzijdig
beschouwd en heeft met zijn bekende scherpzinnige geest de juiste kern in deze
uitzonderlijke zaak gevonden; daarom zou het werkelijk het beste zijn, als wij
zonder meer doen wat hij ons als vriend heeft aangeraden!
[12] In onze tempel valt nu werkelijk
weinig meer te halen! De materiële winst is voor het grootste deel zo goed als
verdwenen, voor onze zielen echter zijn er in de tempel alleen maar steeds
grotere verliezen, maar nooit meer winst; daarom zouden wij er heel verstandig
aan doen, als wij ons op onze hoge leeftijd eens eindelijk ervan op de hoogte
zouden stellen, hoe het er na onze lichamelijke dood, die bij ons zeker niet al
te lang op zich zal laten wachten, met onze zielen zal uitzien. Ik zou me nu
direct volledig vrij maken van de tempel, als jullie het ook allemaal zouden
doen!
[13] Maar één ding zou ik van tevoren
nog als een gemakkelijk te vervullen voorwaarde willen stellen, en dat is het
volgende: ik zou nu graag nog een keer met de jongeman willen spreken, die
vriend Lazarus ons zojuist als een aartsengel heeft aangeduid. Zeg mij, vriend
Lazarus, zou dat misschien mogelijk zijn?'
[14] Lazarus zei: 'O, niets is
gemakkelijker dan dat! Ik hoef hem maar te roepen, dan zal hij zich op
hetzelfde moment hier bevinden.”
[15] De tweede spreker zei: 'Alsjeblieft,
vriend, doe dat; want ik brand van verlangen om deze aartsengel mens te zien en
te spreken.’
10
Rafaël maakt zich bekend
[1] Meteen daarna riep Lazarus,
volgens de instructie die Ik hem al in de grote eetzaal had gegeven, Rafaël, en
op hetzelfde ogenblik was deze reeds in de kleine eetzaal, waar de Farizeeën
zich met Lazarus bevonden.
[2] Toen Rafaël zo plotseling voor de
Farizeeën stond, verbaasden ze zich erover, hoe hij er op de oproep van Lazarus
zo snel had kunnen zijn.
[3] Toen Rafaël tot grote verbazing
van allen daar nu voor de Farizeeën stond en zij hem met zeer betekenisvolle
blikken onderzoekend bekeken, zei de tweede spreker, huiverend van een
heimelijk diep ontzag: 'Zeg ons, geheimzinnige jongeman: is het inderdaad zoals
onze vriend Lazarus ons daarstraks gezegd heeft?'
[4] Rafaël zei: 'Waarom twijfelen
jullie daaraan? Hebben jullie zojuist dan niet zelf ondervonden, dat een mens
van mijn leeftijd onmogelijk mijn vermogens kan bezitten? Ja, ik zeg jullie:
zoals Lazarus het jullie nu iets te vroeg heeft onthuld, precies zo is het ook!
Ik ben niet zoals jullie een aards mens, maar ik ben werkelijk een bode van de
Heer! Mijn naam is Henoch; nu heet ik echter Rafaël omdat ik op deze wereld,
toen ik in de oertijd als aards mens het vlees droeg, niet de dood van het
lichaam heb ervaren, evenmin als de profeet Elia. Want God de Heer heeft mij in
één ogenblik veranderd. Maar die genade heeft de Heer niet alleen aan mij
bewezen, maar ook aan anderen, die Hem boven alles liefhadden.
[5] Maar jullie zijn steeds vol
ongeloof geweest en zijn dat ook nu des te meer! Maar een dergelijke
twijfelzucht strekt jullie niet tot eer! Wanneer jullie niet vrij geloven, zal
ook geen uiterlijke of innerlijke macht jullie daartoe dwingen; want jullie wil
moet volledig vrij zijn, omdat zonder de vrije wil, zoals vriend Lazarus dat al
uitgelegd heeft, jullie geen mensen maar puur stompzinnige dieren zouden zijn,
lijkend op de apen in de wouden van Afrika
[6] Ik zeg jullie nu: wie de
vergankelijkheid van deze wereld en haar nietszeggende slechte ambten met hun
beklagenswaardige aanzien nu nog meer kan waarderen en liefhebben dan de Heer,
die nu lichamelijk onder de mensen verblijft en wij, Zijn hemeldienaren, met
Hem, die is met al zijn wereldse verstand een grote dwaas en is de Heer niet
waard, en Zijn hulp zal hem niet ten deel vallen. Wie de Heer herkend heeft en
Hem niet zoekt, die zal ook door de Heer niet gezocht worden met Zijn genade!'
[7] De tweede spreker, die zich aan de
mooie gestalte van Rafaël niet genoeg kon verlustigen, zei: 'Ja, ja, jij bent
werkelijk een aartsengel! Ik geloof nu alles en nu is het grote verlangen in
mij opgekomen om met de zeer verheven Galileeër samen te komen, voor Hem neer
te knielen en Hem om vergeving te vragen voor alle grote zonden, die ik op deze
wereld al begaan heb!'
[8] Dat zeiden daarop ook de andere
negen Farizeeën en schriftgeleerden.
[9] En Rafaël zei: 'Nu goed dan, dan
kunnen jullie je in de ochtend weer naar de tempel begeven! Als jullie
ambtsgenoten, die nu bijna zonder uitzondering boosaardige en duistere lieden
zijn, vragen wat jullie te weten zijn gekomen, dan antwoorden jullie: 'Wij
hebben ijverig gezocht en hebben nuttige dingen vernomen. Maar wij vinden het
nodig om het onderzoek voor ons heil nog verder voort te zetten om alles wat
nodig is, te weten te komen en zo goed mogelijk mee te delen. Daarom zullen wij
ook vandaag het onderzoek voortzetten en pas weer in de raad verschijnen,
wanneer wij alles vernomen hebben!’
[10] Wanneer jullie dat zeggen zal men
je graag laten gaan. Vervolgens komen jullie naar Bethanië en maken jullie je
nergens meer zorgen om! Want voor al het andere zal door mij volgens de
almachtige wil van de Heer wel gezorgd worden. Zeg echter niets over al het
andere dat jullie hier gehoord hebben! Doe, zoals ik het jullie nu gezegd heb!'
[11] Daarop verdween Rafaël, en ook
Lazarus nam afscheid van de tempeldienaren.
[12] De tempeldienaren spraken nu nog
tot na middernacht met elkaar over wat ze beleefd en gehoord hadden, en sliepen
daarbij in op de goede ruststoelen.
11
De Heer prijst Lazarus
[1] Ik zei echter tegen Lazarus, die
nu weer bij ons teruggekeerd was: 'Mijn zoon, Mijn vriend en Mijn broeder! Jij
hebt je huidige taak tot Mijn volste tevredenheid volbracht; want nu zijn de
laatsten van de nog helder denkende tempeldienaren gewonnen, en dat is goed
voor Mijn zaak. Want de Hoge Raad berustte hoofdzakelijk op dezen, die nu
gewonnen zijn; zij hebben namelijk kennis en ervaring en kunnen goed spreken.
Wat er nu nog in de tempel huist en regeert, ook al is het in een groot aantal,
is volslagen blind, dom en slecht.
[2] Maar dezen, die nu gewonnen zijn
moeten niettemin bij de tempel blijven, evenals onze Nikodemus en Jozef van
Arimatea. Want als zij de tempel helemaal zouden verlaten, zouden de anderen
vol bitter misnoegen zo beginnen te razen en te tieren, dat de Romeinen nog
voortijdig naar de wapens moeten grijpen en volk en land te gronde zouden
richten. Als deze oudsten echter blijven, dan kunnen ze ten gunste van ons nog
veel verhinderen en matigend inwerken op de grimmigheid van de anderen. Maar
toch is het goed dat ze morgen onder een slim voorwendsel naar Bethanië komen
en dat ook hun aanzienlijke aardse schatten in de kluis van Lazarus gaan; want
daardoor zijn de tien mannen niet meer aan de tempel gebonden en zijn vrij om
te gaan wanneer ze willen en zo lang weg te blijven als ze willen, terwijl zij
toch leden van de tempel blijven en hun plaatsen niet door slechte huichelaars
bezet worden.
[3] De reden die ze zullen aangeven,
waarom ze voor langere tijd van de Raad en de tempel weg zullen blijven, is
heel goed; want de tempeldienaren die al hun kwade vertrouwen in deze tien
stellen, denken dat ze erop uit gaan om Mij ergens gevangen te nemen. Maar
daarin zullen ze zich erg vergissen! De tien zullen er weliswaar op uit gaan om
een nader onderzoek naar Mij in te stellen, echter niet ten gunste van de
tempel, maar ten gunste van hun zielen.
[4] Daarom is dit vandaag een laatste
en goede vangst uit de tempel; want de tien waren nog de laatste groene twijgen
aan de oude, reeds geheel verdorde en morsdode boom van de tempel. Wanneer ze
als nog bruikbare enten op een jonge en verse stam gezet worden, kunnen ze
binnenkort nog heel veel goede vruchten tevoorschijn brengen.
[5] Eén ding wil Ik vandaag nog voor
hen doen, en dat bestaat daaruit dat alle tien een voor hen zeer gedenkwaardige
droom zullen hebben. Die zal hun morgen en nog lang daarna veel gespreksstof
geven en hen tot nadenken stemmen. Waaruit die droom zal bestaan, zullen ze
jullie morgen in Bethanië met al hun welsprekendheid wel vertellen.
[6] Nu zullen we echter aan ons
avondmaal beginnen; want Ik.moest jullie immers eerst alles woord voor woord
meedelen, wat er buiten met de tempeldienaren gebeurd en besproken is. En dus,
Mijn vriend Lazarus, kun je nu de welbereide vissen, goed brood en nog meer
goede wijn op tafel laten zetten! Want gedurende deze nacht, die voor jullie
allemaal een zeer gedenkwaardige zal zijn, zullen wij ons niet aan de slaap
wijden, maar wakker blijven en daarbij nog heel veel meemaken. Doe daarom nu,
vriend, wat Ik je gezegd heb!'
[7] Daarop ging Lazarus direct met
Rafaël naar buiten, en in enkele ogenblikken was er voor alles uitstekend gezorgd.
Wij aten en dronken nu heel welgemoed en bespraken daarbij veel, wat tot nut
van de mensen dient, en ook wat de Farizeeën onder elkaar hadden besproken en
wat zij overeengekomen waren.
[8] In het bijzonder beleefden de
Romeinen, Nikodemus en Jozef van Arimatea er grote vreugde aan, dat de tien
ergste Farizeeën, die in de Hoge Raad steeds onbuigzaam tegen Mij ten strijde
getrokken waren, zich nu toch tot andere gedachten hadden laten brengen.
[9] Ik zei: 'Daardoor is weliswaar een
grote overwinning voor de goede zaak van het leven bevochten, maar de hel is
daarom nog voortdurend uitermate werkzaam, en de vorst van leugen en duisternis
is nu actiever dan voorheen om het zaaisel van het nieuwe leven uit Mij te
gronde te richten, en voordat er van nu af een jaar verlopen zal zijn, zullen
jullie de kwade vruchten van zijn activiteiten al heel goed waarnemen!'
12
Over de materie en het gevaar ervan
[1] Nu zei Agricola enigszins
opgewonden: 'Maar, Heer en Meester, U bent toch oneindig wijs en bent vervuld
van een almachtige wil; en ook staan U talloze legioenen van de machtigste
engelen, zoals Rafaël er een is, ter beschikking; ook wij Romeinen willen in
werelds opzicht voor het welslagen van de goede zaak ten strijde trekken tegen
de macht van alle duivels en wij willen in hart en mond de leuze voeren:
'Eerder zal de hele aarde in loze brokstukken uiteenvallen, dan dat er ook maar
één haaltje vernietigd zou worden van de waarheid en gerechtigheid van wat Uw
leer ons verkondigd heeft!’
[2] U alleen bent echter meer dan
almachtig genoeg en hebt de hulp van Uw talloos vele engelen niet nodig en nog
minder die van onze Romeinse legers; dan is het voor U toch heel gemakkelijk om
de heimelijk tegen U werkende vorst van leugen en duisternis voor eeuwig zijn
boosaardige praktijken af te leren! Wat doen wij mensen namelijk met een totaal
onverbeterlijke misdadiger? Als terechte straf werpen wij hem in een zogenaamde
eeuwig gevangenis, of wij brengen hem volgens de wet ter dood! Want een mens,
die eenmaal een volmaakte duivel is geworden, kan veel beter van de aarde
verdwijnen, dan dat hij voortleeft tot groot onheil van andere, betere
medemensen. Doet U, o Heer en Meester, ook zo met de vorst van de leugen en de
kwade levensduisternis, dan zal er rust en orde en waarheid, liefde en
gerechtigheid op aarde heersen onder de mensen!'
[3] Ik zei: 'Dat kun jij gemakkelijk
zeggen, omdat je nu nog niet begrijpt en inziet, wat eigenlijk onder de hel en
de vorst van de leugen en de duisternis verstaan moet worden.
[4] Je hebt gelijk, als je zegt dat Ik
zeker de macht heb om de hel en haar vorst met al zijn duivels te vernietigen;
maar als Ik dat doe, dan heb jij geen aarde meer onder je voeten, geen zon,
geen maan en ook geen sterren meer! Want de hele materiële schepping is immers
een voortdurend gericht volgens de onwrikbare orde van Mijn wil en Mijn
wijsheid. Dit moet er zijn en bestaan, opdat de zielen van de mensen op de
harde bodem van het gericht de vrijheid en de volle zelfstandigheid van het
eeuwige, onverwoestbare leven kunnen verwerven.
[5] Als Ik jouw raad zou opvolgen en
de hele materiële schepping zou oplossen, zou Ik immers tegelijkertijd ook de
lichamen van alle mensen moeten verdelgen. Het lichaam is evenwel een
noodzakelijk instrument van de ziel, en alleen met behulp van dit instrument
kan de ziel, volgens Mijn hoogste wijsheid en diepste inzicht, het eeuwige
leven bevechten en verwerven.
[6] Hoewel echter het lichaam absoluut
noodzakelijk is voor de ziel om het eeuwige leven te verkrijgen, kan het echter
ook gemakkelijk het grootste onheil voor de ziel zijn; want wanneer zij zich
door de noodzakelijke prikkels van haar vlees laat verblinden, daaraan
toegeeft en zich met al haar liefde en met haar hele denken en willen daar
helemaal aan overgeeft, dan is zij onder het gericht van haar eigen vorst van
leugen en duisternis gekomen, waaruit zij heel moeilijk te verlossen zal zijn.
[7] En kijk: wat jouw lichaam voor je
ziel is, dat is de aarde voor het hele menselijke geslacht! Wie zich al te zeer
door de glans van haar schatten laat verblinden en gevangennemen, die komt ook
uit eigen vrije wil in het gericht en de materiële dood daarvan, waaruit hij
zich nog veel moeilijker zal bevrijden.
[8] Omdat de mensen nu echter in staat
zijn steeds meer en meer kostbare schatten aan de aarde te ontlokken, om
daarmee hun vlees de grootst mogelijke welvaart, behaaglijkheid en wellust te
verschaffen, ligt daarin nu juist de sterk verhoogde activiteit van de vorst
van de hel, welke op zichzelf het eeuwige gericht is en zodoende de dood van de
materie en de daarmee gepaard gaande dood van die zielen, die zich om de eerder
genoemde redenen door haar hebben laten vangen.
[9] Met wat voor almacht en wijsheid
wil je daartegen strijden, wil het voor eeuwig doeltreffend zijn? Ik zeg jou en
jullie allemaal: met geen andere dan met de waarheid, die Ik jullie geleerd
heb, en met de macht van de uiterste zelfverloochening en de ware en volle
deemoed van het hart!
[10] Wil alleen maar datgene wat jij
als waar erkent, en handel daar ook naar overeenkomstig de waarheid en niet om
de een of andere wereldse reden voor de schijn, zoals de tempeldienaren doen en
ook veel heidenen, dan heb je daardoor de hele hel en haar vorst in jezelf
overwonnen! Alle boze geesten, die in alle materie aanwezig zijn, zullen je
niet meer kunnen deren, en al zouden ze ook in een eindeloos groot aantal uit
de materie van de gehele grote scheppingsmens op je af komen, dan zouden ze
niettemin voor jou moeten vluchten als los kaf en als woestijnzand voor de
machtige stormwind.
[11] Maar wanneer de schatten van de
aarde je gevangen houden, zodat je om ze in bezit te krijgen, ook de onderkende
waarheid zou verloochenen, dan ben je in je ziel al overwonnen door de macht
van de hel en haar vorst, die de naam draagt van leugen en duisternis, gericht,
vernietiging en dood.
[12] Kijk naar onze zeven Egyptenaren!
Zij kennen alle grote schatten die in het inwendige van de aarde verborgen
zijn, en zouden zich die ook in grote hoeveelheden ten nutte kunnen maken; maar
dat verachten zij, en leven liever heel eenvoudig en zoeken alleen de schatten
van de geest. Daardoor hebben zij ook nog de ware, oermenselijke eigenschappen
behouden, waardoor zij ware heersers en gebieders over de hele natuur zijn, wat
zeker niet het geval zou zijn, wanneer zij zich ooit op de een of andere manier
door de verlokkingen van de natuur hadden laten vangen.
[13] Wanneer een huisvader en heer des
huizes de juiste en goede orde in zijn huis wil bewaren, moet hij niet
gemeenzaam worden met zijn personeel en steeds toegeven aan hun velerlei
zwakheden. Want als hij dat doet, wordt hij een gevangene van zijn
onbetrouwbare huispersoneel, en wanneer hij dan tegen de een of tegen de ander
zegt: 'Doe dit! ' of 'Doe dat! ' -zullen dan zijn dienaren, die macht over hem
hebben gekregen, nog wel gehoorzamen? O nee, ze zullen hem alleen maar
bespotten en uitlachen!
[14] Datzelfde zou het geval zijn met
een veldheer, die zich ondergeschikt zou maken aan zijn soldaten, die hun
kracht en hun moed alleen aan de veldheer te danken hebben. Als de vijand zou
komen en hij zou de soldaten bevelen om de machtig dreigende vijand aan te
vallen en te verslaan, zouden de soldaten de zwak geworden veldheer dan wel
gehoorzamen? O nee, ze zouden tegenstribbelen en zeggen: 'Hoe wil jij, zwakkeling,
ons bevelen? Je hebt immers nooit de moed en de wil gehad om ons serieus in het
gebruik van de wapens te laten oefenen, en je hebt alleen maar met ons
omgebeuzeld als een speelkameraad. Hoe kun jij ons nu tegen de vijand
aanvoeren? Jij bent nooit onze meester geweest, maar wij die van jou! Hoe kun
je nu ineens proberen om ons, die vanouds meester over jou zijn, de baas te
worden?'
[15] Kijk, zo vergaat het ook ieder
mens, die niet vanaf het allereerste begin door zijn ouders en leraren streng
aangemaand wordt om zichzelf te verloochenen in alle mogelijke vleselijke
verlangens, opdat deze niet heer en meester over zijn ziel worden! Want als die
eenmaal de ziel boven het hoofd gegroeid zijn, dan heeft deze er vervolgens een
zware dobber aan om over al die begeerten en verleidingen van haar vlees te
gebieden, omdat ze immers in haar vlees zwak en toegeeflijk en onvast is
geworden.
[16] Wordt een ziel echter reeds vanaf
de jeugd volgens de waarheid van het heldere verstand zodanig geleid en
geoefend, dat zij haar vlees steeds meer onder controle heeft en het dan ook
niet méér toestaat dan wat het van nature volgens Mijn ordening toekomt, dan
wordt zo'n ziel vanzelfsprekend ook onverschillig voor de hele wereld met al
haar schatten en haar andere bekoringen. En daardoor is de ziel die op die
wijze zuiver in de geest sterk is geworden dan ook niet alleen maar heer over
de verlangens van haar lichaam, maar ook heer over de hele natuur van de wereld
en derhalve ook heer over de hele hel en haar vorst van leugen en duisternis.
[17] Nu weten jullie, wie en wat de
hel en de vorst van de leugen en de duisternis eigenlijk is, en hoe hij
bestreden en zeker overwonnen kan worden. Handel dan ook zo, dan zullen jullie,
mensen op deze aarde, zijn rijk spoedig en gemakkelijk volledig vernietigd
hebben, en zullen jullie ware heren over de hele aarde en haar natuur en ook
over jullie eigen natuur zijn!’
13
De opvattingen van Agricola over de toekomst
van
de leer van de Heer
[1] Hierop zei Agricola: 'Heer en Meester,
U hebt mij weer een nieuwe en buitengewoon belangrijke waarheid onthuld, en ik
zie duidelijk in dat het zo moet zijn. Maar hoe is het bijna overal gesteld met
de opvoeding van de mens van kindsbeen af? Men weet immers niet eens, hoe en
waar men bij het opvoeden van kinderen moet beginnen en eindigen!
[2] Zo krijgen bijvoorbeeld rijke
ouders een kind. Ze hebben er een ware apenliefde voor en staan het alles toe
wat ze maar in, zijn ogen lezen en vertroetelen het dikwijls op een
onuitstaanbare mallier. Zelf durven zij zo'n kind voor zijn vele ondeugden niet
te bestraffen, al is het maar met een paar ernstige woorden, en als later een
leraar dat misschien doet, dan heeft hij het kind en de ouders tot zijn
vijanden en vervolgers gemaakt; reeds de oude Romeinen zeiden: 'Wie door de
goden wordt gehaat, wordt door hen tot onderwijzer gemaakt!' Welnu, de ouders
zijn blinde dwazen, en de onderwijzer moet dwaas zijn, als hij wil leven. Hoe
moeten zulke kinderen dan een juiste opvoeding krijgen?
[3] Bij een opvoeding zoals die nu in
de wereld van de grote heren algemeen in zwang is, moet ieder mens en de hele
mensheld wel zo krachteloos worden, dat men op geen enkele wijze te weten kan
komen hoe de eigenlijke, ware mens eruit moet zien en hoe hij moet zijn! En ik
moet hier openlijk verklaren, dat er op deze aarde nog heel veel stormen over
de velden en zeeën zullen razen, voordat de mensheid weer terug zal komen in de
grootse en ware positie, vanwaar ze in het oerbegin is uitgegaan.
[4] Er zouden goede scholen opgericht
moeten worden, niet alleen voor kinderen maar ook voor de blinde ouders, waarin
ze allemaal de grote waarheden zouden moeten leren die iedereen moet weten om
er naar te kunnen handelen en zo een waar mens te kunnen worden.
[5] Maar waar moet men voor zo talloos
vele mensen de juiste leraren vandaan halen? U, Heer en Meester, hebt weliswaar
al een grote groep leerlingen gevormd, die weten wat er voor nodig is om een
waar mens volgens Uw orde te worden; maar wat is hun aantal, vergeleken bij het
nagenoeg eindeloos grote aantal mensen op de hele aarde? En daar komt nog bij
de grote ruwheid en algehele verwildering van mensen en volkeren op aarde en de
starheid waarmee ze geworteld zijn in hun zeden en gewoonten, en ook hun
verschillende talen!
[6] Hoe kan een mens nu tegen al deze
kolossale belemmeringen strijden en hoe kan hij ze overwinnen? U bent toch de
Heer Zelf en alles gehoorzaamt aan Uw wil, en niettemin stoot U Zelf hier in
deze landen met beschaving op onoverkomelijke hindernissen. Op welke hindernissen
zullen de weinige leerlingen dan wel niet stoten?
[7] Ja, het zou goed zijn als men Uw
goddelijke leer in één nacht in het hart van alle mensen zou kunnen leggen,
samen met de ijver om ernaar te handelen! Maar dat is Uw bedoeling niet, omdat
ieder mens zich dat allemaal alleen door onderricht van buitenaf eigen moet
maken en vervolgens de ernstige wil moet opvatten om ernaar te handelen. Maar
op die manier zal het met de mensheid zeker maar heel langzaam voorwaarts gaan,
en het is totaal niet te overzien hoe lang het zal duren eer alle mensen op
aarde Uw leer hebben leren kennen, en zo zal het zuivere levenslicht van Uw
leer altijd het eigendom van maar weinig mensen zijn, en je kunt je zelfs
afvragen hoe lang het helemaal zuiver zal blijven!
[8] Want zolang de mensen niet
volledig doordrongen zijn van de waarheid van Uw leer, zullen ze daarnaast toch
steeds aan hun wereldse genoegens blijven vasthouden, hetzij meer, hetzij
minder, wat uiteindelijk hetzelfde is. Van Uw leer zullen zij door middel van
vele toevoegingen weldra een aardse bron van inkomsten maken, en dan zal het er
met Uw latere leerlingen in geen enkelopzicht beter voorstaan dan nu met de
vele joden en heidenen, en de ware zegen en de levende vrucht van Uw leer zal
ver van de mensen afstaan. Ik ben weliswaar geen profeet; maar dit zegt mij
mijn tamelijk heldere vermogen om te oordelen, dat ik verkregen heb door mijn
vele ervaringen, en ik geloof dat ik in deze aangelegenheid een heel waar
oordeel heb uitgesproken.’
14
De verhandeling van de Heer over de toekomst van Zijn leer
[1] Daarop zei Ik: 'Dat heb je zeker
wel, en Ik weet ook dat het grotendeels zo zal gaan, maar het maakt niettemin
in het geheel niets uit, want in Mijn schepping is er voor de zielen nog een
groot aantal schoolgebouwen. Wie het in Jeruzalem niet leert, zal elders
onderwezen worden!
[2] Ja, Ik weet en zie, hoe na Mij een
groot aantal valse leraren zal opstaan en tot de mensen zal zeggen: 'Zie, hier
is Christus!' of 'Daar is Hij!' Maar Ik zeg jullie nu, en zeggen jullie het
tegen jullie naasten en kinderen, dat men zulke valse leraren niet moet
geloven, want ze zullen gemakkelijk te herkennen zijn aan hun werken!
[3] Hoedanig echter een echte leerling
van Mij volgens Mijn woord moet zijn, heb je gisteren in Emmaüs op de berg van
Nikodemus gehoord, toen Ik de zeventig leerlingen uitzond om Mijn leer te
verbreiden.
[4] Wanneer je dus leraren zult
aantreffen, die op die wijze volgens Mijn wil de leer van de komst van het rijk
Gods onder de mensen zullen verbreiden, kun jij en iedereen hen als echte en
volledig waarachtige leraren beschouwen; waar echter leraren, weliswaar in Mijn
naam, uit Mijn leer munt willen slaan, en het hun te doen is om geld en andere
schatten, houd hen dan voor valse en nooit door Mij geroepen verbreiders van
Mijn leer! Want Mijn ware leerlingen en verbreiders van Mijn zuivere leer
zullen in aards opzicht steeds arm zijn, net als Ik, maar daarom in geestelijk
opzicht meer dan rijk; want zij zullen het niet nodig hebben om zich Mijn leer
en Mijn woorden door tijdrovend leren van een voorganger eigen te maken, maar
Ik zal Mijn leer en Mijn wil in hun hart en in hun mond leggen.
[5] Maar de valse leerlingen zullen
door het langdurig bestuderen van hun eveneens valse leerstellingen, zich
allerlei teksten, woorden en spreuken eigen moeten maken en worden pas wanneer
ze alles moeizaam geleerd hebben, door hun opgeblazen en praalzieke leraren en
leiders onder allerlei loze en blinde ceremoniën tot leerlingen gewijd, zoals
dat nu ook in de tempel gebeurt bij de Farizeeën, schriftgeleerden en oudsten
en ook bij jullie, heidenen, waar de priesterstand een heuse kaste vormt die
van vader op zoon overgaat, en waarin iemand uit het volk alleen maar opgenomen
wordt, wanneer de een of andere priester geen kinderen heeft, en zelfs dan
alleen maar als een kind, dat daarna pas tot priester wordt opgevoed.
[6] Hoe derhalve een ware door Mij
geroepen leraar en verbreider van Mijn zuivere leer te onderscheiden zal zijn
van een valse, dat heb Ik jullie allemaal nu helder uiteengezet, en iedereen
zal zich dus gemakkelijk voor de valse leraren en profeten kunnen hoeden; wie
hen echter zal aanhangen en hun geloof zal schenken, hen zal eren en hun ook
nog in alles behulpzaam zal zijn, die zal het alleen aan zichzelf te wijten
hebben als hij vervolgens door hen verslonden wordt.
[7] Ja, het zal zelfs gebeuren dat de
valse profeten zich op gouden tronen zullen verheffen en de ware door Mij
uitverkorenen en geroepenen in allerijl zullen vervolgen. Wanneer dat echter zal
plaatsvinden, dan zal ook hun gericht en hun einde over hen komen, en Mijn leer
zal desondanks voortbestaan onder de mensen op aarde; maar zij zal steeds
alleen als een vrij bezit onder de mensen in stilte glanzen, stralen en
troosten, nooit echter als een heerseres op een heerserstroon met kroon, staf
en scepter over hele volkeren gebieden.
[8] Waar dat in Mijn naam het geval
zal zijn, ben Ikzelf ver te zoeken, en in plaats van Mijn liefde zullen
hebzucht, gierigheid, afgunst en vervolging van allerlei aard onder de mensen
huishouden, en het ene bedrog zal het andere de hand reiken. Wanneer jullie
zulke vruchten onder de mensen zullen zien, zullen jullie wel gewaarworden wat
voor mentaliteit die profeten hebben die op de tronen heersen en van wie hun valse
leren afkomstig zijn!
[9] Als je echter altijd het juiste en
ware zult kunnen hebben, wanneer je er maar een verlangen naar hebt, zul je je
hart toch niet naar het valse toekeren? En zo weten jullie nu, dat ondanks alle
valse profeten en leraren die later opstaan, Mijn zuivere leer in stilte en
zonder pralend vertoon tot aan het einde der tijden onder de mensen zal
voortbestaan.
[10] Dat deze leer van Mij echter pas
langzaamaan onder alle volkeren van de aarde verbreid wordt, daarvan heb Ik
jullie de redenen al meer dan eens duidelijk laten zien; want Ik weet immers
het beste, wanneer een volk rijp is om Mijn leer aan te nemen!
[11] Wat er echter voor een snelle
verbreiding van Mijn leer op alle ook maar enigszins rijpe plaatsen op aarde
kon gebeuren, dat is ook gebeurd en er zal weldra nog veel meer gebeuren; en
daarom kunnen wij dit onderwerp nu ook zonder verdere opmerkingen laten rusten,
aangezien wij nog veel belangrijkere dingen te bespreken hebben.'
[12] Nu zei Agricola weer: 'Dat zal
ongetwijfeld zo zijn, want U alleen weet het beste wat er op deze ellendige
aarde nog allemaal moet gebeuren; maar iemand als wij, die geen blik in de
toekomst kan werpen en niet kan zien hoe de dingen zich zullen ontwikkelen, aan
wie U alleen maar vergund heeft om zijn aardse leven ter beproeving van de
vrije wil volgens Uw leer zo goed mogelijk te doorstaan, en die daarbij nog
heel veel hindernissen op de weg van het licht geplaatst ziet, die wordt
ondanks alles zo zeer met zorg vervuld dat hij zich afvraagt: 'Wat zal er
mettertijd van dat alles worden?'
[13] Zal Uw nu zo heilig zuivere leer
tot alle mensen komen, en wanneer? Of zal ze steeds alleen maar een exclusief
bezit van weinig uitverkorenen blijven? Volgens de nu door U gesproken woorden
schijnt het laatste het geval te zijn! Nu ja, ook goed; want wat voor U, o Heer
en Meester, juist is dat moet ook voor ons mensen juist zijn, aangezien wij het
zonder U met kunnen veranderen; maar omdat het U behaagd heeft om ons mensen,
Uw schepselen, behalve de vrije wil ook een even vrij verstand te geven, hebt u
ons daardoor ook een vrij oordeel verleend, en zodoende heb ik dan ook
gesproken, zoals ik gesproken heb!
[14] Maar ik heb uit Uw weerwoord
begrepen dat U toch wel heel buitengewone plannen en bedoelingen met de mensen
hebt, anders zou U niet toelaten, dat er behalve de zuivere leer die U nu heeft
gegeven en behalve Uw goed onderwezen leerlingen nog andere, valse opstaan en
de mensen weer opnieuw misleid worden en in goddeloze duisternis geraken; zo
kan ik evenwel niet meer verder spreken en zal ik mij nu weer helemaal op het
luisteren toeleggen.’
[15] Ik zei: 'Vriend, daar zul je goed
aan doen! Het is beter te luisteren dan te prediken, zolang men de juiste reden
daarvoor nog veel te weinig kent.
[16] Geloof Mij: werelden
scheppen is gemakkelijk; maar vrije mensen tot leven te roepen en hen zichzelf
te laten vervolmaken, waarbij de goddelijke almacht krachtens de orde van haar
liefde en wijsheid moet zwijgen en toezien, dat blijft uiteindelijk ook voor
Mij een zaak, die niet gemakkelijk is! Daarbij helpt Mij alleen Mijn
onbegrensde geduld en overgrote zachtmoedigheid.
[17] Daarom
moeten de mensen door hun hoogsteigen geloof en daden in allerlei goede en
slechte situaties geplaatst worden, zodat ze dan door de gevolgen van hun
geloof en hun handelen verstandig worden en tenslotte uit eigen wil het juiste
licht gaan te zoeken.
[18] Zoals alle schepselen op deze
aarde zich materieel ontwikkelen tussen dag en nacht en tussen zomer en winter,
zo doet de mens dat ook geestelijk.
[19] Toen de oermensen van deze aarde
geestelijk in het heldere daglicht wandelden, was het licht hun tenslotte
gewoonweg tot een last geworden; toen echter daarna de geestelijke nacht bij
hen zijn intrede deed, begonnen ze pas de waarde van de geestelijke dag te
begrijpen en naar waarde te schatten, en de beteren zochten angstvallig het
verloren paradijs.
[20] Vervolgens werd het weer weinigen
gegeven de geestelijke dag te vinden, en velen renden naar de gelukkigen die de
geestelijke dag hadden teruggevonden en lieten zich naar het licht leiden. Maar
ook velen, verblind door de wereld, begrepen niet meer wat een geestelijke dag
is en bleven in hun nacht, daartoe genoodzaakt door hun eigen traagheid. Dezen
genoten dan ook niets van het geluk van een geestelijke dag en bevonden zich in
grote nood; die nood was evenwel een goede bewaker voor de gelukkigen, omdat ze
wel zagen welke vruchten de mens plukt van zijn geestelijke nacht.
[21] Kijk, zo gebeurt het dan, dat
zich naast de verlichten ook steeds niet verlichten zullen bevinden en zullen
voortplanten! Maar daarom zal het aan waarlijk verlichte mensen op deze aarde
nooit ontbreken, en hun zal steeds de gelegenheid geboden worden om de niet
verlichten te verlichten met hun ware levenslicht; en het loon van de
verlichten, die dat in Mijn naam zullen doen, zal later groot zijn in Mijn
rijk!
[22] Zelf verlicht zijn door Mijn
genade is een groots en onschatbaar geluk voor de mens; maar nog duizendmaal
waardevoller is het om met zijn levenslicht ook anderen te verlichten die in de
duisternis wandelen, dat wil zeggen, wanneer ze het licht willen aannemen. Maar
dat zij jullie ook steeds weer opnieuw gezegd: dat jullie de parels van Mijn
leer niet voor zwijnen van mensen moeten werpen! Want de mens die eenmaal een
echt zwijn is geworden, die blijft ook een zwijn! Want ook al luistert zo'n
mens op een goed moment met welgevallen naar een waar en goed woord en neemt
hij het ook op, dan gaat hij toch bij de eerstvolgende gelegenheid naar zijn
oude poel terug en springt er met welbehagen in, en blijft nog steeds een
zwijn. Aan zulke mensen valt dus geen evangelie te verkondigen, en voor
dergelijke mensen heb Ik een ander evangelie, dat hun eigen natuur hun zal
verkondigen onder veel pijn, gehuil en tandengeknars!
[23] En nu hebben wij weer een
belangrijk punt besproken en kunnen we getroost op iets heel anders overgaan.
Wie van jullie nog twijfelt over het een of ander, laat die opstaan en spreken;
want Ik wil dat jullie morgen goed verlicht deze Olijfberg met Mij zullen
verlaten! Daarom staat het nu ieder van jullie vrij om te spreken, zoals zijn
verstand hem ingeeft.’
[24] Daarop zeiden de meesten: 'Heer,
wij twijfelen helemaal niet meer en zijn daar heel gelukkig mee!'
15
De toekomstige bevolkingsdichtheid van de aarde
De
gebreken van de ouderdom
[1] Maar één van de Indische magiërs,
die ook nog bij ons waren, zei: 'Grote Heer en Meester, ik heb nog veel dingen,
waarbij een helderder licht mij niet zou schaden! Wanneer ik U dus iets zou
vragen, zou U mij dan wel een antwoord waardig achten?'
[2] Ik zei: 'Jij bent evenzeer een
mens als ieder ander, en dat is genoeg! Vraag maar, watje wilt, dan zal Ik je
antwoord geven!'
[3] Hierop dacht de magiër er even
over na of de vraag wellicht niet te onnozel en gewoon was; maar hij vermande
zich spoedig en zei: 'Heer, er is iets wat ik volgens de ervaringen die ik op
deze aarde heb opgedaan eigenlijk niet goed vind voor het voortbestaan van de
mensen! Wanneer U dat niet verandert en op een of andere manier verbetert, zal
dat met het voortbestaan van de mensen in de loop van de tijd beslist
moeilijkheden geven.
[4] Kijk, mensen en
dieren vermenigvuldigen zich van dag tot dag en hebben ook steeds meer voedsel
nodig; maar de bodem van de aarde wordt nergens uitgebreid of vergroot! Wanneer
dat nog een paar duizend jaar zo doorgaat, zal het met het voortbestaan van de
mensen beslist problemen opleveren. Wat zegt U, o Heer, over deze mening van
mij?'
[5] Ik zei: 'Mijn dierbare vriend,
deze zorg had je je om diverse redenen geheel en al kunnen besparen; want
hoeveel mensen het nu bewoonbare deel van de aarde kan bevatten, is al sinds
eeuwige tijden heel goed door Mij berekend. Wanneer de aarde -wat daarvan tot
op heden is drooggelegd om de mensen te herbergen -zo nog tienduizend jaar voortbestaat
en het menselijk geslacht zich ieder jaar zal verdubbelen of verdrievoudigen,
zullen op deze aarde nog tienmaal zoveel mensen als nu, heel goed kunnen
voortbestaan. En als er dan mettertijd inderdaad zoveel mensen zouden komen,
dat de huidige grote, drooggelegde bodem van de aarde ze niet meer zou kunnen
voeden, welnu, dan hebben we nog een heleboel middelen achter de hand om in één
ogenblik voor nog honderdduizend maal zoveel mensen als er nu op aarde wonen,
hele werelddelen uit de zee omhoog te laten komen! Over dit voor jou zo
zorgelijke punt, kun je dus helemaal gerust zijn!
[6] Er woont nu op aarde zo'n groot
aantal mensen, datje geen getal kent, dat groot genoeg is om dat aantal aan te
duiden, en toch zijn er op aarde nog zulke grote stukken volledig onbewoonde
grond, dat duizend jaar nauwelijks voldoende zou zijn om er doorheen te reizen
en ze te bekijken. En toch bezitten bepaalde rijke mensen grote stukken land
voor zichzelf, die werkelijk meer dan honderdmaal groter zijn dan wat zij voor
hun voedsel nodig hebben. Als je aanneemt dat de aardbodem mettertijd enigszins
gelijker verdeeld zal zijn, dan zullen alle mensen -al waren het er wel honderd
keer zoveel als nu -nog genoeg voedsel en een onderkomen voor hun lichaam
vinden, en zeker wanneer ze volgens Mijn leer zullen leven! Ben je met deze
uitleg tevreden?'
[7] De magiër zei: 'Heer en Meester,
geheel en al, en het is me nu een stuk lichter om het hart! Maar ik heb nog
iets, waarover ik van U nog een klein beetje meer licht zou willen hebben dan
ik mij tot nu toe in Uw zeer verheven gezelschap eigen heb kunnen maken. Er is
weliswaar al over gesproken en uit Uw mond zijn ook verklaringen gekomen, die
mij veel licht gegeven hebben; maar iets is mij daarbij nog duister gebleven.
Nu ik eenmaal met mijn metgezellen bij de bron van het licht sta, zou ik ook in
alles wat mij nog duister is, een beetje meer verlicht willen worden.
[8] Kijk, Heer en Meester, het bestaan
en leven van een mens is werkelijk groots en overheerlijk! Hij wordt verwekt, geboren
en van dat moment af door zijn ouders opgevoed tot een mens, die kan denken,
spreken en handelen volgens de denkbeelden die hem door de opvoeding zijn
bijgebracht en die hij als denkend mens zelfheeft ontdekt door middel van zijn
denkvermogen en door zijn langs de weg van ervaring gevormde verstand.
[9] Wanneer dan een mens van goede wil
zijn geestelijke krachten onder grote inspanningen en dikwijls bittere
ervaringen op een voor hem zo hoog mogelijk niveau gebracht heeft, dan beginnen
zijn lichamelijke en ook zijn geestelijke krachten af te nemen, het lichaam
wordt moeizaam, oud en gebrekkig, wordt ziek en sterft dan ook onder meestal
grote pijnen en in grote angst en vrees voor de dood.
[10] Nu weet
ik wel uit Uw mond, dat de dood voor de mensen niets afschrikwekkends zou
hebben en ook volledig pijnloos zou zijn, wanneer ze in de aan hen geopenbaarde
orde gebleven waren en volgens deze geleefd en gehandeld hadden; nu is het
echter voor de mensen zeer betreurenswaardig dat er zo velen buiten hun schuld
onmogelijk iets kunnen weten van de in de oertijden geopenbaarde orde voor het
menselijke leven, en daarom genoodzaakt zijn in een geheel daaraan
tegengestelde orde te leven, die buiten hun schuld ontstaan is; desondanks
moeten ze de erge gevolgen ervan net zo goed dragen, alsof zij die door hun
schuld verdiend zouden hebben. Welnu, dat beschouw ik eerlijk gezegd als een
van Uw kant merkwaardige inrichting in het mechanisme van het menselijke lichaam!
[11] Het is een heel goede wet dat hij
die een mens doodt, ook met de dood bestraft moet worden, als waarschuwend
voorbeeld voor anderen die misschien ook in hun kwade lusten door iemand
gehinderd worden. Maar een wet, waardoor bijvoorbeeld iemand die van het dak is
gevallen en door zijn val een ander mens van het leven heeft beroofd, eveneens
met de dood bestraft moet worden, zou toch wel het meest onrechtvaardige zijn
wat er op de wereld bestaat! En kijk, precies zo komt mij ook de zojuist
aangehaalde goddelijke beschikking voor met betrekking tot de ziekten en de
zeer pijnlijke lichamelijke dood van de meeste mensen; ze ondergaan daardoor
een straf, die ze in feite nooit door schuld verdiend hebben! Dat zou U in het
vervolg toch wel iets anders kunnen inrichten!
[12] Weliswaar zijn het juist de
Indiërs, die dikwijls vele jaren lang de ergste pijnen met grote
standvastigheid verdragen, omdat onze geloofsleer hun vertelt, dat God Zijn
grootste behagen schept in hen, die langdurig de ergste pijnen met het grootste
geduld, standvastig verdragen. Maar bij de aanblik van zulk dikwijls zeer
gruwelijk lijden en zulke pijn verzet zich het gemoed van een mensenvriend die
innerlijk onbevangen en vrij van vooroordelen is, en vraagt aan de Schepper van
aarde en mensen: 'Almachtige en wijze God! Kunt U eigenlijk wel behagen
scheppen in de onnoembare kwellingen en pijnen van Uw schepselen? Als de
mensen verdwaasd zijn in hun denken en verstand, hebt U immers toch middelen
genoeg om hen steeds opnieuw te verlichten, zoals U de eerstgeschapen mensen
van deze aarde verlicht hebt!
[13] Waarom laat U toe dat duizenden
geslachten eerst duizenden jaren onder de bitterste kwellingen moeten leven,
voordat er maar een vonkje van Uw licht onder hen wordt uitgestrooid?
[14] Kijk, Heer, dat is een heel
belangrijke vraag van ons, zeer geplaagde mensen, aan U, de Heer en Schepper
van aarde en mensen! Geef ons daarover een waar licht!’
16
Over het incarneren van bewoners van de sterren
[1] Ik zei: 'Vriend, daarover heb Ik
jullie een paar dagen geleden een helder licht gegeven. Wanneer jij dat niet
volledig begrepen hebt, kan Ik dat echt niet helpen! Kijk omhoog naar de
sterren! Ik zeg je, dat dat allemaal grote werelden zijn, waarop ook mensen
wonen zoals hier.
[2] Veel van de talloze mensen op die
sterren weten door hun engelen dat een ziel alleen hier op deze aarde het ware
kindschap van God kan bereiken, maar alleen door een zwaar en moeilijk leven in
het vlees. Wanneer ze dat willen, wordt het toegelaten dat hun zielen ook op
deze aarde in het vlees verwekt worden. Zijn ze er echter eenmaal, dan moeten
ze ook accepteren dat ze het voor een korte tijd moeten doormaken, omdat ze
daardoor voor eeuwig de triomf van de volle gelijkenis met God bereiken; en
daarvoor kunnen ze zich ook wel iets laten welgevallen, aangezien Ik uit liefde
voor Mijn kinderen Mijzelf vrijwillig ook heel veel laat welgevallen, en Mij
nog iets heel groots en bitters zal moeten laten welgevallen, tot heil van Mijn
kinderen.
[3] Gods rijk kan alleen maar met
kracht en grote offers verworven worden! Bedenk dat wel, en ook datgene wat Ik
daar al over gezegd heb! Heb je dat goed begrepen?'
[4] Daarop zei de magiër: 'Ja, Heer en
Meester, ik heb dat nu goed begrepen en ik herinner me ook weer wat U een paar
dagen geleden over dat onderwerp hebt gezegd. Ik dank U voor alles wat wij nu
aan Uw heilige zijde gewonnen hebben tot eeuwig heil van onze ziel. Wanneer
lijden en pijn ons lichaam zullen teisteren, zullen wij dat ook met alle geduld
dragen, uit liefde tot U; want ook wij kunnen nu niet weten, waartoe wij anders
op deze aarde in het vlees zijn geplaatst, dan dat wij God moeten, willen en
ook zullen zoeken en erkennen en Hem vervolgens boven alles liefhebben, al zijn
de omstandigheden nog zo bitter’
[5] Want het schijnt mij toe dat U
juist degenen die U het meest na aan het hart liggen, altijd meer op de proef
stelt dan degenen die door hun doen en laten verder van Uw hart verwijderd
zijn. Want op onze reizen door alle streken. van de aarde heb ik dikwijls
mensen ontmoet, die aan geen enkele god leken te geloven en hun medemensen vaak
slechter behandelden dan wilde dieren, terwijl ze zelf een onverwoestbare lichamelijke
gezondheid bezaten en zwolgen in een leven van genot. En bovendien stierven ze
tenslotte ook nog een pijnloze, bliksemsnelle dood!
[6] Daarentegen trof ik elders zeer
vrome, aan God toegewijde en goede mensen dikwijls in de grootste ellende aan,
die zij geduldig verdroegen, wat mij de liefderijke zorg van een goede en
buitengewoon wijze God en zelfs Diens bestaan in een zeer twijfelachtig
daglicht plaatste.
[7] Nu zijn zulke
twijfels bij ons wel geheel en al verdwenen, en wij weten en beseffen nu waar
we aan toe zijn, en in welke verschillende omstandigheden de mensen op deze
aarde hun leven ter beproeving van de vrije wil moeten doormaken; maar
gevoelsmatig moet ik daarbij toch bekennen, dat dit proefleven van vrijheid een
zware opgave is voor de mensen, ook al bereiken ze door het volbrengen ervan de
grootste en eeuwige levenswinst.
[8] Wij mensen konden vóór ons bestaan
nooit gewild hebben dat wij zouden bestaan, maar alleen U kon dat willen, en
wij zijn dus Uw werken; en U zorgt, dat ze volledig datgene kunnen worden
waartoe U ze geschapen en bestemd hebt.
[9] Omdat dat nu eenmaal zo, en niet
anders, is en U ons nu Zelf duidelijk de wegen getoond hebt die wij moeten
bewandelen, willen wij dan ook getrouwen dankbaar afgaan op het doel dat U ons
gesteld hebt, en, standvastig en met het grootst mogelijke geduld en met
overgave aan Uw wil, over de doornen gaan die ons hier en daar in de weg staan.
Dat is nu het vaste en ernstige besluit van mij en ook van mijn metgezellen. U
echter , die wij nu erkennen als onze Heer van het leven, vragen wij om niet te
zware proeven en beproevingen over ons te laten komen op het moment dat wij van
deze wereld scheiden, en ook om genadig en barmhartig te zijn voor alle andere
mensen, al naargelang de verdienste van hun leven!'
[10] Ik zei: 'Waar jullie de Vader om
zullen vragen in Mijn naam, zal jullie ook gegeven worden. Want alleen de Vader
is goed en schept geen behagen in het lijden van de mensen; maar Hij verhindert
ook niet dat zulke dingen over de mensen komen, als ze uit louter liefde voor
de wereld de Vader vergeten, geen geloof hebben en zichzelf begeven in datgene wat
hun alle mogelijke tegenspoed moet bezorgen!
[11] Wandel voortdurend op de wegen
die Ik jullie nu getrouw getoond heb, dan zullen jullie weinig te lijden hebben
en zal jullie vertrek van deze wereld gemakkelijk zijn!
[12] Alleen degenen die uit allerlei gehechtheden
aan de wereld hun ziel teveel in het vlees hebben begraven moeten uiteindelijk
meestal bitter lijden; want een dergelijke ziel moet, om niet volledig te
gronde te gaan in haar vlees, met groot geweld daarvan gescheiden worden, en
dit moet in het lichaam dan ook hevige pijnen teweegbrengen. En dat is ook nog
goed voor de ziel, omdat ze door de pijnen en het lijden gereinigd wordt van
haar vleselijke lusten en daardoor aan gene zijde gemakkelijker zal vorderen en
zekerder voorwaarts zal gaan op de weg van het geestelijke leven. .
[13] Mensen
echter die sterk aan de wereld gehecht zijn, die in geen God geloven, daarbij
toch tot op hoge ouderdom een gezond leven genieten en tenslotte ook een snelle
en pijnloze dood sterven, hebben het loon van hun leven al op deze wereld
ontvangen en zullen aan gene zijde nog amper enig loon te verwachten hebben.
Onder zulke mensen zal de uiterste duisternis heersen en er zal onder hen veel
gejammer en tandengeknars zijn.
[14] De magiër zei: 'Heer en Meester, wanneer
zulke mensen, die meestal heidenen zijn, er niets aan kunnen doen dat ze nooit
iets van een ware God hebben gehoord en er daarom ook niet in konden geloven,
dan is een zeer afschrikwekkend voortbestaan van hun ziel aan gene zijde toch
een te zware straf! Ja, mensen zoals wij nu, die God hebben leren kennen en in
Hem moeten geloven omdat Hij zichtbaar voor hen bestaat en hun Zelf de wegen
van het leven leert -wanneer zij desondanks afvallig zouden worden en het kwade
zouden doen, zouden ze wel zo'n afschuwelijk lot aan gene zijde, zoals dat nu
door U beschreven is, verdienen; maar mensen, die het niet kunnen helpen dat ze
bijna meer dier dan mens waren op de wereld, zou ik als ontoerekeningsvatbaar
willen beschouwen, en een straf aan gene zijde voor hun hier bedreven slechte
daden lijkt me niet in overeenstemming te zijn met de goddelijke orde en de aan
de liefde van God ontspringende gerechtigheid. Want wanneer iemand op deze
aarde geen God en derhalve ook Zijn wil niet kent en geen andere wet heeft dan
alleen maar wat zijn natuur en zijn hartstochten hem voorschrijven, kan hij ten
opzichte van Gods wil, die hij niet kent, ook geen zonde begaan en daarvoor
gestraft worden. Heer en Meester, kijk, ook dat is nog een duistere hoek in
mijn ziel, die U misschien nog allergenadigst een beetje meer zou willen
verlichten!’
17
De behandeling van de mensen aan deze en aan gene zij de
[1] Ik zei: 'Ook over dit punt is hier
al het juiste en geheel passende gezegd, en jullie hebben dat voor een deel ook
van Mijn leerlingen wel gehoord; maar het onthouden gaat jullie niet zo goed af
en daarom is het in sommige hoeken van jullie leven weer een beetje donker
geworden. Maar als jullie volgens Mijn woord leven, zullen jullie de doop met
de Geest ontvangen, wat de ware, innerlijke wedergeboorte van de Geest in
jullie ziel is. Deze levende Geest van al het licht en alle waarheid zal jullie
vervolgens in alle waarheid binnenleiden, en dan zal in jullie ook alles helder
worden wat nu donker en duister is.
[2] Gods liefde en wijsheid ziet ook
wel, en zeker nog veel duidelijker, wat jouw meer verlichte verstand je al
zegt, namelijk dat men niet iemand kan straffen, aan wie men geen wet heeft
gegeven die hij moet gehoorzamen; en het zou zeker onrechtvaardig en onbillijk
zijn, wanneer dat door God zo bepaald was.
[3] Maar er bestaat nu nergens op
aarde een volk dat helemaal zonder enige wet is. Want God heeft onder alle
volkeren al naargelang hun behoeften wijze mannen opgewekt en deze hebben hun
wetten gegeven en hun ook gezegd en laten zien dat er een God bestaat, die
alles heeft geschapen en ook alles in stand houdt, leidt en regeert. Zo leerden
die wijze mannen de mensen ook dat God degenen die aan de wetten gehoorzamen,
hier en aan gene zijde zal belonen, maar de degenen die in strijd met de wet
leven zal tuchtigen en onverbiddelijk streng straffen, hier al en zeker aan
gene zijde, omdat de ziel van de mens na de dood van het lichaam in een andere
wereld van geesten verder leeft en overeenkomstig haar handelen gericht wordt.
[4] Kijk, zo'n leer heeft ieder volk
ontvangen, en wanneer het die begint te vergeten, wordt het er direct weer aan
herinnerd, voor een deel door opnieuw gewekte wijze mannen en voor een deel
steeds door het eigen geweten, en zo kan niemand die verstand en gezonde
geestvermogens heeft, zich helemaal verontschuldigen, als hij in strijd met de
hem bekende wetten handelt. En wanneer iemand aan gene zijde in de toestand van
zijn liefde en zijn vrije wil komt, zal hij tegenover God ook niet kunnen
zeggen dat Hij deze of gene onrechtvaardig behandeld heeft; want aan degene die
zelf wil geschiedt geen onrecht.
[5] Aan iedere ziel zal daarginds ten
deel vallen wat zij zelf wenst. Is het iets slechts, dan wordt haar van tevoren
duidelijk gemaakt welke gevolgen daaraan verbonden zijn. Als ze daar gehoor aan
geeft, kan haar gemakkelijk hulp worden geboden; stoort ze zich er echter niet
aan, dan zal ongehinderd toegelaten worden dat ze alles zodanig heeft en
geniet als ze het vanuit haar liefde wil.
[6] De liefde echter, hetzij van goede
of van slechte aard, is het eigenlijke leven van de ziel van iedere mens, engel
en duivel; als we aan de ziel de liefde ontnemen, dan ontnemen we haar tevens
het leven en het bestaan. Dat kan in Gods zuivere orde echter nooit voorkomen;
want als ook maar het kleinste atoom in de schepping vernietigd zou kunnen
worden en het bestaan geheel en al voor eeuwig verliezen, dan zou God Zelf
daardoor een atoom van Zijn bestaan verliezen, wat echter onmogelijk is.
[7] En zo kan de menselijke ziel haar
bestaan al helemaal nooit volledig verliezen; maar ze kan door haar eigen wil
erg ongelukkig en onzalig worden en ze kan, als ze het maar serieus wil, ook
weer door haar eigen vrije wil gelukkig en volledig zalig worden.
[8] Hoe kunnen de levensomstandigheden
en situaties voor de ziel nu anders en beter en rechtvaardiger geordend zijn
dan op die manier? Begrijp je dat nu, en is de nog donkere hoek in je nu al
een beetje lichter?'
[9] De magiër zei: 'Heer en Meester
van alle leven, het is in mij nu al een heel stuk helderder geworden! Ja, omdat
het zo in elkaar zit en ook zo in elkaar moet zitten, kan er door ons mensen
tegenover U zelfs niet de allerkleinste tegenwerping meer gemaakt worden; en ik
ben klaar met vragen stellen.’
[10] Ik zei: 'Daar zul je voorlopig
heel goed aan doen! Maar het zal wel weer gebeuren, datje nog heel veel zult
vragen. Maar nu is het tijd om op iets anders over te gaan. Wie van jullie nog
het een of ander wil weten, kan nu naar voren komen en spreken en vragen; want
vandaag staat de poort van de hemel voor jullie allemaal wijd open!’
18
De poort van de hemel en het rijk van God
[1] Toen Ik dit gezegd had, kwam er
snel één van de. gewonnen Farizeeën naar voren en zei: 'Heer en Meester,
aangezien U nu gezegd hebt dat de poort van de hemel voor ons allemaal wijd
open staat - zou het dan niet kunnen, dat wij de geopende poort van de hemel nu
allemaal met onze ogen konden zien om ons enigszins een voorstelling te kunnen
maken hoe de hemel er vanbinnen uitziet? Want door de geopende poort zal men er
zeker een klein deel van kunnen waarnemen.’
[2] Ik zei: 'Hoe lang zal Ik nog bij
jullie moeten zijn en jullie materiële instelling verdragen?! Want wie is de
poort naar het ware hemelrijk? Ik ben de poort, de weg en de hemel Zelf! Wie naar
Mij luistert, in Mij gelooft en de Vader in Mij boven alles lief heeft, wandelt
door de juiste poort van alle leven de lichte weg naar het rijk der hemelen,
dat vanuit Mijn pure liefde geestelijk geschapen is in de lichtste en - meest
levende vorm vanuit Mijn wijsheid.
[3] Kijk niet omhoog of omlaag met
jullie vleselijke ogen als jullie het ware aanzicht en het wezen van de hemel,
dat het rijk van God is, willen doorgronden, maar richt de ogen van je gemoed
op je innerlijke bewustzijn van liefde; daar zullen jullie de hemel
aanschouwen, en weloveral, op welke plaats in Mijn scheppingen jullie je ook
bevinden, hetzij op deze aarde of op een andere, dat is om het even; want het
aanzicht van de hemel zal zich vormen uit de grondslag van jullie leven, zoals die
volgens Mijn woord en door jullie goede werken gevormd is. Pas via jullie eigen
hemel zullen jullie in Mijn eeuwige en oneindig grote hemel komen.
[4] Onthoudt allemaal goed: Gods rijk
spreidt geen enkele uiterlijke pracht ten toon en komt ook niet in een
uiterlijke afbeelding en vorm tot jullie, maar het is in jullie diepste
innerlijk en bestaat in de geest van zuivere liefde tot God en tot de naaste en
in de waarheid van het daaruit voortvloeiende leven van de ziel; want wie geen
liefde tot God of de naaste in zich heeft en gewaar wordt, heeft ook geen leven
in zich en geen opstanding, die de hemel in de mens is, en derhalve ook geen
leven daarin, maar alleen het gericht en de daaruit voortvloeiende eeuwige
dood, in plaats van het enig ware en volmaakte leven in de hemel.
[5] Op een bepaalde manier leven de
zielen van de kwaden ook verder na de dood; maar dat is slechts een schijnleven
net als dat van alle materie en net als het leven dat bepaalde dieren hebben,
die de hele lange winter slapen in een onderaards hol en volkomen passief zijn.
[6] Als jullie dat nu een beetje
diepgaander beschouwen, zullen jullie toch hopelijk niet meer tegen Mij zeggen:
'Heer, toon ons de poort van de hemel en daardoor ook een beetje van de hemel
zelf, of toon ons ook de hel, opdat wij, gewaarschuwd door de aanblik ervan,
ons des te gemakkelijker onthouden van alle zonden!' Wie dat zou vragen, zou
Ik een dwaas moeten noemen; ieder mens heeft ofwel de hemel ofwel in het ergste
geval de hel volkomen in zich en kan alles in zichzelf gadeslaan.
[7] Wie echter de hel in zich draagt,
is doof en blind in zijn gemoed; alleen zo nu en dan herinnert zijn geweten hem
eraan, anders zou hij de hel in zichzelf niet gewaar kunnen worden -want een
hels geworden ziel is al zo goed als geheel in de dood door het gericht van al
haar materie.
[8] Maar een ziel, die door haar goede
werken volgens Mijn wil de hemel in zich draagt, kan in zichzelf de hemel ook
op klaarlichte dag bespeuren en van tijd tot tijd 's nachts in heldere droomgezichten.
Want droomgezichten zijn aan de mens gegeven, om zo gedurende zijn aardse leven
zekere omgang te kunnen hebben met de wereld van de geesten, zowel met lagere
als met hogere, al naargelang de ziel door haar goede werken volgens Gods wil
meer of minder van de ware hemel in zichzelf heeft opgebouwd en eigenlijk heeft
geschapen.
[9] Wandel dus volgens Mijn geboden,
dan zullen jullie gemakkelijk en spoedig het aanzicht en het wezen van de hemel
in jezelf gewaar worden. - Hebben jullie dat nu ook goed begrepen?'
[10] De joden, Romeinen, Egyptenaren
en Indiërs zeiden: 'Ja, Heer en Meester, en wij danken U van ganser harte voor
Uw onderricht aan ons, die nog altijd zeer blind en doof zijn, ondanks al het
vele en grote licht dat U ons heeft gegeven! Daarom vragen wij U dan ook om
geduld te hebben met onze nog altijd grote zwakheden; maar wij zullen voortaan
welons best doen, zodat Uw heilige aan ons geschonken licht steeds helderder in
ons gaat stralen.’
19
De machteloosheid van de mens
[1] Ik zei: 'Wat jullie ook doen, doe
dat steeds in Mijn naam; want zonder Mij zijn jullie niet bij machte ook maar
iets tot heil van jullie zielen te doen! En wanneer jullie tenslotte alles
gedaan hebben, wat jullie geboden en aangeraden is om het ware, eeuwige leven te
bereiken, zeg en beken dan in jezelf en ook tegenover de wereld, dat jullie
luie en onnutte knechten zijn geweest! Want alleen God is alles in alles en
volbrengt in de mens al het goede.
[2] Wanneer een mens Gods wil
onderkent en opvolgt, handelt hij niet volgens zijn eigen wil, maar volgens de
wil van God; wat Gods wil in de mens of in een zuivere engel doet, is beslist
geen werk puur van de mens of van de engel, maar het werk van degene volgens
wiens wil een werk werd volbracht.
[3] Het werk van de mens is daarbij
alleen maar, dat hij uit liefde tot en waar ontzag voor God met zijn vrije wil
de erkende wil van God volledig tot de zijne heeft gemaakt en er vervolgens
naar handelt voor zijn eigen heil. Maar
vanaf dat moment bewerkstelligt niet meer de wil van de mens, maar de wil van
God al het goede in de mens, en zo is het goede in de mens dan ook alleen Gods
werk, wat de echte en ware mens in zijn terechte deemoed dient te erkennen.
Schrijft een mens een goed werk echter aan zichzelf toe als zijn eigen
verdienste, dan laat hij alleen daardoor al zien, dat hij zichzelf niet en God
al helemaal nooit naar waarheid heeft gekend, en daarom is hij nog ver van het
rijk van God verwijderd.
[4] Geef daarom altijd in alles aan
God de eer, en handel steeds in Zijn naam, dan zullen jullie Gods liefde in je
hebben! En wie Gods liefde in zich heeft, heeft voor eeuwig en altijd alles in
zich.
[5] Bedenk nu echter ook nog het
volgende: wanneer de mens tegen de wil van God kwaad doet, is die daad niet een
werk van God, maar geheel en al een daad van de mens zelf; want in dat geval
heeft de mens zijn eigen wil niet ondergeschikt gemaakt aan Gods wil, die hij
kent, maar deze enkel voortdurend tegengewerkt, en van hem kan met recht gezegd
worden dat zijn slechte daden volledig zijn eigen daden zijn. Maar juist
daardoor heeft de mens, door het grove misbruik van zijn vrije wil, zichzelf
gericht en zichzelf daardoor in zijn blindheid ongelukkig gemaakt.
[6] Kijk, het is met deze geestelijke
dingen ongeveer zoals met een wijze veldheer en diens ondergeschikte soldaten!
De soldaten moeten weliswaar met vele duizenden de hete en bloedige strijd in;
maar geen van hen mag anders vechten dan alleen volgens het plan en de wil van
de veldheer. Wie dat doet, voert een voorspoedige strijd; wie van de vele
soldaten echter bij zichzelf denkt: 'Ha, ik heb zelfmoed, kracht en ook het
juiste inzicht; ik ga me op eigen houtje in de strijd begeven en een kroon voor
mijn eigen hoofd verwerven!', en uit de slagorde van zijn in de oorlog bedreven
veldheer zou treden, zou al zo goed als verloren zijn; want hij wordt weldra
door de vijand gevangen genomen en ernstig toegetakeld. En wiens schuld is dat?
Van niemand anders dan van hem zelf! Waarom heeft hij de wil van zijn wijze
veldheer niet voor altijd tot de zijne gemaakt? Dan zou hij gemakkelijk met de
anderen de vijand overwonnen hebben. Aangezien hij tegelijkertijd veldheer en
soldaat wilde zijn, werd hij gemakkelijk een prooi van de vijanden.
[7] Ik ben echter ook, en wel enig en
alleen, een veldheer over het leven tegen alles wat het leven vijandig gezind
is. Wie onder Mijn geboden en volgens Mijn plannen strijdt, zal ook gemakkelijk
kunnen strijden tegen de vele vijanden van het leven en ze ook gemakkelijk
overwinnen; wie echter zonder Mij en afgaande op zijn eigen verstand en wil aan
de strijd tegen de vele vijanden van het leven begint, zal gevangen genomen en
vervolgens ernstig toegetakeld worden. Als hij zich echter eenmaal in harde
gevangenschap bevindt, wie zal hem daar dan uit verlossen, aangezien hij zijn
ergste vijanden van het leven alleen in zichzelf dient te zoeken en te
bestrijden?!
[8] Als iemand aan Mijn zijde echter
gemakkelijk de overwinning over heel veel vijanden behaalt, dan is de zege
immers alleen Mijn werk; want hij kon die zege niet anders behalen dan door
Mijn wil, plan en raad precies op te volgen. Als de behaalde overwinning echter
Mijn werk is, dan is ook de roem en de verdienste van Mij!
[9] Jullie zullen nu hopelijk
voldoende inzien, hoe en waarom jullie zonder Mij niets verdienstelijks kunnen
doen voor het eeuwige heil van jullie ziel, en waarom jullie ook dan nog, als
jullie alles, wat als het meest wijze werd opgedragen, gedaan hebben, openlijk
voor Mij dienen te erkennen dat jullie luie en onnutte knechten aan Mijn zijde
waren.
[10] Wanneer een boer zijn akker
bebouwt, dan bemest hij die, ploegt vervolgens de aarde om met de ploeg,
strooit de tarwekorrels in de voren en egt ze daarna onder, en dan hoeft hij
tot de oogst niets meer te doen. Is de oogst nu puur de verdienste en het werk
van de boer, of is die niet veeleer in alle opzichten Mijn werk en verdienste?
Wie schiep voor hem de beide sterke ossen voor zijn ploeg? Wie gaf hem hout en
ijzer, en wie het zaaigraan met de levende kiem? Wie heeft daar al ontelbaar veel
nieuwe kiemen en korrels in gelegd? Van wie was het alles verwarmende en alles
tot leven wekkende licht van de zon? Wie zond de vruchtbare dauwen regen? Wie
gaf de opgroeiende en rijpende halmen de voorspoedige groei en wie, tenslotte,
gaf de boer zelf het leven, de kracht, de zintuigen, het oordeelsvermogen en
het verstand?
[11] Wanneer jullie nu een beetje
dieper nadenken over dit beeld, zal jullie toch duidelijk worden, hoe uiterst
weinig er bij het bebouwen van de akker als verdienste aan de boer valt toe te
rekenen? Welbeschouwd eigenlijk helemaal niets - en toch zou hij willen zeggen:
'Kijk, dat heb ik allemaal aan mijn inspanning te danken! ' Maar hij denkt er
nauwelijks aan, wie de enige voornaamste bewerker van het tarweveld was! Zou
hij niet veeleer in zijn hart moeten bekennen: 'Heer, grote, goede en heilige
Vader in de hemel, ik dank U voor Uw grote zorgzaamheid! Want dat alles was en
is alleen Uw werk en zal dat altijd zijn; ik was daarbij een luie en totaal
onnutte knecht!'?
[12] Wanneer dat bij materiële arbeid
al gezegd zou moeten worden hoeveel te meer dient een mens dat wel niet te
zeggen, die Ik hielp zijn geestelijke levensakker met van alles en nog wat te
bewerken, waarbij hij eigenlijk niets anders hoeft te doen dan in Mij te
geloven en vervolgens Mijn goddelijke wil, als een puur geschenk van Mij, zich
zo eigen te maken alsof die helemaal van hem is, alhoewel die eigenlijk alleen
van Mij is! Wanneer zo'n mens in het volledige bezit van Mijn wil dan tot alles
in staat is en grote dingen en werken kan doen, wiens verdienste is dat dan
voornamelijk?'
20
Over de wetten van de Heer
[1] Nu zeiden allen weer: 'Heer en
Meester! Alles, alles is sinds eeuwigheid alleen Uw werk en Uw verdienste! Wij
mensen zijn immers in alle opzichten niets vergeleken bij U! Alleen Uw liefde
en genade heeft ons het bestaan gegeven en U wilt ons zelfs nog verheffen tot
kinderen die aan U gelijk zijn; daarom zijn wij in alles Uw werk, en onze
voortreffelijkheid is alleen Uw verdienste! O Heer en Meester, verlaat ons toch
nooit; want zonder U zijn wij in het geheel niets! Wat zouden wij uit onszelf
weten van al de geestelijke dingen, van U en van Uw almachtige wil? En zoals
wij alles alleen aan U te danken hebben, zal ook ons verre nageslacht alles aan
U te danken hebben, als zij nog ons inzicht en ons zuivere geloof zullen
bezitten. Maar U, o Heer en Meester, zult er wel voor zorgen dat ze niet te ver
verwijderd zullen raken van het licht, dat voor ons nu zo helder schijnt!’
[2] Ik zei:
'Evenals tot nu toe, zal dat ook in de toekomst aan de arbeiders op Mijn akkers
en in Mijn wijngaarden worden overgelaten; het zal er dan erg op aankomen, hoe
zij Mijn wil, die zij goed kennen, hanteren, hetzij juist, hetzij verkeerd.
Zorg er daarom voor, dat er na Mijn lichamelijk scheiden van jullie geen ruzies
en onenigheden ontstaan; want die zouden werkelijk de moeder van de antichrist
op deze aarde worden! Ik zeg jullie dit nu van tevoren, opdat jullie dat
voorkomen. Weliswaar zullen jullie het wel voorkomen – of jullie leerlingen dat
echter ook zullen doen, is nog een andere vraag, want ook hun vrije wil moet
evenals als die van jullie gerespecteerd worden.
[3] Mijn leer geeft jullie de hoogste
vrijheid en kan daarom niet worden verkondigd met het zwaard en met de ketenen
van de duistere slavernij; want wat de mens de hoogste levensvrijheid kan en
zal verschaffen, moet hij ook in alle vrijheid leren kennen en aannemen. Zoals
Ik dit allemaal om niet aan jullie heb gegeven, moeten ook jullie het om niet
geven aan degenen die het van jullie willen hebben!
[4] Ook heb Ik aan niemand van jullie
enige dwang opgelegd, maar in volle vrijheid heb Ik jullie toegeroepen: 'Wie
wil, die kome, luister, zie en volg Mij na!' En jullie deden dat vanuit jullie vrije
wil. Handel dan voortaan ook zo in Mijn naam, dan zullen jullie de goede weg
bewandelen!
[5] Wie daar echter een 'moeten' van
zal maken, zal Mijn leerling niet zijn, en op zijn weg zal hij rotsen, klippen
en doornen tegenkomen. Nemen jullie allemaal aan Mij een goed en waar
voorbeeld! Wat zou het Mij kosten om nu in één ogenblik alle mensen op de hele
aarde door Mijn almacht te dwingen Mijn leer aan te nemen en Mijn wil volledig
op te volgen, zoals het Mij ook mogelijk is om in één ogenblik voor alle andere
schepselen met 'moeten' de weg uit te stippelen, die ze strikt volgens Mijn wil
hebben te gaan? Maar geeft hen dat een onafhankelijke zedelijke levensvrijheid
die hen gelukkig maakt? Ik zeg jullie: nee, geen enkele!
[6] Want een doffe, zeer beperkte
intelligentie met een vonkje van Mijn nadrukkelijke wil, volgens welke ze
actief moet zijn, is immers iets heel anders dan een in alle opzichten
geheelonbegrensd innerlijk bewust worden, verbonden met een lichtend
denkvermogen, een helder verstand en bovendien met de volkomen onbegrensde
vrije wil, waaraan Ik nooit Mijn geboden en Mijn vaderlijke raad heb gegeven
met een 'gij moet', maar altijd met het vrije 'gij zult'! Want alle geboden die
Ik de mensen heb gegeven, waren in feite nooit wetten, maar slechts adviezen,
die Mijn eeuwige liefde en wijsheid aan de vrije mensen gaf Van deze adviezen
hebben dan de mensen, in de overtuiging Mij daardoor een des te grotere eer te
bewijzen, strikt op te volgen wetten gemaakt en het niet houden daarvan
gesanctioneerd met tijdelijke en eeuwige straffen.
[7] Mozes zelfheeft er vele aan
toegevoegd om de joden een des te dieper ontzag voor Gods geopenbaarde wil in
te boezemen, en anderen deden hetzelfde. En de huidige Farizeeën hebben nu het
hoogste punt bereikt, niet alleen van de domheid, maar ook van de
noodzakelijkerwijs daaruit voortvloeiende slechtheid. Dat het er met het
jodendom nu zo onbeschrijfelijk slecht voorstaat, is een onvermijdelijk gevolg
van het feit dat de mensen van Mijn in alle vrijheid gegeven adviezen dwingende
wetten hebben gemaakt. Hoe is echter een dwingende wet te verenigen met de
vrije wil en met het even vrije en door niets begrensde verstand van de mensen?
[8] De vrije wil van de mens zal het
helder verlichten van zijn verstand graag en steeds met de grootste dank
aannemen als een genade van boven; maar een strenge dwingende wet zal hij in
zijn wil en gemoed vervloeken Daarom is ieder mens, die onder een wet van het
'moeten' staat, zo goed als voortdurend gericht en derhalve als het ware vervloekt.
[9] Wie dus de mensen in Mijn naam
dwingende wetten geeft, zal hun in plaats van Mijn zegen enkel het harde juk en
de zware last van de vloek geven en hen tot nieuwe slaven van de zonde en het
gericht maken.
[10] Daarom moet jullie zorg bij het
verder verbreiden van Mijn geboden er vooral op gericht zijn, dat jullie
daarmee geen nieuw en zwaar te dragen juk op de schouders van de mensen leggen,
maar dat jullie hen van het oude juk bevrijden!
[11] Wanneer de mens met een vrij
gemoed de lichte waarheid van Mijn leer en Mijn beste vaderlijke wil zal
erkennen en inzien, zal hij er met zijn vrije wil zelf wel een vrij 'moeten'
van maken en er vrij naar handelen, en dat alleen zal hem tot het ware welzijn
van zijn ziel strekken. Maar een aan hem opgelegde dwingende wet zal dat
vrijwel nooit of helemaal nooit doen, omdat ten eerste een dwingende wet voor
de vrije wil van een mens helemaal in strijd is met Mijn goddelijke orde en
zo'n wet de mens alleen maar verduistert en nooit verlicht, en in de tweede plaats
omdat zij die de dwingende wetten opleggen zich dadelijk een hogere, alleen aan
hen toekomende macht aanmatigen, en weldra trots, hoogmoedig en heerszuchtig
worden; aan de als zuiver goddelijk verklaarde bepalingen voegen zij vanuit hun
aangematigde goddelijke machtspositie, waarvoor de gelovigen vaak meer moeten
sidderen en beven dan voor God Zelf, eigen bepalingen toe als zijnde een
goddelijke en aan hen nieuw geopenbaarde wil, en hechten aan het in acht nemen
daarvan steeds veel meer belang dan aan het in acht nemen van de zuiver
goddelijke geboden.
[12] Daar komen dan duister bijgeloof,
afgoderij, haat tegen anders gelovenden, vervolging, moord en de meest
rampzalige oorlogen uit voort. De mensen baseren zich daarbij op allerlei
duistere onzin, zodat ze tenslotte denken en geloven God een aangename dienst
te bewijzen, wanneer ze ten opzichte van hun anders gelovende medemensen de
grootste vergrijpen en misdaden begaan. En dat is alleen de schuld van degenen
die dwingende wetten opleggen!
[13] Daarom zullen zij dan ook aan
gene zijde in de hel, waarvan ze hier ijverige dienaren waren, zeker de
voornaamste plaatsen innemen onder de meest onverbiddelijke dwingende wetten;
want in Mijn hemelen heerst alleen de hoogste vrijheid, maar daardoor ook de
hoogste eendracht, bewerkstelligd door de zuivere liefde en de grootste
wijsheid.
[14] Ik heb jullie dat nu getrouwen
openlijk uiteengezet en duidelijk verklaard, en jullie weten nu dan ook in
vrijheid en zonder ook maar enige innerlijke dwang, waar jullie als verbreiders
van Mijn evangelie rekening mee moeten houden. Maar als er iemand van jullie of
van jullie leerlingen anders zal willen handelen, dan wordt hij weliswaar
gewaarschuwd, maar er zal hem door Mij daarom geen innerlijke dwang worden
opgelegd. Maar aan de rotte en slechte vruchten zullen de betere mensen al
spoedig merken, wat voor mentaliteit zo'n latere leerling heeft.
[15] Maar omdat Ik jullie dit nu
meedeel, moeten jullie niet denken dat ik daarmee de door Mozes gegeven wet
ophef; want het is immers geheel en al dezelfde, die Ik jullie in zijn
oorspronkelijke zuiverheid teruggeef. Alleen het oude, verroeste 'moeten' hef
Ik op en Ik geef jullie de oude volledige vrijheid terug; en het werk o m
jullie zielen te verlossen van het harde juk van het gericht en van de
eigenlijke satan, de jullie reeds bekende vorst van de nacht en de duisternis,
houdt hoofdzakelijk in, dat jullie van nu af aan niet meer onder enige
dwingende wet uit Mijn naam zullen staan.
[16] Zoals Ik nu aan jullie allen de
volle vrijheid vanuit Mijzelf terug geef, moeten jullie datzelfde in Mijn naam
ook aan jullie broeders doen! Doop hen in naam van Mijn eeuwige liefde, die de
Vader is; in naam van het woord, dat de vleesgeworden Zoon van de Vader is, en
in naam van Zijn Geest van waarheid, en wis daardoor in hen het oude erfelijke
kwaad uit, dat bestaat uit het jullie nu welbekende en verwenste 'moeten' van
de wet! -En nu vraag Ik jullie, of jullie allen dat begrepen hebben.’
21
Agricola vraagt om richtlijnen voor de opvoeding van de jeugd
[1] Nagenoeg allen bevestigen dat;
maar Agricola kwam naar Mij toe en zegt: 'O Heer en Meester, ikzelf begrijp en
erken nu volkomen de zuivere goddelijke waarheid van deze duidelijke uitspraak
van U en zie ook in, dat het verwerpelijke 'moeten' van de wet, een werk is van
menselijke blind}{eid en de mens onvermijdelijk berooft van al het hogere
licht, omdat het alle bronnen verstopt waardoor het zuiver geestelijke licht
uit de hemelen in hem zou kunnen binnenstromen, en daardoor ook zijn ziel met ijzeren
geweld in de duistere materie trekt en dooddrukt. Maar dit grote kwaad is in
onze tijd tot een zodanige macht en omvang uitgegroeid, dat het waarschijnlijk
nooit volledig van de materiële aardbodem te verbannen zal zijn.
[2] Als we alleen al
uitgaan van de overmaat aan Romeinse wetten, voor de strikte handhaving waarvan
er tenminste 800.000 blinde en ruwe soldaten en een niet kleiner aantal
allerduisterste heidense priesters met hun onbeperkte volmachten als trouwe
wachters optreden. Deze afschuwwekkende dam te doorbreken en te vernietigen is
voor menselijke krachten, ook met de beste wil en de grootste en meest
wilskrachtige wijsheid, zo goed als onmogelijk.
[3] Ik spreek hier alleen over onze
staat, waarin zoals bekend tot nu toe nog de meeste beschaving te vinden is, en
wil niet spreken over andere rijken op aarde, waar de mensheid zich nauwelijks
onderscheidt van de wilde dieren. Maar wanneer ik bij ons Romeinen al op
moeilijkheden stuit, die voorlopig niet te overwinnen zijn -hoe zal dit dan bij
de geheel wilde volkeren van deze aarde mogelijk zijn?
[4] Ja, enkelen zoals ik en zeker nog
wel verscheidene anderen, zullen dat allemaal met de grootste vreugde aannemen;
maar zodra zich in het zuivere licht van de Geest groepen en gemeenschappen
gaan vormen, zullen de priesters bij de keizer aankloppen en net zolang druk op
hem uitoefenen, tot hij zelfs het zwaard zal moeten trekken tegen zulke
gemeenschappen. Dan zal de oude dwingende wet pas echt met ijzeren klemmen en
ketenen om de arme volkeren geslagen worden. Wee degene die het dan nog zal
wagen om deze leer van U onder de mensen te verbreiden!
[5] En nu moet ik nog een punt
vermelden, dat mij eveneens van groot belang schijnt te zijn, en dat is de
opvoeding van de jeugd van jongs af aan. Vele duizenden kinderen zijn ofwel
door de apenliefde van hun ouders of door hun tirannieke strengheid en andere
blindheid dikwijls totaal verkeerd opgevoed. Daarbij komen voor het zogenaamde
betere deel van de mensen in de steden nog de scholen, die allemaal onder de
heerschappij van de priesters staan, waar de kinderen weliswaar leren lezen,
schrijven en rekenen, maar over iets zuiver geestelijks nooit iets anders horen
dan allerlei duister bijgeloof
[6] Vraag: hoe zal men dan te werk
moeten gaan, om ten eerste de ouders te laten zien en duidelijk te maken, hoe
zij hun kinderen van huis uit op moeten voeden? En als het mogelijk zou zijn
dat men wat dit betreft een gunstig resultaat bereikt heeft -hoe moet men
daarna te werk gaan om de openbare volksscholen zodanig in te richten, dat er
voor de mensen een waar zieleheil volgens Uw leer uit zal groeien? Heer en
Meester, hoe onbeschrijfelijk goed en waar Uw raadgevingen op zichzelf ook zijn
en door de levende en wellicht algemene toepassing nog meer zouden zijn, zo
onmogelijk lijkt het bijna dat de mensen langs geheel natuurlijke weg zich
overal daartoe zouden bekeren. Daar zal Uw almacht toch wel voor een groot deel
heel duidelijk aan mee moeten werken, anders zal er met de mensheid, zoals het
daar nu mee gesteld is, tot aan het einde der tijden niet veel te beginnen
zijn.
[7] Ik ben wel geen profeet, maar als
tamelijk oude staatsman heb ik veel ervaring opgedaan, ken ik het
staatsapparaat en de volkeren, en kan derhalve ook min of meer voorspellen, hoe
deze zaak langs de natuurlijk menselijke weg van mondelinge uitwisseling
opgenomen zal worden en welk uitwerking dat zal hebben.
[8] Toont U ons daarom ook, behalve de
zuivere, goddelijk ware leer, waar ik nu wat mijzelf betreft vol van ben en
voortaan zeker ook mijn hele huis, de betrouwbare wegen en geef ons aan hoe
wij, zwakke mensen, die aan onze vele medemensen doeltreffend kunnen meedelen!
Want anders zullen de mensen, enkele uitzonderingen daargelaten, tot aan het
einde der tijden van deze aarde blijven wat ze nu zijn: niets anders dan
dieren, begiftigd met enig denkvermogen en een beetje materieel verstand, gepaard
aan een zinnelijk vrije en kwade wil.'
22
Het verloop van de geestelijke ontwikkeling
[1] Ik zei: 'Je hebt nu als eerlijk staatsman
echt wijs gesproken, en het is met de dingen inderdaad zo gesteld als jij Mij
helder en zonder enig voorbehoud hebt beschreven; en Ik zeg je, dat wij die nu
op dit moment ook niet willen veranderen, hoewel wij daar zeker wel toe in
staat zouden zijn.
[2] Want zoals zelfs de aardse dag
niet in één keer aanbreekt, maar langzamerhand, van het eerste, nauwelijks
merkbare ochtendgloren tot aan de volle zonsopgang, via talrijke fasen van
toenemend licht, zo gaat het ook met het aanbreken van de geestelijke dag bij
de mensen op deze aarde. Want als Ik het voor alle mensen in één keer
plotseling volledig geestelijk dag liet worden, dan zouden zij, zolang ze hun
zware lichaam nog moeten dragen, traag worden en zich niet veel meer
bezighouden met zoeken en onderzoeken. Zij zouden zich wel aan de geboden
houden en volgens de helder in hen stralende waarheid handelen, maar meer op
een mechanische dan op een volledig levende manier; wanneer de mensen van
niveau naar niveau, door hun eigen zoeken, onderzoeken en handelen de
geestelijke dag in zichzelf zien ontstaan en, omdat zij daar grote vreugde aan
hebben, ook hun broeders die nog in hun eigen nacht leven, onderrichten en hen
aansporen en aanmoedigen om de eigen innerlijke geestelijke dag te zoeken -dan
is dat zeker beter, dan wanneer ieder mens zonder eigen toedoen en handt en
door Mijn almacht direct in de volheid van de innerlijke geestelijke dag
geplaatst zou worden.
[3] Met name in deze zeer duistere
tijd zullen de leerlingen, die deze leer van Mij verbreiden, ook toegerust zijn
met alles wat nu alleen in Mijn macht ligt en zij zullen in staat zijn om in
Mijn naam grote tekenen te doen, waar en wanneer dat nodig zal zijn voor het
ware welzijn van de mensen; maar desondanks zal het steeds van veel grotere waarde
zijn, wanneer de mensen tot geloof in Mij bekeerd worden en volgens Mijn leer
zullen gaan handelen.
[4] Want
door het zuivere woord ondergaat de ziel geen dwang, maar blijft volledig vrij
in haar erkennen en handelen, terwijl tekenen die voorafgaan aan de leer, de
zielonmiskenbaar een geloofsdwang opleggen en derhalve niets beter zijn dan het
'moeten' van de wet.
[5] Wat jullie uiterlijke staatswetten
echter betreft: die moeten bestaan voor het vlees van de mensen; want zolang de
mens niet volledig in de Geest is wedergeboren, zijn uiterlijke staatswetten
voor hem noodzakelijk omdat ze hem oefenen in deemoed en geduld, die voor het
bereiken van de volledige wedergeboorte uiterst noodzakelijk zijn; anderzijds
houden zij de duistere en slechte mens ervan af om zijn medemens in sterke mate
kwaad te berokkenen, omdat deze wetten door scherp getrokken grenzen ieder het
zijne toewijzen en degene die moedwillig in strijd daarmee handelt, tuchtigen.
[6] Ik zeg jullie daarom ook, dat
jullie moeten blijven gehoorzamen aan de wereldlijke macht, of jullie die nu
minder goed of zelfs heel slecht vinden; want haar macht is haar van boven
verleend. Wie echter eenmaal in de Geest is wedergeboren, zal zich evenmin als
Ikzelf door een wereldse wet nog van de wijs laten brengen.
[7] Kinderen moeten echter met ware en
ernstige liefde behandeld en opgevoed worden. Elke verwennerij en
toegeeflijkheid van de kant van de ouders is een grote schade voor de ziel van
de kinderen, die de ouders als schuld zal worden aangerekend.
[8] Wijze ouders zullen ook met wijze
kinderen gezegend worden.
[9] Bij het opvoeden
van kinderen is een 'moeten' zolang noodzakelijk, tot het goede van de wetten
tot een vrijwillige en blijmoedige gehoorzaamheid is geworden. Als dat eenmaal
het geval is, dan heeft het kind het 'moeten' van de wet in zichzelf opgeheven
en is een vrij mens geworden.
[10] Doe dus, wat jullie nu gehoord
hebben, dan zal alles goed en juist worden! -Wie nog iets te vragen heeft, moet
dat doen, dan zal Ik hem licht geven, opdat hij in helder daglicht zal wandelen
en handelen!'
23
Hoe men een einde kan maken aan het heidense priesterdom
[1] Nu kwam de in Emmaüs wonende
Romein Agrippa met zijn metgezel Laius naar Mij toe en zei: 'Heer en Meester! U
hebt ons nu werkelijk grote en heerlijke dingen meegedeeld, en het is alsof ons
daarmee een zware steen van het hart is gevallen; maar één ding, dat onze
vriend Agricola ook vermeld heeft als een grote hindernis bij het verbreiden
van Uw leer, heeft U nog niet speciaal aangeroerd, en dat is het overwinnen van
het uitermate hardnekkige heidense priesterdom, dat erg moeilijk zal zijn.
[2] Met de joodse priesters hier, die
toch een idee hebben van de ene, ware God, gaat het al moeilijk; hoeveel
moeilijker zal dat dan wel gaan met de heidense priesters met hun verstarde
materiële denkbeelden, die geen enkel notie hebben van één ware God en die hun
afgoden, die ze ten aanschouwe van het volk aanbidden en waaraan het volk moet
offeren, dikwijls uit de grofste materie, zoals steen, brons en hout door
beeldhouwers laten vervaardigen. Het zou dus wel goed zijn, als U ons ook
daarover iets zou zeggen.’
[3] Ik zei: 'Ook daarover moeten
jullie je geen nodeloze zorgen maken! Want ten eerste zeg Ik jullie dat jullie
eerder honderd heidense priesters voor Mijn leer zullen winnen dan één
Farizeeër, want de heidense priesters hebben door de Griekse en ook de naar hun
voorbeeld gevormde Romeinse wijsgeren ongelooflijk veel van hun oude aanzien
verloren; en ten tweede is door de vele rondtrekkende magiërs, die uit alle
windstreken naar Rome kwamen, ook het doen van wonderen sterk in diskrediet
geraakt bij het volk. Vanwege een bepaald fatsoen en aanzien doet het volk nog
aan veel dingen mee en kijkt bij wijze van tijdverdrijf naar hun vertoningen;
maar het hecht er geen speciaal geloof meer aan. En het zal dan ook gebeuren,
dat er bij het volk weldra helemaal geen heidense priesters meer bestaan,
terwijl het Farizeeërdom van de joden zich nog gedurende lange tijd zal
handhaven. Wat echter nog erger zal zijn dan het oude Farizeeërdom, is dat zich
onder Mijn naam helaas een nieuw Farizeeërdom zal ontwikkelen, dat veel
slechter zal zijn dan het huidige!
[4] Toen Ik jullie de twee
hoofdstukken van de profeet Jesaja uitlegde, heb Ik jullie ook het nieuwe
Farizeeërdom laten zien, Ik hoef het jullie nu dus niet nog eens te laten zien
en te onthullen.
[5] Wat echter de heidense priesters
betreft: hun eigen duisternis begint reeds erg op hen te drukken, en velen
verlangen naar een mogelijk beter en waarachtiger licht. Velen trekken daarom
van tijd tot tijd naar Egypte, om daar van de een of andere wijze meer licht te
krijgen over de bestemming van de mens. Daarom staat het er eigenlijk niet zo
slecht voor met het heidense priesterdom als jullie je voorstellen, en vanwege
deze omstandigheid heb Ik hen niet speciaal vermeld; omdat jullie je daar
echter onoverkomelijke moeilijkheden bij hebben voorgesteld, was het dan ook
nodig om jullie gedachten daarover te corrigeren.
[6] Wel zeg Ik tegen jullie allen met
nadruk en leg jullie op het hart om onder geen enkele voorwaarde voor de mensen
een dwingende wet te maken van Mijn leer, opdat deze tenminste onder enkelen in
haar vrije zuiverheid blijft bestaan tot aan het einde der tijden van deze
aarde, en Ik daardoor in de geest ook steeds zo onder jullie werkzaam zal
blijven.
[7] Mettertijd zal er vast en zeker
een groot aantal gedeeltelijk of helemaal valse profeten opstaan, zogenaamd in
Mijn naam, en de één zal dit en de ander dat beweren; de zienden in de zuivere
leer zullen hen echter zeker met alle zachtmoedigheid en geduld tegenwerken en
uiteindelijk de overwinning aan hun kant hebben.
[8] Maar het aantal geheel zuiveren
zal ten opzichte van het aantal onzuiveren steeds maar klein zijn; en zie, dat
kan Ik niet voorkomen tenzij Ik door Mijn machtswoord alle vrije mensen tot
dierlijke machines maak -en jullie zullen dat over het algemeen nog veel minder
kunnen!
[9] Als Ik dat bij de mensen door Mijn
almachtige wil had willen voorkomen, was het voor Mij niet nodig geweest om Mij
ooit in het vlees van deze aarde te begeven; want alle andere schepselen had Ik
ook eeuwig vanuit Mijn hemelen door Mijn almachtige wil kunnen leiden en
regeren, zoals Ik dat ook nu doe en jullie om die reden bij alle schepselen
beslist geen verandering, hoe gering ook, kunnen bespeuren. Want het is
waarlijk niet omwille van de stenen, de planten en de dieren dat Ik nu Zelf als
lichamelijk mens op deze aarde ben gekomen, maar alleen omwille van de mens,
die in zijn wil en inzicht volledig vrij is! En dan kan Ikzelf hem geen
goddelijk 'moeten', maar alleen de volledige goddelijke vrijheid geven als een
waar evangelie uit de hemelen, en de mens daar vrij naar laten kiezen en
handelen.
[10] Dat er echter ook voor gezorgd is
dat volgens Mijn orde het niet in acht nemen van Mijn leer ook steeds de oude
kwalijke gevolgen met zich mee zal brengen, daar kunnen jullie volledig van
verzekerd zijn, en dat is voldoende om die mensen aan banden te leggen, aan wie
Mijn zuivere leer duidelijk verkondigd werd, maar die zich vervolgens toch weer
naar de wereld keerden.
[ 11] Op een zeker moment zal Ik
echter, wanneer de ellende te groot wordt, de aarde weten te reinigen van het
oude vuil! Ik heb jullie al laten zIen wat voor de ziel lichamelijk en moreel
de kwade gevolgen van de zonde zijn: het lichaam zal vervallen in allerlei
vreselijke ziekten en de ziel in allerlei twijfels, door ongeloof of verkeerd
geloof en de daaruit voortvloeiende domme en slechte handelingen.
[12] Aan dat alles zal iemand die in
het zuivere licht van het leven staat gemakkelijk onderkennen in wat voor
geestelijk licht de fysiek en moreel gekwelde mensen zich bevinden. Wanneer
jullie zulke mensen zien, ga er dan heen en zeg: 'De vrede zij met jullie!
Jullie bevinden je op dwaalwegen, en wij zijn tot jullie gekomen, geleid door
de Geest van de Heer, om jullie het ware evangelie te verkondigen, de wegen
naar het licht des levens, dat het ware heil van de ziel in God is! ,
[13] Als men jullie zal opnemen, blijf
daar dan, leer hun de waarheid inzien en handelen volgens de gemakkelijk te
begrijpen principes ervan! Als ze die blijmoedig hebben aangenomen en weldra
ook bereidwillig begonnen zijn er naar te handelen, spreek dan een gebed over
hen uit en leg de zieken jullie handen op, opdat ze genezen worden van hun
kwalen, en doop hen dan op de waarachtige wijze, die Ik jullie al eerder heb
aangegeven; dan zullen jullie daardoor volgens Mijn wil een Mij welgevallig
werk hebben verricht, en jullie loon in de hemel zal daardoor sterk vermeerderd
worden.
[14] Waar en wanneer jullie zo'n
gemeente hebben bekeerd en gedoopt en in Mijn naam hebben bevestigd, stel daar
dan de best onderrichte en meest trouwe medeburger uit haar midden aan als een
welwillende hoeder en opzichter over de gemeente. Schenk hem in het bijzonder
de gaven van de Heilige Geest, opdat hij een ware weldoener voor de hem
toevertrouwde gemeente kan zijn. Maar leg ook hem geen dwingende wet op -iets
waar ook hij tegenover de leden van de gemeente voor moet waken, met
uitzondering van de kinderen, waarvoor Ik jullie al een aanwijzing heb gegeven.
[15] Maar hoewel een dergelijke hoeder
door jullie in Mijn naam aangesteld wordt, moet hij daarom toch geen aards
aanzien genieten, maar hij moet net als jullie een deemoedige en zeer
eenvoudige dienaar zijn van de aan hem toevertrouwde broeders en zusters, en
moet zich door hen niet laten eren of zich zelfs voor zijn diensten laten
belonen; want wat hij om niet ontvangen heeft, moet hij in alle liefde om niet
terug geven aan zijn broeders en zusters, die in een of ander opzicht minder
begaafd zijn.
[16] Wat de liefde van zijn gemeente
hem echter in vrijheid zal bieden, kan hij ook aannemen op dezelfde manier als
Ik dat ook aan jullie heb toegestaan; want wie aan iemand die door Mij gezonden
is iets goeds doet, zal ook het loon van een gezondene ontvangen. En daarmee
weten jullie nu alles wat vooral nodig was om te weten; veel andere dingen
zullen jullie op de daarvoor juiste tijd te weten komen.’
24
De drie-eenheid in God en mens
[1] Er kwam nu een Farizeeër naar Mij
toe en die zei: 'Heer en Meester! In Uw betoog hebt U tegen ons gezegd dat Uw
leerlingen die Uw ware levensleer zullen verbreiden, door het opleggen van hun
handen degenen zullen dopen die Uw leer daadwerkelijk hebben aangenomen, dat
wil zeggen hen sterken in de naam van de Vader, die de Liefde is, in de naam
van het Woord, dat de Zoon ofwel de wijsheid van de Vader is, en in de naam van
de Heilige Geest, die de alles vermogende wil van de Vader en van de Zoon is.
[2] Ik denk echter dat hierdoor gemakkelijk
veel geschilpunten ontstaan, die voorkomen kunnen worden als Uw leerlingen
allen die gelovig zijn geworden alleen in Uw naam of alleen in de naam van de
Vader zouden dopen; want met die drie, ofschoon hoogste en heiligste benamingen
kunnen in de toekomst mensen die minder goed van begrip zijn allicht in drie
afzonderlijke goden gaan geloven, als drie goddelijke persoonlijkheden. Zo
zijn in de loop der tijd ook bij de oude Egyptenaren uit het oeroude, zuivere
geloof in slechts één ware God een groot aantal goden gemaakt uit de vele
eigenschappen van Jehova. Vervolgens heeft de blinde fantasie van de mensen die
veranderd in allerlei op zichzelf bestaande en specifiek werkzame goddelijke
wezens, men heeft tempels voor hen gebouwd en ze vervolgens ook speciaal
vereerd, maar is daarbij dermate diep weggezakt in zo'n ongehoord materialisme,
dat men aan de goddelijke persoonlijkheden, die men zich op deze manier
voorstelde, dikwijls de meest triviale menselijke zwakheden en verdorven
hartstochten toeschreef
[3] Dat zou mettertijd, misschien na
enkele eeuwen, ook weer het geval kunnen zijn, wanneer dommere en meer
verblinde mensen zich drie goden zouden gaan voorstellen enkel op grond van de
bij de doop gehoorde benamingen voor de allerhoogste begrippen. Het zou dan ook
zeker niet lang meer duren, voordat men die drie aldus voorgestelde goden
bijzonder zou gaan vereren in speciaal voor hen gebouwde tempels. Als dat
echter gebeurt, zal het niet lang meer duren voordat de mensen ook Uw
leerlingen, die zij van naam hebben leren kennen, en ook hun opvolgers op
dezelfde wijze zullen gaan vereren en in voor hen gebouwde tempels gaan
aanbidden. Naar mijn mening zou dat het gemakkelijkst en blijvend voorkomen
kunnen worden, wanneer men God slechts onder één naam aan de mensen bekend zou
maken. -Wat zegt U daarvan?'
[4] Ik zei: 'Dat heb je heel goed en
juist gezegd; maar toch kan Ik niet nalaten jullie op het hart te drukken het
wél te doen; want met die drie benamingen is het wezen van God als geheel
verklaard en de mensen duidelijk voor ogen gesteld.
[5] Het is waar dat daarbij in zekere
zin voor iemand die minder goed van begrip is een soort drieledige goddelijke
persoonlijkheid naar voren komt; maar om de diepste en meest innerlijke
waarheid in alle opzichten volledig getrouw weer te geven, kan men het niet
anders vertellen dan het nu eenmaal is.
[6] Kijk, de mens is helemaal naar
Gods evenbeeld geschapen, en wie zichzelf volkomen wil kennen moet zich
realiseren dat hij als een en dezelfde mens in feite ook uit drie
persoonlijkheden bestaat! Je hebt ten eerste een lichaam, voorzien van alle
noodzakelijke zintuigen en andere lichaamsdelen, van zeer groot tot nauwelijks
voorstelbaar klein, die voor een vrij en zelfstandig leven nodig zijn. Dit
lichaam heeft ten behoeve van de ontwikkeling van de geestelijke ziel een heel
eigen natuurlijk leven in zich, dat zich van het geestelijke zieleleven in alle
opzichten onderscheidt. Het lichaam leeft van materiële voeding, waaruit het
bloed en de andere voedingssappen voor de verschillende onderdelen van het
lichaam gevormd worden.
[7] Het hart heeft een speciaal voor
zichzelf levend mechanisme in zich, waardoor het voortdurend moet uitzetten en
dan weer samentrekken, daardoor wordt het bloed, dat het lichaam doet leven,
met de andere daaruit ontstane sappen naar alle lichaamsdelen gepompt. En door
de samentrekkende beweging neemt het hart het bloed ook weer in zich op, om het
met nieuwe voedingsstoffen te verzadigen en het vervolgens opnieuw naar buiten
te pompen, om er de meest uiteenlopende lichaamsdelen mee te voeden. In deze
ontelbaar vele en meest uiteenlopende onderdelen van het lichaam wonen even
zovele verschillende natuurgeesten die de stoffen, die aan hen beantwoorden en
die nodig zijn voor de voeding en instandhouding van het door een dergelijke
geest beheerste lichaamsdeel, uit het bloed halen en ze vervolgens opnemen in
de lichaamsdelen die door hen, dat wil zeggen door de geesten zelfbeheerst
worden; zo maken ze het hele lichaam krachtiger en sterker, en zonder deze
voortdurende eigen activiteit van het hart zou de mens wat zijn lichaam aangaat
geen uur lang leven.
[8] Kijk, met deze levensactiviteit
heeft de ziel helemaal niets te maken; want die werkzaamheid houdt geen verband
met de vrije wil van de ziel, evenmin als met de eigen werkzaamheid van de
longen, de lever, de milt, de maag, de darmen, de nieren en zo nog ontelbaar
veel andere delen van haar lichaam; de ziel kent deze helemaal niet en ze kan
daar dan ook geen zorg voor dragen. Desondanks is het lichaam als geheel aparte
persoonlijkheid een en dezelfde mens, en doet en handelt alsof beide geheel
dezelfde persoonlijkheid zijn! Maar wie van jullie kan dan zeggen dat lichaam
en ziel één enkel ding zijn!
[9] Beschouwen we nu echter de ziel
zelf, dan zullen we zien dat ook zij op zichzelf een geheel volkomen mens is,
die substantieel geestelijk eveneens in zichzelf en ten behoeve van zichzelf
precies dezelfde onderdelen heeft als het lichaam en deze in hoger, geestelijk
opzicht ook net zo gebruikt als het lichaam zijn materiële onderdelen.
[10] Alhoewel nu het lichaam enerzijds
en de ziel anderzijds twee heel verschillende mensen of personen voorstellen,
van wie elk van beide op zichzelf zijn volkomen individuele werkzaamheid bezit,
kunnen ze zich uiteindelijk over het hoe en waarom van die werkzaamheid niet
eens rekenschap geven en zijn ze in het licht van het eigenlijke doel van het
leven niettemin slechts één mens; zodoende kan niemand van zichzelf noch van
iemand anders beweren, dat hij niet een individu, maar een tweeledig mens is.
Want het lichaam moet de ziel dienen, en deze met haar verstand en wil weer het
lichaam, en zodoende is de ziel even verantwoordelijk voor de handelingen,
waarvoor ze het lichaam gebruikt heeft, als voor haar hoogs,t eigen handelingen,
die bestaan uit allerlei gedachten, wensen, verlangens en begeerten
[11] Wanneer wij echter het leven van
de ziel als zodanig nog nader beschouwen, zullen we al gauw ontdekken dat zij
ook een substantieel lichamelijk wezen is, dat op zichzelf niet veel hoger
staat dan in het gunstigste geval de ziel van bijvoorbeeld een aap. Ze bezit
weliswaar een instinctmatig denkvermogen van een wat hoger niveau dan een
gewoon dier, maar van een verstand en een hogere vrije beoordeling van de
dingen en hun onderlinge verband zou echter nooit sprake kunnen zijn.
[12] Dit hogere vermogen in de ziel,
dat eigenlijk het hoogste is, en aan God gelijk, komt voort uit een zuiver
essentiële, geestelijke, derde mens, die in de ziel woont. Door hem kan zij het
ware van het valse en goed van kwaad onderscheiden, en kan ze vrijuit in alle
voorstelbare richtingen denken en volkomen vrij willen; al naar gelang ze zich
met haar vrije wil, ondersteund door de geest, op het zuiver ware en goede
richt, maakt ze zichzelf langzamerhand volkomen gelijk aan de geest die in haar
Woont, dus sterk, machtig en wijs, en is dan als in de geest wedergeboren
identiek daarmee.
[13] Als dat het geval is, is de ziel
zo goed als één wezen met haar geest, zoals ook de edeler lichaamsdelen van een
volmaakte ziel -die eigenlijk bestaan uit de zeer verschillende natuurgeesten
in het lichaam -helemaal overgaan in het geestelijk substantiële lichaam, watje
het vlees van de ziel kunt noemen, en gaat uiteindelijk ook over in het
essentiële lichaam van de geest; waaronder de ware opstanding van het vlees
verstaan moet worden op de jongste, meest ware levensdag van de ziel, die
aanbreekt wanneer een mens volkomen in de geest wordt wedergeboren, hetzij
reeds hier in dit leven of, wat iets meer moeite en tijd kost, aan gene zijde.
[14] Hoewel echter een volledig in de
geest wedergeboren mens maar één volmaakt mens is, bestaat zijn wezen niettemin
eeuwig uit een in zichzelf goed te onderscheiden drie-eenheid.
[15] Hoe dat kan, zal
Ik jullie heel helder uiteenzetten, luister dus goed!'
25
De activiteiten van de drie lichamen van de mens
[1] (De Heer:) ‘Als jullie maar een
beetje opletten, merken jullie aan ieder tastbaar en bestaand ding een te
onderscheiden drievuldigheid op, Het eerste wat in het oog springt is natuurlijk
de uiterlijke vorm; want zonder deze zou geen tastbaar ding denkbaar zijn. En
als het eerste eenmaal bestaat, is het tweede natuurlijk de inhoud van de
bestaande dingen; want zonder inhoud zouden ze ook helemaal niet bestaan en
zouden ze ook geen vorm of uiterlijke gestalte hebben. Wat is nu het derde, dat
bij een tastbaar en bestaand ding net zo noodzakelijk is als het eerste en het
tweede? Kijk, dat is een inwendige kracht in ieder ding, die de inhoud van de
tastbare en bestaande dingen op een bepaalde manier bijeenhoudt en het
eigenlijke wezen ervan uitmaakt. En omdat deze kracht de inhoud en derhalve ook
de uiterlijke vorm van de tastbare en bestaande dingen uitmaakt, is zij ook het
oorspronkelijke wezen van alle bestaan, van welke aard dat ook is, en zonder
die kracht zou er evenmin een wezen of een tastbaar ding denkbaar zijn als
zonder een inhoud of zonder een uiterlijke vorm.
[2] Jullie zien nu dat de genoemde
drie delen op zichzelf goed te onderscheiden zijn, omdat de uiterlijke vorm
niet zijn inhoud en de inhoud niet de hem bepalende kracht zelf is. En toch
zijn de drie genoemde delen volledig één; want als er geen kracht zou zijn, was
er ook geen inhoud en zeker ook geen vorm.
[3] Laten we nu weer teruggaan naar
onze ziel! De ziel moet nu eenmaal, vanwege een zeker en bepaald bestaan, een
uiterlijke vorm hebben, namelijk die van een mens. De uiterlijke vorm is
zodoende datgene wat wij het lichaam of ook het vlees noemen, hetzij nog
materieel of vergeestelijkt substantieel, dat is hierbij om het even.
[4] Wanneer de ziel nu wat haar vorm
betreft als mens bestaat, zal ze ook een met de vorm overeenkomende inhoud
hebben. Deze inhoud ofwel het inwendige lichaam is het wezen dat haar leven
geeft, dus de ziel zelf.
[5] En als dat er allemaal is, dan is
ook de kracht er, die de hele ziel bepaalt, en dat is de geest die uiteindelijk
alles in alles is, aangezien er zonder deze geest onmogelijk een solide
substantie en zonder deze ook geen lichaam en derhalve ook geen uiterlijke vorm
zou zijn.
[6] Hoewel de drie te onderscheiden
persoonlijkheden als geheel slechts één wezen zijn, moeten ze toch ieder apart
benoemd en onderscheiden worden.
[7] In de geest ofwel de eeuwige
essentie woont de liefde, als de alles tot stand brengende kracht, de hoogste intelligentie
en levende vaste wil; dat alles bij elkaar brengt de substantie van de ziel
voort en geeft haar de vorm ofwel het wezen van het lichaam.
[8] Als de ziel of de mens er dus
eenmaal is, overeenkomstig de wil en de intelligentie van de geest, trekt de
geest zich diep in het centrum terug en geeft de nu bestaande ziel volgens zijn
diepste innerlijke wil en intelligentie aan een als van hem gescheiden vrije
wil en een vrije als het ware zelfstandige intelligentie; en de ziel kan dan
deels door uiterlijke waarnemingszintuigen en deels door een innerlijk
opnemingsvermogen zich deze zo toeëigenen en vervolmaken als zou deze volkomen
vrije intelligentie haar eigen werk zijn.
[9] Ten gevolge van deze
noodzakelijkerwijs zo gevormde toestand, waarin ze zich als het ware gescheiden
voelt van haar geest, is de ziel in staat om zowel een uiterlijke als een
innerlijke openbaring te ontvangen. Als ze die ontvan~, aanneemt en ernaar
handelt, begint ze daardoor ook één te worden met haar geest en gaat daardoor dan
ook steeds meer in de onbeperkte vrijheid van de geest over, zowel ten aanzien
van de intelligentie en de wilsvrijheid overeenkomstig die lichtende
intelligentie, alsook in de kracht en de macht om alles te kunnen
bewerkstelligen wat ze erkent en wil.
[10] Daaraan kunnen jullie weer zien,
dat de ziel als de in levende substantie veranderde gedachte van de geest, die
eigenlijk de geest zelf is, toch in zekere zin kan worden beschouwd als iets
dat als tweede uit de geest is voortgekomen, zonder daarom iets anders te zijn
dan de geest zelf
[11] Dat de ziel tenslotte als een
individu zichtbaar wordt, bekleed met een uiterlijk lichaam dat in zekere zin
als de derde persoonlijkheid verschijnt, laat de dagelijkse ervaring jullie
zien. Het lichaam is voor de ziel een uiterlijke openbaring van haar diep
innerlijke geest en heeft tot doel de intelligentie en de vrije wil van de ziel
naar buiten te keren, te beperken, om dan pas de innerlijke onbeperktheid van
de intelligentie, van de wil en de ware kracht daarvan te zoeken en deze te
vinden, en daardoor als een oneindig verheerlijkt en volkomen zelfstandig
individu één te worden met de innerlijke geest, die het enige is wat echt
bestaat en werkzaam is in de mens.
[12] Omdat jullie nu door deze
verklaring van Mij hopelijk duidelijk inzien hoe een mens op zichzelf
beschouwd, evenals op een lager niveau ook ieder ander ding, uit een zekere te
onderscheiden drie geleding bestaat, zullen we tot besluit van deze hoogst
belangrijke toelichting overgaan naar het drieënige wezen van God zelf, opdat
jullie helder en duidelijk inzien, waarom Ik jullie vanwege de hogere en
innerlijke levende waarheid met klem heb moeten aanraden om de mensen, die in
Mij geloven en Mijn leer metterdaad hebben aangenomen, in de naam van de Vader
, de Zoon en de Heilige Geest te dopen, dat wil zeggen: te sterken.
[13] Luister dus weer goed naar wat
jullie nu uit Mijn mond zullen vernemen, om het geheel volkomen
waarheidsgetrouw volledig te maken!
[14] Kijk, zoals jullie allemaal heel
goed weten, zegt en verklaart het boek der profeten dat Ik, Jezus, Christus -
ook Mensenzoon genoemd -de ware God ben, hoewel Hij met verschillende namen,
namelijk als Vader , Zoon en Heilige Geest, wordt aangeduid en benoemd! En toch
is God maar één persoonlijke majesteit in de hoogst volmaakte vorm van een
mens.
[15] Zoals jullie nu goed weten, zijn
de ziel, haar uiterlijke lichaam en haar diep innerlijke geest zodanig verenigd
dat ze slechts één wezen of uiteindelijk één individuele substantie uitmaken,
maar ze vormen toch ten opzichte van elkaar een goed te onderscheiden
drieledigheid; zo zijn ook Vader , Zoon en Geest zo verenigd, als de
geschriften van de oude vaderen en profeten, die Ik zojuist genoemd heb, dat
leren.
[16] David heeft eens de wens
uitgesproken dat zijn ziel, zijn lichaam en zijn geest in de ogen van God
onberispelijk bevonden mochten worden. Wanneer de woorden van de oude, wijze
koning echter zo luidden, zou men dan ook niet kunnen vragen: wat? Bestaat de
mens dan uit drie personen of uit drie mensen? Als dat echter bij de mens al
niet kan opgaan, bij wie de splitsing van de drie vanwege zijn ontwikkeling en
ware levensvoleinding noodzakelijkerwijs toch duidelijk voelbaar bestaat - hoe
zou dan God, die in Zichzelf eeuwig geheel en al volmaakt slechts Eén is, in
drie verschillende personen of zelfs in drie goden verdeeld kunnen worden?'
26
Het wezen van God
[1] (De Heer:)'Luister! Wanneer God
als Schepper van alle wezens, maar niettemin onderscheiden van alle andere door
Hem geschapen wezens, zeker eeuwig was, is en zal zijn, is het dan voor Hem een
onwrikbare noodzakelijkheid om in dat bepaalde oercentrum te blijven? Wanneer
het aan de mens al gegeven is om zich zelfs met zijn lichaam vrij naar alle
richtingen te bewegen en nog veel meer met zijn geest, hoezo zou God in Zijn
onbeperkte vrijheid Zich dan moeten beperken in datgene waarin Hij zelfs Zijn
schepselen de volste vrijheid gaf? Ik zeg jullie: de goddelijke Oneindigheid
heeft in alles de macht om Zich eveneens eindeloos vrij te bewegen! Haar komt
dus zeker ook het recht toe om Haar heerlijkheid met een stoffelijk lichaam te
omhullen om voor de door Haar geschapen mensen Zelf ook als een eeuwig geheel
en al volmaakt mens zichtbaar en begrijpelijk aanwezig te zijn.
[2] Maar de eindeloze Heerlijkheid van
God heeft niet de macht, en kan die ook onmogelijk hebben, om buiten Zichzelf
andere, volledig aan Haar gelijke godheden te scheppen; want als Zij dat zou
kunnen, zou Zij buiten de ene oneindige ruimte ook nog andere even oneindige
ruimten kunnen scheppen, waarvan ieder ook maar enigszins helder denkend mens
reeds van een afstand ziet, dat het je reinste onzin is. Want wanneer de ene
ruimte in alle denkbare richtingen oneindig is, waar zou dan een tweede even
oneindige ruimte moeten beginnen?
[3] Een tweede volmaakte God met de
volste oneindige Heerlijkheid is zodoende evenmin denkbaar als een tweede
oneindige ruimte, en zo kunnen jullie nu dus duidelijk zien dat Ik, die nu net
als jullie ook als een mensenzoon in het vlees leef, geen tweede, maar slechts
één en dezelfde God ben, die Ik vóór alle schepselen van eeuwigheid was en ook
in alle eeuwigheid zal blijven. Ik kan dus niets in strijd met Mijn eeuwige
Heerlijkheid doen, maar ten behoeve daarvan alles.
[4] Als Ik buiten Mij nog twee Goden zou
scheppen, zoals bijvoorbeeld de Zoon en de Heilige Geest, zodat beide
individueel van Mij onderscheiden zouden zijn, dan zouden die onvermijdelijk
aanspraak moeten maken op al Mijn onbeperkte macht, zonder welke geen God
denkbaar is, evenmin als men zich een tweede of zelfs derde oneindige ruimte
kan voorstellen die op een bepaalde manier is opgedeeld en waarvan de delen
onderling beperkt zijn. Als dat echter wel denkbaar zou zijn, hoe zou het dan
gesteld zijn met Gods soevereiniteit, waarvan er toch maar één kan zijn?
[5] Er kan echter maar één zo'n
eindeloos goddelijk hoogste gezag bestaan! Want zouden er drie van bestaan, dan
zou Gods eindeloze eenheidsrijk versplinterd zijn, en het bestaan ervan zou
even ondenkbaar en onmogelijk zijn als het bestaan van drie oneindige ruimten
naast elkaar.
[6] Het eenheidsrijk van de éne God
kan eeuwig bestaan, omdat slechts Hij alleen daar de enige Koning en Heer van
is, zoals dat wel geschreven staat in de boeken der profeten, die uit de mond
van God geprofeteerd hebben: 'God zal Zijn heerlijkheid aan niemand anders
geven' (Jes. 42:8). Want alleen Ik, Christus, ben de enige God! Mensen,
engelen, heerschappijen en machten, ja alle dingen in de hemel en op alle
aarden hebben altijd voor Mij gebogen en zullen ook in eeuwigheid alleen voor
Mij buigen en nooit voor iemand anders, zoals ook alle in jullie ogen zo
eindeloos lijkende kosmische scheppingsruimten door de éne oneindige
scheppingsruimte verslonden worden en daarmee vergeleken totaal te verwaarlozen
zijn.
[7] Wanneer onder de naam Vader , Zoon
en Heilige Geest niet één op Zichzelf staande God, het éne oerwezen, verstaan
zou moeten worden, en men in plaats daarvan een van de Vader onderscheiden Zoon
en evenzo een onderscheiden Heilige Geest zou moeten aannemen -wat voor God zou
de Vader dan moeten zijn?
[8] Wanneer volgens de boeken van de
profeten, die de mensen door hun grove, door henzelf veroorzaakte onverstand
niet begrijpen, de Vader de Zoon met alle macht en heerschappij in de hemel en
op alle aarden en werelden bekleedt en Hem de Heilige Geest als medewerker
heeft gegeven om de nieuwe leer uit de hemelen, die jullie nu gegeven is, te
heiligen en te bewaken, waarover alleen de Zoon, die Ik ben, de leiding heeft,
zoals over alle andere dingen, dan vraag Ik jullie: wat voor God denken jullie
dan dat de Vader is? Kunnen jullie eigenlijk nog wel een God in Hem zien?
[9] En zouden jullie er in je
materieel menselijke blindheid nog een kunnen voorstellen, dan zouden jullie je
Hem ontegenzeglijk als overbodig en passief moeten voorstellen, aangezien
jullie toch duidelijk moeten inzien dat Hij onder dergelijke omstandigheden
niets meer tot stand zal kunnen brengen
en ook over niets meer zou kunnen regeren. Jullie zouden je op de duistere
menselijke manier wel moeten voorstellen, dat God de Vader wellicht vanwege
Zijn hoge leeftijd, net als de oude koning Farao in Egypte, die de regering aan
Jozef overdroeg, nu evenzo vanwege Zijn zwakheid en vermoeidheid Zijn regering
voor eeuwig aan de Zoon had overgedragen, om zo geheel werkeloos van Zijn rust
te kunnen genieten!
[10] Kunnen jullie je wel voorstellen,
dat de Vader oud geworden is, en dat Hij Zijn werk nu wil neerleggen, omdat Hij
nu behalve Zichzelf een Zoon, in alle opzichten even almachtig als Hij, en
verder nog een even almachtige Heilige Geest heeft die Hij uit Zichzelf en Zijn
Zoon heeft laten ontstaan, en dat Hij nu aan beiden de hele regering wil
overdragen, terwijl Hijzelf aftreedt?
[11] O, hoe buitengewoon heidens dom,
onnozel en blind zou het menselijke verstand moeten zijn, om tot een dergelijke
waanzin te vervallen!
[12] Als er een Zoon en een Heilige
Geest bestaan die onderscheiden zijn van de Vader en buiten Hem bestaan, zoals
dat bij engelen en mensen het geval is, dan kunnen ze niets anders zijn dan Zijn
schepselen, omdat ze hun wezen, al is het nog zo volmaakt, niet uit zichzelf
ten gevolge van hun hoogst eigen en eeuwige machtsvolkomenheid gekregen hebben,
maar alleen van de ene Schepper .
[13] Hoe kan er echter een volledige,
goddelijke verwantschap of een wezenlijke eenheid bestaan tussen een geest
zónder lichaam en vorm, en een geest mét lichaam en vorm? Kan van de Zoon, die
een lijfelijk persoon is en, zoals jullie zien, een lichaam heeft gezegd worden
dat Hij in de Vader is, wanneer de Vader geen lichaam, geen gestalte en geen
vorm heeft? Of kan de lichaams -, gestalte en vormloze oneindige Vader in de
Zoon zijn?
[14] Bovendien: wanneer de Heilige
Geest een van de Vader en de Zoon uitgaande, derde, op zichzelf staande persoon
is, hoe kan die persoon dan dezelfde eigenschappen als die beide hebben en even
eeuwig zijn? Of kan datgene wat zijn bestaan van een ander ontvangt, gelijk
zijn aan datgene wat zijn bestaan eeuwig uit zichzelf heeft? Kan de eeuwigheid
ooit gelijk zijn aan de altijd vluchtige tijd, of een beperkte ruimte aan de
oneindigheid?
[15] Ook al kan men aannemen dat alle
tijden der tijden in de eeuwigheid vervat zijn, bewegen en veranderen, dan kan
men echter onmogelijk denken en beweren dat de tijd, hoe lang die ook duurt, de
eeuwigheid omvat; zoals men ook wel kan denken en beweren dat de eindeloze
oerruimte alle ruimten, die, hoe groot ook, tenslotte toch begrensd zijn, zeker
wel kan bevatten, maar deze laatste onmogelijk de oerruimte kunnen bevatten.
[16] Wanneer dus de Heilige Geest
werkelijk zoals een ander schepsel als een op zichzelf staand wezen uit zou
gaan van de Vader en de Zoon, dan zou hij klaarblijkelijk een God van de tijd
en niet van de eeuwigheid zijn! Een dergelijke God zou dan evenwel, zoals al
het tijdelijke, mettertijd kunnen ophouden te bestaan! Maar als dat zo zou
zijn, wie zou dan aan alle mensen en engelen een eeuwig bestaan kunnen geven en
dat in stand houden?!
[17] Opdat deze hoogst belangrijke
kwestie echter nog helderder en duidelijker voor jullie wordt, gaan wij nog
verder op dit onderwerp in en jullie luisteren naar Mij!’
27
De Heer als Zoon
[1] (De Heer:) ‘Als de Zoon er sinds
eeuwigheid was, hoe kon Hij dan verwekt worden? En wanneer de Heilige Geest er
ook sinds eeuwigheid was, hoe kon Hij dan van de Vader en de Zoon uitgaan en
daar Zijn oorsprong in hebben? Wanneer de door jullie aangevochten drie goddelijke
personen, waarvan de latere mensen gemakkelijk drie goden zouden kunnen maken,
volgens jullie alle drie eeuwig, dat wil zeggen zonder begin zijn, dan kon de
één dus niet aan de ander het begin van zijn bestaan geven!
[2] Ik ben, zoals Ik nu bij jullie ben
als een mens in het vlees, de Zoon en ben nooit door iemand anders dan alleen
door Mijzelf verwekt en ben derhalve Mijn hoogst eigen Vader van eeuwigheid.
Waar zou de Vader anders kunnen zijn dan in de Zoon, en waar de Zoon anders dan
in de Vader, dus slechts één God en Vader in één persoon?
[3] Dit lichaam van Mij is daarom de
verheerlijkte gestalte van de Vader ten behoeve van de mensen en engelen, opdat
Ik een begrijpelijke en zichtbare God voor hen ben, en jullie kunnen Mij nu
zien, naar Mij luisteren en met Mij spreken en daarbij toch in leven blijven!
Want voorheen was het zo, dat niemand God kon zien en in leven kon blijven. Ik
ben nu in alle opzichten God. In Mij is de Vader , en de kracht die
overeenkomstig Mijn liefde, wijsheid en almachtige wil van Mij uitgaat en de
eeuwig eindeloze ruimte allerwegen vervult en ook overal werkzaam is, is de
Heilige Geest.
[4] Zoals jullie Mij nu als Godmens
bij jullie zien, ben Ik met Mijn hele oercentraal wezen beslist volkomen en
ongedeeld in jullie midden, hier in deze eetzaal op de Olijfberg, en bevind Mij
dus als hoogst ware God en Mens tegelijk nergens anders, niet op deze aarde en
nog minder op een andere; maar door de van Mij uitgaande kracht, die de Heilige
Geest is, vervul Ik toch alle hemelen en de aards materiële en eindeloze ruimte
met Mijn werkzaamheid. Ik zie daarin alles, van het grootste tot het kleinste,
ken alles, weet alles, bepaal alles en schep, leid en regeer alles.
[5] Als jullie dat nu duidelijk uit
Mijn mond weten, zullen jullie ook begrijpen om welke reden jullie de mensen,
die in Mij geloven en ook volgens Mijn leer zullen handelen nadat die aan hen
bekend is gemaakt, In de naam van de Vader , de Zoon en de Heilige Geest moeten
sterken door hun de handen op te leggen. [6] Als jullie nu de reden begrijpen,
zullen jullie ook inzien dat de mensen, als ze waarachtig en juist door jullie
onderricht worden, niet gemakkelijk op het idee zullen komen om drie
persoonlijk op zichzelf staande goden aan te nemen, omdat jullie die drie
eigenschappen hebben genoemd. Maar Ik druk jullie dan ook ten zeerste op het
hart dat jullie de mensen overal een echt en waarheidsgetrouw licht geven; want
waar het daaraan zal ontbreken, zullen de mensen gemakkelijk en snel
verkommeren en overgaan tot allerlei dwaalleren, en dan zal het moeilijk zijn
hen op de weg van de volle waarheid te brengen.
[7] Dat er echter ondanks al jullie
trouw toch valse leraren en profeten zullen opstaan die heel veel mensen zullen
misleiden, zullen jullie wel niet kunnen verhinderen en dat zal jullie ook niet
als schuld aangerekend worden, evenmin als het een boer, die zuivere tarwe op
zijn akker zaaide, waartussen zijn vijand 's nachts onkruid strooide, tot zonde
gerekend kan worden als op zijn akker tussen de tarwe het onkruid woekert en
het goede graan verzwakt.
[8] Het is weliswaar de wens van Mijn
liefde dat alle mensen van deze aarde de lichte weg van de waarheid zullen betreden
en zo het eeuwige leven tegemoet zullen gaan; maar omdat Ik, om redenen die Ik
jullie al genoemd heb, Mijn almacht volledig moet terugtrekken, is ieder mens
volkomen vrij en kan hij uiteindelijk geloven en doen wat hij zelf wil.
[9] Wanneer jullie Mijn leer verder
verspreiden, kunnen jullie het beste het verstand en daarmee het gemoed van de
mensen bewerken. Want waar eenmaal het verstand en het gemoed doordrongen zijn,
daar wordt door de goede wil het geloof levend en met succes werkzaam; zonder
de juiste verlichting van verstand en gemoed bestaat het geloof slechts uit een
stom en blind aannemen van hetgeen de mens van een of andere autoriteit gehoord
heeft. Een dergelijk geloof is echter zo goed als geen geloof; het wekt het
gemoed niet op tot vrijwillige en het hart gelukkig makende werkzaamheid en is
dan ook dood, omdat het zonder vrije, vreugde verwekkende werken is.
[10] Werken die de mens verricht onder
van buitenaf opgelegde dwang hebben voor de ziel geen waarde, aangezien die de
ziel niet opwekken maar terneerdrukken, omdat ze niet vrijwillig met vreugde
uit innerlijke overtuiging volbracht worden, maar alleen uit angst voor de
straf waanneer gedreigd wordt, terwijl men heimelijk ergernis, gramschap en
woede voelt.
[11] Wanneer Ik al tegen jullie zeg,
dat jullie even volmaakt in inzicht en zuivere liefde moeten zijn als de Vader
in de hemel, dan moeten Jullie leerlingen dat ook zijn! Daarom zeg Ik jullie
ook nog het volgende: 'Onderzoek alles goed van tevoren, en behoud dan het
goede en ware!'
[12] Wat Ik jullie nu aanraad om voor
jezelf in acht te nemen, moeten jullie ook jullie toekomstige leerlingen
aanraden! Ik zou nu heel goed van jullie kunnen verlangen dat je zonder verdere
verklaringen. van Mij gelooft wat Ik jullie zeg en aanraad te doen, want de
tekenen die Ik voor jullie ogen heb gedaan hebben Mij toch zeker het gezag
verleend dat jullie dwingt Mij te geloven; maar zo'n afgedwongen geloof is nog
lang geen innerlijk licht van de ziel en wekt haar niet blijmoedig op tot
daden.
[13] Dat het inderdaad zo is, bewijzen
jullie door jullie voortdurende vragen, en daardoor erkennen jullie openlijk
dat geloof alleen op grond van gezag de ziel veel te weinig licht biedt, en het
gebrek daaraan wordt in jullie pas door Mijn verklaringen opgeheven. Zoals
jullie nu naast alle tekenen en leringen die Ik gegeven heb nog steeds
duidelijke verklaringen verlangen die ook heilzaam voor jullie zijn, zo zullen
jullie leerlingen dat ook van jullie verlangen, en jullie moeten daar niet
zuinig mee zijn als jullie het optreden van de valse profeten optimaal willen
tegengaan!
[14] Jullie zullen ook tekenen doen,
en de valsen zullen met behulp van allerlei bedrog hetzelfde doen, en daarom
zullen de door jullie verrichte tekenen steeds een mager bewijs vormen voor de
echtheid van de door jullie aan het volk verkondigde leer; maar wat jullie door
middel van lichtende woorden in het verstand en het gemoed van de mensen zullen
inprenten, zal een eeuwig onuitwisbaar, levend bewijs van de waarheid van de
leer uit Mijn hemelen blijven. Zo'n helder begrepen waarheid zal jullie en je
leerlingen dan pas volkomen vrij maken. -En nu heb Ik weer veel onthuld en
jullie veellicht gegeven, en daarom vraag Ik je nogmaals of je dat ook goed
begrepen hebt.'
[15] Allen zeiden: 'Ja, Heer en
Meester, dat hebben wij nu heel goed begrepen; want nu hebt U weer eens heel
vrij en open gesproken!’
[16] Hierop zei Ik: 'We hebben nog
tijd; als iemand verder nog iets wil weten, laat hij het dan vragen!’
28
Over de oneindige ruimte en de eeuwigheid
[1] Op deze uitnodiging van Mij stond
één van de joodse Grieken, die we al kennen, op en zei: 'Heer en Meester, uit
Uw mond, en met Uw instemming ook uit de mond van Rafaël, hebben wij al zo
veellichtende waarheden gehoord, dat ik nu werkelijk niets meer kan bedenken
wat mij onbekend is, en het zal dus voor ieder van ons moeilijk worden om U nog
Iets te vragen, waarover U ons nog geen verklaring hebt gegeven. En wat U ons
verklaard hebt, is ook zodanig uitgelegd dat zelfs een zeer eenvoudig verstand
het heel duidelijk moet begrijpen; daarom blijven er nu vrijwel geen vragen
meer over die wij U zouden kunnen stellen om er een nog helderder licht over te
krijgen.’
[2] Ik zei: 'Heil jouw ziel, als die
nu al zoveel levenslicht opgezogen heeft! Wanneer jij echter geen onverlichte
hoeken meer in jezelf kunt vinden, dan zal er vast iemand anders zijn die nog
menige duistere plek in zichzelf bespeurt, en mettertijd ook jijzelf misschien
weer!'
[3] Toen de joodse Griek dat van Mij
gehoord had, boog hij voor Mij en ging weer zitten.
[4] Daarop zei Lazarus: 'Heer en
Meester, ik heb nog wel een paar van die donkere hoeken in mij; als U zo
genadig wilt zijn om die te verlichten, zou dat een grote lafenis voor mijn
ziel zijn!’
[5] Ik zei: 'Ik weet al waar jij naar
dorst, en Ik zou daarover ook een lichtend antwoord in je hart kunnen leggen;
maar omdat het hier gaat om het verlichten van allen die hier aanwezig zijn,
zodat menigeen onder jullie ook ge waar zal worden of het in hemzelf al wel
volkomen licht is, moet jij je vraag maar openlijk stellen, dan zal Ik je ook
voor ieder hoorbaar en duidelijk antwoord geven!'
[6] Daarop zegt Lazarus verder: 'Heer
en Meester! Na wat U ons uitgelegd hebt over de grote sferen en hemellichamen,
over de hulsgloben en over de Grote Scheppingsmens, is het wat de
huiveringwekkend eindeloze grootheid van de eeuwig onbegrensde ruimte betreft
heel licht in mij geworden; maar al gauw daarna heb ik een heel grote duistere
kloof ontdekt, waar zelfs mijn stoutmoedigste gedachte niet overheen durft te
vliegen!
[7] Kijk, dat de scheppingsruimte
oneindig is en dus in geen enkele richting een einde kan hebben, is mij en
zeker ook ieder ander duidelijk! Maar hoe zit het met het eeuwige bestaan
ervan? Wie heeft die ruimte zo eindeloos ver uitgestrekt, en hoe en wanneer?
Wat is nu eigenlijk de eeuwigheid, en hoe is, in tijd en ruimte, God Zelf
eeuwig en in alles oneindig? Kijk, Heer en Meester, dat is voor een sterfelijk
mens tegenover U vast en zeker een zeer ongepaste vraag; maar wat kan een ziel,
die ook in deze sfeer behoefte heeft aan licht, eraan doen dat dergelijke
gedachten in haar opkomen?'
[8] Ik zei: 'Jij noemde dat een zeer
ongepaste vraag ten aanzien van Mij; Ik noem dat echter een heel goede en zeer
passende vraag, en wil jullie allen daar een zo helder mogelijk antwoord op
geven!'
[9] Kijk! God, ruimte en eeuwigheid
zijn weer gelijk aan de begrippen Vader, Zoon en Geest. De Vader is geheel en
al liefde en zodoende een eeuwig streven naar het meest volmaakte 'zijn' door
de kracht van de eeuwige wil in die liefde. De ruimte ofwel de Zoon is het uit
dat eeuwige streven van de liefde eveneens eeuwig voortvloeiende 'zijn'. De
eeuwigheid ofwel de Geest, als de eindeloze oerkracht in de Vader en de Zoon,
is het in het werk stellen en het verwezenlijken van de strevingen van de
liefde in de Zoon.
[10] Als de ruimte ooit zou zijn
begonnen zich als het ware vanuit één punt in alle richtingen uit te breiden
tot in het oneindige, dan was hij in de eerste plaats tot op dit moment evenmin
oneindig als de Grote Scheppingsmens dat is. In de tweede plaats rijst vanzelf
de vraag, wat dan datgene was wat ongetwijfeld eindeloos ver in alle denkbare
richtingen dat punt omgeven heeft, van waaruit zich daarna de oneindige
scheppingsruimte heeft uitgebreid. Was dat de lichtloze ether, of was het de
heidense chaos, of was het een volkomen vaste massa, of was het lucht of water
of vuur?
[11] Wanneer het één van deze genoemde
dingen was, hoe heeft dat punt in de ruimte in zichzelf de kracht kunnen hebben
om zulke eindeloos grote massa's vanuit zichzelf het oneindig maal oneindige in
te drijven, en waar zijn die massa 's dan terechtgekomen, als uit dat
oorspronkelijke punt de eeuwig oneindige ruimte is voortgekomen? Dan kan het
niet anders dan dat dit zich buiten de oneindige ruimte moeten bevinden, zoals
ze zich oorspronkelijk ook buiten het punt bevonden hebben waaruit de eindeloze
ruimte voortgekomen zou zijn. Wanneer dat echter ook maar enigszins
voorstelbaar zou zijn, dan zou de scheppingsruimte toch weer begrensd zijn en
al zou hij zich eeuwigdurend steeds maar verder en verder uitbreiden, dan zou
hij toch nooit oneindig worden.
[12] Daaraan zien jullie, dat de
scheppingsruimte noodzakelijkerwijs eeuwig in alle richtingen oneindig was en
nooit een begin gehad kan hebben; en omdat God, ruimte en eeuwigheid identiek
zijn, zoals Ik jullie al heb verteld, is God, die al deze begrippen in Zich
verenigt, ook zonder begin, omdat een begin van God even onvoorstelbaar is als
het begin in het ontstaan van de oneindige ruimte en met deze van de eeuwige
tijd. Ik geloof dat dat nu duidelijk genoeg uiteengezet is, zodat iedereen dat
volledig kan begrijpen.
[13] Maar Ik zie toch nog een bepaalde
donkere klip in jullie, en jullie zijn nog niet in staat daar overheen te
komen. Kijk, deze klip bestaat uit het feit dat jullie je de eindeloze en
eeuwige ruimte voorstellen als op zichzelf dood en zonder enige
levensintelligentie, en daarom ook niet kunnen begrijpen hoe God als het enige
levensbeginsel Zichzelf in die eeuwige en eindeloze dood in zekere zin gevonden
heeft en Zichzelf als het meest volmaakte Leven heeft herkend en begrepen.
[14] Ja, wanneer men zo'n voorstelling
heeft van de eindeloze en eeuwige scheppingsruimte, kan men inderdaad ook
moeilijk of helemaal niet begrijpen hoe de oneindige Geest - God -in de eeuwig
oneindige dood als volmaakt Leven ook in de. eeuwigheid Zijn weg heeft kunnen
vinden!
[15] Maak je daarom een precies
tegenovergestelde voorstelling van de eeuwig oneindig grote ruimte; stel je voor
dat daarin niet één enkel puntje levenloos en zonder intelligentie is, en dat
zelfs datgene wat in jullie ogen dood en volkomen levenloos lijkt te zijn, niet
dood en levenloos is, maar door Gods almachtige wil gericht is, zoals jullie
dat zelfheel goed kunnen waarnemen bij een hemellichaam of de levenloos
lijkende bestanddelen daarvan!
[16] Wanneer echter
alle hemellichamen met hun meest veelsoortige bestanddelen niets anders zijn en
ook niet kunnen zijn dan de door Gods almachtige wil gefixeerde ideeën en
gedachten van Hemzelf, hoe kunnen ze dan door de mensen beschouwd worden als
dood en zonder enige intelligentie ?
[17] Wanneer God, die identiek is met
de eindeloze ruimte en diens eeuwige tijd, in Zichzelf geheel en al het hoogste
en meest volmaakte Leven is, hoe kan dan datgene wat alleen uit Hem voortkomt,
dood, levenloos en zonder intelligentie zijn?!
[18] Wat derhalve bestaat en in jullie
ogen dood lijkt te zijn, is alleen maar zo door God gericht en kan weer in het
volledig vrije leven terugkeren zodra God bij een dergelijk gericht ding de
vaste banden van Zijn wil losmaakt.
[19] Iets dergelijks hebben jullie
door Mij en met Mijn instemming ook door Rafaël zien doen, toen stenen
plotseling in hun oorspronkelijke ether veranderd werden, of deze ether tot een
vaste steen werd, waarvan de zuil langs de weg naar Emmaüs jullie een zeer
tastbaar voorbeeld geeft.
[20] Omdat het met dat alles zo is en
onmogelijk anders kan zijn, moeten jullie, om tot werkelijk ware voorstellingen
van God te komen, alles wat met dood te maken heeft volledig uit de eindeloze
ruimte verbannen en je niets dan leven en nog eens leven en niets anders dan
intelligentie en nog eens intelligentie voorstellen, omdat er in het oneindige
Wezen van Gods intelligentie en macht eeuwig geen dood kan bestaan.’
29
De verhouding tussen de wezens en de universele intelligentie
[1] (De Heer:) 'De mens, die met een
eigen levensbewustzijn is begiftigd, houdt echter de eindeloze scheppingsruimte
en het ongekend vele dat zich daarin bevindt voor stom, dood en zonder
intelligentie. Dat dat voor de mens zo lijkt te zijn, heeft een wijze reden die
ligt in het feit dat zijn levensbewustzijn de volle godgelijke
levenszelfstandigheid moet kunnen verwerven. Daartoe is de mens, door Mijn wil,
volledig afgezonderd van het algemene levensbewustzijn met zijn eindeloze en
hoogste intelligentie, opdat het levensbewustzijn van de mens zich in zichzelf
zal vinden en zich daardoor langs de als het ware van buitenaf geopenbaarde weg
ook zelf zal ontwikkelen en bevestigen voor het eeuwige zelfstandige voort
levert.
[2] Zolang een mens echter met
zichzelf bezig is om zijn levenszelfstandigheid te verwerven, heeft hij er
nauwelijks een vermoeden van dat hij door louter leven en de hoogste
levensintelligentie omgeven is en ook wat zijn lichaam betreft daarmee
doordrongen is; anders zou hij in feite helemaal niet bestaan. Wanneer hij
echter volgens Gods geopenbaarde wil klaar is met zichzelf, doordat zijn
innerlijke geest hem helemaal doordrongen heeft, dan treedt de hele mens ook
in een vrije verbinding met het hoogste leven en de lichtende intelligentie
daarvan in de algemene oneindigheid van God, zonder daarbij zijn
individualiteit en persoonlijkheid te verliezen. Dan ontwaart hij om zich heen
ook geen dode en stomme ruimte meer en geen dode stenen, maar dan wordt alles
voor hem leven en lichte, van zichzelf bewuste intelligentie .
[3] Dat dit zo is, wordt jullie in de
eerste plaats bewezen door Mijn, door jullie dikwijls beproefde alwetendheid.
Hoe zou Ik immers eindeloos veel en alles kunnen weten, wanneer de ruimte
tussen Mij, dat wil zeggen Mijn individueel persoonlijke wezen, en bijvoorbeeld
de zon of een ander nog veel verder verwijderd object zonder leven en
intelligentie zou zijn? En ten tweede wordt dat ook al bewezen door de wijsheid
van heel veel mensen die zonder hun plaats te verlaten veel afweten van wat
zich ergens op grote afstand bevindt en hoe en wat daarmee gebeurt of pas in de
toekomst zal gebeuren.
[4] De zeven Egyptenaren zijn daar een
sprekend voorbeeld van. Wie heeft hun bericht dat Ik hier ben? Door die grote
en algemene intelligentie werden ze zich daar in zichzelf van bewust, evenals
van de weg die hen hierheen bracht. Als de ruimte tussen hier en Opper-Egypte
levenloos en zonder intelligentie zou zijn, dan zouden ze ook onmogelijk te
weten zijn gekomen wat er hier is en gebeurt.
[5] De ziel van de mens is in haar
lichaam slechts gescheiden door een heel dunne wand, die in geen enkele
verbinding staat met de algemene levensintelligentie, en dat is voldoende om
ervoor te zorgen dat ze in haar natuurlijke toestand meestal geen enkel
vermoeden heeft van wat er dikwijls heel dichtbij, als het ware achter haar
rug, is en gebeurt, en ze begrijpt zelfs niet een duizendmaal duizendste deel
van wat er voor haar ogen is en gebeurt. Dat komt allemaal door de uiterst
dunne, eerder genoemde scheidingswand tussen haar bijzondere en het algemene
eindeloze ruimteleven. Wanneer die scheidingswand heel ondoordringbaar en
uitgestrekt zou zijn, wat zou zo'n enorm geïsoleerde ziel dan nog weten van wat
haar aan alle kanten omgeeft?!
[6] Dat een ziel echter af en toe om
Mij alleen bekende redenen door een sterkere en dichtere scheidingswand van het
algemene allerintelligentste goddelijk leven gescheiden is, kunnen jullie heel
goed zien bij zwakzinnigen, stommen en zogenaamde onnozelen; een dergelijke
ziel is dus ook alleen maar tot een zeer povere en soms ook helemaal geen
ontwikkeling rn staat.
[7] Waarom ook dat toegelaten wordt,
weet Ik heel goed, en sommige van Mijn oude leerlingen weten het voor een deel
ook; jullie anderen zullen alles daarover echter nog wel te weten komen.
[8] Zielen van dieren en planten zijn
echter niet streng gescheiden van het algemene goddelijke leven in de ruimte en
zijn daarom door hun innerlijke gewaarwording zonder enig onderricht in staat
datgene te doen waarvoor ze volgens hun hoedanigheid en inrichting bestemd
zijn. Ieder dier kent het voedsel dat goed voor hem is en weet dat te vinden;
het heeft zijn wapens en weet die zonder enige oefening te gebruiken.
[9] Zo kent ook de geest van de
planten heel precies die stof in het water, in de lucht en in de aarde, die
bevorderlijk is voor zijn specifieke individualiteit. De geest of de natuurziel
van de eik zal nooit ofte nimmer de stof naar zich toetrekken, die de ceder
voor zijn bestaan en wezen nodig heeft. Wie brengt een plant immers bij om
steeds alleen de voor haar bestemde stof naar zich toe te trekken? Kijk, dat is
allemaal de werking van de hoogste en algemene levensintelligentie van de
ruimte; hieruit put iedere planten en dierenziel de voor haar speciaal
noodzakelijke intelligentie en is vervolgens volgens de aanwijzing daarvan
werkzaam.
[10] Als dat echter zo is, wat ieder
mens uit ervaring altijd goed kan inzien, dan is het toch duidelijk, dat de
eindeloze ruimte en alles wat daarin aanwezig is één leven is en één
allerhoogste intelligentie; de menselijke ziel ziet dat alleen maar niet
bewust, omdat ze door haar afgezonderde intelligentie, die uiterst omvangrijk is,
haar duurzame levenszelfstandigheid kan scheppen. Dat is iets waartoe geen
dieren of plantenziel in staat is en daarom heeft die op zich geen
afzonderlijk bestaan, maar alleen een mengbaar en bijgevolg tot aan de
menselijke ziel een ontelbare malen veranderend bestaan, waaraan zij ook geen
herinnering overhoudt, omdat zij na iedere menging en verandering van wezen ook
overgaat naar een andere intelligentiesfeer .
[11] Zelfs de ziel van de mens, als de
hoogst gepotentieerde vermenging van mineralen-, planten en dierenzielen,
heeft geen herinnering aan haar vorige bestaansvormen, omdat de specifieke
zielsdelen in de eerder genoemde drie rijken geen eigen en strikt afgezonderde
intelligentie bezaten, maar ten behoeve van hun soort alleen een soort intelligentie,
die aan het algemene goddelijke leven in de ruimte ontleend was. Weliswaar zijn
in een mensenziel al die talloze specifieke voor-intelligenties met elkaar
verenigd, en dat leidt ertoe dat de menselijke ziel uit zichzelf alle dingen
zeker kan herkennen en verstandig kan beoordelen, maar een specifieke
herinnering aan de vroegere niveaus van bestaan is niet denkbaar of mogelijk,
omdat in de menselijke ziel maar één mens ontstaan is uit de eindeloos vele
afzonderlijke zielen.
[12] Wanneer de mens echter volkomen
doordrongen is van de geest van alle leven en licht, zal hij een dergelijke
orde in zichzelf waarnemen zoals Ik die eeuwig en altijd in Mijzelf waarneem,
namelijk dat alles uit Mij bestaat en Ik alles in alles ben. -En zeg Mij nu,
vriend Lazarus, of jij dat nu allemaal ook goed begrepen hebt! En het staat ook
een ieder van jullie vrij om zijn gedachten daarover te kennen te geven.”
30
Over het kennen van de toekomst
[1] Nu zei Lazarus: 'Heer en Meester!
Deze uitleg van U overtreft alles wat wij tot nu toe van U gehoord en gezien
hebben, en het wordt mij nu pas volkomen duidelijk waarom U, als Zelf een mens,
bij ons bent gekomen om ons te onderwijzen over God en over onszelf omdat wij
door U bestemd zijn om eeuwig voort te leven in de hoogst mogelijke
zelfstandigheid, wat wij echter eerst door onze zelfwerkzaamheid volgens Uw
leer uit vrije wil moeten, willen en met Uw hulp ook zullen verwerven.
[2] Nu pas hebben wij een volledig
juiste voorstelling van U en ook van onszelf en weten ook waarom het
noodzakelijk is dit of dat te doen; want anders zou het voor geen mens mogelijk
zijn het ware, eeuwige leven te verwerven. Nu kennen wij Gods wezen echt en
kennen daarbij ook onszelf Nu is het dan ook gemakkelijk om langs de goed
verlichte weg naar het Leven voort te gaan. Maar hoeveel duizendmaal duizenden
mensen hebben geen idee van dat alles en zijn genoodzaakt op de weg van het
verderf voort te gaan! Wanneer ze daar mogelijkerwijs uit verlost kunnen
worden, zoals wij nu, dat weet U alleen; ons rest slechts de wens dat de zielen
van die mensen zo spoedig mogelijk uit de te grote kwelling bevrijd mogen
worden. Want hoe lichter en vrijer wij nu door Uw genade worden, des te meer en
dieper voelen wij ook het ongeluk van al degenen aan wie deze genade niet ten
deel valt.
[3] Maar wat is daar aan doen? Wanneer
U dat Zelf zo toelaat om redenen die aan U bekend en zeker zeer wijs zijn, dan
moet dat voor ons ook goed zijn. Maar hoe lang zal het nog duren, voordat alle
mensen op de hele aarde één in geloof en één van licht worden en elkaar als
ware broeders beschouwen?'
[4] Daarop zei ook Agricola: 'Ja, dat
is ook voortdurend mijn zorg! Ook mij begint het steeds helderder wordende
licht in mijn hart erg te benauwen, omdat ik daarbij maar al te duidelijk zie hoever
de anderen, ja bijna de hele mensheid, daarvan afstaat. Heer en Meester, de
toekomst is voor U even bekend als onze gedachten en verlangens, daarom zou U
ons wel een bepaalde tijd kunnen aangeven, waarin toch zeker het grootste deel
van de mensen zich kan verheugen in een hoger en waar levenslicht!'
[5] Ik zei: 'Zolang de mens op deze
aarde verblijft en nog niet volledig is wedergeboren in de geest, is het
helemaal niet goed voor hem om te veel van te voren te weten, en als de
toekomst te duidelijk voor hem onthuld is, zou dat zijn nog niet zo sterke
gemoed temeer drukken en gemakkelijk tot vertwijfeling brengen.
[6] Denk je alleen maar eens in hoe
het de mensen te moede zou zijn als ze precies tijd en uur van hun sterven
zouden weten. Ze vinden het al niet aangenaam om te weten, dat ze zeker moeten
sterven; hoeveel onplezieriger zouden ze het vinden om ook het jaar, de dag en
het uur te weten, waarop ze de dood van hun lichaam konden verwachten!
[7] O ja, heel anders is het gesteld
met de mens die hier reeds volledig in de geest van alle leven is wedergeboren,
en zijn toekomstige leven al in alle helderheid in zich heeft en dat waarachtig
en levendig voelt! Zo iemand kan het doel en het einde van zijn lichaam wel
heel precies van tevoren weten; want het tijdstip waarop zijn zware last van
hem afgenomen wordt zal hem niet met droefheid, maar enkel met de grootste
vreugde vervullen. Maar een gewoon mens zou door zo'n vaststaand vooruitzicht
zeker heel droevig gestemd worden.
[8] Daarom moeten jullie niet al te
ijverig zoeken naar hoe de toekomst eruit ziet, maar wees tevreden met wat
jullie voor het heil van je ziel moeten weten, en neem dan ook genoegen met het
feit dat Ik in Mijn liefde en wijsheid dat weet, en beslist alles zal laten
geschieden op de manier zoals het te allen tijde voor de goede of wellicht
ontaarde mensheid zeker het beste zal zijn, dan zullen jullie ook iedere
slechte en goede toekomst kunnen verdragen!
[9] Wanneer jullie echter zelf in de
geest van het leven wedergeboren zijn, zullen jullie ook in staat zijn om in de
toekomst te kijken en daar niet bedroefd en zwak door worden.
[10] Hoe het zich echter in de verre
toekomst zal ontwikkelen, heb Ik ten eerste met de nachtelijke verschijning al
tamelijk helder laten zien en nog duidelijker in de uitleg van de twee
hoofdstukken van de profeet Jesaja, en Ik zal jullie nog meer laten zien over
het einde van de in feite slechte mensenwereld, waarmee jullie ook wel niet erg
tevreden zullen zijn. Maar in dit middernachtelijk uur laten we dat onderwerp
nog met rust; want wij hebben nog veel noodzakelijker dingen met elkaar te
bespreken. Wie van jullie dus nog iets te vragen heeft, moet dat doen, dan zal
Ik hem licht geven’
31
Agrippa vertelt zijn ervaring met een bezeten Illyriër
[1] Hierop zei Agrippa: 'Heer en
Meester, nu U in deze nacht zo vrijgevig bent met het geven van licht, zou ik
bij deze gelegenheid graag een juiste opheldering van U krijgen over een
buitengewoon verschijnsel dat in het leven van de mensen voorkomt!
[2] Kijk, ik ben net als vriend
Agricola iemand die heel veel weet en ook in vele zeldzame dingen zeer ervaren
is, en kan daarom ook over veel dingen spreken, wat zeker niet ieder mens
mogelijk is. Een aantal jaren geleden moest ik in verband met hoge
ambtsbezigheden naar Illyrië* (* Klein staatje op het Balkan-schiereiland aan
de Adriatische Zee; later Istrië genoemd.) in Europa. Dit Illyrië is een zeer
bergachtig land en voor het grootste deel ook woest en hard, en de bewoners
ervan zijn daarom ook weinig ontwikkeld en hebben veelovereenkomsten met het
door hen bewoonde land. Ze zijn hard, weinig vruchtbaar in de geest, maar
daarentegen sterk in allerlei sagen en speciaal in allerlei bijgeloof, en
evenals hun land zeer vruchtbaar voor allerlei onkruid.
[3] Welnu, in een dorpje, waar wij
Romeinen al geruime tijd een stevige burcht hebben, trof ik een groep mensen
aan, waaronder zich ook een paar priesters bevonden. Dezen waren bezig met een
man van ongeveer dertig jaar oud, van wie ze mij vertelden dat hij al jarenlang
door een boze geest bezeten was, en dat zij nu pogingen deden om hem daarvan te
bevrijden. Men vertelde mij dat de man de zoon was van een in die streek
vooraanstaande familie, en dat het hele huis, ja soms het hele dorp door deze
man een werkelijk helse kwelling onderging, en toch kon de man er niets aan
doen, aangezien hij zelf degene was die bij dat alles het meest gekweld werd.
[4] Aanvankelijk hield ik dat voor
onnozelheid van deze mensen en ook voor een slimme truc van de priesters; ik
dacht dat ze een mens hadden uitgezocht en bewerkt, om met behulp van zijn
wellicht aangeleerde razernij het naar wonderen verlangende volk aan hen te
binden en meer in hen te doen geloven. Maar toen ik mij er kort daarna met al
mijn zintuigen van overtuigde, dat de razernij van de man beslist niet
natuurlijk kon zijn omdat zijn krachtsuitingen zo enorm werden, dat de
zogenaamde werken van Hercules daarbij vergeleken zuiver kinderspel waren,
begon ik zelf met volle overtuiging te geloven in de aanwezigheid van een boze
geest in die man.
[5] De twee priesters, die op grond
van eerder opgetreden symptomen wel heel goed wisten wat er bij de ongelukkige
man gaande was, zeiden tegen de anderen, louter sterke mannen: 'Het moment van
razen en tieren zal weldra aanbreken; boei en knevel hem daarom nu onmiddellijk
met de sterkste touwen en kettingen! ' Want de boze geest zou de man alleen
maar verlaten, als hij zijn misschien wel gewijde touwen en kettingen niet zou
kunnen verbreken.
[6] Daarop werd de man dermate stevig
met touwen en kettingen vastgebonden, dat honderd Herculessen zich niet meer
hadden kunnen verroeren. Vervolgens gingen de priesters en ook de andere
mensen minstens honderd passen van de geknevelde af staan en vroegen mij om
hetzelfde te doen. Ik deed ook wat ze mij aanraadden.
[7] Wij bevonden ons nog geen twintig
tellen op de genoemde afstand, of de man stond onder afschuwelijk verward
geschreeuw pijlsnel op, rukte in één ogenblik touwen en kettingen aan flarden,
sprong toen aan één stuk door afgrijselijk schreeuwend vanaf de grond
ongelooflijk hoog in de lucht, pakte daarbij ook nog meer dan honderd pond
zware stenen en die hij als lichte bonen in het rond slingerde. Toen dit razen
en tieren ongeveer een uur lang geduurd had, zeeg de man totaal bewusteloos op
de grond neer en konden wij weer bij hem komen.
[8] De beide priesters vroegen hem hun
te zeggen hoe het hem vergaan was. Hij wist echter niets van zijn razernij,
maar vertelde alleen van een visioen, volgens welk hij zich in een heel mooie
omgeving had bevonden. Bij dit kortdurende verhaal was de klank van zijn stem
heel zacht, als van een geduldig lijdende moeder; maar weldra veranderden de
klank en de taal. Als door een magische kracht werd zijn mond wijd opengesperd
en een vreemde, donderende stem in het Grieks trof uit de wijd opengesperde
mond onze oren met ongeveer de volgende uitdrukkingen:
[9] 'O armzalige muggen van
mensenlarven, willen jullie mij uit dit gehuurde huis verdrijven?! Alle
Romeinse legers zijn daartoe niet in staat! Eer er nog maar een steen gereed
lag voor de bouw van Rome, ja heel lang daarvoor was ik de beroemde koning
Cyaxares* (Koning van Medië (624 584 v.Chr.).) de eerste met die naam, ik heb
de Scythen verslagen, oorlog gevoerd met Lydië. Mijn tweede dochter Mandane
werd de vrouw van de koning der Perzen en moeder van de beroemde Cyrus, wiens
vader Cambyses heette. Meer hoeven jullie niet te weten!
[10] Dit huis van vlees echter, dat ik
nu naar eigen goeddunken bewoon en waar ik mij niet uit laat verdrijven, stamt
af van mijn bloed, en ik bezit het daarom met recht! Daarom is al jullie
inspanning om mij daaruit te verdrijven tevergeefs; ik kan mij in dit huis van
mij gedragen zoals ik wil!'
[11] Na dit merkwaardige gesprek
stootte hij nog een paar afschuwelijke verwensingen en bedreigingen uit tegen
de beide priesters, rukte de man een paar maal heen en weer, waarop deze tot
zichzelf kwam, zich uiterst zwak voelde en iets te eten wilde hebben. Toen hij,
na het voedsel tot zich genomen te hebben, wat sterker werd, werd hem weer
gevraagd of hij iets wist van wat hij daarvoor gezegd had. Hij ontkende dat met
zijn natuurlijke, zachte stem, maar hij herinnerde zich wel dat hij geslapen
had en zich in zijn droom temidden van in het wit geklede jongemannen had
bevonden.
[12] Ik sprak vervolgens afzonderlijk
met de priesters en de nog levende ouders van de man en adviseerde hun dat men
zo iemand op een goede manier om het leven moest brengen, dan zou de boze geest
zijn huis wel moeten verlaten. Maar toen verzekerden allen mij, dat dit zo goed
als onmogelijk was en dat degene die zo iets zou ondernemen zichzelf in het
grootste levensgevaar zou begeven. Iemand had dat al geprobeerd, maar was er
erg toegetakeld van teruggekomen. Spoedig daarna ben ik uit het onzalige dorp
vertrokken en heb deze naar waarheid beleefde gebeurtenis goed onthouden; ik
heb die ook al vaak aan wijze mensen verteld, ook hier aan de joden wel, maar
van een ook maar enigszins afdoende verklaring daarvan is nog nooit sprake
geweest.
[13] Men heeft mij ook veel verteld
over mensen, die door duivels of boze geesten bezeten zijn, en dat het heel
moeilijk was om mensen die daaraan lijden te genezen; maar niemand wist mij te
zeggen, wie zulke duivels of boze geesten nu eigenlijk zijn, en hoe ze zich in
een arm en zwak mens nestelen en hem wat zijn natuurlijke leven betreft totaal
willen en kunnen beheersen. Dikwijls zou men al kinderen aantreffen, die
erbarmelijk gekweld worden door boze geesten.
[14] Heer en Meester, wat zit daar nu
achter? Bedrog van de kant van zo'n ongelukkig mens is vast niet mogelijk; want
wat ik met de Illyriër heb meegemaakt, was zeker even ver verwijderd van bedrog
als het ene eind van de wereld van het andere.'
32
De Heer verklaart het wezen van bezetenheid
[1] Ik
zei: Jouw ervaring is juist, en Ik heb Zelf hier in het land van de joden en
ook bij de Grieken verscheidene mensen van dergelijke kwalen bevrijd. Er
bestaan dus werkelijk zulke mensen, die een bepaalde tijd door boze geesten in
bezit genomen worden, echter alleen maar wat hun lichaam betreft, zonder dat de
ziel van zo'n bezetene daardoor ook maar in het minst geschaad kan worden.
[2] De slechte geesten die het vlees
van een mens in bezit nemen zijn in werkelijkheid zielen van gestorven mensen,
die ooit op de wereld een verdorven leven hebben geleid, en dat terwijl ze heel
goed wisten dat het slecht was waar ze mee bezig waren.
[3] Bezetenheid komt echter alleen
voor bij mensen wier geloof in een God en in de onsterfelijkheid van de ziel
verdwenen is.
[4] Deze voorvallen, die optreden in
tijden dat het geloof steeds minder wordt en die er op zichzelf erg
verontrustend uitzien, worden toegelaten opdat de ongelovigen daarmee een
krachtige vermaning krijgen dat hun ongeloof vruchteloos is, en dat er na het
afvallen van het lichaam een zeker voortleven van de ziel van de mens bestaat
en zeker ook een God, die ook aan gene zijde heel goed in staat is de
slechtheid en domheid van de mensen te tuchtigen.
[5] De boosaardige geest die het vlees
van een mens in bezit neemt ervaart ondanks zijn boze verzet voor hem
nauwelijks te verdragen verdeemoedigIngen en wordt dan zachter en lichter in
zichzelf; degenen die getuige zijn van zulke toestanden worden als het ware met
geweld uit hun al te materiële en duistere levenswandel gerukt, beginnen over
het geestelijke na te denken, en worden beter in hun doen en laten.
[6] En zo heeft deze onder de mensen
voorkomende en zeer ernstig uitziende zaak in tijden van het grootste gebrek
aan geloof ook absoluut goede kanten, zoals jij dat bij jouw Illyriërs zelf
zeker hebt waargenomen.
[7] De beide priesters, die het volk
voorheen met allerlei magische bedriegerijen aan zichzelf wisten te binden,
voor zichzelf niets geloofden, maar toch belangrijke schatten vergaarden, zijn
door die bezetene op heel andere gedachten gekomen en hebben in belangrijke
mate van hun bedriegerijen afgezien; want de boze geest heeft hun al meerdere
keren toegebruld dat ze zeer armzalige bedriegers waren, en dat hij veel beter
was dan zij, die hem in hun machteloosheid wilden bestrijden.
[8] De beide priesters geloven nu
zonder meer dat de ziel na de dood van het lichaam voortleeft en geloven nu in
één God, omdat de geest hun ook verscheidene keren naar het hoofd geslingerd
heeft dat hij zelf als boze geest veel belangrijker was dan tienduizend
legioenen van hun ingebeelde afgoden, met wier hulp zij hem wilden uitdrijven;
maar dat er slechts één ware God was, aan wie hij zou gehoorzamen als die hem
zou bevelen uit het vleselijke huis te vertrekken.
[9] Dat hebben echter ook de andere
mensen gehoord, en daardoor is ook hun geloof veranderd en beter geworden, en
daarom is zo'n bezetenheid niet altijd zó heel slecht en als het ware ten
onrechte door God toegelaten, zoals het menselijke verstand zich dat voorstelt.
[10] Bij mensen die een waar en levend
licht geloof hebben komt bezetenheid al helemaal nooit voor, omdat de ziel van
de mens en ook de geest daarin het lichaam zodanig doordringen, dat er geen
vreemde en wellicht ook nog boze geest in een zuiver en van geest doortrokken
vlees kan binnendringen. Maar wanneer de ziel van een mens duister, vleselijk
en materieel is geworden en daardoor ook angstig en vreesachtig, ziek en zwak,
zodat ze geen weerstand kan bieden aan een vreemde indringer, dan kan het ook
gemakkelijk gebeuren dat de slechte zielen, die zich na het uittreden uit hun
lichaam meestal ophouden en hun kwade praktijken uitoefenen in die lagere
regionen van deze aarde waar mensen van hun slag in het vlees leven, soms in
het lichaam van een zwak mens binnendringen; ze nestelen zich dan meestal in
het meest zinnelijke onderlichaam en beginnen zich als vreemde en steeds
slechte geesten door middel van het vlees van de bezetene naar buiten toe te
uiten.
[11] Wat de ziel aangaat lijdt de
bezetene evenwel nooit enige schade, zoals Ik direct in het begin al opgemerkt
heb, en zo is bezetenheid, zoals ook reeds gezegd, niet zo erg als de mensen
denken.
[12] Wanneer jullie echter in het
vervolg zulke bezetenen zullen aantreffen, moeten jullie hun in Mijn naam de handen
opleggen, dan zullen de slechte geesten de bezetene verlaten. Mochten jullie
echter iemand tegenkomen die door een hardnekkige geest bezeten is, bedreig dan
die geest, dan zal hij onmiddellijk gehoorzamen aan wie hem ernstig en in vol
geloof in Mijn naam bedreigd heeft! Want waar Mijn leer door jullie aan de
mensen verkondigd wordt, is het niet meer nodig dat ook de duivels vanuit het
vlees van een bezetene het geheel vervallen geloof bij de mensen moeten
oprichten. Waar engelen onderwijzen, moeten de duivels op de vlucht gejaagd
worden!
[13] Wat nu evenwel die Illyrische
bezetene en ook zijn omgeving betreft: hij leeft nog en is nu van zijn plaag
bevrijd, en zijn omgeving gelooft nu in één, hem weliswaar nog onbekende God,
alsook in de onsterfelijkheid van de ziel, en als iemand van jullie daar
binnenkort zal komen in Mijn naam, zal hij het bij die mensen en ook in de
wijde omtrek van dat land gemakkelijk hebben om de mensen tot het ware
geloofslicht te bekeren en hun bijgeloof te gronde te richten. - Heb jij,
Agrippa, dat nu goed begrepen?'
33
De plaats van de geestenwereld
[1] Agrippa zei: 'Heer en Meester, dat
is mij nu helder, zoals zeker ook de anderen, en ik dank U voor dit licht. Maar
ik heb er nog een kleinigheid bij op te merken, en dat is, of U ons zou willen
aangeven op welke plaats, in vergelijking met deze aarde, de eigenlijke
geestenwereld zich bevindt. U hebt in Uw woorden weliswaar een klein vonkje
laten vallen, maar ik kon daar toch niet volledig wijs uit worden. Als U het
goed vindt, zou ik U willen vragen om mij ook in dit opzicht het passende te
zeggen.’
[2] Ik zei: 'De hele geestenwereld
heeft weliswaar, zoals Ik reeds enige keren uiteengezet heb, met de ruimte en
de tijd van deze materiële, gerichte en bijgevolg onvrije wereld absoluut niets
meer te maken; maar de ruimte, als een buitenste omhulsel, is uiteindelijk toch
de drager van alle hemelen en alle geestenwerelden, omdat die zich op geen
enkele wijze ergens buiten de oneindige scheppingsruimte kunnen bevinden. En zo
moeten er, om helder en voor jullie begrijpelijk te spreken, ook bepaalde
ruimtelijkheden bestaan, waarin de geestenwerelden zich als het ware op een
plaats bevinden, alhoewel de plaats van de ruimte met name een voleindigde
geest net zo weinig interesseert als jou nu deze Olijfberg, wanneer jij je Rome
of Athene voor de geest wilt halen, want voor de geest bestaat er in die vorm
noch een bepaalde ruimte noch gemeten tijd.
[3] Maar wat het zogenoemde
individuele wezen van een geest betreft: dat kan zich, net zo min als Ik, toch
niet volledig buiten ruimte en tijd bevinden; en zo bevinden zich dan ook de
zielen van degenen die in deze materiële wereld gestorven zijn in een bepaalde
plaatselijke ruimte, alhoewel met name de zielen, wier leven niet voleindigd
is, daar geen idee van hebben -net zo min als jij in een droom, waarin jij
wellicht nu eens in deze en dan weer in een andere streek echt behaaglijk en
zelfs actiefbezig bent, zonder daarbij de materieel ruimtelijke plaats waar je
als persoonlijk individu aanwezig bent ook maar een haarbreed te veranderen.
[4] Jij wilt echter van Mij de
eigenlijke, als het ware vaste plaats leren
kennen, waar zich na de dood van hun lichaam vooral de zielen bevinden
die hun leven nog niet voleindigd hebben, en Ik wil jou dat dan ook getrouw
meedelen. Luister dus naar Mij en begrijp goed, wat Ik je daarover zal zeggen!
[5] Wanneer een mens tijdens zijn
leven in het lichaam een speciale liefde voor deze of gene plaats op de
materiële wereld heeft gehad, dan blijft hij ook als overleden ziel op die
plaats, vaak vele honderden jaren lang, en wordt zich daar langs de weg der
geestelijke overeenstemmingen soms ook innerlijk van bewust, al is het ook niet
helder.
[6] Waar je dus op deze aarde een
plaats hebt, heb je ook een plaats voor de wereld van de geesten, die in feite
natuurlijk geen materiële maar een geestelijke plaats is, omdat die ontstaat
uit een zekere fantasie van de geesten door middel van hun wil.
[7] Je kunt dus kriskras door een
dergelijke door jouzelf geschapen wereld heen reizen, je blijft als individu
niettemin onveranderlijk op één en dezelfde materiële plaats.
[8] Laten we bijvoorbeeld een mens
nemen, die een groot verlangen in zich draagt om de maan, de zon en ook de sterren
nader te leren kennen. Wanneer de ziel van zo'n mens haar lichaam aflegt, is
haar materiële plaats al daar, waar haar liefde haar heeft heengetrokken en
geplaatst. Daar zal ze ook weldra met de geesten van die werelden in contact
komen en zich zeer actief gaan verdiepen in hun aldaar geldende opvattingen en
studies.
[9] Als een ziel echter reeds hier
volledig doordrongen is van de liefde tot God, dan wordt haar materieel
individuele plaats van bestaan in de nabijheid van deze aarde, als bakermat voor
de opvoeding van de kinderen van God, weliswaar niet veranderd, maar door Mijn
toedoen zal ze desondanks, al naargelang de voortdurend toenemende behoeften
van haar intelligentie en de daaruit voortvloeiende zaligheid, door de hele
oneindigheid kunnen trekken, zonder daarbij de materieel ruimtelijke plaats
van haar individuele zijn ook maar een haarbreed te hoeven wijzigen, evenals
ook Ik die in de geest niet verander en toch in de hele oneindigheid overal
tegelijk aanwezig ben.
[10] Meer en dieper gaande dingen kan
Ik je daarover nu niet zeggen; wanneer je echter zelf in de geest wedergeboren
zult zijn, zul je ook meer dingen glashelder begrijpen. - Heb je dat nu goed
begrepen?'
[11] Hierop zeiden Agrippa en ook vele
anderen: 'Heer en Meester, wij danken U voor deze uitleg, die voor ons allemaal
heel nodig was; want wij zijn allemaal herhaalde malen in de gelegenheid
geweest om bezetenen van allerlei soort en aard te zien en te observeren, en
wij wisten de zaak onmogelijk anders te verklaren dan dat zulke ongelukkigen
door zeer reële duivels bezeten zijn en derhalve ook hun prooi zijn, wanneer
zij zich daar niet van kunnen bevrijden.
[12] Door een
dergelijke beoordeling van het optreden van bezetenheid waren wij genoodzaakt
om ofwel de bezetene zelf als een zeer ernstige zondaar te beschouwen, door God
reeds op deze wereld volkomen verdoemd, of wij haalden heimelijk onze schouders
op over Gods liefde en hoogste gerechtigheid, en wel in het bijzonder wanneer
wij ons dikwijls van het onbesproken gedrag van de bezetene als ook van de
vroomheid van zijn ouders in alle opzichten konden overtuigen, wat ons
werkelijk niet kwalijk te nemen was. Maar nu heeft deze zaak absoluut een heel
ander aanzien gekregen, en wij zijn buitengewoon blij dat wij door Uw genade ook
daarmee in het reine zijn gekomen.’
[13] IK zei:. 'Welnu, dan is het zo
goed; als jullie nu ook op dit gebied duidelijkheid hebben, dan hebben wij tot
de ochtend nog ongeveer vier uur de tijd om nog heel veel dingen met elkaar te
bespreken en duidelijk te maken. Wanneer Iemand van jullie iets nog niet helder
is, laat hij dat dan hardop. vragen, dan zal hij een goed en helder licht
ontvangen; want aan jullie wil Ik geven, het mysterie van Gods hele rijk goed
te begrijpen!'
34
Het wezen van satan
[1] Nu kwam weer één van de in Emmaüs
bekeerde Farizeeën die een schriftgeleerde was, naar voren en zei: 'Heer en
Meester! Wij weten nu wel hoe het naar waarheid gesteld is met de bezetenen en
wie in de grond van de zaak de boze geesten zijn, waardoor hier en daar het
lichaam van een mens in bezit wordt genomen; maar in de Schrift wordt niettemin
heel nadrukkelijk gesproken over de werkelijke, aartsboze duivels en over hun
vorst, satan, en tevens gezegd dat satan, die ook Lucifer genoemd wordt, en een
ontelbaar groot aantal engelen die zich naar hem gericht hebben door God
verstoten zijn en in het eeuwige hellevuur zijn geworpen.
[2] Zo staat er ook geschreven dat
satan in de gedaante van een slang de eerste mensen ten val bracht, en hoe God
de vrome Job door hem liet verzoeken.
[3] Hoe zit. het nu. volgens. Uw
nieuwe leer met satan en zijn aan hem ondergeschikte duivels? Wie en waar is
satan en wie en waar zijn de duivels?’
[3] Aangezien het ons door U vergund
is om het gehele mysterie van Gods rijk te begrijpen, moeten wij ook wat dat
betreft duidelijkheid hebben; wilt U daarom zo genadig zijn om ons daar een
begrijpelijke uitleg over te geven!'
[5] Ik zei: 'Daar is door Mij al veel
over gezegd en uitgelegd, en Mijn oudere leerlingen weten waar ze aan toe zijn;
maar omdat jij nog een nieuweling bij Mij bent, mag jij wel vragen naar wat jou
nog niet bekend gemaakt werd; luister dus!
[6] Kijk, wat de eindeloze ruimte als
materie in zich bevat, is gericht en daardoor gefixeerd door de macht van Gods
wil! Wanneer dat niet zo zou zijn, zou er zich geen zon, geen maan, geen aarde
en al helemaal geen schepsel in de grote eindeloze ruimte bevinden; dan zou
alleen God bestaan, Zijn grote gedachten en ideeën aanschouwend.
[7] God heeft echter al sinds
eeuwigheid Zijn gedachten als het ware buiten Zichzelf geplaatst en ze door
Zijn almachtige wil van een lichaam voorzien. Deze belichaamde gedachten en
ideeën van God zijn echter strikt genomen geen lichamen, maar het zijn
geestelijke dingen die zich in het gericht bevinden en rijpingsvaten ten
behoeve van een zelfstandig 'zijn'. Het zijn dus schepselen, bestemd om als het
ware uit zichzelf en uit eigen kracht eeuwig voort te leven naast Mij, de voor
hen zichtbare Schepper.
[8] Alle schepselen, als gerichte
geestelijke wezens, zijn vergeleken bij het al zuivere en vrije geestelijke nog
onzuiver, onrijp en daarom nog niet goed, en kunnen ten opzichte van het
geestelijk zuivere goede op zichzelf nog als slecht en kwaad beschouwd worden.
[9] Onder 'satan' moetje dus de hele
materiële schepping in het algemeen verstaan, en onder' duivel' de
afzonderlijke specifieke delen daarvan.
[10] Wanneer een mens op deze wereld
Gods wil kent en ernaar leeft, verheft hij zich daardoor uit de gevangenschap
die eigen is aan al wat geschapen is en gaat over naar Gods vrijheid, die eigen
is aan wat niet geschapen is.
[11] Een mens die echter niet in een
God wil geloven en derhalve ook niet wil handelen volgens Zijn aan de mens
geopenbaarde wil zinkt vervolgens steeds meer en dieper weg in het geschapen
materiële en wordt geestelijk onzuiver, slecht en gericht kwaadaardig, en
bijgevolg een duivel. Want al het louter geschapene en gerichte is, zoals reeds
gezegd, ten opzichte van het ongeschapen zuivere en vrije geestelijke onzuiver,
slecht en kwaad; echter niet omdat God uit Zichzelf ooit iets onzuivers,
slechts en kwaads had kunnen scheppen, maar enkel en alleen omdat het in de
eerste plaats ten behoeve van het bestaan noodzakelijkerwijs iets moet zijn dat
geschapen is, begiftigd met intelligentie en daadkracht en in de mens tevens
met een vrije wil, en in de tweede plaats omdat het, om ooit zelfstandigheid te
verwerven, in zichzelf zelfstandig gebruik moet maken van wat als geschapen
gegeven is en dat als het ware tot zijn eigendom moet maken.
[12] Voor God bestaat er evenwel niets
onzuivers, niets slechts en niets kwaads; want voor de Reine is alles rein.
Alles wat God geschapen heeft is goed, en voor God bestaat er dan ook geen
satan, geen duivel en bijgevolg ook geen hel. Alleen het geschapene als zodanig
is dat allemaal, zolang het iets geschapens en gerichts moet blijven en zolang
het uiteindelijk in het bezit van de vrije wil, hetzij goed of slecht wil
blijven.
[13] Wanneer er dan in de Schrift
staat dat satan in de gedaante van een slang het eerste mensenpaar verleid
heeft, dan wil dat eigenlijk zeggen dat het eerste mensenpaar, dat God en Zijn
wil goed kende, zich door de bekoorlijkheid van de materiële wereld heeft laten
betoveren en dat de begeerte en de stem van hun gerichte vlees zeiden: 'Wij
willen eens kijken wat er gebeurt als wij in strijd met de welbekende wil van
God handelen! Want God Zelf heeft ons vrijheid van handelen gegeven; wij kunnen
daardoor niets aan inzicht verliezen, maar alleen winnen. Want God weet zeker,
wat ons door vrij te handelen kan gebeuren, wij weten het echter niet; laten we
daarom slechts één keer naar onze zin handelen, dan zullen wij door
ondervinding ook datgene weten wat God nu alleen weet!'
[14] En kijk, toen aten die beiden van
de verboden boom der kennis langs de weg van het zelf willen ondervinden, en
zonken daardoor een graad dieper weg in hun gerichte materiële, dat ten
opzichte van het vrije leven van de geest ook 'de dood' genoemd kan worden.
[15] Ze zagen daarop heel goed in, dat
in hun vlees de onvrijheid van het gericht en de dood woont, die bij een
toenemende liefde voor de wereld ook de vrije ziel in zijn gericht en zijn
onvrijheid kan begraven, en zo verloren ze dan ook het zuivere paradijs, dat
bestond uit de volledige vereniging van de ziel met haar geest, en konden dat
uit zichzelf niet helemaal meer terugvinden; want hun ziel was door de angel
van de materie verwond en het kostte haar toen heel veel moeite, om zich nog zo
vrij mogelijk boven het gericht van de geschapen onvrijheid te handhaven, zoals
dat nu bij alle mensen het geval is -en daarom ben Ik in deze wereld gekomen,
namelijk om de mensen weer de ware levensweg te tonen en hen door Mijn leer het
verloren paradijs terug te geven.
[16] Datzelfde is ook het geval bij
Job. Job was in aards opzicht een uiterst gelukkige man en had veel
bezittingen. Hij was echter ook een wijs mens en zeer toegewijd aan God, die
strikt volgens de wet leefde. Zijn buitengewone welstand maakte zijn vlees
echter toch steeds begeriger en stelde hoge eisen aan de geest in hem.
[17] De gerichte geest van het vlees
zei in zekere zin tegen de ziel: 'Ik wil toch eens kijken of ik jou door al
mijn aardse genoegens en leed niet van jouw God kan wegtrekken en of ik jouw geduld
niet zodanig kan uitputten dat ik je onder mijn dwanggericht kan stellen!'
[18] Dat kostte Job toen een machtige
strijd; want enerzijds stonden hem alle aardse vreugden ter beschikking,
waarvan hij weliswaar genoot, maar ze heersten niet over zijn ziel, die
verbonden bleef met de geest.
[19] Aangezien de kwade geest van de
materie op deze manier echter niets bereikte met de ziel, werd zijn ziel
verzocht door allerlei lichamelijke narigheden, die in het boek symbolisch zijn
aangeduid. Maar Job doorstond die allemaal met geduld, alhoewel hij af en toe
mopperde en zijn nood klaagde, maar uiteindelijk toch altijd openlijk bekende,
dat God hem voorheen alles had gegeven, het nu had afgenomen en het hem weer
zou kunnen teruggeven, en zelfs nog meer dan Hij hem afgenomen had, vanwege de
volledige versterking van zijn ziel in de geest.
[20] Wanneer dat nu zo is, wie was dan
satan, die de vrome Job zozeer verzocht? Het was de gerichte geest van zijn
vlees, dat wil zeggen de verschillende begeerten daarvan!
[21] Maar een bepaalde persoonlijke
oer satan en persoonlijke oerduivels hebben in werkelijkheid nooit ergens
anders bestaan dan alleen in de gerichte wereldse materie van iedere aard en
soort. Dat satan en de duivels door de oude wijzen evenwel in allerlei schrikbeelden
werden weergegeven, heeft als reden dat de ziel zich door allerlei
verschrikkelijke beelden moest kunnen voorstellen wat voor nood een vrij leven
moet ondergaan, wanneer het zich weer door het gericht van de materie gevangen
laat nemen.’
35
Over de persoonlijkheid van satan
[1] (De Heer:) 'Ikzelf heb satan eens
in een beeld voor Mijn eerste leerlingen laten verschijnen, en zij schrokken
daar geweldig van. Iets dergelijks gebeurde ook herhaalde malen bij de
aartsvaders van deze aarde; maar destijds werd daar geen verklaring in woorden
bij gegeven omdat de ouden, die wijs waren uit de geest, de symbolische
voorstelling langs de weg van innerlijke overeenkomsten goed begrepen en daarom
ook zeiden: het is verschrikkelijk om in de richtende handen van God te vallen,
dat wil zeggen: het is verschrikkelijk voor een ziel, die al eens tot volledig
zelfbewustzijn gekomen is, om zich weer gevangen te laten nemen door de
onveranderlijke wet van het dwingende gericht van de goddelijke wil in de
materie.
[2] Dat dit als iets verschrikkelijks
voor de ziel bestempeld wordt, leert iedereen door de ervaring van een
stervende, die tevoren niet de volledige wedergeboorte in de geest heeft
bereikt.
[3] Want waarom vreest zo'n ziel de
dood van haar lichaam zozeer? Omdat zij, nog verstrikt in het dwanggericht van
het lichaam, meent samen met het lichaam mee te sterven! Dat dit het geval is,
kunnen jullie goed herkennen bij al degenen die helemaal niet of maar
nauwelijks geloven aan een voortleven van de ziel na de dood van het lichaam,
omdat hun ziel zich eveneens helemaal of voor het grootste deel in het gericht
van haar vlees bevindt en bijgevolg ook de dood daarvan mede moet doormaken,
zolang ze daar door Mijn wil niet volledig van gescheiden wordt.
[4] Aangezien jullie nu hopelijk goed
beseffen, hoe het zit met satan en zijn duivels, zullen jullie daardoor ook
vanzelf inzien dat het met de hel niet anders gesteld kan zijn. Dat is, net als
satan, in zichzelf het eeuwige dwanggericht, dus wereld en de materie daarvan.
[5] En waarom wordt satan ook een
vorst van duisternis en leugen genoemd? Omdat alle materie niet datgene is wat
ze schijnt te zijn, en wie daar in zijn liefde schijnbaar naar grijpt en zich
erdoor gevangen laat nemen, bevindt zich dan ook duidelijk in het rijk van de
leugen en, ten opzichte van de waarheid, in het rijk van de duisternis.
[6] Wie bijvoorbeeld de zogenaamde
schatten uit het rijk van de dode materie teveel liefheeft en ze houdt voor wat
ze schijnen te zijn en niet voor wat ze volgens de waarheid zijn, bevindt zich
daardoor reeds in het rijk van de leugen, omdat zijn liefde, als grondslag van
zijn leven, als het ware helemaal blind in de materie is verzonken en zich
uiterst moeilijk weer uit een dergelijke nacht kan verheffen naar het licht van
de volle waarheid."
[7] Wie goud echter alleen beschouwt
als een overeenkomstige uitdrukkingsvorm, waardoor het goede van de liefde in
God wordt voorgesteld, zoals zuiver zilver de waarheid van de wijsheid in God
voorstelt, die kent dan ook de werkelijke waarde van goud en zilver en bevindt
zich dus in het rijk van de waarheid, en zijn ziel wordt niet verstikt in de
bedrieglijke schijn en het gericht daarvan.
[8] Zo hadden ook bij de ouden en alle
profeten goud, zilver en de verschillende soorten edelstenen alleen maar de
ware betekenis; als materie hadden ze echter geen waarde en konden daarom ook
niet gevaarlijk worden voor een ziel. Door het inzicht in de werkelijke waarde
van de materie ontdekten ze ook gemakkelijk en snel waar het van nature geschikt
en bruikbaar voor was en ontleenden daaraan het ware nut.
[9] Toen de mensen evenwel in de loop
der tijd waarde begonnen toe te kennen aan de materie vanwege haar glans en
schone schijn, gingen ze over in het gericht ervan, werden geestelijk blind,
hard, hebzuchtig, gierig, leugenachtig, twistziek, bedrieglijk, hoogmoedig,
boosaardig en oorlogs en veroveringszuchtig, en vervielen daardoor tot afgoden
en heidendom en bijgevolg ook tot de eigenlijke hel; waaruit ze zonder Mij niet
verlost konden worden.
[10] Daarom moest Ik Mijzelf in
materie en daarmee in het gericht hullen en Ik moet het doorbreken, opdat Ik
daardoor tot toegangspoort naar het eeuwige leven word voor alle gevallen
mensen, wanneer ze door deze poort het leven willen binnengaan. Daarom ben Ik
ook de deur naar het leven en het Leven Zelf Wie niet door Mij naar binnen
gaat, komt niet tot het leven in het licht van de eeuwige waarheid en van de
vrijheid, maar blijft gevangen in het gericht van de materie.
[11] Nu komt er echter vanzelf nog een
vraag op, en die luidt: bestaan er dan werkelijk geen persoonlijke satan en
geen persoonlijke duivels?
[12] En Ik zeg: 'O ja, die bestaan
hier wel, nog in het vlees levend, en nog heel veel meer in de grote wereld aan
gene zijde, die er ook altijd op uit zijn om een slechte invloed op de wereld
aan deze zijde uit te oefenen, en dat enerzijds door de ruwe natuurgeesten, die
zich vanwege hun voorbestemde rijping nog in allerlei materie ophouden, en
vervolgens ook rechtstreeks door geheime influisteringen, prikkelingen en
verlokkingen. Ze merken bij de mensen heel goed de verschillende zwakheden en
geneigdheden op, maken zich daar meester van en wakkeren die aan tot gloeiende
hartstochten.
[13] En als de zwakheid van een mens
eenmaal tot een gloeiende hartstocht is geworden, bevindt hij zich al helemaal
in de toestand van het gericht van de materie en de boze geesten daarvan, en
dan is het moeilijk voor hem om zich daarvan los te maken.
[14] Satan is de optelsom van het
totale gericht van de materie, en wat zijn persoonlijkheid betreft, deze
bestaat als zodanig nergens; maar wel is die te beschouwen als een vereniging
van duivels van iedere aard en soort, niet alleen van deze aarde maar van alle
werelden in de eindeloze scheppingsruimte, zoals volgens Mijn reeds aan jullie
gegeven uitleg ook al de talloos vele hulsglobes allemaal samen uiteindelijk
een immens grote scheppingsmens voorstellen.
[15] In kleiner verband is een
vereniging van alle duivels van een hemellichaam natuurlijk ook een satan, en
in de kleinste omvang is iedere afzonderlijke duivel het op zichzelf.
[16] Zolang er evenwel geen mensen op
een hemellichaam bestonden, waren er daar ook geen persoonlijke duivels, maar
alleen gerichte en ongegiste geesten in alle materie van een hemellichaam; tot
de materie behoort alles wat jullie met je zintuigen waarnemen.
[17] Maar jullie kunnen ook aannemen
dat er nu op geen enkel hemellichaam slechtere en boosaardiger duivels bestaan
dan juist in en op deze aarde. Als het hun toegestaan zou zijn, zouden ze de
aarde en haar bewoners verschrikkelijk kwaad doen - maar het wordt niet
toegelaten -en opdat de duivels dat niet kunnen doen, zijn ze dan ook met
volkomen blindheid en bijgevolg ook met de grootste domheid behept, en hun
verenigingen lijken op de bewaakte inrichtingen van deze aarde, waarin de
dwazen en waanzinnigen worden vastgehouden, zodat ze de andere mensen niet
kunnen schaden.
[18] Uit wat er tot nu toe gezegd is
kunnen jullie nu allemaal wel met jullie hele denken en met verlicht verstand
inzien hoe het zit met satan en zijn duivels, en het is voor jullie niet meer
nodig om daar verder nog iets over te vragen. - En zeg jij nu, schriftgeleerde,
of jij dat allemaal ook goed begrepen hebt!’
36
Waar de persoonlijke duivels zich bevinden
[1] Daarop zei de schriftgeleerde: Ja,
Heer en Meester, want U hebt nu zo helder en uitvoerig als maar mogelijk is
over deze kwestie gesproken en ons daarbij geordend en in detail laten zien hoe
U met Uw schepping te werk bent gegaan, en zo moest dit alles ons wel volledig
duidelijk worden, dat wil zeggen, voorzover het voor ons toch altijd beperkte
menselijke verstand duidelijk kan worden, want kennis alleen is nog lang niet
hetzelfde als alles doorzien; maar het is voor ons voldoende omdat WIJ datgene
wat wij weten, door en door kennen.
[2] Maar aangezien U ons nu al zoveel
gezegd hebt over deze moeilijk te vatten dingen, vraag ik U om ons nu ook nog
de verblijfplaats van de persoonlijke duivels nog wat nader aan te geven, opdat
wij die kunnen mijden; want als een mens of ook een heel gezelschap zich
onwetend op een dergelijke plaats bevindt, kan hun dat tenslotte heel slecht
bekomen. Wil daarom ook in dit opzicht zo genadig zijn om dat nader voor ons
toe te lichten!'
[3] Ik zei: 'Jij denkt nog zeer
materieel! Wat is er nu gelegen aan een of andere plaats, waar geestelijke
duivelse persoonlijkheden zich vooral kunnen bevinden?
[4] Als jouw ziel uit Mij maar zuiver
en sterk is, dan kan zij zich in de ergste vereniging van duivels bevinden,
zonder dat die haar ook maar enige schade kunnen toebrengen. Want een zuivere
en uit Mij sterke ziel bevindt zich temidden van talloze legioenen persoonlijke
duivels toch geheel en al in het rijk der hemelen, die niet bestaan uit
uiterlijk vertoon, maar inwendig in het hart van de volmaakte ziel, want zó
wordt de ziel tot een op Mij gelijkende schepper van haar zaligste woonplaats,
waar eeuwig geen persoonlijke duivel zal kunnen binnendringen.
[5] En zo is het ook reeds op deze
aarde voor een zuivere en uit Mij sterke ziel totaalonbelangrijk waar zich een
kleine of grote woning van persoonlijke duivels bevindt; want de zuivere en
uit Mij sterke ziel draagt haar hemeloveral in en met zich mee, zoals de
persoonlijke duivel zijn hel ofwel zijn gericht
[ 6] Maar omdat we daar nu toch over
spreken, wil Ik jullie de plaatsen die in het bijzonder door persoonlijke
duivels bewoond worden ook wel wat nader aanduiden; luister dus.
[7] Kijk bij de mensen naar die
openbare huizen en gebouwen, waar veel bedrieglijke handel gedreven wordt,
zoals bijvoorbeeld nu in de tempel en in veel andere handelshuizen! Dat zijn
dan ook speciale woonplaatsen voor de vele persoonlijke duivels. Zo zijn ook
die huizen waarin allerlei ontucht, hoererij en echtbreuk bedreven wordt,
eveneens speciale woonplaatsen voor persoonlijke duivels. Evenzo zijn ook die
bergen en holen, waar mensenjachtig en begerig graven naar goud, zilver en
andere schatten van de aarde, plaatsen waar persoonlijke duivels in groten
getale wonen; evenzo bossen en holen waar zich dieven, rovers en moordenaars
ophouden; zo ook de legerplaatsen en slagvelden, de wegen van de
koopmanskaravanen en de rivieren, meren en zeeën waar een sterk winstgevende
handel gedreven wordt.
[8] En verder zijn de
landerijen en stukken grond, weiden, akkers, wijngaarden en bossen van
hardvochtige heidenen als ook die van rijke gierige en hardvochtige joden
bijzonder geliefde woonplaatsen van persoonlijke duivels, en ook de lucht boven
en in de aangegeven woonplaatsen en het vuur, de wolken en de regen, en ook alle
afgodstempels en valse orakels.
[9] Verder zijn de persoonlijke
duivels in zeer grote aantallen daar te vinden, waar jullie groot aards
prachtvertoon en de daarmee nog verbonden hoogmoed zien.
[10] Op plaatsen evenwel die niet door
mensen bewoond worden en ook niet door hun zonden verontreinigd zijn houden de
persoonlijke duivels zich niet op, behalve in het geval dat een karavaan van
mensen, belust op werelds gewin, daar doorheen zou reizen; vanwege die mensen
zouden dan ook de persoonlijke duivels zich daar weldra goed thuis voelen.
[11] Nu heb jij, vriend, ook datgene
te horen gekregen watje nog van Mij had willen horen en voor jezelf wilde
weten.
[12] En om welke reden de persoonlijke
duivels juist van de genoemde plaatsen houden, ligt voor degene die het
voorgaande ook maar enigszins begrepen heeft duidelijk voor de hand, en behoeft
daarom geen verdere verklaring.’
37
Inzicht in de redenen voor de oerschepping
[1] De schriftgeleerde zei: 'Maar hoe
worden die duivels dat dan gewaar? Kunnen ze deze aarde en ook ons mensen zien,
en ook wat we doen?'
[2] Ik zei: 'O ja, maar alleen datgene
wat aan hun gelijk is. Ik zegje: ook de boosaardige gieren verzamelen zich
snel, waar zich een voor hen goed smakend aas bevindt.
[3] Ik alleen weet van eeuwigheid wat
er voor nodig is om een gedachte uit Mij tot een vrij wezen, en wel met de
volste goddelijke zelfstandigheid, te vormen; daarom weet Ik ook als enige wat
er voor nodig is om dit allerhoogste werk geheel en al te realiseren. Of het nu
gaat om dood, gericht, mens of engel: in Mijn ogen is dat voor het realiseren
van het hoofddoel van Mijn liefde en wijsheid allemaal een en hetzelfde. Want,
weetje, de Eeuwige heeft daar altijd tijd genoeg voor. David zei wel, dat
duizend jaar voor God nauwelijks een dag is, maar Ik zeg tegen jou, nu Mijn
schriftgeleerde en vriend: duizendmaal duizend jaar is voor Mij nauwelijks één
enkel ogenblik!
[4] Kijk, jij bestaat nu, en talloze
myriadenmaal myriaden scheppingen, zoals deze, liggen reeds voltooid achter
ons, volgens de natuurlijke tijdrekening! Hoe zou je Mij kunnen verwijten, dat
Ik jou nu pas in deze jongste tijd geboren heb laten worden? En welk verwijt
zullen vervolgens diegenen tegen Mij kunnen inbrengen, die Ik pas na verloop
van aeonenmaal aeonen lange tijden en eeuwigheden geboren zal laten worden?
[5] Ik ben immers Heer over Mijn
eeuwige gedachten en ideeën, en kan ze in een zelfbewust vrij leven roepen
wanneer Ik wil! Want Ik sta eeuwig onder geen enkele wet, omdat Ikzelf sinds
oereeuwigheid de wet ben, en Ik kan dus in goddelijk morele aangelegenheden een
wet, die alleen maar van Mij kan uitgaan en in Mijn willigt, ook uitvaardigen
hoe en wanneer Ik dat vanuit Mijn liefde en Mijn wijsheid wil!
[6] Wie buiten Mij kan dat voorzien,
en wie kan Mij daartoe dwingen en weten te bewegen, dan alleen Ikzelf vanuit
Mijn eeuwige orde?
[7] Mijn eeuwig geheel vrije wil is de
wet over Mijn gedachten en ideeën, die weliswaar van eeuwigheid in Mij hun
alleen voor Mij zichtbaar bestaan hebben; wanneer het Mij volgens Mijn liefde
echter behaagt om ze in een vast en zelfstandig bestaan te laten komen, dan
stelt Mijn wijsheid Mijn wil tot wet over Mijn gedachten en ideeën, en dan
worden die tot realiteiten als het ware buiten Mijn Zijn, en vervolgens moeten
ze zo voortbestaan als uiterlijke zelfstandige realiteiten, zolang Mijn liefde
en wijsheid Mijn wil als wet aller wetten deskundig en doelmatig over hen laat
heersen.
[8] En kijk, zo is het voortbestaan
van de persoonlijke duivels ook een wet, die in hen gelegd is naast de nog altijd
eigen vrije wil! Zolang zijzelf Mij niet willen erkennen als degene die Ik
sinds eeuwigheid was, nog ben en eeuwig zal zijn, zo lang zal Mijn dwingende
wet ook niet van hen wijken; want als Ik Mijn dwingende wet in zou trekken, dan
zou er aan de zelfstandigheid van hun bestaan een einde komen.
[9] Of een reeds zelfstandig bestaand
wezen zijn leven nu vanuit zijn vrije wil betert, of pas na een voor jullie
onvoorstelbaar lange tijd, en overgaat in het rijk van de waarheid, is voor Mij
om het even, en Ik zal Mijn eeuwige orde daarom geen haarbreed wijzigen; wie
het echter anders wil hebben, die kan dat ook, want alle middelen zijn hem
daartoe gegeven.
[10] Aangezien Ik jullie nu echter ook
de woonplaatsen van de slechte en kwaadaardige zielen, die eigenlijk de
persoonlijke duivels zijn, heb aangegeven, moeten jullie die mijden, wanneer
jullie je nog ook maar enigszins zwak voelen; want op zulke plaatsen dreigt
voor iemand die zwak is nog altijd gevaar! Wie zich, terwijl hij nog zwak is, in
een gevaar begeeft, komt ook gemakkelijk om in het gevaar, of hij komt er
althans niet gemakkelijk zonder schade vanaf
[11] Zorg dan ook dat jullie niet
begeren naar al het onzuivere en onrijpe van deze wereld, aangezien jullie nu
reeds op de laatste trede van de innerlijke levensvoleinding staan en dat
allemaal al achter de rug hebben! Streef steeds voorwaarts en niet meer naar
het onrijpe dat achter je ligt, dan zullen jullie gemakkelijk en snel bij het
ware levensdoel zijn en zullen jullie geen zin meer hebben om ook maar een
enkele blik te werpen naar het onrijpe dat achter je ligt! -Hebben jullie dat
nu ook begrepen?'
