Het grote Johannes evangelie
De Heer gaf dit door
het innerlijke woord
aan
Jakob
Lorber
Oorspronkelijke titel: 'Johannes, das
grosse Evangelium' geschreven door Jakob Lorber. Dit boek is gepubliceerd door
Lorber-Verlag, Bietigheim Wurttemberg.
Wie wat meer zou willen weten van de
profeet Jakob Lorber, kan zich wenden tot de
Jakob Lorber Stichting voor het
Nederlandse taalgebied
Burg. de Millylaan 1,7231 DP
Warnsveld. Telefoon: 05750 - 21803
Copyrights 1988 Uitgeverij De Ster -
Breda
NUGI 632
ISBN 9065564918
Uit deze uitgave mag uitsluitend iets
verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of
openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm, opnamen, of
op welke andere wijze ook, hetzij chemisch, elektronisch of mechanisch, na
voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Any
part of this book may only be reproduced, stored in a retrieval system and/or
transmitted in any form, by print, photo print, recording, or other means,
either chemic, electronic or mechanic, with the written permission from the
publisher
Inhoud
Hoofdstuknummer/ omschrijving/tussen
haakjes, indien bekend de datum waarop het geschreven werd. Cursief worden de
plaatsen van handeling aangegeven.
De Heer op de Olijfberg
(Ev.joh.Hfdst.8 -vervolg)
1 Een zonsopgang en de betekenis daarvan
2 De toestromende handelslieden
3 De bijgelovige slavenhandelaars
4 De bekering van de slavenhandelaars
5 De bevrijding van de slaven
6 Over handel en woeker
7 Agricola verhoort een tempeloverste
8 De misdadige tempelverordeningen
9 De bekentenis van de schijnbare misdadiger
10 De bekentenis van de overste
11 Het oordeel van Agricola
12 De maaltijd in de herberg
13 Agricola 's verwijzing naar de Heer
14 De nieuwe gasten in de herberg en hun
onthaal
15 Een verklaring van de materialisaties
16 Het werk van de natuurgeesten bij de
vorming van metalen
Het geheim
van het wonder
17 De oerstoffen van de schepping
18 De zeven oergeesten van God. De verlossing
19 De oorlogen van Jehova
20 De disharmonie van de zeven geesten in de
mens
21 Wonder op wonder
22 De weetgierigheid van de jonge jodin met
betrekking tot de Heer
23 De vraag van de Romein naar de Messias
24 Rafaël kleedt de armen
25 De jonge jodin vermoedt wie de Heer is
26 De uitvlucht van de jodin
27 De verwijzing van de Heer naar Messiaanse
voorspellingen
28 Uitleg van de eerste drie geboden.
29 Het vierde gebod.
30 De kritiek van Helias op het vierde gebod
31 Het vijfde gebod
32 Het zesde gebod
33 Het zevende gebod
34 Het achtste gebod
35 Het negende en tiende gebod
36 Hoe belangrijk het is om de gedachten te
bewaken
38
Over menselijke kritiek. De raad van de Heer om zich van alle twijfel te ontdoen. Het innerlijke omgaan met de
Heer.
39 De opvattingen van de jonge slaaf De
toekomst van Rusland.
40 Lazarus en Raphaël bedienen de
vreemdelingen
41 Raphaël en de Grieken
42 Een wonder van Rafaël
43 De vraag van Agricola over het wezen van
Raphaël.
44 De zegen van het geduld
45 Het nachtelijke lichtverschijnsel van de
tien wolkenzuilen
46 Het veranderde verschijnsel aan de hemel en
de verlegenheid van de
tempeldienaren
47 Nicodémus bij Lazarus op de Olijfberg
48 Nicodémus spreekt met Lazarus over het
lichtverschijnsel
Nicodémus voor de Heer
49 De verschijning van het oude en het nieuwe
Jeruzalem
50 De Heer legt de lichtverschijnselen uit
51 Het verleden en de toekomst van de joden
52 Noodlot of vrijheid van wil?
53 Over de maat van het goede en het slechte
54 De uitleg van het derde lichtverschijnsel
55 Het zien van Gods wijsheid door de
wedergeboorte
56 Het wezen van de engelen. Liefde en
wijsheid, hart en verstand
57 De Jakobsladder. Over het wezen van de
droom. De ziel aan gene zijde
58 Ziel en lichaam. Toestand van een
verwereldlijkte ziel aan gene zijde.
De maan en zijn bewoners
59 De ware aanbidding van God
60 De Grieken op weg naar de enig ware God
61 Het voedsel van de engelen
62 Verwijzing naar het zesde en zevende boek
van Mozes
62 De waarde van de vrijheid van wil van de
mens.
De ervaringen van de profeten aan gene zijde. Over het zalig worden.
63 Het volk en de tempeldienaren
64 De dank van de bevrijde slaven
65 Het gezichtsvermogen van de ziel na de dood
66 Het wezen van de ziel en van de geest. De
ziel aan gene zijde
67 De verschillende fasen van zaligheid van
voleindigde zielen.
68 Het wezen van de engelen
69 De macht van de engelen. Verhouding tussen
geest en ziel. Wedergeboorte
70 Over het wezen van de lucht
71 Het wezen van de geest
72 Het wezen van de ether
73 Het zuiver geestelijke in de materie
74 Hoe de geest op de materie inwerkt
75 De geest, de meest innerlijke kracht
76 De bevrijding van het materiële
77 Het proces van de innerlijke verandering in
de mens
78 De waard uit het dal doet verslag over de
gebeurtenissen in de tempel
79 Het volk onthult de gruweldaden van de
Farizeeën
80 Het verzoek van de man uit BethIehem aan de
schriftgeleerden
81 De oude rabbi beschrijft de geschiedenis
van het verval van het Joodse volk
82 De kalmerende toespraak van Nicodémus tot
het volk
83 Het overleg van de Farizeeën
84 De versplintering in de Hoge Raad
85 Het ware vasten en bidden
86 De vermomde tempeldienaren bij Lazarus
87 De heren van de tempel gaan op bezoek bij
Nicodémus
88 De woorden van Nicodémus tot de
tempeldienaren
89 Het verhaal van de Romein over de macht van
de Nubiër
90 De Romein waarschuwt de tempeldienaren voor
de macht van de Heer
91 Voorziening in levensbehoeften door
overgave aan de wil van de Heer.
De materiële en de geestelijke zondvloed.
92 Over het goed doen. Leiding van mensen door
de goddelijke voorzienigheid.
93 Het kwade en het gericht
94 Over de doodsstraf
95 De drie magiërs uit Indië en hun wonderen
96 Raphaël ontmaskert de magiërs
97 De verdedigingstoespraak van de hoofdmagiër
98 De bekentenis van de hoofdmagiër
99 Het roepen van de Indiërs naar God wordt
niet verhoord
100 De ware weg tot God
101 Over de Indische godsdiensten
102 Het sterke vermoeden van de drie
magiërs.
103 De weg naar de levensvervolmaking
104 De schuld van de magiërs
105 De magiër vraagt naar de weg van
de openbaring
106 De leiding van het Indische volk
107 De openbaring in Indië
108 Het verlangen van de magiërs naar
de ware God
109 Alles op zijn tijd. De Heer en de
lichamelijke orde
110 De hevige noordenwind, de
bedoeling daarvan. De Dode Zee
111 De twijfels van de Indische magiër
112 De verschillende vormen van al het
geschapene
113 De noodzaak van de verscheidenheid
van al het geschapene
114 De aarde als organisme
115 Het nut van de giftige bomen in
Indië. De ontwikkeling van de aarde.
116 De vraag naar de waarheid
117 Wezen en zetel van de waarheid.
118 De taak van de Messias. Het
overleg van de magiërs
119 De vulkanische verschijnselen in
de omgeving van de Dode Zee
Agricola
ziet de voormalige Sodomieten in het geestenrijk.
De
graden van zaligheid van de geesten.
120 Agricola vraagt naar de leiding
van de mensen
121 De leiding van de mensheid. Kennis,
verstand en vrije wil
122 De magiërs herkennen de Heer.
123 Het aannemen van het woord van de
Heer in Indië.
124 Geroepenen en uitverkorenen.
125 De kritiek van de magiër op de
gelijkenis van de toevertrouwde ponden
126 De juiste opvoeding van kinderen,
afgestemd op hun verschillende aanleg.
Het belang van innerlijke vorming voor het wekken van de geest.
127 Het rijk van God
128 De plaats van de hemelen
129 Het arbeidsveld van de apostelen
en de kinderen Gods aan gene zijde
130 Het vertrek naar Emmaüs
131 Op weg naar Emmaüs
132 De Heer en de bedelares
133 De bedelende kinderen uit Emmaüs
134 De Heer bij het arme gezin
135 Agricola en de herders
136 De Heer spreekt met Nicodémus over
de armen
137 De nieuwsgierige burgers van
Emmaüs
138 De aankomst van de zeven
Opper-Egyptenaren
De van diep inzicht getuigende woorden van de Egyptenaar tot de Heer.
Over de juiste voeding
139 De beide Romeinen herkennen de
Heer
De Heer waarschuwt Hem niet voortijdig kenbaar te maken
140 De bestemming van de mens
Het doel van de menswording van de Heer
141Gods
welwillende liefde voor de mensen.
142 Vorm en geest van de schepselen
143 Op de heuvel bij Emmaüs
144 Farizeeën bezoeken Nicodémus
145 De man uit Opper-Egypte onthult de
gedachten van de Farizeeën
146 De bestraffing van de rijke Barabe
147 De belofte van de Farizeeën
148 Raphaël onthult de zonden van de
Farizeeën
149 Het overtuigende wonder van
Raphaël
150 Het innerlijke wezen val1 de mens
151 De goddelijke leiding van de
mensen.
152 Verscheidenheid van gaven van de
geest
153 De verzoening van de Farizeeën
154 De Heer en de Farizeeën
155 De drie graden van innerlijke
levensvervolmaking
156 Over het klooster - en
kluizenaarsleven.
Het doel van verleidingen.
157 Waaruit werkelijk berouw en
boetedoening bestaan
158 Over de juiste wijsheid en
voorzichtigheid
159 Het geestelijk oog van de mannen
uit Opper-Egypte
160 Geloven en schouwen
De geestelijke ontwikkelingsgang van de man uit Opper-Egypte
161 De innerlijke openbaring van de
man uit Opper-Egypte
162 Abraham verschijnt aan de
tempeldienaren
163 Mozes en Elia vermanen de
pasbekeerde Farizeeën
164 Een snelheidswonder van Raphaël
165 De Heer zendt de slavenhandelaren
naar hun eigen land terug
166 Het uitzenden van de zeventig
arbeiders als boden van de Heiland
(Ev.Lucas, Hfdst.10)
167 De taak van de zeventig
uitgezondenen
168 Raadgevingen van de Heer voor de
terugreis van Agricola
Geloof en vertrouwen versterken door oefening
Rijp zijn voor het ontvangen van genadegaven
169 De vermanende woorden van de Heer
aan de noordse jeugd
Over de engelen. Hemel en hel
Het wezen van het innerlijke geestesoog
170 De handelskaravaan uit Damascus
171 De Heer legt het tweede hoofdstuk
van Jesaja uit.
172 De Heer legt de toekomstbeelden
van Jesaja uit (Jes. 2, 1 -5)
173 Over de schijnbaar onrechtvaardige
leiding van de mensen
174 Uitleg van Jesaja 2, 6 -22.
De genade-openbaringen van het nieuwe licht
175 Uitleg van het derde hoofdstuk van
Jesaja
176 Het ineenstorten van verkeerde
geloofssystemen uitgelegd uit Jesaja 3, 6 27
177 De zucht naar aanzien. Hoogmoed en
deemoed
178 De Heer beslecht de strijd tussen
de Damasceners en de waarden van Emmaüs
179 Een klein evangelie aan de
Damasceners
180 De Heer wekt een gestorven weduwe
op uit de dood
181 Terugkeer naar de Olijfberg
182 Een merkwaardige zonsopgang
183 De oorzaak van de nevenzonnen
184 De Heer verklaart het verschijnsel
van de nevenzonnen
185 Aanwijzingen van de Heer voor het
bezoek aan de tempel
De Heer en Zijn tegenstander (Ev. 1 oh.
Hfdst.9)
186 De blindgeborene wordt voor de
tempel genezen (Joh.9, 1-34)
187 De Heer spreekt met de genezen
jongen en de Farizeeën (Joh.9, 35-41)
188 De Heer belicht de tegenspraak van
de Farizeeën
189 Een Farizeeër zet zijn
wereldbeschouwing uiteen
190 Het eeuwige leven van de zielen
191 Een nieuw plan van de
tempeldienaren om de Heer gevangen te nemen
192 De Farizeeën proberen de Heer te
vangen
193 De gelijkenis van de
wijngaardeniers
194 De Farizeeën vragen naar het rijk
Gods
195 De gelijkenis van de koning en
zijn bruiloftsmaal
196 De vraag naar de belastingpenning
197 Jezus en de Sadduceeën; het
huwelijk in de hemel
198 De Heer vraagt aan de Farizeeën
wat ze van Christus vinden
Het wezen van de mens. Over het drie-enige wezen van God
199 De Heer spreekt over de
schriftgeleerden
200 De Heer hekelt de Farizeeën
201 De Heer kalmeert het volk
202 De vrije wil van de mens
Menselijk ongeduld en Gods lankmoedigheid.
203 De toekomst van Jeruzalem
204 De Heer met de Zijnen op de
Olijfberg
205 Jozef weigert een Griek zijn
diensten aan te bieden
206 De houding van de Heer als
jongeling tegenover de priesters
207 De Heer geeft als jongeling enkele
proeven van Zijn almacht
208 Aankomst bij de Griekse waard
209 Onderricht op de top van de berg
210 De reis naar Tyrus
211 Het weerzien met Cyrenius
212 In het paleis van Cyrenius
213 Hoe men God waarlijk vereert.
Jezus als voorbeeld voor de mensen
214 De vrije wil van de mens
215 De opvoeding van de mensheid
216 Kritiek van de Romein op de aardse
toestanden
217 Gods bedoeling met de mensen
218 De geesten vertellen over de
wereld aan gene zijde
219 Het leven van Julius Caesar aan
gene zijde
220 Over geloven en zien
De pre-adamieten
222 De schijnbare waarde van
uiterlijke cultuurontwikkeling
223 De weg tot geestelijke voleinding
224 Aankomst in Nazareth
225 De dood van de rabbi
226 De brand in het huis van de buren
227 De barmhartigheid van enkele
burgers
228 In het bos van de buurman
229 Het vreugdemaal bij de buurman
De in de tekst tussen haakjes ( ) en
cursief toegevoegde verklaring van woorden, resp. aanvullingen, alsmede de
voetnoten zijn, indien niet anders aangegeven, van de uitgever.
De Heer
op de Olijfberg (vervolg)
Evangelie van
Johannes hfdst. 8
1
Een zonsopgang en de betekenis daarvan
[1]
Allen richtten hun blik op de zonsopgang en bewonderden het prachtige morgenrood.
Boven de horizon verschenen uiterst lieflijke wolkenpartijen die steeds lichter
en lichter werden en iedereen zei, dat hij in lang niet zo'n schitterende
dageraad had gezien.
[2] Ik zei nu tegen de vele
omstanders: 'Kijk, zo'n zonsopgang heeft veel overeenkomst met de ochtend van
het geestelijke leven van de mens en met de opgang van de geestelijke zon aan
de hemelen in zijn ziel!
[3] Als de mens het woord van God
hoort, begint in zijn ziel de ochtend te gloren. Als hij het gehoorde gelooft
en daarop vertrouwt, wordt het reeds lichter in hem. Hij begint dan steeds meer
vreugde in de leer te scheppen en handelt daar dan ook naar. Zijn daden worden
dan net als die lieflijke ochtendwolkjes rood getint door de liefde, waardoor
het steeds lichter en lichter wordt in de mens. Door die vreugde van de mens in
het goede en ware uit God komt hij tot een steeds duidelijker kennen van God en
zijn hart ontvlamt in volle liefde tot God, en dat lijkt precies op dit
morgenrood dat nu al stralend helder is. De inzichten over God en daardoor ook
over zichzelf en zijn grote roeping breiden zich op gelijke wijze uit als het
morgenrood, dat nu al zo helder geworden is dat daardoor om ons heen alle mooie
gebieden van de aarde duidelijk zichtbaar worden.
[4] Maar het wordt nog alsmaar lichter
en lichter. De wolkjes die het dichtst bij de opgaande zon staan -zoals de
daden uit zuivere liefde tot God worden helder stralend goud. Tenslotte begint
het in het oosten te gloeien en kijk, de zon zelf stijgt in de volle glorie van
haar licht en majesteit boven de horizon, en zoals de nieuwe dag door het licht
van de zon opnieuw uit de nacht geboren wordt, zo wordt ook de mens opnieuw
geboren door de kracht van Gods woord en door de steeds stijgende liefde tot
God en de naaste. Want de geestelijke wedergeboorte in de mens bestaat eruit,
dat hij God steeds meer leeft kennen en daardoor ook steeds meer liefheeft.
[5] Heeft hij het dan in zijn hart tot
een ware gloed gebracht, dan wordt het lichter en lichter in hem, de gloed
wordt een heldere vlam van licht en Gods geest gaat als de morgenzon op, en in
de mens is het volledig dag geworden.
Maar het is geen dag zoals een dag op deze aarde, die 's avonds weer eindigt,
maar het is dan een eeuwige levensdag en de volledig nieuwe of wedergeboorte
van Gods geest in de ziel van de mens.
[6] Waarlijk Ik zeg jullie: Als bij
iemand die dag in zijn ziel aanbreekt, zal hij in eeuwigheid geen dood meer
zien, voelen of smaken, en bij het verlaten van zijn lichaam zal hij lijken op
een gevangene in een kerker die begenadigd is en wiens cipier met een
vriendelijk gezicht de kerkerdeur komt openen en tegen hem zegt: 'Sta op, want
je bent begenadigd en vrij! Hier, trek het erekleed aan, verlaat deze kerker en
wees voortaan een vrij mens voor het aangezicht van hem die je deze genade
bewees!'
[7] Zoals een gevangene zich uitermate
zal verheugen over zo'n genade, zo en nog veel meer zal een geestelijk
wedergeboren mens zich verheugen, als Mijn engel bij hem zal komen en zal
zeggen: 'Onsterfelijke broeder, sta op uit je kerker, trek het lichtende kleed
van Gods eer aan, kom mee en wees voortaan vrij en zelfstandig in het
overvloedige, eeuwige leven voor het aangezicht van God, wiens grote liefde je
deze grote genade bewijst. Want van nu af aan zul je nooit meer zo'n zwaar,
sterfelijk lichaam hoeven te dragen!'
[8] Denken jullie soms dat een ziel
droefheid zal voelen als Mijn engel zo tot haar zal komen?'
[9] Een dicht bij Mij staande Romein
zei: 'Heer, wie zal er in dat geval nog droefheid kunnen voelen? Dat zul je
beslist alleen maarbij die wereldse mensen aantreffen, die in eigenliefde en
zelfzucht leven en in de grootste onwetendheid van God en van hun ziel. Want
die weten niets van een leven van de ziel na de dood van hun lichaam, en ook al
hebben zij daar ooit iets over gehoord, dan geloven zij het niet, zoals veel
van zulke mensen mij maar al te goed bekend zijn. Ik ben tot nu toe slechts een
heiden, en uiterlijk gezien ben ik het nog steeds, maar aan de onsterfelijkheid
van de menselijke ziel heb ik reeds vanaf mijn jeugd geloofd, en nadat ik
verschijningen had gehad, stond het leven van de ziel na de dood van het
lichaam voor mij volkomen vast. Maar als je dat aan andere, wereldse mensen
vertelt, lachen zij erom, halen hun schouders op en houden uiteindelijk alles
voor het werk van een levendige fantasie en verbeeldingskracht.
[10] Wel, voor dergelijke mensen, die
bovendien hun leven erg liefhebben, kan de lichamelijke dood best iets heel
verschrikkelijks zijn; maar ons – en vooral vanaf nu, nu wij door U, als de
Heer van al het leven, het grootste vertrouwen hebben met betrekking tot de
ziel en haar eeuwige voortbestaan na de dood van het lichaam -kan de dood geen
angst meer aanjagen, vooral als daar geen al te grote lichamelijke pijn aan
vooraf gaat, waardoor het lichaam ten dode gemarteld en gekweld wordt. Maar ook
dan moet de komst van de cipier die de deur van de harde gevangenis opent,
beslist heel welkom zijn! -Dat is zo mijn mening en ook mijn vaste geloof; een
ander kan denken en geloven wat hij wil!’
[11] Allen zeiden: 'Ja, dat geloven
wij ook, want wie zou zich nog kunnen verheugen in het leven op deze wereld,
die eigenlijk de hel in optima forma is?’.
[12] Ik zei: 'Ja, zo is het! Daarom
zeg Ik jullie dan ook: Wie het leven van deze wereld liefheeft, zal het ware
leven van de ziel verliezen; wie het echter niet liefheeft en zich van de
eigenlijke hoedanigheid ervan afwendt, zal het verwerven, dat wil zeggen, het
ware, eeuwige leven van de ziel.
[13] Laat je niet verblinden door de
wereld en luister niet naar haar verlokkingen, want al haar goederen zijn ijdel
en vergankelijk! Mochten jullie je echter in deze wereld al schatten
verzamelen, verzamel dan vooral die welke niet roesten en niet door de motten
verteerd worden! Dat zijn schatten voor de geest tot het eeuwige leven,
waarvoor jullie alles moeten doen om ze zoveel mogelijk in je bezit te krijgen.
Iemand die echter ook aardse schatten heeft verkregen, moet die net als onze
broeder Lazarus gebruiken, dan zal hij daarvoor hemelse schatten oogsten. Want
wie veel heeft, dient veel te geven, en wie weinig heeft, laat die weinig
geven!
[14] Wie aan iemand die dorst heeft,
uit ware naastenliefde uit zijn bron ook maar een slok fris water geeft, zal
daarvoor aan gene zijde worden beloond. Want wie hier zijn naaste liefde
bewijst, zal ook daarginds liefde vinden. Het komt er hier werkelijk niet op
aan hoeveel iemand geeft, maar hoofdzakelijk hoe iemand zijn arme naaste iets
geeft. Iemand die uit ware liefde vriendelijk geeft, geeft dubbel en zo zal ook
aan gene zijde zijn beloning zijn.
[15] Als je veel hebt, kun je zoals
gezegd ook veel geven. Heb je het met vreugde en veel vriendelijkheid gegeven,
dan heb je de arme dubbel gegeven. Als je zelf echter niet veel hebt, maar toch
je nog armere naaste ook van dat weinige met vreugde en vriendelijk een deel
hebt gegeven, dan heb je tienvoudig gegeven, en dat zal je ook aan gene zijde
vergoed worden. Want wat je in Mijn naam doet voor de armen, is even goed als
wanneer je het voor Mijzelf had gedaan.
[16] Als je echter bij iedere gift en
edele daad wilt weten of en hoe Ikzelf daaraan een welgevallen heb, kijk dan
slechts naar het gezicht van degene die je in Mijn naam, zoals Ik dat nu heb
uitgelegd, iets goeds hebt bewezen, want daaraan zul je de ware graad van Mijn
waardering helder en duidelijk zien.
[17] Alleen wat de ware liefde doet,
is voor God welgedaan; wat enkel volgens de maat van het verstand wordt gedaan,
heeft weinig waarde voor de ontvanger en nog minder voor de gever. Ik zeg
jullie: Het is zaliger te geven dan te ontvangen.
[18] Maar nu gaan we een eindje verder
om wat van de omgeving van Bethanië te bekijken! Daar zullen we allerlei
handelslieden zien toestromen, omdat vandaag de grote markt begint, die vijf
dagen achtereen duurt.’
2
De toestromende handelslieden
[1] Daarop gingen we naar een punt van
waaruit men heel goed de omgeving van Bethanië kon zien, maar ook een aantal
wegen en straten die naar Jeruzalem leidden. Langs de wegen en straten waren
douane en tolhuizen gebouwd waar de vreemdelingen de verplichte tol moesten
afdragen. De meeste tollenaars van deze kant waren met een aantal van hun
bedienden en knechten sinds gisteren bij ons.
[2] De schriftgeleerde vroeg hun
echter of ze nu niet liever daar beneden wilden zijn om veel geld te
incasseren.
[3] Een tollenaar zei: 'Vriend, deze
vraag had je je wel kunnen besparen! Want als ons aan die hoogst materiële bron
van inkomsten meer gelegen zou zijn dan aan de volmaakt geestelijke, dan zou
ieder van ons wel op z'n eigen standplaats aanwezig zijn. Want zoals wij
gekomen zijn, zo hadden wij ook allang weer kunnen gaan, en niemand had ons
daarbij wat in de weg kunnen leggen. Maar omdat de grote levenswinst hier ons
liever is dan de stoffelijke bij onze tolhuizen daar beneden, blijven wij hier
en bekommeren ons totaal niet om de voorbijtrekkende handelskaravanen. En wat
de gewone tol betreft, hebben we thuis nog wel mensen die daarvoor zullen
zorgen.
[4] Maar in jullie tempel zal de
handel nu ook wel gauw beginnen. Zou je het prettig vinden als ik tegen je zou
zeggen: 'Vriend, kijk daar beneden eens, het wordt al behoorlijk druk voor de
tempelhallen! Interesseren de grote winsten die daar te verwachten zijn je
niet? Zuiver goud en zilver en edelstenen en parels zullen er in overvloed
zijn, en aan jullie moet van alles de tiende worden gegeven. Zal men jullie
daar iets van geven als je niet aanwezig bent?'
[5] Wij tollenaars, die in jullie ogen
zondaars zijn, weten nu dat jullie de tempel voor altijd de rug hebben
toegekeerd, en dus zou zo'n vraag aan jullie nu wel erg dom zijn. Wij hebben in
elk geval het vaste besluit genomen om, uit liefde tot de Heer, iedereen die
wij ooit bewust bedrogen hebben het tienvoudige terug te geven, en daarom mogen
vandaag al die handelslieden in ieder geval onze douaneposten en tolhuizen
helemaal voor niets passeren, daardoor zullen wij allen nog lang. niet
verhongeren. Daarom laten wij ze nu maar heel rustig voorbijgaan! ,
[6] Na dit krachtige antwoord van de
tollenaar zei de schriftgeleerde helemaal niets meer en hij bewonderde in
stilte de edelmoedigheid van de tollenaar en zijn metgezellen.
[7] Maar Lazarus zei: ' Al deze
vreemdelingen zullen tegen de avond vast en zeker hier naar boven komen, en ik
zal maatregelen moeten nemen om vooral de kelder nog beter te voorzien, en ook
de keuken en de voorraadkamer. Bovendien zal ik buiten ook nog meer tafels en
banken moeten laten opstellen, anders heb ik te weinig ruimte!
[8] Ik zei tegen Lazarus: 'Maak je
niet druk, want zolang Ik hier ben, ben je al van alles uitstekend en rijkelijk
voorzien! En al komen er nog zo veel, dan zullen zij toch allemaal uitstekend
verzorgd worden. Laten we nu maar eens in alle rust naar die dwaze wereldse
drukte daar beneden kijken! Wat een zwaar beladen kamelen, paarden, ezels en
ossen komen daar over de wegen en straten aandraven, terwijl ze grote schatten
en goederen dragen voor hun meesters, die alles zullen verkopen!
[9] Maar daar op de brede weg van
Galilea naar Jeruzalem zien we met ossen bespannen wagens en karren. Die
brengen slaven uit de omstreken van de Pontus hierheen om te verkopen. Het zijn
mooie en goed gebouwde jongemannen en meisjes van veertien tot achttien jaar.
In totaal zijn het honderd twintig mannen en honderd zeventig vrouwen. Wel, deze
verkoop zullen wij verhinderen en vervolgens voor de vorming en vrijheid van
deze arme kinderen zorgen! Binnen de stadsmuur mag er geen mensenhandel
plaatsvinden, maar deze berg bevindt zich al buiten de stadsmuur en is toch nog
heel dicht bij de stad en daarom zullen jullie zo dadelijk zien, dat deze wagen
en karreneigenaars precies aan de voet van deze berg hun verkooptenten zullen
opzetten en daarna meteen hun omroepers in alle richtingen proberen uit te
zenden! Alleen, wij zullen ze vóór zijn en al hun koopwaar afnemen en daarna
ook met die laaghartige kooplui een woordje spreken dat hun handel voor lange
tijd zal vergallen!'
[10] Toen zei Agricola: 'Heer, wat zou
U ervan zeggen als ik al die mannelijke en vrouwelijke slaven zou kopen, en wel
voor de prijs die de verkopers verlangen, en hen dan mee zou nemen naar Rome om
hen daar goed te laten opvoeden en hun dan de volledige vrijheid en het
Romeinse burgerschap te schenken?'
[11] Ik zei: 'Je idee en je wil zijn
goed, maar Mijn idee en Mijn wil zullen hier nog beter zijn! Waarom geld
uitgeven voor iets wat men geheel rechtmatig ook zonder geld kan krijgen en in
bezit kan nemen? Ben je het daar niet mee eens? Zulke mensen nog winst
bezorgen, zou betekenen dat je hen in hun kwaad nog aanmoedigt. Maar als zij
meer van dit soort ervaringen zullen opdoen, kijken zij wel uit om nog langer
hun toevlucht te nemen tot zo'n onmenselijke manier om geld te verdienen.'
[12] Hierop zei Agricola: 'Heer, er
moet hier met nog iets rekening worden gehouden! Ik geloof dat er in dit
opzicht van Rome uit voor alle landen een speciale wet bestaat met betrekking
tot de mensenhandel. Volgens deze mag zonder toestemming van een Romeinse
opperstadhouder geen enkele slaaf uit een vreemd, niet Romeins land ingevoerd
worden in landen die onder Romeinse heerschappij staan; zo'n toestemming kost
echter ontzettend veel. Wel, het gebeurt dan ook heel vaak dat zulke
slavenhandelaars hun slaven langs geheime wegen en ook vaak door middel van
valse vergunningen onze landen binnensmokkelen. Als dat bij deze
slavenhandelaars het geval mocht zijn, dan is het gemakkelijk om hun de
koopwaar af te nemen; maar wanneer zij in het bezit zijn van zo'n
eerdergenoemde dure bevoegdheid, dan zit er langs de normale weg niet veel
anders op dan de handelaars het gevraagde geld te geven en hen dan ongehinderd
verder te laten gaan, omdat ze in dat geval onder bescherming van de wet staan.
‘
[13] Ik zei: 'Je hebt heel juist
geoordeeld, maar weet je, Ik ben degene die aan de eeuwigheid en aan de
oneindigheid wetten voorschrijft en je zult dus wel begrijpen dat Ik Mij nu, nu
het tegenovergestelde aan de orde is, niet aan de wetten van Rome zal houden,
hoewel Ik Me daar anders als mens volledig aan onderwerp.
[14] Deze mensen, die nu de genoemde
slaven hier naar de markt brengen, zijn weliswaar zeer op winst uit, maar
tevens in hoge mate bijgelovig. Dit blinde bijgeloof is hun grootste vijand.
Daarom weet Ik al van te voren wat er gedaan moet worden om deze mensen zo te
straffen dat zij niet alleen hun koopwaar, maar nog veel méér graag willen
afstaan om toch maar heelhuids weg te kunnen komen. Zo gauw ze hier zijn,
zullen jullie allen wel zien en duidelijk merken wat Gods wijsheid en macht
allemaal kan bewerkstelligen
[15] Maar nu gaan we weer naar binnen
en sterken ons lichaam met een goed ochtendmaal, want de tafels zijn intussen
allemaal ruim voorzien. Ondertussen zullen onze slavenhandelaars ook allemaal
ter plaatse zijn en wij zullen hun dan een bezoek brengen!'
[16] De schriftgeleerde zei tegen Mij:
'Heer, U gaat vandaag toch niet naar de tempel? Want vandaag gebeuren daar echt
te slechte dingen!'
[17] Ik zei: 'Wat interesseert Mij nu
die moordkuil daar beneden in de hel! De ware tempel van Jehova is daar, waar
zich in de mens een hart bevindt dat God boven alles liefheeft en zijn naaste
als zichzelf! -Laten we nu naar het ochtendmaal gaan!’
[18] Daarop gingen wij allemaal het
huis binnen en namen plaats aan de rijk voorziene tafels, waar ieder alles naar
zijn gading kon vinden en waar ook aan goede wijn geen gebrek was. De Romeinen
bewonderden nu pas in het volle daglicht de prachtige drinkbekers van zuiver
goud en ook hun zilveren schalen. Ook de zeven Farizeeën kwamen dichterbij en
raakten niet uitgepraat over de zuiverheid en de kwaliteit van de drinkbekers en
het eetgerei. Maar Lazarus maande hen tot eten, omdat de vissen anders koud
werden en daarom tastte het zevental ook meteen toe en ze aten en dronken
terwijl ze de kwaliteit van de spijzen en de wijn prezen. Ook de ongeveer
zeventig arme mannen met de vrouw in hun midden putten zich uit in het loven
van de spijzen en de wijn, zoals ook de tollenaars en hun metgezellen dat
deden.
[19] Een Romein zei: 'Ik ben nu ruim
zestig jaar, maar ik heb nog nooit zulke goede spijzen en zo'n ware godenwijn
geproefd!'
[20] En zo kwam er aan het loven en
danken vrijwel geen eind.
3
De bijgelovige slavenhandelaars
[1] Toen wij daar nog zaten te eten en
te drinken, kwam uit de heldere en volkomen wolkenloze hemel een geweldige
bliksemflits, waarop een donder volgde die alles deed dreunen. Allen schrokken
ontzettend en vroegen Mij wat dat nu te betekenen had.