[12] De schriftgeleerde zei: 'Heer en
Meester, ook dat is ons nu duidelijk geworden, en wij weten nu ook in dit
opzicht waar we aan toe zijn; maar er zijn onder de mensen toch nog zoveel
verschijnselen, waarover men nog niet echt veel duidelijkheid heeft. Zo ken ik
bijvoorbeeld zelf in het land van de joden verscheidene oude burchten en oude
huizen die misschien al sinds enkele eeuwen niet meer door mensen bewoond
worden. Daar spookt het dikwijls zo verschrikkelijk, dat geen mens, ook al is
hij nog zo dapper, die ook maar op grote afstand durft te naderen, en wee
degene die misschien toevallig of onbekend met de akelige situatie in de buurt
van zulke plaatsen komt! Want zo iemand wordt heel lelijk te pakken genomen, en
degene die zich zelfs opzettelijk naar zo'n plaats mocht hebben begeven nog
veel erger. Welnu, zulke niet eens zo zelden voorkomende plaatsen zijn al vele
jaren door geen enkele grote zondaar betreden, noch door de één noch door een
andere, en toch men mag ze niet betreden. Wat heeft dát dan wel te betekenen?'
[13] Ik zei: 'O Mijn vriend, daar zit
niet altijd datgene achter wat jij denkt, maar meestal iets heel anders. Laat dergelijke
beruchte burchten en oude boerderijen maar eens omsingelen door een groep
dappere soldaten, dan sta Ik ervoor in dat bij zo'n gelegenheid jouw anders zo
gevaarlijke verschijnselen zich zodanig zullen terugtrekken, dat geen soldaat
ook maar het geringste zal merken van hun eventuele bestaan!
[14] Er bestaan hier en daar weliswaar
ook wel plaatsen waar zielen van reeds lang gestorven mensen zich ophouden en
af en toe op de een of andere manier de aandacht trekken van voorbijtrekkende
mensen. Dat zijn zielen die tijdens hun lichamelijke leven te hevig verliefd
waren op hun aardse bezit en, om dat te vergroten, ook menige grote
onrechtvaardigheid hebben begaan. Zulke tevens uiterst materieel geworden
zielen blijven dan na het afvallen van hun lichaam op die plaatsen, die hun
tijdens hun lichamelijke leven boven alles lief en dierbaar waren, en dat
dikwijls net zo lang, tot ieder spoor van hun meestal zo kostbare bezit
verloren is gegaan. Dan pas beginnen ze aan gene zijde meer en meer in zichzelf
te keren, omdat ze in zichzelf gewaar beginnen te worden dat al het aardse en
tijdelijke bezit en ijdele een lege illusie is en was.
[15] Maar zulke zielen kunnen nooit
ontaarden tot een te voelbare boosaardigheid, en hun uiterst beperkte en
machteloze bestaan kan aan niemand ook maar enige morele schade toebrengen;
integendeel, dat ze zich af en toe manifesteren werkt dikwijls heel goed op het
ongeloof van menig wereldse mens, die daardoor gelovig wordt en zijn wereldse
leven verandert, omdat hij een voortbestaan van mensenzielen na de dood van het
lichaam gewaarwordt, dat hem niet bepaald zo goed en zalig schijnt te zijn.
38
Over het bidden voor de overledenen
[1] (De Heer:) 'Dergelijke geesten, al
zijn ze ook niet van het goede en zuivere soort, kunnen dus voor een mens niet
gevaarlijk worden, en het is goed om voor zulke zielen te bidden. Want het
gebed van een van ware liefde en erbarmen vervulde ziel in vol
liefdesvertrouwen op Mij heeft een goede invloed op zulke werkelijk arme zielen
aan gene zijde, want het vormt een bepaalde stof van levensether om hen heen,
waarin zij als in een spiegel hun gebreken en tekortkomingen zien, zich beteren
en daardoor gemakkelijker tot het levenslicht komen.
[2] En Ik reik jullie Zelf deze
mogelijkheid, opdat jullie ook voor je overleden broeders en zusters werkelijk
van nut kunnen worden.
[3] Maar hoe moeten jullie dan voor
hen bidden?
[4] Dat gaat heel gemakkelijk! Jullie
moeten bij jullie gebeden niet van mening zijn, dat jullie Mij daardoor tot
grotere erbarming kunnen bewegen, aangezien Ik waarlijk Zelf eindeloos veel
barmhartiger ben dan alle beste en meest liefdevolle mensen van de hele wereld
bij elkaar, maar draag hun gelovig en vanuit de ware liefdesgrond van jullie
hart, dus in je hart, het evangelie voor, dan zullen ze het horen en zich daar
ook naar richten! En op deze manier zullen jullie ook de werkelijk armen van
geest het evangelie verkondigen, dat hun van groot nut zal zijn.
[5] Al het andere bidden en opdreunen
van gebeden helpt een overleden ziel niet in het minst, maar schaadt haar
veeleer, omdat ze zich alleen maar ergert als ze het hoort, aangezien
dergelijke gebeden voor de zielen van overledenen, zoals dat vooral bij de
Farizeeën zelfs volgens de wet gebruikelijk is, met grote offers betaald moeten
worden.
[6] De manier van bidden voor de
overledenen en het zorgen voor hun geestelijke armoede, zoals Ik die jullie nu
heb getoond, is zeker een vruchtbare zegen voor hen; daarentegen is een duur
betaald gebed van de Farizeeën voor hen een vloek, waar ze snel voor op de
vlucht slaan en die ze diep verachten.
[7] Mogen jullie ook dit als een goede
raad, door Mij aan jullie gegeven, onthouden en ook goed in acht nemen; want
daardoor zullen jullie ware, grote, machtige en zeer dankbare vrienden in de
grote wereld aan gene zijde verwerven, die jullie noch aan deze noch aan gene
zijde ooit zullen verlaten als jullie in nood zouden raken! Zulke vrienden
zullen dan jullie ware beschermgeesten zijn en zich altijd om het welzijn van
hun weldoeners bekommeren.
[8] Maar jullie kunnen die alleen maar
verwerven, wanneer jullie op de door Mij aangegeven manier bekommerd en bezorgd
om hen zijn. Daarvoor hoeven jullie niet te wachten op oude burchten en
boerderijen, maar jullie kunnen dat altijd doen voor zoveel overleden zielen
als jullie je maar kunnen voorstellen; want jullie geloof, jullie ware liefde
en erbarming en de waarheid vanuit Mij reiken nog eindeloos veel verder dan de
grote sferen van de aan jullie beschreven grote kosmische mens. Want jullie
zijn niet alleen Mijn schepselen, maar jullie zijn voor Mij, jullie Vader ,
eindeloos veel meer, en de Grote Scheppingsmens is niet eens een voelbaar
levenspuntje van bestaan in de kleinste levenszenuw van jullie kleine teen, -
dat allemaal natuurlijk alleen geestelijk ofwel vanuit het standpunt van de
diepste waarheid beschouwd.
[9] Waarlijk Ik zeg jullie: jullie is
een eindeloos grote invloedssfeer toegedacht, waarvan jullie zelf de omvang
echter pas volmaakter zullen aanschouwen, wanneer jullie eenmaal in Mijn
eeuwige rijk met Mij in één Vaderhuis zullen wonen en werken! Want nu is dat
allemaal alleen nog maar een wonderlijke droom voor jullie, zoals dat ook
dikwijls bij goede kinderen van vrome ouders het geval is; maar wat Ik jullie
hier zeg, is diepe en goddelijke waarheid.
[10] Zoals Ikzelf alle macht en
soevereiniteit in de hemel en op deze nietige aarde bezit, zo moeten jullie
allemaal, die in Mij geloven en Mij boven alles liefhebben, die ook volkomen
bezitten; want de kinderen van een Vader mogen niet minder dan eindeloos
volmaakt zijn, zoals hun Vader dat is.
[11] Bij de mensen op deze aarde ziet
dat er meestal wel anders uit, in het bijzonder wanneer de vader zijn aardse
kinderen teveel verwent; maar dat is bij Mij werkelijk nooit en te nimmer het
geval, want Ik weet sinds eeuwigheid wat Mijn kinderen nodig hebben.
[12] Welnu, Ik heb jullie nu een klein
voorproefje gegeven, opdat jullie daardoor weten wie Ik ben, en wie jullie zijn
en eigenlijk nog veel meer moeten worden. Handel daarom overal en altijd naar
Mijn woord, dan zullen jullie met gemak bereiken wat jullie volgens Mijn
Vaderlijke woorden dienen te bereiken; want een zekerder en machtiger borg dan
Ik Zelf ben heeft de hele eeuwigheid en oneindigheid niet. Maar, zoals gezegd,
onthoudt het heel goed in de diepste grond van jullie leven, anders zou Ik dit
vergeefs tegen jullie gezegd hebben!
[13] Zoek voor de kleine offers die
jullie Mij brengen geen beloningen in deze wereld - want waarlijk, dan zouden
jullie niet Mijn kinderen zijn, maar kinderen van deze wereld en aarde, die een
slechte voetenbank is voor Mijn liefde en Mijn ernst -, maar doe alles wat
jullie doen uit ware, innige liefde tot Mij, jullie Vader , dan zal Ik wel
weten waarmee Ik Mijn geliefde kinderen een ware wedervreugde moet bereiden!
[14] Voorwaar, voorwaar, Ik zeg
jullie: geen menselijk oog heeft ooit aanschouwd, geen menselijk oor gehoord en
geen menselijk zintuig gevoeld, wat Ik gereed houd voor Mijn kinderen, die Mij
als hun vader waarachtig, met een eenvoudig hart liefhebben!
[15] Maar dit zeg Ik jullie allemaal
ook: Ik laat Mij absoluut niet naast de wereld mee voortslepen! Want of
helemaal het één, of helemaal het ander; maar een dergelijke halfslachtigheid
is iets van de duistere heidenen en levert hun dan ook slechte vruchten op.
[16] Want wat voor nut kan een mens
ervan hebben, als hij alle schatten van de wereld zou bezitten, maar daarbij
grote schade zou lijden aan zijn ziel? Bekommer je daarom altijd om schatten,
die niet door motten opgegeten kunnen worden en niet door roest aangevreten
kunnen worden, dan zullen jullie er altijd het beste aan toe zijn!
[17] Onthoud dus ook deze raad weer en
volg hem op, dan zullen jullie ook reeds op deze aarde een goed bestaan hebben en
de andere mensen, die jullie woorden zullen geloven, met jullie; al het andere
moet echter wegkwijnen, opdat het vlees niet te hoogmoedig wordt! Want alleen
Ik ben als enige de Heer en doe volgens Mijn eeuwige wijsheid altijd wat Ik
wil! De wereld mag dan moord en brand schreeuwen, zo krachtig en luid als ze
maar wil, en nu eens hier en dan weer daarover, en Ik zal nooit luisteren naar
haar loze geblèr!
[18] Maar wat Mijn ware kinderen en
vrienden Mij zullen voorleggen, daar zal Ik ook naar luisteren en de kwaal
gemakkelijk en spoedig verhelpen; maar alles wat 'wereld' heet en is, moet van
nu af aan honderd keer meer getuchtigd worden dan sinds het begin van de wereld
ooit het geval is geweest! Dat is ook Mijn woord, en de tijd zal de mensen
leren dat Ik deze woorden niet vergeefs heb gesproken.
[19] Wee allen die wereldbelust zijn
en Mijn wil weerstreven! Want deze aarde is een wieg voor Mijn kinderen, en die
worden niet bekwaam zonder de tuchtroede; en als zachtere waarschuwingen niets
helpen, dan zullen er scherpere en zeer ernstige gehanteerd worden, wat dan
Mijn zorg zal zijn. Maar nu moeten we nog een deel van jouw vraag afhandelen!'
39
Over ruïnes waar geesten spoken
[1] (De Heer:) 'Mijn schriftgeleerde
vriend, je hebt in je vraag aan Mij gewag gemaakt van geesten die
verschrikkelijk tekeer gaan in oude burchten en boerderijen, en Ik zeg je, dat
het daar -in het bijzonder in deze tijden -inderdaad zo mee gesteld is; maar Ik
kan je daarbij ook de volste verzekering geven dat dit absoluut geen gevaarlijke
geesten, maar dikwijls wel heel gevaarlijke en door en door slechte mensen
zijn, die in samenwerking met heidense magiërs, ook joodse ex-priesters en
ontslagen of uit zichzelf vertrokken Essenen hun boosaardige spel spelen. Deze
mensen hebben allerlei slecht gespuis in goed betaalde dienst en verzamelen
door roof, moord en allerlei andere, echt duivelse bedrieglijke kunsten grote
schatten, en de oude burchten met hun onderaardse gangen zijn voor hen uiterst
geschikte werkplaatsen voor hun bezigheid.
[2] Als een argeloos mens dicht bij
deze ware helse nesten komt dan wordt hij, opdat het bedrog niet aan het licht
komt, in geen geval in de omgeving geduld, maar wordt hem door hun boze kunsten
zoveel angst aangejaagd, dat hij vervolgens zelf de beste beschermer en
verdediger van een dergelijk hels nest is; want hij vertelt dat aan duizend
andere mensen van mond tot mond en allemaal houden ze dat voor iets
verschrikkelijk bovennatuurlijks, en geen van die duizend waagt zich daarna
ooit meer in de buurt van zo'n werkelijk hels nest. Maar, zoals Ik op deze
vraag van jou direct aan het begin al opgemerkt heb, laat maar eens een goed
bewapend Romeins leger dicht bij zo'n beruchte burcht met spookgeesten komen,
dan zullen de geesten zich niet verroeren, maar zo snel ze kunnen op de vlucht
slaan door hun geheime onderaardse gangen.
[3] Ik zeg je: in dergelijke door jou
genoemde burchten en boerderijen verblijven maar weinig werkelijk duivels
geworden mensenzielen, die hun lichamen allang afgelegd hebben, maar wel vaak
een des te groter aantal zielen van mensen die nog in het vlees hun meer dan
duivels slechte leven leiden en gewoonlijk veel erger zijn dan de absolute
duivels aan gene zijde! Ik denk dat door deze uiteenzetting deze kwestie jou nu
wel helder is! Of als je nog een of andere twijfel hebt, laat die ons dan
horen!'
[4] Hierop kwam de Romein Agricola
weer naar voren en zei: 'Aha, gaat het er in dergelijke nesten zo aan toe?
Goed, dat ik ook dit nu uit de mond van de meest waarachtige getuige gehoord
heb! Dit soort spookgeesten zal ik wel weten uit te drijven! Ook bij ons in
Europa ken ik een groot aantal van zulke beruchte nesten, en aan de praktijken
van zulke geesten van vlees en bloed zal spoedig een einde gemaakt worden!’
[5] Ik zei: 'Dat zal je echter beduidend
moeilijker afgaan dan hier in het land van de joden het geval zou zijn; want
jullie invloedrijke heidense priesters zijn bijzonder geïnteresseerd betrokken
bij dat kwade spel. Zolang Mijn nu aan jullie gegeven leer daar geen duidelijke
vorderingen heeft gemaakt, valt er tegen de Europese spooknesten met geweld
niet veel te beginnen. Maar het beste middel tegen zulke uiterst bedrieglijke
onzin is het voorlichten van het betere deel van het volk; want als dat eenmaal
goed weet, hoe het in werkelijkheid met deze dingen gesteld is, dan hoort het
gepeupel het weldra ook, en dat is dan de snelste en voornaamste uitdrijver van
zulke boze geesten van vlees en bloed.
[6] Wie de vogels wil vangen, moet
niet direct met knuppels in de struiken beginnen te slaan, maar hij moet eerst
de netten spannen en dan pas de knuppels in de struiken gaan gooien, dan zullen
de vogels zichzelf met velen tegelijk in de netten vangen.
[7] Waar bepaalde hoofdbeginselen van
een wereldse regering te nauw verbonden zijn met het bedrieglijke priesterdom,
daar valt met openlijk geweld in eerste instantie niet zo veel te beginnen;
maar in een latere fase zal het wel heel goed te gebruiken zijn.
[8] Maar hier in het land van de
joden, en met name in Galilea, heb Ikzelf al een paar van zulke plaatsen van
bedrog vernietigd, waarover Cyrenius je iets zal kunnen vertellen. Er bestaan
er evenwel nog enkele, en daar zal Ik weldra nog mee afrekenen, zoals Ik dat
ook met de slechte afgodstempel in Samosata aan de Eufraat heb gedaan.
[9] Maar bij jullie in het nog diep
heidense Europa valt er nu niets anders tegen zulk spookwerk te ondernemen dan
alleen datgene wat Ik je eerder aangegeven heb.
[10] Ooit zal Europa Azië in geloof
verreweg overtreffen; maar nu is het over het algemeen nog erg ruw en onrijp,
omdat het nog te diep in het allerduisterste heidendom zit en dat ook na vele
honderden jaren niet volledig zal kunnen laten varen. Er zullen daar evenwel
ook velen in Mijn naam in de volste waarheid staan, maar ook voortdurend meer
of minder door de heidenen vervolgd worden. Maar eens zal Ik een groot gericht
doen uitgaan over alle heidenen, welke dan ook, en dat zal dan voor alle
heidenen de genadeslag zijn. - Maar we zullen nu de schriftgeleerde nog laten
spreken.
[11] Zeg jij nu, Mijn schriftgeleerde
vriend, wat je nog niet begrijpt! Want als een waar schriftgeleerde moet jij de
Schrift ook volledig begrijpen, en dus geef Ik nu aanjou en de anderen de
gelegenheid om in alles, wat jullie nog onduidelijk is, bij Mij het juiste
licht te krijgen.’
[12] De schriftgeleerde zei: 'Heer en
Meester, door Uw goedheid en genade is nu alles, wat mij het belangrijkste
leek, al volledig opgehelderd; maar aangezien Uzelf zojuist gewag gemaakt hebt
van een allergrootst gericht over alle heidenen, zou U ons toch ook de tijd
nader kunnen aanduiden, wanneer dat allemaal zal gebeuren.
[13] Weliswaar hebben ook Daniël en
Jesaja daar in duistere beelden over gesproken, en Uzelf hebt twee volledige
hoofdstukken van Jesaja verklaard, die daarnaar verwijzen, evenals de zekere
ondergang van Jeruzalem; maar over een bepaalde tijd hebt U daarbij niets
speciaals te kennen gegeven. Aangezien wij echter nu al zo veel van U hebben
gehoord, zou U daarover, en met name over het laatste gericht over de heidenen
over de hele wereld, ook iets naders kunnen meedelen, evenals over van welke
aard het gericht zal zijn en welke tekenen daaraan vooraf zullen gaan. Want
zonder bepaalde waarschuwingen laat U nooit een gericht over de mensen komen.’
[14] Ik zei: 'Mijn beste
schriftgeleerde vriend! Je hebt werkelijk een zeer goede vraag gesteld, en Ik
zal die voor jullie allemaal ook beantwoorden; maar jullie moeten je het
heidendom in die tijd, waarover Ik sprak, niet zo voorstellen als het heidendom
nu in deze tijd. De afgodstempels van de huidige tijd zullen weliswaar allang
vernietigd zijn; maar in plaats daarvan zullen er door de antichrist ontelbare
andere gebouwd worden, en dat zelfs in Mijn naam, en hun priesters zullen zich
bovenmate laten eren als Mijn plaatsvervangers op aarde en zullen zich
inspannen om alle wereldse schatten naar zich toe trekken. Zij zullen zich
vetmesten; maar het volk zal geestelijk en lichamelijk in grote nood verkeren.
[15] Kijk, wanneer dat heidendom de
overhand zal hebben gekregen, zal ook weldra het grote gericht over de nieuwe
hoer van Babylon uitgestort worden! Nadere bijzonderheden zal Ik jullie later
vertellen, maar laten we nu eerst wat wijn tot ons nemen!’
40
De betekenis van brood en wijn; over de ceremoniën
[1] Lazarus liet direct nieuwe wijn
brengen en zei: 'Het grote en zeer verhevene, dat wij nu uit Uw goddelijke mond
gehoord hebben, moet ook met een nieuwe wijn bekrachtigd en in ons hart
bezegeld worden!’
[2] Ik zei: 'Daar heb je gelijk in,
vriend en broeder Lazarus! Al het goede en ware heeft in brood en wijn zijn
volledige overeenkomst. Daarom kunnen jullie er na Mij bij het matig gebruiken
van brood en wijn tot Mijn gedachtenis ook steeds verzekerd van zijn, dat Ik
Mij tot aan het einde van alle tijden van deze aarde in de geest, zoals nu in
het lichaam, persoonlijk onder jullie, Mijn kinderen, broeders en vrienden, zal
bevinden. Al zullen jullie Mij met de ogen van jullie lichaam zeker niet altijd
zien, dan zal toch jullie hartje zeggen: 'Verheug je; want jullie Heer, God en
Vader is onder jullie en zegent voor jullie het brood en de wijn! Wees dan
vrolijk en opgewekt in Zijn naam, en denk daarbij aan de arme broeders en
zusters en in het bijzonder de armen van geest!'
[3] Wanneer jullie hart je zo'n aansporing
zal geven, bedenk en geloof dan altijd dat Ik Mij persoonlijk onder jullie
bevind, en wat jullie Mij dan aan goeds en waars voor jullie zieleleven zullen
vragen, dat zal Ik dan ook altijd heel bereidwillig en op een goed te begrijpen
manier geven.
[4] Wie Mij dan met grote liefde in
hun hart zullen begroeten, zullen zich er weldra ook met hun ogen van
overtuigen, dat Ik Mij werkelijk persoonlijk onder jullie bevind. En wat Ik
hier tegen jullie zeg en verklaar’ geldt ook ten volle voor jullie ware en
getrouwe navolgers. - Maar geef nu de nieuwe wijn maar; want Ik heb dorst
gekregen!’
[5] Hierop werd een hele frisse en
zeer goede wijn geserveerd. Ik dronk, en ook alle anderen dronken en prezen de
wijn, die door Mijn wil zeer gekruid en gezoet was.
[6] Toen wij ons zo gesterkt hadden,
vroeg de schriftgeleerde nogmaals of Ik nu al genegen was om hem antwoord te
geven op wat hij Mij gevraagd had.
[7] Ik zei echter: 'Vriend, er zijn
nog wel andere dingen, die noodzakelijker zijn om nu te bespreken dan het einde
van het heidendom. Laat eerst de morgen maar aanbreken en de Farizeeën die in
het andere vertrek rusten eerst van hier vertrekken, dan zal Ik jullie daarna
in de open lucht het hoe en wanneer van het einde van alles wat 'wereld' en
heidendom heet in beelden uiteenzetten.
[8] Maar nu zullen wij, zoals reeds
opgemerkt, over iets anders spreken, wat voorshands belangrijker zal zijn dan
het treurige en uiterst benarde einde van al het wereldse en het heidendom.
Waarover zouden wij volgens jullie nu het eerst moeten spreken, en waar hebben
jullie allemaal echt behoefte aan om te weten en te geloven?'
[9] Nu sprak Petrus weer een keer:
'Heer, ik heb nog iets; als ik nu ook zou mogen spreken - en daar vraag ik U om
- dan heb ik wel een vraag aan U te stellen!’
[10] Ik zei: 'Spreek dan! Want nu
heeft ieder van jullie het recht om te spreken en te vragen.’
[11] Nu zei Petrus: 'Heer, Mozes heeft
voor de reiniging van zondaren bepaalde uiterlijke middelen voorgeschreven, die
iedere jood welbekend zijn. Moeten wij ons daar ook van bedienen? Hebben die
voor de mens een kracht die hem heiligt, en zijn ze absoluut noodzakelijk voor
het bereiken van het eeuwige leven van de ziel?
[12] Moeten ook de heidenen zich laten
besnijden als zij Uw leer aannemen, of is bij hen de doop alleen al voldoende?
En moeten behalve de besnijdenis ook de andere middelen ter reiniging toegepast
worden bij de tot ons bekeerde heidenen?'
[13] Ik zei: 'Wie een jood is en
besneden, zal ook altijd besneden blijven; maar de besnijdenis zelf is op
zichzelf niets en heeft voor niemand een of andere geheime en bepaalde magisch
heilig makende waarde voor de ziel.
[14] De mens wordt door niets anders
geheiligd dan door het levende geloof en zijn daadwerkelijke liefde tot God en
de naaste.
[15] Wie echter gezondigd heeft
tegenover God en tegenover zijn naaste, moet zijn zonden met waar berouw
erkennen, God ernstig om vergeving vragen, het onrecht dat hij zijn naaste
heeft aangedaan goedmaken en verder niet meer zondigen, dan is hij vervolgens
helemaal gereinigd; want doordat hij het kwaad heeft goedgemaakt en geen zonde
meer begaat, worden hem vanzelfsprekend ook de zonden kwijtgescholden.
[16] Wie dat echter niet doet, blijft
voortdurend geheel en al in zijn zonden en de kwade gevolgen daarvan, ook al
zouden er tienduizend bokken voor hem geslacht en in de Jordaan geworpen zijn.
Dit en ook alle andere uiterlijk reinigende middelen verbeteren en heiligen de
mens niet in het minst, maar alleen zijn waarachtig en oprecht handelen volgens
Mijn leer , en dat hij in zijn hart gelooft in de ene, ware God, en dus ook in
Mij .
[17] Ik heb jullie immers al gezegd,
dat jullie iedereen die Mijn leer en dus ook Mijzelf innig en waarachtig heeft
aangenomen en opgenomen, moeten dopen in de naam van de Vader, de Zoon en de
Heilige Geest; daarvoor is het opleggen van de handen voldoende en als een
uiterlijk teken van ware, innerlijke reiniging door Gods geest het wassen met
zuiver water. En dat is werkelijk voldoende voorjoden en heidenen.
[18] Al het andere heeft voortaan geen
waarde in Mijn ogen, zoals ook een uiterlijk gebed met de lippen, al is het nog
zo lang, voor Mij geen waarde heeft. Wie wil en verlangt dat zijn gebed door
Mij verhoord wordt, moet in het stille kamertje van zijn hart in vol geloof tot
Mij bidden, dan zal Ik hem geven waar hij om gevraagd heeft.
[19] Ik zeg jullie nogmaals, zoals Ik
al zo vaak gezegd heb: zoek in alles alleen de waarheid; deze zal jullie
volkomen vrij maken!
[20] Het is heel goed dat de mens
volgens de leer van Mozes tevens zijn lichaam rein houdt. Door onreinheid komen
er allerlei boosaardige ziekten in het vlees en het bloed en deze veroorzaken
onvrede en droefheid in de nog zwakke ziel; maar wat het vlees van vuil
reinigt, dat reinigt de ziel niet van haar zonden. De joden wassen immers voor
en na een maaltijd hun handen en dikwijls ook hun voeten, en wij doen dat vaak
niet, en toch zijn wij met ongewassen handen reiner dan de strenge joden met
altijd gewassen handen en voeten.
[21] En nu kort en goed: geen enkel
uiterlijk reinigend middel heeft een heiligende werking op de innerlijke mens,
maar alleen het levende geloof in de waarheid, en de liefde en goede werken
daarvan. - Hebben jullie dat nu begrepen?'
[22] Petrus zei: 'Dan is het dus in
het vervolg ook niet nodig dat wij net als de tempelpriesters de huwelijken
inzegenen?'
[23] Ik zei: 'Op zichzelf genomen
helemaal niet; want de huwelijksband wordt voldoende gesloten door de
wederzijdse gelofte ten overstaan van de ouders of andere waarachtige getuigen.
Maar als jullie in een gemeente die jullie in Mijn naam gesticht hebben
huwelijken als goed erkennen en ze in Mijn naam zegenen, zal hun dat tot nut en
bekrachtiging van hun verbintenis strekken. Dat dient echter alleen te gebeuren
als een liefdesdienst, uitgaande van jullie goede wil.
[24] Ik geef jullie dit echter slechts
als een goede raad en niet als een wet. En daarom moet er door jullie ook
vooral geen wet van gemaakt worden; want wat voor negatieve invloed dwingende
wetten hebben op zielen met een vrije wil, heb Ik jullie vannacht meer dan
voldoende laten zien, evenals de onontkoombare gevolgen daarvan, en daarom
moeten jullie altijd alleen maar vrij handelen vanuit ware en zuivere liefde en
nooit vanuit een dwingend gebod. Alleen daaraan zal men Mijn ware leerlingen herkennen,
namelijk aan het feit dat ze onder elkaar alleen de vrije wet van de liefde
toepassen en elkaar over en weer liefhebben, zoals Ik jullie nu liefheb.
[25] Maar zo'n betaalde inzegening van
het huwelijk door een autoritaire en hoogmoedige priester in of buiten de
tempel heeft voor Mij niet de minste waarde, maar alleen Mijn grootste
misnoegen. En wat Mijn afkeuring verdient, is zeker ook in strijd met Mijn orde
en is een kwaad en een zonde, die werkelijk geen enkel mens zegen brengt. Als
jullie dat goed begrepen hebben, handel dan ook zo, dan zullen jullie daar goed
aan doen!'
[26] Hierop zegt Agricola: 'Heer en
Meester, dan zullen ook wij Romeinen er goed aan doen als wij bij ons met het
huwelijk zo te werk gaan! En wat is Uw mening ten aanzien van veelwijverij,
bent U ervoor of ertegen?'
41
Veelwijverij
[1] Ik zei: 'Wie van jullie heidenen
in Mijn leer zal wandelen, zal ook altijd graag een dergelijke raad van Mij
horen. Maar wat de veelwijverij betreft, moet het bij Mijn volgelingen net zo zijn,
als in het begin van de mensen op deze aarde, aangezien God slechts één eerste
man schiep en hem ook maar één vrouw gaf; want wie al eens een vrouw gehuwd
heeft, aan wie hij zijn volle liefde en onwankelbare trouw beloofd heeft, en
hij trouwt dan ook nog met een tweede en een derde vrouw, en sommigen met nog
meer, dan pleegt hij daarbij ontegenzeglijk echtbreuk tegenover de eerste
vrouw, en er staat nu eenmaal in de wet: 'Gij zult niet echtbreken!'
[2] Ik zeg jullie, dat veelwijverij
uit den boze is; want ze maakt de ziel heel zinnelijk door de grote wellust van
het vlees; het is en blijft kwade geilheid en hoererij en openlijke
echtbrekerij .
[3] Allen die behept zijn met deze
kwalen zullen het rijk Gods niet binnen gaan, - hoe zouden ze dat ook kunnen?
Hun ziel is immers te diep begraven in het zinnelijk vlees van hun lichaam en
kan niets geestelijks meer vatten en voelen! Daarom komen zulke wellustelingen
moeilijk of nauwelijks in Gods rijk. Want waaruit het eigenlijke rijk van God
bestaat heb Ik jullie allemaal al meer dan voldoende uitgelegd.
[4] Maar hoe schadelijk meer wijverij
ook is voor de ziel van de mens, toch geef Ik jullie daar geen wet tegen, maar
Ik laat alles over aan de vrije wil van ieder mens, toon jullie de waarheid en
geef jullie een goed advies.
[5] Hetzelfde geldt, als een man
slavinnen als bijslaapster of concubine houdt, want ook met hen breekt hij de
echt ten opzichte van zijn officiële vrouw.
[6] Een man echter die niet getrouwd
is met een vrouw, maar alleen met bijslaapsters zijn geile leven leidt, is net
zo slecht en dikwijls nog slechter dan menig zwakke echtbreker, want hij
schaadt niet alleen zijn eigen ziel, maar ook de zielen van zijn wellustige
bijslaapsters. Zulke mensen bereiden zichzelf reeds in deze wereld een boos en
bitter lot en een nog slechter en bitterder lot aan gene zijde, want ze hebben
door hun leefwijze bijna alle etherische levensstof van de ziel verspild!
[7] Wie volgens Mijn leer een spoedige
en volledige wedergeboorte in de geest van zijn ziel verlangt, dient een zo
kuis mogelijk leven te leiden en zich niet te laten bekoren en verleiden door
het vlees van jonge en volwassen vrouwen; want dit trekt het leven van de ziel
naar buiten en verhindert daardoor ten zeerste het ontwaken van de geest in de
ziel, zonder welke echter geen volledige wedergeboorte van de ziel in haar
geest voorstelbaar of mogelijk is!
[8] Een goed, met verstand, wijsheid
en zelfverloochening gepaard gaand huwelijk belemmert de geestelijke
wedergeboorte niet, maar geilheid en wellust maken die onmogelijk. Mijd die dan
ook meer dan de pest!
[9] Ook al keren wellustelingen van
beiderlei geslacht na een tijdvolkomen in zichzelf en beginnen ze door grote
zelfverloochening een volkomen kuis leven te leiden en verkrijgen ze door zo'n
echte boetedoening ook de volledige vergeving van hun zonden, dan zullen ze
toch op deze wereld de volle geestelijke wedergeboorte moeilijk of helemaal
niet bereiken, maar slechts voor een deel; want de ziel van zulke mensen heeft
het druk genoeg om zich alleen al in zoverre van haar vlees vrij te maken, dat
ze de waarschuwingen van de geest kan vernemen die noodzakelijk zijn voor haar
heil. Zo iemand kan weliswaar nog heel goed en wijs worden en veel goeds tot
stand brengen, maar tot de volle omvang van de daadkracht die wonderen bewerkt
zal hij nauwelijks komen. Dat kan een dergelijke ziel pas aan gene zijde
bereiken.
[10] Een dergelijke ziel lijkt op een
mens, die vele jaren lang zwak en ziek geweest is en eindelijk door een waar en
juist geneesmiddel beter is geworden. Ja, gezond is zo'n mens nu wel en hij
kan, wanneer hij van dan af aan heel ordelijk leeft, ook nog gezond blijven en
een hoge leeftijd bereiken; maar de kracht van een mens, die vanaf zijn
kindertijd volkomen gezond was, zal hij nauwelijks meer bereiken, omdat zijn
inwendige spieren, zenuwen en vezels zich ten eerste door de lange ziekte niet
goed hebben kunnen ontwikkelen, en ten tweede, wat het belangrijkste is, hebben
ze ook niet in verschillende bewegingen en inspanningen geoefend kunnen worden.
[11] Zoals nu zo'n mens door de
langdurige ziekte, vanwege gebrek aan inwendige ontwikkeling van spieren,
zenuwen en vezels en vanwege gebrek aan oefening daarvan, niet gemakkelijk de
volle lichaamskracht van een oergezond mens kan bereiken, zo vergaat het ook
een ziel die lange tijd ziek geweest is; want het ontbreekt haar aan de
oorspronkelijke ontwikkeling van de ware en zuivere liefde tot God, en
bijgevolg ook van haar geloof en haar wil. Als het haar aan dat eerste evenwel
ontbreekt, dan ontbreekt het haar zeker nog meer aan oefening van de genoemde
drie onderdelen, en de innerlijke kracht van deze drie levensdelen van de ziel
van een volkomen beter geworden wellusteling blijft steeds ten achter ,
alhoewel er in de hemel over de volledige bekering van één zondaar meer vreugde
heerst dan over negenennegentig rechtvaardigen, die nooit boete hebben hoeven
doen. Want als liefde, geloof en wil van een mens werkelijk daadkrachtig willen
worden, moeten ze reeds vanaf de jeugd behoorlijk ontwikkeld en vervolgens goed
geoefend worden.
[12] Maar zoals Ik de macht heb om
zelfs de meest zware en langdurige ziekte zo volkomen te genezen, dat de door
Mij genezen mens ook zo krachtig wordt alsof hij sinds zijn geboorte nooit ziek
was geweest, zo kan van nu af aan ook de ziel van een volkomen bekeerde zondaar
nog eenzelfde innerlijke kracht bereiken als de ziel van een rechtvaardige, die
nooit boete heeft hoeven doen. Maar het kost haar veel inspanning om zichzelf
te verloochenen.
[13] Wie kinderen heeft, moet ze al
vanaf hun vroege jeugd oefenen in die drie onderdelen, dan zullen ze later
gemakkelijk de wereld in zichzelf overwinnen!
[14] Kijk, dat alles geef Ik jullie
enkel als goede raad en niet als een of andere wet; want onder een dwingende
wet kun jij, mens, niet de vrije grondlegger van jouw heil worden! Wie zichzelf
echter een dergelijk advies van Mij in zijn wil als een dwingende wet oplegt en
ernaar handelt en leeft, die doet daar goed aan. – Hebben jullie dat nu
allemaal ook goed begrepen?'
42
De juiste boetedoening
[1] Allen zeiden: 'Ja, waarlijk meest
wijze Heer en Meester, de ware en volmaakte boetedoening is en blijft dus het
enige echte geneesmiddel voor de ziel (sacramentum), en al het andere is niets
en heeft geen levenswaarde. Dat zien wij nu allemaal goed en heel zuiver in.
Maar wat vindt U, o Heer en Meester, van de strenge boetedoeningen in zak en
as? Zijn de zak en de as bij strenge boetedoening noodzakelijk?'
[2] Ik zei: 'Die zijn net zo min nodig
als het nu van jullie kant ook niet nodig was Mij daarnaar te vragen, aangezien
Ik jullie toch al voldoende duidelijk gezegd heb, waaruit de ware en bij Mij
enige waardevolle boetedoening van een zondaar bestaat. Wat voor heiliging
moeten zak en as de mens dan bieden voor zijn ziel? Zak en as werden bij de ouden
ingesteld als symbolische beelden, waaronder de juiste boetedoening verstaan
moest worden; want de zak staat voor de uiterlijke deemoed en de as voor de
ware innerlijke deemoed van de ziel. Maar enkel het dragen van een zak en het
bestrooien van het hoofd met as heeft een mens evenmin heiliging gebracht als
vasten en kastijden, -evenals een soldaat, die uit angst en vrees voor de
vijand in een veilig hol wegkruipt in plaats van moedig een gevecht met hem aan
te gaan, zeer waarschijnlijk niet met een zegekrans gekroond wordt.
[3] Daarom: weg met zak en as, weg met
het kastijden en vasten, en weg met het offeren van bokken en weg met alle
andere tempeloffers ter wille van de vergeving van zonden; want die hebben voor
Mij niet de minste levenswaarde! Maar in plaats daarvan moet men een vaste en
onbuigzame wil tot waarachtige innerlijke verbetering van het leven aan de dag
leggen alsook een levende liefde tot God en de naaste, en het volle geloof in
God en Zijn menswording in Mij; want alleen dat heiligt de mens en maakt de
ziel sterk en geheel en al levend in Mijn geest, die in haar heerst!
[4] Blijf
daarbij, en onderwijs het ook aan alle andere volkeren, dan zullen jullie Mij
het dreigende gericht over alle heidenen in latere tijden besparen; maar jullie
moeten niet sidderen en beven voor de mensen, maar met goede en moedige wil hun
openlijk de volle goddelijke ernst van de waarheld verkondigen! En ook al
zullen jullie niet helemaal in staat zijn om in korte tijd het hele heidendom
afdoende en succesvol te bestrijden, de zuivere waarheid zal daar in latere
tijden heel goed toe in staat zijn. Want het grote door Mij aangekondigde
gericht over het rijk van de leugen zal.bes~.aan in de overwinning van de
waarheid, en dat zal geen andere waarheld zijn dan die Ik jullie hier nu
verkondig. .
[5] In die tijd zal ik weer mannen en
zelfs maagden opwekken, die de mensen deze waarheid even zuiver en helder uit
Mijn mond in hun hart zullen doorgeven als Ik die nu Zelf met Mijn lichamelijke
mond aan jullie verkondig, en die waarheid zal voor alle blinde heidenen de
machtige en onverbiddelijke rechter zijn.
[6] Dus geen zak en geen as meer, maar
in alles de volle waarheid en een vaste wil!
[7] En zo, Mijn leerlingen en vrienden,
heb Ik nu volkomen duidelijk en niet in beelden tot jullie gesproken, en evenzo
dienen jullie dat ook duidelijk te verstaan en te begrijpen, en wel door de
daad; want het weten alleen heeft voor de ziel weinig of helemaal geen nut! Wie
echter door de daad van de waarheid een echt offer brengt, die zal het eeuwige
leven ontvangen.
[8] En zeg Mij nu nogmaals, of er nog
een of andere duistere domheid op jullie drukt, en of jullie deze heldere
woorden van Mij ook naar volle waarheid begrepen hebben! Ik vraag jullie dat
echter niet omdat Ik niet zou weten hoe en of jullie dat allemaal begrepen
hebben, maar Ik vraag het alleen opdat jullie je in je hart ook zelf zullen
afvragen, hoe de waarheid er in jezelf uitziet; want alleen dat behoort tot
jullie eigen leven. En nu kunnen jullie nogmaals spreken! ,
[9] Allen zeiden als uit één mond: 'O
Heer en Meester, wij hebben nu alles wat U ons heeft uitgelegd goed begrepen,
en zien ook de volle waarheid in van wat er gezegd en uitgelegd is! Wij zullen
dat daarom ook metterdaad uitvoeren, in de eerste plaats voor onszelf, en
zullen het zo ook getrouw meedelen aan de andere mensen die van goede wil zijn.
Maar wij betwijfelen niettemin sterk of deze gouden lichte waarheid door de
vele zeer blinde mensen wel vreugdevol aangenomen wordt als datgene wat ze in
feite is. Want wie ziende is, beleeft ook zeker steeds vreugde aan het
aanbreken van de dag; maar voor volkomen blinden zijn nacht en dag nagenoeg
gelijk.
[10] Er is nu evenwel een zeer groot
aantal mensen die naar de geest volkomen blind zijn en zich alleen gelukkig
voelen in de oude geheimzinnige ceremonie en tegenover God, die ze nog nooit
hebben leren kennen, die menen te zondigen wanneer ze van de oude gebruiken het
een of ander zouden moeten opgeven en zodoende de oude mens als een oud, half
vergaan kleed zouden uittrekken en een geheel nieuw kleed zouden aantrekken.
[11] Met zulke mensen zal moeilijk te
praten en te handelen zijn, wat gemakkelijk te voorzien is; want wie niet reeds
langs de weg van veel ervaringen tot een helderder denken is gekomen, zal deze
lichtende waarheid dan ook niet als zodanig geheel in zijn hart opnemen, maar
uit oude vastgeroeste gewoonte blijven hangen aan het aloude mysterieuze, de
oude zeden en gewoonten beschouwen als een hoog boven alles in ere te houden
godsdienst en deze nieuwe, lichtende waarheden uiteindelijk voor ketterijen
houden en ze verachten en vervolgen. En zo zal het moeilijk worden om deze
lichtende waarheden aan de zeer vele blinden te verkondigen en hen bij te brengen
dat die ook voor hen gelden.
[12] Zo bestaat er bij de joden een
oude gewoonte, volgens welke zij tegenover een priester een belijdenis moeten
afleggen, zodat hij zowel hun zonden als hun goede werken kent, ze tegen elkaar
afweegt en vergelijkt, om aan de hand daarvan ter verzoening van de zonden de
boetedoeningen en de reinigingsoffers vast te stellen. Degene nu die zich zo
aan een priester heeft getoond en vervolgens ook datgene gedaan en volbracht
heeft wat hem door de priester was opgelegd, beschouwt zichzelf daarna als
volkomen gereinigd en voor God gerechtvaardigd; maar als men hem nader
beschouwt, dan is en blijft hij na een dergelijke reiniging nog altijd helemaal
dezelfde onverbeterlijke mens en begaat hij tot zijn volgende biecht niet
alleen weer de oude zonden, maar dikwijls ook nog een paar nieuwe, en daaruit
blijkt duidelijk dat dit oude reinigingsgebruik de mens niet alleen niet beter,
maar vaak alleen nog maar slechter maakt dan hij voorheen was.
[13] Maar als je zou proberen tegen
die oude onzin op te treden en te onderrichten, zul je moeten vluchten als je
niet gestenigd wilt worden! Wat heeft U, o Heer en Meester, daarover te
zeggen?'
43
Vergeving van zonden
[1] Ik zei: 'Daarom moeten jullie de
mensen juist alleen de waarheid verkondigen! Wie die aan zullen nemen, zullen
vrij en zalig worden; wie die echter niet aan zullen nemen, zullen dan ook
voortdurend in hun zonden blijven en in het gericht en de geestelijke dood
daarvan.
[2] Ik verplicht jullie immers niet om
deze levenswaarheden alle mensen in zeer korte tijd zodanig bij te brengen, dat
ze er ook al volkomen naar moeten leven. Voorlopig heb Ik het immers alleen aan
jullie gegeven om het geheim van Gods rijk te begrijpen, en niet ook aan alle
in deze tijd ontstellend blinde mensen. Later zullen jullie echter wel een
groot aantal mensen tegenkomen, die zich met alle ijver bij jullie zullen
aansluiten en met jullie zullen samenwerken ter wille van de door Mij aan
jullie verkondigde waarheden.
[3] Wat echter de door jullie
aangeroerde schuldbelijdenissen voor de priesters als zodanig betreft, die zijn
op de manier waarop ze nu bestaan slecht en dus volkomen verwerpelijk, omdat ze
de mensen niet verbeteren, maar hen enkel tot aan hun einde in hun zonden doen
volharden; maar Ik ben er ook weer niet tegen, als een zwak iemand, wiens ziel
ziek is, uit goede wil aan iemand die sterker is en een gezonde ziel heeft zijn
zwakheden en gebreken eerlijk bekent, omdat de gezonde en lichtsterke mens hem
dan uit waarachtige naastenliefde gemakkelijk de ware middelen aan de hand kan
doen, waardoor de ziel van de zwakke naaste sterker en gezond kan worden. Want
op die manier wordt een mens dan voor de ander een echte zieleheiland. Ik maak
daar echter ook geen wet van, maar geef jullie daarmee alleen maar een goede
raad; en wat Ik doe, doen jullie dat ook, en breng iedereen de waarheid bij!
[4] Het belijden alleen reinigt een
mens evenmin van zijn zonden als dat het een lichamelijk zieke reeds gezond
maakt, als hij zijn kwaal en hoe hij er aan gekomen is aan een arts vertelt, al
doet hij dat nog zo oprecht; maar hij moet luisteren naar de raad van de arts,
die wijs is en veel kennis heeft, en die raad dan ook getrouw opvolgen en in de
toekomst alles vermijden, wat hem die kwaal bezorgd heeft.
[5] Zo is het ook goed, dat in een
gemeente iedere broeder de andere kent, zowel wat zijn sterke als wat zijn
zwakke kanten betreft, opdat de een de ander volgens de volle waarheid wat de
ziel betreft en ook lichamelijk kan en wil ondersteunen. Degene echter die niets
wil zeggen, omdat hij meent dat hij met zijn belijdenis iemand zou kunnen
ergeren, moet door niemand uitgedaagd worden om zijn zwakheden te bekennen!
[6] Wanneer echter iemand van jullie
wijs is, en zijn geest openbaart hem de zwakheden van de zwakke en angstige
broeder, dan moet de wijze hem onder vier ogen een goed advies geven en hem met
raad en daad uit zijn verborgen nood helpen, dan zal zijn loon hem niet
onthouden worden!
[7] Maar
laat iedereen zijn vrije wil en leg niemand enige dwang op; want jullie weten
nu dat iedere morele dwang volkomen in strijd is met Mijn eeuwige orde! Wat Ik
niet doe, doen jullie dat ook niet! ..
[8] En zo hebben we nu ook de juiste
woorden gesproken over het openlijk belijden van zwakheden en geheime zonden;
alles wat daar bovenuit gaat of daaronder blijft, is tegen Mijn orde en uit den
boze.
[9] Jullie moeten echter de zwakke
broeder, die in vertrouwen openhartig is geweest tegenover een sterkere van
jullie, niet bejegenen met een dreigend gezicht als van een rechter, maar hem
steeds met alle liefde en vriendelijkheid de waarheid openlijk te kennen geven
en hem ook de middelen aan de hand doen waardoor hij gemakkelijk en veilig
genezen kan worden, dan zal hij ook de moed niet laten zakken en zal hij een
dankbare leerling van de vrije waarheid worden; maar wanneer jullie hem met
allerlei boetepreken gaan benaderen, zullen jullie niet alleen niets of weinig
bij hem bereiken, maar hem nog veel ellendiger maken dan hij ooit tevoren was.
[10] In latere tijden zal het echter
helaas gebeuren dat schuldbelijdenissen ten overstaan van valse profeten in
Mijn naam nog meer in zwang zullen raken dan ze ooit onder de Farizeeën en
aartsjoden zijn geweest, en dat zal leiden tot de val en het gericht van de
valse profeten die in Mijn naam werken. Want evenals de heidenen zullen dezen
de mensen zeggen dat God alleen aan hen het recht verleend heeft om alle
zondaren de zonden te vergeven of ook toe te rekenen; zo zullen zij hun blinde
gunstelingen tegen grote offers voor alle hemelen zalig en heilig verklaren.
[11] Wanneer dat zal gebeuren, zal
weldra de tijd naderbij komen waarin het grote gericht over het nieuwe
heidendom zal plaats vinden. Wees daarom voorzichtig met de openlijke
belijdenissen, opdat zij * ('Zij' slaat hier op 'de valse profeten'. ) jullie
niet te gauw nadoen, met een nog slechtere mentaliteit dan nu bij de Farizeeën
en aartsjoden het geval is!
[12] Ik heb jullie, en in het
bijzonder Mijn oude leerlingen, ook eens gezegd datje degenen die tegen jullie gezondigd
hebben hun zonden kunt vergeven, en dat die aan degenen aan wie jullie ze hier
op aarde zullen vergeven ook in de hemel vergeven moeten en zullen zijn; als
jullie echter vanwege een onmiskenbare onverbeterlijkheid goede redenen hebben
om hun de zonden die ze tegen jullie begaan hebben toe te rekenen, dan zullen
ze hun ook in de hemel toegerekend zijn.
[13] We hebben destijds al vastgesteld
dat jullie pas het recht hebben om zondaren hun zonden tegen jullie toe te
rekenen, als jullie hun tevoren al zevenmaal zevenenzeventig maal hebben
vergeven.
[14] Als jullie, als Mijn naaste
leerlingen, echter pas op de genoemde wijze van Mij het recht hebben om alleen
maar degenen die tegenover jullie zondigen hun zonden toe te rekenen of ook te
vergeven, dan is het toch duidelijk, dat geen enkele priester ooit van God het
recht zou kunnen hebben om ook zonden te vergeven of toe te rekenen die niet
tegenover henzelf bedreven zijn..
[15] Aan degene die bijvoorbeeld tegen
Kajafas gezondigd heeft, kan Kajafas ook de zonden vergeven of, al naargelang
de zaak eruit ziet, ook toerekenen; wie echter tegen Herodes gezondigd heeft,
die heeft met Kajafas, en hij met hem, niets te maken, maar alleen met Herodes.
Wie echter tegen de tempel gezondigd heeft, die moet maar zien hoe hij met de
tempel in het reine komt!
[16] Maar daarmee bedoel Ik natuurlijk
niet de tempel zoals hij nu is, maar zoals hij vroeger was -want nu zou ook Ik
een zondaar tegen de tempel zijn, net zoals jullie dat allemaal zijn -en wij
zullen tegenover de tempel dan ook geen schuldbelijdenis hoeven af te leggen;
want nu zijn wij de hoogst ware tempel van God, en die daar beneden is een
moordkuil geworden. Daarom zal dan ook weldra de oogst beginnen van zijn boze
vruchten, die hij op zijn akkers heeft uitgezaaid. Dan zal men van zijn doornen
en distels geen druiven en vijgen oogsten.
[17] Zoals het nu echter met de tempel
gesteld is, nota bene in de naam van Jehova, zo en nog veel erger zal het
eenmaal met het nieuwe heidendom in Mijn naam gesteld zijn; maar de oogst van
de vruchten daarvan zal nog veel slechter uitvallen dan de oogst van deze
tempel daar beneden.
[18] Jullie zullen aan het nieuwe
heidendom zeker geen schuld hebben, zoals ook de profeten er geen schuld aan
hebben, dat de tempel daar beneden nu geworden is zoals hij nooit had moeten
worden, maar alle schuld zal bij de mensen liggen, wier behaaglijke traagheid
het niet toeliet zelfhandelend de wegen van de waarheid te gaan, maar in hun
plaats liever anderen en met name de zogenaamde priesters om de door hen
aangereikte smerige offers heen te laten schrijden, - die echter ook niet de
wegen van de waarheid bewandelen, maar alleen de wegen van bedrog en leugen.
Daar leidt dan de ene volkomen blinde
de andere net zo lang, tot beiden bij een kuil komen en ze er allebei
vervolgens ook invallen.
[19] Nu jullie dit uit Mijn mond
hebben gehoord, moeten jullie het ook naar volle waarheid begrijpen, en laat je
nooit verleiden door de traagheid van de hooggeplaatsten! Want wie niet zelf
wil werken, zal ook niet eten van het gerecht des levens!’
[20] De schriftgeleerde zei: 'Welnu,
dat was buitengewoon helder door U gesproken, en de waarheid van wat U gezegd
hebt is overduidelijk! Als Mozes en de profeten ook zo duidelijk tot het volk
hadden gesproken als U, o Heer en Meester, nu tot ons gesproken hebt, dan was
het hele jodendom er heel anders aan toe dan nu in deze slechte tijd! Wanneer
Uw leer onder het volk bekend zal raken, zal die zeker voor altijd heel andere
vruchten dragen; want van ons zal deze leer werkelijk even weinig veranderd op
de andere mensen overgaan als de sterren aan de hemel onveranderlijk op en
onder gaan. Wij vragen U alleen, o Heer en Meester, om ons met Uw genade en
hulp nooit meer te verlaten, evenals ook diegenen niet die na ons Uw volkeren
zullen leiden en sturen!'
44
De natuurgeesten van de lucht
[1] Ik zei: 'Jij hebt nu weliswaar
heel goed gesproken, en deze leer, die jullie nu gegeven is, zal tot aan het
einde der tijden bij de rein en zuiver bewaard blijven; maar wanneer jij denkt dat
het er nu met het jodendom anders voor zou staan als Mozes en de profeten even
duidelijk tot het volk gesproken hadden als Ik nu tot jullie gesproken heb, dan
zeg Ik je dat jij je daar erg in vergist. Want als Mozes en de profeten tot het
volk gesproken hadden op de manier zoals Ik dat nu tot jullie doe, dan zou het
volk Mozes noch de profeten begrepen hebben, omdat het zich destijds slechts in
beeldende taal het gemakkelijkst kon uitdrukken.
[2] Destijds bezat zelfs het zeer
eenvoudige en gewone volk de wetenschap der overeenstemmingen, hun schrift
bestond uit beelden, en hun taal richtte zich naar de bij het volk welbekende
beelden. Toen echter het volk later tot meer aardse welstand en aanzien was
gekómen, kreeg het weldra ook een groot aantal aardse behoeften, en om die te
bevredigen moest het zich een grote hoeveelheid natuurlijke middelen daartoe
verschaffen. Welnu, de vele behoeften en de vele middelen kregen ook hun heel
eenvoudige benamingen, waarachter zich geen overeenkomstige beelden bevonden.
Deze eerst later door de mensen gevormde eenvoudige namen van veel behoeften en
de middelen om daaraan te voldoen verdrongen vervolgens maar al te gauw het
beeldschrift en de innerlijke betekenis daarvan; en zo hadden noch Mozes noch
de profeten er schuld aan, dat ze door de tegenwoordige joden niet meer
begrepen worden. Maar het was alleen de schuld van de mensen zelf, die door hun
zelf veroorzaakte en steeds toenemende wereldse instelling de wetenschap van
het oude schrift en de oude taal, die steeds diep geestelijke dingen in zich
bevatte, helemaal kwijtgeraakt zijn.
[3] Als jij in de tijd van Mozes zo
gesproken had als je nu spreekt, dan zouden destijds noch Mozes noch een van de
andere profeten jou begrepen hebben; aangezien echter nu bij jullie de oude
taal om de jullie bekend gemaakte redenen in deze tijd geheel en al verloren is
geraakt, moet je daarin ook de reden zoeken, waarom jullie nu Mozes en de
profeten niet kunnen begrijpen.
[4] Maar nu begint het eerste
ochtendlicht aan te breken, en onze tempeldienaren in de andere zaal beginnen
daar in beweging te komen om weldra op weg te gaan naar hun huizen en daar
volgens hun vaste voornemen de regelingen voor hun vertrek te treffen. Zodra
zij vertrokken zijn, zullen wij ons naar buiten in de open lucht begeven en
daar onze overdenkingen houden.
[5] En jij, vriend Lazarus, zult er
goed aan doen wanneer je een paar van jouw knechten als geleide met de
tempeldienaren mee laat gaan tot aan de poort van de tuin; want in hun
gedachten zien zij de drie leeuwen beneden langs de weg op de loer liggen,
waardoor zij bang zijn om verder te gaan. Laat daarom enige knechten naar hun
kamer gaan om hun te zeggen, dat er van de leeuwen geen spoor meer te vinden
is! Mochten ze dan nog bedenkingen hebben, dan moeten de knechten hun ook
aanbieden hen te begeleiden, wat de tempeldienaren met vreugde zullen aannemen
en waarop ze direct zullen vertrekken, en dan kunnen wij dadelijk naar buiten
gaan.’
[6] Lazarus deed dat onmiddellijk, en
binnen enkele ogenblikken stonden de knechten al gereed en binnen een klein
kwartier vond ook al het vertrek van de tempeldienaren plaats.
[7] Daarop riep Ik Mijn Rafaël bij Me
en zei vanwege de aanwezigen hardop tegen hem: 'Zorg jij nu voor onze jonge
mensen, en breng hen voor ons uit langs een niet algemeen gebruikelijke weg
naar Bethanië! Wacht daar op ons; want drie uur later zullen wij daar ook
komen!'
[8] T oen begaf Rafaël zich heel vlug
naar de jeugd en bracht alles snel in orde.
[9] Ondertussen was het lichter
geworden en wij verlieten de herberg en begaven ons naar de heuvel, die reeds
beschreven is. Aan de hemel glansden nog de grotere sterren, de maan met een
reeds smalle sikkel en de planeet Venus, wat alles bij elkaar een wondermooi
uitzicht gaf.
[10] De ochtend was echter tamelijk koel
en de Romeinen zeiden: 'Dit bijzondere uitzicht zou echt prachtig zijn, als de
ochtend maar niet zo vreselijk koud was!’
[11] Ik zei: 'Dat het zo koel is, is
voor de huid wel een beetje onaangenaam, maar het is wel versterkend voor
lichaam en ziel; want nu trekken de zuiverder geesten in de lucht aan ons
voorbij. Maar als het voor jullie te kil is, wil Ik wel zorgen dat het bij
jullie van binnenuit wanner wordt. Wij anderen blijven echter in deze zuivere
temperatuur!'
[12] Toen zeiden de Romeinen: 'O, dan
blijven wij ook; want een grotere versterking voor lichaam en ziel kan ook voor
ons Romeinen niet schadelijk zijn!'
[13] En zo bleef daarop alles opgewekt
en tevreden, en niemand lette meer op de koelte.
[14] Toen zei Agricola tegen Mij: 'Heer
en Meester, hebben de geesten die nu aan ons voorbijtrekken eigenlijk ook een
op zichzelf staande gestalte, of vloeien ze zo vormloos in elkaar over, zoals
in de zee de ene druppel water in de andere?'
[15] Ik zei: 'Mijn vriend, het zal wel
een beetje moeilijk worden omjou in dit opzicht een volkomen begrijpelijk
antwoord te geven; maar we zullen het op een andere manier proberen! Ik zal
jullie Romeinen voor enkele ogenblikken weer het innerlijke gezicht openen, dan
kunnen jullie jezelf een juist antwoord geven door watje ziet!'
[16] Dat vonden de Romeinen goed en Ik
opende direct hun innerlijke gezicht, ook bij Agrippa en Laius, die ons vanuit
Emmaüs hierheen gevolgd en nog steeds bij ons waren.
[17] Nu zagen ze allerlei ontelbare
gestalten dicht op elkaar voor zich langs zweven, en Agrippa zei: 'O, dat is
toch wel eigenaardig! Wat een groot aantal niet te beschrijven vormen en
gestalten! Er zijn allerlei kruiden en planten te zien, en ook zaadgoed
ertussen! op de planten zie je ook een grote hoeveelheid eieren van allerlei
insecten, hun larven en ook reeds volgroeide insecten. Binnen in die vormen,
zowel in de planten en het zaad daarvan, als ook in de insecteneieren en in de
larven, maar ook in de al volledig uitgegroeide insecten vormen zie je als het
ware helder oplichtende puntjes, en tussen de genoemde vormen zie je
onmetelijk veel heel kleine lichtpuntjes mee zweven. En dat krioelt allemaal in
een bonte drukte door elkaar, en niets mengt zich met iets anders. Zijn dat dus
de zuiverder natuurgeesten?'
[18] Hierop sloot Ik het innerlijke
gezicht van de Romeinen weer, en ze zagen weer niets anders dan de zuivere
lucht.
[19] T oen zei Agricola: 'Heer en
Meester, wat voor speciale bestemming hebben deze geesten eigenlijk? Ontstaat
in de materiële wereld uit hen pas al datgene waarvoor zij kennelijk de aanleg
in hun vormen in zich dragen, of zijn het in zekere zin de zielen van gestorven
planten en kruiden en bomen en insecten?'
[20] Ik zei: 'Het tweede niet, maar
het eerste wel, op de manier zoals jullie hen nu door middel van het innerlijke
gezicht gezien hebben!
[21] Hun intelligentie,
die zich ook in de vorm openbaarde, stimuleert hen om zich te verenigen met al
datgene wat, reeds op deze aarde bestaand, heel nauw verwant is met hun eigen
vorm. In de planten worden ze vervolgens actief en van hun aantal en de
intensiteit van hun werkzaamheid hangt dan ook de rijkdom van de ene of de
andere oogst af, zoals ook van het aantal van de meest uiteenlopende kleine
dieren, die jullie mugjes, insecten en wormpjes noemen. Dat zijn evenwel ook
steeds de eerste dieren van een aarde in ontwikkeling, en de vereniging van hun
zielen roept dan pas de grotere dieren van een aarde tot leven.’
[22] Agricola zei: 'Heer en Meester,
maar waarom konden wij nu eigenlijk geen zielen van reeds gestorven mensen van
deze aarde zien?'
[23] Ik zei: 'Om twee redenen. Ten
eerste heb Ik jullie innerlijke gezicht alleen maar zo ver geopend, dat jullie
de al meer in de materie overgaande natuurgeesten hebben kunnen zien, wat tot
de laagste graad van het innerlijk schouwen behoort, wat vele eenvoudige mensen
van nature bezitten. Met deze graad van innerlijk schouwen zijn de zielen, in
het bijzonder de al meer voleindigde, niet te zien, omdat dit schouwen nog meer
tot het materiële dan tot het zuivere, geestelijke schouwen behoort.
[24] Wat echter, in de tweede plaats,
de onzuivere zielen betreft, die jullie hadden kunnen zien met dit innerlijke
schouwen dat jullie nu voor een moment door Mij is gegeven: daarvan bevond zich
er geen op deze plaats en dus hebben jullie er ook geen kunnen zien en
waarnemen; want dergelijke zielen voelen de plaats van Mijn persoonlijke en
volle aanwezigheid en vermijden die uiterst zorgvuldig. - En nu ken je de
beide oorzaken, waarom jullie bij deze gelegenheid geen overleden zielen hebben
kunnen zien en waarnemen!’
[25] Met deze verklaring waren alle
Romeinen volkomen tevreden en vroegen Mij verder niet meer naar dergelijke
dingen.
45
Agricola herinnert zich Maria van Magdala
[1] Maar Agricola, die een buitengewoon
gevoelsmens was, vroeg Mij iets te mogen zeggen en zei: 'O, wat een onmetelijke
schatten hebben wij nu in nauwelijks acht volle dagen ontvangen! Wij hebben
hier het allerhoogste, het allereerste en allergrootste gevonden! En aan wie
hebben wij, volgens Uw verborgen genade, dit onbeschrijfelijke geluk te danken?
Kijk en luister! Aan die nog jonge vrouw, die ons de eerste avond van onze
aankomst hier de weg hier naar boven wees!
[2] Die vrouw, die naar mijn
bescheiden oordeel schijnt te behoren tot die vrouwelijke personen die het met
de kuisheid en andere zedelijke reinheid nu niet bepaald nauw nemen, was
ongetwijfeld in het verborgene door Uw wil geïnspireerd en moest een wegwijzer
naar het licht des levens worden.
[3] Welnu, ik als
Romein ken die genoemde vrouw absoluut niet, ik weet ook niet waar ze woont en
ken haar naam niet, dus kan ik ook niet weten of ze arm of rijk is en
geldelijke ondersteuning nodig heeft. Maar als ze wellicht toch tot de klasse
der armen zou behoren, wat ik als het meest waarschijnlijke kan aannemen, dan
zou ik haar graag via vriend Lazarus uit oprechte menselijke dankbaarheid een
geldelijke ondersteuning willen geven, wat zeker rechtvaardig en billijk zou
zijn; want vriend Lazarus zal waarschijnlijk wel weten hoe het met deze vrouw
is gesteld. Het verbaast mij zeer dat ze ons niet nog een keer bezocht heeft
hier op deze berg van heil. Zoals ik mij herinner moet ze wellicht in Emmaüs U,
o Heer en Meester, hebben willen zoeken en heeft ze tevoren hier geïnformeerd
naar Uw verblijf, maar daar niets over gehoord, en zodoende is ze
waarschijnlijk ook helemaal niet hierheen gekomen. Maar wij zijn nu alweer
enige dagen hier, en het verbaast me opnieuw dat ze niet meer is komen
opdagen!’
[4] Ik zei: 'Dat meisje wist niet dat
Ik Mij hier nog ophoud; maar ze heeft het gisteren in Bethanië gehoord uit de
mond van de zusters van onze vriend Lazarus en is nu onderweg hierheen. Tegen
de tijd dat de zon opgaat zal ze hier ook aankomen, en dan kun jij met haar
alles wat goed en juist is regelen.
[5] Wat evenwel haar levenswandel tot
nu toe betreft, daarin heb je juist geoordeeld; maar daarbij heeft ze steeds
aandacht gehad voor de armen, omdat ze als aardse schoonheid door haar manier
van leven grote schatten verworven heeft en reeds door haar ouders rijkelijk
van alles voorzien was.
[6] Daar, ver naar het zuiden, zie je
op een heuvel een slot; het draagt de naam Magdala. Daar is het meisje geboren,
en het slot, vele tuinen, akkers, weiden, wijngaarden en bossen zijn nu haar
eigendom, aangezien haar ouders al een paar jaar geleden gestorven zijn. Ze had
al verscheidene keren kunnen trouwen, maar de tempeldienaren hielden haar daar
vanaf, omdat ze bij haar steeds een goede herberg vonden en zich ook anderszins
goed met haar vermaakten. Maar sinds ze Mij zag, leerde kennen en Mijn woorden
hoorde, is het anders geworden in haar huis, haar verstand en haar hart; en
omdat ze de armen veel heeft liefgehad, werden haar ook veel van haar zonden
vergeven.
[7] Haar naam is Maria van Magdala.
Vanwege haar armoede heeft ze dus geen ondersteuning van jullie kant nodig;
maar als ze iets van jullie zal willen aannemen ten behoeve van haar vele
armen, dan kunnen jullie haar dat zeker wel aanbieden. En zo weten jullie nu
ook, wie dat meisje is en waar ze vandaan komt, en hoe ze heet; maar ook haar
schuld zij in het zand geschreven!
[8] En nu genoeg over deze kwestie.
Laten we nu liever de mooie morgen bekijken; uit de aanblik daarvan kunnen
jullie in alle opzichten heel veel opmaken, in het bijzonder voor de laatste
tijd van de nieuwe heidenen!'
46
Het gericht van het heidendom
[1] Nu zeiden Mijn oude leerlingen:
'Heer en Meester, U hebt ons toch beloofd dat U ons, terwijl we nog hier zijn, daar
meer over zou vertellen; doe dat nu dus, aangezien het nu wel de meest
geschikte gelegenheid daarvoor is! ‘
[2] Ik zei: 'Wanneer het daar de meest
geschikte gelegenheid voor is, weet Ik wel het beste, en bovendien heb Ik
jullie daar toch al heel veel over meegedeeld, wat ook zeker zo zal gebeuren,
omdat Ik aan de vrije wil van de mensen niets mag veranderen -en jullie het
niet kunnen veranderen!’
[3] Maar met Mijn geboorte is het
gericht van de heidenen overal reeds begonnen; het duurt nu in steeds toenemende
mate voort en zal tot aan het volle licht onder de mensen op deze aarde nog
bijna 2000 jaar voortduren.
[4] Zoals jullie nu echter aan de
ochtendhemel zien hoe zich daar allerlei wolken vormen en zich aan de horizon
opstapelen, alsof ze het opgaan van de zon zouden willen tegenhouden, zo zullen
zich ook grote aantallen allerhande belemmerende wolken torenhoog gaan
verheffen tegen de eens komende grote opgang van de eeuwige en geestelijke zon
der waarheid en veel schade aanrichten onder de mensen, maar de uiteindelijke
grote opgang van de zon der waarheid toch niet kunnen verhinderen.
[5] Jullie hebben zojuist nog heel
veel mooie sterren aan de hemel zien stralen, en ook in het westen zagen jullie
sterren, die diep in de nacht hebben geschitterd. Kijk, die gingen als goede
boden vooraf aan de nog zichtbare boden van de ochtend en werkten tijdens de
nacht; en dat is nu jullie taak!
[6] Wanneer er evenwel nog helderder
ochtendboden aan de geestelijke ochtendhorizon zullen opgaan, dan zal dat een
teken zijn dat de grote en algemene zon van leven en waarheid weldra zal
volgen. Haar zeer heldere licht zal een onverbiddelijk gericht zijn voor alle
leugen en bedrog, die samen met haar volgelingen en vereerders en haar grote
wereldse praal in de afgrond van de verachting, de gerechte toorn en de
vergetelheid geslingerd zullen worden. Want dan zullen de verlichte mensen niet
meer terugdenken aan het bedrog en aan het gericht dat zolang geduurd heeft.
[7] Maar zoals jullie nu al goed
kunnen merken, dat de tevoren zo dreigend Zwart uitziende wolkenmassa goud
oplichtende randen begint te krijgen, zo zullen jullie in die tijd ook merken
dat de mensen die tot kort tevoren nog helemaal duister en ware vijanden van
het licht der waarheid waren, van alle kanten door de lichtstralen van de
waarheid steeds meer en helderder verlicht worden, en vervolgens ook, zelf
stralend, tot vijanden van de oude leugen worden. En een dergelijke verlichting
door de zon der waarheid uit de hemelen, die zijn volle opgang nadert, zal Mijn
teken van de Mensenzoon zijn voor alle waarachtige mensen op aarde en het
beginnende grote gericht over de hoer van het nieuwe Babylon.
[8] Dan zullen de liefhebbers van de
waarheid in blij gejubel uitbarsten en Mij loven, omdat Ik hun reeds van
tevoren het teken heb gezonden van Mijn opgang aan de hemel van de innerlijke
geestelijke dag. Maar de vijanden van de waarheid zullen beginnen te jammeren
en erg te knarsetanden en ze zullen zich, voorzover dat nog enigszins mogelijk
is, met hun steeds minder wordende aanhangers in duistere hoeken trachten te
verbergen, wat hen echter niets zal helpen; want als dan de volle zon van de
waarheid opgegaan zal zijn, zal haar licht alle duistere hoeken en gaten en
holen geheel verlichten, en de vijanden van het licht zullen op de hele nieuwe
aarde geen toevluchtsoord meer vinden.
[9] Ikzelf zal echter in die zon zijn
als de eeuwige Waarheid en door middel van haar licht zal Ik bij de mensen
heerser en leider zijn van hun leven en van hun tijdelijke, geestelijke en
eeuwige lot.
[10] En daarmee heb Ik jullie nu de
volle en gemakkelijk te begrijpen waarheid over het grote gericht van het
nieuwe en oude heidendom getoond. Maar ten behoeve van de mensen zal Ik jullie
later nog een beeld geven dat jullie dan ook aan de mensen kunnen meedelen,
evenwel niet zonder de juiste verklaring. - Laten we nu dit ochtendtafereel
rustig verder bekijken!'
47
De toekomst van Rome en van de antichrist
[1] Na ongeveer een kwartier, waarin
wij allen met grote aandacht naar de ochtendtaferelen keken, zei Ik weer tegen
alle aanwezigen: 'Let nu goed op wat er zich nog vóór de volledige opgang van
de zon allemaal aan beelden zal voordoen; want Ik wil, dat ook jullie met
jullie ogen zullen zien hoe alles zich in de laatste tijd van het nieuwe heidendom
zal ontwikkelen!’
[2] Nu richtten allen hun ogen met
verdubbelde aandacht naar het oosten.
Het was nog ruim een half uur voor de
volledige zonsopgang, en dus konden zich voor de ogen van de toekijkende
leerlingen nog vele beelden ontwikkelen.
[3] Eerst zag men in de verte een
dichte en geheel zwarte nevel van de horizon opstijgen. T oen deze ongeveer
zeven keer de hoogte van het verre gebergte aan de horizon bereikt had, leek
hij weldra te gloeien; er schoten namelijk ontelbare bliksemflitsen doorheen, zodat
alle aanwezigen dan ook dachten dat daar nu een geweldig onweer woedde.
[4] Ik zei echter: 'Maken jullie je
maar druk om iets anders, want buiten ons ziet niemand ook maar iets van dit
verschijnsel!'
[5] Daarop werd er weer in alle rust
verder gekeken, wat er nog allemaal zou volgen.
[6] En zie, op de bovenste zwarte en
door de vele bliksems geheel gloeiende rand van de nevelmassa verscheen een
grote stad!
[7] En Ik zei: 'Kijk naar het beeld
van het nieuwe Babylon!'
[8] Toen zei Agricola: 'Heer, dat vertoont
een sterke overeenkomst met ons Rome! Alleen zie ik een groot aantal ruïnes om
de stad heen, en in de stad zelf behalve de mij maar al te goed bekende
gebouwen toch ook een groot aantal nieuwe gebouwen en tempels, waarvan de
gevels op wonderlijke wijze met kruisen versierd zijn. Wat heeft dat toch te
betekenen?'
[9] Ik zei: 'Kijk, dat is de ondergang
van het oude en tegelijk het begin van het nieuwe heidendom! Reeds over zo'n
500 tot 600 jaar, van nu af gerekend, zal het er daar letterlijk zo uitzien.
Bekijk het beeld echter nu maar verder! ,
[10] Opnieuw richtten allen hun
aandacht op het beeld, waarvan de taferelen zich snel na elkaar ontwikkelden.
En kijk, men zag grote volksverhuizingen en vele hevige gevechten en oorlogen,
en in het midden van de stad zag men iets zich zo hoog als een berg verheffen!
Op de berg stond een hoge en grote troon, die eruit zag alsof hij van gloeiend
goud was. Op de troon zat een heerser met een drievoudige kroon op het hoofd en
met een staf waarvan het boveneinde met een drievoudig kruis versierd was. Uit
zijn mond kwamen talloze pijlen, en uit zijn ogen en uit zijn borst schoten
eveneens talloze bliksems van toorn en zeer grote hoogmoed. En er kwamen
koningen naar hem toe, van wie velen diep voor hem bogen. Degenen die zo voor
hem bogen keek hij vriendelijk aan en hij bevestigde hun macht; maar degenen
die niet voor hem bogen, werden door zijn pijlen en bliksems hevig vervolgd en
toegetakeld.
[11] Nu zei Agricola:
'Heer, dat voorspelt niet veel goeds voor de latere heersers over het nieuwe
Babylon! Het lijkt wel alsof hun macht nog groter, maar ook veel wreder zal
zijn dan die nu is. Want nu worden alleen de ergste misdadigers met het kruis
gestraft, maar alleen met een enkelvoudig kruis; maar hij daar houdt alle andere
koningen zowaar een niet minder dan drievoudig kruis voor in zijn heersershand!
Heer en Meester, verklaar ons dat toch enigszins!'
[12] Ik zei: 'Dat stelt geen speciale
heerser over veel landen en volkeren voor, maar alleen de zichtbare persoonlijkheid
van de antichrist. Dat drievoudige kruis staat voor Mijn leer, die in die tijd
drievoudig vervalst aan de koningen en hun volkeren opgedrongen zal worden:
vals in het woord, vals in de waarheid en vals in de werkelijk toepassing.
[13] De koningen evenwel, die niet
voor hem buigen en die hij vervloekt, zijn degenen die nog min of meer de
waarheid van de oude leer bezitten. Zijn pijlen en bliksems bereiken hen wel,
maar die kunnen hun toch geen schade van enig belang toebrengen. -Maar kijk nu weer
verder naar het beeld; want Ik kan jullie daarin alleen de hoofdmomenten laten
zien!’
[14] Nu keken allen weer met grotere
oplettendheid.
[15] (De Heer:) 'Kijk: vele koningen,
die tevoren nog heel diep hadden gebogen voor degene die op de troon zit, verzamelen
hun legers en trekken tegen hem op! Kijk, dat geeft een verbitterde strijd, en
zijn verheven troon zakt al een heel stuk naar beneden tot helemaal in de stad,
en jullie zien nog maar enkele koningen, die zogezegd alleen voor de vorm voor
hem buigen, terwijl nu door de vele andere koningen, die hem afvallig geworden
zijn, heel veel pijlen en bliksems naar hem teruggezonden worden. Maar nu is er
van hem bijna niets meer te zien, en dat zal gebeuren over 1000 tot 1500,1600,
1700 jaar.
[16] Maar kijk nu nog eens! Kijk, hij
doet pogingen om zich nogmaals te verheffen, omgeven door zwarte benden, en
enkele koningen reiken hem de hand om hem te helpen; maar kijk, degenen die dat
doen worden dadelijk machteloos, en hun volkeren rukken hun de kronen van hun
hoofden en geven die aan de sterke koningen! En kijk! Nu zakt zijn troon naar
beneden, en de sterke koningen haasten zich erheen en hakken die in meerdere
stukken, en zo gaat nu al zijn macht, hoogheid en grootheid ten onder!
Weliswaar slingert hij nog pijlen en zwakke bliksems om zich heen, maar die
beschadigen niemand meer; want de meeste keren naar hemzelf terug en verwonden
hem en zijn zwakke en duistere horden.’
48
Over het duizendjarige rijk
[1] (De Heer:) 'Maar zie nu hoe de zon
reeds alles met haar licht begint te doordringen, en jullie zien de duistere
horden in alle richtingen vluchten, alleen niet daarheen, waar de zon vandaan
komt! Voor haar licht verdwijnt nu alles en verzinkt in het rijk der
vergetelheid.
[2] Maar kijk nu nog eens, dan zien
jullie hoe zich uit de lichte wolkjes een nieuwe aarde ontwikkelt! Wat stellen
die lichte wolkjes dan wel voor? Dat zijn met elkaar verenigde mensen die
helemaal verlicht zijn door de goddelijke waarheid. En kijk, nu gaan deze
verenigingen steeds dichter en dichter naar elkaar toe en vormen zo één grote
vereniging; dat is dan de nieuwe aarde, waarboven zich vollicht en helderheid
een nieuwe hemel uitspreidt!
[3] Jullie moeten daarbij echter niet
denken dat deze natuurlijke aarde dan zou vergaan en in een nieuwe veranderd
worden, maar enkel de mensen zullen, doordat ze de goddelijke waarheid volkomen
in hun hart opnemen, als ware broeders en zusters in Mijn naam met elkaar een
nieuwe geestelijke aarde scheppen.
[4] Dan zal Ikzelf op deze nieuwe
aarde zijn en heersen onder de Mijnen, en zij zullen met Mij omgaan en Mij
nooit meer uit het oog verliezen.
[5] Maar kijk nu
intussen ook naar de oude aarde! Zie hoe er uit de nieuwe aarde in steeds
dichtere stromen lichten naar beneden zweven naar de oude aarde, en deze zo
doen ontbranden, dat die in vuur en vlam lijkt te staan! Daar zien jullie heel
veel doden als het ware uit hun graven komen en naar het licht toegaan; zie hoe
ze ook weldra bekleed worden met het kleed van de waarheid en vervolgens omhoog
zweven naar het rijk van de nieuwe aarde.
[6] Maar tegelijkertijd merken jullie
ook dat een nog heel groot, duister deel zich ook inspant om het kleed van het
licht over hun zwarte kleed aan te trekken, en daarvan en daarmee uit
eigenbelang en heerszucht nogmaals een nieuw antichristelijk heidendom te
maken; maar Ikzelf laat Mijn toom, dat wil zeggen het vuur van Mijn waarheid,
over hen losbreken, en Mijn engelen van de nieuwe aarde storten zich als het
ware met vlammende zwaarden op hen en jagen elke verdere duistere poging op de
vlucht en de afgrond van de algehele vernietiging in.
[7] Dat is dan het allerlaatste en
grootste gericht, zo'n duizend jaar later. Die tijd zal Mijn duizendjarig rijk
op aarde genoemd worden, dat door dit allerlaatste gericht nog eenmaal voor een
heel korte tijd door oorlog onderbroken zal worden; maar de overwinning zal
snel en voor alle toekomstige tijden volkomen zijn. Van dan af zullen de
hemelen en de aarde tot één herder en één kudde worden. De herder zal, zoals
altijd, Ik zijn, en de kudde zullen de mensen op aarde vormen, volledig
verenigd met de zaligen in Mijn hemelen.
[8] Deze laatstgenoemden zullen
namelijk weer, net zoals het in de oertijden van de mensen op deze aarde was,
zichtbaar met de mensen op aarde omgaan. Maar voordat dat zal gebeuren, zal ook
de natuurlijke aarde zeer ingrijpende veranderingen ondergaan. Grote landen en
rijken, die nu nog door de grote en diepe zee bedekt worden, zullen als zeer
vruchtbare bodem opgeheven worden, en heel veel nu nog hoge bergen zullen verlaagd
worden; hun afgebrokkelde toppen zullen zeer veel diepe kloven en dalen
opvullen en vruchtbaar land vormen.
[9] Aangezien de mensen in die tijd
geen aardse en vergankelijke schatten meer zullen begeren en najagen, zullen er
ook honderdduizend maal zoveel mensen als nu heel welvoorzien en gelukkig op
aarde kunnen leven. Tegelijk zullen in die tijd ook alle nare ziekten, die het
vlees geweldig kwelden, van de aarde verdwijnen. De mensen zullen blijmoedig
een hoge leeftijd bereiken en veel goeds kunnen doen, en niemand zal bang zijn
Voor de dood van het lichaam, omdat hij met heldere blik het eeuwige leven van
de ziel voor zich zal zien.
[10] Bij het verrichten van goede
werken zal het er in die tijd hoofdzakelijk om gaan, dat de kinderen op de
juiste manier opgevoed worden en dat degene die sterk is de fysiek zwakkere
ouderen zoveel hij maar kan zal ondersteunen.
[11] Er zullen op de nieuwe, gelukkige
aarde ook huwelijken gesloten worden, maar zoals dat in de hemel gebeurt
volgens Mijn orde, en er zullen ook grote aantallen kinderen verwekt worden,
maar niet langs de weg van pure wellust, maar langs de weg van de ware
liefdesernst, en dat tot aan het einde van alle tijden van deze aarde.
[12]
Hier hebben jullie nu een getrouw beeld van het laatste gericht over alle
heidenen op de hele aarde, dat jullie ook heel gemakkelijk en goed kunnen
begrijpen!'
49
De missie van Gods kinderen aan gene zijde
De
bestaansduur van de aarde
[1] Nu vroegen de leerlingen Mij:
'Heer en Meester! Zullen wij dat vanuit het rijk der geesten ook allemaal mede
kunnen aanschouwen en mee kunnen maken? En hoe lang zal de gelukkige aarde
daarna nog voortbestaan tot aan het volledige einde van haar tijden?
[2] Ik zei: 'Wat jullie eerste vraag betreft,
spreekt het natuurlijk vanzelf dat jullie dat alles vanuit de hemelen niet
alleen heel helder zullen zien, horen en voelen, maar jullie zullen dan en
altijd de voornaamste leiders zijn, -en niet alleen op de nieuwe aarde, maar
ook over de gehele Grote Scheppingsmens en over alle oneindig vele
verenigingen van alle hemelen, die eeuwig nergens begrensd zijn.
[3] Daarom zeg Ik jullie nogmaals dat
geen mens ooit heeft aanschouwd of gehoord, en dat de geest van geen enkel mens
ooit ervaren heeft wat God bereid heeft voor degenen die Hem waarachtig
liefhebben.
[4] Ik zou jullie nu nog wel
veel kunnen zeggen en ook wel laten zien, maar jullie zouden dat nu nog niet
kunnen verdragen; wanneer echter de Geest van alle waarheid en alle leven over
jullie zal komen en jullie daarin wedergeboren zullen zijn, zal hij jullie
binnenleiden in alle diepten van Mijn licht en jullie verheffen. Pas dan zullen
jullie begrijpen en inzien wat voor grootse woorden Ik nu tot jullie en
zodoende, via jullie, ook tot alle mensen gesproken heb.
[5] Wat jullie tweede vraag betreft:
die is werkelijk nog heel onnozel; want onze rekenkunde heeft geen enkel getal
waarmee men het meer dan grote aantal aardse jaren zou kunnen uitdrukken
dat tot het einde van de aarde zal verlopen; en zelfs als dat mogelijk zou zijn,
maakt dat voor degenen die eeuwig in de geest zullen voortleven immers helemaal
niets uit.
[6] Ik zeg jullie: van een dergelijke
eventueel vastgestelde tijd en uur weet ook geen engel in de hemel iets af; dat
weet alleen de Vader in de hemel! Want de hele schepping is Zijn grootse
gedachte, die echter geen gedachte van tijd, maar een eeuwige gedachte is, en
tevens de almachtige drager en behouder ervan. Ik heb jullie onlangs immers nog
gezegd dat uiteindelijk al het materiële eenmaal tot iets zuiver geestelijks,
maar als zelfstandig bestaand, veranderd wordt, en het is dus niet meer nodig
om jullie daar nog meer over te zeggen.
[7] Kijk nu liever naar de heerlijke
natuur aan het begin van de dag, en zie hoe het steeds krachtiger wordende
licht van de zon alle nevels en somberheid van de aarde verjaagt, en leer
daarvan dat dat in de toekomst ook jullie werk zal zijn, en daar zullen jullie
beter aan doen dan al te naarstig te informeren naar dingen waarmee jullie nu
nog lang niets van doen hebben!
[8] Waar jullie bezorgd om moeten zijn
heb Ik jullie al heel dikwijls laten zien; over al het andere hoeven jullie je
echter helemaal geen zorgen te maken! Ja, Ik zeg jullie, dat het zelfs onnodig
en vruchteloos is -als jullie je in het geloof en de liefde echt aan Mij houden
– om je zorgen te maken voor de komende dag, over wat jullie zullen eten en
drinken en waarmee jullie je lichaam zullen kleden!
[9] Krijgt men op de markt niet
honderd mussen voor een stuiver? Hoe gering is dus hun waarde voor de mensen,
en niettemin zorgt de Vader in de hemel voor ze en kleedt ze goed! Jullie zijn
als mensen immers meer waard dan die mussen?
[10] Kijk eens naar die veldbloemen en
lelies! In al zijn luister was Salomo niet zo prachtig gekleed als zij. En wie
zorgt er voor hun kleed? Daarom zijn al dergelijke zorgen van jullie
vruchteloos, en nog vruchtelozer de zorgen om het toekomstige volledige einde
der tijden van deze aarde! Hebben jullie Mij nu allemaal goed begrepen?'
[11] Allen behalve Judas Iskariot
beaamden dat. Deze meende dat het hem niet helemaal duidelijk was geworden, wat
Ik daar op de berg over het laatste gericht van de heidenen voorspeld had.
[12] Ik zei echter tegen hem: 'Ga maar
naar degenen aan wie het duidelijk geworden is! Wat de Romeinen als heidenen
bevatten, zou nu voor jou, als jood en als oude leerling, beslist
ook begrijpelijk moeten zijn!’
[13] Hierop zei hij mets meer en trok
zich weer terug, want hij had wel gemerkt waarom Ik hem zo'n antwoord had
gegeven.
50
De dankbaarheid van de Romeinen tegenover Maria van Magdala
[1]. Terwijl wij ons daar op die
heuvel nog een tijd lang vermaakten, zagen wij allemaal Maria van Magdala naar
de herberg van Lazarus komen, en ze begon ook onmiddellijk bij zijn dienaren
naar Mij te informeren. Deze zeiden haar evenwel dat ze moest wachten tot Ik zou
terugkeren; toen ze ons echter al gauw duidelijk opmerkte op de heuvel,
liet zij zich niet tegenhouden en liep haastig naar ons toe.
[2] Toen ze dichtbij de plaats was
gekomen waar wij waren, ging Agricola haar tegemoet, groette haar vriendelijk
en nam haar vervolgens mee naar ons, waar ze ook door de andere Romeinen zeer
vriendelijk begroet werd.
[3] Zij (Maria van Magdala) zei
echter: 'Ik weet werkelijk niet op grond waarvan mij hier zo 'n eer te beurt
valt! Ik ben maar een zondares en verdien het om door alle mensen diep veracht
te worden; maar dat ik ook enige eer waardig zou zijn, en speciaal die van hoge
heren als u, dat gaat mijn verstand te boven. Ik ben enkel maar hierheen gekomen
om alleen de Heer van mijn leven te danken, omdat Hij mij van de kwade geesten
van het vlees verlost heeft; maar ik ben hier niet heen gekomen om mij zo te
laten eren!'
[4] Agricola zei: 'Luister, lieve
Maria van Magdala! Wij allen, die uit Rome hierheen gekomen zijn, hebben heel
veel aan jou te danken; want als jij ons die avond, ongeveer acht dagen
geleden, niet de weg hierheen gewezen had en ons hier ook naartoe had gebracht,
hadden wij misschien helemaal niet het eeuwig onschatbare geluk gehad om de
Heer van al het leven en al het zijn persoonlijk te leren kennen, Hem als de
enig ware God te erkennen en boven alles te leren liefhebben. Kijk, dat is dan
ook de enige reden waarom wij je zo dankbaar zijn en voortaan ook zullen
blijven; verwonder je er nu dus niet al te zeer over dat we jou zo vriendelijk
tegemoet komen! Want wij achten dat onze plicht, omdat jij ons een zo
onschatbaar groot geluk hebt bezorgd.
[5] Wij hebben namelijk een goede
staatswet, volgens welke degene die door een ander mens een groot en waar geluk
heeft verkregen, die mens zijn leven lang in hoge mate dankbaar dient te
blijven in houding, woorden en daden, ook wanneer de mens door wiens toedoen
een ander zo'n groot geluk te beurt viel niet wist dat hij zijn medemens geluk
zou bezorgen. Die dankbaarheid dient zich ook uit te strekken tot het
nageslacht van de mens die de oorzaak van het geluk was.
[6] Wat zijn evenwel alle materiële
aardse bezittingen die een mens door toedoen van een ander kan verkrijgen,
vergeleken bij de zuiver geestelijke bezittingen die wij hier ontvangen hebben?
Hierdoor hebben wij de enig ware God en door Hem onszelf, die verloren waren,
en het ware leven van onze zielen gevonden, en dat is oneindig veel meer dan
wanneer jij ons alle schatten van de wereld bezorgd had. En daarom zijn wij
jou, omdat jij de voornaamste veroorzaakster daarvan was, ook voor altijd grote
dank verschuldigd.
[7] Als jij arm zou
zijn aan aards bezit, zouden we jou koninklijk belonen; maar aangezien je toch
al zeer rijkelijk voorzien bent van de goederen van deze aarde, kunnen wij
tegenoverjou onze dankbaarheid op geen andere wijze uitdrukken dan met onze
vriendelijke, welgemeende en ongeveinsde woorden, zoals die in ons hart
opgekomen zijn, en jij zult een dergelijke dankbaarheid, die wij aanjou
verplicht zijn, toch niet van de hand wijzen?'
[8] Nu zei Maria van Magdala, eveneens
op vriendelijke toon: 'Het is weliswaar erg mooi en vriendelijk van u edele
Romeinen, dat u mij dankbaar wilt zijn en blijven voor het feit dat ik u
toevallig - werkelijk onopzettelijk -een zo oneindig groot geluk, wat
gemakkelijk te begrijpen is, bezorgd heb, maar niettemin komt mij om die reden
geen dank en eer toe; want dat was allemaal de wil van de Heer en zelf was ik
slechts Zijn stomme en blinde instrument. En dus bent u ook alleen de Heer alle
dank en eer verschuldigd! ,
[9]
Agricola zei nogmaals: 'O lieve, lieflijke Maria van Magdala! Wij weten ook wel
dat wij alles alleen aan Hem te danken hebben; maar wij denken nu zo: als WIJ
de Heer zo waarachtig en volledig mogelijk onze dankbaarheid willen bewijzen
v.oor de eindeloos grote genade, die Hij ons nu zo buitengewoon overvloedig
heeft bewezen, dan mogen wij toch niet minachtend neerkijken op het instrument
waar Hij Zich tot onze heiliging van bediend heeft, maar moeten het vanwege de
Heer eveneens eren. En alleen in dit opzicht eren wij jou dan ook, afgezien van
de vraag of jij voor dit zeer grote levensgeluk van ons een ziend dan wel
slechts een blind instrument in de almachtige hand van de Heer was, en ik ben
van mening dat daar ook in de toekomst rekening mee gehouden zal worden. Want
als men het instrument van de Heer niet met een dankbaar hart zou willen
begroeten, hoe zou het er dan voor staan met de ware naastenliefde die wij
immers volgens de leer van de Heer zelfs onze vijanden verschuldigd zijn en
zeker nog meer degenen door wie de Heer ons zulke grote genadegaven deed
toekomen?
[10] Kijk, onze nu zeer lieflijke en
onvergetelijke vriendin, daar heb ik gelijk in en ik laat mij dat door niemand betwisten;
en nu wel het minst door jou, die de Heer uitverkoren heeft tot onze leidende
geluksster en die wij daarom eer en ware liefde verschuldigd zijn! Gun mij dus
wat mijn goed recht is!'
[11] Maria van Magdala zei: 'Ja, ja,
in dat opzicht hebt u, hoge heer, helemaal gelijk, maar zelf zal ik de Heer,
mijn enige liefde, voor altijd loven, roemen en prijzen, omdat Hij mij, een
grote zondares, tot een blind en stom instrument heeft gemaakt! Want als ik
geweten had dat Hij hier boven was, had ik u niet hierheen gebracht; want ik,
een te grote zondares, zou zelf niet gewaagd hebben om dichtbij de Heer te
komen, aangezien Ik van de waarheid van Zijn leer en van Zijn heilige
goddelijke Wezen maar al te diep overtuigd ben en ook inzie dat een zondares,
zoals ik was, het nooit waard kan zijn of worden om Zijn zeer heilige persoon
te naderen.
[12] Maar ten eerste wist ik niet dat
de Heer zich hier ophield met zijn trouwe leerlingen; ik wist echter wel dat
deze herberg een van de beste van heel Jeruzalem is. En omdat deze gewoonlijk
door vreemdelingen wordt bezocht heb ik u hierheen gebracht, toen u mij in een
straat van de stad aanhield en naar een goede herberg vroeg; daarom dien ik
menselijkerwijze alleen aanspraak te maken op uw dank, die mij als gids naar
een goede herberg toekomt. Maar voor het feit dat u hier de hoogste genade van
de, Heer hebt ontvangen komt mij werkelijk geen enkele dank toe, aangezien het
onmogelijk mijn bedoeling kon zijn om u die hier te bezorgen; ik kon er immers
zelf geen vermoeden van hebben, dat u hier een dergelijke genade zou ontvangen.
Geef daarom alle dank en alle eer alleen aan de Heer, en denk dus niet aan mij,
wat ik u zelfs dringend verzoek!’
[13] Hierop zei Ik: 'Luister, Mijn
Maria! Je hebt nu heel goed en waar gesproken en hebt volkomen gelijk waar het
jou betreft; maar ook de Romeinen hebben gelijk waar het hun betreft. Doordat
je Mij alleen alle eer en alle dank geeft toon jij, datje volkomen vervuld bent
van de ware geest van deemoed, om welke reden jou ook alle zonden vergeven
zijn; maar ook de Romeinen laten zien dat ze doordrongen zijn van de juiste
geest van naastenliefde, en begaan derhalve geen zonde tegenover Mij als ze jou
in dankbare herinnering bewaren, ook al was jij slechts een blind instrument
van Mijn liefde en Mijn wil.
[14] Maar Ik zeg nu bij deze
gelegenheid tegen jullie allen: jullie moeten weliswaar geen dank en eer zoeken
bij de mensen aan wie jullie in Mijn naam iets goeds gedaan zullen hebben,
zoals Ikzelf dat ook niet zoek bij de mensen, omdat Hij, die in Mij woont, Mijn
allerhoogste eer is; maar als de mensen jullie voor de in Mijn naam bewezen
hoogste levensweldaden te schande zullen maken en met ondank zullen bejegenen,
dan zal Ik hun dat zo aanrekenen alsof ze het Mijzelf hadden aangedaan! Want
wie de echte leerling, die Ik opgewekt heb, niet eert en hem in Mijn naam niet
dankbaar is, die eert ook Mij, de Heer en Meester niet en is Mij ook niet
dankbaar voor de aan hem bewezen genade.
[15] Want als Ik leerlingen en
profeten opwek, dan gebeurt dat niet alleen ter wille van die leerlingen en
profeten, maar ter wille van alle mensen; en daarom moeten de leerlingen en
profeten ook gewaardeerd worden als datgene waartoe ze door Mij geroepen zijn.
Wie dus een leerling of een profeet in Mijn naam met liefde en echte
dankbaarheid zal opnemen, die zal Ik het ook aanrekenen alsof hij Mijzelf had
opgenomen, en hij zal dan ook eenmaal het loon van een leerling of profeet
ontvangen. En hun loon zal beslist niet gering zijn!
[16] Maar wee de valse leerlingen en
profeten die zich net als de Farizeeën en hogepriesters door de mensen zullen
laten eren en dat zelfs wettelijk van de mensen zullen verlangen! Waarlijk, die
zullen als dieven en rovers beschouwd worden en eenmaal voor de ogen van alle
engelen te schande gemaakt worden! Hoe meer eer ze voor zichzelf in deze wereld
zullen opeisen, des te meer van de ergste schande zullen ze eenmaal te
verwachten hebben.
[17] Dit moeten jullie allemaal ook
goed onthouden, en dat kunnen jullie ook gemakkelijk; want als je Mijn gebod
van de ware en zuivere naastenliefde in het juiste licht bekijkt, zul je heel
gemakkelijk begrijpen dat ieder echt en waarachtig mens het meeste gekwetst
wordt door de stinkende hoogmoed van zijn medemens!'
51
De komende gerichten
[1] (De Heer:) 'Laat iedereen dus vol
zachtmoedigheid en deemoed zijn, dan zullen jullie elkaar daardoor de grootste
en meest ware menselijke eer bewijzen en in vrede en rust met elkaar leven en
omgaan!
[2] Eerzucht en
hoogmoed wekken echter wrevel, ergernis, verachting, wrok, toom en tenslotte
wraak, oorlog en de kwade gevolgen daarvan. De hoogmoedige en eerzuchtige mens
is ook steeds vol zelfzucht en hebzucht; en omdat hij alles alleen voor
zichzelf wil verwerven, ter verhoging van zijn wereldse eer, is het treurige
gevolg daarvan dat honderden en duizenden mensen om hem heen dan niets hebben
en in de grootste armoede en behoeftigheid moeten leven, zoals dat ook ten
tijde van Noach het geval was en in de laatste tijd van het nieuwe heidendom
nog meer het geval zal zijn.
[3] Maar deze boze en volkomen helse
toestand onder de mensen zal het gericht zijn, dat ze zelf zullen veroorzaken.
Het enorme aantal armen en verdrukten zal zich uiteindelijk boven hun uiterst
hoogmoedige verdrukkers verheffen en korte metten met hen maken, en dat zal
een tweede zondvloed zijn door middel van het vuur van de tenslotte te erg en
zwaar verdrukte armen.
[4] Maar ook een natuurlijk vuur zal
in die tijd vele plaatsen verwoesten; want in die tijd zullen de mensen uit te
hoog opgedreven aards winstbejag als kwaadaardige wormen doordringen in de
diepten van de aarde, daarin allerlei schatten zoeken en die ook vinden.
Wanneer ze echter de machtige lagen van begraven oerbossen van de aarde zullen
bereiken en die zullen gebruiken voor het gloeien en smelten van metalen en
voor nog veel meer andere dingen, dan zal ook het laatste gericht, dat ze over
zichzelf zullen afroepen, voor de deur staan.
[5] Het meeste zullen evenwel de
mensen te lijden hebben die dan in de grote steden van de koningen en machtigen
der aarde van die tijd zullen wonen.
[6] Blijf daarom allemaal steeds in de
zachtmoedigheid en deemoed en daardoor in de ware naastenliefde, dan zal er
geen gericht over jullie afgeroepen worden; want waar in die tijd de mensen in
Mijn orde zullen leven, zal zich ook geen laatste gericht voordoen. Ik heb
jullie dit nu van tevoren gezegd met de bedoeling dat jullie het ook de andere
mensen zullen zeggen en verkondigen, opdat uiteindelijk niemand als verontschuldiging
kan aanvoeren dat hij niet gewaarschuwd zou zijn voor het gevaar.'
[7] Allen zeiden: 'Heer
en Meester, aan ijver voor de goede en ware zaak zal het ons met Uw hulp
werkelijk niet ontbreken; maar er zijn veel mensen op de aarde, die groot en
uitgestrekt is, en wij zullen niet op alle plaatsen kunnen komen; en zo zal het
kwade onder het goede en ware voortwoekeren, en wij zullen waarschijnlijk niet
in staat zijn om daar volledig paal en perk aan te stellen!’
[8] Ik zei: 'Daarvoor zullen jullie,
zoals ieder waarachtig goed mens in Mijn naam, ook zeker niet ter
verantwoording worden geroepen. Want het is voldoende dat de waarheid aan de
mensen wordt verkondigd; of ze ernaar leven en handelen, is helemaal hun eigen
zaak. Wie ernaar zal leven en handelen, zal niet in een gericht terechtkomen,
maar het eeuwige leven ontvangen en zalig worden.’
52
Maria van Magdala en de Heer
[1] Nu kwam Maria van Magdala naar Mij
toe en zei: 'O Heer en Meester, kan ook ik nog zalig worden en ooit het eeuwige
leven ontvangen? Want ik ben een grote zondares, en in Uw zeer heilige
nabijheid komt het mij steeds meer voor dat ik ook voor Uw allerminste genade
te onwaardig ben!'
[2] Ik zei: 'Blijf jij maar steeds in
de zuivere liefde, en zondig niet meer! Dat moet jouw zorg zijn; voor al het andere
zal Ik in jouw plaats wel zorgen. Ik heb je bevrijd van je onreine geesten en
heb ook tegen je gezegd: jouw zonden zijn je vergeven, omdat je de armen
veelliefde bewezen hebt en nu ook Mij boven alles liefhebt. Tegen wie Ik echter
zeg: 'Je zonden zijn je vergeven!', hem zijn ze ook werkelijk vergeven. Maar
hij moet in het vervolg geen zonden meer begaan; want als hij weer opnieuw
zondigt, begeeft hij zich in een nog ergere toestand dan de eerste. Maar Ik zie
bij jou de ernstige wil om niet meer te zondigen, en dan zul je ook in Mijn
liefde en genade blijven. Wie evenwel in Mijn liefde en genade blijft, heeft
reeds het eeuwige leven in zich en daarmee de eeuwige zaligheid.
[3] Wie uit liefde tot Mij alles doet
wat de naastenliefde vereist, voor diegene zal ook Ik alles doen wat in Mijn
macht ligt. En in Mijn macht ligt niet alleen veel, maar alles. Als jij, lieve
Maria, dat nu weet, wees dan opgewekt en doe voortaan het goede, dan zal Ik jou
niet verlaten!'
[4] Hierop viel Maria van Magdala aan
Mijn voeten, dankte Mij diep ontroerd en maakte Mijn voeten nat met haar tranen
en droogde ze met haar haren. Mijn oude leerlingen vonden dit tafereel echter
iets te lang duren en naar hun mening ook enigszins ongepast en ze mopperden
heimelijk onder elkaar.
[5] Ik merkte dat echter en zei tegen
hen: 'Waarom ergeren jullie je daar eigenlijk over? Ik ben al lange tijd bij
jullie; jullie hebben Mij een dergelijke liefde nog nooit betoond en Ik heb die
ook niet van jullie verlangd. Maar Ik zeg jullie nu ook: waar Mijn evangelie
ook aan de mensen verkondigd wordt, moet deze Maria ook duidelijk vermeld
worden; want zij heeft Mij een grote liefdesdienst bewezen. Onthouden jullie
dat ook! Jij, Maria, sta nu weer op en wees verzekerd van Mijn volle liefde en
genade!’
[6] Daarop stond Maria op en dankte
Mij nogmaals, haar hart geheel vervuld van liefde.
[7] De leerlingen vroegen Mij en haar
nu om vergeving voor hun kleine ongeduld.
[8] Ik zei: 'Leer de zwakken
verdragen, dan zullen jullie daardoor in Mijn ogen meer kracht van jullie
zielen aan de dag leggen, dan wanneer jullie alleen met helden strijden en hen
overwinnen!
[9] De zon is nu echter al tamelijk
hoog boven de horizon gestegen, en het ochtendmaal staat gereed; wij zullen het
tot ons nemen en ons daarna van hier naar Bethanië begeven!'
[10] Daarop gingen wij vlug het huis
binnen en gebruikten het ochtendmaal, waar ook onze Maria aan deelnam.
[11] Na het ochtendmaal maakte Lazarus
met zijn waard de rekening op en nam de winst, evenals de andere schatten en
kostbaarheden, met zich mee. Er waren zeven muildieren voor nodig om dat te
dragen, aangezien ook de schatten van de diverse bekeerde priesters erbij
waren, die Lazarus in bewaring nam.
[12] Nikodemus, Jozef van Arimatea en
de oude rabbi bevalen zich in Mijn genade en liefde aan, bedankten voor alles
en gingen samen met de magiërs de stad in, waar ze het een en ander te doen
hadden. De magiërs begaven zich echter naar hun metgezellen, die reeds met
groot verlangen op hen wachtten. De beide Romeinen, die in Emmaüs woonden,
trokken met de zeven Egyptenaren naar Emmaüs, van waaruit vervolgens de
laatstgenoemden na enkele dagen weer naar hun land trokken. Alle andere
aanwezigen trokken nu met ons mee naar Bethanië.
[13] Hier hoeft niet verder in
bijzonderheden aangegeven te worden welke mensen er nog waren, aangezien die in
de loop van de verhaalde gebeurtenissen op de Olijfberg immers al verscheidene
keren genoemd werden.
[14] Maria van Magdala vroeg Mij ook
om ons naar Bethanië te mogen volgen, en ze vroeg Mij hoe lang Ik in Bethanië
zou blijven.
[15] Ik zei: 'Ik zal daar drie dagen
uitrusten; want Ik heb nu veel gewerkt, en na veel werk mag men zich wat rust
gunnen. Wanneer jij thuis alles geregeld zult hebben, kom dan naar ons toe in
Bethanië!'
[16] Daarop begaf ook Maria zich
direct naar huis om daar snel alles in orde te brengen, en wel voor een paar
dagen, omdat ze zich voornam die tijd bij Mij door te brengen.
53
De reis naar Bethanië
[1] Tenslotte vroeg Agricola Mij nog
of hij niet één van de gouden bekers, die op wonderbaarlijke wijze waren
geschapen voor de tafel van de Romeinen, als herinnering mee zou mogen nemen
tegen betaling van een flink geldbedrag.
[2] Ik zei tegen hem: 'Wat voor jullie
geschapen werd behoort jullie ook toe en jullie kunnen het dus ook zonder
betaling van een geldbedrag meenemen. Bovendien zul je toch al genoeg armen van
hier met je meenemen naar Rome en ze daar goed verzorgen, en dan zijn die
bekers in materieelopzicht slechts een heel kleine beloning voor wat jij ter
wille van Mij doet. Neem daarom alles wat zich aan aardse kostbaarheden op
jullie tafel bevindt! Maar beschouw het niet als een werkelijk loon voor alles
wat je uit liefde voor Mij voor de vele armen en verdrukten doet; want jouw
loon daarvoor zal er reeds op aarde, en bovenal aan gene zijde in Mijn rijk,
heel anders uitzien.
[3] Zorg als je thuis bent echter
serieus en goed voor degenen die Ik aan jouw zorg heb toevertrouwd! Over een
jaar zul je voor regeringsaangelegenheden een reis naar het uiterste westen
van Europa moeten maken, samen met een zoon van jou, en je zult daar lang zijn
en veel te doen hebben. Regel in de tussentijdje huishouden echter goed, opdat
al degenen die Ik jou heb toevertrouwd niets te kort zullen komen, niet in
lichamelijk opzicht en nog minder wat hun ziel betreft!'
[4] Agricola zei, uit liefde voor Mij
helemaal tot tranen toe geroerd: 'O Heer en Meester, dat zal zeker mijn
voornaamste en grootste zorg zijn en ik hoop dat alles mij met Uw hulp juist en
goed zal lukken! Maar verlaat mij nooit en laat geen te zware verzoekingen over
mij en mijn huis komen! Ik ken nu weliswaar mijn door U geschonken kracht heel
goed; maar ik ken ook mijn oude, hoogst eigen zwakheden. Als dan deze of gene
zwakheid mij af en toe bijna zou doen vallen, - O Heer, grijp mij dan en sterk
mijn wil, opdat ik overeind blijf en niet val! ,
[5] Ik zei: 'Waarlijk, wat jij de
Vader, die jij nu kent, in Mijn naam zult vragen, dat zal je ook gegeven
worden! Wees dus steeds vervuld van troost en een waar en echt vertrouwen; want
als jij in het levende geloof en in de liefde tot Mij volhardt, zal Ik steeds
bij je zijn en je leiden en sturen, zoals Ik dat ook zal doen bij iedereen
wiens geloof en liefde is zoals het jouwe!'
[6] Hierop bedankten alle Romeinen
Mij, evenals allen die aan de zorg van de Romeinen waren toevertrouwd.
[7] We waren nu reisvaardig en gingen
de weg op die naar Bethanië leidde.
[8] Toen we langs de muur van de stad
trokken, zei de herbergier uit het dal, die ook met ons mee naar huis ging,
evenals de waard van de herberg aan de grote heerweg niet ver van Bethlehem:
'Heer, kijk eens naar deze verschrikkelijk sterke muren van de stad! Hoe kunnen
die met menselijke kracht verwoest worden?'
[9] Ik zei: 'Wat door handen van mensen
gemaakt is, kan er ook door verwoest worden. Want de mensen zijn over het
algemeen bedrevener in het vernietigen dan in het maken, en zo zullen ze te
zijner tijd ook deze sterke muren de baas worden. Ik zeg jullie: niet één steen
zal op de andere gelaten worden! Over een paar eeuwen zullen de mensen de
plaats zoeken waar nu nog de tempel staat, en ze zullen die niet vinden.
[10] Want hoe was het in de tijd van
Noach voor de grote vloed? Ik heb jullie dat een paar dagen geleden laten zien!
De mensen uit die tijd konden zelfs bergen vernietigen, waardoor de wateren
binnen in de aarde losbraken en de boosdoeners verdronken; dus te zijner tijd
zullen de mensen met veel minder moeite met deze muur afrekenen!’
[11] Met dit antwoord waren beiden
tevreden; wij trokken verder over de weg en kwamen weldra bij een tolhuis.
54
De hebzuchtige tollenaar en de Heer
Over
het geloof met de praktische werken der liefde
Over
schadevergoeding
[1] De tollenaar herkende Mij al gauw,
kwam naar Mij toe en zei: 'O Heer en Meester, sinds ik Uw woorden en lessen op
de olijfberg in mij heb laten doordringen ben ik werkelijk een ander mens
geworden, en ik dank U nu nog eens uit de grond van mijn hart voor de meer dan
grote genade, die U mij en mijn huis bewezen hebt! Ik heb alles wat ik van U
gehoord heb getrouw aan al mijn verwanten meegedeeld, en zij geloven nu in U;
laat daarom ook Uw zegen over mijn hele huis neerdalen!
[2] Ik zei: 'Omdat je dat gedaan hebt,
zal het heil ook niet ver van jou en je huis blijven! Maar toch eis jij zelfs
ook tol van de inwoners, wanneer er te weinig vreemdelingen naar Jeruzalem
komen; en wanneer er vreemdelingen komen, dan eis je naar willekeur veel meer
dan volgens de wet vastgesteld is. Maar dat heb Ik werkelijk niet onderwezen,
en een dergelijke handelwijze heeft in de verste verte niet te maken met
naastenliefde, die Ik iedereen vooral op het hart gedrukt heb. Als je echter de
daadwerkelijke naastenliefde niet bezit, dan ben je ver verwijderd van Mijn
rijk; want het pure geloof zonder de werken der liefde is dood, en degene die
zo'n geloof heeft dus ook. Verander daarom je handelwijze, anders zal er weinig
heil voortkomen uitjouw geloof in Mij!
[3] Dat jij een tollenaar bent waarvan
de tempeldienaren zeggen dat hij voortdurend een grote zondaar is, dat wordt je
door Mij niet als zonde aangerekend; maar datje de reizigers benadeelt en van
hen een hoger tarief eist dan wettelijk is vastgesteld, is in strijd met de
naastenliefde en is zodoende ook een grove zonde, die geen enkel mens heil
oplevert. Verander dus jouw handelwijze, als jij een goede en vruchtbare
volgeling van Mijn leer wilt zijn!’
[4] De tollenaar zei nu heel timide:
'O Heer en Meester, ik zie nu dat voor Uw ogen niets verborgen blijft en ik zal
mijn handelwijze daarom volkomen veranderen! U dank ik nu echter nogmaals
oprecht voor Uw vermaning.’
[5] Ik zei: 'Maar vergoed ook de aan
de armen berokkende schade, anders bouw jij je toekomstige naastenliefde op
drijfzand!'
[6] Toen de tollenaar dat van Mij
hoorde, boog hij en zei: 'Heer en Meester, aan mijn wil daartoe zal het niet
ontbreken, maar wel aan de mogelijkheid om dat uit te voeren, aangezien ik de
meesten van hen niet ken en hun niet kan terugbetalen wat ik af en toe teveel
heb geëist!’
[7] Ik zei: 'Heb dan de ernstige wil
daartoe, en doe wat je kunt, dan zal die wil jou als werk aangerekend worden!
Er zijn echter in de buurt van Jeruzalem nog armen genoeg die zo nu en dan hulp
nodig hebben; doe goed aan hen en breng hun een offer, dan zul jij je onrecht
goedmaken!'
[8] Na deze woorden van Mij boog de
tollenaar nogmaals, beloofde zeer plechtig Mijn advies op te volgen, en wij
trokken daarna verder.
[9] Halverwege de weg naar Bethanië
zat een blinde langs de weg te bedelen. Hij had een gids bij zich, die de
blinde vertelde dat Ik voorbij kwam.
[10] Toen de blinde dat hoorde, begon
hij direct luidkeels te schreeuwen: 'O Jezus van Nazareth, ware Heiland der
mensen, help mij, arme blinde!'
[11] Omdat hij zo hard schreeuwde,
bedreigden Mijn leerlingen hem; ze verboden hem zijn luide geschreeuw en
zeiden, dat Ik hem ook wel zou kunnen helpen als hij niet zo hard schreeuwde.
[12]
Ik wees de leerlingen echter terecht en zei: 'Waarom ergert het jullie
eigenlijk dat deze blinde Mij om hulp vraagt? Als jullie last hebben van zijn
geschreeuw, houdt dan jullie oren dicht en laat hem Mij om hulp roepen! Want
als hij zou zien, zou hij niet zo schreeuwen; maar omdat hij werkelijk volkomen
blind is, schreeuwt hij, opdat Ik hem verhoor wanneer zijn geschreeuw door Mij
gehoord wordt. Jullie heeft hij niet om hulp geroepen, maar alleen Mij, en dus
gaat zijn schreeuwen jullie ook, niets aan, en jullie dienen je daarover niet
te ergeren en de blinde met te bedreigen! ' .
[13] Toen werden de leerlingen stil,
en Ik liep naar de blinde toe en zei: 'Hier sta Ik voor je. Wat wil je dat Ik
voor je doe?'
[14] De blinde zei: 'O goede Heiland,
Heer en Meester, geef mij het licht in mijn ogen terug; want ik heb gehoord dat
U alle blinden kunt genezen en ziende kunt maken! En daarom vraag ik U, dat U
zich nu ook over mij zou willen ontfermen!’
[15] Ik zei: 'Geloof je dan wel
onwrikbaar vast dat Ik jou kan helpen?'
[16] De blinde zei: 'Ja, Heer en
Meester, alleen U kunt mij helpen als U dat wilt!'
[17] Ik
zei: 'Welnu, dan wil Ik dat je weer zult zien! Maar Ik zeg je ook dat je
voortaan niet meer moet zondigen; want als je in je oude zonden zou vervallen,
zou je ook weer blind worden! Onthoud dus goed wat Ik je nu gezegd heb!'
[18] De blinde beloofde Mij dat
plechtig, en daarop raakte Ik met Mijn vinger zijn ogen aan; op hetzelfde
ogenblik was hij ziende, en van louter vreugde daarover wist hij zich geen raad
en hij bedankte Mij met opgeheven handen, omdat Ik hem geholpen had.
[19] Toen zei Ik echter tegen hem:
'Omdat je ziende bent geworden en verder nog een krachtig mens bent, moet je
opstaan van deze plaats en een betrekking zoeken in een of ander huis en voor
jezelf je dagelijks brood verdienen; want ledigheid is steeds de aanleiding tot
en het begin van allerlei zonden en ondeugden!’
[20] Nu zei de ziende geworden blinde:
O goede Heiland, Heer en Meester! Ik zou nu heel graag willen dienen en werken,
als er maar een werkgever zou zijn! Ik en mijn gids hier zouden wel heel graag
werken als iemand ons in dienst zou nemen.’
[21] Nu kwamen direct de beide
herbergiers naar voren en zeiden: 'Ga dan met ons mee, dan zullen jullie direct
een betrekking en werk hebben; want wij zijn bezitters van veel akkers, tuinen,
weiden en wijngaarden!’
[22] Toen die twee dat hoorden werden
ze erg blij, stonden op van hun oude bedelplaatsen en trokken heel welgemoed
met ons verder naar Bethanië, waar ze een hele dag goed verzorgd werden.
55
Op het landgoed van Lazarus
[1] Toen wij Bethanië bereikten, zagen
de beide zusters van Lazarus Mij reeds van verre en liepen Mij met open armen
tegemoet.
[2] Toen ze bij Mij kwamen, konden ze
niet lovend genoeg vertellen wat zich intussen allemaal voor goeds in Bethanië
had afgespeeld terwijl ik Mij in Jeruzalem bevond, en wat voor vreugde hun 's
morgens de aankomst van de vele jonge mensen had bezorgd; maar tegelijk
betreurden zij het ook dat die lieve kinderen niet in Bethanië zouden blijven,
zoals Rafaël hun duidelijk gemaakt had.
[3] Ik vertelde hun echter de reden,
en daarmee waren zij tevreden.
[4] Ondertussen bereikten wij de hof
en gingen dan ook direct het huis binnen, waar de jongeren Mij in een grote
zaal ontvingen en als Vader begroetten, en wel met zulke hartelijke woorden,
dat allen daardoor tot tranen toe bewogen werden.
[5] Vanuit deze zaal gingen wij een
andere zaal binnen.
[6] Toen we ons in de reeds genoemde
zaal bevonden en een plaats gezocht hadden om enige rust te nemen, liet Lazarus
brood en wijn op tafel zetten met het verzoek om ons daar enigszins mee te
sterken. Dat deden wij dan ook bepaald zonder tegenzin, omdat we een beetje moe
geworden waren van de kleine tocht. Die moeheid echter was werkelijk nauwelijks
het vermelden waard; maar omdat de Romeinen de wens te kennen hadden gegeven om
ook het erfgoed van Lazarus, dat uitgestrekt was, nader te leren kennen, was
een kleine lichamelijke versterking vooraf helemaal op zijn plaats. Wij namen
dan ook het brood en de wijn, nadat Ik beide tevoren gezegend had, en aten en
dronken heel welgemoed.
[7] Na deze kleine versterking van het
lichaam begaven we ons opnieuw naar buiten en liepen door het grootste deel van
de bezittingen van Lazarus, en de Romeinen verbaasden zich zeer over de grote
rijkdom van Lazarus.
[8] Maar die zei (Lazarus): 'Beste
vrienden, ik bezit nog wel dertig keer zoveel als wat jullie hier slechts
vluchtig hebben kunnen overzien! Maar al deze rijkdom maakt mij niet gelukkig
omdat ik die op deze aarde volkomen de mijne kan noemen; want vandaag ben ik
volgens de wereldse wetten weliswaar nog de rechtmatige eigenaar, maar morgen
eist de Heer mijn ziel op, en die zal tegenover Hem rekenschap moeten afleggen
over hoe en tot welk nut zij de aardse goederen die haar toevertrouwd waren
getrouw beheerd heeft. En kijk, dan zal het menige ziel wel zwaar vallen om zichzelf
tegenover de Heer te rechtvaardigen! Daarom zijn wij wel, bezien vanuit het
juiste standpunt ten aanzien van het leven op deze wereld, slechts tijdelijke
beheerders van dergelijke aardse goederen, tot nut van de arme mensheid, maar
nooit bezitters. Want de eeuwig rechtmatige bezitter is alleen de Heer; wij
bezitten alleen het recht om deze aardse goederen tot nut van de behoeftige
mensen te beheren en ze doelmatig te bewerken.
[9] En zo ben ik dan ook geen bezitter
van dat alles, maar alleen een nog altijd zwakke bewerker en beheerder. Degene
die nu echter als allerhoogste Levensvriend onder ons leeft en de ware Heer van
al het leven is, is als enige ook de ware bezitter van deze en alle goederen
van de aarde; en het zal ons eenmaal tot heil strekken als Hij tegen ons zal
zeggen: 'Jullie hebben Mijn aan jullie toevertrouwde goederen goed
beheerd!"
[10] Agricola zei: 'Wat jij nu naar
volle waarheid over jouw bezittingen denkt en zegt, dat zal ook ik van de mijne
denken en zeggen, en waar mogelijk ook handelen zoals jij. U, o Heer, vragen
wij echter nu reeds of U later niet een al te strenge afrekening met ons wilt
houden over ons omgaan met de aardse goederen, die U ons slechts in beheer hebt
gegeven! Want aan de wil om het juiste te doen zal het ons niet ontbreken; maar
of de uiterlijke, duistere wereldse omstandigheden ons zo nu en dan niet menige
onverwachte en onvoorziene streep door onze goede rekening zullen halen, dat
ligt buiten onze macht, en U, o Heer, zult ten aanzien van dergelijke gevallen
genadig en barmhartig voor ons zijn.’
[11] Ik zei: 'Van datgene wat er ooit
tegen jullie wil zal gebeuren zullen diegenen rekenschap moeten afleggen die
jullie zo nu en dan belemmerend in de weg hebben gestaan. Want de enige
rekening die voor Mij geldt zal in jullie hart geschreven staan. En omdat
jullie nu Mijn vrienden zijn, zullen jullie dat ook in eeuwigheid blijven!
[12] Want voorwaar Ik zeg jullie:
zalig zijn jullie, die nu horen en zien wat alle aartsvaders en profeten zo
vurig wensten te zien en te horen! Maar destijds was het er de tijd nog niet
voor. In de geest zien en horen zij dat nu ook en verheugen zich daar
buitengewoon over; maar voor hun vlees bleef dat verborgen en voor de
toekomstige generaties zal het ook meer of minder verborgen blijven. Voor
jullie is het nu echter gemakkelijk om te geloven en ernaar te handelen, want
jullie zijn nu met oren en ogen getuige van al datgene wat op deze aarde nog
nooit een menselijk oog gezien en geen menselijk oor gehoord heeft; maar in de
toekomst worden alleen zij zalig die niet zien en horen, zoals jullie nu, en
desondanks zullen geloven en naar dat geloof zullen handelen. Daarom zal het
hun ook als een hogere verdienste aangerekend worden.’
[13] Mijn leerlingen zeiden: 'Als U, o
Heer, in het vervolg voor niemand meer zichtbaar of hoorbaar zult zijn, hoe
zult U dan tot aan het einde der tijden bij de Uwen verblijven?
[14] Ik zei: 'Dat was weer eens een
buitengewoon onnozele vraag van jullie! Hoeveel -en grootse! -dingen heb Ik
jullie al niet verkondigd en getoond, en toch begrijpen jullie nog weinig van
de innerlijke wijsheid in God! Ik kan toch niet eeuwig in dit vlees op deze
materiële wereld blijven, en Ik heb jullie al verscheidene keren gezegd wat er
nog met Mij zal gebeuren, opdat de maat der zonde van de joden vol wordt en hun
gericht over hen komt, en nog vragen jullie als blindgeborenen naar de kleuren
van het licht, hoe Ik in de toekomst dan wel tot aan het einde der tijden bij
de Mijnen zal blijven! Omdat jullie het echter nog niet begrijpen, zal Ik het
jullie nog een keer zeggen:
[15] Ik zal in de geest, in het woord
en in de waarheidbij de Mijnen blijven, en degenen die grote liefde voor Mij
zullen hebben, zullen Mij af en toe ook enkele ogenblikken persoonlijk te zien
krijgen. Met degenen echter, die volgens Mijn woord zullen leven en zorgvuldig
naar de innerlijke waarheid ervan zullen zoeken, zal Ik zo spreken dat ze het
in hun hart begrijpen en zo zal Ik Mijn woorden in hun gemoed leggen; en jonge
mannen en vrouwen die in Mijn naam goed opgevoed zijn, zullen visioenen krijgen
waarin hun Mijn wezen, de hemelen en het eeuwige leven verklaard worden evenals
het lot van de afvalligen en kwaden, en ook op die manier zal Ik bij de Mijnen
blijven tot aan het einde der tijd van deze aarde. Begrijp dat nu allemaal goed
en vraag Me daar niet meer naar!'
[16] De leerlingen waren met dit
antwoord van Mij geheel tevreden en vroegen Mij daar toen verder niet meer
naar.
56
De bijzondere plaats van de aarde
[1] Toen wij nog tussen de akkers en tuinen
dicht in de omgeving van Bethanië rondwandelden, bereikten wij weldra de
geliefde rustplaats van Lazarus op een kleine heuvel om daar in de open lucht
wat uit te rusten, aangezien wij bij het bezichtigen van de landerijen van
Lazarus toch bijna drie uur lopend hadden doorgebracht. Daar kwam één van de
Romeinen naar Mij toe en vroeg: 'Heer en Meester, tot nu toe heb ik alleen maar
geluisterd en zelf geen woord gezegd, en ik zeg nu dat alles wat door U, maar
ook door die merkwaardige engel gezegd en uitgelegd is en wat wij gezien
hebben, mij een onweerlegbaar bewijs heeft gegeven van Uw rechtstreeks
aanwezige en persoonlijke goddelijkheid. Maar U hebt ons ook de sterrenhemel
verklaard en ons door Uw goedheid en door de almacht van Uw heilige wil in een zodanige
toestand gebracht, dat wij de andere hemellichamen net zo helder konden
bekijken als nu de velden van deze aarde met onze lichamelijke ogen, en wij
troffen overal mensen aan en een groot aantal andere schepselen. Ja, we troffen
in de door ons waargenomen andere hemellichamen zelfs nog veel prachtiger
landen en gebieden en mensen en andere schepselen aan in een eveneens veel
hogere volmaaktheid, en het is niet te beschrijven hoezeer de schoonheid en
grote regelmaat in de vormen van hun woningen die van deze aarde overtroffen.
[2] Welnu, toen ik mijn gedachten
daarover liet gaan, kwam in mijn hart de vraag op, hoe en om welke reden U, o
Heer, zich juist op deze in alle opzichten schamele aarde hebt bekleed met een
menselijk lichaam zoals de mensen het op deze aarde hebben, aangezien U voor
dat doel toch talloze myriaden van de prachtigste en grootste zonnewerelden ter
beschikking gestaan zouden hebben. Zou U ons ook daarover niet nog enige voor
ons Romeinen begrijpelijke opheldering kunnen of willen geven?'
[3] Ik zei: 'O ja, -alhoewel Ik bij
het ontsluieren van de materiële schepping, met name bij het beschrijven en
duidelijk verklaren van de ordening van de zonnen in een hulsglobe en daarna
van de gehele grote scheppingsmens, jullie er allemaal op gewezen heb hoe en
waarom Ik juist op deze aarde en ook juist in deze tijd Mij met een lichaam heb
bekleed; maar ook als Ik het jullie opnieuw uitleg, zullen jullie dat toch niet
helemaal tot op de bodem vatten, zolang jullie niet zelf in de geest wedergeboren
worden. Maar desondanks kan Ik jullie er toch een kleine aanwijzing over geven,
omdat Ik voorzie dat juist dit punt onder de toekomstige filosofen en
godgeleerden een heel belangrijke strijdvraag kan en ook zal worden. Luister
dus nog een keer naar Mij!
[4] De eigenlijke reden is natuurlijk
gelegen in Mijn wijsheid en Mijn wil. Dat ieder mens net als ieder warmbloedig
dier een hart heeft, waar zijn lichamelijke leven afhankelijk van is, zullen
jullie allemaal wel weten, maar hoe het hart is opgebouwd weten jullie niet; Ik
weet dat echter heel goed en weet daarom ook wat hetgeen is waardoor het hart
leeft.
[5] In het hart bevinden zich twee
uiterst kleine kamertjes, die overeenkomen met de beide grote bloedkamers.
Voor jullie ogen zouden deze beide kamertjes amper als heel kleine puntjes
zichtbaar zijn. Hoe klein deze puntjes echter ook zijn, toch hangt alleen van
de inrichting daarvan in de eerste plaats het leven van het hart af en daardoor
ook het leven van het hele lichaam en al de talloze delen en organen daarvan.
[6] Het ene, eerste, en bijgevolg
allerbelangrijkste kamertje komt overeen met wat van de geest en derhalve van
het eigenlijke leven is, en wij zullen dat het 'beamende', het 'positieve' en
dus het ware noemen. Het tweede, in zekere zin minder belangrijk, hoewel voor
het natuurlijke leven van het lichaam ook absoluut noodzakelijk, zullen we het
met de materie overeenkomende, dus ook het 'ontkennende' noemen. Dit heeft op
zichzelf geen leven, maar is slechts een opnamevat voor het leven, dat het met
iedere nieuwe hartslag uit het beamende kamertje als het ware opnieuw opneemt
en dat vervolgens via het bloed aan het hele lichaam meedeelt.
[7] Uit dit gemakkelijk te vatten
beeld kunnen jullie nu wel afleiden van welke aard het hart in zijn bestaansgrond
is en moet zijn, om aan het hele lichaam leven te kunnen verschaffen. Dat het
hart bovendien nog een zeer uitgebreide, buitengewoon kunstige en uiterst wijze
organisch mechanische inrichting heeft en moet hebben voor het verder
overbrengen van het daarin ontwikkelde leven, dat spreekt ook zonder verdere
verklaring vanzelf; want wanneer iets verder gebracht moet worden, moeten voor
dat doel ook goed gebaande wegen bestaan en de middelen om het over te brengen
aanwezig zijn. Voor het belichten van ons onderwerp hebben wij evenwel
voornamelijk alleen de beide kamertjes nodig, en daarvan eigenlijk alleen het
beamende positieve kamertje.'
57
Overeenkomst tussen de microkosmos en de macrokosmos
[1] (De Heer:) 'Kijk, zoals in het
klein ieder mens ten behoeve van zijn korte lichamelijke proefleven op een
bepaalde manier ingericht is, zo is ook de hele Grote Scheppingsmens in zijn
gehele omvang op overeenkomstige wijze ingericht!
[2] Nu moeten jullie bedenken dat deze
hulsglobe, waarin zich deze aarde, met de maan, de zon en alle ontelbaar vele
andere zonnen en hemellichamen bevinden, bij de inrichting van het hart van de
Grote Scheppingsmens hoort, en dat juist deze zon met de planeten die om haar heen
cirkelen het beamende, positieve kamertje voorstelt, en dat binnen dit
levenskamertje juist door deze aarde op overeenkomstige wijze in de eigenlijke
geestelijke basisstof van het leven wordt voorzien -iets waarvan een wereldse
geleerde wel nooit het hoe en waarom zal kunnen inzien. Maar Ik, als Schepper
van de oneindigheid uit Mijzelf, weet dat en kan jullie dus ook zeggen hoe het
hiermee gesteld is
[3] Ik echter ben van eeuwigheid de
grondslag van al het leven en al het zijn, en ben derhalve ook de oer beamende,
positieve levenskamer in het eeuwige levenshart van de oneindigheid.
[4] Toen Ik dus volgens Mijn liefde,
wijsheid en orde in Mijzelf besloten had Mij in het lichaam van een mens te
kleden, kon Ik dat in overeenstemming met de eeuwige orde in de Grote
Scheppingsmens immers ook alleen maar realiseren op dat punt dat, ook al is het
uit Mij geschapen, volkomen met Mijn Oerwezen overeenkomt.
[5] Daarmee is weliswaar niet gezegd
dat juist deze aarde, waarop wij nu zijn, het eigenlijke centrale positieve
punt zou moeten voorstellen. Dat zou ook een andere aarde kunnen zijn die bij
deze zon hoort, en daar was ook al een andere voor bestemd; maar de bewoners
daarvan hebben zich nog veelonwaardiger gedragen dan de bewoners van deze aarde
nu, en daarom werd die aarde verworpen en samen met haar bewoners verwoest.
[6] Omdat nu deze aarde sinds de tijd
van Adam daartoe uitverkoren was, en Ik op haar bodem nu het lichamelijk
menselijke heb aangenomen, zal zij dat ook blijven tot aan het einde der tijden
van de gerichte geesten in alle materie, en jullie zullen in de geest ook
degenen blijven die het oorspronkelijke leven uit Mij in alle oneindigheid en
eeuwigheid uitdragen, en om die reden Mijn ware kinderen zijn.
[7] Kijk, zo is nu heel in het kort en
zo helder mogelijk voor jullie de reden uiteengezet, waarom Ik alleen maar op
deze aarde en op geen andere aarde, hoe groot of volmaakt ook, uit pure liefde
voor degenen die nu Mijn kinderen zijn het lichamelijke menselijke bestaan heb
kunnen aannemen!
[8] Er zijn evenwel naast deze
voornaamste reden ook nog andere redenen, die Mijn wil mede bepaald hebben in
overeenstemming met de eeuwige orde. Maar deze bijkomende redenen zijn toch
slechts noodzakelijke gevolgen van de eigenlijke hoofdreden en wij hoeven die
dus niet afzonderlijk te belichten.
[9] Een dergelijke reden is
bijvoorbeeld de algehele verdeemoediging en vernedering, zonder welke ook een
hogere geest zich niet met het vlees van de levensproef kan bekleden en
vervolgens weer in het meest vrije en zelfstandige leven kan overgaan of
terugkeren; en ook dat weerspiegelt deze aarde.
[10] Het beamende, positieve
levenskamertje in het hart is onder de lichaamsdelen zeker ook het meest
onaanzienlijke deeltje van het hele lichaam; het is duister en wordt nooit door
de stralen van de zon verlicht en wordt zelfs door de mensen, aan wie het toch
leven verschaft, totaal niet gekend en gewaardeerd. Ja, wanneer men daarover
zou spreken tegen de wereldse geleerden, dan zouden ze hun schouders ophalen en
zeggen: 'Hoe is het nou mogelijk dat het machtige, algemene leven van een mens
afhangt van een nauwelijks zichtbaar klein puntje?!' Daaruit blijkt toch wel
duidelijk dat zelfs de grootste geleerden, laat staan een ander, gewoon mens,
hun eigen bestaansgrond niet in het minst kennen.
[11] En toch moet ieder mens die
zichzelf en God werkelijk wil leren kennen, dit uiterst onaanzienlijke
levenskamertje van zijn hart langs de weg van uiterste deemoed en volgzaamheid
binnengaan en het van daaruit ontvangen leven geestelijk weer teruggeven!
Wanneer een mens dat doet, maakt hij het levenskamertje groter en verlicht hij
het door en door. En als dat gebeurd is, wordt het hele hart en, vanuit het
hart, de hele mens verlicht en kent hij zichzelf en daardoor ook God, omdat hij
dan pas ge waar kan worden en kan zien hoe het leven vanuit God dit kamertje
binnenstroomt, zich daar verzamelt en zich tot een vrij, zelfstandig leven
ontwikkelt.
[12] In dit kamertje woont derhalve de
eigenlijke geest uit God, en als de ziel van de mens dit kamertje door de
juiste deemoed en volgzaamheid binnengaat, zoals de liefde van de echte mens de
eeuwige, ongeschapen liefde van God binnengaat, dan verenigt de ziel zich
daardoor met de eeuwige geest uit God en verenigt deze geest zich met de
geschapen ziel, en dat is dan de wedergeboorte van de ziel in de geest uit God.
[13] Zoals een echt mens dat moet doen
om in zichzelf de volle heerlijkheid van het leven binnen te gaan, zo heb Ik
dat Zelf nu ook gedaan om jullie een waar voorbeeld en een zeer betrouwbare
wegwijzer in de Grote Scheppingsmens te geven, en ben Ik op déze aarde gekomen
omdat die, zoals reeds gezegd, volgens Mijn eeuwige orde met het beamende, positieve
kamertje overeenstemt, om zo tot Mijn eigen en daardoor ook jullie grootste
heerlijkheid binnen te gaan in de volledige macht in de hemel en op alle
aarden.
[14] Weliswaar was Ik reeds van
eeuwigheid in Mijzelf in het bezit van alle macht en heerlijkheid, maar toch
was Ik voor geen enkel geschapen wezen een zichtbare en te bevatten God, ook
niet voor de meest volmaakte engel. Als Ik Mij tot op zekere hoogte zichtbaar
wilde maken voor iemand als Abraham, Isaak en Jacob, dan gebeurde dat doordat
Ik een engel speciaal zodanig vervulde met de geest van Mijn wil, dat hij op
bepaalde ogenblikken Mijn persoonlijkheid voorstelde. Maar van nu af aan ben
Ik voor alle mensen en engelen een zichtbare God geworden en heb Ik voor hen de
grondslag gelegd voor een totaal volmaakt, eeuwig en zelfstandig vrij en
bijgevolg waar leven; en daaruit bestaat dan ook Mijn eigen grotere
verheerlijking en daarmee ook die van jullie.
[15] Want hoe konden zelfs de meest
volmaakte engelen en ook de vroomste mensen van deze en alle andere aarden de
God, die ze nooit gezien hadden en daarom ook nooit begrepen, in waarheid
verheerlijken door een ware en levende liefde voor Hem? Want er werd altijd
gezegd: 'Niemand kan God zien en daarbij het leven behouden; want de zuivere
Godheid is in Zichzelf een verterend, eeuwig vuur!' Dat vuur is nu in Mij
bedekt en getemperd door dit lichaam van Mij, en nu geldt niet meer: 'Niemand
kan God zien en leven!', maar: 'Van nu af aan zal iedere engel en mens God
kunnen zien en leven; en wie God niet zal zien, zal een heel ellendig en gericht
leven hebben! ,
[16] Wat Ik jullie nu gezegd en
getoond heb is zodoende zeker ook een belangrijke bijkomende reden, waarom Ik
alleen op deze aarde het menselijke vlees heb aangenomen.
[17] Zoals jullie nu uit deze
beschrijving zonder meer duidelijk hebben moeten begrijpen waarom Ik op deze en
geen andere aarde het menselijke vlees heb kunnen aannemen, zullen jullie ook
het volgende nog helder kunnen begrijpen en inzien.
[18] Jullie hebben gezien hoe dat
bepaalde uiterst onaanzienlijke beamende, positieve levenskamertje van het
hart als het eigenlijke grondbeginsel van het leven van de mens ook als enige
in staat is tot de helderste en meest ware intelligentie, en derhalve reeds in
zichzelf het licht, de waarheid en het leven is. Zo is het ook gesteld met de
mensen van deze aarde. Oorspronkelijk zijn ze ten opzichte van de mensen van
andere aarden ook zeer onaanzienlijk, blind, duister, klein, zwak en
machteloos; de geesten van andere hemellichamen kennen hen eigenlijk niet,
zoals de mensen van deze aarde zichzelf uiteindelijk ook niet kennen. Maar in
de verborgen innerlijke kern van hun leven zijn zij vanuit Mij het fundamentele
levenspunt van de gehele Grote Scheppingsmens en kunnen vanuit zichzelf dan ook
zeer hoge levenscapaciteiten ontwikkelen, die bij de mensen van andere aarden
slechts in een zeer eenzijdige en ondergeschikte graad voorkomen.
[19] Krachtens zulke zeer hoge en
godgelijke capaciteiten van de mensen van deze aarde, waartoe ook met name een
goed gearticuleerde uiterlijke en innerlijke taal, de schrijfkunst en
rekenkunde en nog heel veel andere dingen behoren, zijn zij dan ook als enigen
in staat om het geopenbaarde woord uit Gods mond bijvoorbeeld eerst in de
uiterlijke betekenis van letters of beelden en van daaruit vervolgens ook in de
ware geestelijke zin en tenslotte ook in de diepste zin van het hemelse leven
te vernemen.
[20] Dit vermogen is iets onschatbaar
groots en voortreffelijks, zoals ook het levens en intelligentievermogen van
het beamende, positieve levenskamertje van het hart het onschatbaar
volmaaktste en edelste deel van de hele mens is. En ook daarom weer kon Ik
alleen maar bij jullie op deze aarde komen en bij niemand anders op een andere
aarde.
[21] Kijk, dat is dan weer zo'n reden
waarom Ik alleen op deze aarde het menselijke vlees heb kunnen aannemen! En dat
zijn dan zo de voornaamste redenen voor Mijn menswording op deze aarde.
[22] En denk daar nu even over na, en
geef dan je mening over hoe jullie dat nu begrepen hebben!'
58
Wat de Romein begrepen heeft van de uitleg van de Heer
[1] De Romein zei: 'Ja, ja, Heer en
Meester, afgaande op de verklaring die U nu hebt gegeven kan het onmogelijk
anders zijn dan precies zoals U het ons nu uiteengezet hebt. Begrijpen kunnen
wij het weliswaar nog lang niet voldoende; maar wij geloven het zonder enige
twijfel, omdat U als de eeuwige Waarheid en Wijsheid Zelf het aan ons hebt
laten zien, zoals het is en moet zijn. Want U als de Schepper van alle dingen
moet toch wel het beste weten, hoe en in wat voor orde Uw werken geschapen zijn,
en welk doel het een en ander moet dienen. Hoe het zodoende gesteld is met
dergelijke dingen van Uw eeuwige orde, die aan ons mensen tot nu toe in het
geheel niet geopenbaard waren, kunnen wij alleen maar vernemen doordat U dat
aan ons openbaart, en wij geloven alles wat U ons zegt, ook al zijn wij niet in
staat om met ons verstand en nog minder met onze zintuigen in de volle diepte
van Uw wijsheid door te dringen. Wij danken U voor deze meer dan grote
openbaring.
[2] Met datgene wat wij nu van U gehoord
hebben, hebt U ons evenwel ook een wapen in de hand gegeven, waarmee wij alle
wijsgeren en oude godgeleerden snel onderuit kunnen halen. Want dat is een
bewijs zoals er geen tweede is, geput uit de meest innerlijke levensbron van
ieder mens, die werkelijk geheel en al overeen moet komen met de hele eindeloos
Grote Mens van Uw schepping omdat de mens, als een wezen dat nu helemaal op
Uzelf lijkt, de volmaakte sluitsteen van al Uw werken voorstelt en daarom in
een uiterst kleine gedaante datgene is wat de gehele eindeloos grote schepping
is.
[3] Dat echter de weg tot het ware,
vrije en zelfstandige leven heel nauw en smal is, volgt eveneens vanzelf
duidelijk uit deze wonderbaarlijk grote onthulling van U; maar men ziet ook in
dat het zo moet zijn en onmogelijk anders kan zijn.
[4] Wie zichzelf en daardoor ook U
werkelijk en echt wil vinden, moet via dat zeer nauwe poortje in zichzelf
doordringen, anders blijft hij buiten het levenskamertje van zijn hart. Alleen
de liefde tot U en de naaste maakt dat anders zo nauwe poortje wijder, de ware
deemoed maakt de ziel, die zich anders zo groot waant, klein, en de echte
zachtmoedigheid maakt haar buigzaam; en alleen een zodanig toebereide ziel kan
dan door het nauwe poortje in het levenskamertje van haar goddelijke geest
doordringen en daar één worden met de geest en daardoor ook in de geest opnieuw
ofwel wedergeboren worden. Uit Uw grote openbaring heb ik nu afgeleid, dat deze
dingen absoluut noodzakelijk zijn voor de praktijk van ons proefleven op deze
aarde, en ik heb dan ook de ware en echte reden ontdekt, waarom U ons vooral de
liefde tot God en de naaste, de deemoed en de zachtmoedigheid zo dringend op
het hart hebt gedrukt.
[5] Nu wij echter de reden kennen, en
ook weten wat wij langs die weg heel zeker kunnen bereiken, zal het voor ons
ook gemakkelijk zijn om te handelen en zullen wij dat ook met de grootst
mogelijke vlijt en ijver doen!
[6] Want als wij in onze grote
levensarmoede weten waar de grote en rijkste schat verborgen is, en als wij ook
de hulpmiddelen en het gereedschap hebben om die voor onszelf op te graven, dan
zouden wij toch wel de grootste dwazen zijn wanneer wij, wetend dat wij hem
zeker zullen ontdekken en opgraven, onze handen als het ware lui in onze schoot
zouden leggen en ons net als de geestelijk blinde wereldse mensen zouden
vergooien aan het zeer vergankelijke slijk van de wereldse materie die zich in
het gericht bevindt, en die vandaag nog iets lijkt te zijn en morgen door
winden en stormen als waardeloos kaf wordt weggeblazen.
[7] O, dank U, Heer en Meester, dat U
de diepste oorzaak van de dingen van Uw schepping nu zo duidelijk voor ons
onthuld hebt!
[8] Maar nu, o Heer en Meester van
eeuwigheid, houdt mij nog een kleine vraag bezig! Ik weet wel dat U al een
eeuwigheid van tevoren heel duidelijk hebt geweten wat ik U nu zou willen
vragen; maar ik vraag het toch openlijk, ten eerste omdat U het zo wilt, en ten
tweede vanwege de anderen die hier zijn, opdat ze kunnen horen waar het nu
verder over gaat.
[9] De vraag nu luidt: hebben de
bewoners van andere aarden helemaal nooit iets gehoord en bezitten zij geen
kennis over U, of, als ze die wel hebben, hoe komen ze daar aan? Zijn de mensen
van andere aarden ook werkelijk mensen, of zijn ze alleen maar naar de
uiterlijke vorm mensen, maar wat hun innerlijk betreft nog in zekere zin dieren
die er qua vorm uitzien als wij mensen van deze aarde, waarbij ze geleid worden
door een bepaald wijs instinct dat U in hen heeft gelegd, zoals wij dat hier
bij bepaalde dieren hebben waargenomen, zodat wij hun bijna een zekere mate van
verstand, bewustzijn en beoordelingsvermogen toeschreven?
[10] Daarover, o Heer en Meester, nog
graag een lichtje, dan zijn wij wat onze zielen betreft wel helemaal voorzien!’
59
Hoe onze aarde zich verhoudt tot andere werelden
[1] Ik zei: 'Jij hebt Mijn woorden bij
het beantwoorden van je eerste vraag heel goed begrepen en in de onthulling die
Ik jullie gedaan heb een zo treffende en ware toepassing op jullie leven gevonden,
dat Ik Zelf die nooit duidelijker aan jullie had kunnen geven; en wie aldus,
zoals jij gezegd hebt, door het nauwe poortje in zichzelf zal binnengaan, zal
ook in volle werkelijkheid in zijn geest wedergeboren worden tot het eeuwige
leven. Maar omdat je de onthulling die Ik jullie gedaan heb zo helder en goed
begrepen hebt, is het bijna een wonder dat je het volledige antwoord op je
tweede vraag niet ook in jezelf waargenomen en ten volle gevonden hebt.
[2] Kijk, wanneer de mensen van deze
aarde in verhouding tot de eindeloos Grote Scheppingsmens datgene zijn wat het
beamende, positieve kamertje van hun hart is ten opzichte van de gehele omvang
van hun lichaam, dat toch ook leeft en actief is volgens de normen van het
verstand, de wil en zo nu en dan ook nog van die van het instinct, dan is jouw
tweede vraag toch heel gemakkelijk en duidelijk te beantwoorden!'
[3] De Romein zei: 'Ja, ja, Heer en
Meester, dat lijkt mij nu zelf ook al haast zo te zijn! Ik heb het gevoel dat
ik het al weet; maar toch weet ik het eigenlijk ook nog niet! Heb voor mij en
ons allemaal daarom toch nog de goedheid en genade om ons op de juiste weg te
leiden! ,
[4] Ik zei: 'Welnu, goed dan, Ik zal
het doen! Kijk en luister!
[5] De belangrijkste basis van het
leven ligt zowel voor het lichaam als ook voor de ziel in het bekende beamende,
positieve kamertje van het hart. Wanneer dat actief is, dan leven van daaruit
tevens alle eindeloos vele delen van jouw hele wezen op zo'n manier, alsof zij
zelf kamertjes, tot standbrengers en dragers van het leven waren. En kijk,
jouw ledematen kunnen door de juiste oefening in werkelijk heel veel dingen een
verbazingwekkende kracht en zeer kunstige vaardigheid bereiken! Waaraan hebben
ze niettemin uiteindelijk al hun eigenschappen en grote kunstige vaardigheden
te danken? Kijk: alles alleen aan dat bepaalde kamertje van het hart; want
zonder dat zouden immers alle ledematen even dood en onbeweeglijk zijn als die
van een metalen afgodsbeeld!
[6] ja, waar leerden de ledematen van
een kunstenaar zulke vaardigheden dan van, en wel alle ledematen volgens hun
specifieke bouwen doeltreffende vermogen? Kijk: alles alleen maar vanuit dat
kamertje van het hart en wel volgens een trapsgewijze volgorde!
[7] De eerste bewegingen van het leven
brengen stap voor stap het hart in beweging. Van daaruit gaat de activiteit via
het bloed over naar de longen, de lever en de milt en van daar naar de overige
organen en naar het hoofd met al zijn onderdelen.
[8] Als het hoofd eenmaal in orde is
en de hersenen ontwikkeld zijn, nemen bij de mens vervolgens het denken,
oordelen, concluderen, verstaan en begrijpen een aanvang en vanaf dat moment
pas de echte en wijze oefening van de uitwendige lichaamsdelen, die dan alle
arbeid, hoe kunstig ook, weldra zo goed en wijs verrichten alsof ze het zelf
tot een eigen, vrij en zelfstandig leven hadden gebracht. Daarover zeg Ik je
echter nog het volgende:
[9] Wanneer een mens in de geest
wedergeboren is, kan hij ook in alle delen van zijn ziel en lichaam denken en
voor zichzelf heel goed waarneembaar spreken, en is dan net als Ik in zijn
hele wezen geest, leven, kracht, gedachte en een volkomen levend woord. En
waardoor is de mens dat dan wel geworden? Kijk, dat komt allemaal weer alleen
voort uit het beamende, positieve kamertje van zijn hart!
[10] Zoals de mens zijn hele
onderricht en zijn hele ontwikkeling alleen ten deel vallen vanuit dat kamertje
in zijn hart, zo ontvangen -al naargelang hun eigen vorm en vermogens -de
mensen van andere werelden op dezelfde manier hun ontwikkeling ook alleen maar
vanuit het hartkamertje van de Grote Scheppingsmens -dat natuurlijk wel enorm
groot is.
[11] Hoe dat gaat kun jij nu
natuurlijk nog niet vatten; maar wanneer je volledig in de geest wedergeboren
zult zijn, dan zul je het grote 'hoe' en 'waarom' duidelijk vatten en goed
begrijpen. Heb je nu al enigszins een idee, hoe de mensen van andere werelden
kennis van Mij krijgen en ook wijs en zalig worden?'
60
De betekenis van onze aarde
[1] De Romein zei: 'O Heer en Meester,
door deze tweede toelichting van U op deze voor mij en zeker ook voor ieder
ander zeer belangrijke kwestie ben ik ook in een hele zon vol van het sterkste
licht terechtgekomen! Wij op deze aarde, die met U in een zeer hechte en
innige verbinding van liefde en wijsheid leven, zijn voor de gehele, eindeloos
Grote Scheppingsmens precies en -gezien het feit dat U in onze onmiddellijke
nabijheid bent -noodzakelijkerwijs datgene wat in ons hart het beamende
levenskamertje is. De andere hemellichamen met hun mensen, de hulsgloben met
hun zonnen allen en centraal zonnen verhouden zich tot ons als de overige delen
van ons lichaam en onze ziel tot het levenskamertje van ons hart.
[2] U bent nu eenmaal hier bij ons in
Uw meest volkomen en intense goddelijke persoonlijkheid, en U beheerst de hele
oneindigheid natuurlijk ook vanuit geen andere plaats dan daar, waar U geheel
en al aanwezig bent, -en wij mensen van deze aarde en allermeest nu hier op
deze plaats zijn in onze grote liefde voor U beslist ook Uw naaste omgeving, en
door het aannemen van Uw leer, Uw goddelijke liefde en wijsheid zijn wij tevens
Uw meest levende, en door Uw wil Uw machtigste en meest werkzame omgeving.
[3] Wanneer dat nu zó en onmogelijk en
ondenkbaar anders is, hoe kan het dan anders zijn dan dat door Uw wil ook alle
ontwikkeling van ons uit naar alle ontelbaar vele andere hemellichamen en de
bewoners daarvan moet overvloeien op een wijze die ons natuurlijk onbekend is,
net zoals ook het fundamentele leven en alle overige ontwikkeling in de hele
mens overvloeit vanuit het zeer kleine hartkamertje, op een wijze die het
fundamentele leven in dat kamertje zeker ook niet bekend is, voordat de
volledige wedergeboorte heeft plaatsgevonden!
[4] Dat het hiermee beslist zo gesteld
is, lijdt geen twijfel; aan het 'hoe' is ons echter voorlopig, als geestelijk
nog onmondige kinderen van Uw liefde en genade, niet zoveel gelegen. Want U,
die het grote 'hoe' zeker al sinds eeuwigheid maar al te duidelijk kent, bent
immers bij ons en zult ook met name in de geest bij ons blijven, niet alleen
tot aan het einde der tijden, maar naar mijn mening voor eeuwig! Als U nu
eeuwig bij en onder ons blijft, dan kunnen de onderlinge verhoudingen met
betrekking tot bestaan en ontwikkeling in de hele oneindigheid immers ook nooit
veranderen, omdat de verhouding die er nu bestaat, dat wil zeggen die tussen U
en ons, immers ook nooit kan veranderen.
[5] Want het levenskamertje van het
hart zal nooit in bijvoorbeeld de ogen, oren, neus of de maag, de nieren, de
milt of de handen en voeten van het lichaam of helemaal in de uiteinden daarvan
terecht komen, alhoewel elk van die lichaamsdelen, groot of klein, ook een
eigen centraal levensorgaan zal hebben, omdat het anders het leven vanuit het
fundamentele leven van het hartskamertje niet zou kunnen opnemen en aannemen en
voor zijn specifieke doel effectief zou kunnen gebruiken.
[6] Want het oog gebruikt het leven,
dat vanuit het hart in de mens binnenstroomt, zeker heel anders dan het oor, en
zo doet ieder deel van de mens dat anders al naargelang zijn eigen doeleinden;
maar uiteindelijk is al dat eindeloos vele toch slechts één volkomen geheel en
beantwoordt het volledig aan het oorspronkelijke fundamentele leven in het hart
en vindt het daarin zichzelf terug als in zijn oorspronkelijke geboorteplaats. En
als het zichzelf daar gevonden heeft, dan is dat zichzelf vinden nu precies
datgene wat U, o Heer, zo treffend de wedergeboorte in de geest noemde.
[7] En nu schiet er een bijna
eindeloos grootse gedachte door mij heen, zo helder en licht als daar boven de
zon schijnt! Behalve de wedergeboorte van een mens op deze aarde, waarvan we nu
glashelder weten waaruit die bestaat en waarvan we weten dat wij die ook zeer
zeker zullen bereiken, licht er nog een andere, eindeloos grote wedergeboorte
in de geest op, namelijk die van de gehele Grote Scheppingsmens!
[8] Uit mijzelf zou ik daar in dit
leven zeker niet op gekomen zijn wanneer U, o Heer, mij daar niet een
aanwijzing voor gegeven zou hebben; maar die hebt U mij slechts zo groot als
een vonkje gegeven, en kijk, dat is in mij nu in een stralende zon veranderd!
[9] Kijk, in Uw eindeloze helderheid
zei U dat bij een volledig in de geest wedergeboren mens zijn fundamentele
leven al zijn eindeloos vele delen dermate doorstroomt, dat er vervolgens in
die hele mens één oorspronkelijk fundamenteel leven ontstaat en die mens dan
ook in al zijn delen kan denken, oordelen, conclusies trekken en voor zichzelf
goed verstaanbaar kan spreken, waardoor die hele mens dan net als U tot een
levend woord wordt!
[10] Zoals echter bij een mens, die
volledig in de geest van zijn fundamentele leven leeft en daarvan geheel
doordrongen is, alles tot een heel helder en levend woord wordt, zo zal
uiteindelijk toch ook bij de gehele Grote Scheppingsmens hetzelfde het geval
moeten zijn. Door U zal hij in al zijn
zo oneindig vele delen van ons doordrongen worden en ons leven en licht
zal in de hele eindeloze omvang van die oer scheppingsmens werkzaam zijn en
stralen, en zo zal de gehele Grote Scheppingsmens met ons en U , o Heer, ook
slechts één groots en levend woord worden.
[11] En zo heb ik nu de indruk dat ik
nu ook al een beetje van het grote 'hoe' begrijp; want volgens Uw eeuwige orde
kan het alleen maar zo en niet anders gaan, dat uiteindelijk ook de gehele
Grote Scheppingsmens in al zijn delen door ons, mensen van deze aarde, met ons
inzicht en onze ontwikkeling doordrongen wordt en net als wij levend wordt.
[12] En nu voeg ik er nog iets aan
toe, als een soort bewijs van de waarheid uit Uw mond; want door Uw genade heb
ik reeds vanaf mijn jeugd een buitengewoon scherp en sterk en tot nu toe
onverwoestbaar geheugen gehad en heb dus ook ieder woordje dat U gesproken hebt
heel goed onthouden.
[13] Kijk, op de berg hebt U ons eens
een verhaal verteld over een zekere verloren zoon die naar zijn vader
terugkeerde, om ons de grootsheid van Uw goddelijke en vaderlijke
barmhartigheid heel goed duidelijk te maken; maar destijds beoordeelde ik Uw
woorden al heel anders dan misschien menig ander dat deed vanuit zijn weliswaar
goede, maar overigens wellicht toch nog wat beperktere gezichtsveld en
bevattingsvermogen; en dat deed ik des te gemakkelijker, omdat U ons daar Zelf
veelzeggende aanwijzingen voor gaf
[14] Op kleine schaal lijkt deze in
zekere zin verloren en daarna weer tot zijn vader teruggekeerde zoon mij in
eerste instantie zeker de wedergeboorte van een mens van deze aarde aan te
duiden, waarvan ons nu al bekend is wat dat is, maar op de grootste schaal
tegelijk ook de toekomstige totale wedergeboorte van de gehele Grote Scheppingsmens.
Want, Heer , Uw woorden zijn geen menselijke woorden, maar het zijn Gods
woorden; en die hebben niet alleen betrekking op ons, maar via ons ook op de
gehele oneindigheid, zowel in natuurlijk als in geestelijk opzicht. Want de
hele schepping is immers sinds eeuwigheid ook Uw gedachte, Uw woord en Uw wil.
[15] Heer en Meester, heb ik in mijn
sterke, menselijke en heidense zwakheid het onderricht dat U mij gegeven hebt
wel min of meer juist opgevat?'
61
De belangrijkste taak van de mens
[1] Ik zei: 'Vriend en broeder Marcus,
zoon van Aurelia, de meest deugdzame en welopgevoede patriciersvrouw, jij hebt
het onderricht dat Ik jou gegeven heb niet alleen bij benaderingjuist en goed
begrepen, maar je hebt de spijker precies op de kop geslagen, en Ik zeg hier
nogmaals: zo zal het licht van de joden worden afgenomen en aan de veel wijzere
heidenen gegeven worden. Want de lange nacht van de heidenen is veranderd in de
dag, en de dag van de joden gaat onder in de donkerste nacht.
[2] Breng ze allemaal hier naar Mij
uit heel Jeruzalem en uit het hele joodse land, en er zal er niet één bij zijn
die zich in de ware wijsheid kan meten met deze Marcus van Mij !
[3] Ik zegje naar waarheid, dat jij
met je goede verstand Mijn hart nu een grote vreugde bereid hebt; want Mijn
woorden zijn levend geworden in jouw hart! En daarom zullen jij en ook je
metgezellen binnen zeer korte tijd in jezelf de volledige wedergeboorte in Mijn
geest bereiken.
[4] jij, Marcus, staat nu al bij de
ingang van het nauwe levenspoortje van jouw werkelijke levenskamertje; want als
dat niet het geval zou zijn, zou je de diepgang van Mijn woorden niet zo helder
begrepen hebben als je nu gedaan hebt. Want zoiets kan het vlees de mens niet
schenken, maar alleen Mijn geest, die reeds voor zijn ziel in hem ontwaakt is.
[5] Daaraan kunnen jullie nu allemaal
duidelijk zien, hoe diepgaand de waarheid en wijsheid van diegenen zal zijn die
zich kunnen verheugen in de volledige wedergeboorte van hun ziel in Mijn geest.
Ik zeg jullie hier nog eens wat Ik jullie al herhaalde malen gezegd heb,
namelijk dat geen menselijk oog ooit gezien, geen menselijk oor ooit gehoord en
geen menselijk bewustzijn ooit ervaren heeft, wat voor eindeloze en onuitsprekelijke
zaligheid God bereid heeft voor degenen die Hem werkelijk, dat wil zeggen
metterdaad liefhebben!
[6] In Mijzelf ben Ik sinds eeuwigheid
natuurlijk in het hoogste en volle genot van de allerhoogste zaligheid; want
Mijn liefde, Mijn wijsheid en Mijn oneindig grote macht bieden Mij in Mijzelf
eeuwig het onnoemelijk allerzaligste genot van Mijn goddelijke, in alle
opzichten volmaakte leven, en als jullie Vader zeg Ik jullie: wat Ik heb,
moeten jullie als Mijn liefste kinderen ook hebben! Want waar is er op deze
aarde een vader die niet graag al zijn vreugde zou delen met zijn kinderen, die
hij meer liefheeft dan zichzelf, en uiteindelijk zelf pas de grootste vreugde
beleeft, wanneer hij zijn geliefde kinderen vol vreugde om zich heen verzameld
heeft?
[7] Denken jullie soms dat de Vader in
de hemel Zich minder verheugt over Zijn kinderen die Hem boven alles
liefhebben? O integendeel, nog eindeloos veel meer! Maar daarom zal Hij hun ook
eindeloos veel grotere vreugden bereiden dan een aardse vader van gans er harte
voor zijn kinderen doet of kan doen; want jullie Vader in de hemel heeft daar
werkelijk de oneindigste en eeuwig wonderbaarlijkste verscheidenheid aan
middelen voor.
[8] Maar doe daarom dan ook graag en
met grote ijver wat Ik jullie niet bevolen, maar als Vader slechts aangeraden
heb, dan zullen jullie in jezelf spoedig gewaarworden wat voor loon jullie te
wachten staat!
[9] Zeg nu zelf, en denk daar goed
over na: zou een koopman, als hij wist dat hij voor een aannemelijke prijs een
van de allergrootste parels van beslist onschatbare waarde zou kunnen kopen, niet
een grote dwaas zijn, als hij niet, ook al zou hij niet zoveel geld bezitten,
direct al zijn goederen van mindere waarde zou verkopen en daarvoor in de
plaats de onschatbare parel zou kopen? Want de onschatbare parel is in de ogen
van de mensen toch onuitsprekelijk veel meer waard dan al zijn voormalige
goederen bij elkaar.
[10] Kijk, zo is het nu ook gesteld
met de waarde van de wedergeboorte van de menselijke ziel in haar
oerlevensgeest vanuit Mij! Is die het niet waard, dat een goed mens afziet van
alle wereldse schatten en met al zijn kracht alleen maar streeft naar de
grootste levensparel, namelijk de wedergeboorte van de ziel in de
oerlevensgeest? Of is het niet beter om zorg te dragen voor het eeuwige leven
van de ziel dan bezorgd te zijn om alle vergankelijke schatten van de wereld,
die vergaan en verrotten, en waarschijnlijk nooit meer volledig terugkeren
naar het eeuwige, heldere leven van hun zielen?
[11] Het is wel waar, dat de ziel zich
tijdens haar leven op deze aarde toeëigent wat in haar vlees met haar verwant
is en dat naar haar wezen transformeert. En wanneer het lichaam geheel is
afgevallen eigent ze zich ook nog uit de ontbindingsether stukje bij beetje toe
wat met haar overeenstemt, om zich daarmee te bekleden; maar daarom is dat nog
geen levensschat van een ziel, maar enkel een in Mijn orde vastgelegde
levenseigenschap van iedere ziel, die haar nooit als verdienste kan worden
aangerekend, omdat dat iets is waar alleen Ik voor gezorgd heb.
[12] Maar jullie kunnen ook als zeker
en waar aannemen, dat bij een zuivere ziel, die volgens Mijn wil geleefd heeft,
meer van haar aardse lichaam in haar zal overgaan dan bij een onzuivere en
zondige ziel; want was een kuis lichaam reeds hier een sieraad van de ziel, dan
zal het dat in een verheerlijkte geestelijke toestand zeker nog des te meer
zijn.
[13] Maar ook dat behoort zelfs niet
tot de eigenlijke levensverdienste van de ziel, maar is eveneens een instelling
van Mij die de ziel beloont, en het zou zelfs daar een ijdele dwaasheid van de
ziel zijn als ze zich ook maar één ogenblik zorgen zou willen maken om deze
aardse schat die ook aan gene zijde voor haar blijft bestaan, daar die immers
bij haar 'ik' hoort. Ja, die bezorgdheid zou helemaal te vergelijken zijn met
die van wel zeer dwaze ouders, die zich er alleen maar om bekommeren of hun
kinderen wel een heel mooie en bekoorlijke gestalte zullen krijgen en hoe ze
ervoor moeten zorgen dat hun ijdele dwaze wens in vervulling gaat, maar daarbij
niet bedenken dat de groei en de uiterlijke gestalte enkel en alleen afhangen
van Gods wil en dat geen mens daar iets aan kan veranderen.
[14] Voor iedere ziel is daarom alleen
maar dit ene noodzakelijk, dat ze in zichzelf Mijn levensrijk zoekt in het
kleine hartkamertje van het oorspronkelijke leven en dat ook vindt; al het
andere zal zij immers toch al als een vrije toegift van Mij ontvangen.
[15] Daarom heb Ik jullie ook al
verscheidene keren gezegd, dat jullie niet angstig bezorgd moeten zijn om wat
en waar jullie iets te eten en te drinken zullen krijgen en waarmee jullie je
lichaam zullen kleden, maar vooral Mijn rijk en zijn ware gerechtigheid in
jullie zelf moeten zoeken! Al het andere zal jullie er zomaar bij gegeven
worden; want de Vader in de hemel weet wat jullie voor je aardse
levensonderhoud nodig hebben.
[16] Als jullie vandaag werken en eten
en drinken, hebben jullie voldoende gezorgd voor de moeiten van de dag. Het zou
daarom nutteloos zijn om je op de dag waarop je werkt ook al zorgen te maken
voor de dag van morgen; wanneer jullie die zullen beleven, zal die zijn eigen
zorgen wel met zich meebrengen. Want alleen de dag waarop jullie nog leven en
werken, is door Mij op jullie rekening geschreven; de komende rust nog in Mijn
hand en daar dragen jullie nog niet de verantwoordelijkheid voor. En daarom is
het dwaas om je in aards opzicht vandaag al zorgen te maken voor morgen; want
het is immers helemaal alleen aan Mij, of Ik een mens de komende dag mee laat
maken of niet.
[17] Zo was er ook eens een heer des
huizes, die grote landerijen en kudden bezat, die zich van tevoren zodanig
bezorgd maakte dat hij, om zijn aardse rijkdom te vergroten en veilig te
stellen, nieuwe schuren, stallen en grote, stevige graanschuren liet bouwen en
bovendien nog, ter grotere beveiliging, een sterke, hoge muur om de nieuwe
gebouwen liet optrekken. En toen alles klaar was, zei hij: 'He, nu wordt het
lichter in mijn zorgelijke hart; want van nu af aan zal ik met mijn grote
bezittingen zonder zorgen en onbekommerd rustig verder kunnen leven!' Maar
terwijl hij nog zo, zichzelf troostend, doorpraatte, weerklonk er een stem als
een donder, die zei: 'O jij aardse ijdele dwaas! Je prijst en troost jezelf
alsof jij zelf heer bent over je ziel en je leven! Kijk, nog in deze nacht zal
je ziel gescheiden worden van je vlees, waar je zo bezorgd om was. Wat voor nut
zullen al jouw grote zorgen, inspanningen en werk voor je ziel hebben?' Toen
schrok die man en zag, dat hij nog heel weinig voor zijn ziel gezorgd had, en
spoedig na dat bericht stierf hij.
[18] Vraag jezelf nu af wat voor die
mens eigenlijk het nut was van zijn grote bezorgdheid in de wereld om de
wereldse dingen! Zou het niet verstandiger geweest zijn, als hij liever zijn
ziel juist en goed verzorgd had en in zichzelf Gods rijk gevonden zou hebben,
zoals in vroege tijden mensen dat ook in zichzelf hebben gevonden en zelfs ook
de heidenen, zoals jullie dat bij de ze.'l~n Egyptenaren duidelijk
hebben kunnen merken?
[19] Daarmee wil Ik echter niet zeggen
dat een goed mens volgens Mijn wil helemaal geen aardse arbeid hoeft te
verrichten! O, integendeel; want lichamelijk nietsdoen verwekt en voedt alle
zonden! Daarentegen moet leder mensjuist actief en bezig zijn en in het zweet
van zijn aangezicht zijn brood eten.
[20] Het komt hierbij alleen maar aan op
de intentie waarmee een mens actief en werkzaam is. Wie zorgzaam, actief en
werkzaam is zoals Mijn vriend en broeder Lazarus dat is, die zoekt ook krachtig
en doeltreffend in zichzelf naar Mijn rijk en de gerechtigheid daarvan en zal
het ook vinden, net zoals hij, en ook jij, Mijn beste Marcus, dat al voor het
grootste deel hebben gevonden. Wees daarom nu vrolijk en opgewekt; want jij heb
je die grote parel al toegeëigend en zult voor je broeders een geduchte steun
zijn.
[21] Maar laten we nu een beetje uitrusten,
want daar, langs de weg die vanuit het westen hierheen leidt, zie Ik sommige
van de leerlingen terugkomen die Ik in Emmaüs uitgezonden heb; ze zullen weldra
hier zijn, en dan zullen wij horen hoe het hun vergaan is.’
62
De zeventig leerlingen keren terug naar de Heer
[1] Wij wachtten nog een poosje, en
weldra arriveerden de in Emmaüs uitgezonden leerlingen bij ons; want hun geest
had aangegeven dat Ik Mij in Bethanië en nu op de reeds bekende heuvel temidden
van Mijn vrienden verbleef
[2] Aanvankelijk kwamen er slechts
ruim veertig aan, maar binnen enkele ogenblikken kwamen er ook anderen, door
hun geest gedreven, naar Mij toe om allemaal voor Mijn vrienden te getuigen hoe
reeds in die paar dagen bij hen alles in vervulling was gegaan, wat Ik hun bij
hun uitzending voorspeld en toegezegd had.
[3] Er kwamen echter ook nog andere,
in allerlei zaken ervaren en geleerde joden en Grieken met hen mee; sommigen om
van Mijzelf de woorden des levens te horen, anderen om Mij te beproeven, of Ik
wel echt degene was die de uitgezonden leerlingen hun verkondigd hadden.
[4] Toen nu alle genoemde leerlingen
en de overige joden en Grieken om Mij heen verzameld waren, vroeg een jood aan
Mij: 'Meester, deze leerlingen hebben ons een goed bericht over u gebracht, ze
hebben in uw naam onze zieken beter gemaakt en de bezetenen van de boze geesten
bevrijd! Daaraan hebben wij gezien, dat u ofwel een echte profeet bent, of dat
werkelijk de beloofde Messias in U verborgen is. Aangezien wij echter uit de
woorden van de boodschappers toch geen volledige duidelijkheid hebben kunnen
krijgen, zijn wij hierheen gekomen om uit uw mond te vernemen hoe het gesteld
is met wat uw boodschappers ons verkondigd hebben. Wil daarom onze komst
hierheen niet verkeerd opvatten!’
[5] Hierop wendde Ik Mij tot de
aanwezige leerlingen en zei tegen hen: 'Wie naar jullie luistert, luistert ook
naar Mij; wie jullie echter veracht, veracht ook Mij. En wie Mij veracht,
veracht ook Degene die Mij gezonden heeft. Degene die Mij gezonden heeft is één
met Mij, en Hij is degene van wie jullie zeggen dat Hij jullie God is; maar
jullie hebben Hem nog nooit gekend, en daarom kunnen jullie ook niet Degene
kennen die Hij gezonden heeft. Ik zeg nu echter tegen jullie, Mijn leerlingen,
dat jullie Mijn woord allemaal getrouw, waar en juist aan de mensen verkondigd
hebben.’
[6] Hierop kwamen de ruim zeventig
leerlingen vol vreugde dichter naar Mij toe en zeiden: 'O Heer, in Uw naam
moesten ook de ergste duivels aan ons gehoorzamen, en daar hebben we ons zeer
over verheugd!’
[7] Daarop zei Ik in bedekte termen:
'Ja,ja, Ik zag satan wel als een bliksem uit de hemel vallen (het scheiden van
het valse van het ware) , maar dat is nog niet voldoende; maar het handelen
volgens de waarheid, opdat de waarheid in de mens tot een levend goed wordt!
[8] Kijk, Ik heb jullie vanuit Mij de
macht gegeven om op slangen en schorpioenen te treden, en zo ook over alle
macht van de vijanden! Verheug je daar echter niet over, maar over het feit dat
jullie namen nu in de hemel geschreven staan; en dat is ook Mijn grote vreugde!
Daarom prijs ook Ik in Mijn menselijke natuur U, Vader en Heer van hemel en
aarde, dat U deze dingen verborgen hebt voor de verstandigen en wijzen van de
wereld en ze geopenbaard hebt aan de onmondigen. Ja, Vader, zó heeft het U al
van eeuwigheid behaagd!
[9] Ik zeg jullie nu, wereldse wijzen
en verstandigen: Mij is door de Vader alle macht gegeven in hemel en op aarde!
Maar niemand van jullie weet, wie en wat de Zoon is; alleen Mijn eeuwige Vader
weet het. En evenzo weet en ziet ook niemand van jullie wie de Vader is, dan
alleen de Zoon en vervolgens ook degene aan wie de Zoon het wil openbaren. Aan
wie de Zoon het heeft willen openbaren, aan hen heeft Hij het ook al
geopenbaard; maar de Zoon zal het niet openbaren aan degenen die een hoge dunk
hebben van hun wijsheid en schranderheid!'
[10] Hierop wendde Ik Mij tot Mijn
leerlingen, die hier nu allemaal bij elkaar waren, en zei speciaal tegen hen:
'Waarlijk Ik zeg jullie: zalig zijn de ogen die zien wat jullie zien en gezien
hebben, en zalig de oren die horen wat jullie horen en gehoord hebben! Want Ik
zeg jullie nogmaals: veel profeten en koningen wilden zien wat jullie zien, en
horen wat jullie horen, en hebben het niet gezien en ook niet gehoord!
[11] Maar er zijn er hier nu ook
enkelen, die ook zien en horen wat jullie zien en horen; maar ze worden toch
niets ge waar en begrijpen en vatten ook niets, want zij zijn en blijven
verstokt en blind van hart. Wiens hart echter verstokt en blind is, die is ook
verstokt en blind wat zijn hersenen en zijn hele lichaam betreft; want wanneer
reeds datgene wat in de mens licht moet zijn, duister is, hoe diep zal de
duisternis van de gehele mens dan wel niet zijn?
[12] Jullie weten ook dat zout het
belangrijkste en beste middel is om de smaak van het voedsel te versterken;
wanneer het zout zelf echter smakeloos is geworden, waarmee moeten de spijzen
dan gezouten worden? Jullie zijn nu een echt zout voor het leven van de mensen;
waak er echter voor dat jullie niet ook flauw worden, zoals de Farizeeën en
schriftgeleerden flauw zijn geworden waardoor zij de mensen met hun flauw
geworden zout niet aanzetten tot het eeuwige leven, maar enkel bederven tot de
dood!'
63
Een schriftgeleerde stelt de Heer op de proef
[1] Onder degenen die met de meer dan
zeventig leerlingen mee naar Bethanië gekomen waren, bevond zich ook een
schriftgeleerde. Mijn woorden ergerden hem.
[2] Hij kwam naar Mij toe met de
bedoeling Mij op de proef te stellen, en zei (de schriftgeleerde): 'Meester, ik
heb uit uw woorden opgemaakt, dat u goed thuis bent in de Schrift en een juist
oordeel geeft; zeg dan nu ook tegen mij wat ik moet doen, om evenals als uw
leerlingen zalig te worden!’
[3] Ik zei: 'Wat staat daarover
geschreven in de wet van God, en hoe lees jij, als schriftgeleerde, wat er
geschreven staat?'
[4] De schriftgeleerde zei: 'Je moet
God, je Heer, liefhebben met heel je hart, heel je ziel en al je kracht en met
je hele gemoed, en je naaste als jezelf!'
[5] Daarop zei Ik tegen de
schriftgeleerde: 'Je hebt volkomen juist geantwoord. Doe dat, dan zul je leven!
Want het juiste te weten geeft en brengt op zichzelf niemand het eeuwige leven.
Kennis is zeer zeker noodzakelijk, omdat men zonder kennis als een blinde
zonder geleide langs de weg zou staan; als de blinde echter door de kennis
ziende is geworden maar vervolgens niet verder wil gaan op de weg, dan is zijn
licht hem tot weinig of geen nut. Wie niet weet wat hij moet doen en het dus
ook niet kan doen, heeft ook geen zonde als hij het goede niet doet; maar wie
het goede kent en niet doet, hoewel hij weet dat het goed is, die heeft de
zonde!'
[6] Hierop keek de schriftgeleerde Mij
verbaasd aan en zei, alsof hij zich tegenover Mij wilde rechtvaardigen:
'Meester, ik zie dat u heel goed thuis bent in de waarheid, en ik weet ook dat
het voor het ware, aan God welgevallige leven niet voldoende is om de wetten
alleen maar te kennen, maar men moet ernaar leven en handelen! God boven alles
liefhebben kan men beslist alleen maar door al Zijn geboden precies op te volgen;
maar als men zijn naaste moet liefhebben als zichzelf, dan moet men toch eerst
weten wie die naaste eigenlijk is, die men moet liefhebben als zichzelf Wie
moet ik als mijn naaste beschouwen?'
[7] Daarop zei Ik: 'Het is toch werkelijk
niet te geloven dat jij als schriftgeleerde niet weet wie jouw naaste is. Ik
zal je een kort verhaal vertellen om je duidelijk te maken wie jij als je
naaste moet beschouwen.
[8] Er was eens een man, die voor
zaken van Jeruzalem naar Jericho reisde, maar onderweg door rovers werd
overvallen. Ze kleedden hem totaal uit, sloegen hem vervolgens bijna dood,
gingen er met hun buit vandoor en lieten de man halfdood liggen.
[9] Nu gebeurde het echter toevallig,
dat ook een priester uit Jeruzalem langs diezelfde weg reisde. Hij zag de man,
die de rovers lelijk toegetakeld hadden, langs de weg liggen, maar liep er
voorbij zonder zich om hem te bekommeren. Na de priester kwam er weldra ook een
Leviet en deed hetzelfde als de priester .
[10] Kort daarna kwam er ook een
Samaritaan langs diezelfde plaats, en toen hij de man daar zag liggen, kreeg
hij medelijden met de half doodgeslagen man. Hij ging naar hem toe, verbond
zijn wonden, goot er olie en wijn op, tilde hem op zijn lastdier en bracht hem
zo naar een herberg waar hij hem de hele dag en nacht zelfverzorgde. Toen hij
de volgende dag zag dat het met de juiste verzorging wel beter zou gaan met de
gewonde, riep hij de waard, gaf hem twee zilverstukken en zei tegen hem:
‘Aangezien ik dringende zaken te doen heb, vertrek ik nu; verpleeg hem, tot ik
over enkele dagen terugkom! Watje meer nodig zult hebben, zal ik je dan getrouw
vergoeden! ' Daarna vertrok hij, en toen hij na enkele dagen terugkeerde trof
hij de man over wie hij zich ontfermd had, goed verzorgd en in zoverre genezen
aan, dat hij hem naar Jeruzalem kon terugbrengen; hij betaalde de waard
nogmaals twee zilverstukken en gaf de genezen man bovendien nog kleren.
[11] Wat denk je nu? Wie van de drie
was nu de naaste van degene die door de rovers en moordenaars overvallen werd?'
[12] De schriftgeleerde zei:
'Ongetwijfeld degene die hem barmhartigheid heeft bewezen!’
[13] Ik zei: 'Goed, ga dan heen en doe
hetzelfde! Ieder mens, die op wat voor manier ook jouw hulp nodig heeft, is je
naaste; en als je hem helpt, dan ben jij ook zijn naaste. En als je hem
geholpen hebt, heb je hem als je naaste ook liefgehad als jezelf; want de ware
naastenliefde is, dat jullie voor je medemensen al datgene doen wat jullie
redelijkerwijs kunnen verlangen dat zij in geval van nood ook voor jullie
zouden willen doen. -Weet je nu wie je naaste is?'
[14] Hierop durfde de schriftgeleerde
Mij niets meer te vragen, trok zich terug en zei tegen zijn metgezellen:
'Werkelijk, in deze Galileeër leeft een machtige geest van waarheid! Het is de
moeite waard om naar hem te luisteren!’
[15] Daarop zei één van de leerlingen:
'Het is echter nog meer de moeite waard om te leven en te handelen volgens
hetgeen Hij leert; want Hij is de Heer en draagt alle macht over leven en dood
in Zich. Wie Zijn leer doet, zal van Hem het leven ontvangen!’
[16] De schriftgeleerde zei: 'Wanneer
hij de Messias van de joden is, dan heb je helemaal gelijk; maar als hij dat is
en alle macht en gezag in de hemel en op aarde bezit, dan kan hij dat toch
tegen de hogepriesters zeggen; en als ze zich ertegen verzetten om dat aan te
nemen en te geloven, laat hij hen dan verwerpen en hen met vuur uit de hemelen
tuchtigen, zoals God eens Sodom en Gomorra getuchtigd heeft!’
[17] De leerling zei: 'Jij spreekt
naar de wijze van de mensen; wij echter spreken naar de wijze van Zijn geest!
Wij weten al van Hem wat Hij nog allemaal zal doen en kennen Zijn macht, en wij
zijn getuigen van alles wat Hij in Jeruzalem gedaan en onderwezen heeft; en zo
kunnen wij ook spreken, en weten wij waar wij aan toe zijn en wat er nog
allemaal zal gebeuren.
[18] Hebben niet alle hogepriesters de
tekenen aan de hemel gezien, die hun duidelijk aangaven wat zij door hun
verstoktheid kunnen verwachten? Maar dat heeft geen indruk op hen gemaakt,
afgezien van de haat tegen Hem, en zij overleggen steeds intensiever keer op
keer met elkaar hoe ze Hem te pakken zouden kunnen krijgen en doden! Maar toch
wandelt Hij nog vrij rond in het hele joodse land en heeft geen vrees voor Zijn
vele vijanden, die zich oppermachtig wanen. Als Hij niet de Heer van alle macht
en gezag in hemel en op aarde zou zijn, dan zou Hij allang het land uitgevlucht
zijn. Maar omdat Hij heel goed weet, welke macht en welk gezag Hij heeft,
vlucht Hij niet voor Zijn vijanden, maar gaat Hij zonder enige schroom of vrees
de tempel binnen en onderricht het volk over de komst van Gods rijk op aarde en
bedreigt Hij de Farizeeën en joden met alle scherpte van Zijn woorden. Wie
anders dan alleen Hij, als Heer van alle macht en kracht, zou dat durven? Dat
zal toch voor ieder verstandig mens meer dan voldoende bewijs zijn, dat alleen
Hij en niet iemand anders de ware Messias en bijgevolg ook de Heer is!
[19] Wij hebben Zijn daden en Zijn
wondertekenen gezien en hebben de eeuwige waarheid van Zijn woorden gehoord, en
geloven daarom ook werkelijk in Hem; jullie hebben hetzelfde gezien en gehoord
en geloven toch niet dat Hij de beloofde Messias is, die nu tot ons in deze
wereld is gekomen!
[20] Wat zou eigenlijk de reden kunnen
zijn van jullie ongeloof? Kijk, de reden daarvan is de grote blindheid en
verstoktheid van jullie hart! Jullie zijn toch schriftgeleerden en weten uit de
Schrift onder welke tekenen en voorwaarden de Messias in deze wereld zal komen.
Welnu, dat is allemaal tot in het kleinste detail op Hem van toepassing! Als
dat nu ontegenzeglijk het geval is, hoe kunnen jullie dan nog twijfelen en
iemand anders verwachten?
[21] Ja, jullie zullen in jullie
blindheid wel een ander verwachten; die zal echter niet komen tot aan het einde
van de wereld en haar tijden! Een paar dagen geleden hebben jullie ons in
Bethlehem en ook in andere plaatsen zo horen spreken en wij hebben jullie de
Schrift uitgelegd, hoewel wij als eenvoudige mensen nooit lezen en schrijven
hebben geleerd, en we hebben voor jullie ogen tekenen gedaan tot heil en nut
van de mensen, waar jullie je zeer over verbaasden; maar ik vraag jullie nu:
van wie hebben wij zulke wonderbaarlijke vermogens dan wel, of op welke school
hebben wij al dergelijke dingen dan wel kunnen leren?
[22] O, als er ergens op de wereld
zo'n school zou bestaan, dan zouden jullie daar zeker van afweten en die ook al
voor jullie voordeel hebben bezocht! Maar zo 'n school bestaat niet op de
wereld, behalve alleen nu onder deze Heer en Meester van eeuwigheid, die weliswaar
als een zichtbaar mens van vlees en bloed onder ons verblijft, maar in Zijn
geest Degene is door wiens liefde, wijsheid, woord en wil alle hemelen, deze
aarde en alles wat daarop is, geschapen zijn.
[23] Wie het nu niet van Hem leert,
ontvangt het ook niet, al zou hij alle hoge wereldse wijsheidsscholen bezoeken.
En wie het niet van Hem geleerd heeft, komt ook niet tot het eeuwige leven en
niet tot Hem; want er staat geschreven: 'In die tijd worden allen, die dat
willen, door God onderwezen; de geest van de Vader zal hen opvoeden! 'En wie
niet door de Vader getrokken wordt, zal niet tot de Zoon komen, in wie de Vader
woont, die jullie niet kennen en nog nooit gekend hebben, en dus ook de Zoon
niet kennen en niet weten wie Hij is, zoals Hij dat Zelf tegen jou gezegd
heeft.
[24] Wij kennen nu echter de Zoon en
de Vader in Hem, omdat Hij ons dat Zelf geopenbaard heeft; en Hij heeft ons dat
geopenbaard, omdat wij direct in Hem geloofd hebben. Hij heeft ook openlijk
gezegd en laten zien, wie Hij is. Maar jullie geloofden niet en geloven nog
niet; daarom zullen jullie ook in jullie nacht van zonden blijven en sterven in
de dood daarvan. Onthoud dat goed! Want wij, die nu Zijn waarachtige getuigen
zijn, hebben dat in Bethlehem al tegen jullie gezegd, toen jullie ons
bedreigden, en wij hadden geen vrees voor jullie; en nu zeggen wij het nog eens
zonder enige vrees of schroom in Zijn aanwezigheid, zodat Hij jullie Zelf kan
uitleggen of wij juist of onjuist gesproken hebben.
[25] Jullie zijn ons weliswaar
achterna gereisd, alsof jullie de waarheid uit Zijn eigen mond wilden horen;
maar eigenlijk zijn jullie alleen maar met ons mee hier naartoe gekomen om de
Heer van Gods heerlijkheid te beproeven. Maar Hij heeft jullie laten zien hoe
onzinnig het is om als zwak, sterfelijk mens de Heer van leven en dood op de
proef te stellen. En daarom zijn jullie dan ook stil en hadden jullie verder
niets meer om Hem nog eens te beproeven. Daarom is.het voor jullie wel het
verstandigste om deze geheiligde plaats weldra te verlaten en je in jullie oude
zondenesten terug te trekken, zodat jullie niet iets nog ergers overkomt dan
jullie al overkomen is!'
64
Het beklag van de schriftgeleerden
[1] Deze rake woorden van één van de
leerlingen schoten de schriftgeleerde en zijn metgezellen in het verkeerde
keelgat en daarom kwamen ze naar Mij toe en vroegen Mij: 'Meester, heeft u uw
leerlingen het recht gegeven om zó met ons te spreken? Wanneer wij niet
onmiddellijk willen geloven wat zij geloven, maar als geleerden nog allerlei
andere bewijzen zoeken, dan gaat hun dat toch zeker weinig of niets aan! Als ze
ons goed en zachtzinnig tegemoet tredén, zullen wij ook naar hen luisteren en
hun woorden welwillend onderzoeken; maar als ze ons tegemoet treden zoals nu,
dan zit er tenslotte toch niets anders op dan hun precies zo te bejegenen als
zij ons doen! Als ze evenwel van u het recht hebben om ons, geleerden, zo te
bejegenen, dan zullen zij ook weinig met ons kunnen beginnen!'
[2] Ik zei: 'leder woord dat die ene
leerling tegen jullie gezegd heeft, heb Ik hem in de mond gelegd, en zo heb Ik
door zijn mond Zelf tegen jullie gesproken. En daarmee is jullie vraag dan ook
volkomen beantwoord, en het laat jullie zien van wie Mijn leerlingen het recht
hebben om zo met jullie te spreken. Jullie willen alleen maar nooit de waarheid
horen en houden ijdele vleierij en huichelarij in ere; daarom komen Mijn
woorden jullie hard en grof voor en ergeren ze jullie.
[3] Maar Ik zeg jullie: wie zoals
jullie eenmaal in het valse geworteld is, tevens onware dingen onderwijst en
daarvoor ook nog grote eer verlangt van de blinde mensen, omdat hij zichzelf in
zijn blindheid als iets groots beschouwt, vindt de lichte waarheid steeds hard
en kwetsend voor zijn vermeende eer en dat maakt hem geërgerd. Ik zeg jullie
echter dat zo iemand ook nooit toegang tot de waarheid zal vinden, als hij zich
in zijn valse overtuiging niet willaten verdeemoedigen door het grote licht van
de waarheid, maar hij zal zich in zijn duisternis voortdurend eer laten
bewijzen, en daarin vervolgens ook ten onder gaan.
[4] Er was een man die werkelijk veel
gelezen had over alle straten en wegen; men eerde die man vanwege zijn kennis,
en de man hechtte veel waarde aan die eer. Maar hoewel hij van de straten en
wegen op de wereld veel afwist, had hij de wegen, die hij uit de geschriften
van de Romeinen en Grieken kende, nooit bereisd.
[5] Nu gebeurde het echter dat een man
van koninklijken bloede, die van plan was een verre reis te maken, deze wegendeskundige
tegen ruime beloning als gids in dienst nam, hoewel hij ook nog andere gidsen
bij zich had, die weliswaar niet zo geleerd waren als hij, maar al veel reizen
gemaakt hadden en de straten en wegen dan ook uit ervaring kenden.
[6] Toen gebeurde het op een reis ver
in Egypte, dat de man van koninklijke afkomst binnen enkele dagen de oude stad
Memphis wilde bereiken, en hij overlegde met de reisdeskundige wat de kortste
en veiligste weg daarheen was. De oude reisdeskundigen gaven de raad om de weg
langs de rivier aan te houden, ook al was die iets langer. Maar de geleerde
zei: Jullie weten niets, en wat jullie geweten hebben, weten jullie nu allang
niet meer; ik heb als enige de straten en wegen van de Egyptenaren Grieken en
Romeinen bestudeerd, en ik ken ze allemaal heel goed. Ik stel voor dat we hier
de weg recht door de woestijn nemen, zodat wij Memphis zo drie dagen eerder
kunnen bereiken dan wanneer we langs de rivier verder trekken!’
[7] Dit voorstel beviel de koninklijke
man, en hij stelde de wegendeskundige aan als gids.
[8] Met veel moeite trok de karavaan
reeds dagenlang door het zand en begon al gebrek te krijgen aan water en
levensmiddelen.
[9] Toen riep de koninklijke man de
gidsen nogmaals bij zich; hij riep de wegendeskundige ter verantwoording en
bedreigde hem, ingeval hij door zijn halsstarrigheid de karavaan op dwaalwegen
gebracht zou hebben.
[10] Toen zeiden ook de oude gidsen:
'Heer, als wij niet omkeren en naar het oosten reizen, maar steeds verder naar
het westen gaan, dan zullen wij allemaal ten onder gaan!’
[11] De geleerde gids wilde echter nog
doen alsof hij gelijk had, aangezien hem heel veel gelegen was aan zijn
wereldse eer .
[12] Maar toen beval de koninklijke
man dat ze de route zouden nemen die oostwaarts leidde. Allen gehoorzaamden en
bereikten binnen drie dagen gelukkig weer de rivier, en binnen zeven dagen de
oude stad.
[13] Wat voor nut heeft de ingebeelde
en eerzuchtige wegendeskundige nu eigenlijk gehad voor de karavaan? Als ze hem
helemaal gevolgd zou zijn, zou ze ontegenzeglijk verloren zijn gegaan; en
doordat ze hem slechts een paar dagen gevolgd is, heeft ze ook veellater en
vermoeider het doel bereikt.
[14] Toen de koninklijke man in
Memphis aankwam, zei hij tegen de ingebeelde wegendeskundige: 'Jij hebt je taak
slecht volbracht; daarom moet je voortaan de laatste en minste onder mijn
dienaren zijn! Jij moet in deemoed door ervaring verstandig en bruikbaar
worden, anders verdien je geen loon, maar wel een terechte straft'
[15] En wat de koninklijke man tegen de
ingebeelde wegendeskundige zei, zeg Ik ook tegen jullie, schriftgeleerden en
theologen. Ook jullie leiden in je eerzuchtige eigendunk de mensen naar de
trieste ondergang van het innerlijke leven in plaats van naar de opgang ervan;
en als iemand dat tegen jullie zegt raken jullie vervuld van ergernis en
boosheid, omdat jullie in je hoofd wel de dode letters van de Schrift met je
meedragen, maar de levend makende geest, die daarin aanwezig is, nog nooit
ontdekt hebben; want jullie hart was steeds vervuld van hoogmoed en een
wereldse instelling en de geest, die alleen in de ware deemoed van het hart
woont, heeft daar nog nooit kunnen ontwaken tot het heldere leven vollicht.
[16] Omdat jullie in het vervolg niet
meer deugen voor het leiden van Mijn karavanen, heb Ik op de oude en eerste
manier weer niet-geleerde gidsen aangesteld, die evenwel heel deskundig en
ervaren zijn op de wegen van de deemoed van het hart en de naastenliefde, en
deze zullen Mijn karavanen, die door jullie in de woestijn terecht zijn gekomen,
weer naar de rivier van het leven terugleiden; maar jullie zullen niet ontkomen
aan het loon dat op de hoogmoed volgt, als jullie nog langer volharden in
jullie hoogmoed! Want Ik zeg jullie: de pure letter van de Schrift doodt,
alleen de geest maakt levend. Die geest ontvangen echter alleen degenen die Mij
in deemoed en liefde navolgen.
[17] Zolang een goed bedoeld woord van
waarheid uit de mond van jullie medemens jullie nog kan krenken en beledigen,
zijn jullie nog ver verwijderd van Gods rijk! Wie echter Mijn ware leerling en
volgeling wil zijn, moet zelfs zijn ware en daadwerkelijke vijanden vergeven,
bidden voor degenen die hem vervloeken en diegenen zegenen die hem haten en
verwensen, en eveneens goed doen aan degenen die hem schade berokkend hebben;
zo zal hij eerder gloeiende kolen van berouw op het hoofd van zijn vijanden
stapelen, dan wanneer hij kwaad met kwaad vergeldt.
[18] Als jullie je halsstarrigheid en
hoogmoedige verstoktheid niet laten varen, zal het licht van jullie afgenomen
en aan de heidenen gegeven worden, wat allang voorzien is, en met die bedoeling
bevinden jullie je nu onder het juk van de heidenen en moeten jullie je harde
wetten laten welgevallen, omdat jullie de lichte wetten van God met voeten
hebben getreden.
[19] Ik ben nu gekomen om jullie weer
te verzamelen en op te richten, en Ik wil jullie door de macht van de waarheid
werkelijk vrij maken. Als jullie echter in jullie zelfgeschapen slavernij
willen blijven, blijf dan, dan zal Ik Mijn licht aan de heidenen geven; maar
jullie zullen in de nacht van jullie zonden gelaten worden, en de heidenen
zullen voortaan over jullie heersen. Dit aan jullie beloofde land wordt door de
vijanden vertrapt en zal voortaan woest en leeg blijven. Dat zij jullie als
waarschuwing gezegd!
[20] Wanneer dat zich allemaal aan
jullie zal voltrekken, zullen jullie Mij wel kennen en uitroepen: 'Heer,
Heer!'; dan zal Ik jullie echter niet kennen, maar tegen jullie zeggen: 'Ik heb
jullie nooit gekend; ga daarom weg van Mij, vijanden van de waarheid!"
65
De huichelarij van de schriftgeleerden
[1] Toen de schriftgeleerde en zijn
metgezellen dat van Mij gehoord hadden, konden ze niets meer vinden om tegen
Mij in te brengen.
[2] Maar de schriftgeleerde dacht na
en zei tegen Mij: 'Meester, ik zie wel, dat u een waarachtige en wijze leraar
bent; u leert Gods woord op de juiste wijze en let niet op het aanzien van een
persoon of dat van een volk. Wij weten ook wat er bij de profeten geschreven
staat over de komst van de Messias, en wij zijn ook bij ons al half op weg om
te geloven dat u de beloofde Messias kunt zijn; want wij hebben veel over uw
onderricht en daden gehoord en veel ook zelf meegemaakt, aangezien wij u al
meer dan tien jaar kennen als een opmerkelijke Nazarener en wij destijds al
veel onbegrijpelijke dingen van u hebben meegemaakt, zoals bijvoorbeeld
wonderbaarlijk snel gebouwde huizen, genezingen van zieken, rijke visvangsten
en zelfs een onmiskenbare opwekking van iemand die door een zware val om het
leven was gekomen. Zulke en nog andere dingen hebben wij van uw verborgen
werkzaamheid vernomen, hoewel u zelf en ook uw vader Jozef daar onder de mensen
geen ruchtbaarheid aan wilden geven.
[3] Maar destijds was nooit ook maar
in de verste verte aan u te merken dat u een profeet en nog minder de beloofde
grote Messias van de joden en alle mensen op aarde bent. Pas sinds ongeveer
twee jaar en een paar maanden is overal ruchtbaar en algemeen bekend geworden
dat u onder het volk bent opgestaan en door middel van woorden en daden van
uzelf getuigt, dat u de beloofde Messias bent.
[4] Wij zijn hier dan ook niet heen
gekomen om een of ander wonderteken van u te verlangen, maar alleen om de
woorden uit uw mond te horen; want thuis was u allesbehalve een redenaar, zodat
zelfs uw welbespraakte vader Jozef tegenover ons zijn nood klaagde; hij was
bang dat u mettertijd nog helemaal stom en onnozel zou kunnen worden, omdat er
dikwijls wekenlang geen woord uit u te krijgen was. En nu bent u een leraar van
het volk geworden voor wie men, zoals voor iedere grote profeet, de
allergrootste achting moet hebben.
[5] Dat u, als de ons reeds lang
bekende zoon van jozef de timmerman, werkelijk de Messias zelfbent, ja, dat
konden wij toch eigenlijk niet zonder meer geloven, ondanks alles wat wij over
u gehoord hebben. En als wij nu uit Bethlehem en van nog verder hierheen zijn
gekomen, aangespoord door uw leerlingen die naar ons toe gekomen zijn, om ons
zelf nader te overtuigen van deze hoogst belangrijke zaak, kunt u ons dat toch
niet kwalijk nemen; want als u van de hoogste geest der wijsheid doordrongen en
vervuld bent, zoals uw leerlingen zeggen en nu ook u zelf, dan zult u toch wel
inzien, dat wij niet met kwade bedoelingen hier naar toe zijn gekomen.
[6] Er staat immers in de oude
spreuken der wijsheid dat men alles goed moet onderzoeken en vervolgens het
goede moet aannemen en behouden! Wanneer wij als mensen dat nu ook bij u doen,
dan hoeft u ons om die reden toch nog niet als vervloekte zondaars te
beschouwen! U hebt de leerlingen, die tevoren helemaal geen geleerde mensen
waren, toch zo'n innerlijk licht gegeven, waardoor ze u direct konden herkennen
als de beloofde Messias; waarom geeft u ons dan niet zo'n licht? Moeten wij
dan, omdat wij wat bedachtzamer zijn bij het aannemen van het geloof in u, door
u veroordeeld worden tot de eeuwige duisternis? Kijk, kort hiervoor hebt u ons
een heel goed verhaaltje verteld over wie onze naaste is! Wij zijn echter ook
arm aan licht, en wij hebben dan ook veel harder een barmhartige Samaritaan
nodig dan de voor Jericho half doodgeslagen man; maar in u schijnt die er voor
ons nog niet te willen zijn. Wat is uw antwoord hierop, wijze meester?'
[7] Ik zei: 'Als de woorden uit je
mond ook die van je hart zouden zijn, zouden jullie voor de genezing van jullie
neergeslagen zielen ook méér gevonden hebben dan een barmhartige Samaritaan!
Maar zolang jullie in je hart heel anders voelen dan wat jullie gladde tongen
uitspreken, zullen jullie ook bij Mij de vermeende barmhartige Samaritaan niet
vinden. Niettemin heb Ik jullie Mijn barmhartigheid betoond door jullie te
zeggen wat Ik zojuist heb gezegd! Als jullie het ter harte willen nemen,
waartoe Ik jullie nooit zal dwingen, zal het ook in jullie licht en helder
worden.
[8] Dat jullie Mij in jullie blinde oordeel
goed kennen als zoon van de timmerman, dat weet Ik wel; maar jullie hebben zelf
toegegeven dat jullie af en toe over Mij gehoord hebben dat Ik daden verricht
heb, waartoe geen enkel mens in staat is. Dan hadden jullie toch in de Schrift
kunnen kijken, dan zouden jullie met een beetje moeite gevonden hebben, Wie er
achter de timmermanszoon schuil gaat, wat zelfs veel heidenen in die tijd
ontdekt hebben. Maar dat hebben jullie nooit gedaan, en als jullie er door
iemand met een betere en helderder kijk op gewezen werden, dachten jullie er
niet alleen nooit verder over na, maar bedreigden jullie iedereen die een
dergelijke mening koesterde.jullie hielden Mij deels voor een bezetene en, als
het goed ging, deels ook voor een getalenteerde magiër, die zijn geheime kunst
hier en daar bij een goede gelegenheid geleerd had, om er in de toekomst bij de
heidenen grote schatten mee te verdienen.
[9] Maar toen jullie weer berichten
over Mij ontvingen, gingen jullie in jullie boosaardige vergadering over Mij te
keer: ' Aha, nu is ons alles over die man duidelijk! Zijn vader Jozef zou in
rechte lijn van David afstammen?! De oude heeft in zijn zoon talenten ontdekt
en heeft hem ergens in het geheim laten onderrichten in allerlei tovenarij, die
bij de heidenen als iets goddelijks wordt beschouwd. Daardoor heeft hij al veel
aanzienlijke heidenen tot zijn vrienden gemaakt; en omdat dat onze vijanden
zijn, heeft hij het idee opgevat om door hun goedgunstigheidnaar zijn tovenaar
van een zoon op de troon van David te gaan zitten en ons, als vijanden van de
heidenen, vervolgens met één klap ten val te brengen en met hulp van de
Essenen, die bij de Romeinen ook in hoog aanzien staan, te gronde te richten.
Maar dat moet tot iedere prijs voorkomen worden, door hem bij een gunstige
gelegenheid op te pakken en hem van het leven te beroven, waarna het dan zeker
voor altijd met hem gedaan zal zijn. Want als hij alleen maar een slechte
tovenaar is en ons te gronde wil richten, dan is het heel goed dat wij hem te
gronde richten voordat hij ons op een of andere wijze schade kan berokkenen; en
mocht hij echt de Christus zijn, dan zullen wij hem niets kunnen maken en
kunnen dan achteraf nog vroeg genoeg geloven dat hij de Christus is. Hij zal
het ons niet kwalijk kunnen nemen dat wij eerst alles bij hem moesten
onderzoeken, alvorens hem als de beloofde Christus aan te nemen, en vervolgens
zal hij ons als ijveraars voor de waarheid bovendien zelfs nog moeten prijzen
en een hoge beloning moeten geven. ,
[10] Kijk, zó denken jullie in je
hart, terwijl ook de hele tempel in Jeruzalem op dezelfde manier denkt, en niet
één van jullie heeft ook maar in de verste verte het verlangen dat Ik wellicht
toch de Christus zou kunnen zijn, maar alleen dat Ik, eenmaal door jullie
gewurgd, voor eeuwig dood zal blijven!
[11] Als dat en niets anders jullie
liefste wens is, wat voor wens zou Ik dan voor jullie overeenkomstig de
waarheid in Mijn hart moeten dragen? Zijn jullie bij een dergelijke wens, die
tegen Mij gericht is, Mijn erbarming nog wel waard? Oordeel daar zelf over! Ik
ben eindeloos veel beter dan de beste van jullie en bewijs jullie nu toch nog
een grote barmhartigheid door jullie openlijk te zeggen hoe het er van binnen
bij jullie uitziet, zodat jullie jezelf kunnen kennen en op heel andere gedachten
zullen komen; want dat zou bij jullie nog mogelijk zijn! Maar wat voor
barmhartigheid ten aanzien van Mij stellen jullie daar tegenover? Zeg nu eens
eerlijk, of Ik jullie nu iets anders dan de zuivere waarheid recht in het
gezicht gezegd heb!'
[12] Nu keken allen Mij stomverwonderd
aan, en geen van hen had de moed om Mij tegen te spreken.
66
Vergeving van zonden
[1] Weldra kwam de Romein Agricola
echter met een ernstig gezicht naar Mij toe en zei: 'O Heer en Meester, is het
mogelijk dat er onder de joden zelfs zulke armzalige schepselen bestaan, dat ze
in het geheim zoiets tegen U kunnen beramen? U, grote God! Hebt U voor hen dan
geen verterend vuur meer? Ieder van zulke armzalige schepselen verdient het
toch om duizendmaal gekruisigd te worden! Werkelijk, ik heb al veel slechte
dingen gehoord over de vijandige gezindheid van de tempeldienaren ten aanzien
van U, maar dat heb ik nog nooit gehoord!’
[2] Ik zei: 'Vriend, verwonder je daar
niet al te zeer over; want er zal spoedig een tijd komen datje nog heel andere
dingen over Mij zult horen van dat slechte soort! Want dat soort mensen zal
niet eerder rust vinden in zijn heimelijke woede tegen Mij voordat Ikzelf,
zoals Ik jullie al eerder heb aangeduid, zal toelaten dat ze de maat van hun
gruwel aan Mijzelf vol zullen maken; dan zal echter ook het grote gericht over
hen komen, dat de profeet Daniël voorspeld heeft toen hij op de heilige plaats
stond, en wat Ik jou ook al eerder voorzegd heb!'
[3] Agricola zei: 'O Heer en Meester,
het is heel goed dat U mij dit geopenbaard hebt; want daardoor zullen wij
Romeinen dan het duidelijkste weten wat ons later te doen staat!’
[4] Ik zei: 'jullie zullen handelen,
als jullie daartoe geroepen worden! Maar nu laten we dat rusten; er zal weldra
iets anders naar voren komen!’
[5] Toen de schriftgeleerde dat
allemaal gehoord had, begon hij bij zichzelf na te denken en zei na een poosje:
'Heer en Meester, nu zie ik in, dat U meer bent dan de zoon van Jozef de
timmerman, die drie jaar geleden het tijdelijke met het eeuwige verwisseld
heeft! Want als U weet wat er in het hart van een mens omgaat, moet U een God
zijn! En kijk, omdat U ons dat helder en volkomen volgens de waarheid in het
gezicht kon zeggen, wat geen sterfelijk mens ooit zou kunnen, begin ik
nu te geloven dat U vast en zeker de Messias bent! Heer en Meester, sterk mij
in mijn geloof!’
[6] Ik zei: 'Het geloof alleen zal je
niet zalig maken, maar de daad volgens het licht van het geloof, zodat het
geloof levend wordt. Maak echter ook het onrecht datje dikwijls tegenover je
medemensen begaan hebt, zoveel mogelijk weer goed, dan zullen je zonden je
vergeven worden; want zolang iemand niet de laatste onrechtmatige stater aan
zijn medemens vergoed heeft, zal hij Gods rijk niet binnengaan!’
[7] De schriftgeleerde zei: 'Heer en
Meester, dan zullen er maar weinigen Gods rijk binnengaan! Want hoe vaak is het
niet het geval, dat men zelfs met de beste wil het onrecht dat men iemand
bewust heeft aangedaan, helemaal niet meer kan goedmaken, en zulke gevallen
waarin dat verhinderd wordt zijn er heel veel. Wat moet men dan doen om
vergeving van de zonden te verkrijgen?'
[8] Ik zei: 'Wanneer een mens, die
zijn onrecht ingezien en betreurd heeft, onmogelijk aan zijn medemens meer kan
goedmaken wat hij hem heeft aangedaan, dan moet hij zijn onrecht berouwvol en
oprecht in zijn hart voor God bekennen en Hem om vergeving vragen, en hij moet
Hem vragen of Hij, voor wie alle dingen mogelijk zijn, de berokkende schade aan
de benadeelde wil goedmaken; dan zal God zo'n oprecht gebed ook altijd zeker
verhoren en degene die Hem daar serieus en vol goede wil en berouw om vraagt,
zijn zonde vergeven, in het bijzonder wanneer iemand zich inspant om door
werken van liefde aan anderen weer goed te maken wat hij aan degenen die er
voor hem niet meer zijn, had moeten goedmaken.
[9] Maar wie ook dat niet meer kan,
wordt door God geholpen, wanneer hij echt berouw heeft en zijn wil werkelijk
goed is. Maar zolang er nog gelegenheid is om het onrecht, dat je je medemensen
hebt aangedaan, zelf nog goed te maken, helpen pure goede wil, berouwen bidden
weinig of niets, maar alleen de daad. Pas na de daad moetje ook God om
vergeving van je zonden bidden, dan zullen ze je ook door God vergeven worden,
als jij je echt waarachtig en ernstig hebt voorgenomen om geen zonde meer te
begaan, en jij ook aan dat voornemen vasthoudt met al je levenskrachten, die
onder de heerschappij van je vrije wil staan.
[10] Als je echter weer opnieuw in je
oude zonden vervalt, dan blijven ook alle reeds begane zonden voorjouw rekening.
Want als je aan je naaste eenmaal een begaan onrecht hebt goedgemaakt, zodat
jullie dan vrienden zijn geworden, maar je begaat spoedig daarna ofwel
tegenover dezelfde vriend of tegenover een ander een nieuw onrecht, dan komt
ook het reeds goedgemaakte onrecht voor het gericht als een bezwarend bewijs
ten laste van jouw opnieuw begane zonde, en je zult door het gericht ook dubbel
zo zwaar gestraft worden als je voor je eerste wandaad gestraft zou zijn.
Maar als reeds de wereldse rechters zo hun oordeel vellen, en terecht, dan zal
God niet milder omgaan met een verstokte zondaar, die zijn leven weliswaar soms
betert en zijn onrecht goedmaakt, maar weldra weer opnieuw begint te zondigen.
[11] De mens kan dus alleen maar echte
en volledige vergeving van zijn zonden verkrijgen, door ten eerste in te zien
dat zijn zonden een onrecht zijn tegenover zijn medemensen, er berouw over te
hebben en ze voorzover mogelijk weer goed te maken, en ten tweede daarna ook
God om vergeving te vragen met het ernstige voornemen, de zonden niet meer te
begaan en ook trouw .te blijven aan het goede voornemen dat hij zich gesteld
heeft. Als Jullie Je dat getrouwen waarachtig in je hart voornemen en
vervolgens ook volgens dat voornemen handelen, dan zeg Ik jullie nu hier al:
jullie zonden zijn jullie door Mij vergeven!’
[12] De schriftgeleerde zei: 'Heer en
Meester! Uw leer is scherp, maar waar, en Ik zal naar mogelijkheid proberen om
die metterdaad na te volgen. Maar U zei dat U ons de zonden bij voorbaat
vergeeft, als wij Uw leer zullen navolgen. Heeft U dan ook in de plaats van God
het recht en de macht om de mensen hun zonden te vergeven?'
[13] Ik zei: 'Met jullie blinden is
het moeilijk om over de pracht van kleuren te spreken! Heb Ik dan niet al
eerder gezegd dat Mij alle macht en gezag in de hemel en op aarde toekomt?'
67
De Heer wekt een knecht op uit de dood
[1] Toen Ik dit hardop tegen de
schriftgeleerde zei, kwam de ene zuster van Lazarus, namelijk Martha, bijna
buiten adem naar ons toe op de heuvel en bracht ons het bericht dat er een
knecht van een hoge steiger was gevallen, waarop hij iets moest doen, en dat
hij nu geen teken van leven meer gaf Ze vroeg Mij hem te willen helpen.
[2] En Ik zei: 'Welnu, laat hem door
de andere knechten hierheen brengen, dan zal Ik zien wat Ik zal doen!’
[3] Na deze woorden haastte Martha
zich weer naar beneden, en de doodgevallen knecht werd, liggend op een
draagbaar, binnen enkele ogenblikken voor Mij neergezet.
[4] En Ik zei: 'Heb Ik jullie niet van
tevoren gezegd dat wij weldra iets anders te doen zouden krijgen?'
[5] Hierop zei Ik tegen de
schriftgeleerde, die zijn blik strak op de dode richtte: 'Onderzoek hem, omdat
jij op dit vakgebied ook kundig bent, en zie of deze knecht wel geheel en al
dood is!’
[6] Hierop bekeek en bevoelde hij de
dode van top tot teen en stelde vast dat hij volkomen dood was; want hij was
vanaf de steiger op zijn hoofd gevallen; zijn schedel was ingedrukt en zijn nek
helemaal gebroken.
[7] Toen de
schriftgeleerde bij de dode zulke beslist dodelijk beschadigingen aantrof, zei
hij: 'Heer en Meester, die kan alleen God weer levend maken; met menselijke
hulp is hij niet meer tot leven te wekken!’
[8] Ik zei: 'Wat denk je, dat
gemakkelijker is om te zeggen: 'Je zonden zijn je vergeven!', of tegen deze
dode te zeggen: 'Sta op met een genezen lichaam en wandel! ' en ervoor te
zorgen dat dat ook gebeurt?'
[9] De schriftgeleerde zei: 'Heer en
Meester, het eerste is duidelijk gemakkelijker dan het tweede! Want het eerste
kan ieder mens zeggen tegen degene die tegen hem gezondigd heeft, en dat geldt
volgens Uw leer dan ook zeker voor God; maar het tweede te zeggen en te laten
gebeuren is alleen voor God mogelijk en misschien ook voor degene aan wie God
daartoe de macht zou verlenen.’
[10] Daarop zei Ik: 'Opdat jij echter
goed ziet en ervaart, dat Mij ook de macht toekomt om een zondaar die zijn
leven gebeterd heeft zijn zonden voor eeuwig geldend te vergeven, zeg Ik nu
vanuit Mijn hoogst eigen macht tot deze dode: wees genezen, sta op en wandel!'
[11] Op dat ogenblik richtte de dode
zich op, zag Mij voor zich en dankte Mij innig voor de genezing.
[12] De schriftgeleerde zei echter
tegen de nu weer levende: 'Man, je was volkomen dood, en de Heer heeft je niet
alleen genezen, maar Hij heeft je ook weer helemaal opnieuw tot leven gewekt;
dank Hem daarom ook voor je nieuwe leven!'
[13] Ik zei: 'Wie voor de genezing
dankt, dankt ook voor het leven, en dat is genoeg!'
[14] Hierop
wendde Ik Mij weer tot de opnieuw tot leven gewekte knecht en zei tegen hem:
'Wees een volgende keer voorzichtig en klim niet op een hoge steiger zonder
speciale noodzaak! Wanneer er op zo'n hoog getimmerte geklommen moet worden,
laat dat dan over aan degenen die daarin geoefend zijn; want iedere onnodige
opschepperij straft zichzelf altijd, zoals nu ook bij jou het geval was.
[15] Maar bovendien moetje nog een
ding onthouden en dat is: zorg dat je nooit meer door allerlei waagstukken
probeert op te. vallen bij Je medeknechten, om door je werkgever als eerste
knecht gezien te worden en dan over je medeknechten te kunnen heersen, maar
wees alleen maar trouwen vlijtig in wat je moet doen, dan zul je nooit meer het
ongeluk hebben van de hoogte naar beneden te vallen en je nek te breken,
waaraan de dood van het lichaam verbonden is! Want wie hoog stijgt, valt ook
diep naar beneden.’
[16] Na
deze woorden van Mij bedankte de knecht nogmaals en ging met zijn medeknechten,
die hem op de draagbaar naar Mij toe gebracht hadden, weer naar beneden met het
voornemen, Mijn woorden zijn leven lang op te volgen.
[17] Hierop zei Ik echter nog tegen de
schriftgeleerde: Dit teken, dat Ik alleen gedaan heb om jullie geloof te
versterken, moeten Jullie voor Je houden en vóór de juiste tijd aan niemand
anders vertellen! Ik weet waarom Ik dat zo wil. Nu kunnen jullie met de
leerlingen weer daarheen gaan, waar Mijn geest jullie zal brengen! In het dal
zullen jullie bij de waard allemaal te eten en te drinken krijgen.'
[18] Hierop vertrokken ze weer, en wij
begaven ons ook naar het middagmaal, aangezien het al tamelijk laat was.
[19[ Wij daalden nu de heuvel af en
gingen het huis en daarin de grote eetzaal binnen, waar reeds een goed maal
voor ons bereid was. Wegingen aan tafel zitten en Ik riep Rafaël om ook enkele
jongeren, die allemaal in een ander huis van Lazarus ondergebracht waren, te
zeggen dat ze naar ons toe zouden komen om aan onze tafel deel te nemen. Rafaël
ging en bracht twaalfjongens en twaalfmeisjes mee, die van een bijzondere
schoonheid waren en door Mijn invloed ook al de Hebreeuwse, Griekse en Romeinse
taal machtig waren. Deze vierentwintig werden aan een speciale tafel gezet met
Rafaël aan het hoofd.
[20] Toen Agricola een tijd met groot
genoegen naar dit mooie jonge gezelschap had gekeken, zei hij heel ontroerd: 'O
Heer, met dit geschenk hebt U mij werkelijk een meer dan grote vreugde bezorgd;
want op die manier ben ik nu vader van vele kinderen geworden en ik zal voor
hen net zo goed en nog beter zorgen dan voor mijn eigen kinderen! Alleen vraag
ik U om een nog heel lang en gezond leven, opdat ik allen die U mij hebt
toevertrouwd geestelijk en ook lichamelijk goed kan verzorgen; aan de wil
daartoe zal het mij nooit ontbreken en ook niet aan het handelen!’
[21] Ik zei: 'Daar ben ook Ik blij om
en Ik zal je ook geven waar je Mij om zult vragen; maar je zult thuis weinig
tijd hebben omdat jij -zoals Ik je al heb aangekondigd -weldra naar Brittannië
zult moeten gaan en daar veel te doen zult krijgen. Wat zul je dan met de
jongeren doen?'
[22] Agricola zei: 'Heer, dan zal ik
als altijd mij in mijn hart tot U wenden, en U zult mij niet zonder raad
laten!’
[23] Ik zei: Je hebt zo heel goed
gedacht en mij heel goed geantwoord! Maar wanneer je naar Brittannië gaat, kun
je deze vierentwintig jongelingen met je meenemen; ze zullen je goede diensten
bewijzen. Maar laten we nu eten en drinken!’
[24] Daarop aten en dronken wij
welgemoed en bespraken allerlei goede en bijzondere dingen met elkaar.
[25] Maria, de jongste
zuster van Lazarus, ging op een lage stoel naast Mij aan Mijn voeten zitten en luisterde
naar Mijn woorden, zoals ze dat anders ook deed.
[26] Maar omdat er deze keer veel
gasten waren en Martha zich zorgen begon te maken dat ze de vele hoge gasten
alleen wellicht niet goed genoeg zou kunnen bedienen, kwam ze naar Mij toe en
zei: 'Heer, kijk, ik ben druk; zeg toch tegen mijn zuster dat ze mij helpt!'
[27] Toen zei Ik: 'Martha, Martha, jij
bent nog steeds dezelfde, alhoewel Ik je al een paar keer om dezelfde reden
Mijn mening gezegd heb! Jij maakt Je erg bezorgd om datgene wat van de wereld
is, maar Maria heeft de beste plaats gekozen; daarom moet zij ook hier bij Mij
blijven. We hebben immers toch eten en drinken in overvloed. Wat maak je je nu
bezorgd om nog meer?'
[28] Martha zag haar vergissing al
snel in, liet Maria bij Mij en met gemak deed ze alleen met de bedienden wat er
nog gedaan moest worden.
68
Het opvoeden van kinderen
[1] Toen we nu zo bij elkaar zaten en
heel welgemoed aten, dronken en allerlei dingen met elkaar bespraken, begonnen
de grote honden in de tuin hard te blaffen.
[2] Lazarus, daarop geattendeerd, zei
tegen Mij: 'Heer en Meester, er naderen beslist weer ongenode gasten mijn
Bethanië! Maar het is goed dat U mij die wachters hebt gegeven; daardoor zijn
wij tegen lastige bezoekers beschermd. Maar we moeten misschien toch gaan
kijken wat er aan de hand is, omdat de dieren wel erg veellawaai maken.’
[3] Ik zei: 'Laat dat maar; want Ik
weet wel wat er buiten aan de hand is! Herinner je je de Farizeeën niet meer,
die gisternacht tot 's ochtends bij jou gebleven zijn? Kijk, die hebben je toch
beloofd om vandaag vanwege Mij naar Bethanië te komen! Kijk, zij en nog enkele
anderen naderen nu deze plaats en willen in deze hoofdwoning van jou
binnenkomen; maar het is de tijd nog niet, en vooral niet omdat ze vanmorgen
weer in de raad geweest zijn en er alweer heel anders over denken dan gisteren.
Er zijn nog een paar echte Zeloten bij hen die een grote mond hebben, daarom
mogen ze nog wel even wachten eer ze binnen kunnen komen. Maar stuur jij één
van je dienaren naar buiten; die moet hen naar de herberg voor de vreemdelingen
brengen! Tegen de avond zullen wij dan wel zien wat we zullen doen.’
[4] Lazarus stuurde onmiddellijk een
dienaar en het gebeurde zoals Ik gezegd had.
[5] Maar daarop zei Lazarus: 'Het
verwondert me erg van de Farizeeën van gisteren, dat ze weer op andere
gedachten gekomen zouden zijn, omdat U Zelf toch gezegd hebt dat zij
waarschijnlijk wel de laatsten en enigen onder het grote aantal tempeldienaren
waren, die zich tot U bekeerd hebben! En wij hadden er allemaal ook vertrouwen
in en waren daar heel, blij om,'
[6] Ik zei: ' Twijfel daar maar niet
aan en wees niet bang! Dezen zullen wij ook behouden; maar juist nu zijn ze nog
niet helemaal bekeerd. Maar wanneer het avond wordt, zullen ze weer andere en
betere gedachten koesteren en dan zullen we naar hen toe gaan. Voorlopig
blijven wij hier echter blijmoedig bij elkaar, en er zal nog heel wat zijn,
waarover we met elkaar van gedachten kunnen wisselen.’
[7] Daarmee waren Lazarus en alle
anderen volkomen tevreden.
[8] Toen werd het een tijdlang
volkomen stil aan onze tafel; alleen aan de tafel van de jongeren werd af en
toe een woord gezegd, aangezien de jonge mannen Rafaël allerlei dingen vroegen
en hij hen daarover ook steeds zeer vriendelijk onderwees.
[9] Wij luisterden naar hen, en de bij
ons aanwezige vier tempeldienaren die zich in Emmaüs bij ons gevoegd hadden,
evenals de zeven die zich al eerder op de Olijfberg bij ons hadden aangesloten,
zeiden: 'Een dergelijk onderricht levert wat op! Want van zo'n leraar leert de
jeugd in één uur meer dan bij een wereldse leraar in tien jaar! Heer, onze
vrouwen en kinderen bevinden zich ook hier in Bethanië, ondergebracht in een
huis van Lazarus; wat zou het goed voor hen zijn wanneer ze ook maar één uur
lang zo'n leraar uit de hemelen zouden hebben!
[10] Ik zei: 'Dat zou inderdaad heel
gunstig voor hen zijn; maar ze zouden niet in staat zijn om het onderricht van
zo'n leraar op te nemen, omdat hun hart en hun ziel al met teveel wereldse
dingen volgepropt zitten. Deze jongeren hebben echter een zeer kuise geest en
zijn zedelijk onbedorven; iedere zonde is hun nog vreemd en ze hebben veel nood
en ellende doorgemaakt en moesten gewend raken aan allerlei ontberingen,
waardoor ze ook vrij zijn geworden van alle begeertes, waar kinderen van rijke
ouders aan onderhevig zijn. Hun zielen zijn zodoende zuiver als van engelen;
daardoor kan de goddelijke geest in hen zich ongehinderd ontvouwen. En zie! Dat
is dan ook de reden dat ze reeds als kinderen door een zeer hoge engel onderwezen
kunnen worden; want alleen zulke zeer zuivere en geheel en al onbedorven zielen
kunnen direct door de engelen van de hemel onderwezen worden. Maar bij kinderen
als die van jullie is dat in het gunstigste geval slechts indirect mogelijk.
[11] Ik zeg jullie: als ouders in
staat zouden zijn hun kinderen zó op te voeden, dat dezen slechts tot hun
veertiende jaar hun onschuld en ziele reinheid konden behouden, zouden hun ook
direct leraren en leiders uit de hemelen gegeven worden; maar aangezien dat nu
in deze tijd onder de zeer voorname joden al helemaal niet meer voorkomt,
kunnen de ook leraren uit de hemelen jullie kinderen geen direct onderwijs meer
geven.
[12] Maar bij de aartsvaders was dat
heel vaak het geval, en af en toe gebeurde dat ook nog in deze en ook in de
vorige eeuw. De moeder van Mijn lichaam en Mijn pleegvader Jozef, en ook de
oude Simeon, Anna, Zacharias, zijn vrouw Elisabeth en zijn zoon Johannes en nog
enkele anderen zijn door de engelen uit de hemelen opgevoed, en wel op directe
wijze; maar degenen die Ik hier noem zijn door hun ouders vanaf hun geboorte
ook in de grootste zedelijke en zielereinheid opgevoed, en dat is bij jullie
wereldse kinderen eigenlijk nooit het geval geweest.
[13] Het zou wel uitermate goed zijn
voor de mensen, hoewel het voor het bereiken van de zaligheid en het eeuwige
leven niet absoluut noodzakelijk is; want bij Mij en zodoende ook in de hemel
is er oneindig veel meer vreugde over een zondaar die boete doet en zijn leven
werkelijk betert, dan over negenennegentig rechtvaardigen die nooit
boetedoening nodig hebben gehad, zoals Ik jullie al eens gezegd heb. Doe daarom
wat Ik jullie leer, dan zullen jullie leven; want Ik, die dat tegen jullie zeg,
ben meer dan alle engelen van de hemelen, en derhalve zeker ook Mijn leer!’
[14] Nu zei een schriftgeleerde, wiens
vrouwen kinderen ook in Bethanië waren: 'Heer, mijn vrouwen mijn zeven kinderen
hebben naar mijn beste weten altijd strikt volgens de wet moeten leven, en de
zielen van de kinderen zijn hoogstwaarschijnlijk nog helemaal zuiver! Die zou
ik toch wel hierheen kunnen laten brengen? Ze zouden hier zeker veel winnen
voor hun toekomstige leven. Wat vindt U daarvan, Heer?'
[15] Ik zei: 'Ik denk toch dat het
voor jouw vrouw en jouw kinderen, die niet zo zuiver zijn als jij denkt, beter
is wanneer ze vandaag blijven waar ze zijn; want morgen is er ook nog een dag
en overmorgen ook nog één, en dan zal het zeker nog wel gebeuren dat Ik ook met
jullie vrouwen en kinderen samenkom. En dring hier bij Mij nu niet meer op aan!’
[16] Na deze woorden van Mij drongen
ze ook niet langer met dergelijke verzoeken bij Mij aan.
69
Marcus vraagt naar de geschiedenis van de aarde
[1] Toen wij nu in alle rust welgemoed
bij elkaar zaten, zei de Romein Marcus, die we reeds als een diepe denker
hebben leren kennen: 'Heer en Meester, staat U mij toe om, nu we er gelegenheid
voor hebben, U nog een vraag te stellen? Er zit me nog iets dwars, en ik zou
daar graag nog wat meer uitleg over krijgen dan U ons op de Olijfberg hebt
gegeven.'
[2] Ik zei: 'Spreek en vraag jij maar
altijd rustig, want in jou woont een lichte ziel! Ik weet weliswaar watje nog
vragen wilt, maar omwille van de anderen heb Ik graag dat jij spreekt en
vraagt, zodat ook zij weten waar het om gaat; want het is steeds een grote fout
bij de mensen, dat slechts weinigen in zichzelf opmerken waar het hun aan
ontbreekt. Als de mensen dat zouden opmerken en voelen, dan zouden ze daar ook
met grote vlijt en ijver naar op zoek gaan en het trachten te vinden, en ze
zouden ook veel vinden. Maar omdat ze lui zijn en niet weten en voelen waar het
hun nog aan ontbreekt, zoeken ze het ontbrekende ook niet en vinden het ook
niet. Maar wie zoekt die vindt, aan wie vraagt zal gegeven worden, en voor wie
klopt zal worden opengedaan! Dus zeg maar waarover jij nog een helderder licht
wilt hebben dan jullie op de Olijfberg gegeven is!'
[3] Nu zei onze Romein Marcus: 'Kijk,
Heer en Meester, U hebt Zelf uitdrukkelijk gezegd dat de mens God niet volkomen
boven alles liefkan hebben, als hij Hem niet tracht te leren kennen, voorzover
hem dat mogelijk is; en toen heb ik na lang nadenken ontdekt dat het mij aan
nog heel veel ontbreekt!
[4] Kijk, in Illyrië en ook in onze
verre landstreken heb ik verscheidene mijnen en :win daaruit allerlei metalen,
zoals goud, zilver, lood en een grote hoeveelheid ijzer, dat wij heel goed
kunnen gebruiken!
[5] Maar bij het graven van zo'n mijn
in de bergen heb ik wel eens heel zeldzame en opmerkelijke dingen gevonden, en
dat heel diep onder de gewone aardbodem. Dat waren botten en geraamten van
reusachtig grote dieren, die ooit op aarde geleefd hebben. Wanneer hebben die
de aarde bewoond en hoe konden ze zo diep onder -laten we zeggen -zulke hoge
bergen terechtkomen? Zo heeft men ook in Egypte en Spanje zelfs botten en
geraamten gevonden, die grote overeenkomst vertoonden met die van een mens;
alleen waren ze ook wel minstens vier of vijfkeer zo groot en sterk als die van
een mens van nu. En zo vond ik nog heel veel bijzondere dingen, waarvan ik het
niet nodig vind om ze hier nader te noemen.
[6] Op de berg hebt U ons weliswaar in
het kort verteld, dat er vóór Adam heel lang een soort mensen bestaan heeft,
die nog maar weinig vrije wil hadden, maar net als de dieren meer instinctmatig
leefden en ook volgens dat instinct handelden. Pas ongeveer vierduizend jaar
geleden verschijnt volgens de Schrift van de joden de eerste mens, Adam, met
een volkomen vrije wil en met een even vrij verstand, en geeft hij vanuit zichzelf
wijze wetten en verordeningen aan zijn nageslacht.
[7] Ik wil nu een belangrijke vraag
stellen en die luidt: was deze aarde ten tijde van Adam hier en daar nog
bewoond door die eerdere mensen, en is dat geslacht soms ook ergens op bepaalde
plaatsen op aarde tot in onze tijd blijven bestaan, en zal het wellicht ook nog
langer blijven bestaan? En hoe kwamen de botresten van de prehistorische dieren
zelfs onder de grondvesten van de bergen, evenals de reusachtige
overblijfselen van de pre-adamieten?
[8] Heer, geef mij daar nog een nadere
toelichting over; want wat wij , onderzoekende Romeinen, tot nu toe al ontdekt
hebben, dat -en zeker nog wel meer dan dat - zullen onze nakomelingen
ontdekken.
[9] De ons bekende boeken van Mozes
geven ons helemaal geen uitsluitsel over de levensomstandigheden op aarde vóór
Adam. Mozes begint direct met het uiterst mysterieuze scheppingsverhaal, dat
echter in geen enkel verband staat met wat wij nu op de aarde aantreffen -het
werpt zelfs alleen maar de grootste tegenstrijdigheden op.
[10] Wanneer U ons daarover nu geen
hoger licht schenkt, zal dat met name bij het latere nageslacht grote
verwarring veroorzaken, en Uw leer zal door grote verdeeldheid getroffen
worden. Want Uw leer berust op die van Mozes; als die echter in enig opzicht
duister is, dan kan Uw licht op aarde niet tot volle helderheid komen. Geef ons
daarom ook in dat opzicht nog een heldere uitleg; wij vragen U daarom!’
70
Over de natuurwetenschappelijke inhoud van het 6e en 7e boek van Mozes
De
ouderdom van de aarde.
[1] Ik zei: 'Luister, Mijn Marcus, die
Mij zeer lief geworden bent! Veel heb Ik jullie al gezegd en getoond en Ik zal
jullie dat ook nog zeggen en tonen; maar alles wat Ik jullie nu gezegd en
getoond heb zal niet verder reiken dan jullie eerste nageslacht, omdat de
wereldse mensen dat niet zullen vatten, niet zullen begrijpen en derhalve ook
niet zullen geloven. Je hebt wel een heel goede reden aangevoerd, waarom de
door jou verlangde verklaring over de dingen en levensomstandigheden van deze aarde
speciaal noodzakelijk schijnt te zijn om de mensen vaster in Mijn leer te doen
geloven. Maar Ik heb jullie ook gezegd, dat de geest alle dingen die er in Mijn
schepping voorkomen zal openbaren aan iedereen, die in de geest wedergeboren
wordt. Degene aan wie de Geest het zal openbaren, zal dan ook in het ware licht
werkelijk ten volle begrijpen hoe het gesteld is met alle dingen die jou nu nog
zo onbegrijpelijk toeschijnen.
[2] Wat Ik jullie daar nu mondeling
over zal zeggen zullen jullie wel van Mij aannemen, omdat Ik het jullie zeg;
maar de volledige diepgang ervan zullen jullie ook niet begrijpen, en nog
minder zullen jullie in staat zijn om de andere, nu in de geest nog volkomen
blinde mensen daar een juist begrip van bij te brengen. En daarom zullen de
mensen nog lang moeten wachten tot alle zogenaamd belangrijke vragen op een
zodanige wijze voor hen beantwoord kunnen worden, dat zij het kunnen begrijpen.
[3] Kijk, de joden waren eenmaal het
meest verlichte volk op aarde, afgezien van het feit dat Mozes hun zelf door de
mond van zijn broeder Aäron in twee achteraf toegevoegde boeken alles verklaard
heeft; nu is het ook met hen zover gekomen, dat zij van al dergelijke
prehistorische dingen absoluut niets meer weten en begrijpen. Alles wat ze maar
aan dergelijke overblijfselen vinden, noemen ze een gevolg van de door hen niet
meer begrepen zondvloed van Noach. En als je hun iets anders leert, zullen ze
je als een ketter vervloeken!
[4] Jullie heidenen hebben in jullie
godenleer een mythe van meteen twee grote overstromingen van de aarde en
schrijven daar in eerste instantie de oorzaak van de verschijnselen aan toe, en
het volk gelooft daar vast aan. Als je de mensen nu de waarheid zegt, zullen ze
jullie uitlachen en in het gunstigste geval zeggen: ' Ach, wie kan dat weten?
Dat weten alleen de goden! ' Wat kunnen jullie hun dan antwoorden? Kijk, daarom
zullen de mensen pas in staat zijn om dit soort waarheden te bevatten, wanneer
ze ten eerste bedreven zullen zijn in allerlei wetenschappen en, ten tweede, als
hun gewekte geest het hun zal openbaren!
[5] Maar aan jullie wil Ik nu wel
enige aanwijzingen geven over hoe het met die dingen gesteld is, hoewel Ik maar
al te goed weet dat jullie dat met je huidige begripsvermogen niet allemaal
zullen vatten, in de eerste plaats omdat het jullie ontbreekt aan het begrip
van buitengewoon grote getallen, en in de tweede plaats omdat jullie van de
sterren en hun grootte, afstanden en bewegingen nu alleen maar weten en geloven
wat Ik jullie daarover verteld heb; maar dat blijft ook bij jullie slechts
uiterlijke kennis, totdat het in jullie geest als een zelfstandige en
zelfgeschapen lichtende waarheid vorm zal aannemen.
[6] Dat deze aarde een dermate hoge
leeftijd heeft, dat jullie het aantaljaren dat ze bestaat niet kunnen vatten,
ook al zou Ik het jullie meedelen, heb Ik jullie op de Olijfberg al laten zien.
Maar om kort te gaan: als hemellichaam bestaat de aarde voor jullie begrippen
al bijna oneindig lang en heeft veel veranderingen op haar oppervlak moeten
ondergaan tot ze haar huidige gedaante heeft aangenomen. Vuur, water,
aardbevingen en andere grote stormen, vooral in haar oertijd, waren de
handlangers die volgens Mijn wil datgene van haar gemaakt hebben wat ze nu is.
En opdat ze voortbestaat en nog geschikter wordt voor het tijdelijk voeden van
nog veel meer mensen en andere schepselen, moeten vuur, overstromingen,
aardbevingen en kleine en grote stormen nog steeds in haar, op haar en boven
haar werkzaam zijn, al naar gelang het nodig is.’
71
De eerste twee ontwikkelingsperioden van de aarde
[1] (De Heer:) 'Toen de aarde in haar
oertijd nog maar zover uitgegroeid was, dat zich boven haar wateren slechts
enkele grotere en kleinere eilanden verhieven, die met slik van de zee bedekt
waren, legde Ik al snel vanuit Mijn wijsheid en Mijn wil allerlei plantenzaden
in het vruchtbare slik. En zie, toen raakten dergelijke eilanden dan ook weldra
begroeid, en wel eerst met allerlei zeldzame grassoorten, kruiden en met kleine
en later ook buitengewoon grote bomen!
[2] Toen die eilanden zo begroeid
waren, legde Ik er vervolgens ook eieren of zaden in voor de vorming van een
voor die toestand van de aarde geschikte dierenwereld, die eerst alleen uit
allerlei kleine en daarna grotere wormen bestond, vervolgens uit insecten en tenslotte,
toen de droger geworden bodem reeds voedsel in overvloed had, ook uit
reusachtig grote dieren; hun taak was het om zich met de nog zeer grove kruiden
en boomtakken te voeden, en met hun mest de bodem meer en meer te bemesten en
tenslotte ook met hun gestorven reusachtig grote lichamen, waarvan jullie van
de botten ook nog overblijfselen kunnen vinden in de diepe holen en schachten
van de aarde.
[3] Uit het vergaan van zulke dieren
ontwikkelde zich volgens Mijn wil ook weer een groot aantal nieuwe dieren, in
de vonn van kleinere en grotere wonnen en daaruit weer allerlei insecten.
[4] Laten we dat nu een afzonderlijke
ontwikkelingsperiode van de aarde noemen. Maar het spreekt natuurlijk vanzelf dat
het aardelichaam tevoren al bijna talloze malen allerlei eerdere veranderingen
moest ondergaan, omdat deze toestand zonder die processen nooit had kunnen
plaatsvinden. Maar al dergelijke gebeurtenissen gaan jullie even weinig aan als
bijvoorbeeld die van een in de aarde gelegde tarwekorrel tot het moment dat
tenslotte uit de kiem een zeer bruikbare, geheel rijpe en gezegende vrucht
tevoorschijn komt. Kortom, Ik heb jullie nu de aarde getoond in haar eerste
bevruchtings en bloeiperiode, waarin in de bovenste laag van haar bodem
allerlei zaden voor kruiden en bomen gelegd werden en eieren voor allerlei
dieren, en voor dat alles was in het water reeds lang daarvoor de basis gelegd;
want bepaalde en heel uiteenlopende waterplanten en - dieren zijn duidelijk in
alle opzichten heel veel ouder dan de dieren van de vaste aarde en de dieren
van de lucht.
[5] Jullie hebben nu in Mijn woorden
de eerste vorming van een vruchtbare bodem aanschouwd, en daarbij hebben jullie
jezelf moeten voorstellen dat er voor betere dieren, laat staan voor een mens,
op deze vruchtbare oerbodem geen bestaansmogelijkheid was. Maar deze zure
toestand was niettemin noodzakelijk, omdat er zonder deze toestand geen tweede
en meer volmaakte had kunnen volgen, evenmin als er zonder de voorafgaande
schrale zure knop nooit een rijpere en uiteindelijk geheel rijpe vrucht aan een
boom tevoorschijn kan komen.
[6] Maar voor het rijpen van een
boomvrucht zijn er na de vorming van de schrale zure knop toch zeker nog een
aantal ontwikkelingsstappen nodig, die natuurlijk alleen Mijn oog precies kan
waarnemen; en dat is zeker bij het rijpingsproces van een hemellichaam eens te
meer absoluut noodzakelijk het geval.
[7] We hebben nu de ontwikkeling van
de aarde gezien tot het stadium van schrale zure knop. Wat gebeurt er eigenlijk
bij een boom in het vroege voorjaar, wanneer de schrale zure knop helemaal
opzwelt en groen en sappig wordt? Kijk, ze springt open, van binnenuit daartoe
aangezet, werpt haar eerste omhulling in zekere zin overboord in de zee van
vergankelijkheid en oplossing, en ontplooit zich tot een grotere volmaaktheid,
zodat zich vervolgens uit haar midden de bladeren kunnen ontvouwen, als
noodzakelijke begeleiders van de daarop volgende bloei, leidend tot de
ontwikkeling van de vrucht. Al is een boom, zoals reeds opgemerkt, maar een
uiterst schamele vergelijking voor de ontwikkeling van een hemellichaam, toch
kan hij jullie tot een goed beeld dienen, waaruit jullie in zeer vereenvoudigde
vorm kunnen afleiden hoeveel ervoor nodig is, voordat een hemellichaam geschikt
wordt om mensen van jullie soort te dragen en te voeden.
[8] Deze eerste periode of de eerste
fase van het op een nog zeer grove en ongecultiveerde manier vruchtbaar maken
van de aarde loopt ten einde na vele duizendmaal duizend jaren, zoals ze nu op
aarde gerekend worden; want destijds bestonden er voor deze aarde nog geen
bepaalde jaargetijden, en die er al waren, duurden iets langer dan die van nu.
[9] Wat we in die eerste periode
gezien hebben ging ten onder ten gevolge van toegelaten en, nog beter gezegd,
nauwkeurig bepaalde stormen van vuur uit het inwendige van de aarde, en na een
groot aantal aardse jaren zoals wij die nu kennen verhieven zich grotere
stukken land uit de diepten van de zeeën van de aarde, reeds voorzien van
bergen, en bedekt met een reeds veel vruchtbaarder slik.
[10] Op de juiste tijd werden vanuit
Mijn wijsheid en Mijn wil meer volmaakte zaden in dit slik gelegd, en weldra
begon het el al weelderig uit te zien op de grotere stukken land van de nog
altijd jonge aarde.
[11] Toen er nu op die verschillende
grotere stukken land nogmaals voedsel in grote hoeveelheden was, werd er door
Mij ook direct in de meest wijze ordening voor een groter aantal reeds meer
ontwikkelde, kleine en grote consumenten gezorgd. Het water tussen de stukken
land werd door grotere dieren bewoond, en de grotere stukken land hadden hun
grote dieren, die aten wat de bodem aan nieuwe planten, kruiden en bomen bood.
[12] Grassen, planten, kruiden,
struiken en reusachtig grote bomen brachten vaak al zaad voort en konden zich
voortplanten; maar het grootste deel groeide nog altijd net als de paddestoelen
uit de vruchtdragende grond van de stukken land. De dieren ontstonden op
nagenoeg dezelfde manier als de jullie bekende krokodillen van de rivier de
Nijl in Egypte, namelijk uit eieren; ze konden zowel in de lucht als in het
water leven en zich ook voeden met waterplanten en planten op de stukken land,
waar het er echter ook nog lang niet al te droog uitzag.
[13] In deze voortschrijdende ontwikkelingsperiode
van de aarde, die op een bepaalde manier van belang was voor het vruchtdragende
planten en dierenleven, kon het er namelijk evenmin aangenaam droog uitzien
als bij de zich meer en meer ontvouwende knoppen van de boom; want als die er
droog uitzien, dan ziet het er met de bloei en de daarop volgende vruchtzetting
zeker niet al te best uit.’
72
De ontwikkeling van de aarde tot aan de pre-adamieten
[1] (De Heer:) 'De tweede
prehistorische ontwikkelingsperiode duurde in huidige aardse jaren gerekend
weer een voor jullie onuitsprekelijk lange tijd. Maar de aarde was nog lang
niet geschikt om warmbloedige dieren te dragen, laat staan mensen van hoe lage
soort ook; daarom ging ook deze ten onder, net als de eerste, en daarna duurde
het weer lang voor er een derde voorbereidende ontwikkelingsperiode aanbrak.
[2] Natuurlijk waren er tussen de ene
en de andere prehistorische hoofdperiode een aantal eveneens zeer stormachtige
tussenperioden, waarvan aanvankelijk alleen Ik als Schepper de betekenis het
beste ken en tenslotte ook de geest aan wie Ik het wil openbaren.
[3] Uit de vele noodzakelijke
ontwikkelingsprocessen ontstond weer een derde periode. Nu komen er al zeer
grote landen uit de zee naar boven, gedreven door het inwendige vuur van de
aarde, natuurlijk volgens Mijn wil; de vegetatie wordt nog veel rijker
gevarieerd en is nog steeds reusachtig van aard; en met de dieren is het net
zo. Maar ook deze periode, die eveneens buitengewoon lang geduurd heeft, en die
men in zekere zin met de bloesem van een boom zou kunnen vergelijken, was net
als de beide voorgaande perioden nog lang niet geschikt om de mens tot
woonplaats te dienen; daarom ging ook deze ten onder en begroef haar voortbrengselen
net als de eerste en tweede periode zowel in de plantaardige als in de
dierlijke sfeer, alleen niet zo diep als de eerste.
[4] Daarop waren er weer een groot
aantal tussenperioden en na lange tijd brak er een vierde voorbereidende
ontwikkelingsperiode aan. De stukken land werden weer veel groter, de vegetatie
werd ook opnieuw veel weelderiger, en in het water, op de reeds drogere landen
en ook in de lucht begon het zeer levendig te worden met allerlei kleine en
daarnaast ook grotere dieren; er waren zelfs al warmbloedige zoogdieren bij,
die niet meer door middel van eieren op deze wereld kwamen, maar langs de weg
van de natuurlijk verwekking en bijgevolg ook levende jongen ter wereld
brachten, met uitzondering van de waterdieren, enige grote amfibieën, de
vogels, wormen en insecten.
[5] Deze vierde prehistorische
hoofdperiode duurde ongewoon lang; de bodem van de aarde werd toen reeds van
tijd tot tijd door de stralen van de zon beschenen, en aan enkele bomen werd er
al een vrucht zichtbaar, die jullie overigens nog niet zo goed gesmaakt zou
hebben; maar voor de toenmalige dierenwereld diende ze toch als goed voedsel.
[6] Ook in deze vierde prehistorische
ontwikkelingsperiode bestond er nog niets op deze aarde wat op mensen leek.
[7] Weer kwamen er grote omwentelingen
van de aarde en die begroeven voor het grootste deel alles wat jullie in die
tijd een schepsel genoemd zouden hebben, en jullie vinden uit deze periode ook
heel veel begraven in de bodem van de aarde, maar veel daarvan verschilt op
sommige punten wezenlijk van de producten van de eerste drie perioden.
[8] Na heel lange tijd, in het verloop
waarvan er op de aarde reeds een grotere rust en orde intrad, en na vele nog
altijd zeer grote stormen op de aarde zien we nu een vijfde periode optreden
waarin de aarde wordt voorbereid. Uit de diepte van de zee verheffen zich
opnieuw grote stukken land, die zich aansluiten bij de stukken land die al uit
de voorgaande perioden bestonden, en vormen zo al hele continenten.
[9] In deze vijfde periode ontstaan de
meeste en hoogste bergen op aarde. Hun zeer hoge toppen worden door bliksems
stukgeslagen en vervolgens door geweldige aardbevingen en waterstromen,
ontstaan door machtige wolkbreuken, in de diepe dalen en kloven van de aarde
geschoven. Daardoor worden uitgestrekte vlakten en minder brede dalen en vlakke
stukken land gevormd, waarop alles dan beter kan groeien.
[10] Met het begin van deze periode
wordt de aarde ook in een geregelde baan om de zon gebracht. Dag en nacht en
ook de jaargetijden wisselen al regelmatig, hoewel nog met allerlei
afwijkingen, omdat de schommelingen van de aardpolen nog steeds aanzienlijk
zijn en in deze periode ook nog moeten zijn.
[11] In deze periode, waarin zich
reeds een bestendig continent gevormd heeft, beginnen de regelmatige
zeestromingen van 14.000 tot 14.000 aardse jaren. Door deze stromingen wordt
langzaamaan de zuidelijke helft van de aarde en daarna weer de noordelijk helft
door de zee overspoeld, voor de vorming van vruchtbare aarde over de dikwijls
zeer uitgestrekte woestijnen van rolstenen. Want na ongeveer 14.000 jaar heeft
de zee zoveel vruchtbaar slik op de woeste rolsteenvlakten en dalen gelegd dat
die daarna, als de zee zich weer terugtrekt en de achtergelaten modder tot een
steviger bodem wordt, buitengewoon vruchtbaar zijn.
[12] Bij deze vijfde periode waren er
wel meer dan duizendmaal duizend jaar nodig, voordat alle gunstig gelegen delen
van de aardbodem volledig geschikt waren voor een nieuwe schepping van een
groot aantal van de meest uiteenlopende planten, zoals grassen, kruiden,
struiken en bomen, en vervolgens ook voor allerlei dieren en pre-adamitische
mensen.
[13] In deze periode zien we reeds een
grote verscheidenheid aan vruchtbomen en andere vruchtdragende gewassen van
allerlei soort voor dieren en voor de toenmalige prehistorische mensen. Maar
van akkerbouw is dan nog geen sprake, hoewel de prehistorische mensen reeds
kudden van bepaalde dieren benutten en een ruw nomadenbestaan leiden, geen
kleding hebben en geen huizen of hutten bouwen; maar op dikke boomtakken bouwen
ze, net als de vogels, bepaalde stevige woon en rustnesten en leggen voorraden
aan van voedsel, waar ze telkens iets van eten. Als de voorraad op is, gaan ze
in groepen opnieuw op jacht naar voedsel. Wanneer het erg koud wordt, omdat in
deze periode ook de sneeuw in aanzienlijke hoeveelheden verschijnt, trekken
deze mensen naar warmere streken, samen met hun huisdieren, die bestaan uit
mammoeten, grote hertenkoeien, geiten en schapen -en ook de olifant, de
neushoorn en de eenhoorn, allerlei apen en ook vogels horen daarbij .
[14] Meer tegen het einde van deze
periode verschijnt ook de ezel, de kameel, het paard en het varken, en deze
prehistorische mensen kunnen deze dieren ook beheersen. Want ze bezitten zoveel
instinctief verstand, dat ze zeggenschap hebben over de genoemde dieren en ze
ook kunnen gebruiken, deels als lastdieren, deels voor de jacht en deels voor
het verkrijgen van melk en wol, waarmee ze hun nesten goed bekleden en zo voor
zichzelf een zachte ligplaats maken.
[15] Taal, op de manier zoals die
tegenwoordig onder mensen gebruikelijk is, hebben ze eigenlijk niet; maar toch
hebben ze, uiterst volmaakte dieren als ze zijn, bepaalde gearticuleerde
klanken, tekens en gebaren en kunnen elkaar over en weer duidelijk maken wat ze
nodig hebben, en ze komen elkaar dan ook te hulp. Als iemand ziek wordt,
gewoonlijk vanwege een hoge leeftijd, dan kent hij wel het kruid, dat hem
helpt; als hij het niet meer kan gaan zoeken, doen de anderen dat voor hem.
[16] Alleen vuur maken en het
gebruiken, dat kunnen ze niet; als ze echter hadden kunnen zien hoe de
Adamieten het later* ('Later' is toegevoegd. (Noot van de uitgever) ) deden,
zouden ze het hun hebben nagedaan, omdat bij hen de drang tot nabootsen een
grote rol speelt en hun intelligentie met een bepaalde mate van vrije wil al
ver uitsteekt boven de intelligentie van een aap, hoe volmaakt die ook is. Ze
zouden dus ook op onze manier kunnen leren spreken, maar nooit uit zichzelf
wijze woorden kunnen bedenken.
[17] Als mensen waren ze echter
reusachtig groot en buitengewoon sterk en ze hadden ook zo'n sterk gebit, dat
ze dit konden gebruiken in plaats van snijwerktuigen. Zo hadden ze ook een zeer
sterk ontwikkelde reukzin en gevoel en werden ze al van verre gewaar als er
iets vijandigs op hen af kwam; met hun ogen en hun wil beteugelden ze de dieren
en zo nu en dan ook de natuurgeesten.
[18] Hoewel deze vijfde prehistorische
ontwikkelingsperiode vele duizendmaal duizend jaren duurde, was er onder deze
mensen toch in geen enkel opzicht vooruitgang merkbaar in hun beschaving, maar
ze leefden hun eentonige nomadenleven verder en waren derhalve slechts een voorbemesting
van de aarde voor het huidige menselijke geslacht, dat in alle opzichten
volkomen op Mij lijkt.
[19] De kleur van hun nog tamelijk
dicht behaarde huid lag tussen donker en lichtgrijs; alleen in het zuiden
bestonden ook stammen zonder haar. Hun uiterlijke vorm had een sterke
overeenkomst met die van de Moren uit onze tijd. Tot aan Adam plantten ze zich
voort en verbreidden zich in de laagvlakten en dichte bossen; maar op de bergen
hebben ze zich nooit gevestigd.”
73
De twee laatste ontwikkelingsperioden van de aarde
[1] (De Heer:) 'In de tijd van Adam,
waarmee de zesde periode begint moest de aarde weer voor een deel grote
veranderingen door vuur en water doormaken, en bij die gelegenheid ging het
beschreven pre-adamitische geslacht samen met hun huisdieren nagenoeg helemaal
ten onder, evenals de vele bossen en andere dieren daarin, die niet tot de
huisdieren gerekend kunnen worden; slechts enkele vogelsoorten bleven bestaan,
evenals de dieren op de bergen en in de wateren van de aarde.
[2] Hier en daar bleven de beschreven
prehistorische mensen nog wel bestaan, maar slechts weinig in getal, en leefden
met de Adamieten tot in de tijd van Noach in Azië; ze gingen echter langzamerhand
achteruit omdat ze niet voldoende voedsel meer vonden dat geschikt voor hen
was. Maar in enkele gebieden diep in zuidelijk Afrika en op enkele grotere
eilanden van de uitgestrekte aarde kunnen nog enkele verkommerde nakomelingen
van de vijfde periode aangetroffen worden. Ze zijn echter nog helemaal wild;
alleen hebben ze zich van de nakomelingen van Kaïn toch hier en daar een wat
hogere beschaving eigen gemaakt. Ze kunnen getraind worden voor verschillende
soorten werk, maar in de grond van de zaak toch niets uit zichzelf bedenken.
Met een deel van hen is het wat beter gesteld, omdat zij uit een vermenging met
de Kaïnieten en later ook de Lamechieten voortkwamen; maar ook zij zijn niet
geschikt voor een hogere en diepere geestelijke ontwikkeling.
[3] Dit soort mensen zullen daar, waar
ze nu zijn, nog lang voortbestaan en zich voortplanten en geleidelijk aan ook
nog meer beschaving opnemen van de Adamieten, maar daarbij toch nooit een groot
volk worden. -Dat zijn nu de pre-adamieten uit de vijfde voorbereidende
ontwikkelingsperiode van de aarde.
[4] Bij het begin van die periode had
de aarde ook de maan gekregen als begeleider en regulator van haar beweging om
de zon en om haar eigen as; natuurlijk had de maan ook niet direct de gedaante
die hij nu heeft. Vo?r hij deze gedaante kreeg, had hij ook voor hem grote
stormachtige penodes moeten doormaken, die evenwel niet zo lang duurden als die
van de aarde.
[5] Maar vraag Mij nu niet waarom er
voor het ontwikkelen van een hemellichaam zo'n onvoorstelbaar lange tijd nodig
is, want dat ligt in Mijn wijsheid en orde besloten. Als de heer van een
wijngaard al het werk in één ogenblik klaar zou kunnen hebben, wat zou hij dan
het hele jaar door doen? De verstandige bezitter van een wijngaard maakt echter
voor zichzelf een. indeling van het werk, heeft ieder jaar iets te doen en deze
dagelijkse bezigheid bezorgt hem ook steeds een nieuwe zaligheid. Kijk, dat is
bij Mij ook het geval; want Ik ben in de hele oneindigheid eeuwig het meest
actieve, en daarom ook het zaligste wezen.
[6] Als de kinderen van een huisvader
in het voorjaar de kersen -, pruimen -, peren en appelbomen in de tuin zien
bloeien, dan verheugen ze zich daar weliswaar ook over, maar ze zouden toch
liever direct al de rijpe vruchten willen zien en proeven dan zich enkel en
alleen aan de mooie bloesem te verlustigen. Maar een wijze vader zegt tegen
zijn nog zeer ongeduldige kinderen: 'Geduld maar, mijn lieve kinderen! Alles in
deze wereld heeft zijn tijd volgens Gods orde, en daarin komt alles tot rijpheid!
Hebben ook jullie dus maar geduld; ook deze nu bloeiende bomen zullen over een
paar maanden vol hangen met rijpe en zoete vruchten, en we zullen er dan met de
Vader in de hemel van genieten!' Dat stelt de kinderen dan gerust.
[7] En zo kunnen ook jullie
gerustgesteld zijn, ook al zien jullie niet reeds overal op deze aarde de
volkomen rijpe vruchten van Mijn leer; op de juiste tijd zullen ze wel rijp
worden. Want jullie kunnen je wel voorstellen dat Ik niet voor niets en
tevergeefs het levende zaad van Mijn woord onder jullie heb uitgestrooid. Van
vandaag op morgen kan er echter nog geen volledige rijping plaats vinden.
[8] Kijk, wat reeds bij een boom
volgens Mijn orde een bepaalde tijd nodig heeft, dat heeft volgens diezelfde
orde bij een aarde zeker des te meer nodig! Want het is niet voldoende dat een
planeet zich als een hele grote klomp stenen, aarde en water in de grote
etherruimte bevindt, want een dergelijke klomp zou volkomen dood zijn en er zou
niets op kunnen groeien en leven. Maar een planeet die levende dingen moet
dragen en voeden, moet eerst zelf levend worden. En daar is weer voor nodig dat
ze eerst, net als een groot dier, door middel van allerlei invloeden en
processen inwendig organisch volledig ontwikkeld wordt.
[9] Weliswaar is in ieder hemellichaam
in wording, net als in een embryo in het moederlichaam, alles voor de hele
volmaakte dierlijk organische levensvorm reeds in aanleg aanwezig, maar in het
begin van de ontwikkeling ligt alles als het ware chaotisch door elkaar; pas
geleidelijk aan komt er orde en ontstaat er vervolgens een organisch levend
geheel. Hoe dit ordenen gebeurt, dat weet Ik, omdat Ik als enige in alles de
fundamentele orde aanbreng. Wanneer jullie echter zelf in de geest voleindigd
zullen zijn, zullen ook jullie inzien hoe dit ordenen gebeurt.
[10] Uit die ontwikkelingsperioden,
die Ik jullie nu zo eenvoudig en helder mogelijk heb uiteengezet, kunnen jullie
echter nog iets afleiden, en wel wat de eigenlijke reden is, waarom de profeet
Mozes de schepping in zes dagen heeft ingedeeld.
[11] Die zes dagen zijn dus de jullie
getoonde zes perioden, die ieder geschapen wezen ten eerste in natuurlijk
opzicht en verder, zoals bij jullie mensen het geval is, ook voor de rijping en
vervolmaking van zijn ziel en zijn geest moet doormaken.
[12] Pas hierna komt de zevende
periode van rust, en dat is het zaligste, eeuwige leven. Die zevende periode
heet echter 'rust' omdat er geen dwang, geen gericht en geen angstige zorgen
meer op de voleindigde geest drukken, maar zijn bestaan voor eeuwig overgaat in
de volle macht van kennis, inzicht en de geheel vrije wil.
[13] En zeg jij nu, Mijn beste Marcus,
hoe je nu deze uitleg van Mij begrepen hebt!’
74
De zielsontwikkeling van de pre-adamieten
[1] Marcus zei, vol verbazing: 'Heer en
Meester van eeuwigheid! Ik en hopelijk ook alle anderen hebben Uw genaderijke
uitleg wel begrepen maar van een doordringend volledig begrip kan bij ons nog
geen sprake zijn, omdat ons juist datgene ontbreekt waar U ons Zelf op hebt
gewezen. Maar we hebben in onszelf toch in zoverre een helderheid verkregen,
dat wij ten eerste nu weten wat wij moeten denken van de overblijfselen, die in
de diepten van de aarde gevonden zijn, en hoe ze door de veelvuldige periodieke
veranderingsprocessen van de aarde en de daarop volgende heen en weer gaande
beweging van de zee op zulke diepgelegen plaatsen terechtgekomen zijn, en ten
tweede heb althans ik begrepen, wat de grote profeet Mozes met zijn zes
scheppingsdagen op zo verborgen wijze heeft aangeduid. En dat is voor ons
voorlopig voldoende, en we kunnen nu rustig wachten tot wij door onze eigen
geestelijke vervolmaking meer zullen vernemen. Maar ik begrijp ook dat het een
leer voor slechts weinigen is en ook zal blijven.
[2] Slechts één vraag is er, tenminste
bij mij, nog overgebleven, en, o Heer en Meester, weest U zo genadig dat ik U
daar nog één keer mee lastig mag vallen!’
[3] Ik zei: 'Je weet toch dat Ik graag
naar je luister; je kunt het dus gerust zeggen!’
[4] De Romein Marcus zei: 'Heer en
Meester! Hoewel de genoemde pre-adamieten slechts met een instinctachtige
intelligentie en maar weinig vrije wil begiftigd waren, hadden ze toch ook
zielen, die als zodanig niet sterfelijk maar misschien wel veranderlijk kunnen
zijn. Hoe is het nu met deze zielen gesteld? Waar en wat zijn ze nu in deze
zesde periode van de aarde, en wat zal er wellicht verder nog van hen worden?
Men zou natuurlijk kunnen zeggen dat deze vraag te ver gaat en verwerpelijk is;
maar omdat ik nog steeds een weetgierige Romein en geen slaperige jood ben,
vraag ik U mij deze vraag ook nog ten goede te houden en mij er een kort
antwoord op te geven!’
[5] Ik zei: 'O ja, waarom zou Ik dat
niet doen? We hebben daar immers nog tijd genoeg voor, je kunt dus rustig naar
Mij luisteren! Kijk! Als zelfs de zielen van stenen, planten en dieren
voortleven en in de toestand, waarin ze vrij zijn van de materie, laten we
zeggen, al in menselijke zielen kunnen overgaan door zich met elkaar te
verenigen, en vervolgens in het lichaam van een mens tot ware mensen kunnen
worden, dan zullen de zielen van de pre-adamieten toch ook een verder leven
hebben, zoals ook de zielen van de mensen van alle andere werelden in de
eindeloze scheppingsruimte eeuwig voortleven.
[6] Als zielen, die in het geestenrijk
verder leven, worden ze op een of ander groot hemellichaam, dat wil zeggen op
een plaats die daar geestelijk mee overeenstemt tot diepere kennis gebracht
over God en Zijn macht en wijsheid, en zo leven ze ook heel zalig verder en
kunnen ook steeds zaliger worden. Maar het zou zinloos zijn om je ook nog te
vertellen waar zich in deze hulsglobe een dergelijk groot hemellichaam bevindt,
omdat jij zo'n hemellichaam niet zou kunnen waarnemen met je zintuigen, en er
zou gedurende je lichamelijke leven ook geen sprake van kunnen zijn dat je
jezelf ervan overtuigt of het er inderdaad zo uitziet als Ik je zou
beschrijven, zolang je niet volledig in je geest wedergeboren bent; tot die
tijd moet je je dus tevreden stellen met wat Ik je zeg: in het huis van Mijn
Vader zijn heel veel woningen! Wanneer jullie eenmaal in Mijn rijk zijn, zal
alles jullie duidelijk worden. - Heb je Mij begrepen?'
[7] Marcus zei: 'O ja, Heer en
Meester! Maar nu heb ik nog iets, want van het één komt het ander!
[8] Was in de tijd van de
pre-adamieten deze aarde ook al dat bepaalde levenskamertje in het hart van de
Grote Scheppingsmens?'
[9] Ik zei: 'Zij het niet volledig in
de handelende werkelijkheid, dan toch in de bestemming daartoe; handelend was
in die prehistorische tijd een andere planeet. De mensen daarvan vervielen
echter te zeer tot de grootste hoogmoed en een totale godvergetenheid, en
degenen die nog in een God geloofden, sloegen geen acht op Hem, trotseerden Hem
en trachtten Hem in hun blindheid zogezegd van Zijn troon van eeuwige macht te
stoten. Ze zochten Hem, en slechte wijsgeren zeiden dat God in het centrum van
hun aarde woonde; men zou mijngangen daarheen moeten graven en Hem daar
gevangen nemen. Ze groeven dan ook ontzettend diepe gaten in die aarde, waarbij
er velen omkwamen.
[10] Als Ik hun boden stuurde en hen
waarschuwde, dan werden die steeds gewurgd, en de mensen beterden hun leven
niet. En kijk, toen liet Ik toe dat die aarde van binnenuit in vele stukken
uiteengereten werd! Dat nu gebeurde aan het begin van de zesde periode van deze
aarde, en deze aarde werd het levenskamertje. Waar die aarde zich bevindt,
eveneens in een baan om deze zon, daar zullen we nog iets nader op ingaan. Maar
laat jij, Lazarus, nieuwe wijn brengen; daarna praten we verder!'
75
Het drinken van wijn
De
uiteenzetting over het vernietigde hemellichaam
[1] Lazarus ging nu met enkele
dienaren nieuwe wijn halen, die bijzonder goed smaakte. Hiermee werden de
bekers opnieuw gevuld; wij dronken er allemaal van en ons hele lichaam werd er
door gesterkt; allen werden heel opgewekt en prezen Mij, omdat Ik zulke goede
en versterkende dingen op deze aarde geplaatst had.
[2] Maar Ik zei: Ja, ja, een
dergelijke wijn is een versterkende drank, maar alleen wanneer hij met mate en
op z'n tijd gedronken wordt! Maar voor degene die onmatig is bij het drinken
van wijn en zich bedrinkt, is het dan geen versterkende drank, maar een drank
die zijn hele wezen verzwakt. Drink deze drank daarom altijd matig in Mijn
naam, dan zal ze jullie ook sterken voor het eeuwige leven van de ziel; in het
overmatig gebruik van deze drank schuilt echter de boze geest van geilheid en
ontucht. Deze geest wekt de ziel niet tot leven, maar maakt haar dood voor de
ware levensgeest uit de hemelen en maakt de geestelijke wedergeboorte van de
ziel in de geest uit de hemelen nagenoeg onmogelijk op deze aarde. Onthouden
jullie dat ook!’
[3] Ik zei dat op dat moment echter
niet alleen ter wille van de waarheid, aangezien Ik dat al vaker gezegd had,
maar omdat Judas Iskariot te grote slokken nam en op het punt stond dronken te
worden. Hij merkte dat wel en stond op van tafel, ging naar buiten en
bezichtigde het stadje Bethanië.
[4] Toen hij buiten was, zei de
leerling Andreas: 'Ik ben echt blij dat die akelige man weggegaan is; want hij
komt me sinds enige tijd steeds verdachter voor, en Uw leringen en grote
tekenen maken op hem geen indruk. Hij wint er dus niets bij en toch wil hij ons
niet verlaten! Als ik, o Heer, Uw macht had, zou hij allang niet meer in ons
gezelschap zijn!'
[5] Ik zei: 'Maar hij heeft ook een
vrije wil, en derhalve kan hij ook blijven of gaan, hoe en wanneer hij wil. En
jullie hebben gezien dat Ik zelfs de duivels overeenkomstig hun wil toestond in
de zwijnen te varen, en zo sta Ik ook deze mens, die onder jullie ook een
duivel is, toe om te blijven of te gaan; want wat Mij betreft is iedere mens en
geest volkomen vrij. Maar iedereen zorgt door zijn handelen ook voor zijn eigen
loon. Of hij een engel wil worden of een duivel, dat staat iedereen vrij. Maar
laten we daar nu over ophouden, want wij hebben nog veel te praten over andere
dingen!
[6] Bij het begin van de zesde periode
hebben we gezien dat er een planeet van binnenuit vernietigd werd, en dat met
Adam deze aarde tot het levenskamertje in de Grote Scheppingsmens werd. Ik zal
jullie nu de toestand van die vernietigde wereld laten zien, en wel zoals die
vroeger was, alsook hoe die er nu uitziet; en daarna zal Ik jullie ook laten
zien in welke verhouding deze aarde stond tot de Grote Mens, dat wil zeggen
alleen in' geestelijk opzicht, maar niet in de materiële werkelijkheid.
Aangezien zoiets echter met woorden
alleen, zonder een zintuiglijk waarneembaar beeld niet aan jullie getoond kan
worden, zal Ik jullie nu door Mijn wil de zon met al haar planeten op kleine
schaallaten zien, dan zullen jullie bij het bekijken van dat beeld Mijn woorden
weldra gemakkelijk begrijpen; let nu dus allemaal goed op!'
[7] Toen Ik dat had gezegd, ontstond
er in de vrije luchtruimte een bol met een doorsnede van een hand breed; deze
stelde de zon voor. In zo goed mogelijk weergegeven verhoudingen qua grootte en
afstand -maar de zaalruimte was natuurlijk te klein om ze geheel in hun juiste
onderlinge verhoudingen weer te geven -werden ook alle planeten met hun manen
weergegeven, en wel zoals ze waren, toen de aan het begin van de zesde periode
vernietigde planeet met zijn vier manen nog niet vernietigd was. Ik verklaarde
allen de posities van de planeten, noemde hun namen zowel in de joodse als in
de Griekse taal, en ze zagen de planeet waar het nu over gaat tussen Mars en
Jupiter zweven en zijn vier manen er omheen cirkelen. Qua grootte leek hij veel
op Jupiter, alleen had hij meer vasteland dan Jupiter en ook een hogere
dampkring boven zich en een grotere inclinatie* (* Oorspronkelijk:
'Polneigung', ofwel de hoek die het baanvlak van een hemellichaam maakt met de
ecliptica.) en daarom ook een schuinere baan om de zon.
[8] Toen allen dat nu goed begrepen
hadden, zei Ik verder: 'Kijk, zo was de ordening ongeveer vierduizend jaar
geleden, gerekend vanaf nu. Toen vond echter de vernietiging van deze planeet
plaats, waarover ik jullie vertelde. Hoe en waarom die plaatsvond, heb Ik
jullie al gezegd. Maar kijk nu, hoe de planeet er uitziet nadat de vernietiging
heeft plaatsgevonden!'
[9] Allemaal keken ze nu naar de
planeet, die nu in vele grote stukken uiteenviel. Alleen de vier manen bleven
heel; maar omdat ze hun centrale hemellichaam kwijt waren, raakte hun orde
verstoord en verwijderden ze zich meer en meer van elkaar, mede omdat ze door
het barsten van de centrale planeet een flinke stoot gekregen hadden.
[10] De stukken van de planeet vielen
verder uiteen in de zeer brede ruimte tussen de banen van Mars en Jupiter .Een
groot aantal kleinere brokstukken verdween ook via de beide banen, en sommige
vielen op Jupiter, sommige op Mars, en enkele zelfs op deze aarde, op Venus, op
Mercurius en ook op de zon.
[11] (De Heer: ) 'En zelfs de mensen,
die wat hun lichaam betreft reusachtig groot waren, werden bij het barsten van
de planeet in grote aantallen de vrije ruimte in geworpen, evenals ook de
andere schepselen. Sommige verdroogde lijken zweven nog rond in de wijde
etherruimte, andere zitten en liggen dood en helemaal verdroogd in hun huizen,
die op de grotere brokstukken van de planeet nog bestaan; enkele van die lijken
vielen zelfs ook op deze aarde, waar ze echter reeds na enkele honderden jaren
ontbonden, en zo ging het ook op andere planeten.
[12] De grote zeeën van deze planeet
verdeelden zich bij het barsten samen met hun bewoners van allerlei soort
eveneens in grotere en kleinere druppels, waarvan enkele een doorsnede van vele
uren gaans hebben, ook vaste aardbodem in zich dragen en ook nog door sommige
dieren bewoond worden. Op de vier manen leven nog de vroegere schepselen,
alleen in een reeds meer verkommerde toestand, zoals dat ook het geval is op de
enkele heel grote stukken, maar in een nog meer verkommerde toestand; op de
kleinere brokstukken heerst echter geen organisch leven, behalve dat van het
verweren en langzaam ontbinden.’
76
Over de bewoners van het vernietigde hemellichaam
[1] Toen dat de aanwezigen zo getoond
en uitgelegd werd, zei Marcus, de Romein: 'O Heer en Meester, dat moet op die
planeet voor de mensen toch iets onbeschrijfelijk verschrikkelijks geweest
zijn! Ze moeten allemaal wel van vertwijfeling gestorven zijn! En wat is er van
hun zielen geworden?'
[2] Ik zei: 'Dat een dergelijke
catastrofe voor die mensen iets heel ontzettends was, dat is wel zeker; maar
het was hun eigen schuld. Ze zijn van tevoren reeds gedurende vele en lange
tijden onderwezen, vermaand en gewaarschuwd. Er is hun gezegd wat ze konden
verwachten. Maar met hun wereldse verstand hielden ze dat allemaal voor
hersenspinsels en onzinnige verhalen van de zieners, die in hun eenvoud en
aardse armoede het lichtgelovige volk wellicht alleen maar zulke dingen
voorspelden om aanzien te verwerven en in de hoop dat men in hun lichamelijk
onderhoud zou voorzien. De hooggeplaatste en voorname mensen geloofden hen niet
alleen niet, maar ze vervolgden hen ook aan alle kanten te vuur en te zwaard;
ja, ze verzetten zich tenslotte zo sterk tegen alles wat ook maar enigszins
naar het geestelijke rook, dat iedereen die het waagde om hardop te spreken of
te schrijven over iets wat alleen maar in de verte betrekking had op een geest,
zonder enige genade gedood werd, en het was dan ook niet meer mogelijk om het
hoofd te bieden aan de te grote hoogmoed en de te onbarmhartige harten van die
mensen.
[3] Die mensen waren heel vindingrijk
in aardse dingen en vonden reeds vele duizenden aardse jaren geleden een soort
springstof uit. Wanneer die aangestoken werd, vernietigde die alles. Wanneer
jullie ongeveer tienduizend pond van die vreselijke explosieven ongeveer
duizend manshoogten diep onder de berg Libanon in een grot zouden opstapelen en
dan aansteken, dan zou dat vervolgens allemaal op een en hetzelfde moment
ontbranden en de gehele grote, hoge berg in vele stukken uiteen rijten, zoals
ook de Hanochieten vóór Noach met heel wat bergen hebben gedaan, waardoor de
inwendige watersluizen van de aarde geopend werden en allen vervolgens in de
hoge vloedgolven omkwamen.
[4] Kijk, met zulke verschrikkelijke,
hun door duivels ingegeven uitvindingen voerden de mensen van de nu
vernietigde planeet hun steeds misdadiger praktijken uit en tenslotte ook op
zeer grote schaal. Ze voerden oorlogen, en de een ondermijnde het land van de
ander diep aan alle kanten, en ze vulden de mijnen met grote hoeveelheden van
die duivelse springstof Die werd dan op slinkse wijze aangestoken en
vernietigde het hele grote land. Met dergelijke pogingen om het land te
vernietigen gingen ze steeds verder en verder, en ze maakten ook steeds diepere
en grotere gaten in hun grote aarde, die bijna tweeduizend keer groter was dan
deze aarde; maar tenslotte kwamen ze toch te diep, waardoor de inwendige kamers
van die aarde, die van nature ook ver en diep naar alle kanten met oervuurstof
gevuld zijn, snel en heftig mee in brand vlogen. En kijk, dat inwendige
vuurgeweld rukte de gehele grote planeet uit zijn voegen en deed hem in alle richtingen
exploderen, en de slechte mensen hadden hun einde bereikt, samen met dat van
hun aarde!
[5] Ik wist wel dat het zo zou
gebeuren, en het was ook Mijn bedoeling dat deze aarde nu is, wat ze is. Deze
aarde kwam oorspronkelijk echter al overeen met het deemoedigst kleinste deel
in het lichaam van een mens, namelijk het onderste knobbeltje van de huidzenuw
van de kleine teen aan de linker voet -weliswaar niet wat de plaats betreft
maar, zoals gezegd, wat de geestelijke betekenis van deemoed betreft -en nu is
ze de draagster van Mijn eigenlijke kinderen, die zich uit eigen vrije wil naar
Mijn aan hen geopenbaarde wil moeten richten en opvoeden.
[6] Er bestaat overigens zelfs in
fysiek opzicht een verbinding en een overeenkomst tussen het hoofdlevensknobbeltje
in het hart en het knobbeltje van de onderste huidzenuw van de linker kleine
teen. En daarom kan men vooral in deemoedig geestelijk opzicht zeggen, dat deze
aarde vroeger ook overeenkwam met het eerder genoemde huidzenuwknobbeltje van
de teen bij de Grote Scheppingsmens en daarom nu ook het hoofdlevensknobbeltje
in het hart van de Grote Scheppingsmens is en zal blijven; dat wil zeggen:
geestelijk, door middel van de op haar ontstane kinderen van Mijn liefde en
wijsheid. Maar ze kan het ook fysiek nog gedurende een voor jullie
onvoorstelbaar lange tijd blijven, al zullen er zich op haar bodem ook grote
veranderingen voordoen. Want ook de latere nakomelingen zullen weer de slechte
springstof uitvinden en nog een grote hoeveelheid vernietigingsinstrumenten, en
ze zullen vele, vele verwoestingen op de aarde aanrichten; dat ze evenwel niet
tot op te grote diepte in de aarde kunnen komen, daar zal door Mij wel voor
gezorgd worden.
[7] Zo zal Ik ook de Mijnen op deze
aarde nooit als wezen achterlaten, maar in de geest bij hen blijven tot aan het
einde van haar tijden, en daarom zal op deze aarde nooit een dergelijke
vernietiging kunnen plaats vinden; maar plaatselijke vernielingen en
verwoestingen zullen er zeker plaats vinden, en daarbij zullen de mensen ook in
grote angst, schrik en ellende geraken, en velen zullen zwaar lijden onder
angst en bange verwachting van de dingen die over de aarde kunnen komen. Maar
zij zullen ook zelf schuldig zijn aan wat er over hen zal komen.
[8] En zo heb Ik dus voor jullie onthuld
hoe het zit met dat vernietigde hemellichaam toentertijd, en hoe het nu met
deze aarde gesteld is en in de toekomst zal zijn; maar gaan jullie nu bij
jezelf na, of jullie alles wel begrepen hebben!'
77
Gelijkenissen van het rijk Gods
[1] Nu zei de Romein Marcus: 'O Heer
en Meester, dat is voor mij althans wel allemaal duidelijk; maar ik zie nu ook
heel duidelijk in, dat de mensen, die dat op een of andere manier zomaar zullen
horen, het niet zullen vatten en begrijpen; want daar is wel enorm veel voorkennis
voor nodig! Wij hebben het nu in Uw aanwezigheid gemakkelijk, omdat U met
behulp van Uw almacht, liefde en wijsheid alles zo voor ons kunt voorstellen,
dat wij zelfs de meest wonderbaarlijke dingen kunnen begrijpen; maar wij zijn
daartoe niet in staat, en dus zullen wij deze wonderbaarlijke dingen vanuit
onszelf moeilijk of helemaal niet begrijpelijk kunnen maken voor de andere mensen.
[2] Ik zei: 'Maar dat geeft toch
niets; want Ik heb het immers alleen aan jullie onthuld en bekend gemaakt om
het rijk Gods beter te kunnen begrijpen. Aan degenen die het in de toekomst
nodig hebben om vanwege het rijk Gods Mijn werken beter te begrijpen, zal Mijn
geest in hen het wel onthullen, en hij zal hen in alle waarheid en wijsheid
binnenleiden. De andere mensen doen echter al genoeg, als ze in Mij geloven en
naar Mijn geboden leven en handelen. Want weliswaar zijn er velen geroepen tot
het rijk Gods, maar er zijn er maar weinigen uitverkoren, aan wie het gegeven
is de geheimen van Gods rijk te begrijpen.
[3] Maar als jullie die begrijpen, dan
bestaat er tussen Mij en jullie en door jullie ook met de andere mensen een
echte band, en aldus ben Ik in jullie, evenals jullie in Mij, en meer is
voorlopig niet nodig.
[4] Het rijk Gods is hier als een
mosterdzaadje, dat weliswaar één van de kleinste zaden is, maar als het in
goede aarde gezaaid wordt, groeit het weldra uit tot een echte boom, zodat dan
de vogelen des hemels komen en zich onder de takken en twijgen ervan gaan
nestelen.
[5] Mijn woord nu is dat kleine zaadje.
Leg het maar in de goede harten van de mensen, dan zal het zich in hen ook
weldra ontwikkelen tot een boom, en onder de takken en twijgen daarvan zullen
de heldere inzichten, komend uit de hemelen, hun intrek nemen!
[6] Zo is Mijn rijk ook te vergelijken
met een vrouw die, om brood te bakken, drie schepel meel nam en daar een beetje
zuurdesem aan toevoegde. Toen ze vervolgens het deeg kneedde, werd het door
het kleine beetje zuurdesem toch weldra in de juiste mate gezuurd. Kijk, Mijn
woord is ook daarin weer het kleine beetje zuurdesem, gemengd door veel meel,
en het is voldoende voor het zuren van veel meel! Geef daarom de mensen in Mijn
naam slechts zoveel als voorlopig nodig is; Mijn woord zal vervolgens het
overige wel uit zichzelf tot stand brengen!
[7] Wie een kind krijgt, hoeft alleen
maar te zorgen voor de gezondheid ervan; het groeien hangt alleen van Mij af
[8] Als jullie Mijn leer aan de mensen
doorgeven in de waarheid die jullie van Mij ontvangen hebben, wijs hen er dan
ook op dat men de vruchten ervan pas kan en zal oogsten, wanneer men zich in
zijn hart volledig heeft afgewend van de liefde voor de wereld en haar
schatten; want de liefde voor de dingen van de wereld is een donkergrijze wolk,
die zich steeds tussen de ogen van de ziel en het licht uit de hemelen plaatst!
[9] Om die reden hebben de meeste
mensen wel een heel flauw vermoeden van iets hogers en bovenzinnelijks, door de
zwakke schemering die een gevolg is van het zuivere, achter de donkergrijze
wolk stralende hemelse licht; maar omdat de genoemde wolk niet wijkt en in
plaats van lichter meestal alleen maar donkerder wordt en dikwijls helemaal
duister, begrijpen ze ook niets van de zuivere wijsheid uit de hemelen.
Bijgevolg zijn ze dan ook steeds vol zorgen, vol vrees en vol angsten, geloven
in allerlei domme dingen en zoeken troost en geruststelling bij de dode afgoden
en hun priesters, omdat ze de ware troost uit de hemelen niet kunnen verwachten
vanwege de genoemde wolk die niet verdwijnt en blijft liggen tussen de ogen van
de ziel en de zon van de hemelen.
[10] Want kijk! De mens is als een
reiziger die op een sombere dag reist, wanneer er dichte nevels over dalen en
bergen liggen. Hoewel zulke nevels de hele overigens prachtige omgeving
totaalonzichtbaar maken, bestaat die omgeving wel; alleen kunnen de zuivere
beelden daarvan het oog van de reiziger niet bereiken, en kan hij zich dus ook
geen voorstelling vormen van wat de dichte nevel voor zijn ogen verbergt. Hij
kijkt wel naar de weg en ziet aan de maar vaag zichtbare tekenen op de weg dat
hij waarschijnlijk wel op de goede weg loopt. Maar vaak komen er zijwegen en
die vervullen hem dan weer met vrees en zorg, omdat hij niet precies kan weten
welke weg eigenlijk de goede is. Hij wacht, of er niet een andere reiziger hem
tegemoet of achterop komt. En er komen er ook wel enkelen; maar het vergaat hun
net als hem, die van hen wilde horen welke de goede weg is. De één denkt dat de
middelste weg waarschijnlijk wel naar de genoemde plaats zal leiden; een ander
zegt dat het de plek is waar de weg naar de genoemde plaats naar rechts buigt;
een derde beweert het tegendeel, en een vierde geeft de volgende mening: 'We
weten hier geen van allen de weg; laten we daarom rechtsomkeert maken en in de
plaats blijven vanwaar we vertrokken zijn, tot de nevel optrekt; daarna kunnen
we met zekerheid onze tocht beginnen!’
[11] Kijk, dit beeld laat jullie nu
heel goed zien, hoe het tegenwoordig de meeste mensen vergaat op hun reis naar
het rijk Gods!
[12] De zojuist genoemde nevel van de liefde
tot de wereld bedekt de zuiverste landschappen en velden, bergen, dalen, tuinen
en steden, beken, kleine en grote rivieren, meren en zeeën voor de ogen van de
ziel. Laat het.daarom jullie taak zijn, daar Ik de nevel in jullie weggevaagd
heb, dat jullie datzelfde ook doen, vooral bij degenen aan wie jullie Mijn
woord zullen verkondigen; want als jullie dat achterwege zouden laten, zouden
jullie huizen op zand bouwen; die zouden niet blijven staan als er stormen,
wolkbreuken en overstromingen zouden komen, maar ze zouden instorten en door
het razende water meegesleurd worden.
[13] Maar wanneer jullie bij het
verbreiden van Mijn woord die nevel eerst wegvagen, zullen jullie huizen op
rotsen bouwen; en ook al komen er dan stormen, wolkbreuken en overstromingen,
dan zullen die de huizen, die op vaste rotsen gebouwd zijn, niet kunnen deren.
[14] Kijk, niemand kan twee heren
dienen, die elkaar vijandig gezind zijn; want hij moet ófwel voor de ene ófwel
voor de andere kiezen en moet daarom ook een vriend of een vijand van de ene of
van de andere zijn! Zo kan ook niemand de wereld en haar dode Mammon dienen, en
tegelijk ook Gods levende rijk; want dat is onmogelijk.
[15] Daarom moet degene die Gods rijk
wil dienen, het rijk van de wereld uit zijn hart bannen! Hoe dat dient te
gebeuren, heb Ik jullie allemaal al vaak getoond, niet alleen met duidelijke en
levende woorden, maar ook door allerlei daden. Doen jullie dan ook hetzelfde,
dan zullen jullie vele goede vruchten oogsten!
[16] De oogst zou groot en zeer rijk
kunnen zijn, en er staat reeds veel koren rijp om gemaaid te worden; maar er
zijn nog maar weinig maaiers. Vraag daarom de Heer van de oogst, dat Hij
spoedig veel maaiers voor zijn velden in dienst neemt!
[17] Uit dat alles zal jullie nu toch
wel duidelijk zijn geworden wat jullie bij het verspreiden van Mijn leer bij de
mensen vooral moeten bewerkstelligen; het vele buitengewone hoeven jullie niet
aan alle mensen te verkondigen, maar alleen aan degenen die jullie in het ambt
zullen opvolgen! Wat Ik jullie nu als richtlijn gegeven heb, zeg dat ook tegen
degenen die jullie zullen volgen in het ambt, dat Ik jullie toevertrouwd heb,
dan zal alles goed gaan! -Hebben jullie dat nu allemaal goed begrepen?'
78
Het belang van een voorbeeld
[1] Marcus, de Romein, en ook Agricola
zeiden eenparig: 'Heer en Meest.er, begrepen hebben wij U goed en we zien ook
in dat het wegvagen van die genoemde nevel van liefde voor de wereld bij ieder
mens een absoluut noodzakelijke voorwaarde moet zijn, omdat hij anders nooit
waarachtig en werkelijk in zichzelf overtuigd Uw rijk binnen kan gaan; maar wij
menen dat die nevel van wereldse liefde, die zo vasthoudend op zijn plaats
blijft tussen het gezichtsvermogen van de ziel en het rijk Gods, wel eens heel
moeilijk weggevaagd zou kunnen worden, en wel om buitengewoon veel redenen.
[2] De aarde met haar talloos vele
verschillende bekoorlijkheden tot vermaak is en blijft voor de jongere,
lichamelijk gezonde en van de nodige levensbehoeften goed voorziene mensen nu
eenmaal zeker een des te grotere bekoring, omdat zo 'n mens geen flauw
vermoeden heeft van de innerlijke heerlijkheid van het rijk Gods dat nog maar
nauwelijks in hem ontkiemt, en dat door zijn wereldse opvoeding, al is die nog
zo zedelijk, ook niet heeft kunnen krijgen.
[3] Wanneer men nu tegen zo'n mens zal
zeggen dat hij niet zo'n belang moet hechten aan alle schoonheden van de aarde,
omdat zo'n aardse liefde als een dichte nevel de heerlijkheid van het hogere en
eeuwige rijk Gods verbergt en aan de blikken van zijn ziel onttrekt, zal hij
dan niet zeggen: 'Laat mij die heerlijkheden dan zien, dan zal ik die van deze
aarde de rug toekeren!'? Hoe kunnen wij die wereldse nevel nu wegvagen bij zo'n
mens, die op zijn manier tenslotte toch ook gelijk heeft?
[4] Maar dat zijn dan misschien nog
mensen van het werelds goede soort, en wij kunnen ons wel voorstellen dat een
boom niet met één slag valt, ook al is de bijl nog zo scherp -en komt tijd,
komt ook raad! Maar er zijn ook een heleboel mensen, die in alle opzichten van
hun wereldse positie afhankelijk zijn; daar hoort ten eerste de priesterstand
bij, vervolgens de wijdvertakte groep van staatsambtenaren en tenslotte de
meestal nog zeer ruwe soldaten. Bij al deze vele legioenen van mensen, en wel
bij het grootste deel, is de nevel van wereldse liefde een vaste, duistere
massa. Hoe zal die weggevaagd kunnen worden? Over de dienaren en slaven, die
toch ook mensen zijn, maar gewoonlijk een heel laag ontwikkelingsniveau hebben,
willen wij het hier helemaal niet hebben. Het wegvagen van de nevel van
wereldse liefde, wat toch eerst zal moeten gebeuren, zal bij de meeste joden al
een zwaar karwei zijn; hoe moeilijk zal het daarna dan wel niet zijn bij de
andere volkeren op aarde! Omdat dat eerste werk, hoe moeilijk het ook is, heel
belangrijk is, vragen wij U, o Heer en Meester, om ons nader toe te lichten hoe
wij het moeten aanleggen om niet tevergeefs te werken!’
[5] Ik zei: 'Mijn goede vrienden, dat
dit werk niet gemakkelijk is en heel veel inspanning en offers zal vergen,
voordat het verlangde resultaat ervan zichtbaar zal worden, weet Ik wel het
allerbeste; maar Ik geef jullie immers ook de middelen en de nodige hulp, om
dat op geschikte plaatsen net zo te kunnen bewerkstelligen als Ik nu bij jullie
doe - en meer dan Ikzelf heb kan Ik jullie toch niet geven! Op het juiste uur
en de juiste tijd zal Mijn geest in jullie volkomen duidelijk laten zien wat
jullie moeten doen om datgene te bewerkstelligen wat voor het ontvangen van
Gods rijk nodig is.
[6] De mensen worden zich daardoor
bewust van wat hun ontbreekt en mankeert, en dan zullen ze zich op velerlei
manieren inspannen om datgene te bereiken, wat ze aan jullie wel zullen
waarnemen. Want zo zeg Ik ook in jullie taal: exempla trahunt*. (* Latijn voor:
'voorbeelden trekken' (goed voorbeeld doet goed volgen).) Want als iemand aan
jullie zal zien wat het wil zeggen Gods rijk te bezitten, dan zal hij zeker
komen vragen: 'Hoe zijn jullie daar eigenlijk aan gekomen?' En kijk, dan zullen
jullie ook gemakkelijk kunnen spreken, en dan zullen die nevels door jullie
woorden en daden weldra vervluchtigen, net zoals die van jullie door Mijn
woorden en daden!
[7] Maar dat jullie nu direct al in
ongeveer een jaar of zelfs op één dag alle bergen en heuvels met de dalen
gelijk moeten maken, verlang Ik toch helemaal niet van jullie. Het is voldoende
als ieder van jullie met zijn eigen goede en redelijke wil alleen maar doet wat
hij kan; voor de rest zal Ikzelf dan wel zorgen. Ik zal van jullie toch niet
meer verlangen, dan Ikzelf, rekening houdend met de vrije wil van de mensen,
kan doen! Of zou het niet dwaas zijn van een sterke vader, om van zijn nog
zwakke kinderen te verlangen dat ze veel zwaardere lasten dragen dan hijzelf
draagt? Ik zeg jullie -en jullie zullen het zelf ervaren -dat het juk, dat Ik
jullie opgelegd heb, zacht is en de last licht om te dragen.
[8] Maar desondanks zal de wereld zich
verzetten om haar valse licht achter zich te laten, en in de tijd dat het licht
uit de hemelen reeds bij heel veel mensen volledig opgenomen zal zijn, zal zij
heftig strijd voeren tegen het binnendringen van het zuivere hemelse licht, en
dan zal er veelonschuldig bloed vergoten worden; maar uiteindelijk zal Gods
rijk toch voor eeuwig de overwinning behalen, en al het valse licht van de
wereld zal ten onder gaan en alle waarde verliezen, zoals vals goud en zilver
in de ogen van de kenner .
[9] Maar dat de mensen ook vreugde
kunnen beleven aan de fraai getooide aarde, heb Ik nooit verboden; als ze
daarbij in hun hart maar altijd denken aan Degene die de aarde zo mooi gemaakt
en getooid heeft, want dat zal verheffend werken op hun hart en gemoed. Want
wie de werken van God met de juiste ogen bekijkt, kan er ook wel met een
zuivere vreugde van genieten. De vrienden van d.e mooie natuur van de aarde
zijn ook zeker betere mensen en zijn gemakkelijk rijp te maken voor Gods rijk.
[10] Maar de vrienden van de dode
schatten van de aarde, de vrienden van haar Mammon, zijn moeilijk tot een beter
licht te bekeren. Dat is te zien bij de Farizeeën, vele andere rijke joden en
bij de vele kooplieden, wisselaars en handelaren. Deze lieden het rijk Gods te
verkondigen, zou hetzelfde zijn als de Moren wit te willen wassen. Dit soort
mensen zijn als de zwijnen, die jullie nooit met de parels uit de hemelen
moeten voeren.
[11] Want mensen van dit soort zullen
na hun lichamelijke dood eerst hun doodzonden op de kale maan moeten afwassen,
en van het rijk Gods zullen ze steeds een behoorlijk eind verwijderd blijven;
want ze zullen in het nieuwe Jeruzalem nooit binnengelaten worden. Mensen die gespeend
zijn van iedere liefde voor God en voor hun naaste, zijn ook gespeend van het
rijk Gods in zichzelf. Ze moeten dan ook in hun zwarte schijnlicht blijven! Op
de maan zal hun woonplaats zijn, en alleen maar aan die kant die hij
onveranderlijk en onwrikbaar naar de materie van deze aarde toekeert.
[12] Wat Ik jullie hier nu gezegd heb
is weliswaar iets nieuws, maar het is waar; we zullen daar bij een andere
gelegenheid misschien nog een paar woorden aan wijden, hoewel het Mij geen
genoegen doet om veel woorden te verspillen aan zwijnenstallen en kerkers voor
dwazen. -Hebben jullie dat allemaal nu goed begrepen?'
[13] Allen bedankten Mij voor deze les
en wij gingen weer aan tafel zitten; we namen weer wat brood en wijn en
Mattheus schreef het een en ander op van wat hij gehoord had.
79
Spreken en handelen is beter dan schrijven
Over
de echte en valse evangeliën
[1] Ook de leerling Johannes vroeg Mij
of hij, aangezien er nog tijd voor was, notities moest maken van wat er gezegd
en gebeurd was.
[2] Ik zei: 'Wat Mattheus opgeschreven
heeft is genoeg; want niet alles is bedoeld voor het volk, en nog minder voor
die menselijke zwijnen, waar Ik het zojuist over had. Na Mij zullen jullie
echter nog tijd genoeg krijgen om vanuit de geest op te schrijven wat jullie nu
van Mij gehoord en gezien hebben.
[3] Want in de verre toekomst zal Ik
ook knechten opwekken en door de geest in hun hart zal Ik hun alles dicteren
wat er nu gebeurd en geleerd is sinds de tijd dat Ik het leraarschap op Me nam
en jullie tot Mijn eerste leerlingen maakte, en ook wat er nog zal volgen en
nog heel veel andere dingen; en als Mij dat in de verre toekomst mogelijk is,
zal het bij jullie nog des te meer mogelijk zijn om jullie door de geest van je
hart alles te dicteren waarvan Ik het nodig acht dat het opgeschreven wordt.
[4] jullie moeten je in het begin
echter niet teveel met schrijven bezighouden, maar meer met spreken, zodat de
mensen in de eerste plaats horen waar het over gaat!
[5] Als de mensen daarvan eenmaal in
kennis zijn gesteld en in Mijn naam gemeenten hebben gevormd, dan kunnen jullie
daarna ook wel schrijven aan zulke gemeenten, als jullie in andere plaatsen aan
het werk zijn. Maar jullie hoeven geen brief te schrijven aan de gemeente waar
jullie preken; maar als jullie die verlaten, kunnen jullie daar ook een
schriftelijk aandenken achterlaten.
[6] Maar waarschuw de gemeenten heel
nadrukkelijk dat ze dergelijke achtergelaten geschriften niet gaan verafgoden,
zoals de Farizeeën en joden doen met de boeken van Mozes en de profeten; want
die maken nu diepe buigingen voor de kast in de tempel waarin die boeken
bewaard worden, en ze bidden tot de tafelen der wet en denken God daardoor de
juiste eer te bewijzen. O wat een blinde dwazen! Wat is er nu meer en beter: de
tafelen der wet te aanbidden in de mening God daardoor de juiste eer te
betonen, of de wetten die op die tafelen geschreven staan in het dagelijks
leven in acht te nemen? Het tweede, wat het enig juiste zou zijn, doet in
werkelijkheid geen enkele tempeldienaar en geen enkele jood; maar het eerste,
wat waardeloos is, doen ze gewetensvol, omdat het hun zeker minder moeite kost.
[7] Daarom zeg Ik dat nu tegen jullie,
opdat jullie ten eerste niet teveel schrijven maar meer spreken, en opdat men
in de toekomst niet ook met Mijn nieuwe leer zal doen wat nu de tempeldienaren
en aartsjoden met de boeken van Mozes en met de tafelen der wet en de profeten
doen, door daar zelfs bepaalde magische werkingen aan toe te schrijven, die die
boeken nooit bezeten hebben. Tracht dat dus zeer zorgvuldig te vermijden!
[8] Verder moeten jullie voorlopig ook
niet teveel schrijven, om te voorkomen dat de schrijfgeest onder de mensen de
eerste tijd al te veel gewekt wordt. Het is beter dat de mensen meer volgens
Mijn leer handelen dan dat ze die opschrijven nadat ze hem gehoord hebben; want
als de schrijfgeest te vroeg wakker wordt onder de mensen, zullen jullie in
korte tijd na Mij talloze geschreven evangeliën zien ontstaan, zelfs onder
jullie naam, en jullie zullen er heel druk mee zijn om al dat geschrijf van
valse profeten te weerleggen. Spreek daarom liever veel, maar schrijf weinig!
Maar wanneer de juiste tijd aanbreekt, dan moet er ook veel geschreven worden!
-Hebben jullie dat nu goed begrepen?'
[9] Nu zei Simon Juda: 'Heer, dan zou
het uiteindelijk toch beter zijn als er helemaal niets geschreven werd, óf
alles zou echt heel nauwkeurig opgeschreven moeten worden, zodat er dan maar
één ware Schrift uit Uw mond zou bestaan, waarvan dan later pas geautoriseerde
en volledige kopieën voor andere volkeren gemaakt kunnen worden! Want ik stel
mij voor dat bepaalde mensen in de loop van de tijd ook het door ons
verkondigde woord wellicht slecht en onjuist zullen opschrijven, en dan kunnen
er op die manier immers ook een groot aantal valse evangeliën verschijnen, en
de mensen zullen dan later niet meer weten welk evangelie het juiste en ware
is, en dat zal dan ook tot allerlei verschillende geloofsrichtingen leiden.’
[10] Ik zei: 'Simon Juda, Ik verwerp
jouw visie niet en zeg ook niet die niet wijs zou zijn; maar wat Ik jullie heb
aangeraden, is en blijft voorlopig het beste!
[11] Jullie kunnen echter doen, wat je
wilt; maar jullie zullen voor de komende tijden niet kunnen verhinderen, dat
zich naast het ware en echte evangelie ook een groot aantal pseudo-evangeliën
zal ontwikkelen, en het zal voor de latere nakomelingen, die het een of andere
evangelie in handen zullen krijgen, steeds moeilijk zijn om vast te stellen of
het echt is.
[12] Daarom moet Mijn woord nu door
jullie meer met de mond verkondigd worden; dan zullen de echte gelovigen
vanzelf wel in zichzelf tot het levende woord vanuit Mij komen, en ze zullen
dan niet het een of andere geschreven evangelie hoeven te onderzoeken om te
beoordelen of het wel echt en waar is.
[13]
Maar als jullie nu onmiddellijk na Mij in plaats van veel te preken, alleen
maar veel zouden schrijven, dan zouden jullie geschriften zeker des te eerder
door andere mensen overgeschreven worden met allerlei weglatingen of ook
toevoegingen, en in dat geval zouden de mensen zich al heel gauw moeten gaan
afvragen, of die geschriften wel echt en betrouwbaar van jullie afkomstig zijn.
Als jullie echter persoonlijk onderwijzen en je wanneer dat nodig is ook door
tekenen als zodanig doen kennen, dan zal niemand vragen of jullie wel Mijn
echte leerlingen zijn en of jullie woorden wel helemaal die van Mij zijn.
[14] O ja, wanneer jullie Mij reeds
dikwijls verkondigd hebben en velen in Mijn naam gedoopt zullen hebben en al
velen daardoor ook tot het innerlijke levende evangelie gekomen zijn, dán,
zoals gezegd, kunnen jullie ook schrijven, zodat de nakomelingen in jullie
geschriften een getuigenis hebben dat en hoe Ik jullie Heer en Meester was, en
hoe jullie Mijn leerlingen geweest zijn. Maar die geschriften van jullie moeten
dan ook alleen bij die gemeente bewaard en bewaakt worden, waar door het
handelen het innerlijke, levende evangelie tevens van vader op zoon en zo
verder zal blijven voortbestaan en jullie zodoende niet als puur geschreven,
maar als levend werkzame apostelen tot een waar en eeuwig getuigenis in het
hart van de mensen zullen blijven leven.
[15] Waar dat bij een gemeente niet
het geval zal zijn, moeten die geschriften ook niet in bewaring gegeven worden;
want ze zouden de gemeenteleden van geen enkel nut zijn, omdat hun
nakomelingen, die wat de geest van het hart betreft 'dood' zijn, niet meer in
staat zouden zijn de echtheid ervan te onderzoeken en een vals geschrift niet
meer van binnenuit zouden herkennen, maar dit slechts volgens de meerderheid
van stemmen in hun over het algemeen blinde vergadering zouden bepalen, zoals
dat nu in de tempel bij de Farizeeën en hogepriesters het geval is. Wat
betekenen echter vele stemmen van blinde mensen tegen de ene waarheid? Ik zeg
jullie: als één mens, die van binnenuit leeft en vol licht is, de waarheid
zegt, waartoe zijn dan ontelbaar vele vergaderingsstemmen nog in staat tegen
die éne waarheid?
[16] Er is maar één waarheid, die even
goed door één mens als door myriaden engelen uitgesproken en bewezen kan
worden. Maar wanneer de wereldse wijsheid zich daartegen verzet, omdat die
waarheid niet bevorderlijk is voor haar wereldse voordelen, is dat dan een
reden om aan te nemen dat de waarheid minder waar is?
[17] De leugen kan zich in een grote
vergadering van mensen door talloze stemmen laten vertegenwoordigen, maar
daarom wordt ze toch nooit tot waarheid.
[18] Maken jullie je dus niet druk
over wat er beter is, het verkondigde of het geschreven woord; want aan de
vrucht is de waarheid heel goed te herkennen! De leugen bouwt haar huizen op
los zand, maar de waarheid op rotsen, en daar kan de hel geen veldtocht tegen
ondernemen; want zoals de duisternis van de nacht nooit tot daglicht wordt,
wordt ook de leugen nooit tot waarheid. En dan kunnen er tienduizend valse
evangeliën geschreven worden, maar steeds zal alleen datgene het enige ware
zijn en blijven wat zich overeenkomstig Mijn belofte levend in de mens zal
openbaren, als hij volgens Mijn woorden zal leven en handelen, -en dat levende
evangelie zal ook tot aan het einde van alle tijden de enige toetssteen zijn en
blijven, die in staat is om te onderscheiden of een geschreven evangelie echt
of vals is.
[19] Aan de vruchten moeten jullie dat
dus herkennen; want van distels oogst men geen vijgen en van een doornstruik
geen druiven! Daaraan zal men gemakkelijk zien of iemand Mijn leerling is of
niet. Mijn leerlingen en ook hun leerlingen zullen elkaar altijd liefhebben,
zoals ook Ik jullie altijd liefheb; maar de onechte leerlingen zullen elkaar
openlijk of in het geheim zeker haten. Want daarin bestaat de eigenlijke zwarte
en slechte vrucht van de leugen, dat ze steeds zichzelf haat, omdat de ene
leugen nooit voor de andere wil onderdoen; maar de waarheid zoekt alleen maar
voortdurend haars gelijken en bemint ze steeds meer en meer, net zoals ook het
ene licht het andere nooit verduistert, maar alleen helderder en helderder
maakt en tenslotte tot een verenigd, zeer helder licht leidt.
[20] Het licht heeft dus een grote
liefde tot nog meer licht; maar de leugen haat de leugen, omdat ze daarin
verraad vreest. Kijk, dat is een belangrijk criterium, waarmee men zelfs met
een blinddoek voor de waarheid heel goed van de leugen kan onderscheiden!
[21] Daarom zal men de valse
evangeliën ook steeds gemakkelijk van de echte kunnen onderscheiden; want de
valse zullen elkaar over en weer steeds vervolgen en haten -maar de echte
zullen elkaar als tweelingbroers liefhebben; ze zullen elkaar zoeken en ook
snel gemakkelijk vinden.
[22] Ik denk, Mijn beste Simon Juda,
dat Ik nu wel duidelijk genoeg tot jullie gesproken heb! Maar maak nu voor
jezelf uit, of jij Mij ook goed begrepen hebt!’
[23] Simon Juda zei: 'Heer, deze keer
hebt U weer eens uitzonderlijk duidelijk tot ons gesproken, en ik heb U in alle
opzichten heel duidelijk begrepen en alle anderen zeker ook. Maar ik heb uit
deze glasheldere woorden van U ook begrepen, dat men tegen U absoluut niets kan
inbrengen. Maar zo is het ook volkomen juist; want als men dat zou kunnen, zou
U niet de Heer en Meester van eeuwigheid zijn! En deze woorden van U moeten ons
ook tot een voortdurende richtlijn blijven! Wij danken U allemaal voor deze zo
duidelijke les!’
[24] Ik zei: 'Houd daar dan ook maar
aan vast, anders vallen jullie voordat je het in de gaten hebt!
80
De zalving in Bethanië
[1] Hierop wendde Ik Mij weer tot de
Romein Marcus en vroeg hem of hij het ook begrepen had.
[2] Marcus zei: 'Nou en of ik het
begrepen heb! Maar met mijn gedachten ben ik nog steeds bezig met de maan, die
in zekere zin een strafplaats is voor te wereldzuchtige wereldse mensen. U hebt
ons beloofd dat U ons daar nog iets over zult zeggen en uitleggen; daarom
vragen wij U nu of U Uw belofte aan ons ook wilt nakomen.’
[3] Ik zei: 'Dat zal Ik ook doen; want
wat Ik beloof, gaat ook in vervulling, alleen moet daarvoor ook de juiste tijd
komen. Kijk, het is nu nog dag omdat de zon nog niet ondergegaan is; laten we
dus wachten tot het nacht wordt en de sterren de aarde verlichten, dan kan Ik
jullie zoiets beter uitleggen dan bij klaarlichte dag, als jullie blik nog teveel
door aardse beelden vertroebeld is. Voor nu vinden we nog wel iets anders,
waarover wij nog voor de avond enige woorden kunnen wisselen; aan het begin van
de avond zullen wij dan die bepaalde Farizeeën en schriftgeleerden bezoeken en
enkele woorden met hen wisselen’
[4] Daar was de Romein Marcus mee
tevreden en wij namen weer wat wijn en brood tot ons.
[5] Wij hadden nu ongeveer een half
uur gerust, toen er een dienaar van Lazarus in de zaal naar ons toe kwam en
zei, dat er buiten een mooie jonge vrouw met een paar dienaren aangekomen was,
die de vurige wens had de Heer te zien en te spreken. Hij vroeg of ze
binnengelaten moest worden, of dat men haar een andere woning moest wijzen.
[6] Ik zei: 'De vrouw die gekomen is
ken Ik; laat haar dus binnenkomen!’
[7] Daarop ging de dienaar weg, en
Lazarus en de leerlingen vroegen Mij wat dat voor vrouw was.
[8] En Ik zei: 'Jullie kennen die
jonge vrouw Maria van Magdala, die vanmorgen vroeg ook al bij ons op de
Olijfberg was. Zij heeft thuis snel haar huishouden op orde gebracht en zich
gehaast om hierheen te komen; laat dus niemand van jullie zich erover ergeren
vanwege het feit dat ze hierheen gekomen is! ,
[9] Toen Ik deze woorden nog maar
nauwelijks gesproken had, kwam de jonge vrouw, mooi gekleed en getooid, de zaal
binnen, viel onmiddellijk aan Mijn voeten, opende direct een gouden potje dat
met zeer kostbare narduszalf gevuld was en zalfde daarmee Mijn voeten; want van
oudsher was het bij de voorname joden als een van de hoogste eerbetuigingen
gebruikelijk om, wanneer iemand van een koninklijk huis afstamde, zijn voeten
met narduszalf te zalven.
[10] Toen Mijn leerlingen dat merkten,
zeiden ze onder elkaar: 'Is die vrouw soms waanzinnig geworden? Die zalf had
voor minstens tweehonderd zilverstukken verkocht kunnen worden en dat geld had
men dan onder de armen kunnen verdelen - de Heer heeft immers zulke wereldse
eerbetuigingen toch niet nodig!’
[11] Maar Ik zag de mopperende
leerlingen aan en zei: 'Wat raakt en ergert jullie dat nu weer?! Armen zullen
jullie steeds bij jullie hebben, maar Mij niet zoals Ik nu in jullie midden
ben. Deze vrouw heeft nu een goed werk aan Mij verricht en waar dit evangelie
van Mij verkondigd wordt, moet ook deze vrouwen dit voorval duidelijk genoemd
worden! Ik ben toch al lang in jullie midden en jullie hebben Mij nog nooit een
kruik helder water gegeven om Mijn voeten te wassen; deze vrouw heeft echter
vanmorgen Mijn voeten al gewassen met haar tranen en is nu teruggekomen om Mijn
voeten te zalven. Hoe kan jullie dat dan ergeren? Als er nu geschreven staat
dat Ik een Zoon van David ben, dan komt het Mij toch ook toe dat iemand Mij
deze koninklijke eer bewijst!'
[12] Na deze woorden van Mij zei
niemand er meer iets van en allen prezen de vrouwen haar daad.
[13] Daarop stond de vrouw op en wilde
gaan.
[14] Maar Ik zei: 'Blijf jij nu bij
Mij; want van nu af aan moet ook jij een getuige van Mijn daden en erbarming
worden en blijven!'
[15] Toen bleef de vrouw, vol vreugde,
en Lazarus bediende haar zeer vriendelijk en liet ook haar dienaren bedienen.
En daarna praatten wij met elkaar bijna tot de avond, en bij deze gelegenheid
vertelde de jonge vrouw ons trouwhartig veel over hetgeen ze had meegemaakt.
[16] Toen de vrouwons nu bijna een uur
lang haar belevenissen op ingetogen wijze verteld had, meenden sommigen van de
tot Mij bekeerde Farizeeën, dat veel van wat de vrouw vertelde niet zo
betamelijk was voor dit verheven gezelschap; dat merkten ze eigenlijk alleen
maar op omdat in het zeer goede verhaal van de vrouw veel dingen heel fijntjes
vervlochten waren die ook heel nauw op hen betrekking hadden.
[17] Maar Ik prees de openheid en
trouwhartigheid van de vrouw en zei tegen de Farizeeën en schriftgeleerden:
'Mijn nu enigszins opgewonden vrienden! Erger je toch niet, omdat nu door de
mond van deze vrouw veel dingen in Mijn bijzijn aan het licht zijn gekomen,
waar ook jullie in belangrijke mate schuldig aan zijn en welke schuld jullie in
je vlees meedragen! Maar als de woorden van de vrouw, die geen namen heeft
genoemd, jullie gemoed al verontrust, waarom doet Mijn alwetendheid dat dan
niet? Ik zeg jullie: aan gene zijde in het rijk van de geesten zal men je luid
van de daken verkondigen wat jullie op deze wereld nog zo ijverig trachtten te
verbergen; daarom is het beter om nog in deze wereld een klein gericht te
doorstaan en zich een kleine verdeemoediging te laten welgevallen, dan aan gene
zijde voor het oog van alle engelen van de hemel te schande te staan.
[18] Wie zich hier op deze aarde als
een beter mens wil voordoen dan hij in werkelijkheid is, bezit nog een
huichelachtige geest; hiermee kan men het rijk Gods nog niet echt binnenkomen.
Wie echter ooit tegenover Mij wil bestaan, moet zich ook zo aan de wereld laten
zien als hij is; dan zal hij ook in Mijn ogen en die van de engelen geen verder
gericht meer hoeven door te maken, als hij zich in zijn doen en laten gebeterd
heeft.
[19] Kijk naar deze vrouw! Zij heeft
werkelijk veel gezondigd; n:aar omdat zij volopenhartigheid is en bovendien
veel werken van naastenliefde heeft gedaan, is haar nu ook veel vergeven en zij
is Mij nu liever dan menige rechtvaardige die nooit gezondigd heeft. Want Ik
ben met vanwege de rechtvaardigen in deze wereld gekomen, maar enkel vanwege de
berouwvolle zondaars, evenals ook een arts alleen naar diegenen gaat die hem
nodig hebben en niet naar de gezonde mensen, die de arts niet nodig hebben.’
[20] Na deze woorden van Mij zeiden de
Farizeeën en schriftgeleerden, die enigszins geërgerd waren geraakt, niets meer
en namen genoegen met deze terechtwijzing.
[21] Daarop vroeg de vrouw Mij om
geduld met haar te willen hebben, dan zou ze haar uiterste best doen om
alles nog goed te maken wat er ooit door haar aan zondigs bedreven was.
[22] Maar Ik zei vriendelijk tegen
haar: 'Jij hebt niet veel meer goed te maken; maar anderen zouden aan jou heel
veel goed te maken hebben! Maar nu zeg Ik je: vergeef allen die aan jou en
tegenover jou gezondigd hebben, zoals ook Ik jou vergeven heb, dan zal Ik ook
aan hen hunzonden tegenoverjou vergeven! Maar eet nu en drink, en sterk je!'
[23] De
vrouw zei: 'O Heer! U alleen bent voor mij het beste brood en de
allerkrachtigste en zoetste wijn uit de hemelen; U alleen bent de echte en
meest waarachtige levensversterking van mijn ziel en mijn lichaam; wees mij
toch altijd genadig en barmhartig en verlaat mij, arme zondares: niet!'
[24] Ik
zei: 'Mijn lieve dochter, deze woorden heeft het vlees Je met ingegeven, maar
de geest van liefde in het hart van je ziel! ..
[25] Ja, Ik ben een waar brood uit de hemelen
en zo ook een echte wijn; wie dit brood zal eten en die wijn zal drinken, zal
eeuwig geen honger en dorst hebben. Ik ben derhalve echt voedsel en een echte
drank; wie Mij zal eten en drinken in de geest en in de waarheid, zal de dood
niet zien, noch voelen of smaken. Eet en drink daarom nu ook lichamelijk van
dit aardse brood en de aardse wijn!'
[26] Toen pas nam de vrouw brood en
at, en dronk er ook wat wijn bij .
81
De dood van de mens
[1] Een schriftgeleerde echter, die
tot Mij bekeerd was en bij ons was gebleven, zei: Heer en Meester! U hebt nu
tegen de wondermooie Maria van Magdala gezegd dat Uzelf een waar brood uit de
hemelen bent en evenzo een echte wijn, en wie dit brood en deze wijn zal eten
en drinken zal de dood eeuwig niet zien, voelen en smaken. Ik weet wel dat U
met 'brood' Uw woord en met de 'wijn' de levende geest daarin bedoeld hebt en
met het 'eten van het brood' het aannemen van Uw woord en met, drinken van de
wijn' het handelen volgens Uw goddelijke leer, die zeker uit de hemelen stamt,
omdat Uzelf de enige allerhoogste Heer van de hemel en ook van de aarde bent;
maar dat hij, die het ware hemelse brood zal eten en de wijn uit de hemelen zal
drinken helemaal niet zal sterven is iets heel nieuws, en ik weet niet hoe ik
dat moet begrijpen. Want men kan ook wel van alle mensen zeggen dat ze de dood
niet zien, niet voelen, en ook met smaken; want een mens ziet, voelt en smaakt
de dood inderdaad niet, zolang hij nog leeft -maar als hij gestorven is en
dood, dan ziet, voelt en smaakt hij de dood beslist ook niet, omdat hij geen
leven en bijgevolg ook geen enkele gewaarwording meer heeft. U ziet, dat deze
kwestie volgens mijn inzicht een dubbele betekenis in zich heeft en dat het
daarom wenselijke is dat U als Heer over leven en dood deze kwestie iets
duidelijker voor ons uiteen zet.
[2] Alle aartsvaders en profeten, die
ook strikt geleefd en gehandeld hebben volgens Uw aan hen geopenbaarde wil,
zijn uiteindelijk toch gestorven en wij zullen allemaal zeker ook moeten
sterven, omdat Uzelf ons reeds bij verschillende gelegenheden maar al te
duidelijk hebt gewezen op het afvallen van het vlees van de ziel; maar nu zegt
U dat er voor degene die Uw leer zal aannemen en metterdaad navolgen, geen dood
zal bestaan. Hoe moeten wij dat begrijpen?'
[3] Ik zei: 'Vriend, bij jou zullen er
nog heel wat bewijzen nodig zijn, voor het helemaal helder in je wordt! Heb Ik
soms bedoeld dat een mens die volgens Mijn woord zal leven ook lichamelijk
altijd op deze aarde zal leven? Hoe kan men als schriftgeleerde zo blind en
dwaas denken en oordelen! Wat het lichaam betreft. zal natuurlijk ieder mens
sterven en zijn lichaam zal de dood zeker met zien, voelen en smaken - maar des
te sterker de ziel van een zondaar, als hij zijn leven niet volgens Mijn leer
zal beteren en echte, ware boete zal doen! Want bij degene wiens ziel nog
helemaal vermengd en vergroeid is met het vlees en de zinnelijk lust daarvan,
zal de ziel de dood ook heel goed zien, voelen en smaken, wanneer voor het
lichaam het uur van het losmaken zal komen.
[4] Kijk maar eens hoe het de ziel van
een misdadiger te moede is, als hij overeenkomstig de wetten naar de plaats van
terechtstelling wordt gesleept om te sterven! Die ziel ziet in de eerste plaats
al de lichamelijke dood voor zich en voelt en smaakt die op zeer kwellende
wijze, en in de tweede plaats duurt de dood voor die machteloze en geestelijk
dode ziel aan gene zijde nog heel lang voort. Dat laatste komt ten eerste
doordat zij in haar machteloosheid en volledige verlatenheid zich niet meer overeenkomstig
de in haar brandende woede kan wreken op degenen die haar lichaam gedood
hebben, en ten tweede doordat ze in de diepste levensduisternis terechtkomt,
waaruit ze geen uitweg vindt en zo de ergste kwelling ondergaat, net zolang tot
ze haar eigen slechtheid begint in te zien en haar lot geduldig verdraagt. Wil
dat soms niet zeggen dat zo'n ziel de dood ziet, voelt en smaakt?!
[5] Maar een ziel die volgens Mijn
leer reeds op deze aarde volledig wedergeboren wordt in haar geest vanuit Mij,
zal een dergelijke dood zeker eeuwig niet zien, voelen en smaken, omdat ze in
het volste en helderste levensbewustzijn zonder enige pijn van het lichaam zal
scheiden, wanneer Ik haar voor eeuwig tot Mij zal roepen. Ik zeg jullie: velen
van jullie die de geestelijke wedergeboorte bereikt zullen hebben, zullen Mij
vanaf deze aarde vragen: 'Heer, hoe lang zult U ons op deze aarde nog de zware
last van het vlees laten dragen?' En met alle liefde zal Ik tegen hen zeggen:
'Heb nog een korte tijd geduld, dan zal Ik jullie van je last bevrijden! ' En
als de een of de ander van jullie door de heidenen ter wille van Mijn naam ter
dood gebracht wordt, zal hij lachen en zich verheugen, omdat hij als martelaar
van zijn vlees bevrijd wordt, en zelfs in de pijnen van het vlees zal hij
gelukzalige verrukking voelen. En wanneer dat beslist zo en niet anders is, heb
Ik dan dubbelzinnig gesproken zoals jij als schriftgeleerde zegt het begrepen
te hebben? Zeg jij nu of je nu nog zo over deze kwestie denkt!’
[6] De schriftgeleerde zei: 'Ja, Heer
en Meester, nu is mij ook deze kwestie duidelijk! Ik begrijp het nu en ben daar
ook heel blij om, hoewel ik toch openlijk moet bekennen dat zelfs de meest
zaligmakende lichamelijke dood voor hen, die nog op aarde in het vlees moeten
blijven, absoluut niets bekoorlijks of begerenswaardigs, maar slechts het
tegendeel te zien geeft en heel vernederend schijnt te zijn voor de eer, een
mens en in zekere zin heer over de natuur te zijn; want de verstandige mens die
zich in zijn denken, geloof en kennis verheft tot het volledige Godsbewustzijn
en in zijn hart ook Gods liefde draagt, heeft uiteindelijk bij het sterven niet
alleen niets voor op welk dier dan ook, maar staat daarbij ver ten achter .
[7] Want het dier weet zeker niet van
tevoren dat het zal sterven en de mens moet zijn hele leven lang rondlopen met
dit hoogst onaangename bewustzijn, en bijgevolg is het ook niet helemaal
onbegrijpelijk dat vele mensen zich alleen al in alle zinnelijke wereldse
genoegens storten, omdat de bittere gedachte aan de zekere dood hen daartoe in
zekere zin dwingt.
[8] Speciaal in het gezonde menselijke
gemoed overweegt zeker een blij gevoel van zaligheid, want wie zou er soms niet
blij, gelukkig en opgewekt willen zijn? Maar temidden van deze gevoelens, die
de mens vaak zo gelukkig maken, komen de zwarte en het gemoed beangstigende
gedachten aan een zekere dood naar boven, en met de zaligheid is het dan
dagenlang gedaan!
[9] Ja, wanneer ieder mens wist wat
wij nu door Uw genade weten, zou hij zich van de gedachte aan de dood
natuurlijk niets aantrekken! Maar hoe weinigen zijn er, die dat weten. En dus
zijn ze naar mijn mening ook te verontschuldigen als ze midden in hun ellende,
die ze zich voortdurend helder bewust zijn, zoveel mogelijk verstrooiing
zoeken, zodat ze niet als vrienden van een gelukkig leven ieder ogenblik door
de gedachte aan de dood en het graf opgeschrikt worden. Ik zie nu wel in dat de
mens met het dragen van zijn zware vleselijke last nooit volledig zalig kan
worden, en dat de lichamelijke dood uiteindelijk een onschatbare winst voor hem
is; maar de Schepper had de mens toch het voorrecht kunnen schenken, dat zijn
dood niets bitters in zich zou hebben en niets, wat zijn gemoed dikwijls zozeer
beangstigt? De mens zou immers in één ogenblik opgelost en een bewoner van de
andere wereld kunnen worden!
[10] Waartoe dient het vaak langdurige
wegkwijnen tot de dood erop volgt, waartoe de pijnen en het bittere van de dood
en vervolgens het langdurige ontbinden en vergaan van het dode lichaam in het
graf?
[11] Kort en goed: met de
gebruikelijke manier van sterven van de mensen ben ik het absoluut niet eens en
ik kan die niet als billijk beschouwen!’
82
De oorzaken van de pijn die aan de dood voorafgaat
[1] Ik zei: 'Daar kan Ik je niet helemaal
ongelijk in geven, want ook Ik ben het beslist niet eens met de manier waarop
de mensen gewoonlijk sterven. Maar wat kan Ik eraan doen, als de mensen
zichzelf een zo bittere en onaangename manier van sterven bezorgen? Als de
mensen maar zouden leven volgens de orde die hun reeds sinds het oerbegin heel
duidelijk geopenbaard is, dan zou er niet één mens zijn die zich over het
bittere van de dood kon beklagen.
[2] De aartsvaders stierven allemaal
een gemakkelijke en zachte dood; want als de engel hen riep, verlieten hun
zielen met grote vreugde hun lichaam, dat van hun kinderjaren tot op hoge
leeftijd geen pijnen hoefde door te maken maar meestal steeds krachtig en
gezond bleef De uiteindelijke lichamelijke dood was ook geen gevolg van hevig
lijden en pijn, maar vond altijd alleen maar plaats wanneer men naar de roep
van de engel verlangde; Waarna de ziel vrij en zonder enige dwang uit het
lichaam trad en het lichaam zonder de minste pijn om zo te zeggen insliep.
[3] Maar toen de mensen steeds meer
een zinnelijk leven begonnen te leiden en zich meer en meer overgaven aan
ontucht, hoererij en andere overdadige genietingen die hun zinnen verdoofden,
bedierven zij zelf hun gezondheid, werden zwak, miserabel en ziek en hun
lichamelijke dood moest dan ook vanzelfsprekend een ander karakter krijgen.
[4] Als je een mes neemt, in je vlees
snijdt en daarbij pijn voelt, kun je daar met je gezonde verstand de Schepper
dan de schuld van geven, of zou je soms willen zeggen: 'Ja, waarom heeft de
Schepper eigenlijk geen ongevoelig lichaam aan de mens gegeven?' Maar Ik
zegje: als je lichaam totaal ongevoelig zou zijn, hoe zou het dan kunnen leven?
Alleen een totaal dood lichaam is ook totaalongevoelig!
[5] Stel nu eens dat een mens, tenminste
aan de buitenkant, een ongevoelig lichaam zou hebben, ongeveer zoals zijn
haren. Wat zou daar bij een lichtzinnig mens maar al te gauw het zekere gevolg
van zijn? Zelfverminkingen van allerlei aard, zodanig dat de mensen tenslotte
helemaal geen menselijke gestalte meer zouden hebben en ook niet meer tot
werken in staat zouden zijn.
[6] Maar om te voorkomen dat de mensen
althans hun uiterlijke gestalte al te zeer kunnen verminken, is hun de
gevoeligheid gegeven als een goede wachter. Bovendien spreekt het vanzelf dat
een mens die geen gevoeligheid voor pijn zou hebben, ook geen diepe vreugde en
gelukzaligheid zou kunnen voelen; want voor het ene is het andere nodig, en
zonder het ene kan het andere niet bestaan, is het zelfs niet eens denkbaar .
[7] Ik weet wel dat de mensen als
gevolg van hun grote blindheid nu en al sinds lange tijd met name bij het
sterven heel veellijden, en wel ten eerste omdat ze voor het grootste deel geen
enkele zekerheid hebben over het voortleven van de ziel na de dood van het
lichaam en zeer velen reeds het geloof van de Sadduceeën aanhangen, en in de
tweede plaats omdat de mensen door hun uiterst ongeregelde leefwijze hun
lichaam met allerlei onreine geesten hebben gevuld, waaruit mettertijd
onvermijdelijk ook allerlei verschrikkelijke en pijnlijke ziekten moeten
ontstaan, die een vroege dood tot gevolg hebben. En daarom ben Ik ook Zelf in
het vlees op deze aarde gekomen, om de mens de wegen te laten zien die hij moet
bewandelen om zich er ten eerste weer echt bewust van te worden dat en hoe zijn
ziel, zijn eigenlijke ik, na de dood van het lichaam verder leeft, en ten
tweede om te laten zien hoe hij, zolang hij op deze aarde moet leven, tot op
hoge leeftijd gezond en krachtig blijft en zijn heengaan niet vreselijk en pijnlijk
verloopt, maar hem blij en zeer gelukkig maakt. En zo kan Ik jullie als Heer
van het leven de volledige verzekering geven, dat degene die -volgens de
werkelijke betekenis van het woord! -Mijn brood zal eten en Mijn wijn zal
drinken, de dood niet zal zien, voelen en smaken. Met andere woorden: wie
volgens Mijn leer zal leven, zal haar alles zalig makende werking ook
ondergaan. -Ik denk dat jij, Mijn schriftgeleerde vriend, deze dingen nu anders
zult begrijpen dan voorheen?'
[8] De schriftgeleerde zei: 'Heer en
Meester, nu begrijp ik het inderdaad heel anders en beter dan voorheen, en ik
ben U ook van ganser harte dankbaar voor het licht dat U ons allemaal ook in
dit opzicht hebt gegeven; want ik beschouw het als iets heel belangrijks voor
de mens, dat hij weet en tenslotte ook werkelijk voelt hoe het zit met de dood
van het lichaam en zodoende zijn oude angsten, pijnen en kwellingen kwijt kan
raken. Want alleen wanneer de mens al deze dingen zeker en werkelijk weet, kan
hij zich pas vanuit God verheven voelen tot de echte waardigheid van een mens,
waardoor het dierlijke aan hem weer vervalt tot het stof der nietigheid.
[9] Maar er komt nu nog een heel
belangrijke vraag aan U naar boven, omdat alleen U die volgens de levende
waarheid kunt beantwoorden. Kijk, Heer en Meester, wij hebben nu met een
volkomen geloof, dat ons hele wezen overtuigt, Uw leer aangenomen en zullen ook
strikt volgens de heilig ware grondbeginselen daarvan leven en handelen. Maar
vroeger hebben wij toch wel heel wat jaren, in allerlei zonden doorgebracht,
wat beslist niet volgens Uw orde was. Bij dergelijke gelegenheden zijn er
wellicht ook vele onreine geesten in ons vlees binnengeslopen en hebben zich
daar genesteld, wat ik nu duidelijk afleid uit menige ziekte die ik al door heb
moeten maken. Zullen deze lichamelijke ziektegeesten door het daadwerkelijk
eten van Uw brood en door het drinken van Uw hemelse wijn wel helemaal
verwijderd kunnen worden, zodat ze mij tijdens het sterven niet zullen kwellen,
of zal ik vanwege de zonden die ik begaan heb tenslotte toch de bitterheid van
de dood nog enigszins moeten voelen en smaken?'
[10] Ik zei: 'Wanneer je zó zult leven
dat jouw ziel volledig wordt wedergeboren in haar geest, zal die geest snel en
gemakkelijk helemaal kunnen afrekenen met alle onreine geesten die nog in jouw
vlees zitten, en dan zul je een heel zalige dood sterven, ook wat betreft het
lichaam; maar als iemand in het algemeen weliswaar heel serieus volgens Mijn
leer zal leven en handelen, maar daarnaast heimelijk toch ook nog in zijn oude
gewoonten vervalt, ja, dan zal hij tijdens zijn leven op deze aarde de
volledige wedergeboorte van zijn ziel in de geest ook niet kunnen bereiken en
zal hij het zich tenslotte in alle deemoed en geduld wel moeten laten
welgevallen, als hij bij het heengaan met nog veelleed te kampen zal hebben.
Want dan zal het lijden het vuur zijn waardoor het levensgoud van de mens van
veel slakken gezuiverd wordt. Want iets wat geestelijk onzuiver is kan de hemel
niet binnengaan, wat zoveel wil zeggen als: de zuivere geest vanuit God kan
zich niet eerder volkomen met de ziel verenigen, dan wanneer deze ziel alles
wat bij de materie en het gericht daarvan hoort volkomen en voor altijd uit
zichzelf verbannen heeft. -Wie derhalve met een zalige lichamelijke dood van
deze wereld wil scheiden, moet daar ook goed rekening mee houden!
[11] Voorts moeten jullie matig zijn
in het eten en drinken en niet begerig zijn naar onnatuurlijke lekkernijen, dan
zullen jullie lange tijd de gezondheid van je lichaam behouden en de dood op
hoge leeftijd zal zijn als het aangenaam inslapen van een moe geworden arbeider
in de ware wijngaard van God. De ziel zal daarbij zalig en helderziend uit het
broos geworden lichamelijke omhulsel wegzweven en onmiddellijk door vele
vrienden in de onbeschrijfelijke vreugde van de hemelen binnengeleid worden, en
ze zal eindeloos blij en opgewekt zijn, omdat ze eindelijk verlost is van deze
wereld en de ellende ervan,
[12] Wie derhalve geheel en al volgens
Mijn leer zal leven en handelen, zal ook geheel en al met haar zalige gevolgen
gezegend worden; wie dat echter niet geheel en al zal doen, zal ook
dienovereenkomstige zegen ontvangen. -Heb jij, Mijn vriend, dat nu begrepen?'
83
Waarom lijken langzaam ontbinden
[1] De schriftgeleerde zei: 'Heer en
Meester, nu pas zijn mij de dingen die met het sterven te maken hebben volkomen
duidelijk; maar een paar bijzaken, die weliswaar in feite niet bij het gebeuren
van het sterven horen, zou Ik nog wel door U verklaard willen zien, omdat men
bij het verspreiden van Uw leer en wel met name onder de heidenen, daar toch
zeker vragen over zou kunnen verwachten waarop men dan, als men daarover door U
niet onderricht zou zijn, het antwoord zonder meer schuldig zou moeten blijven.
[2] Het gaat om de volgende twee
punten; Het eerste is: waarom moet het lichaam van de mens slechts langzaam
ontbinden en vergaan? Het zou toch in Uw macht liggen om het in één ogenblik op
te lossen en in iets anders te veranderen; want dit langzame ontbinden en
vergaan van een dood lichaam maakt op ieder mens een onaangename indruk, en de
ontbinding van veel lijken verpest de lucht en heeft een schadelijke invloed op
de gezondheid van de levende mensen, Als nu een lichaam, zodra het volkomen
dood is, bijvoorbeeld zou vergaan gelijk een sneeuwvlok in de zon, dan zou het
er ten eerste voor de mens waardiger uitzien, en ten tweede zouden de mensen
niets te duchten hebben van de walgelijke uitwaseming gedurende de langdurige
ontbinding van het lijk en zouden ze zich ook de vaak aanzienlijke onkosten van
de begrafenis en de droevige moeite kunnen besparen. -Dat is dus het eerste
punt waarover ik van U graag een nadere toelichting zou willen hebben,
[3] Het tweede is: zal de ziel, als ze
van het lichaam bevrijd is, ook op deze aarde kunnen terugkijken, als ze dat
zou willen, en de veranderingen ervan en ook het doen en laten van de mensen
zien? -Dat is het tweede punt waarover ik van U, o Heer en Meester, ook nog een
paar woorden zou willen horen!’
[4] Ik zei: 'Mijn vriend, wat het
eerste punt betreft ligt het nu eenmaal in Mijn orde zo besloten, dat het lijk
om heel verschillende en beslist heel wijze redenen slechts langzaam vergaat en
verandert. Maar wanneer een mens volgens Mijn orde heeft geleefd, wordt zijn
dode lichaam toch sneller veranderd en zal het tijdens het ontbindingsproces
geen verpestende uitwaseming verspreiden. Alleen wanneer zich in het lichaam
van een mens door zijn zonden veelonreine geesten hebben verzameld, die dan
tijdens het ontbindingsproces vrijkomen, ontwikkelt zich die walgelijke geur en
kan een kwalijke invloed hebben op de gezondheid van de andere mensen, wanneer
het lijk zich te lang onbegraven ergens in de open lucht bevindt; maar op een
paar dagen komt het daarbij niet aan.
[5] Als Ik echter een lijk dat vol
onreine geesten zit plotseling zou laten ontbinden, zouden die onreine geesten,
die daardoor in grote aantallen vrijgekomen waren, zich zeker onmiddellijk en
bliksemsnel op de dichtstbijzijnde mensen storten en hen ernstig schaden en
sommigen zelfs doden.
[6] Bij het langzame ontbinden
veranderen de onreine geesten echter eerst in een ontelbaar aantal kleine en
ook grotere wormen; die verteren het lijk en tenslotte ook elkaar, ontbinden
vervolgens zelf en stijgen in reeds zuivere vochten naar het oppervlak van de
aarde, waar ze weer overgaan in allerlei kruiden en dan van daaruit naar een
zuiverder soort wormen en insecten. Kijk, zo willen Mijn wijsheid en Mijn orde
het, en Ik heb jou daar nu precies zoveel over gezegd als voor de mens nodig is
om te weten;
het overige zal de geest jou wel
meedelen wanneer het nodig is datje het weet.
[7] Wat nu je tweede vraag betreft:
het spreekt vanzelf dat volmaakte zielen, zoals Ik jullie op de Olijfberg al
getoond heb, niet alleen deze aarde maar ook, wanneer ze dat wensen, de hele
schepping zullen zien en in alle richtingen volledig kunnen waarnemen. Ook het
leiden en sturen van de op de hemellichamen levende mensen en ook de andere
schepselen zal aan hen toevertrouwd worden; en dan spreekt het toch wel vanzelf
dat volmaakte zielen ook de materiële scheppingen moeten en zullen zien.
[8] Maar onvolmaakte en kwade en
duistere zielen zullen dat niet kunnen; dat zou ook niet goed zijn, omdat die
in hun grote leedvermaak en wraakzucht de aarde en alle schepselen zeker grote
schade zouden toebrengen. Ze houden zich wel op in de laagten van deze aarde,
en ook in vele holen en grotten van de aarde; maar toch zien ze niet de plaats
waar ze zitten, maar alleen het ongegronde en luchtige beeld van hun fantasie.
Alleen af en toe wordt het de.ze of gene overleden ziel toegestaan om zich
bewust te worden van de materiële plaats waar zij woont. In een dergelijke
toestand weet deze dan ook, wat een familielid van hem of ook een ander mens op
aarde doet, hoe het met hem gaat, en zo nog vele dingen -maar alles slechts
gedurende een paar ogenblikken; daarna keert hij direct weer terug naar zijn
futiele fantasie oord, waar hij zijns gelijken vindt. Want ook bij de
onvolmaakte en slechte zielen is het zo, dat gelijkgestemden zich in
verenigingen aaneensluiten, maar natuurlijk niet in goede; want in goede
verengingen sluiten alleen de zalige geesten zich aaneen. Al het andere heb Ik
jullie op de Olijfberg al uitgelegd en getoond en zodoende
is het hiermee genoeg. -Hebben jullie
dat goed begrepen?'
[9] Allen zeiden, ook de
schriftgeleerde: ja, Heer en Meester; wees ons zondaren toch altijd genadig en
barmhartig, opdat wij later niet in de verenigingen van slechte zielen
terechtkomen, en heb geduld met nog vele zwakheden van ons! U alleen zij eeuwig
alle lof en eer!'
84
Het verbranden en balsemen van lijken
[1] Toen allen dat tegenover Mij
hadden uitgesproken, kwam Agricola nog naar Mij toe en zei: 'Heer en Meester,
bij ons Romeinen worden de lijken, in het bijzonder die van voorname mensen,
verbrand en de as wordt dan in bepaalde urnen en kruiken op daarvoor bestemde
plaatsen bewaard, of van heel vooraanstaande heren worden de lijken gebalsemd
en vervolgens in de catacomben bewaard; alleen het arme volk en de slaven
worden begraven op daarvoor bestemde goed ommuurde plaatsen. Moet dat zo
blijven of veranderd worden? Wat vindt U van het verbranden en balsemen van de
lijken?'
[2] Ik zei: 'Als jullie het niet
kunnen veranderen, laat het dan maar bij het oude gebruik! Maar verbranden is nog
beter dan balsemen, waardoor het ontbindingsproces sterk vertraagd wordt; maar
het is het beste om het lichaam echt in de aarde te begraven. Alleen moet er
daarbij op toegezien worden dat een lijk pas begraven wordt wanneer het
volkomen dood is, wat een arts wel moet kunnen beoordelen op grond van de kleur
van het gezicht en de kwalijke ontbindingsgeur; want bij schijndoden treden de
eigenlijke doodskenmerken niet op. Daarom moeten ze ook niet eerder begraven
worden dan wanneer ze onmiskenbaar helemaal dood zijn.
[3] Een volmaakt mens zal natuurlijk
nooit in een schijndood terechtkomen; maar een materieel en genotzuchtig mens
gemakkelijk, omdat zijn ziel vaak met een te grote liefde aan haar vlees hangt.
Wanneer zo'n mens koud en stijf wordt, geen adem en polsslag meer heeft en geen
teken van leven geeft, is de ziel toch nog in het lichaam en doet angstige
pogingen om het weer tot leven te wekken, wat haar na enige dagen meestal ook
lukt. Maar als zo'n mens te snel in de aarde begraven wordt en vervolgens in
het graf ook naar het lichaam weer levend wordt, dan kunnen jullie je wel
voorstellen dat het voor hem, al is het ook maar voor enkele ogenblikken, een
toestand van zeer grote vertwijfeling moet oproepen. Als jullie echter volgens
Mijn leer leven waarin jullie vooral de naastenliefde onder elkaar moeten
beoefenen, dan is het zeer zeker ook een daad van ware naastenliefde, dat
jullie er goed op toezien dat er geen schijndode verbrand of begraven wordt.
Als jullie merken dat iemand schijndood is, breng hem dan in een ruimte met
goede en frisse lucht, bid voor hem en leg hem de handen op, dan zal het beter
met hem gaan!
[4] Mocht iemands schijndood
hardnekkiger zijn, heb dan geduld, en beschouw hem niet eerder als dood, dan
wanneer de echte doodskenmerken bij hem duidelijk zichtbaar beginnen te
worden! Want wat jullie in vertrouwen verlangen dat de mensen voor jullie
zullen doen, als jullie in zo'n toestand, die altijd droevig is, zouden
geraken, doe dat ook voor hen! En vooral jullie, Romeinen, moeten dat heel goed
onthouden! Want aan het begraven van de armen en slaven wordt bij jullie nou
niet bepaald veel aandacht geschonken -en Ik heb jullie daar nu op gewezen.’
[5] Toen de Romeinen dat van Mij
hoorden, bedankten ze Mij dat Ik hen daarop gewezen had, en beloofden Mij daar
zo zorgvuldig mogelijk mee om te gaan.
85
De Heer en de pas bekeerde priesters
[1] Toen nu ook over dit onderwerp,
dat de schriftgeleerde naar voren gebracht had, al het nodige besproken was en
het al bijna avond was, stuurden de Farizeeën, die al enige uren geleden naar
Bethanië gekomen waren, een dienaar naar Lazarus om te vragen of hij voor een
goed overleg naar hen toe wilde komen; want ze zouden nu van hem willen horen
of ze voor niets naar Bethanië gekomen waren.
[2] Hierop vroeg Lazarus Mij wat hij
nu moest doen.
[3] Ik zei: 'Degenen die daar aanwezig
zijn hebben nu veel vóór en tegen Mij naar voren gebracht, maar zijn het er nu
over eens geworden dat ze Mij niet meer vijandig tegemoet willen treden, en
daarom gaan Ik en jij en onze Romeinse vrienden nu naar hen toe. Alle anderen
blijven hier tot wij terugkomen. Mijn Rafaël zal jullie wel doorgeven waar wij
bij de Farizeeën over spreken. Laten we dus naar hen gaan, die op ons wachten!’
[4] Ik liep voorop en Lazarus en de
Romeinen volgden Mij.
[5] In de voorhof ontmoetten wij Judas
Iskariot en hij vroeg waar Ik heen ging.
[6] En Ik
zei: 'Daar waar jij niet heen gaat! Het overige kun je binnen, in het huis,
horen! ' .
[7] Daar zei hij niets meer op en ging
het huis binnen, en wij gingen naar de Farizeeën. Hier ging Lazarus vooruit en
Rafaël, die de tempeldienaren al kenden, begeleidde hem. Ik en de Romeinen
wachtten nog even in de voorhof
[8] Toen onze Lazarus met Rafaël het
zeer ruime vertrek van de Farizeeën binnenkwam, begroetten zij hem met de
beleefdheidsvormen die hun eigen waren, die onze Lazarus ook heel goed wist te
beantwoorden en waarmee de tempeldienaren ook heel tevreden waren. Na deze
wederzijdse begroeting kwam het gesprek direct op de hoofdzaak, en die bestond
natuurlijk uit alles wat Mij uiteraard maar kon betreffen.
[9] Een schriftgeleerde, die zich erg
op zijn wijsheid liet voorstaan en die wij al kennen van de Olijfberg, zei
tegen Lazarus: 'Vriend, je weet vast nog wel wat we gisteravond besproken
hebben en ook zo goed als geheel overeen zijn gekomen! Daarom zijn wij vandaag
zo vroeg mogelijk hier naar toe gegaan. Maar, vriend, wij zijn hier werkelijk
niet ontvangen op een manier die ons genoegen doet. Want het scheelde niet veel
of wij waren doorjouw honden lelijk toegetakeld, als jouw dienaren ons niet te
hulp waren gekomen! Dat was toch echt niet de ontvangst waarmee men ons
tempeldienaren pleegt te ontvangen!
[10] Wij zouden ons daar echter niet
zo erg of uiteindelijk helemaal niet druk over gemaakt hebben, als jij ons niet
zelf beloofd had dat wij vandaag de Messias persoonlijk zouden ontmoeten. Nu
zijn we al een paar uur hier en we hebben niet alleen niets van de eventuele
aanwezigheid van de Messias te zien gekregen, maar jij hebt ons zelfs niet met
jouw zo bekende gastvrijheid ontvangen, zoals andere keren, en wij mochten
zelfs jouw hoofdwoning niet binnengaan maar werden naar deze vreemdelingenherberg
van jou verwezen -en kijk, dat was beslist niet correct van jou en wel des te
minder omdat jij voor zover wij weten thuis was en ook geen dringende zaken te
doen had! Maar laten we het daar niet meer over hebben, omdat jij nu toch met
die wonderbaarlijke jongeman gekomen bent en wij met jullie beiden over de
hoofdzaak kunnen spreken!
[11] Zeg ons dan nu of de Nazarener,
die de beloofde Messias zou zijn, wat wij zelf onder elkaar als een tamelijk
uitgemaakte zaak beschouwen, zich hier ergens in Bethanië bevindt, of is Hij
voorzover jij weet ergens anders? Want er is ons nu wat onszelf betreft veel
aan gelegen om nader kennis met Hem te maken. Vanmorgen moesten wij vanwege Hem
een grote en zware beproeving in de Hoge Raad doorstaan. Maar wij hebben ons er
uiteindelijk vrij behoorlijk doorheen geslagen, hoewel wij zelf ondanks alles
wat wij gisteren bij jou meegemaakt en gehoord hebben enigszins wankel zijn
geworden in onze nieuwe opvatting; maar nu hebben we alle ons bekende
omstandigheden nader overwogen en onze onzekerheid overwonnen. Daarom zouden
wij nu zo graag met Hemzelf willen spreken. Geefons daartoe de gelegenheid, dan
zijn en blijven wij weer je goede oude vrienden!’
[12] Lazarus zei: 'Als jullie het bij
je komst hierheen net zo eens waren geweest als jullie dat nu zo tamelijk zijn,
hadden jullie ook spoedig de gelegenheid kunnen hebben om te spreken met degene
die werkelijk de Messias is; maar jullie waren het helemaal niet eens en
sommigen van jullie waren overwegend de mening toegedaan dat het de beste test
zou zijn om te onderzoeken of Hij de Messias is of niet -dat men Hem met
geweld gevangen zou nemen en aan het gerecht zou overleveren om Hem ter dood te
laten veroordelen. Als Hij de Messias zou zijn, zou niemand Hem kunnen doden;
als Hij echter alleen maar een buitengewoon mens was, zoals er al zoveel op de
wereld geweest zijn, dan zou Hij sterven en zou het daarna in niemands
gedachten meer opkomen om Hem nog ooit voor de Messias te houden. Kijk, deze
overwegende mening van jullie was dan ook de reden, waarom jullie ten eerste
niet in mijn hoofdwoning konden worden binnengelaten en ten tweede daar ook
niet aan de Messias voorgesteld konden worden!
[13] Maar aangezien jullie nu unaniem
van deze slechte opvatting afgestapt zijn en een ander besluit hebben genomen,
kunnen jullie nu ook het geluk hebben om de Messias te zien en ook te spreken.
Kom Hem echter vooral niet met een onderzoekend hart en een onderzoekende blik
tegemoet, maar met geloof en liefde, dan zal ook Hij jullie met Zijn liefde
tegemoet komen -maar in het andere geval met Zijn alles doordringende wijsheid
en dan zouden jullie in de verste verte niet in staat zijn die te beantwoorden!
Want zoals Hij heel goed wist met welke gedachten jullie hierheen gekomen zijn,
zoals ik jullie nu openlijk meegedeeld heb, zo kent Hij ook iedere gedachte die
wellicht nog, hoe stil en geheim ook, in jullie gemoed opkomt. Laat dit dus een
vriendelijke raad aan jullie zijn, waarvan ik hoop dat jullie die opvolgen tot
je tijdelijk en eeuwig welzijn!'
[14] De schriftgeleerde zei: 'Jij hebt
nu goed gesproken en ons nogmaals verbazingwekkende dingen gezegd; wij zullen
je raad in acht nemen; maar breng ons nu naar de meest Wijze aller wijzen!’
[15] Nu deed Rafaël de deur open en
zei: 'O Heer, kom binnen bij degenen die nu naar U dorsten!’
[16] En Ik kwam samen met de tien
Romeinen de grote kamer binnen en zei tegen de Farizeeën en schriftgeleerden:
'Vrede zij met allen die van goede wil zijn en nu dus ook met jullie, aangezien
jullie in je gemoed ook van betere wil bent geworden! Waarom zoeken jullie Mij
en wat willen jullie van Mij?'
[17] De schriftgeleerde zei: 'Heer en
Meester, waarom wij U nu zoeken, weet U beslist net zo goed als U van tevoren
wist met wat voor gedachten wij hier naar Bethanië zijn gekomen! Wij twijfelen
er bij onszelf nu helemaal niet meer aan dat U de beloofde Messias bent, maar
wij zouden nu graag uit Uw mond willen horen wat wij moeten doen om in onze
moeilijke positie nog enigszins Uw genade en erbarming waardig te zijn.’
[18] Ik zei: 'Mensen als Nikodemus en
ook Jozef van Arimatea zitten toch ook dikwijls in jullie Raad! Wat zij doen, kunnen
jullie toch ook doen als jullie dat willen! Ik heb jullie al herhaalde keren in
de tempel openlijk gezegd en door woorden en tekenen duidelijk getoond wie Ik
ben. Als jullie dat in je hart geloven en daar ook naar handelen, zullen jullie
leven en zalig worden; maar als jullie niet geloven en er ook niet naar
handelen, zullen jullie je leven en je zaligheid verbeuren.
[19] Maar de tempel, zoals die nu is
en bestaat, is allang geen godshuis meer, hij is tot een rovershol en een
moordkuil geworden. Jullie Farizeeën, hogepriesters en schriftgeleerden hebben
hem zo gemaakt; daarom kan er ook uit de tempel voor geen enkel mens nog enig
heil voor het eeuwige leven voortkomen. Nu ben Ik de levende ark des verbonds,
en Ik ben ook de tempel en het heil en de waarheid en het eeuwige leven! Wie in
Mij gelooft en volgens Mijn leer leeft, zal ook het eeuwige leven in zich
hebben en zalig worden in Mijn rijk.
[20] Mijn rijk zal echter niet een
rijk van deze wereld zijn, maar een rijk van een andere wereld, die jullie nog
nooit gekend hebben; want als jullie die wereld ooit gekend zouden hebben,
zouden jullie ook Mij herkend hebben toen Ik bij jullie in de tempel kwam, en
als jullie Mij herkend hadden, zouden jullie ook Degene herkend hebben die Mij
gezonden heeft, van wie jullie zeggen dat Hij jullie God is. Maar de Vader, die
Mij gezonden heeft, heeft Mij niet gezonden zoals men in de wereld een mens
zendt, maar zodanig, dat hier de Zender en de Gezondene één zijn!
[21] Wie gelooft dat de Vader in Mij
is en Ik in de Vader ben, kan zeggen dat hij de Vader en de Zoon gezien en
gesproken heeft; van kennen kan echter pas sprake zijn als Ik Mij binnenkort
weer volkomen in Mijn rijk zal bevinden en Ik Mijn geest zal uitstorten over
hen die in Mij geloven, Mijn woorden bewaren en ernaar leven en handelen.’
[22] Nu zei de schriftgeleerde: 'Heer
en Meester, Uw woorden zijn vastberaden en beslist gesproken! Wanneer ze zo
door een mens gesproken zouden zijn, zouden ze als de hoogste godslastering
beschouwd worden, waarop Mozes de doodstraf gesteld heeft; daarom is onder de
joden ook nog nooit gehoord, dat iemand zich de hoogste waardigheid en eer van
God aanmatigde en zichzelf toekende, behalve de heidense koning Nebukadnezar,
die daarom echter ook door God getuchtigd is.
[23] Maar U bent niet bang voor de wet
en nog minder voor de mensen en Uw daden, waar wij al veel van gehoord en die
we gedeeltelijk zelf meegemaakt hebben, getuigen dat alle machten en krachten
van deze wereld en ook die van de hemelen aan Uw wil onderworpen zijn; wij
moeten dus bij onszelf wel geloven dat U Degene bent, die U gezegd hebt te
zijn, zoals U ons reeds in de tempel en nu hier weer uiteengezet hebt,
overeenkomstig alles wat de profeten over de komende Messias voorspeld hebben.
[24] Wij geloven nu in U en daarom
geloven wij ook dat U ons nu, net als in de tijd van de Babylonische
gevangenschap, weldra uit de nog hardere gevangenschap van de Romeinen zult
bevrijden en ons weer tot een vrij, zelfstandig en voor altijd machtig volk
zult maken. Als U dat doet, zullen alle joden in U geloven, anders echter maar
weinigen!'
[25] Ik zei: 'Zalig zullen alleen
diegenen worden die zich niet aan Mij zullen ergeren, en geloven dat Ik de
beloofde Messias ben! Maar Ik ben niet gekomen om voor de joden nogmaals een
aards en vergankelijk rijk te stichten, maar een geestelijk rijk in de liefde
tot God en tot de naaste en derhalve een rijk van licht en alle waarheid uit
God, zonder leugen en zonder bedrog.
[26] Wie echter denkt dat Ik nu een
aards rijk zal stichten, maakt een grote vergissing. De Romeinen zijn nu jullie
aardse heren en zullen dat ook in de toekomst net zo lang blijven als het God
zal behagen. Maar wanneer jullie tegen hen in opstand komen, zullen ze jullie
breken en vermorzelen.
[27] Wie zich evenwel in Mijn rijk zal
bevinden, dat nu ook aan de Romeinen gegeven wordt, zal voor geen macht ter
wereld bang hoeven te zijn, zoals ook Ik voor geen enkele wereldse macht vrees
koester. Hier aan Mijn zijde staan reeds tien Romeinen met de hoogste aardse
posities van Rome; zij kunnen voor jullie ook van Mij getuigen of Ik ooit naar
een wereldse heerschappij gestreefd heb, en zij zullen jullie ook zeggen wat
zij als heidenen van Mij denken!'
[28] Toen de Farizeeën deze woorden
van Mij gehoord hadden, werden ze onzeker vanwege de aanwezige hoge Romeinen en
ze wisten niet wat ze nu moesten doen.
86
Het getuigenis van Marcus over de Heer
[1] De Romein Marcus liep nu naar hen
toe en zei in de Griekse taal, die de Farizeeën ook beter beheersten dan de
taal van de Romeinen: 'Mijn vrienden, jullie hoeven je toch niet te generen
omdat jullie in ons bijzijn zo openlijk hebben uitgesproken dat jullie graag
van onze heerschappij verlost zouden zijn, en ook degene die jullie weer tot
een vrij, groot en machtig volk op deze aarde zou maken, vrijwel onbetwist voor
de echte Messias zouden houden! Want kijk, aan dergelijke uitlatingen van
jullie kant zijn wij immers al sinds lange tijd gewend, en wij trekken ons daar
ook niets van aan. Wij blijven nog altijd bij ons gezegde: leo non capit
muscas*, (* Latijn voor: een leeuw vangt geen vliegen.) omdat wij ons daar
werkelijk nog sterk en machtig genoeg voor voelen.
[2] Maar jullie hebben
nu voor de Heer en Meester toegegeven dat jullie voor jezelf echt in Hem willen
en zullen geloven, ook als deze meest ware Messias niet alleen van de joden,
maar ook van alle andere mensen op aarde de aardse omstandigheden niet zal
veranderen; dat was heel erg goed gezegd van jullie en wij vergeven jullie
daarom ook die niet zo vleiende uitlating. Maar alleen verbaast het ons
werkelijk in hoge mate dat jullie, die toch zeer goed thuis zijn in jullie
Schrift, nu pas een klein beetje beginnen te begrijpen wat wij Romeinen voor
een deel allang als onomstotelijke waarheid hebben gezien en duidelijk erkend
hebben.
[3] Kijk, deze Jezus van Nazareth, die
volgens jullie tijdrekening geboren is in Bethlehem in het 4151 ste jaar na het
ontstaan van Adam, en wel te middernacht op de zevende dag van de maand
januari, is wat zijn uiterlijke geboorte betreft evenzeer een jood als jullie
dat zijn!
[4] Maar wij zijn al sinds geruime
tijd op de hoogte van alles wat zich bij Zijn geboorte en ook later zo nu en
dan aan wonderbaarlijks bij Hem heeft afgespeeld, en wij hebben het ook nooit
laten ontbreken aan goede informanten en hebben Zijn hoogst opmerkelijke
persoonlijkheid ook nooit helemaal, zoals jullie, lichtvaardig uit het oog
verloren; want wij ontvingen bericht over Hem via Cyrenius en Cornelius, en
aangezien wij allemaal al mannen van reeds 50 tot 65 jaar oud zijn, zullen
jullie ook wel begrijpen dat wij ook zeker al heel wat aan de weet zijn
gekomen.
[5] Wij heidenen, die door jullie voor
blind uitgemaakt worden, hebben echter allang ook bij onszelf gedacht -en dat
temeer, omdat wij jullie wetten en profeten ook grondig bestudeerd hebben -dat
er achter die wonderbaarlijke Nazarener iets zeer buitengewoons schuil moet
gaan, en of Hij mogelijk zelfs niet de volgens de profeten aan alle mensen
beloofde Messias zou zijn. Maar nu hebben wij, al is dat voorlopig alleen bij
onszelf, er geen enkele twijfel meer over dat Hij ook geheel naar waarheid
datgene is wat wij allang in Hem vermoedden.
[6] Maar als wij, blinde heidenen, nu
inzien dat Hij de grote Messias van de wereld is en Hem ook als Heer over ons
en over alle heersers op aarde prijzen, hoewel Hij uiterlijk beschouwd, zoals
reeds opgemerkt, alleen maar een jood is, die als zodanig bij ons geen
bijzonder aanzien geniet, wat heeft jullie dan tegengehouden om deze voor
jullie zo grote en eindeloos verheven landgenoot direct te herkennen als Degene
die Hij zonder enige twijfel is?! Is het niet ook een eer voor jullie dat wij,
in aards opzicht machtige Romeinen, Hem, die wat Zijn uiterlijke geboorte
betreft een jood is, erkennen en prijzen als een Heer en Meester over alle heren
der wereld? Daardoor geven wij immers ook getrouw, openlijk en waarachtig te
kennen dat Hij ons Romeinen in de geest van alle waarheid volkomen overwonnen
heeft; en voor die bekentenis zullen wij ons ook nooit schamen, omdat het ons
alleen maar tot de grootste eer strekt dat Hij ook ons als Zijn kinderen
opgenomen heeft onder Zijn almachtige en vaderlijke scepter! En jullie joden
houden in jullie hoogmoed en in jullie grote blindheid alleen maar de ene
beraadslaging na de andere hoe jullie Hem, de almachtige Heer van alle
heerlijkheid, kunnen grijpen en zelfs doden! Zeg ons, heidenen, nu hoe dat bij
jullie zelfs ook maar denkbaar kan zijn!’
[7] Na deze heftige toespraak van de
Romein Marcus werden de Farizeeën nog schichtiger en wisten niet wat ze hem konden
antwoorden.
[8] Maar de Romein drong er bij hen op
aan om toch te zeggen wat ze maar konden of wilden, en er zou hun niets kwalijk
worden genomen; want vrije en eerlijke mensen mochten zich ook tegenover God
altijd vrij en eerlijk zonder terughoudendheid uitspreken.
87
De redenen van de tempeldienaren voor hun houding tegenover de Heer
[1] Na enig nadenken zei een oudste:
'Hoge Romeinen en onze gezaghebbers, jullie hebben groot gelijk dat jullie ons
een reeds lang verdiend verwijt maken; want wij joden bevinden ons al sinds
heel lang bij de zuiverste bron en willen daar niet uit drinken! Maar wiens
schuld is dat? Kijk, als iemand een schat heeft, dan waardeert hij hem niet
zozeer als degene die hem niet heeft en hem eerst op de een of andere manier
met moeite moet verwerven, als hij hem wil bezitten! Als wij van vreemde
profeten en wijzen horen, dan verlangen wij gretig naar hun wijsheid; maar wij
slaan geen acht op de eigen profeten en wijzen, omdat wij hen van hun geboorte
af aan kennen en dan bij hun optreden zeggen: 'Waar heeft hij die wijsheid en
die wonderbaarlijke daadkracht vandaan?' Kort en goed, de mens en in het
bijzonder wij, reeds oud geworden joden, zijn lui en onverschillig geworden tegenover
alles wat er onder ons als nieuw naar voren treedt, al is het ook nog zo
buitengewoon; want ons vertrouwde en gezapige leven schuwt iedere extra moeite
en arbeid en enkel en alleen om die reden zetten wij ons af tegen alles wat ons
in onze rust en vanouds gewende behaaglijkheid begint te storen.
[2] Wij zien onze onterechte houding
zelfheel goed en duidelijk in, maar we kunnen ons toch niet bevrijden van een
zekere woede tegenover degene die ons stoort. Wiens schuld is dat? Kijk, onze
oude en al sinds lang niet meer verstoorde gewoonte! Hoe indringender nu zo'n
verschijning die onze behaaglijke rust verstoort, optreedt, des te onprettiger
werkt die ook op ons in en prikkelt ons tot verzet.
[3] Jullie Romeinen
zijn heren van een groot en machtig rijk en jullie voelen je heel behaaglijk
wanneer er in het hele rijk vrede heerst; maar als jullie uit een of ander deel
van het rijk bericht krijgen dat het volk daar tegen jullie is opgestaan, dan
vragen jullie ook niet of dat volk misschien met het volste menselijke recht
vanwege te zware lasten tegen jullie is opgestaan, maar jullie sturen er snel
een machtig leger heen en tuchtigen het opgestane volk zonder enige genade en
zonder te overwegen of het volk terecht of onterecht is opgestaan. En waarom
doen jullie dat? Omdat het opstandige volk jullie slechts een beetje uit je
behaaglijke rust wakker heeft geschud. Jullie kennen dat volk en vragen je in
jullie vergadering dan ook af: 'Maar hoe heeft dat volkje het in het hoofd
gehaald om tegen ons in opstand te komen?' en zeggen vervolgens: 'Wacht maar,
volkje, jij zult je moed en waanzin duur boeten! ' Waarom zeggen jullie dan
niet na allerlei wijze overwegingen: 'Dat kleine volk is weliswaar tegen ons
opgestaan, maar laten wij er vredesboden en ook vrederechters heen sturen; die
moeten de reden onderzoeken en ook goed achterhalen of dat volk daar een
duidelijk aantoonbaar en goed recht toe had!' Nee, dat doen jullie niet, ook al
zouden jullie horen dat zelfs een God zich aan het hoofd van het in het nauw
geraakte en daarom opgestane volk gesteld zou hebben, maar jullie sturen
onmiddellijk een leger en overvallen dat volk zonder enig pardon; en als jullie
door dat volk misschien zelfs enkele malen verslagen zouden worden, dan is de
hel bij jullie pas goed losgebroken, ook als jullie heel goed zouden inzien dat
dat volk het volste recht had om tegen jullie op te staan. Kortom, dat volk
heeft nu eenmaal jullie behaaglijke rust verstoord en daarom zetten jullie
alles op alles om het te tuchtigen, ook, zoals gezegd, als zelfs een God uit
Zijn goedheid, wijsheid en erbarming het volk tot een overwinnende opstand
tegen jullie aangezet zou hebben!
[4] Kijk, zo vraagt de mens bij
bepaalde gelegenheden niet naar waarheid en recht, maar treedt in zijn blinde
toorn en woede op tegen degene die hem in zijn vermeende recht heeft gestoord,
hoewel hij bij zichzelf ook wel inziet dat hij reeds sinds lang in alle
opzichten ten onrechte en ter wille van zijn behaaglijke rust altijd alleen
maar leugen en bedrog als schild heeft gehad!
[5] Dat is nu ook bij de meeste
tempeldienaren het geval. Voor zichzelf zien ze wel in dat hun houding tegen de
wet van Mozes en tegen het volk al lange tijd onjuist is en dat de grote
Meester uit Nazareth volkomen gelijk heeft; maar Hij stoort hen in hun aardse
behaaglijke rust, en daarom haten ze Hem en zouden ze Hem om diezelfde reden te
gronde willen richten, zoals iemand die in een zoete sluimer ligt een lastige
vlieg, die hem in zijn behaaglijke rust stoort, tracht te vangen en te
verdelgen.
[6] Jij, hoge Romein, kunt dan
inderdaad vragen: 'Maar hebben de tempeldienaren dan helemaal geen geloof meer
in een God en Zijn woord uit de mond van de profeten?' Daarop kan ik je uit
mijn persoonlijke ervaring van vele jaren zeggen dat er in het hele land van de
joden waarschijnlijk geen leek onder de joden te vinden is, die minder geloof
heeft dan een tempeldienaar, vooral wanneer die aloud is geworden. De jongeren
geloven soms nog wel enigszins in een autoriteit; maar wanneer ze zich
geleidelijk aan realiseren dat de eersten en de ouden, de schriftgeleerden en
hoger geplaatsten helemaal geen geloof hebben, dan verliezen ze ook alle
geloof. Zij werpen zich heimelijk in de armen van de Griekse wijsgeren,
genieten van het tijdelijke leven zo goed ze maar kunnen, en de oude Jehova en
Mozes en de profeten zijn voor hen niets anders dan uithangborden, die er
alleen maar toe dienen om door de aan hen gewijde reglementen en ceremoniën
grote schatten binnen te halen, waarmee ze hun goede leventje steeds maar
kunnen verbeteren.
[7] Zo hebben de tempeldienaren dat
eenmaal heel goed geregeld en hebben ook steeds alles uit de weg weten te
ruimen wat hun in enig opzicht belemmerde; en wat ze altijd hebben gedaan, dat
doen ze nog en zullen ze altijd doen, zolang ze bestaan.
[8] Dit zijn, hoge Romein, heel
duidelijk de redenen waarom de tempel dienaren nu ook zo fel ten strijde
trekken tegen deze Nazarener, die wij, die nu hier zijn, echter volgens de
volle waarheid voor de beloofde Messias houden. Zij zeggen: 'Laten we hem eerst
grijpen en doden, dan zal wel blijken of hij de beloofde Messias is, of er een
God bestaat, en of alle profeten geen bedriegers van mensen waren!’
[9] Dat de hele tempel nu zo denkt en
ook zo wil handelen, daar kunnen wij werkelijk niets aan doen, en zolang wij
ook een functie in de tempel bekleden kunnen wij tegen het feit, dat ze daar zo
onzinnig tekeer gaan, weinig of niets uitrichten; het is al heel wat, als wij
zo nu en dan een matigende invloed kunnen hebben. Ik heb op jouw aandringen nu
getrouwen waarachtig gesproken, en, hoge Romein, jij kunt daarover nu je
oordeel uitspreken!'
88
Cultus en priesterdom
[1] Daarop zei de Romein Marcus: 'Voor
deze nu volkomen openhartige toelichting van jou ben ik je zeer erkentelijk, en
wij Romeinen zullen binnenkort wel weten wat wij met een dergelijk priesterdom
moeten doen. Wanneer de mensen zich alleen maar vanwege de lucratieve functie
aan het priesterschap wijden en niet vanwege de eeuwige waarheid uit God, wordt
het tijd om een dergelijk slecht priesterdom met wortel en tak uit te roeien en
het door een beter en waarachtiger priesterdom te vervangen!
[2] Als zeer ervaren Romein denk ik nu
zo, en de Heer Zelf geeft mij dat in mijn hart: voortaan geen priesterdom, geen
tempel en geen sabbatten, feestdagen, herdenkingsdagen en geen jubeljaren en
geen olympiaden meer -maar ieder mens moet ernaar streven om volgens de leer
van de Heer een goede leraar voor zijn medemensen en een echte vader voor zijn
kinderen te worden! De tempels moeten omgevormd worden tot liefdadigheidsinstellingen
voor de armen; en de sabbatten, feestdagen en andere nietszeggende
herdenkingsdagen moeten veranderd worden in dagen van weldaden, dan zullen
weldra alle mensen elkaar als ware broeders in de Heer omarmen en liefhebben!
[3] Maar zolang een mens zich nog
onder een bepaald goddelijk aanzien priester zal laten noemen en zich als
zodanig door zijn medemensen zal laten eren en betalen, zolang men tempels zal
bouwen, sabbatten en andere feestdagen zal houden en met allerlei ceremoniën
plechtig zal vieren, zal het er voor de mensheid slecht uitzien. Is van God uit
niet iedere dag een dag des Heren, waarop men God in zijn hart gelovig en boven
alles liefhebbend belijdt en de naaste geestelijk en lichamelijk goed doet? Ik
huldig nu deze mening, die vrij is van ieder vooroordeel en ik geloof, dat
iedereen die nadenkt ook de mening zal zijn toegedaan, die ik nu uitgesproken
heb.'
[4] Daarop zei de schriftgeleerde:
'Voor jouw mening, hoge Romein, is volgens het menselijke verstand veel te
zeggen; maar wij moeten ook rekening houden met wat God door de grote profeet
Mozes heeft ingesteld, want er wordt uitdrukkelijk gezegd: 'Zes dagen moetje
werken; maar op de zevende dag, de sabbat, moetje rusten en je van al het
zware, slaafse werk onthouden; je moet deze dag wijden aan God, je Heer, en
alleen Hem dienen op de manier, zoals die door Aaron aan het volk is
voorgeschreven!’
[5] Wanneer jouw opvatting nu
realiteit zou worden en men de inzettingen van Mozes op zou heffen, zou dat
toch zoveel betekenen als: de God die tot Mozes sprak en nu nogmaals in de
wonderbaarlijke Nazarener persoonlijk tot ons spreekt, zou met Zichzelf in
tegenspraak zijn!
[6] Ik ben ook tegen een kastenachtig
priesterdom, maar bij ieder volk moeten er toch oudsten en rabbi's zijn; want
niet ieder mens heeft de geest en het talent om zich tot een ware rabbi te
ontwikkelen, en al heeft zo nu en dan een gewoon mens geest en talent, dan
ontbreekt het hem aan tijd en de juiste middelen! Daarom heeft Mozes de stam
Levi bestemd voor het priesterschap en aan de andere stammen de tiende
opgelegd, waaruit deze stam onderhouden moest worden, zodat die zich geheel en
al aan het leraarschap zou kunnen wijden.
[7] Maar ik ben nu ook van mening dat
de noodzakelijke volksleraren niet direct uit de stam Levi hoeven voort te
komen, omdat dat op een kastenstelsel lijkt, maar ieder mens die geest, talent
en tijd bezit zou het recht moeten hebben om zich ook in goddelijke zaken tot
een leraar te ontwikkelen; maar als hij dan een bekwaam leraar is geworden,
moet de gemeente die hij als leraar dient hem ook onderhouden en uit achting en
liefde niet toestaan, dat hij naast zijn leraarschap zijn brood met de spade en
de ploeg in het zweet zijns aanschijns moet verdienen.
[8] Wat echter jouw opvatting over de
tempel en de andere feestdagen behalve de sabbat betreft, ben ik dezelfde
mening toegedaan als jij; want dat heeft Mozes niet ingesteld. Maar vanwege het
volk is het één dag per week vanzelfsprekend noodzakelijk, dat het op die dag
bijeenkomt op een geschikte plaats en daar over God en Zijn wil onderricht
wordt, zodat het niet vervalt tot volslagen goddeloosheid of smerige afgoderij.
Dat is nu mijn mening, en wij zouden graag hebben dat nu de Heer en Meester
Zelf ons ook Zijn mening daarover zou laten horen.’
89
Sabbat en priesterstand
[1] Nu zei Ik: 'Goed, luister dan naar
Mij! Jullie hebben allebei juist en waar gesproken; maar van nu af aan ben ook
Ik de mening toegedaan die vriend Marcus uitgesproken heeft, omdat die helemaal
aansluit bij de aard en het juiste bewustzijn van een mens en daarom ook bij
Gods wijsheid en orde, maar daarom verwerp Ik jouw visie nog niet. Maar jullie
priesters moeten van de sabbat niet een dag met een bepaalde magische werking
maken en de mensen harde straffen opleggen als ze, wanneer het niet anders kan,
op de sabbat hun brood moeten verdienen. Want een noodzakelijke daad, en in het
bijzonder wanneer die duidelijk onbaatzuchtig gedaan wordt tot heil van de arme
broeder, ontheiligt de sabbat niet alleen nooit, maar heiligt die duizendmaal
meer dan al het ijdele geschreeuw in de tempel en in de synagogen.
[2] Want wie de sabbat door edele
daden heiligt, die heiligt hem ook waarachtig en daadwerkelijk en derhalve
levend, en dat alleen heeft waarde voor God. Maar wie de sabbat op jullie
manier heiligt, die schendt hem; want hij eert God met de lippen, zoals de
profeet gezegd heeft, maar zijn hart is verre van God, omdat het ver van de
naaste is.
[3] Er moeten inderdaad vrije en ware leraren
zijn in een gemeente, die hun brood niet met het werk van hun handen hoeven te
verdienen; maar als jij de heel goede mening bent toegedaan dat de mensen op
een sabbat op een plaats bijeen moeten komen om daar over God en Zijn wil weer
opnieuw onderricht en aan Hem herinnerd te worden, dan moet dat ook gebeuren.
Maar daarna heeft de leraar immers ook zes werkdagen! Wanneer hij eenmaal in
de geest gewekt is, hoeft hij zich die zes dagen immers ook niet alleen bezig
te houden met wat hij de gemeente op de volgende sabbat zal voorleggen; want
als iemand vanuit Gods Geest spreekt zal hetgeen hij moet zeggen op datzelfde
ogenblik in zijn hart en op zijn tong worden gelegd.
[4] En wanneer dat overeenkomstig Mijn
belofte zeer zeker zal gebeuren, zoals dat in de tijd van de aartsvaders en ten
tijde van de profeten ook altijd gebeurd is, dan denk Ik dat het tijdens de zes
werkdagen ook voor de rabbi van de gemeente bepaald niet zonder nut zou zijn,
als ook hij, als een voorbeeld voor zijn gemeente, een of ander goed en nuttig
handwerk zou verrichten om daarmee zijn dagelijks brood te verdienen. Zodoende
zou hij de leden van de gemeente niet om alles hoeven vragen, en deze zou hem
vervolgens beslist des te meer respecteren en navolgen, omdat zij in zijn
bezigheden thuis het mooiste en meest ware bewijs van zijn onbaatzuchtigheid,
zijn liefde en gerechtigheid ten aanzien van de gemeente voor ogen zou hebben.
[5] Ik denk dat dit heel wat beter zou
zijn dan, zoals de huidige tempeldienaren doen, de zes werkdagen te verdoen
met volkomen ledigheid en in plaats van nuttig bezig te zijn alleen maar te
brassen en te zwelgen, te hoereren, echtbreuk te plegen, te bedriegen en zich
op die manier vet te mesten voor de hel en voor de eeuwige dood. Dat is zo Mijn
mening!
[6] O, iets anders is het voor degenen
die Ik nu overal naartoe stuur om het evangelie aan alle volkeren op aarde te
verkondigen! Deze eerste boodschappers van Mij hebben geen tijd en ook geen
gelegenheid om met hun handen hun brood te verdienen; daarom geldt voor hen
ook: eet en drink wat jullie op tafel wordt voorgezet! En verder: maak je geen
zorgen voor de volgende dag, wat jullie zullen eten en drinken en waarmee
jullie je lichaam zullen kleden -want dat zou zeer duister en heidens zijn!
-maar tracht vóór alles met alle vlijt en ijver Gods rijk en de daarbij
behorende gerechtigheid onder de volkeren te verbreiden, dan zal al het andere
jullie als vanzelf toevallen; want de Vader in de hemel weet wat jullie nodig
hebben! Maar, zoals gezegd, dat moet alleen gelden voor degenen die Ik nu
overal naartoe gezonden heb; waar eenmaal vaste en gevestigde, in Mijn naam
gestichte gemeenten zullen bestaan, daar moet dan Mijn eerder uitgesproken
mening in praktijk gebracht worden!
[7] Want Ik wil absoluut niet dat de
rabbi's van de gemeenten regelmatig zes dagen per week dienaren van de luiheid
zullen zijn, want in luiheid zit de wortel van alle zonden. Maar een in Mijn
naam werkelijk volop actieve rabbi van een gemeente zal natuurlijk ook in die
zes dagen dikwijls de gelegenheid vinden en hebben, om de gemeenteleden in
allerlei dingen het goede voorbeeld te geven en ze op te wekken om dat in de
ware en levende geest daadwerkelijk na te volgen, en dan is iedere dag net als
de sabbat een dag van heil voor de hele gemeente.
[8] Zo is het ook niet absoluut
noodzakelijk voor het zieleheil van de mensen dat nu juist de oude joodse
sabbat bij uitstek een dag van onderricht dient te blijven; want daarvoor kan
iedere dag gekozen worden, al naargelang de omstandigheden. Als de oude sabbat
gunstig blijkt te zijn voor het verrichten van noodzakelijk werk voor het heil
van de gemeente, terwijl sommige doordeweekse dagen als gevolg van slecht weer
ongunstig waren, werk dan op de sabbat en stel een andere dag vast voor het
onderricht! Want iedere dag waarop jullie in Mijn naam iets goeds zullen doen,
zal een ware sabbat zijn; aan de naam van de dag is immers niets gelegen, maar
alleen aan wat iemand op een dag gedaan heeft.
[9] Zo is het ook helemaal niet nodig
dat er precies om de week een vaste leerdag moet plaatsvinden, maar die kan
vastgesteld worden al naargelang tijd en omstandigheden; want Gods woord kan
evengoed op een andere dag verkondigd en aanhoord worden, en het aantal dagen
tussen de ene prediking en de andere heeft in Mijn ogen geen speciale waarde en
maakt de prediking zelf en ook de mensen niet beter .
[10] Maar als de rabbi van de gemeente
ziet, omdat het hem in de geest door God te kennen wordt gegeven, dat een of
ander gemeentelid op zijwegen is geraakt, dan moet de rabbi daar direct heen
gaan en hem vermanen en daarvoor niet de sabbat afwachten; want de dag die voor
het verdwaalde en weer op het goede spoor gebrachte gemeentelid een echte
sabbat zal zijn, is de dag waarop hij zijn leven geheel en al gebeterd heeft.
[11] Wanneer de rabbi van de gemeente
in een jaar maar één ware prediking voor de gemeente heeft gehouden en de
gemeente daar vervolgens vast en getrouw naar handelt, dan heeft die gemeente
ook niet zo gauw meer een tweede prediking nodig. Want voor degene die naar
Mijn leer leeft en handelt, hoeft de rabbi van de gemeente niet meer elke
sabbat te preken, want voor zo iemand is dan iedere dag toch al een echte
sabbat en de ware en levende prediking, die hem door de geest wordt ingegeven,
draagt hij in zijn hart.'
90
De juiste heiliging van de sabbat
[1] (De Heer:) “Maar alleen voor de
kinderen kan de gemeente een eigen schoolgebouw oprichten en daar één leraar of
bij een grotere gemeente al naargelang de behoefte ook meer ervaren en
deugdzame leraren aanstellen, die de jeugd het lezen van de Schrift en ook het
rekenen, het zelf schrijven en nog meer nuttige kennis moeten bijbrengen. Als
ze dat iedere dag gewetensvol en met redelijke vlijt en ijver gedaan hebben,
hebben ook zij iedere dag de sabbat geheiligd; en de rabbi van de gemeente zal
dat ook doen, wanneer hij zo'n school regelmatig bezoekt en leraren en
leerlingen aanspoort tot vlijt en ijver en hun van tijd tot tijd in Mijn naam
goede lessen geeft. Maar wat hij dan moet zeggen, daar zal door Mij wel voor gezorgd
worden.
[2] Evenzo is het ook goed als een
gevestigde gemeente naast het schoolgebouw voor de kinderen een vergadergebouw
zet, waar ze van tijd tot tijd in Mijn naam bijeen kan komen. Maar in zo'n
ruimte moet dan niet enkel en alleen de aangestelde rabbi het recht hebben om
te spreken en te preken, maar ieder mannelijk gemeentelid, als hij daartoe door
Mijn geest aangespoord wordt. Want in een dergelijk gebouw moet niet alleen
over de Schrift en over de profeten en over Mij gepreekt worden, maar ook over
andere dingen die bijdragen aan een diepere en ware kennis van God en die de
liefde tot God en de naaste tot leven wekken; en dan moet diegene spreken die
door Mijn geest in hem daartoe aangespoord wordt, en zowel de gemeente als de
rabbi moeten naar hem luisteren. Als zij dat zal doen, op wat voor dag ook, dan
heiligt zij de sabbat ook in de ware zin van het woord.
[3] Daarmee wil Ik echter niet zeggen
dat jullie daarom de orde van de tijd en het tellen van de uren, de dagen, de
weken, de maanden en de jaren helemaal buiten beschouwing moeten laten; dat
kunnen en moeten jullie in ieder geval ook doen. Maar jullie moeten niet
bepaalde dagen, omdat ze in de week of in de maand of in het jaar de zoveelste
zijn en deze of gene naam dragen, voor beter en heiliger houden dan andere;
want het getal en de naam zijn helemaal niet van belang, maar alleen het leven
en handelen volgens de geopenbaarde wil van God.
[4] Want voor iemand die op een sabbat
tegen zijn naaste gezondigd heeft, was die sabbat werkelijk geen sabbat! Maar
voor iemand, die op een andere dag zijn naaste iets goeds gedaan heeft, was ook
deze andere dag een volmaakte sabbat.
[5] Daarom moet voortaan onder Mijn
ware navolgers alles volkomen vrij zijn, en niets kan een dag tot een ware
sabbat verheffen anders dan enkel en alleen daden, die uit de ware en levende
liefde tot God en de naaste voortkomen. Foei, wat een schande is zo'n domme
menselijke regel die het tot een schending van de sabbat bestempelt als men een
arme en verdrukte ook op de sabbat hulp verleent! Foei, een schande zijn zulke
priesters die het volk leren dat God welbehagen zou hebben aan hun
weerzinwekkende geschreeuw en aan hun offerceremonies, die alleen maar een
gruwel zijn in Mijn ogen, zoals ze dat altijd al waren!
[6] Daarom moet de sabbat nu eerst een
ware werkdag worden en elke ceremonie dient te bestaan uit het zuivere handelen
volgens Mijn woord; dat zal Ik altijd met welgevallen aanschouwen en Ik zal de
ware sabbatheiligers ook met al Mijn genade en liefde belonen. - Zo spreekt nu
de Heer!
[7] Maar degenen die de sabbat zullen
heiligen op de manier zoals de tempeldienaren het nu doen en al sinds lange
tijd hebben gedaan, en die de sabbat een bepaalde magische heiligende werking
toeschrijven, evenals aan bepaalde feestdagen en dagen van nieuwe maan, die
moeten door de vurige vloed van Mijn gerechtvaardigde toom verteerd worden!
-Ook dat heeft de Heer nu gesproken, voor wie alle dagen, weken, maanden en
jaren volkomen gelijk zijn.
[8] Hebben jullie nu begrepen hoe Mijn
mening luidt, geldend voor alle tijden en eeuwigheden? Want waarlijk, waarlijk
Ik zeg jullie: hemel en aarde, die jullie nu zien, zullen eenmaal vergaan; maar
Mijn woorden zullen blijven in eeuwigheid! Dat is nu Mijn mening!”
[9] Toen de Farizeeën dat van Mij hoorden,
wisten ze niet wat ze Mij daarop konden antwoorden; de Romeinen hadden echter
heimelijk leedvermaak, omdat Ik door Mijn woorden ingestemd had met de
opvatting van Marcus, maar buitengewoon ingrijpende veranderingen in de opvatting
van de schriftgeleerde aanraadde. De Farizeeën merkten dat echter en ergerden
zich heimelijk, hoewel ze daar niets van lieten blijken.
91
Een schriftgeleerde beroept zich op Mozes
[1] Pas na een poos diep nadenken zei
de schriftgeleerde: 'Heer en Meester, ik heb Uw woorden nu zo goed mogelijk bij
mijzelf overwogen en ben tot de conclusie gekomen, dat U volgens de principes
van het zuivere menselijke verstand helemaal gelijk hebt, en volgens datgene
wat U zonder enige twijfel bent, ook gelijk moet hebben; maar aangezien in U de
eeuwige geest van Jehova woont, Uw hart Zijn troon is en Hij vanuit U spreekt
en door Zijn almachtige wil handelt en de hele schepping in stand houdt en
regeert, begrijp ik niet hoe Hij eens aan Mozes op de Sinaï de heiliging van de
sabbat heeft opgedragen, heel streng door een eigen wet met daaraan toegevoegd
de manier waarop de sabbat geheiligd moet worden? Hij, als Een en Dezelfde, zou
destijds toch ook zo hebben kunnen spreken als U nu helder en wijs in ons
bijzijn gesproken hebt, dan zou men nooit tot een werkeloze en ceremoniële
heiliging van de sabbat zijn vervallen! Ja, het is zelfs bekend dat joden, die
de sabbat door slaafse arbeid ontheiligd hebben, onmiskenbaar door God
getuchtigd zijn! Waarom heeft God bij monde van Mozes dan alleen maar bevolen
de sabbat te heiligen, en waarom heeft Hij dat niet zo aangegeven als U nu
gedaan hebt? God is toch eeuwig onveranderlijk in Zijn raadsbesluiten en kan
Zijn woorden niet veranderen!’
[2] Ik zei: 'Nu heeft de
schriftgeleerde in jou gesproken; maar hij heeft met deze woorden ook duidelijk
laten zien dat hij de Schrift nog nooit ook maar in het minst begrepen heeft -
en het allerminst de boeken van Mozes! Destijds was het voor de in Egypte sterk
ontaarde joden noodzakelijk dat hun een dag werd aanbevolen, waarop ze zouden
rusten van het slaafse werk en naar Gods woord konden luisteren; want zonder
zo'n gebod zouden ze net als voorheen, zoals ze daar in Egypte aan gewend waren
geraakt, vast geen enkele dag rust hebben gekregen en er al helemaal niet toe
gekomen zijn om naar Gods woord te luisteren. Want het joodse volk was
zinnelijk en dag en nacht waren ze alleen maar bezig om te kijken hoe ze zich
middelen konden verschaffen om hun buik met vlees te vullen Daarom gaf God
destijds ten eerste om heel natuurlijke en ten tweede om geestelijke redenen
een bepaalde dag om te rusten en om naar Gods woord te luisteren, en wel
dezelfde dag als de aartsvaders tot rustdag gekozen hadden, namelijk de sabbat.
[3] Maar God heeft in Zijn sabbatswet niemand
het gebod gegeven, dat hij op de sabbat aan niemand een noodzakelijke en goede
dienst mag bewijzen. Pas door jullie is het mozaïsche gebod door een dergelijk
gebod vervangen en jullie lieten op de sabbat alleen maar iemand werken en een
noodzakelijk en op zichzelf goed werk verrichten, als hij jullie daarvoor een
flinke losprijs en andere kostbare offers had gebracht.
[4] Maar als jij denkt dat God de
eenmaal gegeven vorm van een in een bepaalde tijd noodzakelijke wet niet zou
kunnen veranderen, omdat Hij in Zichzelf eeuwig onveranderlijk is, hoe hebben
jullie je dan de vrijheid durven veroorloven om de wet van Mozes zo erg naar
jullie goeddunken en tot jullie eigen materieel voordeel te veranderen, dat
jullie nu werkelijk ook geen jota meer in acht nemen van wat Mozes en de
profeten geleerd en aanbevolen hebben?
[5] Als de wet van Mozes en zijn
geschriften jullie zo heilig zijn, waarom hebben jullie dan later het zesde en
zevende boek van Mozes en het zuiver profetische aanhangsel als onecht verworpen
en het vervangen door een ander werk, dat van mensen afkomstig is?
[6] Is de oude ark des verbonds niet
een heiligdom van alle joden geweest? Maar toen reeds dertig jaar geleden
vanwege jullie boze daden de kolom van rook en vuur verdween en de ark daar in
het allerheiligste stond, verlaten door haar kracht, hebben jullie die in een
kamertje opgeborgen en in de plaats daarvan een andere neergezet, waarin
vanwege de vreemdelingen een natuurlijk vuur brandde en waaruit ook
natuurlijke rook opsteeg. Waarom hebben jullie dat gedaan? Heeft Mozes daar
misschien ook een wet voor gegeven waarin staat dat jullie zoiets mogen doen?
[7] Ja, de profeten
hebben wel voorspeld dat in de tijd die jullie nu meemaken de oude ark des
verbonds voor de ogen van alle mensen in een nieuwe en levende veranderd zal
worden; maar op de manier zoals jullie het eigenmachtig gedaan hebben, hebben
de profeten het zeker nooit bedoeld! Want als jullie er door de profeten van
overtuigd waren geweest dat dat dertig jaar geleden volgens de wil van God
moest gebeuren, dan zouden jullie dat zeker in lange toespraken aan het volk
verkondigd hebben en hun ook gezegd hebben dat ze grote offers moesten brengen;
maar dat lieten jullie heel fijntjes en wijselijk achterwege, en tot op dit uur
weet het volk niets van jullie eigenmachtige handelwijze.
[8] Maar als jullie weten dat de
profeten met de nieuwe ark des verbonds Mij bedoeld hebben, -waarom verkondigen
jullie dat dan niet aan het volk en waarom vereren jullie in plaats van Mij het
onbeduidende en dode werk van jullie handen?
[9] Jullie beroepen je voortdurend op
Mozes en de profeten; maar als Ik jullie nu de juiste en enig ware betekenis en
diepere geestelijke inhoud van de Schrift toon, hoe komt het dan dat juist
jullie tempeldienaren in werkelijkheid de grootste loochenaars van God, Mozes
en alle profeten zijn?
[10] Mozes heeft om heel wijze redenen
het door God aan hem geopenbaarde woord, en met name de inwendige levende
betekenis en geest ervan, in overeenkomstige beelden verhuld, en wat hij jullie
onthuld heeft, dat hebben jullie verworpen. Nu ben Ikzelf gekomen en onthul
voor jullie het verborgene; waarom geloven jullie het nu niet en proberen
jullie Mij alleen maar te vangen met hetgeen jullie zelf nog nooit geloofd en
al helemaal nooit begrepen hebben?'
92
Over het invoeren van de sabbat
[1] (De Heer:) 'Zie, sinds de eerste
tijden van de mensen is het gebruikelijk geweest om de week in zeven dagen te
verdelen; deze indeling leiden de mensen langs natuurlijke weg af van de
maankwartieren en langs bovennatuurlijke weg, die hun geopenbaard werd, van de
zeven geesten in God, waarvan jullie ook iets gehoord, maar nog nooit ook maar
één woordje begrepen hebben.
[2] Van de zeven geesten nu is het de
zevende, die als het ware met terugwerkende kracht alle zes voorafgaande door
en door zuivert en verzacht, en deze zevende geest heet daadwerkelijke
erbarming. En kijk, ook om die reden heeft God bij monde van Mozes de zevende
dag tot sabbat bestemd, zodat jullie je op die dag van de slaafse arbeid voor
jullie eigen buik zouden onthouden en bij de samenkomst voor de tent, waarin de
ark stond, naar jullie arme broeders en zusters, weduwen en wezen zouden omzien
en je metterdaad over hen zouden ontfermen; want dat houden immers de hele wet
van Mozes en alle profeten in, namelijk dat jullie in volkomen geloof in God en
in liefde tot Hem aan jullie arme naasten de werken van de echte barmhartigheid
zullen doen, en dat is ook de enige ware en Mij welgevallige godsdienst!
[3] Maar wanneer het zó en onmogelijk
anders is, hoe zou Mozes zich zelfs in zijn allerslechtste droom ooit hebben
kunnen voorstellen dat de sabbat er door God voor bestemd is, dat op die dag
geen enkele jood aan zijn arme naaste een werk van barmhartigheid moet en mag
bewijzen?
[4] Denken jullie nu echt dat het wil
zeggen God eer te bewijzen, als iemand een hele dag ten eerste in volkomen
ledigheid en vervolgens of in de tempel in Jeruzalem of elders in een synagoge
in een andere plaats of in zijn huis doorbrengt, verscheidene malen de tien geboden
en enkele psalmen van David en nog andere dingen uit de Schrift zonder gevoel,
zonder er bij te denken dus hersenloos zelf prevelt en blèrt ofwel ze door een
priester laat voorprevelen en voorbIeren, aan wie hij een offer geeft omdat hij
gelooft dat het geprevel en geblèr uit de mond van een priester krachtiger en
God meer welgevallig is dan dat van hem zelf! O jullie waanzinnigen! Denk toch
eens na, of het mogelijk is dat de alwijze God in zulke dwaasheden en
zotternijen, die alleen door jullie en nooit door Mozes of door de profeten
zijn bedacht en die jullie zelfs tot een wet hebben verheven, ooit behagen kon
scheppen en of Hij, die eeuwig onveranderlijk Dezelfde is, daar nu welgevallen
in kan hebben of dat ooit zal hebben!
[5] Ja, de mensen die God erkennen en
Hem boven alles liefhebben moeten ook in hun hart tot Hem bid.den. Maar hoe? In
de eerste plaats door Zijn wil op de juiste manier op te volgen, door de werken
der naastenliefde te beoefenen, en in de tweede plaats moeten ze in hun hart innig
en volliefde aldus tot God spreken:
[6] 'Onze liefdevolle Vader, die in Uw
hemelen woont!
Uw rijk van eeuwige liefde en waarheid
kome daadwerkelijk tot ons!
Uw alleen heilige wil, het Zijn van
alle wezens, worde ook onder ons net zo tot werkelijkheid als dat in al Uw
hemelen en scheppingsruimten geschiedt!
Geef ons, Uw kinderen, het brood des
levens!
Vergeef ons onze schulden, zoals wij
onze broeders die ons beledigd hebben vergeven!
Laat geen verzoekingen en bekoringen
tot zonde over ons komen, waaraan wij in onze zwakheid moeilijk of helemaal
geen weerstand kunnen bieden, maar bevrijd ons van alle kwaad!
Uw naam worde altijd geheiligd, hoog
geprezen en boven alles geloofd; want van U is eeuwig alle liefde, wijsheid,
kracht en macht!'
[7] Kijk, dat is een echt gebed tot
God, als het door iemand in zijn hart innig, waarachtig en in volle ernst wordt
uitgesproken! Maar ook dit gebed heeft geen waarde ook al wordt het duizend
keer door iemand met de mond uitgesproken, maar het moet innig, waarachtig en
vol ernstige wil in het hart uitgesproken worden, en de mens moet ook door zijn
daden tonen wat de woorden van zijn hart zeggen, anders is al dat bidden een
gruwel in Gods ogen; want de eeuwig levende God, die de liefde, wijsheid,
kracht en macht zelf is, laat Zich niet eren door loze en dode woorden van de
lippen en zinloze offers en ceremoniën, maar alleen door werken volgens Zijn
wil. Maar die kan en moet ieder mens iedere dag beoefenen en niet alleen op de
sabbat; als de mens dat doet, dan maakt hij iedere dag tot een ware sabbat en
hoeft hij niet te wachten op de zevende dag van de week, die als dag voor Mij
niet meer waarde heeft dan een andere. Kijk, dat is nu Mijn mening! En jij,
schriftgeleerde tempeldienaar, kunt Mij nu van repliek dienen als je daar reden
toe ziet.'
[8] De
schriftgeleerde zei: 'O Heer en Meester, dat zal ik nu en ook voor altijd wel
achterwege laten; want nu pas heb ik duidelijk ingezien dat U werkelijk de
Gezalfde van God bent! Ja, U hebt in alle opzichten gelijk en het verwijt dat U
ons tempeldienaren maakt is waar en meer dan terecht. Maar helaas zijn wij
gevangen door de tempel en kunnen niets doen voor deze hoogst ware goddelijke
aangelegenheid, die U nu uiteen hebt gezet.
[9] Maar U,
o Heer, bent machtig; doe volgens Uw genade, liefde en wijsheid wat U
welgevallig is! Maar al blijven wij in de tempel, wij zullen werkelijk in geen
enkele vergadering meer een woord ten nadele van U spreken, maar wel bij
gelegenheid aan de hogepriesters tonen hoe het met deze zaak zit. Maar als U
ons speciaal zou willen aangeven wat wij moeten doen, dan zullen wij dat ook
doen om in genade door U aangenomen te worden. Heer en Meester, wat is Uw wil
met ons en ten aanzien van ons?'
[10] Ik
zei: 'Ik heb jullie nu toch al enkele dingen gezegd waardoor jullie verstand
Mijn wil wel onderkend zal hebben! Handel daarnaar, dan zullen ook jullie het
leven ontvangen! De tempel zal jullie niet verhinderen om in je hart in Mij te
geloven en naar Mijn wil te handelen en, waar dat nodig is, Mij ook te bekennen
tegenover de wereld; want Ik zeg jullie ook: wie Mij tegenover de wereld zal
bekennen, die zal Ik ook bekennen tegenover Mijn Vader in de hemel. -En nu
kunnen jullie weer naar Jeruzalem reizen; maar wanneer de tempeldienaren jullie
naar Mij zullen vragen, zeg dan niets over Mij! Mijn zegen met jullie! Amen.'
[11] Toen stonden de tempeldienaren
ontroerd op, bedankten Mij voor de lessen en voor het verlossen uit hun
verwarring; aangezien het al tamelijk donker was geworden, gingen ze op weg
naar huis,. en Lazarus gaf hen enkele begeleiders met fakkels mee, wat de
tempeldienaren zeer op prijs stelden. Maar wij gingen weer de zaal binnen en
aan onze tafel zitten. Nu pas gaven de Romeinen uiting aan hun grote vreugde over
alles wat Ik de tempeldienaren zo openlijk en goddelijk waar gezegd had.
[12] Allen vroegen Mij nu om het ware
gebed, dat Ik de tempeldienaren getoond had. Maar toen kwam Rafaël naar
Agricola toe en overhandigde het hem, geschreven op perkament, en daar konden
de Romeinen Mij niet genoeg voor danken.