[2] Ik zei: 'Dat zullen jullie weldra
zien! Dit verschijnsel is voor onze slavenhandelaars al het begin; want terwijl
wij hier aten en dronken, arriveerden zij onder aan de berg, en al hun wagens
en karren staan daar al. Zij zouden direct met de verkoop van hun waar zijn
begonnen als deze bliksem hen niet had gewaarschuwd.
[3] De volkeren in het gebied ten Noorden
van de Pontus hebben ook een soort geloofsleer, maar die is natuurlijk
uitermate gebrekkig; en deze is helemaal in handen van bepaalde waarzeggers die
volkomen afgezonderd van de rest van het volk leven, hun eigen gronden en
talrijke kuddes hebben, en merendeels in de bergen in moeilijk toegankelijke
hooggelegen dalen wonen. Deze waarzeggers stammen merendeels van de Indiërs af
en bezitten derhalve kennis van allerlei magie en toverij, maar zij gaan
evenwel nooit of slechts hoogst zelden naar de grote volkeren die in de
uitgestrekte laagvlaktes wonen; die zijn echter wijd en zijd met hen bekend en
gaan bij aangelegenheden die voor hen belangrijk zijn, naar de genoemde
waarzeggers om zich door hen de toekomst te laten voorspellen, natuurlijk tegen
niet geringe offers. Bij die gelegenheden vertellen deze wijzen uit de bergen
de vragers zo nu en dan ook over hogere en machtige onzichtbare wezens, die
hen en alle elementen beheersen, en dat juist zij, de wijzen van de bergen, hun
naaste dienaren zijn en heersen over de lagere natuurmachten. Dat verbaast de
domme pelgrims natuurlijk altijd in hoge mate, vooral als zo'n waarzegger ook
nog een toverkunstje voor hen ten beste geeft.
[4] Onze slavenhandelaars komen met
hun waar uit die streken, en dat nu al voor de zevende keer, hoewel pas voor
het eerst naar Jeruzalem, omdat zij gewoonlijk hun waren hetzij in Lydië,
Capadocië, ook wel in Tyrus en Sidon, of ook in Damascus hebben verkocht. Dit
keer hebben zij zich naar Jeruzalem gewaagd en ook nu zouden zij niet hierheen
gekomen zijn als Mijn wil hen niet daartoe had aangezet.
[5] Voor zij echter met hun koopwaar
uit hun land vertrokken, raadpleegden zij ook een waarzegger of zij geluk
zouden hebben met hun handel. En hij zei met een heel ernstig gezicht: ' Als
jullie geen bliksem zullen zien en geen donder zullen horen, zullen jullie je
waar wel aan de man brengen.’ Dat was alles wat de waarzegger tegen hen zei. De
slavenhandelaars beschouwden dat als een goede voorspelling, omdat zij dachten
dat er zo laat in het jaar wel geen onweer meer zou komen. Maar deze geweldige
bliksem met die hevige donderslag heeft hen nu uit de droom geholpen, en nu
staan ze radeloos beneden aan de berg. Maar voor wij naar beneden gaan, zullen
er nog een paar van die bliksems volgen, waardoor onze slavenhandelaars nog
meer schrik wordt aangejaagd, en wij gemakkelijker met hen kunnen praten!’
[6] Toen zei een van mijn eerste
leerlingen: 'Wie weet wat voor taal zij spreken?'
[7] Ik zei: 'Dat gaat je voorlopig
niets aan; Mij is geen enkele taal ter wereld vreemd! Maar deze mensen spreken
voor het merendeel de taal van Indië, die overeenkomt met het oer-Hebreeuws.'
[8] Daarop zei de leerling niets meer,
en ook de tweede bliksem werd gevolgd door een zeer heftige donderslag, en snel
daarop de derde; maar ze sloegen alle in de grond en richtten geen schade aan.
[9] Na de derde bliksem kwam er echter
snel een bijzonder mooie jongeman de kamer binnen, boog diep voor Mij en zei
met een lieflijke maar toch mannelijk flinke stem: 'Heer, U riep mij, hier ben
ik om Uw heilige wil uit te voeren!’
[10] Ik zei: Je komt van Cyrenius en
van Jarah?'
[11] De jongeman zei: Ja, Heer,
volgens Uw heilige wil!'
[12] Toen herkenden de eerste
leerlingen Rafaël, gingen naar hem toe en begroetten hem.
[13] Maar de jongeman zei tegen hen:
'O, jullie gelukkigen, die steeds bij de Heer kunnen zijn die hier in Zijn
hoogste wezen aanwezig is! - Geef mij,
voor wij overgaan tot een groot en belangrijk werk, ook wat te eten en te drinken!’
[14] Toen wedijverden allen met elkaar
om de jongeman te eten en te drinken te geven. De Romeinen nodigden hem uit en
ook alle anderen deden alles om de jongeman van dienst te zijn; want allen
waren diep onder de indruk van de gratie van de jongeman. Zij zagen hem aan
voor een buitengewoon mooie zoon van een aardse moeder, aan wie Ik gevraagd had
om Mij na te reizen. Alleen de eerste leerlingen wisten wie de jongeman was.
Hij at en dronk alsof hij uitgehongerd was, en allen verbaasden zich dat de
jongen zoveel naar binnen kon werken.
[15] Maar Rafaël glimlachte en zei:
'Beste vrienden! Wie veel werk verricht, moet ook veel eten en drinken! Is het
niet?'
[16] Agricola zei: 'O, ongetwijfeld,
waarachtig hemels mooie jongen! Maar vertel me eens, wie je vader en wie je
moeder zijn, en uit welk land je afkomstig bent!'
[17] Rafaël zei: 'Heb maar geduld! Ik
blijf nu een paar dagen hier en in die tijd zul je mij nog wel nader leren
kennen. We hebben nu een groot werk te verrichten en daarvoor, beste vriend,
moeten we ons goed concentreren!’
[18] Agricola zei: 'Maar, m’n
allerliefste en mooie jonge vriend, wat kun jij dan wel doen met je door en
door meisjesachtig tere handen? Je hebt nog nooit zwaar werk verricht, en wil
je dan nu meteen aan groot en zwaar werk beginnen?'
[19] Rafaël zei: 'Ik heb echter nog
nooit zwaar werk verricht omdat ieder werk, ook al komt dat jou nog zo zwaar
voor, voor mij heellicht is. Het komende zal je daarvan wel overtuigen!'
[20] Toen zei Ik: 'Het is nu tijd om
die gevangenen daar beneden te verlossen en vrij te maken; laten we dus gaan!
Maar wie hier wil blijven, laat die hier blijven! ,
[21] Allen vroegen Mij echter of ze
mee mochten gaan, en Ik stond hun dat toe. En zo gingen we vlug de berg af en
waren al gauw bij onze slavenhandelaars, waaromheen zich al veel volk had verzameld
om de arme slaven en hun verkopers aan te gapen.
[22] Ik gaf Rafaël een teken om het
nutteloze volk weg te jagen, en hij liet het volk als kaf uit elkaar stuiven.
leder liep wat hij maar lopen kon om niet door een paar woeste leeuwen, die zij
in hun midden waarnamen, verscheurd te worden.
4
De bekering van de slavenhandelaars
[1] Pas toen het volk zich op die
manier snel helemaal verspreid had, liep Ik met Rafaël, Agricola en Lazarus
naar de voornaamste handelaar toe en zei in zijn taal tegen hem: 'Wie gaf
jullie om te beginnen het recht om mensen en hun kinderen als koopwaar op de
publieke markten te verkopen en hen daardoor tot slaven van tirannieke, geile
kopers te maken?'
[2] De leider van de handelaars zei:
'Als u ze van mij wilt kopen, dan laat ik u zien dat ik daartoe het recht heb;
koopt u ze echter niet, dan zeg ik u, als u dat wilt, pas voor de landvoogd dat
ik daartoe het recht heb. Vroeger ben ik immers zelf als slaaf verkocht, maar
mijn heer, die ik trouw diende, schonk mij daarna de vrijheid en veel geld. Ik
ging weer naar mijn geboorteland en handel nu zelf met dezelfde koopwaar als
waarmee ikzelf twintig jaar geleden een ander moest dienen. Als slaaf ben ik
gelukkig geworden, waarom zij dan niet?! Bovendien is dat in onze landen al een
heel oud gebruik en onze wijzen hebben ons daarover nog nooit ter
verantwoording geroepen. Wij zondigen daardoor niet tegen de wetten van ons
land en voor die van uw land betalen wij een losgeld; dus hoeven WIJ ons voor
ons goede recht tegenover niemand te verantwoorden!’
[3] Ik zei: 'Maar dertig dagen geleden
was je toch in de bergen, waar je dertig schapen, tien ossen, tien koeien en
tien kalveren offerde en je waarzegger zei tegen je: 'Als je op je reis geen
bliksem zult zien en geen donder zult horen, zul je geluk hebben!' Jij
interpreteerde dit als een goede zaak omdat Je meende, dat er zo laat in het
jaar wel geen onweer met bliksem en donder zou voorkomen, en je aanvaardde met
je medehandelaars. de verre reis. Maar nu heeft het dan toch gedonderd en
eerst gebliksemd! Wat ga je nu doen?'
[4] Nu keek de leider van de
handelaars Mij vol verbazing aan en zei:’Als u slechts een mens bent zoals ik
er een ben, kunt u dat niet weten! Want ten eerste bent u nog nooit in ons land
geweest en ten tweede weet niemand op de hele wereld waar de grootste en
beroemdste waarzegger woont. Ook kan geen mens het u hebben verraden, want wij
verraden elkaar niet, ook niet voor alle schatten van de wereld. Hoe kunt u dus
mijn grootste geheim weten? Vriend, vertel mij alleen dat, dan zijn al deze
slaven van u!'
[5] Ik zei: 'Heeft jullie waarzegger
niet ooit gezegd dat er nog een grotere god was, over wie hij enkel uit oude,
geheime schriften gehoord had? Maar voor stervelingen was dat te groot en onbegrijpelijk
en daarom moesten zij zich daar verder niet druk over maken! Heeft jullie
waarzegger dat niet zo gezegd?'
[6] Nu raakte de leider van de
handelaars helemaal buiten zichzelf en zei: 'Ik zei het al en zeg het nog eens:
U bent geen mens, maar - U bent een God! En wat zal ik, een nietige aardworm,
mij tegen U verzetten, daar U mij immers met één blik kunt vernietigen?! Het is
waar, aards gezien doe ik geen goede zaken, maar al had ik nog duizendmaal
zoveel slaven als ik hier heb -en die zijn echt heel veel geld waard - dan
zouden die allemaal Uw eigendom zijn! Want weet U, grote en onbegrijpelijk
verheven vriend, in ons land weten wij voor het merendeel wel waar de schoen
wringt, maar helpen kunnen wij onszelf niet! Helpt U ons, Vriend, dan zullen
niet alleen deze slaven, maar duizendmaal meer en hoeveel U er ook maar meer
wilt hebben, van U zijn, want U bent geen mens, maar U bent een volkomen
waarachtige God!’
[7] Ik zei tegen de omstanders: 'Neem
daar allen een voorbeeld aan! Dit zijn slavenhandelaars van de slechtste soort,
en hoe snel hebben zij Mij herkend! En daar boven staat de tempel die David en
Salomo voor veel geld voor Mij lieten bouwen, maar wat een ontzettend verschil
bestaat er tussen deze slavenhandelaars die slechts het lichaam van de mensen
verkopen en hen die de zielen verkopen aan de hel!'
[8] Kijk, deze slavenhandelaars zijn
Elia's vergeleken bij die ellendige zielensluipmoordenaars daar boven! Daarom
zal het Sodom en Gomorra later ook beter vergaan dan dit gemene helse gebroed
daar boven. Want als er in Sodom en Gomorra gebeurd zou zijn wat hier gebeurt,
dan zouden zij in zak en as boete gedaan hebben en zalig zijn geworden. Maar
hier ben Ik Zelf aanwezig en zij staan Mij als mens naar het leven!
[9] Kijk, hier naast Mij staat Mijn
lievelingsengel Rafaël en Ik zeg jullie: Er bestaat meer overeenkomst tussen
hem en deze slavenhandelaars dan tussen hem en die dienaren van God daar boven!
Ik zeg jullie: Deze slavenhandelaar is reeds een engel, maar die daar boven
zijn duivels!'
[10] Toen richtte Ik Mij weer tot de
slavenhandelaar en zei tegen hem: 'Vriend, hoeveel verlang je voor al deze
slaven van je? Zeg het maar!'
[11] De leider van de handelaars zei:
'Mijn God, wat moet ik, een zwak sterfelijk mens, dan wel van U verlangen? Al deze
slaven en nog duizend maal meer geef ik U als U mij slechts de genade waard
acht om mij te zeggen wat er nu eigenlijk aan ons mankeert!'
[12] Ik zei: 'Laat ze dan allemaal
vrij, dan zal Ik jullie de eeuwige vrijheid van je ziel geven en het eeuwige leven!'
[13] Daarop zei de leider van de
handelaars: 'De koop is gesloten, want met goden kun je gemakkelijk zaken doen.
Laat alle slaven vrij, want we hebben nu de beste koop gesloten! Dat onze
slaven er niet slecht vanaf komen, daar ben ik al bij voorbaat van overtuigd.
Zelf hebben we echter de grootste winst gemaakt, want wij hebben daarmee bij
God het eeuwige leven gekocht. Metgezellen, zijn jullie het daar allemaal mee
eens?'
[14] Allen zeiden: 'Ja, Hibram, nog
nooit hebben we meer winst gemaakt! Maar onze waarzegger heeft zich ditmaal erg
vergist, want juist de bliksem en de donder hebben ons het grootste geluk
bezorgd! Maak de boeien van de gevangenen los en laat hen het gratis eigendom
zijn van deze zuivere God! Wij zullen meteen de terugtocht aanvaarden!’
[15] Ik zei: 'O nee, de geboeide
mensen neem Ik wel aan, maar zelf blijven jullie nog drie dagen hier, echter
niet op eigen kosten, want voor jullie zal Ik tijdelijk en eeuwig degene zijn
die betaalt!'
5
De bevrijding van de slaven
[1] Op dit ogenblik gaf Ik Rafaël weer
een teken om de gevangenen te bevrijden en zij waren ogenblikkelijk vrij en
volledig gekleed, terwijl zij voordien naakt waren. Deze plotselinge bevrijding
van de jonge slaven veroorzaakte echter om begrijpelijke redenen een ongekend
grote sensatie en de leider van de handelaars, die zijn ogen niet geloofde,
ging naar hen toe en voelde met zijn handen aan de nu goed geklede slaven en
ontdekte dat hun kleding uit volkomen echte kledingstof was vervaardigd en dat
het werkelijk zijn eigen slaven waren.
[2] Toen hief hij zijn handen omhoog
en zei (de slavenhandelaar): 'Pas nu besef ik duidelijk dat jullie echt in de
handen van goden zijn! Maar vragen ook jullie hun om jullie genadig te zijn!
Zodra jullie echter helemaal gelukkig zijn, denk dan aan jullie ouders thuis,
die in een onbarmhartig land wonen en met veel moeite en arbeid moeten zorgen
voor de karige, schrale kost voor hun lichaam en in armoedige en zeer
erbarmelijke hutten van leem en stro wonen! Vergaar allerlei kennis en kom dan
weer naar ons, opdat het door jullie dan ook bij ons ooit licht en goed wordt,
want van nu af aan moeten er geen mensen meer uit onze landen weggevoerd en
verkocht worden!'
[3] Toen wendde Ribram zich tot
Rafaël, over wiens schoonheid en teerheid hij zich steeds maar bleef
verwonderen en zei: 'O onbegrijpelijk zeldzaam mooie jongen! Ben jij dan ook
een God, dat je zoiets wonderbaarlijks kon doen? Hoe kon je de banden waarmee
deze slaven gebonden waren zo snel losmaken en waar haalde je al die kostbare
kleren voor de jongens en de meisjes vandaan?'
[4] Rafaël zei: 'Ik ben geen God, maar
slechts door de genade van God Zijn dienaar! Ik kan uit mijzelf net zo weinig
als jij, maar als de almachtige wil van God mij doordringt, kan ik alles en dan
is niets mij onmogelijk. Wat ben je echter van plan met de tweehonderd slaven
die je nog thuis hebt, omdat ze voor de handel nog niet voldoende zijn
vetgemest?'
[5] Ribram zei: 'Weetje dat ook al,
almachtige jongen?! Wat kan ik nu anders doen dan hen opvoeden tot nuttige en
goede mensen en ze verder als mijn eigen kinderen beschouwen! Jou wil ik echter
vragen of je mij ook voor hen kleren wilt verschaffen, die ik dan voor hen mee
zal nemen.’
[6] Rafaël zei: 'Dat is nu nog niet
nodig, maar wanneer je over enkele dagen van hier zult vertrekken en
rechtschapen blijft, zullen jij en je metgezellen thuis alles wel aantreffen
wat jullie nodig zullen hebben.’
[7] Dat stelde Hibram volkomen
tevreden en zijn metgezellen eveneens, en allen bedankten hem en nog meer Mij,
de Heer, want al deze handelaars beseften nu, dat Ik alleen de Heer was. Daarna
dachten zij echter aan het tamelijk grote aantal wagens en karren - die
natuurlijk niet te vergelijken waren met de wagens uit deze tijd - en de al erg
vermoeide trekdieren.
[8] En Ribram zei tegen Rafaël: '
Almachtige wonderjongen! Waar zullen wij nu onze wagens, karren en trekdieren
onderbrengen en het voer vandaan halen?'
[9] Rafaël zei: 'Daar, binnen de muur
die om deze berg heen loopt, welke eigendom van de man is die nu met de Heer spreekt,
staat een aantal hutten en stallingen, en ook een voorraad voer voor jullie
trekdieren, daar kunnen jullie al je spullen goed onderbrengen.’
[10] Daar was de handelaar Hibram heel
tevreden mee en zijn knechten verzorgden zijn wagens, karren en dieren.
[11] Ik zei: 'Omdat nu ook dit werk
goed beëindigd is, gaan wij allen thans weer de berg op, en de bevrijde slaven
moeten eerst met spijs en drank gesterkt worden. En, Hibram, als je alles in
orde hebt, kom dan ook met je metgezellen en knechten, en gebruik als Mijn
gasten ook spijs en drank!'
[12] Daarmee waren allen uitermate
tevreden en de bevrijde slaven wisten van blijdschap niet wat ze doen moesten.
Allen wilden nu naar Mij toegaan en Mij bedanken. Omdat zij echter vanwege hun grote
aantal niet tegelijk de ruimte daarvoor hadden, stelden zij zich heel ordelijk
op in een kring om Mij heen en vroegen Mij in hun taal of Ik naar hen wilde
kijken en luisteren. Toen keek Ik hen allen vriendelijk aan en gaf hun een
teken dat ze nu konden spreken.
[13] Daarop zeiden zij diep ontroerd
(de slaven): 'O goede vader! Wij danken u dat u ons heeft gered en onze harde
boeien heeft losgemaakt. Wij hebben niets om het u ooit te vergelden; maar wij
willen u in het vervolg dienen alsof wij uw voeten, handen, ogen, oren, neus en
mond zijn. O, laat u ook door ons liefhebben, goede vader! Blijf voortaan een
vader voor ons in uw goedheid en liefde, en verlaat ons nooit!'
[14] Daarop omarmde Ik allen in de
kring één voor één en drukte ieder aan Mijn borst en sprak daarbij de woorden:
'Vrede zij met je, Mijn zoon, Mijn dochter!’
[15] Toen huilden alle tengere,
blondgelokte jongens en de nog teerdere en heel lieftallige jonge meisjes en
zij bevochtigden met hun vreugdetranen Mijn handen en voeten.
6
Over handel en woeker
[1] Na deze plechtige handeling, die
ieders hart ontroerde en die geen van alle aanwezigen zonder tranen in de ogen
kon aanzien, zei Ik tegen Rafaël: 'Breng hen nu naar boven en verzorg hen
eerst; pas later als wij zullen volgen, zal er voor ons worden gezorgd!’
[2] Daarop bracht Rafaël de bevrijde
kinderen naar boven en toen zij in de grote zaal kwamen, waren er al drie
grote, lange tafels gedekt, en deze nog ware kinderen aten de voor hen
klaargemaakte spijzen met veel eetlust en vreugde, en dronken ook wat wijn met
water en werden daarbij heel opgewekt en vrolijk.
[3] Wij bleven echter achter en keken
aan de kant van de weg naar de vele naderende kooplieden en handelaars, die met
allerlei waren, dieren en vruchten over de grote weg naar de stad trokken.
[4] Toen zei de Romein tegen Mij:
'Heer, daar zijn toch heel veel joden bij! Weten die dan nog niets over U? Het
is toch erg vreemd dat die mensen zo onverschillig aan ons voorbijgaan!'
[5] Ik zei: 'Zoals die daar zullen er
nog velen aan Mij voorbijgaan, Mij niet aankijken en niet herkennen, maar zij
zullen in hun op de wereld gerichte leven door blijven ploeteren tot de dood
hen in het graf zal werpen en hun ziel in de hel! Zulke handelaars, kooplieden,
marskramers en makelaars staan te ver van al het geestelijke af en zijn
temidden van de betere mensheid als woekerplanten op de takken van edele
vruchtbomen en als onkruid tussen de tarwe. Laat hen gaan, hun graf en dood
tegemoet!'
[6] Agricola zei: 'Maar mijn Heer en
mijn God! De mensen moeten onderling toch kunnen kopen en verkopen, anders is
er in slechte en onvruchtbare landen totaal geen menselijk leven mogelijk! Ik
ken in Europa landen die onbeschrijflijk bergachtig zijn, niets dan rotsen en
nog eens rotsen; de mensen die daar leven moeten de meeste levensmiddelen door
handel aangevoerd krijgen. Hef dit noodzakelijke verkeer op en een compleet,
groot volk sterft van de honger! U moet toch als Heer van de hemel en van alle
werelden Zelf inzien dat zulke mensen alleen door een zeker handelsverkeer
kunnen leven. Het verwondert mij daarom in hoge mate dat Uw hoogste, goddelijke
wijsheid dat ronduit veroordeelt! Want weet U -ik heb verder alle denkbare
achting voor Uw zuivere goddelijkheid! -maar voor dit oordeel van U kan ik met
mijn menselijk verstand, dat toch wel volkomen gezond is, geen waardering
hebben!'
[7] Ik zei: 'Vriend, wat jij weet en
begrijpt, dat - sta Mij toe -heb Ik allang eerder begrepen, nog voor er een
oercentraalzon binnen een hulsglobe scheen!
[8] Waarlijk, Ik zegje: Ik ageer niet
tegen het juiste en zeer nuttige verkeer tussen mensen onderling, want Ik wil
immers Zelf dat een mens in zeker opzicht van de ander afhankelijk moet zijn en
dan bevindt zich een passend verkeer tussen de mensen onderling immers zonder
meer in de hoogste orde van de naastenliefde. Maar je zult toch hopelijk ook
wel inzien dat Ik voor pure, totaalliefdeloze woeker geen goed woord over kan
hebben! Een rechtschapen koopman moet voor zijn moeite en werk zijn dienovereenkomstige
loon krijgen; maar hij moet niet voor tien zilverstukken honderd zilverstukken
en nog meer winst willen hebben! Begrijp je dat? Ik veroordeel alleen de
woeker, maar niet het noodzakelijke, rechtmatige verkeer. Begrijp dat goed,
opdat je niet in kwade verzoeking terechtkomt!'
[9] Toen vroeg de Romein Mij om
vergeving, en gaf toe dat hij een erg grove vergissing had gemaakt.
[10] Toen kwam Lazarus bij Mij en zei:
'Heer, nu we toch al naar boven gaan, omdat hier niet zoveel meer is te doen,
zou ik graag van U willen horen hoe het met die wonderbaarlijke jongen zit! Wie
is hij en waar komt hij vandaan? Gezien zijn kleding schijnt hij een Galileeër
te zijn, maar wanneer heeft hij dan die wijsheid en kracht gekregen om wonderen
te doen? Hij is zo te zien amper zestien jaar - en overtreft Uw eerste
leerlingen! Daar zou ik erg graag iets over willen horen!’
[11] Ik zei: 'Staat er dan niet in de
Schrift: 'In diezelfde tijd zullen jullie Gods engelen van de hemel naar de
aarde zien dalen en zij zullen de mensen dienen? Als je dat weet, dan zul je
zonder meer inzien wat er met de jongeman aan de hand is. Houd dat nu voorlopig
voor je, want alle anderen moeten er zelf opkomen! Mijn eerste leerlingen
kennen hem reeds, maar mogen hem ook niet voortijdig bekend maken.
[12] Jij dacht dat wij nu spoedig naar
jouw herberg zouden gaan, maar dat kan over een uur ook nog wel! Nu zullen we
nog hier langs deze weg blijven, want er zal al gauw iets gebeuren wat onze
aanwezigheid noodzakelijk maakt!'
[13] Lazarus vroeg Mij: 'Heer, staat
ons iets ergs te wachten?'
[14] Ik zei: 'Vriend, op deze wereld
en bij deze mensen is weinig goeds te verwachten! Kijk, de toevloed van
marktkooplui wordt nu al minder en al gauw zullen de knechten van de Farizeeën
een arme zondaar, die zich een uur geleden in de tempel vanwege zijn honger aan
de toonbroden heeft vergrepen, naar die open plek onder de hoge muur brengen om
hem voor zijn misdaad te stenigen! Maar dat zullen wij verhinderen. Nu weet je
dus waarom wij hier nog blijven.'
[15] Dat hoorde Agricola echter ook.
Hij kwam naar Mij toe en zei: 'Heer, ik hoorde wat U zei en dat klonk niet erg
hartverheffend! Hebben de tempeldienaren dan ook een 'jus gladii'*? (*
zwaardrecht, recht over leven en dood ) Ik ken toch alle privileges die Rome
aan zijn volkeren heeft gegeven, maar van zo'n privilege weet ik niets! Nou,
dat zal ik wel eens heel precies uit laten zoeken! Heer en Meester, zegt U eens
hoe dat zit!’
[16] Ik zei: 'Toen de Romeinen
heersers over de joodse landen werden, onderzochten zij haarfijn de joodse
godsdienst en de wetten van Mozes en de profeten, en ontdekten ook dat aan de
tempel, dat wil zeggen aan de priesters, door Mozes het recht gegeven is om
bepaalde zeer zware misdadigers door steniging te doden. De priesters zelf
hebben echter geen recht iemand ter dood te veroordelen, zij moeten de
misdadiger aan het gerecht overleveren en dat moet dan aan de hand van het
waarachtige getuigenis van de priesters oordelen en de zware misdadiger aan de
stenigers overleveren. Dat gebeurde hier echter niet, want de priesters
handelen thans eigenmachtig en betalen aan Herodes een pacht om daardoor een
soort eigenmachtig 'jus gladii' te hanteren, waarvan zij ernstig misbruik
maken, zoals dat nu direct het geval zal zijn. Maar nu moeten we heel goed
opletten, want ze zullen er dadelijk zijn!’
7
Agricola verhoort een tempeloverste
[1] Ik had dat nog maar net gezegd of
er kwam al een grote groep mensen aan, die de ongelukkige meedogenloos in haar
midden voortsleepte.
[2] En Ik zei tegen Agricola: 'Nu gaan
wij beiden deze gerechtsdienaren tegemoet, die door een tempeloverste
aangevoerd worden!’
[3] Wij troffen henjuist nog bij het
verlaten van de grote poort en Ik legde de Romein de woorden in de mond, die
hij moest spreken en hij zei met de machtige, diep ernstige stem en
gelaatsuitdrukking van een Romein: 'Wat is hier aan de hand?'
[4] De overste zei: 'Wij hebben zowel
het oude recht van Mozes als het 'jus gladii' en kunnen dat bij een erg grote
misdadiger ook op eigen gezag ten uitvoer brengen!’
[5] De Romein zei: 'Maar ik ben nu als
voornaamste keizerlijke gezant lilt Rome hierheen gekomen om het vele misbruik
te onderzoeken dat jullie maken van de privileges die jullie door Rome
geschonken zijn! Waar is het vonnis van de wereldse rechter?'
[6] Deze vraag kwam de tempeloverste
zeer ongelegen en hij zei: 'Laat me eerst maar eens zien of je werkelijk een
afgezant uit Rome bent, want - iemand kan zich gemakkelijk als Romein
verkleden en ons in naam van de keizer nieuwe wetten voorschrijven!’
[7] Toen haalde Agricola uit een
gouden koker een perkamentrol tevoorschijn die van alle officiële kentekenen
was voorzien, die de overste er geen ogenblik over in twijfel lieten dat de
bezitter van dat document een machtige, voorname Romein was.
[8] Vervolgens zei Agricola ernstig:
'Wel, ik heb je het verlangde document op je wens meteen laten zien; waar heb
jij nu het door mij verlangde vonnis van de wereldse rechter over deze
misdadiger?'
[9] De overste zei: 'Ik heb je toch
daarnet al gezegd dat de tempel op gezag van Mozes het oude recht heeft een
erge misdadiger tegen de tempel met de dood te straffen en dit recht is nu ook
van Rome uit gesanctioneerd en dus handelt de tempel juist, door als
afschrikwekkend voorbeeld zo'n misdadiger tegen God en Zijn tempel te bestraffen
met de dood door steniging, die Mozes heeft voorgeschreven!’
[10] Agricola zei steeds ernstiger:
'Stond deze tempel er ook al in de tijd van Mozes?'
[11] De overste zei: 'Dat niet
bepaald, maar Mozes was een profeet en in zijn geest wist hij beslist dat
Salomo, de wijze, grote koning, voor God een tempel zou bouwen en daarom is een
misdaad tegen de tempel en de zeer geheiligde instellingen evenzeer strafbaar
als een misdaad tegen God Zelf.’
[12] Agricola zei: 'Waarom heeft Mozes
later dan zelf voor dergelijke gevallen eigen rechters aangesteld en gaf hij
die jurisdictie niet in handen van de priesters? Hoe zijn jullie dan nu ook
rechters over leven en dood van een mens geworden? Mozes heeft jullie alleen
maar priesters gemaakt en Rome heeft nu, omdat men zich ten tijde van jullie
koning Saul zelf dat recht heeft genomen, jullie allen ook een wereldlijke
rechterfunctie gegeven onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat alle misdadigers,
en vooral degenen die de dood hebben verdiend, altijd moeten worden overgedragen
aan de plaatselijke, wereldlijke rechter en dat geen enkele priester zich er
dan verder over heeft te bekommeren wat de rechtbank over de misdadiger
beslist. Het komt jullie dus nooit toe ooit iemand te berechten en te
veroordelen en uiteindelijk zelfs de hand aan hem te slaan!
[13] Laat daarom nu deze misdadiger
ogenblikkelijk vrij! Ikzelf zal hem dan verhoren en aan de hand daarvan
beoordelen of zijn misdaad de dood verdient of niet; en wee jullie als ik een
onrechtvaardigheid van jullie kant tegen deze man vind!’
[14] Na deze scherpe bedreiging lieten
de gerechtsdienaren en knechten van de tempel de misdadiger vrij en brachten
hem voor Agricola.
[15] En de overste zei: 'Hier is de
booswicht! Onderzoek hem zelf. Ik en al
deze knechten zijn hopelijk getuigen genoeg en kunnen tegen zijn hardnekkig
ontkennen optreden!’
[16] Agricola zei: 'Heel goed, maar ik
heb hier juist een zeer betrouwbare getuige naast mij en verklaar jullie
hiermee van te voren dat ik iedere leugen, zowel van de kant van deze misdadiger
alsook van jullie kant heel streng zal bestraffen! Maar nog strenger zal ik
tegen hen optreden die over deze arme man eventueel een boosaardig en dus zeer
strafbaar oordeel hebben geveld!'
[17] Na deze bepaald niet vriendelijke
woorden van de Romein overviel de overste en zijn knechten een grote angst en
de overste maakte aanstalten om weg te gaan, en ook de knechten zeiden: 'Wat
moeten wij daarbij? Wij hebben geen wil, maar wij moeten zelfde wil van de
tempel volgen. De overste moet deze zaak met u, hoge gebieder, zelfmaar
uitzoeken en afhandelen! Als er een misdadiger bestraft moet worden, zijn wij
de fysieke voltrekkers van het oordeel; waarom iemand eigenlijk veroordeeld is,
daarvan weten wij zelf niets anders en niets meer, dan wat ons door de rechters
altijd slechts in 't kort is meegedeeld. Hoe zouden wij dan nu tegen of voor
deze misdadiger kunnen getuigen? Hoge gebieder, laat ons daarom gaan!'
[18] Daarop zei Agricola: 'Dat gaat
hier beslist niet op en jullie blijven hier vanwege de overste, zoals ook hij
hier moet blijven tot ik de misdadiger verhoord heb!'
8
De misdadige tempelverordeningen
[1] Toen allen dat oordeel hadden
gehoord, bleven zij staan en Agricola vroeg eerst aan de overste: 'Wat heeft
deze man misdaan dat jullie hem ter dood veroordelen?'
[2] De overste zei zeer verlegen: 'Hij
heeft het gistermiddag schaamteloos gewaagd, zich aan de heilige toonbroden te
vergrijpen en er zelfs van te eten, wat alleen maar de hogepriester ongestraft
kan doen tijdens gebed en psalmgezang. Men greep hem tijdens de brutale daad en
veroordeelde hem volgens de wet tot de verdiende dood en dan is een verder
verhoor niet nodig, omdat de daad zelf het grootste bewijs is voor de schuld
van de misdadiger.'
[3] Agricola zei: 'Zo, dat is een heel
prijzenswaardige rechtspraak! Moet er dan niet volgens onze wetten bij iedere
misdadiger in de eerste plaats op gelet worden in hoeverre hij bij een bepaald
misdrijftoerekeningsvatbaar is?! Wanneer een onnozel mens een nog zo grote
misdaad begaat, die voor een meer intelligent mens volgens de wet zeker de
doodstraf zou betekenen, dan moet degene die aantoonbaar dom is, opgesloten
worden, zodat hij in het vervolg geen gevaar meer betekent voor de menselijke
samenleving. Als hij zijn leven heeft gebeterd, moet hij worden vrijgelaten en
als dat niet volledig het geval is, als galeislaaf worden gebruikt om zo voor
zijn zonden te boeten en daarbij toch nog enig nut te hebben voor de mensen.