[13] Daarop zei Ik tegen Lazarus:
'Broeder, we hebben nu weer gewerkt; laat ons daarom voor het eten wat wijn en
brood brengen, zodat wij ons kunnen sterken!’
93
De lievelingsspijs van de Heer
[1] En Lazarus zorgde onmiddellijk
voor alles. Toen er weer brood en nieuwe wijn op tafel werd gezet en wij daar
iets van namen, kwam Martha Mij vragen, wat Ik het liefste als avondmaal zou
eten.
[2] Ik zei: 'Kijk eens, Mijn lieve
Martha! De mensen die Mijn woord horen en ernaar leven zijn Mijn liefste
voedsel en ook Mijn liefste drank! - Heb je deze woorden nu goed begrepen?'
[3] op een enigszins angstig verblufte
toon zei Martha nu: 'Maar Heer en Meester, U wilt toch niet zeggen dat U
mensenvlees wilt eten?'
[4] Ik zei: 'Wel, Mijn lieve vriendin,
jij bent nog niet zo diep doorgedrongen in de dingen van de geest! Bedoel Ik
nu voedsel voor de geest of voedsel voor het lichaam, als Ik zeg dat die mensen
Mijn lievelingsvoedsel en Mijn lievelingsdrank zijn, die Mijn woord horen, het
ter harte nemen en ernaar leven en handelen? Ik zeg jou en ook allen die hier
zijn: de mens leeft niet alleen van brood en wijn, maar veeleer van ieder woord
dat uit Gods mond komt, als hij ernaar handelt; en zodoende is Gods woord een
uiterst voortreffelijk voedsel voor de gehele mens, terwijl het brood van deze
aarde alleen maar zijn sterfelijke lichaam voedt en niet tevens zijn ziel en
zijn geest.
[5] Maar zoals God door het woord het
hoofdvoedsel is voor de gehele mens, zo is dan ook de mens die God kent, Hem
boven alles liefheeft en Zijn wil doet, eveneens een goede en zeer verkwikkende
spijs voor de eeuwige liefde in God. Wanneer je dat nu begrepen hebt, mag je
ons vandaag als avondmaal een goed gerecht van welbereide vissen op tafel
zetten!’
[6] Martha zei: 'O Heer en Meester, nu
heb ik wel begrepen dat U zojuist alleen maar geestelijk voedsel en een
geestelijke drank bedoeld hebt, en ik dank U van gans er harte voor Uw grote
geduld met mij; maar aangezien U ook Uw verlangen naar een goed bereid gerecht
van edele vissen uitgesproken hebt, moet ik U nu wel eerlijk bekennen dat juist
vandaag de visvoorraad helemaal op is gegaan. Bij het middagmaal is alles wat
er nog was opgegeten en Uw wens heeft mij nu in grote verlegenheid gebracht.
Wat moet ik nu doen?'
[7] Ik zei, met een vriendelijk
gezicht: 'Ja, Mijn lieve Martha, dat is inderdaad een enigszins vervelende
geschiedenis! Waar moet je nu zoveel edele vissen vandaan halen dat het
voldoende is voor ons allemaal?'
[8] Martha zei, nog verlegener dan
daarvoor: 'O Heer en Meester, ik weet het werkelijk niet; maar U kunt mij wel
raad geven en helpen!’
[9] Ik zei: 'Ja, dat zou Ik zeker
kunnen, wanneer jij dat echt en vast zou geloven!'
[10] Martha zei: 'O Heer en Meester,
ik geloof immers alles! U bent immers de eeuwige liefde en waarheid zelf en wat
U zegt en wilt, gebeurt ook altijd zeker en gewis!'
[11] Ik zei: 'Ga dan maar eens kijken
in de vijver die zich, in een grote steen uitgehouwen, in jullie keuken onder
de aldoor stromende bron bevindt, dan zul je daar zoveel vissen vinden dat het
voldoende is voor vandaag en morgen!’
[12] Na deze woorden van Mij haastte
Martha zich samen met haar zuster Maria en begeleid door Maria van Magdala naar
buiten naar de grote keuken, waar ze de vijver aantroffen vol met de beste
vissen uit de rivier de Jordaan en hun verbazing daarover was groot. Ze kwamen
snel weer terug en vertelden het wonder aan iedereen en aan hun dankbare
verbazing kwam vrijwel geen einde.
[13] Maar Ik zei tegen Martha: 'O,
verbaas je daar maar niet al te zeer over, want Ik heb voor jullie ogen immers
al vele tekenen gedaan; ga nu maar een goed avondmaal voor ons bereiden!’
[14] Toen Ik dat gezegd had haastten
Martha en ook Maria zich de kamer uit naar de keuken en stelden daar alles in
bedrijf, zodat het avondmaal in een uur tijd uitstekend bereid zou kunnen
worden. Het was evenwel een door sterren verlichte avond en in het westen waren
nog de laatste stralen van de ondergegane zon te zien, wat wij door de open
ramen goed konden waarnemen, en speciaal de Romeinen uitten de wens om nu een
poosje in de open lucht aan Mijn zijde de sterrenhemel en verschillende
verschijnselen van de avond te bekijken en gade te slaan.
[15] En Ik zei: 'Goed, laten we dan
een uur lang naar buiten gaan, daar zal veel te zien, te observeren en te
ontdekken zijn!’
94
Een beschouwing van de sterrenhemel
[1] Toen Ik dat had gezegd waren alle
aanwezigen, die met tamelijk velen waren, direct bereid om dat uur ook in de open
lucht door te brengen, en wij stonden op en gingen naar buiten, waar een grote,
vrije plek was. Allen verbaasden zich nu over het ontelbaar grote aantal
sterren, en prezen de almacht en grootheid van God.
[2] Toen wij zo een tijdlang de
sterrenhemel hadden gadegeslagen, vroeg Marcus, de Romein: 'Heer en Meester,
zijn dat op een paar planeten na enkel zonnen, waar op hun beurt de daarbij
behorende planeten en manen en ook kometen omheen cirkelen?'
[3] Ik zei: 'Inderdaad, zoals Ik
jullie op de Olijfberg al gezegd heb; toch zien jullie temidden van deze vele
zonnen ook verscheidene centraalzonnen waar, zoals jullie reeds bekend is, de
planetaire zonnen met al hun planeten in grote cirkels omheen bewegen, en ook
zien jullie die grotere centraalzonnen weer, waaromheen zich hele zonnegebieden
bewegen, en ook een paar van die centraalzonnen, waar hele zonnenallen zich in
uiterst grote cirkels omheen bewegen. Maar het zou van weinig of helemaal geen
nut voor jullie zijn, als Ik ze jullie nu ook met de vinger zou aanwijzen;
wanneer jullie echter in je geest gewekt zullen zijn, zal de Geest van het
meest innerlijke leven en alle waarheid jullie zeker in al het licht binnenleiden.
En hoe dat mogelijk is en zal zijn, heb Ik jullie op de Olijfberg al enkele
malen zelf aanschouwelijk laten ervaren. Hier kan Ik voor jullie alleen maar
herhalen dat er in het huis van Mijn Vader heel vele en grote woningen zijn’
[4] Marcus zei nogmaals: 'Heer en
Meester, ik dank U ook voor deze les! Maar nu zou ik van U toch ook heel duidelijk
willen horen waar de zon zich nu bevindt! U hebt ons wel laten zien, en wel op
een zeer wonderbaarlijk doelmatige wijze, dat alle hemellichamen de vorm van
een ronde bol hebben, en deze aarde dus ook; maar in mijn jonge jaren was ik
aan het werk in het uiterste zuidwesten van Spanje en daar zag ik het begin van
een ontzettend grote zee die zich ver uitstrekte. Met verscheidene metgezellen
beklom ik daar één van de hoogste bergen aan de kust om te zien of deze zee
misschien, net als de Middellandse Zee, toch nog ergens zou eindigen. Maar daar
vergiste ik mij geweldig in; want van enig einde was er in de verste verte geen
spoor te ontdekken! Waarheen we onze scherpe ogen ook maar naar het westen
richtten, we ontdekten niets anders dan water en nog eens water.
[5] Vanaf de genoemde berg zag ik de
zon dan ook helemaal in de zee zakken. Dat bevestigde voor mij ook het
volgende: toen de zon volledig in het water wegzakte, verbleekten haar vuur en
licht ook zo volkomen dat er, nadat ze volledig was ondergegaan, geen spoor van
avondschemering meer waar te nemen viel, en uit het genoemde verschijnsel
concludeerden wij dat de zon, de maan en alle sterren in het verre westen
gewoon letterlijk in de zee zakken en na 12, soms 14 en soms -midden in de
zomer -ook wel na 9 uur ergens in het zeer verre oosten weer uit de zee
opstijgen.
[6] Dat dat in de grote werkelijkheid
vast heel anders is, weet ik nu wel; maar het verschijnsel dat de zon, als ze
ogenschijnlijk in de grote zee ondergaat, geen spoor van avondschemering
achterlaat -in het bijzonder op heel heldere en wolkeloze avonden -dat is toch
echt wel een beetje merkwaardig. - Hoe moet ik dat verklaren?'
[7] Ik zei: 'Nou, nou, Mijn beste
vriend Marcus, kijk: over ongeveer duizend jaar zullen zelfs de kinderen van
dergelijke verschijnselen, die jullie nu nog heel wonderbaarlijk voorkomen,
geheel juiste voorstellingen hebben!
[8] Kijk, jouw grote wereldzee heeft
ook zijn begrenzing in het verre westen, net als iedere andere zee; en daar is
nog een enorm groot continent, dat door het latere nageslacht vanuit Europa in
westelijke richting ontdekt zal worden. Vanuit de noordoostelijke uitlopers van
Azië is het echter al bijna meer dan duizend jaar geleden ontdekt en is sinds
die tijd bewoond door verschillende volkeren uit Azië, waaronder zelfs ook de
oude Foeniciërs, Trojanen en Grieken.
[9] Vanuit Europa naar het westen zal
het echter pas ontdekt kunnen worden wanneer hun schepen van een betere
kwaliteit zullen zijn dan die jullie schepen tegenwoordig hebben.
[10] Maar dat de zon van Spanje uit
gezien in het verre westen ondergaat zonder een schemering achter te laten,
vooral op heldere avonden zonder nevel, daarvan ligt de oorzaak vooral in de
grote en wijd uitgestrekte luchtmassa, waar uiteindelijk het licht van de zon
ook net zo moeilijk doorheen dringt als het doordringt tot op de diepe bodem
van de zee. Waar deze ondiep is, zul je nog voldoende licht op de zeebodem
kunnen zien, omdat het licht slechts te maken heeft met een watermassa die heel
ondiep is; maar waar de zee eenmaal zo'n 20 tot 100 manslengten diep is, zul je
geen door de zon verlichte grond meer kunnen waarnemen. Kijk, dat is dus een
reden waarom de zon in het verre westen van de zee dikwijls zonder schemering
ondergaat!
[11] De tweede reden is echter dat er
dikwijls totaal geen damp aanwezig is; want als de lichtstralen van de zon
vrijwel helemaal niets tegenkomen wat dicht genoeg is om op te kunnen vallen en
vandaar gebroken weer verder geprojecteerd te kunnen worden, dan kun je ze niet
waarnemen, hoewel ze er toch wel zijn. Iets dergelijks kun je ontdekken bij de
maan, net als bij de andere planeten.
[12] Kijk, de maan en ook de andere
planeten zijn op zichzelf net zulke donkere lichamen als de aarde! Het licht
van de zon, een rond lichaam, straalt naar alle mogelijke richtingen; maar het
manifesteert zich alleen maar als weerspiegeld en zichtbaar aanwezig, waar het
op een voorwerp valt waarvandaan het terugkaatst en door jullie ogen
waargenomen wordt.
[13] Wanneer Ik nu een groot voorwerp
ergens op ongeveer de afstand van de maan tot deze aarde zou plaatsen, zou je
direct zien dat de zon niet in de zee van deze kleine aarde is ondergegaan,
maar zich nu net als overdag vrij in de lucht bevindt en alle planeten die om
haar heen cirkelen haar licht geeft alsook haar warmte. Wat nu op deze aarde,
zoals ook op de andere aarden, die jullie planeten noemen, de dag en de nacht
veroorzaakt, heb Ik jullie al meer dan voldoende getoond, daarom kun je je
opvatting vanuit een werelds standpunt nu wel helemaal laten varen.’
[14] Marcus zei: 'Ik dank U, o Heer en
Meester, ook voor deze les! Weliswaar is die niet zo verheven als andere lessen
die wij al uit Uw heilige mond ontvangen hebben, maar ik beschouw hem als ook
heel belangrijk en verheven voor ons Romeinen, die qua wereldbeschouwing nog
heel verkeerde ideeën hebben. Want wanneer de mens verkeerde ideeën heeft over
een of andere kwestie, ook al heeft die slechts betrekking op deze wereld, dan
kan het niet anders dan dat hij ook in andere, geestelijke dingen tot allerlei
misvattingen komt; want de ene vergissing leidt tot de andere, net zo lang tot
de hele mens vol vergissingen en dwaasheden raakt. Maar als het bij iemand,
dikwijls gaat het om iets kleins, licht begint te worden, dan breidt dat licht
zich langzamerhand uit naar grotere en belangrijker dingen, en zo komt de mens
tot ware wijsheid. Daarom zij U, o Heer, ook dank voor zulke lessen, die voor
ons Romeinen van buitengewoon groot nut zijn!’
95
Over de kracht van het kleine
[1] Toen Marcus Mij zo prees omdat Ik
hem deze verklaring had gegeven, zei Ik tegen hem: 'Je hebt nu heel goed
gesproken en met jouw lof Mijn hart een echte en ware vreugde bezorgd; want wie
een gering lijkende gave niet eert, is ook geen grotere waard. Maar Ik zeg
jullie dat Ik het steeds zo doe als jullie in de hele natuur van de aarde
kunnen zien: wanneer Ik iets groots schijn te doen, is het effect om heel wijze
redenen minder; maar wanneer Ik iets nauwelijks merkbaar schijn te doen, is het
gevolg steeds eindeloos groot en onverwoestbaar, Daarom zouden jullie kunnen
zeggen dat Ik in het grote klein, maar in het kleinste eindeloos groot
ben!
[2] Wanneer Ik met geweldige stormen
gepaard gaand onweer vernielend over landen en zeeën laat trekken, zeggen de
mensen: 'Hoe ontzettend groot en machtig bent U, o Heer!' Maar als Ik een
onbeduidend zaadkorreltje in de aarde leg, dat vervolgens ontkiemt, groeit en,
nietig als het is, een sterke machtige boom doet ontstaan, zal geen mens
daarbij vol verbazing uitroepen: 'Hoe groot en machtig bent U, o Heer!', maar
hij beschouwt dit veel grotere wonder met een heel onverschillig gemoed en zegt
hoogstens: 'Ja, ja, dat moet allemaal inderdaad zo zijn, dat er volgens de wil
van de Heer uit kleine zaadjes grote bomen en bossen ontstaan'.
[3] Zo verbazen de mensen zich ook
over heel hoge bergen, brede rivierengrote meren en zeeën en slaan nauwelijks
acht op een vruchtbare heuvel en een zuivere bron die hun dorst lest; maar bij
Mij staat de vruchtbare heuvel ver boven de onvruchtbare Ararat en de zuivere bron
ver boven de oceaan. Want deze zijn reeds zeer verwant met het leven uit Mij;
maar de Ararat en de oceaan staan nog heel diep in het gericht en staan nog ver
van het leven af
[4] Sla daarom ook acht op Mijn vaak
onbelangrijk lijkende woorden; want juist in die woorden geef Ik jullie meer
van het liefdeleven uit Mij dan wanneer Ik een hele hulsglobe voor jullie ogen
en oren keurig in atomen zou ontleden! Want van Mijn eindeloze wijsheid en
macht kunnen jullie maar enkele druppels drinken, maar uit de levensbron van
Mijn vaderlijke liefde kunnen jullie altijd stromen in je opnemen.
[5] En kijk, precies hetzelfde is het
geval wanneer de mensen Mij liefhebben, eren en prijzen! Wie Mij liefheeft en
in stilte prijst en daarbij in alle deemoed zijn kleinheid en Mijn alles
erkent, eert Mij werkelijk geheel en al in de geest en in de waarheid en Ik
schep een groot welbehagen in hem, en wat zo heel gering lijkt, heeft grote
gevolgen. Wie Mij echter met grote wereldse praal, met allerlei nietszeggende
ceremoniën en lange gebeden en gezangen eert en prijst en daarbij gelooft, dat
dat Mij genoegen doet, vergist zich flink; want een dergelijk prijzen is een
gruwel in Mijn ogen, als het van de priesters uitgaat; en als het onwetende
volk Mij daardoor meent te eren en Mij daarmee om genade wil vragen, zal het
door Mij niet op grote schaal verhoord worden, zodat het tot het inzicht komt
dat zulke grote en pronkerige gebeden en vereringen Mij absoluut niet bevallen
[6] Zoveel voedende vruchten als er op
hoge bergtoppen groeien, zoveel vruchten van genade moeten ook de mensen
krijgen die Mij met pralend vertoon aanbidden, prijzen en vereren! Want wie
niet in zijn hart, in de geest en in alle waarheid tot Mij bidt, zal ook niet
verhoord worden; want als Ik zulke gebeden zou verhoren, zou Ik Zelf de leugen
en het heidendom in de hand werken, wat niemand, die ook maar een beetje
verstand bezit, ooit van Mij zal verwachten. Want Ik ben Zelf het licht, de
weg, de waarheid en het leven; hoe zou Ik dan kunnen houden van de duisternis,
de dwaalwegen, de leugen en de dood?
[7] Daarom zeg Ik jullie ook dat Ik
noch in het stormgeraas noch in het woeden van het vuur, maar in het zachte
ruisen van de waaiende ochtendlucht voorbij ga. Wie Mij dan in zo'n stilte van
zijn gemoed tegemoet zal komen, zal Mij ook ontmoeten.’
[8] Nu zei Marcus: 'O Heer en Meester,
hoe groots en heerlijk, hoe vol liefde en eeuwige waarheid zijn Uw woorden, en
hoe gelukkig is degene die ze begrijpt en volgens de geest ervan handelt! Maar hoe
weinigen zijn er die dat willen horen en ter harte willen nemen! Wij zullen
echter wel doen wat U ons aangeraden hebt; want wij weten en geloven nu
werkelijk dat U alleen de Heer en Meester, U alleen de ene en ware God van
eeuwigheid bent en dat alles wat er in de oneindigheid bestaat door U geschapen
is en aldoor in stand gehouden wordt. Daarom ook zij U alleen alle lof, alle
prijs en al onze daadwerkelijke liefde en aanbidding!
[9] Maar aangezien wij nu reeds hier
het onbeschrijfelijke geluk hebben om U als de eeuwige Meester van alle dingen
in levenden lijve onder ons te hebben, zou het werkelijk onvergeeflijk zijn
wanneer wij, weetgierige Romeinen, ons niet met nog allerlei vragen tot U
zouden richten -want U alleen kunt ons immers zeggen, hoe het met deze en
andere dingen gesteld is - en zo heb ik nu bij deze gelegenheid nog een kleine
vraag.’
96
Het ontstaan van de wind
[1] Ik zei: 'Wat je Mij nu wilt vragen
weet Ik al, daarom wil Ik je het stellen van de vraag besparen en je direct met
het antwoord op je vraag tegemoet komen.
[2] Kijk, de wind, die nu tamelijk
koel is gaan waaien, heeft die vraag in jou opgeroepen! Jij zou graag willen
weten waar die wind oorspronkelijk vandaan komt en waar hij heen gaat; maar dat
is voor jou moeilijk te begrijpen, ook al is het voor Mij heel gemakkelijk om
het je te zeggen.
[3] Zo vernemen ook veel mensen het
waaien van de wind, maar ze weten niet waar hij oorspronkelijk vandaan komt en
waar hij heen gaat, en nog minder vatten en begrijpen ze waar de geestelijke wind
in hun hart vandaan komt en waar die heen gaat. Daarom zijn ze dan ook steeds
volonbegrip in hun hart en kennen ze niet eens hun ziel en nog minder de geest
daarin, en Mij als de oer en hoofdwind van het leven kunnen ze al helemaal
niet kennen.
[4] Kijk, niets in de materiële
schepping kan ontstaan en voortbestaan zonder een geestelijke grondslag, en zo
kan ook de wind, die nu waait, dat zeker niet!
[5] Ik heb jullie op de Olijfberg al
een aanwijzing gegeven en bij een andere gelegenheid een nog uitvoeriger
aanwijzing aan Mijn leerlingen, dat deze aarde evenals ieder ander hemellichaam
een dierlijk organisch leven heeft en zodoende ook al de natuurlijke
verrichtingen en verschijnselen van het organisch dierlijke leven te zien
geeft. Ten eerste moet ze gevoed worden, en wel zoals bijvoorbeeld een groot
dier. En omdat ze een dierlijk leven heeft, moet ze ook een soort hart, longen,
milt, lever, nieren, maag en, kortom, op analoge wijze al die ingewanden
hebben, die ook bij een volmaakt dier nodig zijn om te leven. En als de aarde
dat allemaal in zich heeft, spreekt het ook vanzelf dat er aan de oppervlakte
alle mogelijke uitingen van haar inwendige organisch dierlijke leven
waargenomen worden door jullie, bewoners van het oppervlak van de aarde.
[6] De aarde ademt dus ook, en wel om
de zes uur. Zes uur heeft ze nodig om in te ademen en zes uur om uit te ademen.
Welnu, dat in en uitademen wordt op de
hele aarde waargenomen, en wel vier keer, door middel van een periodieke wind
die, hoewel die voor de hele aarde op hetzelfde tijdstip voortgebracht wordt,
aan de oppervlakte niet gelijktijdig waargenomen kan worden. Want vanwege het
dagelijkse draaien van de aarde om haar as en de door deze beweging van de
aarde steeds wisselende stand van de zon boven de aarde, kan het van het oosten
tot aan het westen niet gelijktijdig middag of morgen, avond en middernacht
zijn.
[7] Heel ver hier vandaan in het
oosten is het nu al middernacht, en heel ver in het westen, bijvoorbeeld in die
landen waarvan Ik jullie eerder zei dat ze aan de andere kant van de grote
oceaan liggen, zal het nu zo rond het middaguur zijn. Kort en goed: op de hele
omtrek van de aarde zijn nu bijvoorbeeld alle uren van de dag vertegenwoordigd,
en zo kan een levensuiting van de aarde niet op één en hetzelfde uur van de dag
waargenomen worden, ook al vindt ze voor de aarde op één en hetzelfde moment
plaats.
[8] De wind die nu waait is afkomstig
van zo'n ademhalende levensuiting van de aarde. Maar je moet je dat niet zo
voorstellen, alsof de aarde een mond of een neus heeft en dat de door deze
organen uitgestoten adem nu misschien vanaf de noord of de zuidpool hier
aangekomen is. Nee, dergelijke winden ontstaan veeleer alleen maar, doordat de
aarde wanneer ze inademt wijder wordt, wat in het bijzonder voelbaar is onder
de zeeën, die haar meer weke delen zijn, hierbij neemt haar omvang zodanig toe,
dat de zee overal enkele handbreedten stijgt en bij het uitademen, waarbij de
aarde weer kleiner wordt en samentrekt, daalt de zee weer net zoveel als hij
gedurende het inademen gestegen is. En kijk, dit dalen en stijgen van de
zeespiegel brengt dan ook de periodieke beweging tot stand van de atmosferische
lucht die de aarde omgeeft en die jij nu als wind waarneemt! Want wind is niets
anders dan alleen maar een vaak meer of minder heftig stromen van de lucht; ook
de heftigste stormwind is niets anders. Maar de oorzaken waardoor de lucht tot
stromen gebracht wordt kunnen verschillend zijn; om die allemaal op te noemen
en precies te beschrijven zouden verscheidene dagen nodig zijn.
[9] Dat winden die uit het noorden
komen koud zijn, en winden die uit het zuiden komen warm, wordt veroorzaakt
door de klimatologische omstandigheden. In het noorden van de aarde is het koud
omdat er zoveel sneeuwen ijs is, en daarom kan daar ook geen warme wind vandaan
komen. Naar het zuiden toe wordt het, doordat de zonnestralen meer loodrecht op
de aarde vallen, steeds warmer en aan de evenaar van de aarde zelfs heet, zoals
je reeds uit ervaring weet, en daarom zijn de uit het zuiden komende winden dan
ook warm; in de grote zandwoestijnen worden ze vaak verzengend heet. In het
eigenlijke en diepe zuiden worden de zuidenwinden vanwege het daar aanwezige
poolijs en de sneeuw ook weer heel koud, evenals de noordenwinden dat hier op
het noordelijke halfrond zijn.
[10] En daarmee, vriend Marcus, is
deze verklaring van de natuurlijke oorzaak van het ontstaan van de winden
voorlopig voldoende; meer hierover zal jouw eigen geest je op de juiste tijd
meedelen, alsook aan iedereen die in de geest wedergeboren wordt.
[11] Maar dat er op de achtergrond
geesten aan het werk zijn bij alles wat er op de aarde en ook op alle andere
hemellichamen gebeurt, heb Ik jullie al getoond, en daarom kunnen we deze
verklaringen nu beëindigen.
[12] In latere tijden zullen er echter
maar al teveelonderzoekers van alle natuurverschijnselen opstaan en alles
afwegen en goed berekenen, en dat zal voor het bestrijden van vele verkeerde
ideeën en het vernietigen van het zwarte bijgeloof zeker goed en nuttig zijn;
maar toch zullen velen van dergelijke onderzoekers dermate ver afdwalen, dat ze
het geestelijke standpunt helemaal zullen kwijtraken en in de dode materie
zullen rondzwerven, en dat is dan ook niet meer iets goeds.
[13] Een mens moet weliswaar van alle
dingen en verschijnselen de ware oorzaak zien; maar hij moet dat vanuit zijn
levende geest ontvangen, zodat hij alles in de geest en in de volle waarheid
ziet en derhalve de geestelijke levensgrondslag daarbij niet verliest. Als de
mens met zijn inzicht op dit standpunt ~taat, kan hij zijn medemensen met zijn
lessen over alle mogelijke dingen en gebeurtenissen werkelijk en echt van nut
zijn, maar als pure natuurkundige kan hij meer kwaad dan goed doen; want wat
zou het een mens baten als hij alle dingen ter wereld zou bezitten en
begrijpen, maar daarbij schade zou lijden aan zijn ziel? Zou hem dat in de
andere wereld dan tot enig nut zijn?'
97
Over het materialistische onderzoek van de natuur
[1] (De Heer:) 'Kijk, bij de oude
Egyptenaren bestonden er ten tijde van de latere farao's ook een aantallouter
uiterlijke natuuronderzoekers en natuurkundigen, en nu nog vullen de werken die
ze geschreven hebben grote zalen en kasten en planken! Je zou er zeker een paar
eeuwen voor nodig hebben om al die boeken en rollen en tabletten door te lezen.
Kijk, de zielen van die natuurkundigen zetten ook aan gene zijde hun onderzoekingen
en zoeken voort, vallen van de ene dwaling in de andere, laten zich door geen
engel iets leren en blijven in hun waan en zoeken de oergrondslag van de krachten
alleen maar in de materie, die voor hen zo goed als helemaal niet bestaat; want
hun eindeloos gezwoeg vindt alleen maar plaats in hun schijnmaterie, die
nergens anders uit bestaat dan alleen uit hun vluchtige en zeer wisselvallige
inbeelding en fantasie!
[2] Dat het met die zielen zo gesteld
is, kun je wel van Mij aannemen; maar dan vraag Ik: wat voor levensnut levert
dat voor hen op? Kijk, helemaal geen; want zolang zij in hun waan volharden,
kan er voor hen toch zeker nooit enig levensheil opbloeien en tot een rijpe
vrucht worden!
Daarom dient ook hier een louter
vorsen in de dingen van de natuur alleen maar in zoverre een voorbijgaand aards
nuttig doel, dat zich daaruit dingen voor de mensen kunnen ontwikkelen die voor
wereldse doeleinden te gebruiken zijn; maar al die vele uitvindingen, die in de
toekomst nog door de natuurkundigen ten uitvoer gebracht zullen worden, zullen
net zolang het stempel van onvolmaaktheid dragen als ze niet door zulke mensen
worden uitgevoerd, die de krachten van de natuur der materie alleen vanuit de
lichtende en waarachtige geestelijke grondslag leren kennen en daardoor ook
ware heersers over de gehele natuur zijn, waar jullie een voorbeeld van hebben
gezien bij de zeven Egyptenaren.
[3] Maar mensen die het eenmaal ver
gebracht hebben in de ware kennis van zichzelf en van daaruit ook van de hele
natuur en haar krachten, zullen iets heel anders en beters als aardse bezigheid
kiezen dan het vervaardigen van allerlei kunstmatige en materieel nuttige
dingen, machines en producten; want geestelijke mensen zullen er altijd
bovenal naar streven steeds nader tot Mij te komen en zich de volheid van het
eeuwige leven eigen te maken. Want alleen dat kan voor de ware denker en ziener
een reële waarde hebben, omdat dat een eeuwig bezit is, maar alles van deze
wereld alleen maar voorzover het hem behulpzaam kan zijn bij het bereiken van
het grote hoofddoel.
[4] Maar tegen degene die nu zegt:
'Kijk, ik bezit vele goederen, heb grote schatten en breng allerlei nieuwe en
knappe dingen ten uitvoer; want ik zorg dat ik vakmensen uit alle windstreken
krijg, die in staat zijn allerlei dingen te maken!', zeg Ik op Mijn beurt: hoe
lang zul je dat allemaal eigenlijk nog het jouwe kunnen noemen? Kijk, morgen al
kan je ziel uit je lichaam genomen worden, en wat zal die dan meenemen van
alles wat jij nu nog het jouwe noemt? Ik zegje: enkel en alleen het waarachtig
goede dat ze op deze wereld voor een ander heeft gedaan! Maar als ze dat niet
heeft gedaan, dan zullen de vele hier achtergelaten goederen, schatten en
kostbare dingen aan gene zijde een hoge en moeilijk te overstijgen
scheidingswand voor haar vormen tussen Mijn rijk en haar wezen, omdat er aan
haar kant veel gejammer en tandengeknars zal zijn.
[5] Laat een ieder van jullie dus vooral
het ware rijk Gods en zijn gerechtigheid zoeken, die bestaat uit de ware en
levende liefde tot God en uit de daadwerkelijke liefde tot de naaste, en al het
andere zal daar, als het nodig is, als een vrije gift aan toegevoegd worden.
[6] Laat de
winden waaien en de wolken hun wegen gaan en heb voor alle natuurverschijnselen
op deze aarde niet meer aandacht dan voor die van het innerlijke leven; want de
vruchten voor het eeuwige leven zulle~ alleen uit het laatstgenoemde
voortkomen. En nu hebben we ook over dit punt voldoende gesproken, en jullie
zullen Mij ook begrepen hebben.’ ..
[7] Marcus zei: 'Ja, Heer en Meester,
wat U nu gezegd hebt, hebben wij zeker allemaal begrepen, en U hebt in Uw
onderricht nogmaals duidelijk gemaakt dat U de enige Schepper, Heer,
Instandhouder en Bestuurder bent van alle dingen in de zintuiglijke
waarneembare wereld en in de geestenwereld. Ik ben U daarvoor opnieuw voor
eeuwig alle dank verschuldigd. Nu weten we voor eens en voor altijd duidelijk
wat voor gedaante onze aarde heeft, wat ze is en hoe ze ingericht is.
[8] Weliswaar hebben wij .ook op de
berg en bij de grootse uiteenzetting van de zes scheppingsperioden de aarde wel
heel schitterend door U uitgelegd gekregen; maar nu hebben wij van haar
tegenwoordige gesteldheid een heel duidelijke en juiste voorstelling gekregen,
en die is voor ons ook van groot belang. Wij zullen het nu in de loop van de
tijd en door onze invloed op het onderwijs aan de jeugd wel zover brengen, dat
men de aarde niet meer zal beschouwen als een grote cirkel met landen, maar als
een grote bol, en dat de dag en de nacht niet tot stand komen doordat de zon
dagelijkse om de aarde cirkelt, maar enkel doordat de aarde zelfstandig draait
om haar as door haar middelpunt, in een tijd van 24 á 25 van onze uren. O, dat
is een heel groot voordeel voor ons ware onderwijs; wij zullen ons ook alle
moeite getroosten om ervoor te zorgen dat in eerste instantie onze kinderen in
alle opzichten een zo juist mogelijk onderwijs zullen krijgen.'
98
De waakzaamheid van de ziel
[1] Toen Marcus deze woorden gesproken
had, werd er in het zuidwesten een vurig rood schijnsel zichtbaar, dat van
achter een berg opsteeg.
[2] Allen vroegen Mij wat dit was en
wat het te betekenen had.
[3] Maar Ik zei: 'Vrienden, het is
nauwelijks de moeite waard om aan een dergelijk doodgewoon natuurlijk
verschijnsel ook maar de minste aandacht te schenken! Aan de achterkant van die
niet al te hoge berg hebben schaapherders vandaag een hoop droog hout verzameld
en ze hebben dat nu aangestoken omdat het al heel donker is geworden, en dat
verbrandt nu en zal ook weldra helemaal verbrand zijn. Dat is de betekenis van
dit verschijnsel.’
[4] Agricola zei: 'Daar zit werkelijk
niet veel in voor het heil van de mensen! ,
[5] Ik zei: 'Dat zeker niet; maar de
Farizeeën hebben dit vuur vanuit Jeruzalem toch ook opgemerkt en weten daar
vast allerlei betekenissen uit te halen. Over die heuvels zijn nu reizigers op
weg naar Tyrus, die op de terugweg Jeruzalem zullen bezoeken, en door hen
zullen de Farizeeën weer gelogenstraft worden, wat nog het beste effect van dit
verschijnsel zal zijn.
[6] Maar in huls zijn onze kokkinnen
nu ook gereed met het avondmaal; deze nacht zal ons weinig bezienswaardigs meer
bieden, laten we daarom m huls gaan en daar het avondmaal nuttigen!’
[7] Ik had dat nog maar net gezegd, of
er kwam al een dienaar uit het huis om ons te zeggen dat het avondmaal bereid
was; wij ging dan ook direct het huis binnen, gingen aan tafel zitten en namen
de goed toebereide vissen tot ons, alsook het brood en de wijn. Iedereen was
opgewekt, omdat ook Ik opgewekt was.
[8] Maria van Magdala vertelde Maria
en Martha verscheidene verhalen over de tempeldienaren, en hoe die veel moeite
hadden gedaan om haar te verleiden en aan hun kant te krijgen, en wat voor grote
geschenken ze haar gebracht hadden. Zij had echter gedacht: 'Dat kunnen de
armen goed gebruiken' ; en zo was ze dan ook enkel en alleen vanwege de armen
de tempeldienaren ter wille geweest. Maar zelfs deze manier om zich tot zonde
te laten verleiden was haar slecht bekomen; want kort daarna was ze in bezit
genomen door zeven boze geesten, en daar had ze veel van te verduren en te
lijden gehad. En ze vertelde nog vele dingen uit de tijd van haar lijden en
ook, hoe Ik haar van die kwade geesten verlost had, bij welke gelegenheid zij
zich ook weer in alle liefde, met alle innigheid van haar hart tot Mij wendde.
[9] Maar Ik kalmeerde haar en zei haar
dat ze nu moest eten en drinken.
[10] Hierop vroeg Marcus Mij weer of
de boze geesten, die uit deze vrouw verdreven waren, ook van het soort waren
als die in l1lyrië.
[11] Ik zei: 'Zeer zeker; want alleen
zulke nog uiterst materiële geesten of, hier beter gezegd, zielen doen zoiets
wanneer ze de gelegenheid daartoe krijgen. En hoe dergelijke gelegenheden
ontstaan heb Ik jullie getoond, voorzover dat voor jullie nodig was om te
weten. We zullen daar dus ook niet verder over spreken; want Ik wilde Mij hier
meer rust gunnen dan op de Olijfberg het geval was. Maar zie eens: Ik heb hier
met jullie meer te doen gekregen dan op enige dag op de Olijfberg. Maar dat
geeft nu niets; want zolang het dag is moet men ook werken; pas als daarna de
nacht komt en de duisternis, waarin nooit goed gewerkt kan worden, kan men zich
rust gunnen. Maar wie 's nachts rust moet niet te vast slapen, zodat hij kan
horen of er misschien dieven zijn huis binnendringen, die zich het bezit van de
diepe slaper willen toeëigenen!’
[12] Nu zei Petrus: 'Heer en Meester,
wanneer men 's avonds van het vaak zware ingespannen werk heel slaperig wordt,
dan is het wel erg moeilijk om tijdens het slapen over zichzelf te waken. Hoe
kan men daarvoor zorgen?'
[13] Ik zei: 'Natuurlijk niet zoals
jij het begrepen hebt; maar al slaapt het lichaam van een mens nog zo vast, dan
waakt toch zijn in Mij sterke ziel, en die zal het lichaam wel wekken wanneer
dat nodig is.
[14] En Ik heb dit nu tegen jullie
gezegd, opdat jullie je ziel zuiver zullen houden; want een onreine ziel is
tenslotte net zo materieel als haar lichaam en kan daar niet over waken,
aangezien ook de geest die zich in de ziel bevindt niet over haar kan waken als
ze vast slaapt, omdat de ziel dan niets van zijn invloed kan en wil merken.’
[15] Nu zei Thomas: 'Heer en Meester,
wij weten heel goed dat onze zielen nog lang niet rein genoeg zijn, maar wat moeten
wij doen om te zorgen dat ze zo zuiver worden dat U er tevreden en blij mee
bent?'
[16] Ik zei: 'Wel, dat heb Ik jullie
al wel heel vaak gezegd en getoond! Handel daar maar altijd naar, dan zal het
vuur van jullie liefde voor God en je naaste jullie zielen heel spoedig alles
verschaffen, wat hun nog ontbreekt! Als Ik eenmaal opgevaren zal zijn en Mijn
geest over jullie zal uitstorten, zullen ook jullie zielen rein worden als
zuiver goud; maar tot dan moeten jullie volharden in volle liefde en echt geduld!'
[17]
Daarmee waren de leerlingen tevreden en ze vroegen Mij die avond verder niets
meer .
99
Uitgekomen en niet uitgekomen voorspellingen
De
wilsvrijheid van de mens en de alwetendheid van God
[1] Nu vroeg een van de Farizeeën, die
ook zijn vrouwen kinderen in Bethanië had, aan Mij: 'Heer en Meester, zou U het
mij kwalijk nemen als ik weg zou gaan om mijn vrouw en kinderen te begroeten?'
[2] Ik zei: 'O absoluut niet; maar
kijk eens naar deze oudste leerlingen van Mij; zij hebben thuis ook vrouwen
kinderen en geen van hen vraagt Mij zoiets als jij nu! Maar Ik zeg nu tegen
jou, en ook tegen jullie allemaal: wie op de wereld ook nog maar iets meer
liefheeft dan Mij, is Mij niet waard, en wie eenmaal zijn hand aan de ploeg
legt en achterom kijkt, dat wil zeggen naar datgene wat van de wereld is, die
is nog niet geschikt voor het rijk Gods. Denk jij dan dat je vrouwen kinderen
beter verzorgd zijn als jij hen deze nacht nog zou zien en spreken? -Dat is nu
zo Mijn mening; overigens staat het je volkomen vrij om te doen zoals jou
goeddunkt.'
[3] Toen de Farizeeër dat van Mij
gehoord had, had hij ook geen zin meer om nu op de late avond zijn vrouwen
kinderen te bezoeken, en hij bleef heel rustig aan tafel zitten.
[4] Nu echter vroeg een ander uit de
groep joodse Grieken, die ook een Farizeeër was: 'Heer en Meester, U weet al
sinds eeuwigheid in Uw geest wat U morgen allemaal gaat doen en ondernemen! Af
en toe hebt U ons dat ongevraagd laten weten; daarom kan het nu toch ook niet
zo heel verkeerd zijn als ik U vraag wat U morgen allemaal gaat ondernemen.’
[5] Ik zei: 'Als het voor jou en de
anderen nodig en nuttig zou zijn, zou Ik jullie ook wel zeggen wat Ik morgen
allemaal ga ondernemen; maar omdat dat niet zo is, zeg Ik het jullie ook niet.
[6] Het is nu eenmaal niet goed voor
de mens als hij van tevoren teveel weet van wat er in de toekomst als
vaststaand zal gebeuren; want dat zou de mensen ofwel tot vertwijfeling brengen
of hen uiteindelijk heel lui en passief maken.
[7] Op deze aarde, waar
de kinderen van God opgevoed worden, is het ook onmogelijk om de toekomst met
even grote zekerheid te voorspellen als op een willekeurige andere planeet het
geval kan zijn; want vanwege de volledige wilsvrijheid van de mensen op deze
aarde is in de allereerste plaats bepalend wat de mensen zelf willen en hoe ze
volgens hun kennis en wil handelen.
[8] Wanneer Ik nu zou zeggen: 'Jij
kunt nu weten, willen en handelen zoals je wilt, maar er zal met volledige
zekerheid toch alleen maar gebeuren wat Ik wil en tegen jou zeg!', ja, wanneer
het zo zou zijn, dan zou Ik echt volkomen zinloos vanuit de hemelen naar jullie
mensen afgedaald zijn, en heel Mijn leer die Ik aan jullie geef zou nutteloos
zijn!
[9] Ja, Ik zeg nog sterker: wanneer in
zedelijk en staatkundig opzicht alleen maar zou gebeuren wat Ik jullie
verkondig, en welonveranderlijk, dan zouden jullie mensen geen hogere
bestemming hebben dan de dieren; en waarvoor zouden jullie dan je inzicht, je
verstand en je liefde hebben, en van daaruit je volmaakt vrije wil? Ik kan
jullie van tevoren alleen maar in zoverre als geheel vaststaand zeggen dat
jullie dit of dat zal overkomen, wanneer jullie zus of zo willen en handelen;
maar wanneer Ik ooit van tevoren een volk of alleen maar een mens als geheel
vaststaand zou laten weten, dat dit of dat vast en zeker zou gebeuren, dan
zouden jullie er niet toe bestemd zijn om kinderen van God te worden en zou Ik
in Mijn geest jullie Vader niet zijn.
[10] Kijk maar bij alle profeten, die
toekomstige dingen voorspeld hebben, of er ooit één iets als een onafwendbaar
komend feit voorspeld heeft! leder van hen heeft zijn voorspelling steeds
alleen maar geformuleerd onder bepaalde voorwaarden, die altijd betrekking
hadden op het beter of slechter worden van de mensen. Alleen Mijn vleeswording
is de mensen tot hun heil als geheel vaststaand voorspeld, onafhankelijk van
hun wil of handelen, daarom is dat ook louter Mijn werk; maar hoewel het dat
is, laat Ik toch iedereen die dat maar wil deelnemen aan dit uiterst grote werk
van Mij .
[11] Jona moest, door Mijn geest
gedreven, naar de Ninevieten gaan om hun ondergang aan te kondigen, als ze in
hun slechtheid zouden volharden. Hij deed dat niet graag, omdat hij als profeet
wel wist dat Mijn vooraankondigingen steeds op voorwaarden gebaseerd zijn.
Maar het volk van Nineve beterde zijn leven en de feitelijke uitvoering van
Mijn dreigement bleef natuurlijk uit, wat zelfs Jona ergerde.
[12] Zo ging het ook met de profeet
Jeremia, een zoon van Chilkia, uit het priestergeslacht van Anatot in het land
Benjamin, die Ik geroepen had ten tijde van Josia, de zoon van Amon, in zijn
dertiende regeringsjaar als koning van Juda, en eveneens ten tijde van koning
Jojakim, een zoon van Josia, en tot aan het einde van het elfde jaar van
Sedekia, ook een zoon van Josia, koning van Juda, en tot de gevangenneming van
Jeruzalem in de vijfde maand. Ja, de voorspelling van deze profeet is dikwijls
in vervulling gegaan, en de gevangenschap vond plaats; maar niet vanwege het
feit dat Ik het de toenmalige joden, die Mij helemaal vergeten waren, van
tevoren door de genoemde profeet had laten aankondigen, maar omdat de joden hun
leven niet beterden, de profeet enkel uitlachten en uitscholden en tenslotte
zelfs vervolgden, zodat hij zelf onwillig werd en alles wat hij geschreven had
vernietigde en Ik hem vervolgens zei dat hij alles weer opnieuw op moest
schrijven en hem dat ook liet doen.
[13] De joden waren er dus zelfde
schuld van, dat voor het grootste deel helaas datgene aan hen voltrokken werd
wat hun aangekondigd werd. Maar voor vele joden die hun leven werkelijk
gebeterd hadden ging het boze deel van de voorspelling van Jeremia niet in
vervulling, maar alleen het goede.
[14] En zo is het vanzelf begrijpelijk
dat alles wat Ik jullie voorspeld heb en nog zal voorspellen noodzakelijkerwijs
in twee delen uiteenvalt: ofwel de erge dingen gebeuren, ofwel de goede; evenzo
wordt ook de tijd nooit als vaststaand aangegeven, maar die richt zich altijd
helemaal naar de wil en het handelen van de mensen! Want hoe zou Ik tegen een volk,
hoe ontaard ook, kunnen zeggen: 'Omdat jullie zo slecht zijn geworden en geen
acht geslagen hebben op Mijn ernstige vermaningen, moeten jullie over zeven
dagen, gerekend vanaf vandaag, van de aarde verdelgd worden met bliksem en
donder en pek en zwavel uit de hemel! ' -maar als het volk dat zeer ter harte
zou nemen, boete zou doen in zak en as en zich naar Mij zou keren?! Zal Ik
onder dergelijke omstandigheden ook nog op de zevende dag Mijn dreigement ten
uitvoer brengen, omdat Ik dat Zelf verkondigd heb? O nee -Ik zal Mij over dat
tot inkeer gekomen volk ontfermen en het zegenen en niet tuchtigen!
[15] Jullie hebben de tekenen gezien
en weten wat Ikzelf over de toekomst van Jeruzalem heb voorspeld, maar daarom
heeft dat nog niet tot gevolg dat het ook als geheelonveranderlijk en
vaststaand moet plaatsvinden, maar het zal allemaal afhangen van de wil en het
handelen van de joden en tempeldienaren! ,
[16] Nu zei de Farizeeër: 'Maar Heer,
U moet voor Uzelf toch met volledige zekerheid kunnen voorzien of de joden en
tempeldienaren hun leven wel of niet zullen beteren, en op grond daarvan dan
ook kunnen zeggen of het aangekondigde gericht niet of wel over hen zal komen!’
[17] Ik zei: 'Ja, zo denk jij als mens
- maar Ik denk er heel anders over. Heb je dan nooit op sommige plaatsen in de
Schrift gelezen dat er stond: 'En God had Zijn gelaat van dit volk afgewend'?
Wat wil dat nu zeggen? Kijk, dat wil zoveel zeggen als: als Ik een volk één-,
twee-, drie tot zevenmaal gewaarschuwd heb, let Ik niet meer op wat het wil en
wat het vervolgens doet; kortom, dat volk of ook ieder mens kan dan voor
zichzelf willen en doen wat hem belieft, en Ik neem nergens kennis van, tot het
zijn leven ofwel volledig verbeterd heeft ofwel tot de maat van de zonden vol
is. Zoals een volk of ook een mens dan wil en handelt, zo zal het hem ook
vergaan! Want Ik heb het op aarde wel zo ingericht, dat op iedere handelwijze
van de mensen vanzelf het zekere resultaat moet komen.
[18] En zo zal dan ook de dag van
morgen komen, zonder dat Ik jullie nu hoef te voorspellen hoe die eruit zal
zien. Ook al zullen zo nu en dan zuivere lichtgeesten de mensen iets
voorspellen, dan zal het toch ook blijven bij wat Ik jullie nu gezegd heb, en
waarvan jullie verstand moet erkennen dat dat alleen de enige waarheid kan
zijn. Maar omdat we voor vandaag voldoende over allerhande dingen gesproken
hebben, zullen we ons nu weer eens ter ruste begeven en onze ingewanden door de
slaap sterken.’
[19] Daarop stonden allen op en
begaven zich naar de plaatsen, waar rustplaatsen voor hen klaargemaakt waren.
Ik bleef echter tot de morgen op Mijn ruststoel in de zaal.
100
Zeden en gewoonten
[1] Nadat in deze nacht iedereen heel
goed uitgeslapen en uitgerust was, stonden allen samen met Mij ruim een uur voor
zonsopgang op, en wasten zich volgens de gewoonte van de joden; maar de
Romeinen wasten zich volgens hun gewoonte met welriekend water en smeerden zich
daarna in met eveneens welriekende olie, wat natuurlijk een zeer aangename geur
in de kamers van het huis verspreidde.
[2] Toen kwamen er enkele leerlingen
naar Mij toe en zeiden: 'Heer, zij hebben weliswaar ons geloof en onze
overtuiging aangenomen, maar ze schijnen toch aan hun heidense gebruiken te
willen vasthouden! Dat water, die oliën en die zalven zullen wel heel kostbaar
zijn en dan zou het toch ook voor hen nuttiger zijn om zich net als wij met
puur en fris water te wassen en het vele geld, dat hun water, hun oliën en hun
zalven zeker kosten, voor de armen te gebruiken!’
[3] Ik zei: 'Wie voor de armen doet
wat deze Romeinen doen, heeft ook het recht om, als zijn vermogen dat toelaat,
ook zijn lichaam te verzorgen op de manier die hij reeds van kind af aan gewend
is; want voor hen is dat net zo'n natuurlijke behoefte geworden als voor jullie
het zuivere, frisse water. Ik let er niet op, of en waarmee iemand zijn huid
heeft gereinigd en verfrist, maar alleen of hij gewassen en rein van hart ten
overstaan van Mij is.
[4] Daarom
moeten jullie, als jullie Mijn evangelie aan de volkeren zullen verkondigen, je
ook niet bemoeien met de manier waarop zij gewend zijn hun lichaam te verzorgen; want voor
iedereen is het voldoende dat hij in Mij en Mijn naam gelooft en volgens Mijn
leer leeft; maar zijn lichaam moet hij voeden en verzorgen zoals hij dat van kind
af aan gewend was, zodat hij op zijn eigen manier fris en gezond kan blijven.
[5] Kortom, datgene waarvan jullie
zien dat Ik het gedoog, moeten jullie ook gedogen! En wat Ik jullie tot ieders
zieleheil heb aangeraden, moeten jullie ook diegenen aanraden naar wie jullie
door Mijn geest geleid worden, -zonder je eraan te storen of iemand het
aanneemt of niet!
[6] Ook moeten jullie alles eten en
drinken wat jullie op tafel wordt voorgezet en geen drukte maken over het
materiële uiterlijke jodendom, dat voor Mij geen waarde heeft, maar handelen in
de geest van het ware, innerlijke en levende jodendom; dan zullen jullie Mijn
waarachtige leerlingen zijn; dan zal Ik welgevallen aan jullie hebben en aan
jullie werken en zal in de geest bij jullie blijven tot aan het einde der
tijden van deze aarde! - Hebben jullie Mij begrepen?'
[7] Nu zei Johannes: 'Heer, U zegt
altijd: 'tot aan het einde der tijden van deze aarde!' Goed, maar wanneer die
voorbij zullen zijn, hoe zal het dan verder gaan in de hele eeuwigheid, en
zullen wij dan tot aan het einde der tijden van deze aarde hier moeten blijven
en steeds aan alle volkeren der aarde Uw evangelie moeten verkondigen?'
[8] Met een vriendelijk gezicht zei Ik
tegen Mijn geliefde leerling: 'Wat heb jij soms toch een kinderlijke geest en
kinderlijk verstand! Jullie zullen wat je lichamelijke persoonlijkheid betreft
ook niet langer op deze aarde hoeven te leven dan enig ander normaal gezond
mens; maar jullie zullen voor een deel geestelijk werkzaam blijven voortleven
in al diegenen die jullie in Mijn naam zullen navolgen, - maar voor een ander
belangrijk deel zullen jullie bij Mij in Mijn hemelen eeuwig verder leven en
van daaruit meer dan nu kunnen inwerken op de mensen van deze aarde, die zoals
jullie bekend is bovenal de bestemming hebben om net als jullie Mijn kinderen
te worden.
[9] Maar het zal voor jullie tot nu
toe nog onbegrijpelijk lang duren eer het eigenlijke einde der tijden van deze
aarde zal komen! Want kijk, alle materie van deze aarde bestaat uit gerichte
zielen, die nog vrij gemaakt moeten worden. Reken nu één atoom materie voor de
substantie van één ziel, en bedenk dat er per jaar maar 10.000 maal 10.000
zielen uit het gericht van de materie verlost kunnen worden langs de weg, die
Ik jullie al herhaalde malen getoond heb - omdat er namelijk bij zo'n grote
jaarlijkse toename van het aantal mensen niet meer mensen op de aardbodem
kunnen bestaan - dan zullen jullie wel inzien dat de aarde, hoewel onder nog
vele veranderingen, ook in materieel opzicht nog behoorlijk lang zal blijven
bestaan.
[10] Daar komt echter nog bij, dat er
vanuit de zon en de ether die haar omgeeft steeds opnieuw materie aan die van
de aarde wordt toegevoegd, waarvan de hoeveelheid overigens kleiner is dan de
jaarlijkse hoeveelheid verloste materie, en in dat licht bezien zullen jullie
nog eens te meer begrijpen wat voor zeer lange bestaansduur deze aarde tot aan
haar laatste tijden nog beschoren is. Alleen, dat is allemaal door Mij sinds
eeuwigheid zo bepaald, en die tijd schijnt alleen de mens lang toe, die nog de
last van het vlees draagt; maar in Mijn rijk zullen jullie de tijd en haar duur
met heel andere ogen en met een heel ander inzicht en andere wijsheid
beschouwen. - Kijk, zo staan de zaken er voor!
[11] Maar nu gaan we weer naar buiten!
Want nu zullen alle aanwezigen wel gauw uit hun kamers naar deze zaal komen; en
voor die tijd wil Ik met jullie weinigen al buiten zijn.’
[12] Toen Ik zo met die paar oude
leerlingen van Mij gesproken had, en wel met Petrus, Johannes, Andreas, Jacobus
en Mattheus, kwam ook onze Lazarus naar ons toe, begroette Mij en vroeg wanneer
Ik het ochtendmaal zou willen gebruiken.
[13] En Ik zei: 'Kort na zonsopgang,
aangezien Ik Mij daarna tot de avond naar een plaats zal begeven, van waaruit
we vanavond pas weer terug zullen keren; welke plaats wij zullen bezoeken,
krijgen jullie later wel te horen!'
[14] Toen Lazarus dat hoorde, ging hij
weg om alles te regelen; maar Ik ging met de paar leerlingen direct naar
buiten, en Lazarus kwam Mij spoedig achterna.
101
De vlucht kraanvogels
[1] Op een afstand van ongeveer
duizend passen van het stadje Bethanië bevond zich een vrije heuvel, die ook
tot het bezit van Lazarus behoorde. Daar gingen wij naartoe en beklommen hem
ook weldra met gemak, omdat hij niet al te hoog was; en aangezien hij helemaal
vrij stond, gaf hij rondom een heerlijk uitzicht, en men kon van daaruit ook
helemaal tot Jeruzalem kijken.
[2] Toen wij ons helemaal bovenop de
heuvel bevonden, zagen wij in de lucht een grote vlucht kraanvogels uit het
noordwesten komen, en Lazarus meende dat het een zeldzaam verschijnsel was om
deze vogels zo vroeg in de morgen te zien voorttrekken; want gewoonlijk trekken
ze pas rond de middag voorbij, maar meestal in de namiddag. Dat had volgens hem
iets heel bijzonders te betekenen; want deze vogels hebben een heel scherp
instinct en voelen al dagen van tevoren wanneer er onraad voor hen dreigt in de
natuur waar ze zich vanwege hun levensonderhoud ophouden; dan maken ze zich
gereed voor de reis en wanneer hun leider een teken geeft vliegen ze allemaal
tegelijk op en trekken naar een andere, veilige plaats.
[3] Ik zei: 'Je hebt de aard van deze
vogels werkelijk heel goed waargenomen; dat is deze vogels inderdaad gegeven;
maar hier geven ze ook iets anders aan. Als jij goed thuis zou zijn in de
aloude leer der overeenstemmingen tussen de geestenwereld en de zintuiglijke
wereld, watje nog wel zult worden, dan zou je de eigenlijke betekenis van deze
vlucht kraanvogels in de ochtend ook helemaal begrijpen; maar nu begrijp je alleen
wat je door ervaring uit de aard van deze vogels hebt afgeleid.
[4] Let nu heel goed op wat deze
vogels, die anders uiterst voorzichtig zijn, zullen doen wanneer ze precies
over ons heen vliegen!’
[5] Hierop namen wij de vlucht van
deze vogels scherp in ogenschouw, zoals die ons in zeer fraaie orde naderde. Er
waren bijna honderd vogels in een lange rij, en precies zeven vormden de korte
hoekrij, die altijd uit de oude, sterke en in zekere zin ervaren mannelijke
leiders bestaat.
[6] Toen de vlucht kraanvogels boven
onze hoofden vloog, minstens vierhonderd manslengten hoog, hield hij stil, de
rij werd opgeheven, en de honderdzeven kraanvogels begonnen in cirkels te
vliegen en daalden steeds lager en lager en dat zolang, tot ze nauwelijks zeven
manslengten boven ons rondcirkelden en ons met hun nu niet zo welluidende
gezang in zekere zin eer betuigden. Dit duurde een paar minuten en daarna
daalden de vogels heuvelafwaarts naar de vlakte beneden, waar zich een tamelijk
grote vijver bevond, waar Lazarus voor zijn huis de vissen kweekte, die
weliswaar slechts van de gewone soort waren. In deze vijver dronken de vogels
water, zoveel als ze nodig hadden voor hun verdere vlucht. Toen ze daar
kennelijk allemaal van voorzien waren, gaven de zeven oudste het goed herkenbare
teken om op te breken en verhieven alle vogels zich in één klap in de lucht,
maar maakten vóór hun definitieve vertrek nogmaals enkele cirkels om de heuvel
heen, waar wij ons bevonden. Daarop vlogen ze in cirkels snel tot hun
oorspronkelijke hoogte, vormden daar direct weer de vroegere opstelling en
trokken toen naar het noordoosten; pas op tamelijk grote afstand wijzigden ze
hun noordoostelijke vliegrichting in een zuidoostelijke en raakten buiten ons
gezichtsveld.
[7] Nu zei Lazarus nogmaals: 'Heer en
Meester, wanneer je dat met de juiste oplettendheid beschouwt, is het een
volmaakt wonder!’
[8] Ik zei: 'Hoe zou jij dat
verklaren, gewoon zo vanuit je gemoed?'
[9] Lazarus zei: 'Heer en Meester!
Puur natuurlijk bekeken was het ook alleen in hun natuurlijk gedrag al een
wonder; want deze vogels zijn heel erg slim en schijnen heel goed te weten of
sterk te voelen dat wij mensen, en met name wij joden, nu niet tot hun vrienden
gerekend moeten worden, en het is daarom ook ongehoord dat deze vogels een
aantal mensen zo vriendelijk genaderd zijn.
[10] Bij de Grieken, die deze vogels
een soort goddelijke verering betuigden, moet het een enkele keer wel eens
gebeurd zijn dat deze vogels hun op een wellicht even vriendelijke wijze
genaderd zijn zoals dat hier het geval was; maar, zoals gezegd, bij ons joden
is dat nog nooit het geval geweest, tenminste niet voorzover ik weet of gehoord
heb. En daarom houd ik dit voor een waar wonder! Want deze slimme vogels hebben
gemerkt, wie er zich nu hier op deze heuvel bevindt -namelijk ook hun Heer en
Schepper - en dat heeft hen ertoe bewogen om van die heel grote hoogte tot heel
dicht bij deze heuvel af te dalen, om hier zogezegd overeenkomstig hun instinct
en hun gevoel hun Schepper en Heer te begroeten en eer te bewijzen.
[11] Mijn vijver heeft bovendien ook
nog nooit de eer gehad dat kraanvogels, die alleen maar zuiver water drinken,
met het enigszins troebele water daarvan hun dorst lesten; ze moeten dus wel
aangevoeld hebben, dat U met Uw heilige en almachtige wil in stilte het water
van de vijver gezegend en voor hen versterkt hebt. Ze hebben dat beslist
duidelijk ervaren daarom verhieven ze zich na het drinken van het water om
nogmaals rond deze heuvel te cirkelen om U zo in zekere zin dank te brengen
voor het zegenen van het water, en pas nadat ze U die dank hadden gebracht
verhieven ze zich jubelend tot hun voormalige vlieghoogte en zetten, aldus door
U gesterkt, hun geordende vlucht verder voort.
[12] Dat ze hun vlucht van hieruit niet
direct in zuidoostelijke richting voortzetten, kwam waarschijnlijk door hun
scherpe, bijna aan ons verstand grenzende instinct. Want in die richting zouden
ze wellicht te dicht bij de Dode Zee gekomen zijn, waarvan de ver reikende
kwade uitwaseming hun gemakkelijk schade had kunnen berokkenen. Daarom namen ze
-heel wijs, zou men kunnen zeggen -aanvankelijk de noordoostelijke richtingen
toen ze zich buiten het gevaar bevonden dat hun wellicht dichter bij de slechte
zee bedreigd zou hebben, sloegen ze pas de richting in waarlangs ze zeker
zonder gevaar de plaats van hun bestemming konden bereiken.
[13] En dat is nu volgens mijn geheel
natuurlijke waarneming en opvatting beslist een waar wonder in de ogen van
ieder mens die vanaf zijn jeugd gewend is geweest om alle verschijnselen in de
natuurlijke wereld waar te nemen met een scherpere blik en ook met een
wakkerder verstand, dan de gewone wijsgeren plegen te doen en in feite in staat
zijn te doen. -Heb ik Juist gesproken, o Heer en Meester?'
[14] Ik zei: 'Ja, ja, Mijn beste
vriend en broeder, jij hebt deze zaak heel juist en goed opgevat; want zo was
het inderdaad, althans vanuit een natuurlijk standpunt bezien. Maar daarachter
zit nog een ongelooflijk veel diepere wijsheid, die echter alleen diegene kan zien
die ziet en voelt vanuit zijn innerlijke geest en de dood van zijn materie in
zoverre heeft overwonnen als die nog invloed had op de ziel en haar angstig
maakte.
[15] Maar opdat ieder van jullie, die
hier met weinigen aanwezig zijn, van tevoren zonder dat de anderen daarbij zijn
ook daarover enige aanwijzingen hebben, wil Ik jullie die geven nog voordat de
anderen ons zullen vinden; luister dus naar Mij!'
102
De geestelijke overeenstemmingen van de kraanvogeltrek
[1] (De Heer:) 'Zie, alles in de natuurlijke
wereld, wat zich in elk.:van de drie rijken daarvan bevindt, en alle nog zo
onbetekenende verschijnselen zijn schrift en taal voor de verlichte ziel van de
mens. En zo was en is de door ons waargenomen vlucht kraanvogels dat ook. Dat
deze vogels Mij hier een bepaalde eer betuigden, is heel zeker; maar het zou
onverstandig zijn om aan te nemen dat deze dieren Mij op de een of andere wijze
herkend hebben. De kwestie ligt heel anders en wat jullie volslagen wonderlijk
voorkomt laat zich terugbrengen tot iets volkomen natuurlijks.
[2] Kijk, ieder mens is een wezen dat
leeft in zijn geest, in zijn ziel en in een natuurlijk lichaam en heeft tevens
een uitwendige levensatmosfeer om zich heen, net zoals elk hemellichaam dat
heeft, iedere afzonderlijke steen op zijn eigen specifieke wijze, en evenzo
iedere boom en ieder gewas overeenkomstig zijn aard en zo ook ieder dier; want
zonder een dergelijke uitwendige levensatmosfeer zou noch een planeet noch een
steen, noch enig ander mineraal, noch een gewas of een dierlijk levend wezen
kunnen bestaan.
[3] Dat dat zo is, kunnen jullie
zonder meer afleiden uit eigen ervaring, dat zich bijvoorbeeld in een eikenbos
duidelijk andere gevoelens van jullie meester maken dan in een cederbos. Een
heel ander gevoel bekruipt de mens, wanneer hij zich op een kalkrots bevindt;
weer een ander gevoel op een granietrots, en in een wijngaard heeft de
opmerkzame mens een ander gevoel dan in een tuin met vijgenbomen; en datzelfde
veranderlijke gevoel heeft de mens bij het naderen van verschillende dieren en
nog sterker bij het naderen van verschillende mensen. Een zeer gevoelig mens
ervaart dat reeds op vrij grote afstand en voelt dan, of hem een goed of een
slecht mens tegemoet komt.
[4] Welnu, dat ervaren ook alle dieren
en vele daarvan veel scherper dan een of andere materiële en weinig over het
goede en ware denkende mens.
[5] Als de aard van een mens volkomen
goed is en hij in zijn ziel vervuld is van de goddelijke geest, zal zijn
uitwendige levensatmosfeer ook steeds sterker tot op grote afstanden gaan
reiken. Wanneer dan zelfs de meest verscheurende dieren zo'n mens naderen,
raken ze doordrongen van zijn uitwendige levensatmosfeer en worden ze
zachtaardiger; ze zullen hem heel vriendelijk naderen en hem geen kwaad doen,
en hij zal hun zelfs met zijn wil kunnen gebieden, waarop zij hem zullen
gehoorzamen.
[6] Voorbeelden van de waarheid van
wat Ik jullie nu zeg treffen jullie aan bij de stamvaders van de aarde, bij de
aartsvaders en bij de profeten; en in deze tijd hebben jullie dat zelf aan Mijn
zijde al dikwijls ervaren.
[7] Welnu, Ikzelf beslist het meest en
jullie samen met Mij ook, hebben wel zeker de omvangrijkste, boven onszelf uit
reikende uitwendige levensatmosfeer van zeer hoge kracht, goedheid en
volmaaktheid!
[8] Voor de kraanvogels die wij gezien
hebben, die gedurende de zomer in de meer noordelijke moerassen en kleine meren
van Griekenland hebben vertoefd, is nu in de herfst de tijd van hun trek
gekomen, die hun scherpe instinct hun aangeeft. Deze kraanvogels, die wij uit
de dichtbijgelegen moerassen zagen komen, hebben onze uitwendige
levensatmosfeer ook het allereerst en het allermeest gevoeld en zijn hun
innerlijke aandrang
gevolgd. Toen ze dichterbij kwamen,
maakte zich zo'n machtig gevoel. van welbehagen van hen meester, dat ze niet
verder vlogen maar tot in onze nabijheid afdaalden en hier, om ons heen
cirkelend, in een grote gelukzaligheid zwelgden. Ze raakten als het ware
helemaal verzadigd en namen daarom ook water -ten eerste om hun dorst te lessen
en ten tweede om voor hun verdere vlucht een voorraad te hebben, aangezien hun
reisdoel in de grote vlakten van India ligt.
[9] Wat jullie dus aan de kraanvogels
als wonderbaarlijk meenden waar te nemen, was in feite iets heel natuurlijks,
wat natuurlijk alleen Hij maar kan weten, die de gehele inrichting van alle
schepselen goed kent!
[10] Weliswaar is dat allemaal ook een
wonder, maar niet zo'n wonder waarvan de blinde mensheid denkt dat het een
wonder is, namelijk zo'n wonder dat een soort goddelijke magie zou zijn; maar
het is een wonder dat voor de in de geest gewekte mens van heel natuurlijke
aard is.
[11] Als er nu bijvoorbeeld over een
uur nog een tweede vlucht kraanvogels zou volgen, zullen jullie precies
hetzelfde verschijnsel meemaken, maar dat ook beter begrijpen dan de eerste
keer.
[12] Maar wat voor betekenis heeft
zo'n kraanvogelvlucht eigenlijk in het schrift en de taal van de innerlijke
geestelijke overeenkomst? Wie kan het beeld lezen en het getrouwen waar en
begrijpelijk onder woorden brengen? -Zie, dat is een heel andere vraag, die
zeker moeilijker te beantwoorden is dan wat jullie in het verschijnsel voor een
puur wonder hielden!
[13] Deze vogels bewonen alleen schone
moerassen dichtbij meren die schoon water hebben; in stinkende en smerige
poelen zal men hen nauwelijks aantreffen. Hun voedsel bestaat uit gezonde en
levende visjes en ook andere schone wormen uit het meer.
[14] Welnu, het schone water betekent
in de geestelijke analogie schone en door niets meer vertroebelde kennis van de
volle waarheid uit de hemelen.
[15] Deze dieren stellen dus de mensen
voor, die er voortdurend op gericht zijn om naar zuivere kennis te streven en
hun ziel met de levende schone visjes (het levende woord uit God) en schone
wormen (zuivere ervaringskennis vanuit de natuur) te verzadigen.
[16] Als gevolg van het feit dat de
dieren waar we het nu over hebben zich dus alleen met het zuivere inlaten, zien
wij bij hen een opvallende intelligentie en orde in alles wat wij van hun
activiteiten kennen. Waar ze wonen plaatsen ze oplettende wachters, die door
een bepaald geluid de hele gemeenschap moeten waarschuwen als er een vijand
nadert, die door de geplaatste wachter met zijn scherpe gevoelonfeilbaar wordt
waargenomen doordat zijn uitwendige levensatmosfeer ver voor hem uitgaat. Zo
merken deze dieren het ook precies als het de tijd is om te gaan trekken; en
wanneer ze hieraan beginnen, gebeurt dat steeds met de grootste voorzichtigheid
en orde, waarvan jullie je al vaak hebben kunnen overtuigen.
[17] Kijk, zo zal ook de mens, en
uiteindelijk een gehele grote gemeenschap, door zijn zuivere kennis alles in de
best mogelijke orde plaatsen, in al zijn doen en handelen de juiste
voorzichtigheid en wijsheid betrachten en daarvan bijgevolg ook de beste en
veiligste resultaten voor het hele leven en voor eeuwig verkrijgen!
[18] De rechtlijnige vlucht van de
kraanvogels betekent het vaste en ernstige karakter, om nooit af te wijken van
de eenmaal ingeziene Waarheid; want door deze duidelijk zeer rechte lijn van
de geestelijke richting en weg komt de mens het snelst bij het voor het leven
vruchtbaarste doel
[19] Bij het verder vliegen van deze
vogels hebben jullie helemaal vooraan die leiders van de hele lange lijn
opgemerkt. Kijk, ook dat komt voort uit de zuivere kost!
[20] Wanneer nu de zielen van de
mensen van een gemeente met de zuivere waarheidskost gevoed worden, zullen ze
ook weldra zonder moeite de meest wijzen uit hun midden vinden en hun de
leiding en het bestuur in handen geven en volledig toevertrouwen; en die
blijven dan ook hun leiders en bestuurders zolang ze op deze aarde leven; en is
er één van hen overgegaan, dan wordt hij spoedig vervangen door een van de
waardigsten uit de gemeente. De overgegane geest zal ook vanuit gene zijde als
een ware beschermgeest waken over de achtergelaten gemeente en zal daar de
zaligste gemeenschap en omgang mee hebben en haar onderrichtend beïnvloeden,
zoals dat ook het geval was bij de stamvaders, aartsvaders en vele profeten. En
zo zal een dergelijke goed geordende gemeente zich ook reeds op deze aarde
zeker voortdurend in een ware, hemelse gelukzaligheid bevinden.
[21] Want alleen de mens die in dit
leven reeds in het volle bezit is van het innerlijke levenslicht, doordat hij
zichzelf, God en Zijn zeer liefdevolle en wijze bedoelingen met de mensen
duidelijk inziet, en geen dood voor zich ziet, maar alleen een eeuwig,
allerzaligst leven, kan ook reeds hier op aarde op een heel hemelse manier
zalig zijn. Daarentegen valt een ander mens, die zich niet in een dergelijke
levensorde bevindt, van de ene twijfel in de andere, maakt zich bang met
allerlei duistere gedachten en werpt zich, om de te verjagen en te verdoven,
tenslotte in de armen van alle zinnelijke genietingen, en wordt zo in plaats
van een kind van de hemel alleen maar een kind van de hel en haar oude gericht.
[22] De zeven leiders stellen ook het
volledige getal van het goede en ware van de hemelen uit God voor, omdat met
dat volledige getal de jullie reeds bekende zeven geesten van God aangegeven
worden, als werkzaam en handelen~ in de juiste orde. Daarom zijn ook voor
iedere gemeente zeven hoofden, in de orde van de zeven geesten uit God,
voldoende; wel moeten in ieder van hen die zeven geesten volledig werkzaam
zijn, maar nochtans moeten ze bij het leiden van de gemeente één hoofdgeest
vertegenwoordigen.
[23] Zo'n gemeente zal dan in de ogen
van God als een volmaakt mens zijn, zoals dat in de hemelen het geval is, die
uit talloos vele verenigingen bestaan en waar Iedere vereniging in zekere zin
een volmaakt mens voorstelt. De verschillen tussen de verenigingen bestaan
alleen daarin, dat in talloze verschillende verhoudingen van het meer of
minder, de ene of de andere geest van God rijkelijker en sterker
vertegenwoordigd is in iedere afzonderlijke vereniging.
[24] Uit die nu aangeduide variaties,
die tussen meer of minder tot in het oneindige gaan, ontstaan ook de eindeloos
vele en uiteenlopende vormen in de materiële schepping, evenals uit zeven
enkelvoudige basiskleuren een eindeloze verscheidenheid aan alle mogelijke
kleuren, en uit de zeven enkelvoudige tonen in de zuivere muziek een nooit
eindigende verscheidenheid aan melodieën en verrukkelijke harmonieën gecreëerd
kan worden.
[25] En
zoals Ik jullie hier nu in een korte schets van de natuur en de vlucht van de
kraanvogels een overeenkomstig geestelijk en hemels beeld heb getoond, zo
bestaat er ook een overeenstemmend beeld van alles wat deze aarde jullie te
zien, te horen, te ruiken, te proeven en te voelen biedt! Maar niet het
lichaam, noch jullie angstige ziel, maar alleen de levende en eeuwige geest uit
God in het hart van jullie ziel kan jullie daarvoor de sleutel geven; streef
daarom naar de wedergeboorte van jullie geest in jullie ziel, dan zal de hele
schepping met al haar talloos vele verschijnselen als een groot opengeslagen
boek voor jullie zijn, waarin jullie de grondslag van de goddelijke liefde,
wijsheid en macht heel goed zullen kunnen zien en heel duidelijk kunnen
begrijpen! –Hebben jullie dit nu goed begrepen?'
[26] Allen
zeiden: 'Ja, Heer, grote God en Meester van eeuwigheid, want deze keer hebt U
weer eens heel helder en openlijk gesproken! Wie in Uw school niet goed,
verlicht en wijs wordt, die zal het zeker ook nooit ergens anders worden! '
103
De Romeinen komen bij de Heer aan
[1] Hierop zei Lazarus: 'Heer en
Meester! Het is toch werkelijk jammer dat niet ook de zeer weetgierige,
rechtschapen Romeinen dit heel bijzondere onderricht hebben kunnen horen! Wat
zullen wij tegen hen zeggen als ze ons zullen vragen wat er hier tijdens hun
afwezigheid allemaal gebeurd is? Mogen wij hun iets meedelen van de grote les
over de vlucht kraanvogels?'
[2] Ik zei: ' Als ik het voor hen goed
en noodzakelijk geacht zou hebben, dan zou Ik zeker ook wel de eerste geweest
zijn om ervoor te zorgen dat zij erbij waren; maar omdat het voorlopig voor hen
nog niet nodig is, maar alleen voor jullie weinigen, om de diepere geheimen van
het rijk Gods te kennen, heb Ik het ook als iets bijzonders alleen aan jullie
weinigen getoond en onthuld.
[3] Maar de Romeinen hebben, net zoals
vóór hen ook de Grieken, hun duistere heidendom en afgodendom afgeleid uit de
onbegrepen oude leringen en voorspellingen van de oude Egyptenaren, die deze
volkomen juist afleidden uit de overeenstemmingen tussen de zintuiglijke en de
geestenwereld, en meer dan de helft van hun priesters houdt zich bezig met de
verschijnselen in deze natuurlijke wereld en baseren daar allerlei
waarzeggerijen op:. Het 's ochtends vroeg vliegen van verschillende vogels is
voor hen daarbij zeer bruikbaar, evenals het bloed en de ingewanden van de voor
zonsopgang geslachte dieren, en evenzo de wind, de gang van de wolken, de
nachtelijke stand van de sterren en de kleuring van de hemel; ook ontsteken ze
's morgens een vuur en maken daar ook allerlei waarzeggerijen uit op en laten
zich daarvoor door jong en oud betalen. Wanneer nu de hier aanwezige Romeinen
Mij op die manier over de vlucht kraanvogels hadden horen spreken, dan zouden
ze zich direct op ons gestort hebben met ontelbare vragen over heel veel
verschijnselen, die zij meegemaakt hebben, en waarvan er na de waarzeggerijen
van hun wichelaars ook zo nu en dan ettelijke zijn uitgekomen, en wij zouden
dagenlang werk hebben voor wij hen ook maar voor de helft volgens de waarheid
tevreden gesteld zouden hebben.
[4] Als zij overeenkomstig Mijn leer
zullen leven en handelen, zullen zij door hun geest immers ook in alle andere
wijsheid binnengeleid worden; maar als ze ook zouden weten wat Ik nu alleen aan
jullie heb toevertrouwd, zouden ze thuis vrijwel niets anders meer doen dan vol
haast en gretigheid de verschijnselen van de natuurlijke wereld waarnemen en ze
trachten te ontraadselen, maar omdat hun ziel nog niet voldoende met hun geest
is verenigd in allerlei dwalingen vervallen, wat voor de ontwikkeling van hun
innerlijke leven werkelijk niet gunstig zou zijn. Om die reden moeten jullie
wat Ik jullie uitgelegd heb voorlopig voor je houden! -Maar nu zullen ze weldra
bij ons zijn, omdat ze van Rafaël gehoord hebben waar wij ons bevinden.’
[5] Ik had dat nog maar net tegen de
weinigen gezegd, of daar kwam de hele schare al uit het stadje naar buiten toe,
kreeg ons weldra in het oog en kwam naar ons toe.
[6] Rafaël leidde echter volgens Mijn
wil de jeugd op een andere, grotere heuvel en hield zich met hen bezig. Toen
hij de jongeren de heuvel toonde waar Ik Mij op bevond, vielen ze allemaal op
hun knieën en loofden en prezen Mij van gans er harte als de goede, lieve
Vader.
[7] En nu arriveerden ook de Romeinen
en alle andere leerlingen. Alleen de enkele bekeerde tempeldienaren, van wie de
vrouwen en kinderen zich in Bethanië bevonden, waren er niet bij, omdat ze door
hun vrouwen en kinderen gezien en bijgevolg opgehouden waren, waar ze niets aan
konden doen; want Ikzelf liet dat toe, opdat ze dan de verdere dag door hen met
rust gelaten zouden worden. Wij kwamen dan ook pas bij het ochtendmaal met de
genoemde tempeldienaren samen.
[8] T oen de Romeinen het eerst op de
heuvel naar Mij toe kwamen, begroetten ze Mij heel liefdevol en Agricola zei:
'O Heer en Meester, wat zijn we toch blij, dat we U teruggevonden hebben en dat
wij nu zien dat U ons met Uw heilige persoonlijkheid niet hebt verlaten! Daar
waren wij allemaal al bang voor geworden aangezien wij U niet in het huis
aantroffen en daarna op de gedachte kwamen dat U met de weinige leerlingen
misschien al direct voor de hele dag ergens heen was gegaan. Uw achtergebleven
leerlingen deelden zelfs onze mening omdat U gisteren om zeer wijze redenen
niemand uitsluitsel wilde geven over wat U vandaag wellicht zou ondernemen. Na
vele vragen en ten einde raad deelde die heerlijke Rafaël ons mee dat U niet
ver weg, en wel hier, was. T oen vertrokken wij dan ook ijlings, haastten ons
hierheen en vonden U ook, tot onze troost. En nu zijn wij buitengewoon blij dat
wij U, ons alles, gelukkig weer in ons midden hebben!’
[9] Ik zei: 'Zo ben ook Ik blij, dat
jullie nog ruim voor zonsopgang hier bij Mij aangekomen zijn; want aan degene
die aan Mij vreugde beleeft en Mij liefheeft, beleef ook Ik vreugde en heb ook
Ik lief
[10] Maar er zullen tijden komen dat
de mensen Mij ook zullen zoeken, maar niet zo vlug en gemakkelijk zullen vinden
als nu bij jullie het geval was.
[11] Maar wie Mij ernstig zal zoeken
in zijn hart en in zijn handelen overeenkomstig Mijn woord, zal Mij ook vinden
en er grote vreugde over voelen, dat hij Mij gevonden heeft. Wie Mij echter
eenmaal gevonden zal hebben, zal Mij ook niet meer verliezen! Op bepaalde
ogenblikken, om zijn liefde en geduld nog meer te beproeven, zal Ik weliswaar
zo nu en dan Mijn gelaat voor hem verbergen, maar hem daarom nog niet verlaten!
[12] Heil echter degenen die Ik veel
zal beproeven; want daaraan zullen zij zien dat Ik hen bijzonder liefheb! Want
wie veel beproefd wordt en de beproevingen goed zal doorstaan, zal aan gene zijde
in Mijn rijk ook over veel en grote dingen gesteld worden; maar wie minder
beproefd wordt vanwege zijn zwakheid, zal ook over minder en kleinere dingen
gesteld worden.
[13] Maar allemaal zullen jullie ter
wille van Mijn naam en de waarheid ook nog vele beproevingen te doorstaan
krijgen, en jullie geduld, dat in jullie nog de zwakste geest is, zal de
vuurproef niet ontlopen. Maar wanneer dat over jullie zal komen, denk dan aan
deze heuvel en dat Ik het jullie van tevoren heb gezegd; maar bedenk ook in je
hart dat Ik dan in de geest tot jullie zal komen, jullie zal sterken en zeer
krachtig zal helpen! Onthouden jullie dat allemaal ook heel goed! Want in deze
dagen en ook in de toekomstige tijden ondergaat het rijk Gods geweld, en zij
die het met geweld tot zich trekken, zullen het ook bezitten. In de toekomstige
tijden zal het echter zijn, zoals Ik jullie nu door middel van een gelijkenis
zal tonen.
104
De gelijkenis van de hongerige reiziger
[1] (De Heer:) 'Er was een man, die 's
nachts onderweg erge honger begon te krijgen. Tegen middernacht kwam hij in een
dorp. Daar was een huis, dat op een herberg leek, maar iedereen in het huis
sliep al. Maar de reiziger begon op de huisdeur en ook op de ramen te kloppen,
en omdat hij langdurig klopte werd de heer van de herberg wakker, kwam naar het
raam en vroeg met wrevelige stem aan de late reiziger wat er aan de hand was,
dat hij op een zo laat nachtelijk uur zo onbeschaamd op deuren en ramen klopte.
[2] De reiziger zei: '0 heer, ik kom
van ver en heb de hele dag niets te eten en drinken gekregen omdat er langs de
weg door de woestijn geen huis en geen herberg te vinden was; daarom vraag ik u
om u over mij te ontfermen en mij wat brood te geven, zodat ik mij kan
verzadigen en sterken, anders versmacht ik!’
[3] Toen zei de heer van de herberg:
'Hoe haal je het in je hoofd om op zo'n laat uur in de nacht brood van mij te
verlangen! Wacht maar tot het dag wordt!’
[4] Maar de reiziger liet zich met dit
antwoord niet afschepen, maar vroeg de herbergier nog veel meer en veel
dringender om brood.
[5] Toen gaf de herbergier toch maar
toe - en al gaf hij het gevraagde brood zogezegd niet uit erbarmen aan de
reiziger, hij gaf het hem toch vanwege het onbeschaamde verzoek zo laat in de
nacht.
[6] Kijk, uit dit beeld kunnen jullie
opmaken hoe een mens, die zijn hele aardse levensdag langs de verlaten weg door
de woestijn van de wereldse dwaaltocht zeker geen brood voor het leven van zijn
ziel kon vinden en krijgen, zo in de diepe levensnacht terechtkwam en
tenslotte, omdat hij toch verder ging op de weg, in de nacht toch nog bij een
herberg kwam, waarvan hij tenminste overtuigd was dat zich daarbinnen een brood
des levens zou bevinden!
[7] Toen begon hij dan ook te kloppen
en te vragen, en aan het eind van zijn tijd viel hem toch nog ten deel wat hij
in de woestijn van de wereld lange tijd tevergeefs had gezocht.
[8] En zie, dat wil dus zeggen: in
deze dagen en nog meer in de komende duistere tijden het rijk Gods met geweld
tot zich trekken; want wie zal zoeken, zal ook vinden, als hij op de nog zo
verlaten weg niet blijft stilstaan. Voor degene die aan de deur zal kloppen, al
is het ook in de nacht, zal toch opengedaan worden, en aan wie met volharding
zal vragen, zal ook gegeven worden waar hij om gevraagd heeft! - Hebben jullie
dit beeld nu goed begrepen?'
[9] Agricola zei: 'Heer en Meester,
begrepen hebben wij dit beeld wel, maar zoals ik het begrepen heb, bevat het
niet veel vertroostends, zoals wij dat wel uit Uw vele andere lessen en woorden
ontvangen hebben. Het is wel waar dat voor het bereiken van een groot geluk ook
van tevoren grote offers en inspanningen nodig zijn; maar als men naar mijn
mening een volkomen ernstige en vaste wil heeft om volledig volgens Uw leer te
leven -wat ik voorzover ik kan beoordelen niet als bijzonder moeilijk en
buitengewoon inspannend beschouw, aangezien U immers Zelf gezegd hebt dat Uw
Juk zacht en Uw last licht is -dan moet ik nu eerlijk bekennen dat ik uit deze
woorden, volgens welke men het rijk Gods in deze dagen en ook in een toekomstige,
woeste tijd slechts met geweld en inspanning tot zich kan trekken, het
troostende van het zachte juk en de lichte last niet kan ontdekken.
[10] Maar wel vind ik in deze woorden
van U, dat het verbreiden van Uw leer, hoe buitengewoon goddelijk waar die ook
is, veel en hevige strijd en zelfs de bloedigste oorlogen met zich mee zal
brengen! Want als op deze aarde ter wille van het in stand houden en de
eventuele juiste vorming van de vrije wil de vele duivels en de slechts weinige
echte engelmensen een gelijk recht tot handelen hebben, dat door niets anders
dan door strenge staatswetten enigszins ingeperkt wordt, dan is er voor het
verkrijgen van het rijk Gods inderdaad heel veel geweld nodig; maar met dat
zachte juk en die lichte last, Heer en Meester, is het dan maar magertjes
gesteld!
[11] Dat is zo mijn opvatting, en ik
ben van mening dat ik ook niet helemaal ongelijk zal hebben. Maar toch vraag ik
U om ons nog wat nader toe te lichten hoe men eigenlijk het rijk Gods geweld
moet aandoen om het tot zich te trekken! Want ik zou Uw zachte juk en de lichte
last en het geweld een beetje dichter bij elkaar willen hebben.'
105
Wat 'het hemelrijk geweld aandoen' betekent
[1] Ik zei: 'Vriend, voor wie ernstig
wil is iedere inspanning en arbeid een zacht juk en een lichte last; maar
wanneer je bij een serieus werk de moeite schuwt, dan zul je daarmee niet zoals
het behoort het gewenste doel bereiken, en de juiste moeite en
krachtsinspanning nu zijn het geweld, dat ieder mens het rijk Gods moet
aandoen, om het zich volkomen eigen te maken!
[2] Kijk, jullie zelf doen het rijk
Gods een werkelijk groot geweld aan; maar omdat jullie het je in volle ernst
eigen willen maken, schuwen jullie ook geen moeite en geen offer, en Mijn juk
komt jullie dan ook heel zacht voor en Mijn aan jullie opgelegde last heellicht
en gering. Bedenk alleen maar eens dat jullie uit liefde voor Mij die vele
jongeren met je meenemen naar Rome en ze daar in Mijn naam ook uitstekend
zullen verzorgen! Maar behalve hen nemen jullie ook nog dat arme gezin uit
Emmaüs, het gezin van Helias en verscheidene bekeerde tempeldienaren met hun
vrouwen en kinderen ook met jullie mee en zullen ook voor hen zorgen, -en kijk,
dat is een heel groot geweld, dat jullie als heidenen het ware rijk Gods
aandoen om het volkomen tot je te trekken, en jullie zullen het een nog groter
geweld aandoen, omdat jullie volle geloof in Mij, jullie liefde voor Mij en
jullie vaste en geheel en al goede wil jullie zal noodzaken nog meer te doen
dan jullie tot nu toe gedaan hebben! En toch zal dat allemaal slechts een zacht
juk en een lichte last voor jullie zijn, omdat jullie het zelf zo graag en in
volle ernst willen.
[3] Wanneer jij dat nu zo met de blik
van het juiste verstand bekijkt en beoordeelt, vriend, zul je wel inzien dat
het zachte juk, de lichte last en het geweld dat het rijk Gods aangedaan moet
worden op een en hetzelfde neerkomen.
[4] Maar als je nu bijvoorbeeld naar
onze tempeldienaren kijkt en daarnaast naar heel veel wereldse mensen, vraag
jezelf dan eens af of voor hen datgene wat jullie nu heel gemakkelijk doen om
het rijk Gods te winnen, niet zo'n enorme geweldsinspanning voor hun wil zou
zijn dat je er als het ware de bergen op aarde wel mee zou kunnen verzetten! En
wanneer zij, die het zouden kunnen, het rijk Gods niet een dergelijk geweld
zullen aandoen zoals jullie dat al met veel vreugde hebben gedaan, zullen zij
het ook werkelijk niet verkrijgen!
[5] En zoals het nu in deze dagen en
in deze tijd is, zo zal dat bij de wereldse mensen ook in de komende tijden het
geval zijn; want op deze aarde zal het nooit helemaal ontbreken aan
wereldzuchtige mensen, en hun zal mijn juk niet zacht en Mijn last niet licht
voorkomen. En als zij in hun laatste dagen misschien toch nog van zins worden
om in de lange nacht van hun aardse leven het rijk Gods te verwerven, zullen
ook zij op de deuren moeten gaan kloppen, om slechts een klein beetje brood
voor de levensverzadiging van hun ziel slechts uit de onderste hemelen te
verkrijgen
[6] Daarom zal hij die ter wille van
Mij veel zal doen en vele daadwerkelijke offers zal brengen, ook veel van het
rijk Gods ontvangen; maar wie net als de nachtelijke reiziger aan het eind van
zijn reis door deze wereld serieus op Mijn deur zal beginnen te kloppen en te
vragen, zal weliswaar ook niet verstoten worden, maar hij zal slechts weinig
ontvangen, omdat hij zich ook maar weinig moeite heeft getroost om het rijk
Gods te verwerven en het pas begon te zoeken toen, de uiterste nood hem ertoe
dwong.
[7] Dat een dergelijk mens het rijk
Gods maar heel weinig geweld aangedaan heeft, is gemakkelijk te begrijpen en
daarom is het ook gemakkelijk te begrijpen dat zo'n mens geen groot aandeel
van het rijk Gods te verwachten zal hebben! Want met dezelfde maat als waarmee
iemand hier meet, zal ten aanzien van hem ook in het rijk Gods gemeten worden.
[8] Wie dus het rijk Gods een groot
geweld heeft aangedaan om het te winnen, zal ook reeds hier op aarde grote
macht en heerschappij krijgen; maar wie het rijk Gods maar weinig geweld
aangedaan heeft om het te winnen, zal ook heel weinig macht en heerschappij
krijgen en zal aan gene zijde eeuwig nooit diegenen bereiken die in Mijn ogen
reeds hier op deze aarde groot en machtig geworden zijn. - Heb jij, Mijn
vriend, dat nu goed begrepen?'
106
Over het leven aan gene zijde
[1] Agricola zei: 'Ja, Heer en
Meester, nu is alles mij inderdaad duidelijk geworden, en wij danken U allemaal
uit het diepst van ons hart voor deze les, die U ons zo liefdevol en genadig
hebt gegeven!'
[2] Toen de Romein deze dank had
uitgesproken, begon het in het oosten al goudachtig licht te worden, en de
natuur kwam volop tot leven. De vogels begonnen ieder op hun eigen wijze hun
lied aan te heffen, de frisse ochtendwinden begonnen krachtiger te waaien en de
mooie watervlakte van de niet onaanzienlijke vijver begon op en neer te golven,
alsof ze plezier had in de liefkozingen van de ochtendwind. Zo kwam ook het
gras tot leven en de ochtendwind waaide ook de blauwe en nevelige rook uit de
schoorstenen van de huizen uiteen tot allerlei bijzondere vormen en draaiingen
in de lucht, en zo leverde dat een echt mooi en opgewekt, levendig
ochtendtafereel op.
[3] Toen wij die ochtendtaferelen
allemaal met heel veel genoegen en blijdschap een tijdlang bekeken en het
steeds lichter en lichter werd, kwam er een grote groep tortelduiven uit het
oosten aangevlogen, die ook rond de vijver neerstreken en water dronken.
[4] Dat beviel de Romeinen en onze
Marcus dacht en zei: 'Heer en Meester, kijk, als er rond deze tijd grote
groepen van dat soort vogels uit het oosten komen, zou dat voor onze soms zeker
niet onbekwame wichelaars een vroege winter, hoewel van korte duur, aanduiden;
maar in de maand januari zou er dan al een bestendig voorjaar komen. Welnu, dat
is al verscheidene keren juist gebleken en vaker wel dan niet; maar U als Heer
van de gehele natuur zult ons daar beslist iets beters over kunnen zeggen, en
dat zou ook goed voor ons zijn, zodat wij thuis op grond van ware kennis menige
misvatting kunnen bestrijden en alleen de zuivere waarheid daarvoor in de
plaats kunnen stellen. -Wat vindt U van hetgeen ik U over de betekenis van deze
vogelvlucht aangaf?'
[5] Ik zei: 'Daaraan, vriend, zullen
wij niet veel woorden verspillen! Al dergelijke duidingen van tekens zijn
weliswaar van oude ervaringen afgeleid, en zo hier en daar kan er nog wel iets
waarschijnlijks aan kleven; maar reeds bij de Grieken en in het bijzonder bij
jullie Romeinen zijn ze door allerlei fantastische toevoegingen al dermate
misvormd, dat er nu bijna geen woord meer van waar is.
[6] Maar hier betekent
de vlucht van die tortelduiven niets anders dan dat de duiven 's morgens
gewoonlijk met meerdere tegelijk naar deze vijver vliegen om daar water te
drinken, zodat ze dan meer kracht krijgen om rond te vliegen; want zonder water
zou geen vogel uiteindelijk meer kunnen vliegen.
[7] Maar waarom iedere
vogel water nodig heeft om te vliegen, kunnen jullie nu nog lang niet
begrijpen; maar de mensen in de komende tijden zullen geleidelijk aan ook
achter zulke geheimen komen. Kijk, nu hebben deze vogels hun dorst gelest en
verheffen zich en vliegen meestal weer naar waar ze vandaan zijn gekomen! Laat
ze maar vliegen!'
[8] T oen Marcus dat van Mij gehoord
had, vroeg hij niet meer naar de betekenis van tekens en keek weer welgemoed
naar de taferelen van de mooie morgen.
[9] Toen wij allemaal zo heel opgewekt
de mooie ochtendtaferelen bekeken, die nog aan levendigheid wonnen doordat de
herders hun dieren naar de weideplaatsen dreven en andere mensen naar hun werk
op het veld gingen, begonnen er zich aan de horizon een aantal zogenaamde
schapenwolkjes te vormen die, fel verlicht door het licht van de zon, die al
bijna opkwam, een buitengewoon mooie aanblik opleverden.
[10] Toen zei de Romein Marcus: 'Heer
en Meester, werkelijk, deze ochtend is zo mooi dat ik mij niet kan herinneren
ooit een mooiere gezien te hebben! Men zou bijna wel kunnen zeggen: in Uw echte
hemelen kan het er ook niet mooier en heerlijker uitzien! ,
[11] Ik
zei: 'O Mijn vriend, jij bent nu wel heel blij en enthousiast in je ziel en
maakt een vergelijking met de ware, eeuwige hemel, door die met deze
vergankelijke ochtendpracht gelijk te stellen; en dat is je zeer wel te
vergeven omdat je je op deze aarde niet de allerminste voorstelling kunt maken
van de eindeloze, onvergankelijke schoonheid en heerlijkheid van Gods hemelen!
Als Ik je nu voor maar één ogenblik in de geest daarin zou verplaatsen, zou je
niet meer op deze aarde kunnen leven, want de onbeschrijfelijk grote schoonheid
van de hemelen, het licht, de vriendelijkheid en het hoogste gevoel van
welbehagen van het leven zouden jouw vlees in één ogenblik vernietigen en de
zintuigen van je ziel dermate verzwakken en verdoven, dat zijzelf zou
neervallen en lange tijd als het ware dood en volkomen bewusteloos zou blijven
liggen. Ik zou haar dan de herinnering aan wat ze gezien en ervaren had
volledig moeten ontnemen, anders zou een bestaan waar dan ook buiten de
hemelen absoluut niet meer mogelijk zijn. Maar daarom moet iedere zielook stap
voor stap geleid en gestuurd worden en moet ze puur en zuiver worden als het
zuiverste goud, zodat ze dan in staat is om de eindeloze vreugden van Gods
hemelen binnen te gaan.
[12] Kijk,
het licht van de aardse zon is ten opzichte van het licht van de hemelen
werkelijk als een totale duisternis en toch kun je er met de ogen van je
lichaam niet recht inkijken; als je dat maar een half uur zou doen, zou je
blind worden. Wat zou jouw oog, dat niet gewend is om in het hoogste licht te
kijken en er niet voor ingericht is, dan doen bij de aanblik van het hoogste en
machtigste licht, als het door Mij toegelaten zou worden om dat waar te nemen?
[13] Daarom, Mijn beste vriend, is
jouw vreugdevolle opwinding bij het aanschouwen van deze mooie en heldere
morgen wel heel goed en iemand die op dezelfde manier voelt als jij, heeft
beslist een goed hart en is over het algemeen reeds als beter en edeler te
beschouwen -maar te denken dat de hemelen Gods maar nauwelijks iets heerlijkers
te bieden hebben dan deze heerlijke ochtend, dat zou een grote vergissing zijn!
Maar verder ben Ik heel tevreden met hoe jij dat voelt.’
[14] Daarop zei Marcus: 'Heer en
Meester, toen we de eerste dagen na onze aankomst op de Olijfberg bij U waren,
hebt U ons gedurende enkele ogenblikken de scharen van talloos vele engelen
laten zien, die in een soort lichtende lucht zweefden en door elkaar bewogen en
van U getuigden. Was dat nog niet de eigenlijke hemel?'
[15] Ik zei: 'O ja, vriend! -Maar net
zo verhuld en bedekt als de aartsengel Rafaël zich aan jullie vertoont. Als je
hem in zijn zuiver hemelse glorie en schoonheid zou kunnen aanschouwen, zou dat
jouw lichaam ogenblikkelijk doden en je ziel voor lange tijd verdoven. Daarom
is zijn innerlijke wezen met een soort lichamelijke kleed omhuld, opdat degenen
met wie hij in Mijn naam omgaat en spreekt zijn persoonlijke aanwezigheid
kunnen verdragen. Daarom heb Ik jullie ook gezegd dat geen menselijk oog ooit
aanschouwd heeft, geen oor gehoord en geen menselijk zintuig ooit gevoeld
heeft, wat voor vreugden en zaligheden God in de hemelen bereid heeft voor
degenen die Hem boven alles waarachtig liefhebben.
[16] Kijk, omdat jullie lichamelijk
heel dicht bij Mij zijn en ook geestelijk, door jullie geloof in Mij en door
jullie liefde voor Mij, bevinden jullie je nu allemaal weliswaar in de
allerhoogste en meest volmaakte hemel, maar van de aanblik daarvan mogen jullie
toch niets gewaar worden, omdat een dergelijke gewaarwording jullie lichamen
zou doden zolang jullie nog niet geheel en al in de geest zijn wedergeboren!
Maar wanneer jullie geheel en al in de geest wedergeboren zullen zijn, zullen
jullie ook de aanblik van de hemel beginnen waar te nemen, die uit jullie geest
zal voortkomen zoals een boom uit de kiem van een zaadkorrel, beginnen waar te
nemen. -Maar nu zal onze zon direct boven de horizon oprijzen en daar zullen we
dan ook heel oplettend naar kijken!’
[17] Toen Ik dit gesprek over de
aanblik van de hemel beëindigd had, steeg ook de zon in volle majesteit op
boven de verre horizon, terwijl ze reeds een half uur tevoren de hoge toppen van
de bergen met haar stralen verguld had. Wij keken zolang rustig naar de
prachtige zonsopgang tot de hele zon boven de horizon stond en haar stralen ook
de dalen begonnen te verlichten.
107
Het doel van de bergen
[1] Nu vroeg Marcus Mij nog eens: 'Heer
en Meester, is het ook niet merkwaardig dat de hoogste bergen, waarvan de ronde
en spitse toppen in het algemeen een uur eerder door de zon beschenen worden en
dus ook een langere dag hebben dan de dalen, met eeuwige sneeuwen ijs bedekt
zijn, terwijl het in de dalen en vlakten warm en in de zomer dikwijls
onverdraaglijk heet wordt? Bij ons in Europa, in het westen van ons rijk,
bestaan alpen die geen menselijk oog ooit zonder sneeuwen ijs gezien heeft,
terwijl het in de vlakten en in de vele dalen tussen de hoge alpen heel warm
is; ja zelfs in ons Sicilië hebben we een berg, die van binnen ook nog vol vuur
zit, dat moet wel, want op vele plaatsen rookt en dampt hij gedurig, en toch is
zijn hoogste top voortdurend met sneeuw bedekt. Welnu, wat is daar nu de reden
van?'
[2] Ik zei: 'Ook al vertel Ik je de
ware reden, dan zou je die toch niet begrijpen; maar omdat je het Mij nu
eenmaal gevraagd hebt, moet Ik je wel een antwoord geven.
[3] Kijk, als je een stuk metaal en
tegelijkertijd en stuk zacht hout in de zon legt, zul je al na een paar uur het
metaal zo sterk verwarmd hebben, datje er met je hand nauwelijks aan kunt
voelen, maar bij het zachte hout zul je nauwelijks enige warmte kunnen
waarnemen.
[4] Wanneer je bijvoorbeeld de zwarte
en stenige oevers van de Dode Zee rond het middaguur voelt, zul je merken dat
die vrijwel gloeiend heet zijn; en als je daarna het water voelt, dan zul je
dat vergeleken bij de oevers koud vinden. Dan zou je ook kunnen vragen: 'Ja,
Heer en Meester, hoe kan dat eigenlijk? Waarom wordt het metaal en het zwarte
gesteente zo sterk door de zonnestralen verwarmd, terwijl er in diezelfde tijd
bij het zachte hout en met name het water van een bijzondere verwarming nog
bijna niets te bespeuren is?'
[5] Daarop kan Ik je, omdat jou de voorbereidende
kennis nog ontbreekt, alleen maar zeggen dat compacte lichamen veel geschikter
zijn om warmte uit het licht op te nemen dan de minder compacte. En zo is ook
de lucht een lichaam, dat in zichzelf de eigenschap heeft dat het laag bij de
aarde door de druk van de bovenste, daarop liggende luchtlagen compacter is dan
hoog op de bergen; en omdat de lucht laag bij de aarde dus veel compacter is
dan hoog op de bergen en alpen, is die dan ook beter te verwarmen dan op grote
hoogte. Kijk, dat is de heel gewone, natuurlijke en voor jou nog gemakkelijkst
te begrijpen reden waarom het hoog in de bergen, ook al schijnt de zon daar
langer, kouder is dan in de diepten en dalen!
[6] Maar er zijn natuurlijk ook nog
andere redenen die jij, ook al zou Ik je die noemen, nu niet zou kunnen
begrijpen. Maar er zullen nog tijden komen dat de mensen ook de diepere redenen
voor dergelijke verschijnselen heel helder zullen ontdekken, berekenen en
inzien; maar daarom zullen ze niet dichter bij het rijk Gods zijn dan jullie nu,
die als zeer ervaren staatslieden nog lang niet begrijpen wat in die tijd de
kinderen al heel goed zullen inzien en begrijpen, maar dergelijke
natuurkundigen en wereldse geleerden zullen zich vaak heel ver van het rijk
Gods bevinden, en als ze het zullen zoeken in de voor hen onthulde krachten van
de natuurlijke wereld, zullen ze het moeilijk of helemaal niet vinden. Zoek
daarom bovenal in jullie zelf het ware rijk Gods en zijn gerechtigheid; al het
andere zullen jullie op de juiste tijd vanzelf wel als een vrije toegift
ontvangen!
[7] Maar het volgende kunnen jullie
daarbij als een goed overeenkomend beeld onthouden! De spitse en ronde toppen
van de bergen lijken op die wijsgeren, die veel verstandelijk licht hebben,
-maar daarbij zeer verwaand, trots en hooghartig zijn en met verachting
neerkijken op de niet-geleerde wereld, ja, ze voelen zich zelfs verheven boven
de aan hen gelijkwaardige geleerden, die qua positie in het maatschappelijke
leven misschien niet op gelijke hoogte met hen staan, ook al overtreffen deze
minder hooggeplaatsten hen in vruchtbare geleerdheid.
[8] En kijk, daar zijn die zeer hoge
bergen een voortreffelijk beeld van! Hoe hoger een berg is en hoe wijder het
uitzicht dat men van zijn hoogste top kan hebben, des te onvruchtbaarder is
zo'n berg ook en koud en met sneeuwen ijs bedekt. Niet eens een verkommerd
mosplantje zullen jullie bijvoorbeeld op de hoogste top van de Ararat vinden;
maar op de veel lagere hoogten daar in de buurt zullen jullie wel allerlei mos
en andere rotsplantjes aantreffen, op de nog lagere reeds allerlei soorten gras
en alpenkruiden en nog meer naar beneden al struiken en bomen.
[9] En zo is het ook gesteld met al
die voorname wijsgeren en natuurkundigen, met name als ze vanwege hun
geleerdheid door de staat bovendien nog op een hoge positie geplaatst zijn; zij
zijn vol eigendunk, vol hoogmoed, kijken op alles neer, zijn daarom koud en
gevoelloos, en hebben geen liefde behalve de starre liefde voor zichzelf en
voor hun eigen hoogheid. Maar daarom zijn ze ook, ondanks hun licht, dat geen
levenswarmte bevat, volkomen onvruchtbaar en dienen het hoofd van de staat
weliswaar als een soort paradepaard, maar praktisch gesproken dienen ze tot
weinig of meestal helemaal niets, terwijl de lager geplaatsten wel werken en
door de praktisch toegepaste kennis van nut zijn voor de staat, en de nog lager
geplaatsten nog meer werken en de staat en de mensen ook ontegenzeglijk van nog
veel meer nut zijn.
[10] Zo zijn de hoge bergen in een
land weliswaar prachtig om te zien, en de reiziger die hen in het oog krijgt
verbaast zich over hun hoogte; maar als men de economische vraag zou stellen
welk praktisch nut het land van zijn hoge bergen heeft en welke vruchten ze
opleveren, zal het antwoord daarop beslist net zo kaal en mager uitvallen als
de hoge bergen zelf zijn.
[11] Daarmee wil ik niet zeggen dat de
hoge en hoogste bergen van de aarde volkomen nutteloos en doelloos zouden zijn.
Met betrekking tot de hele aarde zijn ze uiterst noodzakelijk, want ze dwingen
de atmosferische lucht ertoe om zich samen met de hele aarde in de vaste tijd
van dag en nacht om haar middelpunt te draaien, omdat anders vanwege de
hevigheid van de permanente luchtstroming geen schepsel zou kunnen bestaan.
Want hier, waar wij ons nu bevinden, is de beweging van de aarde om haar as al
zo snel, dat wij elk ogenblik ongeveer twee uur van het westen naar het oosten
verplaatst worden.
[12] Als de aarde nu helemaal glad zou
zijn en geen bergen en heuvels zou hebben, dan zou de lucht die haar omgeeft in
zekere zin stilstaan en niet met de aarde mee bewegen; maar dat blijven
stilstaan van de lucht zou dan toch nog een voortdurend stromen van de lucht
teweeg brengen, dat zelfs de hevigste orkanen verreweg zou overtreffen,
waarbij, zoals gezegd, op het oppervlak van de aarde het leven en bestaan van
schepselen absoluut onmogelijk zou zijn.
[13] Maar omdat de aarde nu vooral in
de buurt van haar middelste gordel, die bijgevolg ook de gordel van de grootste
draaiing is en die de latere geologen equator zullen noemen, tevens meestal in
wijd uitgestrekte ketens de hoogste bergen bezit, waarvan de toppen ver boven
de wolken uitsteken, dwingen die de lucht tot een voortdurend meebewegen om de
as van de aarde, en daarom merken jullie niets van die zeer hevige
luchtstroming; maar dat de lucht desondanks af en toe in een stroming geraakt,
die zoals nu vanmorgen als wind waarneembaar wordt, daarvan heb Ik jullie de
oorzaak en de reden van ontstaan al getoond en Ik hoef daar nu niet nog eens
over te spreken.
[14] Kijk, dat is dan nu het ene
nuttige doel van de hoge bergen, uiteengezet met betrekking tot de gehele
aarde! Maar daarnaast hebben de hoge bergen en evenzo hun sneeuwen ijs een
aantal andere doelen, die door de latere natuurkundigen ook ontdekt zullen
worden; maar voor jullie is het nu nog niet de tijd om in alle geheimen van de
natuurlijke wereld ingewijd te worden; en al zou Ik ze jullie vertellen en
verklaren, dan zouden jullie ze niet vatten, omdat de nodige voorbereidende
kennis jullie daarvoor ontbreekt.
[15] Ik kan jullie alleen nog zeggen
dat in en rond de aarde voortdurend onzichtbare krachten stromen, die uiterst
noodzakelijk zijn voor het tot leven wekken van de minerale -, de planten en
de dierenwereld, waartoe ook de mens behoort wat zijn lichaam betreft, en die
krachten worden eveneens geregeld en geleid door de bergen en hun vegetatie,
natuur en gesteldheid, vandaar dat de bewoners van de bergen ook altijd
gezonder en krachtiger zijn dan de bewoners van de grote vlakten en diepe
dalen.
[16] Daarmee ben Ik nu vanmorgen een
natuurleraar voor jullie geweest, voorzover dat voor jullie voorlopig nodig is,
zodat jullie niet in je oude dwalingen hoeven te blijven; maar wanneer de geest
van de volle waarheid en van het leven in jullie één wordt met jullie ziel, dan
zal die jullie wel verder in alle wijsheid binnenleiden. -Hebben jullie dat
goed begrepen?'
108
De betekenis van de leer van de Heer
[1] Allen bedankten Mij
en zeiden dat ze het goed hadden begrepen, en onze Marcus, en met hem ook de
andere Romeinen, zei nog in het bijzonder: 'Heer en Meester! Nu beginnen ik en
mijn metgezellen steeds helderder in te zien, dat er om God juist te leren
kennen en onwankelbaar levend in Hem te geloven een juiste kennis van de aarde
en al datgene wat erop en erin is en zichtbare vorm aanneemt, absoluut
noodzakelijk is; want daardoor begrijpt men pas dat deze aarde en alles wat
erop is een zeer wijze en almachtige en zodoende ook zeer goede grondlegger en
schepper gehad moet hebben, omdat een blinde macht, die zich van zichzelf niet
eens bewust is en die wij heidenen 'fatum'* (Latijn voor: 'noodlot',
'onafwendbaar lot'.) noemen, op de aarde en in ieder afzonderlijk schepsel
alles onmogelijk zo wijs en doelmatig ingericht zou hebben.
[2] In de juiste kennis van de natuur
en haar uiterst wijs geordende krachten is dus al een onomstotelijk bewijs
gelegen van het bestaan van een eeuwige en hoogst wijze, almachtige en
buitengewoon goede God en Schepper van alle dingen en alle wezens. En als dit
bewijs eenmaal bestaat en onomstotelijk is vastgesteld, is het volledig ware
geloof in een God toch een vanzelfsprekende en uitgemaakte zaak.
[3] Wanneer daar dan bovendien nog Uw
leer over het voortleven van de ziel na de dood van het lichaam en over het ware,
innerlijke en levende rijk Gods bij komt, en de mens kennis verkrijgt over wat
hij is en waarom hij er is en hoe hij moet leven en handelen om het kindschap
van God te bereiken, dan zal hij dat ook beslist doen, en dat te meer omdat hij
tevens door Uw leer te weten komt welk lot hij na de dood van het lichaam te
verwachten heeft, als hij in zijn dwalingen en kwaadaardigheden blijft.
[4] Heer en Meester, ik spreek hier
niet als jood, maar als zeer ervaren heiden, en zeg: Uw leer over het rijk Gods
en over de enig ware en eeuwige bestemming van de mens is onmiskenbaar het
hoogste, zuiverste en waarste en tegelijkertijd ook het meest overtuigend
begrijpelijke, wat de mensen ooit als leer over God en over hun bestemming
hebben gehoord, en voor ons is die nu des te beter te begrijpen en te geloven,
omdat wij het onuitsprekelijke geluk hebben om haar uit Uw goddelijke mond te
horen; want wij zien U, horen U en kunnen en mogen met U, de enig ware God en
Heer van eeuwigheid, over de meest verschillende dingen en omstandigheden
spreken.
[5] Wij voor onszelf hebben echt geen
ander bewijs nodig voor het werkelijke bestaan van een God dan alleen Uzelf;
maar wij zijn maar met ons tienen, aan wie het onbeschrijfelijke geluk en de
eeuwig onverdiende genade ten deel is gevallen om in U de eeuwige Heer van alle
hemelen, alle werelden en al het leven gevonden te hebben:
[6] U zult niet persoonlijk met ons
meegaan naar Europa en naar Rome om U daar net als hier door woorden en daden
te openbaren, opdat alle heidenen U zouden erkennen en in U zouden geloven,
maar wij alleen zullen U aan hen verkondigen en zijn er ook bij voorbaat al van
overtuigd dat ons werk en onze inspanning niet vruchteloos zullen zijn. Maar
onze stamgenoten thuis zijn heel kritische mensen en geloven pas ergens in,
wanneer ze van zoveel mogelijk kanten heldere en zeer deugdelijke bewijzen
verkregen hebben dat het werkelijk bestaat, wat nu des te noodzakelijker is
omdat bij onze wijsgeren en geleerden het atheïsme algemeen gangbaar is
geworden en geen enkel hoger ontwikkeld mens meer aan de een of andere God
denkt en er al helemaal niet in gelooft.
[7] En kijk, o Heer en Meester, daarom
ben ik van mening dat voor het verkondigen van Uw heilige naam en Uw leer de
bewijzen voor het onbetwistbare bestaan van een enig ware God vooreerst helder
geformuleerd moeten worden vanuit de natuur en ordening van deze aarde en haar
wezens! Als die eenmaal wortel geschoten hebben, zal het vervolgens ook
gemakkelijk zijn om Uw naam en Uw leer zó te verkondigen, dat men algemeen in U
zal geloven en U voor de enig ware God zal houden, en U in woorden en daden zal
aanbidden en liefhebben.
[8] Kinderen kan men natuurlijk snel
en gemakkelijk iets laten geloven maar mannen, zoals wij die in Rome en vele
andere steden buitengewoon veel hebben, moet men heel anders tegemoet treden
als men hen voor iets wil winnen! En om die reden heb ik dan ook mijn best
gedaan om over verschillende dingen en verschijnselen in de sfeer van deze
materiële wereld veelopheldering te verkrijgen, en ik dank U dan ook al bij
voorbaat uit naam van al degenen die wellicht door mij tot U bekeerd worden,
dat U ons Romeinen zulke ophelderingen niet hebt onthouden!’
[9] Ik zei: 'Ik wist heel goed, waarom
jullie Mij over het een en ander om verklaringen gevraagd hebben en Ik prijs
jullie ijver en goede wil, en jullie werk en moeite ter wille van Mijn naam zal
steeds met Mijn zegen bekrachtigd zijn!
[10] Maar toch zeg Ik jullie dat
jullie de mensen niet te zeer op de natuur van de materiële dingen van de
wereld moeten wijzen, zodat ze denken dat ze God daarin moeten zoeken. Daarmee
zullen jullie de mensen tot een vermoeden en aanvoelen van het bestaan van een
God brengen, maar nooit tot de volle kennis van Hem en tot het ware en levende
geloof in Hem.
[11] Maar als jullie Mijn leer, zoals
jullie die helder en zuiver van Mij hebben ontvangen, aan jullie broeders
geven, zullen ze naar jullie luisteren en de leer ook aannemen; en omdat Mijn
woorden kracht, macht en leven in zich dragen, zullen ze ook iets heel anders in
het hart en gemoed van jullie broeders teweegbrengen dan alle mogelijke
bewijzen op grond van de materiële wereld en de ordening daarvan.
[12] Maar wanneer de mensen dan in Mij
zullen geloven en ook volgens Mijn leer en dus volgens Mijn wil zullen leven en
handelen, zullen ze in zichzelf ook de ware leraar en verdere geleider vinden,
die ze in alle andere waarheden zal binnenleiden.
[13] Wie God en Zijn eeuwige
levensrijk wil vinden, moet dat in zichzelf, dus in het stille kamertje van
zijn hart in de liefde tot God en de naaste beginnen te zoeken. En wie ernstig
begonnen is te zoeken en aldoor blijft zoeken, zal ook vinden wat hij gezocht
heeft; maar wie in het zoeken verslapt, zal datgene wat hij wel zou willen
vinden, als het hem maar niet al te veel moeite zou kosten, op deze wereld en
ook aan gene zijde nauwelijks of ook helemaal niet vinden.
[14] Begin daarom eerst met Mijn
levende woord en wijs dan pas achteraf degenen die Mijn evangelie aangenomen
hebben, op de oorzaak en de verschijnselen van de dingen en hun orde in deze
wereld, dan zullen jullie zo de beste resultaten van jullie werk en inspanning
oogsten!
[15] Maar nu gaan wij deze heuvel weer
verlaten en ons naar het reeds klaarstaande ochtendmaal begeven; daarna
bekijken we wat wij op deze dag nog allemaal zullen ondernemen!'
[16] De Romeinen en ook alle anderen
bedankten Mij voor de gegeven raad, en wij begaven ons direct naar het dorp en
het huis, waarin de grote eetzaal de welbereide vissen, brood en nieuwe wijn in
een grote hoeveelheid op tafel stonden. Wij gingen daar dan ook meteen
aanzitten; zoals altijd zegende Ik eerst de spijzen en de drank en daarna aten
en dronken wij. Voor de jongeren zorgde onze Rafaël.
109
De Heer verlaat Bethanië
[1] Toen wij het ochtendmaal reeds
voor meer dan de helft achter ons hadden, kwamen pas de tempeldienaren, die hun
vrouwen en kinderen bezocht hadden, en Lazarus wees hun een vrije tafel aan en
liet hun brengen wat wij hadden, en zij aten en dronken.
[2] Maar toen wij helemaal klaar waren
met het ochtendmaal, kwamen de tempeldienaren, die hun ochtendmaal ook
beëindigd hadden, naar Mij toe en verontschuldigden zich voor het bezoeken van
hun vrouwen en kinderen en vroegen Mij, of ook Ik hen niet zou willen bezoeken
en zegenen.
[3] Maar Ik zei tegen hen: 'Luister,
wie in Mij gelooft, Mijn woord aanneemt en daarnaar leeft en handelt, heeft ook
Mijn zegen in overvloed; streef er daarom naar dat ook jullie vrouwen en
kinderen, die nu nog sterk aan de loze ceremoniën van de tempel hangen en Mij
en Mijn leerlingen heimelijk voor ketters tegen de tempel houden, in Mij
geloven en volgens Mijn leer zullen handelen, dan zal Mijn zegen ook hun ten
deel vallen! Maar zoals het hier nu nog met hen gesteld is en zij er alleen
maar aan denken dat hun zonen hopelijk ook gauw tot de aanzienlijken van de
tempel behoren, ben Ik werkelijk niet genegen om naar hen toe te gaan en hen
speciaal te zegenen. Ga hen eerst maar onderrichten, dan zal morgen wel blijken
of ze al rijp zijn voor Mijn zegen! Jullie kunnen vandaag hier blijven en die
kwestie met jullie vrouwen en kinderen bespreken. Als Ik vanavond hier weer
terugkom, kunnen ook jullie weer naar MIJ toekomen!
[4] Toen Ik dat tegen de paar tempeldienaren
gezegd had, vroegen ze Mij waar Ik die dag heen zou gaan, zodat de een of de
ander Mij in geval van nood wellicht achterna zou kunnen komen.
[5] Ik zei: 'Ten eerste zal er bij
jullie absoluut geen noodsituatie optreden en ten tweede blijft Rafaël hier
vanwege de jongeren, en jullie kunnen hem om raad vragen; daarom hoeven jullie
niet te weten waar Ik vandaag heen zal gaan. Maar als Ik terugkom, zullen
jullie wel horen waar en hoe Ik gewerkt heb.'
[6] Met dit antwoord waren de
tempeldienaren tevreden, bedankten Mij daarvoor en begaven zich weer naar hun
vrouwen en kinderen.
[7] Daarop zei Ik tegen de overige
aanwezigen: 'Wie Mij graag wil volgen naar waar Ik nu heen ga, die volge Mij!’
[8] Op deze uitnodiging van Mij
stonden allen op en maakten zich klaar voor de reis. Ook Maria van Magdala
vroeg of ze Mij mocht begeleiden.
[9] Ik zei: 'Dat staat je vrij; maar
Ik zie liever dat je hier blijft bij de zusters van Lazarus en hen helpt bij
het bedienen van de gasten, die deels al hier zijn en deels vandaag nog zullen
komen. Maar als er hier gasten uit Jeruzalem.en ook uit andere plaatsen
arriveren en naar Mij zullen vragen, zeg dan met waar Ik ben, dan zullen ze
weer net zo verder reizen als ze gekomen zijn!'
[10] Maria van Magdala bedankte Mij
voor deze woorden en bleef bij de beide zusters; zo bleef ook Helias met de haren
en het arme gezin uit Emmaüs.
[11] Maar wij maakten ons gereed en
gingen eerst naar het huis van de waard in het dal, die bij ons was samen met
de waard van de herberg aan de grote heerweg niet ver van Bethlehem, die ook
nog bij ons was en naar Mijn lessen had geluisterd.
[12] Toen wij bij de waard aankwamen,
liepen alle huisbewoners ons tegemoet, begroetten ons en waren heel blij ons te
zien. De vrouw vroeg Mij of Ik met allen die bij Mij waren 's middags hun gast
wilde zijn.
[13] Maar Ik zei: 'Vrouw, jouw goede
wil geldt voor Mij als een volbracht werk; maar wat je voor de armen zult doen
in Mijn naam, zal door Mij ook beschouwd worden alsof je het voor Mij had
gedaan. Er zullen vanmiddag hier ook een groot aantal gasten heen komen, en
sommigen zullen naar Mij informeren; maar vertel niet waar Ik ben, en als
iemand jullie zal vragen waar Ik heengegaan ben, spreek dan de waarheid en zeg:
'Wij weten het niet! ' En dat is ook de reden dat Ik vandaag Mijn leerlingen
met van tevoren zeg waar Ik heen ga en wat Ik zal doen. Tegen de avond zal Ik
hier ook weer langs komen en een uur blijven. Hou je nu aan wat Ik jullie heb
aangeraden!’
[14] Allen beloofden Mij dat, waarop
wij in het dal verder naar het zuiden trokken; wij kwamen veel mensen tegen,
meestal Grieken en ook Egyptenaren, die met allerlei waren via Jeruzalem naar
Damascus trokken: niemand van hen bekommerde zich om ons en wij konden onze weg
dan ook vervolgen zonder opgehouden te worden.
[15] Toen wij zo ruim
een uur gelopen hadden, vroeg Lazarus, die steeds aan Mijn zijde liep, Mij toch
stilletjes: 'Heer en Meester! Nu zou U mij toch wel kunnen zeggen waar U heen
gaat. Want ik en allen, die hier zijn, zullen U zeker niet verraden!’
[16] Ik zei: 'We gaan naar een plaats
dicht bij Bethlehem. Wat daar zal gebeuren, zullen jullie allemaal daar en op
de juiste plaats zien en te weten komen.’
[17] Lazarus zei: 'Het is wel goed dat
ik dat nu tenminste weet. Maar dan mogen we wel flink doorlopen; want de weg
daarheen is niet bepaald kort.’
[18] Ik zei: 'Toch zullen we daar op
de juiste tijd en vroeg genoeg aankomen; want het is Mij mogelijk om ook een
lange weg in korte tijd af te leggen.’
[19] Lazarus zei: 'O Heer en Meester,
ik weet wel dat voor U niets onmogelijk is; maar toch vroeg ik het U, om deze
enigszins saaie weg niet helemaal zwijgend te lopen en omdat zelfs het meest
onbeduidend lijkende woord uit Uw mond mij steeds met nieuwe kracht bezielt.’
[20] Ik zei: 'Ja, ja, dat heb je heel
goed en juist gezegd; want Mijn woorden zijn in zichzelf ook puur geest, kracht
en leven. Maar nu lopen we weer zwijgzaam verder, want weldra zullen wij een
troep Romeinse soldaten tegenkomen die naar Galilea gaan, en met hen zullen wij
even wat moeilijkheden krijgen!'
110
De Heer bevrijdt gevangen kinderen
uit
de handen van Romeinse soldaten
[1] Vandaar liepen we nog zo'n
drieduizend passen zwijgzaam voort en zagen de troep soldaten met hun wapens de
heerweg opkomen, die hier over een hoogte voerde. Ze maakten veel lawaai, zoals
dat bij hen gebruikelijk was, en zij woelden met hun voeten het stof van de weg
zozeer omhoog, dat er ook een regelrechte wolk van stof met hen meetrok.
[2] Agricola meende dat we maar beter
een stukje van de weg af moesten gaan, omdat dergelijke ruwe krijgsknechten,
die tijdens zulke marsen niet zelden dronken waren, niet al te vriendelijk
plachten om te gaan met reizigers die hun in de weg kwamen.
[3] Ik zei: 'Daar heb je zeker gelijk
in; maar het is wel de schuld van jullie Romeinen zelf, dat jullie
krijgsknechten zulke ruwe en woeste mensen zijn! Leer hun behalve hoe ze de
wapenen moeten gebruiken ook om mens te worden, dan zullen ze zich ook als
zodanig gedragen!’
[4] Agricola en ook de andere Romeinen
onthielden deze opmerking van Mij, en toen de wilde troep in de buurt kwam,
gingen we dan ook een paar passen van de weg af Maar dat hielp ons niet veel;
want de aanvoerders gaven de krijgsknechten opdracht om te stoppen, kwamen
vervolgens heel brutaal op ons af en vroegen ons, wie wij waren en waar wij we
naartoe gingen en voor welke zaken en aangelegenheden.
[5] Toen trad Agricola naar voren en
zei tegen de hoofdaanvoerder: 'Kun je lezen?'
[6] Deze (de aanvoerder) zei: 'Ja,
anders dan zou ik geen hoofdman zijn!'
[7] Agricola haalde nu een rol
perkament uit een tas die hij bij zich droeg, en liet die aan de brutale
aanvoerder zien. Toen deze zag wat er op die rol stond, schrok hij en
verontschuldigde zich.
[8] Maar Agricola waarschuwde hem en
berispte hem met scherpe en zeer indringende woorden vanwege zijn rumoerige
gedrag.
[9] Toen trokken de aanvoerders zich
direct in alle rust en orde terug.
[10] Maar Agricola en de andere
Romeinen liepen daarop naar de groep soldaten en onderzochten hoe het bij hen
verder met de orde gesteld was. Zij ontdekten midden in de groep een paar jonge
meisjes en twee jongemannen, van wie de handen op de rug gebonden waren.
[11] Toen de Romeinen dat met grote
verontwaardiging ontdekten, vroegen ze onmiddellijk aan de aanvoerders wat dat
te betekenen had, of deze mensen schuldig waren aan de een of andere misdaad en
welke nationaliteit ze hadden.
[12] De aanvoerders raakten in grote
verlegenheid en wisten niet wat voor antwoord ze de strenge en hoge Romein
moesten geven.
[13] Toen begonnen de meisjes en de
beide jongemannen Agricola in het Hebreeuws huilend te vragen of hij hen uit de
macht van deze ruwe en wrede soldaten wilde bevrijden; want zij waren kinderen
van heel eerlijke ouders in de buurt van Bethlehem, hadden deze soldaten geen
enkel kwaad gedaan, en hun ouders, die daar een herberg hadden, hadden al deze soldaten
goed bediend met hetgeen ze verlangden, namelijk tien zakken wijn en dertig
broden en hadden tenslotte voor het verlangde niet meer dan zeventig
muntstukken gevraagd.
[14] (De gevangenen): 'Maar toen
werden deze soldaten zo kwaad en betaalden niet alleen niets, maar verlangden
van de ouders nog meer dan duizend muntstukken, als straf voor het feit dat de
ouders het gewaagd hadden er zeventig van de soldaten te vragen. Zoveel geld
hadden de ouders echter niet en ze smeekten deze soldaten om vergeving en
welwillendheid. Maar er hielp geen bidden en smeken aan; de ouders werden in
hun eigen huis stevig met touwen vastgebonden aan de deurposten. Daarop grepen
de soldaten ons zeven kinderen bij elkaar, bonden onze handen op de rug en
dreven ons met hen voort op de manier zoals jullie hoge heren ons nu zien. Wij
weten absoluut niet wat ze met ons van plan zijn; maar dat ze niets goeds met
ons voorhebben, is wel duidelijk. O goede en grote heren! Bevrijdt ons toch
omwille van jehova van deze woestelingen!'
[15] Nu werd Agricola
helemaal rood van woede, beval dat de zeven kinderen ogenblikkelijk vrijgelaten
moesten worden -wat ook onmiddellijk gebeurde -en zei toen tegen de
aanvoerders: 'Beschermen jullie als Romeinen zó de rechten van onze onderdanen?
Weten jullie niet hoe de hoofdregel luidt, waarop iedere soldaat moet zweren?
Die luidt: 'Leef rechtschapen, beledig niemand zonder reden; maal wie jou
beledigt terwijl jij volgens de wet handelt, moet voor het gerecht gebracht
worden!' En tot slot: 'Geef en laat ieder het zijne!' Hebben jullie nu volgens
deze oude hoofdregel gehandeld? Wie heeft jullie het recht gegeven om onderweg
van de ene plaats naar de andere de herbergen te brandschatten, waarvan de
eigenaar onze onderdanen zijn en onder de bescherming van onze wetten staan?'
[16] De aanvoerders verbleekten, want
ze kenden de onverbiddelijke strengheid van de hun reeds lang bekende staatsman
en vroegen hem om genade.
[17] Maar Agricola zei: 'Deze kinderen
en hun ouders hebben jullie ook om genade en erbarmen gevraagd! Als jullie die
onschuldigen geen genade en geen erbarmen betoond hebben, hoe wagen jullie,
brutale vlerken, het dan nu om mij om genade te smeken! Ik zal jullie als
gewone rovers en moordenaars laten behandelen en deze krijgsknechten tot ordinaire
galeislaven maken! Keer nu om en ga voor ons uit naar Bethlehem! Ik zal de
overste aanwijzingen geven wat er met jullie ellendelingen moet gebeuren!'
[18] Hierop ging Ik naar Agricola toe
en zei tegen hem: 'Vriend, je hebt er heel goed aan gedaan, dat je ten eerste
de kinderen bevrijd hebt en ten tweede deze dronken soldaten met jouw vonnis
volkomen nuchter hebt gemaakt. Maar de eigenlijke schuld van hun grofheid
dragen zij niet zozeer zelf, als wel degene die hen naar Galilea heeft
gestuurd. Hij heeft het geld van de keizer, dat als reisgeld voor deze groep
bestemd was, voor zichzelf gehouden en heeft hun toegestaan om zich onderweg in
de herbergen en ook bij de landlieden goedschiks of kwaadschiks te verschaffen
wat ze nodig hebben. En je weet dat jullie soldaten, als ze van hun superieuren
toestemming krijgen om te plunderen, niets ontzien en op leeuwen, tijgers en
hyena 's lijken; daarom is de overtreding van deze soldaten veel geringer dan
het op het eerste gezicht schijnt te zijn.
[19] De voornaamste fout en de
eigenlijke oorzaak van dergelijke vergrijpen ligt echter in jullie te
onvoorwaardelijke vertrouwen in jullie veldheren en oversten. Jullie voorzien
hen van alle mogelijke generale volmachten, met als gevolg dat iedereen in zijn
ambtsgebied gewoon voor keizer speelt en doet wat hij wil, zonder zich al
teveel om de algemene wetten van Rome te bekommeren, aangezien hijzelf in zijn
ambtsgebied al naar zijn stemming en willekeur wetten kan en mag uitvaardigen.
[20] Als er zo nu en dan een overste
van nature een goed en rechtvaardig mens is, dan zal men in de aan hem
ondergeschikte ambtsgebieden ook goed kunnen leven en handelen; maar als de
overste wellicht te zeer op zijn persoonlijke voordeel uit is, wee dan al
diegenen die onder de macht van zijn zwaard staan! En kijk, dat is nu hier in
het grote ambtsgebied van Bethlehem het geval!
[21] De huidige hoofdman, die door
jullie de hoogste macht in handen heeft en helemaal handelt zoals hem door Rome
is toegestaan, is op zijn eigen voordeel uit en stelt dan ook zulke
verordeningen op, dat hij beslist nooit tekort komt; maar het volk weeklaagt en
vervloekt in hun hart de Romeinse overheersing en tirannie. De zaak zit precies
zo in elkaar als Ik je nu uiteengezet heb, en nu is de vraag wie er bij deze
handeling eigenlijk tot een straf veroordeeld moet worden.
[22] Zie, Ik wist heel
goed dat dit hier in de buurt van Bethlehem zou gebeuren en ben om die reden
dan ook met jullie hierheen gereisd, zodat dit kwaad hier verholpen zou worden;
maar het moet daar verholpen worden, waar de eigenlijke fout zit! Want door
deze soldaten hier te bestraffen zal niemand geholpen zijn; geefhun een
terechtwijzing, een juist voorschrift hoe ze zich in het vervolg dienen te
gedragen en geef hun reisgeld voor de reis naar Galilea, dan zullen ze geheel
zoals het hoort op de plaats van hun bestemming komen!
[23] Maar van de hoofdman die wij
vanmiddag in dezelfde herberg zullen aantreffen als waar de kinderen vandaan
komen, moet je de generale volmacht afnemen en je moet hem wetten geven, dan
zal alles in orde zijn!'
[24] Nu zei Agricola: 'Ja, ja, Heer en
Meester, U hebt ook nu weer in alle opzichten volkomen gelijk, en ik zal de
regelingen ook geheel volgens Uw woorden treffen! Maar bovenal moeten we ons nu
haasten om naar de herberg te gaan en de ouders van deze lieve kinderen uit hun
kwelling en nood te bevrijden.
[25] Ik zei: 'Daar is al voor gezorgd;
want hun buren zijn zo goed geweest naar de stad te gaan, naar de hoofdman, om
aangifte te doen vanwege hun kinderen, in de hoop dat die hun weer teruggegeven
worden. Als wij in de herberg aankomen, zullen ook de ouders van deze kinderen
terugkomen.
[26] De hoofdman zal hun recht doen
wedervaren en zal deze groep een ruiter achterna sturen, aan wie men de
kinderen ongedeerd moet overhandigen, en wij hoeven nu niet lang meer te
wachten tot de ruiter arriveert; geef hem dan de instructie voor de hoofdman,
dat hij rond het middaguur bij jou in de herberg moet verschijnen, dan zullen
wij hem ook wel in de herberg aantreffen als wij daar komen. Maar de kinderen
zullen wij met ons meenemen.
[27] De aanvoerders hoorden echter wat
Ik met Agricola besproken had en zagen dat hij zich naar Mijn woorden richtte,
en ze wilden zich voor Mij op de grond werpen om Mij te bedanken.
[28] Maar Ik zei tegen hen: ' Alleen
deze keer heb Ik jullie gered; wanneer jullie je echter op een andere plaats
nogmaals zo zullen gedragen als jullie je in de herberg hebben gedragen, dan
zullen jullie niet meer gered worden. Maar wacht nu hier, tot jullie opdracht
krijgen om te vertrekken, en reis dan rustig zoals het hoort verder!'
[29] Voor deze woorden bedankten ze
Mij en ze noemden Mij een grote wijze, wiens woord machtiger was dan de anders
zo onverbiddelijk strengheid van de hoge en machtige Agricola; maar ze noemden
Mij ook de rechtvaardigste van alle rechtvaardigen, en zij en ook hun hele
troep loofden Mij luid.
[30] Daarop gaf Agricola hun de
instructie om in Bethanië te blijven tot hij zou terugkomen, en dat ze zoveel
brood en wijn konden krijgen als ze redelijkerwijs nodig hadden, wat hij dan
betalen zou, en dat hij ook voor het verdere reisgeld zou zorgen;
tegelijkertijd gebood hij hun ook ten strengste om zich goed en behoorlijk te
gedragen, wat ze hem dan ook plechtig beloofden. Daarop beval hij hun om verder
te trekken. Ze stelden zich ordelijk op, bedankten Mij nog eens en zetten zich
in beweging.
111
De aankomst in de herberg
[1] Toen ze ongeveer een paar duizend
passen van deze plaats waren, zagen wij, die eveneens verder trokken, reeds van
verre een ruiter aan komen galopperen. Het duurde niet lang of hij was al bij
ons, bleef staan en vroeg ons haastig of wij de groep soldaten niet waren
tegengekomen en of die soms joodse kinderen in hun midden met zich meevoerden.
[2] Agricola toonde hem wie hij was,
vertelde hem alles en toonde hem ook de geredde kinderen, waarover de ruiter
erg verheugd was. En vervolgens gaf hij de ruiter ook de instructie voor de
hoofdman, zoals Ik hem tevoren had aangeraden.
[3] Daarop keerde de ruiter snel om en
reed ijlings naar de stad, die daar nog ongeveer anderhalf uur gaans vandaan
lag, en wij trokken met de kinderen, die zich met veelliefde om Mij heen
schaarden, verder op onze weg.
[4] De vijf meisjes,
van wie de oudste zeventien en de jongste tien jaar was, klaagden dat ze pijn
aan hun handen hadden, omdat die zo strak vastgebonden waren geweest; ook de
beide jongemannen klaagden daarover.
[5] Maar Ik streek met Mijn handen
over die van hen en vroeg hen of ze nu nog pijn voelden.
[6] Toen zeiden zij (de kinderen)
verheugd: 'O goede man, wij voelen nu geen pijn meer! Maar hoe hebt u dat nu
gedaan dat wij geen pijn meer voelen? O, u moet wel een wonderbaarlijke heiland
zijn! U had immers geen zalf en geen olie, en toch hebben wij nu helemaal geen
pijn meer! Thuis hebben wij een grootmoeder, die is al heel lang ziek en geen
genezer kan haar helpen; zou u haar misschien ook kunnen helpen op de manier,
zoals u ons nu hebt geholpen?'
[7] Ik zei: 'Ja, ja, Mijn lieve
kinderen, als we daar komen, zullen we eens zien wat we allemaal voor jullie
grootmoeder kunnen doen! Maar hebben jullie niet nog een zieke in huis?'
[8] De kinderen zeiden: 'O,
wonderbaarlijke heiland, hoezo vraagt u ons daarnaar, alsof u allang weet dat
ook één van onze beste knechten al meer dan een half jaar door een kwaadaardige
koorts geplaagd wordt? Bent u dan al eens in onze herberg geweest en hebt u
daar overnacht?'
[9] Ik. zei: 'Mijn lieve kinderen,
kijk, Ik ben persoonlijk weliswaar nog nooit in jullie herberg geweest, maar
met Mijn geest ben Ik overal! En zo weet Ik dan ook alles wat er maar is en
gebeurt en kan Ik degenen die er slecht en miserabel aan toe zijn ook helpen
als ze werkelijk op God vertrouwen en naar Gods geboden leven en handelen!'
[10] De kinderen zeiden: 'Maar hoe
komt dat, dat u zich met uw geest overal heen kunt verplaatsen en dan alles
kunt zien en horen wat er overal ook maar is en gebeurt? Dat is toch alleen God
mogelijk! Hebt u dan misschien net als de profeten van tijd tot tijd Gods geest
in u? Want als de profeten voorspellingen deden werden ze, zoals wij geleerd
hebben, met Gods geest vervuld. Bent u misschien ook een profeet?'
[11] Ik zei: 'Ja, Mijn lieve kinderen!
Wat Ik in feite echt ben, zouden jullie nu nog niet begrijpen, ook al zou Ik
het jullie zeggen. Maar dat van Gods geest in Mij, dat is juist; want zonder
die geest kan geen enkel mens iets werkelijk goeds en nuttigs doen. Maar thuis
bij jullie ouders zullen wij elkaar nog wel nader leren kennen.
[12] Kijk, daar in de verte komen
jullie ouders ons al tegemoet; want ze hebben al van de ruiter gehoord dat
jullie je gezond en wel bij ons bevinden! Als jullie willen, kunnen jullie hun
nu tegemoet rennen en hun zeggen, dat wij allemaal bij hen onze intrek zullen
nemen.’
[13] Toen de kinderen dat van Mij
gehoord hadden en hun ouders in de verte herkenden, renden ze hun tegemoet en
waren al gauw bij hen, tot grote vreugde van de ouders. Maar wij namen meer
tijd; want de omgeving was hier mooi, omdat die hoger gelegen was, en de
Romeinen hadden genoeg te zien en te bewonderen en Lazarus en de beide
herbergiers, die met ons meereisden, hadden er genoeg over te vertellen.
[14] Toen de ouders van hun kinderen
hoorden hoe wij hen uit de handen van de ruwe soldaten hadden bevrijd en dat
wij in hun herberg zouden komen, keerden ze om, haastten zich met de kinderen
naar huis, om daar voorbereidingen te treffen om ons te ontvangen en te
bedienen en alles zo goed mogelijk in orde te brengen. Er bleef hun natuurlijk
niet veel tijd over, omdat het vanaf het punt waar wij waren nog slechts een
half uur gaans was tot de herberg; maar, zoals eerder gezegd, namen wij de
tijd, omdat de Romeinen deze streek in de omgeving van Bethlehem zeer
bezienswaardig vonden en veelvuldig naar het een en ander informeerden.
[15] Daarom waren wij tot aan de
herberg nog ruim een uur onderweg zodat de bezitters ervan genoeg tijd hadden
om voor onze aankomst het meest noodzakelijke in orde te maken en voor te
bereiden. Er werd een vet kalf geslacht en goed voor ons klaargemaakt, en nog
veel meer .
[16] Toen wij dicht bij de herberg
waren gekomen, snelden de beide ouders ons samen met hun zeven kinderen
tegemoet, begroetten ons zeer beleefd, verwelkomden ons en bedankten ons met
tranen in hun ogen voor de weldaad die wij hun bewezen hadden door hun kinderen
te redden.
[17] Ook de kinderen bedankten ons nog
eens van ganser harte en zeiden tegen de ouders, naar Mij wijzend: 'Dat is de
wonderbaarlijke heiland, die onze zere handen genezen heeft door er alleen maar
over te strijken, en ons ook beloofd heeft om onze arme grootmoeder en ook onze
knecht helemaal gezond te maken. Hij moet een grote en van Gods geest vervulde
wijze zijn, -want hij weet alles wat er waar ter wereld ook maar is en
gebeurt!’
[18] De ouders kwamen daarop naar Mij
toe en zeiden: 'Wij spreken u, onmiskenbaar grote mensenvriend, nogmaals onze
buitengewoon hartelijke dank uit voor de grote weldaad die u onze kinderen
bewezen hebt, en wij vragen u dan ook, of u ook onze oude moeder en indien
mogelijk ook onze brave knecht zou willen helpen; want wij geloven vast en
zonder enige twijfel wat onze kinderen over u verteld hebben, en wij worden in
ons geloof bevestigd door de aanwezigheid van de ons welbekende Lazarus uit
Bethanië en de beide herbergiers, die wij ook kennen. Want deze mannen zouden
niet zo gemakkelijk naar ons toe gekomen zijn als u hen niet hierheen gehaald
zou hebben. Maar de andere heren kennen wij nog niet nader; alleen zien we
onder hen Romeinen en Grieken, naar hun kleding te oordelen. Zij zijn zeker ook
alleen maar ter wille van u te voet hierheen gekomen; want zulke voorname
Romeinen maken niet gauw een tocht van enkele uren te voet. Maar hoe dan ook, u
bent in ieder geval meer dan u lijkt te zijn! Jullie komen zeker uit de
omgeving van Bethanië en zijn vast wel moe; willen jullie misschien het huis
binnengaan en daar uitrusten totdat het middagmaal helemaal gereed zal zijn?'
[19] Ik zei: 'Kijk, hier buiten onder
de schaduw van jullie vruchtbomen is het aangenamer rusten, en hier staan
immers ook een heleboel tafels en banken, die wij kunnen gebruiken! Bovendien
weet Ik dat de hoofdman iets eerder dan wij te paard uit Bethlehem hierheen
gekomen is, met wie deze staatslieden uit Rome iets te bespreken hebben. Hij
sterkt zich nu met zijn twee metgezellen met brood en wijn, en wij willen hem
daar niet bij storen; wanneer hij gegeten en gedronken heeft willen wij graag
dat hij naar buiten komt om met deze Romeinen te spreken.’
112
De genezingen van de zieken in de herberg
[1] Nadat Ik ze dit allemaal had
meegedeeld herinnerde de waard Mij vol vertrouwen aan de oude zieke moeder en
aan de zieke knecht en vroeg Mij aan hen te denken.
[2] Daarop zei Ik: 'Kijk, bij God zijn
alle dingen mogelijk! Wanneer jullie geloven, zullen de beide zieken, zonder
dat Ik hen aankijk of aanraak, alleen door Mijn wil en Mijn woord volledig
genezen worden!’
[3] Toen zei de man: 'Heer en
wonderbaarlijke heiland, ik geloof uw woorden! Want een man zoals u, vervuld
met wijsheid en waarheid als een profeet, heeft zeker nog nooit een onwaarheid
gesproken! Wanneer het niet zo zou zijn, zou u dat niet tegen ons gezegd
hebben. Maar omdat u zo tot ons gesproken hebt, geloven wij ook zonder meer dat
u onze beide zieken kunt genezen door de macht van uw wil en woord; en daarom
vragen wij u om alleen door uw wil en door uw woord onze beide zieken te
genezen!’
[4] Ik zei: 'Welaan, dan wil Ik dat de
beide zieken ineens volkomen gezond hun ziekbed verlaten! Ga nu naar hen toe,
geef hun wat te eten en te drinken om hen te versterken, en daarna moeten ze
buiten wandelen! Maar zeg hun niet direct dat Ik dat voor hen heb gedaan; pas
na het middagmaal zullen ze Mij nader leren kennen!'
[5] De kinderen, die dat ook gehoord
hadden, zeiden direct: 'God in Zijn hemelen zij alle lof, omdat Hij de goede
mensen, die volgens Zijn geboden leven, zo'n kracht en macht gegeven heeft! Nu
is onze grootmoeder vast en zeker al helemaal gezond en onze brave en trouwe
knecht ook!’
[6] Daarop gingen de kinderen samen
met hun ouders direct het huis binnen naar de zieken en tot hun zeer grote verbazing
troffen ze beiden volkomen gezond, fris en opgewekt aan.
[7] Beiden verklaarden eensgezind dat
ze het idee hadden dat een helderwitte vlam zich als een bliksem over hen had
uitgestort, waarna alle pijnen hen verlieten en zij zich heel goed en gezond
voelden, en dat ze het gevoel hadden dat ze zo gesterkt waren, dat ze
gevoeglijk hun bed konden verlaten.
[8] Toen zei de heer van de herberg,
die een zoon was van de moeder die ziek geweest was: 'Er is een gast bij ons
gekomen die zei dat jullie beter zijn geworden, het bed kunnen verlaten en
spijs en drank tot je kunnen nemen om verder aan te sterken; verlaat dus gerust
je bed, trek frisse kleren aan, en neem dan spijs en drank en eet en drink naar
hartelust!'
[9] Na deze woorden stapten de beiden,
die nu genezen waren, uit bed, kleedden zich aan en namen daarna spijs en drank
tot zich. Daarop wilden ze de onbekende gast zien; maar de zoon maande hen tot
geduld en zei tegen zijn moeder, dat zij de gast na het middagmaal wel zouden
leren kennen. En daar namen beiden genoegen mee.
[10] Maar wij rustten uit onder de
bomen en keken naar de mooie omgeving die, omdat deze herberg zich op een
tamelijk hoge heuvel bevond, van hieruit bijzonder goed tot zijn recht kwam.
Want een klein uur hier vandaan naar het zuidoosten lag Bethlehem met zijn oude
ringmuren en torens op eenzelfde heuvel; slechts een dal met vele akkers,
weiden en tuinen scheidde onze herberg, waar de hoofdweg naar Bethlehem langs
liep, van de stad van David. Maar vanaf onze heuvel zag men nog een heleboel
plaatsjes en ook alleenstaande burchten en hoeven, en naar het westen ook grote
en goed verzorgde wijngaarden, en in de wijde, reeds blauw gekleurde omtrek
waren hoge bergen te zien, die in hun majesteit een nog grotere bekoring aan de
hele streek verleenden. Daarom is het begrijpelijk dat onze Romeinen, die grote
vrienden waren van mooie streken en landschappen, er heel erg van genoten om
naar deze omgeving te kijken en voortdurend vroegen wat dit of dat was, hoe het
heette, aan wie het toebehoorde en hoe. die en die andere plaats was, en wat
voor bijzonder gedenkwaardigs zich in die grotere plaatsen had voorgedaan.
[11] En Lazarus, de beide herbergiers
en af en toe ook de een of andere leerling hadden genoeg te verklaren. De
Romeinen waren dermate in het beschouwen van de omgeving verdiept, dat ze bijna
vergaten dat de hoofdman uit Bethlehem al ongeveer een uur lang ter wille van
hen hier was en in grote ongerustheid verkeerde over wat hij allemaal wel niet
van de machtige gebieders te horen zou krijgen.
[1] Eindelijk kwam de waard weer naar
ons toe, deelde ons met grote dankbaarheid de wonderbaarlijke genezing van de
beide zieken mee en zei tegen Mij: 'Heer! U bent meer dan een mens van mijn
soort! U bent niet alleen een heiland, die zijns gelijke in de wereld niet meer
heeft, maar u bent een groot profeet, waar wij in deze tijd wel heel veel
behoefte aan hebben; want wanneer onze Farizeeën nog lang zo doorgaan, zoals ze
nu doen, dan gaat al het geloof aan een God ten onder.
[2] Ik heb weliswaar van reizigers,
die hier verbleven, al veel gehoord over een profeet, namelijk dat hij grote
tekenen doet en de mensen weer tot het ware geloof in één God bekeert; maar de
Farizeeën moeten hem zeer vijandig gezind zijn.
[3] Ongeveer een jaar of misschien nog
korter geleden moet hij ook in Bethlehem en plaatsjes daar in die omgeving
wonderbaarlijke werken verricht hebben; daar heb ik zelf echter niets van
gezien, aangezien ik vanwege de vele zorgen en het werk voor het gaande houden
van deze grote herberg van mij bijna nergens kom en Jeruzalem al meer dan tien
jaar niet gezien heb, -en zo weet ik, wat ik weet, alleen maar omdat ik anderen
er terloops over hoor praten.
[4] Er komen wel bijna iedere week een
paar Farizeeën van Bethlehem hierheen, maar hun naar zoiets te vragen zou
vergeefse moeite zijn; want zij vervloeken zonder meer alles wat maar enigszins
van het normale afwijkt en verklaren het al tot een zeer strafbare zonde, ook
al vertelt men hun dat men daar alleen in de verte maar over heeft horen
praten. Daarom is het mensen als wij dan ook niet kwalijk te nemen, dat men
zich om bijna niets anders meer bekommert en zorgen maakt dan alleen om zijn
eigen huishouden.
[5] Welnu, een paar dagen geleden
waren er 's nachts aan de hemel werkelijk buitengewone dingen te zien. Men ging
weliswaar naar de Farizeeën en stelde zich voor wat voor wonderen men daar
allemaal wel niet zou horen, en men dacht er ook aan, dat de goede, oude Jehova
nu toch eindelijk weer eens een teken van Zichzelf aan de joden had gegeven.
Maar niets van dat alles! De Farizeeën vertelden het volk met een heel opgewekt
gezicht dat het hele indrukwekkende verschijnsel, dat voor ons joden geen goede
profetie inhield, een volksbedriegerij was, bewerkstelligd door de Romeinen met
behulp van de Essenen, die goed thuis zijn in allerlei toverkunsten. En verder
had het niets anders te betekenen dan dat de Romeinen, met wie in het bijzonder
het hogere en rijke deel van de joden al lange tijd niet veel op heeft, door
dergelijke middelen het meer lichtgelovige en bijgelovige volk wilden misleiden
en tegen hun joodse oversten opzetten, om daardoor een algemene opstand van de
joden tegen de enigszins zwak geworden overmacht van de heidenen te
verhinderen. Met die verklaring ging men dan weer heel onverschillig en
welgemoed zonder verdere ongerustheid naar huis en bekommerde zich in het
geheel niet meer om het hele verschijnsel, hoe verschrikkelijk het er ook
uitzag.
[6] Kort daarna zag men drie zonnen
opgaan. Men stelde vragen en kreeg als antwoord, dat dat betekende dat er wind
op komst was en er weldra ruw weer zou optreden. En weer ging men zonder
verdere bedenkingen naar huis.
[7] Zo moeten er ook nog maar enkele
dagen geleden in deze streek bepaalde verspreiders van een nieuwe leer, die zou
uitgaan van de profeet uit Galilea, rondgetrokken zijn en ook buitengewone
tekenen hebben gedaan, en er schijnt hun al veel volk na te volgen. Hoeveel
daarvan waar is, weet ik natuurlijk nauwelijks; want bij mij is er niemand
gekomen die ook maar in de verte op zo'n boodschapper van de nieuwe leer leek.
[8] Maar pas een paar dagen geleden
vroeg ik aan iemand uit de synagoge, die uit Bethlehem hierheen gekomen was,
hoe het nu zat met die boodschappers van de nieuwe leer, die in deze omgeving
schijnen rond te trekken, en hij zei tegen mij: 'Ach, sinds de Romeinen onze
heren zijn, zwerft dergelijk werkeloos en werkschuw gespuis immers steeds in
grote aantallen rond! Het wordt door hen geduld en gesteund, en wij kunnen daar
weinig of niets tegen doen!’
[9] Ja, tegen een dergelijke
verklaring kon men redelijkerwijs ook weer niets inbrengen! Want ten eerste is
men zelf niet beter op de hoogte van alles, wat er nu in het gehele grote rijk
der joden is en gebeurt, en ten tweede kan men zich, zelfs wanneer men van iets
buitengewoons beter op de hoogte zou zijn, toch niet inlaten met een gesprek
met die welbespraakte heren uit de synagoge, want ten eerste zou men niets met
hen kunnen beginnen en ten tweede ook het gevaar lopen om in alle opzichten
door hen vervolgd te worden. En zo blijft men dan liever gewoon een stille
landsburger en bekommert zich noch om het een noch om het ander, hoewel men
maar al te goed inziet, dat die aanhangers van de synagoge ook alleen maar
vanwege hun buik zijn wat ze zijn, en voor zichzelf nog minder in een God
geloven dan één van deze vele fruitbomen van mij.
[10] En daarom zei ik zojuist, dat het
nu wel heel noodzakelijk zou zijn, dat er weer eens een ware en machtige
profeet opstond; want anders verliest het volk spoedig ieder geloof in een enig
ware God. Te oordelen naar uw macht en innerlijke wijsheid, lijkt u me dat te
zijn, en ik ben nu blij dat ik in u nu eindelijk eens zelf een dergelijke man
te zien heb gekregen, die heel goed een Elia zou kunnen zijn.
[11] Nu geloof ik weer dat er in
vroegere tijden profeten bestaan hebben, die ter wille van het blinde en
ongelovige volk door God met bijzondere wijsheid en macht toegerust waren. Tot
nu toe was dat geloof bij mij weggezonken in het rijk der vrome sprookjes. Maar
omdat ik nu zelf gezien heb dat uw wil en woord twee zieken, die iedere
overigens nog zo kundige genezer voor ongeneeslijk verklaard heeft, in één klap
zó fris en gezond gemaakt hebben, is ook mijn geloof in een God en in de
profeten weer volkomen hersteld -wat mij liever is, dan wanneer iemand mij de
schatten van de halve wereld geschonken zou hebben.
[12] Maar nu komt de hoofdman naar
buiten die zeker met de hoge Romeinen moet spreken; het is wel zeker dat ik
daarbij overbodig ben, daarom is het tijd dat ik naar binnen ga!'
[13] Ik zei: 'Juist nu ben jij daarbij
nodig! Want de Romeinen hebben juist in verband met jou iets met de hoofdman te
bespreken. Door zijn maatregel heb jij vandaag door de voorbijtrekkende groep
soldaten een niet verdiend verlies geleden dat jou vergoed zal moeten worden,
en wel door de hoofdman; daarom moet jij als benadeelde aanklager voor die hoge
rechters aanwezig zijn, want waar geen aanklager is, zijn ook geen rechters!'
[14] De waard zei: 'Ja, ja, machtige
en wijze heiland, dat zal allemaal wel zo zijn; maar de hoofdman zal daarna ook
mijn heer blijven! Als hij nu door mijn toedoen belangrijke schade lijdt, zal
ik daarna, als jullie hier weg zijn, grote moeilijkheden met hem krijgen - en
daarom zou ik haast liever alles van hem door de vingers willen zien, dan mij
naderhand gewoonweg aan het kruis laten binden.’
[15] Ik zei: 'Maak jij je maar om iets
anders bezorgd; want daardoor zal de hoofdman pas een echt mens en ook jouw
ware vriend worden! En datje aan Mijn woorden wel het volste geloof kunt
schenken, daarvoor heb Ik je al meer dan een tastbaar bewijs gegeven.'
[16] De waard zei: 'Ja, als dat zo is,
blijf ik natuurlijk wel! Moeten misschien ook mijn vrouwen mijn kinderen erbij
geroepen worden en mijn enige naaste buurman, die mij te hulp gekomen is omdat
mijn dienstknechten op het veld bezig waren en niet thuis waren?'
[17] Ik zei: 'Dat is niet nodig
-alleen jij, als hoofd van het huis, bent voldoende!'
[18] Daarmee nam onze waard dan ook
genoegen en bleef alleen bij ons.
114
De klachten over Herodes
[1] Toen pas begaf de hoofdman zich
vol deemoed naar Agricola, begroette hem en vroeg hem of hij hem zijn hoge en
machtige wil bekend wilde maken.
[2] Agricola keek hem ernstig aan en zei:
'Zoals ik op mijn reis door Palestina helaas meermalen gemerkt heb maken
jullie, hoofdmannen, die van ons alle rechterlijke macht gekregen hebben, daar
een buitengewoon ergerlijk misbruik van! Vandaag heb ik iets dergelijks over
jou vernomen, wat mij buitengewoon onaangenaam was. Hoe zul jij je nu tegenover
mij rechtvaardigen? Want je bent aangeklaagd door de soldaten en feitelijk door
deze eerlijke en brave burger. Ik weet net zo goed als jijzelf dat je geheel en
al schuldig bent, en hoef je dat niet voor te houden; spreek nu dus en
rechtvaardig jezelf!
[3] De hoofdman zei: 'Machtige
gezagsdrager van de keizer en hoogste uitvaardiger en beschikker van de wijze
wetten van Rome! Rechtvaardigen kan ik mij niet tegenover u, hoewel ik strikt
genomen niet echt in strijd met de inhoud van de in Rome aan mij verleende
volmacht heb gehandeld; maar uit menselijke overwegingen had ik natuurlijk ook
anders kunnen handelen, omdat het mij ook vrij staat om mild te zijn als ik dat
juist acht. In dit geval bestond er weliswaar geen reden om de soldaten met
iets teveel vrijheden naar een andere provincie te laten trekken, maar ik wilde
een beetje bezuinigen door hun reisgeld achter te houden, maar ik heb hun in
plaats daarvan toegestaan om zich voor de noodzakelijke proviand met mate
schadeloos te stellen bij de grote herbergen onderweg. En daarin bestaat in dit
geval mijn eigenlijke schuld, die ik volledig, en wel tienvoudig, wil
vergoeden.
[4] Maar dat de soldaten samen met hun
goed geïnstrueerde aanvoerders reeds van hier af grof misbruik hebben durven
maken van de hun slechts met mate verleende vrijheid, heb ik niet kunnen
verwachten of voorzien, omdat ze zich nu al gedurende drie volle jaren in
Bethlehem steeds zodanig gedragen hebben, dat er nog geen enkele klacht over
hen door iemand is ingediend. Bovendien zijn ze op vrije dagen beurtelings al
vaak hier geweest, hebben gegeten en betaald, wat de waard wel zal weten. Maar
dat ze zich reeds hier bij hun vertrek al zo gedragen hebben alsof ze in een
vijandelijk land waren, daar kan ik werkelijk niets aan doen; want daarvoor heb
ik hun geen instructie gegeven.
[5] Maar omdat ik toch de schuld draag
van het feit dat er door de soldaten zo'n ongepastheid is begaan, wil ik ook,
zoals reeds gezegd, elke schade tienvoudig vergoeden. Ik heb gezegd.’
[6] Daarop zei Agricola: 'Dat is niet
meer dan juist en billijk; maar mocht er in de toekomst nog eens zoiets
voorkomen, en ik hoor dat in Rome, dan zal mijn oordeel heel anders luiden!
Want de door ons in naam van de keizer aan jullie verleende volmachten reiken
niet zover, dat jullie geheel en al naar eigen willekeur de soldaten mogen
onthouden wat hun toekomt en het voor jezelf houden. Alleen in dringende
gevallen, als er in een land bijvoorbeeld onrust en opstanden heersen, zou zo'n
middel desnoods kunnen worden aangewend, opdat de soldaten de opstandelingen
strenger en onverbiddelijk bejegenen. Maar zelfs dan verdient een wijze
matiging van te grote strengheid steeds de voorkeur zolang dat maar enigszins
mogelijk is; want een te zeer gekweld volk zal voor een regering nooit liefde
en aanhankelijkheid aan de dag leggen. Het verborgen vuur van de woede zal in
zo'n volk blijven gloeien; zodra het ergens vandaan lucht krijgt, zal het in
alles vernietigende vlammen uitbreken, waar dan moeilijk een dam tegen
opgeworpen zal kunnen worden. Dat dien jij nu als altijd geldende instructie
voor je verdere ambtsuitoefening strikt in acht te nemen.
[7] Maar nu komt het op de waard aan,
dat hij getrouwen waarachtig aangeeft hoeveel de soldaten bij hem verteerd
hebben en hoeveel hij eist voor het mishandelen van hemzelf, zijn vrouwen in
het bijzonder zijn kinderen. En tenslotte moet jij aan Lazarus, een trouwe
waard uit Bethanië, die zich hier rechts van mij bevindt, vandaag nog het
reisgeld voor de soldaten betalen. -Spreek jij nu, waard van deze herberg!’
[8] De waard zei: 'Luister, hoge
gebieder! Door toedoen van deze zeer wijze en wonderbaarlijk machtige heiland
is mij een onschatbaar grote weldaad ten deel gevallen, en ik sta er als burger
met mijn vermogen -God de Heer alle lof -nog zodanig voor, dat ik de schade die
mij door de soldaten berokkend is gemakkelijk kan dragen, en daarom maak ik
geen enkele aanspraak op enige schadevergoeding. Maar als de hoofdman en
gebieder over Bethlehem en deze hele streek, die mij overigens steeds
vriendelijk gezind was, de armen een weldaad wil bewijzen, dan is dat aan hem
en zijn vrije wil! Maar wat uw zaken en die van Lazarus zijn, daar kan ik niets
over zeggen.’
[9] Agricola zei, ontroerd door de
edelmoedigheid van de waard: 'Werkelijk, zo'n edelmoedigheid heb ik maar zeer
zelden ontmoet en de hoofdman zal die ook naar waarde weten te schatten!’
[10] De hoofdman zei: 'Ja, bij alle
machten van de hemel, dat zal ik ook! Ik zal nooit nalaten een dergelijke edelmoedigheid
niet slechts tienvoudig, maar duizendvoudig te belonen, met alle middelen die
mij ter beschikking staan. Wat echter datgene wat ik aan Lazarus moet betalen
aangaat, dat geld zal binnen een uur hier gebracht worden; ik zal mijn
geheimschrijver en penningmeester er onmiddellijk op uitsturen. Maar sta mij
dan toe dat ik, als bekeerde zondaar, in jullie gezelschap mag blijven; want
ook ik zou die wonderbaarlijke heiland nader willen leren kennen en hem dank
betuigen voor het feit dat hij tevoren al aan deze edele waard vergoed heeft,
wat Ik hem had moeten vergoeden!’
[11] Agricola zei: 'Jij mag nu wel
blijven als onze vriend, en dat je nader kennis maakt met onze grootste
heilsman zal je van zeer groot nut zijn; Je zult weldra nog meer aan Hem te danken
hebben dan je nu aan Hem te dank.en hebt. Maar zie nu dat je het met Lazarus
regelt; want onderweg heb Ik met zijn instemming de aanvoerders van de soldaten
de instructie gegeven, dat ze zich daar op jouw kosten met mate konden laten
verzorgen en zich ook het reisgeld, dat jij hun onthouden had, konden laten
uitbetalen!’
[12] Nu zei Lazarus: 'Laat mij nu ook
iets zeggen! Aangezien deze hoofdman nu zo edelmoedig is geworden en mij tien
jaar geleden ook een onmiskenbaar grote vriendschap bewezen heeft bij mijn
bezittingen, die zich hier in de omgeving bevinden, doe ik hetzelfde als onze
edele waard, zodat de vriendelijke hoofdman ook mij niets meer schuldig is!
Moge hij in ruil daarvoor steeds de rechten van de armen en verdrukten
beschermen en hen beschermen tegen de vergrijpen en grote willekeur van
Herodes; want in deze omgeving maakt hij het nog bonter dan in Jeruzalem.’
[13] Nu nam de waard nogmaals het
woord en zei: 'Ja, Herodes is onze grootste kwelling! Wij zouden met een nog
grotere liefde de keizer aanhangen dan nu het geval is, wanneer hij ons, wat
zeker gemakkelijk zou gaan, maar van deze kwelling zou willen bevrijden. We
weten wel dat Herodes als leenvorst een groot tribuut aan Rome betaalt; maar
daar tegenover stelt hij zich tienvoudig schadeloos door het afpersen van meer
dan hoge belastingen en hij ontziet niemand. Wanneer zijn belastingafpersers
komen zit er niets anders op dan gewillig te betalen wat en hoeveel zij
verlangen. Er wordt geen uitstel verleend, maar wat men te horen krijgt is: betalen!
Van degene die het geld niet heeft wordt alles afgenomen, vee en graan en, als
dat allemaal niet genoeg is, ook vrouwen kinderen. Wanneer de aldus van alles
beroofde man vervolgens de verlangde belasting niet voor een gestelde termijn
kan betalen, dan worden zijn vee, graan, vrouwen kinderen op openbare markten
verkocht. Ja, dat is toch werkelijk iets verschrikkelijks! Dan kan men bij de
Romeinse rechtbanken zijn beklag doen zoveel men wil, men vindt daar geen
bescherming; en dat is toch wel een ten hemel schreiend onrecht!
[14] Als wij de keizer de jaarlijkse
belastingpenning betalen, dan doen wij dat graag -want ten eerste is het niet
veel, en ten tweede weten wij waarom wij die kleine belasting betalen; want de
keizer geeft ons daarvoor wijze wetten en zorgt door middel van zijn
rechtbanken en zijn soldaten voor het in stand houden van de goede orde in het
land -; maar Herodes, als louter door Rome begunstigde leenvorst, eist het
tienvoudige, ja vaak zelfs het honderdvoudige en doet en geeft ons niets
daarvoor terug. We hebben natuurlijk van de keizer het recht om ons van Herodes
vrij te kopen; maar dat is verbonden met veelomhaal en kosten. Wij rijken van
deze streek en ook in andere plaatsen hebben dat ook gedaan en voelen ons daar
heel goed bij; maar de armere bezitters, die dat niet kunnen en bang zijn voor
de dreigementen van de priesters, die de kant van Herodes kiezen, zijn er des
te ellendiger aan toe, omdat deze ware tiran dan, hoewel hij de vrijkoopsom
ontvangt, bij de anderen de belasting dermate verhoogt, dat zij ook voor de
vrij gekochten moeten betalen, wat wij tevoren betaald hebben.
[15] Zo heb ik bijvoorbeeld jaarlijks
minstens honderd zilverstukken aan Herodes moeten betalen. Maar toen ik mij
reeds tien jaar geleden voor duizend zilverstukken vrijgekocht heb, was Herodes
toch volkomen schadeloos gesteld, aangezien hij die duizend zilverstukken tegen
tien procent op de wisselbank zette. Maar dat was voor die grote zwelger niet
genoeg: hij legde de honderd zilverstukken, die hij van mij niet meer zou
krijgen, op aan twintig andere schatplichtige onderdanen, zodat iedereen nu
ongeveer vijf zilverstukken meer moet betalen dan voorheen. En als ze hun
beklag doen bij de Romeinen, vinden ze daar maar zelden bescherming, maar men
raadt hun aan zich ook vrij te kopen. Ja, dat zou allemaal wel kloppen, als
degenen die het 't zwaarst te verduren hebben daar de middelen maar voor zouden
hebben! En dan is het zich vrijkopen van het willekeurige en onbeheerste gedrag
van Herodes ook nog eens werkelijk een gewetenskwestie en een vergrijp tegen de
naastenliefde; want ik heb mijn lot wel verbeterd, maar tegelijkertijd dat van
tien en twintig anderen verzwaard.
[16] Hoge en wijze gezagsdragers van
de keizer, ik heb jullie de kwestie nu beschreven zoals ze is; houdt dus in het
oog dat dit grote kwaad eindelijk eens een halt moet worden toegeroepen!
Iedereen zou de keizer graag een tienvoudige belasting betalen, als hij maar
van de kwelling van Herodes bevrijd zou zijn, en de keizer zou bovendien zeker
meer dan de helft meer ontvangen dan wat Herodes nu aan hem betaalt; want wij
weten immers hoeveel Herodes moet betalen, en dat is nog niet het honderdste
deel van wat de onderdanen aan Herodes moeten betalen.’
[17] Agricola zei: 'Ja, ik zie maar al
te goed en duidelijk in waar Herodes mee bezig is, en er zijn hem ook al veel
beperkingen opgelegd; er zullen er naar aanleiding van jouw klacht weldra nog
grotere opgelegd worden! Maar voor het moment is daar nu niets aan te
veranderen; want hij heeft zich het land opnieuw voor tien jaar als leen laten
geven en heeft het door de keizer gezegelde verdrag daarvoor in handen. Maar
desondanks zullen wij bij de keizer wel bewerkstelligen dat er aan dat
boosaardige gedrag van die grote zwelger op juiste en effectieve wijze paal en
perk gesteld zal worden. Maar voordat ik hier nu al in naam van de keizer iets
beveel, zal ik ook deze meest wijze Heer en Meester hier om een juist advies
vragen, en Hij zal mij zeggen wat er bovenal nodig is.’
115
De goddelijke leiding van het joodse volk
[1] Hierop wendde Agricola zich tot
Mij en zei: 'O Heer en Meester! Geef ons Romeinen raad volgens uw liefde,
genade en gerechtigheid, wat er in deze werkelijk zeer kwalijke kwestie gedaan
zou kunnen worden voor het heil van deze mensen!”
[2] Ik zei: 'Er valt nu niet veel aan
te doen; want volgens jullie wetten moet een verdrag gehandhaafd worden en
geldig blijven voor de vastgestelde tijd, wanneer de bezitter van dat verdrag
zich houdt aan de voorwaarden. Maar er staat niet in het verdrag dat Herodes
de belastingen van degenen die zich vrijgekocht hebben en Romeinse burgers zijn
geworden naar de niet vrijgekochten kan verleggen, en daarom kunnen jullie hem
dat wel verbieden. Weliswaar heeft de landvoogd Pilatus dat al voor een deel
gedaan en heeft daardoor Herodes tot zijn vijand gemaakt, maar dat heeft niet
veel uitgehaald, en Herodes doet nog steeds wat hij wil en bekommert zich
weinig om de landvoogd; want in het verdrag van de keizer heeft hij immers de
duidelijk geformuleerde bevoegdheid, om zich in het land van alle rechten van
een koning te bedienen, voorzover ze niet in strijd en onverenigbaar zijn met
de wetten van Rome.
[3] Welnu, na een dergelijke aan hem
verleende bevoegdheid, waar duidelijk niet diep over is nagedacht, kan hij heel
veel ten hemel schreiende onrechtvaardigheden bedrijven en jullie kunnen hem
krachtens jullie verdrag niet ter verantwoording roepen.
[4] Maar dat hij nu zo inhalig is en
het volk in sterke mate onderdrukt, ligt in de omstandigheid dat hij zoveel
geld wil vergaren, dat hij daarmee voor zijn eigen nut en doeleinden het hele
land voor altijd van jullie Romeinen afkan kopen, om zo een geheel van jullie
onafhankelijke heerser over heel Judea te zijn. Hij zal het weliswaar zover
niet brengen, maar aangezien dit nu eenmaal zijn bedoeling en plan is, handelt
hij nu ook zo, om het naar zijn idee bij een gunstige wind uit Rome ooit ten
uitvoer te brengen.
[5] Ik zou dat allemaal, zoals het nu
bestaat, wel met één enkele gedachte kunnen veranderen, zodat het hele huis van
Herodes tot aan zijn verst verwijderde verwanten niet meer zou bestaan; maar
toch doe Ik dat niet, omdat hij toegelaten is als een tuchtroede voor de
gierigheid en de hovaardigheid van het volk van God.
[6] Want toen de joden onder de
richters stonden, hadden ze behalve de tiende geen belastingen en waren ze rijk
en machtiger dan enig ander volk op aarde. Toen werden ze overmoedig in hun
glans en wilden een koning hebben, die in schittering, pracht en macht alle
koningen der aarde zou overtreffen. En er werd hun een koning gegeven. Maar met
hem kwam ook alle ellende over het volk, dat ontevreden was geworden met Gods
regering.
[7] T oen mopperden en klaagden de
mensen nog erger dan nu en velen vroegen God om hulp; maar God is niet een
wezen dat net als een mens zijn eenmaal genomen besluit van vandaag op morgen
verandert -want als Hij dat zou doen, zou er allang geen aarde en geen zon meer
bestaan! -, en zo liet Hij de joden dan ook onder de koningen. En de koningen
waren wijs en leidden het volk rechtvaardig, zo lang het volk zelf goed en wijs
en rechtvaardig bleef volgens de wetten van God. Maar toen het volk zich te
buiten begon te gaan en hoererij en allerlei onrechtvaardigheden begon te
bedrijven, werden er ook niet wijze en harde en onrechtvaardige koningen over
hen aangesteld.
[8] En toen het hele joodse volk op
slechts weinigen na bijna tot het heidendom overging, kwam het dan ook in de
gevangenschap van de Babyloniërs, om te ervaren hoe het is om onder de
heerschappij van duistere heidenen te leven. Toen pas keerde het volk weer
terug naar zijn oude en enig ware God, en God maakte het weer tot een
zelfstandig volk en gaf het wijze en rechtvaardige leiders.
[9] Maar het duurde weer niet lang,
ofhet volk verviel in zijn oude zonden en kwaad, en God plaatste het
geleidelijk in de omstandigheden waarin het nu, zoals het verdiend heeft, zit
en zucht en klaagt.
[10] En God is nu Zelf in het vlees
naar het volk toegekomen op de manier die de profeten hebben voorspeld, en Hij
wil het verlossen en gelukkig maken voor tijd en eeuwigheid; maar de grote
massa gelooft het niet als ze ervan hoort en het zelf met open ogen ziet, en
vervolgt de almachtige Helper en wil niets van Hem horen. Maar daarom laat God
ook toe, dat het blinde en slecht geworden volk in alle opzichten geplaagd
wordt en steeds maar meer geplaagd zal worden, en het zal nog gebeuren dat het
onder alle volkeren der aarde verstrooid zal worden en geen land zal hebben dat
het het zijne zou kunnen noemen.
[11] Omdat het volk nu zo is, moet het
nu ook door de Romeinen en nog sterker door hun leenvorsten geplaagd worden.
Maar wie nog wijs en rechtvaardig is en de geboden van God in acht neemt en
zich eraan houdt, zal ook gerechtigheid, genade en hulp vinden bij God en bij
de mensen, en de hebzucht en heerszucht van Herodes zal hem niet kunnen deren,
waarvan Lazarus en vele anderen kunnen getuigen.
[12] Maar wie nog verdrukt wordt, moet
zich eerst waarachtig tot God wenden en Hem in zijn hart om hulp vragen, dan
zal hij geholpen worden als hij zich onthoudt van al die vele zonden die nu
onder de joden meer dan onder de heidenen gebruikelijk zijn!
[13] Kijk, vriend Agricola, zo staan
de zaken, en uit wat Ik gezegd heb zul je wel kunnen opmaken wat jou met
betrekking tot Herodes te doen staat!'
[14] Agricola zei: 'Ja, Heer en
Meester, enige Waarachtige en Getrouwe, nu weet ik heel duidelijk wat mij rest
om te doen; wat voor U, o Heer, juist is, dat is ook voor mij juist!’
116
De hoofdman en de waard herkennen de Heer
[1] Maar terwijl Ik zo met Agricola
sprak, hadden de hoofdman, zijn beide metgezellen die bij hem in dienst waren,
en ook de waard scherp opgelet, en de hoofdman zei na de woorden van Agricola:
'Heer en Meester en wonderbaarlijke Heiland, zoals U nu spreekt heb ik nog
nooit een mens horen spreken! Ik heb de indruk -en wel heel sterk -dat er
achter U heel iemand anders schuil gaat dan U in Uw onschuld lijkt te zijn! U
bent zeker die grote man uit Galilea, over wie Cornelius en enkele andere
Romeinen mij al verteld hebben? En als U dat inderdaad bent, dan is mij nu
alles duidelijk en weet ik voor mijzelf al met Wie wij dan tot onze hoogste
zaligheid te maken hebben. Maar wees niet boos op mij, omdat ik dat hier geuit
heb!'
[2] Ik zei: 'O, absoluut niet - maar
het is wel wonderlijk dat de heidenen het licht eerder zien dan zo vele joden,
die toch reeds vanaf het oerbegin tot het licht geroepen waren! Maar het zij nu
zoals het is, daarom heb Ik al bepaald dat het licht nu van vele joden wordt
weggenomen en aan de heidenen gegeven wordt. Zij zijn lange tijd blind geweest
en verlangden vurig naar het licht, en omdat ze naar het licht verlangden,
vonden ze het ook; maar de joden pronkten ermee dat zij als enigen het licht
hadden; nu zijn ze echter zo blind geworden, dat het moeilijk is om hen weer ziende
te maken.
[3] Mijn woorden zijn het licht en het
leven en Mijn daden getuigen ervan dat Mijn woorden levend zijn, omdat de geest
die daar in is geen dode, maar een eeuwig levende en boven alles machtige geest
is; want voordat er ooit iets geschapen was, was er al het Woord dat jullie nu
horen. Het Woord was bij God, en God Zelf was het Woord. Maar het Woord is nu
vlees geworden en woont nu onder jullie. Ik kwam in Mijn eigendom naar de
Mijnen, en zij herkennen Mij niet!
[4] O, die grote blindheid van de
joden, en wel met name van hen die in de tempel en de synagogen zitten en zich
op de voorgrond plaatsen! Als Ik hen roep, horen ze niets, en laat Ik hun het
grote licht zien, dan kijken ze er niet naar. Daarom wee hun op de dag van het
gericht dat over Jeruzalem zal komen! Maar nu niets meer daarover!’
[5] Hierop zei de
waard: 'O Heer en Meester! U lijkt enigszins ontstemd te zijn wegens mij, omdat
ik U niet direct dieper herkende, zoals de Romeinen U herkenden; maar daar kan
ik toch niets aan doen! Heer en Meester, zeg ronduit dat in U de volheid van
God lichamelijk woont, dan zullen ik en mijn hele huis het geloven! Want de
tekenen die U doet, kan immers alleen God doen en de mens pas dan slechts
enkele ogenblikken, wanneer hij door Gods geest gedurende enkele ogenblikken
doordrongen en gegrepen is; want geen mens zou de veel te eindeloze macht en
kracht van Gods beest in zichzelf kunnen verdragen en daarbij het leven behouden!
[6] Maar wie derhalve net als U de
volheid van Gods geest lichamelijk in zichzelf bevat en draagt en ook
voortdurend aldus leeft en handelt, die is zoveel als God Zelf Want als
Gods geest door Zijn woord en wil voor ons mensen een lichaam met een levende
ziel heeft kunnen scheppen en geven, waarom zou Hij Zichzelf, als Hem dat behaagt,
dan niet ook een uiterst zuiver lichaam kunnen geven volgens de orde van Zijn
liefde en wijsheid?!
[7] Daaruit kunt U, o Heer en Meester,
wel haast eindeloos duidelijker dan ik concluderen, dat ik niet tot die joden
behoor die traag van begrip zijn, maar snel en gemakkelijk geloof wat ik als
onmiskenbaar waar herken; wil daarom dus niet boos op mij worden, omdat de
hoofdman als heiden U eerder herkende dan ik, die een jood ben!'
[8] Ik zei: 'Als Ik boos op jou zou
kunnen worden, zou Ik niet naar je toe gekomen zijn! Ik heb echter allang
geweten wat jou vandaag zou overkomen, en Ik ben met deze vrienden van Mij
juist hier naar toe gekomen om je te helpen! En nu Ik dat gedaan heb, ben Ik
toch zeker niet boos op je, maarjuist een beste en grootste vriend van je. Maar
wat Ik zojuist heb gezegd geldt voor alle joden en alle volkeren op aarde en
ook voor degenen die op de sterren wonen.
[9] Maar nu wil Ik je nog iets zeggen
en dan zul je des te duidelijker begrijpen, waarom Ik nu als een beste en ware
vriend naar jou toe ben gekomen.
[10] Kijk, daar dichtbij de stad is
tamelijk vooraan en niet ver van de weg een grot, die nog heden ten dage als
schaapsstal dient! Toen keizer Augustus de eerste volkstelling in het joodse
land voorschreef, werd Ik daar rond middernacht geboren uit een jonge vrouw,
die nooit een man bekend had. Als herkenningsteken voor de mensen, opdat ze
gewaar zouden worden Wie daar in het vlees der mensen gekomen was, gebeurden er
grote tekenen aan de hemel en ook op de aarde, die door jullie herders het
eerst werden gezien.
[11] Jij, destijds nog een herder op
dat uitgestrekte weideland, dat tegenwoordig nog steeds jullie
gemeenschappelijk bezit is, was een van de eersten die naar de grot kwamen en
de pasgeboren Koning der joden begroetten en Hem eer bewezen.
[12] En toen je de koren der engelen
hoorde, zei je tegen enkele herders die naar de grot gekomen waren: 'Kijk, kijk
toch eens! Het gezicht van dit ventje straalt als de morgenzon, en in de grot is
het zo licht als overdag! Daar is meer dan alleen een pasgeboren koning der
joden! Dat is de beloofde Messias; dat is Degene over wie door alle profeten
voorspeld is! Die zal ons het heil brengen en daarom moeten wij Hem aanbidden!’
[13] Jij was het ook, die de andere
herders de volgende korte psalm voorzong*: (*Psalm 67. ) 'God zij ons genadig
en zegene ons! Hij doe Zijn aangezicht over ons stralen - sela! - opdat wij op
aarde Zijn weg kennen en onder alle heidenen Zijn heil! U, God, danken de
volkeren, alle volkeren danken U! De volkeren verheugen zich en juichen, omdat
U de mensen rechtvaardig richt en de mensen op aarde regeert, sela. U, God,
danken de volkeren, alle volkeren danken U! Het land geeft zijn gewas; God,
onze God, zegene ons! God zegene ons en de hele wereld vreze Hem! ,
[14] Kijk, deze psalm heb jij
destijds, gedreven door je innerlijke geest, op Mij betrokken en hebt
naderhand, toen jij na je vader eigenaar van dit landgoed bent geworden, niet
ver hier vandaan een mooi gehouwen steen laten plaatsen en eigenhandig de psalm
daar op geschreven, zó, dat hij voor iedereen goed te lezen en te herkennen is,
aangezien je hem met onuitwisbare verf in het Hebreeuwse, Griekse en Romeinse
schrift en tevens in die drie talen geschreven hebt!
[15] Daaruit kun je nu wel afleiden
dat Ik jou heel goed ken en dat Ik niet boos op je ben, zoals je dacht, want
jij was immers één van de eersten die Mij reeds bij Mijn geboorte herkend heeft
en Mij de juiste eer gegeven heeft, en zo zul je ook zeker niet de laatste zijn
die Mij nu weer zal herkennen!’
[16] Hierdoor werd de waard tot tranen
toe geroerd en zei: 'God, Heer en Meester! Meteen toen ik U zag kwam het me
voor de geest, dat het zo zou zijn; maar ik durfde het toch niet hardop uit te
spreken. Maar aangezien U mij daar nu genadig aan herinnerd hebt, is het wel
boven alle twijfel verheven dat U dezelfde bent, voor wie alleen reeds
tweeëndertig jaar geleden mijn lievelingspsalm bedoeld was. O, wat een
eindeloos groot heil is er nu over mijn huis gekomen! O Heer, o God! Welke
psalm zal ik U nu dan voorzingen?'
[17] Ik zei: 'We houden het bij de
psalm die je de eerste keer voor Mij hebt gezongen; want die bevat toch alles
wat overeenkomstig de eeuwige waarheid is, en Ik ben daar tevreden mee!'
[18] Toen vroeg de waard Mij of hij
niet in huis aan zijn vrouw, zijn genezen moeder, zijn kinderen en ook zijn
genezen knecht mocht vertellen, wat voor heil er over hen allemaal gekomen
was.
[19] Ik zei: 'Dat doen we pas na het
middagmaal, dat nu niet lang meer op zich zal laten wachten. Tot dan zullen we
echter nog iets anders te bespreken krijgen.'
117
De waard vertelt over het eerste bezoek van de Heer
[1] (De Heer:) 'Kijk,
een jaar geleden was Ik hier en heb toen in de omgeving veel lammen, kreupelen
en blinden genezen! Toen Ik vervolgens naar Galilea trok, ging er veel volk
met Mij mee tot in Kafarnaüm. Dit volk wilde Mij onderweg tot koning verheffen,
omdat het de tekenen zag die Ik gedaan had. Maar toen Ik hun in Kafarnaüm in
een synagoge getrouw diepzinnige woorden uit de Geest liet horen, begonnen ze
zich allemaal te ergeren, zeiden dat het een harde leer was, en vroegen zich af
wie die moest horen en begrijpen, waarop ze Mij verlieten en weer naar huis
gingen. Aangezien jij sommigen van hen kent en daar met hen zeker ook veel over
gesproken zult hebben, zou Ik nu graag van jou eens horen hoe deze mensen nu
over Mij oordelen.’
[2] De waard zei: 'O Heer, die het
hart en nieren van de mensen toetst, wat zal ik U nu nog kunnen vertellen wat U
waarschijnlijk eindeloos veel beter weet dan ik!?'
[3] Ik zei: 'Ja, Mijn beste vriend,
het gaat er hier niet om of Ik het al van tevoren weet of niet, maar het gaat
hier om het luchten van je eigen hart en het volledig zuiveren van je gedachten
en woorden, en daarom wil Ik dat graag door jou horen uitspreken! Bovendien
zouden dan in Mijn bijzijn alle mensen als het ware stom moeten rondlopen, want
diegenen die Mij eenmaal herkend hebben kunnen er altijd vanuit gaan dat Ik
alles weet wat er in hen omgaat.
[4] Maar Ik wil dat ook jullie zullen
spreken en vrijelijk zullen uiten wat er in je omgaat; en zo kun je nu in Mijn
bijzijn in het kort ook alles vertellen watje zo hier en daar van de mensen
gehoord hebt!'
[5] De waard zei: 'Ja, God, Heer en
Meester, dat zou allemaal wel in orde zijn, als het netjes was om alles wat de
mensen over U zeggen hier in het bijzijn van deze mensen aan U door te
vertellen; maar de zaak ligt enigszins anders!'
[6] Ik zei: 'Hoe het ook zij, dat
geeft hier niets; spreek nu maar vrijuit!'
[7] De waard hernam: 'God, Heer en
Meester! De mensen met wie ik over U gesproken heb, zonder dat ik U zoals nu
kende, zeiden dat een grote profeet, die in Jeruzalem en ook in deze streek
heel wijze leringen voor het volk gehouden had, ook zulke tekenen deed, in het
bijzonder het genezen van allerlei soorten zieken, die tevoren nog nooit een
mens gedaan had. Deze mensen waren die grote profeet -zoals ze U noemen zeer
toegedaan, volgden hem op de voet en beleefden ook een groot genoegen aan hem,
omdat ze heel goed inzagen dat hij geen vriend van de nu reeds algemeen gehate
Farizeeën is. Tot aan Kafarnaüm hebben ze niets aanstootgevends aan hem
gevonden, behalve dat hij op een berg, waar hij hen tevoren nog op
wonderbaarlijke wijze met een paar broden en visjes gespijzigd had en zij hem
tot koning wilden uitroepen, er vandoor is gegaan en zijn oude leerlingen heeft
verlaten, maar later in de nacht toch weer bij hen kwam, mogelijkerwijs op
wonderbaarlijke wijze op de golvende zee lopend alsof het droog land was.
[8] Allen waren heel blij dat hij
later weer gekomen was en verheugden zich op de komende dag en op zijn leringen
en daden. -Maar deze verwachtingsvolle vreugde werd geheel teniet gedaan; want
de volgende dag had hij in een synagoge zulke onzinnige woorden tot het volk gesproken,
dat zelfs zijn oude leerlingen zich daarover geërgerd hadden en hem op enkelen
na allemaal verlieten, en zo ook alle mensen die hem vanhier gevolgd waren.
Want zij zijn er vast van overtuigd geraakt dat hij tot waanzin is vervallen;
want hij zou in zijn toespraak in volle ernst allen opgeroepen hebben om zijn
vlees te eten en zijn bloed te drinken zonder welk niemand het eeuwige leven
zou kunnen ontvangen; want' hij zou alleen diegene op de jongste dag ten leven
opwekken, die zijn vlees zou eten en zijn bloed zou drinken.
[9] Ja, dat is natuurlijk wel wat
sterk, en ik kon het de mensen, die anders erg voor al het hogere openstaan,
echt niet kwalijk nemen, dat zij er na een dergelijke preek vandoor zijn gegaan
en tegenwoordig nog hun beklag doen, dat God het toegelaten heeft dat zo'n
onmiskenbaar grote profeet, aan wie de mensen toch al zoveel goeds te danken
hebben, plotseling waanzinnig heeft moeten worden.
[10] Maar als U al zo'n toespraak
gehouden hebt, dan hebt U de mensen daardoor zeker een verborgen waarheid
willen meedelen op de wijze van de oude profeten, zoals ik mij dat evenwel nu
pas voorstel. Maar als ik een jaar geleden ook in dat gezelschap geweest was,
zou ook ik er zeker met de anderen vandoor zijn gegaan.
[11] Maar nu kan ik mij wel voorstellen
wat U de mensen daarmee hebt willen zeggen, en ik denk dat wij nu weldra Uw
vlees en bloed materieel tot ons zullen nemen, zoals wij nu geestelijk uit Uw
mond werkelijk Uw vlees en bloed tot ons hebben genomen. En zo heb ik dan nu
volgens Uw wil zonder enig voorbehoud gesproken.’
[12] Ik prees nu de waard en alle
aanwezigen beleefden groot genoegen aan hem, en Mijn oude leerlingen stonden
verbaasd over zijn verstand, evenals de Romeinen.
118
De waard vertelt over zijn herberg
[1] Maar nu kwamen ook de kinderen en
nodigden ons uit voor het middagmaal, waaraan wij gehoor gaven. Het
herberghuis, wel een van de mooiste en indrukwekkendste in de hele wijde
omtrek, was in zijn geheel opgebouwd uit fraai gehouwen quaderstenen* (*Vlak gehouwen
zandsteen.) en had boven de benedenverdieping nog twee gewelfde verdiepingen.
Op iedere verdieping bevonden zich drie grote zalen, en in elk daarvan konden
ongeveer zevenhonderd mensen eten. Maar behalve de drie eetzalen bevonden zich
op iedere verdieping ook dertig woonkamers, elk voorzien van twee vensters, die
natuurlijk niet met glazen ruiten gesloten konden worden, zoals (nota bene) in
deze tijd in Europa; maar destijds waren er in Damascus fabrieken die een
volledig doorzichtig perkament produceerden, net als het tegenwoordige glas,
en met dergelijke stukken perkament waren de vele vensterramen heel sierlijk
afgedekt, en de wind en de dikwijls grote hitte van de dag konden de zalen en
de kamers niet binnendringen. Dit soort venstervoorzieningen was iets
zeldzaams, omdat die te kostbaar was, en men gebruikte in plaats daarvan
verschillende kleuren gordijnen aan de binnenkant van de venstertralies.
[2] Wij werden via gemakkelijke en
brede marmeren trappen naar de tweede verdieping gebracht en daar naar de
middelste hoofdzaal, waar een grote, lange tafel voor ons gedekt was. Daar
stond een grote hoeveelheid van het fijnste brood en grote bekers van zilver en
goud, vol met de beste wijn. Het goed bereide kalf lag al in stukken gesneden
op de vele schalen, die ook van het zuiverste zilver gemaakt waren. Verder was
er nog een aantal goed bereide bijgerechten, zoals welbereide vissen, en ook
kippen, duiven en lammeren en allerlei goede vruchten, zoals allerlei soorten
fruit en zoete bessen.
[3] De Romeinen zetten grote ogen op
en Agricola zei: 'Werkelijk, zo'n pracht en zo'n rijkdom ben ik lang niet meer
tegengekomen en zo'n goed en rijkelijk gevulde tafel ook niet, en de eetzaal
van de keizer in Rome overtreft deze niet in sierlijke pracht!’
[4] Toen de Romeinen enigszins
bijgekomen waren van hun verbazing, gingen wij aan tafel en begonnen te eten en
te drinken; allen verkwikten zich en genoten intens van dit voortreffelijk
bereide middagmaal; maar ze konden natuurlijk nog niet de helft van wat er klaargemaakt
was opeten, omdat het in een te grote hoeveelheid aanwezig was.
[5] Onder het eten werd weinig
gesproken. Pas toen de wijn de tongen van de gasten meer en meer losmaakte,
begonnen de Romeinen als eersten spraakzaam te worden, en Agricola vroeg aan de
vergenoegde en daarbij toch zeer vroom gestemde waard: 'Maar zeg mij eens:
levert een dergelijke herberg eigenlijk zoveel winst op, dat zeker jouw
voorouders reeds een dergelijk indrukwekkend prachtig gebouw hebben kunnen
bouwen?'
[6] De waard zei: 'Rechtvaardige en
machtige heer, een dergelijke herberg brengt in het verloop van een jaar
natuurlijk wel een aardige winst op; maar al zou ik de winsten van honderd jaar
bij elkaar doen, dan zou het toch nog niet mogelijk zijn om daarmee zo'n huis
te bouwen.
[7] Kijk,
de raambedekking had weliswaar mijn vader en voor een deel ook ik aangebracht;
maar het huis en de muren zijn al heel oud en ouder dan de stad Bethlehem, die
David, de grote koning der joden, liet bouwen, waarom zij nog steeds de stad
van David heet! ..
[8] Voor
een deel moet reeds Saul, de eerste koning der joden, dit huls gebouwd hebben;
en toen na hem David door Gods raadsbesluit tot koning gezalfd is, heeft die
het eerst voltooid, nog voordat hij de stad begon te bouwen, en hij heeft het
naderhand ook lange tijd bewoond. In dit. huis heeft hij veel van zijn psalmen
geschreven, waarvan er nog enkele in de witte marmeren stenen te zien zijn en
voor iemand die in het oude schrift thuis is ook gelezen en begrepen kunnen
worden.
[9] Ook de schalen en de bekers die ik
de Heer en Meester, die aanbidding en de hoogste verering waard is, heb
voorgezet, moeten nog uit de tijden van David eigendom van dit oude huis zijn.
Maar Hij alleen zal het beste weten of daar iets van waar is.
[10] Zo moeten ook ik en mijn
voorouders langs een zijlijn van David afstammen. Maar zeker is tenminste dat
er in onze huiskroniek, die enkele eeuwen teruggaat, niet voorkomt dat iemand
ooit dit huis en dit landgoed ergens door koop tot eigendom verkregen heeft.
Maar hoe het ook zij, toch is het zeker en waar, dat ten eerste noch mijn
grootvader noch mijn vader noch ikzelf dit huis gebouwd heb, en ten tweede dat
het met alles wat tot het huis behoort en wat. zich in het huis bevindt, mijn
volledig en rechtmatig eigendom is en ik niemand op de wereld iets schuldig
ben.
[11] De zilveren en gouden voorwerpen
zijn wel voor het grootste deel door mijn voorouders, die mij uit onze
huiskroniek meer bekend zijn, steeds redelijk en eerlijk aangeschaft. Ik heb
tot nu toe nog niets van dergelijke kostbaarheden het huis binnengebracht; want
ten eerste is dit huis daar toch al zeer rijkelijk van voorzien, en ten tweede
ben ik werkelijk met zo erg gehecht aan al dat soort dingen omdat die, hoe
prachtig ze ook zijn, toch na korte tijd allemaal achtergelaten moeten worden,
en in de ogen van de eeuwige Rechter zullen dan alleen die schatten waarde
hebben., die wij ons eigen gemaakt hebben door het opvolgen van Zijn zeer
heilige wil, die ons geopenbaard is door Mozes en Zijn profeten.
[12] Dat is zo mijn innerlijke
overtuiging, waar ik ook tot het graf steeds trouw aan zal blijven, en van nu
af aan des te sterker, aangezien mij door de nooit verwachte komst van de Heer
en God zo'n eindeloos groot heil overkomen is. Maar nu wend ik mij vol eerbied
tot de Heer Zelf”
119
Over weldaden
[1] Ik zei: 'Ja, ja, Ik weet nu wel
wat jij bovenal zou willen! Laat nu maar je moeder, je vrouw, je kinderen en
ook je knecht bij Mij komen, maar vertel hun nog niets van het bijzondere dat
je over Mij weet! Maar wanneer Ik tegen de avond weer van hier vertrokken zal
zijn kun je hun, al naargelang ieders bevattingsvermogen, ook de hoofdzaak
vertellen en hun zeggen dat allen die in Mij geloven, zich aan Mijn geboden
houden uit zeer innige liefde tot Mij en zo ook de naasten, zoals armen en
hulpbehoevenden, met raad en daad liefhebben, het eeuwige leven zullen hebben
m Mijn rijk, dat geen begin en geen einde heeft. En ga ze nu halen!’
[2] Hierop ging de waard weg en bracht
weldra al de zijnen de eetzaal binnen en stelde hen aan Mij voor, terwijl hij
tegen hen zei: 'Voor deze ware Heiland aller heilanden ter wereld moeten jullie
diep buigen, en dank alleen Hem voor de aan ons bewezen zeer grote weldaad en
genade, die met alle schatten van de wereld nooit te betalen is!'
[3] De kinderen en de
vrouw kenden Mij weliswaar al en naderden Mij onmiddellijk op een eerbiedige en
zeer vriendelijke wijze en prezen God, omdat Hij aan een mens zo 'n werkelijk
goddelijke macht verleend had. Maar de genezen moeder en de genezen knecht wedijverden
werkelijk met elkaar in dank en lofbetuigingen, die ze met woorden en gebaren
uitdrukten.
[4] Maar Ik zei tegen hen: 'Bedanken
voor een ontvangen weldaad is mooi, juist en billijk; want men is aan degene
die aan iemand liefde betoond heeft, ook weer alle liefde en vriendschap
verschuldigd. Maar dat is geen al te grote kunst in het leven; de grotere en
meer verdienstelijke kunst in het leven is: zich aan de geboden van God houden.
De grootste en meest verdienstelijke kunst in het leven is echter: al zijn
vijanden van harte vergeven; waar mogelijk goed doen aan degenen die ons kwaad
toewensen en ook aandoen; en voor diegenen bidden en hen zegenen, dIe ons haten
en vervloeken.
[5] Wie dat doet, stapelt gloeiende
kolen op de hoofden van zijn vijanden, waardoor zij zich zullen beteren, en
maakt hen weldra tot zijn berouwvolle vrienden, waardoor hemzelf alle zonden
door Mij volkomen worden vergeven en hij reeds op aarde gelijk is aan de
engelen Gods.
[6] Doen ook jullie zo, dan zal Gods genade
en zegen nooit van jullie huls en van jullie wijken! .
[7] En als jullie al eens geld
uitlenen, leen het dan ook aan de armen, die het jullie niet weer met woeker
terug kunnen betalen, dan zullen jullie als beloning daarvoor als rente een
grote schat in de hemel vinden!
[8] Wanneer
jullie deze of gene een weldaad bewijzen,. doe het dan niet zo dat een ander,
die het zich kan veroorloven, het jullie vergoedt hetzij door hogere rentes op
te leggen of door het dagloon te verminderen bij degenen die genoodzaakt zijn
jullie te dienen; maar wat jullie aan goeds doen voor de armen, doe dat vrij
vanuit liefde tot God en de naaste, dan zullen jullie de vergoeding in de hemel
vinden!
[9] Als er zo nu en dan onvruchtbare
jaren komen, wordt dan met kariger, verkoop jullie graan niet duurder, bak het
brood niet kleiner en slechter en verminder het dagloon van de arbeiders met,
dan zullen jullie daarvoor alle zegen van boven hebben!
[10] Maar
als jullie in tijden van nood karig zijn tegenover jullie naasten, zal ook God
karig zijn met Zijn zegen over jullie velden, wijngaarden en kudden, en jullie
zullen je daardoor weinig schatten in de hemel vergaren. Onthouden jullie dat
goed en handel daar zonder bedenkingen naar, dan zullen jullie voor tijdelijk
en eeuwig zegen in overvloed hebben! ' .
[11] Toen Ik de familie deze dingen
gezegd en aangeraden had, zei de waard zelf na een poosje: 'Ja, ja, voor de
ogen van de alziende geest uit God blijft niets, ook niet het allerkleinste,
verborgen! .
[12] Het is bij ons en in mijn huis
van oudsher gebruik geweest om het volgende te zeggen en er ook naar te
handelen: 'Doe iedereen goed, als hij het nodig heeft; maar vergeet daarbij je
eigen voordeel met!' Maar Ik zie nu in Uw licht, o Heer en Meester, dat deze
wijze van denken en handelen absoluut niet overeenkomstig de goddelijke orde
is, en daarom zal ik ook op dat gebied in de nabije toekomst een heel andere
orde invoeren. Ik zal weliswaar af en toe mijn geld nog aan iemand die het
nodig heeft, tegen een matige wettelijke rente lenen; maar als er iemand zal
komen die mij ook geen rente kan betalen en als mij bekend kan zijn dat hij
werkelijk in nood zit, zal ik hem ook altijd het noodzakelijkste zonder rente
lenen en in het uiterste geval ook schenken. Vijanden heb ik weliswaar heel
weinig en ik heb hun dan ook weinig te vergeven. Maar als ik er in de toekomst,
wat voor ons niet te voorzien is, enkele zal krijgen dan zal ik hen bejegenen
zoals U ons allen nu hebt aangeraden!'
120
Over de naastenliefde
[1] Ik zei: 'Daar zul je heel goed aan
doen! Maar nu zal Ik je nog iets zeggen, en wel tegen je gemoed, in een
gelijkenis: stel, je zou je voor bepaalde aangelegenheden en zaken op een verre
reis begeven! Maar aangezien je in vreemde landen zou zijn, al vele dagreizen
van huis verwijderd, zou het kunnen gebeuren -zoals zoiets door toelating van
boven al heel vaak in de wereld is gebeurd - dat je je hele vermogen, dat je op
de lange en verre reis meegenomen had, kwijt zou raken en jij vervolgens in het
vreemde land en in een volkomen vreemde plaats helemaal vertwijfeld zou raken,
en je zou dan heel treurig gestemd en met een droevig gezicht in die vreemde
plaats rondlopen.
[2] Maar iemand zou dat duidelijk aan
je merken en zou je vragen: 'Vriend, jij schijnt heel treurig en
terneergeslagen te zijn! Vertel mij wat je mankeert!’
[3] Je zou hem dan je ongeluk
vertellen en hij zou daarop tegen je zeggen: 'Vriend, kom, ik wil je helpen;
maar wees in het vervolg voorzichtig en bewaar goed wat van jou is! Als je mij bij
gelegenheid kunt vergoeden wat ik je nu geef, dan zou je goed gehandeld hebben;
en zou je dat niet kunnen, dan heb je aan mij geen schuldeiser!' En daarna zou
de man jou geven wat je verloren had.
[4] Zeg Mij nu en ook jezelf hoe
ongelooflijk blij jij zou zijn en hoezeer je God en zo'n edel mens daarvoor zou
loven en prijzen; en als je dan weer behouden terug zou keren, zou je dan niet
alles in het werk stellen om je tegenover zo iemand en ook tegenover God
uitermate dankbaar te betonen?!
[5] Maar stel je dat nu
ook eens voor van iemand anders, die ergens ver vandaan naar jou toe komt en
wie een ongeluk overkomen is, en die zich vol bedroefdheid voor jouw welvarende
herberg ophoudt, en huilt en zich geen raad weet. Als jij nu naar buiten zou
gaan om hem te vragen: 'Vriend, je bent heel treurig en schijnt in een heel
vervelende situatie te verkeren?
Wat scheelt
eraan? Zeg het mij openlijk, want kijk, ik ben iemand die, voorzover het in
mijn macht ligt, bereid isje te helpen', dan zou die mens tegen jou zeggen: '
Ach, edele vriend, ik ben voor zaken uit een ver land hierheen gereisd en niet
ver van hier door dieven overvallen, die al mijn geld hebben gestolen, dat
bestond uit twintig pond goud en bovendien nog duizend zilverstukken in de
gangbare munt van dit land, en nu sta ik hier zonder enig vermogen en weet mij,
zo ver van mijn land en huis, geen raad en weet niet waar ik hulp kan krijgen!'
Maar als jij dan tegen hem zou zeggen: 'Vriend, kom, ik zal je helpen! Je naam,
je land en je woonplaats hoefje me niet eens te vertellen; maar hoe dit land,
deze plaats en ook hoe
ik heet, krijg je nog wel te horen!
Als je mij het geld dat ik je leen een keer kunt brengen, zul je daar goed aan
doen in de ogen van God en alle goede en rechtvaardige mensen; en als je dat
niet zou kunnen, is het ook in orde!', waarna jij hem dan zou geven wat hij
verloren had -hoe denk je dat God een dergelijke daad van naastenliefde zou
beschouwen en belonen? En hoe zou deze mens, die jij weer gelukkig hebt
gemaakt, eenmaal thuis, zich niet in alle opzichten inspannen om zich dankbaar
en erkentelijk te betonen, omdat jij hem zonder enig eigenbelang zo'n grote
vriendschap hebt bewezen?! En al zou deze mens in de roes van zijn aardse geluk
misschien niet aanjou denken, zal in dat geval God jou dan niet honderdvoudig
gedenken?
[6] Waarlijk, wie zulke daden doet
zonder eigenbelang, maar uit pure, zuivere naastenliefde, die is ook een grote
vriend van God; en is reeds op deze aarde gelijk aan de engelen des hemels en
heeft de overvloed van het rijk Gods al in zijn hart!
[7] Want een arme uit een ander land
is honderd maal armer dan een arme in zijn eigen land, die nog gemakkelijk hulp
vindt bij al degenen die zijn nood goed kennen; maar de arme uit een vreemd
land lijkt op een onmondig kind dat zijn nood nog aan niemand kenbaar kan
maken, behalve door te huilen. Wees daarom ook barmhartig tegenover vreemdelingen,
dan zullen jullie ook in de hemel barmhartig opgenomen worden; want voor de
hemel zijn jullie tot nu toe nog louter vreemdelingen, aan wie tijdens jullie
aardse reis daarheen een ongeluk is overkomen! -Wat denk jij nu van deze
woorden van Mij?'
[8] De waard zei: 'Heer en Meester!
Wat moet iemand als wij daar nog aan toevoegen? Dat is een zuivere waarheid en
voor mensen als wij blijft er niets anders over dan de zuivere, goddelijke
betekenis ervan in voorkomende gevallen ten uitvoer te brengen. Want wat mij
goed zou doen als ik in een vreemd land in nood zou raken, dat ben ik ook een
vreemdeling in mijn land verschuldigd! Want degenen die in landen en rijken ver
hier vandaan wonen zijn immers ook mensen. Ook al hebben ze andere gewoonten en
een ander geloof, dan moet men dat naar mijn mening geen rol laten spelen en
men moet niet doen volgens de leer van onze Farizeeën, die zeggen dat de ware
jood alle heidenen als honden moet beschouwen, zolang ze in hun heidendom
volharden, -en dat degene die een heiden een weldaad bewijst zich de toorn van
God op de hals haalt en zijn ziel aan de duivel verkoopt. Hij moet zich liever
ook tegenover de heidenen vriendelijk betonen en hun laten zien dat hij als
jood een goed en vriendelijk mens is; dan zal de heiden hem eerder vragen:
'Vriend, wat is de leer van jouw geloof, waaruit zulke goede mensen
voortkomen?', dan als ik mij tegenover hem een harde en bovendien nog vijandig
gesloten jood betoon.
[9] Als ik een heiden ware vriendschap
betoon, dan is het gevolg daarvan toch niet dat ik zelf tot zijn duistere
geloof overga, zoals de Farizeeën zeggen, maar ik blijf een jood en heb door
mijn vriendelijkheid de heiden alleen maar de weg getoond, waarlangs ook hij
een goede jood kan worden.
[10] Ware liefde en zachtmoedigheid
zijn voor alle mensen beslist een veel betere leraar en bekeerder dan woede en wraaklust
tegen degenen die zich beslist buiten hun schuld in de nacht van de geest
bevinden! Zoals het zeker uiterst dwaas en onmenselijk zou zijn om een mens, om
reden dat hij het licht in zijn ogen verloren heeft, te haten, te mijden, te
verachten en hem geen liefde te betonen, zo schijnt het mij des te dwazer en
erger te zijn, als men mensen, die in de geest blind zijn en zichzelf niet
kunnen helpen, en men er nooit moeite voor doet om hun ook maar in de verte
enige menselijke vriendelijkheid te betonen.
[11] Dat wij joden ons helaas
tegenover vreemdelingen meestal hard en onvriendelijk gedragen, komt toch door
niemand anders dan door onze priesters, die liever zouden zien dat men hun al
de beste vruchten offert en de vreemdelingen van kruisbessen zou voorzien. Maar
van nu af aan zal het in mijn huis heel anders worden! Uw woord, Heer en
Meester, zal in het vervolg het richtsnoer voor het handelen van mijn hele huis
zijn, en ik zal ervoor zorgen dat ook mijn buren in de verre omtrek zich naar
mij zullen richten.’
[12] Ik zei: 'Jij hebt nu in alle
opzichten goed en waar gesproken en zo is het. De blindheid van de Farizeeën is
de enige oorzaak van al het verkeerde wat er onder de joden nu gebruikelijk is.
Zij zijn zelf blinde leiders van blinden die, wanneer ze bij een kuil komen, er
zeker beiden invallen, terwijl geen van beiden de ander er daarna uit kan
helpen; daarom moeten jullie van hen niets anders aanhoren en aannemen dan
alleen de leringen van Mozes en de profeten. Maar hun eigen bepalingen moeten jullie
verafschuwen evenals hun werken, die louter en alleen slecht zijn!
[13] Men zegt wel dat de oudsten,
schriftgeleerden en Farizeeën op de stoelen van Mozes en Aäron zitten. Het zij
dan ook zo! Neem daarom alleen datgene van hen aan wat zij jullie van Mozes en
Aäron voorlezen; maar al het andere moeten jullie beschouwen als een witgekalkt
graf, dat naar buiten toe wel schittert, maar van binnen vol verrotting en
smerige stank en dood is.
[14] Nu heb Ik jullie het meest
noodzakelijke overeenkomstig de volle waarheid gezegd en getoond. Als jullie
daarnaar zullen leven en handelen, zullen jullie ook het loon ontvangen dat Ik
jullie beloofd heb; want Ikzelf heb de macht om dat aan jullie te geven, zoals
Ik ook de macht heb om alle lichamelijk zieken door Mijn woord en door Mijn wil
volkomen gezond te maken en de doden tot leven te wekken, waarvan allen die
hier om Mij heen zijn tegenover jullie een geldig getuigenis kunnen geven; en
zij zullen dat na Mij ook geven, wanneer Ik zal zijn teruggekeerd naar waar Ik
vandaan gekomen ben. -Maar nu genoeg over dat alles; nu gaan wij jouw huis nog
wat nader bekijken!'
121
De bezichtiging van het oude koningshuis
[1] De waard zei: 'O Heer en Meester,
er valt mijn huis toch werkelijk teveel heil en nooit verdiende genade te
beurt, want tot nu toe heb ik nog weinig verdienstelijks voor het eeuwige leven
gedaan!’
[2] Ik zei: 'Vriend, God let niet op
hetgeen je al dan niet gedaan hebt in de beperktheid van je innerlijke licht en
wil, maar God let alleen op wat je in het vervolg zult doen! Maar aangezien God
jouw ernstige wil wel ziet, kun jij je ook wel op voorhand verheugen in Zijn
genade en het echte en waarachtige heil. Als Ik je niet allang eerder gekend
had dan jij Mij, zou Ik niet in jouw huis gekomen zijn.'
[3] Met deze geruststelling van Mij
was de waard volkomen tevreden en hij bedankte Mij met de zijnen voor zulke
lessen en voor alle genade, die Ik zijn huis bewezen had.
[4] Daarop zei hij tegen de zijnen dat
ze op de tweede verdieping, waar wij ons bevonden, alle kamers en vertrekken
moesten opendoen, wat dan ook onmiddellijk gebeurde.
[5] Wij gingen eerst naar rechts de
aangrenzende grote zaal binnen, die vol rijkdommen en oude gedenkwaardigheden
was. In deze zaal bevond zich in de zuidelijke wand een grote marmeren plaat,
waarop nog heel goed leesbaar de volgende psalm van David met onuitwisbare verf
geschreven stond die, vertaald uit het Hebreeuws, zo luidde (psalm 8) :
(Heer, onze Heer, hoe heerlijk is Uw
naam in alle landen, waar men U dankt zoals in de hemel! Uit de mond van jonge
kinderen en zuigelingen (de
heidenen) hebt U Uzelf een macht bereid omwille van Uw vijanden (de
Farizeeën en schriftgeleerden), om deze vijand te vernietigen, deze
wraakgierige. Want ik (David of het betere joodse volk) zal de hemelen zien,
het werk van Uw vingers , de maan en de sterren, die U hebt bereid (de
'hemel' betekend de leer, de 'vingers' het lichamelijke van de Heer, de 'maan'
de liefde van de Heer voor de mensen en de 'sterren' de eindeloos vele
waarheden die uit de liefde voortkomen) .
[6] Wat is de mens, dat U aan hem
denkt, en het mensenkind, dat U Zich over hem ontfermt? (Onder 'mens' wordt
hier het hele menselijke geslacht verstaan en onder 'kind' de zwakheid en
blindheid ervan.) U zult hem een tijdlang van God verlaten doen zijn; maar
daarna zult U hem kronen met eer en luister. (Zie de tijd van het
Babylonische hoerendom! Onder 'hem' moet het christenvolk zonder het innerlijke
goddelijke licht verstaan worden.) U zult hem tot heer stellen over het werk
van Uw handen,. alles hebt U onder zijn voeten gelegd. (onder 'hem' moet
men hier de Heer verstaan, vanuit het standpunt van de zuivere leer uit de
hemelen, die tenslotte alles zal doorstralen en beheersen.) Schapen en ossen
alle tezamen, alsook de wilde dieren,. de vogels onder de hemel en de vissen in
de zee, en wat in de zee leeft .(Daaronder moeten verstaan worden alle
mensen en geslachten der aarde. Hoog en laag, jong en oud, ontwikkeld en
onontwikkeld, sterken en zwakken zullen zich in vreugde koesteren in het levend
makende licht uit de hemelen.) Heer, hoe heerlijk is nu Uw naam in alle
landen!'
[7] Toen Ik de psalm aldus van de
marmeren plaat had voorgelezen, waren allen heel blij, en de waard vroeg Mij of
Ik hem dan ook in het kort de verklaring van deze psalm wilde geven; want hij
had de indruk dat daar een wijze en profetische betekenis achter verborgen was.
[8] En Ik zei tegen hem: 'Daarin heb
je nogmaals juist geoordeeld en Ik zal je die verborgen geest der waarheid ook
tonen; maar je zult hem niet volledig begrijpen omdat David daarin over de
verre toekomst sprak en zong.
[9] Hierop verklaarde Ik de verborgen
geest van de psalm op de manier alleen wat uitgebreider -zoals dat nu tussen
haakjes kort en gemakkelijk te begrijpen uiteengezet is. Daarmee was de waard heel
tevreden en dankbaar, en alle anderen ook, want zij merkten dat het volledig
overeenstemde met wat Ik hun reeds bij andere gelegenheden in begrijpelijke
woorden had voorspeld over het lot van Mijn leer en over de verre toekomst.
[10] Daarna leidde de waard ons naar
een oeroude kast, die heel sierlijk gemaakt was van ceder en ebbenhout, opende
die en zei: 'Deze kast bevatte de bijzondere geschriften en aantekeningen van
de grote en machtige koning, maar daarvan is nu niets meer aanwezig. Ik gebruik
hem nu echter voor het bewaren van alles wat ik bezit aan schatten, die uit die
tijd zouden stammen.’
[11] Daarop opende hij verscheidene
verborgen vakken van deze grote kast en toonde ons een aantal darmsnaren, die
David zelf gemaakt had, een steenslinger en een paar stenen, vervolgens een
lans, verscheidene schrijfplankjes, wat de Romeinen allemaal met grote
opmerkzaamheid bekeken en bewonderden.
[12] Aan Mij vroeg de waard echter:
'Heer en Meester, zijn deze relikwieën wel echt uit de tijd van David?'
[13] Ik zei: 'Vriend, echt of onecht,
dat is nu wel om het even; want die dingen hebben voor de ware mens, die naar
de geest der levenswaarheden uit God streeft, geen enkele waarde. Wat echter
als nalatenschap van de wijze koning der joden waarde heeft, is de geest in
zijn geschriften en gezangen, en ook wat de kroniek van zijn daden voor de
mensen bewaard heeft. Want eenmaal in het andere leven zal de mens zijn zalige
bestaan alleen hebben door datgene wat hij zich door goede daden volgens Gods
wil eigen gemaakt heeft.
[14] Overigens schaadt het een ziel
die door goede daden edel en zuiver is niet, als ze vreugde beleeft aan
historische voorwerpen; alleen moet ze zich onthouden van een overdreven
verering van dergelijke dingen, die, omdat het op zichzelf dode voorwerpen
zijn, geen waarde kunnen hebben voor haar innerlijke leven.
[15] Wie zulke dingen te zeer zou
vereren, zou daarmee een soort schadelijke afgoderij bedrijven en tenslotte
gemakkelijk tot allerlei bijgeloof vervallen. En dat zou gelijk staan aan het
duistere heidendom dat, ter wille van het rijk Gods dat nu tot alle mensen
komt, in alle opzichten tegengegaan moet worden, opdat het geen wortel schiet
in de nieuwe leer , want het zou die verontreinigen en bederven. Dan zou de
innerlijke betekenis van de aan jou uitgelegde psalm voortijdig werkelijkheid
worden, doordat de mensen door allerlei bijgeloof van de ene goddeloosheid in
de andere zouden vervallen.
[16] Laat deze relikwieën daarom ook
alleen maar zien aan mensen die niet bijgelovig zijn, maar ze alleen als puur
historische dingen beschouwen en er geen zogenaamde helende magische kracht aan
toekennen.
[17] Kijk naar de bergen en hun
gesteente! Dat zijn werken van Gods macht en wijsheid en voor jou al
onuitsprekelijk oud en als zodanig zijn ze beslist veel gedenkwaardiger dan de
werken van de hand van een mens. Maar welk verstandig mens zou die bergen
willen vereren of zelfs aanbidden vanwege het feit dat ze onmiskenbaar werken
van Gods almacht en wijsheid en buitengewoon oud zijn! Ze zijn en blijven
materie en het is hun bestemming om de aarde tot nut te zijn.
[18] Dergelijke oude voorwerpen zijn
dus ook alleen maar enigszins nuttig, omdat ze gedeeltelijk als bewijzen voor
de geschiedenis kunnen dienen, voorzover ze als aantoonbaar echt beschouwd
kunnen worden, wat natuurlijk voor de mensen die naar de zuivere waarheid
zoeken bij alle dingen enigszins moeilijk vast te stellen is.
[19] Deze dingen hier zijn weliswaar
echt -maar ondanks dat Ik het jouw verzeker wordt de waarde ervan daardoor niet
verhoogd. En zo weet je nu ook hoe je deze relikwieën moet bekijken. Je kunt de
kast dan ook weer sluiten en ons naar de andere zaal leiden, vanwege de
Romeinen!’
122
De Heer verklaart psalm 93
[1] Nu bedankte de waard Mij nogmaals,
ook voor deze les en sloot de kast waarop wij de oostelijk gelegen zaal
ingingen. Ook deze puilde uit van allerlei schatten en historische voorwerpen,
waarin de Romeinen veel behagen schepten.
[2] En onze Agricola zei: 'Vriend,jij
en je ouders en voorouders moeten wel heel zwijgzaam zijn geweest over wat
jullie bezaten en jij nu nog bezit; want anders zouden wij daar in Rome toch
wel eens iets van gehoord hebben! Deze schatten hebben namelijk een dubbele waarde;
ten eerste bestaan ze uit edele metalen, parels en zeer kostbare edelstenen, en
bovendien hebben ze met name voor jullie joden een grote historische waarde.’
[3] De waard zei: 'Machtige heer, het
is ook in meer dan één opzicht nodig om daar heel zwijgzaam over te zijn, niet
zozeer vanwege de Romeinen als wel vanwege de priesters. Want als die hiervan
zouden weten, zouden ze mij en dit huis beslist al sinds lange tijd niet neer
met rust hebben gelaten en uit winstbejag ook al het een en ander hier weggesleept
hebben; maar wij verraden niet wat er is, hoewel de priesters ons al vele malen
naar het een of ander gevraagd hebben. En ook heb ik nu niet meer zoveel last
van de priesters, omdat ik mij met al mijn bezittingen onder bescherming van de
Romeinen heb gesteld. Maar op deze bovenste verdieping herberg ik ook zelden
reizigers, aangezien ze gemakkelijk op de begane grond en op de eerste
verdieping ondergebracht kunnen worden en ik nog andere bijgebouwen heb, waar
ik ook veel reizigers kan herbergen. Van dieven en rovers heb ik ook niets te
duchten;
want zoals jullie gezien hebben is ten
eerste dit huis omsloten door sterke, hoge ringmuren waar men niet overheen kan
klimmen, en ten tweede wonen er in deze streek te veel eerlijke mensen en komen
de dieven en rovers niet in de buurt, en zo kunnen deze schatten hier goed en
veilig rusten! Maar daar is weer een plaat met een psalm! Wil de Heer die voor
ons vertalen?'
[4] Ik zei: 'Ja, ja, dat zal wijzer
zijn dan die oude schatten langdurig te bewonderen, die voor de ziel en voor de
geest geen waarde hebben! Als jullie in de toekomst schatten vergaren, vergaar
dan zulke die niet door de roest vernietigd en door de motten niet kapot
geknaagd kunnen worden! Wat baten de mens alle schatten van de hele wereld, als
hij daarbij aan zijn ziel schade lijdt? Als door de liefde voor dode wereldse
schatten de kiem van de dood in de ziel is gelegd, waardoor de ziel overgaat in
de dood van de materie -wie zal haar dan redden uit de ijzeren greep van het
gericht dat de liefde en het schijnleven van de ziel is geworden?'
[5] De waard zei: 'O Heer en Meester,
bij God zijn toch alle dingen mogelijk! ,
[6] Ik zei: 'Jawel, dat is zeker zo;
maar in de eeuwigheid gaat alles veel langzamer voorwaarts dan op deze wereld,
waar alles maar een bepaalde, steeds zeer kortstondige tijd duurt, snel en
gemakkelijk veranderd wordt en voor altijd ophoudt te bestaan op de manier
zoals het was.
[7] In het rijk der geesten is er
echter geen stroom van de tijd meer en daar kun je niet zeggen: 'Vandaag doe ik
dit en morgen dat!', maar alles ligt reeds als een uitgevoerde daad en als een
afgerond werk in de ziel. En als dit van slechte aard is, waar moet de
voortlevende ziel dan nieuwe stof en een nieuw inzicht vandaan halen om in
zichzelf het bestaande slechte om te vormen?
[8] Weliswaar zal het de zielen daar
ook vergund zijn zichzelf te veranderen; maar dat zal daar, bij zielen die diep
in de wereld weggezakt zijn, vaak buitengewoon lang duren en tenslotte zal er
toch maar weinig met zekerheid bereikt worden. Want de liefde is het leven van
de ziel. Als deze geestelijk en derhalve volgens Gods orde goed is, dan heeft
de zielook een waarachtig en volmaakt leven in zichzelf en leeft volkomen in
grote helderheid eeuwig voort, en dat is dan al een echt eeuwig leven; maar als
de liefde in de ziel materieel is en dood,omdat ze gericht is, dan is ook het
leven van de ziel gelijk aan die liefde in haar .
[9] Zo'n leven kan geen waarachtig,
maar slechts een schijn en bedrieglijk leven zijn. En omdat het dat is, is het
ook geen eeuwig leven, omdat het in zijn slechte geaardheid niet kan
voortbestaan, maar zich moet veranderen ofwel ten goede ofwel in het ergste
geval in het aartsboze, wat het harde gericht van het 'moeten' en de eigenlijke
eeuwige dood is; en uit de harde banden daarvan zal de ziel zich net zo
moeilijk losmaken als een harde steen zichzelf in zuiver stromend water kan
veranderen.
[10] Heb daarom de wereld niet lief,
maar ontvlucht haar in haar verlokkende wezen en gebruik haar schatten voor
goede werken, dan zullen jullie daardoor de ware schatten voor ziel en geest
ontvangen!
[11] En laten we nu eens kijken wat
David vroeger geschreven heeft op de stenen plaat die in de muur hier vóór ons
bevestigd is!
[12] Wat daar geschreven staat luidt
als volgt:
{De Heer is koning en rijk getooid (met liefde, wijsheid en macht) ; de
Heer is getooid en heeft een rijk (het rijk Gods op aarde) gevestigd,
zover de wereld reikt, en zodanig ingericht, dat het eeuwig moet blijven, Van
die tijd afstaat de zetel (van de waarheid en het leven) stevig; U, o
Heer, bent eeuwig! De waterstromen verheffen zich, de waterstromen verheffen
hun gebruis, de waterstromen heffen de golven omhoog. De baren der zee zijn
groot en bruisen geweldig,' maar de Heer in de hoogte is nog groter! Uw woord
is een juiste leer, en de heiligheid is het sieraad van Uw huis ten eeuwigen
dage, ,
[13] Kijk, zo luidt de heel korte,
maar buitengewoon betekenisvolle psalm met zijn rijke inhoud, die nu in deze
tijd zijn verborgen licht verspreidt en ook reeds de toekomst belicht!
[14] De zetel van de eeuwige waarheid
wordt nu wel opgericht voor de hele aarde en zal ook blijven bestaan; maar de
waterstromen van de huichelaars en leugenaars, van de Farizeeën en valse
profeten verheffen zich ook en beginnen steeds sterker op te bruisen tegen de
waarheld, die uit de hemelen naar de mensen van deze aarde gekomen is, en ze
heffen hun golven van macht op tegen het licht, om het uit te doven. Ook de
baren van de zee zijn groot geworden en bruisen geweldig.
[15] Dat duidt op de komende grote
gevechten tussen licht en duisternis; maar de waarheid van de Heer staat boven
hen en zal uiteindelijk zegevieren over alles wat vals en slecht is. Het wapen
zal het zuivere woord uit Gods mond zijn, een juiste levensleer die eeuwig zal
blijven; want zoals God eeuwig is en machtig, zo is Zijn woord dat ook! En
zoals de heiligheid het Gods licht en sieraad is, zo is ze dat ook van Zijn
woord en Zijn leer.
[16] Maar het huis van God is niet de
dode tempel in Jeruzalem, maar de mensen die Gods woord horen, het met vreugde
in zich opnemen en ernaar leven. -Nu heb Ik jullie dan ook deze psalm
voorgelezen en toegelicht; maar het is nu aan jullie om Mij openlijk te zeggen
of jullie die psalm ook op de juiste manier begrepen hebben.’
[17] Daarop zei de waard: 'O Heer en
Meester, wie zou dat niet begrepen hebben? Want wat David vanuit zijn door God
geïnspireerde geest geschreven heeft, staat nu immers daadwerkelijk op
wonderbaarlijke wijze voor ons en onthult ons ook al de verre toekomst, evenals
de huidige tijd. Weliswaar bevallen het bruisen van de waterstromen en de grote
baren van de zee mij in het geheel niet; maar wat is er tegen te doen en hoe is
het te verhinderen? Want zolang de wereld moet blijven wat ze is, namelijk een
louterend tranendal voor de zielen van mensen, en zolang op aarde de dag en de
nacht elkaar afwisselen en de mens zijn vrije wil zal hebben, zal het ook
nauwelijks ooit licht worden in de gemeenten en in de harten van de mensen.
Heil aan degene die het licht ontvangt en het vervolgens in huis bewaart en
goed verzorgt, tot geluk van zijn huis!’
[18] Ik zei: 'Daar heb je gelijk in;
maar wie een echt licht in zijn huis heeft en verzorgt, moet het niet helemaal
verborgen houden, maar het van tijd tot tijd bij een goede gelegenheid ook
buiten zijn huis laten schijnen! Wanneer vele huizen dat zullen doen, zal ook
de duisternis van de geest in de wereld veel minder worden en zal de nacht zelf
als de dag worden. -Maar laten we nu de andere vertrekken op de tweede
verdieping van dit huis nog bekijken! Want de Romeinen willen graag alles in
ogenschouw nemen!’
123
Historische opmerkingen over het Davidshuis
[1] Daarop liepen we door alle
vertrekken, die met allerlei kostbaarheden versierd waren.
[2] Toen we daarna weer in onze eetzaal
kwamen en aan de tafel gingen zitten, die nog goed voorzien was van allerlei
spijzen en dranken, en sommigen nog iets aten en dronken, zeiden de Romeinen:
'Werkelijk, dit is een waar koningshuis en het getuigt van de vroegere
grootheid van het joodse volk! Alleen één ding vragen wij ons af met betrekking
tot de geschiedenis; namelijk hoe dit huis in de tijd van de Babylonische overheersing,
die toch lang na koning David veertig volle jaren geduurd heeft, gespaard
gebleven is! Want zoals men kan lezen heeft de koning van Babylon dit land
veroverd en Jeruzalem en de tempel vernietigd en zich vervolgens ook meester
gemaakt van alle schatten van dit land en ze naar Babylon gesleept. Wist hij
toen niets van de grote schatten van dit opmerkelijke oude koningshuis?'
[3] De waard zei: 'Volgens de kroniek
van dit huis hebben de Babyloniërs dit huis gespaard! Want ten eerste gingen ze
toch hoofdzakelijk alleen in de tien steden in en om Jeruzalem te keer en ook
in Samaria en in Galilea. Deze streek rond Bethlehem, die er destijds nog zeer
armzalig uitzag, spaarden ze meer en namen een matig losgeld; en de bewoners
voerden ze niet in gevangenschap mee, maar ze verlangden van hen alleen onderdanigheid,
volledige erkenning van de heerlijkheid van Babylon en de jaarlijkse betaling
van het tribuut. Wie daar gewillig mee instemde en hun het verlangde op de
vastgestelde tijd betaalde, werd dan met rust gelaten; maar waar de Babyloniërs
op hardnekkig verzet stuitten, werd natuurlijk alles met de grond gelijk
gemaakt en huizen en steden werden geplunderd en verwoest. Maar dat was in
Bethlehem niet het geval en daarom staat het oude Bethlehem er nog zoals het in
de tijd van David gebouwd is, en zo ook dit huis. Bovendien had God deze
streek, die nog altijd God de Heer het meest trouw gebleven is ook niet zo hard
laten teisteren als het trotse oude Jeruzalem en de tien rijke handelssteden,
die veel goud en zilver bezaten. Dat is, denk ik, dan ook de reden, waarom de
Babyloniërs zich hier milder gedragen hebben dan in de andere steden en
plaatsen.’
[4] Agricola zei: 'Ja, ja, zo zal het
zijn; want toen de Babyloniërs heersers over dit grote joodse rijk waren
geworden, konden ze het immers redelijkerwijs niet ontdoen van alle
arbeidskrachten. Als ze dat gedaan hadden en het land ontvolkt hadden, door wie
hadden ze zich dan het tribuut kunnen laten betalen? Maar dat ze de meesten van
de destijds vooraanstaanden als gijzelaars in gevangenschap meegesleept hebben
naar Babylon, is heel zeker en waar, en zo kan deze plaats en deze streek, waar
het volk zich rustig en zonder verzet overgaf, ook meer gespaard gebleven zijn.
Wij Romeinen, die als soldaten en veroveraars ook beslist niet zo barmhartig
met de veroverden omgaan, doen dat ook en betonen ons tegenover een volk of
tegenover een stad of gemeente, die zich vrij en vriendelijk aan ons overgeeft,
nooit als vijanden, maar dadelijk als vrienden.'
[5] Hierop vroeg de waard aan de
Romeinen om thuis niet te verraden wat ze hier gezien hadden.
[6] Agricola zei: 'Maak je daar geen
zorgen over, want het eigendomsrecht is ons Romeinen heilig en onze wetten
slaan dieven, rovers, moordenaars en verraders aan het kruis! Bezit daarom
geheelonbekommerd wat je hebt en wees naar vermogen goed voor de armen, zoals
de Heer en Meester je aangeraden heeft, dan zul je rust hebben; want ook wij
Romeinen geloven in de Heer en in de vervulling van Zijn beloften.’
[7] Na deze woorden van de Romein
stonden we van tafel op, begaven ons weer naar buiten en begonnen ons gereed te
maken voor de terugkeer naar Bethanië, waar de waard natuurlijk niets van wilde
weten. Maar omdat wij daar toch op stonden, vroeg hij ons om tenminste nog een
uur bij hem te blijven. Dat deden wij dan ook, spraken met elkaar nog over
enkele dingen en begonnen daarna, begeleid door de waard, aan de terugweg. De
waard, zijn vrouw, zijn kinderen en ook zijn moeder en de genezen knecht
bedankten Mij nog vóór ons vertrek allerhartelijkst en vroegen Mij om hen niet
te vergeten, wanneer ze weer ziek zouden worden. Dat verzekerde Ik hun, gaf hun
Mijn zegen en liet ze toen weer gaan op de waard na, die, zoals reeds
opgemerkt, ons naar Bethanië begeleidde.
124
De opwinding van de leerlingen van Johannes
[1] Het was al tamelijk laat in de
middag, en daarom is het ook begrijpelijk dat wij tamelijk laat na
zonsondergang in Bethanië aankwamen; daar was evenwel alles voor onze ontvangst
uitstekend voorbereid, omdat Rafaël in het huis van Lazarus iedereen liet
weten, dat en wanneer wij zouden terugkeren. Deze keer gebeurde er onderweg
niets vermeldenswaardigs. We reisden heel rustig verder .
[2] De Romeinen spraken over het een
en ander met Lazarus en met de herbergiers, die bij ons waren, en ook Mijn
leerlingen spraken onder elkaar veel over de gebeurtenissen van de dag.
[3] Ikzelf sprak weinig, liep meestal
zwijgend voorop en had niemand naast Mij. Ik deed dat om sneller vooruit te
komen, want anders zouden degenen die veel met elkaar te bespreken hadden ieder
ogenblik stil zijn blijven staan om met elkaar te praten zodat we nauwelijks
voor middernacht in Bethanië gekomen zouden zijn; want we moesten immers ook
nog een uurtje bij de waard in het dal blijven, aangezien Ik dat 's morgens aan
die familie beloofd had.
[4] Doordat we snel doorliepen
bereikten we dan ook in enkele uren de herberg in het dal, waar de waard ons
dadelijk brood en wijn liet serveren en Mij vroeg om een kleine versterking tot
Mij te nemen. Dat deed Ik dan ook vanwege de aanwezigen, want deze durfden,
behalve onze Judas Iskariot, niets vóór Mij te nemen; maar toen Ik wat brood en
wijn nam, tastten allen vervolgens flink toe en aten en dronken.
[5] Er waren ook enkele leerlingen van
Johannes de Doper aanwezig, die weliswaar nog veel eerder dan wij hier
aangekomen waren, omdat ze van zins waren naar Galilea te gaan, waar ze iets te
doen hadden; maar omdat ze van de herbergierster gehoord hadden dat Ik hier 's
avonds met veel leerlingen zou aankomen, bleven ze in de tweede herberg in het
dal, om Mij te zier, te horen en te spreken.
[6] Toen wij dan aankwamen en in de
grote eetkamer plaats genomen hadden en ons laafden met brood en wijn, ergerden
deze leerlingen van Johannes zich heimelijk omdat wij hun niet direct bij
binnenkomst onze aandacht geschonken hadden.
[7] En één van hen kwam naar Mij toe
en zei: 'Heer en Meester, weten Uw leerlingen niet dat men eerst de handen moet
wassen, en zeker als men een reis achter de rug heeft, voordat men brood in
zijn handen neemt, het breekt en daarna eet? Maar ik zie dat al Uw leerlingen
het brood met ongewassen handen breken en dan eten! Mozes heeft dat immers ook
bevolen, en wat hij bevolen heeft moet een ware jood toch ook doen!'
[8] Toen de leerlingen en ook de
Romeinen deze tot Mij gerichte woorden hoorden, raakten ze geërgerd en wilden
deze leerling van Johannes met onzachte woorden terecht wijzen.
[9] Maar Ik kalmeerde hen en zei toen:
'Houdt de ergernis weg van jullie ziel, want die verontreinigt de mens in zijn
hart, en dat is uit den boze; maar met ongewassen handen het brood breken en
eten verontreinigt de mens niet. Maar als jullie, leerlingen van Johannes, dat
ergert en jullie reeds van tevoren gehoord hebben dat Ik op deze avond hier zou
aankomen, waarom hebben jullie dan ter ere van Mij geen voorbereidingen
getroffen, zodat er volgens joods gebruik reeds bij onze binnenkomst water, een
waskom en doeken voor ons klaar stonden!
[10] Ik zeg jullie, door water
gereinigde leerlingen van Johannes, jullie nemen ook net als de joden al het
uiterlijke vertoon nauwgezet in acht en wassen en reinigen jullie zevenmaal per
dag, opdat jullie steeds rein van lichaam blijven; maar jullie hart en ziel
zijn nog erg ongewassen en daarom zijn jullie ook nog ver verwijderd van het
rijk Gods.
[11] Johannes heeft in de woestijn met
scherpe woorden boetedoening gepredikt ter vergeving van de zonden en heeft
zijn leerlingen, die zijn woord aannamen en boete gedaan hebben, in de rivier
de Jordaan gedoopt en hij heeft allen de weg naar Mij getoond, aan Wie het
alleen toekomt om de mensen hun zonden daadwerkelijk te vergeven! Maar hoe komt
het dan, dat jullie je zoals jullie nu voor Mij staan gedragen alsof jullie
boven Mij en boven Mijn leerlingen verheven zijn? Heeft Johannes jullie dat ook
geleerd?'
[12] Op dit antwoord en de
uiteindelijke vraag van Mij raakte de leerling van Johannes erg in verlegenheid
en wist niet wat hij Mij zou moeten antwoorden.
[13] Maar toen kwam er een ander, die
bescheidener was, naar voren en zei tegen Mij: 'Heer en Meester, ik heb de
wijze betekenis van Uw woorden gehoord en daarin de volste en zuiverste
waarheid gezien; maar toch hebben ze mijn hart heel bedroefd gemaakt, toen U
ons zei dat wij nog ver verwijderd zijn van het rijk Gods, terwijl wij al
geloofden er middenin te staan. Wat moeten we doen om in het rijk Gods te
komen?'
[14] Ik zei: 'Doe, wat Mijn leerlingen
doen, en oordeel de mensen niet naar de uiterlijke schijn, maar naar hun
innerlijke waarde! Veeg altijd alleen voor jullie eigen huisdeur en kijk niet
eerst naar de deur van de buurman, of de weg daarheen al geveegd is! Pas
wanneer jullie de weg voor jullie eigen deur schoongemaakt hebben, kunnen
jullie ook tegen de buurman zeggen: 'Vriend, kijk, ik heb de weg voor de deur
van mijn huis al schoongemaakt, maar jij nog niet; als je tijd en gelegenheid
hebt, maak dan ook de weg naar de deur van jouw huis schoon! Maar als je een
andere dringender bezigheid hebt, sta mij dan toe dat ik ook jouw weg schoonmaak!'
Wanneer de buurman dan tegen jou zal zeggen: 'Doe die liefdesdienst voor
mij!', dan kun je de weg voor de deur van je buurman schoonmaken; maar maak
eerst die van jezelf schoon!
[15] Geen enkele leerling is ooit meer
dan zijn meester. Maar als hij door vlijt en ijver zo volmaakt wordt als zijn
meester, zal hij ook op hem lijken. Maar wanneer de leerling op de meester lijkt,
zal hij ook doen wat zijn meester doet en gedaan heeft. Dan heeft hij ook
opgehouden een leerling te zijn en is vanaf dat moment ook een meester. Pas als
hij dat is, kan hij ook leerlingen werven en hun geheel en al zijn kunst en
kennis bijbrengen.
[16] Jullie zijn echter nog lang geen
meesters, maar slechts uiterst zwakke leerlingen van Johannes. Hoe kunnen
jullie dan nu al zelf leerlingen aanwerven en hun iets leren wat jullie zelf
niet kennen? Het is immers al een oude levensregel, die zegt dat niemand een
ander iets kan geven wat hij niet eerst zelf bezit. Hoe kunnen jullie dan
jullie leerlingen leren het rijk Gods te ontdekken terwijl jullie er zelf nog
ver van verwijderd zijn? Leer daarom eerst zelf het rijk Gods en zijn
gerechtigheid kennen van de Meester, die het rijk Gods in zich heeft en het
jullie ook kan geven! Als jullie het dan van de juiste Meester in jezelf hebben
ontvangen, kunnen jullie het pas meedelen en geven aan de andere mensen die het
willen hebben en zoeken; dan zal de juiste Meester jullie daarom prijzen en
echt vreugde beleven aan jullie en jullie leerlingen!
[17] Maar wanneer een meester van
jullie soort als leider van de anderen, die blind zijn, zelf nog blind is, waar
zal hij zijn leerlingen dan wel heen brengen? Zullen dan niet leider en
leerling, als ze bij een kuil komen, er tegelijk in vallen, terwijl de een de
ander er niet uit zal kunnen helpen? Als jullie echt met alle geweld leraar
willen zijn, leer het dan eerst zelf van Degene die een ware Meester en Leraar
is!'
125
Het verzoek van de leerlingen van Johannes
[1] Toen deze tweede leerling van
Johannes dat van Mij gehoord had, zei hij: 'Heer en Meester, wij zien in dat U
alleen een goede en waarachtige Meester en zeer volmaakte Leraar bent; neem ons
aan als Uw leerlingen, dan willen wij U volgen en alles van U leren! In één dag
zullen wij van U beslist meer leren dan wij bij Johannes in een jaar geleerd
hebben. Wij willen U volgen, waarheen U ook maar wilt gaan!’
[2] Ik zei: 'Dat zou wel een heel goed
idee van jullie zijn; maar voordat Ik tegen jullie zeg: 'Kom!', moet Ik jullie
nog op iets wijzen; als jullie dat niet hindert, kunnen jullie Mij gerust als
leerlingen volgen! Kijk, de vogels hebben hun nesten en de vossen hun holen;
maar Ik als de Zoon des mensen heb op de hele aarde nog niet eens een steen,
die Ik onder Mijn hoofd zou kunnen leggen! Maar als jullie een echt vertrouwen
en een levend geloof hebben, volg Mij dan!'
[3] Een andere leerling zei: 'Heer en
Meester, wij hebben alleen maar Uw leer nodig, -ons lichaam zullen wij zelf wel
verzorgen; want wij zijn vermogende mensen en het is niet nodig dat wij door
onze Meester ook gevoed worden.’
[4] Ik zei: 'Wat Ik tegen jullie
gezegd heb, heb Ik niet gezegd omdat Ik jullie ver van de tafel zou willen
houden waaraan Ik nog altijd met Mijn leerlingen gegeten heb; maar Ik heb het
tegen jullie gezegd, om te voorkomen dat jullie als Mijn leerlingen aan een
materiële verdienste aan Mijn zijde zouden denken, -want zoiets is er bij Mij
niet! Bij Mij is er maar één verdienste op zichzelf geoorloofd en die is: het
rijk Gods en het eeuwige leven! Als jullie alleen omwille daarvan Mij als
leerlingen willen volgen, kunnen jullie Mij ook volgen!’
[5] De leerling zei: 'Heer en Meester!
Wij hebben vrouwen en kinderen en we hebben ook huizen, akkers, weiden, tuinen
en wijngaarden en ossen, koeien, kalveren, ezels, schapen, geiten en een grote
hoeveelheid van allerlei tam gevogelte, en wij drijven daarmee dan ook een
eerlijke handel en hebben nog nooit iemand afgezet. Dat heeft de overigens heel
strenge profeet Johannes ons ook niet verboden en hij heeft ons daarbij gezegd
dat het God welgevallig is als de mens werkt en aldus op een passende wijze
zorgt voor zijn huis en zijn gezin; maar wie woeker drijft met de gaven die God
hem geschonken heeft, zal door God met toornige ogen worden aangezien en geen
genade bij Hem vinden.
[6] Zodoende begaven wij ons dan ook
onder de mensen en vertelden hun wat wij van Johannes gezien en gehoord hadden.
Welnu, bij dergelijke gelegenheden hebben wij natuurlijk ook gewag gemaakt van
het feit dat wij het een en ander te verkopen hadden tegen een zo redelijk
mogelijke prijs; en na zo'n aanbod werden de aangeboden dingen dan ook graag en
herhaaldelijk van ons gekocht, en met de opbrengst konden wij steeds eerlijk en
goed onze huishouding voeren. Daarin bestond dan ook onze broodwinning die wij
met onze positie van leerling en nadien van prediker verbonden. Maar als het U,
o Heer en Meester, niet aangenaam is wanneer wij als Uw leerlingen ook af en
toe aan Uw zijde aan onze huizen en gezinnen denken, dan kunnen wij daar ook
van afzien en voor het zorg dragen voor ons huishouden heel andere
voorzieningen treffen. U hoeft ons maar Uw wil duidelijk te maken, dan zullen
wij daarnaar handelen!’
[7] Ik zei: 'jullie kunnen doen wat
jullie willen, want ieder mens heeft zijn volkomen vrije wil. Maar als iemand
Mij als Mijn leerling volgt om het rijk Gods te winnen, dan moet hij tot de
tijd van de volledige geestelijke wedergeboorte huis, vrouwen kinderen uit
liefde voor Mij verlaten; want bij het zoeken en vorsen naar het rijk Gods moet
hij alle zorgen om de dingen van deze wereld alleen aan Hem overlaten die alles
weet en wiens almachtige wil alles vermag. Want als een ware leerling zich aan
Mijn zijde tevens druk maakt om de dingen van de wereld, lijkt hij op een
landman die zijn handen wel aan de ploeg slaat, maar daarbij voortdurend
achterom kijkt, niet let op de gang van de ploeg en derhalve niet geschikt is
voor het rijk Gods.
[8] Kijk
naar Mijn oude leerlingen! Zij hebben om Mijnent wil ook huis, hof en vrouwen
kinderen verlaten en zijn Mij gevolgd; maar hun aardse huishouden bestaat voort
en is verzorgd.
[9] Wie als Mijn leerling zich de
wereld niet volledig kan ontzeggen, zal met sterk worden in het rijk Gods; want
God en de wereld dienen gaat moeilijk of eigenlijk helemaal niet. Pas als
iemand in het rijk Gods sterk geworden is, kan hij ook iedereen op nuttige
wijze waarachtig dienen.
[10] Toen in vroeger tijden op
bepaalde bergen nog de ware profetenscholen bestonden, moest degene die een
echte profeet wilde worden zich volledig terugtrekken van alles en iedereen en
in zichzelf het levende woord van God zoeken; als hij dat gevonden had, werd
hij ook vrijgelaten en was zó pas in staat om de wereld waarachtig in nuttige
zin te dienen.
[11] Hoe de ware profeten en in de
oertijd ook de aartsvaders de wereld hebben gediend en tot nut zijn geweest,
weten jullie uit de Schrift en Ik hoef het jullie niet te vertellen. Nu kennen
jullie dus Mijn wil en Mijn raad, en kunnen nu doen zoals jullie willen.
[12] Wie niet eerst volkomen van God
wordt voordat hij zich in de wereld begeeft om daar te werken, die wordt
verleid door de wereld, die weldra zonder enige moeite zijn hart en zijn ziel
verslindt; maar wie eerst helemaal van God is geworden, die kan de wereld niet
meer deren; want hij heeft een stevige dam om zich heen en een burcht voor
zichzelf gebouwd, die door de poorten van de h.el niet overwonnen kan worden.’
[13] Toen die paar leerlingen van
Johannes deze dingen van Mij gehoord hadden, dachten ze na over wat ze moesten
doen.
[14] Eén van hen, die het eerst
gesproken had, zei tegen de anderen: 'Weet Je, Ik raad aan om nu direct hier te
blijven als wij Hem als leerlingen willen volgen! Ons huishouden is toch al
goed geregeld, aan arbeiders en middelen ontbreekt het daarbij niet en meer is
niet nodig. Wat de Heer en Meester nu tegen ons gezegd heeft is waar, laten we
dan ook direct bij de waarheid blijven!’
[15] Hierop kwamen ze naar Mij toe en
vroegen Mij of Ik hun toestond om direct te blijven.
[16] Ik zei: 'Blijf dan en wordt goede
en actieve arbeiders in Mijn wijngaard!'
[17] Eén van..hen zei: 'Heer en
Meester! Hoe kunt U nu een wijngaard hebben, terwijl U toch eerst gezegd hebt
dat U nog geen steen bezit om onder Uw hoofd te leggen?'
[18] Ik zei: 'Deze wereld is Mijn
wijngaard en de mensen die Mijn woord horen en zich eraan houden en in Mij, de
ware Zoon van God, geloven, zijn de goede en edele ranken, die Mij door hun
goede werken ook veel vrucht zullen opleveren; maar tussen de edele ranken zijn
ook heel veel onedele en die moeten ook veredeld worden en daar zijn veel
krachtige arbeiders voor nodig. Heil degenen die zich bekwame arbeiders in deze
wijngaard van Mij zullen betonen, en wel uit liefde tot God en de naaste!’
[19] N a deze woorden bedankten ze Mij
en bleven, en begonnen met Mijn oude leerlingen te spreken.
126
De hoofdman van Bethlehem komt naar de Heer toe
[1] Toen deze kwestie nu geregeld was,
kwam ook de hoofdman van Bethlehem, die wij in de herberg achtergelaten hadden,
ons met nog enkele metgezellen te paard achterna; want hij wilde Mij nog
eenmaal zien en horen en had ook met de Romeinen nog het een en ander te
bespreken.
[2] Toen hij de paarden buiten aan de
knechten had overgegeven, kwam hij direct in de grote kamer naar ons toe en zei
(de hoofdman) tegen Mij: 'O grote Heer en Meester! Pas toen jullie de herberg
verlaten hadden, ben ik als uit een droom ontwaakt en wilde mij toen geheel en
al aan U aanbevelen, maar toen waren jullie al verdwenen. Daarop werd ik
gegrepen door een alles overheersend verlangen om U nog eenmaal te zien, te
spreken en te horen. Ik liet mij dan ook onmiddellijk uit Bethlehem de beste
rijpaarden brengen en reed met deze vrienden van mij in snelle draf hierheen en
hoorde buiten van de mensen van dit huis, dat U hier een kleine rustpauze
genomen hebt. Toen sprong mijn hart op van vreugde. Samen met mijn metgezellen
sprong ik in allerijl van het paard en haastte mij naar binnen, en nu ben ik
hier om U te begroeten, en om U van gans er harte te bedanken voor de eindeloos
grote genade die ik van U tot heil van mijn heidense ziel ontvangen heb. Neem
daarom, o Heer en Meester, deze dank ook genadig van mij aan!’
[3] Ik zei: 'Vriend, meer van zulke
heidenen zoals jij, en het zal weldra licht en helder worden onder de mensen op
deze aarde! Maar helaas zijn er maar weinig van zulke mensen en heidenen, en
daarom staat de mens ondanks Mijn komst naar deze aarde in het algemeen een
lange geestelijke nacht te wachten, waarin nog vele gevechten pro en contra
gevoerd zullen worden, maar daarbij zal de ware overwinning van de eeuwige
waarheid over de nacht van al het valse en boze onbeslist blijven.’
[4] De hoofdman zei: 'Heer en Meester!
In de grote herberg bij Bethlehem heeft het U maar één woord en wil gekost, en
twee zieken, die door alle artsen ongeneeslijk ziek waren verklaard, werden
gezond. Aangezien U dat kon, zou het voor U toch ook met hetzelfde gemak
mogelijk zijn om te zeggen: 'Luister, duistere zielen! Ik wil, dat het licht
wordt in jullie!', en kijk, door zo'n machtwoord, door U met Uw wil
uitgesproken, zou er op de hele aarde zeker niet één duister en slecht mens
meer bestaan!'
[5] Ik zei: 'Daar heb je gedeeltelijk
wel gelijk in; maar Ik, die wel het beste weet hoe de hele mens van nature is
en waarom hij ook zo moet zijn, om een mens en geen mensendier te zijn, zeg je
dat de mens alleen wat zijn lichaam betreft een heel kunstig en wijs ingerichte
machine is, waarvan de gezondheid, instandhouding en gebruiksmogelijkheid niet
afhankelijk is van de vrije wil van de mens, maar alleen van Hem, die die
machinerie geschapen en gebouwd heeft. Wanneer er dan iets aan de machine
mankeert, kan de Meester ervan door Zijn almachtige wil ook gemakkelijk helpen,
zonder daardoor ook maar in het minst schade toe te brengen aan de vrijheid van
kennis, geloof en wil van de mens. Maar als Ik het ook zo zou doen met de ziel
en geest van iemand, dan zou de eigen levenskracht van de ziel, die bestaat uit
haar vrije liefde, uit het net zo vrije denken, vorsen en kennen, uit het
geloof en uit het vrije willen, zo goed als gebroken en vernietigd zijn en
daarmee dan ook iedere individuele zelfstandigheid. Wat zou een ziel en
uiteindelijk Ikzelf, daar dan aan hebben?
[6] Daarom moet de ziel van de mens
door goed onderricht en vervolgens door haar eigen vorsen, beproeven, kennen,
geloven en willen komen tot het innerlijk, levende licht van haar geest, die
vanuit God in haar woont, en dan is ze voor eeuwig waarachtig geholpen; iedere
andere macht om haar volgens jouw idee te helpen, zou alleen maar vernietigend
en nooit helend op haar levenselementen inwerken.
[7] En kijk, daarom neem Ik dan ook
leerlingen aan en onderwijs Zelf, zoals een echt wijze vader zijn kinderen
onderricht, wat ze moeten geloven, kennen en vervolgens doen; want als Ik hen
met geweld in één klap met Mijn geest zou vervullen, dan zou het gedaan zijn
met hun eigen zelfstandigheid, met hun eigen zoeken, vorsen, beproeven, kennen,
geloven en willen, maar ook met hun individuele leven en met de vrijheid
daarvan.
[8] Maar als Ik hun nu leer de volle
waarheid te kennen en er zelfstandig naar te handelen, wordt de volste vrijheid
van hun zielen daardoor niet in het minst belemmerd, en wat ze zich volgens
Mijn leer weldra zullen verworven en bevochten hebben, zal dan hun werk en ook
hun volledig eigendom zijn.
[9] En kijk, dat is dan ook volgens de
eeuwige orde de wil van God ten aanzien van de ware en enig werkelijk nuttige
levensvorming van de mensen op deze aarde, en alleen op die manier kan een ziel
tot het ware, eeuwige leven komen en tenslotte zoals God haar eigen leven en
haar eigen hemel scheppen!
[10] Om deze redenen, die Ik je nu
uiteengezet heb, is het voor Mij wel gemakkelijk om het zieke lichaam van een
mens te genezen, maar niet tegelijk ook een zieke en duistere ziel. Ik genees
de zielen ook wel, maar alleen door Mijn leer, wanneer ze die gelovig aannemen
en daar vervolgens hun willen en handelen naar richten. Maar wie dat wil, heeft
zich met een dergelijke vaste wil Mijn geest al eigen gemaakt en daardoor een
toereikende levenskracht in zichzelf, die hij met het volste recht de zijne
kan noemen, ook al ziet hij in dat het toch alleen Mijn kracht in hem is die
handelt en heerst.
[11] Wie dus in de gelegenheid is om
de mensen Mijn leer en Mijn wil mee te delen, zal als een trouwe arbeider in
Mijn wijngaard van mensenlevens ook zijn loon in Mijn rijk ontvangen. -Heb je
dit nu goed in je opgenomen en begrepen?'
127
De bedenkingen van de hoofdman over de leiding van de mensen
[1] De hoofdman zei: 'Ja, Heer en
Meester, dat is mij nu helemaal duidelijk geworden! De uiterlijke lichamelijke
mens is dus alleen maar door God aan de ziel gegeven als een steun voor haar
zelfontplooiing en is voor het grootste deel onderworpen aan de macht van Gods
wil, maar is toch zo ingericht, dat de ziel zich daar ook van kan bedienen
zoals zij wil. Als ze zich daarvan bedient volgens Uw wil, die ze door Uw leer
goed kan kennen, dan strekt dat haar tot groot voordeel, omdat ze zich zo in
het lichaam kan ontwikkelen tot het ware zelfstandige en eeuwige leven; maar
als ze zich van haar lichaam bedient op een manier die tegen Uw orde ingaat,
dan leidt dat zeker en kennelijk noodzakelijk tot haar verderf Maar daar komen
we nu op een punt, waar ik reeds lang op weloverwogen gronden bij mijzelf
ernstige kritiek op gehad heb ten aanzien van een wijze en beslist almachtige
God en Schepper!
[2] Kijk, hoeveel duizendmaal duizend
mensen zijn er buiten hun schuld in de diepste nacht van hun ziel
terechtgekomen en moeten daarom dan ook allemaal verkommeren en te gronde gaan,
omdat ze misschien nog in geen duizend jaar het geluk zullen hebben om van Uw
hier uitgesproken leer ook maar één woord te vernemen! Maar hoevelen zijn er
reeds sinds zeker vele duizenden jaren op aarde te gronde gegaan, die nooit van
Uw leer iets hebben kunnen vernemen! Deze lange lichtloze handeling, tot zekere
ondergang van zo talloos vele zielen, komt mij van de kant van Gods aller
goedgunstigste en meest wijze voorzienigheid als heel erg triest voor.
[3] Het ontbreekt de mensen niet aan
ernst om op heel veel plekken van deze aarde de waarheid te zoeken, waarvan Ik
mij zelf overtuigd heb en menigeen heeft daar ook al een spoor van gevonden
-maar waarin lag nu de bevestiging voor het verstand van de mensen, dat het
door een ijverige zoeker en vorser gevonden spoor van levenswaarheid wel
helemaal juist was ? Men leerde dat spoor kennen, betuigde er ook bijval aan,
maar men kwam ook andere ijverige vorsers naar de levenswaarheid tegen en men
raakte er al gauw van overtuigd dat zij op heel andere sporen gestoten waren,
die met dat van de eerste absoluut geen overeenkomst vertoonden, maar toch heel
veel in zich hadden.
[4] Ja, er bestaat haast geen enkel mij
bekend volk op deze aarde, voorzover ik die ken, dat niet in de een of andere
godheid geloofde en daaraan vasthield, maar hoe materieel zijn zulke leringen
en voorstellingen van een allerhoogst en uiterst wijs goddelijk wezen. Maar het
ene en zeker enig ware goddelijke Wezen schijnt Zich er eeuwig weinig om te
bekommeren of er hele volkeren en geslachten in de diepste nacht van dwaling te
gronde gaan!
[5] En dan kan nu, zoals hier met U nu
het geval is, de enig ware en allerhoogste Godheid wel komen en de vele
duizendmaal duizenden het meest ware licht verkondigen, maar de mensen zullen
het over het algemeen toch niet aannemen en heel velen zullen zeggen: 'Waren
onze voorvaderen, die allang gestorven zijn, dan ook niet mensen zoals wij? Wat
hebben ze dan voor verkeerds gedaan, dat de enige en eeuwig ware godheid, hun
het levenslicht heeft onthouden?
[6] Een ware godheid moet steeds voor
een juiste verlichting van de mensen gezorgd hebben; maar als zij dat
aantoonbaar niet gedaan heeft, terwijl ze nu voorgeeft het wel te doen, dan is
het ofwel nooit een ware godheid geweest ofwel ze wilde het niet, vanuit een
bepaalde geringschatting van de mensen op deze aarde; misschien omdat die haar
niet bevielen omdat ze zich misschien even slecht konden ontwikkelen als heel
veel vruchten, die een boom na de bloei begint te laten groeien, maar ze
vanwege een of ander gebrek aan inwendig levenssap niet kan voeden en bij
duizenden afwerpt en op de grond laat bederven en vertrappen, - een zeer
oneconomisch bedrijf waarvan een alziende en hoogst wijze godheid toch ook op
de hoogte zou moeten zijn, maar het toch duldt en voortdurend toelaat.’
[7] Ik voor mij wil U nu absoluut niet
met zulke bedenkingen tegemoet treden, maar ik weet dat ze in de mensen reeds
heeloude en diepe wortels gevormd hebben en wij, mensen die van de waarheid van
Uw leer en van het bestaan van de ware Godheid in U nog zo doordrongen zijn,
zullen zonder speciale hulp van U wel nooit in staat zijn om al die duizend
maal duizend dwalingen bij de mensen met succes uit te roeien. Want al zullen
wij, zelfzwakke mensen, hun nog zo getrouw mogelijk vertellen wat wij zelf
hebben gezien en gehoord -wie zal ons dan geloven?
[8] Dus hebben wij daarvoor dan ook
voortdurend bijzondere hulp van U nodig, o Heer en Meester, anders is al onze
arbeid en inspanning tevergeefs, en is het naar mijn mening beter om de
mensheid ook voor de hele verdere toekomst in haar duistere waan ten onder te
laten gaan, zoals ze ook duizenden jaren vóór ons te gronde is gegaan en in een
volledig niets is overgegaan. Want wat kan een almachtige en eeuwige God aan
zo'n wereld vol mensen gelegen zijn, en wat voor belang zouden de te gronde
gegane en eeuwig niet meer bestaande mensen hebben bij een God?
[9] Wanneer het eeuwige verder leven van
een mensenziel er. nu enkel en alleen van afhangt of men Uw leer kent en er
vervolgens naar leeft en handelt, dan zullen er wel weinigen zijn die zo
gelukkig zijn om eeuwig te leven! Maar als het anders ligt met het voortleven
van de zielen na de altijd enigszins wrede dood van het lichaam, neem ik al
mijn menselijke opmerkingen terug en wil ik mij graag op andere gedachten laten
brengen.
[10] Ik heb nu getrouw en openhartig
gesproken en ben ook bereid om al het mogelijke te doen om zoveel mogelijk mensen
vanuit hun nacht van de dood in de eeuwige dag van het leven te plaatsen; maar
ik zou nu dan ook graag uit Uw mond, o Heer en Meester, willen horen hoe de
zaken vanaf het oerbegin staan, en wat mij te doen staat. -Ik heb gezegd.’
128
De verhouding tussen God en de mensen
[1] Ik zei: 'Ja, ja, Mijn zeer
oprechte vriend, jij zou met je scherpe opmerking helemaal gelijk hebben,
wanneer de zaken tussen God en de mensen er zo voor stonden als jij vanuit jouw
opgedane ervaringen uit naam van de hele mensheid nu voor Mij uiteengezet hebt;
maar de zaken liggen heel anders en zodoende heeft jouw scherpe beschrijving
van de verhouding tussen God en de mensen geen andere oorzaak dan een volslagen
gebrek aan kennis van die verhouding tussen God en de mensen.
[2] God heeft Zijn wil reeds vanaf het
oerbegin zeer getrouw aan de vrije mensheid geopenbaard, dus aan het eerste
mensenpaar en de belangrijkste nakomelingen van het eerste mensenpaar stonden
in permanente verbinding met God en met de engelen, die voordien ook als
lichamelijke mensen geleefd hebben, zij het dan op een ander hemellichaam, en
ze werden in alle dingen zeer duidelijk onderricht en waren daardoor dan ook
volmaakte mensen en heren van de hele natuur; want aan hun wil waren zelfs alle
andere schepselen en ook de elementen onderwerpen.
[3] Maar hun vele kinderen, die
geleidelijk op de aarde verschillende woonplaatsen uitzochten en zodoende
zelfstandig werden, wilden zich de voogdij van God en nog minder die van hun
ouders en overige verwanten niet meer laten welgevallen. Zij streefden ernaar
om in de wereld rijk en beroemd te worden, en toen ze dat werden, werden ze ook
traag en hoogmoedig en bekommerden zich weinig meer om God en Zijn wil, die zij
nog heel goed kenden. Ze deden wat ze wilden. En al heeft God hen ook vermaand
door allerlei tuchtigingen, die Hij hun altijd door middel van allerlei tekenen
en ook door wijze boodschappers, bekendgemaakt had, dan lachten ze, bespotten
God en Zijn vermaningen en mishandelden de boodschappers die naar hen toe gezonden
waren.
[4] Onder elkaar richtten ze
vervolgens scholen op volgens hun eigen ideeën. Maar hun leraren buitten weldra
de hun bekende zwakheden uit en richtten hun onderwijs zo in, dat het de
gemeente vleide en henzelf hemelhoog verhief Zulke leraren nu werden als
leiders van de mensen van een gemeente weldra tot machtige koningen en waren
als zodanig ook steeds de eerste grondleggers van afgoderij, afgodendom en van
blind bijgeloof of ook volkomen goddeloosheid.
[5] Maar God bleef er toch mee doorgaan
en liet ook onder zulke heidenen steeds mannen opstaan die hun door leringen en
daden de grote ellende toonden waar zij in leefden, en hun ook de juiste wegen
van het leven toonden. Maar zulke mannen kregen steeds maar weinig leerlingen
en werden door andere volksleraren en priesters en zogenaamde wereldse
geleerden veracht, vervolgd en voor gek verklaard, en de hooggeplaatsten en
wereldse machthebbers wilden van zulke deemoedpredikers al helemaal niets
weten.
[6] Maar wanneer het nu zo is, zoals
tegenwoordig de vele voorbeelden zelfs ten aanzien van Mij maar al te duidelijk
laten zien -wat had God dan nog moeten en kunnen doen voor de mensen, om hen
bij het levende geloof in Hem te houden, zonder hun vrije wil ooit aan te
tasten?
[7] Ook deze keer, nu Ik persoonlijk
onder de joden ben gekomen om hen weer om Mij heen te verzamelen, heb Ik ervoor
gezorgd dat Ik in alle jullie bekende werelddelen aan de mensen bekend werd
gemaakt op een manier die bij elk afzonderlijk volk paste. Ga er maar heen en
vraag het de mensen en volkeren, dan zul je antwoorden krijgen waar jij je
zeker hogelijk over zult verbazen!
[8] Maar jij denkt nu - en dat is
eveneens volkomen onjuist -dat van nu af aan alleen die zielen een eeuwig leven
na de dood zullen hebben, die nu Mijn woord horen, in Mij geloven en volgens
Mijn leer zullen leven en handelen, maar dat alle andere zielen voor eeuwig
vernietigd zullen worden.
[9] Tegen een dergelijke mening van
jou, die nu ook vele andere mensen huldigen, kan Ik jou op zuiver
verstandelijke wijze voorlopig alleen zeggen, dat het leven van ieder mens een
kracht uit God .is, die God Zelf met al Zijn almacht evenmin kan vernietigen
als Zichzelf; want als God de uit Hem alleen voortgekomen levenskrachten zou
kunnen vernietigen en verdelgen, zou Hij daarmee eerst bij Zichzelf moeten
beginnen, omdat uiteindelijk Hijzelf immers sinds eeuwigheid alles in alles is!
God kan wel elke materie, die niets anders is dan Zijn door Zijn wil
vastgehouden idee, oplossen en haar tot het geestelijke en onveranderlijke
laten terugkeren, maar vernietigen kan Hij ze eeuwig niet, omdat Hij Zichzelf
en Zijn voor Hem eeuwig heldere gedachten en ideeën niet kan vernietigen.’
129
De onsterfelijkheid van de menselijke ziel
[1] (De Heer:) 'Maar dat de zielen van
alle mensen, goed of slecht, na de dood van het lichaam voortleven, daarvan
hebben bepaalde meer in zichzelf gekeerde mensen bij alle volkeren op aarde
meer dan vele duizendmaal duizenden van de meest sprekende en overtuigende voorbeelden
meegemaakt, doordat ze vaak jarenlang contact en leerzame omgang hadden met de
zielen van lichamelijk gestorven mensen.
[2] Maar als pure en geheel materiële
wereldse mensen daar niet in willen geloven, omdat zij nog nooit iets
dergelijks gezien hebben, kan dan soms aan God de schuld gegeven worden? Deze
wereldse mensen zoeken het immers nooit en dus vinden ze het ook niet; maar zij
die het zoeken, vinden het ook onder alle volkeren op aarde.
[3] Deze Romeinen hebben Mijzelf over
dergelijke verschijnselen verteld die zij zelf hebben meegemaakt! Zijn zij
voor jou dan onwaar, omdat jij iets dergelijks nog niet hebt gezien en
waargenomen?
[4] Achter de hoogste bergen van Azië
in het verre oosten bestaat een groot keizerrijk, dat Sihna of China heet.
Bestaat het soms niet, omdat jij het nog nooit gezien hebt? En nog verder naar
het oosten, helemaal omspoeld door de grote wereldzee, bestaat nog een groot
keizerrijk met de naam Jhipon (Japan). Bestaat dat misschien ook niet, omdat
jij daar tot nu toe nog nooit iets van gehoord hebt? Ja vriend, op deze aarde
bestaan nog heel grote rijken en werelddelen buiten de jou bekende drie
werelddelen, ook al ken jij die niet; maar Ik ken ze en kanje zeggen dat ze
bestaan en in de toekomst ook door de mensen ontdekt zullen worden.
[5] Overalleven al mensen en zij zijn
niet verstoken van openbaring van boven en van de kant van geesten die daar
ooit ook in het vlees geleefd hebben. Dat zulke zielen van mensen zich echter
niet onmiddellijk bij de overgang naar het rijk der geesten in een volmaakt
levenslicht kunnen bevinden is toch zeker gemakkelijk te verklaren uit het feit
dat ook hier de mensen van wie de zielen erg wereldlievend zijn geworden maar
moeilijk en moeizaam op de juiste weg van het levenslicht te brengen zijn. Het
lichaam van de mens kan niet iets geloven of willen; het dient de ziel slechts
een korte tijd tot instrument voor de werkzaamheid naar buiten toe en zodoende
ook voor haar ontwikkeling. Het denken, liefhebben, willen en handelen volgens
de waarheden die men heeft leren kennen is een zaak van de ziel.
[6] Hoe moeilijk en moeizaam dikwijls
een wereldlievende en tot traagheid geneigde ziel evenwel het zuivere goede en
ware begrijpt en besluit daarnaar te handelen, kun je aan je eigen kinderen
merken; en zo vergaat het een ziel die hier verwaarloosd is zeker nog veel
erger in de grote wereld aan gene zijde, omdat zij tijdens het leven in het
lichaam geleefd heeft op basis van allerlei verkeerde opvattingen en van
daaruit in het valse en boze. Een dergelijke levensbasis is echter hetzelfde als
een verharding van de liefde en van de wil van de ziel, die beide evenwel het
leven en het individuele bestaan uitmaken. Wanneer Ik dan van zo'n ziel haar
liefde en haar wil in één keer zou weghalen, zou daardoor immers ook de hele
ziel weggehaald zijn!
[7] Daarom moet er met zulke zielen
heel behoedzaam te werk gegaan worden, om ze geleidelijk aan, zonder dat ze
daar iets van merken, op de juiste weg te brengen. Maar daar is wel een
allerhoogste goddelijke liefde, wijsheid en geduld voor nodig; want men moet
een dergelijke ziel, steeds alleen maar als het ware van buitenaf op haar
inwerkend, door haar willen streven en handelen steeds in zulke situaties
laten komen, waarin ze zich bewust begint te worden van het feit dat ze zich in
grote dwalingen bevindt. Als een ziel die in zichzelf begint waar te nemen,
wordt in haar ook de wens wakker om te weten te komen waarom ze bij wijze van
spreken niet op groen gras, maar slechts op tamelijk duistere en onvruchtbare
woestenijen terechtkomt.
[8] Welnu, in zo'n toestand is het dan
pas het moment om zo'n ziel een wijze geest te laten ontmoeten, die er als
gelijkwaardig uitziet en die vervolgens met haar over een en ander kan spreken;
daardoor wordt het dan in zo'n verdwaalde zielook al lichter en begint ze nu als
het ware helemaal uit zichzelf in te zien dat ze zich in grote dwalingen
bevindt, en begint ze steeds meer en meer naar het ware licht te verlangen.
[9] Je ziet nu heel gemakkelijk in,
dat een ziel in een dergelijke reeds betere toestand al anders begint te denken
en haar liefde en haar wil, als haar eigenlijke ik, leven en bestaan, uit
zichzelf een andere richting inslaat; als dat gebeurt, komt een ziel, ook al
wandelde ze voorheen nog zo in het duister, ook weldra zonder veel moeite tot
het ware levenslicht.
[10] Maar een volgens jouw mening heel
plotselinge verandering van de ziel zou nagenoeg haar algehele vernietiging
betekenen. Ik zou toch ook, in plaats van hier bij de joden, bij jullie Romeinen
of ook bij een ander heidens volk kunnen optreden als datgene wat Ik hier ben;
maar wat zou dat bij het blinde en zeer bijgelovige volk voor uitwerking gehad
hebben, waartegen ook de meest wijze leer niets geholpen zou hebben? Kijk, het
volk zou Mij voor de een of andere God zijn gaan houden en begonnen zijn Mij te
aanbidden en Mij grote offers te brengen, en Mijn leerlingen, die ook al veel
in Mijn naam kunnen doen, zou het vol verbazing als halfgoden hebben beschouwd
en voor hen ook offeraltaren en zelfs tempels gebouwd hebben, en zo zou Ik bij
een heidens volk het afgodendom niet alleen niet te gronde gericht, maar alleen
maar versterkt hebben.
[11] Maar de joden, die vooral in deze
tijd voor het merendeel totaal ongelovig zijn geworden, hoewel zij de Schrift
en de belofte van Mijn komst naar deze aarde hebben en door de overlevering
toch nog weten hoe God het volk geleid heeft, ook al twijfelen ze daar aan,
zijn nog het meest geschikt om Mijn persoonlijke aanwezigheid te verdragen,
omdat ze met Mi: geen afgoderij kunnen bedrijven. Want degenen die Mij kennen,
weten ook uit de juiste bron wie Ik ben; maar de ongelovigen houden Mij voor
een magiër en de middenklasse houdt Mij voor een profeet. Zodoende is daar door
Mijn aanwezigheid van geen enkele ziel haar eigenheid en haar vrije wil in
gevaar en daarom moet het licht dan ook van het joodse volk naar de hele wereld
uitgaan.
[12] Wanneer jij met je scherpe
verstand hetgeen Ik je nu gezegd heb nauwkeurig onderzoekt, zul je je er wel
bewust van worden dat jij Mij met een heel verkeerde mening benaderd hebt.
[13] Wanneer God de mensen niet nodig
gehad zou hebben voor een steeds grotere verzadiging van Zijn liefde, zou Hij
ze ook nooit geschapen hebben; maar aangezien Hij ze geschapen heeft, bekommert
Hij Zich ook om hen en om hun eeuwige behoud en laat daarmee zien dat Hem aan
de mensen alles gelegen is. Daarom zou de mensen ook alles aan God gelegen
moeten zijn! Heb jij, Mijn vriend, dat nu goed begrepen?'
[14] De hoofdman, die vol verbazing en
door diep ontzag gegrepen naar deze les van Mij geluisterd had, zei: 'Heer en
Meester, zoals U nu gesproken hebt, heeft nog geen wijze ooit tegen een mens
gesproken! U hebt mij nu pas volkomen getoond wie U bent. Ik dank U voor de
grote genade die U mij nu bewezen hebt, maar vraag U ook van ganser harte om
vergeving voor het feit dat ik zo brutaal en dom tegen U heb durven spreken.’
[15] Ik zei: 'Wie spreekt, zoals jij
gesproken hebt, neemt de waarheid serieus en Ik geef hem dan graag een echt
licht; maar wie koud noch warm is, maar lauw, die is Mijn levenslicht ook niet
waard en zal het ook niet ontvangen zolang het hem daar ook niet in volle ernst
om te doen zal zijn. Maar Ik weet dat het heel veel heidenen onder jullie daar
allang serieus om te doen was, terwijl de joden steeds lauwer en lauwer
geworden zijn; daarom zal het licht nu ook van de joden worden afgenomen en in
alle overvloed aan jullie heidenen gegeven worden. Maar zorg en waak ervoor dat
het daarna bij jullie niet tot een nieuw heidendom overgaat; want dat zou nog
erger zijn dan jullie huidige heidendom! jullie zullen daar weliswaar voor
zorgen, maar het optreden van valse profeten uiteindelijk toch niet kunnen
verhinderen. Waak dus allemaal en hoedt je voor de valse profeten, die je
gemakkelijk aan hun werken zult herkennen!'
[16] Toen kwam er een bode uit
Bethanië om te zeggen dat thuis alles klaar was om ons te ontvangen.
[17] Daarop zei Ik: 'Onze rustpauze is
nu voorbij en wij zullen dan ook verder reizen. Wie Mij volgen wil, die volge
Mij!’
130
De Heer keert met de Zijnen terug naar Bethanië
[1] Nu stonden allen op, ook de
leerlingen van Johannes, en volgden Mij enthousiast naar Bethanië dat niet ver
weg lag. Ook de hoofdman volgde nu te voet met zijn metgezellen, terwijl hij
zijn paarden achterliet bij de waard in het dal.
[2] In ongeveer tien minuten waren wij
dan ook al in Bethanië.
[3] Weliswaar was het derde uur na
zonsondergang al voorbij, maar voor een welbereid avondmaal was het nog altijd
vroeg genoeg, en Ik wilde het ook zo dat wij op een dergelijke tijd in Bethanië
aankwamen, zodat wij niet opgemerkt konden worden door de nieuwsgierige
menigte; want deze dag waren er na ons vertrek veel mensen, jong en oud, naar
Bethanië gekomen, omdat ze gehoord hadden dat Ik Mij daar ophield. Maar omdat
ze Mij niet vonden en niemand hun ook zei waar Ik heengegaan was en wanneer Ik
terug zou komen, bleven ze voor hun genoegen slechts tot zonsondergang in
Bethanië en keerden toen weer terug naar Jeruzalem. Enkelen keerden echter al
terug op het moment dat de ons reeds bekende soldaten Bethanië binnenkwamen,
volgens de aanwijzing in het huis van Lazarus hun voedsel en reisgeld ontvingen
en daarna na een korte rustpauze weer verder trokken; want Ik had Rafaël in de
geest aangegeven, dat de soldaten niet op de terugkeer van de Romeinen moesten
wachten. Op de tijd dat wij aankwamen was alles dan ook volkomen in orde en wij
waren onder ons, door niemand gestoord.
[4] Toen wij het huis binnenkwamen,
ontvingen de zusters van Lazarus en Maria van Magdala ons met veel liefde en
vriendelijkheid en ook Mijn Rafaël met enkele jongens die nog wakker gebleven
waren en die het meeste talent hadden en een groot verlangen hadden om Mij weer
te zien.
[5] Lazarus stelde de waard uit de
omgeving van Bethlehem aan zijn zusters voor en ook de hoofdman en de
leerlingen van Johannes; en zijn zusters verwelkomden hen en wezen hun hun
plaatsen aan de tafel.
[6] Toen dit allemaal voorbij was,
gingen wij aan tafel en namen een goed bereid avondmaal tot ons. De Romeinen
hadden echter meer dorst dan honger en leegden snel hun bekers, die ook direct
weer gevuld werden. De wijn maakte hun tongen los en zo werd het weldra heel
levendig in de eetzaal.
[7] De hoofdman, zijn metgezellen en
de waard uit de buurt van Bethlehem viel onze Rafaël echter op, die nu ook aan
tafel naast Mij at en deze keer met opzet nog meer dan anders, om de aandacht
van de vreemdelingen te trekken. Dezen keken dan ook met steeds grotere
oplettendheid naar hem en verwonderden zich in stilte steeds meer over het feit
dat een overigens zo bevallige jongeman zo veel kon eten.
[8] Maar omdat het in het bijzonder de
hoofdman opviel, vroeg hij Mij: 'Heer en Meester, vergeef mij dat ik U bij het
eten enigszins stoor in Uw rust! Kijk, de anders zo tere en onvoorstelbaar
mooie jongeman eet ongewoon veel! Niemand misgunt hem natuurlijk wat hij eet,
maar ik maak mij echt bezorgd dat wat hij teveel eet hem uiteindelijk zou
kunnen schaden en hij ziek zou kunnen worden en gemakkelijk een akelige koorts
kunnen krijgen. Dat zou werkelijk jammer zijn van zo’n lieftallige jongeman
die, afgaande op zijn zeer geestrijke voorkomen, zeker iets groots zou kunnen
worden!’
[9] Ik zei: 'Vriend, laat jouw
bezorgdheid maar aan Mij over! Deze jongen is allang Mijn dienaar en weet zelf
heel goed wat hij moet doen en hoeveel hij van de ene of de andere spijs kan
eten. Als het niet goed was wat hij doet, zou Ik het hem wel zeggen. Als hij nu
niet zo gegeten had dat het jullie enigszins bovennatuurlijk moest voorkomen,
zou hij immers niet zo sterk jouw aandacht getrokken hebben; maar aangezien jij
nu opmerkzaam op hem bent geworden, zul je van hem ook nog andere dingen horen
en dan zal het je niet meer zo verbazen dat hij iets meer dan een gewoon mens
aan spijs en drank tot zich kan nemen. Vanaf nu kun je je wel tot hemzelf
richten.'
131
De vraag naar de persoonlijkheid van Rafaël
[1] Toen de hoofdman dat van Mij
gehoord had, wendde hij zich direct naar de vermeende jongeman en zei tegen
hem: 'Luister, mijn jonge en zeer bevallige vriend! Hoe komt het eigenlijk dat
jij je in je jonge jaren in het eten en drinken wel haast met een reus zou
kunnen meten en het je geen schade toebrengt?'
[2] Rafaël zei: 'Maar wat mijn kracht
betreft ben ik ook een reus, ook al lijk ik dat niet te zijn wat mijn gestalte
betreft! Als je wilt, kan ik je direct een staaltje laten zien!'
[3] De hoofdman zei: 'Wanneer je
zoiets kunt, laat mij dan iets van jouw reuzenkracht zien!’
[4] Daarop zei Rafaël: 'Heel goed! Kijk,
daar bij de muur tussen de beide grote ramen staat een ijzeren zuil, die dient
om tijdens feesten als een offeraltaar gebruikt te worden; het is namelijk een
huisofferaltaar, en in vroeger tijden werden daar veel offers op verbrand. Nu
is deze bijna manshoge zuil natuurlijk alleen maar puur een sieraad van deze
eetzaal. Hoe zwaar schat jij deze zuil, die behalve zijn hoogte ook een heel
aanzienlijke omvang heeft?'
[5] De hoofdman stond op en onderzocht
en bekeek de zuil eerst goed en zei toen: 'Ja, mijn beste jonge vriend, het
gewicht van deze zuil is nauwelijks te schatten; ik denk dat onze huisheer
Lazarus ons daar meer over zou kunnen vertellen.’
[6] Hierop zei Lazarus: 'Deze zuil is
geschat op twintigduizend pond* en is al tweehonderd jaar geleden met veel
moeite en kosten uit Korinte hiernaartoe gebracht.’
[7] De hoofdman zei: 'Ja, zo zwaar had
ik hem ook op zijn minst geschat! En wat ga jij, mijn beste jonge vriend, nu
met deze geweldig zware zuil doen?'
[8] Rafaël zei: 'Ik ga hem optillen en
heel rustig en zonder enige inspanning neerzetten waar jij hem maar wilt
hebben!'
[9] De hoofdman zei: 'Je hebt het
gezegd en wilt het ook doen; beproef jouw reuzenkracht dus maar op deze zuil en
zet hem bij het volgende raam!'
[10] Toen de hoofdman dat gezegd had,
stond Rafaël op, liep naar de zuil, greep hem met beide handen vast, tilde hem
snel in de hoogte met zo'n groot gemak alsof het een donzen veertje was en
zette hem met hetzelfde gemak op de aangegeven plaats, liet hem daar enkele
ogenblikken staan en zette hem toen op Lazarus' verzoek weer terug op de oude
plaats.
[11] Toen hij klaar was met deze
krachtproef, zei hij (Rafaël), vriendelijk glimlachend, tegen de buitengewoon
verbaasde hoofdman: 'Welnu, mijn vriend, begrijp je nu waarom ik iets meer eet
dan een ander mens?!'
[12] De hoofdman zei: 'Mijn mooie
jonge vriend, wanneer jouw reuzenkracht af zou hangen van het feit dat jij
ongeveer vier keer zoveel eet als een van ons, zou je nog lang niet zo met deze
zware zuil kunnen spelen alsof je met het gewicht van een veertje te maken had;
want dan zou je wel voor honderd mensen moeten kunnen eten, omdat er naar mijn
mening wel de kracht van honderd mensen voor nodig is om deze zuil de baas te
worden. Jouw reuzenkracht lijkt dus een heel andere oorzaak te hebben! En ik
zal er waarschijnlijk niet al te ver naast zitten, als ik zeg dat achter jouw
ongehoorde reuzenkracht deze Meester van alle meesters, een ware God aller
goden zit! - Wat denk je van deze mening van mij?'
[13] Rafaël zei: 'Ja,ja, dat heb je heel
juist geantwoord; maar deze Meester schuilt ook achter ieder mens en achter
alles, wat bestaat, en dus ook achter jou, en toch krijg deze zuil niet van
zijn plaats! Hoe is dat dan mogelijk, volgens jou?'
[14] De hoofdman zei: 'Dat is naar
mijn oordeel heel gemakkelijk te begrijpen! Degene aan wie Hij bij het een of
bij het ander meer kracht wil geven, hetzij voor altijd of ook voor een moment,
die heeft die kracht dan ook; mij en ook heel veel andere mensen heeft Hij
echter slechts zoveel kracht gegeven, als voor mij als gewoon mens nodig is.
[15] Welnu, waarom hij nu juist jou
met zo'n buitengewoon grote kracht heeft toegerust, is een heel andere vraag,
die niemand behalve Hij en zeker ook jij zal kunnen beantwoorden!’
[16] Daarop zei Rafaël: 'In de grond
van de zaak heb je wel gelijk, hoewel er hier behalve jij, je metgezellen en de
waard uit de buurt van Bethlehem waarschijnlijk niemand is die niet weet met
wie hij in mijn persoon te maken heeft. Maar ik heb gehoord dat jij beneden bij
de waard in het dal de Heer en Meester stevig hebt toegesproken over het feit
dat God Zich weinig om de ontwikkeling van de mensen bekommert en zij tenslotte
al het innerlijke levenslicht zouden moeten verliezen. Bovendien verlangde jij
dat de zielen van de lichamelijk gestorven mensen zich aan de hier nog levenden
zouden tonen, zodat dezen daaruit konden opmaken en echt geloven, dat er na de
dood van het lichaam een voortleven van de ziel bestaat en hoe dat er dan
uitziet.
[17] De Heer heeft jou daarover goed
onderricht en jij hebt de les ook begrepen, hoewel jij zelf nog nooit een ziel
hebt gezien die het lichaam reeds verlaten heeft. De Heer had bij de waard in
het dal jouw ogen daar al voor kunnen openen, zodat jij onmiddellijk zichtbaar
contact had kunnen krijgen met de zielen van gestorvenen; maar het behaagde
Zijn wijsheid omjou eerst hier te laten zien wat jou voor een echt geloof nog
ontbreekt. En die taak heeft de Heer mij nu in handen gegeven en ik heb mij dan
ook reeds bij het eten zodanig gedragen, dat ik jou wel moest opvallen. Ik kan
jou behalve mijn krachtproef nu ook nog wel andere bewijzen geven, als je die
verlangt!'
[18] Nu dacht de hoofdman erover na
wat hij Rafaël zou vragen.
[19] Maar nu mengden zich ook de
leerlingen van Johannes in het gesprek en zeiden tegen Rafaël: 'Luister, jonge
Simson, je hebt maar een paar mensen genoemd die jou niet zouden kennen; maar
wij kennen jou ook niet! Openbaar je daarom ook aan ons; want wat het
voortleven van de ziel na de dood van het lichaam betreft hebben wij ook nog
geen helder geloof!
[20] Toen Johannes in de gevangenis
onthoofd werd, overviel ons grote angst en droefheid en wij hebben er sterk
naar verlangd dat zijn geest naar ons toe zou komen om ons te zeggen, wat wij
nu verder moesten doen. Maar ons verlangen bleef tot nu toe onvervuld en reeds
vaak kwamen wij zo onder elkaar tot de opvatting van de Sadduceeën, die niet
geloven in een voortleven van de ziel na de dood van het lichaam.
[21] Wij oordeelden als volgt: als de
ziel, in het bijzonder die van zo'n vrome leraar, voortleeft en dus ook voelt
en denkt, kan het haar toch ook aan gene zijde niet onverschillig laten wat
haar hier nog levende leerlingen doen en in wat voor troosteloze toestand zij
zich bevinden! Maar als deze leerlingen nu al dikwijls onder tranen de geest
van de gedode gesmeekt hebben, of hij hun zou willen verschijnen en hen
tenminste in zoverre zou willen troosten door te laten weten dat hij na de dood
gelukkig voortleeft in de wereld der geesten, maar hij al die dringende
smeekbeden onverhoord laat, wat moet je dan anders denken dan: het geloof in
het voortleven van de ziel na de dood van het lichaam is niets anders dan een
algemeen gedachte en uitgesproken vrome wens, maar geen waarheid die ooit
volkomen aangetoond kan worden!
[22] Maar deze opvatting is werkelijk
absoluut niet troostvol voor mensen die iets dieper denken dan het geval is bij
de gewone, luchthartige, lichtgelovige mensen, die zich niet om iets hogers
bekommeren; en wel des te minder, omdat de meeste mensen tenslotte de dood die
hen vernietigt dikwijls met het grootste leed en de onverdraaglijkste pijnen
moeten bekopen. jij, jonge Simson, zult daaruit wel begrijpen, dat ook wij alle
reden hebben omjou nader te leren kennen!'
[23] Rafaël zei: 'Die mening ben ik
weliswaar ook toegedaan, maar dat zal met jullie wel enigszins moeilijk te
bespreken zijn, omdat het geloof, dat het levenslicht van de ziel is, bij
jullie nog nooit een stevige basis heeft gehad! Maar een leerling van de Heer
heeft toch al iets over mij in jullie oor gefluisterd en daarom kon ik jullie
dan ook niet helemaal rekenen tot degenen die helemaal niets over mij zouden
weten! Maar jullie zeiden: ‘Ach, hou op met dergelijke praat! Hoe kan dat nou,
en wie kan zoiets geloven?!' ja, vrienden, wanneer jullie de leerling, die mij
heel goed kent, niet geloven, hoe zullen jullie mij dan geloven? Zullen jullie
dan niet bij jezelf zeggen: 'O, dat slaat alles! De jonge magiër verstaat heel
goed de kunst om ons verstand met allerlei toverkunsten te verbijsteren! ' Wat
zal ik dan verder nog voor jullie kunnen doen, om jullie in je geloof te
sterken?'
[24] Eén van de leerlingen zei: 'Maak
je daar maar niet druk om, jonge Simson; want zoveel beoordelingsvermogen
bezitten wij wel, dat wij de waarheid van iets vals kunnen onderscheiden,
anders zouden wij nooit leerlingen van iemand als Johannes zijn geworden!'
[25] Rafaël zei: 'Nu goed dan, kijken
en luisteren jullie dan ook!'
132
Over het bezweren van geesten
[1] Daarna kwam de hoofdman pas weer
aan het woord en zei: 'Ik heb nu al iets bedacht en vraagje om mij een bekende
geest te laten verschijnen, zodat ik zelf met hem kan praten en hij mij vrij
uit zichzelf antwoord kan geven en mijn geloof doet opleven. Wij hebben immers
al veel bekenden, die vóór ons aan gene zijde zijn, ook onze ouders en enkele
kinderen; als één van hen aan mij verschijnt, zal ik hem toch zeker wel
herkennen?! Wanneer je ook zoiets kunt, doe dat dan; ik zal je er dankbaar voor
zijn!'
[2] Daarop zei Rafaël: 'Luister eens, om
jou volgens jouw idee een geest als een soort spook te laten verschijnen, opdat
je hem met je lichamelijke ogen zou zien en hem met je tong het een en ander
zou kunnen vragen, dat gaat werkelijk niet aan; want dan zou ik Gods eeuwige
orde helemaal moeten omdraaien en totaal veranderen!
[3] jullie zogenaamde
geestenoproepers en geestenbezweerders, die ten eerste wat henzelf betreft maar
uitermate zwak geloven in het bestaan van een geest en ten tweede in
werkelijkheid nog nooit een geest gezien hebben, behalve in een lichte droom,
doen het wel zo: ze roepen met hun mysterieuze, maar op zichzelf volkomen
zinloze tekens en woordformules een gestorvene op, die vervolgens na drie of
ook wel zeven keer roepen en bezweren verschijnt, gewoonlijk tot grote schrik van
degene die hem liet roepen, en tevens met allerlei vuur en groot kabaal en
gedaver en met een zeer dreigend en ontstemd gezicht en dito woorden degene die
hem liet roepen, vraagt wat hij wil en waarom hij hem in zijn rust stoort. Maar
zo'n geest heeft zelf de geestenwereld nog nooit gezien, gelooft daar net zo
min in als zijn bezweerder en is niets anders dan een onherkenbaar gemaakt
mens, die vaak aljarenlang met de geestenbezweerder samenwerkt in een vast en
goed ingestudeerd winstgevend bondgenootschap.
[4] De verschijning van een dergelijke
geest, die gewoonlijk zeer grof is, brengt vervolgens degene die hem liet
roepen, tot een geloof in het voortbestaan en voortleven van de mensenzielen na
de dood van het lichaam -maar wat is dat voor een geloof? Kijk, een totaal
verkeerd geloof1 Dit geloof is de mens dan ook niet alleen tot geen enkel nut,
maar schaadt hem vaak heel erg; want ten eerste geeft het degene die hem liet
roepen, een zeer grove materiële voorstelling van een geest, en ten tweede
brengt het de blinde en lichtgelovige oproeper door allerlei bedreigingen en
slechte profetieën tot grote vrees en angst, in het bijzonder wanneer hij de
geestenbezweerder een ontoereikend verbazingwekkend groot offer gebracht
heeft.
[5]Als hij zich steeds meer van die
kwelling wil bevrijden, moet hij zich met grotere offers weer tot de
geestenbezweerder wenden; deze overlegt dan met de geest, die hij nog een keer
oproept, en de geest wordt een tweede keer gewoonlijk ook een beetje
gemoedelijker. -Dus, vriend, een dergelijke geestenbezwering heb je van mij
absoluut niet te verwachten, maar een heel andere!
[6] Maar om tot een waarachtig en geen
vals aanschouwen van een echte geest te komen, die geen zogenaamd spook is,
moet je eerst weten wat een geest is en onder welke levensomstandigheden een
mens een ware geest kan zien en spreken.
[7] Aangezien een ziel, of volgens
jouw begrip een geest, absoluut niet iets materieels is, kan hij ook nooit met
materiële ogen gezien of met een louter materieel zintuig waargenomen worden;
de mens, die echter toch een echte geest wil zien, horen en spreken, moet eerst
zelf geestelijk worden, omdat alleen datgene in hem wat geestelijk is en nooit
wat vleselijk is een ware geest kan zien, horen en spreken.
[8] Maar jij bent nu nog erg materieel
en het zuiver geestelijke is in jou nog heel erg onontwikkeld. Daarom is het
hier nodig om bij jou gedurende enige ogenblikken jouw verborgen innerlijk, dat
geestelijk is, te versterken en het in zekere zin boven je vleselijke materie
uit in staat te stellen om te zien, en dan zul je niet slechts één geest, maar
er heel veel te zien, te horen en te spreken krijgen. Als je dat graag wilt,
heb ik er ook wel voldoende kracht voor om jou plotseling in zo'n toestand te
brengen, waarin jij de zielen van gestorvenen zult kunnen zien, horen en
spreken.’
[9] Toen de hoofdman deze woorden van
Rafaël gehoord had, zei hij: 'Heel goed; als je dat kunt doen zonder mijn
lichamelijke gezondheid nadelig te beïnvloeden, doe het dan!’
133
Het verslag van de hoofdman over wat hij
helderziend
waargenomen had
[1] Nu strekte onze Rafaël zijn handen
over de hoofdman uit en tegelijk ook over zijn metgezellen en over de
leerlingen van Johannes en op hetzelfde ogenblik werd hun innerlijk gezicht
geopend, en ze zagen direct een groot aantal geesten die ze goed kenden; aan de
leerlingen van Johannes verscheen ook Johannes, die hun over Mij leerde en hen
over hun ongeloof terecht wees.
[2] Maar aan de hoofdman verscheen
zijn vader, die hem gelukkig prees dat hij reeds op de materiële aarde het
allerhoogste en eeuwige levensgeluk voor zijn ziel had gevonden, en hij
vermaande hem heel indringend, dat hij dit geluk vooral nooit moest opofferen
aan een vergankelijk aards geluk. De hoofdman beloofde hem dat ook heel
plechtig.
[3] Daarop wekte Rafaël de zieners
weer uit hun geestvervoering, en wel met volledige herinnering aan alles wat ze
gezien en gehoord hadden.
[4] Toen de gewekten zich weer in hun
natuurlijke toestand bevonden, zei de hoofdman: 'Ach, dat was als een heldere
droom! Maar toch was er een groot verschil tussen een droom en dit visioen;
want in een droom verschijnen er aan de dromer zelden mensen die al gestorven
zijn, maar toch meestal alleen maar mensen die nog in deze wereld leven, en
heel vaak ook mensen, waarvan men niet weet of ze lichamelijk nog leven of
wellicht al gestorven zijn. De omgevingen in dromen zijn meestal van
fantastische aard en hebben.op zichzelf geen bestaan, evenals de dieren en
planten, en veranderen snel van vorm.
[5] Maar hier was het heel anders!
Want ten eerste bevond ik mij niet, zoals in een droom, voortdurend alleen maar
in een passieve toestand, maar in een als het ware volkomen zelfstandig actieve
toestand, en ten tweede was alles wat ik zag heel bestendig, en de mensen waren
ook geheel en al mensen. Wat ze zeiden was goed, waar en ernstig, en ze gaven
mij heel goed te verstaan dat ze niet in een droomachtige onwetendheid leven
ten aanzien van alles wat ik op aarde denk, wil en doe.
[6] Tegelijk zag ik echter ook mijn
metgezellen, de waard en de leerlingen van Johannes, ik zag ook hun meester en
boorde wat hij tegen hen zei.
[7] Zo zag ik ook de voorouders van de
waard, teruggaand tot in de tiende generatie, en zag onder hen koninklijke
gestalten, die in een meer geheime taal met hem spraken, die ik niet verstond.
[8] De omgeving leek
een aardse te zijn. Men zag mooie bergen, velden, tuinen, wijngaarden en een
groot aantal woonhuizen, die er heel mooi en goed verzorgd uitzagen, en de zeer
ruime omgeving was goed verlicht, alhoewel ik geen stralende hemellichamen aan
het helder blauwe firmament kon ontdekken. Maar het wonderlijkste was, dat ik
door de heel helder waargenomen geestelijke omgeving heen ook heel veel van
deze materiële omgeving kon waarnemen, maar alleen voor enkele ogenblikken, en
toch bleef de geestelijke omgeving constant; en dat alles bewijst mij nu wel
voldoende, dat hetgeen ik gezien heb niet louter een loze droom, maar
werkelijkheid was.
[9] Nu komt het er alleen nog maar op
aan of ook de anderen willen vertellen -maar getrouwen waar -of ze hetzelfde
gezien en gehoord hebben, wat ik gezien en gehoord heb! Als ze dat net zo
getrouwen waarachtig doen als ik gedaan heb, dan staat de volste waarheid meer
dan duizendvoudig bewezen helder voor ons, namelijk dat er na de dood van het
lichaam een zeker en bestendig voortleven is van de ziel van ieder mens, hetzij
heiden of jood.'
134
De droom van de hoofdman
[1] (De hoofdman:) 'Laten nu ook de
anderen openlijk vertellen of ook zij hetzelfde gezien en gehoord hebben! Ik
verlang dat niet voor niets, want het is mij om de zuivere waarheid te doen, om
daarmee aan te tonen dat dit visioen geen droom, maar werkelijkheid was.
[2] Ik heb namelijk eens heel
levensecht gedroomd van een van mijn liefste broers, dat wij in Athene bij elkaar
waren en met elkaar over een belangrijke aangelegenheid spraken. Ik was
destijds nog in Rome en deze broer op het eiland Rhodos, waar hij werk te doen
had. Ik schreef de droom die ik had op, om hem niet te vergeten. Maar een half
jaar later kwamen ik en deze broer werkelijk in Athene bij elkaar, op dezelfde
plaats waar we in mijn droom samengekomen waren, en het onderwerp van ons
gesprek was, alhoewel met enigszins andere woorden, hetzelfde als waar wij in
de droom reeds een half jaar eerder over gesproken hadden.
[3] Na het gesprek vroeg ik mijn broer
of hij een halfjaar eerder in die en die nacht niet ook een dergelijke droom
had gehad, zoals ik, en liet mijn broer bij deze gelegenheid de getrouwe
aantekeningen zien, die ik meegenomen had naar Athene. Hij las die heel
aandachtig door en verwonderde zich er erg over, dat mijn in zekere zin
profetische droom nu in Athene bijna letterlijk werkelijkheid was geworden,
maar hij verzekerde mij ook, dat hij daar nooit een droom over had gehad en ook
niet het minste vermoeden had, dat wij elkaar in Athene zouden zien en spreken.
Over het te bespreken onderwerp had hij wel vaak nagedacht en hij had mij
daarom in Rome willen bezoeken. Ook had hij dikwijls een sterk verlangen naar
mij gehad, maar dat wij elkaar zo heel toevallig in Athene zouden treffen, zien
en spreken, daarvan had hij, zoals gezegd, geen enkel vermoeden en nog minder
een soortgelijke droom gehad.
[4] Deze droom was voor mij dus iets
waars; maar waarom wist mijn broer daar dan niets van, aangezien de zaak hem
toch veel meer aanging dan mij ? Wat was mijn broer in mijn droom? Alleen maar
een beeld, dat de fantasie van mijn ziel als het ware levend en plastisch vorm
gaf en hem de door hem gesproken woorden in de mond legde! Alleen ik was het
eigenlijke ik, al het andere was een voortbrengsel van de fantasie van mijn
ziel, waarvan ik echter niet kan zeggen, of die zich daarbij vrij en
zelfstandig actief of toch alleen maar passief gedroeg.
[5] En dat is dan ook de reden waarom
ik hier ook van de anderen -die net als ik nog in het materiële leven zijn -zou
willen horen, of ze ten eerste mij ook gezien hebben, zoals ik hen gezien heb,
en ten tweede of ze al het andere ook zo hebben gezien en gehoord, als ik het
gehoord en gezien heb, en laten zij daarom nu getrouw, waarachtig en vrijuit
spreken; want het gaat hier om de allerbelangrijkste levenswaarheid voor ieder
mens! Het is echt een aut caesar, aut nihil!* (*Latijn voor: 'De keizer of
niets', d.w.z. 'alles of niets'.) Want als dergelijke verschijningen ook alleen
maar hetzelfde zijn als dromen, waarmee geen enkel wijs mens een werkelijk en
eeuwig voortleven van de ziel na zijn lichamelijke dood kan bewijzen, dan is
iedere zedenleer zonder werkelijke waarde, en de wetten en vereisten en
beloften ervan hebben alleen voor het tijdelijke en burgerlijke
gemeenschapsleven een kleine, maar tevens illusoire waarde; maar wat het
geestelijke betreft, hoort het thuis in de oude Augiasstal.
[6] Maar als een dergelijke
verschijning werkelijkheid is, bewezen door verscheidene echte vrienden van de
waarheid, dan eerst komt de troostende zedenleer, in het bijzonder in haar
steeds sterk naar voren komende geestelijke aspecten, in een heel ander licht
te staan. Ik ben een grote vriend van de waarheid en heb jullie dit nu in alle
ernst voorgelegd; spreek nu dan ook de volle, ongeveinsde waarheid!'
[7] Hierop vertelden allen heel
openlijk wat zij gezien en gehoord hadden, en bezwoeren dat hun
verhaalongeveinsd waar was.
[8] Toen de hoofdman de verhalen
gehoord had en er daarbij volledig van overtuigd raakte dat wat men gezien en
gehoord had de volledige realiteit bevatte, zei hij tegen Rafaël: 'Kijk, jonge
reus, dat is voor mij nu meer waard dan duizend wijze toespraken, lessen en
wonderdaden van de meest buitengewone en bijzondere mensen, die hun medemensen
slechts versteld doen staan met woorden en daden, zolang zij zelf onder hen
leven, maar als gestorven mensen vervolgens voor altijd verdwijnen en verstommen!
De achtergebleven mensen kunnen dan niets anders doen, dan blind en zonder
enige verdere overtuiging op goed geluk te geloven, dat het uiteindelijk
misschien toch zo zou kunnen zijn als de reeds lang gestorven wijzen de mensen
geleerd hebben!
[9] Maar nu geloof ik niet alleen in
een eeuwig voortleven van de mensenzielen na de dood van het lichaam, maar ik
ben er zelf feitelijk volkomen van overtuigd en kan daarom ook aan heel veel
andere mensen verkondigen, dat het oude geloof in een enig ware God en in het
eeuwige voortleven van de ziel na de dood van het lichaam een waarheid is, die
volkomen helder door diverse onmiskenbare ervaringen bewezen is, en dat ieder
mens, wanneer hij trouw volgens het woord en de geopenbaarde wil van de ene,
eeuwig ware God leeft, zich daar zelf van kan overtuigen.
[10] O, maar nu heeft ook ieder woord
dat ik uit de meest waarachtige heilige mond van de Meester der meesters
gehoord heb, voor mij ook pas zijn ware en werkelijke waarde, en ik zal mij
ervoor inspannen om deze leer niet alleen bij mijzelf door middel van daden te
realiseren, maar ook duizenden naar deze weg te leiden en hen erop te zetten!
[11] Het zou natuurlijk ook wel goed
zijn als ik zelf in geval van nood de macht en kracht zou bezitten om ook
andere mensen ervan te overtuigen, op de manier zoals wij dat nu meegemaakt
hebben, dat ik de volle waarheid spreek; maar voorlopig is dat niet zo nodig,
aangezien ieder mens die mij maar een beetje beter kent, maar al te goed weet
dat wat ik zeg een goed gefundeerde waarheid moet zijn, omdat ik mij nog nooit
tevreden heb laten stellen met woorden alleen.
[12] Dat is nu dus geheel en al in
orde en afgehandeld; maar aangezien ik hier nu al een keer mijn droom verteld
heb, zou ik dan ook van jou, jonge, wijze reus, graag een kleine toelichting
krijgen op de wonderlijke dingen die daarin voorkomen. Want dat die droom
beslist heel veel geestelijks bevat, valt niet te betwijfelen! Maar hoe is nu
de samenhang met het materiële, dat pas na een halfjaar gebeurde? Wat was het
Athene dat ik in de droom zag, en wat was die broer, en waar haalde hij de
woorden vandaan die hij, terwijl hij zich als een object buiten zichzelf
bevond, tegen mij gesproken heeft? Want de op een of andere manier vrij
geworden ziel van mijn broer kon het niet zijn, omdat hij er absoluut niets van
wist.’
135
Rafaël spreekt over het wezen van de droom
[1] Nu zei Rafaël: 'Tussen de droom
die je gehad hebt en wat je nu gezien hebt, is heus een heel groot verschil,
maar desondanks was jouw droom toch ook van geestelijke aard, zoals iedere
droom dat in meerdere of mindere mate is. Maar het is geen volledig helder
geestelijk schouwen, omdat de ziel zich in een dergelijke droom niet in zo'n
volledige verbinding met de geest in haar bevindt, als nu bij deze
verschijning het geval was.
[2] Kijk, in de ziel bestaan er drie
goed te onderscheiden graden van schouwen en waarnemen! De eerste is puur
natuurlijk, zelfs in de droom van de materiële natuurmensen bij wie de
innerlijke geest nog zo passief rust als de geest van een plant in het omhulsel
van de kiem in een zaadkorrel.
[3] De ziel draagt, als een wereld in
het klein, alles in zich wat de aarde op grote schaal in en boven zich bevat en
omvat.
[4] Als in de slaap de zintuigen van
het lichaam als het ware dood en onwerkzaam rusten, dan beschouwt de ziel, die
niet kan slapen en dood kan gaan, het een en ander van de materiële beelden in
zichzelf, brengt die voor enkele momenten tot leven en verheugt zich, als ze
iets moois en aangenaams is tegengekomen; maar als ze iets vervelends en
lelijks tegengekomen is, wordt ze ook in de droom angstig en doet ze alles om
de verschijning die haar in het nauw brengt kwijt te raken door weer helemaal
in het vlees van haar lichaam terug te gaan.
[5] Wat een ziel in zo'n eerstegraads
schouwen in een droom ziet, heeft dan natuurlijk geen objectieve, maar alleen
een passieve, subjectieve realiteit zonder verband; want ze neemt dan alleen op
de materiële manier beelden waar uit haar eigen wereld en is daarbij ten dele
actief en ten dele passief
[6] Maar in een droom zoals jij die
gehad hebt, bevindt de ziel zich in een overgangsfase van het eerstegraads zien
naar het tweedegraads en hogere zien. In dat geval is de ziel al meer
geïsoleerd van haar puur materiële gedeelte, treedt in zekere zin uit haar
lichaam, stelt zich door middel van haar aura volledig in verbinding met de
buitenwereld en ziet en voelt dan uit de levensomstandigheden en materiële
omstandigheden op aarde, die op haar inwerken, dingen die zich ver weg bevinden
en meer waarheidsgehalte hebben.
[7] Maar omdat dit al een hogere graad
van schouwen van de ziel is, gebeurt het heel vaak dat de ziel, als ze bij het
ontwaken weer in het lichaam terugkomt, niets meer weet van wat ze in deze
hogere graad van schouwen gezien en gehoord heeft, omdat de hersenen dat in
zekere zin niet hebben kunnen vastleggen, waardoor de ziel bij het lichamelijk
wakker zijn had kunnen zien wat ze in haar vrijere levenstoestand gezien en
gedaan heeft.
[8] Maar sommige mensen, zoals jij
ook, hebben het vermogen om ook datgene wat ze in die hogere graad van schouwen
gezien en gehoord hebben, vanuit de droom ofwel de vrijere toestand van zien en
handelen van de ziel op te slaan in de lichamelijke hersenen; en als de ziel
zich dan weer in het lichaam terugtrekt en ook lichamelijk ontwaakt, ziet ze in
de hersenen alles wat ze in haar vrijere en hogere graad van schouwen gezien,
gedaan en gehoord heeft.
[9] En zo had jouw broer in diezelfde
nacht weliswaar ook hetzelfde visioen als jij, maar zijn ziel had niet het
vermogen om hetgeen ze in haar hogere graad van schouwen gezien en gehoord had
in de lichamelijke hersenen op te slaan en daarom kon zij zich dat ook zelfs
niet bij benadering herinneren. Jij hebt dus de ziel van je broer volkomen echt
gezien en gesproken.
[10] Dat jouw ziel en ook die van je
broer dat in de droom al een halfjaar
eerder gedaan hebben, komt door de grote fijngevoeligheid van de vrijere
ziel, die zich uit de behoeften die in haar leven en de logischerwijs daaruit
voortvloeiende daden en omstandigheden in haar vrijere toestand reeds datgene
voor de geest haalt, wat in aardse tijd pas veellater gebeurt. ledere ziel
heeft echter ook in de lichamelijk wakkere toestand het vermogen om
toekomstplannen voor zichzelf te maken en zich die als reeds volbrachte werken
voor te stellen; maar omdat de ziel in haar lichaam alle voorwaarden en
omstandigheden die nodig zijn voor de uitvoering van een opgevat plan
klaarblijkelijk niet voldoende zuiver en zeker kan zien en voelen, wordt er aan
de tevoren bedachte plannen nog heel veel veranderd, zowel wat betreft de vorm en
doeltreffendheid als ook wat betreft de tijd, waarbinnen de ziel het werk
volgens haar voorgenomen plan al in zijn volledige afronding voor zich zag.
[11] Maar als een zielook in de
lichamelijk wakkere toestand alles net zo helder zou kunnen overzien als ze dat
in haarvrijere toestand van schouwen en voelen kan, dan zou er aan het eenmaal
opgevatte plan ook niets meer veranderd worden, en het zou ook binnen de
volkomen nauwkeurig bepaalde tijd als voltooid werk uitgevoerd zijn; want een
ziel die vrij en onbelemmerd ziet en voelt, doorziet snel alle omstandigheden,
voorwaarden en eventuele belemmeringen, en tegelijkertijd de beste en feilloze
middelen waarmee de belemmeringen het zekerst uit de weg geruimd kunnen worden,
en zo moet datgene wat ze zich voorgenomen had, ook inderdaad in de
vastgestelde tijd gebeuren.
[12] En kijk, daarin is dan ook het
vermogen om vooruit te zien van een vrijere en zuiverder ziel gelegen, niet
alleen wat betreft hetgeen haar direct aangaat, maar ook wat betreft datgene
wat buiten haar in de wereld zal gebeuren, ontstaan en plaatsvinden. Een
dergelijke ziel die zuiver, verfijnd en helder ziet en voelt, kan zich namelijk
het verband tussen alle omstandigheden, voorwaarden en oorzaken, die allang
aanwezig zijn met betrekking tot de komende gebeurtenissen, onverhuld en dus
ook als het ware plastisch voltooid voor de geest halen, wat bij een onvrije en
nog zeer materiële zielonmogelijk het geval kan zijn. Zo heb ik je nu op geheel
natuurlijke wijze helder uiteengezet, in welke toestand jouw ziel en die van je
broer zich in jouw droom bevonden, en hoe, en waarom!
[13] Maar een dergelijke toestand is
nog niet de volledige tweedegraads helderziendheid van de ziel, omdat de geest in
haar zich nog niet in een hoger verband bevindt, maar hoogstens slechts op de
manier zoals de geest van een plant in het omhulsel van de zaadkiem, wanneer de
zaadkorrel een paar dagen in de vruchtbare aarde ligt, het omhulsel open begint
te springen en die geest zijn werkzaamheid begint te uiten.’
136
De hogere graden van helder bewustzijn
[1] (Rafaël:) 'De volledige tweede en
goed te onderscheiden hogere graad van schouwen en voelen van de ziel treedt
zowel in het lichamelijke leven als ook in de droom in, wanneer de geest in de
ziel net zo actief begint te worden als de geest van een plant in de
zaadkorrel, als hij begonnen is om vanuit zijn eigenlijke ziel, die in het
vlees van de korrel rust, de wortels in de aarde en de kiemblaadjes boven de
aarde te vormen en te doen groeien. De ziel begint zich dan tot een echte vorm
te ontvouwen en dringt enerzijds in zichzelf, net zoals de wortels van een
groeiende plant in de aarde dringen en uit de goddelijke kracht daarin de
juiste voeding beginnen op te zuigen, terwijl anderzijds de plant zelf, aldus
van binnenuit gevoed, als gevolg van die innerlijke voeding vanuit de zuivere,
ware en levende goddelijke kracht, zich als de eigenlijke en echte wezensvorm
van de ziel in de sfeer van het licht verheft en hoger en verder ontwikkelt
naar de uiteindelijke voleinding.
[2] Maar dat alles gebeurt door de
voortdurend toenemende werkzaamheid van de geest in de ziel, die zich daardoor
steeds meer verenigt met de ziel. In deze toestand van de ziel is haar schouwen
en voelen geen vaag aanvoelen meer, maar het is al een licht en helder bewust
worden van alle levensomstandigheden, en van de relatie waarin die tot het
eigen leven staan.
[3] In deze tweede en hogere graad van
schouwen kent de mens zichzelf en ook God, en hij kan dan ook de geesten of
respectievelijk de zielen van zowel de reeds gestorvenen als ook van de nog in
het vlees levende mensen schouwen en ook beoordelen hoe het daarmee gesteld is.
De visioenen van zo'n mens zullen dan ook niet materieel en onwerkelijk zijn,
maar geestelijk, zuiver, waar en derhalve reëel, en er zal weinig verschil meer
zijn tussen het helder zien in 'wakende toestand of dat in de lichamelijk
slapende toestand van een mens.
[4] En kijk, in een dergelijke
toestand heb ik jullie nu zojuist gebracht door de kracht die in mij woont, en
jullie ziel kon dan ook de zielen van op aarde reeds lang gestorven mensen
onbelemmerd zien en ook spreken. Maar jullie konden in die tweede graad van
schouwen alleen zulke geesten zien en spreken die zich op hetzelfde niveau als
jullie bevonden, behalve Johannes ( de doper) , die zich vanwege zijn
leerlingen uit eigen macht vanuit de hemelen naar de zojuist beschreven tweede
sfeer van zien en voelen verplaatste, anders zouden jullie hem, die een zeer
voleindigde geest is, niet hebben kunnen zien en spreken.
[5] En dat hetgeen jullie gezien
hebben, volledig en helder in jullie herinnering gebleven is, dat heb ik ook
bewerkstelligd, met toelating van de Heer; want wat jullie zagen en hoorden
werd direct in jullie lichamelijke hersenen en ook in jullie hart en nieren
opgeslagen. Zonder dat zouden jullie van alles wat jullie gehoord en gezien
hadden even weinig meegenomen hebben naar het aardse wakende leven als de ziel
van jouw broer, die jij volgens het verslag van je droom in Athene hebt
ontmoet, iets heeft meegenomen naar het aardse lichamelijk wakende leven van
hetgeen ze in haar droom in Athene met jou besproken heeft.
[6] Er bestaan bepaalde vrome mensen,
die ter sterking van hun ziel bijna dagelijks tijdens hun lichamelijke slaap in
de geestenwereld leven en handelen. Maar wanneer zij lichamelijk weer wakker
worden, weten ze daar niets van; ze ontwaren alleen een bepaald troostend,
sterkend gevoel in zichzelf en menigeen heeft de indruk dat hij aangename dingen
gehoord en gezien heeft.
[7] Alleen zulke mensen die zich net
als de profeten reeds op de overgang naar de derde en dus hoogste en helderste
graad van schouwen en voelen bevinden, omdat hun geest zich al meer met de ziel
is gaan verenigen, nemen datgene wat ze in de reeds hogere geestenwereld hebben
gezien en gehoord ook mee terug naar de lichamelijk wakende toestand en kunnen
het weer aan hun medemensen meedelen. De meeste kleine profeten bevonden zich
in zo'n toestand.
[8] Maar kijk nu eens naar bijvoorbeeld
een korenhalm, hoe die zich zover ontwikkelt, dat op het hoogste punt van zijn
groei de aar zich als vrucht begint te tonen en te ontwikkelen! Kijk, datzelfde
gebeurt bij de mens, wanneer de ziel volledig in haar geest begint over te
gaan.
[9] Door het handelen in de tweede
graad van helderziendheid is de geest begonnen de nog altijd voor de helft
materiële ziel te bewerken en heeft zich daarin steeds meer uitgebreid, en wel
net zolang, tot de hele ziel van hem vervuld en geestelijk tot leven gewekt is.
[10] In dit derde stadium begint de
ziel, geheel ontbrand door de liefde van de geest, over te gaan in de geest en
al haar nog steeds met de materie verwante substantie om te vormen tot de
zuiver geestelijke essentie, en dan wordt de ware aar voor het vrije, eeuwige
leven gevormd.
[11] In deze toestand wordt een mens
dan helemaal in het licht opgeheven, begint daardoor gevoed te worden, en hoe
meer voeding hij daaruit ontvangt, des te minder neemt hij, als steeds meer
vergeestelijkte ziel, voedsel op uit de substantieel-materiële sfeer van de
ziel. De levensaar bloeit, verenigt zich daardoor met de geest van de liefde en
dat brengt dan weer het levensgraan voort, dat aanvankelijk met de melk uit de
hemelen gevoed wordt, maar reeds na korte tijd met steeds helderder en eeuwig
vaste en onwankelbare waarheden.
[12] En zie! Vervolgens wordt het
levensgraan rijp, en het leven van de ziel, dat in de tweede graad van schouwen
in zekere zin verenigd met de geest de korenhalm vormt, bevindt zich nu in het
geheel rijpe levensgraan, en daarom verwelkt dan de voorheen zo ijverig
gevormde halm, ze sterft volledig af, scheidt zich af van het levensgraan en is
niet meer met het graan verbonden!
[13] Kijk, dat is dan ook de derde en
hoogste graad van schouwen en leven van de ziel! In deze toestand ziet en hoort
de ziel dan alles wat er ook maar in de gehele schepping is en bestaat. Ze ziet
de hemel geopend en kan met de hele geestenwereld het meest lichte en
levendigste contact hebben. Wat een dergelijke ziel dan ziet, hoort en voelt,
kan nooit meer uit haar zeer heldere herinnering verdwijnen; want haar uiterst
heldere sfeer van schouwen en voelen is alomvattend, eeuwig blijvend en alles
doordringend.
[14] In een dergelijke toestand
bevonden zich de grote profeten en ook alle voleindigde geesten der hemelen
bevinden zich in zo'n toestand, en ikzelf bevind mij ook in die toestand, want
anders zou ik je die niet hebben kunnen beschrijven -want niemand kan iemand
anders iets geven wat hij zelf niet heeft, zoals je wel zult begrijpen.'
137
Rafaël maakt zich als geest bekend
[1] (Rafaël:) 'Maar hoe kan een mens
reeds op deze wereld tot die staat van leven komen?
[2] De mens moet het
woord van God, waarin Hij de mens getrouw Zijn wil openbaart, op een gegeven
moment met een vreugdevol, dankbaar en gewillig hart en verstand aannemen.
Daardoor legt hij reeds het ware levensgraan in de vruchtbare aarde.
[3] Maar daarna moet hij ook
onverwijld volgens Gods wil beginnen te handelen. Dit handelen is dan de leven
brengende regen, waardoor de goddelijke geest ertoe bewogen wordt in de ziel
van het levensgraan over te gaan. Nu moet men dan in de eerste plaats in
zichzelf keren door de ware deemoed, door geduld, zachtmoedigheid, door de ware
liefde tot de naaste en door de echte barmhartigheid. Als een mens van harte en
met alle ijver deze opgaven aanvaard gaat hij daardoor ook binnen in de diepten
van zijn eigen leven en graaft hij de geestelijke voedende levenswortels in de
aarde van de goddelijke kracht, die zulke wortels gretig opzuigen om vervolgens
de levenshalm naar het goddelijke licht te gaan opstuwen, te ontwikkelen en te
voltooien. In deze toestand gaat de ziel dan ook steeds meer over in de steeds
levender wordende liefde tot God, en wel naarmate haar geest ook steeds
werkzamer in de ziel overgaat.
[4] Wanneer de levenshalm van de mens
op deze wijze tot de aar is uitgegroeid en de ziel zich geheel in de liefde tot
God en in haar levenslicht en levenswarmte bevindt, dan begint ze daarmee ook
zelf in haar geest over te gaan en er volledig mee één te worden. In deze
zalige toestand wordt de levenskorenaar helemaal bovenaan de halm zichtbaar en
gaat nu in het zuivere goddelijke licht snel bloeien; de bloei toont dan echter
de volledige liefdes en levensvereniging met haar geest en dus ook met God.
[5] Uit deze vereniging ontstaat
vervolgens de ware levensvrucht, waarvan de rijping in het volle levenslicht
van God boven al het aardse verheven is. Dat een mens zich in dat geval dan ook
in het helderste schouwen en het helderste bewustzijn bevindt van alles in de
hele geestenwereld alsook in de hele materiële schepping, zal wel niemand
betwijfelen, die nu met enige aandacht nadenkt over wat ik uiteengezet heb in
een vergelijking met de orde waarin een plant groeit. -En nu heb ik gesproken,
en jij hebt het recht om daarop te reageren.’
[6] Daarop zei de hoofdman, vol
verbazing: 'Luister, mijn jonge, goede vriend, jij moet beslist al in het
moederlichaam begonnen zijn deze levensweg te gaan, anders is het niet
voorstelbaar dat een mens op jouw jonge leeftijd zich tot zo'n levenshoogte kan
ontwikkelen! Maar hoe het ook zij, het is genoeg dat jij je in een volkomen
levensvoleinding bevindt. Maar wanneer jij ook eenmaal dit lichaam van jou zult
afleggen, zul jij dan nadien als een zuivere geest met de mensen van deze aarde
kunnen omgaan zoals nu?'
[7] Rafaël zei: 'Zeer zeker, maar
alleen met zulke mensen die door hun levenswandel volgens de leer van de Heer
zichzelf verheven zullen hebben tot die staat, waarin ze daar bekwaam voor
zullen zijn!’
[8] De hoofdman zei weer: 'Heb jij nu
ook helemaal geen angst meer voor de dood van het lichaam?'
[9] Rafaël zei: 'Hoe zou ik die ook
maar enigszins kunnen hebben, aangezien ik immers al helemaal overgegaan ben in
het eeuwige leven van de geest uit God en ik mijn lichaam dus ook in mijn macht
heb! Ik kan het zelf veranderen wanneer ik wil, en kan het weer creëren hoe en
wanneer ik wil -Kun je dat van mij aannemen?'
[10] De hoofdman zei: 'Dat zou sterk
zijn! Zoiets heb ik nog nooit gehoord! Kun je mij daar ook een tastbaar bewijs
van geven, dan zal ik je daarom zeer prijzen.’
[11] Rafaël zei, vriendelijk
glimlachend: 'O, daarmee kan ik je wel van dienst zijn! Pak mijn arm maar eens
vast en voel, of die vlees en botten heeft!'
[12] De hoofdman deed dat en zei:
'Mijn jonge vriend, jouw arm is sterk
en geheel en zo sterk als van een
volwassen man. Je hebt stevige spieren en sterke botten.’
[13] Daarop zei Rafaël weer: 'Maar om
je nu te laten zien en ervaren dat een mens, die op het hoogste en lichtste
niveau van schouwen staat, ook volkomen heer is over zijn eigen lichaam, moet
je mij nu nog eens bij mijn arm pakken en mij zeggen of mijn spieren nog zo
stevig en mijn botten nog zo hard zijn als eerst!’
[14] Dat deed de hoofdman, maar hij
greep als het ware helemaal door de arm van Rafaël heen, alsof die helemaal
lucht was.
[15] Toen schrok de hoofdman en zei:
'Luister eens, jij bent een zeldzaam schepsel! Ik begin mij nu werkelijk heel
onbehaaglijk te voelen! Ik zie je nog net zoals eerst en je hebt geen lichaam
meer, maar je bent nu een vorm uit pure lucht en staat als een fantoom voor me.
Ach, dat is sterk - dat is ongehoord! Men heeft al wel eens gehoord dat er in
een bepaalde tijd magiërs geweest zijn die zichzelf onzichtbaar konden maken,
maar daarbij toch hun lichamelijke stevigheid behielden; want in hun
onzichtbaarheid zouden ze toch zware dingen van de ene plaats naar de andere
hebben kunnen verplaatsen. Maar jij bent nu nog steeds zichtbaar als een volkomen
mens en toch ben je dat in zekere zin niet, en nu is het wel heel erg de vraag
of jij nu als een zuivere luchtvorm die zuil nog zou kunnen optillen!'
[16] Rafaël zei: 'Net zo goed en
feilloos als eerst! Maar om je te laten zien dat ik nu tot nog meer in staat
ben dan eerst, zal ik die zuil helemaal niet meer aanraken met mijn armen, maar
ik zal hem enkel met mijn wil optillen, hem een tijdlang vrij in de lucht
houden en hem dan weer op zijn plaats neerzetten.’
[17] Rafaël had dat nog maar
nauwelijks gezegd, of daar zweefde de zuil al vrij in de lucht, en de hoofdman
werd nu nog angstiger. Hij wist niet meer wat hij moest zeggen, keek vol
verbazing nu eens naar de in de lucht zwevende zuil en dan weer naar Rafaël.
[18] Pas toen Rafaël de zuil weer op
zijn oude vaste plaats terugzette, herstelden de hoofdman en ook zijn
metgezellen zich weer van hun verbazing, en hij zei: 'Nee, nu sta ik met mijn
mond vol tanden! Want waar alle natuurlijke gedachten en voorstellingen van een
mens te kort schieten, daar ontbreekt het ook aan woorden en verstandige taal.
Als jij je nu ook nog helemaal onzichtbaar zou kunnen maken, zou ik beslist
volkomen gek worden!’
[19] Nu zei Rafaël: 'Ook dat zou ik
kunnen, als ik het zou willen; maar om jou niet gek te laten worden, zal ik
weer een lichamelijk mens blijven. Maar ik heb jou alleen maar willen tonen dat
een mens, die zich eenmaal in de derde en hoogste graad van schouwen en zijn
bevindt, geen dood meer te wachten staat, maar een geheel volmaakte en in alle
opzichten vrije zelfstandige heer over zijn leven en derhalve ook over zijn
lichaam en de dood daarvan is. Maar in de mate, waarin ik dat nu ben, kunnen de
mensen op deze aarde het weliswaar hoogst zelden en heel moeilijk worden; want
de meesten zijn reeds te zeer verwereldlijkt en hebben dus ook te weinig vaste
en volhardende wil en levend onwankelbaar geloof Maar wanneer zij eenmaal hun
ongeloof afgelegd zullen hebben, dan zullen zij als zuivere en voleindigde
geesten net als ik kunnen doen en tot stand kunnen brengen, wat ik doe en tot
stand breng! ,
[20] Nu zei de hoofdman vlug: 'Ben jij
dan al een zuivere en voleindigde geest?'
[21] Rafaël zei: 'Zeer zeker, want een
onvoleindigde geest kan niet doen en tot stand brengen, wat ik doe en tot stand
breng.”
[22] De hoofdman, die nu al helemaal
in de war was, zei weer: 'Ja, kunnen de geheel zuivere en voleindigde geesten
dan ook allemaal net zo eten en drinken als jij? Waar is dat voor nodig,
wanneer ze met die aardse kost geen lichaam in stand hoeven te houden?'
[23] Rafaël zei: 'Woont in onze Heer
en Meester niet volkomen de allerhoogste geest Gods, en Hij neemt toch ook het
voedsel van deze aarde tot zich? Wanneer het jou mogelijk is om aards voedsel
tot je te nemen, waarom zou het voor een voleindigde geest, die beslist ook een
mens is, niet mogelijk of wellicht zinloos zijn om ook het voedsel van deze
aarde tot zich te nemen en die in zichzelf in zijn element om te zetten?
[24] Is dan niet alles wat de mens tot
voeding dient, Gods woord en Gods wil? Als jij, die nog een natuurlijk mens
bent,jouw lichaam met natuurlijke kost verzadigt, neemt de ziel daarvan ook het
substantieel geestelijke deel in zich op en gebruikt het om haar vorm te
verstevigen; en als de onvolmaakte ziel dat doet, al gebeurt dat ook onbewust,
dan zal een van zichzelf zeer helder bewuste voleindigde geest dat des te meer
kunnen doen, aangezien hij in staat is om alle materie plotseling op te lossen
en in haar oorspronkelijke geestelijke toestand te veranderen. -Begrijp je
dat?'
[25] De hoofdman zei: 'O mijn zeer
buitengewone en mysterieuze vriend, om dat allemaal te kunnen begrijpen is er
meer nodig dan het verstand van een Romeinse hoofdman! Maar voor mij is het al
voldoende, dat ik er nu eenmaal volkomen van overtuigd ben dat de ziel van de
mens na de dood van het lichaam voortleeft, en dat ik nu de weg ken waarlangs
men stellig de steeds helderder geestelijke voleinding tegemoet gaat; al het
andere heeft voor mij nu minder waarde.
[26] jij kunt nu nog een lichamelijke
of ook een reeds lang zuivere, machtige geest zonder lichaam zijn, dat is voor
mij verder van weinig belang. Maar voor mij is van belang, dat ik door een
juiste levenswandel ook eenmaal datgene word wat jij nu bent en wat jij aan de
zijde van de Heer en Meester zeker ook gemakkelijker hebt kunnen worden dan ik
het zal kunnen; maar ik wil ook niet naar jouw hoogte opklimmen en zal met veel
minder al helemaal tevreden zijn. Want stellig is het van God uit niet ieder
mens gegeven om zich tot jouw hoogte op te kunnen werken; maar iedereen dient God
te danken voor wat Hij hem gegeven heeft.
[27] En ik dank jou nu ook voor jouw
liefde, geduld en moeite die je je getroost hebt om mij te leren, en heel vol
dankbaarheid geef ik je de volle verzekering dat ik met datgene wat ik van jou
ontvangen heb, meer dan volkomen tevreden ben.'
[28] Nu zei Rafaël: 'En ik ben ook met
jou nu heel tevreden en wil jou en je metgezellen mijn diensten aanbieden, als
iemand nog iets verlangt. Als iemand nog iets heeft, laat hij dan naar voren
komen en het in aller bijzijn vertellen!’
138
Over het wezen van de Heer
[1] Nu kwam één van de leerlingen van
Johannes naar Rafaël toe en zei: 'Luister, wonderbaarlijke jongeman, ik heb nu
nog als enige verzoek aanjou, dat jij je watje eigenlijke wezen betreft wat nader
aan ons bekend zou willen maken dan je tot nu toe gedaan hebt! Want dat jij een
zeer mysterieus wezen bent, daarover is er in mij geen enkele twijfel meer;
want wat jij nu allemaal al in korte tijd verricht hebt, kan een natuurlijk
mens niet verrichten, en jouw wijsheid reikt ook oneindig veel verder dan alle
tot nu toe aanwezige menselijke kennis. Daarom zou ik toch nader willen weten
wie jij eigenlijk bent! Een geheel natuurlijk mens ben je absoluut niet, maar
je kunt de geest van Elia of ook van een andere grote profeet zijn; want er
staat geschreven dat in de tijd, dat de Messias tot de mensen zal komen, ook
Elia aan Zijn zijde zal rondgaan als een trouwe getuige voor de blinde mensen.
En ook staat er geschreven: 'In die tijd zullen jullie Gods engelen zien
opstijgen en afdalen tussen hemel en aarde, en zij zullen Hem dienen die
gekomen is in de naam des Heren, en ook de mensen, die van goede wil zijn.’
[2] jij kunt zodoende gemakkelijk
ofwel de geest van Mozes of Elia zijn of zelfs een zuivere engel Gods, die
alleen maar schijnbaar een lichaam aangenomen heeft om ons mensen zichtbaar van
nut te kunnen zijn. Zeg mij tenminste, of ik nu misschien niet tamelijk juist
geoordeeld heb!’
[3] Rafaël]
zei: 'Het zou wel zo kunnen zijn, maar toch is het nog enigszins anders! Maar
hoe het is, zul je te zijner tijd van de andere leerlingen horen. Het heil van
jouw ziel hangt er niet vanaf of je dat al dan niet precies weet; maar het
hangt ervan af of je in de Heer gelooft, Hem boven alles liefhebt en volgens Zijn
leer leeft en handelt. Alleen daarin moet je het rijk Gods en zijn
gerechtigheid zoeken; al het andere zal je er dan als vrije gift bij gegeven
worden.
[4] Als je mij voor de geest van Mozes
of Elia houdt, vergis je je; want de geest van Elia was in Johannes, die jullie
meester was. Mozes heeft evenwel de Heer zijn getuigenis al gegeven voor de
ogen van Zijn leerlingen, en zij zullen het de andere volkeren meedelen,
wanneer het daar de tijd voor zal zijn. En daarom weetje nu voorlopig genoeg.'
[5] Hierop ging Rafaël weer naast Mij
zitten en nam brood en wijn tot zich. Ook de hoofdman ging samen met de
leerling van Johannes zitten en nam ook nog brood en wijn tot zich. De leerling
nam echter geen brood en wijn, en ook zijn medeleerlingen niet; want de leerlingen
va Johannes leidden een streng leven en vastten veel. Mijn leerlingen aten en
dronken echter nog.
[6] Toen zei één van de bekeerde
Farizeeën tegen Mij: 'Heer en Meester, waarom vasten Uw leerlingen niet,
terwijl de leerlingen van Johannes zoveel vasten?'
[7] Ik zei: 'Ik ben een echte
bruidegom voor degenen die Mij navolgen en die Ik uitgekozen heb. Waarom moeten
zij dan vasten, als Ik bij hen ben? Maar wanneer Ik als ware bruidegom van hun
ziel persoonlijk niet meer bij hen zal zijn, zullen zij ook wel vasten in de
dagen dat het nodig is. Overigens zal niemand het eeuwige leven van de ziel
verkrijgen omdat hij veel gevast heeft, maar alleen diegene die de wil doet van
Degene die Mij gezonden heeft.’
[8] Dat viel de hoofdman op en hij
vroeg Mij onmiddellijk: 'Heer en Meester, wat zei U nu, dat alleen hij het
eeuwige leven van de ziel zal verkrijgen die de wil doet van degene die U
gezonden heeft? Wie is dat, die U gezonden heeft, en wat is zijn wil? Verklaar
U hierover nader, anders zou ik naar aanleiding van deze uitspraak van U in
regelrechte twijfel moeten raken! Want de ene keer is het zo -zoals ik begrepen
heb uit de verklaring van de psalmen in het huis van onze waard -dat U Zelf en
alleen U de Heer bent, en dat diegene het eeuwige leven van de ziel zal
verkrijgen, die Uw leer aanneemt en ernaar leeft en handelt, en nu zegt U Zelf,
dat alleen hij het eeuwige leven van de ziel zal verkrijgen, die de wil doet
van degene die U gezonden heeft! -Kijk! -dat is nu heel dubbelzinnig, en een
mens als ik, die het beslist volkomen serieus om het eeuwige leven van zijn
ziel te doen is, raakt dan echt in de war en weet niet tot wie hij zich moet
wenden, die hem de wil van degene die U gezonden heeft, getrouwen waarachtig
zou kunnen meedelen! Daarom vraag ik U of U Zich ten aanzien van deze uitspraak
nu duidelijker en beslister zou willen uitdrukken!'
[9] Ik zei: 'Er is nog wel veel
duisternis in jullie! Degene die Mij gezonden heeft is Mijn eeuwige Vader en is
in Mij; en zo heb Ik vanuit Mijn liefde voor jullie mensen, Mij dan ook Zelf in
deze wereld gezonden om jullie het eeuwige leven te brengen en te geven.
[10] Mijn woord en Mijn leer, die
jullie de weg naar het eeuwige leven toont, is echter de wil van Degene die in
Mij is en die Mij gezonden heeft. Want de Vader, als de eeuwige liefde, is in
Mij, en Ik, als haar licht, ben in haar .
[11] Kijk maar eens naar de vlam van
de lamp die hier op tafel brandt! Kun jij het licht van de vlam scheiden of de
vlam van het licht? De vlam nu is datgene wat Ik 'Vader' en 'Liefde' noem, en
het Licht is haar Zoon, die door de vlam uitgezonden wordt om de duisternis van
de nacht te verlichten. Zijn de vlam en haar licht dan niet één wezen? En is de
vlam dan niet evenzeer in het licht als het licht in de vlam is? En wanneer dat
nu zo en onmogelijk anders is, dan openbaart de wil van de Vader zich toch in
het van Hem uitgaande licht.
[12] Wie derhalve in dit licht
wandelt, wandelt ook volgens de wil van Degene die Mij als Zijn Licht in deze
wereld gezonden heeft; en wie in dit licht wandelt, kan niet verdwalen en moet
het eeuwige leven oogsten, omdat het licht, volgens welk en waarin hij wandelt,
het eeuwige leven zelf is .
[13] Alleen, wie dit licht verlaat en
opnieuw in de eigen wereldse nacht begint te wandelen, kan het eeuwige vrije
leven van de ziel niet ontvangen, zolang hij niet overgaat naar het licht des
levens. En nu zul jij, hoofdman, Mij waarschijnlijk wel begrepen hebben?'
[14] De hoofdman zei: 'ja, ja, Heer en
Meester, nu is het me weer helemaal duidelijk en ik weet nu, wat ik moet doen
om tot het eeuwige leven te komen en ik dank U nogmaals voor deze uiterst
belangrijke les. Maar ik heb U zojuist in Uw gesprek met de Farizeeër
onderbroken en vraag U nu om verder met hem te willen praten!’
[15] Ik zei: 'Hem heb Ik al gezegd wat
hij nodig had, daarom hoeft het gesprek met hem niet vervolgd te worden!
[16] Ik zou jullie allemaal echter nog
heel veel te zeggen hebben, maar nu kunnen jullie dat nog niet verdragen;
wanneer echter de geest in jullie zal ontwaken, de geest der waarheid, die Ik
in jullie zal wekken, dan zal hij jullie in alle waarheid en wijsheid
binnenleiden. In het licht van die geest zullen jullie allen Hem pas volledig
kennen, die dit nu tegen jullie gezegd heeft. -Maar denk nu na over wat jullie
gehoord hebben en praat er met elkaar over; Ik ga echter een beetje uitrusten.'
[17] Na deze woorden werd het een
poosje stil in de zaal; want iedereen dacht een tijd lang na over alles wat hij
gehoord en gezien had.
139
De storm en het doel ervan
[1] Bij deze gelegenheid was het al
tegen middernacht geworden, en de Romeinen, die enigszins vermoeid waren van de
reis van die dag, dommelden aan tafel in evenals enkelen van Mijn leerlingen,
omdat ook Ik Mij overgaf aan een lichte sluimer; alleen de mensen uit Bethlehem
en de leerlingen van Johannes spraken nog met elkaar over het een en ander, en
zo werd het helemaal middernacht. Maar daarmee stak er ook een hevige storm op,
die uit het zuiden kwam en steeds heviger werd en door zijn geraas, gegier,
gefluit en gehuil al degenen die lagen te dommelen wakker maakte en degenen die
nog wakker waren met vrees, angst en schrik vervulde. Maar Ik en enkelen van
Mijn oude leerlingen sliepen nog door.
[2] Lazarus wendde zich tot Rafaël en
vroeg hem of hij de storm zou willen gebieden tenminste toch een beetje zachter
te worden, aangezien hij anders volkomen zinloos grote schade zou aanrichten in
de wijngaarden, tuinen en aan de bomen en huizen. .
[3] Ook de hoofdman, die een hekel had
aan zulke hevige winden, zei heel openhartig: 'Bij zoiets weet je als mens weer
niet wat je van de grote liefde en wijsheid van God moet denken! Waar zijn
zulke hevige stormen eigenlijk goed en nuttig voor? Of heeft God Zelf er soms
plezier in wanneer Hij de zwakke mensen door een dergelijk razen en woeden van
de elementen aan het schrikken maakt en hen grote vrees en angst aanjaagt? Zo'n
kwade storm bezorgt de mensen ook steeds een vaak niet te berekenen schade, en
het allermeest de armen van wie hij de zwakke hutten vernietigt, zodat ze
vervolgens dakloos en zonder werk moeten gaan bedelen om toch weer een of
andere armzalige woonhut te krijgen. Nee, deze daad van goddelijke liefde en
wijsheid is werkelijk enigszins eigenaardig.’
[4] Hierop wendde de hoofdman zich ook
tot Rafaël en zei: 'Luister eens, mijn wonderdadige vriend, die zojuist nog
enkel door je wil die zware zuil in de lucht hebt getild, is de macht van jouw
wil nu tegenover het steeds heviger wordende woeden van de storm niet groot
genoeg om hem tot zwijgen te brengen? Wanneer dat zo doorgaat, liggen er morgen
hele bossen ontworteld en helemaal vernield op de grond. Wie zal de arme mensen
de schade vergoeden? Ik vraagje, doe er toch iets tegen!'
[5] Daarop zei Rafaël: 'O jij zwakke
mens, met je angst voor de storm! Wat kom je toch in opstand tegen Gods liefde,
wijsheid en orde! Denk jij soms dat God zo'n hevige wind laat waaien uit een
soort misnoegen ten aanzien van de mensen? O, wat ben je nog zwak! Ken jij de
natuurgeesten, die schadelijk zijn voor het natuurlijke leven van mensen en
dieren en die dikwijls, en in het bijzonder in de herfst, in meerdere mate
vanuit het inwendige van de aarde naar buiten moeten komen, omwille van de
vruchtbaarheid van het aardoppervlak?
[6] Kijk, juist in deze nacht dringen
er grote aantallen vanuit het inwendige van de aarde naar boven naar de
oppervlakte, om te zorgen dat het komende jaar vruchtbaar zal worden! Wanneer
nu deze nog in hoge mate ongelouterde natuurgeesten zich in de vorm van een
grijze en naar rotting riekende damp kalm over het oppervlak van de aarde
zouden uitstrekken, dan zou in een dergelijke damp nog niet een paar uur
menselijk leven kunnen bestaan. Welk ander middel kun jij mij aangeven, om de
genoemde opstijgende nog onvolkomen natuurgeesten onschadelijk te maken voor
de lichamelijke gezondheid van de mensen, dan juist de wind, en wel een hevige,
die in opgewassen is tegen die hardnekkige en in zekere zin kleverige aard van
dergelijke geesten?
[7] De wind, die door zuiverder
geesten voortgebracht wordt door de anders zo rustige lucht van de aarde in een
geweldige stroming te brengen, vermengt de ongelouterde natuurgeesten met de
zuivere geesten in de lucht en in het water en maakt ze daardoor onschadelijk
voor de gezondheid van de mensen, de dieren en de planten, en dit gebeurt
allemaal volgens Gods wil, omdat het zo gebeuren moet; en dan denk jij, dat God
de zwakke mensen door een dergelijke wind schade zou willen toebrengen en er in
zekere .zin plezier in heeft, als de zwakke mensen bij zulke gelegenheden van
angst en schrik bijna vertwijfeld raken? 0 mens, wat ben je nog zwak van geest!
[8] Wat geeft het eigenlijk wanneer er
bij een gelegenheid die voor de aarde en haar schepselen heilzaam is, ook een
paar vermolmde bomen en ook enkele reeds bouwvallige hutten van mensen en
enkele vogelnesten vernield worden, wanneer de aarde maar vruchtbaar en de
lucht van de aarde onschadelijk wordt voor het natuurlijke leven van de
schepselen?
[9] Wanneer er hier en daar aan een
mens ook een kleine wereldse schade wordt berokkend, zal de Heer die beslist op
een heel goede manier veelvoudig vergoeden; maar bovendien doet het de mensen,
die God maar al te gemakkelijk en te vaak vergeten, helemaal geen kwaad, als ze
af en toe door buitengewone natuurverschijnselen uit hun trage wereldse dromerijen
wakker geschud worden en ervaren dat er hogere krachten en machten bestaan,
waartegen de menselijke hoogmoed geen overwinning kan bevechten.
[10] Daarom laten wij deze wind nu nog
een paar uur lang zijn werk doen! Wanneer hij zijn goede werk verricht heeft,
gaat hij wel weer liggen. Ik zou de wind vanuit de macht van de Heer in mij wel
kunnen gebieden dat hij ogenblikkelijk moest gaan liggen -maar waar zou dat
goed voor zijn? Ik zegje: helemaal nergens voor; want een dergelijk teken zou
jouw geloof in de Heer niet in het minst vergroten. Als ik namelijk de wind ter
wille van jouw enkele ogenblikken kalmeer, zul jij heimelijk bij jezelf zeggen:
'Aha, de wind is uit zichzelf enkele ogenblikken bedaard’, en je zou denken dat
ik jou zomaar gezegd had dat dit bedaren door de macht van mijn wil gebeurd
was. Maar als ik de wind helemaal tot rust laat komen, dan sterven er morgen al
duizend mensen aan een boosaardige dysenterie, en dat zou je vast ook niet
graag willen; want ik weet dat jij en heel veel mensen geen vrienden van
epidemieën zijn. Laten we daarom, zoals reeds gezegd, de wind maar doorwaaien;
de kleine schade die hij hier en daar zal aanrichten, zal gemakkelijk te
vergoeden zijn.
[11] of is het voor menige al te
zelfzuchtige rijke soms slecht als hij zo nu en dan door de grotere nood van
deze en gene arme medemens tot medelijden en barmhartigheid wordt aangezet? Ik
ben beslist van mening dat zoiets voor de ziel van de rijke heel nuttig is.
Maar de arme zal God des te meer danken, omdat Hij hem door de in de ogen van
de rijke mensen gestegen nood ook veel sterker geholpen heeft dan anders had
kunnen gebeuren. Want aan de vroegere, reeds lang voortdurende armoede en nood
van de arme buurman dachten de rijken nauwelijks, en ze lieten hem verder maar
gebrek lijden zonder zich er om te bekommeren; maar omdat God een echt werelds
ongeluk over hem liet komen, werden de anders meestal hardvochtige rijken
zachtaardiger gemaakt en bedeelden de arme dan rijkelijk, zodat hij daarna voor
lange tijd geholpen was.
[12] Zeg mij nu: zijn Gods liefde en
wijsheid in dit geval niet zichtbaarder aan het werk onder de me~sen op aarde
dan in een gebied op aarde, waarvan er ook verscheidene zijn, die door geen
enkele storm geteisterd worden, maar daarom ook volkomen woest en onbewoonbaar
zijn?!'
140
Over het doel van de schepping
[1] De hoofdman zei: 'O
goede, wonderbaarlijke vriend, het zou zeker vergeefse moeite zijn om zich met
jou in wijsheid te meten; want jij hebt altijd volkomen gelijk, omdat jij op
grond van jouw goddelijke alwetendheid en alomvattende kennis ook steeds de
meest onweerlegbare waarheid op een uiterst heldere manier kunt weergeven. Maar
waar moeten mensen als wij dat vandaan halen, aangezien onze wetenschap en
kennis van de dingen van de natuurlijke wereld slechts heel beperkte van aard
is?
[2] Maar dat weet en voelt de zwakke
en beperkte mens ook, wanneer iets hem pijn doet, en dan zucht en klaagt hij
dikwijls lange tijd tevergeefs, en dat kan de hoogste liefde en wijsheid van
God hem ook nooit als zonde aanrekenen. En zo heb ik ook over de wind geklaagd,
omdat ik maar al te vaak pijnlijk ervaren heb wat voor vernielingen die hier en
daar aangericht heeft; want ik wist immers niet waarom hij zo tekeer ging.
[3] Maar nu heb jij mij dat duidelijk
gemaakt en zie ik het goede ervan in, en ik geef jou de volledige verzekering
dat ik er van nu af aan nooit meer met mijn geklaag tegen in opstand zal komen
-en op het vasteland wel het allerminst! Alleen op zee zou ik willen dat de
Heer mij van dergelijke winden vrijwaart, zolang ik in een lichaam moet leven;
want daar is het heel verschrikkelijk om zich midden in de razende strijd van
de zee met de wind op een gebrekkig schip te bevinden! Ik heb dat nu al
verscheidene keren meegemaakt en ben daarom een vijand van krachtige winden
geworden; en omdat ik toen nog een echte heiden was ben ik vaak tekeer gegaan
tegen een dergelijke handelwijze van de goden. Maar aangezien een hevige wind
op zee beslist ook een even weldadige bedoeling zal hebben als voor de aarde en
haar schepselen, zoals op het vasteland, zal ik hem ook boven de zee prijzen en
met rust laten. -Goede vriend, is dat juist?'
[4] Rafaël zei: 'Dat zeer zeker; want
de mens, wiens leven en alles van God afhankelijk is, moet de verordeningen en
beschikkingen van God, als hij God eenmaal heeft leren kennen, altijd lovend en
prijzend erkennen en daar niet over mopperen en ertegen in opstand komen. Want
God de Heer weet steeds en eeuwig zeker het allerbeste, waarom Hij op een
hemellichaam nu eens dit en dan weer dat laat plaatsvinden.
[5] Maar de mens dient zich daarbij
geduldig en met volledige overgave aan de wil van God te gedragen en daarbij
ook te denken: dat gebeurt volgens Gods wil om bestwil van de mens! Want alles
wat er op aarde, op de maan, op de zon en op alle sterren gebeurt, gebeurt
allemaal uitsluitend om bestwil van de mensen; want de mens is de enige reden
en het enige doel van de hele schepping in de eindeloze ruimte.
[6] Wanneer een mens zo denkt en
voelt, zal hij ook rust vinden en hebben in alle omstandigheden van zijn
vrijheids, -ontwikkelings en beproevingsleven op deze aarde en zal God hem
redden uit iedere nood en hem de weg van het ware leven, de weg van het licht
en alle waarheid laten vinden.
[7] Maar wie ongeduldig wordt en
moppert over het een of ander dat hij toch niet kan veranderen, en zelfs in
zijn platvloerse woede vaak in gedachten en openlijk uitgesproken op de
verschijnselen in deze wereld, die hem weerzinwekkend voorkomen, maakt zich
Gods liefde niet eigen maar verwijdert zich er alleen maar steeds verder van,
en dat geeft aan geen enkel mens rust en gelukzaligheid, niet hier op aarde en
al helemaal niet aan gene zijde. Want alles gebeurt immers door Gods liefde,
zoals reeds gezegd, alleen maar voor het ware welzijn van de mens. Als de mens
dat in zijn gemoed dankbaar erkent, dan komt hij ook steeds dichter bij de Gods
liefde en zijn orde en gaat daar dan weldra zonder veel moeite helemaal in over
en wordt daardoor zelf wijs en machtig; maar als hij het tegendeel doet, dan
wordt hij ook steeds dommer en in alle opzichten zwakker en machtelozer .
[8] Ik weet wel dat er op deze aarde
allerlei dingen gebeuren die de mens niet aangenaam kunnen zijn. Zo heerst er
vaak een onaangename hitte en evenzo grote kou; er is een langdurige nacht en
menige grauwe dag, het vuur brandt en vernietigt; het water verwoest de landen
en doodt mensen en dieren als het buiten zijn oevers treedt -kortom: alles wat
je ziet in de hele natuur van de wereld kan je de dood bezorgen wanneer je het
onverstandig gebruikt en je in gevaar begeeft.
[9] Maar daarom kan God toch niets
veranderen aan Zijn goed geordende schepping! Zou het vuur bijvoorbeeld niet zo
gloeiend heet en brandend en vernietigend moeten zijn als het is? Waarvoor zou
het dan nog nuttig zijn? Of zou het water niet vloeibaar moeten zijn, zodat
mensen en dieren niet lichamelijk de dood zouden vinden als ze erin vallen? Of
moeten bergen niet hoog en steil zijn, zodat er niemand van hun toppen naar
beneden zou kunnen vallen en daardoor ook de dood vinden? Zouden er geen
verscheurende dieren moeten bestaan, geen slangen en geen giftige planten,
omdat die allemaal gevaar opleveren voor het leven van de mens?
[10] ja, wanneer de mens alles wat
voor zijn leven gevaarlijk zou kunnen worden van de aarde zou willen verbannen
zou er uiteindelijk zelfs geen atoom van de aarde meer overblijven en de mens
zelf ook niet! Alles moet wel zo zijn en bestaan zoals het is en bestaat, en
alles kan de mens van nut zijn, wanneer hij het maar verstandig gebruikt; maar
voor wie het onverstandig gebruikt en dus niet in harmonie met Gods orde
wandelt, moet tenslotte alles schadelijk worden.
[11] Wie zich dan ergert over de
schadelijkheid van de dingen en inrichtingen in deze natuurlijke wereld en
daarbij tegen Gods wijsheid en macht in opstand komt, ergert zich kennelijk ook
aan God en bespot Zijn liefde en wijsheid; maar wie dat doet, leeft beslist
niet in vriendschap, maar in een echte vijandschap met God de Heer. Zal hem dat
ook maar enige zegen brengen? Ik denk dat zo'n blinde vijandschap tegenover God
de mens eerst God zal doen verliezen en dat de mens dan in zijn goddeloosheid
geen levensgeluk meer te verwachten zal hebben, net zolang tot hij zich zal
bekeren en Gods liefde, wijsheid en orde in alle opzichten lovend zal erkennen
en mettertijd ook duidelijk zal begrijpen.
[12] Maar als de storm op zee je
ergert, blijf dan op het vasteland als het op zee stormt, en ga pas aan boord
van een schip als de stormachtig tijden van de zee voorbij zijn; en wanneer die
het meest en het hevigst en onophoudelijk razen, weet iedereen wel die vlak bij
de zee woont en daar ook steeds mee te maken heeft.
[13] Kijk, vriend, dat zijn ook wijze
regels; wie ze kent en in acht neemt, zal ook reeds op deze aarde gelukkig zijn
en rust hebben bij alle verschijnselen en voorvallen in het aardse leven.’
141
Een onweersbui
[1] Na deze goed gefundeerde wijze les
uit de mond van Rafaël bedankten de hoofdman, de leerlingen van Johannes en de waard
uit de buurt van Bethlehem hem; want ze hadden iedere vrees en angst voor het
nog steeds voortdurende razen en woeden van de stormwind verloren. Maar het
duurde niet lang, of een machtige bliksemstraal uit de door de wind opgejaagde
dikke, zware wolken ontlaadde zich en bracht ernstige schade toe aan een oude
ceder, die niet ver van het huis stond. Op deze eerste bliksem volgden er van
alle kanten nog vele, met luid geknetter en een gedonder dat de aarde deed
beven.
[2] Onze hoofdman vond de bliksem en
de donder echter nog erger dan de harde wind en raakte opnieuw in grote angst
en vrees. Ook de waard en Lazarus en zijn zusters alsook Maria van Magdala
werden bang en vroegen Mij het kwade onweer te gebieden om weg te trekken.
[3] Ik werd wakker uit Mijn lichte
sluimer en zei: 'Vrees niet, kindertjes; want waar Ik ben heeft het onweer geen
macht om schade toe te brengen, maar alleen om van nut te zijn! Het zal nog een
klein uur duren, dan zullen storm en onweer ophouden en morgen zullen wij
daardoor een zuivere en heldere dag hebben, en de frisse en gezonde lucht zal
onze ledematen en ingewanden sterken.’
[4] Deze woorden van Mij kalmeerden de
gemoederen van de vreesachtigen en Ik gaf Mij weer over aan een lichte
sluimer.
[5] Toen Ik daar zo sliep, keken allen
die aan tafel zaten en nog wakker waren naar Mij, en de hoofdman zei: 'Van de
Heer kan men wel zeggen: si totus illabatur orbis, impavidum ferient ruinae!*
(Latijn voor: ' Als de hele wereld zou instorten, zouden de brokstukken ervan
op de onbevreesden vallen',) ja, ja, wanneer men de Heer en Schepper en
Instandhouder van alle schepselen is, kan men voor dergelijke verschijnselen
wel geen angst hebben; maar zwakke en machteloze mensen als wij, kunnen bij
zo'n onweer toch niet alle angst van zich afzetten, hoewel we er vast van
overtuigd zijn dat zo heel dicht bij de Heer beslist niemand iets kan gebeuren.
Maar het is en blijft merkwaardig dat er juist vannacht, na een heel mooie
zonsondergang, zo'n onweer losbarstte! Ik beklaag al degenen die nu ergens
onderweg zijn, en in het bijzonder degenen die zich nu op een schip op de grote
zee bevinden. O, daar zal het er nu verschrikkelijk uitzien!'
[6] Toen de hoofdman deze bedenkingen
uitsprak, viel ook Agricola, die door de harde donder wakker was geworden, hem
bij en zei: 'Mijn schepen in Sidon en Tyrus zullen door deze beslist vast
overal woedende hevige storm ook behoorlijk toegetakeld zijn! Maar hoe het ook
zij - de Heer slaapt en let niet op de storm en wij mensen hebben geen macht
over dit onstuimige geweld, en daarom zij het zoals het is! Over een klein uur,
zei de Heer, zal deze storm gaan liggen. Zo zal het ook zeker gaan; maar tot
dan toe kan er door deze storm nog veelonheil aangericht worden! Moge de Heer
zo genadig zijn om ervoor te zorgen, dat er zo min mogelijk onheil en schade
aangericht wordt!’
[7] Nu zei Rafaël: 'Wees toch rustig
van binnen, er zal geen enkel rechtvaardig mens ook maar een haar gekrenkt
worden; maar voor de goddelozen is het goed dat ze door een dergelijke storm er
enigszins aan herinnerd worden dat er nog een Heer bestaat, die alle elementen
gebiedt en dat die Hem ook gehoorzamen zoals trouwe dienaren hun heer. jouw
schepen in Tyrus en Sidon zal deze storm niets doen; want daar zorgt de Heer
wel voor. Daarom kunnen jullie allemaal gerust zijn; want er zal van niemand
ook maar iets verwoest worden!
[8] Maar boven Jeruzalem woedt deze
storm nu het hevigst en de bliksems ontzien het ijdele goud van de tempel niet.
Er heerst nu een groot gehuil in en rond de tempel en rond menig huis. De
bliksem slaat hier en daar in en de mensen zijn druk met blussen. Ook in de
tempel heeft de bliksem al op enkele plaatsen de droge balken vlam doen vatten;
maar men bedwingt de brand direct aan het begin en zodoende richt de bliksem
ook in de tempel zelf geen schade van betekenis aan. Maar de angst van de
Farizeeën is groot en het volk dringt er bij hen op aan om bij God te
bewerkstelligen dat de storm gaat liggen. En de Farizeeën en priesters,
schriftgeleerden en Levieten staan nu hard hun gebeden op te dreunen, maar dat
helpt niet, en het volk wordt wilder en roept allerlei bedreigingen en maakt
zich terwijl het volop stormt vrolijk over de machteloosheid van de Farizeeën,
die al vaak voorgewend hebben dat ze net als Jozua en Aäron zelfs macht hebben
over zon, maan en sterren en nu niet eens de nachtelijke storm kunnen gebieden.
[9] En kijk, zo heeft deze storm ook
in dat opzicht beslist iets goeds, omdat hij bij vele inwoners van Jeruzalem,
die nog verstokte aanhangers van de tempel zijn, het oude duistere bijgeloof
wegvaagt en sterk vermindert en hen ertoe aanzet om later de waarheid aan te
nemen!
[10] Behalve wat ik
jullie daarstraks over de natuurlijke reden van deze storm al verklaard heb,
heb ik jullie bovendien dit nog getoond, zodat jullie ook daaruit kunnen
concluderen dat de liefde en de wijsheid van de Heer bij dergelijke
gelegenheden niet alleen zorgt voor het vruchtbaarder maken van de aarde en de
zuivering van de lucht, maar bovendien voor het moreel vruchtbaarder maken van
het menselijke hart en het reinigen van de zielelucht, en dat heeft stellig nog
meer waarde dan het vruchtbaarder maken van de aarde en het zuiveren van de
aardse lucht.
[11] Wie van jullie nu moed heeft,
laat die opstaan en met mij een stukje naar buiten gaan, dan zal hij daar veel
zien en meemaken, wat hij tot nu toe vast nog nooit gezien en meegemaakt
heeft!’
[12] Agricola en ook de hoofdman
zeiden: 'Om nu met jou naar buiten te gaan, dat zal iedereen wel durven; maar
alleen, zonder jou, zou ons de moed in de schoenen zinken. Met jou hebben we
dan ook de moed om naar buiten te gaan, de flinke onweersbui in!’
[13] Daarop stonden alle Romeinen, de
hoofdman met zijn metgezellen, de waard uit Bethlehem, de leerlingen van
Johannes en ook Lazarus op.
142
Oorzaak en gevolg van de onweersbui
[1] Toen ze echter buiten kwamen,
hielden ze een poosje hun ogen en oren dicht; want aan één stuk door schoot de
ene bliksem na de andere met hevig geknetter en gedonder vanuit de zwarte
wolken naar de aarde.
[2] Toen vermaande Rafaël hen en zei:
'Maar houdt jullie ogen en oren toch niet zo dicht; want dan zullen jullie heel
weinig zien van dit geweldige stormtafereel, en niets horen van het gehuil, dat
van tijd tot tijd zelfs vanuit Jeruzalem deze heuvel bereikt!’
[3] Uiteindelijk vatten de aanwezigen
meer moed, openden hun ogen en oren, en konden zich niet genoeg verbazen over
de hevigheid van de wind; Rafaël gebood deze echter om de heuvel heen te gaan
en daarom werd het op de heuvel ook plotseling volkomen windstil. Ook mocht er
geen bliksem in de buurt van de heuvel komen, maar meer op een afstand van
enkele morgens* (Oude landmaat, per streek sterk verschillend. Eigenlijk zoveel
land als in een morgen kon worden geploegd.) akkerland; en daar zag het eruit
als een ware stroom van vuur, die zich in de wijde omtrek met dreunend gebulder
en geknetter vanuit de wolken op de aarde stortte.
[4] Nu vroeg Agricola: 'Maar zeg ons
toch hoe het eigenlijk komt dat deze ware vuurzee, die aan één stuk door op
aarde neerstort, voorzover men kan zien nergens huizen en bomen en ook geen
hele bossen vlam doet vatten en in brand steekt! Ik heb eens een soortgelijk
heel droog onweer met bliksem en wind meegemaakt in Hispania, ook ongeveer rond
deze tijd. Maar daar heeft het grote en werkelijk verschrikkelijke vernielingen
aangericht; hier ziet men echter weinig of eigenlijk helemaal mets van een
bijzondere brand. -Hoe is dat te verklaren?'
[5] Rafaël zei: 'Dat zullen jullie
heel gemakkelijk begrijpen als straks de hele storm zal ophouden. Het
constante, zeer felle licht van de bliksems zorgt ervoor dat het zwakke
schijnsel van verscheidene branden nu niet waarneembaar is; maar wanneer de
bliksems meer en meer zullen ophouden, zullen jullie ook wel enkele flinke
branden opmerken, en wel in het bijzonder boven het gebied rond Jeruzalem. Maar
daar is ook niet zoveel aan gelegen, en als jullie een brand opmerken, moeten
jullie daar niet bang voor worden; want waar het toegelaten wordt dat een
bliksem een huis of een hut in vlam zet, of ook een dorp of een droog bos van
de een of andere gierigaard, die zijn hout liever liet verrotten dan dat hij
een arme ook maar een paar droge takjes liet nemen om te gebruiken, daar
overkomt de goede mensheid werkelijk geen schade! En zo is het ook met de
hutten, huizen en dorpen gesteld; kortom: alles wat jullie nu zien en later nog
zullen zien gebeurt niet tot schade, maar alleen tot groot voordeel van de
mensen, wat jullie later nog duidelijker zullen begrijpen.
[6] Maar nu is ook het moment
aangebroken waarop dit onweer moet ophouden; en daarom wil ik vanuit de wil van
God de Heer in mij, dat het onweer gaat liggen -en kijk, het bliksemen is
opgehouden en de wind is gaan liggen! Maar kijk nu eens om je heen, dan zullen
jullie veel zien wat jullie aandacht zal trekken!’
[7] Nu keken de aanwezigen naar alle
kanten en telden alles bij elkaar wel meer dan twintig branden, waaronder een
bosbrand, die er buitengewoon vernietigend uitzag; hij woedde in een groot bos
op een berg achter Emmaüs en behoorde toe aan een vrek uit Jeruzalem, die nog
nooit een arme een droog takje geschonken had. Dat wisten de aanwezigen en ze
prezen de Heer, omdat Hij de slechte vrek nu eens met de tuchtroede overvallen
had. Maar ook zuidoostelijk van Jeruzalem was een grote brand te zien en
Lazarus vroeg aan Rafaël wie het meest door die brand getroffen werd en er de
meeste schade van had.
[8] Rafaël zei: 'Dat is een dorp dat
voor het grootste deel aan de vrek toebehoort, van wie het brandende bos is.
Hij heeft alles voor een bijna onbetaalbaar bedrag aan arme pachters verpacht.
Om hun pachtheer tevreden te stellen zijn dezen dan ook genoodzaakt hun buren
te bedriegen, en ze laten met hun dochters allerlei hoererij bedrijven voor
geld en allerlei andere geschenken, waardoor dat dorp tot een waar Sodom vervallen
is, en dat in de korte spanne tijds van nauwelijks twintig jaar, en dat
allemaal als gevolg van de handelwijze van een rijke vrek. Dat zo'n dorp dan
ook eens een tuchtiging krijgt, zal toch zeker niemand van jullie onbillijk
vinden ?’
[9] Lazarus zei: 'Wat de Heer doet, is
wel gedaan! Die gierigaard, die ik maar al te goed ken, heb ik zelf al
verscheidene keren een flinke straf toegewenst voor zijn ten hemel schreiende
onrechtvaardigheden, die hij meestal tegenover arme mensen begaan heeft, en nu
is vanwege zijn schandelijke bezigheden ook eens een eind aan het geduld van de
Heer gekomen -en daarom zij Hem alleen alle lof! In dat dorp zijn er natuurlijk
ook nog wel een paar, die nog niet voor Gog en Magog op de knieën zijn gegaan
-maar die zal de Heer ook zeker beschermen!’
[10] Rafaël zei: 'Daar mag je wel van
uitgaan en zij zullen er na de brand spoedig beter voor staan dan ooit tevoren.
,
[11] Verder naar het
zuiden was ook een sterke vuurgloed te zien en de waard uit Bethlehem zei, met
een vraag aan Rafaël: 'O alwetende vriend, wat wordt daar dan wel door het vuur
vernietigd? Bethlehem toch niet?'
[12] Rafaël zei: 'O nee, het is een
dorp van Grieken en Sadduceeën, die een oneerlijke handel drijven met varkens
en bovendien de mensen met hun welbespraaktheid helemaal afvallig van God
maken! En omdat ze het nu te bont zijn gaan maken, doordat ze de verbreiding
van de leer van de Heer belemmeren en deze bij de wereldse mensen zoveel
mogelijk verdacht maken, heeft de Heer bij deze gelegenheid nu ook hun een
grens gesteld. Ze zullen er nu jarenlang druk mee zijn om hun ongeluk weer
boven te komen en zullen geen tijd hebben om eraan te denken hoe ze de
verbreiding van de leer van de Heer kunnen verhinderen. Kijk, mijn vriend, zo
staan de zaken er daar nu voor en ik geloof dan ook dat die god loochenende
woekeraars geen onrecht geschiedt!'
[13] De waard zei: 'O, zeker niet, en
de Heer zij nu weer alle lof, omdat Hij over die godloochenaars, die ik goed
ken, zo'n tegenspoed heeft laten komen -want die hebben zij ook allang
verdiend; en zo zullen ook de andere kleine branden, die wij van hieruit zien,
niet zonder instemming van de Heer ontstaan zijn! ,
[14] Rafaël zei: 'Inderdaad; wees dus
niet bang! Maar kijk nu eens naar de takken van de bomen en het gras op de
aarde!'
[15] Nu keken allen naar de takken van
de bomen en het gras en alles glansde zoals rottend hout in een bos; ook de
haren op hun hoofden gaven een zwak schijnsel af. Nu kregen de aanwezigen het
benauwd en ze begonnen te vragen wat dat was.
[16] Maar Rafaël zei: 'Nu gaan wij
weer naar binnen en in de zaal zal ik jullie de reden van dit verschijnsel
verklaren!'
[17] Daarop gingen allen weer het huis
binnen.
[18] Toen degenen die
met Rafaël naar buiten waren gegaan en nu in de zaal terugkwamen, hun plaatsen
weer ingenomen hadden, vroeg de hoofdman direct aan Rafaël, wat nu eigenlijk de
werkelijke reden en betekenis mocht zijn van het oplichten van de bomen, het
gras en zelfs de haren van de mensen.
[19] En Rafaël, die ook op zijn oude
plaats was gaan zitten, zei: 'Beste vrienden, deze kwestie zou weliswaar ook
best morgen verklaard kunnen worden, maar omdat jullie erg weetgierig zijn, kan
ik het jullie nu ook wel uitleggen! Maar ik zeg jullie dat het helemaal niet zo
belangrijk is als jullie je nu waarschijnlijk voorstellen en van de volledig
juiste kennis van dit en soortgelijke verschijnselen is het heil van de ziel
niet afhankelijk; maar omdat uit onwetendheid ten aanzien van dergelijke
verschijnselen gemakkelijk allerlei duister bijgeloof voortkomt, ben ik in
zekere zin dan ook genoodzaakt om jullie ook dit verschijnsel vanuit het juiste
gezichtspunt te doen begrijpen.
[20] Maar voordat
jullie dit verschijnsel in de eerste plaats vanuit het natuurlijke gezichtspunt
kunnen begrijpen, is het noodzakelijk om jullie eerst te laten begrijpen hoe
het zit met de bliksem, zodat speciaal jullie Romeinen niet naast de leer van
de Heer ook nog denken aan de fameuze bliksemfabrikant Vulcanus en aan de grote
uitdeler ervan, Jupiter. Let dus goed op wat ik jullie nu zal laten zien en zal
uitleggen!’
143
Het wezen van de elektriciteit
[1] Nu stond Rafaël op en liep naar de
deur, waar enkele huiskatten op een muis loerden, nam er een bij zich en droeg
hem de zaal in.
[2] Daar zette hij hem op de tafel en
(Rafaël) zei tegen de hoofdman: 'Kijk eens naar deze tamme kat, waarvan de
haren nog die bepaalde zwakke lichtglans hebben! Pak hem maar eens en aai hem
vanaf de staart naar de kop, dan zullen wij bij het nu al zwak geworden
lamplicht direct een verschijnsel opmerken dat jullie zal opvallen!’
[3] De hoofdman deed dat en vooral
omdat deze lucht nog buitengewoon veel elektriciteit bevatte, begonnen er
stevig knetterend een heleboel felle vonken van de rug van de kat te springen.
[4] Toen zei een leerling van Johannes,
die heimelijk nog veeloude brokstukken bijgeloof in zijn hart koesterde:
'Ja,ja, daar zie je dat de ouden gelijk hadden met te beweren dat een oude kat
de duivel in zijn lijfheeft!'
[5] Maar Rafaël zei: 'O nee, vriend,
dat zie je hier echt niet; maar uit jouw woorden is op te maken dat jij, hoewel
je een leerling van Johannes bent, toch nog niet vrij bent van alle bijgeloof!
Hetzelfde verschijnsel zou ik je ook bij andere dieren en zelfs aan jouw eigen
hoofd kunnen laten zien, en jij zult toch niet willen beweren dat jij ook een
duivel in je lichaam hebt?'
[6] De leerling zei: 'Dat geloof en
hoop ik ook niet; maar waar komt die vonkenregen van de rug van de kat dan
eigenlijk vandaan?'
[7] Rafaël zei: ' Als jij mij met je
oude bijgelovige woorden niet in de rede was gevallen, had ik de kwestie nu al
voor de helft uitgelegd. Maar op deze manier kan ik nu pas doorgaan met de
verklaring en dat betekent dus geduld hebben; want met één bijlslag valt er
geen boom, behalve wanneer hij maar de sterkte van een strohalm had.
[8] Kijk, deze vonken komen niet uit
het lichaam van de kat te voorschijn, maar alleen van het oppervlak van zijn
haren, waaraan het vuur van de luchtgeesten in de natuur in zekere zin
gemakkelijk blijft kleven, om voor jullie in dit opzicht begrijpelijk te
spreken. Dit vuur van de luchtgeesten in de natuur willen wij het aan de oude
Egyptenaren, Foeniciërs en Grieken - de
'elektron'* (* 'Elektron' was de naam waarmee de oude Grieken de eigenschap van
barnsteen (vanwege de gele kleur -van de zon of 'elektoor') aanduidden, dat bij
wrijven met een wollen doek negatief elektrisch wordt geladen.) of elektrische vuur noemen, dat gewoonlijk
sluimert, maar door bepaalde omstandigheden gemakkelijk wakker te roepen is en
zich dan daadwerkelijk manifesteert.
[9] Dit vuur is het eigenlijke
levenselement van de lucht, waardoor daaruit uiteindelijk de hele aarde zelf en
alles wat op en in haar is leeft, zich tot wezens vormt en zijn natuurlijke
leven in stand houdt, en ook is het de voornaamste voeding daarvan. Maar in een
bepaalde rust van de lucht, het water, de mineralen, de planten, dieren en
mensen ontwikkelt het zich niet, maar blijft het ook even passief, en een
dergelijke elektrische rust zou men terecht de dood van de materie kunnen
noemen.
[10] Dit vuur vervult echter Gods hele
eindeloze scheppingsruimte en maakt in zijn volkomen rust de ether uit, waarin
al die talloze grote hemellichamen rondzweven, ongeveer zoals vissen in het
water. Als de hemellichamen in de eindeloos grote scheppings en tevens
etherruimte ergens op één punt zonder enige beweging voor of achterwaarts stil
zouden blijven staan, dus volkomen in rust, dan zouden ze spoedig als een dood
lijk bederven, vergaan, helemaal oplossen en overgaan in de rustige ether. Maar
daarom heeft de Schepper er met Zijn wijsheid en macht wel voor gezorgd, dat al
die talloos vele hemellichamen in de grote etherruimte voortdurend en op
allerlei manieren bewegen, en deze aldoor in hoge mate in een onrustige
beweging brengen en bijgevolg tot een actief ontwaken dwingen.
[11] Maar het zou ons hier teveel tijd
kosten om jullie het grote 'hoe' helder uiteen te zetten, en jullie kunnen dat
allemaal, heel precies uitgelegd door de Heer Zelf, van al Zijn leerlingen
horen, die als enigen in de grote geheimen van de schepping zijn ingewijd.
Daarom zullen wij alleen deze aarde van ons in het algemeen wat nader bekijken!
[12] Kijk, deze atmosferische lucht
waarin wij ademen en, natuurlijk gezien, naar het lichaam leven, reikt -in
jullie termen gesproken -slechts enkele uren gaans boven het vaste oppervlak
van de aarde uit! Boven op het oppervlak van deze lucht rust vervolgens de in
zekere zin dode en dus geheel weerstandsloze ether.
[13] Om nu helemaal waar en juist te spreken
en niet te denken volgens de oude, zeer onjuiste manier van de oude en blinde
astrologen, astronomen en jaarrekenaars: de aarde beweegt zich in -laten we
zeggen -365 dagen en nog een beetje meer, om de grote zon, en bovendien nog in
ongeveer 24 uur en iets meer tot op zekere hoogte om haar eigen middelpuntsas,
wat de leerlingen jullie ook allemaal nog nader zullen uitleggen; want nu is
het voldoende dat ik jullie alleen opmerkzaam maak op de zeer snelle beweging
van de aarde in haar wijde baan rond de zon. Ook al kunnen jullie dat met je
verstand nog niet begrijpen, dan kunnen jullie echter voorlopig van mij
aannemen dat de aarde, gemiddeld genomen, in één uur wel ongeveer 5760 uren
gaans in haar wijde cirkelbaan
voorwaarts beweegt en bovendien nog om haar eigen as, in het bijzonder
aan de equator, die jullie de gloeiende evennachtslijn noemen, in één uur tijds
ongeveer 474 uren gaans verder draait.
[14] Uit deze bewegingssnelheden van
de aarde, die ik jullie nu aangegeven heb, kunnen jullie welopmaken dat alleen
daardoor al de rondom de aarde rustende ethergeesten in een zeer aanzienlijke
onrustige beweging en daaruit voortvloeiende activiteit gebracht worden.
Daardoor wordt in eerste instantie de lucht die de aarde omgeeft met hen
verzadigd, en vervolgens via de lucht de hele vaste aarde zelf en alles wat
zich daarop bevindt.
[15] Bij die beide aan jullie getoonde
bewegingen komt nog de zeer veel snellere beweging van het licht van de zon,
waardoor de ethergeesten ook in hoge mate in een onrustige beweging en in zeer
grote aantallen naar beneden naar de aarde gedreven worden. Maar daardoor
gebeurt het, dat vooral op sommige dagen in voorjaar, zomer en herfst de lucht
van de aarde te sterk verzadigd raakt, en daarmee ook de aarde en haar
bewoners. Op zulke dagen wordt het dan gewoonlijk benauwd en mensen, dieren en
planten' voelen zich afgemat, worden traag en verlangen meer naar rust dan naar
een of andere bezigheid.
[16] En kijk, dit gevoel is dus
afkomstig van de in hoge mate in de lucht en de aarde aanwezige ethergeesten,
omdat, zoals reeds gezegd, deze geesten de eeuwig overheersende neiging tot
volslagen dodelijke rust hebben, hoewel ze op zichzelf niet dood zijn!
[17] Maar door een dergelijke
gedwongen opeenhoping beginnen de genoemde ethergeesten steeds sterker een hun
belastende druk te voelen, en beginnen daarom ook te bewegen om zich van die
druk te ontdoen, om daarna weer hun zoete en behaaglijke rust te verkrijgen.
Dit bewegen manifesteert zich eerst in de vorm van winden, die vervolgens des
te heviger worden, wanneer het in zekere zin oververzadigde lichaam van de
aarde zijn inwendige, nog ongegiste natuurlijke ethergeesten omhoog begint te
drijven naar het oppervlak van de aarde en haar lagere luchtlagen.
[18] Uit dit door elkaar mengen van
hogere en lagere ethergeesten in de lucht van de aarde ontstaan dan steeds
dichtere nevels en wolken; de toenemende zwaarte daarvan belast de ethergeesten
steeds meer, en deze beginnen een uitweg te zoeken en uit te wijken naar waar
ze de minste weerstand tegenkomen, en deze vlucht van de steeds meer onder druk
staande ethergeesten, die zich in hun verdrukking dan ook onwillekeurig in
zekere zin verbinden met de reeds meer verdichte geesten van de lucht van de
aarde, veroorzaakt een hevige stormwind, die door zijn voortstormende geweld
bomen en huizen vernietigt en de zee tot golven zo hoog als bergen opzweept.
[19] Maar wanneer ondanks zo'n vlucht
de genoemde ethergeesten zich ergens op de achtergrond in de buurt van de aarde
nog voortdurend steeds sterker ophopen, wat jullie goed kunnen merken aan het
steeds zwarter en dichter worden van de wolken, dan wordt die druk voor hen
ondraaglijk. Plotseling gaan ze dan in een soort grimmige woede vanuit hun
traagheid over tot de grootste activiteit, en die zeer grote activiteit van hen
is dan het vernietigende vuur van de bliksem, die met nagenoeg de snelheid van
een gedachte met groot gebulder uit de voor hem te belastende wolk ver
wegschiet en alles wat hem op zijn weg komt, met onweerstaanbaar geweld vernietigt.
De aarde en luchtgeesten worden bij deze gelegenheid echter als het ware door
reusachtige stoten dusdanig tegen elkaar aangedrukt, dat ze noodgedwongen
elkaar moeten vastgrijpen, steeds dichter en materieel zwaar worden en als een
zware regen of, als het er heel grimmig toegaat, ook als hagel op de aarde
vallen.
[20] Maar als de zuivere ethergeesten
door de onzuivere aardse ethergeesten in belangrijke mate te zeer beledigd
worden, zoals zojuist het geval was, dan laten zij hun activiteit ook tot aan
het hoogste toppunt toenemen. In dat geval vernietigen ze de aardse ether en
luchtgeesten door hun algemene vuuractiviteit, en bij zulke zeldzame
gelegenheden komt er dan noch regen noch hagel tevoorschijn.’
144
Weersverschijnselen en hun oorzaak
[1] (Rafaël:) 'Het 'elektron' is dus,
duidelijk gezegd, niets anders dan in de eerste plaats de door druk en wrijving
verstoorde rust en vervolgens als tweede de opgewekte activiteit van de
ethergeesten. Deze zijn voor een deel zuiver geestelijk en vormen voor een deel
ook de natuurlijke licht en levensstof in de lucht van de aarde, in het hele
lichaam van de aarde zelf en daardoor ook in alles wat deze draagt en
voortbrengt; ze beginnen zich pas op een opvallende manier te uiten, wanneer ze
op de eerder beschreven manier beledigd worden.
[2] Wanneer jullie nu twee stukken
hout nemen en die krachtig tegen elkaar beginnen te wrijven, dan worden de
genoemde geesten, die voor een deel in het hout zelf zitten en voor een deel
ook door middel van de omringende lucht het hout omgeven, klaarblijkelijk
beledigd, uit hun rust gehaald en daardoor aangezet tot activiteit, die voor
hen steeds hetzelfde is; en bij het te krachtig gewreven hout zullen jullie al
heel gauw hun aanwezigheid en activiteit kunnen waarnemen, doordat het hout
gaat gloeien en tenslotte verbrandt.
[3] Als er echter een behoorlijk groot
deel van de ethergeesten actief is geworden, dan worden daardoor ook de tevoren
nog rustige geesten mede in beweging gebracht en actief, en door deze
activiteit wordt vervolgens het hele stuk hout vernietigd; en als jullie er
vervolgens ook niet gewreven hout bijleggen, dan worden de geesten daarvan ook
actief en vernietigen het, en hoe meer van zulke geesten een stuk hout bezit
-wat bij harshoudend hout het geval is -des te eerder en sneller wordt het
vernietigd.
[4] Nu heb ik jullie eens een concreet
voorbeeld gegeven van wat het 'elektron' eigenlijk is. Maar laten we nu verder
gaan!
[5] Als we twee harde stenen nemen en
deze met grote kracht tegen elkaar wrijven, dan zullen jullie daar onmiddellijk
een grote hoeveelheid vonken met grote snelheid en levendigheid vanaf zien
springen. Wat zijn deze vonken anders dan de in en rondom de stenen aanwezige
beledigde en daardoor actief geworden ethergeesten! Metalen, die heel hard zijn
en die hard tegen elkaar gewreven worden, zullen jullie hetzelfde verschijnsel
laten zien en voelen.
[6] Als twee winden met grote
hevigheid op elkaar botsen, wat gemakkelijk kan gebeuren in streken waar hoge
en steile rotsgebergten zijn, omdat de wind daar gemakkelijk van de harde
wanden afketst en zodoende met grote hevigheid tegen zichzelf begint te woeden,
zullen jullie weldra ook een groot aantal vuurverschijnselen waarnemen. Als de
hevigheid minder groot is, welnu, dan verloopt dat geleidelijker en dan zullen
jullie af en toe daar, waar een hevig op elkaar botsen plaats vond, een bliksem
uit de wind zien schieten en hier en daar een wervelwind ontwaren, die met
groot gemak één of ook wel meerdere sterke bomen zal ontwortelen. Als echter
een dergelijke met zichzelf vechtende wind de grootst mogelijke hevigheid
bereikt, op een gunstig punt in een daarvoor geschikte omgeving, dan ontbranden
door die activiteit alle daarin aanwezige ethergeesten en dan wordt een
wervelwind, zoals zojuist beschreven, tot een alles vernietigende vuurzuil;
voor het geweld daarvan moeten dan de machtigste bomen, stevige burchten en
zelfs rotsen beven en aan stukken geslagen wijken.
[7] Wat is nu zo'n alles vernielende
vuurzuil? Alweer niets anders dan ons 'elektron' ofwel de daadwerkelijke uiting
van de in hun rust al te zeer gestoorde ethergeesten. Deze op de hoogste wijze
actief geworden ethergeesten trekken vervolgens ook weldra hun gelijken uit de
wijde omgeving naar zich toe, zowel van boven als vanuit alle richtingen in de
wijde omtrek, die hun in zekere zin te hulp snellen, en zo richten ze
gewoonlijk in een bepaalde streek op aarde een zo erge verwoesting aan, dat hun
sporen vele jaren daarna, ja af en toe wel gedurende vele eeuwen nog goed waar
te nemen en op te merken zijn.
[8] Als er zo'n windgevecht op zee
voorkomt, vooral dichtbij de kust, dan wordt door de wervelwind natuurlijk ook
het gemakkelijk in beweging te brengen water meegesleept en daardoor ontstaan
de zogenaamde waterhozen, waar iedere schipper zich voor dient te hoeden; want
als een schip in zo'n waterhoos terecht zou komen, dan zou het reddeloos
vernietigd worden. In de hete streken op aarde komen ook dikwijls vuurwervelwinden
boven zee voor, waarvoor iedere schipper zich nog meer in acht dient te nemen.
[9] We hebben nu van de verschillende
verschijnselen op aarde, die jullie gezien en beleefd hebben, nog eens gezien
waardoor ze worden voortgebracht en tot stand gebracht, wat de oorzaak ervan
is en wat ze op zichzelf naar waarheid eigenlijk zijn. Maar om jullie verstand
nog meer op te helderen willen we deze kwestie nog verder vervolgen en
uitzoeken, want het voornaamste grondbeginsel in de leer van de Heer aan alle
mensen van deze aarde en ook voor alle geesten en hemelen luidt, voor eeuwig
geldend: alleen de zuiverste waarheid in alle dingen kan en zal jullie vrij en
levend maken! Maar dergelijke verschijnselen manifesteren zich op deze aarde
noodzakelijkerwijs in allerlei vormen en gedaanten en dus ook met allerlei
effecten en uitwerkingen en brengen de blinde mensen tot allerlei verkeerde
gissingen ten aanzien van de oorzaak en dus ook tot allerlei bijgeloof Daarom
is het dan ook zeker een goede zaak dat de mens behalve het kennen en aannemen
van de goddelijke wil ook de verschijnselen, die hij op aarde vaak tegenkomt,
vanuit het standpunt van de waarheid en niet vanuit duistere menselijke
bedenksels kan beoordelen en herkennen.’
145
Elektrische verschijnselen
[1] (Rafaël:) 'Eerst hebben we gezien hoe
er vonken uit de rug van onze kat sprongen en zichtbaar werden nadat we hem in
de richting van zijn kop hadden geaaid. Waren dat soms ook beledigde
ethergeesten, die zich wellicht aan de haren op de rug van de kat gehecht
hadden? Ja, zeg ik jullie, zo is het! Het haar van een kat is heel glad en
heeft geen oneffenheden, maar het is evenals iedere andere materie omgeven door
lucht en dus ook door de daarin rustende en zeker aanwezige ethergeesten, en
wel naar de kop toe in meerdere mate, omdat de haren daar, speciaal op de rug,
dichter worden dan in de richting van de staart.
[2] Als men nu van de kop naar de
staart over het dier strijkt, dan verdeelt men de bij de kop steeds rijkelijker
aanwezige geesten over de streek die daar minder rijk van voorzien is. Daarom
vindt er dan eigenlijk meer een gelijkmaken dan een beledigen van die geesten
plaats, en daardoor blijft hun activiteit achterwege of wordt in ieder geval
niet zichtbaar; door het strijken of wrijven naar de kop toe vermeerdert men de
hoeveelheid geesten, beledigt ze daardoor tot op zekere hoogte, en dan maken ze
hun aanwezigheid weldra kenbaar door hun activiteit.
[3] Gladde oppervlakken, in het
bijzonder van zeer harde edelstenen en glas, dat de oude Foeniciërs, de
Filistijnen en de Egyptenaren reeds uit kiezelstenen konden vervaardigen, zijn
er speciaal geschikt voor om de ethergeesten te dwingen hun aanwezigheid
kenbaar te maken, als men zulke oppervlakken zelfs alleen maar met droge handen
begint te wrijven. En het vuur dat op deze manier wordt opgewekt is wederom
niets anders dan het 'elektron' dat ik jullie beschreven heb.
[4] Verder is het verbranden van hout,
stro, olie, hars, nafta, zwavel en alle brandbare stoffen niets anders dan een
werking van het 'elektron'. Het gloeien en smelten en zelfs het eventuele
verbranden van metalen en alle mineralen gebeurt langs dezelfde weg, al
naargelang de toenemende graad van activiteit van de in hun rust gestoorde
ethergeesten. Wanneer deze ononderbroken in zo'n activiteit gebracht worden,
zoals die waarvan een bliksem blijk geeft, da~ .vernietigen ze alle materie en
lossen die volledig op in haar oorspronkelijke element, dat van etherische
geesten. Maar bij het verbranden, van hout, olie en hars bereiken ze nooit zo'n
uiterst hoge graad van activiteit, omdat ze daarbij in hun activiteit belemmerd
worden doordat ze steeds in gevecht zijn met de grovere, in de materie gebonden
natuurgeesten.
[5] Maar wanneer bij zo'n
verbrandingsproces door een sterke toestroom van lucht steeds grotere,
aantallen ethergeesten hun in zekere zin te hulp k?men, wordt ook de hitte van
het hout of kolenvuur aanzienlijk groter, dIe ook de nog starre natuurgeesten
in de materie van metalen en stenen tot activiteit kan brengen, en die
activiteit kan dan gewoonlijk het gloeien en smelten, maar ook het verbranden
en eventueel ook het algehele oplossen ervan bewerkstelligen.
[6] Water zelfheeft een grote
hoeveelheid van de jullie nu al herhaaldelijk verklaarde ethergeesten in zich.
Als stof bestaat het uit buitengewoon kleine ronde blaasjes, waarin de
eigenlijke ethergeesten opgesloten zitten. Omdat deze blaasjes zeer rond en
glad zijn en dus niet zo sterk tegen elkaar drukken, omdat ze zeer gemakkelijk
kunnen wegschuiven en elkaar voortdurend ontwijken, gedragen de ethergeesten in
het water zich gewoonlijk ook rustig. Maar het water hoeft maar in een ketel op
het vuur gezet te worden, of het wordt weldra onrustig; want de ethergeesten in
het water worden door de activiteit van de hen omgevende gelijkwaardige
ethergeesten geprikkeld, beginnen met steeds grotere heftigheid de eigenlijke
waterstofblaasjes door elkaar te jagen en doen die uitzetten, en vele verlaten
bij het barsten van de te sterk uitgezette waterstofblaasjes hun woonelement en
ontsnappen, waarna ze zich verenigen met de vrije ethergeesten in de lucht van
de aarde, ofwel ze stijgen snel omhoog, helemaal door de luchtlaag h.een tot
aan hun oerverwanten.
[7] Dat het koken en verdampen van
water tot de laatste druppel ook -op de wijze van deze wereld gesproken -een
elektrische proces is, zullen jullie wel zonder al te veel moeite kunnen
begrijpen door wat ik nu gezegd heb, maar het wordt jullie nog duidelijker als
ik jullie op een paar verschijnselen wijs, die jullie allemaal al min of meer
kennen.
[8] Wij weten nu dat de in hun rust
gestoorde ethergeesten heel gauw actief worden en zodoende het onweerstaanbare
geweld en de macht te kennen geven die hun eigen is. En kijk, dat doen ze ook
als ze in het water door een steeds toenemende activiteit van buiten van hun
metgezellen, door vuur dus, onrustig worden. Wanneer ze dan bij het koken nog
kunnen ontwijken en in een toestand van rust kunnen komen, dan is hun dat
natuurlijk liever; maar als jullie water in een stevig gesloten vat op het vuur
zetten, zullen de in het water rustende ethergeesten jullie weldra laten zien
wat voor geweld ze in zich hebben, als ze actief beginnen te worden. Het zal
niet lang duren voor het in stukken gereten wordt, al zou het vat ook van ijzer
zo dik als een arm gemaakt zijn, en de geesten zullen zich met een harde knal
vrij maken en zich daarna terugtrekken in de hun aangeboren rust. -Dat is een
heel aanschouwelijk voorbeeld, waar jullie nu wel en beslist nog duidelijker
kunnen opmaken, dat de ethergeesten ook in het water wonen.
[9] Niets kan de zuivere ethergeesten
echter zozeer tot grote activiteit brengen, als wanneer de onzuivere
natuurgeesten uit het inwendige van de aarde in vaak tamelijk grote aantallen
opstijgen en zich in zekere zin met de luchtgeesten beginnen te verenigen of
zich onder hen beginnen te mengen, zoals dat zojuist het geval was. Dan
ontstaat er direct een hevige strijd waarbij de onzuivere geesten steeds
overwonnen worden, waardoor deze echter ook gezuiverd en voor het leven van
planten en dieren niet alleen onschadelijk, maar zelfs heel nuttig worden.
[10] Boven het vasteland woeden bij
zulke gelegenheden steeds hevige stormen, zoals wij er nu een meegemaakt
hebben; maar als een dergelijk massaal opstijgen van onzuivere natuurgeesten
ergens onder de zee plaatsvindt, dan worden de zuivere ethergeesten in het
water daardoor ook direct zeer onrustig; het gevolg daarvan is gewoonlijk een
springvloedstorm die voor schippers het gevaarlijkste is, omdat de golven
daarbij vaak huizenhoog worden en zelfs met de grootste en sterkste schepen
een kwalijk spelletje spelen als een stormwind met het kaf. Bij zulke
gelegenheden worden de onzuivere geesten ook heel sterk gezuiverd; maar voor
mensen is het niet bepaald ongevaarlijk om zich daar op zee te bevinden waar
iets dergelijks aan de hand is.
[11] Ervaren schippers weten dat door
bepaalde waarschuwingstekens, die steeds aan zo'n gebeurtenis voorafgaan en
begeven zich niet in dat gevaar; als ze echter al op zee zijn, dan zullen ze
zich ook haasten om zo snel mogelijk de oever te bereiken of, als dat niet
haalbaar is, zich toch aan de hoge golven van de zee toe te vertrouwen.
[12] Als de zee na een dergelijke
storm weer rustig geworden is, zullen jullie het oppervlak van de zee, de
touwen van het schip, de riemen en nog veel andere dingen zwak zien oplichten,
net zoals jullie zojuist buiten het gras, de bomen en zelfs jullie haren hebben
zien schitteren. De oorzaak daarvan is natuurlijk weer het jullie nu wel
voldoende verklaarde 'elektron'; maar nu is het niet zozeer afkomstig van die
speciale activiteit van de ethergeesten, maar veeleer van de gelouterde,
voorheen onzuivere natuurgeesten uit het inwendige van de aarde, welke geesten
zich op deze manier op zichtbare wijze nuttig beginnen te betonen aan de
planten, de dieren, het water en de lucht. De oude natuurwijzen hebben dat
oplichten 'tegen-elektron' genoemd.
[13] En daarmee heb ik voor jullie dit
verschijnsel dan ook zeker op begrijpelijke wijze toegelicht en dat kunnen
jullie ook voor andere mensen doen, zodat het duistere en verderfelijke
bijgeloofbij de mensen afneemt en te gronde gaat; want ieder bijgeloof is als
een dodelijk vergif voor de zuivere waarheid, die als enige de ziel doet
leven.’
146
De vraag naar het wezen van Rafaël
[1] (Rafaël:) 'Tracht daarom de mensen
te onderwijzen in de hele waarheid die jullie kennen, dan zullen jullie de
geestelijke geloofsakker goed bemesten en het zaad van Gods woord zal daar
weldra gemakkelijk stevig wortel schieten, en de uit het zaad ontkiemende stam
zal zich tot een ware, sterke levensboom ontwikkelen!
[2] Alleen waarheid en
licht moet een mens levend en helder in zichzelf bevatten, als hij zich een weg
wil banen naar het leven van de goddelijke geest in zichzelf; want iedere
schaduw in de ziel kan haar op dwaalwegen brengen, waarop zij vervolgens
moeilijk haar weg zal vinden.
[3] Maar als jullie de mensen het
evangelie zullen verkondigen, bevrijdt hen dan eerst van het verderfelijke
veelvoudige bijgeloof, dan zullen ze daarna weldra de grote zegeningen van Gods
woord gewaar worden en jullie vrienden worden!
[4] Niets wordt evenwel door de Heer
en alle engelen van de hemelen met grotere liefde en zegening bezien dan de
algemene, ware liefde en vriendschap onder de mensen; maar die kan alleen
beginnen te heersen, wanneer de mensen elkaar in alle waarheid en in het
helderste licht uit God tegemoetkomen. Want de zuivere waarheid bevredigt het
hart en maakt het zacht en deemoedig, en daardoor tegenover iedereen
vriendelijk en gedienstig in liefdevolle ijver, mild en barmhartig.
[5] Neem
deze woorden goed ter harte en handel ernaar, dan zullen jullie veel zegen
onder de mensen verspreiden, en de genade van de Heer zal in jullie levend
worden! -Hebben jullie dit alles nu goed in je opgenomen en begrepen?' [6] Nu
bedankten allen Rafaël en beantwoordden de vraag bevestigend.