[4] Verder moet er bij een misdrijf
ook op worden gelet, door welke omstandigheden iemand soms zonder het te willen
tot een misdaad werd gedreven, want de omstandigheden kunnen de misdaad in
belangrijke mate verzachten. Het maakt beslist een groot verschil of iemand van
het dak valt en daardoor iemand doodt die zich toevallig onder dat dak bevindt,
of dat iemand opzettelijk een mens doodt. En tussen deze beide extremen vindt
men nog veel bijkomende omstandigheden, die iedere rechtvaardige rechter goed
ter harte moet nemen, omdat ze een en hetzelfde misdrijf kunnen verzachten of
verzwaren.
[5] Als er bijvoorbeeld iemand bij je
zou komen met de aanklacht: 'Door deze persoon is mijn broer gedood', en jij
hem dan meteen ter dood zou veroordelen zonder de aangeklaagde persoon verder
te ondervragen, zou je wel een slechte rechter zijn! Is in onze wet niet
uitdrukkelijk aan iedere rechter ten strengste opgedragen om vóór alles heel
precies inlichtingen in te winnen over het 'Cur, quomodo, quando et quibus
auxiliis'*, (* waarom, hoe, wanneer en onder welke omstandigheden? ) en dan pas
te oordelen?! Hebben jullie dat bij deze misdadiger gedaan?'
[6] De overste zei: 'Wij hebben in de
tempel geen Romeinse, maar alleen de Mozaïsche wet en die luidt heel anders!'
[7] Agricola zei: 'Zo? Als Mozes zulke
juridische voorschriften gaf als jullie in je tempel in acht nemen, dan moet
jullie Mozes de domste en wreedste wetgever geweest zijn, waarbij vergeleken
wij, Romeinen zuivere goden zouden zijn! Maar ik ken de milde wetten van Mozes
maar al te goed en wij hebben onze staatswetten merendeels naar zijn voorbeeld
vormgegeven. En jullie tempeldienaren zijn voor God en voor alle mensen de
misdadigste leugenaars, als je tegenover mij wilt volhouden dat de vreselijk
domme, tirannieke, wrede tempelvoorschriften door Mozes zijn opgesteld! Het
zijn jullie voorschriften, die jullie eigenmachtig en goddeloos, volkomen zin
en gewetenloos hebben opgesteld en jullie kwellen het arme volk nu geheel naar
eigen willekeur volgens die afschuwelijke wetten! Kunnen jullie zoiets
aanvaarden als een wet die door een zeer wijze God geheiligd is?'
[8] De overste zei: 'Ik heb de
tempelwetten toch niet gemaakt! Ze zijn er nu eenmaal en wij hebben ons er aan
te houden, of ze nu van Mozes of van iemand anders afkomstig zijn!'
[9] Agricola zei: 'Best, wij Romeinen
zullen zo'n misbruik wel recht weten te zetten! Maar nu zeggen we: 'Audiatur et
altera pars!'**'(** men moet ook de andere partij aanhoren! )
[10] Vervolgens wendde hij (Agricola)
zich met een vriendelijker gezicht tot de misdadiger: 'Vertel jij me nu geheel
naar waarheid wat je hebt misdaan! Ontken niets, maar beken alles, want ik kan
je redden, maar ook doden als je misdaad op een of andere manier de dood heeft
verdiend!'
9
De bekentenis van de schijnbare misdadiger
[1] Toen richtte de misdadiger zich op
en zei moedig en openhartig en zonder enige terughoudendheid: 'Grote en
machtige en rechtvaardige heer en rechter! Ik ben evenmin een misdadiger als u
en degene die bij u is!
[2] Ik ben een arme dagloner en moet
met mijn handen mijn brood verdienen en mijn vader en moeder onderhouden, want
mijn beide ouders zijn steeds ziek en bijna niet instaat te werken. Bovendien
heb ik nog een jongere zuster, die pas zeventien jaar en acht maanden oud is.
Ook die moet ik onderhouden, omdat zij zelf niets kan verdienen, daar zij thuis
mijn zieke ouders moet verplegen. Deze erg lieve en brave zuster van mij is
echter, hoewel erg arm, van nature erg mooi en aantrekkelijk en als zodanig bij
de tempeldienaren helaas niet onbekend en er zijn er die al veel moeite hebben
gedaan om haar te verleiden. Maar zij hadden geen succes en bedreigden mij en
mijn ouders door te zeggen: 'Nou wacht maar, trots bedelvolk, je zult
binnenkort wel gedweeër en nederiger worden!'
[3] Ik zocht de volgende dag werk bij
de mij reeds bekende werkhuizen en men zei mij, dat ik door de priesters tot
zware zondaar verklaard was, omdat ik met mijn eigen zuster bloedschande
bedreef. Men wees mij de deur en ik wist me geen raad.
[4] Daarop ging ik naar enkele
heidenen en klaagde hun mijn grote nood. Die schonken mij een paar geldstukken,
zodat ik toch wat brood voor ons kon kopen. Maar die paar munten waren al gauw
op en ik en mijn familie hadden al twee dagen niets te eten en ik kon niets
meer verdienen en ook aan niemand meer iets vragen; dat kwam echter ook door
deze feestdagen, omdat je in deze tijd ook buiten de stad geen werk kunt
krijgen. Toen dacht ik bij mijzelf: ' Als je als onschuldige jood eens zou doen
wat David deed toen hij erge honger had, dan zou dat voor God toch niet zo'n
grote zonde zijn?'
[5] En ik ging gisteren, laat in de
middag, door grote nood gedreven de tempel binnen, kwam bij de toonbroden,
greep naar het eerste het beste brood en wilde mijn honger daarmee stillen en
een deel naar mijn even hongerige ouders brengen en aan mijn niet minder
hongerige zuster. Maar de wachters die op de loer lagen, ontdekten mij meteen,
schreeuwden dat het een ontzettende heiligschennis was en sleepten mij
onbarmhartig voor de priesters. Die herkenden mij al gauw en schreeuwden: 'Ha,
dat is immers die trotse bedelaar, die pleger van bloedschande en nu vergrijpt
hij zich ook nog aan de toonbroden! Daarvoor moet hij morgen voor het midden
van de dag worden gestenigd!’
[6] Daarop sleepte men mij onder
allerlei mishandelingen en de vreselijkste scheldwoorden naar een donker gat,
waarin ik tot vandaag wegkwijnde. Hoe men mij vandaar hier naartoe gesleept
heeft, heeft u, hoge rechter, zelf gezien. Hoe het echter mijn arme ouders en
mijn arme zuster zal vergaan of reeds is vergaan, mag Jehova weten!
[7] Hoge rechter! Dat is alles wat ik
u volledig naar waarheid over mijn misdaad kan zeggen! O, oordeel niet zo hard
over mij zoals vooral deze overste deed! Want eerlijk gezegd was juist hij het
die mijn kuise zuster wilde verleiden, wat ik voor God en alle mensen kan
zweren! Ik kan u daarvoor ook heel betrouwbare getuigen noemen, die dit
treurige voorval met een eed kunnen bevestigen!’
[8] Toen zei Agricola buiten zichzelf
van woede over de tempeldienaren: 'Beste vriend! Wie zo openhartig spreekt als
jij, heeft echt niet veel andere bewijzen nodig! Bovendien heb ik hier naast
mij een heel belangrijke getuige om de waarheid van jouw verklaring te
controleren. Er zal echter direct iemand zijn die je ouders en je zuster
helemaal gesterkt hierheen zal brengen - en dan nog iemand anders die ik voor
deze tempeldienaar hoog nodig zal hebben!’
10
De bekentenis van de overste
[1] Rafaël was er op Mijn innerlijke
roep onmiddellijk en Ik zei innerlijk tegen hem: 'Doe nu wat de Romein wil,
want Ik geef hem gedachten, woorden en wil!'
[2] Toen Agricola Rafaël opmerkte, zei
hij: 'Ik dacht al dat je niet lang op je zou laten wachten! ,
[3] Rafaël zei: 'Wat je wilt, weet ik
al! Het zal allemaal binnen enkele ogenblikken in orde zijn, want de mensen die
ik moet halen, wonen niet ver hier vandaan en ze zullen er dus gauw zijn.’
[4] Nu zei de overste: 'Waarvoor?'
[5] Agricola zei: 'Jij moet alleen
maar wat zeggen als je wat gevraagd wordt; houd nu echter je mond!'
[6] Op dat ogenblik verdween de engel
snel en bracht de beide ouders en de jonge, erg armoedige, maar lichamelijk
zeer mooie zuster, die gevolgd werden door tien Romeinse soldaten en een door
Pilatus afgevaardigde rechter.
[7] Rafaël zei tegen Agricola:
'Vriend, zo zal het wel in orde zijn!'
[8] Agricola zei: 'Dat zeker, want zo
wilde ik het immers hebben!’
[9] Daarop deed Rafaël een stapje
terug en bleef paraat om op een wenk van Mij in actie te komen.
[10] Agricola richtte zich tot het
drietal en vroeg hun, of zij de mishandelde man goed kenden.
[11] De zuster zei: 'O Jehova, wat is
er met mijn arme broer gebeurd? Gistermiddag ging hij ergens heen om brood te
halen, omdat we al twee hele dagen niets gegeten hadden, maar hij kwam niet
terug. We zaten in grote angst om hem en baden dat hem toch maar niets ergs
mocht overkomen. En nu treffen we hem hier aan, na een mededeling van die
aardige jonge boodschapper, in een toestand waaraan niet veel goeds kan zijn
voorafgegaan!’
[12] De zuster wilde nog verder
navragen, maar Agricola vermaande haar op vriendelijke toon en zei: 'Lieflijke
dochter van Sion, vraag nu niet verder, want je broer bevindt zich al in de
beste handen! Ik zal nu echter die tempeloverste aan je voorstellen, die
zojuist zijn gezicht van ons heeft afgewend en dan moet jij mij geheel naar
waarheid zeggen of en hoe je hem kent!’
[13] De zuster zei: 'O heer, bespaar u
die moeite, want die ellendige man heb ik tot mijn ontzetting bij mijn aankomst
al van verre herkend!’
[14] Agricola zei: 'Dat geeft niets,
des te beter voor jullie allen!'
[15] Toen riep de Romein met
gebiedende stem de overste en zei: 'Laat nu je gezicht zien en kom dichterbij
en spreek! Wat kun je op deze tegen jou gerichte aanklacht antwoorden? Beken
openlijk de waarheid, of ik zal je aan het gloeiende kruis tot een bekentenis
dwingen, opdat je de Romeinse rechtvaardigheid beter zult leren kennen. Want
wij Romeinen maken ook voor een priester geen enkele uitzondering! Kom
dichterbij en spreek!’
[16] Toen draaide de tempeloverste
zich om en zei met bevende stem: 'Heer vol macht en waardigheid! Wat kan ik
hier nog tegenin brengen? Jammer genoeg is het zoals de arme man zoëven over
mij heeft getuigd en ik heb elke straf verdiend die u maar over mij zult
uitspreken! Mocht ik ooit vrij komen, dan zou ik mijn onmenselijk grote
vergrijp aan deze familie duizendvoudig goedmaken, maar ik heb het niet
verdiend om vrijgesproken te worden van een terechte straf en dus zal het
moeilijk zijn om het kwaad dat ik deze arme, brave familie heb aangedaan goed
te maken.'
[17] Agricola zei: 'Ik ben geen
rechter die, zoals jullie, meet met de maat van zijn gevoelens, maar een
rechter die meet met de maat van het recht; ik zeg je echter dat deze vier
mensen, die je zo onmenselijk diep hebt beledigd, nu je voornaamste rechters
zijn! Zoals zij je zullen oordelen, zal ook ik je oordelen! Maar de zonde die
deze arme, hongerige man in de tempel aan jullie toonbroden heeft begaan, zal
God berechten! Als Hij hem vergeeft, dan vergeven wij hem ook, want tegen ons
heeft hij geen zonde begaan!'
[18] Toen richtte Agricola zich tot de
arme familie en zei: 'Bepaal nu wat ik met deze erge misdadiger moet doen! Want
hij heeft jullie niet alleen in jullie huis dubbel kwaad gedaan, omdat hij
jullie kuise dochter heeft willen onteren en toen hem dat mislukte, door kwaadsprekerij
heeft gemaakt dat jullie zoon nergens meer werk kreeg, maar hij heeft jullie
zoon ook, omdat hij zich vanwege de honger aan één van de toonbroden vergreep,
tot de dood door steniging veroordeeld; en als deze vriend, die de grootste
vriend van alle mensen is, er niet was geweest, dan zou je zoon nu al dood zijn
en zouden jullie hem nooit meer hebben gezien!
[19] Daar vooraan staan nog de
beestachtige tempelknechten en gerechtsdienaren die hem gestenigd zouden
hebben, en deze tempeloverste is die onbarmhartige en onrechtvaardige rechter,
die jullie zoon tot de stenigingsdood heeft veroordeeld! De wet met betrekking
tot het vergrijp aan de toonbroden is mij niet onbekend; Mozes heeft alleen
voor het geval van verstokte moedwilligheid de doodstraf uitgevaardigd en niet
in het geval van echte hongersnood, want iedere jood heeft het recht om, als
hij erge honger heeft, deze ook met de toonbroden te stillen, zoals ook jullie
grote koning David heeft gedaan, omdat hij de wet van Mozes beter begreep dan
zijn toenmalige opperpriester. Daarmee spreek ik jullie zoon dus vrij van alle
schuld en aan jullie is het nu om een oordeel uit te spreken over deze man, die
jullie zoveel kwaad heeft aangedaan.’
[20] De vader van de zoon en de mooie
dochter zei: 'Heer en machtige rechter! Wij allen danken de grote God en u en
uw vrienden, dat wij zo wonderbaarlijk uit dit grote gevaar zijn gered. Maar
zoals God uiteindelijk altijd het goede en ware beschermt, zo bestraft Hij ook
altijd het waarachtig kwade van een verstokte zondaar, wanneer deze zonder
berouwen boetedoening in zijn slechtheid volhardt. Betert hij zijn leven echter
in alle ernst, dan vergeeft God hem ook zijn zonden, ook al zijn zij nog zo
groot en zijn het er nog zo veel. Daarom veroordeel ik deze man niet, maar laat
hem over aan de wil van God, want God is de enige rechtvaardige rechter. Dat is
ons oordeel over deze grote vijand van ons. Wij allen vergeven hem van harte al
het kwaad dat hij ons heeft aangedaan.'
11
Het oordeel van Agricola
[1] Toen de tempeloverste dat oordeel
over zichzelf uit de mond van de eerlijke, arme vader gehoord had, barstte hij
in tranen uit en zei: 'O grote God, hoe goed zijn uw ware kinderen en hoe
ontzettend slecht zijn wij, die waarlijk hels slangengebroed zijn! O God, straf
mij volledig voor het zeer slechte dat ik gedaan heb!’
[2] Agricola zei: 'Als deze mensen je
niet veroordeeld hebben, terwijl zij daar eigenlijk het recht toe hadden, dan
veroordeel ook ik je niet. Maar ik heb de rechter laten komen om jou en de hele
tempel ten strengste te verbieden om ooit een doodvonnis over iemand uit te
spreken, anders zullen jij en de tempel er niet zonder straf vanaf komen. Maar
omdat deze knechten en gerechtsdienaren zonder opdracht kwaadwillig met deze
arme man gehandeld hebben, zal ieder van hen worden getuchtigd en honderd
slagen met de roede ontvangen, opdat ook zij voelen hoeveel goeds zo'n
onmenselijke kwaadwilligheid een arme doet. Laat de soldaten ze meteen naar het
tuchthuis brengen en kastijden! Het geschiede!'
[3] Toen begonnen de knechten en
gerechtsdienaren te jammeren en te smeken.
[4] Agricola zei: 'Heeft deze arme ma
jullie ook niet gesmeekt om hem niet zo te mishandelen, en jullie letten niet
op zijn smeken, terwijl jullie alleen maar bevolen was om hem te bewaken. En
omdat jullie iets gedaan hebben waartoe jullie nog niet eens een schijnbaar
recht hadden, zal jullie ook geen enkele slag met de roede worden
kwijtgescholden, maar de pijnigers zal er nog streng op worden gewezen, dat
iedere slag met de grootste gestrengheid moet worden uitgevoerd. En vooruit nu,
want voor jullie is noch bij God en nog minder bij mij enig medelijden!'
[5] Toen omsingelden de soldaten de
groep van vijftien tempeldienaren en gerechtsdienaren en duwden ze voor zich
uit.
[6] De tempeloverste vroeg echter
trillend van eerbied aan de Romein: 'Hoge, machtige gebieder! Wat moet ik nu
eigenlijk met deze rechter afspreken?'
[7] Agricola zei: 'Dat heb ik je al
aangegeven, maar als je het nog niet begrepen hebt, dan zeg ik het je nog een
keer: Je gaat met de rechter naar zijn kantoor en daar zul je van hem een
duidelijk voorschrift krijgen, hoe er in de tempel van nu af aan met de
Mozaïsche straffen moet worden om gegaan! Iedere overtreding van dat
voorschrift zal door Rome streng worden gestraft! Met dat document dat op mijn
bevel door Pilatus zal worden ondertekend, ga je naar de tempel en daar maak je
het bekend!'
[8] De overste zei: 'Maar wat moet ik
tegen Pilatus zeggen als hij mij meer over u vraagt?'
[9] Agricola zei: 'Dat zal Pilatus
niet doen, want ik ben een paar dagen geleden al bij hem geweest; hij kent mij
maar al te goed en weet precies waarom ik nu in naam van de keizer door deze
landen van ons reis. Ook jij kunt nu gaan!'
[10] Toen bogen de rechter en de
overste diep voor Agricola en de rechter maande de overste om hem te volgen.
[11] Maar de overste zei: 'Laat mij
nog slechts één vraag aan de gezant van de keizer stellen!’
[12] De rechter zei: 'Doe dat dan
vlug, want wij rechters hebben het in deze tijd erg druk.’
[13] Daarop richtte de overste zich
nogmaals tot Agricola en zei: 'Machtige gezant van de keizer! Kijk, ik ben erg
rijk en mijn schatten staan mij tegen! Omdat ik echter deze arme familie zo'n
ten hemel schreiend onrecht heb aangedaan, zou ik al mijn schatten aan hen
willen afstaan en daardoor dit onrecht zoveel mogelijk goed willen maken. Zou
ik nu bij deze rechter tevens een schenkbrief mogen laten opstellen en hun die
dan met al mijn schatten overhandigen, zodat niemand hun dan kan vragen waar
zij dat vandaan hebben?'
[14] Agricola zei: 'Je zult nog arme
families genoeg vinden aan wie je je lang verzuimde werken van naastenliefde
ten deel kunt laten vallen, maar deze arme familie is al zo goed als uitstekend
verzorgd. Dus kun je nu wel gaan! Doe in het vervolg recht en vrees God, dan
zal je zoiets niet weer overkomen! Zo zij het!'
[15] Daarop bogen de twee nogmaals en
gingen weg.
[16] Wij keerden nu met de geredde
familie terug naar onze mensen, die al vol nieuwsgierigheid wachtten om te
horen wat er allemaal was gebeurd. Want zij waren zo ver van ons verwijderd dat
ze ons nog wel konden zien, maar niets konden horen van wat er allemaal was
voorgevallen. Ook onze slavenhandelaar Hibram was met zijn metgezellen naar
voren gedrongen om te vernemen wat daar aan de hand was.
[17] Maar Ik zei tegen Lazarus:
'Vriend, nu is het in de eerste plaats nodig deze vier mensen lichamelijk te
sterken, al het andere zullen we boven wel bespreken, want zij hebben nu al
meer dan twee dagen niets gegeten. De beide oude mensen waren erg ziek en zwak,
maar zij zijn genezen. Deze jongeman die er erg mishandeld uitziet, maar
overigens sterk is, is degene die gestenigd had moeten worden en dit zeer
lieflijke jonge meisje is zijn zuster, en beiden zijn kinderen van deze arme,
maar eerlijke ouders. Nu weetje dus met wie je te doen hebt!'
[18] Ook Agricola zei: 'En wat zij
zullen gebruiken zolang ik hier vertoef, komt op mijn rekening; ook wil dat zij
aan mijn tafel prima verzorgd worden! Daarna neem ik hen mee naar Rome. Ook zal
ik de slaven allemaal voor mijn rekening nemen en ik zal er in natuurlijk en
geestelijk opzicht alle zorg aan besteden dat ze voortaan een goed bestaan
krijgen!'
[19] Lazarus zei: 'Vriend, een paar
van hen zou ook ik wel willen houden, want zie, ik heb vrouw noch kinderen en
zou er graag een paar als mijn kinderen willen aannemen!’
[20] Agricola zei: 'Daar ben je
helemaal vrij in; ik laat er graag zoveel je maar wilt hier bij jou!'
[21] Daarmee was Lazarus helemaal
tevreden en wij gingen op weg naar boven en waren al gauw ter plaatse.
12
De maaltijd in de herberg
[1] Toen wij boven aankwamen stonden
de slaven allen ordelijk opgesteld en zij groetten Mij reeds van verre,
zeggend: 'Heil zij u, beste, goede vader, want u heeft ons verlost en bevrijd
van onze harde banden! U heeft ons een nieuw, heel mooi gewaad gegeven, zodat
wij er nu zelfs lieflijk uit zien en u heeft ons verzadigd met uitstekende
spijzen en versterkende en zoet smakende dranken! O goede beste vader, kom,
kom, dan kunnen wij u met onze liefde danken!'
[2] Toen Ik dicht bij hen kwam,
verdrongen zij zich allen om Mij heen en kusten en liefkoosden Mij .
[3] Maar de leerlingen gaven hun te
kennen dat zij zich niet zo opdringerig en onbeheerst moesten gedragen.
[4] Maar Ik zei tegen de leerlingen:
'Laat hun die onschuldige vreugde, want heus, Ik zeg jullie: wie niet van Mij
houdt zoals een van deze ware kinderen hier, zal niet tot Mij komen! Want wie
niet door de Vader (in Mij) getrokken wordt, die komt niet tot de Zoon (tot de
wijsheid uit God). Dezen worden echter door de Vader aangetrokken en daarom
verdringen zij zich dan ook zo om Mij. Zij weten nog niet wie Ik ben, maar de
Vader hebben zij in Mij al veel beter herkend dan jullie tot nog toe. Wat
vinden jullie daarvan?'
[5] Toen zeiden de leerlingen niets
meer en voelden wel dat zij Mij nog nooit met zo'n liefde in hun hart hadden
opgenomen als deze kinderen uit het overigens zo koude Noorden.
[6] Toen deze kinderen Mij zo hadden
geliefkoosd en voor alles hadden bedankt, trokken zij zich weer heel ordelijk
terug en wij gingen het huis binnen en namen volgens de indeling van de vorige
dag aan de tafels plaats, alleen de vier arme mensen kwamen aan de tafel van de
Romeinen te zitten, omdat Agricola dat graag wilde. De slavenhandelaren met
Hibram namen naast de zeven Farizeeën plaats en toen zo alles was geregeld,
werden spijzen, wijn en brood in zulke grote hoeveelheden opgediend, dat de
verwondering van de slavenhandelaren over zo'n rijkelijke maaltijd geen grenzen
kende. Rafaël zat naast Mij om zogezegd snel bij de hand te zijn als Ik zijn
diensten nodig had.
[7] De arme mensen waren echter om
zeerbegrijpelijke redenen heel pover in versleten kleren gehuld, hetgeen
Lazarus, die ook naast Mij zat, erg aan het hart ging.
[8] Hij zei daarom tegen Mij (Lazarus):
'Heer, ik heb thuis kleren genoeg! Wat zou U ervan zeggen als ik iemand naar
Bethanië stuurde om voor deze arme mensen kleren te halen? Misschien zou ook
mijn zuster Maria mee kunnen komen, die het hier ook beslist naar haar zin zou
hebben!'
[9] Ik zei: 'Vriend, jouw zorg voor de
armen doet Mij altijd veel goed en daarom verblijf Ik in je huis. Maar dit keer
zal Ik ook voor deze mensen net zo zorgen als Ik eerder voor de kinderen heb
gezorgd, die zich nu buiten vermaken! Je beide zusters hebben nu thuis al hun
handen vol aan de vele vreemdelingen en kunnen daar niet gemist worden, maar
als Ik hier weer weg ga, zal Ik in ieder geval eerst naar Bethanië gaan en daar
je zusters zien en spreken. En deze vier arme mensen zul je zo meteen in
betere, en wel Romeinse, kleren zien. Maar laten wij hen nu eerst hun inwendige
mens laten sterken, daarna zal dan ook wel voor hun buitenkant worden gezorgd!
Ben je daarmee tevreden?'
[10] Lazarus zei: 'Heer, geheel en al,
want alleen wat U wilt en beveelt, is goed en juist! Maar nu moet er gegeten en
gedronken worden en als wij allen gesterkt zijn, zullen wij weer over veel
verschillende zaken kunnen spreken.’
[11] Daarop aten en dronken allen heel
welgemoed en iedereen putte zich uit in lovende woorden over de goede en
vriendelijke verzorging en de smakelijke spijzen, alsook over de lieflijke
wijn, die het hart blij maakte.De slavenhandelaars waren helemaal buiten
zichzelf van vreugde en gaven toe dat zij zelfs tijdens hun eerdere reizen naar
de meer zuidelijke landen van de aarde nog nooit zoiets buitengewoon goeds
hadden genoten.
[12] Maar een Farizeeër aan dezelfde
tafel zei daarop: 'Ja, ja, mijn beste verre vrienden, in het huis van de Vader
leven de ontaarde kinderen vaak beter dan ergens ver weg van het vaderlijk huis!’
[13] Ribram zei: 'Hoe moeten we dat
opvatten?'
[14] De Farizeeër, die nu natuurlijk
helemaal bekeerd was, zei terwijl hij op Mij wees: 'Zie, daar zit de eeuwig
ware Vader temidden van ons, Zijn ontaarde kinderen, die wij en alle mensen van
deze aarde zijn! Die tot Hem komen, Hem herkennen en Hem liefhebben, zijn Zijn
betere kinderen en Hij zorgt dan door Zijn wijsheid en door Zijn almachtige wil
overal voor hen, zodat het hun reeds op deze aarde goed gaat, maar na dit
lichamelijke leven nog beter in het rijk van de eeuwige geesten, die nooit
sterven, maar eeuwig voortleven. En kijk, dat bedoelde ik toen ik zei dat het
zelfs de ontaarde kinderen nergens beter gaat dan in het huis van hun echte
Vader! Begrijp je het nu?'
[15] Ribram zei: 'Ja,ja, dat begrijp
ik nu en dat heb je goed en waarachtig gezegd, maar die man is eigenlijk toch
God en dan is Hij toch te verheven om Vader te zijn van ons, slechte mensen! Ik
zou het zelfs heel aanmatigend vinden om Hem Vader te noemen!’
[16] De Farizeeër zei: 'Aan de ene
kant heb je daarin weliswaar niet helemaal ongelijk, maar Hijzelf leert ons dat
en dreigt ieder die dat niet in zijn hart gelooft, met de uitsluiting van het
zalige, eeuwige leven, en toont ons dat Hij alleen de Schepper en waarachtige
Vader is van alle mensen, en daarom moeten wij dat ook geloven, maar ook moeten
wij volgens Zijn heilige wil, die Hij aan ons heeft bekend gemaakt, zo op deze
wereld leven, dat wij daardoor waardig worden om Zijn kinderen te zijn. Als
Hijzelf ons dat leert, dan moeten wij dat ook wel met alle liefde en
dankbaarheid aannemen en doen wat Hij ons leert. Want Hij alleen weet hoe het
met ons mensen gesteld is en waarvoor Hij ons in het bestaan heeft geroepen.’
[17] Met deze goede les waren onze
slavenhandelaars toen ook volkomen tevreden en zij aten en dronken daarop
verder en onderhielden zich met de Farizeeën voorzover zij zich verstaanbaar
konden maken. Maar langzamerhand begrepen zij elkaar steeds beter, omdat de
ene Farizeeër vrij goed thuis was in het oer-Hebreeuws, de taal waarin deze
noordelijke afstammelingen van Indië, op nog tamelijk zuiver gebleven wijze,
uitdrukking gaven aan hun gedachten.
13
Agricola's verwijzing naar de Heer
[1] Aan de andere tafels hield men
zich nog heel stil, want ze zaten er allen op te wachten of Ikzelf soms ergens
over zou gaan spreken. Maar omdat ook Ik Mij nu meer rust gunde, begonnen de
tongen aan de andere tafels wat meer los te komen. De Romeinen knoopten een
gesprek aan met de arme familie en Agricola vroeg de dochter, die er heel
aanvallig uitzag, of geen van hen betere kleren had dan die ze nu droegen.
[2] De dochter antwoordde: 'Edele,
geëerde heer! Thuis in onze armelijke woning heb ik nog wel een haren
overkleed, maar dat is nog slechter dan de linnen rok die ik nu aan heb.
Vroeger waren we niet zo ontzettend arm, toen onze ouders nog gezond waren en
konden werken. Maar toen zij een paar jaar geleden erg ziek werden, ging het
steeds slechter en slechter. Mijn broer kon ondanks al zijn ijver niet meer
genoeg verdienen om behalve het hoogstnodige voedsel nog iets anders voor ons
aan te schaffen en zo zijn we nu buiten onze schuld in deze grote armoede
terechtgekomen. Het zou met ons allen binnen hoogstens twee dagen beslist
helemaal gedaan zijn geweest als u en die vriend daar ons niet op zo'n
wonderbaarlijke wijze hadden gered; want ik begrijp nog steeds niet hoe die
knappe jongeman daar onze armoedige woning heeft kunnen vinden, alsof hij God
weet hoe bekend was met de meest verborgen uithoeken van deze grote stad. Wie mogen
die verheven man en die lieftallige jongeling naast hem toch wel zijn? Zou u
mij daar niet iets naders over willen zeggen?'
[3] Agricola zei: 'Wel allerliefst
meisje, schone dochter van Sion, daar heb ik echt geen recht toe, want weetje,
ik ben werkelijk een groot en machtig heer in het hele Romeinse rijk, maar toch
ben ik helemaal niets vergeleken bij die verheven man en die mooie jongeling!
Ik zou vandaag een beëdigde bode met een brief van mijn hand naar de keizer in
Rome kunnen zenden en hij zou mij vele legioenen sturen, waarmee ik ten strijde
zou kunnen trekken om het hele grote Azië te overwinnen, maar wat zou dat
betekenen tegenover de oneindige macht van die verheven man?! Als Hij iets wil,
is het reeds een voldongen feit!
[4] Lieve dochter van Sion! Begrijp je
wel wat dat wil zeggen? Kijk, je ouders waren, zoals je vertelde, meer dan twee
jaar lang ziek! En die verheven man heeft hen, slechts door het te willen, in
een oogwenk gezond gemaakt en ook was Hij in staat die jongeman heel precies jullie
woning aan te wijzen, zodat deze jullie feilloos kon vinden. Zo heeft deze
verheven man ook ongeveer drie uur geleden meegedeeld wat je broer te wachten
stond. en pas daardoor werd het mij mogelijk om je broer en jullie, uitsluitend
door Zijn genade, te redden en daarom heb niet ik, maar heeft alleen Hij jullie
allemaal gered, want ik was alleen maar Zijn blinde werktuig.
[5] Je hebt daarnet buiten ook al die
mooie jongens en meisjes gezien. Die prachtige, heerlijke wezens moesten
allemaal als ellendige slaven verkocht worden! En ook hen heeft die verheven
man bevrijd en heeft ze van top tot teen van mooie kleren voorzien en dat
allemaal in één enkelogenblik en daarom verwelkomden zij Hem dan ook als een
heel lieve vader. Als dit alles nu volkomen waar gebeurd is, wat is dan al mijn
macht vergeleken met slechts een zuchtje van Zijn wil? Richten jullie daarom
ook al je aandacht voornamelijk op Hem, want van hetgeen Hij enkel door Zijn
wil kan bewerkstelligen, heeft niemand ooit kunnen dromen. Wat ik je hier nu
volkomen openhartig heb gezegd, is de absolute waarheid. Wat vind je daar nu
van?'
[6] Alle vier zeiden toen: 'Ja, als
die verheven man alles kan wat u als zeer geloofwaardig getuige ons heeft
verteld, dan moet Hij wel een groot profeet zijn! Want zie, wij joden
verwachten een Messias, die in woord en daad zeer machtig zal zijn! Maar voor
Hij zal komen, zal de grote profeet Elia en volgens de mening van vele mensen
ook diens leerling Elisa Hem voorgaan. En kijk, misschien is Hij wel Elia of
zijn leerling Elisa!'
[7] Agricola zei: ' Met die
overlevering van jullie ben ik niet zo bekend, maar wel met die van jullie
Messias, voor wie ik nu voornamelijk uit Rome hier naar Jeruzalem ben gekomen.
Hebben jullie dan nog niets gehoord van de nu overal meer dan beroemde en
bekende heiland uit Galilea?'
[8] De oude man zei: 'Hooggeëerde
vriend en heer! Wij, arme dagloners, komen per jaar hoogstens tien keer in de
tempel; daar brengen wij ons kleine offer en luisteren naar de een of andere
prediking, die wij niet begrijpen. Als er al ergens iets nieuws en
buitengewoons plaats vindt, dan horen wij daar in onze afzondering maar heel
weinig of helemaal niets van.