[7] De hoofdman, die uiterst
verwonderd was over de wijsheid van Rafaël, zei tegen hem: 'O mooie, jonge
vriend, hoe heb jij toch wel zo'n grote wijsheid kunnen verwerven? Want de
lessen die jij ons nu al gegeven hebt en de macht die jij bezit, die je ons ook
al op verschillende wonderbaarlijke manieren hebt getoond, duiden erop dat ook
jij klaarblijkelijk meer moet zijn dan een mens die op deze aarde uit het
lichaam van een vrouw geboren is. Zeg ons toch of ook jij niet zoiets als een
god bent!'
[8] Rafaël zei: 'O zeer zeker ben ik
dat, want ieder mens die volgens Gods wil en orde leeft, heeft de levensmacht
en kracht van God in zich, is derhalve een kind van God en kan in alle waarheid
en helderheid 'heilige Vader' tot God roepen. En wie dat doet en doen kan, zal
ook wel heel veel van de ene en enig ware God in zich hebben, niet alleen voor
deze tijd, maar voor de eeuwigheid!
[9] Jij verbaast je over mij en ik zeg
je dat verscheidene leerlingen van de Heer, als het nodig zou zijn, nu al in
staat zouden zijn hetzelfde te presteren als ik in jullie bijzijn gedaan heb.
Ik ben derhalve niets meer of minder dan een mens, die in een bepaalde tijd uit
het lichaam van een vrouw in de wereld geboren, maar niet gestorven is en ook
nooit zal sterven, maar eeuwig zal voortleven, omdat hij in zichzelf als
zuivere geest heer over zijn leven is geworden -wat jullie echter allemaal
kunnen worden en ook zullen worden, als jullie volgens de leer van de Heer zullen
leven en handelen. Nu heb ik jullie ook dat verklaard, voorzover het voor
jullie van nut is; te zijner tijd zullen jullie er nog wel meer over horen.'
[10] Daarmee waren de vraagstellers
tevreden en vroegen niet verder, wie Rafaël verder nog was.
[11] De tien voorname Romeinen, die
wel wisten hoe het met Rafaël gesteld was, zeiden echter niets, omdat Rafaël
hun een wenk had gegeven dat ze hem niet bekend moesten maken, omdat de
nieuwelingen in hun hart aanstoot zouden hebben genomen aan een zuivere geest
en hun ziel te snel gedwongen zou zijn om te geloven, wat niet heilzaam voor
haar zou zijn.
147
Sneeuw en ijs
[1] Na een poosje vroeg de hoofdman
weer aan Rafaël: 'Luister eens, onze jonge, mooie en hooggeëerde vriend, er is
mij zojuist ten aanzien van de werking van het 'elektron' nog iets te binnen
geschoten, en ik zou graag in het kort van jou horen of de verschijnselen van
de winter ook een gevolg zijn van de werkzaamheid van de ethergeesten, en hoe.'
[2] Daarop zei Rafaël: 'Zeker is dat
zo! In de winter, en in het bijzonder op de meer noordelijk gelegen delen van
de aarde en precies zo in de ver zuidelijk gelegen landen, eilanden en zeeën,
vallen de stralen van de zon steeds schuiner op de aarde, die samen met de
atmosferische lucht rond als een bol is. Daardoor worden de ethergeesten in de
buurt van de polen op het noordelijk en zuidelijk halfrond dan ook minder in
hun rust gestoord door de stralen van de zon, die daar duidelijk zwakker
worden, en ook veel minder dan aan de evenaar van de aarde, doordat de wrijving
van de tot aan de ether reikende lucht minder wordt. Daardoor worden ze echter
ook minder actief en oefenen ze zodoende minder invloed uit.
[3] Een dergelijke passiviteit heeft
dan ook tot gevolg dat de luchtgeesten zelf minder actief worden en tenslotte
ook helemaal zonder enige beweging als het ware verstard op elkaar zouden
drukken, als in dergelijke delen van de aarde de inwendige aardegeesten niet in
grote hoeveelheden zouden opstijgen en hen in hun rust zouden storen. Deze in
zekere zin ongenode gasten bespeuren de in de lucht aanwezige ethergeesten en
beginnen meestal daarheen te vluchten waar minder aardegeesten zijn, en dat
gebeurt in de richting van de evenaar van de aarde. Bij zulke gelegenheden
dwingen
de vluchtige ethergeesten dan tevens
de aan hen verwante luchtgeesten om mee te vluchten, en voor het gevoel van de
mensen, dieren en planten beginnen er dan ijskoude winden te waaien, die koud
zijn vanwege hun veel mindere activiteit; want alleen een verhoogde en vergrote
activiteit brengt warmte voort.
[4] Wanneer de onzuivere geesten in de
lucht van de aarde steeds maar sterker in aantal toenemen, dan zullen zich
daardoor ook nevels en wolken in steeds dichtere massa's gaan vormen en
vertonen, en deze worden door de reeds beschreven winden mee voort gedragen en
dicht op elkaar gedrukt. Daardoor ontstaat er een strijd, waarbij de onzuivere
geesten in de vorm van sneeuw op aarde neergeworpen en daardoor ook gezuiverd
worden, en dat gebeurt dikwijls met grote aantallen tegelijk. Dat is voor de
aardbodem dan weer goed en nuttig, omdat de aarde door de sneeuw bemest en haar
vruchtbaarheid verhoogd wordt.
[5] Maar ik zie in jou nog een vraag,
en die houdtin dat jij, die als hoofdman gedreven wordt door dorst naar kennis,
nog graag van mij zou willen horen of het ijs op rivieren, meren, vijvers en
ook op de zeeën eveneens door die bepaalde geesten voortgebracht wordt.
[6] Zeer zeker! Door te geringe
activiteit en door hun drang naar rust worden ze nog nauwer tegen elkaar
gedrukt, geperst in zekere zin, zonder daarbij tot enige actieve beweging te
komen; zodoende worden ze zwaar in vereniging met de luchtgeesten, drukken op
de geesten van het water , die daardoor eveneens volledig passief worden, en
die volledige passiviteit is nu datgene wat zich aan jou als ijs op het water
vertoont. Hoe minder activiteit de jullie nu voldoende getoonde geesten dus in
zichzelf ontwikkelen, des te kouder wordt het dan' ook in de streken, waar aan
de geesten te weinig gelegenheid tot verhoogde activiteit geboden wordt. Daarom
bevriezen in de winter snel voort stromende rivieren en beken dan ook veel
moeilijker dan rustig stilstaande wateren, omdat die bepaalde geesten daarin
noodgedwongen veel actiever zijn dan in de stilstaand water.
[7] Kijk, mensen en ook dieren die
traag en passief zijn raken door de warmte niet bezweet, en in een koud
jaargetijde al helemaal niet; maar mensen die echt actiefbezig zijn zullen
zelfs in de winter nog geen gebrek aan inwendige natuurlijke levenswarmte
hebben. Traagheid in alles is in zekere zin de dood en het gericht van ieder
wezen.
[8] Spoor daarom jullie medemensen ook
aan tot activiteit, want in de activiteit ontwikkelt zich het leven, in de
traagheid echter de dood. Daarmee heb ik jullie nu ook in dit opzicht een goed
en echt licht gegeven; gebruik het overeenkomstig de waarheid, dan zal het
jullie goede vruchten afwerpen!’
[9] Hierop bedankten
allen Rafaël ook voor deze les en prezen zijn wijsheid, die hij ook bezat in
het belichten en grondig en helder uiteenzetten van alle verschijnselen in de
natuurlijke wereld, die voorheen geen enkele natuurgeleerde ook maar bij
benadering overeenkomstig de waarheid kende en kon verklaren.
[10] Maar toch konden deze nieuwe
leerlingen zich nog geen juiste voorstelling maken van de uiterlijke vorm van
de aarde, ondanks de wijze woorden van Rafaël.
[11] Daarom zei de hoofdman tegen
Rafaël: 'Ik kan mij het meeste van wat je ons geleerd hebt nu wel heel goed
voorstellen, omdat ik begrijp hoedanig die geesten of die geheime krachten van
de natuur overal zijn en hoe ze werken; maar van de vorm van de aarde heb ik
nog geen juiste voorstelling. Zou jij mij niet een beeld van haar gestalte en
hoedanigheid willen schetsen, waarbij ik me alles beter kan voorstellen?'
[12] Rafaël zei: 'Mijn beste vriend,
met woorden gaat dat absoluut niet, want al zou ik je de gestalte van de aarde
een jaar lang beschrijven, dan zou jij er nog geen volkomen juiste voorstelling
van hebben; maar ik zal voor jullie nieuwelingen iets anders doen om jullie
duidelijker voor te lichten over de gestalte van de aarde, en wel, als jullie
dat willen, hetzelfde wat ik bij jullie gedaan heb om het voortleven van de
ziel na de dood van het lichaam te verklaren. In zo'n verhoogde toestand van
zien van de ziel zullen jullie voor een paar ogenblikken de hele aarde kunnen
overzien en je op die manier dan de meest ware voorstelling van haar gestalte
kunnen vormen.
[13] Daarvoor zullen we
evenwel niet de innerlijke zieletoestand van de derde graad van zien nodig
hebben, maar slechts die van de tweede, en dan zullen jullie de aarde van de
noord tot de zuidpool helemaal overzien, zoals ze is, en als ik jullie uit die
geestvervoering weer wakker zal roepen, zal ik er ook voor zorgen dat jullie je
datgene wat jullie gezien hebben zo helder mogelijk blijven herinneren. Als
jullie dat dus willen, zal ik het nu ook doen.’
[14] Allen zeiden: 'Wij vragen je om
dat voor ons te doen!'
[15] Maar nu stonden ook de andere
Romeinen op en zeiden: 'Luister! Wij hebben weliswaar van de Heer een wonderbaarlijke
verklaring over de uiterlijke gedaante van de aarde gekregen, waarbij wij haar
ook hebben kunnen aanschouwen, zodanig, dat wij die van de noord tot de
zuidpool en in haar gehele omvang heel precies kennen; maar wij geloven dat het
ons toch ook van nut zou zijn als jij ons nu ook, samen met de nieuwelingen,
in geestvervoering zou brengen, zodat ook wij in alle waarheid kunnen getuigen
van wat we gezien hebben! Wanneer jij dat goed vindt, doe dan ook ons dat
genoegen!’
[16] Rafaël zei: 'Voor jullie is het
weliswaar niet meer nodig; maar ter wille van een groter getuigenis kan ik
jullie dat genoegen eveneens wel doen, dus bereid je er nu dan op voor!'
148
Aanmanende woorden van Agricola over het vertrek
[1] Na deze woorden strekte Rafaël zijn
handen over hen uit en, terwijl ze zich als het ware op een hoogte van meer dan
honderd uren gaans boven de aarde bevonden, zagen ze de hele aarde, namen ook
haar draaiing om de poolas waar, overzagen alle landen en rijken, de zee en de
met eeuwige sneeuwen ijs bedekte poolstreken en merkten ook de ronde vorm van
de aarde op, waar ook de hoogste bergen geen afbreuk aan deden.
[2] Maar deze keer liet Rafaël hen
bijna een uur lang in die helderziende toestand, zodat ze ook de draaiing van
de aarde duidelijker konden waarnemen, evenals de naar de evenaar toe steeds
toenemende activiteit van de ether-, lucht en alle zuiverder geesten en de
grovere natuurgeesten, die zij in de vorm van heel kleine, min of meer zwak
oplichtende wormpjes waarnamen. Dat zij ook alle andere dingen, zaken en
voorwerpen in alle windstreken van de aarde goed konden onderscheiden, spreekt
vanzelf
[3] Na een uur maakte
Rafaël hen weer wakker in hun natuurlijke toestand, en allen bedankten eerst
Mij, omdat Ik dat toegelaten had, en daarna ook Rafaël, omdat hij hun deze
weldaad bewezen had, die hun zo helder en diepgaand inzicht had gegeven over de
ware gestalte en beweging van de aarde, alsook over het bestaan en de werking
van de natuurgeesten.
[4] En daarop begonnen ze elkaar hals
over kop te vertellen wat ze allemaal gezien en waargenomen had, wat tot ieders
grote vreugde bij iedereen nauwkeurig overeenkwam, en de tien voorname Romeinen
verheugden zich nog meer vanwege het feit dat hetgeen ze zojuist hadden gezien
en waargenomen tot in details overeenkwam met wat zij al eerder van het wezen
van de aarde gehoord en gezien hadden.
[5] Aan het over en weer vertellen en
b%vestigen van de waa2heid kwam bijna geen einde en duurde voort tot aan de
ochtefdschemering, terwijl Ik en alle anderen nog verder sluimerdel.
[6] Toen vermande Agricola zich en
zei: 'Mijn vrienden en lu ware broeders door de genade ran $e Heer! De dag van
ons vertrej is bezig aan te breken, en wij hebbel daar nog veel voor te regelen
en if orde td maken
Hne staat het ervoor met onze dienaren,
met de lastdieren en met nnze bagage? Wij zijn ju al bijna meer dan twaalfdaden
in deze omgeving en hebben ons er in die tijd nog niet één keer om bekommerd!
Maar nu hebben wij heel veel mee te nemen en zullen dus ook een veel groter
aantal lastdieren nodig hebben. Waar zullen wij die vandaan halen? Het is nu
echt tijd dat wij de voorbereidselen daarvoor beginnen te treffen.’
[7] Rafaël zei: 'Vrienden, tot nu toe
is er voor al jullie zaken op de beste wijze gezorgd en er zal ook tot aan het
moment van jullie vertrek op de beste en doeltreffendste manier voor gezorgd
worden; bekommer je dus ook nu niet om datgene waarom jullie je tot nu toe niet
hebben hoeven bekommeren. Jullie dienaren en knechten zijn allemaal zonder dat
jullie dat wisten allang hier in Bethanië ondergebracht, en ook al het andere
in de juiste hoeveelheid, want de Heer wist heel goed wat jullie voor de
terugreis nodig zullen hebben en heeft er door mij dan ook reeds uitstekend
voor gezorgd. Daarom kunnen jullie nu wat dit wereldse aspect betreft ook heel
gerust zijn!’
[8] De Romeinen zeiden: 'O vriend, dat
zou teveel genade van de Heer voor ons heidenen zijn; maar omdat het allemaal
wel zo zal zijn als jij ons nu gezegd hebt, is het voor ons toch wel de hoogste
tijd om met onze waard en vriend Lazarus de rekening op te maken en hem onze
grote schuld te betalen!'
[9] Nu zei Lazarus: 'Vrienden! Degene
die in Zijn grote liefde en erbarmen voor het ene heeft gezorgd, heeft ook zeer
rijkelijk voor het andere gezorgd! Jullie zullen onderweg naar jullie eigen
land hier en daar nog veel arme en noodlijdende mensen tegenkomen; aan hen
kunnen jullie in de juiste mate barmhartigheid bewijzen. En jullie hoeven van
nu af aan tot aan het tijdstip van jullie vertrek nergens meer voor te zorgen!'
[10] Agricola zei, heel ontroerd:
'Hier gebeurt toch het ene wonder van de grote liefde van de Heer na het
andere, en wij, grote en machtige Romeinen, kunnen Hem daar niets
verdienstelijks tegenover stellen!’
149
De Heer maakt Zijn aardse toekomst bekend
[1] Nu ontwaakte Ik, ging rechtop
zitten en zei: 'Als jullie in Mij geloven en voortaan volgens Mijn leer leven
en ernaar handelen, doen jullie tegenover Mij alles wat Mijn liefde, genade en
erbarmen waard is. Jullie zullen in Mijn naam nog veel te doen krijgen; als
jullie alles wat Mijn geest in jullie van je zal verlangen, uit liefde voor Mij
en je naaste zullen doen, dan zullen jullie daardoor alles aan Mij vergoeden
wat jullie door Mijn liefde en genade ten deel is gevallen.
[2] Wat jullie in Mijn naam aan goeds
doen voor je arme medemensen, geestelijk en lichamelijk, dat doen jullie aan
Mij.
[3] Jullie nemen nu ook uit liefde
voor Mij de jongeren die Ik aan jullie heb toevertrouwd en nog enkele armen van
hier met je mee, die jullie nog heel wat aardse onkosten, moeite en zorgen
zullen bereiden; kijk, dat neem Ik ook aan alsof jullie dat aan Mij zouden doen
en Ik zal jullie daarvoor ook het loon in de hemel bereiden en in deze wereld
zullen jullie geen schade lijden!
[4] Maar als ook jullie - want dat
moet in de wereld wel zo zijn en gebeuren - door menige beproeving en
verzoeking geteisterd worden, verdraag het dan met geduld en raak niet
ontstemd, dan zullen ze jullie tot zegen strekken; want degenen die Ik liefheb,
die beproef Ik ook en Ik onderwerp hen aan allerlei proeven.
[5] Op de Olijfberg heb Ik jullie al
eens te verstaan gegeven dat Ik vanaf nu over niet al te lange tijd Zelf zal
toelaten, tot gericht van de godslasteraars en tot heil van de Mijnen, dat de
godslasteraars Mij zullen grijpen en Mijn lichaam zullen doden, en wel aan het
kruis, als een gewone misdadiger . Als jullie daarvan zullen horen, erger je
dan niet aan Mij, maar blijf in het geloof en in de liefde tot Mij, dan zullen
jullie daardoor een groot aandeel hebben aan Mijn werk van verlossing van de
mensen uit de oude en harde banden van de nacht van de dood, de zonde en de
slavernij van het duistere bijgeloof dat de dood brengt!
[6] Ik zeg het jullie en ook alle
anderen nog eens, opdat niemand zich daarover zal ergeren en zwak zal worden in
het geloof! Want hoewel dit lichaam van Mij door de godslasteraars gedood zal
worden, zal Ik toch reeds op de derde dag het gedode lichaam weer levend maken
en Ik zal opstaan als een eeuwige overwinnaar over de dood en over elk gericht!
Dan zal Ik weer tot jullie komen en zal jullie de kracht van Mijn geest en wil
in jullie zelf geven, die jullie eeuwig levend en zalig zal maken!
[7] Ik zei jullie dit nu al voor de
tweede keer en met grote beslistheid van tevoren, zodat, als het zal gebeuren,
niemand van jullie zich aan Mij zal ergeren.
[8] Maar Ik zeg jullie ook nog iets,
omdat jullie je in jezelf nu afvragen: 'Ja, moet het dan zo gebeuren? Heeft
Hij, de alwijze en almachtige Heer van de hemelen en van deze aarde, dan echt
geen ander middel om ten eerste de vele godslasteraars aan banden te leggen en
ten tweede degenen die in Hem geloven en zich aan Hem houden zalig te maken?'
[9] En kijk, wat Ik jullie daarop zeg,
is: Ik wil niet dat het zo gebeurt en Ik zou de middelen en mogelijkheden hebben
om Mijn kinderen ook zonder dat, wat er nu gebeuren zal, te verlossen en zalig
te maken; maar de slechte mensen willen het zo en daarom laat Ik dan ook toe
dat het zo gebeuren kan, opdat juist daardoor ook vele godslasteraars zich tot
berouw, boetedoening en echt geloof in Mij mogen bekeren! Want het gebroed in
de tempel zegt en schreeuwt voortdurend: 'Laten we hem toch grijpen en doden!
Wanneer hij weer zal opstaan uit het graf, dan zullen ook wij in hem geloven!'
Zij willen Mij dus aan deze laatste proefonderwerpen, en zo zij het dan
tenslotte ook toegelaten. Daardoor zullen er ook velen die nu nog volkomen
blind zijn ziende worden en in Mij gaan geloven; maar degenen die tot op de
bodem slecht zijn zullen daardoor de maat van hun zonden vol maken en in hun
gericht en eeuwige dood vallen.
[10] Wanneer Ik weer uit het graf zal
opstaan, zal Ik ook naar jullie in Rome komen en jullie zelf overtuigen van
hetgeen Ik nu tegen jullie gezegd heb.'
[11] Nu vroeg de Romein Marcus: 'Heer en
Meester, wanneer, van nu af gerekend, zal dat aan U gebeuren?'
[12] Ik zei: 'Spoedig! Nog voor het
jaar om zal zijn, zal Ik bij jullie komen en jullie geven wat Ik je beloofd
heb. Maar nu zullen we daar niet verder over spreken! Het begint al behoorlijk
te dagen; laten we de ochtend weer in de open lucht doorbrengen!’
[13] Daar waren allen tevreden mee en
ze begonnen zich met Mij naar buiten te begeven, de reeds bekende heuvel op.
150
De weg tot eenwording met de Geest en tot wedergeboorte
[1] Toen wij ons op de heuvel
bevonden, op enkele leerlingen na, die nog in slaap gedompeld waren, kwam de
Romein Marcus naar Mij toe en zei: 'Heer, zult U dit dorp vandaag ook verlaten?
En als U het verlaat, wilt U mij dan niet vertellen waar U heen zult gaan,
zodat wij Romeinen het zouden weten en U in de geest des te gemakkelijker en
zekerder zouden kunnen volgen?'
[2] Ik zei: 'Wat het eerste deel van
je vraag betreft, ben Ik te vergelijken met een man die veel akkers heeft en
ervoor moet zorgen dat al zijn akkers goed bebouwd worden. Maar als hij een
akker eenmaal goed op orde heeft, zou jij het dan wijs vinden, als hij van
louter vreugde op de goed verzorgde akker zou blijven staan en er niet aan zou
denken, dat hij ook nog andere akkers in orde moet brengen? Kijk, Ik heb nu ook
deze akker, die jullie allemaal voorstellen, goed in orde gemaakt en ben daar
dan ook werkelijk heel blij om!
[3] Maar nu moet Ik naar een andere,
nog braak liggende akker gaan en ook die goed bebouwen en in orde maken. En zo
zal Ik ook na het ochtendmaal met Mijn leerlingen vanhier vertrekken; maar waar
Ik precies heen ga zeg Ik nu nog niet, zodat niet iemand bij gelegenheid zijn
mond voorbij praat en Ik dan gemakkelijker voortijdig door Mijn vijanden nu
eens hier en dan weer daar gevolgd zou kunnen worden; dat zou Mij bij Mijn werk
alleen maar storen, omdat Ik daarbij steeds volkomen zinloos met Mijn
tegenstanders zou moeten strijden. En zo is het dus heel goed dat Ik als enige
weet waarheen Ik Mij wil en zal wenden; voor ieder ander is het echter
voldoende om pas achteraf te horen waar Ik was en wat Ik daar gedaan heb.
[4] Daarmee wil Ik niet beweren dat
jullie Romeinen je mond niet zouden kunnen houden; maar er zijn hier nog
anderen, die jullie in die deugd niet evenaren, en daarom is het wel beter dat
Ik Zelf niet degene ben die zich verraadt. Moet ook een wijze veldheer zijn
krijgsplannen soms zelfs niet voor zijn naaste oversten en hoofdmannen
verborgen houden, als hij een veldslag wil winnen? Kijk, zo doe Ik ook! Zoek er
dus niets achter, als Ik jullie de aardse plaats die Ik zal bezoeken niet nader
aanduid; overal zijn er nu Romeinen en Grieken onder de joden en die zullen
jullie dan wel gauw bericht sturen over waar en wat Ik verder geleerd en
gewerkt heb.
[5] Maar als jullie Mij in de geest
willen volgen, denk dan maar diep na over alles wat jullie van Mij gehoord en
gezien hebben! Handel en leef in de geest van Mijn leer, die de woorden van
leven in zich draagt, dan zullen jullie Mij daardoor werkelijk en waarachtig in
de geest volgen!’
[6] Toen Marcus dat van Mij gehoord
had, was hij met dit antwoord helemaal tevreden, evenals alle anderen, en
niemand vroeg Mij toen meer waar Ik deze dag met de leerlingen heen zou reizen.
[7] Daarop gaf Ik Rafaël een wenk, dat
hij voor de jongeren moest zorgen en alles voor het vertrek van de Romeinen in
gereedheid moest houden. Na deze wenk verdween Rafaël ogenblikkelijk uit Mijn
nabijheid. Dat viel de nieuwelingen alweer erg op, in het bijzonder de hoofdman
uit Bethlehem en zijn metgezellen.
[8] De hoofdman vroeg Mij dan ook
onmiddellijk: 'Had ik vannacht eigenlijk geen gelijk, toen ik die jongen, die
echt een levend wonder is, voor een soort god hield? Zijn grote wijsheid, zijn
kracht en nu dit plotsklaps verdwijnen bevestigen dat toch op nauwelijks
weerlegbare wijze! Waar komt hij toch vandaan en wie zijn de ouders van deze
bijzondere jongen? Heer en Meester, daar zou U ons wel wat meer opheldering
over kunnen geven als U dat zou willen, wat ons werkelijk heel aangenaam zou
zijn!’
[9] Ik zei: 'Dat zou Ik wel kunnen,
als het voor jullie zieleheil beslist noodzakelijk zou zijn; maar dat is het
niet. Daarom is het voorlopig voldoende dat jullie over zijn wezen naar
waarheid van hemzelf datgene weten wat hij jullie gezegd heeft toen jullie hem daarnaar
vroegen. Als jullie hem niet geloven, die jullie vannacht toch zoveel bewijzen
van zijn waarachtigheid heeft gegeven, dan zouden jullie tenslotte ook over hetgeen
Ik jullie over hem zou vertellen, de schouders ophalen en bij jezelf zeggen: '
Ach, hoe is dat nou mogelijk?!' Houd je daarom aan Mijn leer, geloof in Mij en
handel ernaar, dan zullen jullie ook weldra achter het bestaansmysterie van
Mijn Rafaël komen!
[10] Veel te weten, terwijl je nog een
puur natuurlijk mens bent, bezwaart hoofd en hart; maar wanneer je na vele
edele handelingen veel van het levende waarheidslicht in jezelf hebt opgenomen,
verlicht dat het hart en bespaart de ziel de moeizame arbeid om vaak
vruchteloos in de hersenen van haar lichamelijke hoofd rond te woelen en het ware
en juiste toch niet te vinden.
[11] Ik zeg jullie: in de geest van de
mens liggen alle en -let wel eindeloos veel waarheden verborgen! Tracht alleen
maar langs de jullie nu reeds bekende wegen tot volledige eenwording met de
geest in jullie te komen, dan zullen jullie niet meer nodig hebben om te vragen
wie de ouders van Rafaël zijn of waren; want de geest zal jullie in alle
waarheid binnenleiden.
[12] Ga maar eens naar de steden van
Egypte en lees daar met alle vlijt gedurende je hele leven hier op aarde al die
bijna ontelbaar vele boeken en geschriften door, dan zullen jullie als
uitzonderlijke veelweters weer in jullie vaderland terugkeren; maar daardoor
zal jullie innerlijke geest nog lang niet één worden in jullie, en na het
doorlezen van vele duizenden boeken en geschriften zullen jullie van het wezen
van God, van jullie geest en van het voortleven van de ziel evenveel weten als
jullie tot nu toe geweten hebben. Hier hebben jullie in een paar uur meer
geleerd en overeenkomstig de volle waarheid ervaren, dan alle wijzen van de
hele wereld jullie hadden kunnen vertellen en tonen.
[13] Blijf daarom op deze weg, want
die kan jullie als enige naar de levende waarheid en wijsheid in alle dingen
leiden, en zoek niet te onpas naar dingen en hun omstandigheden, waarvoor
jullie nog lang niet levensrijp genoeg zijn om die op de juiste manier te
vatten en te begrijpen; want een dergelijk nutteloos vorsen houdt de ziel
alleen maar op om werkelijk steeds dieper in haar eigen geest door te dringen!
[14] Tracht vóór alles jullie
levensgevoel volgens Mijn leer te ontwikkelen en te versterken, voel samen met
de arme zijn nood en lenig die naar jullie kracht en vermogen, troost de
verdrietigen, kleed degenen die naakt zijn, geef hun die honger hebben te eten
en hun die dorst hebben te drinken, help de zieken waar jullie kunnen, verlos
de gevangenen en verkondig de armen van geest Mijn evangelie -dat zal jullie
gevoel, jullie gemoed tot in de hemelen verheffen, en jullie ziel zal op deze
enig ware levensweg weldra zonder moeite één worden met haar geest uit God en
daardoor ook Zijn wijsheid en macht deelachtig worden! En dat zal toch zeker
meer waard zijn dan veel te weten in de wereld terwijl je daarbij een
gevoelloos mens bent tegenover je medemensen en door je te weinig tot leven
gewekte gevoel aan jezelf het getuigenis moet geven dat je nog heel ver af
staat van het ware leven in de geest!
[15] Ik zeg jullie: de geest, die het
enig levende in de mens is, is puur liefde en het tederste en eeuwig hoogst
welwillende gevoel van die liefde. Wie zich derhalve inspant om die liefde van
de geest en haar tederste en eeuwig meest welwillende gevoel steeds meer in
zijn zelfzuchtige* (*'Zelfzuchtige' is in de grondtekst achteraf door Lorber
zelf toegevoegd. ) ziel op te nemen en daarin ook steeds sterker, krachtiger,
moediger en volgzamer wordt, die bevordert daardoor de volledige eenwording van
de geest met de ziel; en als de ziel dan tot pure liefde en wijsheid wordt in
haar tederste en meest welwillende gevoel, dan is zo'n zielook geheel en al één
met haar geest en is daardoor dan ook in het meest levende bezit van alle
wonderbaarlijke levens en zijnsvermogens van haar geest, en dat is dan toch
zeker meer waard dan alle scholen van de wereldse geleerden op aarde doorlopen
te hebben, maar daarbij een streng en gevoelloos mens te blijven.
[16] Laat daarom
voorlopig al het onnodige onderzoek naar de vele omstandigheden van de dingen
en hun verschijnselen, oorzaken en gevolgen in de wereld achterwege, want dat
brengt de ziel zelfs nog in geen honderd jaar ook maar een millimeter dichter
bij haar ware levensdoel; want daardoor kan ze niet tot een ware, innerlijke
kennis komen, maar alleen tot een uiterlijke, oppervlakkige en versnipperde
kennis en een blind gissen naar alles, waaruit nooit geordende en samenhangende
kennis en inzicht voort kunnen komen en waardoor de ziel dus in een voortdurend
angstig zoeken verkeert, wat haar weinig echt levensheil oplevert.
[17] Wat voor jullie noodzakelijk was
om te weten voor het vernietigen van het vele bijgeloof, dat voortvloeide uit
de natuur van de dingen van deze wereld, dat heeft men jullie dan ook niet
onthouden, maar men heeft het getrouwen waar beschreven en als getuigenis van
de waarheid ook op een wonderbaarlijke manier aanschouwelijk gemaakt. En dat
moet jullie voorlopig genoeg zijn! Het verdere tot in het oneindige moeten
jullie nu zelf trachten te bereiken en te verwerven, langs de weg die jullie
duidelijk en waarachtig getoond is; dan zullen jullie het werkelijk niet meer
nodig hebben om te vragen wie Rafaël is en wie zijn ouders zijn! - Hebben jullie dat nu goed begrepen?'
151
Hulp van de Heer op de weg naar de voleinding
[1] De hoofdman zei: 'Wat mij betreft is
het nu helemaal duidelijk en ik geloof dat dat ook bij de anderen het geval is.
Het is natuurlijk wel een heel nieuwe levensleer, die nog nooit door de mond
van een mens zo duidelijk uitgesproken is, hoewel enkele mij bekende oude
wijzen er ook al toespelingen op gemaakt hebben, die echter helaas niet bij de
wijsgeren zelf en nog minder bij hun leerlingen tot een levende oefening zijn
geworden en daarom ook zonder resultaat moesten blijven. Maar hier ligt de zaak
weloneindig veel anders! Want U treedt op als een onloochenbare Meester van al
het materiële en geestelijke bestaan en leven en U onderricht ons helder over
dingen die vele wijsgeren overigens slechts zijdelings, niet duidelijk en erg
verhaspeld aangeroerd hebben; en daarom moet dan ook alles wat U ons hier
geleerd en getoond hebt, waar zijn, en wie zich naar deze leer van U zal
richten, zal ook altijd feilloos moeten bereiken wat U ons als een levend waar
gevolg daarvan toegezegd, duidelijk uitgelegd en beloofd hebt, en daarom zullen
wij dan ook geen van allen verzuimen om Uw leer in daden om te zetten.
[2] Maar dat is natuurlijk geen
kleinigheid en het vervullen van Uw leer zal met heel wat moeilijkheden gepaard
gaan; maar wanneer men iets echt serieus wil -wat ons Romeinen eigen is -dan
kan men ook het moeilijkste ten uitvoer brengen. Bij mij zal het aan een
ernstige wil niet ontbreken; maar nu komt het ook op U aan, Heer en Meester,
dat U een trouwe en serieus willende navolger en uitvoerder van Uw leer met de
almacht van Uw geest te hulp komt, wanneer men zo nu en dan, omdat men maar een
mens is, toch zwak en moe zou kunnen worden. Weliswaar kan een mens door heel
serieus te willen veel en grote dingen bereiken; maar toch niet echt alles!
Maar met Uw hulp zou men altijd zeker kunnen zijn van het resultaat.’
[3] Ik zei: 'Wat jij wenst, is al
sinds eeuwigheid de zaak van Degene die in Mij woont, want zonder Mij kunnen
jullie nooit iets werkelijk verdienstelijks voor het eeuwige leven van jullie
ziel doen! Maar toch moet iedereen eerst vanuit zijn vrije wil zoveel doen als
hij kan; en dan zal Ik heel zeker en betrouwbaar al het andere doen.
[4] Maar eerst moet jij zelf je ogen
bewust afwenden van de verlokkingen en bekoringen van de wereld en evenzo je
andere vleselijke zinnen en moet je je wereldse begeerten meester worden; als
je dat niet wordt, zal Ik jou daarom wat je lichamelijke zinnen betreft niet
blind, doof en stom maken, en zul je er voortdurend mee te kampen hebben. Maar
als je het eenmaal tot een half meesterschap over je vleselijke zinnen gebracht
zult hebben, zal Ik jou daarna wel heel spoedig het hele meesterschap geven,
daar kun je absoluut zeker van zijn.
[5] Maar als een mens zich zo nu en
dan iets echt ernstig voorneemt en zegt: 'Heer, van nu af aan zal ik
onwankelbaar volharden in mijn voornemen!', maar vervolgens naar buiten gaat,
en er weer zulke verleidelijke dingen in de wereld op hem afkomen, dat hij zijn
zinnen daar niet vanaf kan keren en hij opnieuw zwak, zij het ook niet slecht,
wordt -ja, zo'n mens komt niet verder, blijft steeds op hetzelfde punt staan en
komt daardoor ook niet voor een vierde deel tot meesterschap over de begeerten
van zijn zinnen.
[6] In dit geval, waarin zijn liefde
heen en weer zwalkt tussen de bekoringen van de wereld en Mij, en nog niet voor
de helft aan Mijn zijde komt, ja, dan kan Ik zo'n windvaan van een mens nog
niet ondersteunen en hem volledige standvastigheid geven. Want omdat de mens
een vrije wil heeft, die hem ten behoeve van het leven verleend is, moet hij
zelf een goed begin maken; de volledige voltooiing is vervolgens Mijn
aangelegenheid! Wanneer jij dat op de juiste manier begrepen hebt, handel daar
dan naar, dan zal Mijn hulp niet uitblijven!’
[7] Daarmee was de hoofdman dan ook
tevreden en sprak daar direct heel ernstig over met zijn metgezellen en ook met
de andere Romeinen.
152
Over de goddelijke orde op de geestelijke levensweg
[1] De Romein Marcus, die heel
aandachtig naar ieder woord van Mij tegen de hoofdman geluisterd had, kwam naar
Mij toe en zei: 'Heer en Meester! Ik heb de betekenis van Uw woorden goed
begrepen en de strekking ervan diep in mijn hart geprent; maar ik kan het toch
niet laten om hier openlijk te bekennen, dat het leven van de mens onder zulke
omstandigheden, waarin hij zichzelf moet ontwikkelen, absoluut geen grapje is.
De regel is vlug en gemakkelijk uit te spreken, maar niet zo vlug en
gemakkelijk ten uitvoer te brengen!
[2] U zei, dat de mens het tot een
half meesterschap moet brengen in het overwinnen van zijn zinnen en begeerten
en ook van de vooral in zijn jonge jaren steeds overwegende hang naar de
bekoorlijkheden van de wereld, voordat hij mag hopen dat U hem zult
ondersteunen en dan tot het volledige meesterschap zult brengen. Dat klinkt
weliswaar heel goed en waar en tot op zekere hoogte ook gemakkelijk en men ziet
ook al gauw in, dat het volgens Uw scheppende orde ook wel zo zal zijn en moet
zijn. Maar wanneer men bedenkt dat het voor bijna ieder jong mens, over wie de
bekoringen en verlokkingen van de wereld steeds een grotere macht hebben dan
over iemand die al ouder begint te worden en de aantrekkelijkheden van de
wereld heel gemakkelijk de rug toekeert, wel buitengewoon moeilijk is om zich
met al zijn zinnen en begeerten van de wereld af te keren en met mannelijke
kracht de geestelijke weg op te gaan en daarop voort te gaan. Aangezien het
hier gaat om het allerhoogste en belangrijkste van de mens, zou ik toch de
volgende vraag willen stellen, die mij naar mijn menselijke wijze van denken
verstandig toeschijnt, namelijk of het voor iedereen niet vruchtbaarder zou
zijn als U, o Heer en Meester, hem liever ten tijde van zijn grootste zwakheid
helpend ondersteunt en hij het zodoende met Uw hulp voor de helft tot het
levensmeesterschap zou brengen, waarna het bereiken van de tweede helft met
behulp van eigen levenskracht en wilskracht niet zulke grote moeilijkheden zou
opleveren als het bereiken van de eerste helft van het levensmeesterschap .
[3] Ik weet immers uit mijn
hoogsteigen levenservaring, met hoeveel kracht de bekoringen van de wereld
dikwijls mijn hele betere denken en willen tegen de grond sloegen, mijn
fantasie opzweepten en mijn hele gemoed met brandende hartstochten vulden! Ja,
Heer en Meester, toen zou het goed geweest zijn als U dat onstuimige geweld van
mijn hartstochten in mij had helpen temperen! Nu temper ik ze met weinig
moeite heel gemakkelijk zelf en op heel veel punten komt de zelfverloochening
vanzelf Natuurlijk is dat geen verdienste, als men met zijn levenskracht alleen
maar met kleine dwergen van wereldse hartstochten te kampen heeft en ze daarom
ook gemakkelijker bestrijdt en overwint dan in de krachtige jeugd, waarin een
heelleger van gepantserde reuzen van hartstochten op de mens afstormen en de
zwakke strijder gemakkelijk en volkomen verpletteren.
[4] Wanneer er bijvoorbeeld in een
kleiner of groter dorp een huis in brand is geraakt, dan geloof ik dat het
tijdens de brand toch hoog tijd is om degene wiens huis in brand geraakt is, te
helpen blussen; want als het hem lukt om zijn huisbrand zelf meester te worden,
en de helpers komen daarna pas, wanneer het grootste gevaar al geweken is, dan
lijkt het mij dat hun hulp niet op het juiste moment kwam! Maar ik wil deze
vraag van mij niet reeds als maatgevend zelf beantwoord hebben door wat ik nu
gezegd heb, en vraag U dus om Uw mening!'
[5] Ik zei: 'Mijn vriend, je hebt ook
deze keer heel verstandig gesproken en hebt helemaal gelijk, volgens de aardse
wijze van denken en de daarmee tevens te verbinden wijze van handelen; maar Ik
ken de mens en zijn levensproces ontegenzeglijk beter dan jij of welk ander
verstandig mens dan ook, en Ik kan jou en jullie allemaal de kwestie van de
ware levensontwikkeling dan ook niet anders tonen, uiteenzetten en geven dan
zoals die volgens de volste waarheid is en ook niet anders kan zijn.
[6] Volgens het aardse verstandige
denken van de mensen zou in de hele wereld der schepselen op deze aarde bijna
alles bekritiseerd kunnen worden; maar volgens de hoogste liefde en wijsheid
van God moet alles zo worden en zijn als het wordt en is.
[7] Is het in zekere zin niet vreemd,
dat God de mens een zwaar lichaam gegeven heeft, dat hij in de eerste plaats
moeilijk en moeizaam moet ronddragen en meeslepen en waarmee hij onverwachts
van een hoogte kan vallen en regelrecht de dood kan vinden? Zou het niet
verstandiger geweest zijn om de mens net zo'n licht lichaam te geven als een
mug -dan zou de mens daarmee van de grootste hoogte naar beneden kunnen
springen en hem zou duidelijk geen kwaad overkomen, en als hij in het water zou
vallen, zou hij ook niet ondergaan en verdrinken!
[8] Maar hoe zou het een mens met zo'n
licht lichaam vergaan in een storm of ook al bij een maar enigszins hevige
wind? Zou die hem niet weldra als een donsveertje optillen en hem wegdragen,
vaak vele dagreizen ver? Hoe zouden mensen met zulke lichte lichamen dan op
aarde hun thuis hebben en kunnen houden? Zouden ze met hun als lucht zo lichte
en tere handen de zware aarde wel kunnen bebouwen en stevige woonhuizen voor
zichzelf kunnen bouwen ?
[9] Door dit voorbeeld zul je nu wel
begrijpen waarom een mens op deze aarde een zwaar lichaam moet hebben, ook al
is hij zodoende blootgesteld aan veel gevaren, die hij echter met behulp van
zijn verstand en zijn vermogen tot beoordeling ook altijd kan bestrijden en uit
de weg kan ruimen, wanneer hij dat maar ernstig wil; want alleen diegene komt
om in het gevaar, die zich vaak moedwillig in het gevaar begeeft. Maar laten we
onze kritische beschouwing over de geaardheid van veel schepselen nog wat
voortzetten!
[10] Wat denk je: is het verstandig
dat bijvoorbeeld kiemende planten, terwijl ze nog uiterst teer zijn, zich boven
de grond van de aarde beginnen te verheffen in een tijd die meestal nog ruwen
stormachtig is, en vanwege hun zwakte en teerheid maar al te vaak en
gemakkelijk door de stormen sterk beschadigd worden en daarna niet tot nut van
de mensen of dieren tot vruchten kunnen uitgroeien en rijpen? Zou het eigenlijk
niet verstandiger zijn om de gewassen direct al vanaf het begin zo volledig
sterk geworden uit de grond van de aarde te laten ontstaan, dat de ruwe stormen
hun dan niet meer kunnen deren, of om in die eerste tijd van ontwikkeling de
ruwe en kwade stormen te gebieden dat ze moeten blijven rusten? Kijk
dat zou de menselijke schranderheid
toch op heel goede gronden van de wijze en almachtige Schepper van alle dingen
kunnen verlangen; want waarom zou je iets zich laten ontwikkelen in een tijd,
waarin datgene wat zich ontwikkelt nog aan duizend vijanden en gevaren
blootgesteld is?!
[11] Kijk, zo denken en piekeren vele
duizenden mensen vaak met hun begripsvermogen .en hun wereldse verstand; maar
daarom kan God toch niet buiten Zijn eeuwige orde treden en laat Hij
voortdurend alles wat zich ontwikkelt uiterst teer en zwak beginnen, omdat
alleen Hij weet en ziet onder welke omstandigheden uit de natuurgeesten een
steviger ontwikkeling en bestaan bewerkstelligd kan worden.
[12] Maar God beschermt daarbij toch
altijd de tere ontwikkeling van een geschapen ding en in de tijd van de oogst
is er dan toch vrijwel steeds zoveel van alles, dat de mensen, in het bijzonder
zij die God liefhebben en zich aan Hem toevertrouwen, in alle opzichten genoeg
hebben en God ook voor alles danken. Ja, er kunnen ook tijden en jaren zijn,
die mager zijn en de mensen vaak het meest noodzakelijke niet geven; maar zulke
tijden laat de Heer alleen dan komen, wanneer de mensen uit louter werelds
belang begonnen zijn Hem helemaal te vergeten. Maar voor de mensen die ook in
de dagen van beproevingen en kwellingen nog aan God de Heer vasthouden, zal ook
in zulke tijden gezorgd worden en zij zullen zeker weinig nood leiden, wat Ik
je volstrekt kan verzekeren.
[13] En kijk, zo zou Ik voor jou op
het gebied van de dingen van de natuurlijke wereld nog vele dingen op
menselijke wijze kunnen bekijken en bekritiseren; maar daarom zou Ik de eenmaal
sinds eeuwigheid bestaande wetten van Mijn orde toch niet kunnen opheffen of
een andere vorm geven!
[14] En kijk nu verder! Zoals het met
al het geschapene gesteld is, zo is het volgens Mijn orde ook met het
verkrijgen van het meesterschap over het leven van de mens. Hij moet nu eenmaal
aanvankelijk zelfstandig optreden en met de hem gegeven wapenen tegen de op hem
afstormende hartstochten beginnen te strijden. Als hij dat doet, zal hem al
naargelang de mate van zijn overwinningen daarvan ook voor verdere en ernstiger
gevechten en overwinningen hulp door Mij verleend worden, en zo zal hij
tenslotte toch, ondanks alle stormen die hem aan alle kanten weerstreefden het
doel van het leven bereiken, zoals jij als heiden, die door vele hartstochten belaagd
bent, nu toch doordat Ik je tegemoet ben gekomen het echte levensdoel al zo
goed als volledig bereikt hebt. -Heb je dat nu in de juiste geest in je
opgenomen?'
[15] Marcus zei: 'Heer en Meester, ik geloof
dat ik de geest van Uw woorden van de goede kant goed in me heb opgenomen en
begrepen heb! Maar wanneer ik aan ons Rome denk, en in het bijzonder aan de
verwekelijkte en wereldse genotzuchtige bewoners ervan, dan word ik echt bang;
want deze wereldse mensen kennen nu alleen maar hun verhemelte, hun buik, de
grootste luxe en hebben een onverzadigbare drang naar genoegens van allerlei
soort. Bovendien is bij de meesten de ergste hoogmoed in een zodanige graad
ingeworteld, dat zij de mensen van de armere klasse helemaal niet meer tot de
mensen rekenen en met hen doen wat hun belieft en wat hun ook maar enig
genoegen verschaft, hoe onterend en diep beledigend dat ook is voor de
menselijke waardigheid.
[16] Het is niet genoeg, dat men in de
grote meer dan rijke huizen en paleizen voortdurend de ene zwelgpartij na de
andere houdt en zich daarbij tot waanzin toe bedrinkt, maar men zorgt daarbij
ook voor de brutaalste lusten voor het oog en strelingen voor het oor. Bij een
dergelijk feestgelag laat men ook kampvechters komen, die tot groter vermaak
van de gasten ofwel met het zwaard net zolang moeten vechten tot er één ter
plaatse dood blijft, of er moeten twee atleten net zolang met elkaar worstelen,
tot de sterkste en behendigste zijn tegenstander zodanig beschadigd heeft door
hem herhaaldelijk op de grond te gooien en door geweldige vuistslagen, dat hij
daarna al gauw de geest geeft; en dan worden de kampvechters er vóór het
gevecht nog nadrukkelijk op gewezen, dat ze ten eerste waardig moeten vechten
en dat ten tweede de gedode met alle waardigheid moet sterven.
[17] Ja, Heer en Meester, als ik nu
aan dat alles terugdenk en daarnaast Uw goddelijke leer beschouw, dan kan ik
niet anders dan echt bang worden! En dan bedoel ik eigenlijk dat bij een volk,
dat zedelijk zo vreselijk ontaard is, waar het weliswaar in de grond van de
zaak niets aan kan doen, op wonderbaarlijke wijze Uw hulp zou moeten komen om
het van tevoren te bewerken, zodat wij vervolgens Uw woord op een iets meer
bemeste grond zouden kunnen uitstrooien, waar het met meer zekerheid goede
wortels zou vormen en tot een zegenrijke vrucht zou opgroeien. Want zoals er nu
nog aanzienlijke en meer dan rijke Romeinen zijn, zal Uw leer moeilijk of
helemaal geen ingang bij hen vinden, behalve alleen maar incidenteel in een of
ander huis dat gelijk is aan het onze. Deze weldoordachte bedenking is dan ook
de reden, waarom ik zojuist die vraag gesteld heb.'
153
De Heer onderwijst de Romeinen
[1] Daarop zei Ik: 'Vriend, hoe slecht
het er in Rome en zijn elders gelegen landen uitziet, weet Ik wel het allerbest
en Ik heb jullie ook reeds op deze slechte toestanden gewezen, met de bedoeling
dat jullie, waar zulke dingen nog plaats vinden, de aan jullie toevertrouwde
jeugd er verre van houden! Maar toch zijn er in Rome ook nog mensen, die net
als jullie geen vreugde beleven aan al die gruwelen en ze verafschuwen; en die
hoeven nu niet meer op een wonderbaarlijke wijze van tevoren bemest te worden,
opdat Mijn woord wortel in hen schiet, want daar zijn zij al voor bemest.
[2] Maar degenen die nog aan de oude,
slechte zeden en gewoonten hangen, zijn met geen enkele voorafgaande
wonderbaarlijke bemesting hoe dan ook rijper en ontvankelijker voor Mijn leer
te maken; voor hen moet er iets heel anders komen om hen uit hun oude
bedwelming te wekken! Daar zal op het juiste moment en de juiste plaats ook wel
voor gezorgd worden. .
[3] Maar er zullen ook nu al
verscheidene mensen die nog sterk vasthouden aan de oude, slechte
feestelijkheden en het wilde, oorlogszuchtige volksvermaak, daar afstand van
beginnen te nemen, wanneer ze met jullie in gesprek zullen komen over wat
jullie hier gehoord, gezien en meegemaakt hebben.
[4] Maar om jullie, Romeinen, niet in
Rome terug te laten keren zonder de door jullie verlangde wondermest voor het
zaaien van Mijn leer, wil Ik jullie nu als gevolg van jullie sterke geloof in
Mij de macht geven om door het opleggen van jullie handen alle zieken en
gebrekkigen te kunnen genezen, wat aan jullie woorden een grote kracht en
uitwerking zal geven.
[5] Maar met de kracht die Ik jullie
nu gegeven heb moeten jullie vooral niet gaan pronken en laat je daarvoor door
niemand op welke manier dan ook bewonderen of eren, maar vertel en toon degenen
die genezen aan wie zij hun genezing in wezen te danken hebben, en aan wie
daarvoor alleen eer, lof en dank toekomt! Ik geef jullie deze kracht vanuit de
macht van Mijn wil om niet, genezen jullie derhalve de mensen die jullie hulp
nodig zullen hebben, dan ook om niet!
[6] En ik geef jullie deze kracht nog
op zodanig verhoogde wijze, dat jullie de mensen ook kunnen genezen als ze zich
op welke afstand ook bevinden, als jullie hun in gedachten en in het vaste
geloof en je vaste wil in Mijn naam de handen opleggen.
[7] Voorzien van deze kracht zullen
jullie, bij een wijs gebruikt ervan, vele in het duister verkerende mensen tot
het geloof in de enig ware God brengen, daardoor tot het licht des levens en de
volle waarheid, en hun zielen bijgevolg ook tot het eeuwige leven.
[8] Maar neem, al is het maar voor de
uiterlijke schijn geen deel aan de vele oude, heidense dwaasheden; want het
aanschouwen daarvan zou jullie hart met ergernis vervullen en tegenover de
dwazen van de wereld verbitteren -en het komt de ziel niet ten goede, als het
hart vol gal raakt!
[9] Bedenk altijd dat de grootste
kracht en macht van de geest in de mens zich openbaart in liefde, geduld,
zachtmoedigheid en erbarming en daarin machtig werkzaam tot uitdrukking komt;
want als jullie een dwaas met liefde en geduld niet op het juiste spoor kunnen
brengen, dan zullen jullie dat met ergernis en toorn nog minder kunnen. Het is
weliswaar ook noodzakelijk dat men zo nu en dan, waar dat nodig is, met de
juiste ernst optreedt; maar achter die ernst moet toch steeds de liefde
oplichten in het gewaad van de echte goede wil. Als dat niet het geval is, dan
is de ernst niets anders dan blind en nutteloos lawaai, dat veel meer schade
dan voordeel oplevert.
[10] Maar waar jullie op het eerste
gezicht gemakkelijk zullen merken dat de een of andere mens of ook meerdere mensen
te vast en te diep in allerlei afgodische dwaasheden van de wereld begraven
zijn en geen oor en al helemaal geen hart hebben voor de stem van de waarheid,
keer je dan van hen af en ga niet met hen om -behalve als zo'n dwaas naar
jullie toe zou komen om iemand van jullie te horen, of wanner hem iets
mankeert, hulp van jullie wil hebben! Als dat zou gebeuren, breng hem dan in
verstandige en voor hem begrijpelijke bewoordingen zijn dwaasheden onder ogen,
en als hij dat geaccepteerd heeft, geef hem dan ook de gevraagde hulp! Maar
geef hem tegelijk met de hulp de vermaning, dat hij in het vervolg niet meer in
de oude dwaasheid en de zonden daarvan moet volharden, omdat zijn leed een
tweede keer nog veel erger zal worden dan de eerste keer, waarvoor jullie hem
hulp hebben verleend. Wanneer jullie deze raad van Mij altijd zullen opvolgen,
zullen jullie in Mijn naam gemakkelijk kunnen werken en handelen en zullen
jullie ook rijkelijk de beste levensvruchten oogsten.
[11] Wanneer jullie
zelf goede leerlingen in Mijn naam opgeleid zullen hebben, kunnen jullie hun in
Mijn naam ook weer de handen opleggen, dan zullen ze daardoor ook de kracht in
zichzelf gewaar worden die Ik door Mijn wil nu reeds aan jullie heb verleend.
[12] Maar Ik wijs jullie er vooral nog
eens op dat noch één van jullie, noch later een of ander van jullie leerlingen
ooit buiten de grenzen van de ware liefde, beheersing, geduld, zachtmoedigheid
en erbarming moet treden; want een dergelijk overschrijden van de grenzen zou
maar al te gauw allerlei tegen jullie zelf gerichte haat, vervolging en oorlog
tot gevolg hebben! Neem dat dus vooral in acht, als jullie niet in plaats van
zegen tweedracht, ergernis, woede, haat en vervolging onder de mensen willen
verspreiden!
[13] Er zal weliswaar in deze wereld
nog veel tweedracht en de kwade gevolgen daarvan onder de mensen ontstaan,
zoals er op een akker ook veelonkruid tussen de zuiverste tarwe opkomt, maar de
zuivere tarwe, ook al gedijt die niet zo rijkelijk, zal en moet toch zuivere
tarwe blijven, en van jullie moet altijd gezegd kunnen worden dat jullie geen
onkruid tussen de tarwe op de akker van het leven gezaaid hebben. Grif deze
woorden van Mij heel diep in jullie hart, dan zullen jullie werken rijk aan
zegen zijn! -Hebben jullie dit nu allemaal goed in je opgenomen?'
[14] Met verbaasde, blijde gezichten
zeiden de voorname Romeinen: 'Ja, Heer en Meester, en wij danken U ook van
ganser harte voor zo'n grote aan ons verleende genade die U nu, zonder dat wij
U daarom durfden te vragen, uit de eindeloze volheid van Uw liefde zomaar aan
ons geschonken hebt! En dat wij die kracht nu ook werkelijk van U ontvangen
hebben, dat hebben wij ook diep van binnen gevoeld, toen U ons die met de
almacht van Uw wil geschonken hebt; want er ging als het ware een stroom van
vuur door ons heen, en wij voelden onmiddellijk een machtige geloofs en
wilskracht in ons, zodat wij er nu werkelijk van overtuigd zijn dat wij in Uw
naam met onze wil nu ook al direct hele bergen met de dalen gelijk zouden
kunnen maken. En hoezeer Uw kracht in ons, die U ons verleend hebt, ook moge
toenemen, wij zullen daar steeds alleen in geval van echte nood in zoverre een
wijs gebruik van maken, als U ons aangeraden hebt en waarvoor U ons die kracht
ook alleen door Uw genade geschonken hebt!. O Heer en Meester Jezus Jehova
Zebaoth! Is het zo goed?'
154
Het gebruiken van de kracht om wonderen te doen
[1] Ik zei: 'Zeer zeker! Maar als
iemand van jullie een nog hogere kracht in zich voelt, dan kan hij die ook
gebruiken, wanneer dat ergens op de juiste tijd en plaats zinvol is, maar nooit
ofte nimmer om te tonen wat hij allemaal kan, maar alleen als hij daarmee in
het verborgene, in het bijzijn van weinige en wijze getuigen, in een of ander
opzicht iets werkelijk goeds voor de mensen kan bewerkstelligen! Ik kan jullie
namelijk niet enkel de kracht schenken om alle lichamelijke ziekten van de
mensen te genezen; want wie deze kracht volkomen ontvangen heeft, zoals jullie
nu, heeft daarmee ook de kracht voor heel veel andere dingen ontvangen!
[2] Maar hij moet zich daarmee niet
aan de mensen vertonen opdat die zich over hem zullen verbazen en vervolgens
ook alles vast geloven wat hij hun verkondigt; maar de bezitter van zo'n hogere
geestkracht uit Mij moet zich ook steeds tot Mij wenden met de vraag: 'Heer,
als het ook Uw wil is dat ik nu gebruik maak van de door U aan mij verleende
kracht, laat mij dat dan weten in mijn hart en verenig Uw almachtige wil met Uw
genadig aan mij verleende kracht! Maar als het niet tevens Uw wil is, maak mij
dat dan ook kenbaar volgens Uw liefde, wijsheid en genade!' Dan zal Ik zo'n
deemoedige vraag in het hart van de vraagsteller altijd ogenblikkelijk met ja
of nee beantwoorden en Ik zal hem ook helder de reden tonen waarom er een teken
gedaan of achterwege gelaten moet worden. De bezitter van zo'n door Mij aan hem
verleende kracht zal echter ook zonder Mijn volledige instemming het wonder wel
kunnen verrichten, maar het zal voor hem en nog minder voor degenen voor wie
hij het gedaan heeft, van geen enkel nut zijn, -en dat kunnen jullie ook goed
onthouden! Want wie in alle opzichten volkomen met Mij zal wandelen en
handelen, diens werken zullen ook altijd van de ware zegen vergezeld gaan.
[3] Maar onthoud vooral wat Ik jullie en
alle leerlingen op de Olijfberg aangegeven heb, namelijk dat jullie, die Mijn
evangelie aan de mensen overbrengen, er hoofdzakelijk naar moeten streven om
alleen door middel van de macht van het woord te werken! Want een mens die door
het woord tot volledige bekering wordt gebracht is een grotere aanwinst voor
Mijn Godsrijk dan duizend mensen die door tekenen en wonderen gedwongen werden
Mijn leer aan te nemen. Want het zuivere woord en het licht daarvan blijven
eeuwig, maar de tekenen vergaan en hebben voor de nakomelingen, die daar geen
getuige van geweest zijn, vrijwel geen enkele waarde. Die dingen worden
namelijk wel slechts blindelings geloofd als iets buitengewoons dat in de
geschiedenis gebeurd is, maar ze verschaffen de gelovige toch geen volledige
overtuiging van de waarheid van Mijn leer en verleiden anderen, leeglopers die
steeds sterk tot bedrog geneigd zijn, maar al te gauw en gemakkelijk tot het
doen van valse tekenen en wonderen en daarmee de toeschouwers tot een duister
bijgeloof
[4] Het zuivere woord is echter een
licht op zichzelf en heeft geen tekenen nodig tot getuigenis van de waarheid in
zichzelf, omdat het zelf het grootste teken aller tekenen en het hoogste wonder
aller wonderen is.
[5] Als Ik in jullie bijzijn niets
anders dan de meest verbazingwekkende tekenen gedaan zou hebben, dan zou dat
voor jullie even weinig nut gehad hebben als de wonderen van magiërs en
tovenaars, die zij vaak tot jullie vermaak deden; alleen zouden jullie de door
Mij gedane tekenen veel buitengewoner hebben gevonden dan die van de magiërs en
tovenaars, en jullie zouden daar nog langer over hebben kunnen vertellen
[6] Wat jullie echter nu innerlijk zo
helder verlicht en ook tot leven heeft gewekt, was Mijn woord en niet de
tekenen, waarvan Ik er zoveel voor jullie ogen gedaan heb. Als Ik nu nog meer
tekenen voor jullie zou doen, dan zouden jullie je daarover weliswaar opnieuw
verbazen, maar direct daarna aan Mij vragen: 'Heer, hoe was U in staat dit
teken te doen en hoe ging het in zijn werk, dat door Uw woord en wil
bijvoorbeeld brood en wijn ontstonden?' Ja, dan zou Ik Zelf toch weer naar het
woord grijpen en, zoals Ik dat tegenover jullie steeds gedaan heb, het wonder
op zo'n manier verklaren dat jullie met je verstand zouden begrijpen hoe Ik in
staat ben een dergelijk wonder te doen!
[7] Welnu, wanneer dan alweer het
woord en niet het teken verlichting kan brengen, dan kan het zuivere en
waarheid bevattende woord als zodanig dat toch ook alleen, zonder een
voorafgaand teken! Daarom is de hoofdzaak en de belangrijkste voorwaarde voor
het leven alleen in het woord gelegen, en niet in het teken!
[8] Het doen van een teken, als de
mens daarvoor de kracht verleend is, zoals jullie nu, kan alleen een werkelijk
goede uitwerking binnen Mijn orde hebben, wanneer een mens, die in staat is om
een teken te doen, het uit liefde tot zijn naaste in het verborgene doet, om
hem in Mijn naam van nut te zijn. Ik ben echter Degene die dat ziet, ook al
gebeurt het nog zo verborgen, en Ik zal degene die in stilte tekenen verricht
ook weten te belonen op dezelfde manier als hij in Mijn naam het teken gedaan
heeft.
[9] Als jullie een zieke voor de ogen
van de mensen openlijk de handen opleggen, opdat het beter met hem zal gaan,
dan hebben jullie ten behoeve van het getuigenis voor de waarheid van Mijn
woord meer dan genoeg gedaan; maar in het geheim, zonder openlijke getuigen,
kun je het vele malen per dag doen en arme lijdende mensen van hun ellende
bevrijden zonder dat ook maar één van hen te weten komst wie hem van zijn
kwelling verlost heeft. Ik zeg jullie: een dergelijke genezing geldt bij Mij
meer dan honderd zichtbare genezingen voor de ogen van de wereld! Gebruik
daarom de door Mij nu aan jullie gegeven kracht altijd volgens de bedoeling die
Ik jullie bekendgemaakt heb, dan zal Ik jullie daarvoor weten te zegenen..
-Hebben jullie ook dit nu goed begrepen?'
[10] Dankbaar beaamden allen ook dat
en dachten nu diep na over alles wat ze van Mij gehoord hadden.
[11] Maar nu kwam ook de hoofdman uit
Bethlehem naar Mij toe en zei: 'Heer en Meester! Ik ben ook een Romein en
geloof vast in U en heb U zeer lief! U hebt nu die tien Romeinen iets groots
gegeven en hun ook getrouw getoond hoe ze dat allemaal moeten gebruiken. Zou U
ook mij niet eenzelfde genade willen schenken? Werkelijk, ik zou er altijd het
juiste gebruik van maken en in het bijzonder tegenover de Farizeeën met hun
leugenachtige tongen zou ik een dergelijke genadegave heel goed kunnen
gebruiken; want deze mensen maken het volk wijs dat zij ingeval van nood zelfs
de doden uit de graven weer tot leven zouden kunnen wekken, als ze dat maar
zouden willen en mogen! Dergelijke woorden zijn vanzelfsprekend niets anders
dan loze opschepperij, waarachter nog nooit enige waarheid is schuilgegaan! Als
ik nu ook zo'n geheime innerlijke kracht zou hebben, zou ik wel weten wat ik
ten opzichte van die nietszeggende schreeuwers zou moeten en ook zou doen!’
[12] Ik zei: 'Dat weet Ik wel van
tevoren en juist daarom geef Ik je nu nog niet zo 'n kracht; want jij hebt er
nog niet de juiste rijpheid voor. Maar jij hebt nu ook het zuivere woord en
kunt het gebruiken, en dat is, zoals Ik zojuist duidelijk heb laten zien, veel
meer waard dan het doen van tekenen! Gebruik dus eerst met succes wat je hebt,
daarna zal al het andere je erbij gegeven worden.’
[13] Toen de hoofdman dat van Mij
hoorde, was hij daarmee ook tevreden en zei: 'Dat is waar, en daarom ook goed!
Heer, alleen Uw wil geschiede!’
[14] Ik zei: 'Dat, vriend, is meer
waard dan het doen van duizend tekenen!'
[15] Toen Ik dat gezegd had, was het
al tamelijk licht geworden en uit Jeruzalem kwamen er drie Essenen, die ergens
gehoord hadden dat ze in Bethanië bij Lazarus konden navragen waar Ik Mij
wellicht ophield.
155
De Essenen klagen hun nood bij de Heer
[1] Zoals gewoonlijk bekeken wij nu
heel rustig de verschillende taferelen van de ochtend; enkele leerlingen
spraken echter met elkaar over de aan de tien Romeinen geschonken gaven om
wonderen te doen en benijdden hen daar heimelijk om.
[2] En intussen bracht een dienaar van
Lazarus ook al de drie uit Jeruzalem aangekomen Essenen naar Mij toe op de
heuvel, stelde hen eerst voor aan Lazarus, die hen daarna pas bij Mij bracht.
[3] Ik vroeg hun direct wat ze wilden,
zodat ze in het bijzijn van getuigen hun hart konden luchten; want Ik wist voor
Mijzelf allang waarom ze Mij gezocht hadden en waarom ze nu naar Mij toe waren
gekomen.
[4] Zij bogen alledrie diep voor Mij,
en één van hen zei: 'Heer en Meester, enkele maanden geleden zijn er ook
afgezanten van ons naar U toegekomen en hebben van U aanwijzingen gekregen hoe
wij in ons instituut, dat nu een algemeen en groot aanzien geniet, vanuit de
enige waarheid moeten handelen, omdat wij anders binnenkort tijden zullen
beleven waarin allerlei onheil over ons zal losbreken. Wij hebben dan ook gedaan,
wat die teruggekeerde afgezanten ons nadrukkelijk als Uw wil meedeelden en
hebben sindsdien ook niet één vals wonder meer gedaan, terwijl de afgezanten
ons namens U de volle verzekering gaven dat wij, als wij zelf precies volgens
Uw leer zouden gaan leven en handelen en serieus daarbij zouden blijven, in Uw
naam zeker in staat zouden zijn de grootste en meest echte tekenen te doen,
wanneer het nodig zou zijn.
[5] Maar daardoor zijn wij nu in vele
opzichten werkelijk in nood geraakt en weten ons geen raad, en nog minder hoe
we onszelf eruit moeten redden; want ten eerste komen er nu dag aan dag uit
alle windstreken allerlei mensen en velen brengen ons een groot aantal
gestorven kinderen om hen weer tot leven te wekken en huilen en klagen
verschrikkelijk als wij ze niet aannemen om ze weer op te wekken, waarvoor ze
ons bijna onder goud, zilver, edelstenen en parels willen bedelven. Alle nog zo
goede redenen die wij hun aangeven, waarom wij dergelijke wonderen niet meer
mogen en willen doen, blijven vruchteloos, en vanwege onze rust en veiligheid
zijn wij genoodzaakt de dode kinderen aan te nemen en daarvan hebben wij er nu
sinds vier maanden op zijn minst ongeveer vijfhonderd.
[6] Om deze kinderen van verschillende
leeftijden op onze oude manier weer tot leven te wekken, zijn er wel meerdere
jaren nodig, al helemaal als er per week nog één en vaak twee tot drie
bijkomen. We hebben weliswaar geprobeerd om deze doden in Uw naam weer tot het
leven terug te roepen; maar er gebeurde geen wonder en wij moesten voor deze
keer weer onze oude manier hanteren.
[7] Dat is nu, zoals gezegd, de eerste
graad van onze ellende; de tweede en nog ergere is echter, aangezien wij
volgens Uw leer zijn begonnen te werken en te handelen, dat wij nu in onze
kinderkweekplaatsen veel te weinig kinderen meer hebben om ze om te ruilen,
doordat wij ze volgens Uw woord, ter wille van de hoogste levenswaarheid, samen
met hun moeders en voedsters uit de kweekplaatsen weg hebben laten gaan naar
een betere bestemming, terwijl wij er zorg voor hebben gedragen dat ze geen
gebrek zullen hebben aan de nodige verzorging. We hebben de vele moeders en
voedsters geld en andere schatten gegeven en hen laten gaan, terwijl wij hun
natuurlik een goede en voor hen begrijpelijke reden voor deze nieuwe handelwijze
van ons hebben aangegeven.
[8] Dat is gebeurd, en wel op een
goede manier; maar waar moeten wij in onze ellende nu in korte tijd andere
kinderen vandaan halen, en hoe kunnen we daarbij toch volharden.in Uw leer, van
welker waarheid wij doordrongen zijn? Heer! Daaraan ziet U, en ook al Uw
leerlingen, in wat voor grote verlegenheid wij ons nu bevinden! Hoe moeten, hoe
kunnen wij ontsnappen aan de gevaren die ons aan alle kanten bedreigen?
[9] Heer en Meester, wanneer U ons
niet op wonderbaarlijke wijze helpt, gaan wij in korte tijd allemaal te gronde!
Wij hebben ook alle feesten in verband met het tot leven wekken van mensen en
ook alle andere toverijen afgeschaft; maar toch komen de mensen van wijd en
zijd bij ons raad en hulp zoeken. Slechts weinigen nemen genoegen met alleen
onderricht, de meesten willen daden zoals wij die vroeger gedaan hebben -en dat
willen wij niet, omdat wij ons nu eenmaal vast en ernstig voorgenomen hebben om
zo strikt en zuiver mogelijk volgens Uw leer te leven en te handelen.
[10] Ach, het is nu wel moeilijk om
een echt mens te zijn in de wereld, wanneer men enerzijds te maken heeft met de
reusachtig grote blindheid van de mensen, die geen flauw idee hebben van de
waarheid, terwijl we anderzijds in onszelf te maken hebben met de glasheldere
en levende waarheid en er werkelijk mee te kampen hebben! Ik wil het niet
hebben over de materiële verliezen die wij nu lijden bij ons streven naar de
zuivere waarheid, want wij hebben nog meer dan genoeg aan materieel vermogen;
maar die andere moeilijkheden, waar wij van dag tot dag dieper in terecht
komen, maken ons nu volkomen radeloos. Heer en Meester, wij smeken U nu heel
dringend om advies en om ware hulp!'
156
Het advies van de Heer aan de Essenen
[1] Ik zei: 'Ik weet en zie, dat jullie
nu tegenover de mensen in grote verlegenheid geraakt zijn en ook hebt moeten
raken; maar het moet ook zo gaan wanneer een mens, die zich voorheen door
allerlei list, wereldse slimheid en bedrog heeft doen gelden en belangrijk
gemaakt heeft in de ogen van de mensen, om op slinkse wijze grote schatten van
hen te verkrijgen, zelf de waarheid heeft aangegrepen om zich innerlijk te
beteren.
Want hij wil de mensen
niet meer om de tuin leiden en bedriegen, maar de waarheid durft hij hun niet
te zeggen, opdat ze niet boos worden en tegen hem zeggen: 'O jij ellendige
bedrieger! Als je nu de waarheid belijdt en daarnaar kunt spreken en handelen,
waarom heb je dat dan niet reeds vanaf het begin gedaan? Wat hebben wij jou
ooit eerder voor kwaads gedaan, dat jij je jarenlang tegenover ons een snode
bedrieger betoond hebt? Maak nu al het aan ons bedreven bedrog goed, anders zul
je onze terechte wraak niet ontlopen!’
[2] Ja, vrienden, deze zeer boze taal
spreekt het innerlijke geweten weliswaar voortdurend tegen degene die door list
en bedrog wil profiteren van de lichtgelovige mensheid en dat met behulp van
zijn geslepen wereldse verstand ook doet; maar zo'n mens verdooft tenslotte
zijn geweten, dat de innerlijke geest van leven en waarheid in de mens is, en
bedriegt de blind gemaakte mensen vervolgens steeds meer en meer.
[3] Maar wat gebeurt er naderhand,
wanneer de dag van de volle waarheid voor alle mensen aanbreekt? Waarheen
zullen ze vluchten voor degenen die zij zo vaak en zo meedogenloos bedrogen en
voorgelogen hebben? Werkelijk, dat zal een vreselijke vlucht zijn en de
vluchtenden zullen schreeuwen en zeggen: 'Bergen, val op ons neer, zodat het
waarheidslicht van de grote dag ons niet achterhaalt en ons onthult voor de
ogen van degenen die wij zo vaak op de meest snode wijze bedrogen en
voorgelogen hebben! ,
[4] Ik zeg het echter tegen jullie,
die nu omwille van de zuivere waarheid afstand hebben gedaan van de grote
bedriegerijen; want hier kan nog heel veel goed gemaakt worden door de juiste
werken der liefde, maar in de andere wereld, waarin alles openbaar wordt, zelfs
de meest geheime gedachten van de ziel, zal dat niet meer opgaan en de
bedrieger en leugenaar zal zich daar de bitterste verdeemoedigingen moeten
laten welgevallen en zal met meer dan grote vernietigende schande beladen
worden in de ogen van alle rechtvaardigen.
[5] Zelfs voor Mij is het nu moeilijk
om jullie een goed advies te geven en jullie ook echt hulp te bieden; want Ik,
die de levende waarheid Zelfben, kan jullie doen en laten uit het verleden toch
niet vergoelijkend toedekken en de mensen in de waan laten waarin ze door
jullie gebracht zijn! Spreek nu de waarheid tegen allen die naar jullie toe
komen, onderricht ze op de juiste wijze en zeg dat Ik jullie dat opgedragen heb
en vertel hun ook de ware reden waarom jullie nu anders denken, willen en
handelen dan voorheen, toen jullie zelf nog ver van de waarheid af stonden; zeg
hun ook dat niet een kwade wil, maar alleen een zeker mededogen tegenover de
lichtloze en lijdende mensheid jullie ertoe gebracht heeft om door jullie
kennis en aangeleerde bekwaamheden dingen, vaardigheden en leerstellingen in
het leven te roepen, waarin heel veel mensen troost gevonden hebben! Maar omdat
jullie nu door Mijn toedoen tot de zuivere waarheld zijn doorgedrongen, willen
jullie degenen die altijd hun vertrouwen op jullie gesteld hebben, nu de
zuivere en levende waarheid dan ook niet onthouden, die hun voor eeuwig meer
nut zal brengen dan alles wat jullie vroeger voor hen gedaan hebben.
[6] Wanneer jullie allemaal zo de
waarheid aan de mensen zullen verkondigen, zullen ze niet woedend bij jullie
weggaan, maar zullen naar jullie luisteren en later als ware vrienden van de
waarheid leven. Want wat jullie voorheen zelf niet hadden, konden jullie ook
niemand geven, wat ieder met enig inzicht begiftigd mens zal begrijpen, en hij
zal daar ook niet boos om worden.
[7] Houden jullie je nu alleen maar
aan de waarheid, want alleen die kan en zal jullie vrij maken en jullie
voortaan alle bescherming en alle hulp bieden! Maar aan de ene kant zelf in de
waarheid zijn, en aan de andere kant toch zijn dagelijks brood met de leugen
willen verdienen, dat verdraagt elkaar net zo min als dag en nacht of leven en
dood. -Hebben jullie Mij goed begrepen?'
[8] De drie Essenen zeiden: 'Heer en
Meester, begrepen hebben wij U wel en wij zien ook in, dat U in alle opzichten
volkomen gelijk hebt; maar wat zullen wij met die vijfhonderd dode kinderen
doen? Moeten wij ze begraven of onder een of ander voorwendsel teruggeven aan
de ouders of familieleden, die voor het merendeel nog in het dorp wachten? Want
dat benauwt ons nu het meest: wij willen aan de ene kant mensen die de hoop
koesteren niet ongetroost en vol verdriet weer naar huis laten terugkeren, maar
aan de andere kant zegt ons geweten ons nu dat wij, die de zuivere waarheid
ontvangen hebben, de toch al aan alle kanten teveel bedrogen en verdrukte
mensheid niet nog verder moeten bedriegen en verdrukken. Als wij hun nu ineens
de volle waarheid zeggen, worden ze ongelukkig maar als wij voorzover mogelijk
nog hetzelfde praktiseren wat wij voorheen gedaan hebben en zodoende de
treurige mensen gelukkig en tevreden maken, dan hebben wij hen en via hen vele
anderen weer opnieuw gesterkt in het oude bijgeloof en hen nog dieper de
duisternis ingedreven. Heer, wat zou hier eigenlijk de gulden middenweg zijn,
zodat de wachtenden niet treurend en ook niet opnieuw bedrogen bij ons
weggaan?'
[9] Ik zei: 'Ook daarin is het
moeilijk om een goede middenweg te vinden; maar aangezien jullie nu serieus een
punt willen zetten achter al jullie oude bedriegerijen en voortaan willen
wandelen op de wegen van de volle waarheid uit God, die nu in Mij in deze
wereld is gekomen, wil Ik Zelf iets voor jullie doen. Over een paar dagen zal
Ik naar jullie toekomen en dan zal wel blijken wat er allemaal gedaan kan
worden. Maar nu kunnen jullie gaan en het aan jullie broeders meedelen, dan
zullen zij het overige welovereenkomstig de waarheid weten te regelen!’
[10] Met deze woorden van Mij waren de
drie volkomen tevreden, bedankten Mij voor de les, voor het goede advies en
voor de toezegging dat Ik hen over enkele dagen Zelf zou bezoeken, stonden
daarna op en trokken nog voor zonsopgang verder. Ze namen in Bethanië dan ook
geen ontbijt tot zich; pas bij de waard in het dal gingen ze naar binnen, namen
daar brood en wijn en spraken met de bedienden die hun veel dingen over Mij
wisten te vertellen, en reisden pas na een paar uur verder over de weg langs
Bethlehem.
157
De handelskaravaan uit Damascus
[1] Wij keken nu echter weer
ongestoord naar de ochtendtaferelen, aangezien de ochtend deze keer
buitengewoon zuiver en helder was, omdat de nachtelijke storm de lucht van de
atmosfeer grondig gezuiverd had.
[2] Men kon de hoogste toppen van heel
verre alpen en bergen daarom ook goed onderscheiden, wat anders bij een meer
van dampen verzadigde lucht niet mogelijk was, en zo konden wij ons op deze
morgen vanaf onze heuvel met veel genoegen genieten van een zeldzaam prachtig
uitzicht. Alleen hier en daar, waar de door het nachtelijk onweer ontstane
grotere branden nog niet gedoofd waren, was de lucht door de rook vertroebeld,
wat echter geen afbreuk deed aan het mooie uitzicht.
[3] Toen wij nu heel rustig vanaf onze
heuvel de omgeving bekeken, zag onze hoofdman, dat er op de brede heerweg, die
van Bethanië naar Jeruzalem leidde, een grote groep mensen voorbijtrokken met
allerlei lastdieren, zoals ezels, pakpaarden, ossen en kamelen. Hij vroeg
Lazarus wat deze stoet wel te betekenen had en welke richting hij zou nemen.
[4]
Lazarus, die zelfverrast was door het grote aantal mensen dat op dit ongewone
tijdstip voorttrok, zei: 'Mijn beste vriend, dat weet ook ik nu niet; want zo'n
grote karavaan rond deze tijd is iets ongewoons. De stoet is ook nog te ver weg
om vast te kunnen stellen of het Joden, Grieken, Perzen of Egyptenaren zijn.
Maar ik zou het niet zo prettig vinden wanneer ze hier in Bethanië willen
rusten en wellicht zelfs van mijn herbergen gebruik willen maken. In dat geval
zou ik hen vandaag het dal in moeten sturen naar mijn vriend en buurman!' .
[5] De eveneens aanwezige waard uit
het dal zei: 'O mijn beste broeder, deze karavaan, waarvan het einde nog niet
eens in zicht is, zou bij mij moeilijk verzorgd en nog moeilijker ondergebracht
kunnen worden! Maar jij hebt hier in deze plaats, die toch voor het grootste
deel aan jou toebehoort, zeven grote herbergen, en dan is jouw grote stamhuis
nog niet eens meegerekend; bovendien zijn er hier nog een paar kleine
herbergen, daarom kan zo'n grote karavaan hier veel beter en gemakkelijker
bediend en in korte tijd ondergebracht worden dan bij mij in het dal. Overigens
hoeven we er nog helemaal niet bij voorbaat vanuit te gaan dat deze karavaan,
die al vóór zonsopgang onderweg is, hier nu al rust zal houden. Laten wij maar
afwachten, dan zal wel duidelijk worden wat ons te doen staat'
[6] Hierop richtte Lazarus zich tot
Mij en zei: 'Heer en Meester, zegt U ons toch wat deze grote karavaan te
betekenen heeft, waar ze om deze tijd heengaat en waar ze vandaan komt!’
[7] Ik zei: 'Nou, nou, waarom zouden
we ons druk maken om deze handelaars uit Damascus, die met alle producten van
hun vlijt hier voorbijtrekken naar de steden aan de oever van de zee, om ze
daar te verkopen? Laat ze ongestoord verder trekken!’
[8] Met deze woorden
had Ik de hoofdman, Lazarus en de waard uit het dal geheel gekalmeerd, en wij
keken nu weer heel rustig naar de ochtend en ook naar de karavaan, die het dorp
naderde en die onderweg natuurlijk ook een flinke stofwolk opwierp; want de
voortdurend bereden en belopen heerwegen in het joodse land hadden nooit gebrek
aan stof en ook al had de storm het 's nachts voor het grootste deel doen
opwaaien en ver weggedragen, op de weg bleef er toch heel veel van over.
[9] Toen nu de voorhoede het dorp
bereikte en ook zonder stil te staan verder trok, dook ook de zon al boven de
verre horizon op en verlichtte de hele omgeving met haar stralen; ook het stof
van de weg, waar het licht van de zonnestralen nu op viel, was heel mooi om te
zien.
[10] En de hoofdman zei: 'Och, het
licht verheerlijkt toch werkelijk alles waar het op schijnt! Ook het stof van
de weg, waar toch niets moois aan is, wordt vanaf een zekere afstand tot iets
verkwikkends, als het in de stralen van de zon opstuift!’
[11] Ik zei: 'Ja, ja, jij hebt nu een
heel goede en leerzame opmerking gemaakt! De wereldse mensen lijken in meer dan
één opzicht op het stof van de weg; want ten eerste zijn ze traag in het doen
van het goede en vullen de weg des levens met hun onbeduidendheid, maar ze
worden heel hinderlijk voor de levensreiziger die ijverig zijn best doet om
goed te handelen. Alleen een echte storm van het gericht brengt zulke mensen
tot enige activiteit, veegt de levenswegen daardoor schoon en draagt het stof
weg naar uitgestrekte bouwlanden, akkers en velden, waar het dan vervolgens
ook weldra tot vruchtbare aarde wordt.
[12] Zulke wereldse stofmensen zijn
ook mooi om te zien wanneer ze door het levenslicht verlicht worden; maar pas
als ze tot als vruchtbare aarde zijn geworden, zijn ze met een goede
levensreiziger te vergelijken. Zolang ze echter enkel als nutteloos stof van de
wereldse wegen zomaar wat pralen in de zuivere levenslucht en glinsteren in de
stralen van de levenszon, waarvan het licht alleen maar hun uiterlijk maar niet
ook hun innerlijk verlicht, vormen zij voor de echte levensreizigers steeds een
last en lijken ze erg op de Farizeeën en andere heidense afgodenpriesters;
wanneer er maar ergens boven hen en om hen heen een levensstorm of een andere
levensactiviteit opkomt, verheffen zij zich ook altijd, hinderen en bevuilen de
levenswegen en de reizigers en vertroebelen en verzwakken het licht dat de weg
verlicht.
[13] Vanaf een bepaalde lichte afstand
wekken ze weliswaar de indruk dat ze ook verlicht en heel draaglijk zijn en
menigeen zou kunnen denken en zeggen: 'Ja, eigenlijk zijn ze toch actiefbezig
en hebben licht!' -maar dat is niet zo! Want of ze nu rustig op de weg liggen
of door de wind opwaaien, ze blijven toch traag en passief; maar doordat ze
zich verheffen worden ze altijd lastig en waar mogelijk zelfs schadelijk voor
de echte levensreiziger . Als ook jullie dus voortaan bij het bewandelen van
Mijn levenswegen zo verstandig zijn om deze voorzichtigheid in acht te nemen,
dat jullie die brede heerwegen van de wereld mijden enje op de meer stofloze en
smalle voetpaden voortbewegen en zelfs daar met rust, geduld en gelatenheid
optreden, dan zullen jullie met het stof van de wereldse wegen weinig
onaangenaams hoeven door te maken!
[14] Maar als jullie de levenswegen
bewandelen zoals de karavaan, die daar beneden op de brede heerweg voorbijtrekt
en met grote haast en veel lawaai voortmaakt, om maar vlug in die plaatsen te
komen waar ze misschien werelds gewin kunnen behalen, dan zullen ook jullie
menige lastige en kwade strijd met dat stof te verduren krijgen. Onthoud deze
les, die Ik jullie bij deze gelegenheid gegeven heb, en als jullie die in acht
nemen zal je dat van groot nut zijn!'
[15] Hierop zei de hoofdman: 'O, hoe
waar en treffend waren, o Heer en Meester, deze woorden van U weer! overal op
de wegen van het leven bevindt zich nu een wel nauwelijks meer te verdragen
hoeveelheid van dat lastige wereldse stof, en men moet werkelijk heel erg
voorzichtig zijn om het tijdens het lopen niet al te sterk doen opstuiven! O,
deze les zal ik bijzonder goed ter kennis nemen!’
[16] Ik zei: 'Doe dat, dan zul je goed
vooruit komen en een helder zicht houden!'
[17] Toen Ik dat tegen de hoofdman
gezegd had, kwam er meteen een bode, die ons uitnodigde voor het ochtendmaal.
[18] Maar omdat de karavaan nog niet
voorbij was, zei Ik: 'We zullen deze stoffige en lawaaiige wereld nu helemaal
het dorp voorbij laten trekken; want als wij nu direct naar beneden zouden
gaan, zouden sommigen ons opmerken en ons het een of ander vragen; maar als wij
nog enkele ogenblikken hier blijven, ontkomen we aan dat gevaar.’
[19] Daar waren alle aanwezigen
natuurlijk volkomen tevreden mee, en zodoende bleven wij nog een klein half uur
op de heuvel; in die tijd was de karavaan voorbijgetrokken en konden wij ons
dan ook direct ongehinderd naar beneden begeven en het huis binnengaan voor
het ochtendmaal.
[20] Zo gingen we dan in goede orde
naar beneden, namen plaats aan de grote tafel en namen, nadat Ik eerst spijs en
drank gezegend had, het rijkelijke en goed smakende ochtendmaal tot ons; de
Romeinen lieten zich de wijn goed smaken, zodat Lazarus hun bekers enige malen
tot de rand moest vullen, waarover hij zich echt verheugde.
[21] Agricola, wiens tong door de wijn
losgemaakt was, zei tegen Mij: 'Heer en Meester, vergeef mij dat ik bij het
ochtendmaal al een paar bekers wijn meer gedronken heb; maar ik heb dat samen
met mijn metgezellen alleen maar gedaan om het naderende afscheid van U
draaglijker te maken! O, kon ik toch maar altijd bij U blijven! Al mijn aardse
goederen en al mijn wereldse waardigheden en ambten zou ik ervoor geven!'
[22] Ik zei: 'Jouw wens en wil hebben
bij Mij even veel waarde als wanneer je het ook gedaan zou hebben; maar je
bewijst Mij en heel veel mensen een grotere dienst als zaakwaarnemer over de
aan jou toevertrouwde aardse goederen en de geestelijke schatten, die Ik jullie
allen hier in eigendom gegeven heb. Als jullie dat allemaal volgens Mijn advies
wijs zullen gebruiken, dan zat ook Ik in de geest bij jullie zijn en jullie op
ieder moment geven wat jullie nodig hebben; later in Mijn rijk zullen jullie
echter als Mijn ware vrienden eeuwig bij Mij wonen en in Mijn nabijheid
werkzaam zijn. Neem dit ook aan als werkelijke troost en tot volledige sterking
van jullie zielen inje hart!'
[23] Hierop stonden wij op van tafel
en Ik legde de Romeinen de handen op en zegende en sterkte hen. Daarop werden
allen opgewekt en vol goede moed en bedankten Mij nog eens mondeling voor alles
wat hun in die paar dagen bij Mij ten deel was gevallen.
158
Het afscheid van het huis van Lazarus
[1] Daarop riep Ik Rafaël en gaf hem
te verstaan dat hij nu alles in gereedheid moest houden voor het vertrek van de
Romeinen.
[2] Toen zei Rafaël: 'Heer, Uw heilige
wil, vol van eeuwige en eindeloze kracht en macht in mij is een reeds
uitgevoerd werk! -Kijken jullie maar naar buiten op de grote binnenplaats, dan
zullen jullie alles in de beste orde aantreffen; ook de jongeren zitten al op
geschikte lastdieren en wachten op het moment dat ze van hier vertrekken, maar
vooral om hun ware Vader in dit leven nog één keer te zien en Hem voor alles te
bedanken en Hem te vragen, of Hij hen in Zijn vaderliefde altijd genadig wil
gedenken.’
[3] Na deze woorden van Rafaël stond
iedereen dan ook op en haastte zich naar de ruime binnenplaats, en allen
verbaasden zich over het pure wonder .
[4] Ik ging nu naar de jongeren toe en
gaf hun de goede zegen, en zij bedankten Mij onder veel tranen; ze wilden Mij
met duidelijk gesproken woorden bedanken, wat ze echter van louter
liefdestranen nauwelijks konden.
[5] Maar met vriendelijke stem zei Ik
tegen hen: 'Kinderen! Ik versta de innerlijke, levende taal van jullie hart,
die Mij veelliever is dan de mooiste woorden met de mond; blijf in die liefde,
dan zal Ik als jullie ware Vader in de geest onder jullie zijn en jullie door
Mijn levende woord onderwijzen en opvoeden. Amen.’
[6] Hierop gaf Ik Rafaël nogmaals een
innerlijke wenk, en hij besteeg een lastdier, nam plaats aan het hoofd van de jongeren,
en onder aanvoering van Rafaël zette de stoet zich goed in beweging en sloeg de
weg naar Tyrus in.
[7] Daarop bestegen toen ook de
Romeinen met al hun bedienend personeel hun lastdieren, en met hen ook alle
bekeerde Farizeeën met hun vrouwen en kinderen en, zoals bekend, ook alle
anderen van de hier aanwezigen, die door de Romeinen aangenomen en opgenomen
waren; dezen bedankten Mij ook onder veel tranen voor alle aan hen bewezen
genade en grote weldaden.
[8] Daarop ging Ik naar de Romeinen
toe, reikte hun de hand en gaf hun de raad om nu de stoet van Rafaël te volgen,
die hen tot aan Tyrus zichtbaar tot voor het paleis van Cyrenius zou
begeleiden. Daar zou hij hun dan de juiste aanwijzing geven, hoe ze de zee
moesten benutten.
[9] Agricola bedankte Mij hiervoor en
vroeg Mij inderhaast nog, wat Rafaël daarna zou doen.
[10] Maar Ik zei vriendelijk tegen
hem: 'Maak je om hem maar niet bezorgd, want hij is een geest en weet wat hij
volgens Mijn wil, die hij duidelijk kent, moet doen! Wanneer jullie hem ooit in
liefde tot Mij zullen roepen, dan zal hij niet nalaten jullie met raad en daad
te ondersteunen. En nu moeten ook jullie j e in beweging zetten!’
[11] Hierop namen allen nog afscheid
van Lazarus, en ook van alle anderen die hier nog achtergebleven waren, en
begonnen zich daarop in beweging te zetten. De Romeinen werden ook begeleid
door de hoofdman, zijn metgezellen en de drie herbergiers, nadat ze Mij ook
eerst liefde, dank en eer betuigd hadden; want ze wisten dat Ik nu ook niet
langer in Bethanië zou blijven.
[12] En zo was Bethanië nu weer
verlaten door de vele gasten; alleen Ik met Mijn oude leerlingen, met de joods
Grieken en met de leerlingen van Johannes waren nog voor een korte tijd
achtergebleven. En nu pas zei Ik in vertrouwen, dat Ik Mij nu naar de omgeving
van Jericho en de tien bekende steden zou begeven, en liet de leerlingen vrij
om met Mij mee te gaan. Allen wilden meegaan en Ik gebood hun, zoals ook ieder
in het huis van Lazarus, om niemand te zeggen waar Ik heen gegaan was. En allen
beloofden Mij nadrukkelijk om in alle.s overeenkomstig Mijn wil te handelen.
[13] Nu vroeg echter ook Maria van
Magdala (Magdalena) of ze Mij mocht begeleiden.
[14] Maar Ik zei tegen haar: 'Maria,
daar ben je vrij in, zoals Ik je ook toegezegd heb; maar om te voorkomen dat de
blinde wereld aanstoot aan ons neemt zou je er beter aan doen om hier in het
huis van broeder Lazarus te blijven en Mij, in plaats van te voet, in je hart
te volgen. De zusters van deze broeder hebben je lief en je zult de gelegenheid
krijgen om hun menige goede dienst te bewijzen, wat Ik zo zal beschouwen alsof
je zo'n dienst aan Mij had bewezen. Maar daarmee geef Ik je toch geen gebod,
maar laatje helemaal vrij in watje nu het liefst wilt doen.'
[15] Hierop zei Magdalena: 'Heer! Ik zal
van nu af aan steeds alleen maar doen wat U het liefst en het meest aangenaam
is en daarom zal ik tot Uw spoedige wederkomst bij Lazarus blijven en U in mijn
hart volgen! Maar wij vragen U allemaal, o Heer en Meester, of U toch gauw weer
hier naar ons toe, wilt komen! Want zonder U zal ons bestaan en leven er
treurig uitzien.
[16] Ik zei: 'Maria, ook al zal Ik Mij
lichamelijk niet bij en onder jullie bevinden, Ik zal toch in de geest bij
jullie aanwezig en werkzaam zijn; want in de geest ben Ik. immers voortdurend
alomtegenwoordig, omdat Ik alle dingen in de eeuwige oneindigheid in stand moet
houden en moet leiden. Als Ik niet in de geest alomtegenwoordig zou zijn, dan
zou ieder bestaan te gronde gaan en zou er geen enkel schepsel bestaan in de
hele oneindigheid, - wat je nu wel zult begrijpen. Want door de macht van Mijn
uiterst levende en werkzame wil ben Ik Zelf immers van eeuwigheid alles in
alles, en alles is in Mij! De Vader, die Mij als een mensenzoon in deze wereld
gezonden heeft, is in Mij, en Ik en Hij zijn niet twee, maar volkomen één; de
wil van de Vader is derhalve ook Mijn wil, en die is overal werkzaam.
[17] Maar natuurlijk kan geen mens de
Vader als zodanig zien; want zonder Mij zou Hij er niet zijn en Ik zonder Hem
niet, omdat Ik en Hij volkomen één wezen zijn! Maar wie nu Mij ziet en hoort,
die ziet en hoort ook de Vader; want Ik heb Mij als Vader door Mijn wil Zelf in
deze wereld gezonden. Heil dus aan jullie, die in Mij geloven; want wie in Mij
gelooft, die gelooft ook in de Vader , die Mij gezonden heeft, en Hij zal hem
daarom het eeuwige leven geven!
[18] Wanneer jullie deze woorden goed
ter harte nemen, zullen jullie vrolijk zijn in je gemoed; want jullie zullen
wel gewaar worden dat Ik ondanks Mijn persoonlijke lichamelijke afwezigheid
toch bij jullie zal zijn en blijven. -Maria, heb je deze woorden van Mij goed
begrepen?'
[19] Maria zei: 'Ja, Heer en Meester,
en Vader, Zoon en Geest! Daarom zal Ik U des te gemakkelijker en vastbeslotener
in mijn hart kunnen volgen.’
[20] Hierop richtte Ik Mij tot Mijn
leerlingen en zei: 'Tot nu toe heb Ik als de Heer en Meester alleen gewerkt, en
jullie waren alleen als het ware stomme getuigen van alles w.at Ik geleerd en
gedaan heb; maar van nu af aan zullen ook jullie met Mij werken, net zoals Rafaël
met Mij zichtbaar voor de ogen van iedereen gewerkt heeft. Laten we nu dus
vertrekken!’
[21] Hierop gingen wij direct de weg
naar het dal op, waarlangs men gemakkelijk in een half uur bij de waard in het
dal komt. Lazarus met zijn beide zusters en met Maria van Magdala geleidden Mij
tot aan de waard in het dal die, toen hij Mij al van verre zag aankomen, Mij
samen met zijn familie direct met open armen tegemoet rende en Mij van de
Romeinen nog veel groeten moest doen. Wij pauzeerden even bij zijn huis, en op
verzoek van de waard zegende Ik zijn kinderen en zijn hele huishouden, waarvoor
Ik van alle kanten innig bedankt werd.
[22] Hierop nam Lazarus met de zijnen
afscheid en ging naar zijn huis in Bethanië, waar reeds veel werk op hem
wachtte.
159
Onderweg naar de herberg
[1] Echter ook de waard van de grote
herberg aan de heerweg, die naar Tyrus en ook naar andere steden aan de zee
leidde, was nog aanwezig bij de waard in het dal; want de Romeinen waren van
hier de leidende weg naar het noorden ingeslagen, via welke men in Galilea komt
-welke weg ook Rafaël met de jongeren had genomen -en daarom was het voor de
herbergier aan de zuidelijke heerweg niet zo nodig om zich naar huis te
haasten. Maar aangezien Ik met de leerlingen deze weg moest nemen om in de
plaatsen te komen die Ik deze keer uitgekozen had, trok de waard, die nu al
bijna zestien dagen niet thuis was geweest, nu met ons mee en vroeg Mij van
tevoren alom de genade, op deze dag in zijn huis van zijn gastvrijheid gebruik
te willen maken.
[2] En Ik zei tegen hem: 'Daar kun je
wel verzekerd van zijn. Maar overnachten zullen we niet bij jou; want Ik moet
Mij haasten om vandaag nog een heel stuk verder te komen, omdat er nog
belangrijk werk op Mij wacht!’
[3] De waard was met dit antwoord
tevreden en vroeg Mij of hij misschien vooruit moest gaan, zodat bij Mijn
aankomst alles in gereedheid zou zijn en Ik dan niet te lang zou hoeven te
blijven.
[4] En Ik zei: 'Heel goed, vriend, -
als jij aanzienlijk veel sneller kunt lopen, kun je wel vooruitgaan; want wij
lopen allemaal in een rustig tempo. En omdat je van zo'n goede wil bent wil Ik
dat jouw voeten hun dienst niet weigeren, probeer dus maar hoeveel sneller jij
gaat dan wij!'
[5] Hierop begon de waard, die een
grote man was en lange benen had, zijn pas sterk te versnellen en lag na een
half uur zover op ons voor, dat wij hem helemaal niet meer konden zien; en zo
kwam hij dan ook ruim een uur eerder dan wij in zijn herberg aan.
[6] Toen hij echter thuis kwam,
begonnen de zijnen hem eindeloos te vertellen van alle schrik en angst die zij
tijdens zijn afwezigheid hadden moeten doormaken; in het bijzonder had de ware
vuurstorm van deze nacht, waardoor ook verscheidene huizen in de omgeving heel
erg waren toegetakeld, hen, en alle bewoners van het dorp zo bang gemaakt, dat
ze daardoor geheel bewusteloos en bijna doodgegaan waren.
[7] Maar de waard zei: 'Daar weet ik
alles van en wij zullen daarover praten wanneer het daar de juiste tijd voor
zal zijn; maar nu is er iets belangrijkers te doen! Over ongeveer een uur komt
de grote Heer en Meester met Zijn leerlingen hier aan, zorg daarom nu voor een
goed en rijkelijk middagmaal voor minstens veertig personen -haast je, zodat
Hij, als Hij komt, alles in gereedheid vindt! Want jullie weten allemaal wat
voor grote weldaad Hij ons huis vorig jaar bewezen heeft, en daarom is het nu
ook onze hoogste plicht om Hem zo goed mogelijk metterdaad onze dank te
betonen!’
[8] De waard had dit nog maar
nauwelijks gezegd, of jong en oud begon direct aan te pakken, en weldra werd
alles zo geregeld dat wij bij onze aankomst reeds een rijk en welbereid
middagmaal aantroffen.
[9] Onderweg naar de genoemde herberg
had zich evenwel niets bijzonder vermeldenswaardigs voorgedaan en daarom is het
ook niet nodig om daar speciaal iets over te vermelden. De leerlingen spraken
met elkaar over alles wat er in deze dagen in en rond Jeruzalem was
voorgevallen en vroegen Mij ook al gauw om een nadere toelichting op het een of
ander, die Ik hun ook gaf; en zo werd deze anders wat saaie weg in een echt
opgewekte stemming afgelegd.
[10] Ongeveer een paar morgens land
vóór de herberg zaten twee echte beroepsbedelaars, die ons om een aalmoes
vroegen.
[11] Maar Ik zei tegen hen: 'Het is
niet mooi van jullie om hier te bedelen; want jullie hebben geen aalmoes nodig!
Waarom hebben jullie eigenlijk jullie huizen en stukken grond in de buurt van
Samaria voor veel geld verpacht en het geld vervolgens tegen woekerrente op de
wisselbank gezet; jullie zijn rijke mensen geworden en bedelen nu in arme
kledij in een vreemde streek, zodat jullie je grote woekerrente uitsparen en
ook de echte armen van deze streek nog ontnemen wat hun toekomt! Hebben jullie
als joden dan niet uit de wet vernomen, dat men God boven alles en zijn naaste
als zichzelf moet liefhebben? Is dat leven en handelen volgens de wet, wanneer
men doet zoals jullie nu doen? Sta beiden op van deze plek, jullie huichelaars
en bedriegers, anders zal het jullie slecht vergaan!
[12] Alleen
wie werkelijk arm en ook niet meer tot werken in staat is, vanwege zijn hoge
leeftijd of vanwege verlamming van zijn ledematen of zijn geest, heeft van God
het recht om aanspraak te maken op de barmhartigheid van zijn rijkere
medemensen. En wie hem iets geeft, die zal God het ook vergelden, en voor
degene die het ontvangt zal Hij de gave zegenen en hem ook het loon geven voor
zijn geduld, waarmee hij zijn echte armoede verdragen heeft. Als God echter ook
de barmhartigheid zal belonen van degene die jullie in zijn onwetendheid een
aalmoes aangereikt heeft omdat hij jullie voor echte armen hield, dan zal Hij
jullie als bedriegers en huichelaars des te meer en scherper tuchtigen hier en
aan gene zijde.
[13] Er staat ook geschreven: 'Wie
goed van hart is en een profeet en leraar loon geeft en hem een offer brengt,
zal later ook het loon van een profeet ontvangen!' Zijn jullie dan soms
profeten, verlicht door Gods geest, om als een licht uit de hemelen de mensen
op aarde voor te lichten, die in de nacht van hun zonden wandelen? O, dat zijn
jullie nooit geweest, alhoewel jullie om meer aalmoezen van de lichtgelovige
mensen te vangen, je al verscheidene keren als zodanig hebben voorgedaan,
zonder dat jullie in God geloven, omdat jullie allebei al lang het geloof van de
blinde Sadduceeën hebben! Maar daarom zijn jullie des te meer strafbaar, omdat
jullie hier de echte armen van deze streek ontnemen wat hun toekomt! Sta dus
maar gauw op en ga weg van hier, anders zullen jullie de macht leren kennen van
Degene die dit nu tegen jullie gezegd heeft!’
[14] Hierop stonden de beide bedelaars
snel van hun bedelplaatsen op, omdat ze zich heel erg geraakt voelden.
[15] En één van hen, die Mij in zijn
gemoed gelijk begon te geven, zei (een bedelaar): 'Heer! U moet een grote wijze
en zelfs een profeet zijn, omdat u langs een andere weg niet zo gemakkelijk te
weten had kunnen komen, hoe het met ons gesteld is. Wat mij betreft dank ik u
voor deze terechtwijzing en geef u hier ook getrouwen openlijk mijn belofte,
dat ik niet alleen nooit meer zal bedelen, maar alle armen in deze streek met
mijn vermogen zal gedenken en hun tienvoudig zal vergoeden wat ze door mij
tekort gekomen zijn. Maar als u een profeet en dus een vriend van God bent,
vraag dan ook voor mij dat Hij mij mijn zonden vergeeft!'
[16] Ik zei: 'Ga heen en handel
volgens de belofte die je Mij nu gedaan hebt, dan zullen jouw zonden je
vergeven zijn!'
[17] Nu zei ook de tweede: 'Kan ik ook
vergeving van mijn zonden verwachten als ik doe wat mijn buurman wil doen?'
[18] Ik zei: 'Jij moet wel een veel
groter offer brengen, als jij vergeving van je zware en vele zonden wilt
verkrijgen; want jouw buurman heeft het vermogen dat hij bezit op een eerlijke
manier geërfd, maar jij hebt je vermogen als een straatrover naar je toe gegraaid,
door arme weduwen en wezen op de schandelijkste wijze af te persen. Zorg dus
dat je die schuld in de ogen van God en de mensen zult vergoeden en delgen;
want anders zulje geen vergeving van je zonden verkrijgen!'
[19] Toen de tweede dit oordeel van
Mij vernomen had, raakte hij erg in verlegenheid en zei tenslotte: 'Dan zal er
voor mij niets anders overblijven dan zelf een echte bedelaar te worden.’
[20] Ik zei: 'Dat zal niet nodig zijn
zolang jij nog voldoende krachten bezit om te werken! Ga heen en werk, dan zul
je je dagelijks brood hebben!'
[21] Nu zei de eerste en beste van
beiden: 'Laten we nu gaan en volg ook jij de raad van deze ware profeet op; en
als je alles gedaan hebt, zal ik je opnemen en werk geven!’
[22] En Ik zei: 'Wat hij bij jou zal
vinden, wanneer hij alle schade die hij aangericht heeft weer goedgemaakt zal
hebben, dat zul jij te zijner tijd ook bij Mij vinden! Maar ga nu en handel
overeenkomstig jullie aan Mij gedane belofte!'
[23] Daarop bogen deze beide bedelaars
en trokken in snel tempo over de bergen naar hun land.
[24] Wij gingen nu echter ook verder
en bereikten weldra de grote herberg. Toen wij die naderden, ontdekte de
buitengewoon vriendelijke waard ons ook al en hij kwam ons met open armen
tegemoet. Toen hij ons bereikt had, bedankte hij Mij voor de genade, die zijn
huis door Mijn bezoek ten deel was gevallen.
[25] En Ik zei tegen hem: 'Ja, over
jouw huis is nu werkelijk een groot heil gekomen. Maar het was niet nodig
geweest om een kalf te slachten om voor Mij en Mijn leerlingen een middagmaal
te bereiden, want Ik kijk alleen naar een edel hart en naar een volkomen goede
wil; waar Ik dat aantref, zoals bij jou, daar zijn geen geslacht en gebraden
kalf en nog verscheidene andere welbereide spijzen nodig. Maar jij hebt dat uit
vreugde gedaan, omdat je wist dat Ik vanmiddag jouw gast zou zijn, en daarom
neem Ik jouw geschenk dan ook met vreugde aan. Maar lang zullen wij ons niet in
jouw huis ophouden, aangezien wij nog een lange weg voor ons hebben.’
[26] De waard zei: 'O Heer en Meester,
alles geschiede naar Uw wil en welbehagen! Ik was met mijn gezin echter een
beetje bang geworden dat U misschien toch een andere weg ingeslagen zou zijn;
want volgens mijn berekening had U met de leerlingen al ruim een half uur
geleden hier kunnen aankomen.’
[27] Ik zei: 'Dat zou ook gebeurd
zijn, als Ik jullie heerweg niet van een reeds lang bestaande onzuiverheid had
moeten reinigen. Een dergelijk goed en noodzakelijk werk heeft ons enigszins
opgehouden en zodoende moest Ik hier een beetje later aankomen; maar toch ben
Ik, zoals altijd, op het juiste tijdstip aangekomen.'
[28] De waard zei: 'Maar, Heer en
Meester, waarom wilt U zich dan bezighouden met het gewone werk om de wegen
schoon te maken -want dat is werk voor onze minste knechten?'
[29] Ik zei: 'O vriend! Als Ik jullie
levensweg niet zou reinigen, vegen en ordenen, dan zou het met het heil van
jullie zielen gebeurd zijn! Ik ben dus een heel belangrijke, goede en echte
bouwer en schoonmaker van wegen. Waar Ik de wegen niet baan en reinig, daar
zijn ofwel helemaal geen wegen, of als er al schijnbare wegen zijn, dan zijn
die toch zo vol vuil en modder dat geen reiziger daarop vooruit kan komen, maar
genoodzaakt is om te keren of onderweg in het vuil om te komen. -Begrijp dit
beeld goed, dan zal het je wel duidelijk worden hoe en waarom Ik een
wegenbouwer en ware wegenmeester ben!’
[30] De waard begreep het beeld
weliswaar niet, maar Mijn leerlingen hadden het hem al gauw uitgelegd, waarna
wij vervolgens het huis binnen gingen en daar het welbereide maal tot ons
namen. De wijn maakte de waard en zijn gezin heel monter en welbespraakt,
waardoor hij Mij dan ook zijn warme dank voor die zuivering van de weg
betuigde. Wij bleven hier al met al ongeveer anderhalf uur, onderrichtten de
mensen van de waard over veel dingen en trokken verder .
160
Over godsdienst en zinvol bidden
[1] Maar omdat wij door het dorp
trokken, merkten velen ons op en zagen dat Ik het was; want sommigen kenden Mij
nog van Mijn verblijf van vorig jaar, en anderen herkenden Mij omdat ze Mij in
Jeruzalem gezien hadden. Nu kwamen ze naar Mij toe en vroegen Mij of Ik niet
tenminste een nacht bij hen in het plaatsje zou willen blijven en tevens vele
zieken zou willen helpen. Want de tekenen, die ze enkele dagen tevoren 's
nachts gezien hadden, en de ware vuurstorm van de afgelopen nacht hadden op
sommige innerlijk zwakke en vreesachtige mensen een dermate kwalijke invloed
gehad, dat ze nu heel ziek op bed lagen en de arts van het plaatsje hen niet
kon helpen, omdat hij de kwaal en dus ook het geneesmiddel daarvoor niet kende.
[2] Ik hield Mijn pas in en zei tegen
degenen die Mij aanhielden: 'Hebben jullie dan niet gehoord dat God almachtig
en barmhartig is? Waarom bidden jullie niet tot God en vragen Hem om hulp als
jullie in de ellende zitten?'
[3] Eén van hen zei: 'Beste Meester, u
hebt gemakkelijk praten, omdat God u alles geeft waar u Hem op uw geheime
manier om vraagt! Maar wij mensen kunnen offeren, bidden en smeken zoveel we maar
kunnen en willen, dat helpt ons allemaal niets; want God let niet op ons,
hoewel wij de wetten van Mozes nog zo veel als maar mogelijk is trouw in acht
nemen. Maar het was in de tijd van de profeten ook ongeveer zo: God heeft
altijd alleen de gebeden van de uitverkoren profeten verhoord; maar de leken
hebben hun leven lang kunnen bidden en smeken om het een of ander en hebben
toch niets ontvangen. O, het zou ons duizend keer liever zijn als God in geval
van nood steeds onze beden zou verhoren dan dat wij, omdat God ons niet
verhoort, hulp moeten zoeken bij de zwakke mensen, die ons maar zelden kunnen
helpen! Maar wat kunnen en moeten wij anders doen, als wij maar al te duidelijk
inzien dat al ons bidden en smeken ons geen hulp in onze grote noden verschaft?'
[4] Ik zei: 'O, met deze nietszeggende
verontschuldiging van jullie bereiken jullie bij Mij niets! Het ontbreekt
jullie nagenoeg geheel aan geloof en echt levend vertrouwen op God en daarom
verhoort God jullie gebeden ook niet en slaat Hij geen acht op jullie offers.
Waarom bidden jullie zelf eigenlijk niet vol geloof en vertrouwen? Omdat jullie
dat te ongemakkelijk lijkt! Daarom hebben jullie in de gemeente bepaalde door
de tempel gevolmachtigde voorbidders, die jullie betalen, opdat zij dit of dat
voor jullie van God zullen afsmeken. Als jullie je geloof en vertrouwen aan
deze huichelaars kunnen schenken, die zich voor hun voorgewende moeite altijd
goed laten betalen en wier bidden en smeken jullie nog nooit hulp gebracht
heeft - waarom stellen jullie je geloof en vertrouwen dan niet liever op God de
Heer en Vader Zelf?
[5] Ik zeg jullie: dat komt door
jullie eigen luiheid! jullie zijn aards welgestelde bezitters van goederen en
reeds vanaf jullie jeugd gewend om jullie knechten en dienstmaagden tegen een
karig loon voor jullie te laten werken en daarbij de strenge heren uit te
hangen, en jullie geloven ook dat die voorbidders ook bij God met succes voor
jullie moeten werken, omdat jullie hen daar goed voor betalen. Maar dan keert
God Zijn aangezicht van jullie af en luistert nooit naar het weerzinwekkende,
zinloze en geestloze geblèr van de lippen van jullie huichelachtige
godsdienaren. En dat is dan ook de reden waarom God jullie niet kan, wil en mag
helpen. Want als God dat zou doen, dan zou Hij als de hoogste, eeuwige
wijsheid, liefde en macht jullie nog dieper weg doen zakken in het volledige
verderf dat alleen door jullie luiheid veroorzaakt wordt.
[6] Wek daarom jullie geloof in God en
de ware, innige liefde voor Hem en een vast vertrouwen in Hem tot leven! Bid en
smeek zelf in de geest en in waarheid tot Hem, dan zal Hij jullie ook zeker
verhoren! Bidt dus zelf zonder onderbreking, doe ware boete en verdraag ook het
leed dat om een goede reden over jullie gekomen is met geduld en ware overgave aan
de goddelijke wil, zoals jullie dat van het geduld van Job kunnen leren, dan
zal God jullie uit iedere nood helpen, voorzover dat bij het heil van jullie
zielen ten goede komt!
[7] Weliswaar hebben
jullie Mij nu Zelf gesmeekt om jullie uitje nood te bevrijden, want jullie
houden Mij voor een profeet, aan wie God een grote macht gegeven heeft -en
kijk, Ik kan en wil jullie nu net zo min verhoren en helpen als God Zelf; want
Ik en God, die jullie niet kennen, waarom jullie ook niet in Hem geloven, zijn
één van geest, één van wil en één van zin! Wat jullie met jullie manier van
bidden en smeken bij God nooit kunnen bereiken, dat bereiken jullie ook bij Mij
niet! Doe dus eerst wat Ik jullie heb aangeraden, dan zal Ik jullie ook helpen,
ook al overnacht Ik nu niet bij jullie! Maar sommigen van jullie zijn Mij toch
helemaal naar Kafarnaüm in Galilea gevolgd; waarom zijn zij daar eigenlijk weer
van Mij weggegaan?'
[8] Eén van hen zei: 'Meester! U had
daar in de synagoge een eigenaardige lering gegeven over het eten van uw vlees
en het drinken van uw bloed en hebt dat zo naar voren gebracht dat niemand het
eeuwige leven van zijn ziel zou kunnen ontvangen, als hij niet het vlees van uw
lichaam zou eten en het bloed daarvan zou drinken. Toen vreesden wij dat u
krankzinnig werd en toen hebben wij ons dan ook teruggetrokken omdat wij niet
de naam wilden krijgen leerlingen van een krankzinnig geworden profeet te zijn.
Maar toen wij u korte tijd geleden in Jeruzalem op het feest in de tempel
terugvonden en ons er met eigen ogen en oren van overtuigden dat u net zo wijs
en machtig was als wij u vroeger al hadden leren kennen, toen geloofden wij dan
ook weer in u en toen u nu door dit plaatsje van ons trok en wij u wel
herkenden, kwamen wij nu dan ook vol vertrouwen naar u toe en hebben u onze
nood voorgelegd. Als u ons kunt en wilt helpen, dan zullen wij ons niet
ondankbaar betonen; maar als u dat nu niet kunt en wilt, om de reden die u ons
uiteengezet hebt, denk dan aan ons als u ons daarvoor geschikt en waardig
acht!’
[9] Ik zei: 'Handel daarnaar, dan zal
de hulp niet achterwege blijven!'
[10] Hierop gaf Ik de leerlingen het
teken om verder te gaan en wij trokken dan ook zonder verder oponthoud verder.
[11] Sommigen uit het dorp volgden ons
weliswaar een tijdlang; maar omdat wij snel voortliepen, raakten degenen die
ons volgden spoedig ver achter, keerden toen weer om en gingen naar hun dorp.
161
De gelijkenis van de rechter en de weduwe
(Luc.
18: 1-8)
[1] Toen wij evenwel het dorp al
tamelijk ver achter ons geláten hadden, vroegen de leerlingen Mij: 'Heer en
Meester! Waarom hebt U deze joden eigenlijk helemaal niet geholpen, terwijl ze
het U toch zelf heel nadrukkelijk gevraagd hebben en geen voorbidders naar U
toegestuurd hebben?'
[2] Ik zei: 'Had Ik hen nog meer in hun
oude luiheid en in hun ongeloof en bijgeloof moeten sterken dan ze sinds lange
tijd al zijn? Ik heb hun alleen de weg getoond die ze moeten gaan. Als ze dat
zullen doen, zullen ze ook op de juiste tijd geholpen worden; maar als ze dat
niet doen, dan mogen ze ook blijven zoals ze zijn en hun huizen op zand bouwen!
Ons zal dat werkelijk niet van de wijs brengen; want als een mens zichzelf
tegen het advies van de wijsheid in schade wil toebrengen, geschiedt hem geen
onrecht.
[3] Bij deze mensen, wier bede Ik niet
verhoord heb, is een teistering met allerlei nood en leed nodig; want daardoor
worden ze wakker geschud uit hun oude traagheid en worden ze geoefend in geduld
en hun harten zullen zachter en barmhartiger worden dan tot nu toe het geval
was. Want Ik ben niet altijd een Helper, maar waar het nodig is, ook een
rechtvaardige rechter .
[4] Luister nu naar een gelijkenis,
die jullie nog duidelijker moet laten zien waarom Ik de bewoners van het
plaatsje, waar we nu doorheen gekomen zijn, het zelfstandig bidden en smeken
vol vertrouwen zo ernstig op het hart gedrukt heb!
[5] Er was eens in een stad een
rechtvaardige rechter, die geen vrees had voor God en ook voor geen mens bang
was. In diezelfde stad was evenwel een weduwe; zij ging naar de rechter en zei:
'Verlos mij van mijn tegenpartij!' De rechter deed echter alsof hij de woorden
van de weduwe niet hoorde en wilde lange tijd niet op de wens van de weduwe
ingaan. Maar omdat de weduwe niet ophield met haar smeekbeden, dacht hij bij
zichzelf: ' Al heb ik ook geen vrees voor God en ben ik voor geen enkel mens
bang, ik wil haar toch redden, want ze bezorgt mij nu al zoveel last, en anders
zal ze mij tenslotte nog helemaal doof maken met haar geschreeuw om
hulp!"
[6] Nu zei Simon Juda: 'Op deze manier
moet een mens, die door middel van zijn bidden en smeken iets van God gedaan
wil krijgen, dus gewoon lastig en onuitstaanbaar voor Hem worden? Maar ik dacht
dat er bij God, die in U woont en vol van de hoogste liefde en ontferming is,
alleen maar een levend geloof en vertrouwen nodig waren om verhoord te worden,
eerder dan bij een rechter van deze wereld?!
[7] U hebt ons al eens een soortgelijk
beeld gegeven, en wel van die huisvader, bij wie midden in de nacht een
hongerige man kwam, die hem wakker maakte en vanwege zijn grote honger om brood
vroeg. De huisvader had hem op zo'n tijdstip ook niet uit liefde en erbarmen
brood gegeven, maar alleen omdat hij van het onbeschaamde hinderlijke aandringen
van de nachtelijke broodbedelaar af wilde zijn.
[8] Deze kwestie komt mij eerlijk
gezegd wel enigszins wonderlijk voor! Als wij U om iets .vragen, dan verhoort U
ons direct, zonder een bijna onbeschaamd aandringen, en zo hebt U ook heidenen,
tollenaars en een groot aantal zondaren verhoord en de schuld van de echtbreekster
in het zand geschreven; maar deze leer van U, namelijk hoe men iets van God
moet afsmeken, stemt toch niet zo erg goed overeen met al het andere dat U
onderwezen hebt. Hoe moeten wij dat opvatten?'
[9] Ik zei: 'Luister dan verder naar
wat de rechter zegt, die jullie voor onrechtvaardig houden en die Ik nota bene
Zelf ben! Deze Rechter zegt: wanneer volgens de gelijkenis een wereldse rechter
de klagende weduwe recht laat wedervaren, hoeveel temeer zal God Zijn
uitverkorenen redden, wanneer ze in zekere zin dag en nacht roepen of Hij
geduld met hen wil hebben en hun genadig en barmhartig wil zijn! Ik zeg jullie:
Hij zal hen spoedig redden! Maar wanneer de Zoon des mensen te eniger tijd zal
wederkomen, denk jij, Simon Juda, dat Hij geloof zal aantreffen op aarde? Ja,
Hij zal, net als in deze tijd, bijna helemaal geen geloof aantreffen en degenen
die nog in Hem zullen geloven zal men uitlachen en bespotten!
[10] Maar nochtans zullen er ook velen
zijn die zich niet door de wereldse wijsheid zullen laten verblinden en Mijn
woord openlijk zullen verkondigen; en tot hen zal Ik dan ook komen bij dag en
bij nacht, Ik zal Mij aan hen openbaren en zal hen beschermen tegen de
vervolgingen van de wereld en zal hun ook de wondergave schenken om door middel
van de liefde de verdrukten, de gebrekkigen en zieken te helpen. En zo zal het
dan lichter en troostrijker worden op aarde. - Begrijp je deze profetie?'
162
De ordening in Gods huishouding
[1] Simon Juda zei: 'Heer, wanneer zal
dit, in de tijd gezien, op aarde gebeuren?'
[2] Ik zei: 'Simon Juda, Ik heb jou
vanwege jouw machtige geloof de sleutels tot het rijk Gods gegeven en heb je
een rots genoemd, waarop Ik Mijn kerk zal bouwen, die door de poorten der hel
niet overwonnen zal worden. Jij zou een nieuwe Aäron zijn en op zijn stoel
zitten. Ja, jij zult dat ook zijn doordat jij met je andere broeders een
verspreider van Mijn woord zult zijn.
[3] Maar wanneer men daar bij de
heidenen over een paar honderden jaren mee bekend zal raken, zal men in Rome
beweren dat jij die stoel daar gevestigd hebt. En de volkeren, die daar te vuur
en te zwaard toe gedwongen worden, zullen van die valse profeten ook geloven
dat jij als een eerste vorst des geloofs die stoel in Rome geplaatst hebt en
van daaruit in Mijn naam de hele aarde en haar vorsten en volkeren regeert.
Maar zie, dat zal een valse stoel zijn, van waaruit veelonheil over de wijde
aarde verspreid zal worden en vrijwel niemand zal dan meer weten waar jij de echte
stoel, de stoel van liefde, waarheid, levend geloof en van het leven hebt
geplaatst, en wie jouw echte opvolger is.
[4] Die valse stoel zal weliswaar lang
standhouden, veel meer dan duizend jaar, maar zal de leeftijd van tweeduizend
jaar niet bereiken! Reken nu maar, wanneer je rekenen kunt!
[5] Wanneer de valse stoel vermolmd
geraakt is en geen stevigheid meer zal hebben, zal Ik wederkomen en Mijn rijk
met Mij. Dan zullen ook jullie met Mij mee naar de aarde komen en Mijn getuigen
zijn tegenover diegenen bij wie wij nog het ware en zuivere geloof zullen
vinden.
[6] Maar er zal in die tijd ook een
grote zuivering nodig zijn, opdat de mensen Mij weer zullen kennen en alleen in
Mij zullen geloven. Maar over wat Ik jullie nu in vertrouwen geopenbaard heb
moeten jullie nu nog zwijgen! De tijd zal wel komen, waarin het luid van alle
daken verkondigd zal worden.’
[7] De andere leerlingen zeiden:
'Heer, kan zoiets niet vermeden worden?'
[8] Ik zei: 'O jawel, maar dan zouden
de mensen tot pure machines omgebouwd moeten worden! Jullie zeggen ook: 'Maar
waarom steeds zulke hevige winden en stormen op zee?' Goed, zeg Ik, dan halen
wij die weg, dan zal de zee geen gevaarlijke golven en baren meer voortbrengen
en zullen de schippers de zee in alle rust en vrij van ieder gevaar kunnen
bevaren. Maar de zeer kalme zee zal dan vuil worden en over alle delen van de
aarde epidemieën veroorzaken, en daarbij zal er absoluut geen natuurlijk leven
meer mogelijk zijn, niet op het droge land en evenmin in de zee zelf.
[9] Of men zou al het water in steen
moeten veranderen! Maar waar zullen in dat geval alle levende schepselen, zoals
planten en dieren, hun belangrijkste en allernoodzakelijkste voeding dan
vandaan halen? Opdat de zee echter blijft zoals ze is, evenals alle andere
wateren, moeten ook de winden en de stormen blijven, waardoor de zee constant
in onrust en de daaruit voortvloeiende werkzaamheid in stand gehouden wordt,
opdat ze haar levenszout niet naar de bodem laat zakken en vuil wordt en gaat
stinken als de pest.
[10] Wat echter voor de zee de winden
en stormen zijn, dat zijn voor de mens de toegelaten geestelijke beproevingen
en strijd, die ieder mens op deze aarde in meerdere of mindere mate moet
doorstaan om daardoor het ware leven te bevechten.
[11] Wat evenwel voor ieder mens op
deze aarde voor de duur van zijn leven op kleine schaal geldt, dat geldt voor
langere tijd ook voor hele volksstammen.
[12] Een klein beekje stroomt slechts
over een kort traject, tot het zich verenigt met een grotere beek, die
vervolgens al over een veel grotere afstand moet stromen voor hij in een grote
rivier uitstroomt; maar de rivier moet daarna al door wijde en grote gebieden
stromen, voor hij één wordt met de zee, en deze omstroomt en omspoelt
vervolgens de hele aarde. Met haar zout, dat door de werking van de winden en
stormen in een zeer fijne dampvorm wordt opgelost en zo de hele lucht van de
aarde vervult, doet de zee ook het vasteland en alle natuurlijke schepselen
erin en erop opleven.
[13] In de grote wereldzee storten
zich wel duizenden soorten wateren, zuivere en onzuivere, zoete, zure, bittere
en heilzame en onheilzame, maar in de zee worden ze allemaal één en hebben ze
hetzelfde zout, en daar halen de talloze soorten organisch natuurlijk leven hun
grondstof uit en verwerken die in zichzelf, al naargelang hun soort.
[14] En zoals de grote wereldzee zich
verhoudt tot alle schepselen van de hele aarde, zo verhoudt het grote
geestenrijk zich tot de verschillende aardse levensomstandigheden van de mensen
op deze aarde. ledere individuele mens is als een klein beekje, een gemeente
is een iets grotere beek, een grote beek is reeds als een natie, de rivier is
een volk, en de zee stelt in de eerste plaats, en in het bijzonder aan haar
uitgestrekte oevers, alle volkeren van de aarde voor, die in de zee in
hetzelfde element overgaan. De oceaan, die op zichzelf oeverloos is, staat voor
de mensen in het geestenrijk, dat het eindeloze in zich draagt en zodoende door
zijn algehele levende hoedanigheid de oergrond van al het zijn is.
[15] Van de voortdurende beweging van
de wereldzee is, zoals reeds getoond, al het geschapen natuurlijke leven
afhankelijk; hoe meer de zee door hevige stormen en stromingen tot grotere
activiteit komt, des te meer levensactiviteit wekt zij op bij alle schepselen van
de vaste aarde en brengt bijgevolg ook een beter gedijen daarvan teweeg.
[16] Wanneer, overeenkomstig hiermee,
de mensen wat hun innerlijke levensactiviteit betreft lauw, traag, slaperig en
lichtlozer worden, dan ontstaan er in de eindeloos grote geestenwereld direct
grote bewegingen, en die veroorzaken door hun invloed vervolgens ook allerlei
bewegingen en golvingen onder de mensen die nog op deze aarde leven. Dan staat
het ene volk tegen het andere op, de ene leer bestrijdt de andere, en dat gaat
dan lange tijd zo door, tot de mensen daardoor tot een zo groot mogelijke
levensactiviteit gebracht worden.
[17] Daardoor wordt het dan ook
helderder en lichter onder hen. De schijnbare nood maakt hen vindingrijk en
dwingt hen op die manier tot een steeds grotere en meer geordende werkzaamheid.
Door zulke dingen leren volkeren elkaar kennen, die tevoren nauwelijks iets van
elkaar wisten, en mettertijd worden ze nuttig voor elkaar, en in de loop van de
tijd neemt het licht onder hen steeds meer toe en brengt in de eerste plaats
een grotere behoefte aan een bijna concreet bewezen levenswaarheid met zich
mee.
[18] Wanneer die behoefte tenslotte
steeds algemener wordt en de mensen geen genoegen meer nemen met het pure
autoriteitsgeloof, dat aldoor een oorzaak van het duistere en trage bijgeloof
is, dan is ook de tijd gekomen om hun een groot en tastbaar levenslicht vol
helderheid en waarheid te geven.
[19] En zie, de zeer vele mensen op de
hele aarde die tegenwoordig door allerlei traagheid en levensduisternis als door
een diepe slaap bevangen zijn, moeten dus in een hevige, stormachtige beweging
gebracht worden, totdat ze na een lange reeks perioden zover opgewekt worden,
dat ze in die wakkere staat eindelijk beginnen te voelen waaraan het hun
ontbreekt!’
163
Over de wederkomst van de Heer
[1] (De Heer:) 'Wanneer een dergelijke
toestand onder de mensen zal intreden, zal ook de tijd gekomen zijn om hun te
geven waaraan het hun ontbreekt, pas in zo'n tijd zal Ik weer tot de mensen in
deze wereld komen en zal dan in het algemeen doen, wat Ik nu in het bijzonder
doe voor slechts weinig getuigen. Ik leg nu het zaad in de aarde en breng de
mensen daardoor geen vrede, maar het zwaard voor de strijd en voor grote
gevechten en oorlogen.
[2] Alleen de mens die Mijn leer zal
aannemen en ernaar zal leven, zal in zichzelf het licht, de waarheid en de ware
levensvrede vinden, hoewel hij daarbij in de wereld ter wille van Mijn naam
veel gevechten en vervolgingen zal moeten doormaken, wat ook jullie allemaal
aan den lijve zullen meemaken. Maar wanneer Ik voor de tweede keer in deze
wereld zal komen, zal ook het gisten, strijden en vervolgen onder de volkeren
ophouden, en de oorspronkelijke verhouding van de mensen ten opzichte van de
zuivere geesten der hemelen zal normaal en duurzaam worden.
[3] Door wat Ik jullie nu gezegd en
getoond heb zullen jullie gemakkelijk kunnen weten en zien, waarom het wordt
toegelaten dat er mettertijd naast de kleine, ware stoel van Aäron, waarop Ik
jullie nu zet, een valse en lang bestaande stoel te midden van de heidenen zal
ontstaan, en hoe en waarom dan ook de valse profeten en leraren in Mijn naam
zelfs worden toegelaten.
[4] Maar jullie en jullie ware
nageslacht moeten er geen acht op slaan, als zij ook de roep uit de mond van de
valsen zullen horen, volgens welke Christus hier of daar zou zijn. Want Ik zal
nooit meer Mijn intrek nemen in een tempel die door mensenhanden gebouwd is,
maar alleen in de geest en in de waarheid van degenen die Mij zullen zoeken en
tot Mij bidden, in Mij alleen geloven en Mij derhalve ook boven alles zullen
liefhebben; hun hart zal de ware tempel zijn waarin Ik verblijf en hierin zal
Ik ook tot hen spreken, hen onderrichten en opvoeden en leiden. Onthoudt dit nu
heel goed voor jezelf, zodat jullie je niet ergeren als dit allemaal zo
gebeurt, maar eraan denken dat Ik jullie dat allemaal van tevoren heb
aangekondigd, en ook de reden daarvan!’
[5] Daarop zei Simon Juda: 'Heer, wij
herkennen hierin nu wel Uw orde, die met betrekking tot de volledige
wilsvrijheid van de mensen der aarde ook geen andere richting kan nemen dan U
ons nu, en ook al bij andere gelegenheden, zij. het niet zo openlijk,
uiteengezet hebt; maar voor de mensheid zien wij daar in het algemeen nog lang
geen gouden levensvruchten uit voortkomen! Maar omdat het nu eenmaal zo moet
zijn, om deze aarde uiteindelijk om te vormen tot een ware levensschool voor Uw
kinderen, zij het dan ook zoals Uw wijsheid het zal toelaten!
[6] Maar wij zullen alles op alles
zetten om zoveel mogelijk zaad van het levende woord in de aarde van de
mensenharten te strooien, zodat zich daaruit zo spoedig mogelijk de grootste
gevechten tussen licht en duisternis onder de mensen kunnen ontwikkelen. Alle
graven moeten opengaan en zelfs aan de doden moet Uw evangelie verkondigd
worden, en de zee moet de doden die ze verslonden heeft, aan het grote licht
uitleveren! Ik bedoel hiermee niet het gebeente en het allang vergane vlees
ervan, maar de zielen; ook daaraan moet Uw woord in de geest verkondigd
worden!’
[7] Ik zei: 'Jij hebt goed en juist
gesproken. Wat nu hier op de materiële wereld gebeurt, zal de tot nu toe sterk
verkommerde geestenwereld waarlijk niet onthouden worden. Maar er zijn nu heel
veel mensen die in levende lijve in de graven van de levensnacht op de diepe
bodem van de grote zee van waanvoorstellingen begraven zijn; aan hen zullen
jullie het evangelie wel verkondigen en dan zullen er ook velen uit hun oude
graven komen en het licht des levens zien, en die zee zal haar gevangenen
prijsgeven.
[8] Wanneer dat in het algemeen bij
alle mensen zal gebeuren, zal ook de grote en algemene dag van verlossing voor
alle bewoners van de aarde helder beginnen aan te breken. Maar het werk is
groot en zwaar en er zijn nog maar weinig goede arbeiders; streef er dus vooral
naar dat hun aantal weldra groot wordt! Iedere arbeider in Mijn levenswijngaard
zal al naargelang zijn vlijt en ijver ook een groot loon kunnen verwachten.
Hier op deze aarde zal dat loon weliswaar karig zijn voor jullie lichaam, zoals
het tot nu toe was, maar des te groter en rijker zal het zijn voor jullie ziel
en geest.
[9] Want de goederen van deze aarde
zijn slechts schijn en lijken precies op die welke een mens in zijn droom
bezit. Het kleine verschil is alleen dat het bezit van goederen in de droom de
ziel van de mens enigszins korter begoochelt dan het bezit van de uiterlijke
goederen van deze wereld. Maar beide vergaan en na het vergaan zal alles schijn
blijken te zijn voor de geopende ogen van de levende geest, die als enige aan
alle schijn pas in de meest echte zin van het woord realiteit kan verlenen.
[10] Daarom moet ieder vooral streven
naar de bezittingen van de geest, die het licht, de waarheid en het leven in de
ziel is! Wat het lichaam in de juiste mate nodig heeft, zal op deze aarde
iedere trouwe arbeider in Mijn wijngaard zeker als vanzelf ten deel vallen;
want Ik weet stellig het best wat de mens ook in lichamelijk opzicht, nodig
heeft. - Hebben jullie Mij nu allemaal goed begrepen?'
[11] Simon Juda zei: 'Heer, ik heb U
begrepen en de andere broeders zeker ook, en het is ons nu ook volkomen
duidelijk waarom U zojuist de bewoners van dat dorp, waar we doorheen trokken,
niet verhoord hebt, hoewel ze U hun nood voorlegden en U om hulp vroegen, alsof
U alleen maar zo'n wereldse arts was! -Maar wij lopen nu al geruime tijd, de
zon begint al in de richting van de avond te gaan en ik kan nog nergens iets
ontdekken wat op een huis lijkt. Sinds wij een halfuur geleden deze weg naar
Jericho opgegaan zijn, ziet het er verlaten uit. Bossen en struikgewas zijn er
genoeg, maar verder is er niets, en het is te begrijpen dat er zich in zo'n
omgeving dieven en rovers ophouden. Heer, gaat deze weg nog lang zo verder?'
[12] Ik zei: 'Laat de weg maar zoals
hij is - voor ons is het een veilige weg! Jullie zijn met Mij toch de
veelonherbergzamere streken bij de Eufraat doorgetrokken, en die waren voor ons
veilig en zelfs heel vruchtbaar. En dat zal ook met deze weg het geval zijn.
Als wij over de heuvel heen zijn, die daar voor ons ligt en inderdaad behoorlijk
lang is, zullen we ook weldra in een plaatsje komen dat ten tijde van Lot één
van de tien steden was, maar nu enkel een heel armzalig wat groter dorp is;
daar zullen we zien of er iets voor ons te doen valt. Van daaruit komen we dan
in verscheidene plaatsjes, en wij zullen zien, waar men ons in een herberg zal
opnemen.'
[13] De leerling Andreas zei: 'Heer, U
weet van tevoren vast al heel zeker welk dorp het zal zijn en hoe de herberg
eruit ziet, alleen wilt U het ons niet nader aanduiden.’
[14] Ik zei: 'En al zou dat zo zijn,
waarom stoort jou dat? Maar Ik wil ter wille van jullie nu eens niet
vooruitzien, maar als een mens alles nemen zoals het komt! In het eerste dorp
zullen wij evenwel allerlei lieden aantreffen, zoals Farizeeën, oude
schriftgeleerden en ook mensen die zichzelf voor heel vroom houden en zich daar
erg op laten voorstaan. Met hen zullen wij in het voorbijgaan wel wat te doen
krijgen!'
164
Voor de herberg van een tollenaar
De
geschiedenis van de Farizeeër en de tollenaar
(Luc.
18: 9-14)
[1] Na deze voorspelling van Mij
liepen wij vervolgens zwijgend en met haastige pas verder, kwamen al gauw op de
heuvel en zagen van daar af ook al heel dichtbij het plaatsje liggen, dat Ik
als eerste had aangegeven.
[2] We bereikten het dan ook snel en
gemakkelijk, en rustten uit voor een herberg, waarvan de eigenaar
tegelijkertijd tollenaar was. Deze vroeg ons of wij vreemdelingen of inwoners,
dat wil zeggen joden waren.
[3] En Ik zei tegen hem: 'Aangezien
jij zelf toch een jood bent, zul je aan ons ook wel zien dat wij geen
vreemdelingen zijn! Jouw vrouw is weliswaar een Griekse, hoewel ze joodse
kleding draagt; maar deze mensen, die bij Mij zijn, zijn joden, ofschoon
enkelen van hen Griekse kleding dragen.'
[4] Nu keek de tollenaar verbaasd en
zei: 'Niemand heeft U nog ooit in deze afgelegen streek gezien; hoe weet U dan
dat mijn lieve vrouw een Griekse is?'
[5] Ik zei: 'Ik weet nog veel meer
over jou en je vrouw, over je twee kinderen, die een tweeling zijn, en eveneens
over jouw huis en over het hele dorp; maar als je zou weten Wie het is die nu
met je spreekt, zou je zeggen: 'Heer, blijfbij mij, want de dag loopt ten
einde!'
[6] Na deze woorden van Mij stond de
tollenaar nog meer versteld en zei: 'Vriend! Jij bent een wonderlijk mens! Jij
bent een waarzegger of een Esseen of zelfs een echte profeet! Want anders zou
je toch onmogelijk kunnen weten dat mijn vrouw een Griekse is en dat wij
werkelijk slechts twee kinderen hebben, die inderdaad een tweeling zijn. Zou je
niet met je metgezellen in mijn huis willen komen en een kleine verfrissing tot
je nemen? Ik denk, dat iemand van jou beslist veel te weten kan komen, wat voor
hem van groot nut zou zijn!'
[7] Ik zei: 'Je hebt toch gasten in
huis en er is weinig ruimte binnen. Bovendien ben Ik niet bepaald een vriend
van de Farizeeën, schriftgeleerden, priesters en schijnvromen, daarom blijf Ik
liever buiten.'
[8] Nu was de tollenaar nog meer
verbaasd, omdat Ik hem ook vertelde welke gasten er in zijn huis waren. Daarop
ging hij zelf het huis binnen en zei tegen de gasten die zich daar bevonden,
dat er zojuist een heel merkwaardige groep mensen aangekomen was, en dat er één
bij was die, ondanks dat hij een vreemdeling was, van verborgen dingen beter op
de hoogte was dan menige inwoner .
[9] De tollenaar had dat nog maar
nauwelijks gezegd, of allen in het huis stonden op en haastten zich naar buiten
om ons, en speciaal Mij, te bekijken en tevens vragen te stellen.
[10] Één van hen, een gepensioneerde
Farizeeër, die zich erg op zijn eerlijkheid en vroomheid liet voorstaan, zei
tegen Mij: 'Luister eens, vriend, de waard van deze herberg heeft ons gezegd
dat jij verborgen dingen weet en ook, hoewel je een vreemdeling bent, beter op
de hoogte bent van de dingen in dit dorp en deze streek dan een inwoner! Zeg
mij nu eens wie ik ben en hoe mijn karakter is!'
[11] Ik zei: 'Opdat jij en nog
verscheidene anderen die net als jij zijn en die zich net als jij voor vroom en
rechtvaardig houden, mogen zien dat Ik jullie wel ken, wil Ik jullie heel in
het kort een klein voorval uit jullie leven vertellen. Omdat jullie jezelf voor
vroom en rechtvaardig houden, maar andere mensen verachten, van wie jullie
oordelen dat ze niet zijn zoals jullie, gaan jullie dan ook naar de feesten in
Jeruzalem, brengen de tempel de voorgeschreven offers en rechtvaardig jezelf op
die manier in de ogen van de priesters van de tempel,
[12] Op het paasfeest van dit jaar
reisde er dan ook een oude Farizeeër, die zichzelf als vroom en rechtvaardig
beschouwde, naar de tempel, als ook een tollenaar .
[13] De Farizeeër liep tot heel dicht
bij het offeraltaar om door verscheidene vooraanstaande mensen bekeken en
opgemerkt te worden, bad voor zichzelf, en wel tamelijk hard, als volgt: 'God,
ik dank U dat ik niet ben zoals veel andere lieden, zoals dieven, rovers,
onrechtvaardigen, echtbrekers, en ook zoals die tollenaar die met mij
meereisde! Want ik vast tweemaal per week en geef zelfs als Farizeeër het
tiende van alles wat ik heb; zo houd ik me ook aan de geboden van Mozes en heb bovendien
ook altijd de inzettingen van de tempel hoog in ere gehouden, Geef mij, o God,
de genade, dat ik ook in de toekomst in deze gerechtigheid en zondeloosheid
blijf en tenslotte deze wereld ook op die manier verlaat!'
[14] Maar de tollenaar bleef een eind
van het offeraltaar afstaan en durfde zelfs zijn ogen niet op te slaan, maar
sloeg zich op de borst en zei: 'O Heer, wees mij zondaar, die niet waardig is
zijn ogen op te heffen naar Uw heiligdom, genadig en barmhartig!’
[15] Wie, denken jullie, verliet de
tempel als werkelijk gerechtvaardigd in God's ogen: de Farizeeër, die zichzelf
verhoogd, of de tollenaar, die zichzelf voor God verdeemoedigd en vernederd
had?'
[16] Toen zeiden sommigen, die wel
merkten dat Ik dit beeld op de oude Farizeeër betrok, omdat zij hem heel goed
kenden vanwege zijn herhaalde roemen en prijzen van zichzelf bij degenen die
zichzelf eveneens als vroom en rechtvaardig beschouwden: 'Vriend, daar kan
alleen God over oordelen, wiens alziende oog hart en nieren van de mens onderzoekt;
wij mensen kunnen daarover geen definitief oordeel vellen! omdat jij als
vreemdeling ook deze geschiedenis, die zich inderdaad zo heeft toegedragen, zo
heel precies en uitvoerig kent, moet jij ons maar zeggen wie van de twee
gerechtvaardigd voor God de tempel verlaten heeft!’
[17] Ik zei: 'O, dat genoegen kan Ik
jullie wel doen! Ik zeg jullie: deze tollenaar ging gerechtvaardigd de tempel
uit, omdat hij zichzelf vernederd had en zijn schuld tegenover God in zijn hart
getrouwen waarachtig bekend had, en zo keerde hij ook ten aanzien van de
Farizeeër gerechtvaardigd naar huis terug. Wie zichzelf verhoogt, wordt
vernederd, en wie zichzelf vernedert, zal verhoogd worden!’
165
Een genezing in het ziekenhuis van de tollenaar
Jezus
laat de kinderen tot Zich komen
(Luc.
18: 15-17)
[1] Toen Ik dat tegen de mensen gezegd
had, dachten ze bij zichzelf: 'Die heeft waarachtig en juist geoordeeld!’
[2] Maar de tollenaar verontschuldigde zich tegenover Mij
met de woorden: Vriend, je hebt weliswaar heel juist geoordeeld, en jouw
oordeel zou mij nog meer genoegen gedaan hebben, wanneer ik niet juist die
tollenaar geweest zou zijn, die zich naar volle waarheid in de tempel tegenover
God zo uitgesproken heeft! Maar hoe het ook zij, het komt mij toch uiterst
raadselachtig voor hoe jij dergelijke dingen zo goed kunt weten. Wat mij
betreft houd ik je voor een profeet en ik vraagje om in de naam van Degene die
jou met Zijn geest zo verlicht heeft, mijn huis en mijn gezin te willen
zegenen!’
[3] Ik zei: 'Dat is je al te beurt gevallen
doordat Ik voor jouw huis stilhield en een rustpauze nam. Maar om je ook te
laten inzien dat Ik niet alleen het recht, maar ook de macht heb om jouw huis
en jouw gezin te zegenen, moet je maar eens dat huis binnengaan, dat ook van
jou is en tot deze herberg behoort!
[4] Dat huis heb jij zelf ingericht om
er arme zieken uit deze streek en ook van buiten te herbergen, en je hebt
gezorgd voor een arts en voor veel goede geneesmiddelen. Er worden nu nog zeven
ernstig zieke mensen verpleegd, die door jouw arts niet geholpen kunnen worden,
hoe ervaren en van goede wil hij ook is. Maar Ik heb hen al geholpen! Ga nu dus
maar dat huis binnen en overtuig jezelf!'
[5] Het huis was maar
een paar stappen verwijderd van het hoofdhuis, en de tollenaar en alle anderen
gingen inderhaast naar binnen en troffen tot hun zeer grote verbazing alle
zeven volkomen gezond aan; ze vroegen hun wie hen gezond gemaakt had, want er
moest een groot wonder gebeurd zijn. Want nog nooit had een arts zulke lammen,
kreupelen, blinden en jichtlijders genezen,
[6] Toen zeiden de volkomen genezenen:
'Wij weten niet wie ons zo plotseling en zo wonderbaarlijk genezen heeft; want
er was niemand bij ons, ook onze arts niet sinds vanmorgen, Maar een paar
ogenblikken geleden voelden we een kracht als vuur door ons heen stromen en wij
waren zo gezond als nooit tevoren; we durfden onze bedden echter niet te
verlaten, want wij konden niet geloven dat wij werkelijk gezond geworden waren.
[7] De twee blinden dienden ons wel
als een eerste bewijs, dat niet alleen zij het licht van hun ogen weer
teruggekregen hadden, maar dat ook wij weer helemaal in het bezit van onze
rechte ledematen gekomen waren, maar toch geloofden wij niet volledig in onze
toch zo duidelijk ondervon den genezing; maar nu geloven wij het, omdat jullie
daarvoor naar ons toe gekomen zijn.
[8] Een of andere wonderbaarlijke mens
en genezer moet het jullie zelf gezegd hebben, anders zouden jullie niet hier
naartoe gekomen zijn om je ervan te overtuigen of de wonderdoener tegenover
jullie de waarheid gesproken heeft -en dus weten jullie beter wie ons genezen
heeft dan wij het kunnen weten. Maar bezorg ons nu ook onze kleren, zodat wij
naar buiten kunnen gaan en die wonderbaarlijke genezer onze dank betuigen!’
[9] Op aanwijzing van de tollenaar
gebeurde dat dan ook gauw.
[10] Nu zetten de oude Farizeeër, een
overste en enkele andere priesters en schriftgeleerden grote verbaasde ogen op
en wisten er geen raad mee, en de een vroeg de ander wie hij dacht dat Ik was.
[11] Maar de gewonere burgers en ook
de genezenen zeiden eenstemmig: 'Het is toch eigenaardig, dat priesters en
schriftgeleerden nog kunnen vragen wie dat is, die door de macht van zijn wil
de meest ongeneeslijke ziekten in één ogenblik kan genezen! Dat kan alleen God
of een buitengewoon vroom mens die net als de grote profeten van God's geest
vervuld is’
[12] De priesters en de
schriftgeleerden bedreigden het volk echter en zeiden, dat het niet gepast was,
dat leken de euvele moed hadden om priesters van God de les te lezen.
[13] De leken sloegen daar evenwel
geen acht op, maar gingen met de genezenen de ziekenkamer uit, kwamen voor Mij
staan en zeiden: 'Heil U, grote meester, die tot ons gekomen bent in de naam
van de Heer! Hosanna in den hoge en alle lof zij Jehova de Heer, die de mens
een dergelijke macht verleend heeft!'
[14] Daarop haastten vele vaders en
moeders zich naar hun woningen en brachten weldra een groot aantal kinderen
mee, die in meerdere of mindere mate ziek en zwak waren, en vroegen Mij of Ik
ze allemaal wilde zegenen en daardoor gezond maken.
[15] Het aantal meegebrachte kinderen
was echter aanzienlijk en toen de leerlingen hoorden dat Ik ieder kind apart
wilde aanraken, overeenkomstig de wens van de ouders, zeiden zij: 'Nou, nou,
de dag zal nauwelijks nog twee uur duren. Als de Heer ieder kind apart moet
aanraken en zegenen, zal de dag wel voorbij zijn; en we moeten nog naar een
andere plaats reizen! Want er is geen sprake van dat we hier blijven, omdat Hij
onderweg al gezegd heeft dat Hij niet in het eerste dorp zou overnachten. En
wat Hij eenmaal uitspreekt, daar wijkt Hij ook nooit een haarbreed van af Laten
wij de toestromende kinderen terugsturen met de goede opmerking, dat het niet
nodig is dat ieder kind apart aangeraakt wordt; het is voldoende dat Hij slechts
één woord over hen uitspreekt, dan zullen ze allemaal genezen en geheel en al
gezegend en gesterkt zijn!'
[16] Nadat ze dit overlegd hadden
verhinderden de leerlingen vervolgens de toegang tot Mij en waarschuwden
degenen die onstuimig tot Mij wilden doordringen.
[17] Maar toch riep Ik al die vele
kinderen tot Mij en zei tegen de leerlingen: ' Ach, laat al die kinderen toch
tot Mij komen en houdt hen niet tegen; want voor zulke kinderen is het rijk
Gods! Waarlijk Ik zeg jullie: wie het rijk Gods niet als een kind in bezit
neemt, die komt er niet binnen!'
[18] Daarop lieten de leerlingen alle
kinderen tot Mij komen en Ik raakte ze allemaal aan, drukte ze aan Mijn hart en
liefkoosde ze en allemaal werden ze fris, krachtig en gezond, en Ik liet ze
gaan onder de niet aflatende dankbetuigingen van de ouders.
[19] Toen kwamen er echter enkele
leerlingen naar Mij toe die zeiden: 'Heer! U hebt nu alweer een nieuwe
voorwaarde gesteld om het rijk Gods deelachtig te worden! Hoe kunnen wij, voor
het merendeel vergrijsde mannen, nu weer kinderen worden om in het rijk Gods te
komen? En toch hebt U zojuist duidelijk gezegd dat een mens die het rijk Gods
niet als een kind in bezit neemt, er niet zal binnenkomen! Wanneer dat zo is,
wat baat ons dan al onze inspanning, ontzegging en zelfverloochening?'
[20] Ik zei: 'Er is toch werkelijk
veel geduld voor nodig om met jullie om te gaan! Hoe lang zal Ik jullie nog
moeten verdragen, voor jullie de dingen zuiver begrijpen? Als Ik zeg, dat men
alleen als een kind het rijk Gods in bezit kan nemen, dan versta Ik daaronder
immers niet het lichamelijke kind zijn, maar alleen het kind zijn in je hart.
Een kind heeft geen hoogmoed, geen toorn, geen haat, geen neiging tot ontucht,
geen blijvende hartstochten en ook geen ongeduld; het huilt wel, als hem iets
wordt aangedaan, maar het laat zich ook snel troosten en vergeet het verdriet
dat het had en omarmt de weldoener met alle liefde. Zo moet ook ieder mens in
zijn hart en gemoed zijn, dan is het rijk Gods ook al zijn eigendom. Als jullie
dat nu begrijpen, zullen jullie toch niet meer hoeven te vragen hoe een mens
als een kind het rijk Gods in bezit moet nemen? – Hebben jullie dat begrepen?'
[21] De leerlingen beaamden dat en
bedankten Mij voor deze toelichting.
[22] Daarop vroeg de waard, die zoals
bekend tevens tollenaar was, aan Mij: 'Wonderbare heiland! U hebt deze plaats
nu een onbeschrijfelijk grote weldaad bewezen, die wij niet voor niets van U
kunnen verlangen. Zeg nu hoeveel wij U schuldig zijn, dan zal ik U betalen!'
[23] Ik zei: 'Maar Ik zal niets
aannemen; want welk mens heeft iets, wat hij niet van God ontvangen heeft? Hoe
kan men God echter betalen met hetgeen toch al van God is?
[24] Als je echter toch iets wilt
doen, doe het dan aan de armen, dan zal God het aannemen alsof je het voor Hem
gedaan hebt! Want geloof Mij, wat Ik hier gedaan heb, dat heb niet Ik gedaan,
maar de geest van Degene die jullie je God en Vader noemen, maar die jullie nog
nooit gekend hebben; maar Ik ken Hem en zie altijd Zijn aangezicht. Vraag dus
niet meer watje Mij schuldig bent! Maar breng wat brood en wijn!'
[25]
Daarop haastte de waard zich met de zijnen het huis binnen en bracht ons brood
en wijn in de juiste hoeveelheid en Ik en de leerlingen sterkten ons allen
daarmee.
166
De Heer en de rijke overste
(Luc.
18: 18-27)
[1] Toen we daar het brood en de wijn
genuttigd hadden en enkelen van Mijn leerlingen begonnen te informeren hoe ver
het nog was naar het volgende plaatsje, en wij ook aanstalten maakten om verder
te reizen, kwam er een overste naar Mij toe en zei: 'Luister, werkelijk grote
en goede Meester op Uw terrein! Aangezien U een van Gods geest vervulde man
bent en het hemelrijk beter schijnt te kennen dan wij, zeg mij wat ik moet doen
om het eeuwige leven in het hemelrijk te verkrijgen!'
[2] Ik zei: 'Aangezien je Mij voor een
mens houdt die aan jou gelijk is, hoe kun je Mij dan voor een goede meester
houden? Niemand is goed dan God alleen!
[3] Omdat jij een jood en bovendien
een overste van de synagoge bent, zul je toch wel weten wat Mozes geboden
heeft! Behalve veel andere dingen staat er geschreven: 'Gij zult niet
echtbreken; gij zult niet doden; gij zult niet stelen; gij zult geen vals
getuigenis afleggen, en gij zult uw vader en moeder eren! ' Wie dat in acht
neemt, zal ook het eeuwige leven ontvangen.
[4] Hierop zei de overste: 'Beste
Meester, aan dat alles heb ik mij vanaf mijn jeugd gehouden, en wel nauwkeurig
en stipt; maar desondanks heb ik nog niets duidelijks aan mijzelf waargenomen
wat mij de verzekering zou geven dat ik na de dood van het lichaam het eeuwige
leven in het hemelrijk zal ontvangen.
[5] Men heeft mij van verscheidene
welingelichte zijden gezegd dat mensen, wier zielen zich waardig gemaakt hebben
voor het hemelrijk, vaak al tijdens hun lichamelijke leven verschijnselen
hebben, waardoor ze kunnen weten dat ze na het afvallen van het lichaam spoedig
onder de scharen engelen in het hemelrijk opgenomen zullen worden. Maar ik ben
nu al tamelijk oud geworden en heb mij vanaf mijnjeugd voorbeeldig aan alle
wetten van Mozes gehouden -maar een dergelijk verschijnsel, dat mij de eerder
genoemde verzekering van het eeuwige leven van de ziel zou kunnen geven, is
.bij mij werkelijk nog nooit voorgekomen! En dus geloof ik wel, maar in zekere
zin blind, wat Mozes en de profeten geleerd hebben; maar van een zeker weten
vooraf is daarbij nog lang geen sprake!
[6] En kijk, beste Meester, om deze
reden heb ik U de vraag gesteld; want U, die geheel van Gods geest vervuld
bent, zult ook welhaast het beste weten hoe en of ik voor een toekomstig eeuwig
leven van de ziel in Gods hemelrijk reeds in dit leven waarachtige en
betrouwbare vooraankondigingen en waarborgen kan hebben! Want enkel geloven
volgens de geschreven woorden is een zwakke steunpilaar om de ware deugd van de
mensen overeind te houden. Dus, beste Meester, zeg mij daarover iets
waarachtigs!
[7] Ik zei: 'Ja, vriend, wat jij over
die waarborgen en zeer duidelijke vooraankondigingen gezegd hebt, dat is wel
helemaal juist! Allen die waarachtig volgens de goddelijke leer leven en deugdzaam
en vroom zijn ontvangen zulke troostende en sterkende waarborgen, en krachtens
jouw levenswandel, die overigens volgens de wet rechtvaardig is, zou jij die
ook al hebben kunnen ontvangen; maar er ontbreekt je daarvoor nog één ding, en
wel iets wat voor dat doel van het grootste belang is!
[8] Kijk, jij bent een heel rijk man
en, hoewel je niet echt gierig bent, ben je toch een spaarzame waard, die het
met de naastenliefde steeds zuinigjes aan weet te doen! Jouw hart en jouw ziel hangen
nog veel te sterk aan de dode schatten van deze wereld en het zachte
levenslicht van de hemelen kan daar niet doorheen dringen. Zolang jouw ziel
bevangen is door haar liefde voor de dode schatten en bekoringen van deze
wereld, is ze als het ware ook dood; want ook haar op dode dingen gerichte
liefde is dood, zolang die zo sterk aan de dode goederen van deze wereld
gehecht is.
[9] Zolang het er zo met jouw leven
voorstaat kan van de innerlijke levensverschijnselen natuurlijk nooit sprake
zijn! Maar Ik wil je een advies geven; wanneer je dat opvolgt, zul je alles
krijgen wat je tot nu toe onmogelijk had kunnen ontvangen.
[10] Ga heen, verkoop al je goederen
en verdeel de opbrengst op een wijze manier onder de armen, dan zul je daardoor
jezelf een schat in het hemelrijk bezorgen, waaruitje een echt levenslicht zult
krijgen; kom daarna bij Mij en volg Mij, dan zul je de meest waarachtige
waarborgen voor een eeuwig leven in overvloed vinden! - Heb je Mij begrepen?'
[11] Toen de overste, die heel rijk
was en veel goederen bezat, dat van Mij gehoord had, werd hij verdrietig,
keerde Mij zijn rug toe en ging weg.
[12] Toen de waard en ook de anderen
die nog aanwezig waren dat zagen, zeiden ze: 'Ja, ja, beste en wonderbaarlijk
wijze Meester, U hebt ook daar weer precies de spijker op de kop geslagen! Deze
overste is volgens de wet weliswaar een rechtvaardig man en men kan hem in geen
enkelopzicht van onrechtvaardigheid betichten; maar men heeft hem nog nooit tot
de vrijgevige mensen kunnen rekenen, en zelfs al zijn dienaren hebben een heel
karig loon en magere kost. Wie iets voor hem doet, heeft zelfs bij het vragen
van de meest redelijke betaling voor de geleverde arbeid stellig problemen. Hij
ontdekt overal fouten en vermindert daarom de bedongen betaling dan ook
dikwijls met meer dan de helft. Maar daarom wil ook bijna geen enkele
handwerksman meer iets met hem te maken hebben.
[13] Hij en die oude Farizeeër, die
zich nu samen met hem uit de voeten heeft gemaakt, omdat U, beste Meester, ook
hem erg geraakt hebt, zijn precies hetzelfde, de één is al net zo krenterig als
de ander; maar wanneer zij over hun goede werken spreken, die ze in het
verborgene voor de behoeftigen zouden doen, dan zou je gaan geloven dat er
eigenlijk op de hele aarde geen liefdadiger mensen zijn. En wij zijn er nu erg
blij om, o beste Meester, dat u deze beiden de volle waarheid hebt gezegd.’
[14] Ik zei: 'Ja, Ik heb hun alle twee
de volle waarheid gezegd, maar daarmee ook de enige weg getoond waarlangs ze
tot het eeuwige leven kunnen komen; maar Ik zeg jullie allemaal bovendien ook,
als een altijd geldende waarheid: O, hoe moeilijk zullen zulke rijke mensen in
het rijk Gods kunnen komen, dat het ware, eeuwige leven is! Ik zeg jullie: een
kameel gaat gemakkelijker door het oog van een naald dan dat zo'n rijke het
rijk Gods binnengaat!
[15] Want iedere ziel neemt na het
afvallen van haar lichaam niets anders met zich mee dan haar liefde, en de
werken daarvan volgen haar als producten van haar wil. Als de liefde van de
ziel nu zo sterk aan de dode dingen van deze wereld hangt, dat ze daar volkomen
één mee geworden is, dan is ze eveneens dood; en omdat haar wil gelijk is aan
de gerichte, dode dingen van deze wereld, mist ook die wil de volledige
vrijheid, is dus ook gericht en derhalve als dood te beschouwen -en dat is nu
wat men de hel en de eeuwige dood noemt!
[16] Pas er dus vooral voor op, dat de
liefde voor de wereld, haar schatten en bekoringen jullie zielen niet gevangen
neemt; want wie eenmaal door de wereld gevangen genomen is, zal zich uiterst
moeilijk uit haar macht kunnen bevrijden.’
[17] Daarop zeiden allen die dat
gehoord hadden: 'O beste en meest waarachtige Meester! Wie zal, wanneer de
zaken zo staan, dan zalig worden? Want alle mensen die wij kennen zijn voor het
merendeel vol van eigenliefde en wereldliefde, en wij lijden zelf aan deze
kwaal.'
[18] Ik zei: 'Ja, ja, helaas is het
wel zo, en de mensen zouden zichzelf ook eeuwig nooit kunnen helpen! Maar wat
nu, zoals altijd, bij de mensen onmogelijk is, dat is bij God toch wel mogelijk,
en Ik ben juist als mens in deze wereld gekomen om de mensen die hulp te
brengen, die ze zichzelf eeuwig nooit zouden kunnen verschaffen. Wie nu in Mij
gelooft en volgens Mijn leer handelt, zal ook het eeuwige leven verkrijgen;
want Ikzelf ben de weg, de waarheid en het eeuwige leven.'
[19] Van deze woorden van Mij stonden
allen versteld, en de waard zei: 'Beste en wonderbare Meester! Dat er meer
achter U schuilgaat dan bij een of andere profeet, dat ben ik stil in mijzelf
direct gewaar geworden, hoewel ik het niet hardop durfde uit te spreken; maar
aangezien U nu Zelf een groots en betekenisvol woord over Uzelf hebt
uitgesproken, kan ik nu niets anders meer doen dan zeggen: Heer, ik ben het
niet waard om mijn ogen naar U op te slaan, maar wees mij, arme zondaar,
genadig en barmhartig!'
[20] Ik zei: 'Wees getroost, Mijn
vriend! Ik ben juist naar jou toe gekomen omdat jouw werken Mij veel beter
bevielen dan die van de rijke overste en Farizeeër. Heb jij nu alleen maar
verder God lief boven alles en je naasten -dat zijn alle mensen ongeacht hun
maatschappelijke positie of hun geloof -als jezelf en doe voor hen, waarvan je
redelijkerwijs ook verlangen kunt dat zij dat ook voor jou zouden doen, dan
vervul je daardoor de hele wet en ook alles wat de profeten geleerd hebben! En
als je dat doet, zijn jou tevens alle zonden vergeven, al zou het aantal
daarvan zijn als het zand in de zee of het gras op de aarde! Zo is bij God
alles wel mogelijk, wat bij de mensen onmogelijk is.’
[21] Voor deze les bedankte de
tollenaar Mij, evenals alle andere aanwezigen.
167
Petrus vraagt naar het loon van de leerlingen
(Luc.
18: 28-30)
[1] Nu kwam ook Simon Juda echter naar
Mij toe en hij zei: 'Heer, wij hebben alles verlaten en zijn U bij de eerste
oproep die U tot ons richtte zonder enige terughoudendheid gevolgd, en hebben
daarvoor nog nooit enige aardse schadeloosstelling van U verlangd; maar nu er
hier veel over het hemelrijk en over het eeuwige leven gesproken wordt, wil ons
dan ook een verzekering geven van wat wij in het andere leven te verwachten
zullen hebben!’
[2] Ik zei: 'Werkelijk, er is niemand
die zijn huis of zijn ouders of broeders, zusters, vrouw of kinderen verlaat
omwille van het rijk Gods, die het niet reeds in deze tijd veelvoudig terug
ontvangt, en in de toekomstige wereld het eeuwige leven oogst! Als Ik jullie
dat zeg als Degene die alles heeft en ook alles kan en zal geven wat Hij
beloofd heeft, dan kunnen jullie Hem ook geloven! Want jullie hebben nu al
bijna een paar jaar achtereen gezien, beleefd en meegemaakt dat Ik nog nooit
een woord gezegd heb dat zonder resultaat en onvervuld gebleven is.
[3] Waarlijk, Ik zeg jullie allemaal:
deze aarde, zoals ze nu is, en ook deze hele zichtbare en eveneens materiële
hemel zullen vergaan en er zullen nieuwe scheppingen in plaats van de oude
komen, maar Mijn woorden zullen eeuwig blijven en bijgevolg ook de volste
vervulling van alle door Mij openlijk uitgesproken beloften!
[4] Wie in Mij gelooft en Mijn wil
doet, zal ook het eeuwige leven hebben, zoals Ik jullie al bij vele
gelegenheden gezegd en ook duidelijk getoond heb, en daarom is het nu een
beetje vreemd dat jullie Mij nogmaals kunnen vragen wat jullie zullen
ontvangen, vanwege het feit dat jullie alles verlaten hebben en Mij gevolgd
zijn.'
[5] Simon Juda zei: 'Heer, U hebt toch
wel gemerkt dat ik deze vraag nu niet zozeer ter wille van ons stelde, maar
veeleer ter wille van de mensen die hier zijn, die de wereld nog erg liefhebben
en nu door mijn vraag dan ook horen dat wij diegenen zijn die omwille van het
rijk Gods alles hebben verlaten en U gevolgd zijn.’
[6] Ik zei: 'Als Ik die bedoeling van
jou niet had opgemerkt, zou Ik niet gesproken hebben zoals Ik gedaan heb. Maar
wat Ik gezegd heb, heb Ik niet zozeer tegen jullie gezegd, die Mijn beloften
allang kennen, maar veeleer tegen alle mensen. En wanneer jullie in de toekomst
Mijn evangelie zullen verkondigen, dan moet ook in grote lijnen alles vermeld
worden wat hier gebeurd is.’
[7] Daar waren de leerlingen tevreden
mee, en wij stonden op om onze reis voort te zetten.
[8] De tollenaar en ook de andere
aanwezigen begonnen Mij echter te vragen of Ik niet tenminste deze nacht hier
zou willen blijven, aangezien de dag al bijna ten einde liep.
[9] Maar Ik zei: 'Wat jullie hier door
Mijn aanwezigheid goed gesmaakt heeft, zal de mensen in jullie naburige dorp
ook smaken. In de geest zal Ik echter ook bij jullie blijven, wanneer jullie in
levend geloof en in de juiste liefde aan Mij zullen denken.’
[10] Dat beloofden ze Mij van ganser harte
en daarop zegende Ik hen en trok toen verder; toen ze Mij een geleide wilden
geven tot aan het dichtstbijzijnde dorp, dat nog zeker een uur gaans van hier
verwijderd was, wees Ik dat van de hand. Zij bleven dan ook allemaal hier en
spraken de hele nacht met elkaar over alles wat hier voorgevallen was.
[11] Nu zou iemand
echter -nota bene - kunnen vragen hoe het nu kon dat de bewoners van dit dorp,
die tenslotte toch ook bedevaarten maakten naar Jeruzalem, nog vrijwel niets
over Mij gehoord hadden, terwijl Mijn roep al in bijna het hele joodse land
geklonken had en Jeruzalem vol was van Mijn leer en Mijn daden.
[12] Dat is wat deze plaatsen betreft
heel gemakkelijk te verklaren. Want alle bewoners van deze plaatsjes kwamen
maar zelden naar Jeruzalem, omdat de meesten erg arm waren; de weinige rijken
bleven echter ook liever thuis dan een reis naar het dure Jeruzalem te
ondernemen. Want ten eerste schrokken ze terug voor de onnodige uitgaven, en
ten tweede vreesden ze dat ze tijdens hun afwezigheid door de vele armen
bedrogen, bestolen of zelfs beroofd zouden worden.
[13] En zo was er gedurende enkele
jaren dan ook niemand van de bewoners van deze plaatsen in de buurt van
Jeruzalem gekomen, en aangezien deze weg ook niet door andere reizigers bereisd
werd omdat hij zo onveilig was, kon Mijn roep in deze streken nog niet verbreid
zijn; want deze streken lagen toch wel tamelijk ver van Jeruzalem en werden
bovendien meer door Grieken en Arabieren dan door J oden bewoond. En juist het
feit dat ze Mij en Mijn leer totaal niet kenden, deed Mij besluiten naar hen
toe te gaan en Mij aan hen te openbaren. Want Ik ben immers hoofdzakelijk in de
wereld gekomen om het verlorene te zoeken en om op te richten wat in het stof
neergebogen lag.
[14] Wat Ik hier getrouwen waarachtig
heb gezegd moge iedereen tot een duidelijk antwoord dienen, die zou willen
vragen hoe het kon dat er in het joodse land in Mijn tijd en zelfs later nog
plaatsen konden zijn, waar men weinig of helemaal niets van Mij wist, terwijl
aan de andere kant Mijn leer tijdens Mijn aardse leven zelfs tot in Europa,
Perzië en zelfs tot in India en Egypte al tamelijk bekend was geworden.
[15] Deze woorden zijn bedoeld voor de
lezers van dit evangelie, dat Ik nu opnieuw gegeven heb. Heil degene die ze in
zijn hart opneemt, Mij de eer geeft, en ernaar handelt!
[16] En nu weer terug naar onze reis!
168
Aankondiging van het lijden
De
leerlingen en de blinde langs de weg naar Jericho
(Luc.
18: 31-43)
[1] Toen wij al zo ongeveer honderd
passen buiten het dorp waren, en de ons bekende joodse Grieken en de paar
leerlingen van Johannes, die tamelijk moe geworden waren van de dagreis, een
beetje achtergebleven waren, omdat ze ons snelle tempo niet goed konden
bijhouden, riep Ik de twaalf naar Mij toe, en ze vroegen Mij wat er aan de hand
was.
[2] Ik zei tegen hen: 'Luister nu naar
Mij en wordt niet verdrietig, want alles wat de profeten over Mij voorspeld
hebben moet immers aan Mij vervuld worden!
[3] Zoals wij hier nu met elkaar
wandelen, zullen wij ook spoedig weer naar Jeruzalem reizen, en dan zal alles
voltooid worden wat, zoals reeds gezegd, de profeten over de Zoon des mensen
geschreven hebben. Hij zal overgeleverd worden aan de heidenen en Hij zal
bespot, gesmaad en bespuwd worden, en zij zullen Hem geselen en doden; maar op
de derde dag zal Hij uit eigen kracht en macht weer opstaan, en zal dan voor
altijd bij jullie zijn tot aan het einde der wereld en haar tijd, en jullie
zullen eeuwig bij Hem in Zijn rijk zijn.’
[4] Toen Ik dat tegen de leerlingen
gezegd had, keken zij elkaar met grote ogen aan en vroegen elkaar (de
leerlingen) : 'Wat heeft Hij daar nu weer mee willen zeggen? Eerst wordt er
gezegd dat de tempeldienaren Hem zullen grijpen en dat Hij de maat van hun
zonden tot hun eigen verderf aan Zichzelf zal laten volmaken. Maar nu zei Hij
niets over de tempeldienaren, maar wel over de heidenen, die voorzover wij
weten tot nu toe steeds Zijn beste en meest gelovige vrienden waren! Wie het
kan en wil, begrijpe het, maar echt - wij begrijpen dat toch echt niet!’
[5] Daarop overlegden
ze onder elkaar of ze Mij daar een nadere uitleg over moesten vragen.
[6] Petrus dacht echter dat Ik zoiets
misschien niet zo goed zou opnemen, en dat het dus raadzamer was om deze
kwestie, die op zichzelf heel onduidelijk en droevig was, voorlopig te laten
zoals Ik die uitgesproken had.
[7] Aangezien de leerlingen Mij daar
verder niets over wilden vragen, zei ook Ik niets meer over deze
aangelegenheid.
[8] Wij trokken vervolgens verder en
kwamen op de plaats waar twee hoofdwegen elkaar kruisten. Weliswaar leidde onze
oude weg, waarlangs wij van Jeruzalem kwamen, ook naar Jeruzalem, maar die liep
voortdurend in grote bochten over bergen en dalen; de nieuwe weg echter, die de
oude hier kruiste, leidde, langs Bethlehem, ook naar Jeruzalem, maar was
vlakker en beter aangelegd en werd vaker door vreemdelingen en ook door de
inwoners bereisd. En die reden waren er langs deze weg in de buurt van de
plaatsen ook steeds veel bedelaars, die de reizigers hier om een aalmoes
vroegen.
[9] Op de genoemde plek gingen wij dus
de nieuwe weg op, alsof wij weer naar Jeruzalem wilden reizen, wat echter niet
het geval was; maar de plaats die wij wilden bezoeken lag aan die nieuwe weg,
en niet ver van die plaats troffen wij een bedelaar aan, die blind was. Deze en
nog vele andere bedelaars trokken op feestdagen met hun ziende begeleiders ook
naar Jeruzalem, om daar een groter bedrag aan geld bij elkaar te bedelen. Deze
bedelaar was dan ook op het laatste feest in Jeruzalem geweest en had daar
gehoord dat Ik daar grote tekenen gedaan had en blinden ziende had gemaakt, en
hij kende ook Mijn naam.
[10] Aan de leerlingen, van wie er
zich enkelen vooruit haastten om de stad nog bij dag te bereiken, werd eerst
door de bedelaar luid om een aalmoes gevraagd, en toen ze tegen hem zeiden dat
ze geen geld bij zich hadden, vroeg hij hun wie zij waren en wie er nog meer
bij hen waren, en wat zij, die zelf arm waren, in deze schrale omgeving te
zoeken hadden, omdat er al zoveel bedelaars waren.
[11] Toen zeiden zij (de leerlingen):
'Wij zijn leerlingen van de Heer Jezus uit Nazareth, die samen met ons reist,
opdat ook deze streek door Hem gezegend wordt! Wij hebben daarom ook geen geld
nodig, want Hij, de Heer Jezus uit Nazareth, zorgt voor ons!'
[12] Toen de blinde bedelaar dat
gehoord had van de leerlingen, die hier even bleven wachten, zodat Ik en ook
alle andere leerlingen ons weer bij hen konden voegen -wat wij ook weldra deden
- vroeg de bedelaar nogmaals wat dat was en of Ik daar nu ook bij was, want hij
merkte dat er veel mensen in zijn buurt waren.
[13] De leerlingen bevestigden de
vraag van de bedelaar en onmiddellijk begon hij te roepen en zei luidkeels (de
bedelaar): 'O Jezus van Nazareth, zoon van David - zoals men mij in Jeruzalem gezegd
heeft en wat ik ook geloof ontferm u over mij!'
[14] Maar de leerlingen die vooruit
waren gegaan waarschuwden hem en zeiden dat hij niet zo geweldig moest
schreeuwen, maar dat hij stil moest zijn, omdat het zo dicht bij de kennelijk
grote plaats teveelopzien zou baren.
[15] Maar de bedelaar stoorde zich
daar niet aan en schreeuwde nog veel harder: 'O Jezus, zoon van David, ontferm
u over mij!'
[16] Ik bleef dan ook staan en beval
de ziende begeleider, dat hij de blinde bij Mij moest brengen, wat ook direct
gebeurde.
[17] Toen hij dicht bij Mij gebracht
werd, zei Ik tegen hem: 'Wat wil je eigenlijk dat Ik voor je doe?'
[18] Toen sprak de blinde: 'Heer, dat
ik moge zien!'
[19] Toen zei Ik tegen hem: 'Wees dan
ziende! Je geloof heeft je geholpen!’
[20] En terstond kon de blinde zien,
volgde Mij en prees luidkeels God, die Mij zo'n ongehoorde macht verleend had.
169
De Heer in de herberg te Jericho
[1] Langs de nieuwe weg kwam er echter
ook meer volk achter ons aan; het had gezien wat Ik voor de blinde had gedaan,
verwonderde zich daar buitengewoon over en prees God en volgde Mij de stad in.
Deze stad heette Jericho, wat de leerlingen pas vernamen toen wij in de oude
stad aankwamen, die er heel kaal en schraal uitzag en meer ruïnes dan goede,
bewoonbare huizen telde.
[2] Toen wij al tamelijk in de
schemering de stad binnentrokken, kwamen de mensen die ons bij de genezing van
de blinde achterna waren gekomen en voor het merendeel bewoners van Jericho
waren, naar Mij toe en vroegen Mij, of Ik niet bij hen zou willen blijven.
[3] Maar Ik zei: 'Dat zal Ik wel maar
jullie zijn allemaal kleinbehuisd en wij zijn met velen; breng ons daarom
liever naar een herberg, waar wij opgenomen kunnen worden!’
[4] Een man zei: 'Heer en meester, er
zijn hier weliswaar twee herbergen; maar de waarden ervan zijn zeer op winst
beluste Grieken, die de gasten steeds behoorlijk weten te plukken en reeds bij
het binnenkomen in hun niet al te aanbevelenswaardige kamers nadrukkelijk bij
hen beginnen te informeren, hoeveel geld en wat voor andere schatten zij met
zich mee voeren. En als de reizigers zeggen dat ze niet veel geld en nog minder
andere schatten hebben, dan worden ze helemaal niet opgenomen. Maar wij hebben
gezien wie U bent, en wat voor macht U door God gegeven is, en het zou ons
daarom spijten als ook U zoiets in deze stad van ons zou overkomen. Maar wij
zullen er wel ons best voor doen dat U en Uw leerlingen en vrienden bij ons een
zo goed mogelijk onderkomen en verzorging vinden!’
[5] Ik zei: 'Jullie goede wil geldt bij
Mij al als werk; maar Ik heb Gods geest in Mij en die zegt Mij wat Ik moet
doen, en daarom moet Ik nu in de eerste grote herberg van de op winst beluste
Griek overnachten. Aanvankelijk zal hij tegenstribbelen, maar daarna zal hij
toch doen wat Ik wil. Maar jullie kunnen Mij daar wel heen begeleiden en ook
nog een paar uur bij Mij blijven!'
[6] De man zei: 'Heer! U wilt het zo,
en daarom geschiede dan ook Uw wil!
[7] Hierop trokken wij verder de stad
in en kwamen dan ook al gauw bij het centrale plein, waar de grote, dure
herberg zich bevond; de waard daarvan kwam ook weldra naar buiten en vroeg ons
of wij bij hem wilden binnenkomen.
[8] En Ik zei: 'Vriend, dat wil Ik wel
graag, maar goud of zilver vind je niet bij Mij; maar andere schatten, waar jij
tot nu toe nog geen vermoeden van hebt, heb Ik in overvloed bij Mij! Als je die
zult leren kennen, zul je een geweldige afkeer gaan krijgen van je goud en
zilver!'
[9] Toen zei de waard, die zich heel
vriendelijk voordeed: 'Welnu, kom dan maar binnen, want ik kan alles heel goed
gebruiken!’
[10] Nu gingen wij direct het huis
binnen en namen plaats aan verscheidene tafels. Toen wij allemaal al helemaal
op ons gemak bij de tafels zaten en op iedere tafel lampen aangestoken werden,
vroeg de waard heel voorkomend wat wij te eten en te drinken wensten.
[11] En Ik zei: 'Brood en wijn heb je
wel in voorraad, en meer hebben wij vandaag niet nodig. Maar je moet ons goed
brood en de beste wijn geven; want de wijn die jij de gasten gewoonlijk voor
veel geld voor zet is geen wijn, aangezien die van appels en peren is gemaakt,
en die uit kruisbessen bereid is drink Ik niet. Je mag ons alleen maar wijn
voorzetten die verkregen is uit de goede, rijpe druiven die rond de Libanon
groeien, en die jij ook in ruime mate in schone zakken bezit!’
[12] Enigszins verrast zei de waard:
'Vriend, naar mijn beste weten ben jij nog nooit in deze omgeving geweest en je
kunt dan ook niet weten wat voor wijn ik in mijn kelders heb! Een of andere
burger van hier, die beslist mijn vriend niet is en mij met dergelijke dingen
heeft willen belasteren, moet jou dat verraden hebben! Zeg mij zijn naam, zodat
ik hem kan straffen, dan zal ik jullie alles wat jullie hier zullen verteren
schenken!’
[13] Ik zei: 'Vriend, je vergist je;
geen mens heeft jou verraden! Ik weet nog veel meer van jouw huis en van jouw
heel uitgebreide herberg; maar zorg er nu maar voor dat wij snel het gevraagde
krijgen!'
[14] De waard zei: 'Ik heb mijn
dienaren al een teken gegeven, en alles zal er geheel volgens uw wens weldra
zijn!'
170
De waard vraagt naar de Heer
[1] Nu merkte de waard de hem maar al
te goed bekende blinde bedelaar aan Mijn zijde op en zag, dat hij nu kon zien.
[2] Hij ging direct dichter naar de bedelaar
toe, bekeek hem nauwkeuriger en zei toen (de waard): 'Jij was toch blind vanaf
je geboorte en kunt nu zien, dat zie ik duidelijk. Wie heeft jou de ogen
geopend en je ziende gemaakt?'
[3] De bedelaar zei: 'Deze Heer hier,
die aan jou echte wijn en goed brood gevraagd heeft! Wees blij, want er is jou
een groot heil ten deel gevallen, omdat Hij in jouw huis zijn intrek genomen
heeft, en je zou Hem dan ook met het grootste respect moeten behandelen!’
[4] De waard, die nu stomverbaasd was,
zei: 'Hoe heeft hij jou de ogen dan geopend?'
[5] De bedelaar zei: 'Ik vroeg Hem en
Hij zei: 'Word ziende!', en ik werd ziende, en dat is alles wat ik je kan
zeggen; en jij kunt je nu wel voorstellen wie dat moet zijn, in wiens woord en
wil zo'n macht en gezag liggen!'
[6] De waard verbaasde zich steeds
meer en bekeek Mij met grote oplettendheid.
[7] Nu brachten de dienaren ook brood
en wijn in de juiste hoeveelheid en zetten alles in goede orde op tafel.
[8] En de waard, die nu van ontzag
vervuld was, vroeg Mij: 'Heer, is het brood en de wijn zo naar uw wens?'
[9] Ik zei: 'Helemaal; jouw dienaren
hebben immers langer werk gehad, omdat ze dit brood en ook deze wijn uit een
ander huis en een andere kelder moesten halen; want de goede dingen bewaar jij
in één van je andere tien huizen in deze stad. In dit huis heb je echter alleen
wat je de vreemdelingen gewoonlijk voorzet, en aangezien je een rijk man bent
is dat niet zo prijzenswaardig van je. Jij bent weliswaar een Griek, samen met
je hele gezin, en houdt geen rekening met de wetten van de Joden, hoewel deze
je met onbekend zijn; maar ook een heiden strekt het tot eer en het dient hem
ten goede, wanneer hij eerlijk handelt en volgens jullie wetten ieder het zijne
geeft en aanbiedt.’
[10] De waard wist nu niet wat hij Mij
daarop zou moeten antwoorden; maar wij namen het brood en aten het, en evenzo
namen wij de wijn en dronken die, en ook de waard at en dronk met ons mee,
omdat Ik hem Zelfbrood en wijn aanreikte, en hij prees God en Mij.
[11] De waard sprak met de andere
burgers, die ons naar hem toe en vervolgens ook het huis in begeleid hadden. En
juist aan de man die Mij eerst onderdak aangeboden had, vroeg de waard wat hij
als ervaren jood wel van Mij dacht, wie Ik was en waar Ik vandaan kwam.
[12] Maar de man zei: ’Ik heb deze
wonderbaarlijke man nog niet eerder gezien, net zo min als jij! Maar van de
genezen blinde, die in Jeruzalem al over hem gehoord had, heb ik vernomen dat
hij hem met de naam 'Jezus' en zoon van David heeft aangeroepen, en ik heb
daaruit opgemaakt dat hij dan ook daar vandaan komt. Naar zijn kleding te
oordelen schijnt hij echter een Galileeër te zijn, evenals sommigen, die met
hem meegekomen zijn.
[13] Alleen, hoe het
ook zij, hij is nu eenmaal een buitengewoon mens, zoals de aarde er sinds Mozes
en Elia nog geen gedragen heeft! De naam zoon van David, die de bedelaar hem
gaf, heeft mij echter heimelijk op de gedachte gebracht. dat. hij volgens de
voorspellingen van de profeten ofwel de profeet Elia is, die voor de beloofde
Messias der joden zal komen - of per slot van rekening de Messias zelf. Ik zou
hem eerder voor het tweede dan voor het eerste houden! Want alle profeten
hebben steeds alleen uit naam van Jehova gesproken en gehandeld; maar deze
spreekt en handelt helemaal uit eigen macht, en zoals gezegd bevestigt de
benaming 'zoon van David' deze geheime opvatting van mij nog meer, want zo
noemen de oude profeten meerdere malen de Messias die moet komen. Maar dat is
nu ook wel alles wat ik je over hem kan zeggen!'
[14] De waard zei: 'Ik ben weliswaar
te weinig thuis in jullie geloofsleer, maar sommige dingen weet ik toch wel, en
zo weet ik ook van de beloofde Messias die ooit zal komen. Maar die wordt nu
immers door alle joden als een grote oorlogsheld gezien en zij verwachten hem
ook als zodanig, en denken dat hij hen van de Romeinse overheersing zal
bevrijden en vervolgens een groot, onoverwinnelijk rijk zal stichten. Maar jij
schijnt die Messias eerder goddelijke dan menselijke waardigheid toe te
schrijven?'
[15] De man zei: 'Maar dat is ook de
wijze waarop hij door de profeten en door David zelf wordt aangeduid; en als
hij de joden echt van het juk van de Romeinen wil bevrijden, zal hij voor een
dergelijk werk ook wel met meer dan alleen wereldse, menselijke heldenkracht
toegerust moeten zijn.
[16] Maar dat is allemaal nog altijd
in grote duisternis gehuld, en geen enkele jood kan met enige zekerheid
verklaren in wat voor vorm en met wat voor eigenschappen de Messias zal komen.
En aangezien dat niet te bepalen is, kan de Messias ook heel goed in deze
wereld komen in deze vorm en met deze eigenschappen, op de manier zoals wij nu
juist deze wonderman voor ons zien!
[17] Dat is zo mijn mening. Maar jij
kunt nu nog meer brood en wijn laten halen; want ik zie dat de gasten wat er op
tafel gezet is weldra op zullen hebben!’
[18] Daarop beval de waard direct zijn
dienaren om te doen wat de man hem gezegd had, en wij kregen dan ook al gauw
meer brood en wijn.
171
De waard vraagt naar zijn spoorloos verdwenen zoon
[1] Daarop liep de waard naar Mij toe
en vroeg Mij, of Ik ook iets gehoord had van de mening, die hij en de burger
van Jericho over Mij gevormd hadden!
[2] Ik zei: 'Jij wilt Mij nu op een
fijnzinnige manier ontlokken wat Ik eigenlijk ben. Maar op die manier zul je
niet gemakkelijk van Mij te horen krijgen wat jij wilt; want wie Mij op de
proef wil stellen, houdt zichzelf voor de gek! Ik weet immers alles wat jij
sinds je geboorte gedaan hebt, hoe je van het eiland Patmos hierheen bent
gekomen en hoe je rijk geworden bent; en zo weet Ik ook van je hele huis, je
gezin, en dus zal Ik ook wel weten welke mening jij en die andere burger over
Mij hebben!'
[3] Daarop zei de waard: 'Heer en
meester, dat u een soort alwetendheid bezit, heb ik direct aan het begin al gemerkt;
maar ik heb al vaker met dergelijke orakelachtige mensen te maken gehad, die
mij ook dingen onthuld hebben, die alleen ik en de goden konden weten, en
daarom verbaast uw helderziende vermogen mij niet zo erg, omdat dat, zoals
gezegd, al vaker voorgekomen is. Maar de genezing van de blinde is iets heel
anders; dat is bij mijn weten nog nooit voorgekomen en ook nog nooit gehoord!
Daaruit kan ik voor mijzelf al wel dezelfde conclusie trekken, als eerder al
die burger uit Jericho, en ik kan de woorden van één van onze oude wijzen hier
heel goed toepassen.
[4] Die woorden nu luiden: 'Er bestaat
geen groot en werkelijk wijs man zonder een goddelijke inspiratie.' En u lijkt
mij het meest door een god geïnspireerd te zijn, waardoor u ook in staat bent
om zulke dingen te doen, die alleen een god mogelijk zijn. En omdat dat bij u
onbetwistbaar het geval is, kunt u ook heel goed de aan de joden beloofde
Messias zijn, en deze mening over u heeft ook die burger, die tevens mijn
buurman is, mij onomwonden toegegeven. En als u dat bent, is het voor ons
heidenen ook hoog tijd om ons godenstelsel, dat op oude fabels berust,
overboord te gooien en ons op de leer van de joden te richten!
[5] Als u degene bent voor wie ik en
mijn buurman u houden, dan is uw alwetendheid meer dan goed verklaarbaar, en
dan zult u ook vast en zeker kunnen zeggen waar mijn oudste zoon zich nu
bevindt, hoe het met hem gaat en wat hij doet; want ik zou dat nu des te meer
en heel zeker willen weten, omdat er nu al twee jaar verlopen zijn, zonder dat
ik een bericht van hemzelf of van iemand anders over hem ontvangen heb. Als u
mij dat genoegen kunt en wilt doen, dan zullen u en al uw metgezellen drie
volle dagen in mijn huis op de meest voortreffelijke wijze gratis verzorgd
worden!’
[6] Ik zei, terwijl Ik Mij in zekere
zin tot de leerlingen richtte: 'Het is toch merkwaardig - Ik heb maar één teken
gedaan, en de heidenen hebben al het vermoeden gekregen dat Ik de Messias ben!
Maar hoeveel tekenen heb Ik thuis in Galilea en in Jeruzalem wel niet gedaan,
en hoe weinigen geloven er in Mij en hoevelen zijn Mij niet vijandig gezind!
Daarom zal het licht dan ook van de joden afgenomen en aan de heidenen gegeven
worden, zoals Ik jullie al meerdere keren heb gezegd. ‘
[7] Hierna richtte Ik Mij pas tot de
waard en zei: 'Jij wilde van Mij horen waar jouw oudste zoon Kado zich bevindt,
wat hij doet en hoe het met hem gaat? En als tegenprestatie wil je ons drie
dagen lang gratis verzorgen! Maar wij blijven hier geen drie dagen, dus zul je
je belofte ook niet na kunnen komen. En als je Mij in plaats daarvan misschien
met geld zou willen belonen, zou Ik echt niets aannemen - en voor wat je
vandaag voor Mij doet, zul je een volledige vergoeding ontvangen! En Ik weet
dus niet om welke reden Ik jou het verlangde genoegen zou moeten doen! Maar
zoals Ik de naam van jouw zoon ken, zo weet Ik ook zeker al het andere wat hem
betreft; maar op de doorjou aan Mij gestelde voorwaarden zeg Ik het je niet!'
[8] De waard zei: 'Heer en meester,
stelt u mij dan voorwaarden, waaronder u, als ik die vervul, mij wilt openbaren
wat ik verlang!.
[9] Ik zei: 'Goed, zo mag Ik het
horen! Kijk, jij hebt grote schatten en rijkdommen, die jij niet hebt verworven
op een manier die in Mijn ogen de enig juiste is! De wetten van de wereldse
rechters kunnen je weliswaar niet veroordelen, omdat jij je heel goed kunt
rechtvaardigen volgens de letterlijke strekking ervan, die door jullie
rechtsgeleerden echter ook heel verschillend geïnterpreteerd kan worden; maar
voor Mijn rechterstoel zou jij met al je rechtvaardigingen niet staande
blijven!
[10] Mijn wetten echter luiden: heb de
ene, ware en levende God boven alles lief en je naasten en je medemensen als
jezelf! Wat jij niet wilt dat zij jou zouden doen, doe dat hun ook niet; maar
wat jij zou willen dat je medemensen jou zouden doen, doe dat hun ook!
[11] Als iemand jou erg bedrogen zou
hebben, maar jij kon hem volgens de letterlijke inhoud van jullie wetten niets
maken, omdat hij open met jou is omgegaan maar jouw zwakheid langs wettelijke
weg wist te benutten en hij zou je met de gesloten handel, koop of verkoop voor
duizend pond bedrogen hebben -wat voor jou des te vervelender was, omdat jij
hem voor dat feit bij geen enkele rechter kon aanklagen, aangezien iedere
rechter jou 'Volenti non fit iniuria'* (Latijn voor: Aan degene die het zo wil
geschiedt geen onrecht.) ten antwoord
gegeven zou hebben wat zou jij dan zeggen tegen degene die jou bedrogen had,
als hij naar jou toe zou komen en zeggen: 'Vriend, ik ben in al mijn doen en
laten weliswaar door de wet beschermd, en jij kunt mij niets maken -maar ik ben
een goed mens geworden en ben nu gekomen om jou alles te vergoeden waarin ik je
ooit bedrogen heb!', en vervolgens zou hij jou de duizend pond teruggeven en
bovendien nog de rente betalen, die jouw duizend pond opgebracht zouden hebben
als jij die bezeten zou hebben? Zeg Mij, wat zou jij van een dergelijke
handelwijze vinden?'
[12] De waard zei: 'Heer en meester,
dat zou ik zeker het beste ter wereld vinden, en ik zou zo'n mens ook tegenover
iedereen loven en prijzen en zou zijn beste vriend zijn!’
[13] Ik zei: 'Ga jij dan hetzelfde
doen, dan zul je allen die in het geheim jouw vijanden zijn, tot echte vrienden
maken! En kijk, dat zijn de voorwaarden waarop Ik, als jij ze waarachtig en
serieus wilt vervullen, ook jouw wens zal vervullen!'
[14] Nu zei de waard: 'Heer en
Meester, zowaar ik leef en zowaar als ik u nu ook beschouwen erken als degene
die u volgens de voorspellingen van jullie profeten beslist bent, wil en zal ik
de voorwaarden die u mij nu stelt vervullen; maar zeg mij nu hoe het met mijn
oudste zoon gaat, die altijd mijn lieveling geweest is!'
[15] Ik zei: 'Goed dan; omdat Ik nu in
je hart lees datje ook zult doen wat je Mij nu plechtig beloofd hebt, wil Ik
jou wel zeggen dat jouw zoon Kado met zijn vrouwen drie kinderen en tevens met
een groot gevolg hier over een uur zal aankomen, en hij zal je dan zelf
vertellen hoe het met hem gaat en wat hl] allemaal gedaan heeft. Nu kun jij met
je vele dienaren voorbereidingen treffen om te zorgen dat jouw zoon, samen met
al de vele mensen die hij met zich .mee zal brengen, in één van jouw tien
huizen goed ondergebracht kan worden! Als jij Mij gelooft, doe dan wat Ik je nu
aangeraden heb!'
[16] Toen de waard dat van Mij gehoord
had, wist hij van louter vreugde even niet wat hij moest zeggen, en eerst
bedankte hij Mij voor wat Ik hem meegedeeld had; daarna beval hij zijn dienaren
om onmiddellijk te doen wat Ik hem aangeraden had, en plotseling was iedereen
in het huis en ook in het naastgelegen huis heel druk in de weer .
[17] Toen nu alles volop in bedrijf
was, riep hij ook zijn vrouwen zijn drie oudere dochters, die met hun helpsters
voor de keuken moesten zorgen, en zei (de waard): 'Over een uur al arriveert
onze Kado met een groot gevolg; doe dus jullie uiterste best om te zorgen dat
alles op de beste manier voor hem bereid is, als hij aankomt! Vannacht moet
hier een groot gastmaal bereid en gegeten worden, en jullie moeten daar
allemaal aan deelnemen!’
[18] Hierop ging men toen ook in de
keuken direct flink aan de slag.
172
De aankomst van Kado, de zoon van de waard
[1] Terwijl iedereen nu hals over kop
druk bezig was, kwam de waard weer naar Mij toe, bedankte Mij nogmaals voor het
bericht en zei heel vriendelijk: 'Heer en meester, ik ben de tweede blinde, die
u nu ook ziende hebt gemaakt; want ik begin nu de grote schatten te zien die
boven alles verheven zijn, en goed te begrijpen dat in u mijn huis het grootste
heil ten deel is gevallen. Ja, wanneer men deze schatten bekijkt met het hart
en het verstand, dan ziet men wel hoe volkomen waardeloos alle aardse schatten
zijn, en hoe leeg, hoe weerzinwekkend! Maar wat kan een mens, die reeds in de
diepste nacht en in volslagen onwetendheid tegen wil en dank op deze wereld
geboren is, eraan doen, dat hij het meest waardeloze als kostbaar beschouwt en
zich dag en nacht afmat om grote hopen van dat aardse slijk te verzamelen?
[2] Geef de mens reeds vanaf zijn
jeugd een goed licht, en leer hem de ware God en zichzelf kennen, dan zal hij
niet gretig verlangen naar aardse schatten, maar naar de schatten des levens!
Maar waar zijn de leraren, die in staat zouden zijn de mensen te tonen wat zij
het meest nodig hebben? Daarom vraag ik u, beste Heer en meester: zend leraren
met uw wijze van handelen onder de mensen, zodat zij door hen echte mensen
worden!’
[3] Ik zei: 'Nu heb je goed gesproken,
en wat jij tegenover Mij als wens hebt uitgesproken, wordt nu ook ten uitvoer
gebracht; maar een boom valt niet met één slag, en zoals voor alle grote en
goede werken is er tijd en geduld voor nodig volgens Gods eeuwige orde. Maar
ieder mens, die voor zichzelf de waarheid des levens ingezien heeft, kan en
moet die ook aan zijn medemensen meedelen, dan zal het daardoor gemakkelijk en
weldra licht worden in de harten van de mensen.
[4] Wie de door Mij aan jou getoonde
ware levensgeboden aanneemt en ook getrouw in acht zal nemen, die zal ook
weldra tot het volste levenslicht komen. Meer hoef Ik je niet te zeggen; doe
het, dan zul je het eeuwige leven ontvangen!
[5] Maar nu kun je met jouw mensen wel
gaan kijken op de plek, waar de oude en de nieuwe weg elkaar kruisen! Zodra je
daar aankomt, zul je ook je zoon Kado ontmoeten. Neem echter een fakkel mee,
zodat jouw zoon jou snel herkent, en jij hem ook! Maar breng hem daarna hierheen;
want ook Ik moet met hem spreken!’
[6] Na deze woorden
verliet de waard in allerijl de gelagkamer en ging met zijn mensen en
verscheidene buren zijn aankomende zoon tegemoet. Hij was nog maar nauwelijks
op de aangeduide plek aangekomen, of daar kwam ook zijn zoon Kado, zittend op
een muildier; hij herkende zijn vader direct, en aan het omarmen en liefkozen
kwam bijna geen einde.
[7] Pas daarna begon de zoon aan zijn
vader te vragen, hoe hij eigenlijk gehoord had dat hij nu zou arriveren.
[8] T oen zei de vader: 'Liefste zoon,
op een heel wonderbaarlijke manier! Maar ik kan je nu niet meer vertellen;
wanneer je thuis zult zijn, zul je al het andere ook horen.’
[9] Daarop trokken ze allemaal vlug
naar de stad en kwamen ook weldra onder luid gejuich bij ons aan.
[10] Toen de zoon Kado met zijn enige
vrouwen zijn kinderen onze gelagkamer binnenkwam, was het eerste wat hij deed,
te vragen wie van de aanwezige gasten degene was, die zo heel precies geweten
had van zijn aankomst in Jericho.
[11] En de vader leidde hem direct
naar Mij en zei: 'Kijk, mijn geliefde zoon, deze man is de heer en de grote
meester! Maar kijk ook eens naar onze oude, blinde bedelaar, die jij nog goed
kent! De heer en meester heeft hem het licht in zijn ogen volledig teruggegeven
en hij heeft zich daarvoor van geen ander middel bediend dan zijn woord en wil.
Wat zegje daar nu van en wat denk je van zo'n mens?'
[12] De zoon keek een poosje met grote
oplettendheid nu eens naar Mij en dan weer naar de bedelaar, die nu weer helemaal
ziende was, en zei toen: 'Mijn geliefde vader, ik zal mij zeker niet vergissen,
wanneer ik zeg dat dit de man moet zijn, over wie ik reeds in Griekenland, in
Klein-Azië en zelfs langs de Aziatische oever van de grote Pontus* (* De Pontus
was in de oudheid het n.o.deel van Klein-Azië: langs de Zwarte Zee. In 63
v.Chr. door Pompeius onder Romeins bewind gebracht.) veel buitengewoons gehoord
heb. Ter wille van hem heb ik in Athene alles verkocht en trok ik naar
Palestina, om mij hier te vestigen, hoofdzakelijk om persoonlijk met die grote
wonderman kennis te maken - en kijk nu eens, degene die ik bovenal wilde
zoeken, bevindt zich nu reeds vrijwel zeker in ons huis!
[13] je weet, lieve vader, dat ik de
afgelopen veertien jaar flink handel heb gedreven en daardoor ook grote
rijkdommen heb verworven. Dat ik nu echter al meer dan twee jaar niets van mij
heb kunnen laten horen, had als reden dat ik mijn handelszaken in Klein-Azië en
over de hele Pontus dreef; daar had ik zoveel over de wonderman gehoord, dat ik
al gauw het besluit heb genomen om al mijn handelszaken samen met de huizen en
andere goederen aan een broer van deze lieve vrouw van mij te verkopen,
hierheen te verhuizen en de beroemde man te leren kennen.
[14] In de afgelopen tijd, nauwelijks
een half jaar geleden, deed ik zaken in Frygië met een zekere koning Abgarus
van dat gebied, en ik vertelde hem toen ook veel van wat ik op mijn grote
reizen over water en over land allemaal had meegemaakt. Onder andere kwamen wij
toen ook te spreken over onze grote wonderman, en ik was niet weinig verbaasd
toen die eerder genoemde koning mij over die man, over wie hij als een
goddelijk wezen sprak, meer wist te vertellen dan ik hem, en hij mij zelfs op
zijn erewoord verzekerde dat hij hem persoonlijk kende en zijn vriend was. Hij
beschreef mij ook de gestalte en de kleding van de wonderman en dat komt
precies overeen met wat ik nu aan deze ware godsman gezien heb. En dat bracht
mij er zojuist dan ook toe om te zeggen dat hij heel zeker de man zal zijn, ter
wille van wie ik gedaan heb wat ik je eerder vertelde.
[15] Maar nu is er nog iets
belangrijks; als dat ook overeenstemt, dan heb ik wat ik hier kwam zoeken! De
eerder genoemde koning, aan wie ik de volste verzekering gaf dat ik zo spoedig
mogelijk alles in het werk zou stellen om de grote wonderman zelf te leren
kennen, schreef een brief met het opschrift: 'Aan de goede heiland Jezus te
Nazareth in Galilea'.* (Zie ook het boekje Brieven van Jezus en Abgarus, in het
Nederlands uitgegeven door uitgeverij Ankh Hermes.) Deze brief heb ik bij mij
en ik zal hem direct laten zien. Maar eerst moet ik nog een omstandigheid
vermelden, die mij toch van wezenlijk belang lijkt.'
173
De wensen van koning Abgarus van Edessa
[1] (Kado:) 'Toen ik spoedig daarna
alles in Athene in orde gemaakt had en dan ook zonder verder oponthoud de
thuisreis aanving, nam ik vanuit Tyrus de weg langs het oude Nazareth en
informeerde daar zorgvuldig naar de goede heiland Jezus. Men toonde mij toen al
gauw een kleine woning heel dicht bij de stad. Deze woning heb ik direct
bezocht en ik trof daar enkele vrome en rechtschapen timmerlieden aan, die mij
voorstelden aan een vrouw met de naam Maria, die al weduwe was en de
lichamelijke moeder van de gezochte heiland was, maar die mij toch niet wist te
zeggen waar haar zoon Jezus zich in die tijd en op dat moment bevond.
[2] Ze vroeg mij evenwel zeer dringend
om hem op te zoeken en, als ik hem ergens zou treffen, haar daarover te willen
berichten -wat ik dan ook op mijn woord van eer beloofde te doen. Zij en ook de
timmerlieden, die zich zijn broers noemden, wisten een heleboel wonderlijke
dingen over hun geliefde Jezus te vertellen, en ik van mijn kant heb hun ook
verteld wat ik op mijn reizen over hem gehoord had, wat hun zichtbaar groot
genoegen deed.
[3] Wat die familie, die ik ook
geschenken heb gegeven, mij over de geliefde heiland zei, stemde helemaal
overeen met wat ik van de koning van Frygië gehoord had en, voor ik nog naar
Nazareth kwam, ook al in Tyrus en in verscheidene steden langs de oevers van de
zee.
[4] Nu hangt het er enkel nog van af
of deze wonderman die jij, lieve vader, mij getoond hebt, de geliefde heiland
Jezus uit Nazareth is, voor wie ik die briefbij mij heb, en dan heb ik mijn
heil gevonden!'
[5] Hierop boog Kado voor Mij en zei:
'Heer en grote meester, zeg mij toch, of u in waarheid degene bent voor wie ik
deze brief bij mij heb!'
[6] Ik zei: 'Vraag het eerst aan deze
genezen bedelaar en daarna ook aan al deze leerlingen van Mij; want zij zijn nu
allemaal Mijn trouwe getuigen, en zij zullen je de waarheid zeggen en je die
niet onthouden!'
[7] De bedelaar zei met grote vreugde:
'O Kado, zoek niet verder; want wie je zo ijverig zocht heb je al gevonden! Dit
is de lieve en goede heiland Jezus uit Nazareth en als zodanig een zoon van
David, zoals ook de oude profeten en vaderen hem allang geleden van tevoren
genoemd hebben.’
[8] Toen de zoon dat van de bedelaar
hoorde, informeerde hij niet meer verder, maar haalde de brief uit zijn zak en
gaf hem aan Mij met de woorden (Kado): 'Heer en Meester, U bent inderdaad
Degene die ik gezocht heb! Vergeef mij, dat ik U zo lang met mijn gepraat en
verhalen heb vermoeid!’
[9] Ik zei: 'Ik zou vandaag ook niet
hier zijn, als Ik niet geweten had dat jij nog deze avond hier zou aankomen, op
zoek naar Mij. Maar maak het je nu gemakkelijk, aangezien je enigszins moe bent
geworden van de lange reis; kom daarna terug, dan zullen wij nog heel wat met
elkaar te bespreken hebben!’
[10] De zoon dankte Mij voor dit
antwoord en ging toen direct met zijn vader en met de zijnen naar een grote
aangrenzende kamer, waar hij andere kleren aantrok en de bagage die hij bij
zich had in orde bracht; want al de vele andere dingen en schatten werden door
zijn dienaren en ook door die van zijn vader in het grote naastgelegen huis
ondergebracht, en ook werden de vele lastdieren verzorgd.
[11] De zoon kwam dan ook al gauw weer
bij Mij terug met de zijnen en vroeg Mij of hij aan Mijn tafel mocht plaats
nemen, wat Ik hem ook allervriendelijkst toestond. Natuurlijk moesten enkelen
van Mijn leerlingen aan een andere tafel gaan zitten, omdat Mijn tafel maar
klein was; maar dat gaf niets, omdat er toch een tweede tafel niet ver van Mij
stond.
[12] Wij zaten nu heel opgewekt bij
elkaar, en Kado vroeg Mij of Ik nu niet eerst de brief van de koning zou willen
openen en inzien.
[13] Ik zei: 'Vriend, dat is bij Mij
niet nodig; want Ik kende de inhoud al veel eerder dan de koning er aan gedacht
had Mij een brief te schrijven! Maar maak jij de brief maar open en lees hem
ook aan de anderen voor; want er zullen er hier niet veel zijn, die de Griekse
taal niet kennen! Hier is de brief, lees jij hem voor!’
[14] Kado zei: 'O beste, goede
heiland, dat zou te brutaal van mij zijn; want wat U alleen aangaat hoeven wij niet
van U te horen, en omdat de brief alleen aan U gericht is, hoeven wij de inhoud
ervan ook niet te weten. Maar dat die koning, die U zo buitengewoon liefheeft
en de grootste achting voor U heeft, in de brief dezelfde gevoelens heeft geuit
als hij tegenover mij hardop heeft uitgesproken, dat kan iedereen zich wel
voorstellen, en dus geef ik deze zeer waardevolle brief met alle respect weer
aan U terug.’
[15] Nu nam Ik de brief, gaf hem aan
de leerling Johannes met de opmerking dat hij die moest lezen en daarna in Mijn
naam ook moest beantwoorden, wat Johannes ook deed, omdat hij goed in het
Grieks kon schrijven.
[16] En reeds de volgende dag stuurde
Kado het schriftelijke antwoord door middel van drie boden aan de koning en
schreef hem ook zelf een brief, waarin hij hem meedeelde hoe hij mij gezocht en
tot zijn grote geluk ook gevonden had.
[17] Nadat Ik nu de brief aan Johannes
gegeven had, vroeg Ik aan Kado: 'En nu kun jij ter wille van de anderen nog
voor het avondmaal in het kort iets vertellen over de dingen, waar die koning
ten aanzien van Mij hoofdzakelijk met jou over gesproken heeft?'
[18] Kado zei: 'O beste, goede
heiland! Als ik alles moest vertellen wat de koning mij aan goeds en verhevens
over U gezegd heeft, dan zou ik wel dagenlang bezig zijn; maar alleen de
hoofdzaak aan te roeren, waarvan ik in mijn inleidende woorden al iets naar
voren gebracht heb, zal niet veel tijd vergen.
[19] Het grootste verlangen van de
koning zou zijn om U, o Heer en Meester, samen met al Uw leerlingen en vrienden
bij zich te hebben, en wel te meer daar hij uit betrouwbare bronnen vernomen
heeft hoezeer de voorname joden en hun trotse en buitengewoon heerszuchtige en
hebzuchtige priesters U haten en U in hun onbegrensde blindheid en razernij
zelfs naar het leven staan. Deze koning heerst over een heel vreedzaam land en
volk, dat U weldra zou erkennen en U samen met de koning uit louter liefde,
hoogachting en dankbaarheid op handen zou dragen. In zijn land zou U veilig
zijn voor iedere vervolging en zou U de rust hebben, die U die elders misschien
wel nergens zou vinden.
[20] Zo heeft de koning ook een zoon,
die van tijd tot tijd in meerdere of mindere mate met ziekte te kampen heeft.
Dat hij graag zou willen dat U hem volkomen zou genezen, dat weet U, beste en
goede heiland, vanzelfsprekend het best. Zo heeft hij tegenover mij ook
eenmaal zijn vurige verlangen geuit, dat hij graag tenminste een getrouwe
afbeelding van U zou willen hebben en zo mogelijk ook van enkelen van Uw beste
leerlingen. En dat is volgens mij ook wel de voornaamste wens van de koning,
omdat hij daar veel over gesproken heeft. Heer en Meester, vergeef mij, als ik
mij zo hier en daar wat grof en ongepast heb uitgedrukt!’
[21] Ik zei: 'Jij hebt hier, heel kort
samengevat, een buitengewoon goed verslag gegeven -en kijk: datzelfde, zij het
in iets andere woorden, zoals dat in een brief gebruikelijk is, staat ook in de
brief, en met name in de huidige brief, hoe en waarom hij Mij bij zich zou
willen hebben! De wens van de koning verheugt Mij erg, en voordat er van nu af
een jaar voorbij zal zijn, zal Ik die ook in de geest en in de volste waarheid
realiseren; maar eerst moeten er nog heel grote dingen gebeuren, die Mijn
leerling hem wel zal meedelen. Daardoor zal de koning dan ook zeer
gerustgesteld en getroost zijn.
174
De maaltijd bij de waard
[1] Toen Ik uitgesproken was, kwam er
vanuit de keuken bericht dat het gastmaal klaar was en ook opgediend kon
worden. De waard gaf het teken om de spijzen op te dienen. En er werd een grote
hoeveelheid zeer goed toebereide spijzen op tafel gezet, deels op Griekse wijze
en deels op joodse wijze klaargemaakt, in zilveren schalen, en op Mijn tafel in
gouden schalen. De waard en de zoon en zijn vrouwen kinderen, evenals zijn
moeder en thuiswonende jongere zusters vroegen Mij nadrukkelijk om aan het
avondmaal, dat een waar feestmaal zou zijn deel te nemen, omdat Ik, toen de
spijzen opgediend werden, aanstalten maakte om Mij samen met Mijn leerlingen
van tafel te verwijderen. Omdat zovelen het vroegen bleef Ik toen samen met de
leerlingen aan tafel, en iedereen in het hele huis werd daar buitengewoon blij
en opgewekt van. Wij aten en dronken wel ongeveer een uur lang.
[2] Er werd Mij een bijzonder goede
vis voorgezet, die in deze streek heel zeldzaam en kostbaar was, en Ik at die
ook op, waarover Kado zijn grote vreugde te kennen gaf. Maar omdat ook enkele
leerlingen, die vissers waren, min of meer met het water in de mond onder
elkaar opmerkingen maakten over het feit dat de vis die Ik gegeten had zo
kostelijk was, en Kado die opmerkingen hoorde, speet het hem te dat hij niet
ook voor de leerlingen nog een paar van zulke edele vissen in voorraad had, en
hij zei dat hij daar morgen wel voor zou zorgen.
[3] Ik zei: 'Vriend, dat is toch niet
nodig! De leerlingen, die voor het merendeel vissers aan het meer van Galilea
zijn, hebben zo onder elkaar maar wat gesproken over de waarde van de vis die
Mij voorgezet is; want dergelijke vissen zijn zeldzaam en daarom ook kostbaar.'
[4] Deze woorden stelden Kado en ook
zijn vader weer gerust en de leerlingen maakten daarna ook geen opmerkingen
meer in die richting, maar prezen ook de voortreffelijkheid van de andere
spijzen, waarvan niet eens een derde deel opgegeten kon worden.
[5] T oen wij klaar waren met het
gastmaal, kwamen er verscheidene armen van Jericho , die gehoord hadden wat
hier gebeurd was en vroegen of men hun iets van het overgebleven voedsel zou
willen geven, aangezien ze erg hongerig en dorstig waren.
[6] Kado vroeg Mij of die zogenaamde
armen ook de waarheid spraken.
[7] Ik zei: 'De meesten wel; alleen
zijn er een paar bij die meer door nieuwsgierigheid en begerigheid hierheen
gedreven werden dan door een of andere nood. Maar onthoudt ook dezen niets;
want ook de Vader in de hemel laat Zijn zon immers over zowel onrechtvaardigen
als rechtvaardigen schijnen!
[8] Wie iets goeds voor zijn vrienden
doet, doet daar goed aan, want het is immers een vanzelfsprekende plicht dat
men iets goeds doet voor degenen die ook ons alleen maar goed doen. Maar het is
van meer waarde om ook voor zijn vijanden iets goeds te doen. Wie dat doet, zal
eens een grote vergelding in de hemel kunnen verwachten en op deze aarde zal
hij daardoor gloeiende kolen op de hoofden van zijn vijanden stapelen, hun
daardoor eerst hun schuld aantonen zonder rechter en rechtbank en hen tot zijn
vrienden maken.
[9] Zie, allen, die nu hier zijn komen
vragen om wat er overgebleven is, zijn geen vrienden van dit huis, omdat zij
het als zeer rijk, maar tevens als hardvochtig kennen! Voldoe nu dan ook aan
hun verlangen, dan zullen ze morgen en in het vervolg anders over jullie
oordelen!’
[10] Kado en zijn vader bedankten Mij
voor dit advies en de vader gaf opdracht om de resten in een grote mand te
verzamelen en ze zo aan de smekelingen uit te delen en liet iedereen ook een
aarden kruikje met goede wijn geven.
[11] Toen de smekelingen zo goed
voorzien waren, begonnen ze ook al gauw de goedheid en rechtvaardigheid van de
waard te roemen, en verscheidenen van hen vroegen hem bovendien nog vrijwillig
om vergeving, als ze zich ooit misprijzend over hem uitgelaten mochten hebben.
Maar de waard liet hen vriendelijk
gaan, terwijl hij hun de verzekering gaf dat hij tegen niemand meer een of
andere grief koesterde. Allen gingen nu rustig weg en vanaf de straat was in de
kamer nog de ene loftuiting na de andere over de waard en zijn zoon Kado te
horen.
[12] Toen zei de waard tegen Mij: 'O,
hoeveel dank ben ik nu nogmaals verschuldigd, voor het feit dat U mij nu in één
keer van heel veel vijanden bevrijd hebt door Uw zeer wijze raad, die ik echter
van nu af aan ook steeds strikt in acht zal nemen! Maar nu wil ik U iets anders
voorleggen, en ook daarin zult U mij beslist de beste raad geven!
[13] Kijk, Heer en Meester, zoals U
maar al te goed bekend is, zijn wij allemaal Grieken, en dus heidenen! Maar
toch houden wij jullie oude geloofsleer steeds meer in ere, hoe meer wij Mozes
en de profeten doorbladeren. Wij hadden dan ook al verscheidene malen het
besluit genomen om ons vast en onverbrekelijk bij jullie geloof aan te sluiten
en zodoende dan ook volgens de grondbeginselen en wetten daarvan te leven en te
handelen. Maar dat ging niet zo gemakkelijk als wij het ons voorstelden.
[14] Wat de zuivere leer zelf betreft
zou voor ons alles wel in orde zijn, en wij hebben daar dan ook al meerdere
malen met een plaatselijke rabbi over gesproken. Maar deze zwetste tegenover
ons over een heleboel lastige overgangsceremoniën, die naar mijn idee
geheeloverbodig zijn en iedere betere en verstandige betekenis missen, en,
ingeval wij die niet aan ons lieten voltrekken, over een grote ontheffingssom
volgens de wetten van de tempel. En daarom zijn wij tot op dit moment nog
Grieken gebleven, en des te meer omdat wij van jullie priesters werkelijk nog
nooit enig bijzonder opbouwend en aanlokkelijk getuigenis gehoord .hebben:
[15] Wat vindt U daar nu van? Zijn die
overgangsceremoniën of die grote ontheffingssom absoluut noodzakelijk om in het
hart, in de wil en in het verstand een goede jood te worden, en kan men op geen
enkele andere manier volkomen joods worden?'
175
Doel en betekenis van ceremoniën
[1] Ik zei: 'O zeker wel! Wie de
wetten van Mozes kent en daarnaar leeft en handelt, zich in zijn hart
waarachtig en ernstig onthoudt van de waardeloze heidense veelgoderij en dan
alleen de éne ware God boven alles liefheeft en zijn naaste, zoals Ik je al
getoond heb, als zichzelf, die is dan volkomen joods en heeft daar verder niets
meer voor nodig.
[2] Wat is er nog gelegen aan de
tempel in Jeruzalem, of aan al die loze ceremoniën, die alleen vóór Mijn komst
een voorbereidende symbolische betekenis hadden, maar nu hol, zinloos en zonder
betekenis zijn!
[3] Denk in plaats van het betalen van
een ontheffingssom liever metterdaad aan de armen en maak ieder onrecht goed,
dan zijn jullie in Mijn ogen en die van God meer dan volmaakte joden en zullen
als zodanig ook een groot aandeel in Mijn rijk hebben!
[4] Als Ik jullie dat zeg, dan kunnen
jullie Mij wel geloven; want de God, die eens op de Sinaï tot Mozes sprak,
spreekt nu door Mij tot jullie! En als ik nu iets in Mijn ogen voor juist en
geldig verklaar, wie zou jullie dan het tegendeel moeten bewijzen? -Heb je Mij
begrepen?'
[5] De waard en ook zijn zoon Kado
zeiden vol vreugde: 'Wie zou iets wat volgens het zuiverste inzicht en het
scherpste verstand van een mens maar al te waar is, niet begrijpen? Wij danken
U ook voor dit verhelderende antwoord!
[6] Maar omdat wij nu toch aan het
praten en vragen zijn, zouden wij graag van Uw wijsheid horen waarom er
eigenlijk ooit een ceremoniële zogenaamde godsdienst ingevoerd is, en waarom
God die ooit heeft toegelaten. Want naar ons idee is dat steeds de reden voor
allerlei bijgeloof, veelgoderij, afgodendom en tenslotte volledige
goddeloosheid geweest, zoals wij zien bij de wijsgeren die de leer van Diogenes
aanhangen. Wanneer de mensen direct vanaf het oerbegin een zuivere leer van
plichten ten aanzien van God en de mensen gegeven zou zijn, net zo eenvoudig en
begrijpelijk als U, o Heer en Meester, die ons hebt voorgehouden, dan zou er toch
zeker veelonheil op deze aarde achterwege gebleven zijn.
[7] Mozes is ontegenzeglijk de
zuiverste en meest waarachtige godsleraar en meest getrouwe verkondiger van
Gods wil aan de mensen; maar ook zijn leer is niet zonder enige ceremonie, hoe
betekenisvol die ook is; en juist de ceremonie is nu het zichtbare verval van
het overigens zo verheven jodendom, en het wordt in de loop van de tijd steeds
maar erger. Waarom werd er in de oertijd eigenlijk altijd samen met de
openbaring van een goddelijke leer een ceremoniële cultus verkondigd, en werd
er zelfs geboden die strikt te beoefenen?'
[8] Ik zei: 'Vriend, naar menselijke
maatstaven heb je heel goed gesproken, en in het allereerste begin van de
mensen op deze aarde is hun de goddelijke leer ook net zo zuiver gegeven als Ik
die jullie nu geef; maar de mensen, die bij alles wat er gebeurt en ontstaat in
de natuur der dingen en de verschijnselen op en boven deze aarde maar al te
gauw een daaraan voorafgaande ceremonie ontdekten, vielen daardoor zelfbij al hun
handelingen terug op een daaraan voorafgaande ceremonie en pasten die dan ook
toe bij hun erediensten voor God.
[9] Zo beweerden zij dat men God
alleen op bepaalde reine plaatsen moest aanbidden en vereren; wie dat niet
deed, liet daarmee zien dat hij geen ware achting en ontzag voor God had. Om
zulke plaatsen voor de mensen des te eerbiedwaardiger te maken, verrichtte men
daar een soort offerdienst, in het begin weliswaar met werkelijk zuivere en
weloverwogen goede bedoelingen, aangezien de mensen daar een deel van de
opbrengst van hun arbeid en hun inspanningen voor de door God opgewekte leraren
moesten offeren, zodat de leraren die zich met het onderricht bezighielden
daarmee in hun levensonderhoud konden voorzien.
[10] Toen de mensen zich langzamerhand
steeds meer vermenigvuldigd hadden op de aarde en zich steeds verder verspreid
hadden, kwamen er ook steeds meer leraren en godsdienstige, door de leraren tot
rein en God waardig verklaarde plaatsen, bedehuizen en offerplaatsen. Toen nu
de mensen door hun ijver rijker en welvarender waren geworden, waren ze ook
niet meer tevreden met de plaatsen die alleen maar rein en voor God waardig
verklaard waren, zoals bepaalde heuvels, kleine bossen, zuivere bronnen en hier
en daar ook met welriekende bloemen aangelegde tuinen, maar ze bouwden
aanzienlijker hutten, later huizen en tempels, waar de leraren het volk
onderrichtten, de hun gebrachte offers aannamen en met het volk daar tot God
baden met woorden, gebaren en ook met gezangen; en met de dingen die zij bijzonder
mooi, prachtig en verheven vonden, eerden ze dan ook God als de Schepper van
zulke prachtige dingen en ze wijdden die ook aan Hem.
[11] En kijk, zo hebben de mensen, en
in het bijzonder hun steeds rijker maar ook steeds hebzuchtiger en
heerszuchtiger geworden leraren en voorgangers, langzamerhand zelf de
ceremoniële godsdienst (die werkelijk alleen maar in naam godsdienst is)
uitgevonden en ingevoerd, en daaruit is vervolgens maar al te gauw een waar
afgodendom voortgekomen!
[12] Mozes heeft in feite geen
ceremonie ingevoerd, maar heeft die alleen maar uitgelegd en teruggebracht tot
de oude, zuivere oertoestand. Hij vernietigde beelden en tempels en slechts één
hut was daarvoor bestemd, waarin zich de ark bevond; daarin werden de wetten en
boeken van Mozes en later ook de geschriften van de andere profeten bewaard,
naast nog andere voorwerpen, die aan Gods daden herinnerden.
[13] Maar Mozes heeft volgens de
aanwijzingen van God aan alles wat op een ceremonie leek, steeds een dubbel
doel verbonden: het ene was, dat de ceremonie symbolisch zoals een tekenschrift
alles weergaf wat nu in Mijn tijd in volle werkelijkheid gebeurt en nog verder
zal gebeuren; en ten tweede verbond hij er politieke doeleinden aan en ook
andere, die zeer heilzaam waren voor het in stand houden van de lichamelijke
gezondheid en voor deze streken der aarde. Hij schreefhun voor wat ze mochten
eten en drinken, en hoe, wanneer en hoe vaak ze zich moesten wassen en
reinigen, hoe hun woonhuizen gebouwd en ingericht moesten zijn en welke kleding
de joden moesten dragen.
[14] Zo diende dan ook de besnijdenis
een dubbel doel; want ten eerste werd daardoor aan iedere pasgeboren jood een
naam gegeven en werd het jaar en de dag en zelfs het tijdstip van zijn geboorte
ingeschreven in het grote besnijdenisboek -wat allemaal noodzakelijk was -en
aan de pasgeboren jood werd daardoor de verplichting opgelegd om zich tot een
volmaakt mens te ontwikkelen, God te erkennen, in Hem te geloven, Hem boven
alles te achten en lief te hebben en Zijn geboden te houden. Kijk, dat was het
geestelijk-morele doel van de besnijdenis! Het andere doel was echter weer van
staatkundige aard en had tevens invloed op de gezondheid en reinheid van het lichaam.
[15] Nu is het voor jou gemakkelijk om
duidelijk in te zien dat de oude ceremonie van de joden in feite geen
godsdienstige was, maar enkel en alleen diende tot heil van de mensen; dat ook
die ceremonie mettertijd overging tot een volledig afgodendom, dat ziet nu
Iedere enigszins helderder ziende en denkende heiden wel in, laat staan een
zuivere door God verlichte jood.
[16] Overigens gebeurt alles in deze
wereld onder een bepaalde ceremonie, zoals Ik al eerder gezegd heb. Een
ceremonie is op zichzelf weliswaar waardeloos, maar gaat toch steeds vooraf aan
iedere gebeurtenis van belang en begeleidt en volgt die ook als zijn waardeloze
schaduw.
[17] Kijk maar eens met aandacht naar
een aanbrekende dag! De eerste voorbode is een lichte schemering in het oosten
en bepaalde bekende sterren, die vóór de zon boven de horizon uitstijgen. Op
die eerste lichte schemering van de dag volgt weldra een helderder
ochtendschemering, daarna een morgenrood en zo nog veel meer. Al deze
gebeurtenissen, die aan de ochtend voorafgaan, zijn in zeker zin eigenlijk toch
ook ceremoniën, die op zichzelf echt geen waarde hebben, en al helemaal niet
meer wanneer de zon helemaal is opgegaan.
[18] Zo is nu in Mij voor alle joden
en ook voor alle heidenen de geestelijke zon op gegaan en zodoende kunnen alle
beelden, dingen en ceremoniën, die Mij van tevoren aanduidden en verkondigden,
hoe rijk aan betekenis ze op zichzelf ook zijn, geen waarde meer hebben voor
het ware leven van de mens; want op klaarlichte dag zal geen enkel verstandig
mens het immer in zijn hoofd halen om een nachtlamp aan te steken, om aan de
dag een nog sterker licht te geven.
[19] En zoals Ik je nu de ceremonie
van het aanbreken van de dag getoond heb, zonder je speciaal op eenzelfde
ceremonie voor de vallende nacht wijzen, zo kun je de gebeurtenissen van de
komende zomer of de herfst, de winter en ook het voorjaar als een ceremonie
beschouwen, en ook de gebeurtenissen bij de ontwikkeling van bijvoorbeeld een
vruchtboom en nog andere gewassen en schepselen op deze aarde; voor het
voortbrengen van een rijpe en smakelijke .vrucht zijn ze weliswaar absoluut
noodzakelijk, maar de eigenlijke waarde is tenslotte toch alleen maar gelegen
in de rijpe en goede vrucht.
[20] En dat is nu hier het geval in de
sfeer van het geestelijke leven. Aan deze lichttijd gingen veel ceremoniën
vooraf die nu echter waardeloos en zinloos zijn geworden, omdat de zon van het
leven zelf is opgegaan en iedereen nu de volkomen rijpe vrucht van de boom des
levens kan plukken en zich kan verzadigen en versterken ten behoeve van het
eeuwige leven van de ziel. - En als hij dat kan, hoezo zouden dan al die
voorafgaande ceremoniën nog enige levenswaarde voor hem hebben?
[21] En zo kun jij nu dan ook een
echte en in Mijn ogen wettige jood zijn zonder de besnijdenis en zonder ervoor
te betalen. Want wie overdag wandelt, hoeft geen ochtendschemering te begroeten
als noodzakelijk voor zijn leven, en wie van een boom reeds de geheel rijpe
vrucht geplukt en wel voor zich heeft liggen, hoeft zich er toch ook echt niet
meer om te bekommeren hoe de boom knoppen gezet en daarna gebloeid heeft, en of
hij veel of weinig bladeren had. Want de vrucht is de hoofdzaak; als die er is,
dan heeft al het voorafgaande geen waarde meer .
[22] Ik geloof dat jij en alle andere
aanwezigen hier nu wel begrepen zullen hebben hoe de ceremonieën onder de
mensen ontstaan zijn, en welke waarde ze in hun zuiverheid hadden. En evenzo
zullen jullie nu ook begrijpen, hoe de ceremoniën langzamerhand ontaard zijn en
nu geen enkele andere waarde hebben en kunnen hebben dan de schaduw, die de
wandelaar volgt, als hij zijn levensweg richt naar de richting en de stand van
de zon. -Hebben jullie allemaal dat nu goed begrepen?'
[23] Allen zeiden: 'Ja, Heer en
Meester; want deze keer hebt U weer eens helder en volkomen duidelijk
gesproken!’
[24] Speciaal de leerlingen benadrukten
dit.
[25] Daarop zei Ik: 'Laten jullie je
dus niet meer door een of andere wereldse ceremonie gevangen nemen! Blijf
allemaal bij en in de waarheid; die alleen is het licht des levens en zal
jullie vrij maken van iedere waan en begoocheling!’
176
Het wezen van de waarheid
[1] Hierop bedankten de waard en zijn
zoon Mij nogmaals voor deze les, maar de waard zei tenslotte: 'Dat de mens
alleen door de waarheld vrijgemaakt kan worden van iedere waan en begoocheling,
is beslist een grote heilige waarheid op zichzelf; maar bij alle ons bekende
volkeren hebben heel veel wijzen voortdurend naar de waarheid gevraagd, die ook
ijverig gezocht en haar niet kunnen vinden, en nog niemand heeft als een geheel
en al uitgemaakte zaak en voor de mensen begrijpelijk kunnen uitleggen, wat de
waarheid is. En daarom zou ik nu zo graag van u, beste heer en meester, willen
horen wat de waarheid nu uiteindelijk is; want u zult ons daar wel het best
uitsluitsel over kunnen geven. Pas wanneer de mens weet wat de waarheid is, en
hoe en waar hij die kan vinden, kan hij haar ook als richtsnoer voor zijn leven
in zich opnemen en zich daardoor bevrijden van iedere waan en begoocheling. Wat
is dus de volle waarheid, en hoe en waar vinden wij die?'
[2] Ik zei, met een vriendelijk gezicht:
'Kijk Mij aan en luister heel goed
naar wat Ik je nu zal zeggen: God, de
Ene en enig Ware, is de waarheid. Wie God, de enig Ware, gevonden heeft, die
heeft ook de waarheld gevonden, die hem vrij en volkomen levend zal maken. Maar
als de mens God gevonden heeft en Zijn getrouw geopenbaarde wil heeft leren
kennen, en hij leeft en handelt daarnaar, dan is ook die mens in zichzelf tot
waarheid geworden; als de mens dat echter is, dan is hij ook al vrij en vanuit
de dood van de wereld en haar materie doorgedrongen tot het leven uit God.
[3] Ik zie in jou weliswaar nog een
vraag, die niet zo gemakkelijk te beantwoorden is als die Ik nu beantwoord heb,
maar Ik zal ook voor jouw nieuwe, nog met uitgesproken vraag wel een antwoord
vinden dat iedereen zal begrijpen.
[4] Jouw nog niet uitgesproken vraag
luidt: 'Het is helemaal juist dat God alleen de waarheid is, en wie God
gevonden heeft, heeft de waarheid gevonden die hem vrij kan maken; maar waar is
God, wie is Hij, hoe luidt als volmaakt waar Zijn wil, en tenslotte: hoe vind
ik God, en hoe weet ik dat Hij het inderdaad is?'
[5] Ja zie, mijn beste vriend, het is
voor Mij niet moeilijk om met Mijn antwoord een volledig licht op deze vraag te
laten schijnen, maar voor jou zal het toch wel moeilijk zijn om dat licht in
het gegeven antwoord ook duidelijk te begrijpen! Maar laten we het proberen!
[ 6] Kijk, God is een absoluut zuivere
en eeuwige geest! Deze eeuwige Geest is de puurste en zuiverste liefde, en
derhalve het eeuwige leven zelf De liefde is echter een vuur en in zichzelf een
vlammend licht, en dat alles is de waarheid.
[7] In God, de eeuwige oergrond van
alle zijn, is dan ook het meest volkomen zelfbewustzijn, de hoogste
intelligentie, wijsheid en macht, en als het niet zo zou zijn, dan zou er ook
nooit iets geschapen zijn; want wat in zichzelf niets is, kan zich ook nooit
als iets manifesteren.
[8] In God is dan ook de hoogste
intelligentie en het meest lichtende zelfbewustzijn eeuwig aanwezig en werkzaam
tegenwoordig. Als dat niet zo zou zijn -wie zou dan de engelen en mensen een
leven met intelligentie en zelfbewustzijn hebben kunnen geven? Of is het soms
mogelijk om iemand Iets te geven, als men het zelf niet heeft? Kan een stomme
en ruwe kracht een volmaakt leven geven?
[9] Jij hebt in je leven toch al
verscheidene malen allerlei blinde en in zichzelf stomme krachten door elkaar
zien woeden en razen; maar heb je ook al eens ergens een orkaan zien woeden,
die door middel van zijn zeer grote machts en krachtsontwikkeling ook maar een
nog zo armzalige schapenstal of varkenshok bij elkaar wervelde? Of heeft er wel
eens een bliksem, als die vanuit een wolk in de aarde sloeg, ooit iets anders
dan een hoogst wanordelijke vernietiging teweeggebracht?
[10] Als je nu naar al die stomme
krachten en machten kijkt, dan zul je als product van hun ruwe werkzaamheid
nooit iets ontdekken, waarin je op zichzelf ook maar het kleinste vonkje van
een of andere intelligentie en inzicht zou kunnen zien! Ja, een wijze
onderzoeker zal zelfs in de ruwste werkzaamheid van die blinde en stomme
krachten en machten een bepaalde ordening en een wijs plan ontdekken; maar die
zijn niet het eigendom van die blinde en stomme krachten en machten, maar het
eigendom van God, die vanuit Zijn hoogsteigen en eindeloos wijze macht van Zijn
wil dergelijke krachten voortbrengt, om voor het een of andere deel van de
aarde een goed doel te bereiken.
[11] Als je nu naar de planten, dieren
en in het bijzonder naar de mens kijkt, dan zul je in alles de grootste orde en
een wijs opgezet plan in samenhang met de grootste doelmatigheid aantreffen; en
dat hebben deze levende dingen zich allemaal niet zelf kunnen geven, omdat ze
er immers tevoren als op zichzelf bestaande dingen toch niet waren en nooit
geweest zijn! Maar als ze nu bestaan en hun bestaan met zekerheid verwijst naar
een zeer wijze Grondlegger, dan is het toch ook duidelijk dat alleen Zijn
hoogste intelligentie, Zijn macht en Zijn absoluut volmaakte zelfbewustzijn
dergelijke zeer uiteenlopende wezens vanuit Zichzelf tot leven heeft kunnen
roepen.
[12] De mens heeft zelfs in zijn
geestelijk nog onontwikkelde sfeer van puur natuurlijk leven reeds een
lichtende, ver reikende intelligentie, waaruit zijn inzicht en verstand zich
ontwikkelen zoals een boom uit een zaadkorrel, en met behulp daarvan realiseert
hij al snel heel opmerkelijke en goed geordende werken.
[13] Wie, behalve God, zou aan de
mens, wiens lichaam reeds een zeer kunstig organisme en zeer wijs ingerichte
levensmachine is, intelligentie, zelfbewustzijn, inzicht, verstand, liefde en
een geheel vrije wil met de overeenkomstige daadkracht kunnen geven en die in
stand kunnen houden en vervolmaken?! Vriend, wanneer je ook maar enigszins
helder nadenkt over wat Ik je nu slechts heel in het kort geschetst heb, dan
zul je daarin ook gemakkelijk de natuurlijke weg ontdekken waarlangs de mens,
als hij maar echt wil, God en met Hem de eeuwige waarheid kan vinden! En als
hij deze weg opgaat met alle liefde voor Degene die hij zoekt, zal hij Hem ook
vinden; en als hij Hem gevonden heeft, dan zal de Gevondene hem ook al gauw
Zijn wil meedelen.
[14] Als de mens vervolgens in
overeenstemming hiermee handelt, wordt het ook helderder en licht in zijn ziel,
die zich door de liefde tot God, die zij gevonden en herkend heeft, steeds meer
verenigt met de geest uit God.
[15] En kijk: wanneer bij de mens deze
staat is ingetreden, dan is hij zelf tot waarheid geworden, omdat hij de
waarheid in zichzelf heeft gevonden; en daarmee zul je nu wel inzien wat de
waarheid is, hoe ze gezocht moet worden en hoe en waar ze ook altijd zeker te
vinden is.
[16] En als je de waarheid zo gevonden
hebt en daardoor dan ook vrij en zuiver geworden bent, dan wordt daardoor ook
alles wat je omringt tot waarheid, zuiverheid en vrijheid; want voor de
waarachtige is alles waar, voor de reine is alles rein en voor de vrije is
alles vrij. Meer heb je voorlopig nog niet nodig. Maar vraag jezelf nu af of je
ook alles begrepen heb wat Ik je nu heb meegedeeld!'
[17] Kado zei: '0 mijn beste Heiland,
Heer en Meester! U hebt mij en ons allemaal nu grote dingen en waarheden
verkondigd en met veellicht onthuld; de oude sluier van Isis is opgelicht, de
Augiasstal in mij is van zijn oude vuil gereinigd en de Gordiaanse knoop is
doorgehakt -en dat hebben we allemaal aan U te danken! Ik ben nu een ware
Hercules geworden - echter niet degene die besluiteloos op de tweesprong stond,
maar degene die vastbesloten de weg van de ware deugd opgegaan is en daarop ook
tot aan het lichtende doel zal voortgaan.
[18] Ik heb U gezocht, zoals U weet,
en heb U ook gevonden, zij het ook in de nacht; maar dat is des te beter en
heeft des te meer betekenis, aangezien ik U bij dag waarschijnlijk nooit ergens
gevonden zou hebben, omdat het in mijzelf nacht en duister was. Maar nu is er
in mij een geweldige ochtendschemering aangebroken, en het morgenrood zal
volgen, en de zon zal zich ook boven de horizon van mijn leven verheffen! En ik
geloof dat die daar nu al dichter bij is dan mijn ziel tot nu toe nog in staat
is te vermoeden. Kortom, ik heb U, o beste Heer en Meester, gezocht en heb U
dan ook gevonden; en aangezien ik nu van U gehoord heb hoe men God en in Hem de
waarheid moet zoeken en ook vinden, zal mij ook dat lukken.
[19] En als ik dit nu goed en helder
overdenk, zegt er iets in mijn hart: 'Kado, je hebt alles al gevonden en zult
verder niet veel meer hoeven te zoeken! ' Ik bedoel: U, o goede en beste Heer
en Meester, en Hij, die ik nog moet zoeken, staan volgens het gevoel dat nu in
mij ontwaakt is nagenoeg zonder twijfel op één en hetzelfde niveau, en wie U
gezocht en ook gevonden heeft, heeft tevens Hem al gevonden, die hij nog moet
zoeken. Want de tekenen die U doet, en de woorden die U spreekt, kan geen mens
spreken en doen. Hier wil ik mee zeggen: Heer en Meester, U Zelf bent de
waarheid, de weg, het licht en het leven! Wie U gevonden heeft, heeft alles al
gevonden! -Heb ik nu onjuist geoordeeld?'
177
Het merkwaardige verschijnsel op het eiland Patmos
[1] Ik zei: 'Mijn vriend, jouw vlees heeft
je dit niet geopenbaard! Maar laten we het hier voorlopig niet meer over
hebben; later zullen we er wel weer op terugkomen! Maar vertel ons nu, Kado,
over een gebeurtenis die jou tweejaar geleden op Patmos overkomen is!'
[2] Toen Ik dat tegen Kado gezegd had,
zei hij: 'Beste Heiland, Heer en Meester, wat mij drie keer achter elkaar op
Patmos overkomen is, en wel met name op ons grote landgoed, is op zichzelf wel
heel gedenkwaardig en opmerkelijk; maar elk woord uit Uw mond is toch nog
onuitsprekelijk veel gedenkwaardiger en opmerkelijker dan duizend zulke
belevenissen als die van mij, hoe goed en waarheidsgetrouw ze ook verteld
worden. Als ik die gebeurtenis enigszins uitgebreid vertel, ontneem ik U de
tijd waarin U ons in Uw genade heel veellevenwekkende dingen had kunnen
schenken!’
[3] Ik zei: 'Het voornaamste heb Ik
jullie al gezegd en voor veel andere dingen zal er ook nog tijd gevonden
worden; want wij hebben vijf uur de tijd, voordat het nodig is dat wij onze
ledematen wat rust geven. Jij kunt ons jouw belevenis dus heel openhartig en
uitgebreid vertellen, want Ik weet, dat jij een goede spreker bent.’
[4] Kado zei: 'Omdat U, o Heer en
Meester, het wilt, zij het zo in Uw naam! Om deze kwestie voor alle aanwezigen
aanschouwelijker en duidelijker weer te geven, zal het nodig zijn om ook iets
meer te vertellen over het gebied, waar dat wonderbaarlijke mij overkomen is,
aangezien sommigen van de aanwezigen zich waarschijnlijk geen voorstelling
kunnen maken van dit eiland, dat voor het grootste deel nog ons bezit is. En nu
dus ter zake!
[5] Het eiland waar hier sprake van is
behoort weliswaar tot de kleine, maar is groot genoeg om een paar honderd
actieve mensen heel goed te voeden. Weliswaar is dit eiland net als veel andere
Griekse eilanden bergachtig, maar het is vruchtbaar, wanneer het goed bewerkt
wordt. De wijn is goed, en ook de vijgen, dadels en nog een groot aantal andere
boomvruchten. Met de akkerbouw en de veeteelt ziet het er niet zo goed uit;
maar in plaats daarvan is de visvangst rond het hele eiland heel rijk te
noemen. Dat was nu even een algemeen overzicht van het eiland Patmos.
[6] Ons voornaamste grondbezit op dit
eiland bevindt zich in het zuidoosten. Het is een klein dorp, dat helemaal
langs de zee gebouwd is, die daar een kleine inham heeft. Landinwaarts achter
het dorp verheft zich een gebergte dat niet hoog of steil is, en dat voor het
merendeel met wijnstokken en olijfbomen beplant is; aan de oostkant wordt het
wat hoger, en waar het helemaal tot aan de zee reikt is het het hoogst en loopt
dan tamelijk steil af naar de zee.
[7] Op deze hoogte bevindt zich een
oude en nog buitengewoon stevig gebouwde toren, die ook ons eigendom is; die
hebben wij voor een deel veranderd in een heel aangename woning, en de
onderaardse, zeer ruime kelders ervan tot een wijnkelder verbouwd.
[8] De toren is waarschijnlijk nog
door de Foeniciërs gebouwd. Waarvoor zij hem wellicht gebruikt hebben is wel
wat moeilijk te raden, aangezien hij naar zijn vorm te oordelen ofwel een
vuurtoren of een tempel, of misschien een soort gevangenis voor misdadigers en
evengoed ook een depot of bewaarplaats van allerlei soort geroofde goederen kon
zijn. Kortom, dat behoort nu al tot een grijs verleden, en het zou nauwelijks
de moeite waard zijn om de reden te achterhalen, waarom de Foeniciërs wellicht
ooit onze toren gebouwd hebben.
[9] Maar, zoals gezegd, biedt hij nu
door zijn nieuwe inrichting ten eerste een prachtig uitzicht tot ver over land
en zee en dient hij daarom tot een zeer aangename woning, en ten tweede dient
hij voor het bewaren van wijnen en ook andere vruchten. Op het hoogste punt is
een grote lichtschaal van brons geplaatst, die in donkere en stormachtige
nachten met pek en nafta gevuld en aangestoken wordt, zodat schippers in nood
reeds van verre kunnen zien in welke richting ze moeten koersen om een veilige
en vrijwel nooit door stormen geteisterde inham te kunnen bereiken. Dat was
een noodzakelijke beschrijving van het gebied, en nu kan ik dan ook wel
beginnen met het vertellen van de zeldzame gebeurtenis die ik meegemaakt heb.
[10] Twee jaar geleden, zo ongeveer in
dit jaargetijde, bevond ik mij met mijn gezin en enkele dienaren op de
beschreven plaats en had juist het grootste en beste deel van de goede oogst
onder dak gebracht. En aangezien het na gedane arbeid goed rusten is, rustten
wij dan ook op een mooie avond op het ruime bordes van ons torenhuis en keken
vandaar naar de zee met haar golvenspel, de vissersboten die op de zee
ronddobberden, waarvan er ook enkele met hun vangst stevig naar de oever
roeiden, en zo was er bij de ondergaande zon nog veel bijzonders te bekijken,
wat onze zee steeds in rijke mate oplevert.
[11] Zo zaten wij heel vrolijk zo lang
bij elkaar, tot de nacht zich met haar sterrengewaad helemaal over de zee en
het land had uitgestrekt. De zee werd toen ook zo volkomen rustig, dat wij ver
weg in haar rustige spiegel de sterren bijna net zo zuiver zagen stralen als ze
aan het hoge en wijde firmament te zien waren. Omdat het nu wat koel begon te
worden, ging mijn gezin het huis binnen; ikzelf bleef echter nog met een paar
dienaren op het bordes en sprak met hen over allerlei zaken en bezigheden, die
de volgende dag ons zou bieden.
[12] Toen ik nog zo in gesprek was,
maar intussen mijn blik toch over de wijde rustige vlakte van de zee liet
dwalen, om te zien of er niet hier of daar iets te ontdekken viel waar men meer
aandacht aan zou kunnen wijden, zag ik vanuit het oosten een sneeuwwit wolkje
snel op ons eiland afkomen. En hoe dichterbij het kwam, des te helderder en
groter werd het. Heel dicht bij het eiland werd het zo helder, dat de zee door
het licht ervan in de wijde omtrek zo sterk verlicht was, dat men alles veel
nauwkeuriger kon onderscheiden dan bij het licht van de volle maan.
[13] Toen het genoemde wolkje het
eiland helemaal bereikt had, verhief het zich plotseling tot op dezelfde hoogte
als ons torenhuis. Op het moment dat het zich verhief was het echter
hemelsbreed nog zo ver van ons torenhuis verwijderd, dat men een uur nodig
gehad zou hebben om de plaats te bereiken waarboven het lichtende wolkje, dat
nu rustig zwevend stilstond, zich bevond.
[14] Het wolkje stond echter maar een
korte tijd stil; daarna begon het nogmaals te bewegen, het kwam recht op ons
torenhuis af, wat mij en mijn beide dienaren geen aangenaam gevoel gaf, en wij
achtten het raadzaam om zo snel mogelijk het huis in te vluchten en af te
wachten wat er tenslotte allemaal nog uit dit verschijnsel zou voortkomen.
[15] Wij hadden nog maar nauwelijks de
grote kamer bereikt, of het wolkje was al bij het torenhuis en verspreidde door
zijn sterke straling een bijna daghelder licht in het hele huis, dat helemaal
door het wolkje omhuld was. Wij waren met velen in huis, allemaal moedige en
heel koelbloedige lieden, en toch durfde niemand naar buiten te gaan om te onderzoeken
wat er toch aan de hand was met dat wonderlijke wolkje. Ja, nieuwsgierigheid en
vooral mijn weetgierigheid spoorden ons aan om naar buiten te gaan en te
onderzoeken hoe ver het wolkje zich over het huis uitgespreid had, maar toch
konden wij onze vrees niet zover meester worden, dat wij onze nieuwsgierigheid
en weetgierigheid hadden kunnen bevredigen.
[16] Het wonderlijke wolkje bleef nu
onveranderlijk om ons huis hangen en week noch naar links noch naar rechts, en
wij werden erg bang, zodat wij het gereedstaande avondmaal niet durfden te
gebruiken.
[17] Een oude, trouwe dienaar van mijn
huis, die heel vertrouwd was met de zee en de uiteenlopende verschijnselen
daarvan, zei na lang nadenken: 'Daar schiet me iets te binnen! Een schipper uit
Palestina, die hier aanlegde en wijn en zoet water in zijn schip laadde, heeft
mij een jaar geleden verteld dat het nu in het rijk der joden leek alsof de
oude god Zeus met alle andere goden de Olympus wilde verlaten en daar ergens
zijn residentie wilde oprichten.
[18] Hij, de schipper, had in een
plaats in dit rijk zelf mensen gezien en hen ook geobserveerd -en hij vertelde:
wat deze mensen maar willen en uitspreken, gebeurt dan ook onmiddellijk. Enkel
door het woord genezen ze de meest kwaadaardige ziekten, blinden worden ziende,
doven horen, lammen en kreupelen en jichtlijders, jonge en oude, krijgen rechte
ledematen en springen rond als herten en gazellen, en zelfs overledenen krijgen
een nieuw leven. Behalve dat worden er nog duizenden andere nooit gehoorde wonderdaden
verricht, enkel door de wil en het woord van deze godmensen.
[19] Wie kunnen deze mensen anders
zijn dan alleen de hoge goden?! De aardse mensen hebben in onze tijd ieder
geloof in de goden verloren, en de aanzienlijken hebben zich al sinds lange
tijd in de armen geworpen van verschillende filosofen en wijsgeren en ieder
bestaan van de goden tot een inhoudsloze fabel gemaakt, die zelfs voor het
gewone volk nauwelijks meer deugt; maar de hoge goden hebben zich nu
waarschijnlijk weer eens opnieuw ontfermd over de blinde en ongelovige mensen
en zijn nu in het nog meest gelovige rijk van de joden in mensengedaante naar
de aarde afgedaald, om hun te tonen dat zij, de eeuwigen, blijven bestaan,
ondanks het feit dat ze nu al door ontelbaar vele wijsgerige atheïsten volkomen
geloochend worden. Heel veel Grieken en Romeinen reizen er nu heen en
overtuigen zich nu zelf van deze wonderbaarlijke waarheid.
[20] Welnu -sprak mijn oude, trouwe
dienaar verder -, kan het niet zo zijn dat de goden, die nu in het rijk der
joden zetelen, ons in dit lichtwolkje een of andere beschermgeest gezonden
hebben, omdat wij toch nog iets van het oude geloof bezitten en het ook
voorzover mogelijk nog beoefenen, om zodoende ook ons een teken te geven van
hun bestaan op aarde? Dat is nu zo mijn mening en het kan ook meteen als een
volle waarheid beschouwd worden, omdat het verhaal van die schipper mij nu voor
het eerst sinds een jaar te binnen is geschoten, terwijl ik het me anders
waarschijnlijk nauwelijks ooit weer herinnerd zou hebben. Dit wolkje heeft
kennelijk mijn herinnering wakker gemaakt.’
[21] Toen mijn dienaar uitgesproken
was, kregen wij moed en gingen naar buiten om ons wolkje te bekijken. Maar wij
waren nog maar nauwelijks buiten, of het wolkje verhief zich en trok zich heel
snel weer terug naar waar het vandaan gekomen was. Wij keken het wolkje net zo
lang na, tot het in de verte helemaal uit onze ogen verdween. Daarop gingen wij
nadenkend gestemd weer het huis binnen, aten welgemoed ons maal en begaven ons
daarna spoedig te ruste.'
178
Het wolkje verschijnt een tweede keer
[1] (Kado:) 'Toen wij de volgende dag
weer beneden in het dorp kwamen om onze zaken en werkzaamheden te leiden en te
ordenen, kwamen er ook al drie grote schepen aan in onze haven, om hier zoals
gewoonlijk wijn en zoet water in te nemen. Ze kwamen van Sicilië en
informeerden nadrukkelijk met wat voor lichtstof wij onze toren een tijdlang
verlicht hadden. Zij hadden nog nooit zo'n wit licht gezien; ze waren op dat
moment nog enkele uren varen van de haven verwijderd geweest, en hun schepen
waren toch zo goed verlicht geweest, dat zij aan boord alles bijna zo goed als
bij daglicht hadden kunnen onderscheiden.
[2] Ook de bewoners van het dorp
vroegen ons nu hier, dan daar, wat dat voor een licht geweest was. En mijn
oude, trouwe dienaar, die zich nu hier in het huis van mijn vader bevindt omdat
ik hem op al mijn reizen meegenomen heb, deed weer zijn mond open en vertelde
de vragers de toedracht geheel volgens de waarheid en voegde er tenslotte ook
weer zijn mening aan toe; en allen die naar hem luisterden prezen zijn
opvatting.
[3] De schippers zeiden dat ze in het
rijk der joden, waar ze toch eerst heen moesten varen, ijverig naar deze
kwestie zouden informeren, en als ze over ongeveer een half jaar weer hier
zouden komen, zouden ze ons getrouw meedelen wat ze te weten waren gekomen.
Daarop voeren de schippers weldra weer af en wij hielden ons weer bezig met
onze zaken en werkzaamheden, en die dag liep alles zo op rolletjes, dat het een
regelrecht wonder leek te zijn.
[4] Dat er deze dag nog veel over het
nachtelijke verschijnsel gepraat is, spreekt natuurlijk vanzelf
[5] Op die dag begaf ik mij met mijn
personeel iets eerder naar boven naar ons torenhuis, in de eerste plaats omdat
onze zaken en werkzaamheden voorspoedig verliepen en wij eerder klaar waren dan
anders, en ten tweede, eerlijk gezegd, om ook deze avond weer te kijken of er
zich wellicht weer zo'n wolkje uit het oosten zou laten zien. Mijn vrouwen ook
mijn kinderen verheugden zich er erg op.
[ 6] Die avond was de zee iets
onrustiger dan de voorgaande avond en de vissers voeren dan ook eerder met hun
vangst naar huis. Ook een paar andere schepen, die uit het zuiden kwamen en de
tamelijk onrustige zee niet schenen te vertrouwen, koersten op onze veilige
haven af en de schippers hingen de trossen van hun vaartuigen weldra aan onze
stevige havenbolders, wat een zeker teken was dat zij een storm vreesden en
tenminste die nacht in ons dorp zouden blijven.
[7] De zee werd tegen de avond ook
steeds onrustiger, en als men zijn blik in de verte richtte, kon men ook heel
goed zien dat de zee heel hoge golven maakte, en daarom kon men ook geen enkel
schip meer op het water ontdekken; want de schippers hadden waarschijnlijk
overdag al tekens opgemerkt die erop wezen dat de zee gedurende de nacht heel
hoog zou gaan en daarom hadden ze ook al vroegtijdig geprobeerd een of andere
rustige inham te bereiken.
[8] Er waren aan de hele wijde hemel weliswaar
geen wolken te ontdekken en uit het zuiden woei slechts een zacht windje; maar
waarschijnlijk waren onder de zee de zogenaamde Tartaruswinden opgestoken, die
de zee in zo'n onrustige beweging brachten. Wij noemen dergelijke onderaardse
winden 'Tartaruswinden', omdat wij er geen andere naam voor hebben. Het was
echter opmerkelijk dat er ondanks het steeds heviger stormen van de zee geen
stormvogels te zien waren en ook de zeehonden hun dansen en hun vrolijk
gespring niet hebben laten zien, dat altijd aan dergelijke stormen voorafgaat.
Want aan dergelijk zeegedierte heeft onze zee bepaald geen gebrek.
[9] De zon begon nu ook in de zee
onder te gaan, en ik beval de dienaren de schaal te vullen en aan te steken,
omdat er zich toch nog een of ander groot schip op zee zou kunnen bevinden, dat
's nachts dan niet had kunnen zien waar het een goed heenkomen zou kunnen
vinden. De grote schaal werd dan ook gauw gevuld en aangestoken en brandde al
volop met laaiende vlammen toen de zon helemaal ondergegaan was; en dat was
goed, want het duurde daarna nauwelijks een uur, of er koerste nog een groot
schip, voortgedreven door de iets heviger geworden zuidenwind, duidelijk
waarneembaar op onze haven af en bereikte die ook veilig!
[10] Deze schippers, die uit Egypte
kwamen om hier onze wijn te kopen, vertelden de volgende dag dat ze veel te
stellen hadden gehad met de hoge golven, en dat ze erg blij waren toen ze het
hun reeds welbekende licht van Patmos zagen.
[11] Ondanks het luide razen en
bruisen van de zee zaten wij echter heel welgemoed op ons bordes bij elkaar en
richtten onze blikken naar het oosten, om te kijken of het wolkje van gisteren
zich niet weer ergens wilde laten zien. En het duurde inderdaad niet lang, of
daar was het wolkje ver in het oosten alweer zichtbaar geworden en maakte
dezelfde beweging als gisteren, zoals ik al verteld heb.
[12] Maar zodra het wonderbaarlijke
wolkje ook maar zichtbaar was geworden, ging ook de storm op wonderbaarlijke
wijze direct liggen, en binnen enkele ogenblikken zag men vanuit de kalme
zeespiegel de sterren alweer naar ons schitteren.
[13] Het duurde nu ook niet lang meer,
of het wolkje had zich om ons torenhuis heen gelegd, en het licht kwam mij deze
tweede keer nog sterker voor dan de eerste keer; want de zee was tot in de
wijde verte verlicht alsof het dag was, wat wij goed konden zien, omdat het
wolkje deze keer boven ons torenhuis bleef zweven en het niet zoals de eerste
keer helemaal omhuld had. Deze tweede keer was het echter ook merkwaardig, dat
de vlam in onze lichtschaal volledig uitdoofde op het moment dat het wolkje het
huis tot halverwege omhuld had.
[14] Deze keer bleef het wolkje zeker
ruim een uur langer om ons huis heen hangen dan de eerste keer, en wij kregen
daarbij het gevoel als een god in zijn gevoel van macht en eeuwige
onsterfelijkheid; want ook wij voelden ons volkomen machtig en onsterfelijk.
[15] Mijn oude, getrouwe dienaar zei
na een poosje zo voor zich heen, helemaal overweldigd door ontzag: 'O, oud,
heilig goddelijk licht, dat de oermensen helder en levend verlicht en zo in
ware halfgoden veranderd heeft! Verlicht nu de sterfelijke mensen weer, en doe
hun wereldse licht uitdoven, zoals u het zwakke licht van onze zeelichtschaal
hebt doen uitdoven! Dan zullen de schippers op de aardse levenszee, die alleen
in onze duisternis wild tekeer gaat, rust vinden en weer tot het inzicht komen
waarom ze door de hoge goden in deze wereld zijn geplaatst.’
[16] Toen mijn dienaar die woorden in
volle ernst had uitgesproken, hoorden wij allemaal heel helder en duidelijk
vanuit het wolkje de woorden: ' Zoek, dan zullen jullie het ook vinden! Het
oude levenslicht van de hemelen moet weer opnieuw in overvloed gegeven worden
aan de mensen, die goed van hart en van goede wil zijn. Waar ik vandaan kom,
daar zal ook weldra het grote licht vandaan komen.’
[17] Daarop verhief het wolkje zich
weer en trok snel weer weg naar waar het vandaan gekomen was.
[18] Zodra het wonderbaarlijke wolkje
weer volkomen voor onze ogen verdwenen was, laaide de vlam in de lichtschaal
vanzelf weer helder op en brandde verder de hele nacht door. Maar wij waren
allemaal overweldigd, in het bijzonder door de duidelijk gehoorde woorden, die
in zekere zin door het wolkje tegen ons gesproken waren.
[19] En mijn oude
dienaar zei: 'O, wat zouden onze wijsgeren, die aan niets anders dan alleen hun
eigen verstand geloven, er van zeggen, als ze dit samen met ons beleefd en
gezien hadden! Ja, ja, de mensen die met een goed hart en een vaste wil de
goden en hun ware levenslicht zoeken, en zich niet zo gemakkelijk laten
meeslepen door alle wereldse twijfelaars, zullen uiteindelijk ook vinden wat ze
zochten -wat evenwel geen enkele wijsgeer vindt. De goden staan zeker niet
welwillend tegenover degene die hun bestaan ontkent, maar wij zullen van nu af
aan van gans er harte de goden steeds meer toegedaan zijn en zullen hen ook
zelf gaan opzoeken in dat rijk, waar ze nu als zichtbare mensen rechtspreken en
heersen, naar men zegt, en wij zullen hun onze hoogste verering en een ware
offerdank brengen voor de genade, dat zij ons door middel van dat lichtwolkje
op dit verlaten eiland hebben bezocht!
[20] Wij stemden allemaal in met de
goede woorden van onze oude dienaar, en ik beloofde dat ik het zelf zou doen,
zodra ik in Athene alle noodzakelijke maatregelen getroffen zou hebben; allen
gaven daarover hun grote vreugde te kennen, en ik nam toen zelf het vaste
besluit om mijn handelszaken in Athene en ook op andere plaatsen te verkopen en
daarna de goden te gaan opzoeken.
[21] Daarop gingen wij weer het huis
binnen en namen het reeds bereide avondmaal tot ons, wat ons deze keer
buitengewoon smakelijk voorkwam.'
179
De droom van de dorpspriester
[1] (Kado:) 'Wij wilden ons, net als
anders, direct na de maaltijd ter ruste begeven, maar het liep deze keer niet helemaal
zoals wij gedacht hadden; want er kwamen enkele mensen uit het dorp naar ons
toe, die vroegen of ze mij konden spreken. Onder hen bevond zich ook onze
dorpspriester , die in een kleine tempel van Apollo en Zeus diende en bovendien
de uren van de dag, de planeten, de sterrenbeelden en ook de winden moest
observeren, om aan de hand daarvan bepaalde noodzakelijke voorspellingen te
doen.
[2] Deze priester was een al
vergrijsde man en had nooit een vrouwen kinderen gehad, omdat hij levenslange
kuisheid gezworen had aan zijn goden, opdat ze hem in ruil daarvoor diepe
wijsheid zouden schenken in alle dingen die hij voortdurend met grote ijver
leidde. Hij was de eerste die direct allerlei vragen aan mij stelde, natuurlijk
met betrekking tot de tweede keer dat het lichtwolkje verschenen was; de eerste
keer was hem namelijk niet bijzonder opgevallen, omdat hij in de mening
verkeerde dat ik dat witte licht wellicht met behulp van het bekende Indische
lichtmateriaal tot stand gebracht had. Maar omdat hij gedurende de dag
meermaals op onmiskenbare wijze had gehoord hoe het wolkje boven ons torenhuis
op de berg gekomen was, liet het verschijnsel van vandaag hem niet met rust en
voelde hij zich gedreven naar mij toe de berg op te gaan, samen met nog enkelen
van de voornaamste vissers en havenopzichters.
[3] Toen hij dus bij mij was gekomen,
zei hij (de dorpspriester): 'Vriend Kado, hoe zit het toch met dat wolkje, dat
nu al voor de tweede keer op dezelfde tijd verschenen is? Ik heb vandaag hier
en daar verschillende dingen horen zeggen, maar heb er geen groot belang aan
gehecht, omdat ik al zoveel gehoord heb over allerlei manieren om licht te
maken, waar onze voorouders al heel goed toe in staat waren. Maar omdat het
verschijnsel van gisteren zich vandaag op dezelfde tijd op nog veel
opvallender wijze herhaald heeft, liet het mij nu niet meer met rust, daarom
ben ik naar je toegekomen om daar van jouzelf iets meer over te horen. Wees in
naam van onze Zeus en Apollo dus zo goed om mij de waarheid te zeggen, die jij vrijwel
zeker beter zult kennen dan ik, omdat het verschijnsel hoofdzakelijk jouw
berghuis uitverkoren schijnt te hebben om zich te manifesteren!'
[4] Daarop zei ik tegen de priester:
'Kijk, daar is mijn oude, trouwe dienaar , en hij is in deze dingen veel
ervarener dan ik; vraag het hem, dan zal hij jou het best uitsluitsel kunnen
geven!'
[5] Hierop richtte de priester zich
met zijn vraag tot de dienaar, en deze vertelde de priester heel openhartig een
vol uur lang alles wat hij wist, en vergat ook de uiterst belangrijke woorden
niet, die wij allemaal uit de lichtwolk hadden gehoord.
[6] Toen onze oude priester dat
allemaal met werkelijk groot respect .aangehoord had, zei hij: 'Dat is
werkelijk iets buitengewoon uitzonderlijks en daarom ook heel gedenkwaardig!
Ongetwijfeld hebben de goden vroeger een inniger verbinding en omgang met de
mensen gehad dan in deze tijd, waarin de mensen zich vrijwel helemaal van hen
afgekeerd hebben, en zelfs bij de weinigen die nog enig geloof hebben is dat
toch geen werkelijk levend geloof, maar slechts een geloof uit gewoonte -en zo
is het nu in onze geheel en al verdorven wereld en tijd ook zonder enige
twijfel waar, dat de altijd goede en wijze goden zich weer een keer over de
mensen ontfermd hebben om hen weer op de juiste en ware levensweg te brengen,
omdat alle wijzen op de hele aarde daar niet meer toe in staat zouden zijn
geweest.
[7] Maar nu moet ik bij deze
gelegenheid toch verslag doen van een opmerkelijke droom, die ik vorige week op
dezelfde wijze drie dagen achter elkaar kreeg, en wel om zo te zeggen steeds op
klaarlichte dag. Na mijn ochtendwaarnemingen van de sterren en de winden, de
bewegingen van de wolken en van de zee, de vissen en ook de vogels in de lucht,
die altijd enkele uren vóór zonsopgang moeten gebeuren, ben ik gewoon om na
zonsopgang ook een paar uur op mijn goede rustbed te gaan liggen en, omdat ik
al een oude man ben en sneller vermoeid, een poosje uit te rusten van mijn werk
en inspanning. En toen ik mij, zoals gezegd, op de genoemde drie dagen 's
ochtends ter rus te begaf, sliep ik dan ook direct in en had ik de volgende
droom, die driemaal achtereen hetzelfde was:
[8] Ik bevond mij op een onafzienbaar
wijde vlakte; deze was opgesierd met een heleboel tempels voor allerlei goden,
op verschillende afstanden van elkaar. Daaronder zag ik al onze bekende
godentempels, maar ook een heleboel andere, die bij volkeren en naties
behoorden die mij geheel onbekend waren. Ik keek er met genoegen naar, hoewel
de hele omgeving slechts verlicht was zoals bij ons ongeveer op een heel grauwe
winterdag, wanneer er een dichte regen uit de donkergrijze wolken op aarde
valt. Behalve mijzelf zag ik geen mensen, wat na een poosje een wat sombere
indruk gaf, en ik begon Zeus en Apollo te vragen of zij mij niet een
mens wilden laten ontmoeten.
[9] Daarop kwam er dan ook een man
naar mij toe die op een jood leek en die zei ernstig: 'O jij oude dwaas,
waarom bid je zo zinloos tot goden, die nooit geweest zijn en nooit zullen
zijn? Bid liever in, geest en in waarheid tot de ene, ware God van de joden,
dan zal je gegeven worden waar je om vraagt!
[10] Kijk, al deze tempels met hun
dode, door mensenhanden gemaakte goden zullen weldra van de aarde weggevaagd
worden, en er zal maar één levende tempel blijven voor de enige en alleen ware,
levende God, en deze tempel wordt nu door God Zelf opgericht onder de joden en
de heidenen en onder alle volkeren op aarde. Deze tempel zal als een zon over
de hele aarde zijn licht doen schijnen, en degenen die van haar licht
doordrongen worden zullen het eeuwige leven ontvangen en kinderen van de Allerhoogste
genoemd worden. Maar ik zal jou nu een vonkje van dat licht van die tempel
laten zien, en al deze tempels zullen door de macht van dit lichtvonkje in stof
en as veranderd worden.’
[11] Hierop trok hij een klein boekje
uit een zakje dat hij op zijn borst droeg, opende het, en ik zag daarin de
woorden: 'Wie in zijn hart in Mij gelooft, zal het eeuwige leven hebben; want
Ik, de enig eeuwige en ware God, ben het licht, de waarheid, de weg en het leven.’
[12] Daarop begonnen de woorden die ik
nu uitgesproken heb geweldig te schitteren, en het licht stroomde als een
machtige stroom over de gehele wijde vlakte -en kijk, wat vreselijk, al die
talloos vele tempels stortten met goden en al werkelijk tot stof en as in
elkaar. Daarna zag ik mensen, die als ware broeders en zusters met elkaar in
het wit gekleed rondwandelden, en aan de hemel zag ik een mens, vollicht in een
zon staan, en allen die met elkaar op de wijde vlakte wandelden riepen deze Ene
mens toe: 'Lieve, heilige Vader!’
[13] Onmiddellijk daarna werd ik
wakker en was ik volkomen gesterkt en vol gezonde en goede moed, en ik had het
gevoel dat ik geen sterfelijk mens meer was.
[14] Deze droom heb ik, zoals reeds
opgemerkt, drie opeenvolgende dagen onveranderlijk hetzelfde gehad, en gisteren
en vandaag het verschijnsel van het wonderbaarlijke lichtwolkje en bovendien de
woorden die jullie vanuit het wolkje gehoord hebben, en er zal zich in de
toekomst iets heel anders ontwikkelen dan wat wij in onze oude vroomheid nu
geloven. Maar de nabije toekomst zal leren of ik nu juist of onjuist geoordeeld
heb!'
[15] Daarop nam de priester afscheid,
evenals allen die samen met hem naar ons toe gekomen waren, en wij hadden nu
rust; en mijn oude dienaar zei: 'Het is eigenaardig dat die zeer vrome en
actieve priester, die men wel op zijn woord kan geloven, zoiets drie keer
achtereen gedroomd heeft! Zou het dan door een nieuw woord licht echt afgelopen
zijn met onze oude goden? Hm -hm -hm! -Ja,ja -alles is mogelijk! Het is
merkwaardig dat er nu juist in het rijk der joden dergelijke aan goden gelijke
mensen opstaan; waarom niet ook bij ons, aangezien wij volgens de droom van de
priester deze ene, ware God helemaal niet kennen en wij toch veel meer geneigd
zijn te geloven dan de joden, waarvan men zegt dat hun geloof in hun ene God al
uiterst zwak is geworden, terwijl wij nog min of meer in veel goden
geloven en raad en troost en hulp bij hen zoeken?'
[16] Ik zei: 'Vriend, voor vandaag
zullen wij nu eindelijk eens gaan slapen, want dat hebben wij allemaal nodig;
maar morgen zullen zich wel velerlei gelegenheden voordoen, waarbij wij nog
veel over deze kwestie zullen kunnen spreken en oordelen.’
[17] Daarop begaven wij ons dan ook
allemaal direct ter ruste; de volgende dag waren wij reeds vóór zonsopgang op
de been en gingen ook snel aan het werk.'
180
Het lichtwolkje verschijnt voor de derde keer
[1] (Kado:) 'Toen wij 's morgens in
ons dorp kwamen, hoorden wij over niets anders praten dan over het lichtwolkje.
En zoals dat bij dergelijke wonderbaarlijke gebeurtenissen gewoonlijk gaat bij
eenvoudige natuurlijke mensen, bij wie het gezonde verstand klein is maar hun
fantasie des te groter, was er dan ook geen gebrek aan allerlei interpretaties
van het verschijnsel, maar het zou waarschijnlijk niet de moeite waard zijn om
die hier nu kort en bondig weer te geven.
[2] Ook deze dag hadden wij onze zaken
en werkzaamheden beëindigd en ons nog iets eerder naar ons torenhuis op de berg
begeven om uit te rusten en ons te versterken, net zoals wij gisteren hadden
gedaan, en maakten het ons op ons balkon breeduit gemakkelijk, terwijl wij
verlangend afwachtten of ons ook deze avond een of ander geheimzinnig
verschijnsel ten deel zou vallen.
[3] Wij zaten nog geen half uur zo bij
elkaar op ons bordes naar de levendige taferelen op zee te kijken, of daar kwam
ook onze oude priester met nog drie metgezellen achter ons aan en hij vroeg mij,
of hij ook de avond in ons gezelschap mocht doorbrengen, wat hem ook
vriendelijk en met genoegen werd toegestaan.
[4] Hij ging naast mij zitten
en vertelde ons wat hij in de vroege ochtend gezien en waargenomen had, en trok
daaruit de conclusie dat wij ook deze avond hetzelfde verschijnsel nog eens
zouden zien, en hij was dan ook voornamelijk naar ons toegekomen om ons daar
ten eerste op te wijzen, maar om er ten tweede ook zelf getuige van te zijn hoe
het lichtwolkje zou ontstaan en van welke kant en langs welke weg het naar dit
torenhuis zou komen. Hij had namelijk het plan opgevat, om afstand te doen van
de veelgoderij en het geloof in één God in te voeren; in de eerste plaats werd
hij daartoe genoodzaakt door zijn droom, die drie keer hetzelfde was, en ten
tweede door het merkwaardige verschijnen van het lichtwolkje; en als het zich
ook deze avond -voor de derde keer -zou vertonen, zou hij het voornemen
waarover hij nu sprak des te vastbeslotener volledig ten uitvoer brengen.
[5] Ik en alle aanwezigen prezen hem
daarom en ook mijn oude, trouwe dienaar stemde in met het voornemen van de
priester.
[6] Er werd nu nog veel gesproken over
de uitvoering van het door de priester opgevatte voornemen, en terwijl we zo
praatten en besluiten namen werd het bijna ongemerkt volop avond en de sterren
begonnen aan de hemel te stralen. Omdat de zee deze avond rustig was, liet ik
de lichtschaal niet aansteken, wat ook mijn huisbedienden wel goed vonden,
omdat zij steeds een zekere vrees hadden om het lichtmateriaal in de schaal aan
te steken.
[7] Terwijl wij onder elkaar nog over
het een en ander spraken, maar ondertussen onze ogen steeds gericht hielden op
de omgeving waaruit het lichtwolkje al twee keer gekomen was, ontdekten wij het
ook vandaag voor de derde keer, en allemaal barstten wij uit in een groot
gejuich, toen hetzelfde lichtwolkje zich boven de verre horizon verhief en zich
nogmaals snel naar ons toe begon te bewegen. Binnen enkele ogenblikken had het
ook weer mijn torenhuis bereikt en net als gisteren tot op halve hoogte omhuld.
Deze derde keer voelden wij een nog grotere blijdschap en voelden ons nog meer
gesterkt en het gevoel sterfelijk te zijn had ons geheel en al verlaten. Het
wolkje gaf deze avond zo'n sterk licht, dat wij daardoor geen enkele ster meer
konden zien aan het firmament.
[8] Maar toen het wolkje sterker begon
te stralen, raakten wij allemaal ten zeerste ontroerd en onze priester hief
zijn handen als in gebed omhoog naar het wolkje en zei: 'O goed en heilig
wolkje, richt ook vandaag een troostend woord tot ons! ,
[9] En onmiddellijk hoorden wij
allemaal de volgende duidelijk gesproken woorden: 'Wie het licht zoekt, vindt
het ook, en het komt tot hem als leven in de nacht van zijn dood en maakt hem
levend. Zoek het licht in het vervolg met de juiste ernst, dan zullen jullie
het daar vinden, vanwaar jullie het nu voor de derde keer naar jullie toe
hebben zien komen! Dit eiland is nu weliswaar nog onaanzienlijk; maar toch zal
er van hier een groot licht aan de volkeren der aarde gegeven worden, en dan
zal het een voorname plaats van Gods geheimen en Zijn plannen met de mensen
worden, en het zal een grote naam hebben. Maar voer jij, oude priester, je
voornemen maar uit, en bereid Mij een woonplaats in het hart van de mensen.
[10] Na deze woorden zweeg het wolkje
weer, verliet spoedig daarna ook
mijn torenhuis en trok zich weer terug
naar het oosten, op dezelfde manier als het zich de eerste twee keer
teruggetrokken had. Wij staarden nog een vol uur naar de plek waar het wolkje
voor onze ogen verdwenen was, en wilden het eigenlijk nog eens te zien krijgen;
maar het was tevergeefs. Het was echter eigenaardig dat er spoedig na het
verdwijnen van het geheimzinnige wolkje een sterke zuidoosten wind opstak en
de zee in een sterk golvende beweging bracht, wat mij noodzaakte om de
lichtschaal te laten aansteken. Wij zouden nog langer op het bordes bij elkaar
zijn gebleven, als de wind met steeds harder was gaan waaien; maar omdat hij na
een uur te hevig was geworden, bleef ons niets anders over dan het huis weer
binnen te gaan. .
[11] Ik nodigde de priester samen met
zijn metgezellen uit om met mij het avondmaal te gebruiken.
[12] Maar hij verontschuldigde zich en
zei: 'Ik moet vandaag nog veel nadenken over de uitvoering van mijn plan,
evenals over de betekenis van de woorden die ik uit het wolkje gehoord heb, en
daarvoor mag ik mijn maag met belasten. Maar morgen zal ik hier verschijnen
voor het ochtendmaal!'
[13] Hiermee nam hij afscheid en ging
met zijn metgezellen naar beneden naar het dorp. Wij gingen echter aan onze
eettafel zitten en namen het avondmaal tot ons.
[14] Het spreekt vanzelf dat wij veel
met elkaar gesproken hebben over het verschijnsel dat driemaal hetzelfde was en
zich naderhand niet meer herhaald heeft, evenals over de uitvoering van het
plan van onze oude priester, en dat deden wij tot bijna middernacht.
[15] Pas daarna gingen wij slapen,
waarbij wij verscheidene keren door de hevige wind gestoord werden, maar 's
ochtends kwamen wij toch helemaal gesterkt naar buiten.
[16] De priester kwam voor het
ochtendmaal, zoals hij had beloofd, en deelde ons ook de, resultaten van zijn
nachtelijke overdenkingen mee. En hij liet het met bij zijn voornemen, maar
diezelfde dag begon hij al te werken aan de uitvoering ervan, waarbij het
wonderbaarlijke verschijnsel hem heel goede diensten bewees. En tegenwoordig
zien jullie in mijn dorp geen Zeus en Apollo meer, en de priester heeft nu net
als Plato reeds veel leerlingen, die hij de God van de joden leert kennen.
[17] Dat is een getrouwen waarachtig
verslag van de gedenkwaardige gebeurtenis, die op Patmos door velen gezien is.
Maar hoe het eigenlijk ontstaan is en wat het te betekenen had, dat zult U,
beste Heer en Meester, wel het allerbeste weten. Als U ons daarover enige
opheldering zou willen geven, zou dat ons erg gelukkig maken! - Heer, vergeef
mij de langdradigheid van mijn verhaal!'
[18] Ik zei: 'Je hebt alles heel goed
verteld; maar laat nu je oude dienaar hier komen, dan zal Ik jullie het
verschijnsel op Patmos toelichten!’
[19] Hierop werd de oude dienaar
gehaald en deze kwam bij ons aan tafel.
181
Natuurfilosofische opvattingen
[1] Toen de oude dienaar bij Mijn
tafel stond, vroeg hij direct aan Kado wat er aan de hand was, en of hij iets
zou moeten doen.
[2] Kado zei: 'Oude vriend! Je weet
waarom ik in het eigenlijke Griekenland alles verkocht heb, met uitzondering
van mijn bezittingen op Patmos, en je weet ook dat ik daar voornamelijk toe
gebracht werd door die verschijnselen en de droom van onze oude priester. Wij
hebben die bepaalde godsmensen dan ook met alle ijver gezocht, waarvan jij ook
een trouwe getuige bent; we hebben ook wijd en zijd over hen horen praten, en
speciaal over één -de goede heiland uit Nazareth in Galilea, wiens moeder en
broers wij gezien en gesproken hebben. Kortom, wij hebben duizend en nog eens
duizend getuigen gevonden -alleen hem zelf niet!’
[3] Hier viel de oude dienaar Kado in
de rede en zei: 'Ja, alleen hemzelf hebben wij nog niet gevonden, en dat is
eigenlijk het treurige van de hele zaak! Het lichtwolkje, dat wij op Patmos
drie avonden hebben gezien en waarmee wij zelfs tweemaal op wonderlijke wijze
hebben gesproken, is ook in dit land van waaruit het naar ons toe kwam, nergens
te vinden of te zien!
[4] Ja, beste vrienden, de hele aarde
is vol wonderen en heerlijkheden en getuigt daarmee op talloze manieren dat er
maar één uiterst goede, wijze en almachtige God als Schepper en Regeerder moet
zijn! Met zijn ijver, zijn liefde en met zijn verstand vindt de mens alles,
alleen de Schepper, die toch overal thuis schijnt te zijn, vindt hij niet; en
als hij Hem roept, geeft Hij geen antwoord, hoewel alles wat men ziet Zijn
voortdurende aanwezigheid schijnt te verkondigen. En zo, vriend Kado, zullen
ook wij die godsmens wel zoeken maar niet vinden, zoals het ons tot nu toe
vergaan is. Maar daarom moeten wij het zoeken toch niet opgeven; want uit het
lichtwolkje hebben wij gehoord dat we moeten zoeken om ons heil te vinden!
[5] Toch moet ik heel openlijk iets
vertellen wat ik hier duidelijk gevoeld heb. Je weet dat het lichtwolkje op
Patmos in ons een eigenaardig gevoel van onsterfelijkheid opwekte, dat helaas
langzamerhand weer verdween en nu, toen ik deze kamer binnenkwam, maakte
datzelfde gevoel zich van mij meester. Het wolkje kan daarom niet ver van ons
vandaan zijn! Wat voel jij, vriend Kado, en wat denk je?'
[6] Kado zei: 'Ja, dat heb je heel
juist beoordeeld. Wij voelen allemaal hetzelfde en zullen het van nu af aan ook
voortdurend voelen; want wat wij gezocht hebben, hebben wij hier ook gevonden!
Kijk eens naar de man die hier rechts van mij zit - hij heeft klaarblijkelijk het
wolkje naar ons toe gestuurd! '
[7] Toen de oude dienaar dat hoorde,
keek hij Mij vol ontzag aan en zei: 'O grote genade en ontferming over ons arm,
zwak en zondig menselijk geslacht! Als Kado, de getrouwe en altijd waarachtige,
dit niet tegen mij gezegd had, zou ik het maar nauwelijks geloofd hebben; maar
nu geloof ik het en ik begrijp nu het gevoel van onsterfelijkheid, dat opnieuw
in mij ontwaakt is.
[8] U bent het dus, die ons met Uw
geest, liefde en wil op dat afgelegen eiland drie keer in de gedaante van een
lichtwolkje bezocht hebt? Wie anders dan alleen U kunnen wij ervoor danken dat
U Zich eindelijk door ons hebt laten vinden?! En omdat wij Uzelf nu gevonden
hebben, hebben wij ook het belangrijkste, grootste, gelukkigste en meest
verlangde gevonden wat een mens maar vinden kan. Ik kan nu niets meer zeggen,
want mijn hart is te gelukkig en zalig geworden.'
[9] Deze woorden van de oude dienaar
baarden groot opzien en alle aanwezige Grieken en Joden begonnen Mij met heel
andere ogen te zien, en zeiden onder elkaar: 'Daar is meer dan een machtige
nakomeling van David!’
[10] Daarop richtte Kado zich weer tot
Mij en zei: 'O beste Heiland, Heer en Meester, hoe zit het nu met dat
lichtwolkje?'
[11] Ik zei: 'Daar hoef Ik jullie nu
geen uitgebreide verklaringen meer voor te geven, want jouw oude dienaar heeft
het je al verklaard. Ook al ben Ik hier nu lichamelijk onder jullie, toch ben
Ik door Mijn liefde en Mijn wil overal in de geest tegenwoordig.
[12] De oude priester heeft er goed
aan gedaan om de afgodendienst met veel ijver af te schaffen en de mensen
getrouwen waarachtig te leren in slechts één ware God te geloven; daarvoor zal
hij het grote loon in de hemel ontvangen. Maar zoals jullie Mij nu lichamelijk
zien en spreken, zo ziet en spreekt de oude priester Mij nu ook in de geest, en
hij schrijft de woorden op in een boek. Als jullie weer op Patmos komen, zullen
jullie het uit zijn mond horen, en dan kunnen jullie hem bekend maken dat Ik
dit hier tegen jullie gezegd heb. Wie in Mij gelooft en volgens Mijn leer
handelt, zal het eeuwige leven oogsten.
[13] Er is nu weliswaar veel ellende
en allerlei nood onder de mensen op deze aarde. Er zijn allerlei lichamelijke
ziekten, die de mensen vooral zelf veroorzaakt hebben doordat ze de levensweg
hebben verlaten die God hun getrouw geopenbaard heeft. Door hun almaar
toenemende liefde voor de wereld en haar gericht en dood begonnen zij ook op de
wegen van de wereld en haar gericht en dood te wandelen, en zodoende riepen zij
dan ook noodzakelijkerwijs al die vele ellende en alle nood over zich.
[14] Er waren en er
zijn van die wijsgeren -en ze zullen er in de toekomst ook zijn -die zeggen:
'Er is geen God! God is niets anders dan een oude fabel, die bepaalde
verstandiger mensen lang geleden eens verzonnen hebben, om de andere mensen
dienstbaar en onderdanig aan hen te maken. De wereld, en alles wat daar in is,
is weliswaar verstandig en wijs en goed ingericht; maar als een of andere God
door mensen bedacht alsof hij in werkelijkheid zou bestaan, dat allemaal
geschapen zou hebben en Hij de mens, die zonder meer Zijn edelste schepsel is,
alleen in het leven zou hebben geroepen om hem vanaf zijn geboorte alleen maar
te laten lijden en alles te laten verdragen, dan zou dat Gods wijsheid, Zijn
daarmee zeer nauw verbonden goedheid en zodoende ook Hemzelf ontkrachten; want
zonder wijsheid is er geen macht en zonder liefde en goedheid geen wil om ooit
iets tot een gelukkig leven te brengen.’
[15] Alles zou derhalve door de kracht
van de aarde, de zon, de elementen en de planeten en alle andere hemellichamen
ontstaan zijn. Deze zijn volgens hen in zichzelf nog heel grof en ruwen nemen
pas in hun voortbrengselen een soort verzachting en ontwikkeling aan; maar
zelfs de meest voegzame voortbrengselen zouden uiteindelijk nog veel te zwak
zijn om zich tegenover de grote grofheid en ruwheid van de eerder genoemde
oerkrachten te handhaven, en ze zouden zich tenslotte moeten laten welgevallen
om door die krachten vernietigd te worden. Alleen die mens zou gelukkig en wijs
genoemd kunnen worden, die de tijd dat hij leeft voor zichzelf zo aangenaam
mogelijk weet te maken en als een wereldwijs mens zijn grootste geluk in het
eeuwige niet-bestaan te zoeken. En dat is dan ook de achtergrond van waaruit
één van jullie filosofen zei: 'Ga heen, eet, drink en doe maar raak; want na de
dood bestaat er geen genoegen meer!'
[16] Zien jullie, Mijn geliefde
vrienden, dat Ik ook de wereldse wijsheid van jullie filosofen heel goed ken en
al heel lang maar al te goed gekend heb ? En Ik zeg jullie dat er onder alle
ellende en alle nood van de mensen niets ergers bestaat dan hun geestelijke
blindheid. Want daaruit ontspringen onvermijdelijk alle andere kwaden onder de
mensen en deze zullen net zo lang bestaan als er Epicurussen zullen zijn in
alle mensengemeenschappen; want de wereldse geest van zulke wijzen bederft door
zijn verleidelijke voorbeeld maar al te gauw vele duizenden.
[17] Want een deel van de mensen
begint alle middelen aan te wenden om zelf een leven te kunnen leiden op Epicurus
manier; een ander en nog groter deel moet daarbij echter ontegenzeglijk in de
grootste lichamelijke en nog grotere geestelijke nood ten onder gaan, en dan is
op de aarde de ellende en de nood onder de mensen compleet.
[18] Maar wanneer dat zo is, kan God
er dan iets aan doen als de mensen, die in het bezit zijn van hun volkomen
vrije wil, zich van God afkeren en een leven leiden volgens hun wereldse
liefde? Of zou God ten gevolge van Zijn liefde, goedheid, wijsheid en macht
soms voortdurend al die ellende en nood onder de mensen niet moeten laten
bestaan? Luister, als God die niet zou toelaten, dan zou het er onder de mensen
al heel gauw nog afgrijselijker uitzien dan nu! Wat zou er in de loop van de
tijd van de mensen worden? Niets anders dan een uiterst grof en volkomen
geestloos en levenloos onbehouwen werkstuk, net als de heidense afgoden van
steen, metaal en hout!’
182
Over komende dingen
[1] (De Heer:) 'Jullie weten dat
iemand die rijk aan aardse goederen geworden is, meestal ook in zijn hart tot
een steen van gevoelloosheid en liefdeloosheid is geworden. Wat interesseren
hem de vele duizenden andere mensen, die door honger, dorst en nog andere
kwaden gekweld worden; want hij is nu eenmaal uitstekend verzorgd, heeft nog
nooit honger en dorst gevoeld en heeft een overvloed aan schatten om zichzelf
ieder ander genoegen te verschaffen, zodat hij nooit enige verveling of een
ander ongenoegen te proeven krijgt.
[2] Waar staat zo'n mens dan in de
innerlijke geestelijke levenssfeer? Ik zeg jullie: op het punt van het eeuwige
gericht en de dood daarvan, en zijn hele omgeving is daar niet ver vanaf!
[3] Onthoud wat Ik jullie bovendien
nog verkondig! Als er op aarde eenmaal heel veel Epicurussen zullen zijn, zal
er door God ook weldra een algemeen gericht over alle mensen op deze aarde
toegelaten worden, en dan zullen' we wel zien of er weer ergens mensen zullen
opstaan, die met de meetlat in de hand tegen hun medemensen durven zeggen: 'Kijk,
dit grote stuk land heb ik afgemeten, ik heb er de grenzen van aangegeven en
verklaar het tot mijn volkomen onaantastbaar eigendom, en wie de brutaliteit
heeft om mij dat te betwisten of alleen maar te zeggen: 'Vriend, ieder van ons
heeft, als hij maar de macht en de middelen ervoor heeft, het recht om jou dit
ingebeelde recht uit handen te rukken!', die bestraf ik met de dood! ,
[4] Ik zeg jullie: dan zullen
dergelijke mensen er nooit meer zijn! Want als Ik de volgende keer op deze
aarde zal komen, om gericht te houden over zulke dode epicuristen, maar ook om
het loon des levens te geven aan degene die uit liefde voor God en zijn naaste
veel ellende en nood geduld en verdragen heeft, dan zal de aarde met geen
enkele meetlat meer opgemeten worden tot het voordeel van iemand alleen, maar
waar men staan zal, zal men ook kunnen oogsten en in zijn behoeften kunnen
voorzien; en de mensen zullen elkaar goed ondersteunen, maar niemand zal
zeggen: 'Kijk, dat is mijn eigendom en ik ben er heer over!' Want dan zullen de
mensen inzien dat Ik alleen de Heer ben, maar dat zij allemaal broeders en
zusters zijn.
[5] Weliswaar zou het ook nu zo moeten
zijn onder de mensen; maar in deze middelste ontwikkelingsperiode van de mensen
die nog niet gezuiverd zijn door het grote levensvuur, zal het toegelaten
blijven, maar vanaf nu geen volle 2000 jaar meer. Daarna zal de geest bij de
mensen echter sterk de overhand krijgen en zal men op aarde geen afgemeten mijn
en dijn meer zien, noch erover praten.
[6] Jullie, die nu Mijn vrienden zijn,
bezitten een groot aan jullie toegemeten stuk land van de aarde. Vraag jezelf
eens af wie jullie dat tot jullie wettelijk eigendom toegemeten heeft, en het
antwoord zal zijn: de door de mensen gemaakte wetten en jullie geld en andere
schatten, waaraan echter alleen maar weer de mensen een ijdele waarde toegekend
hebben!
[7] Van God uit behoort de hele aarde
in gelijke mate aan alle mensen toe, zoals dat in het begin het geval was; de
wijzen moeten haar verdelen al naargelang de behoefte van de mensen en moeten
hen leren haar te bebouwen, en vervolgens moeten de vruchten door de wijzen
gedeeltelijk verdeeld worden en het overschot in daarvoor ingerichte
opslagplaatsen en voorraadschuren bewaard worden, zodat niemand in de
gemeenschap nood behoeft te lijden!
[8] Maar als de rijken en machtigen
alles naar zich toe trekken, moeten daardoor immers toch heel veel mensen ten
zeerste verarmen en in grote ellende en nood hun leven leiden, omdat de weinige
rijken en machtigen alles, maar de armen niets toebehoort -behalve wat de
rijken en machtigen hun mondjesmaat willen geven voor de zware arbeid die ze
voor hen verricht hebben.
[9] Op dit moment kunnen deze dingen
echter niet veranderen, daarom moeten jullie, rijken en machtigen, ware
vrienden zijn ten aanzien van jullie arme broeders en zusters en hun liefde
betonen; voedt de hongerigen, laaf de dorstigen, kleed de naakten, troost de
droevigen en verlos de gevangenen, die door jullie hebzucht, door jullie macht
en jullie wetten onnodig wegkwijnen in de kerkers van hun lichaam, maar nog
meer in de kerkers van hun zielenacht! Ga hen bevrijden, dan zal Ik jullie
verlossen uit de macht van de dood en het gericht!
[10] Wees met jullie aardse goederen
in het vervolg alleen maar Mijn zaakwaarnemers, dan zal Ik jullie in ruil
daarvoor het eeuwige leven geven; want Ik heb de macht daartoe en kan het geven
aan wie Ik wil! Met dezelfde maat waarmee jullie zullen meten, zal jullie door
Mij ook weer gemeten worden.
[11] Kijk, dat is eveneens een goede
en volkomen waarachtige verklaring van het lichtwolkje, dat jullie opgeroepen
heeft om de waarheid en het leven te zoeken!
[12] Jullie hebben nu de waarheid in
Mij gevonden; maak je die nu echter ook eigen door de daad, dan zullen jullie
leven, en de dood van de materie zal jullie in je ziel niet meer doen denken
dat jullie sterfelijke mensen zijn, maar voortaan zal de onsterfelijkheid
jullie deel blijven!’
183
De verlossing van de materie
[1] (De Heer:) 'Weliswaar is geen
enkele mensenziel met al haar gevoelens van sterfelijkheid als volkomen dood te
beschouwen, maar toch is het een echte dood van de ziel, als ze in de
voortdurend toenemende angst leeft het haar zo aangenaam geworden leven spoedig
te verliezen of het heel smartelijk eeuwig in een duistere kerker te moeten
doorbrengen zonder enige hoop daar ooit uit verlost te worden.
[2] Maar weten jullie
wat het is, wat een dergelijk gevoel oproept in de zielen van meestal
materiële, zelfzuchtige en trotse heidenen, en waarom ze dan ook alle mogelijke
genoegens en verstrooiing najagen, enkel om dit gevoel van sterfelijkheid, dat
hun boven alles tegenstaat, zoveel mogelijk kwijt te raken?
[3] Kijk, de liefde voor de wereld en
de materie brengt dat teweeg! Zolang een ziel aan de bezittingen en rijkdommen
van deze wereld hangt en die van rechtswege als haar volledig eigendom
beschouwt en daarom ook ieder mens straft, die zich er in geval van nood
vanwege zijn armoede aan zou kunnen vergrijpen of er zich al eens aan vergrepen
heeft, zolang zal zij dit gevoel noch in deze noch in de andere wereld ooit
helemaal kwijtraken; want alle materie is gericht en dus dood ten opzichte van
de vrije geest. Maar als een ziel aan de dode materie gehecht is, kan ze ook
geen ander gevoel hebben dan alleen dat van de dood.
[4] Als een ziel zich echter door het
ware en levende geloof in de Ene God en door de liefde tot Hem en de naaste van
de materie afkeert, dan zal ze een dergelijk gevoel, zoals dat nu bij jullie
het geval is, ook weldra volledig kwijtraken, en dat is dan ook voor ieder mens
een zeker en onmiskenbaar teken dat het gericht en de dood van de ziel geweken
zijn.
[5] Maar dat is echt geen gemakkelijk
werk voor een ziel, als die eenmaal vervuld is van liefde voor de wereld, en er
zijn veel rijken en machtigen op de wereld voor wie het moeilijker is om
afstand te doen van de materie en haar ingebeelde waarde, dan het voor een
kameel is om door het oog van een naald te gaan. Maar toch is ook dat met hulp
van God mogelijk, zoals dat nu bij jullie Grieken het geval is en nog steeds
meer het geval zal zijn, als jullie uit vrije wil in daden zullen omzetten wat
Ik jullie nu aangeraden heb!
[6] Als jullie alleen maar geloven,
maar het geloof niet in daden omzetten, dan is het geloof zelf nog dood en kan het
de ziel geen echt leven geven; maar door de daad wordt het geloof levend en
derhalve ook de ziel door haar levende geloof Daarom. zeg Ik jullie nog eens:
geloof dus niet enkel wat jullie van Mij horen, maar handel er gewillig en
ijverig naar, dan zullen jullie in jezelf het ware, eeuwige leven ontvangen!
[7] Ik zie nu wel dat jullie Mij
allemaal als Heer en Meester erkennen, maar dat zou in jullie zielen nog niet
het gevoel van volledige onsterfelijkheid opwekken; maar wat het gevoel van
onsterfelijkheid in jullie zielen opwekt, is het feit dat jullie in volle ernst
in je hart besloten hebben om altijd te doen wat Ik jullie aangeraden heb.
[8] Blijf nu, in overeenstemming met
dit besluit, voortaan ook in Mijn naam handelen, dan zal het eeuwige leven uit Mij
in jullie blijven, en jullie zullen in eeuwigheid geen dood meer zien of
smaken!
[9] Wat heeft een mens eraan, als hij
alle schatten van de aarde zou bezitten en zich daarmee alle denkbare soorten
van vermaak zou kunnen verschaf fen, maar daardoor schade aan zijn ziel zou
lijden? Zullen al deze schatten hem wel uit de harde ketenen van de dood kunnen
verlossen?
[10] Werkelijk! De dood kan aan de
dood geen leven geven; dat kan alleen de levende daad volgens Mijn leer, omdat
Ik Zelf voortdurend liefde, daad en leven ben! Want alles wat er in de
oneindigheid is, is immers een werk van Mijn liefde en Mijn leven. -Geloven
jullie dat?'
[11] Allen zeiden: 'Ja, grootste Heer
en Meester uit Uzelf van eeuwigheid, wij geloven nu alles, en wij zullen ons
geloof ook door werken volgens Uw zeer zuivere en ware leer tot leven brengen,
zo waarlijk U ons altijd moge helpen, als wij ooit zwak zouden worden!
[12] Maar nu nog een kleine vraag:
heeft de oude priester op Patmos deze leer, die U uitvoerig tot ons hebt
gericht, ook net zo in zijn geheel en volledig in de geest gehoord, als wij die
hier gehoord hebben?'
[13] Ik zei: 'Zeer zeker, zoals Ik
jullie al gezegd heb! Wat Ik hier tegen jullie heb gezegd en nog verder zal
zeggen, leg Ik hem in zijn hart, en hij zal het daar uithalen en het voor
zichzelf en voor jullie en voor vele anderen opschrijven. En als jullie op
Patmos komen, zullen jullie je daar zelf van overtuigen.
[14] En nu geef Ik
ieder van jullie de vrijheid om Mij het een of ander te vragen. Wie tot zijn
heil nog iets van Mij wil weten, kom dat vragen; want wie zoekt, die vindt!’
[15] Toen allen dat van Mij gehoord
hadden, werden ze heel vrolijk en opgewekt; want ze hadden nog heel veel,
waarover ze van plan waren Mij vragen te stellen. Maar toen ze het Mij wilden
vragen, wist eigenlijk niemand van hen wat hij Mij eigenlijk vooral moest
vragen; en daarom wisten ze dan ook niet goed wie van hen het eerst een vraag
aan Mij moest stellen
[16] Maar Ik hielp hen gauw uit deze
verlegenheid door te zeggen: 'Welnu, Kado, vraag jij maar, als niemand anders
durft te vragen!'
184
Het verschil tussen epicuristen en cynici in geestelijk opzicht
[1] Nu zei Kado: 'Ja, Heer en Meester,
met betrekking tot de woorden en lessen die U ons gegeven hebt, heb ik een
vraag die mij althans heel belangrijk lijkt; als het mij toegestaan is U met
een vraag lastig te vallen, wil ik wel met alle genoegen mijn mond opendoen.
[2] Kijk, o goede
heiland, Heer en Meester, in wat U zei hebt U ons zo uiterst duidelijk
uiteengezet hoe schadelijk het epicurisme voor het leven van de ziel is, dat
wij dan ook allemaal het vaste besluit genomen hebber/ om ons daar voor altijd
van te onthouden! Maar behalve Epicurus hebben wij ook nog een andere wijze van
een heel andere richting; dat is Diogenes van Sinope, die de hele wereld en
haar bekoringen, schoonheden en schatten en zelfs dit aardse leven diep
verachtte.
[3] Hij is het complete tegendeel van
Epicurus, en noch hij noch één van zijn leerlingen geloven in de
onsterfelijkheid van de menselijke ziel; het gevoel van sterfelijk te zijn
bezorgt hun absoluut geen angst en vrees, maar allemaal kunnen ze het ogenblik
dat ze niet meer zijn nauwelijks afwachten En toch zijn het heel eerlijke,
goede en dienstvaardige mensen en ze houden zich heel nauwkeurig aan eenmaal
gedane beloften. Hun voedsel is zo mager en eenvoudig als maar mogelijk is. Ze
verachten ieder gemak, iedere pracht en leven heel gedisciplineerd en
ingetogen. Ja, ze vereren zelfs de goden en erkennen hun goedheid, wijsheid en
macht; maar ze bedanken hen nergens voor en versmaden ten diepste iedere vorm
van beloning die ze van een of andere godheid te verwachten zouden hebben. Het
eeuwige niet-zijn is hun verlangen; elke manier van zijn en leven beschouwen
zij als een ondraaglijke last en kwelling.
[4] Welnu, deze mensen zijn wat hun
handelen aangaat bijna zoals een mens volgens Uw leer moet zijn. Wat missen zij
eigenlijk om te kunnen worden wat wij nu door Uw genade geworden zijn? En als
zij sterven, zullen hun zielen na de dood van hun lichaam dan voortleven, en
hoe dan, gelukkig of ongelukkig? Ik heb steeds met aandacht naar deze
zonderlinge mensen gekeken, hoewel ik mij nooit zodanig in hun leer heb kunnen
vinden, dat die voor mij maatgevend zou kunnen zijn. Heer en Meester, geef ons
ook daar opheldering over, en ook over de manier waarop zij tot uw leer bekeerd
zouden kunnen worden!'
[5] Ik zei: 'Ja, Mijn goede vrienden,
dit soort mensen is nog moeilijker op de juiste levensweg te brengen dan de
epicuristen, omdat ze geen liefde voor het leven hebben! De epicuristen hebben
zeker heel veel liefde voor het leven, alleen is dat eigenliefde en daarom ook
een materiële liefde die de dood voortbrengt. Maar als die, zoals nu bij
jullie, door het juiste geloof in een enig ware God verandert in liefde tot Hem
en tot de naaste, dan zijn de epicuristen er ontegenzeglijk veel beter aan toe
dan de ten opzichte van het leven afgestompte cynici.
[6] Als dezen echter bekeerd kunnen
worden tot het ware geloof in de enig ware God, dan komt daardoor ook de liefde
voor Hem en voor de naaste en zodoende ook voor zichzelf tot leven, omdat God,
die de zuiverste en eeuwige liefde is, door het levende geloof Zijn intrek
neemt in het hart van de mens en daardoor alles in de mens tot liefde en leven
omvormt.
[7] Maar, zoals gezegd, dergelijke
mensen zijn zowel hier op aarde als in de geestenwereld moeilijk te bekeren,
omdat hun de liefde voor het leven ontbreekt. Maar als ze eenmaal bekeerd zijn,
dan zijn ze ware helden in het geloof, in de liefde en in het handelen; want ze
hebben op andere mensen voor, dat ze zelfverloochening, geduld en een grote
mate van deemoed bezitten, waardoor ze alle materiële liefde, die in het vlees
woont, gemakkelijk kunnen beheersen en vastberaden op de weg van het licht
kunnen voortgaan, wat bij andere mensen veel moeilijker gaat.
[8] Als cynici echter onbekeerd
sterven, leven hun zielen aan gene zijde toch eeuwig verder, ondanks hun
verlangen om niet te zijn, wat ze natuurlijk niet aangenaam vinden; voor het overige
ondervinden ze geen kwelling of pijn, maar ze leven precies zoals ze op deze
wereld geleefd hebben. Ze worden in de geestenwereld echter ook dikwijls door
engelen bezocht en voor zover mogelijk verlicht, zonder hun vrije wil aan te
tasten. Maar daar is veelliefde, wijsheid, inspanning, geduld en volharding
voor nodig.
[9] Overigens bestaan er van dit soort
mensen steeds maar weinig, en daarom zullen ze de andere mensen ook moeilijk op
grotere schaal kunnen bederven zoals de buitengewoon talrijke grote en kleine
epicuristen dat kunnen, die overal thuis zijn en hun zelfzuchtige leven leiden
en vanwege hun streven naar een goed leventje nauwelijks aan God denken en een
arme naaste helemaal niet zien staan, behalve wanneer die voor een laag loon in
het voordeel van de epicurist kan werken.
[10] Een epicurist bederft door zijn
voorbeeld van een luxueus leven veel mensen: het ene, gegoede deel van de
mensen streeft er alleen maar naar om ook zo'n goed leventje te hebben, en de
niet welgestelde mens raakt vervuld van afgunst en ergernis, omdat hij niet zo
kan leven als de welgestelden; een epicurist is daarom veel slechter dan een
cynicus. Daarmee heb Ik jouw vraag nu beantwoord, en nu kan iemand anders iets
vragen.’
185
De eerste twee soorten louteringsvuur
[1] Daarop stond de waard, de vader
van Kado, op en zei: 'O Heer en Meester, hoe zal het er dan uitzien in de tijd,
waarvan U gezegd hebt dat dan de mensen vóór Uw wederkomst door vuur gelouterd
zullen worden, en wat zal dat dan voor vuur zijn?'
[2] Ik zei: 'Ja, vriend, dat vuur zal
grote en algemene nood, ellende en droefenis zijn, van een grotere omvang dan
de aarde ooit heeft gezien. Het geloof zal uitdoven en de liefde verkillen, en
alle arme geslachten zullen klagen en verkwijnen, maar toch zullen de groten en
machtigen en de koningen van deze wereld de smekenden niet helpen, vanwege hun
te grote hoogmoed en daardoor ook vanwege een te grote hardheid van hun hart!
[3] Zo zal ook het ene volk tegen het
andere opstaan en het met vuurwapens te lijf gaan. Daardoor zullen de heersers
in grote, niet af te lossen schulden raken en hun onderdanen kwellen met
onmogelijk hoge belastingen. Daardoor zullen er buitensporige duurte,
hongersnood, vele kwaadaardige en besmettelijke ziekten en epidemieën onder de
mensen, de dieren, en zelfs de planten ontstaan!
[4] Ook zullen er hevige stormen op
het vasteland en op zee zijn, en aardbevingen, en de zee zal op vele plaatsen
buiten haar oevers treden, en dan zullen de mensen in grote vrees en angst
geraken vanwege de dingen die dan over de aarde zullen komen!
[5] Dat zal allemaal toegelaten worden
om de mensen af te keren van hun hoogmoed en hun zelfzucht en hun grote
traagheid. De groten en degenen die zich machtig wanen zullen met verveling
getuchtigd worden en zullen daardoor genoodzaakt zijn in actie te komen, om van
die kwelling bevrijd te raken.
[6] En kijk, dat is het éérste soort
vuur, waardoor de mensen voor Mijn wederkomst gelouterd zullen worden.
[7] In diezelfde tijd zal echter ook
het natuurlijke vuur* (* Elektriciteit.) een rol van geweldig belang gaan
spelen. Het vuur zal op alle zeeën de schepen met een snelheid groter dan die
van de wind voortdrijven; ook zullen de mensen met hun scherpe verstand ijzeren
voertuigen en wegen maken, en in plaats van trekdieren zullen zij vuur voor de
wagens spannen en met de grote kracht daarvan sneller dan een afgeschoten pijl
ver over de aarde wegsnellen.
[8] Zo zullen ze ook de bliksem weten
te bedwingen en die maken tot de snelste overbrenger van hun wensen en hun wil
van het ene uiteinde van de aarde naar het andere. En als zij, die trotse en
hebzuchtige koningen, oorlog met elkaar zullen voeren, zal het vuur daarbij ook
een zeer beslissende rol te spelen krijgen; want door de grote kracht daarvan
zullen er ijzeren massa's in de vorm van een kogel met een groot gewicht met de
snelheid van de bliksem naar de vijand, de steden en vestingen geslingerd
worden en grote verwoestingen aanrichten.
[9] En de vindingrijke mensen zullen
het met deze wapens zover drijven, dat er dan weldra geen enkel volk meer een
oorlog tegen het andere zal kunnen beginnen. Want als twee volkeren elkaar met
zulke wapens aanvallen, dan zullen ze elkaar ook gemakkelijk en snel tot de
laatste man uitroeien, wat beslist voor geen van beiden een echte overwinning
en winst zal opleveren. Dat zullen die koningen en hun legeraanvoerders spoedig
inzien en daarom zullen ze elkaar liever in vrede en goede vriendschap
verdragen; en als er ergens een zeer trotse en eerzuchtige rustverstoorder zal
opstaan en zijn buurman zal aanvallen, dan zullen de vredelievenden zich
verenigen en hem tuchtigen. En op die manier zal dan ook langzamerhand de
aloude vrede onder de volkeren der aarde aanbreken en zich duurzaam vestigen.
[10] Als men vanaf Mijn huidige
aanwezigheid bijna achttienhonderd negentig jaren zal tellen, zal er op aarde
vrijwel geen oorlog meer zijn - en ongeveer in die tijd zal ook Mijn
persoonlijke komst op deze aarde plaatsvinden en de grootste loutering van de
mensen een aanvang nemen.
[11] Weliswaar zullen er onder de
minder beschaafde volkeren van de aarde dan nog oorlogen voorkomen, maar die
zullen ook bij hen weldra tot de onmogelijkheden behoren. Ik zal hen met behulp
van mijn rechtvaardige en machtige koningen en legeraanvoerders in het nauw
drijven en Mijn licht onder hen laten uitstorten, en ook zij zullen dan in
vreedzame volkeren veranderd worden, die het licht zijn toegedaan.
[12] Kijk, dat is het tweede soort
vuur, waardoor de mensen gelouterd zullen worden!’
186
Het derde en vierde louteringsvuur
[1] (De Heer:) 'Een derde soort vuur
zal erin bestaan, dat Ik al enkele honderden jaren daarvóór steeds helderder
verlichte zieners, profeten en knechten zal opwekken, die in Mijn naam de
volkeren over de hele wereld even helder en duidelijk over alles zullen
onderrichten en zodoende bevrijden van allerlei leugen en bedrog. Deze leugens
en bedrog zullen door toedoen van valse profeten en priesters, zelfs in Mijn
naam, de weg banen voor hun eigen ondergang -en daarmee zullen ze over niet al
te lange tijd het boze begin maken en hier en daar zijn ze er in Mijn huidige
tijd al mee begonnen.
[2] Zij zullen net als de heidense
priesters valse tekenen en wonderen doen en zullen vele mensen verleiden,
waarbij ze zichzelf grote aardse schatten, rijkdommen, macht en groot aanzien
zullen bezorgen; maar door het derde vuur en het zeer heldere licht daarvan
zullen zij alles kwijtraken en volledig te gronde gericht worden. En de
koningen en vorsten die hun willen helpen zullen daarbij al hun macht, hun
vermogen en hun tronen kwijtraken; want Ik zal Mijn koningen en
legeraanvoerders tegen hen opwekken en hun de overwinning schenken, en zo zal
de aloude nacht van de hel en van haar boodschappers onder de mensen op aarde
ten einde lopen.
[3] Evenals deze nacht nu bestaat in
de heidense, blinde en zinloze ceremonie, die men godsdienst noemt, zal die ook
in die tijden bestaan, maar door het derde soort vuur uit de hemelen geheel en
al verwoest en vernietigd worden! Want de leugen zal net zo min in staat zijn
om de strijd met het licht van de waarheid uit de hemelen zegevierend te
doorstaan als de natuurlijke nacht het hoofd kan bieden aan de opgegane zon!
Zij moet in haar duistere holen en diepten vluchten, en zij die eenmaal in het
licht staan zullen de nacht niet meer gaan opzoeken.
[4] Ik heb je nu het derde soort vuur
getoond, dat een uitermate vernietigend effect heeft op de duisternis van de
mensen, en zo zal Ik je ook nog een vierde soort vuur tonen, waardoor de aarde,
de mensen en alle schepselen bij Mijn tweede komst gezuiverd moeten worden; dit
soort vuur zal bestaan uit allerlei soorten grote natuurlijke omwentelingen van
de aarde, en wel met name op die plaatsen op de aarde waar de mensen te grote
en prachtige steden gebouwd zullen hebben, waarin de grootste hoogmoed,
liefdeloosheid, slechte zeden, valse rechtspraak, macht, aanzien, traagheid en
tevens de grootste armoede en allerlei nood en ellende zullen heersen,
veroorzaakt door het te sterk uitgegroeide epicurisme van de groten en
machtigen.
[5] In zulke steden zullen uit
buitensporig winstbejag ook op zeer grote schaal allerlei fabrieken gebouwd
worden, en daar zullen in plaats van mensenhanden vuur en water het werk doen,
samen met duizenden soorten kunstige, van metaal vervaardigde machines. Het
verhitten zal gebeuren door middel van de oeroude kolen uit de aarde, die de
mensen in die tijd in buitengewoon grote hoeveelheden uit de diepten van de
aarde zullen delven.
[6] Wanneer een dergelijke
bedrijvigheid door het geweld van het vuur eenmaal zijn hoogste punt bereikt
zal hebben, zal de aardse lucht op zulke plaatsen op aarde ook te sterk
verzadigd raken met brandbare ethersoorten, en die zullen weldra hier en daar
ontbranden en zulke steden en gebieden samen met hun vele bewoners in puin en
as veranderen; en dat zal dan ook een grote en effectieve loutering zijn. Maar
wat het op deze manier voortgebrachte vuur niet zal bereiken, dat zullen
allerlei soorten grote stormen op aarde bereiken, vanzelfsprekend daar waar het
nodig zal zijn; want zonder noodzaak zal er niets verbrand en vernietigd
worden.
[7] Daardoor zal de lucht op aarde dan
ook bevrijd worden van haar kwade dampen en natuurgeesten, wat een zegenrijke
invloed zal hebben op alle andere schepselen op aarde en wat ook de natuurlijke
gezondheid van de mensen ten goede zal komen, doordat al die vele kwaadaardige
lichamelijke ziekten zullen ophouden te bestaan en de mensen een gezonde,
krachtige en hoge leeftijd zullen kunnen bereiken.
[8] Omdat de aldus gelouterde mensen in
Mijn licht zullen staan en voor altijd de geboden van de liefde van binnenuit
en waarachtig in acht zullen nemen, zal het aardse grondbezit ook zo verdeeld
zijn onder de mensen, dat iedereen zoveel zal hebben dat hij met de juiste
vlijt nooit nood zal hoeven te lijden. De voorgangers van de gemeenten en ook
de koningen zullen geheel en al Mijn wil en licht volgen en ervoor zorgen dat
er in een land nooit enig gebrek bij een volk zal ontstaan. En Ikzelf zal nu
eens hier en dan weer daar de mensen bezoeken en hen sterken en oprichten, daar
waar de mensen een zeer sterk verlangen naar Mij en de meeste liefde voor Mij
zullen hebben.
[9] Daarmee heb je nu een voor jullie
Grieken goed te begrijpen antwoord op je vraag. Het is weliswaar een
voorspelling voor een nog tamelijk veraf liggende toekomst, maar hij zal niet
onvervuld blijven; want alles kan eerder vergaan, zelfs deze aarde en de hele
zichtbare hemel, dan dat één van Mijn woorden en beloften onvervuld zou
blijven. -Heb je dat nu goed begrepen?'
[1] De oude waard zei: 'Ja, Heer en
Meester, dat hebben wij allemaal beslist heel goed begrepen! Wat die vier
soorten vuur voor .de loutering van de mensen en de hele aarde betreft is het
weliswaar niet verheugend en aangenaam, en men zou terecht kunnen vragen waarom
zoiets door een zeer wijze en goede God toegelaten wordt. Maar juist omdat God
uiterst wijs en goed is, zal Hij ook wel het beste weten waarom Hij al zulke
dingen toelaat. Maar toch danken wij U voor deze onthulling van de toekomst en
zijn nu erg blij dat wij nu reeds op deze aarde leven tijdens Uw eerste komst;
want voorzover ik het nu goed begrijp, is onder de mensen op aarde in deze tijd
alles toch nog aanzienlijk veel beter dan het bij Uw tweede komst zal zijn.
[2] Ik kan mij er nu natuurlijk geen
voorstelling van maken waar en wat voor soort grote steden de mensen mettertijd
nog zullen bouwen en hoe zij de kracht van de elementen en zelfs die van de
bliksem zullen regelen en beteugelen om die te gebruiken -maar ik en
ongetwijfeld wij allemaal zijn blij dat wij dat niet begrijpen en dat wij die
kracht nog door Uw wijsheid en macht geleid zien; want als wij dat nu al zouden
begrijpen, dan zou die vreselijke tijd van loutering door die vier soorten vuur
beslist nog eerder aanbreken dan U, o Heer en Meester, ons die nu aangekondigd
hebt.
[3] Maar aangezien U nu al zo genadig
was om ons van tevoren als een vaststaand feit mee te delen dat U nog een
tweede keer persoonlijk en voorgoed naar de mensen op deze aarde zult komen,
zou U ons toch ook nog kunnen zeggen, waar op aarde U bij de mensen zult
wederkomen! Hoe zal dat land, die plaats en dat gelukkige volk heten?'
[4] Ik zei: 'Vriend, op deze vraag van
jou kan Ik je nu geen antwoord geven dat jullie zouden begrijpen, want in die
tijd zullen er veel nieuwe plaatsen, landen en volkeren ontstaan, die nu nog
geen naam hebben; maar dat Ik alleen in een zodanig land en op een zodanige
plaats weer naar de aarde zal komen, waar onder de mensen nog het meeste en meest
levende geloof en de meeste en meest waarachtige liefde tot God en de naasten
zal bestaan, dat kun je als heel zeker en volledig waar aannemen en geloven.
[5] Maar als Ik kom, zal Ik niet
alleen komen, maar' al de Mijnen, die reeds lang in Mijn hemelrijk bij Mij
zullen zijn, zullen in grote scharen samen met Mij hun broeders, die op aarde
nog in het vlees leven, komen sterken; en zo zal er een ware gemeenschap
bestaan tussen de reeds zalige geesten van de hemelen en de mensen van deze
aarde, wat de mensen, die in die tijd leven, werkelijk tot zeer grote troost
zal zijn.
[6] En nu
weten jullie alles wat jullie moesten weten. Handel ernaar, dan zullen jullie
het eeuwige leven oogsten; want Ik zal jullie opwekken op de jongste dag!'
[7] Toen
zei Kado: 'O Heer en Meester, zou dat dan morgen misschien al kunnen gebeuren?
Want iedere nieuwe dag is voor ons een jongste dag!'
[8] Ik zei: 'Ik bedoel daar geen
aardse dag mee, maar een geestelijke dag aan gene zijde. Wanneer jij je lichaam
verlaten zult hebben en het rijk van de geesten binnengaat, dan zal dat jouw
jongste dag zijn en Ik zal jou dan verlossen uit het gericht van de materie. En
dat is het opwekken op de jongste dag. .
[9] Maar aangezien het nu al
middernacht is geworden en wij morgen een verre reis voor de boeg hebben,
zullen wij nu gaan slapen!’
[10] Toen Ik deze wens geuit had
stonden allen op, bedankten Mij nog eens voor alles, en de waard bracht ons
zelf naar een groot en uitstekend verzorgd slaapvertrek, waar wij allemaal een
verkwikkende rust genoten tot de morgen. - Het spreekt natuurlijk vanzelf dat
de Grieken nog lang met elkaar spraken over alles wat zij gehoord hadden.
188
De Heer met de Zijnen op de heuvel Araloth
[1] Zoals gewoonlijk waren wij ook
deze keer reeds voor zonsopgang op de been en gingen direct naar buiten. De
waard en zijn zoon Kado, die ook al op waren, merkten dat Ik en Mijn leerlingen
naar buiten gingen, en daarom kwam Kado Mij ook snel achterna en vroeg Mij om
niet te vertrekken voordat Ik met Mijn leerlingen een goed bereid ochtendmaal
genuttigd had.
[2] Ik zei tegen hem: 'Dat zou Ik ook
gedaan hebben, als jij Mij niet achterna gekomen zou zijn; maar omdat jij dit
uit liefde voor Mij doet, is dat een ware vreugde voor Mijn hart en daarom nodig
Ik ook jou nu uit om met ons de heuvel op te gaan. op deze heuvel stond eens
Jozua, de profeet die het volk der Israëlieten het beloofde land binnenleidde,
met de ark des verbonds, en door middel van een machtig bazuingeschal vernietigde
hij deze stad, die in die tijd groot was en omringd door een nagenoeg
onverwoestbare muur en haar machtige inwoners en soldaten, die heidenen waren
en boze afgoderij bedreven, overwon en vernietigde hij tot op de laatste man.
[3] Die heuvel gaan wij op - en die
ligt niet zo ver hier vandaan, omdat het huidige Jericho zich dichter bij de
heuvel bevindt dan het oude, dat meer dan honderd keer zo groot was als het
huidige; dat draagt weliswaar de oude naam, maar bezit van het oude Jericho
niets anders dan enkele ruïnes. Vanaf die heuvel zal Ik je de ware plaats en de
omvang van het oude Jericho laten zien!’
[4] Kado zei: 'O Heer en Meester! Dat
is werkelijk teveel van Uw goddelijke genade voor mij, zondige heiden! Maar
aangezien U nu eenmaal zo genadig wilt zijn, wil dan ook genadig toestaan dat
mijn vader met ons meegaat; want hij is een grote vriend van zulke dingen, die
verloren zijn gegaan in de grijze oudheid door de alles vernietigende tijd.
Daarom ga ik hem nu direct halen. ,
[5] Ik zei: 'Dat is niet nodig, want
kijk, hij komt ons al achterna, en degene die Ik gisteren ziende heb gemaakt,
loopt bij hem!'
[6] Kado merkte dat ook direct op en
werd heel blij; wij liepen op ons gemak verder en beiden hadden ons dan ook
weldra zonder moeite ingehaald.
[7] Een half uur later bevonden wij
ons al op de genoemde heuvel, waarvan de voet, begroeid met olijfbomen,
eigendom van onze waard was, en waar men vanaf het hoogste punt aan alle kanten
een wijd uitzicht had.
[8] Toen wij ons met z'n allen bovenop
de heuvel bevonden, waar veel plaats was ging Ik op een klein rotsblok staan
dat midden op de heuvel lag en precies een halve manslengte hoog was, en op dit
punt, waar alle aanwezigen Mij goed konden zien en horen, zei Ik: 'Luister! Op
deze steen, waar Ik nu op sta, stond eens Mijn knecht Jozua! Het is weliswaar
voor de mens niet van levensbelang, maar toch doet het geen enkele ziel kwaad
als zij thuis is in de geschiedenis van de oudheid, want een ziel die goed
thuis is in de geschiedenis van de tijden en volkeren zal niet zo gemakkelijk
tot bijgeloof vervallen als een ziel, die geen juiste kennis heeft van de
oudheid en daarom alles ofwel naar het rijk der fabelen verwijst die voor haar
geen waarheid zijn, ofwel naar het terrein van het bijgeloof, waarvan een mens
dan weldra gemakkelijk alles letterlijk aanneemt, wat hij ergens aan bijzonders
gehoord heeft.
[9] En kijk, zo vergaat het nu de
meeste joden, waarvan sommigen Jozua als een mythische figuur beschouwen en
onder elkaar zeggen dat hij in werkelijkheid helemaal nooit bestaan heeft en
waarvan weer andere blind -, licht en kleingelovigen de geschiedenis van deze
profeet helemaal letterlijk aannemen zoals die in het boek geschreven staat.
Maar ook dat is een even grote dwaasheid, waaruit al hele grote twistpunten en
allerlei ongeloof, bijgeloof en een groot aantal dwalingen zijn voortgekomen!
[10] Zoals velen van jullie zullen
weten heeft Jozua, toen hij de Israëlieten onder voortdurend geleide van de
Heer vanuit de woestijn het beloofde land binnenleidde, een groot aantal tekenen
en wonderen gedaan; ten eerste is dat feitelijk waar maar ten tweede hebben
zijn leiding en daden tevens een geestelijke zin, die nu helaas door geen
enkele Jood meer begrepen wordt. Daarom wordt er dan ook overal door de
Farizeeën over het handelen en de daden van Jozua zoveel onzinnigs verkondigd
en geleerd; het is dan ook niet zo verwonderlijk dat joden die enigszins
helderder denken zich herhaaldelijk erg gestoten hebben aan de leer van Mozes
en de profeten. Daarom heb Ik jullie nu dan ook naar deze heuvel en juist naar
deze plaats gebracht, waarop Jozua bij de verovering van de oude stad Jericho
zijn eerste grote wonderdaden verricht heeft, zoals de geest van de Heer hem
geboden had.
[11] Kijk! Daar ligt de heuvel
Araloth, en de plaats waar we nu staan heet Gilgal, en is dezelfde plaats waar
Jozua na het gebod van de Heer de kinderen van Israël voor de tweede maal met
stenen messen heeft besneden!
[12] Deze rots, waarop Ik nu sta en
voor jullie die oude geschiedenis weer in herinnering roep, bestaat uit de
twaalf stenen, die evenzo vele priesters toen het volk met droge voeten de
Jordaan overtrok, uit het midden van de Jordaan hierheen gebracht hebben en
deze ten teken van de wonderbaarlijke leiding door Gods macht hier geplaatst
en samengevoegd hebben op de manier zoals ze er nu nog steeds zijn. Daardoor
gaf Jozua het volk symbolisch te kennen dat de twaalf stammen van Israël,
voorgesteld door de hier bij elkaar gelegde en samengevoegde twaalf stenen, ook
één vast lichaam vormen en zo als een verenigd en machtig volk onder de wetten,
de bescherming en de leiding van God als een gericht tegenover alle heidenen
moeten staan en ook als een harde rots zijn, waaraan allen zich kunnen stoten
die in strijd met Gods wil handelen.
[13] Zie! Precies op dit punt heeft
Jozua de ark opgesteld. Door hem zeven maal rond de oude stad Jericho te dragen
stortten tijdens de zevende keer ronddragen, op de zevende dag, bij het
geweldige geschal van de bazuinen de muren in. Vervolgens drongen de
Israëlieten de stad binnen en sloegen op Gods bevel alles met het zwaard neer
wat daar leefde, behalve de hoer Rachab, die op Gods bevel samen met haar huis
en verwanten ontzien moest worden; want zij redde de spionnen die Jozua naar de
stad had gestuurd van de vervolging door de heidense koning, doordat zij hen
goed in haar huis verborg!
[14] Op deze heuvel werd ook al het
goud en zilver en alle edelstenen, die de Israëlieten uit de verwoeste stad
haalden, ter ere van God voor de ark des verbonds neergelegd, en ook deelde
Jozua op deze heuvel alle Israëlieten het gebod mee volgens de wil van God,
dat de verwoeste stad nooit meer opgebouwd moest worden, en dat degene die dat
toch zou doen en het werk zou beginnen aan te pakken, door God daarvoor
gestraft zou worden. - En zo weten jullie nu wat deze heuvel te betekenen
heeft.
[15] En dezelfde plaats waar eens de
ark stond staat nu in levende lijve Degene die als een machtige vorst met een
zwaard in de hand naar Jozua toe kwam en tegen hem zei: 'Jozua, trek je
schoenen uit, want de plaats waar je staat is heilig!' Toen pas realiseerde
Jozua zich wie die machtige vorst was en hij aanbad Hem daarom ook.
[16] Jullie weten nu ook allemaal wie
Ik ben, en niemand van jullie aanbidt Mij. jullie zouden dat wel willen doen,
maar Ik wil het Zelf niet, omdat Ik jullie op een hoger levensplan stel dan
waar Jozua in al zijn macht ooit gestaan heeft en omdat Ik ieder gebed met de
lippen verafschuw; want van nu af aan is de liefde tot God en tot de naaste het
enige gebed dat Mij aangenaam is, waar ik op let en naar luister!
[17] En zo weten jullie nu in het kort
wat dit voor een heuvel is, en nu kunnen wij onze blik naar het westen richten
en daar de grote woeste vlakte zien, waar eens de oude heidense stad stond.’
189
Over de plaats van de oude stad Jericho
[1] Nu vroeg Petrus Mij: 'Heer, het
oude Jericho lag toch aan de oostzijde van de rivier de Jordaan, en ik weet
niet of en waar wij gisteren op onze reis hierheen de rivier overgestoken zijn;
want dit nieuwe Jericho ligt toch beslist oostelijker van de rivier dan het
oude lag, aangezien U ons nu de plaats van het oude Jericho getoond hebt, die
van hieruit in het westen ligt. Wij zijn gisteren weliswaar een heel brede
stenen brug overgegaan, maar beneden in de rivierbedding bevond zich naar mijn
mening toch niet zo veel water, dat men het voor het water van de Jordaan kon
houden.'
[2] Hierop nam Kado het woord en zei
tegen Petrus: 'En toch was dat de Jordaan! In deze tijd bevat die steeds heel
weinig water en op de plaats waar er een brug gebouwd is, is hij ook vanwege de
engte van het dal op zijn smalst; maar een half uur verder naar het zuiden
wordt de rivier alweer veel breder en in de omgeving van de Dode Zee, niet ver
van hier, wordt hij zelfs heel erg breed.’
[3] Door deze woorden van Kado waren
Petrus en ook de andere leerlingen, die gisteren ook niet gemerkt hadden waar
en wanneer wij de Jordaan overgestoken waren, helemaal gerustgesteld.
[4] Daarop bekeek Petrus zoals ook de
andere leerlingen de stenen waarop Ik stond, iets nauwkeuriger en zei, nadat
hij een poosje had staan nadenken: 'Maar hoe hebben enkel die twaalf priesters
deze grote en zeer zware stenen uit de rivier kunnen tillen en ze vervolgens
over die grote afstand hierheen kunnen brengen? Waren die twaalf priesters dan
soms reuzen, zoals Simson?'
[5] Nu zei Ik: 'Hoe kun jij zoiets nu
nog vragen, terwijl je aan Mijn zijde toch al zoveel tekenen van de kracht van
Gods geest hebt gezien?! Ben je soms vergeten watje allemaal bij de oude Marcus
in de buurt van Caesarea Philippi hebt gezien, en weet je niet meer hoe Rafaël
nog maar een paar dagen geleden in de het huis van Lazarus die oude, ijzeren
zuil opgetild heeft, en nog duizend andere tekenen?! Hoe kun je dan nog vragen
terwijl je al die dingen hebt gezien, hoe de twaalf priesters van Jozua deze
stenen uit de Jordaan hierheen hebben kunnen brengen? Was Gods kracht ten tijde
van Jozua soms kleiner dan nu? Denk daar eens over na en vraag Mij verder geen
dingen meer die een gewillig kind in de wieg al kan begrijpen!'
[6] Na deze opmerking van Mij begrepen
allen nu hoe de twaalf priesters deze stenen heel gemakkelijk uit de rivier
hierheen hadden kunnen brengen.
[7] Daarop kwam Kado naar Mij toe en
zei: 'O goede Heer en Meester, als U niet boos op mij zou worden, zou mijn
weetgierigheid met betrekking tot het oude en dit nieuwe Jericho nog een vraag
hebben, die U vrijwel zeker al wel kent.'
[8] Ik zei: 'Hoewel Ik al weet wat je
wilt vragen, kun je je vraag echter vanwege de anderen toch hardop uitspreken!'
[9] Hierop vroeg Kado: 'Uit het boek
Jozua is bekend, en ook Uzelf hebt het nu heel in het kort aangeroerd, dat
Jozua op Gods bevel iedereen met een onontkoombare harde straf bedreigd heeft,
die het zou wagen de verwoeste oude stad weer opnieuw op te bouwen - en kijk,
toch wonen wij in het nieuwe Jericho! Hoe komt het dan dat er in deze tijd toch
een stad Jericho staat, op bijna dezelfde plaats waar eens het oude Jericho
gestaan heeft? Heeft God soms achteraf Zijn dreigement ingetrokken en toch een
nieuw Jericho laten ontstaan?'
[10] Ik zei: 'Je vergist je! God heeft
Zijn woord niet teruggenomen en derhalve staat er op die ruime, woeste plaats,
waar eens het oude Jericho heeft gestaan, tot op heden nog geen enkel huis of
ook maar een heel armzalige hut. En waarom hebben jullie, bewoners van het
nieuwe Jericho, dan nog nooit geprobeerd om ergens op de plek van het oude
Jericho een huis van het puin te bouwen of tenminste toch een hut voor jullie
schapen, geiten en varkens?'
[11] Kado zei: 'ja, zeer goede Heer en
Meester, dat heeft zo zijn eigen redenen! Die volledig woeste plek, die een
omtrek heeft van bijna twee uur gaans,'vertoont een sterke overeenkomst met de
Dode Zee. Er groeit daar niet eens een mosplantje, laat staan iets anders.
Bovendien heeft die beslist heel grote woeste plek af en toe een zo slechte en
akelige uitwaseming, dat die mensen en ieder soort dieren zou doden, vooral
als zij zich daar 's nachts zouden bevinden, en het zou dus erg onverstandig
zijn om op die plaats een woonhuis of ook maar een hut te bouwen.
[12] Maar het is toch
een opmerkelijke en wonderlijke omstandigheid, dat die vreselijke uitwaseming
zich nooit uitbreidt tot buiten het gebied van die woeste plaats, en dus kan
men hier in het nieuwe Jericho heel gezond leven, terwijl iemand, die zich ook
maar enkele uren op die woeste plek zou ophouden, dat met zijn leven zou moeten
bekopen. Voorzover ik weet heeft men deze plek vroeger ook wel gebruikt om
misdadigers, die volgens de wetten de dood verdiend hadden, tijdens zo'n vreselijke
uitwaseming naar die plaats te brengen, waar ze dan meer dan een uur lang
moesten blijven. Men zegt dat de meesten om het leven gekomen zijn. Van degenen
die echter levend terugkwamen zei men, dat de goden hun genadig waren; maar
toch bleven ze daarna ziekelijk en leefden niet lang. En dat is een gemakkelijk
te begrijpen reden, waarom tot op heden nog geen mens een woning op die woeste
plaats gebouwd heeft en dat waarschijnlijk ook nooit zal doen - zoals het ook
voor geen enkel mens goed is in de buurt van de Dode Zee, aan de zeer woeste
oevers ervan lang te blijven, vooral wanneer een wind vanaf de watervlakte je
tegemoet waait. Maar toch is het goede van deze woeste plaats dat de wind haar
vreselijke uitwaseming nooit buiten haar stenen grenzen kan verspreiden.
[13] Of die kwade uitwaseming nu een
gevolg is van die oude dreiging van God met straf, of van iets anders, dat zou
ik eigenlijk niet weten te verklaren; maar toch blijft het opmerkelijk dat
tegenwoordig niet eens slangen, adders en ander giftig gedierte hun armzalig
beetje leven kunnen behouden op de plaats, waar in de oude tijd een zo grote en
machtige koningsstad stond -wat men uit de vele ruïnes heel goed kan afleiden waar
mensen woonden, handel dreven en hun beroep uitoefenden. En het is dus ook
merkwaardig dat er ondanks het oude goddelijke verbod toch ook al enkele
honderden jaren geleden een tweede, nieuw Jericho gebouwd is.
[14] O Heer en Meester! Kijk, dat zijn
van die wonderlijke dingen die menige denker, die goed thuis is in de joodse
Schrift, met betrekking tot de tijd van Jozua ontegenzeglijk enigszins
bedenkelijk moeten voorkomen, en het is ook niet zo verwonderlijk dat menige
jood daardoor zijn geloof en ook zijn begrip van de zaak verloren heeft. Hoe
komt het eigenlijk dat er nu toch nog een Jericho staat?'
[15] Ik zei: 'Dat komt, vriend, omdat
er aan de naam niets gelegen is, maar alleen aan de plaats. Waarom het echter
zo is, zal Ik jullie nu meteen enigszins toelichten.
[16] Kijk, op de aarde zijn er
bepaalde plekken en dikwijls meer uitgestrekte vlakten, waar het voor mensen en
ook voor dieren niet goed is om te wonen, omdat daar vanuit het inwendige van
de aarde -om voor jullie Grieken begrijpelijk te spreken -zich op bepaalde
tijden kwalijke dampen omhoog werken naar de oppervlakte; deze dampen zijn
afkomstig van de onderaardse zwavel -, steenkool en giftig metaal bevattende
lagen. En deze oude plaats, die ongeveer een halfuur hier vandaan ligt, is ook
zo'n plek, en tegenwoordig erger dan ten tijde van Abraham en Lot, toen tegelijk
met Sodom en Gomorra Jericho en ook nog andere steden gebouwd werden -maar
natuurlijk door de voorouders van Lot, die destijds over deze streek heersten,
tot aan de zee toe!
[17] Reeds de voorouders van Lot waren
ervoor gewaarschuwd dat ze zich niet in deze streek moesten vestigen en er geen
steden moesten bouwen. Aangezien ze het ondanks de waarschuwing toch deden,
werd hun aangeraden om een zo kuis en rein mogelijk leven te leiden; want
alleen een kuis en daardoor ook levenskrachtig mens met een sterke, van Gods
geest vervulde ziel kan weerstand bieden aan alle kwade en grove natuurgeesten,
en zij kunnen zijn lichaam niet schaden Maar de eerder genoemde mensen volgden
ook deze raad niet op en gingen binnen zeer korte tijd over tot allerlei
geilheid, werden afgodendienaren en leidden een uiterst losbandig en
onnatuurlijk brassend leven.
[18] Toch werden er van tijd tot tijd
zuivere en van Gods geest vervulde boodschappers naar hen toe gezonden, die hen
onderrichtten en hun de onontkoombare gevolgen toonden, die uit hun gebrek aan
boetvaardigheid zouden voortkomen; maar men luisterde niet naar de
boodschappers, bedreigde hen, vervolgde hen en stootte hen van zich af.
[19] Ten tijde van Lot echter was de
plek onder de plaatsen waar de steden stonden, rijp geworden om door te breken;
enerzijds omdat dat in het inwendige van de aarde al zo geordend en vastgelegd
was, maar anderzijds - en wel hoofdzakelijk - omdat die genoemde mensen al hun
geestelijke kracht kwijt geraakt waren en de kwade geesten van de grove en
gerichte natuur dus een onbeperkte speelruimte kregen en zo steeds erger konden
huishouden; en dat zouden ze niet zo gemakkelijk hebben kunnen doen als er in
één van die steden nog slechts tien tot twintig geestelijk sterke en zuivere
mensen geweest waren.
[20] Want waarlijk, Ik zeg jullie: een
rein en geestelijk sterk mens is heer over de natuurgeesten, evenzo heer over
de elementen en ook over alle dieren en alle planten en mineralen, van welke
aard of soort die ook mogen zijn. Want als zijn ziel vervuld is van Gods geest,
waarin alle macht en kracht uit God woont, kan hij ook de hele natuur gebieden
en zelfs bergen moeten zich dan buigen voor de macht van zijn wil en zijn
onwankelbaar geloof en vertrouwen in de ene, ware, almachtige God.
[21] In de tijd van Lot bestond er
behalve hijzelf echter niet één zo'n mens meer, en daarom kreeg hij de
waarschuwing om te vluchten als hij niet met alle anderen te gronde wilde gaan.
En Lot vluchtte en werd gered; want op diezelfde dag vond de alles vernietigende
uitbarsting plaats en het grote Sodom en Gomorra ging ten onder op de plaats
waar de Dode Zee nu nog dikwijls boosaardig tekeer gaat en dat nog heel lang
zal doen.
[22] En zie nu, met het oude Jericho
stond het er in de tijd van Jozua niet veel beter voor, waar - let wel! - een
hoer nog de zuiverste ziel had; zij werd dan ook behouden, omdat zij naar de
boodschappers, die door Jozua naar de stad gezonden waren, geluisterd had, hun
woorden ter harte had genomen en hen in bescherming genomen had!
[23] Jozua, die evenals zijn priesters
een zuiver en van Gods geest vervuld mens was, had de inwendige, vernietigende
uitbarsting van die plaats wel kunnen voorkomen; hij heeft de slechte
natuurgeesten voor altijd steeds verder van deze plaats verbannen en hun voor hun
activiteit een plaats onder de bodem van het water van de Dode Zee toegewezen.
Maar desondanks moest hij de mensen heel nadrukkelijk verbieden om op die
gevaarlijke plaats ooit weer een stad te bouwen, wat tot op de dag van vandaag
ook in acht genomen is en ook in de toekomst in acht genomen zal worden.
[24] En zo heb Ik jullie nu de reden
getoond, waarom Jozua zo heel nadrukkelijk geboden heeft om op die plaats nooit
meer een stad te bouwen - met welke naam dan ook. Maar deze plaats, waar nu dit
Jericho staat, is niet slecht, hoewel hij zich in de buurt van de oude, slechte
plaats bevindt, en daarom kon er ook een kleine stad gebouwd worden; maar de
naam heeft helemaal niets te betekenen.’
190
Het doel van de natuurlijke orde
[1] Hierop bedankte Kado Mij voor deze
verklaring en vroeg Mij of ook Ik nu de kwade natuurgeesten door middel van
Mijn macht zou willen gebieden, om buiten die slechte plaats noch voor de
mensen noch voor de dieren schadelijk te zijn.
[2] Ik zei: 'Dat is allang gebeurd,
voordat jij eraan dacht Mij daar om te vragen; wat Mijn geest door de mond van
Jozua heeft verbannen, dat blijft zo! Zover er gras groeit, en zover er
schapen, geiten, ossen en ezels grazen, is het land goed; maar daarbuiten is
het kwaadaardig.’
[3] Nu zei de waard: 'Maar het is toch
werkelijk jammer dat zo'n groot stuk land niet vruchtbaar gemaakt kan worden;
want daar zou voor veel mensen brood in overvloed geoogst kunnen worden. Het
zou voor U, o Heer en Meester, toch heel gemakkelijk zijn om dit stuk land te ontdoen
van al zijn boze natuurgeesten. U zou maar één woord hoeven zeggen en het land
zou goed zijn.’
[4] Ik zei: 'Vriend, je hebt helemaal
gelijk en Ik prijs jouw geloof maar Ik kan niet overeenkomstig jouw wens
handelen; want als Ik dat zou doen, zou Ik in strijd met Mijn eenmaal
ingestelde orde handelen en dat kan en zal helemaal nooit gebeuren!
[5] Want waar de aarde bergen heeft,
daar moeten die ook zijn. Waar er bronnen, meren, beken, rivieren en zeeën
zijn, daar moeten die ook zijn, net zoals de verschillende zintuigen in het
menselijke lichaam. En waar zich dergelijke kwaadaardige plaatsen bevinden aan
het oppervlak van de aarde, daar moeten die zijn; want de aarde, de lucht en
het water moeten een vrijwel eindeloos groot aantal van de meest uiteenlopende
natuurgeesten in zich verenigen, zodat daaruit allerlei mineralen, metalen en
stenen kunnen ontstaan en planten en dieren, ieder naar zijn aard, hun voedsel
en hun bestaan kunnen vinden en kunnen leven.
[6] Waar de mensen dus zulke plaatsen
op aarde aantreffen waar geen enkele plant groeit en ook geen dieren van welke
soort ook voorkomen, daar moeten zij zich ook niet vestigen; want daar bestaat
beslist een dergelijke ondergrondse bron, via welke de zeer onzuivere
natuurgeesten naar het oppervlak van de aarde gebracht worden, om zich met de
lucht en het water te verenigen.
[7] Er zijn meer dan genoeg gezonde
plaatsen in de dalen en op de bergen waar de mensen, wanneer ze bescheiden
zijn, ruimschoots in hun levensonderhoud kunnen voorzien, en het is voor hen
niet nodig dat ze ook de slechte woeste vlakten bewonen en ontginnen.
[8] Kijk, de zee bedekt heel grote
stukken van de aarde, evenals de meren en rivieren, en een groot gedeelte van
het aardoppervlak wordt gevormd door die hoge bergen, die er niet alleen maar
kaal bij staan, maar waarvan bovendien nog hun vaak uitgestrekte hooggelegen
dalen en vlakten met eeuwige sneeuwen ijs bedekt zijn! Zou jij dan ook niet
tegen Mij willen zeggen: 'Heer en Meester, aangezien niets voor U onmogelijk is
en de mensen op aarde voortdurend geweldig in aantal toenemen en uiteindelijk
misschien te weinig goed land zouden hebben om het voor hun voeding
noodzakelijke brood te winnen, maak nu de wijde watervlakten en de onvruchtbare
hoge bergen tot vast, goed en vruchtbaar land, dan zullen de mensen ruimschoots
voldoende vruchtbare grond bezitten, al zouden het er ook duizendmaal
duizend.meer zijn!'? En daarop zou Ik jou moeten antwoorden: ' Als Ik dat zou
doen, zou er weliswaar heel veel vast land ontstaan; maar op zo'n droog
vasteland zou niets meer groeien.'
[9] Alles moet dus wel zijn zoals het
is, zodat er op aarde vruchtbare landen kunnen zijn. Wanneer de mensen volgens
de aan hen geopenbaarde wil van God zouden leven en handelen, zouden ze meer,
ja veel meer dan genoeg vruchten hebben om hun lichaam te voeden. Want het af
en toe onder de mensen optredende gebrek aan voedsel en hongersnood worden
alleen maar door de mensen zelf veroorzaakt door hun eigenliefde, hebzucht,
heerszucht, traagheid en bovendien door hun daaruit voortvloeiende hang naar
een buitengewoon luxe leven en aardse rijkdom.
[10] Kijk maar eens naar de vele
rijke, pronkerige leeglopers in de steden! Zij hebben veel goederen en schatten
-maar wat geven ze de arme mensen terug voor het feit dat die bijna dag en
nacht in het zweet huns aanschijns voor hen werken? Niets, absoluut niets geven
zij hun; want het karige dagloon en het slechte en magere voedsel staan in geen
enkele verhouding tot wat de armen voor de grote, en rijke, pronkerige
leeglopers doen; en het heeft voor Mij dan ook geen enkele waarde.
[11] Wat voor goeds doet bijvoorbeeld
een Herodes voor de mensen die de hun opgelegde hoge belastingen moeten betalen
en het harde, zware werk voor hem doen? Kijk, van dergelijke Herodessen zijn er
nu heel veel op de wereld; en zij zorgen voor de nood en alle ellende onder de
mensen en veroorzaken door hun nooit te bevredigen hebzucht, duurte en
hongersnood onder de mensen; maar daarvoor zullen zij aan gene zijde hun loon
krijgen, waarover zij zich werkelijk niet zullen verheugen. Want waarlijk,
waarlijk, eerder zal een kameel door het oog van een naald gaan, dan dat een
dergelijke Hero4es het hemelrijk binnengaat!
[12] Daarom moeten jullie, rijken,
voor altijd ook de armen rijkelijk gedenken, dan zullen jullie ontdekken dat er
op aarde meer, ja veel meer dan genoeg goede vruchtbare grond is! -Heb jij,
waard en bezitter van grote goederen en rijkdommen, dat nu goed begrepen?'
[13] De waard zei: 'Ja, Heer en
Meester, niet alleen heb ik dat nu allemaal heel goed begrepen, maar ik heb ook
het vaste onwrikbare besluit genomen om ernaar te handelen, en ik zal er ook
mijn best voor doen om vele mensen zoals ik tot mijn huidige opvatting over te
halen en ze ertoe te brengen ernaar te handelen.’
[14] Ik zei: 'Daar zul je goed aan
doen en het loon uit de hemelen zal voor jou niet achterwege blijven; want wie
iemand, vooral uit de klasse der rijken, bekeert tot het licht des levens en
het vreugdevol en vriendelijk handelen daarnaar, zal een heel groot loon van
eeuwig leven voor zijn ziel kunnen verwachten.
[15] Maar nu zal de zon direct
helemaal opgaan; laten wij naar de zonsopgang kijken, dan zullen onze zielen
zich daarover verheugen en blij worden!’
191
De vliegproef van de Griek
[1] Toen Ik dat gezegd had, werden
alle aanwezigen stil en richtten hun blik naar de zonsopgang; alleen de oude
dienaar van Kado hield zijn ogen onafgewend op Mij gericht en keek alleen naar
Mij en bekommerde zich niet om de opgang van de wereldse zon.
[2] Dat zag Kado en hij vroeg stilletjes
aan de oude dienaar: 'Waarom keer jij eigenlijk je gezicht niet naar de
zonsopgang, zoals de Heer en Meester van eeuwigheid ons heeft aangeraden?'
[3] De oude dienaar zei: 'Omdat de
Heer en Meester van eeuwigheid voor mij een eindeloos veel grotere en heiliger
levenszon is dan die daar in het verre oosten, die ik immers al heel vaak op en
onder heb zien gaan en wat ik hopelijk nog meerdere malen zal zien. De wereldse
zon zal voor mij spoedig voor altijd helemaal ondergaan; maar deze heiligste
zon, die voor ons nu eenmaal zo heerlijk is opgegaan, zal onze zielen voor
eeuwig verlichten als op het lichtste moment van de dag en zal nooit meer
ondergaan. Wee echter degenen voor wie deze zon zal ondergaan! Die zullen lang
moeten wachten eer zij opnieuw weer opgaat! Kijk, daarom zie ik nu liever deze
levende en heiligste zon dan die wereldse zon in het verre oosten, die Zijn
werk is evenals deze aarde en alles wat daar in, op en boven is!’
[4] Toen Kado dat van zijn oude
dienaar gehoord had, prees hij hem en keerde zijn gezicht ook naar Mij en lette
niet meer op de zon die juist opging.
[5] Deze keer was de zonsopgang echter
buitengewoon prachtig, omdat de horizon heel zuiver was; alleen in het westen
dreven er lichte schapenwolkjes hoog in de lucht, wat het blauw van het
firmament levendig maakte. Ook kwamen er verschillende trekvogels uit het
noorden, hoog in de lucht over ons heen vliegend, die hun koers naar het
zuidwesten richtten en de omgeving van de Dode Zee meden. Zodoende was de
ochtend heel helder en levendig en alle aanwezigen werden daardoor vrolijk en
opgewekt en prezen Mij, omdat Ik hun zo'n mooie ochtend gegeven had.
[6] Toen de zon zich al enkele
handbreedten boven de horizon bevond, vroeg de waard aan Mij: 'O Heer en
Meester, U kent alle dingen in en op en boven de aarde heel goed; U zult daarom
ook wel weten waar de zon zich 's nachts verbergt en waar ze 's ochtends
vandaan komt. Volgens onze fabelachtige leer zou ze in de zee zinken en 's
morgens aan de andere kant weer opstijgen uit de grote zee, waar de hele aarde
op drijft. Voor het oog lijkt dat ook wel zo, maar in werkelijkheid zal het
vast heel anders zijn.
[7] Ik zei: 'Beslist heel anders -
maar het is nu niet het moment om jullie dat goed begrijpelijk uit te leggen!
Maar weldra zullen er enkele Essenen naar jullie toe komen; vraag hun daar maar
naar, dan zullen zij het jullie uitleggen, want zij hebben daar al van ouds her
de juiste kennis van. Na hen zullen ook Mijn leerlingen naar jullie toe komen
en jullie sterken in Mijn naam. Dan zal Mijn geest jullie zielen vervullen en
jullie in velerlei wijsheid binnenleiden. Tot die tijd laten wij dat daarom nog
rusten!'
[8] Daarmee was de waard ook weer
tevreden en vroeg Mij niet verder over deze kwestie.
[9] Een andere Griek, die ons achterna
gekomen was, keek vooral naar het vliegen van de vogels en zei daarover: 'O,
wat hebben deze dieren het toch goed! Snel en licht vliegen ze door de lucht
naar verre verten, waar ze het voedsel van hun gading overvloedig vinden. Maar
de mens is er , wat het bewegen betreft, het allerslechtst aan toe en moet
gebruik maken van de poten van verschillende dieren, om op een grotere reis
toch sneller vooruit te komen; want met zijn eigen benen komt hij steeds maar
langzaam vooruit. Had God ook aan de mens maar zo'n paar vleugels gegeven,
zodat hij net als die mooie vogels door de lucht kon vliegen, wat zou dat voor
de mensen een zaligheid zijn!'
[10] Ik zei: 'Dank God, dat Hij de
mensen geen vleugels heeft gegeven om te vliegen; want als de mens ook nog zou
kunnen vliegen, zou er niets meer veilig voor hem zijn! Met een dergelijk
vermogen zou hij de aarde binnen korte tijd nog erger mishandelen dan een leger
Egyptische sprinkhanen dat doet met een weide en een veld, waar het op
neerstrijkt. Benijd de vogels dus niet om hun vermogen tot vliegen en wens het
de mensen niet toe! Voor hen is de bewegingsmogelijkheid die ze hebben
voldoende; want ze komen nog snel genoeg vooruit om oorlog met elkaar te
voeren. Alleen om zijn naaste te hulp te komen zou het goed zijn als hij zich
sneller zou bewegen; maar bij zulke gelegenheden nemen de mensen ruim de tijd
en verlangen ze niet naar het vermogen om te vliegen zoals de vogels. De mens
kan echter vliegen met zijn verstand en vrije wil, en dit geestelijke vliegen
is meer waard dan het materiële vliegen van de vogels. -Ben je dat niet met Mij
eens?'
[11] De Griek zei: 'Zeer zeker, Heer
en Meester, maar de profeet Elia zal het toch heel zalig gevonden hebben, toen
hij zich in de vurige wagen vrij in de lucht verhief en naar de hoge hemelen
zweefde - vooropgesteld dat het echt zo is gegaan als het in de boeken van de
joden te lezen is.’
[12] Ik zei: 'Ja, ja, voor de ogen van
zijn leerlingen heeft het zich weliswaar zo toegedragen, maar de betekenis van
die zeldzame gebeurtenis is diep geestelijk, en die kun jij niet vatten. Maar
als jij zoveel zin hebt om te vliegen, geloof nu dan en wil, dan zal Ik
toelaten dat jij je in de vrije lucht zult kunnen verheffen! Maar als je in de
lucht zweeft, zorg er dan voor dat je je evenwicht bewaart en dat dit
ochtendwindje je niet de baas wordt!'
[13] Toen de Griek dat uit Mijn mond
hoorde, geloofde en wilde hij, en snel verhief hij zich enkele manslengten hoog
in de vrije lucht. Maar omdat hij geen steun had, was de lichte ochtendwind hem
direct de baas en draaide hem nu eens naar rechts en links en dan weer met zijn
hoofd naar beneden en weer naar boven, en de wind droeg hem zo een behoorlijk
eind weg van de heuvel; en hij, de Griek, schreeuwde om hulp omdat hij anders
ten onder zou gaan. Toen wilde Ik dat de wind zich weer naar de heuvel zou
keren; en zo kwam de vlieglustige Griek weer boven ons zweven.
[14] Ik zei tegen hem daar boven:
'Geloof en wil nu dat je weer op de vaste aarde komt te staan, dan zal gebeuren
wat jij gelooft en wilt!'
[15] En de Griek geloofde en wilde en
daalde kalmpjes weer naar de aarde.
[16] Toen hij weer vaste grond onder
de voeten had, vroegen de anderen hem hoe hij zich gevoeld had in de lucht.
[17] Toen zei de Griek: 'In onze oude
boeken staat geschreven dat de zwakke mensen de goden niet moeten verzoeken!
Maar toch heb ik nu de enig ware God verzocht en het was dan ook volkomen
terecht dat ik mijn dwaasheid in de lucht duur bekocht heb. Voor de mens, die
niet zo gebouwd is als de vogels en de lucht niet kan beheersen, is het iets
verschrikkelijks als hij van iedere vaste steun verstoken is en de wind geen
verschil meer maakt tussen hem en een donsveertje, zoals jullie bij mij gemerkt
hebben. O Heer en Meester, ik dank U dat U mij weer op de lieve, vaste aarde hebt
geholpen! Laat die lieve vogels in de lucht genieten wat ze kunnen en willen;
in mij zal nooit meer de begeerte ontwaken om mij ooit weer in de vrije lucht
te bevinden en het genoegen van het vliegen met de vogels te delen. Laten we
dus maar op de vaste aardbodem blijven, die ons draagt en voedt!’
[18] Terwijl de Griek nog zo zijn
ervaringen aan zijn metgezellen vertelde, vroegen Mij enkele leerlingen, die Ik
in Mijn eerste jaar als leraar ook eens door de lucht naar Mij op de berg Kis
had laten komen, hoe het eigenlijk bij hen was gegaan, omdat zij in de lucht
rechtop gehouden werden.
[19] Ik zei: 'Toen was enkel Mijn wil
werkzaam; maar tegen de vliegzuchtige Griek zei Ik: 'Geloof en wil zelf, dan
zal je gebeuren watje gelooft en wilt! ' En kijk, de Griek geloofde zonder
enige twijfel en wilde het ook echt, en zo hebben zijn geloof en zijn wil hem
de lucht in getild en niet Mijn wil! Maar toen hij zich zonder enige steun vrij
in de lucht bevond, werd hij weldra bang en dacht hij er niet aan dat hij door middel
van zijn geloof en zijn wil weer terug naar de aarde had kunnen komen; toen pas
wilde Ik dat de wind hem weer hierheen zou dragen, waar Ik hem vervolgens zei
wat hij moest doen om weer op de aarde terug te komen. Hij zou zichzelf door
zijn geloof ook in de lucht rechtop hebben kunnen houden en de wind kunnen
gebieden, zoals bepaalde mensen ver in het hoogland van India ook heel goed
kunnen op momenten van buitengewone geestvervoering; maar dergelijke dingen
hebben geen waarde voor de ziel van de mens.
[20] Maar dat een mens door middel van
een sterk en onwankelbaar geloof en een zeer vaste wil alles tot stand kan
brengen, zelfs bergen verzetten, dat heb Ik jullie al verscheidene keren gezegd
en getoond, en daarom zal dit verschijnsel voor jullie dus wel niet nieuw of
vreemd geweest zijn. Maar het beste wat hier tijdens de zonsopgang door de
Grieken gezegd is, waren de woorden van de oude dienaar van Kado; Ik zal hem
daarom opwekken en hij zal spoedig een bekwame arbeider in Mijn wijngaard
worden.’
[21] Toen Mijn leerlingen dat van Mij
gehoord hadden, waren ze tevreden gesteld en vroegen op de heuvel verder niets
meer .
[22] Daarna kwam een dienaar van de
herberg ons uitnodigen voor het ochtendmaal, dat al klaar stond; wij verlieten
dan ook snel de heuvel, gingen de herberg binnen en gebruikten het ochtendmaal.
[23] Daarbij werd nog veel besproken.
Ik sprak echter niet veel, alleen met de oude dienaar van Kado; na het eten
legde Ik hem de handen op en sterkte hem, en Ik wekte hem op tot leerling en
verbreider van het evangelie. Zijn naam was Apollon. Deze werd toen al gauw de
stichter van een gemeente, die zijn naam aannam.
[24] Daarop vervolgden wij onze reis,
nadat Ik eerst nog op verzoek van Kado het hele huis zegende en ook beloofde,
dat Ik de derde dag weer hierlangs zou reizen om met hen te spreken.
192
In de herberg in Essea
[1] Wij begaven ons met haastige pas
op weg en namen weer de weg, waarlangs wij gisteren naar Jericho gekomen waren.
Kado gaf ons een geleide tot aan de brug over de Jordaan, waar de weg zich
splitste; want van daar af leidde de oude weg naar Jeruzalem, en een nieuwe
leidde van daar in de richting van Egypte naar de plaats Essea, dat van hier af
nog ruim een dagreis verwijderd was. Daar ging Ik nu dan ook heen, zoals Ik de
Essenen een paar dagen geleden beloofd had. De weg daarheen liep langs menige
woeste plaats en beviel de leerlingen niet zo erg; maar toch mopperden ze niet,
hoewel wij op deze weg hitte en dorst moesten doorstaan, aangezien er op dit
stuk geen herberg was en weinig goede bronnen waren. Laat in de avond hadden
wij Essea bereikt. In de plaats Essea waren heel veel herbergen, omdat deze
plaats om reeds bekende redenen door veel vreemdelingen steeds heel druk
bezocht werd.
[2] Wij gingen direct de eerste de
beste herberg binnen en de waard nam ons ook meteen heel vriendelijk op en
vroeg waarmee hij ons van dienst kon zijn.
[3] Ik zei: ' Als wij brood, wijn en
wat zout hebben, hebben wij alles wat wij nodig hebben!’
[4] De waard liet direct een grote
tafel dekken, liet er voldoende brood, wijn en zout op zetten en wij, die heel
moe waren van de lange tocht, gingen direct aan tafel zitten; Ik nam de broden,
zegende die, brak ze, en de leerlingen verdeelden die vervolgens onder elkaar
en aten en dronken. Zodoende werden wij weldra gesterkt en de vermoeidheid
verdween dan ook steeds meer uit onze ledematen.
[5] Toen wij ons zo na een half uur
heel goed met brood en wijn gesterkt hadden, vroeg de waard Mij of wij ook
vlees en vis wilden eten, aangezien hij dat allemaal in voorraad had.
[6] Maar Ik zei: 'Wij zijn nu allemaal
voldoende gesterkt en hebben nog genoeg brood en wijn voor ons op tafel. Morgen
zullen we ook wel vis eten. Maar als je Mij echter een genoegen wilt doen,
stuur dan een bode naar de burcht van de Essenen, die tegen hen moet zeggen:
'De Heer is met Zijn vrienden in jouw herberg aangekomen!' Dat is voldoende,
dan zullen de Essenen weldra met luid gejuich en in grote vreugde hierheen
komen.'
[7] Toen de waard dat van Mij gehoord
had, ging hij direct naar buiten naar zijn dienaren en stuurde er direct één
naar de burcht, die deze keer nog open was, omdat er een groot aantal
vreemdelingen uit alle windstreken met allerlei zieken en ook met verscheidene
dode kinderen waren aangekomen, die de Essenen smeekten en bezwoeren hen te
willen helpen. Maar dat bracht de Essenen nu tot wanhoop; want hoe meer zij de
smekelingen uitlegden dat zij hun verzoeken deze keer niet konden en mochten
inwilligen, des te sterker drongen de vreemdelingen er bij hen op aan. En zo bleef
de burcht dan ook langer open, en de door de waard gestuurde bode kon volkomen
ongehinderd bij de Essenen binnenkomen.
[8] Toen hem door de overste van de
Essenen gevraagd werd wat er aan de hand was, zei de bode direct wat hij moest
zeggen, en vertrok daarna weer onmiddellijk. Toen de Esseen dat gehoord had
deelde hij het onmiddellijk mee aan zijn broeders, waarop alle gezichten meteen
opklaarden.
[9] Maar ook verscheidene
vreemdelingen hadden deze boodschap gehoord en zij vroegen aan de Essenen, die
nu heel blij waren geworden, wat er aan de hand was, wie die aangekondigde heer
was en wie zijn vrienden waren.
[10] Maar de Essenen zeiden: 'Vandaag
hebben wij geen tijd meer om jullie dit grote geheim bekend te maken; maar
morgen zal ieder schepsel zich buitengewoon verbazen over de macht en wijsheid
van deze Ene Heer!'
[11] Daar namen de vreemdelingen
genoegen mee, verlieten de burcht en begaven zich naar de herbergen. De Essenen
zelf haastten zich daarna naar de herberg waar Ik Mij bevond, en toen ze Mij in
het oog kregen, brak er een luid en blij gejuich onder hen uit. Zij konden Mij
niet genoeg bedanken dat Ik naar hen toe was gekomen, zoals Ik beloofd had, en
vroegen Mij om samen met al Mijn leerlingen met hen naar de burcht te willen
gaan.
[12] Maar Ik zei: 'Waar Ik eenmaal
Mijn intrek heb genomen, daar blijf Ik ook! Blijven jullie liever hier bij Mij
-dat zal heilzamer voor jullie zijn! Maar in de burcht zal Ik zal noch vandaag
noch morgen komen. Wat Ik voor jullie zal doen, zal Ik hier openlijk voor de
ogen en oren van iedereen doen; want allen moeten het grote getuigenis van God
uit Mijn mond horen!’
[13] Daarop bedankten de Essenen Mij
van gans er harte en zeiden tegen de waard dat hij nu het beste en meest
uitgelezene dat hij in zijn herberg had, op tafel moest zetten.
[14] Maar Ik zei: 'Waar is dat voor
nodig? Wij zijn al voldoende gesterkt met brood en wijn; doe in plaats daarvan
liever iets goeds voor de arme vreemdelingen!’
[15] De overste van de Essenen zei:
'Heer en Meester! De armen hebben wij altijd in groten getale bij ons en wij
verzorgen hen ook, en degenen die zich nu hier in de hoofdvestiging bevinden
zijn ook al verzorgd -maar U hebben wij niet altijd bij ons en dan is het toch
ook alleszins redelijk dat wij onze grote liefde, vriendschap en hoogachting
vooral aan U betuigen!'
[16] En Ik zei daarop: 'Doe dan maar
wat jullie hartje gebiedt!'
[17] Toen werd het direct heel
bedrijvig in de herberg en weldra bevonden zich op onze tafel zeer kostelijk
bereide vissen en ook andere spijzen. Ikzelf nam alleen maar wat van de vissen;
maar Mijn leerlingen namen ook nog andere spijzen tot zich, evenals de Essenen.
[18] En er werd ook nog wijn
gedronken, maar met mate; want de wijn was krachtig. En Ik zei dan ook tegen de
leerlingen: 'Let erop dat jullie niet teveel drinken! Jullie weten immers dat
dronkenschap een ondeugd is, die hart en ziel verzwakt en in het vlees de geest
van ontucht en geilheid verwekt. Een dronken ziel zal niet gemakkelijk het rijk
Gods binnengaan!'
[19] Deze woorden hadden effectbij de
leerlingen en de Essenen, en daarna genoot ieder in alle matigheid van het
voedsel en de wijn.
[20] Er werd aan tafel veel gepraat
over allerlei goede dingen en voorvallen, zowel van de kant van Mijn leerlingen
als van de Essenen. Ik sprak echter weinig, omdat Ik Mij niet voortijdig te
duidelijk bekend wilde maken tegenover de waard, zijn personeel en ook
tegenover enkele vreemdelingen, die uit nieuwsgierigheid onze eetkamer
binnenkwamen.
[21] Onder de vreemdelingen bevond
zich echter ook een jonge Egyptenaar, die een paar jaar geleden uit een boom
was gevallen en zijn voet gebroken had en zich nu alleen met behulp van krukken
moeizaam kon voortbewegen, waarbij hij hevige pijn had. Zijn ouders hadden hem
dan ook naar de Essenen gebracht en betaalden de verzorging voor hem, opdat hij
door de Essenen genezen zou worden. Hij werd daar echter al een half jaar
verzorgd, maar zijn kwaal werd niet verholpen.
[22] Deze jongeman keek onafgebroken
naar Mij en vatte uiteindelijk de moed om Mij aan te spreken; hij bewoog zich
naar Mij toe en vroeg Mij of hij slechts enkele woorden met Mij mocht wisselen.
[23] En Ik zei tegen hem: 'Wat wil je
dat Ik voor je zal doen?'
[24] De jongen zei: 'O goede heer,
toen ik een poosje naar u keek, begon het als het ware te gloeien in mijn hart
en ik hoorde een stem in mij die zei: 'Alleen deze man kan jou helpen!' Daarop
vatte ik dan ook de moed om mij direct tot u te richten en u te vragen mij te
helpen. Want ik geloof vast dat alleen u mij, arme, kunt helpen!'
[25] Ik zei: 'Welnu dan - als jij
gelooft, dan geschiede jou naar je geloof"! -Maar als je genezen bent,
zwijg daar dan vandaag over, zodat er in deze plaats geen oploop ontstaat!’
[26] Na deze woorden van Mij was de
jonge man plotseling zodanig gezond en volkomen genezen van zijn kwaal, dat hij
zijn krukken helemaal aan de kant zette en vrij in de kamer rondliep.
[27] Maar van louter dankbaarheid wist
hij niet wat te doen; hij liep op Mij toe en zei met tranen van dankbaarheid in
zijn ogen (de genezene): 'O ware en machtige wonderheiland! Dat kan toch
helemaal niet, dat ik u pas morgen moet bedanken voor de weldaad die u mij nu
bewezen hebt! Of degenen die hier aanwezig zijn nu wel of niet een oploop
veroorzaken, mijn hart gebiedt mij nu om u openlijk van gans er harte te
bedanken, omdat u mij zo heel plotseling hebt genezen.’
[28] Ik zei: 'Laat dat nu maar
achterwege, want jouw stille dank in je hart is Mij heel veel liever en
aangenamer dan duizend hardop gesproken woorden. Morgen kun je ook nog wel
vrijuit spreken tegen de vreemdelingen die jou gekend hebben.'
[29] Daarmee was de jonge man tevreden
gesteld en ging weer naar de tafel waar hij eerst zat, en liet zich nu ook
brood en wijn geven en werd heel opgewekt; want op aanraden van de artsen had
hij zich al langere tijd van wijn moeten onthouden.
[30] Maar toch viel deze plotselinge
genezing de waard, zijn personeel en verscheidenen van de hier aanwezige
vreemdelingen sterk op, en zij vroegen aan de genezene wat Ik wellicht in het
geheim met hem gedaan had, waardoor hij genezen was.
[31] Maar hij ( de genezene) zei:
'Jullie waren toch zelf hier in deze kamer en hebben gehoord dat hij tegen mij
gezegd heeft: 'Jou geschiede naar je geloof"!' En bij deze woorden van hem
werd ik als bij toverslag genezen en ben nu zo gezond als ik nog nooit eerder
geweest ben. Dat is alles wat ik weet en jullie kan zeggen; als jullie meer
willen weten, vraag het hem dan zelf"!'
[32] Toen de waard dat gehoord had,
liep hij naar de leerling Andreas, die hij herkend had, en vroeg hem het een en
ander over Mij; maar Andreas verwees ook hem naar de volgende dag en maakte Mij
niet voortijdig bekend.
193
Over de ernst van de Heer
[1] Nu kwam er een vreemdeling naar
Mij toe en zei: 'Heer en meester, kunt u iedere ziekte van de mensen genezen
zoals u nu die van de jonge Egyptenaar genezen hebt en van wie hebt u deze
wonderbaarlijke manier om ziekten te genezen geleerd?' .
[2] Ik zei: 'Luister, nieuwsgierige
Arabier, voor Mij is geen ding onmogelijk, en wat Ik heb, dat heb Ik van Mijn
vader in de hemel! Maar deze Vader kent niemand dan alleen Ik, en ook niemand
kent Mij zo volkomen als Mijn Vader Mij kent! – Stel je daar tevreden mee en
vraag Mij verder niets meer, want jij en jouw stam zijn nog ver verwijderd van het
rijk Gods! Jullie hemel bestaat immers uit jullie vrouwen en slavinnen; en wie
zulke hemelen als de hemel prijzen, zijn nog ver van Mij en Mijn vader!'
[3] Na deze woorden zweeg de Arabier
en vroeg Mij verder niets meer.
[4] Toen de aanwezige Essenen echter
merkten hoe Ik de vraag van Arabier zo kortweg afgehandeld had, dachten zij dat
Ik misschien in niet zo'n goede stemming was en dat iemand Mij wellicht
beledigd had.
[5] Maar Ik zei tegen hen: 'Hoe kunnen
jullie zoiets van Mij denken, aangezien jullie Mij nu toch kennen? Ik ben niet
zoals een zwak, met allerlei hartstochten behept mens, maar Ik ben in deze
wereld gekomen om alle mensen te helpen die in Mij zullen geloven en volgens
Mijn leer zullen leven en handelen; en zo ben Ik nu, zoals Ik was, nog voordat
deze aarde geschapen was. Ik heb ook die mensen lief die Mij nog niet kennen en
ook nog nooit gekend hebben, en ook aan hen zal op het juiste moment het
evangelie verkondigd worden. Wie dat ter harte zal nemen, zal het eeuwige leven
ontvangen; maar wie het evangelie niet zal aannemen, zal in het aloude gericht
en de aloude dood blijven.
[6] Zorg er dus in het vervolg voor
dat ook de vele doden die naar jullie toekomen en allerlei hulp bij jullie
zoeken Mijn leer ontvangen en in de geest ontwaken en levend mogen worden, dan
zullen jullie hen daardoor werkelijk helpen! Ik wil dat alle mensen zalig
zullen worden! En omdat Ik dat wil en ook in deze wereld gekomen ben om voor
alle mensen de poort naar het eeuwige leven te openen, ben Ik niet vandaag zo
en morgen weer anders, maar steeds hetzelfde zoals de Vader in de hemel, die in
Mij is, leeft, werkt, richt en in stand houdt.
[7] Aangezien Ik met alle mensen in
volle ernst het goede voor heb, zonder hun vrije wil in te perken, kan Ik met
hen Mijn tijd niet verdoen en grappen maken, maar alleen ernstig met hen omgaan
en hun door onderricht en daden getrouwen waarachtig de wegen tonen, waarlangs
zij tot het eeuwige en ware leven van hun ziel kunnen komen, als zij dat
willen.
[8] Als Ik nu met dergelijke
bedoelingen naar de mensen in deze wereld gekomen ben, hoe zou Ik daarbij dan
ooit net als een mens slecht geluimd zijn, en wie kan Mij beledigen? Wie Mij
herkend heeft en in Mij gelooft en volgens Mijn leer handelt, zal Mij zeker
niet beledigen; maar wie Mij niet herkend heeft of niet wil kennen, ook als hij
Mij zou kunnen kennen, die kán Mij niet beledigen; hij beledigt alleen
zichzelf, aangezien hij een vijand van zijn eigen leven wordt.
[9] Maar Ik zoek alleen degenen die
naar ziel en lichaam ziek zijn, om hen te helpen, en niet de gezonden, die geen
hulp nodig hebben. Van wat voor liefde, wijsheid en rechtvaardigheid zou men
een arts betichten, als hij de zieken zou haten, vervolgen en tuchtigen, alleen
omdat ze ziek zijn?! Wijzig dus jullie mening over Mij en bedenk dat Hij, die
nu zo tegen jullie spreekt, een ware en rechtvaardige arts is voor ziel en
geest en in noodgevallen ook voor het lichaam.’
[10] Toen de Essenen dat van Mij
hoorden, vroegen ze Mij om vergeving omdat zij zo gewoon menselijk over Mij
gedacht hadden.
[11] En de vreemdelingen zeiden onder
elkaar: 'Dat is toch een merkwaardige wonderarts! Die spreekt niet zomaar als
een mens, maar als een God! Naar hem moetje wel luisteren en je naar zijn
woorden richten!'
[12] Maar Ik zei tegen de Essenen:
'Waarom vragen jullie Mij nu eigenlijk om vergeving, terwijl Ik jullie zojuist
toch duidelijk genoeg heb laten zien hoezo en waarom geen mens Mij ooit kan
beledigen? Ik zeg jullie: vergeven jullie je zonden en domheden tegenover
elkaar en wek jullie liefde tot God en tot de naaste op, dan zullen jullie
zonden ook door Mij vergeven zijn!
[13] Maar als iemand een dwaas, blind
en stom is, zal hij er dan iets aan hebben als Ik tegen hem zou zeggen: Ik
vergeef je je dwaasheid, je blindheid en je stomheid? Nee, daar zal niemand
iets aan hebben; want daarbij zal de dwaas toch een dwaas, de blinde blind en
de stomme stom blijven. Maar als Ik door middel van woord, raad en daad de
dwaas van zijn kwaal genees en de blinde en de stomme van hun kwalen verlos,
zullen ze daardoor allemaal werkelijk geholpen zijn.
[14] Laat dus degene die een dwaasheid
begaat, de dwaasheid inzien, haar afleggen en nooit meer begaan, dan zal die
hem ook in de hemel vergeven zijn; maar zolang hij dat niet doet en van tijd
tot tijd toch God om vergeving van zijn zonden vraagt, zullen die hem niet
eerder vergeven worden dan wanneer hij zichzelf zijn zonden vergeven heeft,
doordat hij zijn oude dwaasheden volledig aflegt. Laat iedereen dus eerst voor
zijn eigen deur vegen, dan kan hij daarna naar zijn naaste toegaan en tegen hem
zeggen: 'Kijk, ik heb het vuil nu van mij verwijderd en ben zelf in orde; sta
dan ook toe dat ik nu voorjouw deur schoonmaak, doordat ik al het onrecht wat
je is aangedaan goedmaak zoals jij dat wilt!' Ja, wanneer beide buren het zo
goed maken met elkaar en alles vriendschappelijk bijleggen, dan zal alles ook
in de hemel goedgemaakt en bijgelegd zijn! Maar wanneer dat niet zo is, dan
heeft het geen zin om de hemel om vergeving van de zonden te bidden!'
194
De juiste vergeving van zonden
[1] (De Heer:) 'Wie goed kan zien,
kan, als hij een splinter in het oog van zijn broeder ziet, wel tegen hem
zeggen: 'Broeder, sta mij toe dat ik die splinter uitjouwoog haal!' Maar iemand
die zelfniet alleen een splinter, maar zelfs een hele balk van zonden en
dwaasheden in zijn oog heeft, laat die proberen de balk uit zijn eigen oog te
halen! Pas als zijn eigen oog zuiver is, kan hij ook zijn broeder helpen de
splinter uit zijn oog te halen.
[2] Wie zijn medemensen onderwijst,
laat die hen niet alleen met wijze woorden en mooie volzinnen onderrichten,
zoals ook de Farizeeën en andere valse profeten doen, maar veeleer door zijn
daden en werken; dan zal hij zijn medemensen tot ware en levende navolging bewegen!
Maar als hij zo of zo leert, maar zelf in strijd met zijn leer handelt, lijkt
hij op een wolf in schaapskleren, die de kortzichtige en lichtgelovige schapen
alleen maar om zich heen verzamelt en hun wijze lessen geeft, om hen tot een
gewillige prooi voor zijn muil te maken.
[3] Zal het zo'n wolf van een leraar
dan van enig nut zijn, als hij heimelijk zijn onrecht inziet en tegen God zegt:
'Heer, vergeef mij mijn zonden; want ik heb vaak gezondigd tegenover Uw
schapen! ' , maar toch de oude wolf blijft? O, dit bidden en smeken zal hem
absoluut niet van nut zijn; want hij is immers nog de oude wolf! Hij dient de
wolf helemaal af te leggen en een lam te worden; dan heeft hij zichzelf zijn
zonden vergeven, en dan zullen ze hem in de hemel vergeven zijn!
[4] Wanneer jouw broeder jou beledigd
en kwaad berokkend heeft, heb jij door de liefde in je hart het volste recht om
jouw broeder de zonden, die hij tegenover jou begaan heeft, te vergeven; en als
hij dan ook vriendelijk naar je toe komt, jou bedankt voor je liefde en ernstig
belooft om tegenoverjou goed te doen, dan zijn de zonden die hij tegenover jou
begaan heeft ook in de hemel vergeven -ook, wanneer jij je door hem niet
schadeloos laat stellen.
[5] Maar als die broeder het onrecht
dat hij jou heeft aangedaan, niet inziet en in zijn slechtheid volhardt, dan
zullen jouw liefde en geduld jou in de hemel hoog toegerekend worden, maar de
broeder zal zijn zonden behouden zolang hij ze zichzelf niet geheel en al
vergeeft; en dat kan gebeuren doordat hij ze volledig als zonden erkent, ze bij
zichzelf verafschuwt en ze geheel en al aflegt en niet meer begaat.
[6] Aangezien dat nu zo is en
onmogelijk anders kan zijn, hoe kunnen dan enkelen van jullie, Essenen, tegen
de mensen zeggen: 'Wij zijn voor de mensen door de hoogste God uitverkoren tot
Zijn plaatsvervangers en hebben het recht om de mensen hun aan ons opgebiechte
zonden te vergeven, wat ook in de hemel geldig is, als degene die zijn schuld
belijdt de boetedoening die wij hem opleggen verricht en dit of dat offer
brengt!' -waarbij dan vooral op het laatste gelet wordt?! En als Ikzelf geen
mens zijn zonden kan vergeven, voordat hij die zichzelf op de jullie getoonde
manier vergeven heeft, hoe kunnen jullie dan in Gods plaats de mensen tegen
betaling van offers zonden vergeven, die zij nooit tegenover jullie hebben
begaan?!
[7] Ja, als goede artsen kunnen jullie
van de mensen, die hulp bij jullie zoeken, zeker wel nadrukkelijk verlangen dat
ze jullie al hun zonden en gebreken bekennen, zodat jullie hun vervolgens het
juiste advies voor het verdere leven kunnen geven en bij het precies opvolgen
daarvan ook de gewenste genezing van hun ziel en hun lichaam. Maar wees ook in
dat geval geen zonden vergevende plaatsvervangers van God, maar slechts
helpende broeders en vrienden van de naar lichaam en ziel lijdende medemensen,
dan zullen hun zonden in de hemel ook allemaal vergeven zijn, als zij jullie
advies precies opvolgen en zichzelf hun zonden volledig vergeven zullen hebben!
[8] Als jullie de mensen in het
vervolg dus werkelijk willen helpen, leer hun dan vooral hoe zij zichzelf
moeten helpen; want als er geen serieuze zelfhulp aan voorafgaat is er ook geen
hulp van God mogelijk! In het bijzonder geldt dat voor de ziel van de mens, die
door allerlei zonden zwak en ziek is geworden en dikwijls al helemaal dood is;
krachtens haar vrije wil en goede verstand is die ziel wat God betreft op
zichzelf aangewezen en moet ze zichzelf reinigen van alle slakken van de
materie en het gericht daarvan, zodat zij daarna ook door de geest gereinigd en
gesterkt kan worden.
[9] Leg daarom al jullie oude
dwaasheden en loze bedriegerijen af en maak je daar vrij van; reinig jullie
zielen, dan zal Ik daarna ook tegen jullie kunnen zeggen: 'Nu zijn jullie ook
in Mijn ogen rein! ' Ik zal jullie dan sterken door Mijn geest, en die zal
jullie dan opwekken tot een hogere daadkracht en jullie tot ware, volmaakte
mensen maken.
[10] Nu jullie dat weten en het uit
Mijn mond hebben gehoord, handel er dan ook naar, want anders hebben Mijn meest
waarachtige en levende woorden net zo weinig nut als jullie loze, onwaarachtige
en dode woorden ooit voor de mensen hebben gehad.
[11] Mijn
woorden zijn weliswaar de kracht en het leven uit God Zelf, maar ze worden pas
tot een bestanddeel van jullie leven doordat jullie ernaar handelen. Wees
daarom altijd echte daders en niet louter hoorders van het woord dat Ik tot
jullie gesproken heb, dan zullen ook in de hemel al jullie vele zonden je
vergeven worden en Ik zal jullie dan altijd kunnen helpen! -Hebben jullie dat
goed begrepen?' .
[12] De overste van de Essenen zei: 'O
Heer en Meester in Uw goddelijke geest van eeuwigheid! Wie zou dat niet
begrepen hebben? Want deze waarheid is zo licht als de zon op klaarlichte dag, en
in het licht daarvan hebben wij nu pas helemaal ingezien wat de mens moet zijn
en hoe hij moet leven en handelen, om waarachtig mens te zijn volgens Gods wil
en orde. Wij zullen daarom van nu af aan ook niet alleen maar hoorders, maar
tot het einde der tijden van de aarde ook zeer vurige uitvoerders van Uw heilig
woord zijn en blijven.
[13] Onze oude zondige
burcht moet materieel en geestelijk tot op de grond afgebroken en vernietigd
worden, en in plaats daarvan zullen wij een burcht bouwen die aan alle kanten
vrij en open is. In de toekomst moeten de stevige muren van onze oude burcht
ons niet meer tegen allerlei vijanden beschermen, maar alleen de kracht en
eeuwige macht van Uw goddelijk woord!
[14] En mocht Uw leer ooit onder de
mensen door allerlei valse leraren en profeten verontreinigd worden, binnen
onze vrije muren en in ons hart zal die toch naar betekenis, begrip, geest en
volledige daad net zo zuiver blijven als ze goddelijk zuiver vanuit Uw heilige
mond ons hart en onze ziel is binnengedrongen. 0 Heer en Meester, spreek Uw
almachtig 'amen' daarover uit, dan zullen wij Essenen als toekomstige vrije
metselaars en bouwers* (* 'En bouwers' is achteraf door Lorber zelf
toegevoegd.) van Uw goddelijke burcht onder de mensen op aarde ook de meest getrouwe
bewaarders ervan blijven! ,
[15] Ik zei: 'Ja, daarover spreek Ik
het grote 'amen' uit de mond van de Vader , die Zichzelf in Mijn persoon vanuit
de hemelen naar jullie toe heeft gezonden, en morgen zullen jullie al het
gevolg bespeuren van het grote 'amen' dat' Ik nu uitgesproken heb! Maar laten
wij nu het werk van vandaag als beëindigd beschouwen. Wie echter nog iets te
vragen heeft, kan vragen, en Ik zal hem antwoord geven.’
195
Het verlangen van de Arabier
[1] Nu kwam er nogmaals een Arabier
naar Mij toe die vroeg, of ook Arabieren hun beslist vele zonden vergeven
zouden kunnen worden, wanneer ook zij zouden handelen volgens hetgeen Ik de
Essenen nu geleerd had.
[2] Ik zei: 'leder mens kan de doop
van de geest uit God ontvangen, als hij de enig ware God kent, werkelijk in Hem
gelooft, Hem dan ook boven alles lief heeft en zijn medemens als zichzelf, en
handelt zoals hem dat uit Gods mond geopenbaard is. Maar wie de vrouwen meer
lief heeft dan God, die blijft in zijn zonden!'
[3] Toen de Arabier samen met
verscheidene hier aanwezige stamgenoten dat uit Mijn mond gehoord had stond hij
aanvankelijk versteld, maar hij vermande zich al gauw en zei: 'Ja, wijze en
machtige heer en meester, u hebt heel duidelijk gesproken en ik zie de waarheid
van uw woorden in; maar die waarheid is in ons aardse leven niet zo gemakkelijk
na te volgen als men zich op het eerste gezicht voorstelt. God boven alles
liefhebben en ook werkelijk in Hem geloven en daarom ook zijn naaste meer
liefhebben dan zichzelf, dat zou heel gemakkelijk zijn en tegelijkertijd iets
zeer zaligmakends, als aan dat alles
niet de juiste en ware kennis van God vooraf moest gaan! Maar hoe kan men één
enig ware God kennen en zich een voorstelling maken van hoe Hij is en waar Hij
is?
[4] Wij zijn, zoals de joden ons
noemen, heidenen van geboorte en hebben nooit iets gehoord over een enig ware
God, behalve van een of andere jood in zeer onbegrijpelijke taal; wij hebben
ons dan ook voortdurend gehouden aan de leer die wij van onze voorvaderen
overgeleverd hebben gekregen en leven naar de zeden en gewoonten waarin wij
vanaf onze geboorte opgevoed zijn; en daarvoor kan een of andere enig ware God
ons niet ter verantwoording roepen.
[5] Dat wij veel van onze vrouwen
houden is waar. Maar wat moeten wij doen? Ze zijn er nu eenmaal en met hun
mond, hun gebaren, hun gestalte en natuur eisen ze liefde van ons, en onze
natuur zelf gebiedt ons de mooie en tedere vrouwen lief te hebben; wij zouden
het dus als een zonde beschouwd hebben om de vrouwen, vooral als ze nog jong en
mooi zijn, niet lief te hebben. Maar een of andere ene enig ware God als Enige
boven alles lief te hebben zou voor ons nooit mogelijk geweest zijn, omdat er
voor ons behalve de zon en het licht van elk vuur nog nooit een herkenbare en
waarneembare God bestaan heeft.
[6] Wij hebben ook priesters en
magiërs, die tot allerlei buitengewone dingen in staat zijn, die zeggen, dat
zij die dingen kunnen doen met behulp van geheime krachten van de natuur en
haar geesten, en dat zij daarom ook onsterfelijk zijn. Maar deze priesters en
magiërs weten zelf net zo weinig van maar één ware God als wij, zij kennen Hem
niet, kunnen dus ook niet in Hem geloven en Hem nog minder boven alles
liefhebben; want wat voor ons mensen eigenlijk niet bestaat, kunnen wij ook
onmogelijk boven alles liefhebben.
[7] De zon, de grootste weldoenster
van de aarde en haar wezens, bestaat en wij aanbidden haar, evenals het vuur,
zonder hetwelk er net zo min menselijk leven zou kunnen bestaan als zonder
water en brood. En zo dienen wij ook van de vrouwen te houden, omdat zij er
zijn om mensen voor ons ter wereld te brengen en hen in hun kindertijd als
moeders met alle liefde, zorg en tederheid te verzorgen! Zij zijn in zekere zin
de scheppers van de mensen; dat kost hun veel moeite en grote inspanning en
daarom verdienen ze ook al onze liefde en achting.
[8] Dat hebben wij allemaal reeds van
kind af aan geleerd en daarna ook met ons verstand ingezien dat het zo is, en
daarom hebben wij ook volgens die leer geleefd; en wij kunnen er niets aan doen
wanneer het zo niet goed was.
[9] Maar wanneer er nu maar één ware
God reeds sinds eeuwigheid heeft bestaan, die Zich aan de joden bekendgemaakt
heeft, dan had Hij Zich toch ook wel aan ons Arabieren, de Perzen, de Indiërs,
de Egyptenaren, Grieken en Romeinen en nog vele andere volkeren bekend kunnen
maken, wat echter voorzover ik weet tot nog toe nooit het geval is geweest. En
daarom kan een God, die voor ons nog nooit bestaan heeft, het ons niet tot
zonde rekenen, als wij niet overeenkomstig Zijn misschien wel ergens of ooit
geopenbaarde wil geleefd en gehandeld hebben.
[10] Zeer machtige heer en meester,
maak ons nu de ene, ware God bekend en laat ons Hem zó kennen, dat er in ons
geen twijfel over Zijn bestaan meer achterblijft, dan zullen wij niet alleen
werkelijk in Hem geloven, maar Hem ook boven alles liefhebben en aan Zijn wil,
als die ons bekend gemaakt zou worden, beslist ook heel getrouw voldoen! Maar
zolang dat niet gebeurt, kunnen wij de ene ware God niet boven alles liefhebben
en aan Zijn nooit aan ons bekend gemaakte wil ook niet voldoen.
[11] Als u zelf die ene en enig ware
God bent, zoals uit vele van uw woorden en ook uit uw daadkracht niet al te
moeilijk af te leiden was, zeg en toon ons dat dan nog duidelijker, dan zullen
wij werkelijk in u geloven, u boven alles liefhebben en net als deze Essenen
heel precies voldoen aan uw aan ons bekend gemaakte wil! Maar dat wat ik
verlang moet eerst gebeuren!’
[12] Ik zei: 'Jij hebt nu heel
verstandig gesproken en morgen zal er aan jouw verlangen ook tegemoet gekomen
worden! Maar jouw bewering dat God Zich 'tot op heden nog nooit aan jullie
geopenbaard, is niet juist! God heeft Zich ook aan jullie voorouders net zo
waar, trouwen openlijk geopenbaard en hun Zijn wil bekend gemaakt; maar de
steeds toenemende liefde voor de wereld en eigenliefde van hun nakomelingen
deed de kennis van de slechts ene ware God heel snel wegzakken, zwakker en
zwakker worden, en tegelijk daarmee verdween het handelen volgens Gods geopenbaarde
wil, omdat de mensen, die zich steeds naar buiten naar de wereld keerden, dat
te ongemakkelijk en te zuur vonden.
[13] Toen traden er ook al gauw mensen
op die zelf helemaal niet geloofden, maar werkschuw waren en toch op kosten van
hun medemensen op de wereld zo goed en aanzienlijk mogelijk wilden leven. Zij
leerden de goedgelovige mensen wat hun beviel en hun aangenamer voorkwam, dan
het leren kennen van de ene ware God en het handelen volgens Zijn wil; want het
handelen volgens Gods wil vereist een grote zelfverloochening, zonder welke
niemand God boven alles en zijn naaste als zichzelf kan liefhebben.
[14] Kijk, zo staan de
zaken in werkelijkheid; maar wat jij denkt, namelijk dat de enig ware God Zich
alleen maar aan de joden geopenbaard heeft, is niet juist!’
196
Gods openbaringen bij de volkeren
[1] (De Heer:) 'Er is geen volk op de
hele aarde, waaraan God Zich niet op de juiste tijd geopenbaard zou hebben;
maar dan hadden de ouders volgens Gods wil hun kinderen voortdurend zodanig moeten
opvoeden, dat ze uitsluitend in het levende geloof aan de ene, ware God
gebleven waren en daardoor ook bleven handelen volgens Gods bekende wil. Maar
omdat de juiste deemoed en zelfverloochening uit liefde tot God maar al te gauw
te lastig werd voor de mensen, zoals Ik al gezegd heb, lieten ze die achterwege
en vervielen ze tot liefde voor de wereld en eigenliefde. Dat verduisterde hun
zielen, waardoor die zich dusdanig met de dode materie verenigden, dat zij al
het zuiver geestelijke kwijtraakten; en daarna is het voor de valse profeten
heel gemakkelijk geweest om de toch al sterk verduisterde mensen nog duisterder
te maken dan ze door hun traagheid vanaf hun geboorte reeds waren.
[2] Als gevolg van het feit dat een
mens een volledig vrije wil heeft, over zichzelf moet beslissen en zich
geestelijk moet ontwikkelen, is vanuit God in ieder mens de traagheid gelegd;
maar zodanig, dat hij die met zijn wil kan overwinnen, wat hem in het begin
natuurlijk wel veel moeite en evenzoveel zelfverloochening kost.
[3] Als de mens reeds vanaf zijn
kindertijd tot de juiste werkzaamheid aangespoord wordt en in gehoorzaamheid,
deemoed, zachtmoedigheid en de juiste zelfverloochening wordt opgevoed, zal hij
weldra sterk en machtig worden in het zuivere en ware kennen van God en in de
liefde tot Hem, en God zal Zich dan opnieuw aan hem kunnen openbaren zonder
zijn vrije wil te schaden, waarna er meer licht en meer leven in de ziel komt;
maar omdat de mensen de hun aangeboren traagheid niet leren bestrijden en
overwinnen, omdat de ouders daar reeds te laks voor zijn, stikken de mensen in
de hun noodzakelijkerwijs aangeboren traagheid, reeds lang voordat ze ook maar
een poging hebben gedaan om die in zichzelf te bevechten en te overwinnen.
[4] En kijk, zo gaat dan het ene volk
na het andere over in de nacht van het leven en verliest het ieder innerlijk,
geestelijk levenslicht! Maar wanneer dat verloren is, hoe kan er dan een nieuwe
openbaring plaatsvinden? Dan is het van God uit gezien wijzer om zo'n volk
zonder enige verdere openbaring te laten en het op te voeden en tot
werkzaamheid te brengen door middel van de bittere gevolgen die uit de
traagheid moeten voortkomen; want pas dan worden de mensen door de nood tot
enige nuttige werkzaamheid gedwongen en kunnen ze daardoor weer het vermogen
verwerven, waarin God Zich aan hen kan tonen en opnieuw kan openbaren, zoals
dat nu het geval is.
[5] En door
wat Ik jullie allemaal, heidenen en joden, nu heb getoond zullen jullie wel
inzien, dat God geen enkel volk van deze aarde zonder openbaring heeft gelaten;
maar wanneer het die in de loop der tijd kwijtgeraakt is, dan kwam het altijd
alleen door henzelf, zoals Ik jullie heb laten zien. En jij, blinde Arabier,
zeg Mij nu of jij dat nu ook met je scherpe wereldse verstand goed begrepen
hebt!’
[6] De Arabier zei: 'Heer en meester,
ik heb het wel begrepen en zo is het ook precies zoals u gezegd hebt; maar als
de traagheid een kwaad is dat de mens aangeboren is en dat hij met de kracht
van zijn vrije wil moet bevechten en overwinnen, moet God hem daarbij toch ook
behulpzaam zijn en wel op zo n manier dat de op zichzelf zwakke mens tenminste
in een bepaalde periode van zijn leven gemakkelijker heer en meester over zijn
aangeboren traagheid zou kunnen worden! Want een mens in zijn traagheid helemaal
ten onder te laten gaan zonder dat hem hulp is geboden dat vind ik niet zo
verenigbaar met goddelijke liefde, wijsheid en erbarmen!'
[7] Ik zei: 'Nu zie jij dat weliswaar
nog niet in; maar wanneer jij zelf in de geest gewekt zult zijn, zul je ook de
reden van dat alles inzien en goed begrijpen. Maar omdat.het nu al middernacht
is geworden en Ik en Mijn leerlingen een lange reis gemaakt hebben, willen wij
onze ledematen de noodzakelijke nachtrust gunnen; en daarmee is het werk voor
vandaag beëindigd!’
[8] Toen de waard dat van Mij hoorde
en Ik van tafel opstond, bracht hij Mij samen met Mijn oude leerlingen naar een
slaapvertrek, waar wij ons direct te ruste begaven .
[9] De andere leerlingen, de Essenen
en de vreemdelingen bleven echter nog een paar uur bij elkaar en er werd nog
veel gesproken over Mijn daden en lessen. En de Arabieren werden geloviger en
begonnen in te zien wie Ik was. Maar na een poosje overviel de slaap hen allen
en ze hielden hun nachtrust aan tafel.
197
Over het houden van feestdagen
Vragen
en bedenkingen van de leerlingen met betrekking tot de Essenen
[1] Toen de ochtend aanbrak was Ik met
de twaalf alweer op de been en zei tegen Petrus: 'Wat vind je: aangezien het
vandaag de dag vóór de sabbat is, waar de oude joden die hier in deze plaats
wonen groot belang aan hechten -moet Ik vandaag werken tot heil van de mensen
of zullen wij deze dag het werk laten rusten?'
[2] Petrus zei: 'Heer, hoe kan ik als
zwak, zondig mens U hierin raad geven? Want U alleen weet het beste wat juist is!
Maar de zon is nog niet opgegaan, en U kunt met Uw wil nu alles verrichten,
voordat de zon deze plaats zal verlichten; en om de oude joden niet te ergeren
kunnen wij vervolgens deze voorsabbat houden tot de zon helemaal is
ondergegaan. Deze dag verbiedt echter niet om te spreken en onderwijzen,
alhoewel de joden veel waarde aan deze dag hechten omdat zij geloven dat het de
geboortedag van Mozes is.’
[3] Ik zei: 'Dat is nou juist waarom
Ik nu met jullie praat en Ik vraag dan ook aan jullie of jullie zelf enig
belang hechten aan de dag van Mozes?'
[4] Petrus zei: 'Heer, wij hechten
belang aan de leer van Mozes, maar niet aan zijn dag; het is immers toch niet
bewezen of het wel de dag van de grote profeet is!’
[5] Ik zei: 'Weliswaar is deze dag wel
die van de profeet, maar dat moet ons niet in het minst verhinderen om vandaag
zoveel mogelijk bezig te zijn, om die oude droomuitleggers uit hun waan te
wekken en hun hun dwaasheden duidelijk te maken. Laten we nu weer naar buiten
gaan terwijl alle anderen nog rusten, dan zullen we zien wat er vandaag
allemaal te doen valt!'