[9] Bovendien zijn wij nu immers meer
dan twee volle jaren bedlegerig geweest. Onze zoon moest dag in dag uit, zelfs
op de sabbat, werken om voor ons hoogst nodige levensonderhoud te zorgen. Op de
sabbat werkte hij bij een Griek of een Romein, die natuurlijk onze sabbat niet
vierden of anderszins heiligden en dat was in zekere zin nog een groot geluk
voor ons, want anders hadden we iedere sabbat, vooral in de twee laatste jaren,
volkomen moeten vasten.
[10] Als u, geëerde heer en vriend,
dat samenvat, zult u wel inzien dat een heel arme familie, al woont zij midden
in deze grote stad, van alle verschijnselen en gebeurtenissen, ook al zijn die
nog zo bijzonder, even weinig kan merken als wanneer zij ergens aan het eind
van de wereld leefde! Als wij nu om de u genoemde redenen vrijwel niets weten
over de beroemde en reeds overal bekende Galileeër, dan kan ons dat echt niet
als schuld worden aangerekend.
[11] Het enige wat wij een jaar
geleden hebben gehoord, is dat er een profeet, genaamd Johannes, in een
woestenij aan de Jordaan tegen de Farizeeën heeft gepredikt en hun duchtig de
waarheid moet hebben gezegd. Maar over wat er toen verder met hem is gebeurd,
hebben we niets gehoord. Is deze verheven man soms die profeet?'
[12] Agricola zei: 'Deze verheven man
is dat niet, maar jullie zullen Hem tot jullie geluk nog vandaag nader leren
kennen. Eet daarom en drink, zodat jullie sterk genoeg worden om de grote
onthulling, die jullie te wachten staat, te kunnen verdragen. Want het is geen
kleinigheid die verheven man nader te leren kennen!’
[13] Toen aten en dronken de arme
mensen weer heel gemoedelijk verder. Terwijl ze aten en enkele bekers wijn
dronken, vielen hun de mooie, zware schalen op en nog meer de gouden
wijnkaraffen en drinkbekers.
[14] De dochter bekeek deze voorwerpen
met steeds grotere aandacht en zei tenslotte tegen Agricola: 'Luister toch
eens, grote machtige heer, is dat niet puur zilver en goud? Dat heeft u zeker
uit Rome meegebracht? O, dat moet wel ontzettend veel hebben gekost!’
[15] Agricola zei: 'Ja, mooie dochter
van Sion, dat zou zeker veel kosten als je het zilver en goud zou moeten kopen
en dan daarvan dit vaatwerk zou moeten laten maken! Maar dit vaatwerk hier
heeft me helemaal niets gekost en Degene, die het op wonderbaarlijke wijze
heeft gemaakt, ook niet en toch heeft alles een onschatbare waarde. Want kijk,
Hem, die almachtig is, is niets onmogelijk! Begrijp je dat?'
[16] De mooie jodin zei: 'Ja, dat
begrijp ik wel, maar almachtig is immers alleen God! Was God dan Zelf hier, of
heeft Hij een engel hierheen gezonden, die hier zo'n wonder heeft verricht?
Want zulke dingen zijn bij het joodse volk steeds gebeurd!'
[17] Agricola zei: 'Mijn lief en
werkelijk mooi kind!Ja,ja, God Zelfwas hier, is nog hier en maakt Zich
wonderbaarlijk aan hen kenbaar die Hem waarachtig en zuiver liefhebben! Als jij
in je hart volliefde voor Hem wordt, zal Hij Zich aan jou en aan jullie allen
ook wel kenbaar maken! Lieflijk meisje, geloof je me?'
[18] De steeds mooier wordende jonge
jodin zei: 'Maar God is toch een geest, die geen mens kan zien zonder zijn
leven te verliezen, want bij Mozes staat geschreven: 'Niemand kan God zien en
leven."
[19] Agricola zei: 'Je hebt wel
gelijk, maar bij de andere profeten staat ook geschreven, dat de eeuwige geest
van God - dus God Zelf - zich ter wille van de mens in het vlees zal hullen en Zelf
als mens temidden van hen zal vertoeven en hun Zelf de juiste levenswegen zal
leren. En daarom kan nu een waar mens God zien en horen en daarbij niet alleen
dit aardse leven behouden, maar ook nog het eeuwige leven van de ziel
verkrijgen, zodat hij dan verder in eeuwigheid geen dood meer ziet of voelt.
Ook al valt dit lichaam mettertijd van hem af, dan leeft toch de ziel van de
mens eeuwig verder en geniet daarbij de hoogste zaligheid. Wat vind je daar
van?'
[20] De mooie jodin zei: 'Ja, dat zou
ons allen wel bijzonder goed bevallen, maar voor zo 'n ongehoorde genade zijn
wij beslist te onbelangrijk en ook te grote zondaars! Want ten eerste hebben
wij reeds lang de sabbat rust volgens de regels kunnen heiligen en horen wij
allang in de rij van de grote zondaars, en ten tweede konden wij ons daar ook
niet van zuiveren, omdat wij daar de middelen nooit voor bezaten. En dus zal
God ook al komt Hij nu ook lichamelijk tot de mensen, beslist niet naar ons
kijken. Hij kwam wel naar Abraham, Isaak en Jacob, maar dat waren zeer vrome
mensen, die nooit een zonde hadden begaan. Wat zijn wij daarmee vergeleken? Ik
zou God dus wel boven alles kunnen liefhebben, maar Hij is veel te heilig en
kan de liefde van een zondaar niet aannemen.’
[21] Toen zei Ik over de tafel heen
tegen de jodin: 'O lieve dochter, God kijkt niet naar de zonden van de mensen,
vooral niet van jouw soort, maar alleen naar het hart! Wie God waarachtig
liefheeft, worden alle zonden kwijtgescholden, al had hij er zoveel als er gras
is op aarde en zand in de zee. Jouw zonden zijn alleen maar verbeelding en geen
werkelijkheid. Voor God is alleen al datgene een gruwel, wat voor de wereld
aanzien heeft; jij bent echter heel onbelangrijk voor de wereld en dus voor God
geen gruwel. Heb God maar heel innig lief, dan zal Hij jou ook liefhebben en je
het eeuwige leven schenken! Begrijp je dat?'
[22] De jodin zei: 'Dat heb ik
begrepen, maar breng mij toch naar de plaats waar God nu is, opdat ik Hem kan
zien, liefhebben en aanbidden!’
14
De nieuwe gasten in de herberg en hun onthaal
[1] Toen wilde de mooie jodin zich nog
verder met Mij onderhouden, maar de bedienden van Lazarus kwamen de zaal binnen
en zeiden dat er een groep vreemdelingen de berg opkwam en dat zij ( de
bedienden) niet wisten waar al die mensen ondergebracht moesten worden.
[2] Toen zei Lazarus tegen Mij: 'Heer,
wat moeten we daaraan doen? Ik vertrouw nu alleen maar op U!’
[3] Ik zei: 'Hoeveel zullen het er
zijn die nu en ook later nog kunnen komen?'
[4] Lazarus zei: 'Heer, afgaande op de
afgelopen jaren kunnen er wel vijf -, zes tot zevenhonderd personen komen,
maar vandaag zal de toeloop beslist het grootst zijn!'
[5] Ik zei: 'Nu goed, ga jij met Mijn
dienaar naar buiten, dan zal hij buiten alles wel zo voor je inrichten dat daar
alle gasten die nog komen royaal ondergebracht kunnen worden! Maar laat de
jongeren naar de kleine zaal gaan, zodat zij niet te veel blootgesteld worden
aan de nieuwsgierige en geile blikken van de vreemdelingen!’
[6] Toen Lazarus dat gehoord had, ging
hij meteen met Rafaël naar buiten, waar Rafaël eerst de vele jongeren naar de
aanliggende zaal bracht en vervolgens tegen Lazarus zei: 'Heb je wel genoeg
tafels en banken?'
[7] Lazarus zei: 'Nee, m'n beste en
buitengewoon machtige vriend vol heil uit God, dat is nu juist het grootste
probleem! In Bethanië zou ik er wel genoeg in voorraad hebben, maar die kan ik
nu niet zo vlug hierheen halen! Wat kunnen we nu doen?'
[8] Rafaël zei: 'Maak je maar niet
bezorgd! Omdat je op de Heer vertrouwt en Hem boven alles liefhebt, zal jouw
probleem meteen opgelost worden. Kijk, ik ben in naam van de Heer een goed
timmerman en meubelmaker en daarom zal alles watje nodig hebt er meteen zijn!'
[9] Rafaël had dat nog maar net gezegd
of er stonden al voldoende tafels en banken en boven iedere tafel was een
tentzeil gespannen, waardoor het er echt aantrekkelijk uitzag.
[10] Nu arriveerden ook de
buitenlandse gasten al en vroegen of zij hier nog terecht konden om te eten.
[11] Lazarus zei: 'O ongetwijfeld, de
bedienden zullen direct komen en ieder geven wat hij wenst!’
[12] Rafaël zei tegen Lazarus: 'Heb je
wel genoeg bedienden voor zoveel gasten?'
[13] Lazarus zei: 'Dat zal desnoods
wel gaan, maar zij zullen allemaal hun handen vol hebben!'
[14] Rafaël zei: 'Goed, als ze handen
te kort komen, zal ook ik wel meehelpen!’
[15] Toen zei Lazarus: 'Zie,
zegenrijke dienaar van God, wat je nu in naam van de Heer hier voor mij hebt
gedaan, is een wonder boven wonder , maar ik verwonder me al bijna nergens meer
over, omdat ik de Heer ken en reeds getuige was van heel veel wonderen, waarvan
het ene nog groter was dan het andere!'
[16] Rafaël zei: 'Dat speelt nu
helemaal geen rol meer, want alles watje ziet en voelt en denkt is een nog
groter wonder van de Heer en ieder mens op zich is het grootste wonder! Of de
Heer nu een bliksemsnelle bliksem schept, die in een oogwenk uit een wolk naar
de aarde schiet, of dat Hij een zon schept, die dan aeonenmaal aeonen aardse
jaren vele aarden verlicht, dat is voor de wijsheid en de macht van de Heer
volkomen gelijk en daarom hoef jij ook dit huidige wonder niet zo belangrijk te
vinden. Dat zou gezien de vele zeer nieuwsgierige vreemdelingen ook niet zo erg
verstandig zijn. Maar nu mag je er wel voor zorgen dat al die gasten bediend
worden, anders zullen ze drukte beginnen te maken!'
[17] Lazarus zei: 'Ja, zegenrijke
dienaar van de Heer,je hebt gelijk, want het kleinste deel heeft pas iets! Wat
doen we daaraan?'
[18] Rafaël zei: 'Wat we doen?' Helpen
zullen we je knechten, anders krijgen al die gasten - en er komen er nog steeds
meer bij - nog een hele tijd niets!'
[19] Toen liet Rafaël Lazarus enige
ogenblikken alleen en in dat korte tijdsbestek waren alle tafels, waaraan zich
gasten bevonden, royaal voorzien van wijn, brood, zout en ook andere spijzen.
[20] Die bediening viel veel gasten
natuurlijk wel op, maar de gasten dachten dat zij vanwege hun gesprekken niet
voldoende hadden gelet op het brengen van de wijn en het brood en de andere
spijzen en dus aten en dronken zij verder. Wat hun echter wel opviel was de
buitengewone kwaliteit van de wijn, omdat zij nog nooit eerder iets dergelijks
geproefd hadden.
[21] Daarom stonden er een paar op van
hun tafels om Lazarus te vragen, wat voor wijn het was en of hij die ook in
grotere hoeveelheden verkocht.
[22] Lazarus zei: 'Deze wijn krijg ik
zelf naar waarheid gewoon door de genade van God. Daarom kunnen jullie hem hier
met mate drinken, maar ik heb absoluut geen wijn om door te verkopen!’
[23] Daarop gingen de gasten weer naar
hun plaatsen.
[24] Zij die er eenmaal waren, gingen
niet meer weg en toch kwamen er nog steeds nieuwe bij, zodat het Lazarus
behoorlijk begon te duizelen en hij tegen Rafaël zei: 'M'n beste van Gods heil
vervulde vriend, als dat nog lang zo doorgaat, zullen we uiteindelijk toch nog
te weinig zitplaatsen en tafels hebben!’
[25] Rafaël zei: 'Wel, dan moeten we
er nog een aantal bijzetten! ,
[26] En nauwelijks had Rafaël dat
gezegd of er stonden al tafels en banken en tenten, en toch merkte niemand van
de vele honderden gasten hoe de vele tafels en banken en tenten ontstaan waren.
De gasten kwamen en werden op dezelfde wijze bediend.
[27] Toen na enkel uren de
vreemdelingen die ook in andere jaren altijd deze herberg bezochten, allen
waren gearriveerd en voldoende hadden gegeten, wendde Lazarus zich tot Rafaël
en vroeg hem: 'Beste, van Gods heil vervulde dienaar van de Heer, leg me nu
toch eens enigszins uit, hoe je dat tot stand kunt brengen, en dat allemaal in
een ogenblik! Ik wil over de tafels, banken en tenten nog niets zeggen, maar waar
komen het bijbehorende vaatwerk, het zout, de wijn en de spijzen vandaan, en de
spijzen dan nog zo, dat een Pers en ook een Egyptenaar, een Griek, kortom
iedereen waar hij ook vandaan komt, zijn nationale volksvoedsel op uitstekende
wijze klaargemaakt voor zich op tafel heeft staan? Hoe is je dat toch allemaal
mogelijk, en nog wel in een oogwenk?'
[28] Rafaël zei: 'M'n beste vriend,
ook al zou ik je de mogelijkheid voor dat alles nog zo precies uitleggen, dan
zou je daar toch maar weinig of vrijwel niets van begrijpen. Ik kan je daarom voorlopig alleen maar zeggen, dat
bij God alle dingen mogelijk zijn!’
15
Een verklaring van de materialisaties
[1] (Rafaël): 'Eigenlijk ben ik uit
mijzelf evenmin in staat om iets te doen als jij, maar ik ben een zuivere geest
en heb hier slechts een lichaam, dat is samengesteld uit de stoffen die in de
lucht aanwezig zijn. Als geest kan ik echter helemaal met de wilsgeest van de
Heer worden vervuld en dan hetzelfde doen als de Heer Zelf. Als ik dus met de
geest van de Heer vervuld ben, heb ik geen andere wil dan die van de Heer en
kan ik onmogelijk iets anders willen dan alleen wat de Heer wil. Wat de Heer
wil, is er dan ook meteen.
[2] Kijk, alles wat op deze of ook op
een andere aarde bestaat en groeit, is - net als de aarde - ook een wonder dat
voortkomt uit de wil van de Heer. Alleen neemt de Heer daar, terwille van de
vorming van het verstandelijk vermogen bij de schepselen, een bepaalde
noodzakelijke, trapsgewijze volgorde in acht en laat Hij het een uit het ander geleidelijk
aan enkel door Zijn wil ontstaan. Als de Heer dat terwille van de vorming en
consolidatie van de intelligente en levende schepselen niet zou doen, dan zou
Hij, gezien Zijn almacht, een wereld ook ogenblikkelijk kunnen scheppen zoals
Hij een bliksem schept en laat werken.
[3] Kijk, in de lucht van de aarde
zijn alle substanties en alle stoffen van een hele aarde in vrije toestand
aanwezig! Jij kunt ze weliswaar met je aardse zintuigen niet waarnemen, maar
voor een volmaakte geest is dat net zo gemakkelijk als het voor jou is om een
steen op te rapen en te zien dat het geen vis en ook geen stuk brood is. En het
is voor een geest dan ook gemakkelijk om bijvoorbeeld voor een bepaald voorwerp
de nodige stoffen samen te voegen, namelijk uit de lucht, en deze
ogenblikkelijk die vorm te geven die zij binnen de natuurlijke orde pas na
verloop van tijd zouden hebben gekregen.
[4] Maar hoe dat voor een volmaakte
geest mogelijk is, dat is nu precies wat de natuurlijke mens, zolang hij in
zijn geest niet volledig is wedergeboren, onmogelijk kan bevatten en kan
begrijpen. En dat kan ik je dan ook niet nader uitleggen. Toch wil ik je in het
kort iets vertellen over een aantal verschijnselen in de natuur .
[5] Kijk, in alle kiemen van planten
en bomen bevindt zich in een klein en teer omhulsel een aparte intelligentie in
de vorm van een vonkje, dat zo klein is dat het voor jouw oog niet meer
zichtbaar is! Dit vonkje is het eigenlijke, eerste, natuurlijke leven van het
zaad en later van de hele plant. Stel je nu eens een bijna ontelbaar aantal van
de meest verschillende planten en bomen voor, die natuurlijk ook allemaal
verschillende zaden dragen, met in hun kiemhulsjes ook net zulke verschillende
geestelijke intelligentievonkjes!
[6] Wanneer je nu verschillende zaden
in de aarde stopt, worden zij week door de warmte en door het vocht dat de
aarde heeft opgezogen uit de lucht; het geestelijke vonkje wordt actief en
herkent heel duidelijk bepaalde stoffen in de lucht die het omgeeft, begint
deze, door de wilskracht die het eigen is, aan te trekken en vormt daaruit
precies die plant met haar vorm en vrucht, waarvoor het van de Heer de passende
intelligentie en de overeenkomstige wilskracht heeft gekregen om deze te
vormen.
[7] Zou jij met je verstand, met je
zintuigen en met je wil ook in staat zijn de voor een bepaalde zaadkorrel
bestemde stoffen op te sporen uit de lucht die de zaadkorrel omgeeft? Beslist
niet, want jij eet en drinkt immers ook om je te voeden, maar je hebt er toch
geen vermoeden van, hoe jouw geest, die je tot nu toe nog volledig onbekend is
en die als de geheime liefdeswil van God in het hart van je ziel woont, door
zijn wil en door zijn grote intelligentie, uit de spijzen die jij tot je hebt
genomen precies die stoffen selecteert en ze daarheen dirigeert waar zij
beslist noodzakelijk zijn om al je verschillende lichaamsdelen te vormen.
[8] Als je eens goed nadenkt over wat
ik je nu heb gezegd, dan zul je overal precies zulke wonderen zien als deze,
die ik zichtbaar voor jou volgens de wil van de Heer in een oogwenk heb gedaan,
- alleen met dat verschil dat ik als volmaakte geest door de wil van de Heer
ogenblikkelijk uit de lucht kan samentrekken, wat een eenvoudige nog helemaal
onvolmaakte geest met zijn beperkte intelligentie en eveneens beperkte wilsmacht
slechts stukje bij beetje kan doen.'
16
Het werk van de natuurgeesten bij de vorming van metalen
Het
geheim van het wonder
[1] (Rafaël): 'Kijk, jij ziet de stof,
waaruit volkomen zuiver goud bestaat, beslist niet als onderdeel van deze lucht
daarin rondzweven, maar ik zie die stof wel en kan hem heel goed onderscheiden
van de talloos vele, andere stoffen. Omdat ik dat echter wel kan en ook mijn
wil overeenkomstig op dezelfde manier naar alle richtingen kan uitbreiden,
daarom kan ik ook dit in de lucht aanwezige pure goudstof ineens tot een
zichtbare hoop samentrekken, of ik kan ook net zo gemakkelijk bewerkstelligen
dat het zich tot een willekeurige vorm, zoals bijvoorbeeld een drinkbeker,
samenvoegt en dan zul je onmiddellijk een willekeurig grote goudhoop of een
gouden beker voor je zien en dat goud zal niet een zogenaamd waardeloos,
wonderbaarlijk goud zijn, maar even natuurlijk als het goud dat de mensen uit
de bergen delven, van vreemde stoffen ontdoen en vervolgens in het vuur smelten
en er dan allerlei kostbare zaken en voorwerpen van vervaardigen.
[2] Want bepaalde natuurgeesten in de
materie van de bergen die met het in de lucht vrij aanwezige goudstof het meest
verwant zijn, zijn in staat door hun zeer geringe intelligentie en de daarmee
verbonden wilskracht wat de apothekers aantrekkingskracht noemen -het vrije
goud uit de lucht naar zich toe te trekken en als dat een paar honderd jaar
achtereen gebeurt, zal er op zo'n plaats heel veel goud zichtbaar worden.
[3] Dat zo'n opeenhoping van goud in
de natuur maar zeer langzaam plaatsvindt, wordt veroorzaakt door de zeer
geringe intelligentie en de net zo geringe wilskracht van die
bergnatuurgeesten, die zich in een noodzakelijkerwijs gerichte toestand
bevinden.
[4] Maar ik, als volkomen vrije en
volmaakte geest, voorzien van ontelbare en onmeetbare hoogste intelligenties,
met daarbij de volledige wilskracht uit God, kan nu binnen een ogenblik
bewerkstelligen - zoals ik dat al heb laten zien - wat de eenzijdig zwak
intelligente en evenzo in hun wil beperkte natuurgeesten slechts geleidelijk
tot stand brengen.
[5] Let nu goed op hoe ik zo'n wonder
voor je tot stand breng! Terwille van jou zal ik het wonder wat langzamer laten
gebeuren, zodat je gemakkelijker kunt constateren hoe het goud zich uit de
vrije lucht precies op jouw hand zal verzamelen. Kijk, ik wil het nu en reeds
zie je op je handpalm een dun vleugje goud! Let maar op hoe het goud zich
vermeerdert! Nu wordt je handpalm reeds door een flinke schijf goud bedekt.
Daarboven begint zich nu een sierlijk gevormde rand te verheffen. Hij blijft
groeien en kijk, je hebt nu binnen enkele ogenblikken al een kant en klare
beker van zuiver en - zeg maar - heel natuurlijk goud in je hand, die alleen
door de macht van een volmaakte geest weer in zijn oerstof kan worden
ontbonden, wat een andere kracht in de natuur niet zo gemakkelijk zal lukken.
Ik zal deze beker bij je laten zoals hij is en je kunt hemverkopen of door een
goudsmid in iets anders laten veranderen, of ook zo bewaren.
[6] Je hebt nu gezien hoe ik op een
langzamere manier voor jou een wonder heb gedaan, maar strek nu je andere hand
uit, dan zal ik in een oogwenk net zo'n wonder voor je doen! Kijk, ik wil en nu
heb je ogenblikkelijk een geheel identieke beker in je linker hand!
[7] Zoals ik dit door mijn innerlijke
kracht kan, zo kan ik ook al het andere wat ik voor al die gasten heb
geschapen. Maar daarom hoef je deze gasten de maaltijd niet te schenken, want
het zijn allemaal rijke handelaars en zij moeten betalen voor wat ze hebben
gegeten en gedronken. Daarna zullen ze al gauw weer naar hun kramen gaan, die
nu nog afgesloten zijn, en de kopers door hun geschreeuw lokken. Laat je
dienaren nu het geld inzamelen!’
[8] Daarop riep Lazarus zijn dienaren
en zei dat zij van iedere gast niet meer dan een zilverling moesten verlangen.
De dienaren deden dat en iedere gast betaalde graag het verlangde muntstuk en
bedankte bovendien nog voor de goede verzorging en allen vroegen toestemming om
's avonds en ook de volgende twee dagen terug te mogen komen, wat hun
natuurlijk door Lazarus heel vriendelijk werd toegestaan.
[9] Toen daarna de vele gasten zich
vanaf de berg naar de stad begaven, wilden de dienaren zoals altijd de tafels
afruimen. Maar Rafaël zei hun dat zij dit werk niet hoefden te doen, want als
dezelfde gasten 's avonds terug zouden komen, hoefden zij niets anders te doen
dan hun na het avondmaal de rekening te presenteren en daarna weer alle tafels
net als nu gedekt te laten staan. Daarbij bleef het dan ook en de volgende twee
dagen werden al die vele gasten van spijs en drank voorzien, zonder dat Lazarus
ook maar een vis, een stuk brood of een beker wijn van zijn voorraad hoefde te
gebruiken.
17
De oerstoffen van de schepping
[1] Maar toen alle gasten verdwenen
waren, vroeg onze vriend Lazarus aan Rafaël: 'Luister, mensengeest vol van Gods
heil, je zei zojuist dat er zich in de lucht een ontelbare hoeveelheid van
allerlei oerstoffen en substanties in vrij zwevende en ongebonden toestand
bevindt, die door de wijsheid en door de wil van een volmaakte geest als
zodanig herkend en tot een vaster lichaam samengetrokken en verbonden kunnen
worden! Door de mij gegeven voorbeelden moest mij dat wel duidelijk worden,
maar daarnaast kwam er bij mij nog een heel andere zeer belangrijke vraag op en
wel de volgende: Kijk, de oerstoffen en substanties zullen in ieder geval wel
zo in de lucht van deze aarde aanwezig zijn, zoals jij mij dat heel overtuigend
hebt aangetoond. Maar wat is nu hun oorsprong? Hoe komen ze in zo'n ontelbare
verscheidenheid in de lucht van onze aarde en waarschijnlijk ook in nog grotere
verscheidenheid in de lucht van de ontelbaar vele andere aarden en werelden,
die de Heer Zelf mij en vele andere leerlingen door Zijn genade heeft leren
kennen? Leg mij dat toch ook nog uit!’
[2] Rafaël zei: 'Wel, wel, dat je daar
zelf niet opkomt! Is er dan buiten God iets wat niet uit Hem ontstaan zou zijn?
Is niet alles wat van eeuwigheid de oneindige ruimte vult, Zijn gedachte, Zijn
idee, Zijn wijsheid, Zijn wil?
[3] Kijk, Zijn gedachten, die in een
onuitputtelijke, eindeloze stroom eeuw in eeuw uit steeds maar doorgaan, zijn
de eigenlijke oersubstanties en de oerstoffen, waaruit alles wat op aarde en in
de hemelen is gemaakt, door de ongedeelde, eeuwige macht van de goddelijke wil
blijft bestaan. Geen enkele gedachte en geen enkel idee kan als zodanig in God
zonder Zijn wil ontstaan en voortbestaan. Omdat elke gedachte en elk idee, die
uit de hoogste intelligentie van God door Zijn wil ontstaat, ook als zodanig als
aparte intelligentie het overeenkomstig deel van de goddelijke wil in zich
draagt, kan ook iedere op zichzelf staande gedachte van God, die Gods wil in
zich draagt, of een net zo geaard groter idee van de Heer, evenmin als God Zelf
ooit een einde hebben, omdat Hij een eenmaal opgekomen gedachte en een nog
dieper opgevat idee binnen de sfeer van Zijn allerhelderste zelfbewustzijn
nooit kan vergeten. Omdat het bij God echter puur onmogelijk is om een gedachte
te vergeten, die eenmaal bij Hem is opgekomen of een idee dat Hij eenmaal heeft
opgevat, blijft ook iedere nog zo geringe gedachte en een nog zo onbetekenend
schijnend idee van God voor eeuwig onverwoestbaar in zijn oergeestelijke staat.
[4] Omdat echter verder - zoals reeds
eerder aangeduid - iedere gedachte en ieder idee van God ook voor een deel als
goddelijke vonk van Zijn intelligentie, noodzakelijkerwijs ook de goddelijke
wil in zich draagt en moet dragen, omdat deze zonder die wil nooit gedacht zou
zijn, daarom kan dan ook elk van die op zichzelf staande gedachten en elk op
zichzelf staand idee van God hetzij op zichzelf of als een aantal wijs met
elkaar verenigde gedachten - wat dan een idee is - zich als iets zelfstandigs
op zijn eigen manier en binnen zijn eigen sfeer vormen, zich in en voor zichzelf
vervolmaken als datgene wat hij is, zich tot in het oneindige vermeerderen en
door wijs samengaan met andere oerstoffen en substanties ook edeler en
volmaakter worden.
[5] Zo is een zon in wording eerst een
zuivere, flauw lichtgevende lichtether of een samengaan van talloos vele
gedachten en ideeën van God tengevolge van het aan hen uitdrukkelijk ten
grondslag liggende en overeenkomstige wilsaandeel uit God. Door deze wil van
God die aan hen ten grondslag ligt, trekken zij het aan hen gelijke uit de eindeloze
ether voortdurend naar zich toe en zo wordt de eerst flauw lichtgevende ether
steeds dichter en krijgt langzaam maar zeker de dichtheid van de lucht van deze
aarde. Die verdicht zich langzamerhand ook steeds meer en er zal water te
voorschijn komen; maar ook dat verdicht zich langzaam maar zeker en daaruit
komt modder, leem, steen en dus ook een vastere bodem voort.
[6] De nu dus steeds vaster met elkaar
verbonden, oorspronkelijk geestelijke oersubstanties en oerstoffen beginnen
zich in zo'n onvrije toestand steeds onbehaaglijker te voelen, worden erg
actief om zich vrijer te maken en dan begint het in zo'n hemellichaam vooral in
de vaste en zware delen zeer vurig te worden. Door deze vurige actie van de
onder druk staande, oorspronkelijk vrije oersubstanties en oerstoffen worden de
vastere delen van zo'n nieuw hemellichaam verscheurd, ja, het binnenste wordt
vaak het buitenste en omgekeerd het buitenste het binnenste, en pas na heel
veel van zulke gevechten wordt zo'n nieuw hemellichaam een beetje rustiger en
de daarin gevangen oergedachten en oerideeën van God vinden dan een andere weg
om zich vrij te maken van de grote druk en zich ervan te ontdoen.
[7] En kijk, weldra ontstaan er dan
allerlei planten en dieren en dat gaat zo door tot en met de mens, waarin dan
heel veel van die oergedachten en oerideeën van God pas volledige bevrijding
uit hun oude gericht vinden. Pas dan herkennen deze God als de oergrond van al
het bestaan en al het leven en zij keren dan tot Hem terug als zelfstandige,
volledig vrije wezens – d.w.z. als zij volgens Zijn herkende wil geleefd
hebben.
[8] Maar deze zuiver vrije,
zelfstandige, geestelijke ommekeer op de ontelbare, zeer uiteenlopende
hemellichamen is ook net zo verschillend als de hemellichamen onderling en in
zichzelf zijn. De meest volmaakte terugkeer vanaf een hemellichaam naar God is
en blijft echter die vanaf deze aarde, omdat hier ieder mens in zijn ziel en in
zijn geest volkomen aan God gelijk kan worden als hij dat maar wil; want wie
hier naar God streeft, zal ook bij God komen. Begrijp je deze dingen?'
[9] Lazarus zei: 'Dat begrijp ik nu
goed, omdat ik met betrekking tot de gehele bouw van de werelden al heel
belangrijke voorkennis van de Heer bezit, maar veel blijft toch nog
onbegrijpelijk voor me, zodat ik dus nog veel vragen heb.'
[10] Rafaël zei: 'O, m'n beste vriend,
dat is ook bij mijzelf het geval! Want er ligt in God nog eindeloos veel
verborgen waarvan wij, die na God de hoogste en zuiverste geesten zijn, zelf
niets weten; want God heeft voor de goede en zuivere geesten eeuwig een dermate
grote voorraad, dat Hij hen ook eeuwig met nooit vermoede nieuwe scheppingen
uit Zijn liefde en wijsheid onuitsprekelijk kan verrassen en daardoor hun geluk
steeds kan vermeerderen en verhogen. En kijk, het zou dus best kunnen dat je
mij weldra het een en ander zou vragen waar ik je dan geen antwoord op zou
weten te geven!’
[11] Lazarus zei: 'O ja, dat geloof ik
graag, maar wat mijn nog zeer beperkte menselijke verstand je kan vragen, kun
je me toch beslist wel uitleggen!
[12] Kijk, zo las ik eens een oud boek
met de titel 'Oorlogen van Jehova' en daarin is, weliswaar in een heel mystieke
taal, sprake van de val van de oergeschapen engelen!
[13] In het begin moet God -natuurlijk
eindeloos lang voordat er werelden werden geschapen -zeven grote geesten hebben
geschapen, overeenkomstig de zeven geesten in God. Hij gaf hun grote macht en
een evenzo grote wijsheid, zodat zij daardoor ook, zoals God, kleinere,
volledig aan hen gelijke geesten in oneindige aantallen konden scheppen en de
eeuwige ruimte werd zo met ontelbare heerscharen van geesten gevuld.
[14] De grootste en machtigste van
deze zeven oergeschapen geesten was volgens het oude geschrift duidelijk
Lucifer. Hij werd echter trots op zijn macht en grootte, wilde niet alleen aan
God gelijk zijn, maar zelfs boven God staan en heersen. Toen werd God toornig,
greep de verrader en stootte hem voor eeuwig van Zich in het gericht. De zes
grote geesten bleven echter met hun ontelbaar vele ondergeschikte geesten bij
God en dienen Hem alleen, van eeuwigheid tot eeuwigheid, terwijl de
ondergeschikte geesten van Lucifer als boosaardige duivels voor eeuwig als door
God verworpen wezens met Lucifer in het eeuwige vuur van de toorn van God
branden en steeds zonder enige verzachting de grootste pijnen moeten lijden.
Wel, wat vind jij, die beslist ook zo 'n eerste engel van God bent, daarvan?'
18
De zeven oergeesten van God
De
verlossing
[1] Rafaël zei: 'Dat is toch slechts
een overeenstemmend beeld van wat ik je zojuist over de schepping of de
geleidelijke vorming van een compleet hemellichaam heb verteld.
[2] De oergeschapen grote geesten zijn
immers de gedachten in God en de daaruit voortkomende ideeën.
[3] Het mystieke getal zeven slaat op
het volkomen oorspronkelijk goddelijke en het aan God gelijke in elke van Hem
uitgaande gedachte en in iedere idee die door Hem is gevormd en als het ware
uit Hem naar buiten is geplaatst.
[4] Het eerste in God is de liefde.
Die is in alle geschapen dingen te vinden, want zonder liefde kan niets
bestaan.
[5] Het tweede is de wijsheid, het uit
de liefde voortkomende licht. Ook deze kun je in elk wezen aan zijn vorm
waarnemen, want hoe ontvankelijker een wezen is voor licht, des te meer ontwikkeld,
verfijnd en mooier zal ook zijn vorm zijn.
[6] Het derde, dat uit de liefde en de
wijsheid voortkomt, is de werkzame wil van God. Daardoor worden de gedachte
wezens pas werkelijkheid, zodat zij dan werkelijk bestaan en aanwezig zijn,
anders zouden alle gedachten en. ideeën van God hetzelfde zijn als jouw
nietszeggende gedachten en Ideeën, die nooit realiteit worden.
[7] Het vierde dat weer uit deze drie
ontstaat, is en heet de orde. Zonder deze orde zou een wezen nooit een
blijvende en vaste vorm en dus ook nooit een bepaald doel hebben. Want als je
een os voor de ploeg spant en zijn vorm en gedaante zou veranderen,
bijvoorbeeld in een vis of in een vogel, zou je daar dan wel ooit een doel mee
kunnen bereiken? Of als je een vrucht zou willen eten, die voor je mond in een
steen zou veranderen, wat zou je dan aan die vrucht hebben? Of als je ergens
naar toe zou gaan over een vaste weg en de weg zou onder je voeten in water
veranderen, zou de stevigste weg je dan iets helpen? Kijk, dat alles en
ontelbaar veel meer wordt verhoed door de goddelijke orde als vierde geest van
God!
[8] De vijfde geest van God heet de
goddelijke ernst, zonder welke geen enkel ding een bestaansmogelijkheid zou
hebben, omdat hij overeenkomt met de eeuwige waarheid in God en die geeft aan
alle wezens pas de ware duurzaamheid, de voortplanting, het gedijen en de
uiteindelijke vervolmaking. Zonder die geest in God zou het er voor alle
wezens erg slecht uitzien. Ze zouden zijn als de bouwsels van een fata morgana,
die wel iets lijken te zijn zolang men hen ziet. Maar de voorwaarden waardoor
ze veroorzaakt werden, veranderen maar al te gauw, omdat er geen ernst in
heers.te en de mooie en wonderbaarlijke bouwsels verdwijnen in het niets! Ze
zien er weliswaar ook heel goed geordend uit, maar omdat er in de oorzaak die
hen doet ontstaan geen ernst heerst, zijn zij niets dan loze, zeer
vergankelijke bouwsels, die onmogelijk bestendigheid kunnen hebben.
[9] Kijk, dit zijn dan al vijf grote
oergeesten van God, en nu zullen we nog overgaan tot de twee laatste; luister
dus nog verder naar mij!
[10] Waar de hoogste liefde, de
hoogste wijsheid, de almachtige wil, de volkomen orde en de onveranderlijk
standvastigste ernst aanwezig zijn, moet toch duidelijk ook het grootste en
eeuwig nooit bereikbare geduld aanwezig zijn, want zonder het geduld zou alles
in een stroomversnelling geraken en tenslotte in een onontwarbare chaos van de
oude wijzen eindigen.
[11] Wanneer een bouwmeester een huis
bouwt, mag hij toch naast de andere eigenschappen die daarvoor nodig zijn ook
het geduld niet vergeten, want als hij dat niet heeft, dan - geloof mij -zal
hij zijn huis nooit kunnen voltooien.
[12] Ik zeg je: als God deze geest
niet zou hebben, dan zou er al vrijwel eindeloos lang geen aardse zon meer in
de oneindige ruimte schijnen en in de wereld van de geesten zou het er heel
vreemd, volkomen onwerkelijk uitzien. Het geduld is de moeder van de eeuwige,
onveranderlijke barmhartigheid van God en als deze zesde geest niet in God
aanwezig zou zijn, waar en wat zouden dan alle schepselen tegenover de enige
almachtige God zijn?!
[13] Als wij dan ook op een of andere
wijze falen en ons daardoor klaarblijkelijk prijsgeven aan de vernietigende
vloek van de goddelijke liefde, wijsheid en van de goddelijke wil, waarop Zijn ernst
volgt, vanwege de voorgegane orde, dan stoten wij op het goddelijke geduld, dat
mettertijd toch alles in evenwicht brengt en brengen moet, want anders zouden
alle schepselen, ook al waren ze nog zo volmaakt, zijn overgeleverd aan het
eeuwige gericht van het verderf.
[14] Het goddelijke geduld zou met de
eerder genoemde vijf geesten in God wel één of ook wel talloos vele mensen op
de hemellichamen scheppen en ook blijvend onderhouden, maar dan zou een mens of
ook talloos vele mensen in het zware vlees een eindeloze tijd voortleven en van
een uiteindelijk vrij worden van de ziel uit de banden van de materie zou dan
eeuwig lang geen sprake zijn. Tevens zouden dieren, planten en mensen zich
steeds maar vermeerderen en tenslotte door hun aantal op de beperkte ruimte van
een hemellichaam zo dicht op elkaar gedrongen wonen, dat de een niet meer voor
de ander opzij zou kunnen gaan. Met dien verstande dat een hemellichaam onder
het beheer van het eindeloze goddelijke geduld ooit nog zover rijp zou kunnen
worden dat het planten, dieren en mensen zou kunnen dragen en voeden. ja met de
zes geesten waarmee ik je tot nog toe alleen maar heb laten kennismaken, zou
zelfs het scheppen van een stoffelijke wereld oneindig traag gaan en het zou
zeer de vraag zijn of er wel ooit een wereld in de materie te voorschijn zou
komen.
[15] Maar het geduld is, zoals reeds
gezegd, de moeder van de goddelijke barmhartigheid en daarom is de zevende
geest in God dan ook de barmhartigheid, die we ook de zachtmoedigheid willen
noemen. Die brengt alles in orde. Zij ordent alle eerdere geesten en zorgt voor
de tijdige rijpheid zowel van een wereld als van alle schepselen daarop. Voor
alles heeft zij een bepaalde tijd gesteld en de rijp geworden geesten kunnen
zodoende vlug en gemakkelijk hun volledige verlossing verwachten en hun eeuwige
vrijheid en volledige levenszelfstandigheid aanvaarden.
[16] Deze zevende geest in God zorgde
er dan ook voor dat God Zelf in het vlees kwam om daardoor alle gevangen
geesten binnen de kortst mogelijke tijd uit de harde banden van het
noodzakelijke gericht van de materie te verlossen, en dit werk van Hem -de
verlossing -kan dan ook de hernieuwde schepping van de hemelen en de werelden
en dus het grootste werk van God genoemd worden, omdat daarin alle zeven geesten
van God volledig evenwichtig werken, wat eerder niet zo zeer het geval was en
ook niet zijn mocht vanwege de geest van de orde in God. Want vroeger werkte
deze zevende geest in God, die je nu bekend is, slechts in zoverre met de
andere geesten samen dat alle gedachten en ideeën van God realiteiten werden;
van nu af aan werkt hij echter krachtiger en juist de volkomen verlossing is
daarvan het gevolg.
[17] En zie nu, dat zijn de zeven
geesten van God die jij niet begreep; en al het geschapene Uit de zeven geesten
van God komt in alles met deze zeven geesten van God overeen en draagt ze in
zich. En de eeuwig voortdurende schepping en het evenzo onophoudelijk scheppen
is het wat de oerwijzen van deze aarde de 'oorlogen van Jehova' noemden.'
19
De oorlogen van Jehova
[1 ] (Rafaël): 'Zoals de zeven geesten
of speciale eigenschappen in God zich op dat punt als het ware in een
voortdurende strijd bevinden, zodat de ene ook de andere steeds tot activiteit
uitdaagt, zo kun je op min of meer gelijke wijze dezelfde strijd ook heel
gemakkelijk in alle schepselen van God waarnemen.
[2] De liefde als zodanig is blind en
haar streven is alles naar zich toe te trekken. Maar in dit streven ontvlamt
zij en ontstaat er licht en daarmee begrip en inzicht in haar.
[3] Zie je nu niet hoe het licht tegen
het op zichzelf staande streven van de pure liefde strijdt en haar tot orde en
bezinning brengt?!
[4] Door deze strijd of oorlog
ontwaakt echter tegelijkertijd de wil als werkende arm van de liefde en haar licht,
die datgene wat het licht wijs geordend heeft, ten uitvoer brengt.
[5] Dan wordt uit het inzicht van de
liefde door haar licht en door de kracht van beide, ook tegelijkertijd de orde
te voorschijn geroepen en deze strijdt verder tegen al het onordelijke door het
licht en door de wil van de liefde, en daarin vind je weer een eeuwig
voortdurende oorlog van Jehova zowel in Hem als in alle schepselen.
[6] Dat zou zo allemaal wel goed zijn,
als men er maar voor in kon staan dat datgene wat de vier geesten, al is het
nog zo mooi geordend, ten uitvoer brachten, daarmee reeds stand zou houden.
Maar alle werken van de eerste vier geesten, al zijn ze nog zo prachtig, lijken
nog sterk op het spel van kinderen, die weliswaar met veel animo en plezier
veel dingen heel meesterlijk geordend ten uitvoer brengen, maar na korte tijd
geen plezier meer hebben in hun product en het dan nog ijveriger vernielen dan
zij het eerst gemaakt hebben. En echt, vriend, zo zou het er met het
voortbestaan van al het geschapene nog heel kwalijk uitzien!
[7] Om dat echter te voorkomen verheft
zich uit de vier geesten, en wel tengevolge van de grote voldoening over het
volledige welslagen van het werk, de ernst als vijfde geest in God alsook in
Zijn schepselen, en deze geest strijdt dan voortdurend tegen de verwoesting en
vernietiging van de eenmaal ontstane werken, zoals ook een verstandig en
ernstig geworden mens, die bijvoorbeeld een huis voor zichzelf heeft gebouwd en
een wijngaard heeft aangelegd, alles zal doen voor het onderhoud en het gebruik
van het huis en de wijngaard, maar niet om bijvoorbeeld het huis en de
wijngaard zo snel mogelijk weer te verwoesten, zoals ik je dat eerder bij de
ontstane werken van de kinderen heb laten zien. En zie, dat is -zoals reeds
gezegd - alweer een oorlog van Jehova!
[8] Maar het gebouwde huis vertoont
mettertijd toch nog gebreken en de wijngaard wil nog steeds niet de gewenste
oogst opleveren en de bouwer betreurt de moeite en de ernst waarmee hij ijverig
aan het werk ging en hij zou daarom alles willen vernietigen en er iets heel
anders en nieuws voor in de plaats opbouwen; maar dan treedt de zesde geest op
tegen die ernst en deze heet -zoals reeds gezegd - geduld. En kijk, die zorgt
er dan voor dat het huis en de wijngaard behouden blijft! En dat is alweer een
nieuwe oorlog van Jehova!
[9] Welnu, het geduld op zich zou
echter, ook al is het verenigd met de eerdere geesten, noch aan het huis noch
aan de wijngaard speciale verbeteringen aanbrengen, maar alles mooi laten
zoals het was, maar dan komt de zevende geest, namelijk de barmhartigheid, die
zachtmoedigheid, zorgzaamheid, vlijt, liefdadigheid en vrijgevigheid in zich
heeft. En zie,.de mens verbetert zijn huis dan zo goed, dat er geen mankementen
van enige betekenis meer aan te vinden zijn, en hij spit en bemest de
wijngaard, zodat deze hem al gauw een rijke oogst oplevert! En zie, dat is dan
weer een strijd of een oorlog van Jehova in de mens evenals in God en in de
engel!
[10] En zo is het ware, volmaakte
leven in God, in de engel en in de mens voortdurend een strijd van de zeven
geesten, die ik je nu heb laten zien. Maar deze strijd is zowel in God als in
de engel niet zodanig, dat één van de zeven geesten ernaar streeft om de andere
geesten te onderdrukken en werkeloos te maken, maar de strijd is er eeuwig op
gericht, dat de ene geest de andere steeds met al zijn kracht en macht
ondersteunt, zodat dus iedere geest volkomdn in dE andere aanwezIg is. En zo is
de lhefde in alle andere zes gedsten aanwezig en eteneens het licht of de
wijsheid in de liebde en ij de andere vijf geesten en zo verder, zodat in elke
geest ook alle andere volledig werkzaam en aanwezig zijn en elkaar voortdtrend
in de mooiste harmonie on$ersteunen.’
20
De disharmonid van de zeven geecten in de menr
[1] (Rafaël)2 'Zo zou het ook in de
mens moeten zijn, maar dat is helaas niet zo* Wel i3* ('niet zo', 'is# en
'maar' zijn verTaalde toevoegingdn van de Duitse uitgever. ) dit vermogen aan
ieder mens gegeven, maar* zonder ooit volledig ontwikkeld en beoefend te
worden. Er zijn maar weinig mensen die alle zeven geesten in zichzelf tot
volledige en gelijke werkzaamheid brengen en daardoor waarachtig aan God en
aan ons engelen gelijk worden. Maar, zoals gezegd, hebben zeer velen zich
daarvan afgekeerd en bekommeren zich er weinig om en zien zodoende het ware
geheim van het leven in zichzelf helemaal niet. Zulke blinde en halfdode mensen
kunnen dan niet waarnemen wat aan het doel van hun leven ten grondslag ligt,
omdat zij zich slechts door de ene of door de andere van de zeven geesten laten
leiden en beheersen.
[2] Zo leeft de één puur vanuit de
geest van de liefde en schenkt helemaal geen aandacht aan de andere geesten.
Wat is zo'n mens dan anders dan een vraatzuchtig roofdier dat nooit genoeg
heeft? Zulke mensen zitten altijd vol eigenliefde, vol afgunst en gierigheid en
zijn hardvochtig tegenover al hun medemensen.
[3] Anderen hebben een verlichte
liefde en zijn daarom ook echt wijs en kunnen hun medemensen heel goede lessen
geven, maar hun wil is zwak en zij kunnen daarom niets volledig ten uitvoer
brengen.
[4] Weer anderen zijn er, bij wie de
geesten van liefde, van het licht en van de wil heel actief zijn, maar waar het
met de geest van de orde en van de ware ernst heel slecht gesteld is. Dit soort
mensen zal ook echt verstandig en vaak zelfs echt wijs spreken en ook hier en
daar iets ten uitvoer brengen, maar de mens die werkelijk geheel wijs is vanuit
alle zeven geesten, zal maar al te gaus uit hun woorden, spreken an handelen
opm!ken, dat daar geen orde en geen samenhanc heerst.
[5] En dan zijn er nof mensen die
liefde, lichT, wil en orde bezitten, maar de geest van de ernst missen. Daarom
zijn zij angstig en vreesachtig en kunnen hun werken maar zeldef volledig tou
hun recht l`ten komen.
[6] Weer anderen xijn daarbij ook vol
ernst en moed, maar hebben niet alle geduld. Zulke mensen ovdrhaasten zich
gewoollijk, en b%derven met htn ongeduldig %nthousiasme vaak meer dan zij goed
doen. Ja, vriend, zonder het juiste geduld komt er niets tot stand, want wie
niet het juiste geduld heeft, spreekt over zichzelf een zeker doodsvonnis uit!
Want de mens moet wachten tot de druif volledig rijp wordt, wil hij een goede
oogst binnenhalen. Doet hij dat niet, wel, dan heeft hij het uiteindelijk aan
zichzelf te wijten als hij in plaats van een edele wijn slechts een ondrinkbare
zure wijn heeft geoogst.
[7] Geduld is dus bij alles wat je
doet een noodzakelijke geest: ten eerste om de geest die ik ernst noemde, te
beheersen en in het gareel te houden, daar deze geest vaak tot in het oneindige
wil gaan -omdat deze geest in verbinding met de liefde, de wijsheid en de wil
ontaardt in de grootste hoogmoed, die dan zoals bekend, bij de mens geen
grenzen kent - en ten tweede, omdat het geduld vooral, zoals ik je reeds heb
laten zien, de moeder is van de geest van de barmhartigheid, welke geest alle
voorafgaande geesten de goddelijk geestelijke volmaaktheid verleent en de ziel
van de mens tot de volle en ware wedergeboorte in de geest brengt.
[8] Daarom heeft de Heer Zelf jullie
allen nu vooral de liefde tot God en tot de naaste op het hart gedrukt en erbij
gezegd: 'Wees barmhartig, zoals ook jullie Vader in de hemel barmhartig is en
wees zachtmoedig en deemoedig, zoals ook Ik van gans er harte zachtmoedig en
deemoedig ben!
[9] De Heer gebood jullie mensen dus
vooral de zevende geest tot ontwikkeling te brengen, omdat juist in deze
laatste geest alle voorafgaande aanwezig zijn en tot ontwikkeling komen. Wie
zich dus inspant om deze laatste geest te ontwikkelen en krachtig te maken,
doet dat tegelijkertijd ook met de voorafgaande geesten en wordt daardoor het
snelst en zekerst voleindigd. Wie echter zijn ontwikkeling begint met één of
ook meer van de eerdere geesten, bereikt moeilijk of vaak helemaal niet de
gehele en volledige levensvoleinding, omdat deze eerdere geesten puur op
zichzelf niet de zevende geest bevatten, terwijl in deze geest wel alle geesten
die noodzakelijkerwijs aan hem voorafgaan, aanwezig zijn.
[10] En zie, dat is dan ook de val van
de engelen of van de gedachten en ideeën uit God -die wij ook de bestendig van
God uitgaande krachten kunnen noemen - die voortduurt zolang zij niet in hun
totaliteit de zevende geest in het wezen van de mens tot ware en hoogste
volmaaktheid hebben gebracht. Want alle eerdere geesten zijn aan bijna alle
schepselen min of meer vrij gegeven, maar de zevende geest kan de mens pas door
zijn hoogst eigen inzet en ijver verkrijgen.
[11] En zoals daardoor pas alle
eerdere zes geesten hun ware betekenis en ware levensdoel bereiken, zo bereikt
dan ook de hele mens pas daardoor de volledige levensvrijheid en
zelfstandigheid. En nu vraag ik je of je dat alles ook goed hebt begrepen?'
[12] Lazarus zei: 'Ja, van Gods geest
vervulde dienaar van de Heer, ik kan je voor je grote geduld en genade
werkelijk nooit genoeg danken! Nu begrijp ik pas de wijsheid van de oude
boeken! Het is alleen eeuwig jammer dat alleen ik dat nu begrijp, daar ik een
te slecht schrijver ben om deze leer in een boek op te tekenen. Misschien moet
je het ook aan de andere leerlingen van de Heer vertellen, omdat sommigen van
hen de kunst van het schrijven wel machtig zijn, zodat zij het voor alle tijden
en volkeren kunnen optekenen; want zij zullen daar nog niets van weten.’
[13] Rafaël zei: 'Maak jij je daar
maar geen zorgen over, want op hetzelfde moment dat ik je alles over de
wonderen, over de oorlogen van Jehova en over de zeven geesten van God
uitlegde, heeft de Heer Zelf in de zaal nauwkeurig hetzelfde even begrijpelijk
aan allen uitgelegd, als ik u aan jou, en Johannes en Mattheus hebben daarvan
de voornaamste punten ook opgeschreven! Als je echter een leeg en onbeschreven
boek hebt, wil ik het ook zelf op dit ogenblik woord voor woord voor je
opschrijven.'
[14] Lazarus zei: 'Zo'n boek heb ik
wel, zal ik het voor je halen?'
[15] Rafaël zei: 'Dat is niet nodig!
Laten we nu ook maar naar binnen gaan, dan zul je daar je boek al volgeschreven
vinden!’
[16] Lazarus was daar heel verheugd
over en beiden kwamen al gauw bij ons in de grote eetzaal.
21
Wonder op wonder
[1] Toen Lazarus met Rafaël bij ons
kwam, hoorde hij nog hoe men aan alle kanten met verwondering sprak over Mijn
leer - over de wonderen, over de oorlogen van Jehova, over de zeven oergeesten
in God en over de zogenaamde val van de engelen; Agricola, de Romein, vond het
jammer voor Lazarus dat hij niet bij zo'n heilig en buitengewoon belangrijk
onderricht van Mij aanwezig was geweest.
[2] Daarop antwoordde Lazarus: 'Ik
dank je voor je speciale belangstelling! Maar precies hetzelfde wat de Heer
jullie door Zijn overgrote genade hier in huis zo vriendelijk heeft uitgelegd,
heeft deze meer dan wijze en door de wil van de Heer ook vrijwel almachtige
jongeman mij buiten verklaard en duidelijk gemaakt.
[3] Als bewijs heb ik hier deze twee
bekers van zuiver goud, waarvan - om mij het werken van een volmaakte geest
aanschouwelijker en begrijpelijker te maken - de ene op mijn hand langzaam
vanaf de bodem tot de bovenste rand werd geschapen en de tweede in een oogwenk
ontstond! De aanleiding daartoe was het wonderbaarlijke en plotselinge
verschijnen van de vele banken, tafels, tenten en het tafelgerei, de
tafelkleden en de uiteenlopende spijzen en dranken. Er werden ongeveer acht
tot negenhonderd mensen uit alle windstreken volgens hun eigen gewoonte
uitstekend bediend en toch is de vreemdelingen geen kruimel uit mijn voorraad
voorgezet! Omdat dat allemaal voor mijn eigen ogen gebeurde, was het wel te
begrijpen dat ik vroeg hoe hij dat allemaal tot stand kon brengen. En hij legde
mij alles zo goed en zuiver uit, dat ik alles wat hij mij duidelijk maakte, volkomen
heb begrepen.
[4] Vervolgens kwam het gesprek op het
oude boek van de oorlogen van Jehova, op de zeven geesten van God en op de val
van de engelen met hun engelenvorst Lucifer. En zie, deze schijnbare jongeman
onthulde mij alles en zorgde bovendien dat zijn hele, meer dan een uur durende
toespraak over deze zeer belangrijke dingen in een boek werd opgeschreven, dat
ik je meteen zal laten zien, als een tweede bewijs voor het feit dat ik alles
wat jullie gehoord hebben, ook gehoord heb, en dan kun je het daarin zelf ter
vergelijking nalezen!’
[5] Agricola zei: 'Daar doe je echt
heel goed aan en het was heel verstandig en wijs van je, datje de wonderbare
jongen daartoe hebt overgehaald, want deze les was te belangrijk om niet
woordelijk te worden opgeschreven. Hier hebben ook twee leerlingen van de Heer
geschreven, maar alleen, naar verluidt, de hoofdpunten van de grote toespraak.
Haal daarom je boek en breng het hier, opdat wij het allen kunnen zien en
vergelijken!'
[6] Toen wendde Lazarus zich tot Mij
en zei: 'O Heer, zegt U mij ook of het nu het moment is om de Romeinen het boek
te laten zien!’
[7] Ik zei: 'O natuurlijk, ga het maar
halen! Het zal niemand schaden als hij die belangrijke les nog een keer hoort.'
[8] Toen ging Lazarus naar zijn
vertrek en bracht zelfvol verbazing en grote vreugde het boek, legde het voor
de Romein op tafel en zei daarbij : 'Kijk, vriend, hier is het wonderbaarlijk
geschreven boek! Lees het van het begin tot het eind hardop voor, opdat alle
aanwezigen nog een keer kunnen horen wat voor belangrijke dingen Rafaël en de
Heer ons hebben geopenbaard!’
[9] Agricola zei: 'Dat zal ik ook
meteen doen, als het schrift maar goed leesbaar is!’
[10] Daarop opende de Romein het boek,
vond het geschrevene in de Griekse taal uiterst helder en duidelijk en las het
geschreven woord aan alle aanwezigen van het begin tot het eind voor, wat dan
ook bijna een uur duurde en allen die hier voor het merendeel de Griekse taal
machtig waren, raakten er niet over uitgepraat dat Mijn eerdere les er helemaal
woord voor woord in stond.
22
De weetgierigheid van de jonge jodin met betrekking tot de Heer
[1] Nu pas begon de jonge, mooie jodin
indringender aan Agricola te vragen wie Ik en de wonderbare jongeman eigenlijk
wel waren en waarom allen Mij steeds met 'Heer en Meester' aanspraken. Ze
begreep al wel dat Ik een grote wijze was, maar ze wist toch niet waar Ik
vandaan kwam en wie Ik was.
[2] Toen antwoordde Agricola haar en
zei: 'Mooie dochter! Let maar bij alles goed op en laten ook je ouders en je broer
dat doen, dan zul je er wel achterkomen wie die verheven man is en waar Hij
vandaan is gekomen en dat geldt ook voor deze jongeman!'
[3] De jodin zei: 'Weten jullie dan
ook nog niet helemaal zeker wie die verheven man eigenlijk is? Maar als jullie
het wel weten, waarom zeggen jullie het mij dan niet?'
[4] Agricola zei: 'O, m'n beste
dochter, jullie wijze koning Salomo heeft eens gezegd: ' Alles in deze wereld
heeft zijn tijd en van tijd tot tijd moet de mens geduld hebben, want zolang de
druifniet rijp is, moet men haar niet van de wijnstok afhalen!' En zie, zo zul
jij ook nog niet volledig rijp zijn om meer over die verheven man te horen; als
je echter rijp wordt, zul je ook wel meer te horen krijgen. Maar zoals gezegd,
let goed op alles wat die verheven man zal zeggen en doen, dan zal je hart je
wel zeggen wie Hij is! - Heb je mij nu goed begrepen?'
[5] De jodin zei: 'Ja, ja, ik heb u
heel goed begrepen! Een arm mens is nog altijd op zijn geduld aangewezen om
beter te worden; een rijk en door de hele wereld geacht mens kan zich wel het
een of ander hulpmiddel verschaffen in plaats van een te lang durend geduld.
Ja, dat is mij al tamelijk lang bekend! Wel, wel, ik zal uw vriendelijke raad,
hoge heer, wel geheel opvolgen, maar of ik daar wat aan heb, is een heel andere
vraag!'
[6] Toen vroeg de vader van de dochter
Agricola eerbiedig om vergeving en zei: 'Heer, heer, vergeef het arme kind,
want ze is ondanks al haar goedhartigheid soms een beetje te weetgierig en
wordt, als men een keer goede redenen heeft om haar iets niet te zeggen, nogal
gauw onwillig. Maar wanneer dan de vaak weinig voorstellende storm van
nieuwsgierigheid voorbij is, wordt ze meteen weer geduldig en zachtmoedig en
voegt ze zich heel gewillig in alles, ook al is het nog zo bitter. Goede
verheven heer, neem ons kind daarom deze geringe misdraging niet kwalijk!'
[7] Agricola zei: 'Ach, wat een
gedachte?! Wat jullie lieve dochter zei, beviel mij juist zo goed, omdat zij
volkomen openhartig en onbevangen de waarheid sprak. Ik blijf van nu af aan nog
meer jullie vriend dan ik al was. Jullie kunnen dus wat dat betreft wel
helemaal gerust zijn. Maar laat je dochter maar op haar manier verder praten,
dan zullen we daardoor toch nog bij de hele waarheid komen.'
[8] Toen waren de arme ouders helemaal
gerustgesteld en de dochter mocht nu onbevangen zeggen wat er in haar opkwam.
[9] Zij richtte zich nu meteen weer
tot de Romein en zei tegen hem (de jodin): 'O beste, hoge heer en vriend, u
bent wel een erg goed mens en al uw metgezellen schijnen dat ook te zijn, maar
u kunt in uw wereldse voorspoed toch nooit helemaal aanvoelen wat de armoede in
haar vaak geheel hulpeloze en grote nood voelt! Als men als jong en door Gods
natuur niet verwaarloosd meisje niet alles doet wat de machtigen en rijken wensen,
dan is men vrijwel helemaal verloren. Geen mens kijkt meer naar je om, je wordt
bespot en voor een ijdel, dom en trots wezen versleten en als je dan
noodgedwongen naar iemand toegaat om hulp, wijst men je de deur en mag je je
niet meer voor zo'n deur laten zien. Dat is en blijft voor ons soort mensen
toch altijd iets wat hoogst onaangenaam is en het ontneemt je tenslotte alle
vertrouwen, zelfs in de betere mensheid. We zijn tenslotte allemaal mensen en
behept met allerlei zwakheden en onvolmaaktheden. Is dat waar of niet?'
[10] Agricola zei: 'Je hebt weliswaar
helemaal naar waarheid en juist gesproken, maar er is toch nog iets wat je bij
je beschrijving van armoede en nood bent vergeten! Kijk, wie God liefheeft, die
beproeft Hij eerst heel secuur voor Hij hem volledig helpt! En dat schijnt God
de Heer bij jullie gedaan te hebben. Toen jullie nood echter het hoogst was,
kwam ook Zijn hulp en nu zijn jullie pas werkelijk geholpen. Want ik heb jullie
in de naam van God, onze Heer, mijn belofte gegeven en ik zal mijn woord ook
houden en wel zuiver uit liefde en dankbaarheid voor jullie ware God en niet
vanwege een of andere speciale liefde en genegenheid voor jou, omdat je een
zeer mooie jodin bent. Want mijn liefde tot God is zeer veel groter dan ik ooit
voor alle schoonheid en pracht van de wereld heb gevoeld. Dus overje
levensonderhoud hoef je van nu af aan niet meer in te zitten, maar dat je een
nadere kennismaking met die verhevene nog een poosje wordt onthouden, heeft een
heel wijze reder en wij zijn dus niet op een of andere wijze hard tegen je als
we je niet meteen alles zeggen, wat wij allen geheel zeker en volkomen waar
over Hem weten.
[11] Dat er achter Hem iets heel
buitengewoons schuilgaat, kun je je wel voorstellen, maar waaruit dat
buitengewone bestaat, dat zul je snel en gemakkelijk merendeels vanzelf
ontdekken als je maar, zoals ik je heb aangeraden, goed op alles let wat Hij
zal zeggen en doen. Ik heb je immers al in het begin op dit vaatwerk op onze
tafel gewezen, dat Hij enkel door Zijn wil in zekere zin heeft geschapen.
Verder was je er nu ook getuige van dat Hij tijdens de uitleg van Zijn wonderen
die beide gouden bekers, die nu nog voor Hem staan, uit de lucht deed ontstaan;
ze zijn volkomen gelijk aan de bekers die onze gastheer Lazarus binnenbracht,
waarbij hij vertelde hoe die jongeman, die nu aan die kleine tafel met Lazarus
eet en drinkt, deze net zo wonderbaarlijk uit de lucht deed ontstaan als die
verheven man dat hierbinnen deed. Nu je dat allemaal gehoord en gezien hebt,
moest je, evenals je ouders en je broer, al wat meer licht over die verheven
man krijgen, die zo uiterst wijs kan spreken en zulke buitengewone daden tot
stand kan brengen. ,
[12] De jodin zei: 'Ja, ja, het is
heel juist en waar wat u daar zegt, maar daar ligt voor ons vieren nu juist de
eigenlijke moeilijkheid, die wij niet zo gemakkelijk uit de weg kunnen ruimen.
Want voor een profeet, hoe groot ook, spreekt hij te duidelijk en te wijs en
doet hij te ongelooflijk buitengewone dingen. Voor u, Romeinen, is dat niet
moeilijk, omdat u zo'n buitengewoon mens meteen voor een God houdt en hem als
zodanig aanneemt en kunt vereren en aanbidden, maar dat gaat bij ons joden
niet, omdat wij alleen aan één enkele God geloven, die niemand kan zien zonder
te sterven. De wijsheid van deze verheven man gaat zeker alle huidige
menselijke begrippen te boven en ook zijn daden en hij moet daarom zeer veel
van de zuiver goddelijke geest in zich hebben. Maar daarom kunnen wij, joden,
hem toch niet als een God aanvaarden! Wat vindt u daar nu van?'
23
De vraag van de Romein naar de Messias
[1] Agricola zei: 'Ja, m'n lieve
dochter van Jeruzalem, tegen zo 'n uitspraak van jou is voorshands natuurlijk
niet zo veel in te brengen, maar er zal nog wel een tijd komen dat je heel
anders zult oordelen en spreken over die verheven man.
[2] Heb je als jodin dan nog nooit
over een Messias van de joden horen spreken, die moet en zal komen om Zijn volk
te verlossen uit de ijzeren klauwen van de tirannie der zonde, die nu de hele
wereld keihard met eeuwige vernietiging bedreigt? Zou dan niet toevallig die
verheven man de beloofde Messias van de joden en tevens van alle mensen op de
hele aarde kunnen zijn? Hoe denk jij daarover?'
[3] De jodin zei: 'O vriend, zo'n
voorspelling klinkt wel heel erg troostrijk, maar al onze profetieën zijn in
zulke bewoordingen gesteld, dat zij ten eerste niet door de priesters worden
begrepen en ten tweede door ons leken nog veel minder! Bovendien is alles in de
voorspellingen van de profeten zo vaag gesteld, dat mensen als wij er niet wijs
uit kunnen worden wanneer die Messias zal komen, hoe Hij er zal uitzien, wat
voor eigenschappen Hij zal bezitten en waaraan men Hem het snelst en
gemakkelijkst zal herkennen.
[4] De ene keer is Hij een kind, de
andere keer een lam, de leeuw van Juda, dan weer een hogepriester in eeuwigheid
- en wel op de manier van Melchizédek -afstammeling van David, een eeuwige
koning der joden, en zo is Hij nog onder verschillende andere namen en
aanduidingen beloofd, zodat je uiteindelijk helemaal niet meer kunt uitmaken
als wat en in welke menselijke vorm, op welke manier en in welk ambt Hij in
deze wereld tot ons joden zal komen.
[5] Overigens zou ik er ook werkelijk
helemaal niets op tegen hebben als juist die verheven man dáár de ware Messias
zou zijn; alleen begrijp ik niet dat juist onze priesters zich om deze welhaast
ware Messias helemaal niet schijnen te bekommeren! Zij zouden toch in de
allereerste plaats - terwille van het volk dat hen het eerst gelooft -daar volledig
van op de hoogte moeten zijn. Want hij was immers met u beneden bij de grote
stadspoort, toen u, verhevene, met de overste van de tempel vanwege mijn
broeder een twistgesprek had, en kijk, die scheen hem helemaal niet te kennen!
Hoe komt dat dan?'