[6] Daarmee waren de leerlingen
tevreden en wij begaven ons direct naar buiten, een heuvel op, vanwaar men heel
Essea en de uitgestrekte muren en burchten van de Essenen kon overzien. Vanaf de
heuvel zag men ook de wegen die van veel kanten naar Essea leidden, en op de
meeste daarvan zag men veel mensen naar deze plaats trekken, waar zij hulp
zochten. En zo kwam er al gauw veel volk deze plaats binnen; maar onze herberg
werd voor ons vrijgehouden.
[7] Wij keken een poosje hoe de mensen
naderbij kwamen, en het scheen de leerlingen toe dat de mensen maar heel
langzaam vooruit kwamen.
[8] En de leerling Simon en Jacobus de
oudste* (* Hiermee wordt Jacobus, zoon van Zebedeus bedoeld. Jacobus, zoon van
Alfeus, wordt 'de kleine' genoemd.) zeiden: 'Heer, met een dergelijk tempo
hebben deze mensen van daar tot Jeruzalem zeven tot acht volle dagen nodig,
terwijl wij tot hier inclusief het oponthoud onderweg maar twee dagen nodig
hadden. Hoe konden wij eigenlijk zo snel hierheen komen, terwijl andere mensen,
die zich bovendien nog door verschillende lastdieren laten dragen, daar
opvallend meer tijd voor nodig hebben? Zijn wij soms zo nu en dan door
onzichtbare machten gedragen?'
[9] Ik zei: 'Dat zou bij ons op de
eenzame, lange weggedeelten heel goed het geval geweest kunnen zijn, zoals dat
ook het geval was toen wij het uitgestrekte gebied aan de Eufraat en het
bovenste deel van Syrië doorgetrokken zijn; want met de gewone manier van
lopen zouden wij voor die reis veel meer tijd nodig gehad hebben. Wanneer
jullie later in Mijn naam zullen reizen, zullen jullie je ook met grotere
snelheid kunnen voortbewegen over verlaten, uitgestrekte gebieden op aarde,
waar geen dorpen zijn en geen mensen wonen.
[10] Hierop vroeg Andreas: 'Heer,
wanneer ik de mensen die hier al sinds enkele dagen verblijven omdat ze hulp
zoeken op zou kunnen tellen bij al deze nieuw toestromende mensen, dan zouden
het er wel enkele duizenden kunnen zijn! Als U daar overeenkomstig Uw liefde en
erbarming iedereen zult helpen die hulp bij U zoekt, zullen wij hier vele
dagen druk bezig zijn; want volgens mijn ervaring stromen er bijna elke dag
zoveel mensen hier naartoe om hulp te zoeken. Wat dat betreft zullen de Essenen
ook moeilijk te helpen zijn; want ze hebben een wereldwijde bekendheid
gekregen, die nu maar moeilijk in één keer uit te roeien zal zijn.
[11] Ik zei: 'Jij denkt en spreekt nu
nog als een gewoon mens! Heb je dan niet gehoord wat Ik de overste van de Essenen
gisteren beloofd heb? Toen Ik jullie voor Mij uit de wereld in zond, heb Ik
jullie allemaal toch ook de macht gegeven om zieken te gen~zen, boze geesten
uit te drijven en de armen het evangelie te verkondigen -en jullie hebben je
van de waarheid van die macht die je van Mij ontvangen hebt herhaalde malen
daadwerkelijk kunnen overtuigen, omdat jullie door in Mijn naam jullie handen
op te leggen alle ziekten hebben kunnen genezen, behalve die maanzieke
jongeman, vanwege gebrek aan het juiste geloof.
[12] Als Ik jullie nu zo'n macht heb
kunnen verlenen, zal Ik die dan de Essenen niet ook kunnen geven, omdat ze zich
immers in alle ernst hebben voorgenomen om op aarde een hemelburcht, vrij van
alle wereldse belangen, voor Mij te bouwen? En als zij een dergelijke macht van
Mij zullen ontvangen -en in feite al hebben ontvangen -zullen zij ook hun oude
wereldwijde reputatie niet hoeven uit te roeien, maar moeten die wel in een
ander en waarachtig licht plaatsen; daarom zullen wij hier ook niet lang hoeven
te blijven om al die vele hulp zoekende mensen -als het ware ieder afzonderlijk
-te helpen. Zij zullen ook door Mij geholpen worden, doordat de Essenen hen in
Mijn naam altijd zullen kunnen helpen. Kijk, je maakte je zorgen voor niets!
[13] Laten er bij deze gelegenheid nu
maar heel velen hiernaartoe komen, zodat zij op de hoogte raken van de nieuwe
en ware instelling van deze plaats! Via hen zal dat dan weldra gemakkelijk wijd
en zijd in het ware licht bekend worden, en het zal helemaal niet nodig zijn om
van hieruit boden naar alle windstreken te sturen, die de mensen met hun
verkeerde inzichten van hun oude bijgeloof zouden moeten bevrijden. Wanneer het
er nu zo en niet anders mee gesteld is, hoeven wij ons helemaal geen zorgen te
maken over de vele mensen die hiernaartoe trekken.’
[14] Hierop zei Petrus: 'Heer, wat U
nu gezegd hebt is duidelijk, en wij zijn er allemaal ten zeerste van overtuigd
dat het in volle waarheid zo zal gaan! Maar hoe zal het gaan met het opwekken
van de vele dode kinderen en andere mensen? Want als die niet opgewekt worden,
zullen de Essenen toch nog in hun oude nood verkeren; maar als ze opgewekt
worden, waartoe U natuurlijk in staat bent, dan zullen er weldra nog meer
mensen met hun doden hierheen komen en deze Essenen, die nu bekeerd zijn,
dwingen hun doden weer op te wekken. -Hoe zal dat nu voorkomen kunnen worden?'
[15] Ik zei: 'Ook daar zal voor
gezorgd worden, en jullie hoeven je daar geen van allen bezorgd om te maken of
te bekommeren! Maar het is goed dat deze plaats zo afgezonderd ligt van andere
plaatsen; daarom kan hier ook veel gedaan worden waarvoor andere plaatsen in
deze tijd niet geschikt geweest zouden zijn. En daarom zal ook dat, maar voor
de laatste keer, met de doden gedaan kunnen worden. Hoe en op welke manier, dat
weet Ik wel en jullie hoeven je daar dan ook niet druk om te maken!'
[16] Daarmee waren Mijn oude
leerlingen dan ook tevreden; alleenjudas Iskariot wilde nog iets opmerken.
[17] Maar onze Thomas viel hem direct
in de rede en zei: 'De Heer heeft gesproken en daarna moeten wij pas spreken
wanneer Hij het ons vraagt, anders moeten wij alleen maar zwijgen en
luisteren!'
[18] Judas Iskariot zei: 'Waarom
spreken de anderen dan, die Hij daar toch ook niet om gevraagd heeft?'
[19] Thomas zei: 'Dat gaat ons allebei
weer niets aan; want wij kunnen niet weten of zij niet innerlijk door de Heer
daartoe uitgenodigd zijn. Want in aanwezigheid van de Heer gebeurt er niets
helemaal zonder Zijn wil, aangezien Hij ook de Heer van onze gedachten, wensen
en begeerten is en voor altijd zal blijven. Maar het zal niet goed gaan met
degene die geen acht slaat op de stem en de wil van de Heer in zijn eigen hart,
als hij die wel hoort, maar zich er niet naar richt. Zo denk ik erover, maar
ook dat heeft de Heer in mijn hart gelegd; want wij mensen kunnen vanuit ons
eigen wezen niets denken en zeggen wat werkelijk goed is.'
[20] Daarop zei judas Iskariot niets
meer en keek samen met ons naar de tamelijk kale omgeving, die echter door de
toestroom van talrijke mensen nu toch heel levendig was en daarom, als op een
heldere ochtend, steeds heel verkwikkend was om te zien.
198
De Heer en de Arabische rovers
[1] Over onze heuvel liep echter ook
een voetpad vanaf een hoger gebergte, waar Arabieren woonden; zij gebruikten
het om naar Essea te gaan en vandaar ook verder. Deze Arabieren leefden echter
voor het grootste deel van een soort roof Sinds lange tijd hadden zij al een
soort recht, volgens welk zij van de reizigers een schatting mochten eisen en
als een reiziger niet .goedschiks aan die eis voldeed, werd hem ook geweld
aangedaan.
[2] Toen wij zo heel argeloos de
taferelen van de ochtend bekeken, kwamen er van het gebergte ongeveer twintig
van de eerdergenoemde berg arabieren langs het voetpad naar ons toe, bleven
staan, en vroegen ons op een niet al te vriendelijke toon of wij aan iemand van
hun stam al de gebruikelijke schatting betaald hadden.
[3] Ik zei: 'Tot nu toe nog niet en
wij zullen dat ook nu of later niet doen, en wel om de volgende redenen: ten
eerste dragen wij nooit geld of andere aardse schatten bij ons, -ten tweede
hebben jullie niet het recht om van ons of ook van andere vreemdelingen een
schatting te verlangen! Want er staat geschreven: 'Je zult je naaste niet
aandoen, waarvan jij niet wilt dat hij het jou zou aandoen!' -en tenslotte zijn
wij zeer machtige wezens, die dergelijke onbeschaamde afpersers wegsturen en in
staat zijn hen op gevoelige wijze te tuchtigen. Daarom geef Ik jullie de raad
om direct te verdwijnen en van geen enkele reiziger een schatting te verlangen,
behalve door het hun te vragen. Als jullie gevolg geven aan wat Ik je nu
aanraad, dan zullen jullie daar goed aan doen; in het andere geval zal het
jullie slecht vergaan! ' .
[4] Toen de Arabieren dat van Mij
hoorden, stonden enkelen van hen versteld en zeiden: 'Dat gebeurt maar zelden,
dat vreemdelingen, die ons goed bewapend voor zich zien staan, ons met
dergelijke woorden tegemoet treden! En deze dertien mannen zouden dat beslist
ook niet gedaan hebben, als zij niet op een of andere buitengewone geheime kracht
konden rekenen! Het zal ons dus geraden zijn om ons niet verder met deze mensen
in te laten!
[5] De ene helft was het daar mee
eens; maar de andere zei: 'ja, als wij ons altijd door dergelijke dreigementen
laten afschrikken, kunnen wij ons aloude recht wel direct opgeven en tot
bedelen overgaan. Als deze vreemdelingen inderdaad geen geld of andere schatten
bij zich dragen, zijn ze zonder meer vrij; maar als ze toch iets bij zich
hebben, zullen ze ons ook de verlangde schatting moeten betalen. Laten wij hen
dus onderzoeken en kijken of zij hier helemaal zonder enig geld of andere
schatten zijn!’
[6] Hierop kwamen ze heel dicht bij
Mij staan, en één van hen probeerde Mij ook met zijn hand aan te raken. Zodra
hij echter Mijn kleed aanraakte, schoot er vuur uit de aarde en zijn hand
verbrandde. Toen schrokken alle anderen zo, dat ze direct voor Mij neervielen
en Mij om genade smeekten.
[7] Maar Ik zei: 'Ik heb jullie van
tevoren gezegd wat diegene te wachten zou staan die ons geweld zou aandoen! Eén
van jullie heeft het geprobeerd en heeft zijn loon reeds ontvangen; als ook
jullie anderen hetzelfde loon willen ontvangen, doe ons dan ook geweld aan!'
[8] Allemaal schreeuwden ze: 'O nee, o
nee, dat zullen wij nooit doen, niet aan jullie, op god gelijkende wezens, en
ook nooit meer aan iemand anders, en wij zullen ons houden aan wat U ons
aangeraden hebt; maar laat ons nu in vrede verder gaan en laat ons geen kwaad
meer overkomen!’
[9] Daarop antwoordde Ik: 'Sta dan op
en zeg ook tegen jullie metgezellen wat Ik jullie gezegd heb!'
[10] Degene wiens hand verbrand was
huilde echter van pijn en smeekte Mij de pijn van hem weg te nemen; want hij
geloofde dat Ik ook dat kon doen.
[11] Maar Ik zei: 'Dat kan Ik zeker;
maar omdat jij de ergste van jouw bende bent, moet je nu ook het loon dragen
dat jij allang hebt verdiend! Maar wanneer jij je leven ooit volledig zult
beteren, zal ook jouw pijn ophouden. Beneden in Essea zul je echter een bron
vinden; ga daarheen en dompel je hand in het water, dan zal je pijn verzacht
worden!'
[12] Daarop stonden deze berg
arabieren op en haastten zich naar Essea. Die met de verbrande hand haastte
zich nog het meest om snel bij de bron
te komen, die zich juist voor de herberg bevond waar wij verbleven, en
hij vroeg de wachter van de bron om water daaruit. Deze gaf hem tegen een
kleine vergoeding een grote bak met zuiver water, waar hij direct zijn hand in
stak; onmiddellijk voelde hij de ondraaglijke pijn aanzienlijk verminderen, en
hij prees Mij omdat Ik zijn pijn verzacht had.
[13] Er kwamen nu enkele mensen uit de
herberg, die van de Arabieren hoorden wat hun op die heuvel overkomen was.
Zodoende vernamen de gasten van de herberg waar Ik vroeg in de ochtend
heengegaan was; en allen, samen met de waard, gingen dan ook direct de heuvel
op, en bij Mij gekomen gaven zij uiting aan hun grote vreugde omdat zij Mij
hadden teruggevonden. De overste van de Essenen vertelde Mij wat hij allemaal
met de Arabier met de verbrande hand besproken had en zei Mij ook hoe deze Mij
geprezen had omdat zijn pijn door het water van de bron verzacht was.
[14] Maar Ik zei: 'Kijk, dat was een
heel goede les voor die bevoorrechte rovers van deze streek, waar een
vreemdeling nauwelijks doorheen kon trekken zonder van een derde van zijn bezit
beroofd te worden! Dezen zullen nu ook aan hun kornuiten, die langs de
verschillende wegen op vreemdelingen loeren om hun een schatting op te leggen
en hun die vervolgens in ruime mate onbarmhartig af te nemen, meedelen wat hun
hier is overkomen; die gezellen: zullen zeker ook van hun bezigheid afzien en
de vreemdelingen niet meer zo lastig vallen als sinds lange tijd het geval is
geweest.
[15] Jullie moeten er in het vervolg
ook voor zorgen dat dit oude misbruik aan banden wordt gelegd. Want na Mij zou
het onder de mensen net zo moeten worden als het in de tijd van de eerste
mensen op aarde was: ze moeten als ware broeders vrij kunnen rondwandelen op
het land dat van hen is en moeten elkaar overal met de ware liefde tegemoet
treden en in noodgevallen naar vermogen ondersteunen; maar elkaar over en weer
door allerlei beroerdigheid in de rechtmatige vrijheid beperken, is niet hemels
meer, maar hels! Hoe meer beperkingen er in de gerechtvaardigde vrijheid van
reizen door hebzuchtige en heerszuchtige mensen zal voorkomen, des te meer hel
en des te minder hemel zal er onder de mensen heersen.
[16] Maar wie remt de juiste vrijheid
van reizen van de mensen die voor de hogere ontwikkeling van de ziel zo
noodzakelijk is? In de eerste plaats de zogenaamde machthebbers, wier macht uit
veile huurlingen bestaat. Zij staan rijke mensen weliswaar toe om te reizen,
maar verlangen daar een afkoopsom voor en geven hem dan een kaart waarmee hij
een bepaalde tijd mag reizen, waarna hij een nieuwe moet kopen als hij nog
langer wil rondreizen. In deze tijd is het helaas niet anders mogelijk, omdat
de blinde mensen zich allang volledig van God hebben afgekeerd en dus ook van
alles wat des hemels is, en zich in de slavernij van zonden en hel begeven
hebben. -Maar zoals het nu is, moet het onder de goede mensen niet blijven.
[17] De tweede en nog hardnekkiger
groep van lieden die de juiste vrijheid van reizen van de mensen beperken zijn
de verschillende priesters, heidense en joodse, welke laatste in deze tijd
volledig gelijk staan met de heidenen. Voor hen is de vrijheid van reizen van
hun gelovigen een gruwel, omdat de mensen door te reizen te veel ervaringen
zouden opdoen en niet meer zouden geloven in de bedriegerijen in hun eigen
land, wat op den duur een slechte invloed zou hebben op de inkomsten van deze
volksbedriegers en wereldse leeglopers.
[18] Maar om die vrijheid van reizen
van de mensen zoveel mogelijk in te perken verlenen de genoemde priesters, met
stilzwijgende instemming van de huidige wereldregenten, tegen een bepaalde vergoeding
aan sommige ruwe mensen de bevoegdheid om reizigers aan te houden, om een
zodanige schatting van hen te verlangen dat het verder reizen hun ofwel sterk
bemoeilijkt ofwel helemaal onmogelijk wordt.
[19] En kijk, dat is dan reeds de
volmaakte hel onder de mensen! Want daardoor ontstaan er dikwijls de meest
woeste gevechten en moord en doodslag. Omdat de reizigers van tevoren wel weten
wat hun op de ene of de andere weg of in een bepaalde streek kan overkomen,
reizen ze met grote aantallen tegelijk in karavanen en stellen zich hardnekkig
teweer tegen zulke rovers, die met name in deze streek sterk vertegenwoordigd
zijn. De gevolgen van dergelijke gevechten ken je maar al te goed en het is
daarom helemaal niet nodig die nader te beschrijven. Geloof jij soms dat zoiets
in Gods wil besloten zou kunnen zijn?
[20] Weliswaar zouden de mensen
tenslotte allemaal beginnen te reizen, als de vrijheid van reizen geen wijze
beperkingen zou kennen en dan zou het bebouwen van de aardbodem, wat
noodzakelijk is voor het fysieke leven van de mensen, grote schade ondervinden.
Maar kijk, daar wordt door God wel voor gezorgd, die de mensen net als de bijen
verschillende talenten heeft gegeven!’
199
Over het doel en het nut van reizen
[1] (De Heer:) , Als je naar de bijen
kijkt, zul je verschillende soorten onder hen aantreffen. Ten eerste is er de
bijenkoningin, die het hoofd van de huiselijke orde is, vervolgens zijn er
werkbijen, die binnenshuis werken, en verder zijn er verzamelbijen, die ijverig
reizen moeten maken om honing en was te verzamelen; de honing voor de voeding
en de was voor het bouwen van cellen. Kijk, zo zijn er ook mensen die de
huiselijke arbeidszin aangeboren is en zij zijn daarom helemaal niet
reislustig. Als alle mensen die eigenschap zouden hebben, zouden ze maar al te
gauw helemaal verkommeren en net als dieren verwilderen in hun aloude zeden en
gewoonten.
[2] Daarom
zijn er zelfs in een kleine gemeenschap ook steeds mensen die een grote drang
tot reizen hebben. Zij doen op hun reizen allerlei goede en vaak ook bittere
ervaringen op; rijkelijk daarvan voorzien komen ze weer thuis en brengen voor
hun verwanten allerlei geestelijke honing en was mee, en worden zo tot leraren
en bevorderaars van alle cultuur in hun geboorteland, wat beslist een heel goede
zaak is.
[3] Maar
wanneer de mensen die God uitgekozen heeft om de hele wereld rond te trekken om
voor de mensen thuis allerlei schatten te verzamelen te sterk in hun vrijheid
om te reizen belemmerd worden, dan gebeurt dat beslist tegen Gods wil in en is
dat dus slecht en behoort tot de hel.
[4] Wat zou men van Mij Zelfzeggen,
als Ik niet naar de mensen toe zou reizen in vele verschillende plaatsen? Zou
het hun schuld zijn als er geen levenslicht onder hen zou komen?
[5] Maar Ik heb Zelf gezegd en zeg nog
steeds tegen al Mijn leerlingen: 'Ga uit over de hele wereld naar alle volkeren
en verkondig hun het evangelie!' En als Ik dat zeg, kan Ik toch onmogelijk
billijken dat de gerechtvaardigde vrijheid van reizen van de mensen op kwalijke
wijze wordt beperkt, maar dan kan Ik die alleen maar tonen in het licht, waarin
Ik die zie! Want bij een algehele inperking van de gerechtvaardigde vrijheid
van reizen is het immers zo goed als onmogelijk om Mijn leer te verspreiden,
en daarom zal Ik ook iedereen weten te tuchtigen, die daarin in strijd met Mijn
wil handelt.
[6] Nemen jullie Essenen dan ook van
nu af aan jullie taak op je voor dit doel en zie erop toe dat de straten en
wegen vrij worden, dan zal Ik jullie daarvoor des te meer zegenen en jullie
macht tegen alle boze geesten geven, en dan zal er moeten gebeuren wat jullie
in Mijn naam zullen willen!
[7] Vraag je eens af of een mens, aan
wie het verboden is te zoeken, ooit iets kan vinden! Zoeken, vragen en
aankloppen aan de deur van de naaste moet ieder mens volkomen vrij gelaten
worden. -Onthoud dit goed, wat Ik jullie nu bij het opgaan van de zon heb
gezegd en getoond, en handel ernaar!'
[8] De overste zei: '0 Heer en
Meester! Wij zullen doen wat er maar in ons vermogen ligt en zal liggen, en
wilt U dat door Uw genade nog voor alle tijden in ons vergroten! Wij hebben dat
oude misbruik, in het bijzonder in deze streek, al lange tijd met de grootste
afkeuring bekeken en zijn dat ook voorzover mogelijk tegengegaan. Maar dat
heeft steeds weinig opgeleverd; want het werd ons al snel duidelijk dat niét
zozeer Rome als wel Jeruzalem met Herodes en de tempeldienaren daar achter zit,
wie wij een doorn in het oog waren. Zij hebben steeds hun geheime boden naar
deze Arabieren gestuurd en hebben hun vergunningen weten te verschaffen om te
roven, en tenslotte moesten wij er zelfs voor de vorm mee instemmen om niet
zelf in gevaar te komen.
[9] Maar omdat wij nu weten wat Uw wil
is, zullen wij van nu af aan tegen deze oude praktijken beslist heel krachtig
optreden en al die vele wegen zullen beslist van deze rovers gezuiverd worden.
Maar op vele andere plaatsen, waar wij niet komen en waar voorzover wij weten
de tempel dienaren nog veel erger tekeer gaan, zult U, o Heer en Meester, wel
zorgen dat er met de grootste vastberadenheid tegen hen opgetreden wordt!’
[10] Ik zei: 'Daar is al uitgebreid
voor gezorgd en in de toekomst zal daar nog meer voor gezorgd worden, wanneer
dat nodig is!
[11] Iedereen, die in Mijn naam over
de hele wereld zal reizen om de volkeren Mijn leer even zuiver te verkondigen
als hij die van Mij vernomen heeft, zal veilig over alle wegen en straten
reizen en door geen enkele straatrover aangevallen worden. Hij zal over
slangen, salamanders en schorpioenen kunnen lopen en zij zullen hem niet kunnen
schaden; en als iemand vergif door zijn eten of drinken zal mengen, zal het
zijn lichaam en bloed geen nadeel berokkenen. En mocht hij in hele troepen
wolven, leeuwen, tijgers, panters, hyena's, beren en everzwijnen terechtkomen,
dan zullen deze boze dieren hem niet alleen geen enkel kwaad doen, maar hem in
geval van nood van dienst zijn; want een mens die van Gods geest vervuld is, is
ook heer over de grimmigheid en toorn van boosaardige dieren, zoals hij ook
heer over alle elementen is, als hij het geloof daarvoor zonder enige twijfel
in zijn hart en ook in zijn ziel draagt.
[12] Maar in de loop van de tijd
zullen er ook heel veel valse profeten in Mijn naam naar de vreemde volkeren in
alle landen van de wereld reizen -weliswaar naar de schijn om Mijn leer onder hen
te verspreiden, maar in feite alleen maar om van de vreemde volkeren vele
aardse goederen te verkrijgen, en om die reden zullen zij Mijn leer ook zó
draaien en veranderen, dat die voor hun winstbejag het beste zal passen.
[13] Welnu, dergelijke boden zullen
niet hoeven te rekenen op de hulp, zoals Ik die hier aan jullie beloofd heb!
Want wie niet alleen voor Mij en voor de waarachtige verspreiding van Gods rijk
op aarde onder de mensen zal werken, maar alleen voor zichzelf en zijn wereld,
zal nooit door Mij erkend worden en van Mij ook geen bescherming of loon kunnen
verwachten; die mag zijn bescherming, zijn hulp en zijn loon in zichzelf en in
zijn wereld zoeken!
[14] En ook al roept hij in zijn nood
tot Mij: 'Heer, Heer, help mij in mijn grote nood!', dan zal hem als antwoord
in zijn hart en geweten gelegd worden: 'Waarom roep jij, wereldling, Mij om
hulp?! Ik ken je niet en heb jou ook nog nooit erkend; want jij bent op jezelf,
zonder enig geloof in Mij en alleen vanwege werelds gewin, zogenaamd in Mijn
naam als een valse leraar over de hele wereld gereisd. Help jezelf maar, nu je
in nood en ellende zit; want Ik ben je geen hulp verschuldigd, aangezien je
voor Mij ook niets gedaan hebt. Je bent er namelijk noch vrijwillig op
uitgegaan, gedreven door het geloof in Mij, noch door de ware liefde voor het
zieleheil van de mensen, maar alleen ten behoeve van jouw eigen aardse welzijn!
En nog minder ben jij daar ooit door Mij toe geroepen of uitgenodigd! Je hebt
je ter wille van jezelf in gevaar begeven; help jezelf nu dan ook, of misschien
kunnen zij jou helpen, die jou gestuurd hebben!'
[15] Weliswaar zullen in de toekomst
ook Mijn ware leerlingen met de wereldse mensen en van de kant van de vele valse
profeten en leraren die zogenaamd in Mijn naam optreden, veellast hebben en
veel vervolging moeten doorstaan omwille van Mijn ware naam, maar zij zullen
daarbij steeds op Mijn hulp en op Mijn speciale bescherming en beloning kunnen
rekenen, -maar de wereld en haar profeten nooit! Zij zullen zichzelf alleen met
het zwaard in de hand kunnen beschermen en tegen gevaren kunnen beveiligen;
maar uiteindelijk zal het zo zijn: wie met het zwaard omgaat, zal ook door het
zwaard te gronde gaan!’
200
Het onderwijzen van leraren
[1] (De Heer:) 'En zie, zo heeft nu
Degene aan wie alle macht in hemel en op aarde van eeuwigheid uit Hemzelf
gegeven is, tot jou en jullie allen, die hier aanwezig zijn, gesproken, en
daarom kunnen jullie ook geloven dat Ik alles wat Ik jullie beloofd heb ook zal
doen; jullie hoeven je dus nergens anders zorgen over te maken dan dat jullie
Mijn leer net zo zuiver aan de volkeren doorgeven als jullie die van Mij
vernomen hebben!
[2] Ik heb jullie de
leer en de macht om in Mijn naam wonderen te doen om niét gegeven, en zo moeten
jullie dat alles ook om niét aan de volkeren geven! Maar als de mensen jullie
ter wille van Mijn naam zullen liefhebben en jullie in alle vriendelijkheid
willen dienen, dan mogen jullie die vriendelijkheid ook wel aannemen zoals dat
door Mozes is toegestaan; want wie de liefde door de liefde dient en zo Gods
ware altaar op aarde dient, mag ook van het altaar leven!
[3] Wanneer
iemand uit ware liefde een door Mij geroepen leraar, knecht en profeet iets
goeds zal doen, zal Ik dat ook aannemen alsof hij het Mij had gedaan, en hij
zal het loon van een profeet ontvangen. Want zelfs degenen die in hun onschuld
en in de blindheid, waar ze zelf geen schuld aan hebben, de valse leraren en
profeten offers brengen, vergoed Ik het rijkelijk, omdat zij geloven dat ze God
daardoor behagen; zo zal Ik het des te rijkelijker aan die mensen vergoeden,
die uit ware liefde voor Mij iets goeds bewezen hebben aan degenen die Ik naar
hen toegestuurd en voor hen opgewekt heb. .
[4] In de toekomst kunnen jullie
daarom ook zeggen tegen degenen die troost en hulp bij jullie gevonden hebben
en naar oude zede en gewoonte aan jullie zullen vragen wat voor offer zij
daarvoor moeten.betalen: Wij hebben dat gedaan vanuit Gods liefde, die ons een
dergelijke macht die genade om niet verleend heeft! Als jullie nu ook de liefde
van God !n je hebben, die jullie door ons hebben leren kennen, doe dan wat deze
liefde jullie gebiedt; want er zijn vele armen om ons heen, die jullie liefde
nodig hebben! Maar voor hetgeen wij in naam van de Heer voor jullie hebben
gedaan bestaat geen tarief meer zoals vroeger, maar vanaf nu tot aan het einde
der tijden doen wij dat voor niets; want ook wij hebben die uiterst kostbare
genade om niet van God ontvangen voor het heil van ieder mens die werkelijk
gelooft in de God die wij verkondigen, zich aan Zijn geboden houdt, Hem boven
alles liefheeft en zijn naaste als zichzelf ,
[5] Wanneer de mensen dan vrijwillig
het een of ander voor jullie doen of geven, dan kunnen jullie dat ook zonder
bezwaar in alle liefde en vriendelijkheid aannemen. Maar van de armen moeten
jullie ook onder deze voorwaarde niets aannemen, maar jullie moeten hen
bovendien nog in alle liefde en vriendelijkheid ondersteunen, zodat zij zich
volledig bewust worden van Gods eeuwige liefde en vriendelijkheid.
[6] Nu heb Ik met name aan jullie
Essenen bekend gemaakt hoe het in de toekomst met alles gesteld moet zijn en
ook zal zijn, en wat Mijn echte leerlingen moeten doen en kunnen verwachten, en
nu kunnen wij deze heuvel dan ook verlaten en ons naar beneden naar de herberg
begeven, waar het ochtendmaal al klaar staat. Daarna zullen wij pas beginnen
aan het werk, ter wille waarvan jullie Mij in het volste geloof gevraagd hebben
om naar jullie toe te komen.
[7] Wat Ik hier echter tegen jullie
gezegd heb, houd dat voorlopig voor jezelf, aangezien Ik het ook zonder vreemde
getuigen op deze eenzame heuvel aan jullie heb toevertrouwd; maar degenen die
in jullie voetsporen zullen treden, moeten jullie hiervan volledig op de hoogte
stellen! Want als iemand niet weet hoe hij zijn ambt moet vervullen en er niet
van op de hoogte is wat het ambt inhoudt, hoe zal hij het dan uitoefenen?
Daarom moet iedereen die Mijn ambt op aarde onder de mensen wil uitoefenen,
daar goed in thuis zijn en zelf werkelijk geheel en al van alles overtuigd
zijn, anders is en blijft hij een dode en blinde leraar!
[8] Want een leraar die in Mijn naam
waarachtig en overtuigd onderricht, heeft meer nodig dan kennis om de Schrift
te lezen en die vervolgens aan andere mensen voor te lezen. Ik zeg jullie: de
letter is dood en ook degene die hem alleen maar leest terwijl hij hem zelf
niet begrijpt en er dus ook niet naar handelt, opdat hij in de geest zal
ontwaken en tot het leven komt; de geest alleen maakt levend en geeft het
juiste begrip en de daadkracht.
[9] Zoals jullie nu door God
onderricht zijn, moet in de hele verdere toekomst ook iedere ware leraar eerst
door God onderricht zijn, voordat hij een goddelijk ambt op zich neemt; want
als een mens in wat voor vak dan ook een goede arbeider wil worden op het
niveau van een meester , moet hij dat toch eerst wel van een meester in dat vak
leren. Bij dit vak echter, waar het om het belangrijkste en heiligste van ieder
mens gaat, ben Ik alleen de Meester. Wie dus de mensen daarin met het juiste
resultaat wil onderwijzen, moet dat dan ook eerst van Mij leren!
[10] Daarom zei Ik tegen jullie dat
degenen die in jullie voetsporen zullen treden en het ambt dat Ik jullie nu
toevertrouw zullen voortzetten, goed onderwezen moeten zijn in al die dingen
die Ik jullie nu hier heb toevertrouwd. Voor de andere mensen is het echter
genoeg dat ze werkelijk in Mij geloven, Mij boven alles liefhebben en de naaste
als zichzelf Want dat omvat alles van Mozes, de wet en alle profeten; en het
resultaat daarvan is het eeuwige leven en in het tegenovergestelde geval de
eeuwige dood, waaruit een ziel nauwelijks tot het leven zal ontwaken.’
[11] Nu zei de overste nog: 'O Heer en
Meester, wij hebben allemaal Uw zeer belangrijke levenswoorden gehoord,
begrepen en ook innig ter harte genomen; alleen één ding is althans mij tot nu
toe nog niet helemaal duidelijk. Wat wij in het ambt dat U ons toevertrouwt
moeten doen en in acht nemen hebben wij van U, de enig ware Meester, nu goed
gehoord en geleerd; maar hoe zullen diegenen dat kunnen, die later ons ambt op
zich zullen nemen, aangezien U toch zeker niet altijd persoonlijk onder ons
zult zijn, zoals dat nu gelukkigerwijs voor ons het geval is?'
[12] Ik zei, terwijl wij de heuvel
reeds afliepen: 'Jullie hebben zelf nog lang niet alles van Mij geleerd wat
jullie nodig hebben om het ambt dat Ik jullie toevertrouwd heb helemaal goed
uit te kunnen oefenen, en toch zullen jullie binnenkort zonder Mijn
persoonlijke aanwezigheid al het resterende van Mij leren! Want ook al ben Ik
niet lichamelijk als persoon aanwezig zoals nu, dan ben Ik dat echter wel in de
geest van Mijn liefde, wijsheid, macht en kracht; en deze geest zal jullie
altijd leren wat jullie moeten doen en spreken. Hij zal jullie de woorden die
jullie moeten spreken, in je hart en in je mond leggen.
[13] En net zoals jullie op die manier
door Mijn geest in alle wijsheid uit God onderricht zullen worden, zullen ook
jullie echte opvolgers zonder tussenkomst van Mijn lichamelijke persoonlijkheid
in alles onderricht worden. Want waarlijk Ik zeg jullie: waar Ik nu spreek en
werk, spreekt en werkt ook alleen Mijn geest, die God is als de Vader in
eeuwigheid, en niet Mijn lichamelijke persoon, die eerst ontbonden moet worden
om geheel en al in de heerlijkheid van de Vader binnen te gaan.
[14] En als je dat nu weet, zul je nu
ook wel begrijpen hoe een mens ten behoeve van het eeuwige leven altijd door
Mij onderricht kan en zal worden, ook zonder deze lichamelijke persoonlijkheid
van Mij!’
201
De genezing van de zieken van de overste der Essenen
[1] Toen de overste dat van Mij
gehoord had, bedankte hij Mij van ganser harte; want daardoor was er een zware
steen van hem afgevallen. Terwijl wij dit belangrijke gesprek met elkaar
voerden, bereikten wij ook onze herberg, waar reeds een rijkelijk en welbereid
ochtendmaal op ons wachtte. Wij gingen dan ook direct aan de grote voor ons
gedekte tafel zitten, die vol stond met voedsel en dranken. Ik dankte, zegende
de spijzen en de wijn, en vervolgens namen wij in een opgewekte stemming het
ochtendmaal met mate tot ons, waarover de waard en zijn vrouw, die het maal
voor ons bereid had, zich erg verheugden.
[2] Ook enkelen van de voornaamste
Essenen, met de overste aan het hoofd, zaten aan onze tafel en aten en dronken
met veel genoegen en blijdschap, hetgeen enkele vreemdelingen, die aan andere
tafels ook zaten te ontbijten, zodanig opviel dat ze onder elkaar ( de
vreemdelingen) zeiden: 'Daar moet wel iets heel bijzonders aan de hand zijn,
omdat die zeer hoge heilanden, die er anders zo ernstig uitzien, nu zo opgewekt
zijn als niemand hen ooit gezien heeft!’
[3] Deze woorden had de overste echter
goed gehoord en hij zei tegen de vreemdelingen: 'Luister, jullie, die nu zulke
beschouwingen aan ons wijden! Het is voldoende als sterfelijke.mensen, die de
dood voor ogen hebben, met treurige en ernstige gezichten op aarde rondlopen en
daardoor te kennen geven dat zij vrienden van het leven en niet van de dood
zijn. Maar als een sterfelijk mens, zoals wij dat ook waren, van de dood tot
het leven is doorgedrongen en het kleed van de algehele onsterfelijkheid heeft
aangetrokken, dan kan hij ook op aarde al vol vreugde en opgewektheid zijn,
alsof hij al in Gods hemelen was; maar jullie zullen dat nu natuurlijk nog niet
inzien en begrijpen. Maar ook voor jullie kan de tijd komen, dat jullie dat
zullen inzien en begrijpen!’
[4] Daarop zeiden de vreemdelingen
niets meer, en wij aten en dronken verder .
[5] Toen wij het maal beëindigd
hadden, kwam de jonge Arabier uit Egypte, die 's avonds door Mij genezen was,
samen met nog enkele anderen, die verlamd en erg kreupel waren. Hij liep op Mij
toe en vroeg Mij of Ik ook hen zou willen genezen; want, zo vertelde hij, zij
waren ook uit zijn streek en waren zichzelf en hun medemensen tot last, wat hun
heel veel verdriet deed, omdat zij in hun ellendige toestand voor niemand iets
goeds konden doen en zich voortdurend moesten laten helpen en onderhouden door
degenen die medelijden met hen hadden.
[6] Ik zei tegen de Arabier: 'Ik heb
je weliswaar gezegd dat jij en ook degenen die gisteren bij jou waren tegenover
de vreemdelingen niet moesten spreken over wat Ik aan jou heb gedaan. Nu heb je
dat in het algemeen wel in acht genomen en hebt uit barmhartigheid alleen aan
deze paar zieken verteld, waar en hoe jij zelf geholpen bent; nu heb jij hen
meegenomen en in hun plaats zelf het verzoek gedaan, wat Mij over jouw hart een
goed getuigenis geeft, en daarom zal jouw terecht verzoek bij Mij ook niet
onverhoord blijven! Want de juiste, zuivere en onbaatzuchtige liefde en
erbarming van een mens voor zijn lijdende broeders zal ook bij Mij altijd
liefde, erbarming en verhoring vinden; er staat immers geschreven: 'God
verhoort het gebed van een goed, rein, gelovig en vroom hart te allen tijde.'
[7] Maar opdat jullie in de toekomst,
als jullie zullen geloven wat de Essenen jullie zullen leren, ook bij hen hulp
kunnen krijgen, heb Ik ook hun de macht en kracht verleend om de kwalen in Mijn
naam net zo te kunnen genezen als Ik jou gisteravond genezen heb; en nu moet de
overste de lammen en kreupelen de handen opleggen, dan zullen zij geholpen
zijn!'
[8] Toen de overste dat van Mij
hoorde, vroeg hij Mij om deze keer toch Zelf de gebrekkigen te helpen; want
voor zo'n werk voelde hij zich nog veel te onwaardig en in zijn gemoed ook nog
te machteloos.
[9] Ik zei: 'Doe nu maar zoals Ik
gezegd heb! Want een echte leerling moet immers steeds onder de ogen van de
meester aan een werk beginnen, zodat de meester, als de leerling iets niet lukt,
hem op de tekortkomingen en de reden van het mislukken kan wijzen. Want geen
enkele leerling is net zo volmaakt als zijn meester; maar als hij door zijn
vlijt en ijver als zijn meester zal zijn, zal hem ook, net als de meester,
niets meer mislukken. Doe nu dus maar wat Ik gezegd heb, dan zal alles wel
terechtkomen en helemaal goed gaan!'
[10] Toen pas vermande de overste zich
en zei: 'O Heer en Meester, dan geschiede nu en altijd enkel en alleen Uw wil!'
Na deze woorden stond hij op, ging met grote bewogenheid tussen de gebrekkigen
staan en zei: 'In naam van Degene die als enige almachtig, meer dan heilig en
eindeloos goed, liefdevol en barmhartig is, leg ik jullie mijn zwakke handen
op, en moge de grote Heer en Meester jullie daardoor helpen! ,
[11] Toen de overste onder het zeggen
van deze spreuk, die al Mijn leerlingen bij het genezen van zieken naderhand
ook gebruikten, de kreupelen de handen oplegde, werd ieder van hen
ogenblikkelijk zó genezen, alsof hem nooit iets gemankeerd had.
[12] Alleen één van hen, die door een
val beide onderarmen verloren had en tevens aan zijn voeten verlamd was, werd
wat dat laatste betreft weliswaar genezen, maar hij kreeg niet zijn armen terug
en hij zei tegen de overste: ' Aangezien je mij door de wil van die enig almachtige
Heer al van mijn andere kwalen bevrijd hebt, geloof ik nu ook vast en zeker dat
je mij ook mijn verloren handen kunt geven!'
[13] De overste zei, enigszins
verlegen: 'Ja, mijn vriend, dat zal de Heer en Meester zelf wel kunnen,
aangezien Zijn macht uit het niets werelden in het leven kan roepen -maar ik
ben maar een zwakke leerling en kan dat niet; want er is een groot verschil
tussen genezen en scheppen.
[14] Wanneer een plant in de tuin
verwelkt en er ziek bij staat, kan men hem water geven, dan zal hij weer fris
en gezond worden; en dat heet genezen. Maar als er in de tuin geen enkel
plantje staat, heeft het besproeien van de kale grond geen enkele zin; want wij
mensen kunnen zelfs met de beste wil en met het sterkste geloof zelfs het
kleinste mosplantje niet in het leven roepen. Dat kan alleen maar Gods
almachtige wil!
[15] Jij, vriend, zult
nu dan ook duidelijk inzien dat ik als mens door de genade van de Heer en
Meester wel jouw nog bestaande, zij het ook verlamde ledematen kon genezen
-maar jouw geheel en al verloren gegane armen kan ik niet weer opnieuw
scheppen!’
[16] Dat zag de man zonder armen wel
in, maar toch zei hij tegen de overste: 'Als die grote Heer en Meester jou
zoveel macht verleend heeft om zulke kreupelen, zoals wij eerst waren, doorjouw
woord en door het opleggen van jouw handen plotseling en wonderbaarlijk te
genezen, wat eigenlijk toch ook overeenkomt met een volledig nieuw scheppen,
dan zou het toch ook mogelijk zijn om mij mijn verloren gegane handen terug te
geven; dat zou waarschijnlijk voor jou en die Meester net zo goed mogelijk zijn
als het heel plotseling genezen van onze verlamde en geheel en al kreupel
geworden ledematen, zintuigen en zieke ingewanden! Want kijk, ik voel mijn
beide verloren gegane handen nog steeds alsof ik ze nog had, en zelfs voel ik
af en toe nog als het ware een brandende pijn in mijn beide verloren gegane
armen; en zodoende geloof ik dat mijn ziel de handen niet kwijtgeraakt is, ook
al heeft mijn lichaam ze verloren.
[17] Verder ben ik van mening dat door
de macht van een ware en almachtige God ook een verloren gegaan lichaamsdeel
aan een mens teruggegeven zou kunnen worden, net zoals een olifant zijn
afgeworpen tanden terugkrijgt, het hert zijn gewei, de krab zijn scharen en
zelfs wij mensen onze afgeschoren haren en afgeknipte nagels. Daarbij zou het
toch immers alleen maar aankomen op de wil van God, op het juiste geloof van
een echte leerling van God en op de zieke!'
[18] Na deze zeer betekenisvolle
woorden van de man zonder handen, die een uitgeweken jood was, wist de overste
niet wat hij op dat moment moest doen. Moest hij de man zonder handen nog een
keer in zeer vast geloof de handen opleggen, of moest hij eerst met Mij
overleggen, of en hoe het verlangen van de man zonder handen eventueel ingewilligd
zou kunnen worden? Hij gaf de voorkeur aan het tweede en kwam met deze kwestie
naar Mij toe.
[19] En Ik zei tegen hem: 'Zie eens
hoe goed het was dat jij onder Mijn ogen een eerste werk gedaan hebt en daarbij
op een klein gebrek aan geloof en vertrouwen in Gods liefde, wijsheid en kracht
gestoten bent! Als jij zonder te twijfelen ook het teruggeven van de armen van
de Egyptische jood in je geloof had betrokken, dan zou hij zijn handen al
hebben; maar jij bent daarvoor teruggeschrokken en hield dat voor onmogelijk,
en daarom kreeg die man zijn kwijtgeraakte handen dan ook niet terug. Maar ga
nu en geloof vast, dat bij Mij alle dingen mogelijk zijn; leg hem nog een keer
je handen op, dan zal hij ook zijn handen weer nieuw krijgen!'
[20] Na deze woorden van Mij ging de
overste, die Roclus heette, vol vast geloof nogmaals naar de man zonder handen
toe en zei: 'Omdat jij zelf gelooft en als jood de almacht van de enige ware
God kent, geschiede jou in naam van die grote Heer en Meester, in wie de
volheid van Gods geest lichamelijk woont, naar jouw verlangen en gelooft'
[21] Toen de overste dat over de man
zonder handen uitgesproken had, kreeg deze ook onmiddellijk zijn verloren
gegane handen weer terug.
202
De genezing van de armen
[1] Alle joden en heidenen die nu
genezen waren bedankten Mij en loofden en prezen Mij zeer uitbundig!
[2] En degene die zijn armen weer
teruggekregen had, ( de genezene) zei luid: ' Alle dank, alle lof, alle eer en
liefde zij God in den hoge, die nu aan een mens een dergelijke macht en kracht
heeft gegeven! Vele duizenden verblijven hier rond de grote wonderburcht en
hopen op hulp en troost; maar daar zullen zij niet geholpen worden. Hier is nu
de ware wonderburcht, waar iedereen geholpen kan worden. Dank ook aan de jonge
Arabier die ons de weg heeft getoond naar deze ware wonderburcht van God, de
Heer en Meester, en ons langs deze rechte weg ook hierheen heeft gebracht!
[3] O, als die vele duizenden, die
zich nu al maanden lang rond de grote burcht ophouden vanwege hun hoop op hulp,
dat eens wisten -hoe haastig zouden ze dan die dode burcht verlaten en zich
hierheen begeven, waar de grote Heer en Meester nu Zelf als mens onder de
mensen woont en Zijn vrienden eeuwig leven geeft en de kracht om alle ziekten
te genezen! Zou het voor die vele lijdenden en ontroostbaren niet een boodschap
zijn die puur uit de hemelen komt, als wij, die genezen zijn, hun het bericht
mogen brengen waar de ware, levende wonderburcht zich nu bevindt?!'
[4] Ik zei: 'omdat jij in jezelf de
overtuiging hebt gevonden wie Ik ben, kun jij er samen met de andere genezenen
wel heengaan en voorlopig alleen aan de armen en hulpbehoevenden onthullen waar
zij geholpen kunnen worden, als zij geloof en een echt vertrouwen bezitten.
Maar de rijken, die hun vele dode kinderen meestal in goed afgesloten kisten
hiernaartoe gebracht hebben om hen weer tot leven te doen wekken, moet je het
nog niet vertellen; want er is nog genoeg tijd om hen te helpen, en eerst
zullen zij nog een preek te horen krijgen!'
[5] Toen Ik dat tegen
hen die genezen waren gezegd had, bedankten ze Mij allemaal en haastten zich
vervolgens naar het grote, open plein, dat door de grote burcht en de lange
ringmuren werd omgeven en 'Het grote wachtplein' heette. Daar brachten zij de
armen op de hoogte over de ware wonderburcht, wat heel gemakkelijk voor hen
was, omdat dezen een eigen plek toegewezen hadden gekregen, die het verst van
de burcht af lag, en nu dus het dichtst bij de ware wonderburcht waren.
[6] Toen de genezenen bij hen kwamen
en allen ook weldra zagen dat zij genezen waren, werd hun ook onmiddellijk door
al die vele armen en hulpbehoevenden gevraagd: 'Waar, waar, hoe en wanneer zijn
jullie genezen? Nauwelijks een uur geleden waren jullie zelfs nog de laatsten
en achtersten bij ons en wij hebben niet gezien dat iemand jullie naar de
burcht heeft geroepen en je er naartoe gebracht en binnengelaten heeft! O,
breng ons ook naar die plaats van heil!’
[7] Toen zei de jood: 'Geloof en
vertrouwen geef alleen de enig ware éne God van de joden de eer; volg ons, zo
goed en zo kwaad jullie kunnen dan zullen jullie geholpen worden! Want waar wij
genezen werden , bevindt zich nu de ware, levende wonderburcht.'
[8] Toen de armen, die met allerlei
kwalen, besmettelijke ziekten en vreselijke uitslag behept waren en de blinden,
doven, stommen, jichtlijders en allerlei verlamden en kreupelen dat hoorden,
begonnen ze zo goed ze konden het plein te verlaten; de blinden en degenen die
te ernstig verlamd en te kreupel waren, werden vanzelfsprekend door hun begeleiders
geleid en ook gedragen, om maar zo snel mogelijk op de plaats des heils te
zijn.
[9] Na een uur waren er op het hele
grote plein voor de herberg meer dan duizend gebrekkigen bijeen en onmiddellijk
daarna kwam de genezen jood naar ons toe in de eetzaal om het Mij volontzag mee
te delen.
[10] Daarop zei Ik
tegen de overste Roclus: 'Ga nu naar buiten, strek je handen in Mijn naam in
één keer over hen allemaal uit, wat even krachtig zal werken als wanneer je
ieder afzonderlijk de handen opgelegd zou hebben -dan zullen ze allemaal
genezen worden!’
[11] Roclus deed dat onmiddellijk, en
zie, op hetzelfde ogenblik werden allen genezen!
[12] Toen deze grote genezing
plaatsvond, ontstond er een gejuich onder de genezenen waar bijna geen einde
aan kwam, en velen drongen naar de overste toe en zeiden: 'Je bent daar toch
nooit toe in staat geweest, hoe komt het datje dat nu wel kunt?'
[13] Roclus zei: 'Mij moetje daar niet
om prijzen; want de God van de joden, de ene en enig ware, heeft dat voor
jullie gedaan! Geloof in Hem en prijs alleen Hem daarvoor!’
[14] Toen vroegen allen: 'Waar, waar
is deze ene en enig ware God, opdat wij voor Hem kunnen neerknielen en alleen
Hem kunnen aanbidden?!'
[15] Nu kwam Ik naar buiten naar
Roclus toe en zei tegen hem: 'Zeg hun dat ze de God van de joden nu alleen maar
in hun hart moeten danken, wat Hij zeker zal horen, en dat zij nu naar hun
herbergen moeten gaan om zich met spijs en drank te sterken. Pas vanmiddag
zullen deze armen Mij zien.’
[16] Toen Roclus dat tegen de
genezenen gezegd had, gehoorzaamden zij, stonden zonder enige moeite op van het
plein en gingen direct naar hun herbergen, waar ze door de herbergiers onder
grote verbazing direct uitstekend bediend werden.
[17] De herbergiers konden er gewoon
met hun verstand niet bij en zeiden: 'Er moet een machtiger persoon in deze
plaats zijn gekomen; want zo'n genezing is hier nog nooit voorgekomen!'
203
De poging van de rijken
[1] Maar nu merkten ook vele rijken,
die hier ook al sinds maanden op hulp wachtten en daar veel onkosten voor
maakten, de vele armen op die geheel en al genezen waren, en zeiden: 'Waarom
zijn jullie armen, die hier door ons onderhouden worden, eigenlijk eerder
geholpen dan wij?'
[2] De armen zeiden: 'Dat weten wij
niet! Wij zijn echter niet in de burcht genezen, maar buiten voor de laatste en
onaanzienlijkste herberg van dit dorp, en wij hebben in de grote wonderburcht
dus geen voorrang op jullie gehad! Maar wij geloven dat de ware wonderburcht
zich nu daar in die herberg bevindt. Ga er zelf maar heen en informeer daar,
dan zullen jullie beslist meer te horen krijgen!'
[3] Toen de rijken dat van de armen
hadden gehoord, wisten ze niet wat ze op dat moment moesten doen of ondernemen.
Nadat zij een poosje hadden nagedacht namen ze toch een besluit en een tamelijk
groot aantal van hen begaf zich naar onze herberg en informeerde daar bij het
personeel. Maar die verwezen hen naar ons in de eetzaal.
[4] De rijken zeiden evenwel tegen het
personeel: 'Luister! Wij zijn beschaafde en ontwikkelde mensen en kunnen en
willen niet direct met de deur in huis vallen. Laat een van jullie toch naar
binnen gaan en ons berichten of het toegestaan is dat wij nu bij de heilanden
binnenkomen, dan zullen wij degene die een goed bericht brengt ook een goede
beloning geven! Want wij weten al jaren dat men de heilanden van hier, en
vooral hun overste, moeilijk te zien en nog moeilijker te spreken krijgt. Als
wij nu onaangekondigd naar hen toe zouden gaan en de door hen bewoonde kamers
zouden binnenkomen, zouden zij ons dat wellicht kwalijk nemen en dan zouden wij
nog langer kunnen wachten voordat wij bij hen toegelaten worden. Daarom vragen
wij jullie, omdat jullie hier in dienst zijn, om ons van tevoren aan te
kondigen en ook, zoals gezegd tegen een goede beloning, te zorgen dat we bij
hen binnen mogen komen.’
[5] Eén van de dienaren zei: 'De
heilanden zijn als tafelgasten bij elkaar in de eetzaal en daar kan iedereen
vrij binnengaan, of hij nu rijk of arm is, en zich iets ter versterking van
zijn lichaam laten geven; want onze wijn is goed, evenals ons brood en ook onze
andere spijzen, en in deze herberg van ons wordt ook nooit van iemand teveel
geld gevraagd. Als de armen onaangekondigd de eetzaal zijn binnengegaan en hun
verzoek spoedig verhoord is, waarom moet het jullie, voorname lieden, dan
verkeerd voorkomen om hetzelfde te doen? Ga naar binnen en doe wat vóór jullie
de armen ook hebben gedaan.’
[6] Na deze woorden lieten de
huisdienaren de rijken staan en gingen aan hun werk.
[7] Toen de rijken zagen dat zij bij
zulke onbaatzuchtige dienaren niets konden bereiken, begonnen ze onder elkaar
te loten, wie van hen als eerste de zaal zou binnengaan. Het viel echter zo
uit, dat het lot juist op degene viel die de minste moed had.
[8] Deze begon zich te
verontschuldigen en vroeg de anderen om toch als eerste de zaal binnen te gaan,
omdat hij daar veel te weinig moed voor had. En toen schoof de een de ander
naar voren, en niemand durfde zijn hand op de deurgrendel te leggen en de deur
open te doen.
[9] En één van hen (ze waren met dertig
mannen) zei: 'Het is toch eigenaardig! Ik heb al vaak heel moedig met het
zwaard strijdend tegenover de meest verbitterde vijanden gestaan en heb in
mijzelf geen vrees of angst gevoeld -en hier heb ik vrees en angst! Hoe komt
dat?'
[10] Terwijl de dertig rijken zo nog
met elkaar praatten, zei Ik tegen Roclus, dat hij voor de dertig voorname
mannen de deur openen en hen de zaal binnen moest laten komen.
[11] Roclus deed dat direct. Maar toen
de dertig de overste, die zij goed kenden en bijna voor een God hielden, in het
oog kregen, schrokken zij, bogen voor hem tot op de grond en geen van hen had
de moed om hem aan te spreken.
[12] Maar Roclus zei: 'Vrienden!
Deemoed en bescheidenheid passen de mens weliswaar; maar hier is dat niet op
zijn plaats. Ik ben een mens als jullie en kan uit mijzelf net zo weinig als
één van jullie. Als God, de Ene en Waarachtige, in wie de joden geloven, door
mijn woord en gebed iemand een genade bewijst, komt ook alleen aan Hem alle eer
toe en niet aan mij, die machteloos is en uit mijzelf niets kan. Wees zo moedig
om bij ons in de zaal te komen en jullie verzoek naar voren te brengen!’
[13] Toen pas richtten de dertig het
hoofd op en kwamen ook met hun lichaam weer overeind, en gingen nu iets
moediger en vastberadener de zaal binnen, waar de vriendelijke waard hun meteen
een tafel aanwees en hun ook vroeg of ze brood en wijn wensten. En zij vroegen
direct om beide, omdat ze deze ochtend nog niets tot zich hadden genomen.
[14] Deze dertig mannen kwamen uit
Cairo in Egypte en behoorden ook tot de joodse stam; maar hun voorouders waren
al in de tijd van de Babylonische ballingschap naar Egypte gevlucht, en
zodoende hadden deze dertig mannen nog enige kennis van Mozes en enkele
profeten en hielden de dag van Mozes, als ze zich onder joden bevonden -maar
voor zichzelf geloofden ze meer in de priesters van Egypte, in hun mysteriën en
wetten. Daar zij meenden zich hier onder veel joden te bevinden, wilden zij de
dag van Mozes dan ook eren en gedurende de hele dag vasten; maar toen ze zagen
dat op onze tafel brood, wijn en allerlei andere spijzen stonden, lieten zij
zich ook onmiddellijk brood en wijn geven en aten en dronken met veel smaak.
[15] Toen zij zich weldra voldoende
gesterkt hadden, vatten zij ook moed, en één van de voornaamsten van hen stond
op van zijn zitplaats, ging met veel ontzag voor Roclus staan en zij:
'Vergiffenis, opperste heiland van deze burcht, die in de hele wereld roemvol
bekend staat! Wij en nog veel mensen met ons wachten hier al bijna twee maanden
lang met onze dode kinderen, die in ijzeren doodskisten bewaard worden. Wij
hadden ons verzoek, of het misschien nog mogelijk zou zijn onze kinderen weer
tot leven te wekken, allang graag naar voren willen brengen, en hebben ons
wachtkamp dan ook heel dicht bij de hoofdingang van de wonderburcht neergezet.
De dienaren van de burcht hebben ons weliswaar de verzekering gegeven dat wij
spoedig het geluk zouden hebben om aan de beurt te zijn, -maar tot nu toe was
dat vergeefse hoop.
[16] Ver beneden ons
verbleef een grote groep allerlei soorten arme bedelaars en kreupelen, aan wie
wij dagelijks aalmoezen schonken. Welnu, deze had voor zichzelf toch beslist
veel minder hoop dan wij om spoedig in de wonderburcht binnengelaten te worden!
En kijk eens, nauwelijks een uur geleden stonden al die mensen op, aangezien
zij natuurlijk vóór ons hierheen geroepen waren, en spoedig daarna zagen wij
dat al die verschillende gebrekkigen, die wij al goed kennen, volkomen genezen
waren van al hun kwalen! Zij prezen God boven alles, gingen de herberg binnen
en sterkten zich met brood en wijn. Toen wij hun vroegen waar hun zo'n
buitengewone genade ten deel was gevallen, noemden zij deze herberg de nieuwe
en ware wonderburcht en zeiden dat wij ook hierheen moesten gaan om ons zelf
van alles te overtuigen. En zo zijn wij dan ook hier, om eindelijk eens onze
beden en verzoeken met het diepste respect aan u voor te leggen, omdat u als
overste van de Essenen in staat bent wonderen te doen.’
[17] Daarop zei Roclus: 'Maar
vrienden, wat mankeert jullie dan? Voorzover ik zie zijn jullie gezond en
jullie kleding geeft aan dat jullie ook zeer rijke mensen zijn. Wat ontbreekt
jullie dan en waarmee moeten jullie dan geholpen worden?'
[18] Eén van de anderen uit de groep
van dertig mannen zei: ' Alle dank zij de aloude en enig ware God van de joden,
de God van Abraham, Isaak en Jacob dat wij nog wel gezond zijn, en ook geen
gebrek hebben aan allerlei rijkdommen; maar onze kinderen zijn gestorven, en nu
zijn wij bijna helemaal kinderloos en hebben dus geen nakomelingen en geen
erfgenamen. Wij weten echter dat hier al heel veel keren gestorven kinderen
weer tot leven gewekt zijn, en dus hebben wij, zoals u al wel zult weten, onze
dode kinderen in goed afgesloten doodskisten hier naar Essea gebracht, om hen indien
mogelijk in ruil voor een offer weer door jullie tot leven te laten wekken. De
doodskisten bevinden zich in de wederopwekkingscrypte die jullie daarvoor
bestemd hebben waar wij ze al een paar maanden geleden hebben afgegeven; ook
hebben wij de gevraagde heffing al aan de daarvoor aangestelde wachters
betaald. En nu zijn wij hier om u te vragen of u ons de genade wilt bewijzen
onze kinderen het leven terug te geven, en daarvoor willen wij u ieder gewenst
offer aan uw voeten leggen.’
[19] Nu zei Roclus: 'Luister nu naar
mij, vrienden! Ik weet dat jullie je kinderen, bijna tweehonderd in totaal,
hierheen gebracht hebben, ondanks het feit dat ik reeds een jaar geleden naar
alle mij op aarde bekende plaatsen boden heb gestuurd, om overal aan de mensen
luid en duidelijk te verkondigen dat wij hier geen dode kinderen meer tot leven
mogen wekken en dat ook niet zullen doen. Onze boden zullen dat ook in Cairo
verkondigd hebben, zoals ze dat ook in vele andere plaatsen hebben gedaan,
zoals wij heel zeker weten. Maar als jullie daarvan wisten, waarom hebben
jullie die vergeefse moeite dan gedaan en die grote onkosten gemaakt?'
[20] De dertig zeiden: 'Opperste
meester, wij hebben dat bericht weliswaar ontvangen, maar onze te grote
droefenis om onze kinderen, die gestorven zijn aan een besmettelijke
kinderziekte, zoals er sinds mensenheugenis nog nooit één in onze stad en
streek om zich heen gegrepen heeft, heeft ons genoodzaakt om toch nog eens te
proberen of wij tegen betaling van grote offers bij jullie misschien toch nog,
wellicht voor de laatste keer, verhoring en erbarmen konden vinden. Maar als
dat ondanks al ons smeken, wachten en offeren toch niet meer zou kunnen, hebben
wij besloten om onze dode kinderen naar Galilea te brengen, naar die nieuwe
grote profeet, over wie wij uit de mond van reizigers gehoord hebben dat hij
door zijn woord en door de macht van zijn wil niet alleen alle ziekten geneest,
maar ook doden opwekt. Maar toch vragen wij u nu eerst om die genade -verhoor
ons, en geef onze kinderen levend aan ons terug! ,
204
Roclus verwijst de rijken naar de Heer
[1] Roclus zei: 'Kijk, vrienden, ik
ben net zo'n zwak en machteloos mens als jullie zelf en ik heb ook nooit de
kracht en macht bezeten om een mens, die al volkomen dood was, weer tot leven
te wekken of aan een ziel, die haar lichaam kwijt was, een nieuw lichaam te
verschaffen! Dat is alleen God mogelijk of zo'n profeet die van Gods geest
vervuld is om de verdwaalde mensen weer de verloren weg naar het eeuwige leven
van de ziel te tonen.
[2] Maar als God Zelf gebiedt om de
gestorven mensen in de door Hem bepaalde rust te laten, en de levenden geen
nutteloze hoop en ongegronde vreugde te geven door allerlei magische kunsten,
dan zullen jullie ook inzien dat wij Essenen God moeten gehoorzamen, omdat Hij
Zichzelf aan ons geopenbaard en getoond heeft en wij nu pas zien dat Hij is
zoals Hij is, en wat Hij met ons mensen wil. Wij kunnen ons nu dus niet meer
bezighouden met die oude magie, die geen enkele waarde heeft, maar wel met de
ene en enig ware en almachtige God, door onze liefde voor Hem en onze naasten,
en door Zijn wil, die Hij aan ons geopenbaard heeft, geheel en al te vervullen;
en daarom kunnen en mogen wij dan ook niet meer doen wat Hij ons verboden
heeft. Maar vraag het Hem zelf, de eeuwig grote Meester des levens! Wat Hij
voor jullie zal doen, zal werkelijk goed zijn.’
[3] Een andere goede spreker uit de
groep van dertig zei: 'Meester en overste van de machtige broeders! Maar u hebt
toch enkel door het opleggen van uw handen en door de woorden die u sprak al
die vele gebrekkigen in één keer genezen en één van hen zelfs de handen die hij
verloren had teruggegeven, en sommigen hun ogen, neuzen en oren; dat lijkt mij
nog meer dan wanneer je een dood kind, dat al zijn ledematen nog helemaal heeft
uit de doodsslaap opwekt. Als jij dat gekund hebt, is het voor ons nauwelijks
te geloven dat jij op dezelfde manier niet ook onze kinderen tot leven zou
kunnen wekken, als je het maar zou willen.'
[4] Roclus zei, nu een beetje
verlegen: 'Vrienden, ik wil niet langer meer om de zaak heen draaien, maar
jullie onverbloemd de volle, zuivere waarheid zeggen en tonen! Kijk,jullie
hebben zojuist openlijk jullie besluit uitgesproken, dat jullie naar Galilea
naar de nieuwe, grote profeet der joden willen reizen, als jullie hier geen
hulp zouden vinden! En ik zeg jullie dat jullie daar heel goed aan zouden doen,
als dat nu nodig zou zijn. Jullie kennen die profeet niet, maar ik ken Hem en
zeg jullie dat Hij eindeloos veel meer is dan een profeet. Hij is namelijk Degene
van wie alle profeten voorspeld hebben dat Hij in het vlees in deze wereld zou
komen, en de mensen die in Hem geloven en Hem als de enige Heer van hemel en
aarde en al het leven boven alles zullen liefhebben, zal verlossen van de
slavernij van de aloude zonde, de duivel en de eeuwige dood!
[5] Zie, dat is de profeet, naar wie
jullie willen toegaan! Hij zou jullie dode kinderen natuurlijk wel weer kunnen
opwekken, omdat alleen Hem niets onmogelijk is -en, luister verder: alleen in
en door Zijn naam, die meer dan heilig is, heb ik op Zijn bevel de gebrekkigen
geholpen; daarom prezen de genezenen ook alleen Hem en niet mij! -Begrijpen
jullie deze hoogst wonderbaarlijke zaak nu?'
[6] Nu keken de dertig zeer verbaasd,
en de spreker vroeg onmiddellijk aan Roclus: 'Waar, waar verblijft Hij dan nu,
de Almachtige, zodat wij naar Hem toe kunnen gaan en Hem de eer geven die Hem
alleen toekomt?'
[7] Roclus zei: 'Luister, vrienden!
Wanneer een mens wel eens onverhoopt vlak voor een grote gebeurtenis staat en
met zijn verstand en dikwijls ook met zijn ogen en oren niet waarneemt wat voor
groots en buitengewoons er al heel dicht bij hem is, heeft de mens in zijn
hart een heel speciaal zintuig, dat men aanvoelingsvermogen noemt. Als datgene
wat zonder dat de mens het weet dicht bij hem is, iets buitengewoon goeds is en
geluk en zegen brengt, raakt het hart door dat aanvoelingsvermogen heel vrolijk
en opgewekt gestemd, maar in het tegenovergestelde geval verdrietig en bedrukt.
Ga nu te rade bij jullie innerlijke aanvoelingsvermogen! Hoe is dat gestemd?
Wat voelt jullie hart?'
[8] De spreker zei:
'Voor mij althans voelt het zo blij, alsof de Aller verhevenste en Heiligste
zich ergens vlakbij bevind en - zelfs in deze herberg. Daarom voel ik een
bijzondere blijdschap in mij, hoewel mijn hart evenals dat van al mijn
metgezellen nu niet bepaald enige reden kan hebben om blij gestemd te zijn;
want ik alleen heb -let wel -al vier dode kinderen de lange weg hierheen
gebracht, in de hoop dat ze hier opnieuw tot leven gewekt zouden worden, en heb
daar nu twee volle maanden tevergeefs op gewacht! Dat is toch zeker een
omstandigheid, die om heel begrijpelijke redenen het hart niet vrolijk en
opgewekt kan stemmen; en toch zijn wij vandaag reeds vanaf vanmorgen vroeg
merkwaardig genoeg heel opgewekt en vrolijk en kunnen ons ons oude verdriet
niet meer voorstellen. Ja, in mijn hart heb ik zelfs het gevoel alsof iemand
mij de verzekering geeft dat ik mijn vier kinderen levend naar Cairo terug zal
brengen!’
[9] Daarop zeiden ook
alle anderen: 'Ook wij voelen hetzelfde; en het schijnt ons toe dat het
inderdaad zo en niet anders zal zijn! Maar ons hart is nu in een vreugdevolle
begeerte ontbrand, laat ons dus, o meester, niet langer in het ongewisse en zeg
ons waar de Allerverhevenste zich in Zijn persoonlijkheid nu bevindt! In de
geest is Hij overal tegenwoordig, zoals wij als oude joden nog wel weten over
de God van Abraham, Isaak en Jacob; Hij ziet alles, hoort alles, weet alles,
schept alles en houdt alles in stand. Maar aangezien Hij nu Zelf overeenkomstig
de oude beloften in menselijke gedaante onder de mensen van deze aarde
verblijft en hun grote weldaden bewijst, zouden wij -natuurlijk helaas altijd
als grote zondaren in Gods ogen -de oude Schepper en Vader van de mensen toch
ook graag met onze lichamelijke ogen willen zien en met onze bevuilde oren Zijn
Vaderstem willen horen, zodat wij thuis tegen alle mensen kunnen zeggen: 'Wij
hebben God gezien en gesproken en hebben uit Zijn eigen mond Zijn wil vernomen,
volgens welke alle mensen moeten handelen en leven!' -Zeg ons, grote meester en
overste van dit vanouds bekende wonderinstituut, waar Hij Zich nu bevindt,
misschien zelfs vlak bij ons, Hij, wiens naam geen menselijke tong noch de
tongen van alle engelen uit kunnen spreken!’
205
De ware verering van de Heer
[1] Nu zei Roclus: 'Welnu dan, verhef
jullie hart en je ogen! Deze man, die hier aan mijn rechter zijde aan tafel zit
en het hart en nieren van ieder van ons onderzoekt, is degene naar wie jullie
in Galilea wilden reizen!'
[2] Toen de dertig dat van Roclus
hoorden, vielen ze in diepe eerbied neer met hun gezicht naar de aarde en
riepen: 'Eer aan U, God in den hoge! Heilig en boven alles eeuwig machtig is Uw
naam! O Heer van eeuwigheid, verstoot ons, kinderen van Abraham, niet, en wees
ons genadig en baanhartig! Alleen Uw heilige wil zij ons voor de hele toekomst
tot wet, volgens welke wij willen handelen, leven en sterven!’
[3] Hierop zei Ik: 'Het
is in Mijn ogen allemaal wel heel prijzenswaardig van jullie dat je voor Mij
neervalt, maar zoals jullie hier nu liggen kan Ik niet met jullie praten. Sta
op als vrije en verstandig denkende mensen en laat jullie overdreven eerbied
achterwege! Want Ik ben niet naar jullie toe gekomen om Mij als een afgod door
blinde heidenen te laten aanbidden en vereren, maar om jullie God, die jullie
vergeten zijn, .en Zijn wil opnieuw te doen kennen, om het rijk Gods, het ware
rijk van eeuwig leven, op aarde te stichten en om de oude boeien en kerkers van
de zonde, de duivel, het gericht en de dood van de zielen te vernietigen.
Daarom wil Ik dat de mensen niet in zinloze eerbied als wormen voor Mij in het
stof kruipen, maar zich als mensen, die kinderen van God kunnen en moeten
worden, vrij, open en rechtop als ware vrienden en broeders om Mij heen verzamelen,
naar Mij luisteren en ook met Mij praten. En nu jullie Mijn wens en wil gehoord
hebben, moeten jullie opstaan en vrij en openhartig met Mij spreken!'
[4] Toen de dertig, die nog met hun
gezicht naar de grond lagen, dat uit Mijn mond gehoord hadden, stonden ze
langzaam op, maar waren nog helemaal duizelig van puur ontzag, en geen van hen
durfde Mij iets te vragen of om iets te verzoeken.
[5] Omdat Ik dat wel zag, zei Ik tegen
hen: 'Ja, vrienden, wanneer jullie je tegenover Mij steeds zo zullen gedragen,
zullen we niet goed zaken met elkaar kunnen doen! Wie heeft jullie wel zo'n
belachelijke en zinloze eerbied voor God ingeblazen? Dat hebben jullie van de
heidense afgodenpriesters geleerd! Maar God verlangt van de mensen echt niet
meer dan dat ze in Hem geloven als de ene, enig ware en eeuwig levende God,
Zijn naam niet ijdel in de mond nemen of zelfs lasteren, Hem dus erkennen als
de goede Vader en Hem liefhebben boven alles en hun medemensen als zichzelf
Alles, wat meer is dan dat, is uit den boze, evenzeer als dat wat minder is!
Leg jullie overdreven eerbied voor Mij dus af, en spreek vrijuit en openhartig
met Mij! Of bevalt het jullie soms, als jullie zien dat ouders hun kinderen zo
opvoeden, dat die in alle eerbied voortdurend voor hen, hun ouders namelijk,
moeten kruipen?! Wat wordt ervan zulke kinderen? Niets anders dan lafhartige en
uiteindelijk toch zelfzuchtige en heerszuchtige kruipers, van wie geen
medemens ooit iets goeds kan verwachten
[6] Omdat jullie je kinderen ook zo
dwaas opgevoed hebben, was het ook heel juist en billijk dat ze van jullie
afgenomen zijn, nog voordat jullie blinde afgodische dwaasheid hun zielen
geheel én al kon knevelen en bederven. Leg die dwaasheid tegenover Mij nu dus
af, omdat Ik jullie je kinderen anders werkelijk niet meer terug zou kunnen
geven!’
[7] Deze woorden van Mij hielpen en de
spreker liep naar Mij toe en zei: 'O Heilige! Hoe wilt U dan dat wij, arme
zondige mensen, U zullen aanroepen?'
[8] Ik zei: 'Ik ben Heer en Meester,
roep en spreek Mij dus ook als zodanig aan; meer is echt niet nodig! Maar kom
Mij niet meer aan met de uitdrukking 'Heilige'! Want Ik ben hier net als jullie
slechts een mens en zeg jullie, dat niemand heilig is dan alleen Gods geest!
Weliswaar woont Die in Mij, maar die gaat jullie voorlopig nog niets aan. Maar
wanneer jullie zelf in deze geest wedergeboren zullen zijn, zal Hij voor jullie
pas van belang worden en dan zullen jullie Zijn heiligheid begrijpen!
[9] Wanneer de mensen in hun blindheid
'heilig, heilig, heilig' tot God zullen roepen, zal het er onder hen ellendig
uitzien! Wie zó tot God wil roepen, moet eerst zelf van deze geest vervuld
raken, anders is zijn roepen zinloos en dwaas en lijkt het op de aanroep van de
heidenen, die door het gericht van de zonden der wereld gekneveld en geboeid
zijn en zodoende onmogelijk de eeuwige, oneindige vrijheid in God, wat nu juist
die heiligheid is, kunnen vatten en begrijpen!
[10] Daarom ben Ik nu, zolang jullie
nog in het gericht van de wereld leven, wel jullie Heer en Meester; maar wanneer
jullie zelf in Mijn geest vrij en bewust ziende geworden zullen zijn, dan pas
zullen jullie in mij God herkennen en 'Heilige Vader' tot Hem roepen. Maar dan
zullen jullie niet, zoals nu, met de mond roepen, maar in jezelf, vanuit de
levende geest; want God is in Zichzelf geest en kan daarom ook alleen maar in
de geest en de levende en lichtend vrije waarheid aangeroepen en aanbeden
worden! -Als jullie dat nu begrepen hebben, verander dan onmiddellijk jullie
houding, spreek vrijuit en openhartig met Mij, en zeg wat men hier voor jullie
kan doen!’
206
Wat de Heer van de Zijnen verlangt
[1] De spreker zei: 'O Heer en
Meester! U bent werkelijk eindeloos goed en wijs, en bent bij al Uw goddelijke
heerlijkheid onuitsprekelijk zachtmoedig, vol deemoed en minzaam, en vervuld
van het hoogste en grootste geduld! En dat sterkt ons des te meer in ons
geloof, dat U werkelijk Degene bent die ons door de mond van de profeten door
Jehova beloofd werd, en dat Hij een echt Godsrijk op deze aarde zal vestigen,
en hoe Hij dat zal doen. En omdat wij dat nu zonder enige twijfel geloven,
geloven en verwachten wij ook dat U zo genadig bent om onze dode kinderen weer
levend terug te geven, die wij voortaan zeker wijzer zullen opvoeden dan tot nu
toe het geval was!’
[2] Ik zei: 'Ja, dat zal Ik voor
jullie doen -maar luister eerst goed naar wat Ik jullie nu zal zeggen! Als
jullie dode kinderen levend aan jullie teruggegeven worden, baar dan geen
opzien, noch hier noch op de terugreis noch thuis, en maak Mij en ook de
Essenen niet verder bekend! Want van nu af aan zullen er geen doden meer
opgewekt worden tot het aardse leven wat het vlees betreft, maar wel veel
geestelijk dode zielen tot het eeuwige leven, waarvoor de mensen geschapen
zijn. Van deze laatste daad in deze plaats moet, behalve Mijn leerlingen,
jullie en enkele andere getuigen, niemand iets te horen krijgen! Want Ik wil
niet dat dergelijke dingen hier ooit weer plaats vinden.
[3] Wie in het vervolg toch nog dode
kinderen of andere gestorvenen hierheen zal brengen, zal niet alleen vergeefse
moeite doen, maar zal bovendien allerlei ander ongemak te verduren krijgen.
Maar als er allerlei zieken in het ware geloof in Mijn naam ter genezing
hierheen gebracht worden, zullen die hun genezing ook vinden. -Daarmee weten
jullie nu wat jullie moeten doen en in acht moeten nemen!
[4] Ga vanavond onder begeleiding van
de een of andere Esseen naar de crypte en open de gesloten doodskisten, dan
zullen jullie kinderen jullie direct levend en volkomen gezond volgen! Maar
vertrek morgenvroeg snel, zodat jullie gedurende de dag geen opzien baren bij
de vele mensen die zich nu hier in Essea bevinden!
[5] Als jullie op weg naar huis mensen
met dode kinderen tegen zullen komen, die jullie vragen hoe het hier toegaat,
zeg hun dan openlijk wat Ik jullie gezegd heb met betrekking tot de
wederopwekking van dode kinderen, die in de toekomst niet meer plaats zal
vinden, dan zullen zij geen verdere en vergeefse reis hierheen maken!
[6] Bezoek thuis ook geen
afgodentempel meer, en als men jullie ter verantwoording zal roepen, zeg dan
dat jullie nu de ene, enig ware en levende God gezocht en ook gevonden hebben,
die jullie getrouw, openlijk, duidelijk en levend getoond heeft wat jullie
moeten doen! Als men jullie daarna met rust zal laten, blijf dan, maar als men
jullie zal dwingen, trek dan verder! Want Degene die jullie hier helpt, kan
jullie ook altijd en overal helpen, als jullie in Zijn naam geloven en Hem
volkomen vertrouwen! Als jullie dat begrepen hebben, kunnen jullie deze herberg
nu weer verlaten!’
[7] Daarop zei de spreker, die Mij in
zijn hart voor alles bedankte: 'O Heer en Meester, omdat wij nu al zoveel
genade bij U gevonden hebben, willen wij onze dankbaarheid daarvoor zo goed we
kunnen met daden metterdaad tot uitdrukking brengen! Wees zo genadig ons te
zeggen, wat voor offers wij hier uit grote liefde voor U moeten brengen en
verrichten!”
[8] Ik zei: 'Mij en ook de Essenen
hoeven jullie geen ander offer te brengen dan dat jullie voortaan alleen in de
ene ware God geloven en Hem uit alle macht liefhebben en jullie arme naasten
als jezelf, en dat jullie je hart beschermen tegen zelfzucht, tegen gierigheid
en afgunst, tegen liefde voor de wereld en tegen hoogmoed; want alles wat in de
ogen, oren en harten van de wereld groots en glanzend is, is -luister goed! -in
Mijn ogen een gruwel!
[9] Neem
aan Mij een voorbeeld! Ik alleen ben de Heer en Meester, en hemel en aarde
liggen in Mijn macht en heerschappij , en toch ben Ik van ganser harte
zachtmoedig, vol deemoed, geduld, liefde en erbarming, en laat Mij door niemand
eren zoals de Farizeeën, de priesters van de heidenen en andere ingebeelde
groten der wereld dat verlangen. ...
[10] Breng Mij dus deze offers, dan
zullen jullie je voortdurend in Mijn liefde en genade kunnen verheugen! En wat jullie
in liefde voor de armen in mijn naam zullen doen, zal door Mij steeds beschouwd
worden alsof jullie dat voor Mijzelf gedaan hebben, en daardoor zullen jullie
voor jezelf voor eeuwig grote schatten in Mijn hemelen verzamelen. Dat zijn de
offers die Ik van jullie verlang.’
[11] De spreker zei: 'O Heer en
Meester, deze offers zullen wij U altijd brengen, en alles heel gewetensvol
opvolgen! Moeten wij de ijzeren doodskisten hier laten of moeten wij die ook
weer meenemen?'
[12] Ik zei: 'Dat was een dwaze vraag!
Als jullie je levend geworden kinderen weer hebben, waar hebben jullie die
doodskisten dan verder nog voor nodig? Als jullie mensen zouden ontmoeten en
die zouden de lege kisten zien, zouden die als eersten verraden wat jullie hier
ten deel is gevallen en dat is nu juist wat Ik jullie nadrukkelijk ontraden
heb. Daarom is het vanzelfsprekend wat er met die overbodige doodskisten moet
gebeuren. De broeders Essenen zullen die in hun smederijen tot ploegscharen en
spaden laten omsmeden en ze voor betere doeleinden gebruiken. -Nu weten jullie
alles wat jullie te doen staat; verlaat dus met opgelucht hart deze herberg!’
[13] Daarop bedankten ze Mij allemaal
nog eens luid en gingen weg.
[14] Maar 's avonds, toen de meeste
mensen zich al in de herbergen bevonden, stuurde Ik een Esseen naar de crypte,
waar de dertig al wachtten, samen met nog anderen, die ook hun dode kinderen
naar Essea gebracht hadden. De dertig dachten evenwel dat Ik dat niet op prijs
zou stellen. Maar de Esseen had in het geheim al de opdracht van Mij gekregen
om alle doodskisten te laten openen, maar tevens tegen iedereen te zeggen wat
Ik Zelf tegen de dertig gezegd had. - En zo werden alle dode kinderen weer tot
leven gewekt.
[15] Dat deze daad meer dan groot
opzien baarde bij de betrokkenen is vanzelfsprekend en dat hoeft niet verder
beschreven te worden. Al deze vaders en ook enkele moeders dankten Mij in hun
hart en namen een versterking in een herberg, die ongeveer een half uur gaans
buiten Essea langs de weg naar Egypte lag, om in de plaats zelf geen opzien te
baren, en reisden vroeg in de ochtend weer naar huis.
[16] De weer tot leven gewekte
kinderen werden door hun ouders allerlei dingen gevraagd, hoe het hun in de
wereld der geesten vergaan was en of zij zich daar iets van konden herinneren.
Maar de kinderen zeiden dat iedere herinnering van hen weggenomen was en zij
hun daarom geen uitsluitsel konden geven; en dus werden de kinderen dan ook met
rust gelaten en werd hun verder niets meer gevraagd. Zo is deze wonderdaad heel
rustig verricht en bijna zonder dat de mensen die nog in die plaats waren er
iets van gemerkt hebben.
207
De twee hoogmoedige Farizeeën uit Jeruzalem in Essea
[1] Toen de dertig de herberg, waar Ik
verbleef, verlieten, waren wij weer een poosje onder elkaar, en Ik gaf Roclus
allerlei aanwijzingen wat hij in de toekomst moest doen, als er toch nog mensen
op het idee zouden komen om hun dode kinderen naar Essea te brengen om ze weer
tot leven te laten wekken. Ik verbood hem echter niet om in een enkel geval, wanneer
degenen die hem erom vroegen een sterk geloof aan de dag legden, deze of gene
weer op te wekken; maar hij moest zich altijd eerst in de geest tot Mij wenden,
dan zou Ik hem laten weten of die daad uitgevoerd of achterwege gelaten moest
worden. Roclus nam dat ook zeer dankbaar aan.
[2] Terwijl wij echter nog zo
praatten, kwam er een bode van de wonderburcht naar ons toe in de herberg, om
te zeggen dat er zojuist twee hoge Farizeese oudsten uit Jeruzalem in de burcht
gekomen waren met schitterend gevolg die onmiddellijk en uiterst dringend met
de overste zelf wensten te spreken.
[3] Maar Ik zei: 'Bode, ga naar die
blinden en zeg hun dat er nu heel veel mensen in Essea verblijven die ook de
overste willen spreken. De overste weet wel wat hij te doen heeft en waar de
nood het hoogst is, en laat zich in zijn goed geordende dagelijks werk dus niet
storen door een paar Farizeeën, die hun concubines en enkele schandknapen ter
genezing hierheen gebracht hebben, zij het ook in prachtige kleren. Zij moeten
maar wachten, zoals zelfs koninklijke personen en families dat moeten doen.’
[4] De bode boog en ging en bracht dit
woordelijk aan de beide Farizeeën over, die daardoor hoogst beledigd waren en
er bij de bode op aandrongen hun te zeggen waar de overste verbleef.
[5] Maar de bode zei: 'Ik ben geen
heer, maar slechts een knecht, en ik moet mijn heer gehoorzamen; hij heeft mij
ten strengste opgedragen om zonder dat hij het wil aan niemand, zelfs niet aan
een keizer, te vertellen waar de heer zich ophoudt of wat hij eventueel doet;
ik kan en mag dus ook tegen jullie niet zeggen waar de hoge overste zich nu
bevindt. Ga maar naar de herberg en wacht daar jullie beurt af! Want hier bij
ons is ieder mens gelijk en een vorst heeft niet de minste voorrang boven een
bedelaar!
[6] Toen zei één van de beide
Farizeeën, die daardoor erg in zijn trots gekrenkt was: 'Hoe durf jij zo tegen
ons te spreken! Is deze toverburcht soms meer dan de tempel van Jehova in
Jeruzalem? Terwijl daar op zo'n onderscheid wel degelijk wordt gelet!’
[7] De bode zei: 'Daar heb ik niets
mee te maken! Bij jullie kunnen jullie als heren naar eigen believen en wetten
je gang gaan, hier beschikken wij volgens onze wetten en wij erkennen niemand
als heer dan God en ook degene die ons door God Zelf tot overste is gegeven en
gesteld! Daarom doet God hier ook grote tekenen, en de Farizeeën zelf moeten
hier hulp zoeken, omdat zij die in Jeruzalem niet hebben en niet kunnen vinden.
En ik als bode ben nu uitgesproken, en jullie kunnen gaan zoals jullie gekomen
zijn, als jullie niet willen of kunnen wachten!’
[8] Daarop keerde de
bode de Farizeeën en hun fraaie gevolg de rug toe, en deze konden niets anders
doen dan naar een herberg gaan en daar wachten tot zij geroepen werden.
[9] En Roclus bedankte Mij nogmaals, omdat
Ik hem nu voor de Farizeeën behoed had.
[10] Daarop vroeg Simon Juda Mij:
'Heer en Meester, wij hebben nu nog een paar uur tot de middag! Zou het niet
raadzaam zijn om nogmaals naar buiten te gaan? Want als wij aldoor hier
blijven, zal er weldra weer iets gebeuren dat ons onaangenaam kan treffen. En
ik heb het gevoel dat die twee Farizeeën zich voorgenomen hebben om de overste
van herberg tot herberg te gaan zoeken; en als zij hierheen zouden komen, zou
dat voor U, voor de overste en ook voor ons niet aangenaam zijn. Maar daarmee
wil ik zeker geen advies geven, maar ik vroeg alleen Uw mening.’
[11] Ik zei: 'Daarom blijven wij juist
hier, want Ik wil dat misbruik, het roven van schatting, helemaal uit de wereld
helpen en daar heb Ik vanmorgen al de basis voor gelegd.
[12] Die twee Farizeeën zijn onder
andere ook hierheen gekomen om van de straatrovers hun aandeel op te eisen,
omdat deze straatrovers onder bescherming van de tempeldienaren en van Herodes
hun straatschenderij mogen bedrijven als ware het wettelijk geoorloofd.
[13] De genezing van
hun concubines en van de schandknapen is dus eigenlijk niet de echte reden dat
de beide Farizeeën hierheen zijn gereisd, maar het opeisen van hun aandeel van
de straatroof; als ze die hebben, zullen zij zelf onmiddellijk vertrekken en de
zieken hier in behandeling laten. Zij wilden evenwel met Roclus in het geheim
graag een paar woordjes wisselen, met de bedoeling dat hij de zieken zonder
betaling onder zijn hoede neemt om hen, indien mogelijk en uitvoerbaar, in plaats
van te genezen liever op een goede manier naar de lieve eeuwigheid te helpen;
want deze mensen zouden hen in Jeruzalem mettertijd gemakkelijk een slechte
naam kunnen bezorgen in de ogen van het volk. Maar als zij eenmaal begraven
zouden zijn, zouden de tempeldienaren niets meer van hen te vrezen hebben en
zich geen zorgen meer hoeven maken! Als de overste zich echter, ondanks alle
voordelen die hem in ruil daarvoor toegezegd zouden worden, niet zou lenen voor
zo'n werkje van echt satanische naastenliefde, zou hij hen weliswaar kunnen
genezen, maar hen daarna niet meer naar Jeruzalem terug kunnen laten reizen,
maar ergens anders heen, bijvoorbeeld naar Egypte, Perzië of zelfs naar India.
[14] Kijk:, dat zijn de tempeldienaren
van plan en daarom zullen zij ook, zodra ze de meegenomen zieken in de herberg
ondergebracht hebben, de overste met alle ijver gaan zoeken en hem hier ook
vinden, omdat zij er via één van degenen die hier genezen zijn snel en
gemakkelijk achter zullen komen waar onze vriend Roclus zich bevindt.’
[15] En kijk, dat is dan ook goed;
want juist bij die gelegenheid zal de overste hun dat kunnen voorhouden zoals
Ik hem dat in het hart en in de mond zal leggen, en dan wordt er aan de
straatroverij een eind gemaakt. En de zieken die zich hier nu onder het gezag
van de Essenen bevinden, zullen tegen hen en de hele tempel getuigen; en dat
beslist des te meer, als zij van de overste zullen horen wat voor
prijzenswaardige helse bedoelingen de beide tempeldienaren met hen hebben!
[16] Daarom moet Roclus ook eerst
luisteren naar wat zij tegenover hem naar voren zullen brengen, natuurlijk in
het bijzijn van de andere broeders Essenen, die hier nu aanwezig zijn en die
hem vervolgens bij de zieken als getrouwe getuigen goede diensten zullen
bewijzen.
[17] Als de bedoelingen van de
tempeldienaren op deze manier onthuld worden, zullen zij heel gedwee zijn en
graag ieder materieeloffer brengen, hoe groot ook, om maar niet voor een
Romeinse rechter gebracht te worden.
[18] Het is daarom heel goed dat het
nu zo loopt als Ik allang voorzien heb; want zodoende zal Essea voor zichzelf
een duurzame bescherming tegen de valse vervolgingen van de tempel in het leven
roepen en zich een aan alle kanten veilige toegang bezorgen.
[19] Wanneer die twee echter naar deze
herberg zullen komen, zal Ik broeder Roclus wel te kennen geven dat hij samen
met de andere broeders naar buiten naar de binnenplaats moet gaan en de kwestie
op een passende en vruchtbare manier met hen moet afhandelen. Binnen een uur na
de middag zal alles al in orde zijn en dan zullen wij ons middagmaal heel
rustig kunnen gebruiken en daarna pas naar buiten gaan, wanneer de twee
tempeldienaren deze plaats in allerijl verlaten zullen hebben, Begrijp jij nu,
Petrus, waarom Ik niet vóór het middagmaal naar buiten wil gaan maar hier in de
zaal wil blijven?'
[20] Petrus zei: 'Nu begrijp ik dat
maar al te goed, helder en zuiver, Wij danken U voor deze toelichting.’
[21] Nu pas stond Roclus op, die
tijdens Mijn openlijke beschrijving van de redenen, waarom de twee
tempeldienaren met hun zieken naar Essea gekomen waren, van verontwaardiging
bijna had willen opspringen en vol woede die twee direct gevangen had willen
nemen, en zei, door en door opgewonden: 'O Heer en Meester! Al had ik maar een
heel klein beetje van Uw macht in mij, dan zouden die twee er werkelijk niet zo
gemakkelijk vanaf komen! Hoe is het mogelijk dat U, Almachtige en zeer
Rechtvaardige, die straatschenderij van de ergste duivels in mensengedaante
met alle geduld zolang kunt aanzien en hun echt satanische plannen nog vaak
genoeg daadwerkelijk kunt laten lukken?
[22] Het laten voortbestaan van de
tempel in Jeruzalem, die allang tot een echt rovershol is geworden, samen met
zijn ellendig priestergespuis, dat is teveel geduld! Deze schanddaden worden
onder het volk van dag tot dag zichtbaarder en meer bekend, en daarom valt het
volk buiten zijn schuld ook steeds meer af van het geloof in een enig ware God,
en gaat het over naar de veel verstandiger en betere heidenen!
[23] Maar U, o Heer en Meester, bent
uiterst wijs en weet het beste waarom U zoiets toelaat! Maar als die twee
komen, vul mijn hart, o Heer, dan met geduld, zodat Ik in staat zal zijn om te
verdragen wat zij tegenover mij naar voren zullen brengen!’
[24] Ik zei: 'Maak je daar maar geen
zorgen om; want tenslotte zul je heel goed met hen kunnen praten en hen
mogelijkerwijs voor de waarheid en de goede z,aak van het leven winnen! Zie,
hier onder Mijn leerlingen bevinden zich ook verscheidene bekeerde Fanzeeën, die
nu reeds in de volle waarheid van het innerlijke leven staan, en het is nog
niet zo lang geleden dat zij Mij lichamelijk naar het leven stonden, omdat Mijn
woorden tegen hen getuigden.
[25] De maat van de tempelgruwelen zal
echter weldra vol worden en voordat er nog zes keer tien jaar zullen verlopen,
zal men nauwelijks meer de plaats kunnen vinden waar Jeruzalem en de tempel
gestaan hebben. Mijn geduld en lankmoedigheid zijn weliswaar groot en bijna
onbegrensd, maar op de hemellichamen toch niet oneindig! Mijn wil, die te
boosaardig geworden werelden vernietigd heeft, kan ook steden en volkeren
vernietigen, als de maat van hun gruwelen vol is geworden. -Maar laten we daar
verder niet meer over spreken, Jij en je broeders kunnen nu wel naar buiten
naar de binnenplaats gaan; want die twee zullen niet lang op zich laten
wachten!’
[26] Toen Roclus dat van Mij hoorde,
stonden hij en de andere broeders op en gingen direct naar de
binnenplaats. Maar de waard begon met de zijnen aan het bereiden van een goed
middagmaal.
208
Roclus en de twee tempeldienaren
[1] Roclus hoefde niet lang op de twee
Farizeeën te wachten; want toen ze, zoals, gezegd, van iemand die genezen was
gehoord hadden waar de overste zich bevond en zijn wondergenezingen deed,
lieten zij de zieken die ze meegebracht hadden ter verzorging achter bij de
waard in de herberg,. waarvoor zij hem wat geld gaven, en begaven zich onder
begeleiding van de genezen man direct naar onze herberg om met de overste,
vooral over datgene wat zij voor henzelf en hun slechte plan het belangrijkste
vonden, tot overeenstemming te komen, op de manier die zij zich voorgesteld
hadden.
[2] Toen zij het
voorportaal binnenkwamen, liep de overste hun direct tegemoet, groette hen
volgens de gewoonte van de tempel en zei: 'Jullie zoeken de overste van de
Essenen? Die staat in mijn geringe en onaanzienlijke persoon voor jullie! Wat
willen jullie van mij? Maar ik zeg jullie van tevoren dat jullie je verzoek
openlijk en zonder enig voorbehoud aan mij moeten voorleggen, anders zouden
jullie vergeefs naar mij toe gekomen zijn!'
[3] Eén van de Farizeeën zei: 'Dat
willen en moeten wij ook; maar wij zouden vanwege het enigszins geheime
karakter van de zaak zonder getuigen met je willen praten en wel in een kamer!
[4] Roclus zei: 'Wat bij ons aan
vorsten, koningen en keizers niet toegestaan wordt, wordt ook jullie niet
toegestaan! Want bij ons is er geen achterbaksheid en absoluut geen sprake van
geheimzinnigdoenerij meer, opdat niemand ons voortaan van enig bedrog ten
aanzien van mensen kan betichten. Daarom genezen wij de zieken dan ook openlijk
voor de ogen van alle mensen en niet meer in de oude burcht, die het meest door
jullie toedoen een slechte naam heeft en verdacht gemaakt is. Als jullie dus
iets van ons willen, zeg het ons hier dan openlijk! Want wij Essenen zijn
allemaal als één; wat de een weet en kan, mag voor alle anderen niet verzwegen
blijven. Jullie weten nu waar jullie met ons aan toe zijn; spreek dus
openhartig met ons, of ga onverrichter zake weer terug naar waar jullie vandaan
gekomen zijn! Maar dit zij jullie ook nog gezegd: verlang niets van ons, wat op
de een of andere manier onrechtvaardig zou zijn in de ogen van God en de
mensen!'
[5] De Farizeeër zei: 'Jullie zijn als
een blad aan de boom omgedraaid; want nauwelijks twee jaar geleden hebben
jullie toch heel anders gesproken en zeker ook gehandeld!'
[6] Roclus zei: 'Dat kan zijn; maar
aangezien er op aarde niets bestaat dat zo perfect is dat het geen verdere en
hogere vervolmaking nodig heeft, waren ook wij nog lang niet zo volkomen dat
wij ons niet nog heel veel verder konden vervolmaken. En hoewel wij het grote
einddoel van volmaaktheid nog lang niet bereikt hebben, hebben wij ons sinds
enkele jaren een heel stuk verder ontwikkeld, en daarom denken, willen, spreken
en handelen wij nu dan ook heel anders!
[7] Vroeger genazen wij
de zieken onder allerlei ceremoniën zonder enige betekenis, omdat de blinde
mensen het zo wilden hebben; de donkere reden was, dat de vele mensen die hier
hulp zochten en die ook vonden, regelrecht begraven waren in allerlei
ceremonieel bijgeloof, en wel door toedoen van hun zelfzuchtige, heerszuchtige
en op winst beluste priesters die zich voor dienaren van God uitgaven en zich
steeds bovenmatig lieten eren!
[8] Aangezien wij het met de mensen,
die, hoog of laag, onze broeders zijn, altijd eerlijk gemeend hebben, konden
wij deze oude en boosaardige onzin niet langer meer aanzien en hebben vast
besloten om alle mensen hun oude dwaasheden te tonen in een glasheldere
waarheid die zo licht is als de zon. Daarom hebben wij dan ook geheel en al
afstand genomen van wat ook maar enigszins de schijn van ijdele, bedrieglijke
geheimzinnigheid zou kunnen hebben en spreken en handelen nu met iedereen dus
zonder enige terughoudendheid, en dus ook met jullie zonder enige schroom,
vrees of consideratie. Want jullie tempel en jullie, die naar wij goed weten,
daar hoge priesters zijn, zijn even belangrijk als ieder ander mens.
[9] En als jullie verzoek aan ons iets
heeft wat tegen Gods wetten indruist staan jullie samen met je hele tempel en
al jullie hoge priesters in onze ogen veel lager dan de dieren! Ik heb jullie
nu helder en openlijk uiteengezet hoe het nu met ons gesteld is, en waarom, en
jullie zullen dan hopelijk ook begrijpen hoe jullie je tegenover ons dienen te
gedragen, als jullie bij ons een of ander waar en goed doel, waarnaar jullie
streven, willen bereiken.’
209
Roclus onthult de bedoelingen van de Farizeeën
[1] Deze korte toespraak
van Roclus kwam natuurlijk absoluut niet tegemoet aan wat de twee
tempeldienaren hier eigenlijk wilden bereiken; en daarom wisten zij nu niet hoe
zij met hun verzoek voor de dag moesten komen.
[2] Maar na een poosje kwam een van de
Farizeeën op het idee om de overste door dreigementen anders te stemmen en in
zekere zin de hel zo gloeiend mogelijk voor hem te maken, en dus zei de
Farizeeër, met een opgeblazen gezicht: 'Luister, jij overste, die je zoveel
laat voorstaan op je waarheid en eerlijkheid! In jouw ijver ben je iets
vergeten - ten eerste wie jij voor je hebt, en ten tweede heb jij niet alleen
tegen ons als oversten in de tempel, maar ook tegen de tempelopenlijk een
kwalijke lastering uitgesproken en heb jij je daardoor in de hoogste graad strafbaar
gemaakt! Als wij jou nu zouden willen vervolgen, zou het jou en je hele aanhang
slecht vergaan! Laat ons dus onder vier ogen met je spreken en doe dan wat wij
van je verlangen, dan willen wij verder geen gebruik maken van datgene wat jou
ten overstaan van ons in de hoogste graad strafbaar gemaakt heeft!’
[3] Toen Roclus deze woorden gehoord
had, werd hij bijna gloeiend van kwaadheid, keek de twee met een priemende
onderzoekende blik aan en zei met luide en krachtige stem: 'Luister, jullie
door en door geslepen Farizeeën! Zowaar er een God leeft, die ik wel ken maar
die jullie nog niet hebben leren kennen, en zowaar ik hier nu sta, spreek en
leef, zal ik niet doen wat jullie, om jullie zonden te bedekken, onder vier
ogen van mij verlangen! Jullie hebben gezegd dat ik jullie en de tempel
gelasterd heb en mij zodoende in de hoogste graad strafbaar gemaakt heb; maar
in welke graad hebben jullie je dan strafbaar gemaakt in de ogen van God, van
de tempel en van het volk door jullie hoererij, echtbreuk en knapenschenderij
in de tempel?!
[4] Jullie hebben de meisjes en
maagden, die jullie verkracht hebben tot ze bijna bezweken, de vrouwen die door
jullie toedoen hun mannen ontrouw zijn geworden en jullie geschonden knapen
zogenaamd 'ter genezing' hierheen gebracht; maar jullie bedoeling en wil is
heel anders! De overmaat van jullie zonden heeft voor jullie in Jeruzalem
inmiddels een zeer kwalijke reuk gekregen en een grote vrees heeft jullie
bekropen, niet zozeer voor God, in wie jullie nooit geloofd hebben, als wel
voor de wetten van Rome. Daarom zijn jullie met degenen die zich nu slecht
verzorgd in de herberg aan het grote plein bevinden, hierheen gekomen en willen
nu, om jullie vele meer dan grote zonden te bedekken, niet dat de door jullie
ziek en ongelukkig gemaakte mensen hier genezen, maar door ons vermoord en
begraven worden of tenminste naar een heel ver land onder wilde mensen en
dieren verbannen worden - en Zo moeten wij voor jullie nog het sluitstuk van
jullie zonden voltooien, waarvoor jullie ons een deel willen afstaan van jullie
aandeel van de straatroverij, dat jullie hier in het geheim hebben
achtergehouden.
[5] jullie zeiden dat ik jullie en de
tempel gelasterd en mijzelf strafbaar gemaakt heb. Maar hoe staat het nu
eigenlijk met jullie? Maar wat ik, die
van God het vermogen heb ontvangen om ieder mens helemaal te doorzien en diens
hart en nieren te beproeven, hier gezegd heb, kan ik jullie met duizend
getuigen tegenover God en alle gewone wereldse rechtbanken bewijzen. En als ik
dat doe, hoe zal het er dan met jullie voor staan? jullie dachten mij met
jullie hogepriesterlijke dreigementen tot een gruweldaad te dwingen; maar nu
staan de zaken omgekeerd, en ik heb jullie nu in mijn macht! Wat zullen jullie
nu doen?'
[6] Helemaal verbluft door de woorden
van de overste, zeiden de twee: 'Ook al zou jij het eerste kunnen bewijzen, dan
zal het jou toch moeilijk vallen om te bewijzen dat wij de zieken met kwade
bedoelingen hierheen gebracht hebben! En ook al zou jij misschien met behulp
van de Oudegyptische chiromantie (handleeskunst) -en beslist niet met hulp van
God, op wie jij je zeer beroemt en van wie jij niet bedenkt dat God niet met
tovenaars omgaat -boze opzet in ons ontdekt hebben, dan zal dat voor de
rechtbank geen enkele waarde hebben; want de gedachte alleen is nog lang geen
daad en zou dat zelfs nog niet zijn, wanneer wij jou zelf datgene hardop
toevertrouwd zouden hebben waarvan jij ons nu beticht hebt! Op dat punt zou jij
dus niets tegen ons uitrichten; wat het eerste punt betreft zijn alle
tempeldienaren hetzelfde, en het zou voor jou tenslotte nog wel eens moeilijk
kunnen worden, ook al sta jij als Griek en halve heiden bij de Romeinen in hoog
aanzien. Want zo'n groot en voornaam college van priesters als dat van ons in
Jeruzalem, dat een grote macht bezit, is niet zo gemakkelijk met succes aan te
vallen. Zie dus af van jouw dreigement, dan willen wij van het onze ook geen
gebruik maken en jou ook niet vragen om de zieken, die wij hierheen gebracht
hebben te genezen; er zijn immers elders ook nog genezingsoorden!’
[7] Na deze woorden maakten de twee
aanstalten om weg te gaan; maar Roclus zei tegen hen: 'Hiernaartoe komen is wel
gemakkelijk, maar om van hier weer terug en thuis te komen is heel wat
moeilijker, en wij zullen jullie met eerder uit deze plaats laten vertrekken,
dan dat jullie uitgevoerd zullen hebben wat wij jullie in naam van Jehova
zullen voorschrijven.jullie zijn in onze macht, en het zal Jullie zwaar vallen
je daartegen te verzetten.
[8] De zieken zullen hier genezen
worden en jullie zullen met jullie schatten voor hun verdere levensonderhoud
zorgen! Waar de genezenen echter een goed en veilig onderkomen zullen krijgen,
dat zal mijn zorg zijn.
[9] De straatroverijen, die door
jullie hier in stand gehouden worden, zullen volkomen gestaakt worden, en alle
geroofde schatten zullen naar deze plaats gebracht en teruggegeven worden aan
de velen die nog hier zijn! Want er staat geschreven: 'Gij zult niet stelen en
het bezit van uw naaste niet begeren!’
[10] Zijn jullie niet de ergste
godslasteraars, als jullie zeggen dat jullie de voornaamste dienaren van God
zijn, dat Hij alleen jullie gebed verhoort, en dat jullie de macht gegeven is
om voor de zielen van de mensen de poorten van het hemelrijk te openen? Jullie
zelf hebben nog nooit in een God geloofd en Hem in jullie hart de juiste eer
gegeven; maar wel hebben jullie nog altijd iedereen hevig vervolgd, die, gewekt
en vervuld van Gods geest, noodzakelijkerwijs tegen jullie is gaan getuigen!
[11] Ik ben zelfnaar de kleine
woestijn bij de Jordaan gegaan en heb naar de boeteprediker Johannes
geluisterd. Ik vond ieder woord van hem maar al te waar en heb mij daar dan ook
naar gericht; jullie hebben ook wel naar hem geluisterd, maar raakten
vervolgens vervuld van haat en hij moest het zeer smadelijke slachtoffer van
jullie onverzadigbare wraaklust worden. Maar nu is de grote beloofde Messias
gekomen, vol van de hoogste wijsheid en goddelijke kracht en macht, wat Hij in
woorden en daden toont, en ook Hem proberen jullie te doden! Wat voor mensen
zijn jullie eigenlijk op die manier?!
[12] jullie verkondigen de mensen
weliswaar de wetten van Mozes, maar zelf nemen jullie er niet één in acht en
begaan alle zonden die de duivel, die jullie echte vader is, jullie ook maar in
het boosaardige hart legt; jullie liegen altijd tegenover God en alle mensen;
jullie bedriegen, zweren valse eden; jullie stelen, roven, doden en moorden,
zoals ik jullie tegenover God en ieder wereldse rechtbank met wel duizendmaal
duizend getuigen zonneklaar kan bewijzen - en jullie wagen het om diegene een
godslasteraar te noemen en hem dan ook te vervolgen, die, gewekt door de ware
geest Gods, tegen jullie getuigt en jullie zelfs nog van de afgrond van het
eeuwige verderf wil redden?!
[13] Zeg en oordeel zelf, of de
Sodomieten het ooit zo bont gemaakt hebben als jullie - en toch heeft God hen
met vuur uit de hemel van de aarde laten verdelgen! Wat zal Hij binnenkort dan
wel met jullie doen?
[14] Hieraan kunnen jullie zien dat
wij Essenen jullie, zwarte tempeldienaren, maar al te goed kennen en ook wel
weten hoe goed en eerlijk jullie het met ons menen en hoe jullie die arme jood
in de ban doen, die enigszins aantoonbaar hulp bij ons zou zoeken en ook zou
vinden; maar toch komen jullie zelf, als het slecht met jullie gaat, naar ons
toe en verlangen hulp! Zou dat die arme jood niet net zozeer baten als jullie?
O jullie slechte huichelaars en veinzers, jullie slangen en adderengebroed!
Als jullie je leven niet grondig beteren, zullen jullie des te meer vloek en
eeuwige verdoemenis over je heen krijgen! jullie weten nu wat jullie tenminste
hier te doen staat!
[15] Als jullie niet aan mijn wens,
die voor God en alle mensen gerechtvaardigd is, zullen voldoen, zal ik jullie
met de mij door God verleende macht weten te tuchtigen op een manier, waarvoor
zelfs alle duivels zouden vluchten! -Hebben jullie mij begrepen?'
[16] De inwendig door en door woedende
Farizeeën zeiden: 'O ja, vriend, dat zeker, en wij zullen hier ook wel naar
vermogen aanjouw wens voldoen; maar hoe de hele tempel later zal reageren op
het onrecht dat ons hier is aangedaan, dat weten wij niet. Want wij zullen
alles wat ons hier overkomen is in de grote raad brengen, evenals -en daar is
ons nu pas een licht over opgegaan - het feit dat zowel Johannes de boeteprediker
en nu vooral ook de beroemde Nazarener uit jullie instelling afkomstig zijn en
de Nazarener bij jullie vandaan komt.
[17] Maar wij zijn nu bereid om alles
te doen wat jij van ons verlangd hebt en het lijkt ons nu tijd dat wij direct
aan het werk gaan, omdat wij vandaag nog willen vertrekken. Laten wij dus naar
onze herberg gaan, waar onze zieken zich bevinden, dan kan in korte tijd alles
daar geregeld worden!’
[18] De overste Roclus zei: 'Heel
goed; zo wil ik het ook, laten we daar dus heen gaan!'
210
Roclus geneest de zieken
[1]
Na deze woorden begaven allen zich naar de herberg op het grote plein.
[2] Toen zij daar in de zaal kwamen
waar zich een aanzienlijk aantal zieken bevond, maar waar ook de
roverhoofdlieden reeds op de twee Farizeeën wachtten om hun rekening met hun te
vereffenen, zei Roclus eerst tegen de zieken: 'Ik ben de overste van deze
plaats en van God de Heer heb ik de wonderbaarlijke macht om jullie allemaal te
helpen, zoals ik vandaag al velen geholpen heb, waar jullie al van gehoord
hebben; maar zeg mij zonder enige schroom, hoe jullie voornamelijk aan jullie
lichamelijke kwalen gekomen zijn!’
[3] Toen de knapen dit verzoek gehoord
hadden, zeiden zij: 'Heer, als wij niet meer naar Jeruzalem terug hoeven te
keren en door u in bescherming genomen worden, willen wij alles zeggen; maar
als wij weer naar Jeruzalem terug moeten, dan betekent het minste of geringste
wat wij zeggen voor ons de dood, want die hangt ons allemaal heel zeker boven
het hoofd!’
[4] Roclus zei: 'Wel,
dan hoeven jullie je geen van allen zorgen te maken, maar wel degenen die
jullie bedreigd hebben; ik zal voor jullie zorgen! Spreek daarom zonder vrees
en schroom!’
[5] Hierop begonnen de knapen heel
openhartig te vertellen welke schanddaden de tempeldienaren met hen bedreven
hadden en nog steeds met veel jongens bedreven, en dat er ook al veel om het
leven waren gekomen en er nog velen zouden volgen.
[6] Nogmaals zei Roclus: 'Zo! Zo hoort
men nog eens prijzenswaardige dingen over de tempel van Jehova en Zijn
dienaren! Maar nu is het goed, lieve, arme kinderen, jullie zullen geholpen
worden. En nu, meisjes en vrouwen, moeten jullie spreken!'
[7] Ook die vroegen vooraf om
bescherming, omdat ook zij, net als de knapen, gevaar liepen.
[8] Roclus zei: 'Wat ik de knapen
beloofd heb, geldt ook voor jullie, en daarom kunnen jullie ook vrijuit en
openlijk spreken!'
[9] Toen begonnen zij te vertellen,
waarbij zelfs de roverhoofdlieden de haren te berge rezen, vooral toen enkele
meisjes en vrouwen hun lichaam ontblootten om de afschuwelijke verminkingen aan
hun lichaam te laten zien, die het gevolg waren van de onbegrensde geilheid van
de tempeldienaren.
[10] Toen Roclus zich in het bijzijn
van getuigen van alles overtuigd had, keek hij buitengewoon ernstig getroffen
de twee Farizeeën aan en ook hun dienaren, die hun trouw dienden en ook
aanwezig waren, en zei: 'Nee, zoiets heeft zich sinds het begin van de wereld
nog niet voorgedaan! Terwijl er van zo'n gedrag en handelwijze in de tempel
sprake is, zeggen jullie tegen mij dat ik de tempel gelasterd heb, omdat ik
hem, zoals het er nu mee gesteld is, met het volste recht een rovershol en een
moordkuil noemde?! O jullie ellendigen! Wat voor duivel heeft jullie eigenlijk
in de wereld gezet en tot priesters van Jehova aangesteld en gewijd? Maar wacht
maar! Ik kan jullie nu al verzekeren dat zelfs de keizer hiervan volledig op de
hoogte gesteld wordt! Wat hij vervolgens zal doen krijgen jullie misschien al
heel gauw te horen. Maar door mij zal nog maar heel weinig met jullie gesproken
worden!’
[11] Hierop wendde Roclus zich tot de
zieken en zei: 'In de naam van jehova, Die nu in deze tijd in de persoon van
Jezus van Nazareth tot ons mensen is gekomen, maar door de slechte en blinde
Farizeeën gehaat en vervolgd wordt omdat Hij tegen hen getuigt, en Die mij ook
de macht verleend heeft om alle zieken enkel door mijn geloof en wil te
genezen, houd ik mijn handen boven jullie en zeg: wees volkomen genezen!'
[12] Na deze aanroep werden zij als
het ware in één klap allemaal zo volkomen genezen, dat aan hun lichamen niet
het kleinste litteken van verminking meer te bespeuren viel - en allen die hen
bekeken, zelfs de roverhoofdlieden niet uitgezonderd, zeiden hardop en
openlijk: 'Dat kan alleen de kracht van God, en niet een mens. Lof, prijs en
eer zij daarom alleen aan Hem, en de grootste dank, omdat Hij de daden van de
tempeldienaren in Jeruzalem in ons bijzijn onthuld heeft en wij nu helemaal
weten wat wij van hen moeten denken!’
[13] Ook de genezenen dankten met tranen
in hun ogen en keerden hun gezichten van de nijdige Farizeeën af
[14] Daarop zei Roclus tegen de twee
Farizeeën: 'Dit is nu gedaan in naam van de Heer, -en laten wij nu met die
andere zaak verder gaan!’
[15] Omdat de twee Farizeeën wel
wisten wat Roclus nog meer van hen verlangd had, zeiden zij tegen de overste
Roclus: 'Stel nu het bedrag vast dat jij nodig acht voor het levensonderhoud
van deze in totaal ongeveer twintig personen, dan betalen wij je dat hier! Maar
wat de straatroof betreft ben jij zelf een heer en kunt zelf onderhandelen met
de mannen die hier aanwezig zijn. Van onze kant zullen wij voor altijd van al
het overige afzien; want ook wij beginnen nu ons grote onrecht in te zien en
zullen ons zoveel mogelijk inspannen om het goed te maken.
[16] Als wij thuis komen zal ons
eerste streven erop gericht zijn om afstand te nemen van de tempel; want wij
hebben Gods kracht onmiskenbaar zien werken en ook van jou, wijze en werkelijk
van Jehova's geest vervulde man, de zeer verdiende scherpe vermaningen gehoord.
Het licht van het geloof is ontwaakt en van nu af aan zullen wij de rest van
ons leven dan ook anders gebruiken dan tot nu toe het geval is geweest, Moge
God de Heer onze vele zonden vergeven, die wij niet meer ongedaan kunnen maken!
En wees nu zo goed het bedrag voor het levensonderhoud van deze mensen vast te
stellen, dan zullen wij het je onmiddellijk overhandigen!'
[17] Roclus zei: 'Jullie hebben
achthonderd pond goud bij je en ook nog tweeduizend pond zilver. Voor jullie
reis naar huis zullen jullie nauwelijks een honderdste deel van je zilver nodig
hebben, laat dus de achthonderd pond goud en nog duizend pond zilver hier voor
het levensonderhoud van deze, laten we zeggen, eenentwintig personen, zodat
jullie daarmee toch een klein beetje van jullie misdaad aan deze mensen
tegenover God goedgemaakt hebben! Maar als jullie zelf nog meer willen doen,
zal dat in Gods ogen een voordeel voor jullie zijn.’
[18] De twee zeiden: 'Met honderd pond
komen wij wel thuis, en wij laten bij die duizend pond zilver ook nog die
negenhonderd pond hier; en mochten deze wonderbaarlijk genezen mensen
mettertijd meer nodig hebben, dan zullen wij hun dat vanuit Jeruzalem
hiernaartoe laten brengen.’
[19] Roclus zei: 'Dat zal niet nodig
zijn, en jullie zullen thuis veel goed te maken hebben! Het bedrag dat jullie
hier achterlaten is meer dan voldoende voor deze mensen, omdat ik er ook voor
zal zorgen dat zij door de vlijt van hun handen heel goed hun brood zullen
kunnen verdienen; want het is voor ieder mens nuttiger dat hij door te werken
in zijn eigen onderhoud voorziet, dan dat hij door pure rijkdom in ledigheid
zijn medemensen tot last wordt.’
[20] Daar waren ook de genezenen het
volkomen mee eens, en de twee begaven zich met Roclus naar een zijkamer, waar
zij hun goud en zilver bewaard hadden, en overhandigden hem de eerdergenoemde
som voor zichzelf hielden zij echter alleen de honderd pond.’
[21] Daarop kwamen ze de zaal weer in
en vroegen de genezenen om vergeving, en ook aan Roclus.
[22] Daarop zei Roclus: 'Zijn vijanden
vergeven, ook wanneer zij hun onrecht met willen inzien en goedmaken, is God
welgevallig; en zo zijn wij volgens Gods wil des te meer verplicht om dat te
doen tegenover die vijanden, die het onrecht dat zij ons aangedaan hebben
berouwvol inzien en de vaste wil opvatten om het voorzover mogelijk weer goed
te maken. Daarom zij jullie beiden door ons alles vergeven; maar kijk ook op
andere plaatsen om jullie heen, en maak ieder onrecht goed dat jullie wie dan
ook aangedaan hebben, dan zal God de Heer jullie ook barmhartigheid betonen
wanneer jullie je grote zonden, die je aan de mensen hebben begaan, niet meer
kunnen goedmaken, omdat zij zich niet meer onder de levenden aan deze zijde
bevinden!'
[23] De twee beloofden al het
mogelijke te doen, namen daarop het hunne en begaven zich met hun dienaren
direct op de terugweg.
211
Roclus en de rovers
[1] Daarop nam Roclus de nog aanwezige
roverhoofdlieden onder handen en zei hun wat hun nu te doen stond, als zij Gods
toorn wilden ontlopen. Dezen waren dan ook onmiddellijk bereid om alles te doen
wat hij als overste van deze plaats van hen zou verlangen; alleen moest hij
niet iets onmogelijks van hen verlangen.
[2] Daarop zei Roclus: 'Jullie hebben
reeds lange tijd op de wegen hier naartoe onrechtmatig schatting geheven en
vooral in de laatste zes weken een grote buit verworven en daarbij ook zelden
de armen ontzien De meesten bevinden zich nog hier. Ga hun allemaal, de rijken
en de armen de afgenomen schatting terugbrengen en verlang in de toekomst van
niemand meer een of andere heffing, dan zullen ook jullie je zonden vergeven
worden!'’
[3] Eén van hen zei: 'Overste van deze
plaats! Dat zullen wij doen, zoals u ons nu geboden hebt; maar wij maken ons nu
al meer dan dertig jaar schuldig aan deze kwalijke bezigheid en hebben daardoor
al vele schatten verworven, die wij met de beste wil van de wereld niet meer
aan de rechtmatige eigenaren terug kunnen geven, omdat wij niet weten waar ze
wonen en of ze nog welleven. Hoe kunnen wij daar nu recht aan doen?'
[4] Roclus zei: 'Dat hebben jullie
voor het overgrote deel van de rijken afgenomen, die in landen ver hier vandaan
wonen en daar toch al overladen zijn met aardse goederen. Maar beheer zulke
schatten van vroeger zorgvuldig en beschouw ze als een bezit van de armen, die
vaak hierheen komen om hulp te zoeken; ondersteun hen al naar behoefte, dan zal
de Heer van hemel en aarde jullie schulden kwijtschelden!
[5] Bouw herbergen voor
de armen, die anders maar al te vaak wekenlang onder de blote hemel moeten
blijven, dan zullen jullie daarmee iets goeds in het leven roepen en met behulp
van de onrechtvaardige mammon vrienden in de hemel vergaren! Als jullie dat
alles nu begrepen hebben, ga dan, en ga aan het werk!’
[6] Toen Roclus dat gezegd had,
dankten allen hem daarvoor. De roverhoofdlieden gingen weg en brachten het
verlangde reeds diezelfde dag, en door de juiste bemiddeling werd dat dan ook
teruggegeven aan de eigenaren.
[7] Nadat de roverhoofdlieden uit de
zaal vertrokken waren om het werk te gaan uitvoeren, wendde Roclus zich tot de
waard, die hij als een steeds eerlijk en rechtschapen man kende, en zei: 'De
genezenen blijven voortaan onderjouw hoede; zorg ervoor dat zij ook werk
krijgen in overeenstemming met hun krachten! En het goud en zilver dat hier
voor hen is afgedragen moetje goed en rechtvaardig beheren en wat jou toekomt,
zul jij van de rente krijgen; mettertijd zullen wij daar wel een goede regeling
voor treffen. Op die manier zal er ook voor het onderwijs van de jongens
gezorgd worden.
[8] Doe dat als een eerlijke jood op
de manier van de Samaritanen, uit liefde voor onze ene, enig ware God en ook
uit liefde voor de mensen, dan zul jij een grote genadegave van Gods liefde
ontvangen! En doe datgene wat je doet, met alle vriendelijkheid; want een
vriendelijke weldoener doet zijn weldaden dubbel en zal bij God voor zijn daad
dan ook reeds hier het tienvoudige loon ontvangen en aan gene zijde vast en
zeker het honderdvoudige! Aangezien ik deze zeer belangrijke kwestie nu in naam
van de Heer volgens Zijn wil in orde heb gebracht en het nu al middag is
geworden, zal ik nu met mijn broeders naar de herberg gaan, die jij goed kent;
want daar wacht de grote Heer en Meester op ons. Wie hulp nodig heeft, moet
daarheen gaan!’
[9] Hierop
vroeg de waard: 'Vriend, is dat soms de grote profeet uit Galilea, over wie jij
zojuist tegenover de Farizeeën gesproken hebt, terwijl je de zieken de handen
oplegde en in wiens naam je deze zieken ook genezen hebt?' .
[10] Roclus zei: 'Ja, vriend, dat is
Hij! Maar let wel: Hij is geen profeet, maar Hij is wat ik van Hem gezegd heb,
namelijk -de Heer Zelf, wat jij en ook al deze genezenen van mij kunnen
aannemen!’
[11] De waard zei: 'O vriend, ook ik
wil Hem graag zien en horen; want van allerlei vreemdelingen, joden en
heidenen, die hier op doorreis waren, heb ik al grote dingen gehoord! De
heidenen houden Hem allemaal voor een God; alleen de joden zeggen dat Hij een
groot profeet is. O vriend! Hem zou ik graag willen zien en horen, zoals ik al
gezegd heb, als het mij is toegestaan!’
[12] Roclus zei: 'Niet alleen jou,
maar iedereen is het toegestaan om naar Hem toe te komen, en voor de genezenen
is het meer dan een plicht om Hem hun dank voor de genezing te gaan brengen;
want niet ik, maar enkel en alleen Hij heeft hen genezen door de almacht van
Zijn heilige wil. Maar wacht nog een paar uur; na die tijd mogen jullie
allemaal komen!’
[13] Daarop zeiden ook de genezenen:
'O vriend van Hem, die in dat geval de Allerhoogste is, hoe kunnen wij zondaars
naar Hem toegaan en Zijn heilige aangezicht zien?! Zo'n genade zullen wij
immers eeuwig niet waard zijn!’
[14] Roclus zei, helemaal ontroerd
door de deemoed van de genezenen: ‘Als Hij jullie zonden, waar de
tempeldienaren de voornaamste schuld aan hebben, niet vergeven zou hebben, dan
had Hij jullie ook niet genezen; maar aangezien Hij jullie genezen en dus ook
zeker jullie zonden vergeven heeft, voel je dan des te meer verplicht om in
alle liefde op de aangegeven tijd naar Hem toe te komen en Hem alleen dank te
brengen!’
[15] Na deze woorden van Roclus vatten
ze allemaal moed en beloofden te komen en te doen wat hij hun aangeraden had.
[16] Daarop vertrouwde Roclus de
verzorging van de genezenen nogmaals aan de waard toe, verliet toen met zijn
broeders de zaal en begaf zich snel weer naar Mij.
212
Het etenswonder van de Heer
[1] Wij zaten nog allemaal bij elkaar
aan onze tafel en toen Roclus met zijn broeders ons zo aantrof, was hij daar
erg blij om; alleen dacht hij dat Ik in de tijd, die hij met de Farizeeën
doorgebracht had, veel heilbrengende, levende woorden gesproken zou hebben.
[2] Ik zei: 'Beste vriend en zelfs
broeder! Wees maar niet bang, want Ik heb Mijn leerlingen alleen maar verteld,
hoe en wat jij volkomen volgens Mijn wil met de Farizeeën, met de zieken, met
die hoofdlieden en tenslotte met de waard en nogmaals met de genezenen
besproken hebt! Jij bent voor Mij werkelijk tot een degelijk werktuig tegen
Mijn vijanden geworden; en omdat jij Mij trouw was in het kleine, zal Ik je ook
over grotere dingen stellen.
[3] Maar kom nu met je broeders weer
bij Mij zitten; want het middagmaal zal direct opgediend worden -een maal dat
Ik Zelf besteld heb uit Mijn onuitputtelijke provisiekamer, en zo ook de wijn
uit Mijn kelder! Want als Ik, de Heer, in jou en je broeders heel bekwame
arbeiders voor Mijn akkers en wijngaarden gekregen heb, dan moeten die door Mij
ook uitstekend bediend worden op deze dag, in deze tijd!’
[4] Bij deze woorden
kwam onze waard de eetzaal in en zei enigszins verlegen tegen Mij: 'Heer en
Meester, toen ik U al eerder dienstwillig vroeg wat voor middagmaal ik voor U
moest bereiden, zei U genadig dat ik mij daar vanmiddag niet om hoefde te
bekommeren, want U zou deze keer Zelf een middagmaal klaarmaken. Maar wij
hebben nu meer dan een uur geheel vergeefs in de keuken op U gewacht en hebben
voor deze tafel niets aangeraakt. Maar nu zou het toch tijd zijn om de spijzen
op tafel te zetten, en er is nog niets klaargemaakt! Wat moet ik nu doen?'
[5] Ik zei: 'O vriend, maak je je toch
bezorgd om niets! Denk je soms dat Ik, net als jullie mensen, een volle
provisiekamer, een keuken en een rijkelijk van volle wijnkruiken voorziene
kelder nodig heb? Kijk, Ik ben nu onder Mijn vrienden, die Mij goed herkend
hebben en eveneens in Mijn naam goed werk hebben gedaan. En door de macht van
Mijn woord en hun geloof in Mij hebben zij grote tekenen gedaan; daarom wil Ik
nu ook voor hen een wonderdaad stellen. In de keuken staat weliswaar niets voor
ons klaar -maar kijk nu eens naar de tafels!'
[6] Toen Ik dit gezegd had, waren alle
schalen die nog van het ochtendmaal waren blijven staan vol met de beste
spijzen, bestaande uit vissen van de edelste soort, welbereid kalfs - en
lamsvlees, allerlei zoete vruchten en heel goed brood; en zo waren ook alle karaffen
tot de rand toe gevuld met de beste wijn, die het hart sterkte en de ingewanden
verkwikte.
[7] Toen de waard dat zag, sloeg hij
de handen op de borst en zei: 'O Heer en Meester! Wie dat ziet en nog niet
gelooft dat in U Gods geest en Zijn macht, kracht en heerschappij in alle
volheid woont, die zou in zijn ziel en zijn verstand wel met een duizendvoudige
blindheid geslagen moeten zijn!
[8] Weliswaar is alles een wonder,
ontspringend aan Uw macht en wijsheid, en de hemel en deze aarde zijn vol van Uw
werken, die ons echter toch niet zoals wonderen opvallen, omdat wij al vanaf
onze geboorte gewend zijn geraakt aan het telkens ontstaan, bestaan en ook weer
vergaan ervan; maar dit plotselinge ontstaan van zulke spijzen, die anders
alleen door mensenhand bereid worden, en ook dat van de wijn volkomen uit het
niets, is iets hemelhoog anders!
[9] Want als een boom geleidelijk aan
uit een zaadkorrel opgroeit, groot en sterk wordt en vruchten begint te dragen,
ziet men daarbij allerlei middelen als oorzaak van hetgeen uit die middelen
voortkomt. Maar waar zijn hier de middelen? Hier is geen boom, waaraan deze
verschillende vruchten gegroeid en in het licht en de warmte van de zon gerijpt
zijn! op welke akker is het graan voor dit heerlijke brood geoogst? In welk
water zijn deze vissen gevangen, waar zijn de lammeren en het kalf geslacht en
boven welk vuur zo goed klaargemaakt, en in welke wijngaard is deze wijn
gegroeid?
[10] Alles ontstond plotseling, alleen
door de eindeloze macht van Uw wil! En dat is nu juist wat mij tot opperste
verbazing brengt, en wel omdat U , die onmiskenbaar de Oerschepper van alle
dingen in de hemel en op aarde bent, naar mijn ervaring alles alleen maar
geleidelijk aan in een onveranderlijke orde laat ontstaan, waarbij het ene uit
het andere voortkomt; maar hier was het een moment, en wat voorheen niets was
werd heel plotseling tot datgene wat nu voor onze verbaasde ogen en harten de
eettafels vult! O Heer en Meester in Uw geest reeds van eeuwigheid, zou het
voor U dan ook niet mogelijk zijn om een hele wereld in een volmaakt leven te
roepen en al het andere daarop eveneens op hetzelfde ogenblik te laten
ontstaan, wat de mensen iedere arbeid en inspanning en heel veel zorgen zou
besparen?'
[11] Ik zei: 'O ja, vriend, dat zou Ik
zeker kunnen, als de mens ermee gebaat zou zijn als hij tot volkomen traagheid
zou vervallen en dus ook weldra in alle materie en haar gericht zou wegzakken!
Maar aangezien Ik wil dat de mens, in dit wereldse leven ter beproeving van de
vrije wil, door allerlei activiteiten steeds rijker wordt aan ervaringen en de
daaruit voortvloeiende kennis, en God en zichzelf leert kennen, moet de wereld
zelf en alles wat daar in en op is nu eenmaal zo ontstaan en bestaan, zoals het
ontstaat en bestaat.
[12] Kijk, dat is heel in het kort de
reden waarom Ik op de materiële werelden alles geleidelijk aan laat ontstaan en
ook weer laat vergaan; want de materiële werelden met alles wat erin, erop en
erboven is, zijn niet geschapen om eeuwig te bestaan, maar wel de zielen van de
mensen, die uit het gericht van de materie voortkomen en zich in de mens sterk
maken voor het onvergankelijke, eeuwige leven en op die manier ook sterker
worden in Mijn geest in alle liefde tot Mij !
[13] Maar wanneer Ik hier onder Mijn
geestelijk nu bijna reeds volmaakte leerlingen en vrienden een kleine
uitzondering maak van Mijn oereeuwige orde, wordt geen enkele ziel daardoor tot
een voor haar verderfelijke luiheid en blijvende passiviteit gebracht, en heb
Ik hiermee jullie allemaal laten zien dat bij God alles mogelijk is.
[14] Maar kom jij nu ook bij ons
zitten, en eet en drink! Na het eten zullen wij nog tijd vinden om het een en
ander goed te bespreken.’
[15] Daarop ging de waard aan onze
tafel zitten, at en dronk flink met ons mee, en kon de goede kwaliteit van de
spijzen niet genoeg roemen en prijzen -wat ook alle anderen deden.
213
De vrouw van de waard
[1] Maar al gauw kwam zijn vrouw de
eetzaal binnen om haar man, die haar te lang wegbleef, te vragen wat Ik als
middagmaal had besteld, en of Ik misschien Zelf in de keuken op een of andere
wonderbaarlijke wijze zou meewerken aan het bereiden ervan.
[2] Toen ze echter direct merkte dat
wij allemaal aan de rijkelijk van spijzen en drank voorziene tafels zaten en
aten en dronken, sloeg zij van verbazing haar handen boven haar hoofd ineen en
(de vrouw) zei: 'Maar om Mozes wil, wiens dag wij vandaag eren, wat is dat
dan?! Waar komen die spijzen en die wijn nu vandaan?'
[3] De waard zei: 'Stel geen vergeefse
vragen! Want ook al zouden wij het je zeggen, jij zou het toch niet begrijpen;
later zul je wel een keer horen waar deze spijzen vandaan gekomen zijn. Maar
zie er in de keuken nu op toe dat alle andere gasten in de andere eetkamers
behoorlijk bediend worden!’
[4] Daarop ging de
vrouw meteen weer de keuken in en deed haar plicht. Maar het liet haar toch
niet los waar die spijzen vandaan gekomen waren. Daarom onderwierp zij het
personeel ook aan een grondige ondervraging door wie, hoe en wanneer en
waarvandaan de spijzen gehaald waren. Maar toen allen naar volle waarheid
verzekerden dat zij het niet wisten, hield de vrouw het niet meer uit van
nieuwsgierigheid en kwam nogmaals naar ons toe, om bij één van Mijn leerlingen
te informeren hoe dat nu met die spijzen zat.
[5] Toen zei een Esseen tegen de
vrouw: 'Als jij niet te blind was met je verstand, had je allang moeten merken
wat voor wonderen zich hier en ook buiten de herberg hebben voorgedaan, enkel
door de wil van de eeuwig grote Heer en Meester -en zo zijn ook deze spijzen
ontstaan. Ze zijn werkelijk uit de hoogste hemelen hierheen gebracht. Maar kom
eens hier en proef alles, en zeg dan als goede keukenmeesteres hoe deze hemelse
kost jou smaakt!'
[ 6] Toen kwam de vrouw een beetje
verlegen naar de Esseen toe en proefde de spijzen, het brood en de wijn, en gaf
toe dat zij in haar hele leven nog nooit iets had gegeten wat zo buitengewoon
goed smaakte. Nu geloofde zij zelf dat deze spijzen niet in een aardse keuken
bereid waren.
[7] Maar de Esseen wees met zijn hand
naar Mij en zei: 'Kijk, daar zit de eeuwig grote Spijsmeester, die nu dit
heerlijke middagmaal op wonderbaarlijke wijze in één enkelogenblik en niet op
menselijke wijze heeft bereid, maar puur zo geschapen heeft als Hij ook op de
hele aarde voor alle schepselen eeuwig het hun passende voedsel schept! En nu
weet je voorlopig genoeg; geloof, opdat jij zalig wordt! Er is dit huis een
groot heil ten deel gevallen, evenals deze hele plaats, en wij zullen God daar
nooit genoeg voor kunnen loven en prijzen. -En nu kun jij, vrouw, weer aan je
werk gaan; maar over wat je nu gehoord hebt moet je niets tegen andere mensen
zeggen, want de Heer en Meester wil het nu zo!'
[8] Toen ging de vrouw naar Mij toe en
bedankte Mij voor wat ze gegeten had, waarna ze weer naar de keuken ging.
[9] Maar Ik zei tegen allen: 'Weliswaar
is er vanaf het begin geen enkele vrouw geroepen om als profetes voor een volk
te profeteren; maar als het hart van een vrouw vroom is en zij de geboden houdt
en haar kinderen wijs opvoedt in de ware eerbied tot God en in liefde, dan is
zij ook gelijk een profeet en neemt Gods geest ook in haar hart Zijn intrek.
[10] Daarom moeten jullie, als jullie
in de toekomst Mijn woord zullen verkondigen, de vrouwen niet buitensluiten,
zoals tot nu toe dikwijls het geval was, maar jullie moeten hun ook niets
onthouden van wat jullie over het Godsrijk geopenbaard is; want wat de vrouwen
als moeders en voornaamste opvoedsters de kinderen leren, is blijvender en meer
waard dan het onderricht van alle hogescholen ter wereld!
[11] Wanneer een vrouw
wijs is, worden ook haar kinderen wijs; maar als een vrouw dom en onontwikkeld
is, zullen ook haar kinderen niet gemakkelijk tot profeten gemaakt kunnen
worden. Daar geldt het spreekwoord, volgens welk een appel nooit ver van de
boom valt.
[12] Het is heel juist dat een vrouw
een goede, ijverige huishoudster is en ook haar kinderen in het huishouden
opleidt en oefent; maar het is nog beter wanneer zij, zelf vervuld van de geest
der waarheid uit God, ook het hart van haar kinderen met diezelfde geest
vervult. Aan zulke kinderen zal Mijn evangelie dan gemakkelijk en succesvol
verkondigd kunnen worden. Neem dat in de toekomst dan ook goed in acht!’
[13] Roclus, de andere Essenen en de
waard bedankten Mij voor deze les en Roclus zei nog in het bijzonder: Ja, Heer
en Meester, het is bij ons, en met name bij de joden in de omgeving van
Jeruzalem, steeds de grote fout geweest dat er veel te weinig aandacht is
geschonken aan de ware ontwikkeling van het hart en het verstand van de
vrouwen, en daarin moet dan ook vooral de oorzaak van de volledige
verduistering en het verval van de mensen in het zuivere geloof in één God
gezocht worden! Van nu af aan zullen wij de vrouwen dan ook niet onthouden wat,
net als bij de mannen, voor hun geestelijke ontwikkeling nodig is.’
[14] Ik zei: 'Doe dat, dan zal het
weldra licht worden onder de mensen! Maar wanneer men ooit later deze raad van
Mij niet zal opvolgen en de vrouwen weer werelds en zelfingenomen worden, zal
de aloude duisternis weer onder de mensen opduiken, en het geloof zal uitdoven
en de liefde verkillen; en zo zal er opnieuw droeve ellende onder de mensen
zijn, zoals die er nog niet eerder geweest is. Want nu is door Mij voor alle
mensen het helderste licht opgegaan. Wanneer de maan verduisterd wordt, zal
daardoor de nacht van de aarde weliswaar ook groter zijn, maar uiteindelijk nog
veel draaglijker dan wanneer midden op de heldere dag de zon volkomen
verduisterd zou worden. Denk bij jezelf goed na over dit beeld!’
[15] Mijn leerlingen zeiden: 'Heer en Meester,
dit beeld is ons niet duidelijk! Wat stelt de maan voor, en wat is de zon? Hoe
moeten wij dat uitleggen?'
[16] Ik zei: 'Hoe lang zal Ik nog
onder jullie moeten leven, voor jullie geheel en al tot inzicht zijn gekomen?
-De tijd vanaf Adam is, wat betreft de geestelijke ontwikkeling van de mensen
door middel van de vele profeten via de weg van openbaringen, geweest als het
licht van de maan. De maan wisselt met zijn licht: hij is een tijdlang helemaal
niet te zien en neemt dan weer toe, tot hij vol wordt. Zo ging het met de
kennis van God tot in deze tijd. Door het woord en door de tekenen van de
profeten nam deze kennis bij de verschillende volkeren toe tot een volkomen
licht. Deze profeten waren derhalve steeds als het volle licht van de maan, die
ook geen eigen licht heeft maar het van de zon leent, net zoals alle profeten
in alle tijden ook alleen maar een uit God, een uit de zon van de engelen en
geesten geleend licht hadden, waarmee ze de mensen verlichtten.
[17] Naast en na de profeten stonden er
ook andere leraren op, stelden allerlei toevoegingen en verklaringen op en
verduisterden de oorspronkelijke leer op die manier steeds maar meer, zodanig,
dat er daarna weldra niets meer van over was. Toen moesten de mensen zich in
hun nacht met het zwakke licht van de sterren behelpen, tot er weer een profeet
onder hen opgewekt werd. De geestelijke nacht, die op die manier donker was
geworden, werkte niet zo deprimerend op het gemoed van de mensen, aangezien hun
geloof in Eén God, net als het zwakke licht van de vele sterren, nooit volledig
uit kon doven.
[18] Maar nu is in Mij de zon der
hemelen zelf voor de mensen opgegaan. Deze heeft geen geleend, maar haar hoogst
eigen machtige licht, dat zelf niet toe of afneemt. En wie Mij herkend heeft,
zal Mij niet de ene keer meer en dan weer minder kennen. Maar het is heel goed
mogelijk dat dit heldere licht in de mens door zijn wereldse instelling en door
zijn zelfingenomenheid helemaal uitdooft, en dan zal hij er vergelijkenderwijs
net zo aan toe zijn als de aarde, wanneer de zon, die alles heel helder
verlicht en verwarmt, aan de hemel plotseling helemaal uitgedoofd zou worden.
Dan zal het zwakke licht van de sterren de mensen geen troost meer kunnen
bieden, omdat zonder de zon alles op aarde door de kou moet verstarren en
sterven
[19] Wanneer vanaf nu het geloof in
Mij -Mijn levenslicht in de mens zal uitdoven, zal daarmee ook de liefde - de
levenswarmte - geheel en al verkillen, en dat zal dan een zodanige droeve
ellende onder de mensen tot gevolg hebben, dat zij zich veelongelukkiger zullen
voelen dan een vertrapte worm, die in het stof draait en kronkelt. En velen
zullen luid roepen: 'Wat zijn de dieren toch gelukkig, vergeleken bij ons
mensen! Zij leven en kennen de dood niet; maar wij moeten leven, om de dood en
zijn verschrikking steeds voor ogen te hebben!'
[20] Kijk, dat is de grote droeve
ellende onder de mensen, als het licht en de liefde hen verlaten heeft! Streef
er dus naar dat de mensen in het licht blijven, dan zullen zij ook in de liefde
blijven en geen dood voor zich zien, voelen of smaken! -hebben jullie dat nu
goed begrepen?'
[21] Allen zeiden: 'Ja, Heer en
Meester; maar het is toch treurig dat dat mogelijk is! ,
[22] Ik zei: 'Zeer zeker -maar Ik kan
de mens zijn vrije wil niet afnemen, omdat hij anders geen mens zou zijn. Maar
laten we er nu over ophouden! Laten wij nu nog eten en drinken en onze
ledematen sterken; daarna zullen wij weer werken!’
[23] Daarop aten en dronken wij heel
welgemoed, en er werd nog menige opmerking gemaakt over de goede smaak van de
spijzen, het brood en de wijn.
214
Het grootste wonder van de Heer: Zijn woord
[1] Toen wij het maal beëindigd hadden
en van tafel waren opgestaan, vroeg de waard aan een leerling of Ik al eens
vaker zo'n wonder gedaan had.
[2] De leerling zei: 'Op eenzelfde
manier zijn er al dikwijls enkele duizenden mensen onder de blote hemel
gespijzigd! Ook heeft de Heer verscheidene keren, als men geen wijn maar alleen
water had, en niet van het zuiverste soort, dat door Zijn wil voor ons en vele anderen
in de beste wijn veranderd; zo heeft Hij ook door Zijn woord en door Zijn leer
ons oude, bedorven en troebel geworden geloofswater levend gemaakt, gelijk de.
best wijn. Werkelijk, de Heer heeft in minder dan tweeënhalf jaar buitengewoon
veel grote wonderwerken gedaan, en wel zoveel, dat die nauwelijks meer te
tellen zijn of in boeken beschreven zouden kunnen worden! Maar het grootste en
eeuwig blijvende wonder is Zijn woord; wie zich daarnaar richt, zal het eeuwige
leven in zich hebben.
[3] De tekenen, die de Heer nu doet,
getuigen voor ons echter alleen maar van het feit dat Hij de Heer is. In de
toekomst zullen evenwel niet meer de tekenen die door Hem gedaan zijn getuigen
van Zijn goddelijke heerlijkheid, maar Zijn leer in het hart van de mensen die
ernaar zullen leven en handelen; want die zal in ons het meest zaligmakende
teken van het ware en helder van zichzelf bewuste leven teweegbrengen -en dat
is meer dan wanneer de Heer nu in ons bijzijn nog zoveel grote wondertekenen
zou doen, waar wij en onze opvolgers het latere nageslacht wel over kunnen
vertellen, maar die zij toch maar voor de helft of waarschijnlijk vaak ook
helemaal niet van ons zouden willen geloven. En zo zullen de tekenen die nu
gedaan zijn maar weinig invloed hebben om het geloof van de latere generaties
te vergroten, maar de aan hen overgeleverde leer, die op zichzelf de helderste
en meest onbetwijfelbare waarheid is, zal dat wel doen!
[4] Vriend, dat wij hier nu zijn is
wel zeker, waar en gewis, en dat de Heer nu voor onze ogen grote tekenen heeft
gedaan, betwijfelt niemand - van ons; maar over ongeveer honderd jaar zal dat
allemaal tot het rijk der wereldgeschiedenis behoren en - zoals alles, wat tot
dit rijk behoort grotendeels door velen betwijfeld en niet geloofd worden.
[5] Maar de lichte waarheid, dat twee
en twee samen vier zijn, zal tot aan het eind van alle tijden onwankelbaar
blijven staan en zo ook de leer uit de goddelijke mond van de Heer, volgens
welke ieder mens God moet kennen, in Hem alleen moet geloven en Hem boven alles
en zijn naaste als zichzelf moet liefhebben. Dat is een levenswaarheid die
nooit bestreden kan worden, omdat zonder die waarheid ten eerste geen
gemeenschappelijk samenleven van mensen zou kunnen bestaan, dat alleen hier op
aarde tijdelijk en materieel van aard is, en ten tweede omdat zonder die
waarheid en het in de praktijk brengen ervan geen enkele ziel het eeuwige leven
uit God zou kunnen ontvangen. Want de liefde is de eeuwige geest van het leven
en derhalve het leven zelf
[6] Wanneer de mensen onder elkaar en
ten opzichte van God geen enkele liefde meer hebben, volgt daaruit ook strikt
logisch de waarheid, dat zij ook het innerlijke en eigenlijk enig ware leven
van de ziel niet meer hebben. Bekommer je dus in het vervolg alleen maar om de
leer, die de Heer ons geopenbaard heeft, en de zeer lichtende geest van
waarheid ervan, en handel ernaar, om het eeuwige leven te krijgen; want tekenen
kunnen noch jou noch iemand anders het eeuwige leven schenken.
[7] Dat de Heer in Zichzelf eeuwig
almachtig is en de hoogste wijsheid bezit, laten ons niet alleen de nu gedane
wondertekenen zien, maar daarvan getuigt in alle tijden en voor de ogen van
alle mensen de grote schepping, die alle denkende mensen voortdurend luid
toeroept: ' Achter deze talloos vele en wijze, grote werken moet een uiterst
wijze en almachtige, eeuwige Werkmeester verborgen zijn! ' Maar hoewel de mens
Zijn roep hoort en de Werkmeester op de een of andere manier begint te zoeken
-en daar doet hij goed aan -voelt hij daarbij toch zijn eigen machteloosheid en
zwakheid, die hij niet in een goddelijke kracht kan veranderen.
[8] Maar als jij nu volgens de aan ons
geopenbaarde leer van de Heer zult leven en handelen, zal jouw machteloosheid
en zwakheid door de kracht van de goddelijke liefde in jou veranderd worden in
eigen macht en sterkte; en dat zal beslist heilzamer voor je zijn dan wanneer
je verder nog getuige zou zijn van nog vele duizenden tekenen, maar voor jezelf
toch in je oude machteloosheid en zwakheid zou blijven! Kijk, dat is mijn goed
gefundeerde mening!’
[9] Ik zei tegen de leerling, die nu
zo gesproken had: 'Natanaël, tegen jou hoef Ik niet meer te zeggen: 'Hoe lang
zal Ik jou nog moeten verdragen, voordat jij inzicht krijgt in Mijn rijk! '
Want jij hebt het juiste inzicht al verkregen en daarom zeg Ik opjouw woorden
nu 'amen' en bevestig alles wat jij gezegd hebt als een volle, zuivere
waarheid; want zo is het en zo zal het ook voor altijd blijven.
[10] Wie Mij zal zoeken in Mijn werken
en tekenen, zal een zwaar en moeizaam karwei hebben, en hij zal gemakkelijk
bezwijken onder de zware last ervan; maar wie Mij zal zoeken in en door de
liefde, zal Mij als de kracht van al het leven weldra zonder veel moeite in
zichzelf vinden. En als hij Mij gevonden heeft, heeft hij ook alles gevonden,
namelijk het eeuwige leven en de macht, kracht en wijsheid ervan. Dat moeten
jullie allemaal goed onthouden en ook aan de andere mensen verkondigen!
[11] Maar laten we nu naar buiten gaan
en een beetje om ons heen kijken, wat zich zo hier en daar voordoet!’
215
De Heer en de bijgelovige waard
[1] Daarna verlieten wij de eetzaal en
gingen, begeleid door de waard, naar buiten, waar het deze dag echt aangenaam
was, omdat de hitte van de dag sterk werd afgezwakt door een noordoosten wind.
Wij liepen vanuit onze herberg door de hele, tamelijk uitgestrekte plaats en
kwamen dan ook bij de grote herberg, waar Roclus in Mijn naam de eenentwintig
zieken genezen had.
[2] De waard merkte ons op een haastte
zich met de zijnen en degenen die genezen waren naar buiten naar ons toe en
begroette ons heel hartelijk. Direct daarop vroeg hij echter naar Mij en
Roclus wees hem Mijn persoon aan. Toen kwamen ze allemaal om Mij heen staan om
Mij te bedanken voor de grote weldaad die Ik aan hen bewezen had, en de waard
zelf kon maar niet ophouden Mij te loven en te prijzen.
[3] Maar Ik zei tegen hem en alle
anderen: 'Sta nu weer op; want het is voldoende als jullie Mij in je hart
waarachtig loven en prijzen -en wat het hart besluit en doet, daar nemen en
hebben ook alle andere ledematen deel aan!'
[4] Hierop stonden ze allemaal op en
vroegen Mij om hen nooit meer met Mijn almachtige genade te verlaten.
[5] En Ik zei tegen hen: 'Houd Mij dan
voortaan levend in jullie hart door de liefde tot God en jullie naasten, dan
zal ook Mijn genade voortdurend bij jullie blijven. Maar als jullie in de
genoemde liefde in jullie hart ooit zwak of zelfs lauw en koud worden, zal
evenzo Mijn liefde en de daaruit voortvloeiende genade ook zwak, lauw en koud
worden.
[6] Hoed je voor vraatzucht en
zwelgerij; want daardoor wordt de liefde tot God verminderd en de liefde voor
de wereld en de eigenliefde gevoed en versterkt, en daarmee het gericht van de
materie en haar dood! Hoed je eveneens voor onkuisheid en alle hoererij; want
onkuisen, hoereerders en echtbrekers zullen Mijn levensrijk niet binnengaan!
[7] Tegen jullie, die nu van jullie
lichamelijke kwalen genezen zijn, zeg Ik, dat jullie je voortaan tot geen
enkele zonde meer moeten laten verleiden; want dan zou Mijn genade jullie weer
afgenomen worden en dan zouden jullie tot nog grotere kwalen vervallen!
[8] Hoed je echter ook voor traagheid
en niets doenerij; want dat is de wortel van alle zonden en kwalen van de
mensen!
[9] Jullie hebben dat nu uit Mijn mond
gehoord; houd je er ook aan en leef en handel ernaar, dan zal Mijn genade niet
van jullie wijken! Amen.'
[10] Toen Ik dat gezegd had, bedankten
allen Mij daar weer voor.
[11] Daarop zei de waard tegen Mij: 'O
eeuwig grote Heer en Meester, zou U ook Mijn huis binnen willen gaan, zodat het
gezegend wordt door de stappen van Uw gezegende voeten!?
[12] Ik
zei: 'Luister eens: jij hebt wel een goede mening over Mijn voeten, maar mijn
voeten zullen voor jouw huis geen zegen achterlaten; als jij echter met je
gezin volgens Mijn wil leeft en handelt, zal dat jouw hele huis tot een ware,
blijvende zegen worden! In dergelijke dingen geloofden en geloven nog altijd
diegenen die gevangen worden gehouden door allerlei duister bijgeloof, dat op zichzelf
dood is en geen levensmacht heeft. Wat voor nut kunnen bepaalde tekens of
relikwieën, bepaalde stenen, getallen en de nieuwe maan en sterrenbeelden voor
iemand hebben? Die hebben niet alleen geen nut, maar schaden de ziel alleen
maar en zodoende ook het lichaam! En zo kan ook het lopen met de voeten van
Mijn lichaam noch deze plaats, die Ik nu ook betreedt, noch een huis voordeel
brengen; maar het is van nut voor jullie allemaal dat Ik naar jullie toe ben
gekomen en jullie Mijn wil te kennen heb gegeven, en jullie de wegen heb
getoond die jullie moeten bewandelen om tot het eeuwige leven te komen. .
[13] In stenen, metalen, kruiden en de
wortels en vruchten ervan Zit weliswaar ook een heilzame kracht voor heel
veellichamelijke ziekten; maar men moet die goed kennen en in staat zijn ze
vervolgens bij bepaalde ziekten verstandig toe te passen. Maar wie dergelijke
dingen als een tovermiddel gebruikt, zondigt tegen het verstand en tegen Gods
wijze orde!
[14] Kijk, Mijn overigens dierbare en
vriendelijke waard! Ik ken jou en weet heel goed dat jij een eerlijke en
rechtvaardige man bent; maar toch heb Ik ook iets tegen jou.
[15] Jij bewaart in je huis bepaalde
stenen en stukken hout en jij gelooft dat er daardoor geen vijand jouw huis
binnen kan komen. Zo heb je ook in je stal allerlei dingen onder de drempel van
de deur begraven, zoals wat ijzer, zwavel, eierschalen en een bepaald soort
hout, waar de magiërs hun toverstokken van maken -en dat zou, zoals jij
gelooft, tegen de toverij van heksen helpen en de dieren gezond houden. En ook
moeten jouw kinderen, je vrouw, al je dienstknechten en dienstmeiden bepaalde
pakketjes bij zich dragen om tegen iedere kwaal beschermd te worden, en zelf
draag jij ook steeds zoiets bij je, om dezelfde reden.
[16] En
enige tijd geleden waren er een paar zeer geheimzinnig doende Arabieren bij je,
die jou vertelden dat ieder van hen ongeveer drieduizend jaar oud was, want zij
zouden het ware slangenplantje gevonden en opgegeten hebben en daardoor
onsterfelijk zijn geworden. Om aan hun slim bedachte leugen echter des te meer
de schijn van waarheid te geven, hebben ze jou met hun zeer levendige fantasie
een heleboel wonderbaarlijke sprookjes en fabels verteld, die tijdens hun
reeds drieduizend jaar lange leven op aarde onder de mensen, dieren en planten
en stenen gebeurd zouden zijn -en jij hebt dat allemaal voor waar aangenomen. .
[17] Zo heb jij van de genoemde
leugenaars voor duur geld ook allerlei tovermiddelen gekocht en hebt hun
bovendien nog een bedrag aan goud gegeven, omjou dat slangenplantje te
verschaffen; maar dat zouden ze jou pas over zeven jaar kunnen brengen, omdat
het heel ver hiervandaan op een berg te vinden zou zijn, en wel alleen op een
bepaalde dag, en zelfs alleen maar op een bepaald uur van die dag! En kijk, dat
heb jij allemaal vast geloofd!
[18] Maar Ik zeg jou nu: leg al dat
duister bijgeloof af; want het is allemaal een door verschillende priesters
onder de net zo verschillende volkeren op aarde fijnzinnig bedacht bedrog, en
het bevat geen spatje waarheid, nog niet ter grootte van een zonnestofje!
[19] Van die Arabieren, die zeggen
drie duizend jaar oud te zijn, is er zelfs niet één vijftig jaar oud, van het
bestaan van een slangenplantje dat onsterfelijk zou maken weet Ik als Schepper van
hemel en aarde niets af, en jouw wonderpakketjes zijn het nog niet waard in een
beerput gegooid te worden.
[20] Hecht daar in het vervolg dan ook
geen enkele waarde meer aan; maar wel aan alles wat Ik je door de mond van
Roclus heb gezegd, en leef en handel ernaar, dan zul je weldra in jezelf een
heel ander onsterfelijkheidsplantje vinden dan hetgeen die onbetrouwbare
Arabieren beloofd hebben jou pas over zevenjaar te brengen -wat zij jou echter
in nog geen duizend jaar zouden brengen, al zouden zij en jij ook zolang op
deze aarde mogen of kunnen leven.
[21] Kijk, dat is wat Ik tegen jou
had! Als jij dat allemaal voor altijd aan de kant zult zetten, zal Mijn zegen
geheel en al in jouw huis binnengaan, maar anders niet, al zou Ik Mij ook nog
zo vaak persoonlijk in jouw huis bevinden!’
[22] Toen de waard dat van Mij gehoord
had, bedankte hij Mij voor deze les en beloofde Mij heel nadrukkelijk dat hij
alles zou doen wat Ik hem aangeraden had; want hij was bij zichzelf niet weinig
verbaasd, .omdat hij maar al te duidelijk in de gaten kreeg dat ook de
geheimste dingen Mij niet onbekend zijn. Daarop vroeg hij Mij echter nogmaals
of Ik zijn huis wilde betreden en wat brood en wijn bij hem zou willen nemen.
[23] En Ik zei: 'Wees er helemaal van
verzekerd dat Ik jouw wil in plaats van het werk aanneem; maar wat jij nu voor
Mij wilt doen, doe dat voor de armen, dan zal Ik dat aannemen alsof je het voor
Mij gedaan had! Maar wij hebben hier vóór de avond nog heel wat in orde te
brengen en recht te zetten, daarom moeten wij werken, zolang de dag
duurt. Maar als jij vanavond Mijn gast wilt zijn, kom dan naar de herberg waar
Ik nu Mijn intrek heb genomen! '
[24] De waard bedankte Mij voor deze
uitnodiging. Daarop trokken wij verder in deze plaats en de waard ging met de zijnen
weer vrolijk gestemd zijn huis in en sprak met de zijnen over alles wat hij uit
Mijn mond gehoord had.
216
De armenherberg van de Essenen
[1] Wij kwamen echter al gauw bij een
andere herberg, waar een groot aantal armen waren, die nu al een paar uur voor
de herberg bivakkeerden omdat in de herberg voor hen geen plaats was gemaakt,
hoewel deze herberg vooral voor de armen bedoeld was.
[2] Nu vroeg Ik aan Roclus: 'Waarom is
alleen deze herberg voor de armen verplicht? Zouden ook de andere herbergen niet
een deel van die verplichting op zich kunnen nemen?'
[3] Roclus zei: 'Heer en Meester, U
hoef ik de reden van deze kwalijke toestand, die mij al lang tegenstaat niet
uiteen te zetten, aangezien U zelfs de meest geheime dingen en omstandigheden
maar al te goed kent; maar ik vraag U om advies, hoe dit met succes aangepakt
kan worden!'
[4] Ik zei: 'O, maar dat kan toch heel
gemakkelijk verholpen worden! Zeg jij nu, als overste van deze plaats, via één
van je broeders tegen alle plaatselijke herbergiers: 'De Heer heeft bevolen dat
iedere herberg te allen tijde plaats gereed moet houden voor minstens tien
armen; de herberg die echter uit goede wil meer wil doen, zal ook op een
beloning daarvoor kunnen rekenen!' En over een klein uur zul je geen arme meer
aantreffen die in de open lucht bivakkeert!
[5] Waarom moet alleen deze waard een
toelage van jullie krijgen voor het onderbrengen van de armen, terwijl hij er
weliswaar tien herbergt en ook af en toe honderd, maar aan jullie in plaats van
tien steeds twee keer zoveel opgeeft en zich daarvoor door jullie teveel laat
betalen, en de werkelijk opgenomen armen dan ook nog zelfs gebrek en honger
laat lijden?! Tegen dit kwaad moet dus grondig opgetreden worden!'
[6] Na deze woorden van Mij stuurde
Roclus direct vier van zijn broeders naar alle herbergen van deze plaats, met
uitzondering van die ene, waar wij woonden. En het duurde nog geen half uur, of
daar kwamen dienaren die door alle herbergen gestuurd waren; zij zeiden tegen
de armen waarvoor ze gekomen waren, en de armen stonden onmiddellijk op van de
harde grond en lieten zich dankbaar door de dienaren naar de herbergen brengen.
[7] De waard van de armenherberg, die
merkte dat de hem bekende dienaren van andere herbergen de armen wegbrachten,
raakte daar echter ontstemd over en wilde dat verhinderen.
[8] Hij liep daarom heel bars op
Roclus af en (de waard) zei: 'Overste! Ik heb met jou een contract, volgens
welk alleen ik de armen dien te verzorgen. Waarom worden ze nu bij mij
weggehaald?'
[9] Roclus zei: 'Luister, is dat soms
verzorgen, als men de vele armen die met allerlei kwalen behept zijn, net als
de Grieken met hun zwijnen doen, hier op een open plein zonder bedden en zonder
voeding en drank laat bivakkeren en wegkwijnen, terwijl men in het behoorlijk
ruime huis lege kamers vrijhoudt voor als er rijke gasten komen?! Jij hebt je
al voor heel veel armen de verzorging door ons laten betalen en hebt van de
velen die jij op je rekening vermeldde, nauwelijks de helft verzorgd, en dan
ook nog slecht! Daarom zal dat contract van dit uur af veranderd worden en zal
de toelage tenslotte onder allen verdeeld worden. - Heb je dat nu begrepen?'
10] De waard keek woedend en zei:
'Overste, welke kwaadspreker heeft mij bij jou zo afschuwelijk belasterd?'
[11] Roclus zei: 'Geen kwaadspreker,
maar de mond van een zeer Waarachtige, voor wiens alziende ogen ook onze meest
geheime gedachten, wensen en begeerten niet verborgen zijn, en die een Heer
is, groot en verheven boven alles in de hemel en op aarde, en die alles in
stand houdt, leidt en regeert -een Heer van al het leven en bestaan -en Hij
heeft mij ook opgedragen om jou daarvoor te straffen! Jou blijft van nu af aan
niets anders over dan berouw te hebben over je vele zonden, je leven volkomen
te beteren en voorzover mogelijk al het onrecht goed te maken, anders zal jou
een ergere tuchtiging door God de Heer te wachten staan.
[12] En dat jij ons en de armen
bedrogen hebt, is zojuist gebleken; want in plaats dat je tenminste hen, die er
het slechtst aan toe zijn in de voor zieken ingerichte kamers onder brengt, heb
jij hen allemaal op de harde grond laten bivakkeren. Beter je leven dus en
vraag niet meer naar degene die jou mogelijkerwijs verraden zou hebben!'
[13] Toen de waard zo'n ernstige
berisping en vermaning van Roclus gekregen had, werd hij bang. Hij begon zijn
geweten dan ook grondig te onderzoeken en beloofde Roclus dan ook dat hij alles
wat hij onrechtmatig voor zichzelf gehouden had, aan hem zou terugbetalen en in
de toekomst geen toelage meer zou verlangen voor het herbergen van de armen.
[14] Daarop zei Roclus tegen hem: 'Doe
dat, dan zal God de Heer ook je zonden vergeven, en jouw ziel zal
barmhartigheid bij Hem vinden! Als je een Griek was of een Romein, en dus een
heiden, die van de ene, ware God nooit iets gehoord had en niet weet van Zijn
wil, die de mensen door de mond van de profeten geopenbaard is, dan zou jouw
handelwijze te verontschuldigen zijn; want wie de wet niet kent, kan die ook
niet in acht nemen. Maar jij bent een jood, en bovendien voorzover ik weet ook
nog een schriftgeleerde! En jij bent dan ook des te meer strafbaar, omdat jij
de heidenen in bedriegerijen in hoge mate overtreft. Maar als jij je, zoals je
zegt, je leven werkelijk ernstig wilt en zult beteren, laten jouw zonden je dan
in naam van de Heer ook vergeven zijn!’
[15] Daar dankte de waard voor, boog
voor Roclus en ging zijn huis binnen.
[16] Maar wij gingen verder in deze
plaats, en Ik zei tegen Roclus: 'Jij hebt deze kwestie weer goed opgelost en
wij hebben een goed werk afgerond. Dat je Mij aan de schriftgeleerde waard niet
bekend gemaakt hebt, was ook heel goed; want hij is nog niet rijp om Mijn
persoonlijkheid, te kennen en te verdragen. Maar wanneer Ik morgen deze plaats
verlaten heb en de waard bij jou zal komen om zijn onrechtmatig verkregen winst
terug te betalen, kun je hem ook zeggen dat Ik in jouw gezelschap was en wat
voor leer en macht Ik jullie gegeven
heb, waar jullie hem van kunnen overtuigen, dan zal hij jullie daarna nog
goede diensten bewijzen.’
[17] Roclus hoorde dat van Mij en
bedankte Mij voor zo'n getuigenis en voor zo'n troost, wat hij volgens hem
allemaal niet verdiend had, en zei toen: 'O Heer en Meester! Wilt U ons dan
echt morgen al verlaten?'
[18] Ik zei: 'Met Mijn persoonlijkheid
zeer zeker, maar niet met Mijn geest; want Ik heb elders nog veel te doen,
opdat alles vervuld wordt, wat de profeten over Mij voorspeld hebben! Maar
jullie zullen zonder Mijn persoonlijke aanwezigheid meer onbelemmerd in Mijn
naam kunnen onderwijzen en handelen dan wanneer Ik persoonlijk aanwezig ben; de
oorzaak daarvan is gemakkelijk te begrijpen.’
[19] Roclus begreep de oorzaak ook
snel en al pratend kwamen wij weer op een plaats, en wel aan de weg die naar
Egypte leidde, waar wij weer werk te doen hadden.
217
De wonderdaden in de herberg voor de poort
[1] Het was een plaats die reeds
buiten de poort van het gesloten stadje lag, dat vanzelfsprekend aan alle
kanten door een sterke muur omringd was. Buiten de muur en haar poorten stonden
echter ook nog huizen en herbergen, waar aankomende reizigers meestal hun
lastdieren onderbrachten en dikwijls ook zelf onderdak zochten. Langs de
eerder genoemde weg bevond zich op een afstand van ruim zevenhonderd passen
buiten de poort ook zo'n herberg, waar zich een groot aantal gasten bevond;
waaronder vele Egyptenaren, Grieken, Romeinen en ook enkele joden, die met de
heidenen allerlei handel dreven.
[2] Voor de herberg was een groot
plein, dicht met gras begroeid. Hierop stonden een heleboel doodskisten, waarin
zich dode kinderen bevonden, en hun vaders en moeders wachtten in de herberg of
zij van de Essenen de gewenste toestemming zouden krijgen om hun doden in de
goed afgesloten doodskisten naar de burcht te brengen. De ouders hadden
weliswaar al herhaalde malen om die toestemming gevraagd, maar kregen die niet,
omdat de reeds bekende wederopwekkingskamer toch al overvol was met dergelijke
doodskisten en omdat de Essenen ze niet meer konden en mochten aannemen.
[3] Maar degenen die in de
bovengenoemde herberg wachtten waren van ver gekomen, in de hoop hun dode
kinderen weer opnieuw .tot leven gewekt mee naar huis te kunnen nemen, en
konden dus ook met weten dat de Essenen geen dode kinderen meer levend maakten;
het was voor die ouders dus des te bitterder, toen ze hier hoorden dat zij hun
verre reis voor niets hadden gemaakt.
[4] Toen wij de doodskisten, honderd
tien in totaal, bekeken, zag de waard ons, die de overste goed kende, en hij
zei direct tegen de treurige gasten dat de overste met zijn broeders tussen de
doodskisten liep en ze bekeek, wat voor de bedroefden een goed teken was; want
als de overste zelf een dergelijke bezichtiging deed, was dat voor de
wachtenden een hoopvol teken dat hun verzoeken verhoord zouden worden.
[5] Met deze troostvolle verwachting stonden
alle gasten snel op en kwamen naar buiten, waar wij de opschriften van de
doodskisten lazen, en allen vroegen de overste met tranen in hun ogen om hen
toch niet onverrichter zake hun verre reis terug naar huis te laten maken; want
zij hadden immers niet geweten dat in deze aloude wonderplaats geen dode
kinderen meer opgewekt werden.
[6] Roclus zei tegen hen: 'Maar al
sinds een jaar en langer zijn er boden van hieruit in alle richtingen gestuurd
om de mensen mee te delen dat hier geen doden meer opgewekt worden! Hebben
jullie daar dan niets van gehoord?'
[7] De ondervraagden zeiden: 'Nee,
machtige overste! Niet één keer hebben wij ook maar in de verste verte iets van
iemand gehoord; want als wij daarover hadden horen praten, zouden wij zeker
thuis gebleven zijn en zouden wij niet zulke grote onkosten gemaakt hebben! Wij
zijn evenwel voor het merendeel pas enkele dagen geleden hier aangekomen en
hebben in de herberg nog weinig verteerd; ook hebben wij een paar uur geleden
de schatting weer teruggekregen, die ons onderweg hierheen afgenomen was, waar
we heel blij mee zijn -maar als wij nu daarom onverrichter zake om moeten
keren, zouden wij liever een tien keer zo hoge schatting betalen. 0 machtige
overste! Verhoor onze beden voor deze ene keer! Wij willen graag wachten en
ieder gewenst offer betalen, wanneer u maar zo genadig bent om ons te
verhoren!’
[8] Roclus zei: 'Ja, mijn beste
vrienden, jullie hebben daarginds enigszins onjuiste berichten gekregen, dat
hier kinderen, die vaak al maandenlang volkomen dood hun kist liggen, weer tot
leven gewekt kunnen worden! Dat is af en toe wel mogelijk bij mensen die net
gestorven zijn, wanneer ze schijndood zijn; maar kinderen, zoals die in deze
doodskisten, kan alleen een God weer tot leven brengen!’
[9] Nu vroeg een Griek snel: 'Welke
God bedoelt u dan? Want wij hebben een heleboel goden! Welke van hen is de
machtigste? Zeg het ons, dan willen wij aan hem offeren en bid u voor ons tot
hem!’
[10] Roclus zei: 'Onder jullie goden
is er eeuwig niet één, aangezien al jullie goden slechts verzonnen zijn en hun
beelden slechts door mensenhanden gemaakt zijn. De enig ware en almachtige God
is alleen Degene die de joden aanroepen; Hem alleen is alles mogelijk!'
[11] De Griek zei weer: 'Dat hebben
joden die bij ons wonen en handel drijven ook gezegd, en wij hebben de God van
de joden dan ook heel bereidwillig grote offers gebracht; die zijn door een
joodse priester ook in ontvangst genomen met de verklaring, dat de offers zo
spoedig mogelijk naar Jeruzalem gebracht zouden worden, waar de enig ware God
steeds in een geweldig grote en schitterende tempel woont.
[12] Maar ondanks onze aanzienlijke
offers en ondanks de verzekering van de joodse priester, dat zijn enig ware God
ons zeker zou helpen, bleven onze kinderen toch alsmaar dood; en nu denk ik dus
dat er ook deze keer niet bijzonder veel bereikt zal kunnen worden met de God
van de joden. Maar u zult dat hier misschien wel beter weten dan de eerder
genoemde joodse priester, die, eerlijk gezegd, zelf geen al te groot vertrouwen
in zijn God leek te hebben, omdat ik gezien heb dat hij de geboden die hij ons
voorhield zelf het minste in acht nam. Wat zouden wij volgens uw mening moeten
doen om door de enig ware God van de joden geholpen te worden?'
[13] Roclus zei: 'ja, mijn beste
vrienden, dan moetje wel eerst levend in je hart in deze God geloven, Zijn
geboden onder alle omstandigheden houden, Hem vervolgens boven alles lief
hebben en je medemensen als jezelf! Wie dat niet doet, wordt door God niet
verhoord.
[14] Ik en mijn broeders
doen dat en wij hebben dan ook onmiskenbare bewijzen dat onze enig ware God
altijd graag onze beden verhoort, vooropgesteld dat wij Hem niet om iets dwaas
bidden! Wend je dus vol geloof in je hart tot onze God, als tot een allerbeste
Vader, en beloof Hem dan ook dat jullie je dode afgoden zullen verlaten en Zijn
geboden precies zullen houden; en dan zal blijken of onze God jullie verhoord
heeft!'
[15] Allen, Egyptenaren, Romeinen en
Grieken, beloofden dat plechtig.
[16] Maar Roclus stelde nóg een voorwaarde
en zei: 'Ik heb nu uit jullie plechtige belofte begrepen dat jullie allemaal
volkomen ernstig van plan zijn om tot de ene, enig ware God van de joden terug
te keren, van wie jullie voorvaderen zich al bijna 1700 jaar geleden hebben
afgekeerd, en daarom heb ik in mijzelf nu reeds de volle zekerheid dat God
jullie wensen zal inwilligen. Maar wat hier zal gebeuren moet jullie voor je
houden, en maak ons niet nóg bekender dan wij toch al zijn; want wat hier nu
vandaag gebeurt, zal daarna niet meer gebeuren!
[17] Maar allerlei zieken, blinden,
doven, stommen, lammen, kreupelen, jichtlijders, melaatsen, bezetenen, zieken
die aan kwaadaardige koortsen lijden en krankzinnigen kunnen hier hun heil
vinden. Als jullie ook deze voorwaarde willen vervullen, kunnen jullie de
doodskisten openmaken en jullie nu al tot leven gewekte doden eruit halen en
hun te eten geven, in het begin melk en daarna pas verse bouillon met wat
brood, en tegen de avond ook wat wijn!
[18] Maar geloven jullie nu ook allen
zonder twijfel, dat al jullie kinderen in de doodskisten al leven?'
[19] Allen zeiden: 'ja, u, die een
machtige vriend bent van de ene, enig ware en almachtige God, geloven wij
zonder de minste twijfel!’
[20] Daarop zei Roclus, op mijn
innerlijk bevel: 'Zo geschiede jullie dan ook naar jullie geloof in de naam van
Jezus Jehova Zebaoth! En maak nu de doodskisten open!’
[21] Op deze woorden
sprongen allen op hun doodskisten af, openden die, en hun kinderen, van wie er enkelen
al meer dan een jaar in de doodskisten opgesloten waren geweest, stonden daar
fris en gezond uit op.
[22] De blijdschap van de ouders, die
voor het grootste deel welgesteld waren, was niet te beschrijven, wat
gemakkelijk te begrijpen is, en aan het danken, loven en prijzen kwam bijna
geen eind. De kinderen werden al gauw daarna verzorgd op de manier die de
ouders tevoren aanbevolen was.
[23] Nota bene: nu, na bijna
tweeduizend jaar, zou iemand kunnen vragen: 'Hoe is het toch mogelijk dat een
dergelijke wonderdaad zo totaal verzwegen kon blijven, evenals een groot aantal
andere?'
[24] Het antwoord luidt in het kort
aldus: omdat Ik het Zelfzo verordend heb, opdat in de toekomst enkel en alleen
de zuivere leer de mensen zou leiden en sturen en niet de macht van
wonderdaden, die de vrije wil van de mens belemmert, zoals Ik al vaak heb laten
zien. Hier in deze plaats, ten tijde van Mijn kortdurende aanwezigheid in
Essea, die maar aan weinigen bekend was, baarden dergelijke grote wonderen niet
zo'n groot opzien, omdat deze plaats al lange tijd wijd en zijd maar al te zeer
bekend stond als een plaats van wonderen. Het mislukken van een wonderdaad zou
ontegenzeglijk een groter opzien gebaard hebben dan het volkomen lukken ervan,
wat ieder mens al net zo zeker verwachtte als de nacht op de dag en de dag op
de voorbijgaande nacht volgt. Bovendien is aan allen die hier hulp vonden
steeds heel ernstig bevolen om het wonder niet bekend te maken.
[25] Toch is van mijn daden en die van
de Essenen veel opgetekend, wat veelal in Egypte in de grote bibliotheken
bewaard werd maar later, zoals bekend, door de blinde Mohammedanen vernietigd
is. En zo kwam het dat de mensen in deze tijd bijna niets meer weten van de
grote wonderen die in die tijd gebeurd zijn, waaraan echter ook de oude hoer
van Babylon overduidelijk heeft bijgedragen. En hoe, dat zal in deze tijd
iedere onderzoeker die nadenkt zonder meer bekend zijn!
[26] Er bestaan in het oosten echter
ook nog grote aantekeningen, en op het juiste moment zullen er ook wel enkele
aan het licht gebracht worden. Daarin staat nog veel wat in de tegenwoordig
bekende vier evangeliën niet voorkomt; een chronologische volgorde is daarin
echter niet te vinden, evenals ook in de vier evangeliën niet, maar dat maakt
niets uit. Want de hoofdzaak is en blijft immers toch altijd de zuivere
levensleer; wie die aanneemt en in Mij gelooft, zal door de geest ook in al het
andere binnengeleid worden.
[27] Wat hier terzijde gezegd is diene
iedereen, die nog enige twijfel over Mij en Mijn werken in die tijd had, tot
troost en geruststelling en zij voldoende bewijs voor de waarheid van wat er in
deze nu al vele boekjes* (* Met 'boekjes' zijn de schriften van het originele
manuscript van Lorber bedoeld.) is gezegd en getoond.
[28] En nu weer terug naar onze zaak!
218
Hoe de helpers van de Essenen ingezet kunnen worden
[1] Toen het beschreven wonderwerk
volbracht was en de ouders zich met hun kinderen in de herberg bevonden, kwam
de waard, evenals ook zijn personeel, aan wie dit wonder iets heel natuurlijks
in deze plaats toescheen naar ons toe; hij vroeg Roclus, of en hoeveel hij hun
voor de grote wonderdaad in rekening moest brengen voor het welzijn van de vele
armen, die van dag tot dag in deze plaats in aantal toenamen, welk geld hij
dan, zoals altijd, gewetensvol aan de beheerder van de armenverzorging zou
afgeven.
[2] Roclus zei, zoals Ik hem in het
geheim in zijn hart had gelegd: 'Mij is deze genade door God om niet verleend,
en daarom verlang ik ook van niemand enig offer. Maar als iemand zelf uit vrije
wil iets wil doen voor de armen, waaraan wij bij ons geen gebrek hebben, kun je
dat aannemen en aan de instelling geven! Maar laat de ijzeren doodskisten
onmiddellijk naar de burcht brengen, zodat die hier niet te lang voor iedereen
zichtbaar blijven staan!’
[3] De waard zei: 'Maar als de
vreemdelingen de doodskisten nu als herinnering weer mee naar huis willen
nemen?'
[4] Roclus zei: 'Zeg dan tegen hen dat
ik het zo bevolen heb! Maar zeg tegen degene die toch een doodskist mee wil
nemen, dat zijn kind dan op onderweg naar huis zal sterven; dan zal niemand
weigeren de doodskist hier te laten!’
[5] Toen de waard dat van Roclus
gehoord had, boog hij voor ons en haastte zich het huis binnen om te zorgen dat
alles wat Roclus hem bevolen had gebeurde.
[6] Daarop verlieten wij deze plaats
direct, trokken ons terug in het plaatsje en begaven ons naar een andere poort,
waarbuiten zich een reeds lang geleden door de Essenen opgerichte vrije herberg
bevond. Het was, op de burcht na, wel het grootste gebouw ter plaatse, waar ook
vele grote tuinen bij hoorden, die samen met het gebouw als één geheel door een
hoge, sterke muur omringd waren, die om de honderd passen van een wachttoren
was voorzien. In deze herberg, die vanuit Essea gezien tussen het oosten en het
zuiden lag, bevonden zich behalve een groot aantal kreupelen ook nog een
heleboel pleegkinderen, die volgens het vroegere, reeds bekende gebruik van de
Essenen aan de ouders werden gegeven als hun opnieuw tot leven gewekte
kinderen.
[7] Toen wij in deze herberg
aankwamen, zei Roclus tegen Mij: o Heer en Meester! Kijk, dat is nu nog mijn
grootste punt van zorg! Die vele kreupelen genezen en hen dan voor een of
andere dienst te gebruiken, zou, vooral nu U aanwezig bent, gemakkelijk zijn;
maar deze vele kreupelen waren in vroeger tijden in het bijzonder bij de grote
ceremoniën ter opwekking van doden eensgezinde handlangers, en zij weten ook
hoe de gestorven kinderen hier weer tot leven gewekt zijn! Als wij hen nu
gezond maken en hun ergens anders in de wereld een betrekking geven, dan kan
het gemakkelijk gebeuren dat de een of ander in een onbewaakt ogenblik onze
oude burcht verraadt, en dan zouden wij wel eens in grote verlegenheid kunnen
raken, waar noch wij noch iemand anders mee gediend zou zijn.
[8] Maar ik heb nu medelijden met deze
mensen van beiderlei geslacht, die nu merendeels kreupel en ziekelijk zijn door
de grote inspanningen die zij moesten leveren, en ik zou hen door Uw genade
willen helpen. Maar als zij gezond zijn geworden, zullen zij zeker weer hun
oude functie willen opnemen, die hun voorheen menig gewin opleverde, omdat zij
als weder opgewekten door de vreemdelingen dikwijls rijkelijk bedacht werden.
Maar deze functie bestaat nu niet meer, en wij zijn dus echt verlegen met hen.
Alleen een advies van U zou ons daarin kunnen helpen.
[9] Met de pleegkinderen is
gemakkelijker een goede regeling te treffen, omdat zij de reden niet kennen
waarom zij daar zijn. Maar hun verzorgers en opvoeders kennen die wel; alleen,
die horen bij ons en weten wel hoe de zaken er in deze plaats nu voor staan.
Van hen hebben wij dus niets te vrezen; want zij zijn door Mij ook over U
ingelicht en richten zich, alhoewel zij merendeels heidenen zijn, in alles naar
U en Uw leer. Alleen de kreupelen en ziekelijken gaan ons, zoals gezegd, het
meest ter harte!'
[10] Ik zei: 'De kreupelen en
ziekelijken zijn puur heidenen en hangen nog hun oude goden aan. Maak hen tot
belijders van de ene, ware God, en toon hun de kracht van Gods geest in de
mens, wek het geloof en de liefde volgens Mijn leer in hen op en genees hen
daarna, dan zullen jullie niets meer van hen te vrezen hebben; zij zullen
jullie dan nog heel veel goede diensten bewijzen. En aangezien zij nu eenmaal
reeds bij jullie horen, moeten zij ook bij jullie blijven! Jullie willen hier
immers toch veel veranderen, zodat er van de oude, valse dingen niets meer
aanwezig zal zijn; daarbij zullen jullie veel arbeiders nodig hebben en allen,
die binnen deze muren leven, heel goed kunnen gebruiken. Bovendien hebben jullie
een zodanige overvloed aan aardse goederen, dat jullie daarmee gemakkelijk
tienduizend mensen gedurende duizend jaar kunnen onderhouden en voeden, en
daarom kunnen jullie ook iedereen die hier binnen deze muren woont, wel voor
een korte tijd goed onderhouden en voeden. -Ben jij het daar ook niet volkomen
mee eens?'
[11] Roclus zei: 'O Heer en Meester,
eeuwige liefde, goedheid en erbarmen! Dat was stilletjes ook allang mijn plan;
maar mijn broeders wilden juist in dit opzicht mijn mening niet delen. Maar nu
zij het helder en duidelijk uit Uw mond hebben gehoord, zullen wij met Uw
genade en hulp ook deze dingen gemakkelijk goed in orde krijgen, en er is mij
nu een last van duizend pond van de schouders gevallen. Wilt U, o Heer, Zelf
deze herberg en de inrichting ervan in ogenschouw nemen?'
[12] Ik zei: 'Vriend, voor Mijzelf is
dat niet nodig, aangezien Ik alles daarbinnen van het grootste tot het kleinste
heel precies ken; maar ter wille van jullie zelf en Mijn leerlingen wil Ik ook
deze instelling van jullie wel binnengaan en door de belangrijkste gedeelten
ervan heenlopen!’
219
Bij de pleegkinderen van de Essenen
[1] Pas toen gingen wij de inwendige
ruimten binnen, die in ieder opzicht, werelds beschouwd, prachtig waren. Wij kwamen
dus ook bij de kinderen, die ons vriendelijk tegemoet snelden om ons te
begroeten zoals het hun hier door de opvoeders bijgebracht was, en Ik vroeg
sommigen van hen hoe het hun hier beviel.
[2] Toen antwoordden verscheidene
jongens: 'O zeer goede heer, hier gaat het ons goed; maar af en toe gebeurt het
dat de een of ander, die wij liefhadden, uit ons midden weggehaald wordt -en
die komt dan nooit meer terug -en dat maakt ons vaak heel verdrietig, omdat wij
van niemand te weten kunnen komen wat er met hem gebeurd is. Is hij omgebracht
of verkocht, of is er iets anders met hem gebeurd? Kortom, dat geeft ons oudere
kinderen, die ook reeds kunnen denken, heel vaak een ongerust gevoel in ons
hart, en dan is onze toestand als een marteling. Maar zegt u ons toch wat er
met die kinderen gebeurt, die voor altijd bij ons weggehaald worden!'
[3] Ik zei: 'Lieve kleinen, wees niet
bang! Met alle kinderen die hier weggehaald zijn gaat het in aards opzicht
goed; want zij zijn uitstekend ondergebracht en worden door degenen die hen
opgenomen hebben als kinderen bemind en verzorgd. Maar in geestelijk opzicht
gaat het met de meesten minder goed, omdat zij voor het merendeel aan rijke
heidenen zijn meegegeven.
[4] Het grootste geluk
van de mensen bestaat er echter enkel en alleen uit dat zij reeds in hun vroege
kinderjaren de ene en enig ware God kennen en Hem als de meest ware en beste
Vader van alle mensen boven alles leren liefhebben. Maar de heidenen kennen
deze Vader niet, omdat zij van ouders afstammen die Hem ook niet gekend hebben.
En kijk, zulke kinderen, die uit jullie midden aan de duistere heidenen zijn
meegegeven, zijn er in geestelijk opzicht slecht aan toe, omdat zij onder de
heidenen hun ware Vader in de hemel, die een eeuwige geest is vol goedheid,
liefde, wijsheid en eindeloze macht, niet kunnen leren kennen en boven alles
liefhebben.
[5] Maar van nu af aan,
Mijn liefste kinderen, hoeven jullie geen angst meer te hebben; want voortaan
zal niemand meer uit jullie midden weggegeven worden, maar jullie zullen
allemaal hier blijven en de ware Vader van alle mensen leren kennen en boven
alles liefhebben, en jullie zullen daarna als vrije en wijze mensen onder de
andere mensen veel goeds en bovendien veel nuttigs kunnen verrichten. Wees nu
dus allemaal opgewekt en vrolijk en volgzaam tegenover jullie leraren, dan zal
de Vader in de hemel voor jullie zorgen, zodat jullie tijdelijk en eeuwig in
het rijk van de Vader in de hemel buitengewoon gelukkig worden! Dat het zo met
jullie zal gaan, zal jullie overste Roclus jullie ook zelf vertellen. - Zijn
jullie, Mijn lieve kinderen, daar nu mee tevreden?'
[6] Een jongen, die erg verstandig was
zei: 'O goede heer, met u zouden wij wel heel tevreden zijn; maar wat u nu
gezegd heeft, heeft de strenge overste nog niet gezegd, en zolang hij zwijgt
zijn wij nog niet veilig. Zeg tegen hem dat ook hij ons getrouw en waarachtig
zo'n troost moet geven, dan pas zullen wij helemaal blij kunnen zijn!'
[7] Ik zei: 'Hij zal het jullie op het
juiste moment wel zeggen. Maar Ik ben immers een Heer, die veel macht heeft,
ook over jullie overste, en wat Ik zeg en wil, zal hij ook doen. Daar kunnen
jullie in vol vertrouwen zeker van zijn.
[8] De jongen zei: 'Bent u soms de
keizer van Rome, omdat u als heer ook zeggenschap heeft over onze heer?'
[9] Ik zei: 'Ja, Mijn lieve kinderen,
Ik ben een nog geweldig veel grotere Heer dan de keizer van Rome; maar de
grootheid van Mijn heerlijkheid zouden jullie nu nog niet kunnen begrijpen!
Roclus zelf zal jullie op de juiste tijd alles heel duidelijk tonen, en dan
zullen jullie wel begrijpen hoe Ik een echte Heer over jullie overste en ook
over de keizer van Rome ben, en dan zullen jullie Mij pas echt loven en prijzen
en een grote vreugde voelen omdat Ik jullie nu Zelf bezocht heb.'
[10] Hierop verzekerde ook Roclus
terwijl hij hen vriendelijk aankeek, dat hij alles heel precies zou doen
wat Ik hun zojuist beloofd had.
[11] Pas na deze belofte van Roclus
werden de kinderen helemaal rustig en geloofden dat het zo zou gebeuren.
[12] Daarop zegende Ik de kinderen en
drukte hen aan Mijn hart en liefkoosde ze, en wilde toen gaan; maar de
kinderen, die liefde en vertrouwen voor Mij gingen voelen, omringden Mij en
vroegen of Ik nog een poosje bij hen wilde blijven.
[13] En Ik zei: 'Ja, deze vragers kan
Ik niets weigeren en wil daarom nog een halfuur bij hen blijven.'
[14] Toen de kinderen dat van Mij
hoorden, waren ze opgetogen, en de jongen vroeg Mij vol vertrouwen: 'O lieve en
heel goede, grote heer! U hebt ons zojuist iets gezegd over de goede
geestelijke Vader in de hemel, dat wij Hem moeten leren kennen en boven alles
leren liefhebben. Ja, dat zullen wij ook heel zeker, als wij Hem maar eenmaal
gezien hebben! Maar hoe zullen wij Hem leren kennen, wie zal Hem aan ons tonen?
Kent u Hem soms heel goed? Als u Hem kent, beschrijf Hem dan voor ons, dan
zullen wij Hem ook direct boven alles gaan liefhebben, ook al kennen wij Hem
Zelf nog niet!’
[15] Ik zei: 'Ja, Mijn lieve kinderen,
dat is nu nog wel een beetje moeilijk, omdat jullie nog helemaal niets van Hem
weten; maar Ik zal toch proberen om jullie iets over Hem te vertellen, luister
dus heel aandachtig naar Mij !
[16] De Vader in de hemel is de
zuiverste, meest volmaakte en eeuwige,' meer dan levende geest, die nooit een
begin gehad heeft en ook nooit een einde zal hebben. Hij heeft al sinds
eeuwigheid uit Zichzelf hemel en aarde en alles wat daar op is, door middel van
Zijn almacht geschapen.
[17] Wanneer een mens op deze aarde
iets wil maken, moet hij daarvoor materie en allerlei gereedschap hebben; maar
als de Vader in de hemel iets schept, heeft Hij geen reeds bestaande materie
nodig, en ook geen gereedschap om met behulp daarvan iets van de ruwe materie
te maken Zijn gereedschap is Zijn almachtige wil.
[18] Hij heeft dan ook de mensen
geschapen opdat zij Hem leren kennen en boven alles liefhebben, zodat zij het
eeuwige leven van Hem ontvangen.
[19] Maar opdat de mensen zouden weten
hoe zij onder elkaar moeten leven, heeft de Vader in de hemel hun door middel
van bepaalde profeten Zijn wil geopenbaard. Wie daarnaar leeft en handelt,
ontvangt het eeuwige leven.
[20] Mensen die heel vroom zijn en de
Vader boven alles liefhebben en volgens Zijn geboden leven, krijgen reeds in
deze wereld de stem van de Vader te horen en ook Zijn aangezicht te zien. Mijn
lieve kinderen, wees daarom maar heel vroom, dan zullen jullie ook op deze
wereld al dat heel grote geluk smaken! ,
[21] De kinderen beloofden alles te
doen wat Ik hun aangeraden had, als zij de Vader in de hemel maar één keer
zouden kunnen horen en zien, en vroegen Mij of Ik de Vader in de hemel al vaak
gehoord en gezien had, en hoe Hij er uitzag.
[22] Ik keek hen vriendelijk aan en
zei: ' Mijn lieve kinderen! Ik hoor en zie de Vader altijd, en Hij ziet er
precies zo uit als Ik, en Zijn stem klinkt ook net zoals de Mijne; wie dus Mij
ziet en hoort, ziet en hoort ook de Vader in de hemel. Kijk Mij dus maar heel
goed aan, dan kunnen jullie zeggen dat jullie de Vader in de hemel al gezien en
gehoord hebben!’
[23] Nu keken de kinderen Mij lang aan
en zeiden na een poosje: ' Als de vader in de hemel er net zo uitziet als u,
moet Hij heel goed zijn, en wij hebben Hem nu al boven alles lief! Als u als
heel hoge heer op deze aarde net zo almachtig zou zijn als de Vader in de
hemel, zou er dan misschien helemaal geen verschil zijn tussen u en Hem?'
[24] Ik zei: 'Jazeker, dat zou dan zo
zijn - en wie weet of Ik af en toe ook niet een beetje almachtig ben?'
[25] De jongen zei: 'O allerbeste, grootste
heer op de wereld! Zou u ons dan niet iets van uw kleine almacht willen laten
zien?'
[26] Ik zei: 'O ja, Mijn liefste
kinderen; maar dan moeten wij naar buiten de grote tuin in gaan!'
[27] Dat vonden de kinderen goed, en
wij gingen de grote tuin in, die erg veel open plekken had waar niets
aangeplant was.
[28] Toen wij in de tuin waren, vroeg
Ik aan de kinderen: 'Luister, zouden jullie op die vele open plekken, waar
niets geplant is, niet allerlei bomen met zoete vruchten willen hebben?'
[29] De kinderen zeiden: 'Ja, als het
mogelijk is dat te doen, zou dat wel heel goed zijn! O wij vragen u erom, als u
het kunt!'
[30] Ik zei: 'Ga er dan maar heen en
nog voordat jullie daar zijn, zullen de bomen die jullie wensen op alle open
plekken, vol beladen met vruchten al voor jullie klaar staan!’
[31] De kinderen haastten zich daarop
direct naar de open plekken, die al vol geplant waren met allerlei vruchtbomen,
waarover de kinderen zich erg verheugden en ook direct de vruchten, die op de
grond lagen, opraapten en proefden; en omdat de vruchten hun zo voortreffelijk
smaakten, begonnen ze er ook flink van te eten.
[32] Maar bij deze gelegenheid
verlieten wij de tuin en omdat het al tegen de avond begon te lopen, begaven
wij ons, onopgemerkt door de kinderen, naar onze herberg.
220
De Heer neemt afscheid van de Essenen
[1] Daar aangekomen, zei Ik tegen de
waard: 'Nu kun je voor een avondmaal zorgen; want wij hebben flink gewerkt, en
wie werkt, moet ook eten!’
[2] De waard ging dan ook direct weg
om voor een avondmaal te zorgen.
[3] Ik gaf Roclus nog allerlei
aanwijzingen over wat hij allemaal moest doen, om steeds het beste doel te
bereiken. En zo gaf Ik hem ook een raad hoe hij de kinderen moest bijbrengen
dat zij in Mij de Vader in de hemel gezien en gesproken hadden.
[4] Er werden nu ook enkele Essenen
naar de burcht gestuurd vanwege het reeds bekende tot leven wekken van de dode
kinderen. T oen ze weldra terugkwamen, was ook het avondmaal al klaar, en wij
gingen dan ook onmiddellijk aan tafel zitten en namen het welgemoed tot ons.
[5] Na de maaltijd stuurde Ik de
Essenen allemaal weg met aanwijzingen voor wat zij nog deze nacht te doen
hadden. Zij bedankten Mij en gingen aan hun werk.
[6] Toen de Essenen, behalve Roclus,
ons volgens Mijn wil verlaten hadden, spraken wij met elkaar nog over heel veel
dingen tot bijna tegen middernacht, en Roclus schreef intussen in zijn
notitieboek heel in het kort alles op wat er allemaal op deze voor Essea zeker
meest gedenkwaardige dag van 's morgens tot 's avonds gebeurd was. Maar tegen
middernacht stond ook hij op van tafel, bedankte Mij van ganser harte voor
alles en vroeg Mij of Ik hem wilde toestaan Mij morgen vóór Mijn vertrek nog
een keer te bezoeken en Mij een groot gedeelte van de weg te begeleiden.
[7] Maar Ik zei tegen hem: 'Vriend, je
kunt doen wat je wilt en wat jouw ware en levende liefde voor Mij doet, is
altijd welgedaan! Maar je zult morgen al heel vroeg belangrijke dingen te doen
en af te handelen krijgen, die moeilijk uit te stellen en te bespreken zijn; daarom
neem Ik jouw wil, om Mij morgen nog een keer te bezoeken en een eind te
begeleiden, aan als de uitvoering ervan.
[8] Ik Zelf zal vroeg in de ochtend
met Mijn leerlingen op weg gaan naar Jericho, om na zonsondergang ter plaatse
te zijn. Jij denkt natuurlijk dat die lange weg op natuurlijke wijze niet in
één dag af te leggen zal zijn. Maar Ik zeg je dat bij Mij alle dingen mogelijk
zijn. Morgen is weliswaar een sabbat, waarop een jood ook niet zou mogen
reizen. Maar Ik ben een Heer, ook over de sabbat, en zegje dat ieder mens ook
op een sabbat goede werken kan en mag doen! Maar daarmee wil Ik de sabbat niet
opheffen; maar de oude sabbatsluiheid van de joden hef Ik op, en Mijn
leerlingen zullen dan ook op iedere sabbat in Mijn naam bezig zijn! Want door de
luiheid op de sabbat wordt God een slechte eer bewezen.
[9] Ik heb je dit gezegd, omdat jij
ook in dit opzicht jouw broeders Mijn wil bekend moet maken; want enkelen van
hen vinden bij zichzelf de luiheid van de sabbat nog erg belangrijk.
[10] En nu weetje alles wat jullie
voorlopig nodig hebben. Maar als jullie bij verschillende gelegenheden in Mijn
naam zullen onderwijzen en werken, maak je dan geen zorgen over hoe en wat
jullie moeten spreken en hoe jullie een werk moeten beginnen en beëindigen; want
Ikzelf zal jullie steeds alles in het hart en in de mond leggen, jullie
verstand goed verlichten en jullie moed en wil sterken! Met deze verzekering
kun je nu ook vol troost de noodzakelijke lichamelijke rust nemen, zodat je
morgen onverdroten kunt werken.’
[11] Na deze woorden van Mij groette
Roclus Mij en Mijn leerlingen nogmaals heel hartelijk en ging, met tranen van
liefde in zijn ogen, de herberg uit naar de burcht, en wij gingen toen ook
slapen.
[12] Vroeg in de ochtend verlieten wij
onze rustplaatsen en maakten ons gereed voor het vertrek.
[13] Maar de vriendelijke waard kwam
naar Mij toe en vroeg Mij om vóór het vertrek toch een ochtendmaal tot Mij te
nemen, omdat de weg lang en troosteloos was en men er een volle dagreis lang
geen herberg tegenkwam.
[14] Ik zei: 'Vriend, die hebben wij
ook niet nodig; want Ik Zelf ben de Herberg van alle herbergen! Jij hebt
gistermiddag gezien hoe wij zonder jouw keuken beslist uitstekend verzorgd
werden - en kijk, zo kan Ik het ook op die weg zonder herberg doen!
[15] Spoedig na ons vertrek zullen er
echter armen uit de streek rond Jericho in deze herberg komen en hier hulp
zoeken; bedien hen, in plaats van ons, dan zul je daardoor een Mij welgevallig
werk doen!'
[16] De waard beloofde Mij dat hij alles
zou doen wat Ik hem en ook alle anderen gezegd en aangeraden had, en vroeg Mij
of Ik steeds genadig aan hem zou willen denken.
[17] En Ik verzekerde hem daarvan en
zei: 'Blijf in Mij, onwankelbaar in geest en hart door het daadwerkelijke
opvolgen van Mijn leer, dan zal Ik met Mijn genade en liefde in jou krachtig en
werkzaam blijven! Amen.'
[18] Daarop gingen wij snel naar
buiten en trokken weg van deze plaats.
Einde van het achtste deel