[6] Agricola zei: 'Dat komt omdat de
tempeldienaren te heerszuchtig en inhalig zijn en nergens anders oog voor
hebben dan alleen maar voor alle soorten en vormen van aards luxueus leven,
zoals je zelf hebt ondervonden. Om dat te bereiken nemen de tempeldienaren hun
toevlucht tot alle mogelijke leugens en bedriegerijen en zijn zij, zoals ik
mezelf overtuigde, vijanden van iedere waarheid en daarom ook van al het
waarachtige. Zij hebben de mond wel vol van de naam van Mozes en de andere
profeten, maar hun leer en voorschriften verachten ze en zij geven aan het volk
hun eigen slechte en zelfzuchtige regels in plaats van die van Mozes en de
andere profeten en kwellen het volk door het allerlei onnodige lasten op te
leggen en het geestelijk en fysiek te onderdrukken.
[7] Maar deze verheven man is de
liefde, de waarheid en de hoogste wijsheid zelf en Hij getuigt van de grote
slechtheid van die Farizeeën, die zich als priesters en schriftgeleerden aan
het volk presenteren en die zich mateloos laten vereren en ook gewoonweg laten
aanbidden, alsof ze dienaren van God zijn, aan wie zij niet geloven en die zij
ook helemaal niet kennen en ook niet willen kennen. Daarom zijn zij Hem
vijandig gezind en willen niets van Hem horen of weten, wat maar al te
duidelijk blijkt.
[8] Ik heb mijzelf een paar dagen
geleden direct na mijn aankomst ervan overtuigd hoe zij Hem, toen Hij in de
tempel leerde, wilden stenigen, omdat Hij hun de volle waarheid predikte. Als
je dat nu weet, zul je ook wel de reden zien waarom jullie tempelpriesters deze
verheven man niet als de beloofde Messias en Heiland van de wereld willen
aanvaarden, wat echter in feite niets uitmaakt, want of jullie tempeldienaren
dat nu aannemen of niet, Hij blijft toch degene, die Hij volledig naar waarheid
is. Lieftallige dochter, begrijp je dat nu goed?'
[9] De jodin zei: 'O ja, dat begrijp
ik nu heel goed; u zult wel volkomen gelijk hebben! Voor die daar beneden
zouden Mozes en Elia nu wel zichtbaar uit de heldere hemel afkunnen dalen en
hun hun grote schanddaden tonen en hen tot ware boetedoening manen en hen dan
hierheen brengen en hun in die verheven man de beloofde en gekomen Messias
tonen, dan zouden zij zelfs deze twee grootste profeten niet geloven, maar ze
alleen maar vervolgen en belasteren! 0, dat is voor ons een maar al te bekende
zaak! Maar laten wij nu ons gesprek beëindigen, want ik merk dat ook iemand
anders iets wil zeggen en de verheven man schijnt iets van plan te zijn, waar
wij heel goed acht op moeten slaan!'
24
Rafaël kleedt de armen
[1] Op dat ogenblik wenkte Ik Rafaël
en gaf hem opdracht om de jodin, haar broeder en ook haar ouders passende
kleren te verschaffen.
[2] Daarop ging Rafaël vlug naar het
viertal aan tafel en zei tegen hen: 'Wat voor kleren hebben jullie thuis in
jullie woonkamer?'
[3] De jodin zei: 'O lieve, hemels
mooie en even machtige dienaar van die zeer verheven man! Je weet wel hoe
slecht het allang met onze kleding staat, en dat werkelijk buiten onze schuld.
En dus denk ik dat we je ondanks je vriendelijke vraag het antwoord helemaal
schuldig kunnen blijven, en dat te meer omdat ik je al verteld heb hoe het met
onze kleding gesteld is. Ga er heen en overtuig je!'
[4] Rafaël zei: 'Daarom heb ik het je
ook niet gevraagd, want jullie bezit aan kleren in jullie woonvertrek ken ik
heel precies. Ik weet echter nog iets, wat je vanwege je enigszins misplaatste
eergevoel graag wilde verzwijgen. Maar zie, bij ons kan niets worden
verzwegen, omdat wij alles maar al te precies weten. Je hebt uit liefde voor je
ouders en je broer je goede en zelfs zeer kostbare kleren bij een Griekse
pandjesbaas voor honderd zilverstukken voor een jaar beleend en de pandbrief
heb je thuis, en zie, daarvan heb je me juist niet bepaald veel verteld! Als je
nu die kleren zou bezitten, zou je daarmee dan niet tevreden zijn? Voor je
ouders en je broer zou dan hier wel gezorgd kunnen worden!’
[5] Toen werd de jonge jodin een
beetje verlegen, maar na een kleine pauze zei zij toch: 'Ja, ja, je hebt
volledig de waarheid gesproken, maar wat helpt me dat nu nog? Die goede kleren
waren immers ook alleen maar een geschenk van een rijke bloedverwant, die
jammer genoeg is gestorven en die ons later geen verdere ondersteuning heeft
kunnen doen toekomen. De kleren die hij mij nog tijdens zijn leven geschonken
heeft, waren ook het hele erfdeel dat ons toeviel; al het andere erfden zijn
drie zonen, die echter zeer harde mensen zijn en naar armen niet meer om willen
kijken.
[6] Ik heb zelf echter die kostbare
kleren nooit gedragen, omdat zij ten eerste voor een arm meisje niet passend
waren en mij in de tweede plaats ook te groot geweest zouden zijn. Maar onze
grote nood wees mij daarmee een andere uitweg. Omdat ik ze als aandenken ook
niet wilde verkopen, beleende ik ze, met de gedachte dat er zich in een jaar
toch mogelijkerwijs Iets kon voordoen waardoor ik ze zou kunnen inlossen. Maar
bij onze steeds toenemende ellende zou er ondanks de pandbrief die ik bezat van
aflossen toch al nooit meer sprake zijn geweest, en daarom heb ik daar dan ook
liever niets van gezegd; en ook de omstandigheid dat belenen bij ons geen
bijzonder prijzenswaardige deugd is, dwong mij om er maar geen melding van te
maken. En nu weet je, dierbare jeugdige vriend, dan ook alles; maar nu is het
de vraag wat er gedaan moet worden!'
[7] De engel zei vriendelijk: 'Wat
denk je anders dan inlossen! Maar dat Zou jou, lieve zuster in God de Heer,
veel werk en ongemak bezorgen en daarom zal ik dat in jouw plaats doen. Vind je
dat goed?'
[8] De jodin zei: Ja, dat zou ik zeker
goed vinden, maar ten eerste heb ik de pandbrief hier niet bij mij en ten
tweede woont die Griek erg ver hier vandaan en hij komt slechts eenmaal per
maand naar Jeruzalem, doet daar zijn zaken en gaat dan weer naar zijn
woonplaats, ik geloof zelfs helemaal in Tyrus of Sidon. Hij kan ook nu wel hier
in Jeruzalem zijn, dat kan ik niet weten, omdat het alleen zeker is dat hij
tijdens het paasfeest naar Jeruzalem komt om er zijn voornaamste zaken af te
handelen.’
[9] Rafaël zei: 'Dat geeft allemaal
niets! Omdat je het er dus mee eens bent, zal ik met je pandbrief jouw Griek
wel gauw ergens vinden, je kleren inlossen en ze zelf hier naartoe brengen. Hoe
snel zou je ze willen hebben?'
[10] De jodin zei: 'O lieftallige
vriend, als je dat langs heel natuurlijke weg wilt doen, dan zul je wel
meerdere dagen nodig hebben voor je deze zaak met de Griek kunt regelen, maar
omdat jij ook wonderen kunt verrichten, kun je het misschien ook in een veel
kortere tijd tot stand brengen!'
[11] Daarop zei Rafaël: 'Wel, tel dan
de ogenblikken die ik nodig zal hebben om eerst de pandbrief voor jou te halen!
Wel, ben je al begonnen de ogenblikken te tellen?'
[12] De jodin zei: 'Hoe kan ik dat,
zolang je nog hier bent?'
[13] Rafaël zei glimlachend: 'Maar ik
ben al weg geweest en ik heb de pandbrief ook al in mijn handen. Kijk maar of
het wel de goede is!'
[14] In hoge mate verbaasd over die
ongehoorde snelheid zeiden Agricola en nog andere Romeinen: 'Maar vriend, je
bent immers geen moment afwezig geweest! Hoe heb je dat gedaan? Je hebt de
pandbriefwaarschijnlijk al eerder meegenomen, toen je deze familie uit hun
woning hebt opgehaald, om daar nu nuttig gebruik van te maken. Want het is
toch ongeloofwaardig dat je in een ondenkbaar snelogenblik heen en terug bent
gegaan!?'
[15] Rafaël zei: 'In deze stoffelijke
wereld en bij de mensen is heel veel niet mogelijk wat voor God en Zijn macht
wel mogelijk is! Je hebt nu echter van deze jodin gehoord dat die Griek, die
haar kleren als pand voor de aan haar geleende honderd zilverstukken bezit,
zich nu in Tyrus bevindt, hoewel zijn bediende hier wel is en voor zijn zaken
zorgt. Zijn handelstent staat echter nog ruim twee uur gaans buiten de stad in
de richting van Bethlehem en nu zal ik de kleren van deze arme vrouw net zo
snel halen als deze pandbrief en dan zul je niet kunnen zeggen dat ik
waarschijnlijk ook haar kleren al eerder heb afgehaald. Tel nu de ogenblikken
die ik hiervoor nodig zal hebben! Heb je ze al geteld?'
[16] Agricola zei: 'Hoe kan ik ze nu
geteld hebben terwijl jij nog niet bent weggeweest?'
[17] Rafaël zei: 'Kijk dan! Daar op de
bank naast de deur, stevig in een doek geknoopt, liggen de kleren van deze arme
jodin, ze zijn helemaal ingelost; laat zij ze bekijken en jullie zeggen of het
niet de haar welbekende kleren zijn!'
[18] Toen stond de jodin meteen op,
bekeek uiterst verbaasd de kleren en herkende ze ook meteen volledig als die
van haar .
[19] Maar omdat haar moeder nog
armzaliger gekleed was dan zijzelf, zei zij tegen Rafaël ( de jodin) :
'Luister, m'n meer dan wonderbaarlijke, jonge vriend, ik vraag je niet hoe je
mij zo totaal onverwacht deze kleren kon bezorgen, die wel voor één vrouw
volkomen toereikend zijn, maar niet voor mij en mijn moeder! Daarom geef ik ze
aan haar, dan kan zij zich helemaal kleden; ik zal dan de kleren nemen die zij
nu draagt, die zijn voldoende om de naaktheid van mijn lichaam zo lang te
bedekken tot ik, door de goedheid van deze met wereldse macht beklede Romein,
betere kleding krijg. Laat mij dus met mijn moeder in een lege kamer waar wij ons
kunnen omkleden!
[20] Maar vooraf vraag ik jou,
werkelijk onbegrijpelijk wonderbaarlijk machtige jongeman, of deze
kledingstukken, die toch wel kostbaar zijn, nu wel als rein beschouwd kunnen
worden, want zij bevonden zich in handen van een heiden, die voor ons joden
onrein zijn. Ik zou mijn moeder liever helemaal geen betere kleding willen
geven als zij daardoor ook maar een dag onrein zou kunnen worden.’
[21] Rafaël zei: 'M'n kind, wat je nu
met die kleding wilt doen, is een goed plan en je doet daar goed aan! Doe dus
wat je hart je ingeeft en het zal je goede vruchten opleveren! Maar heb over de
reinheid van de kledingstukken geen zorg, want wat zich in mijn handen bevond,
is ook volkomen rein. Lazarus zal jou en je moeder wel een kamer aanwijzen waarin
jullie je kunnen omkleden.’
[22] Daarop dankten beiden, namen de
kleren, en Lazarus bracht hen meteen naar een klein vertrek waar zij zich
konden omkleden.
[23] Toen de moeder daarna uitstekend
gekleed was, nam de dochter de al erg versleten kleren die haar moeder had
uitgetrokken en trok die aan en beleefde veel genoegen aan de blijdschap van
haar goedgeklede moeder en lette er niet op dat zijzelf heel armzalig gekleed
was.
[24] Toen beiden weldra weerbij ons in
de eetzaal kwamen, was de dochter plotseling net zo voortreffelijk gekleed als
haar moeder en was daar hogelijk verwonderd over. Maar haar verbazing werd nog
groter toen zij aan de tafel van de Romein ook haar vader en haar broer heel
feestelijk gekleed aantrof
25
De jonge jodin vermoedt wie de Heer is
[1] Nu pas begon er bij de dochter
innerlijk een helder licht over Mij op te gaan; zodat zij daarop met haar
moeder naar Mij toekwam en zei ( de Jonge Jodin): ' Heer en Meester, mijn hart
zegt mij dat alleen U hier doet, wat geen mens, geen profeet en zonder Uw wil
ook geen engel, maar alleen een God mogelijk is en daarom bent U ook een God!
Daarom zij ook U alleen al onze verering en liefde ons hele leven lang! U
alleen zij alle eer en alle lof!’
[2] Ik zei: 'Wie Mijn woorden gelooft
en er naar handelt, zal zalig worden! Maar jullie geloven nu, omdat jullie
tekenen hebben gezien en zeggen dat Ik een God ben, maar zouden jullie geen
tekenen hebben gezien dan zouden jullie ook niet hebben geloofd en niet hebben
gezegd dat Ik een God ben. Wel, hoe komt dat?
[3] Kijk, dat komt omdat er in jullie
tot nu toe nog geen waarheid is en ook niet kan zijn, omdat jullie nu eenmaal
nog nooit een waarheid hebben gehoord! Maar Ik zeg jullie nu: Streef allen naar
de zuivere waarheid, want die alleen kan jullie volkomen vrij maken naar
lichaam en ziel; naar het lichaam omdat de waarheid jullie zal zeggen waarom je
een lichaam te dragen is gegeven, en naar de ziel omdat de ziel jullie vanuit
de waarheid in haar zelf zal zeggen dat zij bestaat voor het verkrijgen van de volledige
vrijheid en de eeuwige zelfstandigheid!
[4] Wel, m'n arme, lieve dochter, Ik
zou je dit echt niet hebben gezegd, als Ik niet wist dat je in alle opzichten,
uitzonderlijk goed bent opgevoed. Maar Ik zegje dat Ik mensen die soms aan hun
eigen mening vasthouden, liever heb dan hen die al gauw na enkele aanwijzingen
en bewijzen zo snel als een rietstengel in de storm meebuigen en zich aan deze
rechter ( de storm) onderwerpen, wat duidelijk bewijst dat zij niet veel eigen
kracht bezitten. Wanneer iemand echter zelf geen kracht bezit en met zijn
verstand geen goed oordeel kan vellen, is hij voor het rijk van God net zo min
geschikt als degene die een akker ploegt en daarbij voortdurend achteromkijkt.
[5] En zie, lieflijk meisje, zo staat
het er nu met jou voor! je hebt Mij daarnet wel een God genoemd, daartoe
gedwongen door de tekenen en Mijn wijsheid, maar op datzelfde ogenblik verwierp
je de God van Abraham, Isaak en Jacob. Want je dacht bij jezelf 'Wie zo wijs
kan spreken en zulke onbegrijpelijke wonderen kan doen, is volgens mij zonder
meer een God!' Maar nu betreur je al heimelijk in je hart datje dat hebt
gezegd, omdat je meteen daarna weer hebt gedacht aan de wet van Mozes en je
bent nu bang, omdat je in een gemoedsopwelling de oude Jehova bent vergeten en
Mij de eer hebt gegeven, die slechts de ware God toekomt. En zie, dat heet de
hand aan de ploeg slaan en daarbij achterom kijken!
[6] Als je Mij echter wel ziet als een
God, dan moetje Mij ook helemaal als God erkennen en behalve aan Mij aan geen andere
God denken. Want als je nu zegt dat Ik een God ben, maar daarbij ook aan de
oude God denkt en vreest daardoor tegen de wet van Mozes te zondigen, dan heeft
dat getuigenis van jou voor Mij geen waarde en daardoor ben je niet veel beter
dan een heidin, die ook wel aan de God van Mozes gelooft, maar daarnaast tevens
aan Jupiter, Apollo, Mercurius en nog veel meer andere goden.
[7] Kijk, toen je naar Mij toekwam,
dacht je dat Ik één van de genoemde goden van de heidenen was en terwille van
die hoge Romeinen eerde je Mij! Maar meteen dacht je aan de God van Mozes, die
zegt: 'Je zult slechts in één God geloven en geen vreemde goden naast Mij
hebben!' Het berouw overmande je, omdat je dat hardop had gezegd en zie, dat
was dus duidelijk niet eerlijk van je! Want als je in de God van Abraham, Isaak
en Jacob gelooft, dan kun je Mij niet als God begroeten. Geloof je nu echter
werkelijk dat Ik een God ben, dan moet je je oude God laten varen, omdat er
maar één God kan zijn en geen twee of nog meer, zoals er ook maar één oneindige
ruimte en maar één eeuwige tijdsduur is, waarin alles bestaat en gebeurt.
[8] Alleen wanneer je zou kunnen
geloven dat Ik en je oude God misschien één en dezelfde zijn - hoewel er
geschreven staat dat niemand God kan zien en leven - dan zou tenminste je
geweten rustiger blijven en je zou daardoor voor je oude God minder bevreesd
zijn! -Maar zeg Me nu wat je zult doen!'
26
De uitvlucht van de jodin
[1] Toen dacht de jonge jodin een
poosje na, wat zij daar nu op moest zeggen, want zij was diep geraakt.
[2] Maar haar moeder, die minder
aangedaan was, wilde haar snel uit de verlegenheid helpen en ze zei tegen haar
(de moeder): 'Waarom sta je nu zo angstig en verlegen na te denken over wat je
zult zeggen? Is er dan iemand die de oude God van Abraham, Isaak en Jacob ooit
heeft gezien? Niemand weet iets anders over Hem dan wat hij uit de Schriften,
die puur door mensen zijn geschreven, over Hem heeft gelezen of wat hij de
priesters over Hem heeft horen zeggen. Maar de priesters, die de oude God het
beste kennen en die in alles Zijn geboden het ijverigst zouden moeten opvolgen,
doen juist het tegendeel en geven door hun doen en laten voor ieder weldenkend
mens het bewijs, dat de oude God van de joden evenmin echt bestaat als alle
goden van de heidenen, die ook nooit door een mens uit onze tijd zijn gezien.
Maar deze God zien we, wij horen Zijn wijze woorden en bewonderen Zijn
buitengewone daden, die slechts een almachtige God mogelijk zijn. Wat houdt ons
er dan nog verder vanaf om Hem als de enig ware God te erkennen en Hem alleen
de eer te geven?!'
[3] Daarop zei de dochter: 'Ja,ja,
moeder, dat zou allemaal wel waar zijn, als wij met volkomen zekerheid zouden
kunnen beweren dat er nooit een Mozes en nooit een profeet heeft bestaan en al
het geschrevene vanaf Mozes alleen maar een verzinsel is van steeds
gelijkgezinde Farizeeën. Maar dat is toch niet zonder meer te bewijzen en er
staan, zoals bekend, in de boeken van Mozes en van de andere profeten toch heel
veel dingen die buitengewoon goed en waar zijn en waarvan, naar mijn weten, de
Farizeeën steeds een afkeer hadden en waar zij zich nooit mee bezighielden,
zoals men weet. En dus kunnen wij toch niet zonder meer aannemen dat die
Farizeeën, de een na de ander, de hele zogenoemde Heilige Schrift onder
allerlei gefingeerde namen hebben samengesteld. Het is duidelijk dat die is
geschreven door mensen die door God bezield waren en het is dan ook Gods woord,
al hebben die door God bezielde mannen God nooit gezien! En het is daarom
altijd een heel gewaagde zaak om een mens vanwege zijn spreken en buitengewoon
wonderbare daden meteen als God te erkennen en aan te prijzen.
[4] In mijn eerste verrassing heb ik
dat ook gedaan, en ik heb in mijn waan niet in het minst rekening gehouden met
de grote blindheid van mijn hart waardoor ik al gauw twee goden zou hebben
aanbeden. De verheven man heeft mij echter meteen op het rechte spoor gezet
door mij heel duidelijk en zeer begrijpelijk te verstaan te geven, dat hij geen
God maar slechts een grote, door God bezielde profeet is -en meer hebben we
niet nodig.
[5] Weten we dan niet dat de profeet
Elia nog eerder zal komen dan de grote Messias?! En - zoals u, moeder, wel weet
- vergis ik mij nu eenmaal niet zo gemakkelijk en daarom zeg ik dat deze
buitengewoon verheven man de opnieuw gezonden Elia is en deze meer dan mooie
jongen zijn leerling Elisa. Maar van nu af aan zullen we waarschijnlijk niet
lang meer op de grote Messias hoeven te wachten!
[6] Dat is nu mijn mening en omdat
deze verder zo wijze man die wonderen doet, denkt dat ik in mijn geloof een
rietstengel ben, wil ik zijn mening nu met de grootste stelligheid weerleggen.
Zoals het in de wereld niet alles goud is wat er blinkt, zal ik hier ook
aantonen dat ook niet alles zwak is, wat er als zodanig uitziet.
[7] Er is maar één God, maar er kunnen
veel profeten zijn, en ik reken deze verheven man nu ook heel duidelijk onder
hen. Daarom geloof ik nu dat ik u en deze overigens verheven man op zijn vraag
aan mij toch zeker het beste antwoord heb gegeven. Zijn opmerking tegen mij
over de God van Abraham, Isaak en Jacob was heel goed en ik voelde mij daardoor
zeer aangesproken en ik ben hem voor deze les en voor alle andere weldaden die
hij ons heeft bewezen in hoge mate dank verschuldigd; maar of hij de beloofde
Messias is, dat is nog lang niet aan de orde! O, ik ben allesbehalve een zwakke
rietstengel!’
[8] Toen vermaande de moeder haar
dochter om niet zo ijdel en weerbarstig te zijn.
[9] De dochter zei: 'Ik ben niet weerbarstig
en al helemaal niet ijdel, maar ik richt mij naar hetgeen deze verheven man en
grote meester ons leert en ik ben hem van ganser harte dankbaar voor de
overgrote weldaden die hij ons heeft bewezen. Wat kan ik en wat kunnen wij
allen nog meer doen? Maar ik wil ook niet onwillig zijn om deze verheven
meester als een ware Messias en Heiland van de mensen te beschouwen, want dat
was immers in zekere zin iedere grote en onder bepaalde omstandigheden ook
iedere kleine profeet, omdat hij de mensen die in de algehele nacht van het
leve? verzonken waren, weer het licht der levenswaarheden bracht en hen Uit het
slijk der zinnelijkheid weer naar een zuiverder geestelijk en waarachtig leven
verhief. En dat doet, zoals ik dat nu heel goed bemerk, ook deze man, die vol
heerlijkheid en vol waarachtig goddelijke kracht en macht is en daarom is hij
dan ook beslist een ware Messias voor de mensen die zich door hem laten
onderwijzen.
[10] In mijn oordeel over hem kan ik
mij onmogelijk erg vergissen, want ik oordeel nu slechts naar wat ik van
hemzelf heb gehoord en gezien. Misschien kan de zaak nog heel anders liggen -
wat wij niet kunnen weten - maar wij kunnen het onmogelijk mis hebben als wij
nu alleen maar datgene aannemen wat wij kunnen aannemen volgens hetgeen wij gehoord
en gezien hebben. Gods geest, kracht en genade blijve hem steeds leiden tot
welzijn van alle mensen!’
[11] de moeder zei: 'Lieve dochter, ik
zou je nog veel meer liefhebben als je maar niet zo ontzettend bijdehand was!
De oude rabbi heeft twee jaar lang je hoofd volgepropt met al het mogelijke wat
een mens op deze wereld maar aan kennis kan bezitten en jij weet al meteen
alles beter dan wij, je ouders, en daardoor ben je soms volkomen onuitstaanbaar
geworden, en ik merk nu dat deze grote meester ook al bijna genoeg van je
heeft! Daarom lijkt het me nu raadzaam om hem om vergeving te vragen en dan
naar onze plaatsen terug te gaan!’
[12] Toen zei Ik: 'O, dat is nog lang
niet nodig, want Ik heb immers nog niets tegen je dochter Helias kunnen zeggen
omdat jij, als haar moeder, alleen maar met haar gesproken hebt! Laat Mij nu
ook met de mooie Helias spreken, dan kan zij als een pientere jonge vrouw voor
zichzelf en daarna ook voor vele anderen, met wie zij in aanraking zal komen,
volledig naar waarheid te horen krijgen met wie zij in Mijn persoon te maken
heeft. Want tot nu toe weet zij nog niets en jij als haar moeder nog minder!
Spreek jij, moeder, daarom pas wanneer Ik je wat vraag!'
[13] Toen zei de moeder niets meer,
maar vroeg Mij toch in Mijn buurt te mogen blijven, wat Ik haar dan ook
toestond.
27
De verwijzing van de Heer naar Messiaanse voorspellingen
[1] Pas daarna wendde Ik Mij weer tot
Helias en zei tegen haar: 'Luister nu, mooie Helias! Je hebt daarnet gezegd dat
Ik als groot profeet net zo goed een Messias zou kunnen zijn en ook ben, als
iedere andere grote en ook kleine profeet, want volgens jouw oordeel, dat
beslist de moeite waard is, is in zekere zin ieder mens een Messias en heiland
van de mensen, die hen door het licht van de volle waarheid bevrijdt uit het
duistere slijk van leugen, bedrog en van licht verstoken bijgeloof. En omdat Ik
dat nu juist doe, ben Ik ook waarachtig een Messias van de mensen die Mij horen
en Mijn leer toepassen. Dat is een heel goed oordeel van jou, een jonge jodin,
die door een oude en eerlijke rabbi goed werd onderricht. Alleen wat je geloof
aan één God betreft blijf je - en dat volledig terecht - bij de oude God van
Abraham, Isaak en Jacob.
[2] Toch moet Ik je op meerdere
plaatsen uit de profeten opmerkzaam maken die juist Mij Zelf in hun schild
dragen. Die zul je dan gemakkelijker en zuiverder kunnen begrijpen dan tot nu
toe het geval kon zijn. Zie, er staat onder andere in Jesaja:
[3] 'Een
jonge dochter zal ontvangen
en een zoon
baren,
die genoemd
wordt
God met
ons. (Jes. 7,14)
[4] Een
knaap is ons geboren,
en een zoon
is ons gegeven
op wiens
schouders de heerschappij is,
en men zal
Hem noemen
Wonderbaar
, God, Held,
Vader der
eeuwigheid,
Vredevorst.
(Jes. 9,5)
[5] Op die
dag zal men zeggen:
'Zie, Hij
is onze God,
die wij
verwachtten
om ons te
bevrijden!
Deze is
Jehova,
die wij
verwachtten
Laat ons
jubelen
en ons
verheugen in Zijn heil!' (Jes. 25,9)
[6] De stem
van een roepende in de woestijn:
'Bereid de
weg van Jehova,
en effen in
de woestijn
een voetpad
voor onze God,
en met name
alle vlees
zal dat
zien. Ges. 40,3-5)
[7] Zie,
Jehova komt met kracht,
en Zijn arm
zal heersen!
Zie, Zijn
loon is bij Hem!
Als een
herder zal Hij
Zijn kudde
weiden. (Jes. 40,10-11)
[8] En
Jehova sprak:
'jubel en
verheug u,
dochter van
Sion!
Zie, Ik kom
om in uw
midden te wonen,
want dan
zullen vele volkeren
Jehova
toegedaan zijn
op Zijn
dag. (Zach. 2,10-11)
[9] Ik,
Jehova,
riep u in
gerechtigheid
en zal u
tot een verbond van het volk geven;
Ik, Jehova
want dat is
Mijn naam
zal Mijn
heerlijkheid aan geen ander geven. (Jes. 42,6.8)
[10] Let op
de komende dagen,
wanneer Ik
aan David
een
rechtmatige spruit zal verwekken
die als
koning zal heersen
en recht en
gerechtigheid
op aarde
zal brengen!
En dit is
Zijn naam:
Jehova, onze
gerechtigheid.' (Jes. 23,5-6)
[11] Kijk, Helias, zo verkondigden de
profeten Mij in de oude en zelfs in deze laatste tijd! En de doper en prediker
Johannes was met name de stem van de roepende in de woestijn, die de wegen
enigszins voor Mij effende en over Mij zei: 'Zie, daar komt het Gods lam, dat
de zonden van deze wereld wegneemt!’
[12] Ook al denk jij dat Elia nog voor
de Messias moet komen en iedereen moet voorbereiden op de grote komst van de
Messias, die Jehova wordt genoemd, dan zeg Ik je: Elia was er al in die
Johannes, en Ikzelf ben er nu ook. Ik kwam naar Mijn eigendom en zie, de Mijnen
herkennen Mij niet! Hoe bevalt je dit nu?'
28
Uitleg van de eerste drie geboden
[11.Helias zegt: 'Heer en Meester, het
begint me te duizelen door wat U mij nu heeft gezegd! Als U dus heel beslist
diegene bent waarvan de profeten aldus geprofeteerd hebben, - wat moeten wij
arme zondaars dan nu voor U, o Heer, gaan doen?'
[2] Ik zei: 'Niets dan naar Mijn
onderwijzingen luisteren, deze bewaren en ernaar leven, God boven alles
liefhebben en je naaste als jezelf, dan heb Je daardoor alle zeven geesten van
God in je gewekt en daardoor het eeuwige leven verkregen, zoals Ik daarnet heb
uitgelegd. Ben je daarmee tevreden?'
[3] Helias zei: 'O Heer, o Jehova, wie
zou daar niet tevreden mee zijn en wie zou Uw leer en Uw meest liefdevolle
geboden niet opvolgen?! Alleen is het hier nog de vraag of U, o Heer, nu door
deze twee geboden van de liefde niet de tien geboden en de profeten opheft,
omdat U heeft gezegd dat deze twee geboden de hele wet van Mozes en alle
profeten bevatten.’
[4] Ik zei: 'M’n lieve Helias, hoe kun
je dat nu vragen! Als de wet van Mozes en alle profeten in de twee geboden der
liefde besloten liggen, hoe zouden ze dan ooit kunnen zijn opgeheven? Kijk,
precies zoals de zevende geest, die jullie goed is uitgelegd, in de mens de zes
voorafgaande geesten doordringt en vervult en deze daardoor allemaal in zich
opneemt, vervult ook de ware liefde tot God en tot de naaste alle voorafgaande
wetten van Mozes en alle voorschriften en vermaningen van de profeten!
[5] Als Mozes zegt: 'Je zult slechts
in één God geloven en geen vreemde en onbetekenende goden van de heidenen naast
de ware God hebben!', dan voldoe je immers meer dan volkomen aan dit eerste
gebod van Mozes als je God boven alles liefhebt. Want zou je werkelijk een God
boven alles kunnen liefhebben als je niet eerst zonder te twijfelen gelooft dat
Hij werkelijk bestaat?! Maar als je door je liefde voor Hem helder als de dag
en werkelijk laat blijken dat je in één God gelooft, zul je dan vanuit je grote
liefde tot Hem wel in staat zijn om Zijn naam ooit ergens te smaden, te onteren
en te ontheiligen? Beslist nooit en te nimmer! Want wat een mens boven alles
liefheeft, eert hij ook steeds het meest en hij zal zelfs bitter en zeer streng
optreden tegen iedereen die het in zijn bijzijn zou wagen om dat wat hem het
dierbaarst is, op de een of andere manier te onteren. Of zou je in je hart niet
erg boos worden als iemand je vader, die je buitengewoon liefhebt, zou onteren?
Als je nu echter God boven alles liefhebt, zul je dan wel ooit in staat zijn om
Zijn naam op de een of andere manier te ontheiligen?
[6] Als je dat nu eens goed in jezelf
overdenkt, dan moet het je toch op het eerste gezicht helemaal duidelijk zijn
hoe zowel het eerste alsook het tweede gebod van Mozes helemaal in het ene
gebod van de liefde tot God is vervat.
[7] Als jij, M'n lieve Helias, God nu
heel zeker boven alles liefhebt en juist daarom ook boven alles eert, zul je je
dan niet graag, en wel dikwijls, uit de dagelijkse wereldse bezigheden
terugtrekken en je met het voorwerp van jouw vurige liefde bezighouden? Ja,
zonder enige twijfel vast en zeker! En zie, daaruit bestaat immers ook de meest
ware en juiste en voor God alleen geldige viering van de sabbat, die Mozes
heeft bevolen! Want die dag als zodanig heeft weinig of niets te betekenen,
maar het is alleen belangrijk datje overdag of's nachts in de liefde en de rust
vanje hart graag aan God denkt en met Hem spreekt. En zo zie je hoe ook het
derde gebod van Mozes in het ene gebod van de liefde tot God is vervat!
[8] Wie dus God waarachtig boven alles
liefheeft, heeft Hem ook beslist herkend en heeft een levend geloof, geeft God
ook alle eer en zal zeker steeds het meest aan Hem denken. En wie dat doet, kan
geen zonde tegen God begaan. Of kan een bruid soms tegen haar bruidegom, die
zij buitengewoon liefheeft en door wie zij, zoals ze heel goed weet, nog meer
bemind wordt, een zonde begaan? Nee, beslist niet, omdat beiden in hun hart
juist door de liefde volledig één zijn geworden. Wie God echter waarachtig
boven alles liefheeft en zo door de liefde één is geworden met Hem, zal ook
zijn naasten als gelijkwaardige kinderen van God net zo liefhebben als hij zichzelf
liefheeft, en hij zal voor hen doen wat hij redelijkerwijs verwacht dat de
mensen voor hem zouden willen doen.’
29
Het vierde gebod
[1] (de Heer): 'Kijk, in het vierde
gebod wordt de kinderen geboden hun ouders lief te hebben! De ouders zijn op
aarde wel de directe naasten van hun kinderen en hebben hen zeer lief. Zij
onderhouden hen, beschermen hen en voeden hen op en verdienen daarvoor ook
beslist alle liefde en eer van de kinderen.
[2] Als dan een goed opgevoed kind
zijn ouders liefheeft en eert, zal het zich ook inspannen om alles te doen wat
voor de ouders een ware vreugde is. En zo'n kind zal daarom ook een lang en
gezond leven hebben en het zal hem goed gaan op aarde; een kind dat zijn ouders
liefheeft en eert, zal ook zijn broers en zusters liefhebben en eren en altijd
klaar staan om alles te doen wat goed voor hen is.
[3] Maar een kind of iemand die zijn
ouders en zijn broers en zusters waarachtig liefheeft en eert, zal ook de
andere mensen liefhebben, omdat hij weet en beseft dat zij allen kinderen van
één en dezelfde Vader in de hemel zijn. Uit de oorspronkelijke ware liefde voor
de ouders wordt de mens tot kennis van God, van zichzelf en ook tot de juiste
kennis van zijn medemensen gebracht en dan ziet hij al gauw en zonder veel
moeite in, waarom God de mensen heeft geschapen en wat zij allen moeten worden.
Daardoor krijgt hij steeds meer liefde voor God en komt daardoor tot
vervolmaking van zijn innerlijke, ware, geestelijke leven.
[4] Zal iemand die zo zijn ouders,
broers, zusters en ook de andere medemensen liefheeft en eert en daarom ook God
boven alles liefheeft en eert, wel ooit tegen iemand kunnen zondigen? Ik zegje:
nee, want hij zal niemand benijden, niemand haten en vervloeken, niemand doden,
niet lichamelijk en evenmin wat zijn ziel betreft door aanstoot te geven. Hij
za1 zich kuis en welgemanierd tegen iedereen gedragen, zal ieder graag het
zijne laten, zal niemand beliegen en bedriegen, en als hij langs de normale weg
de man van een vrouw is geworden, of de ingetogen jonge vrouw de vrouw van een
man, dan zal hij geen verlangen koesteren naar de vrouw van zijn naaste en zijn
vrouw niet naar de man van haar buurvrouw, en daaruit kun je dan verstandelijk
al heel goed afleiden hoe en op welke wijze de wet en alle profeten in de twee
geboden der liefde zijn vervat, en hoe deze twee geboden, die Ik je nu heb
meegedeeld, geen opheffing van de Wet van Mozes en de andere profeten toelaten,
maar alleen de volledige vervulling daarvan zijn. Begrijp je het nu?'
[5] Helias zei: 'O Heer, U meer dan
wijze en meer dan goede Schepper en Vader van alle mensen, nu pas begrijp ik de
geboden van Mozes! Want ik moet U hier heel eerlijk bekennen, dat ik voorheen
de wet van Mozes en nog meer de spreuken en leringen van de andere profeten
nooit goed heb begrepen. En hoe vaker ik er alles goed overwegend met mijn
ouders over sprak, des te meer gaten en echte onvolkomenheden ik er in
ontdekte, wat mij dan ook niet zelden op de gedachte bracht dat de zeer
onvolmaakt lijkende wet van Mozes of helemaal niet van een zeer wijze God
afkomstig was, of dat de latere priesterkaste de Mozaïsche wet helemaal aan de
kant had geschoven en in plaats daarvan voor hun eigen materiële welzijn een
gebrekkig, menselijk maaksel had opgesteld. Mijn go.ede oud~ rabbi heeft daarom
heel vaak veel moeite met mij gehad, omdat Ik hem flink met zijn neus op de
zichtbare gebreken van de Mozaïsche wet drukte. Maar nu.na Uw uitleg, o Heer,
heeft de wet van Mozes meteen een heel ander aanzien gekregen en kan hij ook
door iedereen beslist met vreugde en gemakkelijk in acht worden genomen!’
[6] Ik zei nu heel vriendelijk: 'Wel,
als jij zoveel kritiek op de wet van Mozes had, wat vond je dan wel zo
onvolmaakt en gebrekkig aan de Mozaïsche wet? Laat ook ons je kritiek eens
horen!'
[7] Helias zei, onder algemene
aandacht van alle aanwezigen: 'O Heer, waarom zou ik dat vertellen aan U, die
mijn gedachten beslist veel eerder hebt gekend dan dat ik ze nog heb gedacht?
ook die almachtige en alwetende jongeman daar zal dat al allemaal uiterst
nauwkeurig weten en daarom geloof ik dat zo'n luide verkondiging van mijn
kritiek op de Mozaïsche wet geheel achterwege zou kunnen blijven.’
[8] Ik zei: 'O nee, M'n lieve Helias,
deze zaak zit heel anders in elkaar! Ik en die jongeman weten natuurlijk heel
goed waaruit jouw kritiek op de Mozaïsche wet en ook op de profeten bestaat,
maar de anderen, met uitzondering van je ouders en je broer, weten het niet,
maar zouden het nu graag willen weten, omdat je zelf de begeerte om het te
weten in hen hebt gewekt, en daarom heb Ik je dan ook gevraagd om ons je
kritiek op de wet van Mozes en op een aantal profeten hardop te laten horen.
Doe dus je mond maar open en zeg zonder enige terughoudendheid alles wat jou in
de wet en in de profeten gebrekkig voorkomt en wijs ons heel moedig op de
leemtes in de wet en bij de profeten!’
30
De kritiek van Helias op het vierde gebod
[1] Helias zei: 'Heer, als ik doe wat
U van mij verlangt, zondig ik beslist niet, daarom wil ik dan ook heel eerlijk
spreken over de leemten en onvolkomenheden die ik in de wet en de profeten heb
gevonden!
[2] Kijk, de eerste onvolkomenheid die
mij erg belangrijk lijkt, en een grote leemte in de wet vormt, merkte ik, als
een kind dat vroeg rijp was en tamelijk helder dacht, al meteen in het vierde
gebod van Mozes, dat de man Gods wel de kinderen, die vaak nog erg weinig
begrip hebben en zwak zijn, liefde, gehoorzaamheid en eerbied voor de ouders
inprent, maar de ouders daarentegen ten opzichte van hun kinderen in de wet
vrijwel geen verplichting oplegt! En dan ziet zo'n wet er toch wat vreemd uit,
vooral daar er in het algemeen toch maar al te vaak ouders zijn, van wie de
kinderen vaak al in de wieg verstandiger en beter waren dan hun erg domme
ouders met al hun vele slechte eigenschappen.
[3] Een kind is vaak van nature goed
en edel, en zou als het daarin verder werd ontwikkeld ook een goed en edel mens
kunnen worden. Maar nu moet het kind volgens de wet van Mozes, eens en voor al,
zijn domme en slechte ouders ten strengste en zonder enige redelijke
uitzondering gehoorzamen, en uiteindelijk net zo dom en slecht worden als de
ouders van het kind zelf Daar had de man Gods toch ook wel iets kunnen zeggen
over een redelijke plicht van de ouders ten opzichte van hun kinderen, waaraan
eerst gewetensvol voldaan moest zijn, wilden de kinderen ook een plicht ten
opzichte van hun ouders te vervullen hebben.
[4] of zijn volgens Mozes ook kinderen
van rovers uit verschuldigde gehoorzaamheid tegenover hun ouders verplicht om
hen lief te hebben en te eren en in hun voetsporen te treden? Als - wat al vaak
gebeurd is verstandige kinderen van kwade en slechte ouders wier slechte
handel en wandel de nog onschuldige kinderen moest opvallen en mishagen, zulke
ouders hun liefde en gehoorzaamheid onthielden, hen verlieten en gelegenheid
zochten om zich ergens anders bij betere mensen tot betere mensen om te vormen,
hebben zulke kinderen daardoor ook gezondigd tegen de Mozaïsche wet, omdat zij
niet uit liefde en gehoorzaamheid aan hun ouders zelf ook dieven, rovers,
moordenaars, huichelaars, bedriegers en leugenaars wilden worden?
[5] Als Mozes en de profeten dan ook
voor zulke betere kinderen een straf bepalen en hun hun gebrek aan liefde en
hun terechte ongehoorzaamheid jegens hun slechte ouders als zonde aanrekenen,
dan zijn Mozes en alle profeten nog duizendmaal dommer en blinder geweest dan
ik en hebben zij met hun geschriften en voorspellingen de goddelijke wijsheid
waarlijk geen bijzonder grote eer aangedaan! Heer, ben ik slecht omdat ik de
wet van Mozes en de profeten zo heb beoordeeld?'
[6] Ik zei: 'O, absoluut niet, omdat
je heel terecht en juist hebt geoordeeld! Maar toch is je kritiek niet helemaal
in orde, omdat Mozes door Mijn geest maar al te duidelijk besefte, dat het echt
niet nodig is om de ouders nog uitdrukkelijk de liefde voor hun kinderen voor
te schrijven, omdat Ik deze liefde toch al in zekere zin instinctmatig aan de
ouders heb meegegeven, wat echter bij de kinderen, die pas in de school van dit
aardse leven zijn gekomen, niet zozeer het geval kan zijn, omdat zij eerst tot
de juiste en ware liefde opgevoed moeten worden.
[7] Ieder mens komt immers juist zo
zwak en geheel zonder kennis en liefde in het wereldse leven op deze aarde om
zich zo, zonder wat voor dwang dan ook, alsof hij helemaal door God verlaten
is, door lering van buitenaf, door wetten en door zijn vrijwillige
gehoorzaamheid tot een vrij en geheel zelfstandig mens te ontwikkelen.
[8] En kijk, daarom moeten dan ook
vooral aan de kinderen de meeste lessen en wetten worden gegeven en niet zozeer
aan de ouders, die ook ooit kinderen waren en door de lessen en wetten, die
voor kinderen worden gegeven, pas vrije en zelfstandige mensen zijn geworden!
[9] Wat echter in het bijzonder de
plichten van de ouders ten opzichte van hun kinderen betreft, daar hebben Mozes
en de profeten reeds in de staatkundige wetten voor gezorgd, die jij evenwel
nog niet hebt gelezen. Maar daar is bijtijds al voor alles gezorgd, en twee
mensen kunnen niet trouwen als zij de priester niet eerst aantonen dat zij goed
op de hoogte zijn van de voor het huwelijk nodige staatkundige wetten.
[10] En zo zie je, M'n lieve Helias,
dat je kritiek met betrekking tot het vierde gebod van Mozes niet zo erg in
orde was, en Ik heb nu de leemten en gebreken uit de weg geruimd. Maar ga nu
ook maar verder met je kritiek op de andere wetten, dan zal Ik je daarna wel
weer zeggen in hoeverre je gelijk of ook niet gelijk hebt! ,
[11] Helias zei: 'O Heer, waarom moet
ik nog verder gaan met mijn domme kritiek? Want ik zie nu immers al bij
voorbaat maar al te duidelijk in, dat U mij opnieuw haarfijn zult laten zien
hoe totaalonjuist en dom ik heb geoordeeld.’
[12] Ik
zei: 'Wel, wat kan dat jou of iemand anders schaden? Ik ben toch immers op deze
wereld gekomen om jullie door het levende licht van de waarheid van de vele
vergissingen te bevrijden. Als jij niet voor de dag komt met je schijnbaar goed
gefundeerde aanmerkingen op de wet en de profeten, dan blijven deze binnen in
je en ze kunnen het leven van je ziel nog heel goed bederven; kom je er echter
mee voor de dag, dan ben je ze ook kwijt en het licht van de eeuwige waarheid
zal dan in je hart komen wonen. Spreek dus maar en geef je kritiek zonder enige
terughoudendheid, dan zal Ik je wel weer een waar licht geven! Want kijk, het
is juist nu zelfs heel noodzakelijk, omdat er hier velen zijn die net als jij
Mozes en de profeten allang hebben bekritiseerd! Open dus maar weer je mooie
mond en spreek met je bedreven tong!'
31
Het vijfde gebod
[1] Helias zei:' O Heer, net als
eerder zeg ik nu: Wie doet wat U wilt, zondigt waarlijk niet! En daarom neem ik
het vijfde gebod van Mozes en zeg: Er staat geschreven: 'Gij zult niet doden!'
Ik houd hier nu alleen maar kritisch rekening met het gebod als zodanig en
bekommer mij voorlopig helemaal niet om wat Mozes of ook later een andere
profeet daar als uitleg over heeft gezegd en geschreven, want een waarachtig
goddelijk gebod moet immers toch zelfs in zijn eenvoudigste vorm datgene
bevatten, wat redelijkerwijs tot nut van ieder mens kan zijn. Maar dit gebod
bevat dat helemaal niet en dus kan een denkend mens er onmogelijk iets anders
over zeggen dan dat het mensenwerk is of dat er - ook pas later, misschien
vanwege het oorlog voeren - door mensen iets uit weggelaten is.
[2] Gij zult niet doden! Wie is dan
ten eerste eigenlijk die 'gij' die niet doden mag? Geldt dat voor ieder mens
ongeacht geslacht, leeftijd en stand, of alleen voor het mannelijke geslacht en
voor een bepaalde leeftijd en voor een zekere stand? En ten tweede: wie of wat
mag men dan eigenlijk niet doden? Alleen de mensen niet of ook geen dieren?
Naar mijn mening wordt noch het een noch het ander daaronder verstaan.
[3] Het doden van mensen niet, omdat
Jozua reeds de stad Jericho verwoest en haar bevolking gedood heeft, en dat in
opdracht van Jehova. De slachting van de afgodenpriesters door de hand van de
grote profeet Elia is bekend. Kijken we dan naar koning David, de man naar Gods
hart, om over de anderen maar te zwijgen! Hoeveel duizenden en honderdduizenden
zijn er door hen gedood en hoeveel worden er ieder jaar nu nog gedood! De
machtigen der aarde hebben ondanks het heel nadrukkelijk uitgesproken
goddelijke gebod toch van Gods we ge het volste recht om hun medemensen te
doden. En dus geldt dit gebod alleen maar voor verdrukte arme duivels van
mensen. In hoeverre dit gebod ook de vrouw aangaat, is helemaal niet te
overzien, hoewel de kroniek ook aantoont dat ook vrouwen het zwaard gehanteerd
hebben, en hoe!
[4] Of wij arme mensen ook de dieren
niet zullen slachten en doden, is volgens mij nog niet eens het bespreken
waard, want de natuur leert de mensen dat zij zich ongeacht stand, geslacht en
leeftijd tegen de vele wilde dieren op leven en dood moeten verdedigen, willen
zij niet overal door de sterk in aantal toegenomen wilde en verscheurende
dieren aangevallen, verscheurd en opgegeten worden.
[5] Gij zult niet doden! Als ik echter
door een woeste straatrover aangevallen wordt, die mij wil beroven en mij
daarbij beslist wil en zal doden, - maar ik, als de man of vrouw die wordt
aangevallen, kracht, moed en een wapen heb om hem te doden voor hij mij de
doodsteek kan geven wat moet ik dan doen? Deze noodweer zou in de wet toch in
zoverre moeten zijn geformuleerd, dat er stond: 'Gij zult niet doden, behalve
in geval van uiterste noodweer!' Maar nee, daarover staat in de wet werkelijk
geen woord! Er staat alleen maar heel eenvoudig: 'Gij zult niet doden!' Als de
simpele wet echter zo luidt, waar is daarin dan de goddelijke liefde en
wijsheid te vinden, die dan toch moest weten onder welke werkelijk zeer
betreurenswaardige omstandigheden de mensen op deze aarde moeten leven?
[6] Waarom gaf God dan zo'n wet en
beval daarna Zelf aan David om de Filistijnen en Moabieten totaal uit te
roeien? Waarom mocht Judith Holofernes doden en waarom mag ook ik niet zonder
te zondigen iemand het leven benemen? Wie gaf dan de Egyptenaren, de Grieken en
de Romeinen het recht ieder te doden die op grove wijze tegen hun wetten
zondigt?'
[7] Hierop keek zij om zich heen om te
zien hoe alle anderen op haar kritiek reageerden.
[8] Bijna allen gaven haar gelijk, en
één van de Farizeeën, die een schriftgeleerde was, zei: 'Ja, ja, men kan in
deze zaak volgens onze menselijke begrippen het mooie kind niet helemaal
ongelijk geven, want de hoofdwet luidt nu eenmaal woordelijk zo, hoewel
achteraf in de boeken van Mozes is uitgelegd hoe men dit gebod moet opvatten en
nakomen. Maar in een eenvoudige hoofd en basiswet zou werkelijk de essentie
behoren te staan van wat er wordt geëist en verlangd, en tenminste de hoogst
noodzakelijke nevenomstandigheden moeten er duidelijk in zijn aangeven. Want
iedere uitleg achteraf en verdere completering van een eenmaal gegeven wet
schijnt te zeggen dat de wetgever bij het geven van de basisgeboden nog niet
aan alles heeft gedacht, wat hij door het gegeven gebod eigenlijk wilde
gebieden en verbieden.
[9] Wel, als mensen geboden geven, is
dat begrijpelijk, omdat in hun denken en willen geen goddelijk verlichte
volmaaktheid kan zijn, en het is ook heel natuurlijk dat bij menselijke wetten
dan achteraf allerlei aanvullingen en uitleggingen te voorschijn moeten komen;
maar bij een waarachtig goddelijke wet moet waarlijk geen zodanige leemte
voorkomen dat die dan pas achteraf met allerlei aanhangsels en toelichtingen
aangevuld moet worden! Ja, als je de zaak zo bekijkt, zou je bij de Mozaïsche
wet op de gedachte kunnen komen dat deze helemaal niet zuiver goddelijk is, of
dat hij door de zelfzuchtige kwade wil van de mensen zo is vervormd. Ik wil
daarmee geen oordeel over de wet uitspreken, maar alleen mijn tot nu toe nog
beslist erg kortzichtige mening geuit hebben.'
[10] Ik zei: 'Ja, dat zeker, want als
jullie Mijn wetten met menselijke inzichten beoordelen, dan moeten jullie
daarin natuurlijk welleemten en gebreken ontdekken. Als je je naaste liefhebt
als jezelf, zul je hem niet haten, niet vijandig zijn en hem geen schade
berokkenen; en als je dat doet, dan zul je hem al helemaal niet lichamelijk en
nog minder geestelijk door allerlei onaangenaamheden willen doden.
[11] Gij zult niet doden! Dat is
volkomen juist en waarachtig zo in de wet gegeven. Maar waarom? Omdat onder'
doden' reeds van oudsher nijd, afgunst, toorn, haat en wraak werd verstaan.
[12] 'Gij zult niet doden!' betekent
daarom zoveel als: gij zult niemand benijden, niet met afgunstige ogen kijken
naar hen die gelukkiger zijn en niet in toorn ontsteken tegen je medemensen,
want uit toorn ontstaat haat, en uit haat komt de boze, alles verwoestende
wraak voort!
[13] Er staat immers ook geschreven: '
Aan Mij is de toorn, en aan Mij is de wraak, spreekt de Heer.’
[14] Maar jullie mensen moeten elkaar
in alle liefde eerbiedigen, en de een moet de ander goede diensten bewijzen,
want jullie allen hebben in Mij één Vader en zijn voor Mij daarom gelijk! Jullie
moeten elkaar wederzijds niet ergeren en belasteren, en de een moet de eer van
de ander niet door kwade praatjes schenden, want wie dat doet, doodt de ziel
van zijn medemens!
[15] En kijk, dat alles is in het kort
met het beeld 'Gij zult niet doden!' weergegeven! En de eerste joden, ook nog
die ten tijde van Salomo, begrepen deze wet niet anders, en zowel voor de
Samaritanen als voor de oude joden is het vandaag nog zo. Maar als deze wet
fundamenteel alleen maar zo begrepen moet worden, hoe kan iemand dan aannemen
dat door deze wet de noodweer tegen slechte mensen en zelfs tegen verscheurende
dieren verboden zou zijn voor de mens?'
[16] Helias zei: 'Ja, Heer, dat zien
wij nu allen zeker heel goed in, omdat U ons dat nu op volmaakt juiste en ware
wijze hebt uitgelegd. Maar zonder Uw genadige uitleg zouden wij het niet zo
gemakkelijk begrepen hebben. Waarom heeft Mozes bij de wet ook niet meteen die
uitleg gegeven? Want hij als profeet moet immers toch ook al van te voren
hebben ingezien, dat de latere joden het eenvoudige beeld van de wet niet zo
zouden begrijpen als de joden in zijn tijd het zeker wel begrepen hebben.'
[17] Ik zei: 'Ja, M'n lieve kritische
Helias, dat heeft Mozes wel ingezien en daarom heeft hij ook een groot aantal
uitleggingen voor latere tijden opgeschreven, maar het ligt noch aan Mozes noch
aan Mij datje ze tot nu toe nog niet hebt gelezen.
[18] Toch was je kritiek heel goed,
omdat je precies die gebreken en leemten naar voren hebt gebracht, die
weliswaar niet aan de wet, maar des te meer aan jullie kennis kleven, en om die
aan te vullen laat Ik doorjou de oude Mozaïsche wet bekritiseren.
[19] En omdat we nu op deze wijze ook
het vijfde gebod in het juiste daglicht hebben geplaatst, kun je nu wel aan het
zesde gebod beginnen en ook daarvan de gebreken en leemtes aantonen als je die
ontdekt mocht hebben. Zeg het dus maar!’
32
Het zesde gebod
[1] Helias zei: 'O Heer en Meester,
kijk, ik ben een maagd en heb nog nooit gemeenschap met een man gehad, daarom
zou het misschien voor mij niet zo erg betamelijk zijn om over het zesde gebod
opmerkingen te maken! Ik wilde U daarom vragen of U er vanaf zou willen zien, o
Heer, om mij over dit zesde gebod te laten spreken.’
[2] Ik zei: 'O M'n lieve dochter, als
je heimelijk bij jezelf in het geheel geen kennis over dit gebod zou bezitten,
dan liet Ik je daar ook echt niet over spreken, maar omdat je dit gebod goed
kent, hoewel je nog nooit iets met een man hebt gehad, kun je ook best gepast
over dit gebod spreken. Dus spreek maar vrijuit!’
[3] Helias zei toen weer haar spreuk:
'O Heer, wie Uw wil doet, begaat geen zonde! Dus zal ik dan ook op gepaste
wijze spreken. 'Gij zult niet echtbreken!', zo luidt letterlijk het zesde
gebod. Maar volgens hetgeen de rabbi mij leerde, betekende het ook: 'Gij zult u
kuis en rein voor God en de mensen gedragen, want wie onkuis en onrein leeft en
handelt, is evengoed een zondaar als een echtbreker, een ontuchtige en een
hoerenloper! ' Dat leerde mij mijn rabbi.
[4] Mijn enige kritiek is, dat ten
eerste Mozes bij het opstellen van de basisgeboden in het 20 e hoofdstuk van
zijn tweede boek, alleen de echtbreuk verbiedt, hoewel hij er daarna in het
derde boek, ongeveer vanaf het 18 e hoofdstuk, erg uitvoerig over spreekt -wat
ik echter ook nog niet heb gelezen omdat mijn rabbi dat niet goed voor mij
vond. En ten tweede gaf God door Mozes dit gebod, evenals een aantal andere,
volgens de woordelijke (Hebreeuwse) tekst* (*Het Hebreeuws onderscheidt: Gij
(man) zult!, Gij (vrouw) zult! ) steeds alleen maar aan het mannelijke geslacht
en dacht slechts zelden aan de vrouw.
[5] Wie is die 'gij' die niet mag
echtbreken? In de wet is het enkelvoudige gebod slechts op één mens of alleen
op één geslacht gericht en wel duidelijk op het mannelijke, en aan het
vrouwelijke is niet gedacht. Je kunt natuurlijk wel zeggen: als de man niet mag
echtbreken, dan kan een vrouw dat ook niet, omdat zij zonder een man niet kan
zondigen. Maar naar mijn mening is juist de vrouw door haar bekoorlijkheid het
element dat de man het meest tot echtbreuk verleidt en daarom zou dan ook
speciaal tegen de vrouw gezegd moeten worden dat zij geen man tot echtbreuk mag
verleiden en ook zelf geen echtbreuk mag plegen. Want als de vrouw de man
volledig trouw is, dan zal er beslist nergens meer sprake zijn van echtbreuk. Maar
in de basiswet vormt de vrouw echt een uitzondering en pas in de latere
voorschriften van Mozes wordt er aan haar gedacht.
[6] Ik zou nu wel eens willen weten,
waarom dat op die manier gebeurde! En waarom dacht Mozes in de wet in veel
mindere mate aan de vrouw dan aan de man? Behoort de vrouw dan minder tot het
mensdom dan de man?'
[7] Ik zei: 'Wel, deze kritiek van jou
mag nog gehoord worden, hoewel ook deze de waarheid slechts benadert! Kijk, ook
hier komt het weer voornamelijk aan op ware en zuivere naastenliefde en die
heeft evenzeer op de vrouw betrekking als op de man!
[8] Zou jij het bijvoorbeeld prettig
vinden, als jij de vrouw van een fatsoenlijk man was, wanneer de vrouw van je
buurman je man zou begeren en dingen met hem zou doen die niet door de beugel
konden? Als je in je hart echter beslist niet zou kunnen wensen dat zoiets je
overkomt, dan moet je je ook tegenover je buurvrouw net zo gedragen als jij zou
wensen dat zij zich tegenover jou gedraagt. En wat dus in de wet tot de man is
gezegd, geldt ook in gelijke mate voor de vrouw.
[9] Alleen om die reden gaf God
volgens de (Hebreeuwse) tekst de basiswet schijnbaar alleen aan de man, zoals
Hij aan het hoofd van de mens de voornaamste zintuigen gaf en door middel van
die zintuigen het verstand in de hersenen. Zoals God eerst alleen tegen het
verstand van de mens spreekt, zo spreekt Hij ook tegen de man, die voortaan het
hoofd van de vrouw is zoals de vrouw in zekere zin het lichaam van de man. Als
nu het hoofd van een mens verlicht en heel wijs is, zal dan niet ook in gelijke
mate zijn hele lichaam mede wijs zijn?
[10] Als het verstand van de mens goed
verlicht is, dan zal ook weldra het hart van de mens, dat zich graag zal voegen
naar de orde van het verstand, goed verlicht worden. De vrouw komt ook overeen
met het hart van de man en wanneer dus de man als het hoofd goed verlicht is,
dan zal ook de vrouw als zijn hart net zo goed verlicht worden en zijn.
[11] Er staat immers van oudsher
geschreven, dat man en vrouw één lichaam zijn. Wat dus tegen de man gezegd is,
is ook tegen de vrouwgezegd.
[12] En kijk, daarmee heb Ik nu ook
bewezen dat jouw twijfelongegrond is en heb Ik je het ware licht getoond van de
wet, die je vast en zeker goed hebt begrepen. En omdat je dat goed begrepen
hebt, kun je nu wel verder gaan met je kritiek.'
33
Het zevende gebod
[1] (De Heer): 'Wat vind je dat er aan
het zevende gebod ontbreekt of in ieder geval voor jou onbegrijpelijk is? Zeg
het maar ronduit, want jouw kritiek en je twijfels zijn ook nog onvolkomenheden
en twijfels in het hart van veel aanwezigen hier. Hoe luidt het zevende
basisgebod van Mozes?'
[2] Helias zei: 'O Heer, bij dit gebod
vind ik nu, nadat ik van U het juiste licht heb gekregen, helemaal geen
gebreken en leemtes meer! Er staat: 'Gij zult niet stelen! ' Daar moet je
immers weer in de eerste plaats de ware naastenliefde volledig bij betrekken!
Want wat ik redelijkerwijs beslist niet kan wensen dat het mij gebeurt, dat mag
ik ook mijn naaste niet aandoen en dus zie ik nu opnieuw dat de hele wet van
Mozes en zeker ook alle profeten vervat zijn in Uw twee geboden van de liefde.
Ik merk nu ook dat het gebod van de naastenliefde zuiver voortvloeit uit de
barmhartigheid als uit de machtigste zevende geest van God in het hart van de
mens en dat deze alle voorgaande zes geesten doordringt en levend maakt en de
hele mens pas goed en waarlijk wijs maakt. Wie echter goed en wijs is, zal zich
beslist nooit vergrijpen aan wat van zijn naaste is. En dus is ook het zevende
gebod helemaal in orde en ik vind niets wat er aan ontbreekt.’
[3] Ik zei: 'Goed, Helias, je bent Me
nu al veel liever. Deze nu door jou geuite kritiek op het Mozaïsche, zuiver
goddelijke en dus ook onberispelijk hoogst wijze gebod voor het ware welzijn van
de mensen is Mij nu ongelooflijk veel meer waard dan al je eerdere kritiek.
Maar dat moet ons er niet van weerhouden de nog resterende drie geboden aan
heel scherpe kritiek te onderwerpen, dus gaan we dan ook meteen over naar het
achtste gebod! Hoe luidt dit dan wel? Spreek nu maar heel vrijmoedig zoals het
je voor de mond komt, dan doe je Mij daar een groot genoegen mee!'
34
Het achtste gebod
[1] Nu vatte het meisje meer moed en
zei, terwijl ze me vol vertrouwen aankeek: 'Ja, buitengewoon vriendelijke Heer,
als ik U, met wie ik diep in mijn hart zo oneindig vertrouwd ben geraakt, maar
niet zou beledigen, dan zou ik U nog wel wat willen zeggen over het achtste
gebod; maar voor U, o Heer, - Jehova nu in levende lijve voor ons -moet men
zich zeer in acht nemen, opdat men Uw innerlijke, goddelijke heiligheid niet te
na komt! En dan is het een beetje moeilijk en lastig om zo vrijuit te spreken!'
[2] Ik zei: 'O jij lieve ziel, daar
hoef je bij Mij nooit bang voor te zijn; zeg maar ronduit watje op je hart hebt!'
[3] Helias zei met een uiterst
beminnelijk gezicht: 'O Heer, wie Uw wil doet, zondigt niet en daarom zal ik
dan ook spreken! Het achtste gebod luidt heel eenvoudig: 'Gij zult geen vals
getuigenis geven!' En omdat in de Schrift niet nader is aangegeven over wie men
allemaal geen valse getuigenis mag geven, spreekt het wel vanzelf dat men ook
over zichzelf geen vals getuigenis moet geven. Want mijn oude rabbi heeft mij
werkelijk heel vaak gezegd dat de leugen een allerafschuwelijkste zonde is,
want daaruit komt alle kwade listigheid, alle bedrog, alle twist, ruzie,
onvrede, oorlog en moord voort. Men moet zich altijd aan de waarheid houden en
zeggen wat men met zekerheid weet en voelt, al zou dat ook te eniger tijd op
aarde tot ons nadeel zijn! Want een waar woord heeft bij God een veel grotere
waarde dan een hele wereld vol goud en edelstenen. Daarom is ook ieder onwaar
woord over jezelf een door God verboden vals getuigenis.
[4] En ik durf U hier dan ook openlijk
te bekennen, o Heer, dat ik U werkelijk boven alles liefheb! O, mocht ik U zo
aan mijn hart drukken als ik zou willen, O, dan kon ik sterven van hoogste
gelukzaligheid! Zie, o Heer, nu heb ik over mijzelf beslist geen vals
getuigenis gegeven! En zoals ik over mij geen vals getuigenis geef, zo geef ik
ook over mijn naaste nooit een vals getuigenis! En daarachter moet de zevende
geest van God werkzaam zijn evenals bij de andere geboden. O Heer, ik heb U nu
toch niet beledigd?'
[5] Ik zei: 'O, volstrekt niet, M'n
lieve dochter, want hoe grootje liefde voor Mij ook moge zijn, Ik houd toch
onvoorstelbaar veel meer van jou! Met onze wederzijdse liefde is alles nu
duidelijk, maar met het achtste gebod nog niet helemaal! Luister dus, Ik wil je
nog op iets wijzen!
[6] Stel
dat bijvoorbeeld een rechter aan je vraagt o je niet wat naders weet over een
verborgen, grote misdaad, die een heel dierbaar familielid van je zou hebben
begaan en waarvan jij wel iets zou kunnen weten. Ook vraagt hij je om aan te
geven waar de misdadiger zich bevindt, omdat men hem nog niet heeft kunnen
aanhouden. Ik stel in dit geval echter, datje zowel van de misdaad van je zeer
naaste familielid alsook van zijn verborgen schuilplaats geheel op de hoogte
bent! Wat zou je tegen de rechter zeggen, die je daar vragen over heeft gesteld?'
[7] Heel kordaat zei Helias: 'Heer,
wanneer ook dit achtste gebod op de zuivere naastenliefde gebaseerd is, die
zegt dat men over niemand een vals getuigenis mag geven om hem daardoor niet te
schaden, dan kan toch omgekeerd dit achtste gebod niet inhouden, dat men zijn
naaste door een onverbiddelijke waarheid schade moet berokkenen! In zo'n geval
zou ik nooit met de waarheid voor de dag komen! Want wie kan ik daarmee helpen?
De op straf beluste rechter zeker niet, want hij heeft er geen voordeel van of hij
de arme misdadiger in handen krijgt of niet, en de arme misdadiger die
misschien berouw heeft van zijn misdaad en zijn leven werkelijk betert, nog
minder! Want als ik hem uitlever aan de rechter, is hij misschien voor eeuwig
verloren, wat ik zelfs diegene niet zou toewensen die aan mijzelf een misdaad
begaan zou hebben. Dus in dat geval zou ik de waarheid duidelijk de rug
toekeren en zelfs als het me mijn leven zou kosten geen verraadster worden van
de arme misdadiger!
[8] Als volgens Uw uitleg, o Heer, de
naastenliefde daarin bestaat dat men voor zijn naaste al datgene moet doen wat
men kan wensen dat hij ook voor een van ons zou doen, dan kan mij zelfs de
meest rechtvaardige God niet kwalijk nemen, als ik zelfs mijn grootste vijand
niet zou willen aandoen, wat ik, als ik in zijn situatie was, beslist ook niet
zou kunnen wensen dat een andere naaste mij zou aandoen door mij te verraden.
Bovendien heeft God om de een of andere grote zondaar te straffen noch een
wereldse rechter en nog minder een verraderlijke verdachtmaking nodig. Hij, de
Alwetende, de Rechtvaardigste en Almachtige, zal de misdadiger ook wel zonder
een wereldse rechter en zonder mijn mond weten te straffen! Tot op heden is er
nog niemand aan Hem ontsnapt, en dus zal ook in het vervolg niemand aan Hem
ontsnappen!
[9] Maar nu vraag ik U, o Heer, of
Isaaks vrouw voor God heeft gezondigd, toen zij de oude blinde Isaak duidelijk
beloog en bedroog door hem voor het verkrijgen van de vaderlijke zegen, de als
tweede geboren zoon,Jacob, t~ brengen in plaats van de eerstgeboren, ruwe
behaarde zoon, Ezau! Ik vind dat duidelijk bedrog en toch zegt de Schrift dat
het volgens de wil van Jehova gebeurde. Maar als dat juist en rechtvaardig voor
God was, dan zal het ook juist en rechtvaardig zijn voor U, o Heer, wanneer ik
de waarheid achterhoud als die mijn naaste, die mij zelfs nooit iets heeft
aangedaan, niet tot nut kan zijn, maar hem alleen veel schade moet toebrengen!
[10] Ik ben nu van mening dat, als God
en Mozes in het achtste gebod geen uitzondering hebben gemaakt, juist in dit
gebod een grote leemte is opengebleven die alleen door Uw gebod van de
naastenliefde opgevuld kan en ook moet worden. Heb ik gelijk of niet?'
[11] Ik zei: 'Aan de ene kant wel,
maar aan de andere kant ook weer niet! Want kijk, de misdadiger zou na zijn
vlucht geen beter mens geworden zijn, maar zou, wat je misschien niet onbekend
is, nog meer en grotere misdaden ten nadele van vele mensen begaan! Maar als je
dan het gerecht zou vertellen waar de misdadiger zich ophield, zodat het
gerecht hem met zekerheid kan gaan zoeken, dan zou je daardoor toch veel mensen
voor grote tegenslag bewaren en hun daarmee een grote liefdedienst bewijzen.
Hoe denk je over dit zeer voor de hand liggende geval?'
[12] Toen keek Helias verrast op en
wist niet zo goed, wat zij daarop moest antwoorden. Pas na een poosje diep
nagedacht te hebben, zei ze: 'Wel, als vanwege een slecht en onverbeterlijk
mens vele onschuldigen moeten lijden, dan zegt het verstand, dat het beter is
als hij zijn welverdiende straf krijgt. Het is dan juist weer vanwege de ware
naastenliefde raadzaam de waarheid te spreken als die gevraagd wordt. Maar of
men bij zo'n gelegenheid vrijwillig iemand moet aangeven, kunt U, o Heer,
alleen maar bepalen!'
[13] Ik zei: 'Daartoe wordt door Mij
niemand aangespoord, maar dat staat jullie vrij! En dus gaan we nu over naar
het negende gebod! Hoe luidt dat?'
35
Het negende en tiende gebod
[1] Helias zei: 'O Heer en Meester,
bij het negende en tiende gebod zie ik al meteen een werkelijk niet geringe
moeilijkheid en die bestaat daaruit, dat wij, joden van deze tijd, nu een
negende en een tiende gebod hebben, terwijl Mozes toch alleen maar een negende
gebod aan het eind van zijn basiswetgeving gaf. Het hele negende gebod luidt
echter: 'Gij zult niet begeren uws naasten huis, gij zult niet begeren uws
naasten vrouw, noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn os,
noch zijn ezel, noch iets wat van uw naaste is!'
[2] Daarmee eindigt de basiswetgeving,
want meteen daarna vluchtte het volk, volgens het verhaal van Mozes, uit angst
voor de bliksems en donderslagen, voor het bazuingeschal en voor het geweldige
roken van de berg en het smeekte Mozes, dat hij alleen met God zou spreken
-want als het nog langer Gods stem, die alles deed schudden, aan moest horen,
dan zou het hele volk sterven van grote angst en vrees - waarop Mozes het volk
kalmeerde en suste. over een verder, tiende gebod wordt dan vervolgens niet
meer speciaal gesproken.
[3] Maar bij ons is het 'Gij zult niet
begeren uws naasten vrouw!' in het negende gebod weggelaten en daar is een
tiende gebod van gemaakt, en weer anderen noemen dat het negende en al het
andere het tiende gebod. Allereerst rijst dan de vraag: Heeft Mozes van God
toch tien of maar negen geboden gekregen?'
[4] Ik zei: 'In het begin, M’n lieve
Helias, echt maar negen, maar later, toen hij gedwongen was de gebroken eerste
stenen tafelen van de wet weer door nieuwe te vervangen, heeft hij zelf het
laatste gebod in tweeën gesplitst om de overspelige begeerte naar de vrouw van
een naaste - wat de joden in Egypte
hadden geleerd, waardoor zij in voortdurende onmin en aanhoudende tweedracht
leefden en elkaars doodsvijanden werden - goed duidelijk te maken, en
uiteindelijk zette hij op echtbreuk zelfs de lichamelijke doodstraf, omdat dit
woord, al was het nog zo wijs, niets hielp bij de door en door zinnelijk
geworden joden.
[5] En nu weet je dus wanneer, hoe en waarom uit het laatste, negende gebod
een afzonderlijk tiende ontstond. Het aantal is hier echter onbelangrijk, maar
alleen de zaak waar het om gaat en dus kun je hier je kritiek ofwel alleen op
het hele negende gebod of ook op het afzonderlijke tiende gebod richten. Het
hangt nu alleen van jou af waar je de voorkeur aan geeft. Je kunt nu wel
beginnen te spreken!’
[6] Helias zei: 'O Heer en Meester
over alles! Spreken zou voor mijn tong, die reeds vanaf mijn geboorte erg
vaardig was, wel goed zijn, maar ik zie hier ook alweer bij voorbaat in, dat ik
weer voor niets zal spreken. Want wie kan vanuit zijn grote domheid voor U iets
naar voren brengen wat U niet meteen duizendvoudig zou kunnen weerleggen!
Waarom zou ik dan nog iets zeggen?'
[7] Ik zei: 'Ja kijk, M’n toch wel
heel lieve dochter, je zou ook wel graag eens gelijk willen hebben, zoals dat
bij vrijwel de meeste vrouwen het geval is, maar het gaat er hier beslist niet
alleen om, wie er gelijk heeft, maar om de grootste levensernst en dan moeten
jullie met je oude fouten zelf voor de dag komen, opdat jullie deze bij Mijn
ware en levende licht des te duidelijker kunnen herkennen! En daarom laat Ik
jou nu voor allen het woord doen, omdat Ik maar al te goed weet dat jij een
heel goed en scherp geheugen hebt, je daarbij ook goed kunt uitdrukken en dat
juist jij door Je rabbi het meest de leemtes en gebreken in de wet en de
profeten heel goed hebt leren kennen. Zeg dus nu maar net als tevoren
onbevangen wat Je eventueel ook aan dit gebod als niet helemaal in orde
voorkomt!'
[8] Helias zei: 'Heer, als men doet
wat U wilt, begaat men beslist geen zon~e en als ik me daarop baseer, moet ik
hier wel heel eerlijk bekennen, dat Ik. .het met - zeg maar - dit hele negende
gebod het allerminst en eigenlijk helemaal niet eens ben, omdat alles wat
daarin verboden wordt indruist tegen elk redelijk verstand - ten eerste omdat alles
wat daarin staat al meer dan voldoende in het zesde en zevende gebod staat, en
ten tweede omdat het de mens daarin gewoonweg verboden wordt om te denken, te
voelen en te wensen!
[9] Wat is er nu op tegen als iemand
die arm is en die er vanaf zijn geboorte toe veroordeeld was om zijn hele leven
lang te dienen en hard te werken voor een beetje eten en een slecht loon, er zo
nu en dan aan denkt en er ook naar gaat verlangen om ook eens een huis of een
lieve vrouw of een os of ezel te bezitten?! Want zijn vrome wens zal immers
toch nooit vervuld worden! Als hij zelfs die begeerte daarnaar ook niet mag
hebben, moet hem immers eerst het denken, voelen en gewaarworden helemaal
worden ontnomen.
[10] Werkelijk, dit gebod komt mij
even dwaas voor als wanneer Mozes de mensen het gebruik van hun zintuigen en
daarbij ook van hun handen en voeten zou hebben verboden, wat toch nog veel
minder dwaas geweest zou zijn dan hun innerlijke levensfuncties te verbieden,
waar toch geen mens iets aan kan doen als deze, door allerlei omstandigheden en
situaties gewekt en geprikkeld, in hem aanwezig zijn.
[11] Ik wil hier niet meer ter sprake
brengen dat dit gebod heel duidelijk alleen voor de man is gegeven; de reden
daarvan is al besproken en men kan wat dat betreft nu wel met grote zekerheid
aannemen dat ieder gebod de vrouw evenzeer aangaat als de man, en er dus ook
voor de vrouw is gezegd: 'Gij zult niet begeren de man van uw naaste!' De wet
is hierin dus wel in orde, maar dat een mens niet denken, niet voelen, niets
wensen en ook niets gewaarworden mag, dat gaat te ver!
[12] Het is wel waar dat er allerlei
gedachten, ook allerlei wensen, begeerten en tenslotte ook pogingen en daden
van goede en kwade aard in ons ontstaan, maar zonder voorafgaande gedachten,
waaruit natuurlijk heel vaak slechte handelingen voortkomen, kunnen ook geen
goede beslissingen en daden te voorschijn komen. Dat moet voor iedere engel en
voor ieder mens met een beetje verstand duidelijk en zeer begrijpelijk zijn. En
dus zeg ik dat dit laatste gebod, voorzover het de mens slechte handelingen
verbiedt, wel helemaal in orde is, hoewel naar mijn mening overbodig omdat,
zoals reeds eerder opgemerkt, dat al in het zesde en zevende gebod is gebeurd.
Maar het is helemaal niet in orde als het de mens verbiedt om te denken, te
voelen en gewaar te worden en tengevolge daarvan het stellige ontstaan van
stille wensen, lusten en verlangens.
[13] Zo hebben bijvoorbeeld ik, mijn
ouders en mijn broer ons vermogen en bezit helemaal buiten onze schuld verloren
en hebben nu niets dan ons naakte bestaan en door Uw genade, o Heer, goede
vrienden. Als wij in onze grote armoede de rijken en aanzienlijken in overvloed
zagen zwelgen, hebben wij dan gezondigd als wij het verlangen in ons voelden om
slechts een heel klein deel van hun overvloed het onze te mogen noemen? Als wij
in onze honger ook niet eens mogen begeren om ons alleen maar in gedachten een
keer te verzadigen aan de overvolle schalen, dan gaat dat toch wel te ver!
[14] Daarbij komt dan nog een
belangrijke vraag: zouden niet alle mensen, die buiten hun schuld op deze aarde
zijn gezet, minstens zoveel natuurlijk recht moeten hebben op wat de aarde
biedt, die eigenlijk Gods grond is, dat ZIJ in hun allereerste levensbehoeften
kunnen voorzien. Waarom moeten of mogen sommige mensen zo ontzettend veel hun
eigendom noemen, en nog wel beschermd door alle mogelijke wetten, terwijl het
grootste deel daarentegen niets heeft en zich uiteindelijk ook nog het
goddelijke gebod moet laten welgevallen om geen verlangen te hebben naar de overvloed,
die aanzienlijken en rijken hun eigendom noemen? Men neemt hun daardoor immers
toch niets af; als men echter geen onvermijdelijk verlangen naar de overvloed
van de rijken mag hebben, dan mag men hun daar als bedelaar immers ook niet om
vragen! Want aan het vragen gaat toch noodzakelijkerwijs een door de nood
gedwongen begeerte naar een deel van het bezit van de rijke naaste vooraf
[15] Wij armen mogen derhalve alleen
naar de bezitters gaan en hun om werk vragen en volledig tevreden zijn met loon
van een knecht, al is dat nog zo karig, omdat ieder verlangen dat daar bovenuit
gaat een onwettig begeren zou zijn naar hetgeen van de rijke naaste is en wat
hij het zijne noemt: O Heer en Meester, dat kan een zeer liefdevolle Schepper
nooit of te nimmer zo hebben gewild en voorgeschreven! Dat kunnen alleen van
oudsher hebzuchtige mensen onder het mom van Gods voorzienigheid zo hebben
gewild en ingesteld, opdat wij armen hen zelfs niet eens met onze gedachten in
hun bezit zullen storen.
[16] O Heer en Meester, die zo wijs en
almachtig is, wat zegt U daar nu van? Want ik heb nu gesproken en weergegeven
wat ik volgens mijn menselijke verstand aan dit laatste basisgebod zeer
gebrekkig heb gevonden, weliswaar als gevolg van wat ik van mijn rabbi heb
ontvangen. O, geeft U ons allen daar nu eens een juist licht op, want ik voor
mij geloof dat juist dit gebod, dat onmogelijk gehouden kan worden, de mensen
het meest tot allerlei zonden en andere misdaden heeft verleid, omdat ik maar
al te goed weet dat juist dit laatste gebod vrijwel door alle meer bezonnen
Joden als niet goddelijk wordt gezien! O, open Uw heilige mond en maak ons Uw
wil bekend!'
36
Hoe belangrijk het is om de gedachten te bewaken
[1] Ik zeg: 'Je bent wel iemand met
een ontzettend scherp verstand en je hebt het laatste gebod van Mozes heel fel
bekritiseerd! Ja, ja, soms zijn de kinderen van de wereld verstandiger dan de
kinderen van het licht; zij zien vaak eerder de scherpe kanten van een leer dan
de kinderen van het licht. Maar ook bij dit laatste gebod zit je er, ongeacht
de grote scherpte van je verstand, net zo naast als bij de eerdere.
[2] Je kunt denken wat je wilt, en
daardoor niet zondigen zolang je hart maar geen welgevallen heeft aan een
onbehoorlijke gedachte. Heb je echter welgevallen aan een slechte gedachte, dan
verbind je automatisch je wil aan die slechte gedachte, die zonder enige
naastenliefde is, en dan ben je er niet ver vanaf zo'n gedachte, die al reeds
door je welgevallen en je wil levend is geworden, in de daad om te zetten
wanneer de omstandigheden gunstig lijken en de daad zonder uiterlijk gevaar
toelaten. Daarom is het immers van het grootste belang om de gedachten die in
het hart van de mens opkomen, door het gelouterde licht van het zuivere
verstand wijs te bewaken, omdat de gedachte het zaad voor de daad is. De
noodzakelijke en wijze bewaking van de gedachten kon echt niet treffender
uitgedrukt worden dan juist door wat Mozes zegt: 'Heb geen begeerte naar dit of
dat!' Want als je eenmaal sterk begint te begeren, is je gedachte al tot leven
gebracht door je welgevallen en door je wil, en dan zal het je moeite kosten
zo'n tot leven gekomen gedachte volledig in je te verstikken. De gedachte en
het idee is immers, zoals eerder gezegd, het zaad voor de daad, die de vrucht
van het zaad is. Zoals echter het zaad is, zo is dan ook de vrucht!
[3] Je kunt dus denken wat je wilt,
maar laat geen gedachte en geen idee eerder tot een levende vrucht worden dan
nadat je hem voor de rechterstoel van je verstand en van je inzicht behoorlijk
hebt onderzocht! Pas wanneer de gedachte daar de licht en vuurproef heeft
doorstaan, kun je hem tot een levende vrucht of daad laten worden en dan kun je
wel iets goeds en waars begeren; maar je mag geen begeerte hebben naar iets wat
onjuist is en duidelijk tegen de naastenliefde ingaat! En dat is wat Mozes in
zijn laatste gebod tot uitdrukking heeft gebracht, en dat is werkelijk nooit en
nergens in tegenspraak met de innerlijke levensfuncties die jij met hulp van je
scherpzinnige rabbi denkt te hebben gevonden. Wat moet, ja wat kan er van een
mens terechtkomen als hij niet vroegtijdig leert zijn gedachten te onderzoeken,
te ordenen en al het onreine, kwade en verkeerde daaruit te verwijderen? Ik zeg
je, zo iemand zou slechter en kwaadaardiger worden dan het meest verscheurende
en wilde dier!
[4] In een goede en wijze ordening van
de gedachten ligt immers de hele levenswaarde van een mens. Als Mozes nu ter
regeling van de gedachten, wensen en begeerten ook een gebod gaf, kan dan een
rabbi die heel wijs wil of moet zijn, hem verdacht gaan maken alsof hij zo'n
gebod waarmee men het meest rekening moet houden, niet van de ware geest
ontvangen zou hebben? Kijk nu toch eens, m'n lieve dochter, hoe je rabbi zich
vergaloppeerd heeft!’
37
Armoede en rijkdom
[1] (De Heer): 'Dat de goederen van
deze aarde zeer ongelijk verdeeld zijn en dat er rijken en armen zijn, is dus
wel de wijze wil van God, en Hij laat ook zo'n verhouding onder de mensen
bestaan, omdat de mensen anders moeilijk of helemaal niet zouden kunnen bestaan.
[2] Want stel je eens voor dat ieder
mens op aarde al vanaf zijn geboorte zo van alles voorzien zou zijn, dat hij
van een ander niet het minste nodig zou hebben, dan zou hij maar al te gauw net
zo leven als de dieren in het bos en de vogels in de lucht. Die bouwen geen
huizen, bebouwen geen akkers en wijngaarden en hoeven niet voor hun kleding te
zorgen. En als zij in hun holen en nesten ook nog voedsel genoeg zouden hebben,
dan zouden zij die ook nooit verlaten, maar net als poliepen op de bodem van de
zee rusten en vreten als ze honger zouden voelen. Maar omdat de dieren hun
voedsel eerst moeten zoeken, zijn zij heel beweeglijk en rusten pas dan als zij
hun honger hebben gestild.
[3] En kijk, zo heeft God het speciaal
bij de mensen heel wijs geregeld, dat Hij de aardse goederen zeer ongelijk
verdeeld en hun ook zeer verschillende talenten en bekwaamheden heeft gegeven!
Daardoor is de ene mens onmisbaar voor de andere. De rijke is gewoonlijk niet
erg geneigd om het zwaardere en toch noodzakelijke werk zelf aan te pakken,
maar hij heeft er plezier in om alles volgens zijn kennis en zijn opgedane
ervaringen te regelen en zijp knechten en dienstmaagden op te dragen wat zij
moeten doen. Die steken dan de handen uit de mouwen en werken en dienen de
rijke gewillig voor het bedongen loon. En opdat zij zich eventueel uit lust tot
eigen rijkdom en een luxueus leven niet aan een rijke werkgever zullen
vergrijpen, wordt deze zowel door de wereldse als door de goddelijke wetten
beschermd, weliswaar slechts tot een bepaalde hoogte, waarboven ook voor de
rijken heel strenge en wijze wetten zijn gegeven.
[4] Zo heeft de rijke bezitter ook
allerlei ambachtslieden nodig. Hij heeft een smid nodig, een timmerman, een
metselaar, een meubelmaker, een pottenbakker, een wever, een kleermaker en nog
heel veel anderen, en zo leeft de een van de ander omdat de een de ander dient.
En alleen op deze wijze kan het menselijk geslacht op aarde in stand worden
gehouden en het zou een heel goed bestaan kunnen hebben, als niet zovelen zich
op een te overmatige hebzucht en heerszucht hadden gestort. Maar zulke mensen.
worden door God altijd streng gestraft en reeds op deze wereld getuchtigd, en
hun onrechtvaardig snel vergaarde rijkdom duurt hoogstens tot in het derde
nageslacht.
[5] Je ziet daaruit dat er in de
wereld armen en rijken moeten zijn, en zo kun je ook inzien dat Mozes het
laatste gebod niet onvolledig, maar zo volledig als maar denkbaar is, aan de
joden en door hen aan alle mensen heeft gegeven, en dat juist aan dit gebod pas
de ware innerlijke voltooiing van de zuivere naastenliefde en de geest der
barmhartigheid in het hart van de mens ten grondslag ligt.
[6] Als dit echter ontegenzeggelijk
het geval is, betekent het ook dat iedereen voor de ware reiniging van zijn
ziel juist dit laatste gebod zeer ter harte moet nemen en ook heel goed en
volkomen moet naleven. Want zolang een mens niet volledig meester wordt over
zijn gedachten, wordt hij ook niet meester over zijn hartstochten en de daaruit
voortkomende gewelddadigheden. Wie echter in en over zichzelf geen heer en
meester is, bevindt zich nog ver van Gods rijk en is en blijft een knecht van
de zonde die uit zijn wanordelijke gedachten en de daaruit voortkomende
begeerten geboren wordt en de hele mens verontreinigt. Heb je dat nu goed
begrepen? Nu is de beurt weer aanjou om te spreken.'
38
Over menselijke kritiek
De
raad van de Heer om zich van alle twijfel te ontdoen
Het
innerlijke omgaan met de l!eer
[1] Helias zei: 'O Heer en Meester in
Uw geest van eeuwigheid! Wat moet ik, arm meisje, nog meer zeggen? Want met U
over goddelijke zaken spreken, komt me nu net zo voor als wanneer een onnozele
dwaas zich zou voornemen om met een eetlepel de hele onmetelijke zee in een
emmer te scheppen. Alles wat U zegt, o Heer, is waarheid; maar alle mensen bij
elkaar weten totaal niets. Mijn kritiek op het laatste gebod leek mij zo juist
als de meest onomstotelijke waarheid van de hele wereld, en wat is er nu van
mijn kritiek op de wet overgebleven? Niet alleen helemaal niets, maar een
uitspraak waarover men zich een hele eeuwigheid lang zou kunnen schamen, dat
men zo dom was om het uit te spreken en daardoor ook zijn eigen domheid pas
echt voor iedereen duidelijk zichtbaar heeft gemaakt. Heer en Meester,
werkelijk, ik ben nu in hoge mate ontevreden over mijzelf en ik heb er diep
berouw over dat ik het ooit heb durven wagen mij in een woordenwisseling met U
in te laten! Wat zullen nu alle hier verzamelde wijze mannen van zo'n
eigenzinnig en ingebeeld meisje denken? O Heer en Meester, ik begin me nu
ontzettend te schamen!'
[2] Ik zei: 'Wel, waarom dan
eigenlijk? Ik heb je er immers Zelf om gevraagd, en jijzelf hebt steeds gezegd:
wie doet wat Ik wil, zondigt niet! Je hebt alleen maar gedaan wat Ik wilde, en
daarom heb je dan ook niet gezondigd en als je niet hebt gezondigd, dan hoef je
je ook niet vanwege een of andere zonde voor Mij te schamen. Want wat je hebt
gezegd, was niet alleen ter wille van jezelf erg belangrijk, maar ook voor al
de anderen, want zij hadden allemaal precies dezelfde twijfels en zijn daar nu
geheel en al van genezen. En zie, dat was ook min of meer het werk van jouw
waarlijk zeer bedreven tong, en dat was iets heel goeds en helemaal niets
slechts en dus hoef je je niet te schamen over wat je hebt gezegd. Jij hebt
voor je jeugdige leeftijd een heel zuiver verstand en dat is het aanvankelijke
licht van het hart. En wie een juist licht in zijn hart heeft, kan ook gauw en
gemakkelijk het echte levenslicht vinden. Begrijp je, wat Ik je daarmee heb
gezegd en heb laten zien?'
[3] Helias zei: 'O Heer en Meester,
dat begrijp ik goed, maar desondanks ben ik me er toch volledig van bewust dat
ik het volkomenste niets in het niets ben en U het volmaaktste alles in alles
bent! Maar van nu af aan vraag ik U, o Heer, mij niet meer tot spreken aan te
moedigen, want ik ben erg blind!'
[4] Ik zei: 'Je zou nog wel moeten
spreken, omdat je ook de profeten verdacht hebt gemaakt; maar omdat je nu
inziet en begrijpt dat de wet van Mozes puur goddelijk is en geen gebreken en
hiaten in zich heeft alsof het een menselijke wet zou zijn, kun je je de rest
nu besparen. Maar als er nog iets is wat je met twijfel vervult, dan kun je het
vragen, en dan zal je een licht gegeven worden.
[5] Hier om Mij heen zitten Mijn
oudste leerlingen, en die schijnbare jongeman is Mijn dienaar, zoals Ik er nog
heel veel heb; ook hem kun je vragen stellen, dan zal hij je net zoals Ikzelf
en zoals Mijn leerlingen over alles de juiste opheldering geven. Ikzelf ga nu
naar Mijn jongens die zich daar aan de andere kant van deze herberg in een
vertrek bevinden, om hen naar buiten te brengen. Maar alleen Lazarus, Agricola,
de Romein, en de slavenhandelaar Hibram mogen Mij begeleiden.
[6] Nu weetje, Helias, watje moet doen
als je nog meer licht wilt hebben, want Ik moet nu iets anders doen, daar de
zon nog maar ruim een half uur aan de hemel zal blijven. Dan komen na
zonsondergang de vele uitheemse gasten, die buiten onder de tent hun avondmaal
tot zich zullen nemen en dan is er voor Mij geen tijd om buiten tussen de
wereldse mensen rond te lopen, maar Ik wil dan* (* 'Ik wil dan' is toegevoegd )
weer hier in jullie midden zijn. Maar als de vreemdelingen na het avondmaal
weer naar hun hutten gaan, zullen wij ons gezamenlijk naar buiten begeven, en
zullen jullie allen daar wonderbaarlijke dingen beleven. Blijf nu dus hier en
sterk elkaars geest tot Ik weer bij jullie terugkom!’
[7] Helias zei nu met een wat
bedroefde stem: 'O Heer en Meester, waarom mag ik dan nu niet mee naar buiten?
Ik zou toch zo zielsgraag altijd zo dicht mogelijk bij U willen zijn!’
[8] Ik zei: 'Dat is werkelijk heel
loffelijk van je, maar je kunt ook zonder Mijn persoonlijke aanwezigheid steeds
heel dicht bij Mij zijn, als je in je hart maar dicht bij Mij bent! Zie, in
Genezareth bevindt zich ook een heel lieflijk meisje, dat Jarah heet; zij heeft
Mij als persoon al bijna een heel jaar niet meer gezien en toch is zij in haar
hart nog veel dichter bij Mij dan jij nu! Ik kan ieder ogenblik met haar
spreken en zij hoort elk van Mijn woorden heel precies in haar hart en richt
zich daar strikt naar. Doe jij hetzelfde, dan zul jij je ook net als die Jarah
steeds zeer dicht bij Mij bevinden, ook wanneer Ik niet meer in dit lichaam en
vlees op deze aarde zal rondlopen! Begrijp dat en richt je leven daarnaar in,
dan zul je het eeuwige leven in je hebben!'
39
De opvattingen van de jonge slaaf
De
toekomst van Rusland
[1] Toen stond Ik vlug op, samen met
de drie genoemde mannen en wij gingen naar onze jonge mensen, die wij heel
rustig en in een opgewekte stemming aantroffen, want ze hadden elkaar steeds
veel te vertellen over de wonderlijke dingen die ieder 'Van hen tijdens de
verre reis had gezien en opgemerkt, en hoe dat te maken had gehad met hun
huidige bevrijding. Enkelen hadden dromen, anderen beweerden nu eens op aarde
en dan weer aan de hemel andere verschijnselen te hebben gezien. En zo onderhielden
deze jongeren zich enkele uren heel goed met elkaar en merkten nauwelijks dat
het al bijna avond was geworden.
[2] Toen wij hun ruime vertrek
binnenkwamen, waren ze buiten zichzelf van vreugde en allen riepen: 'Wees
gegroet, enig echte en ware vader van ons, want u heeft ons goed te eten en te
drinken gegeven, u heeft ons bevrijd van onze harde boeien en ons naakte lijf
goed bekleed, en daarom bent u alleen onze echte en ware vader en wij allen
hebben u nu boven alles lief! Maar onze gevoelloze ouders kunnen we nu niet
meer zo erg liefhebben, want zij hebben ons nooit iets goeds gedaan, behalve
dat zij ons een tijdlang vetgemest hebben om ons dan duurder te kunnen
verkopen. Wij wensen hun daarom toch geen kwaad toe, maar wij wensen alleen dat
zij spoedig tot het inzicht zullen komen dat het hoogst onrechtvaardig is als
mensen andere mensen en zelfs ouders hun kinderen net als andere huisdieren aan
op winst beluste kooplieden verkopen. Maar omdat we nu allemaal zo'n meer dan
goede vader hebben gevonden, zij ook de oude misdaad die onze ouders aan ons,
hun onschuldige kinderen, hebben begaan, hun vergeven, wat u, onbarmhartige
koopman Hibram, hun thuis wel kunt vertellen, als er nog een eerlijke
bloeddruppel door uw aderen vloeit!’
[3] Lazarus en ook Agricola verbaasden
zich over de grote beslistheid waarmee ze deze toespraak tot Mij en ten dele
tot de slavenhandelaar Hibram richtten, want Ik gaf die twee de gave om de taal
van deze kinderen uit het Noorden te verstaan, alsook om met hen te spreken,
omdat dit hoogst noodzakelijk was, opdat speciaal de Romein zich beter voor hen
verstaanbaar kon maken. Ik had ook deze jongeren die gave kunnen geven, maar
dat zou niet zo goed voor hen geweest zijn, want als zij de taal beter zouden
verstaan, zouden zij ook eerder en vollediger kennis van alle mogelijke
ontaardingen, ondeugden, zonden en slechte gewoonten gekregen hebben. Wanneer
zij echter de hun nog vreemde taal van de Romeinen pas langzamerhand zouden
leren, dan zouden zij voorlopig door de Romein, die uiteindelijk toch alle
jongeren mee naar Rome nam en er voor Lazarus niet één achterliet, in hun taal
in Mijn leer worden onderwezen, die hun dan een voortdurende bescherming zou
geven tegen de dwaasheden van Rome; en alles was dus goed zoals Ik deze zaak
had geregeld.
[4] Toen deze jongeren een
goed.gesprek met ons hadden gehad en ook Hibram hun de plechtige verzekering
gaf dat hij thuis uitstekend voor hun achtergebleven vrienden zou zorgen en dat
hij in het vervolg ook geen mensenhandel meer zou drijven, voor welke belofte
alle Jongeren, zowel de jongens als de meisjes, zich heel dankbaar toonden, zei
Ik, dat zij nu allen met ons mee naar buiten moesten gaan, wat hun veel plezier
deed.
[5] Toen wij buiten waren, zagen wij
het mooie landschap bij zonsondergang en de jongeren zeiden, helemaal dronken
van geluk, dat zij nog nooit zo'n mooi landschap hadden gezien.
[6] En een van de jongeren die
bijzonder begaafd was wat het denken en het spreken betreft, zei: 'Waarlijk, in
dit land dat werkelijk zo mooi en warm is, moeten de mensen veel dichter bij de
goede God staan dan waar wij geboren zijn, want daar is het maar korte tijd
warm en daarna een lange tijd erg koud, zodat het water van louter kou tot
steen wordt en het hele land ziet er erg triest uit! Daarom staan de mensen
daar ook dichter bij de boze god en zijn daarom ook boos en slecht. Want daar
hebben de mensen elkaar niet lief en iedereen streeft er alleen maar naar hoe
hij zijn medemensen kwaad kan doen. De sterkste is daar een verschrikkelijke
heerser voor de andere zwakke mensen en dwingt hen om zonder loon de zwaarste
diensten voor hem te verrichten -dat moet daar echt de boze god veroorzaken! En
u, Hibram, bent daar ook zo'n sterke heer; laat daarom in de toekomst als u
thuis bent uw hart en uw verstand toch niet meer door de boze god gevangennemen
en breng hem geen offers meer, maar offer aan de goede God van dit land, dan
zal ook ons land zo mooi en warm worden als dit nu is.
[7] Want ik denk dat de goede God veel
machtiger is dan de boze, die het water wel kan doden en tot steen maken, maar
het zelf niet weer vloeibaar en levend kan maken. Hier hebt u de goede en
machtigste God gevonden; neem Hem mee in uw hart en offer aan Hem alleen, dan
zal Hij ons grote land vast ook zegenen! Als u thuis echter weer aan de boze
god offert, zal ons land nooit zo worden als dit mooie, warme land.’
[8] Door deze kinderlijk wijze woorden
van de jongen werd Hibram tot tranen toe bewogen en hij beloofde hem heel
plechtig dat hij zijn raad en wens nauwgezet zou opvolgen en nooit meer een
offer zou brengen aan de veronderstelde boze god; wel zou hij daar aan al zijn
ondergeschikten de goede God verkondigen, die hij hier heel goed had leren
kennen, en laten zien hoe men Hem alleen kan en moet offeren.
[9] Daarbij drukte hij ook alle
jongeren op het hart om er nu ook zelf ijverig naar te streven om de goede en
enig ware God steeds beter te leren kennen en Hem boven alles te eren en lief
te hebben, en als zij in het kennen van de goede en enig ware God volleerd
zouden zijn, dat zij hun vaderland dan niet moesten vergeten.
[10] Ook dat beloofden de jongeren en
de spreker zei: 'Als wij eenmaal de zegen en de kracht van de goede, enig ware
en almachtige God op gelijke wijze bezitten als deze mensen hier - waarvan wij
ons allen met de hoogste verbazing hebben overtuigd -dan zullen wij ook heel
gemakkelijk de weg naar huis vinden en naar huis terugkeren, want dan zal Zijn
geest ons wel de juiste en snelste weg tonen en ons ook leiden. Maar zonder
zo'n leider en almachtige gids en beschermer zouden wij ons land, dat
ontzettend ver hier vandaan ligt, wel nooit kunnen vinden en dat des te
moeilijker omdat wij vier dagen lang met geblinddoekte ogen en met leem bedekte
oren op de wagens en karren uit ons vaderland zijn weggevoerd. Laat daarom ook
deze slechte gewoonte varen, want het is iets verschrikkelijks om blind en
doof als slaaf je vaderland, ook al is het nog zo onvriendelijk, voor altijd te
moeten verlaten. Denk daar dus ook aan, Hibram, want u bent een machtig heer in
ons land en heerst over de arme mensen in de wijde omtrek!'
[11] Daarna wendde de jongen zich met
een liefdevolle blik tot Mij en zei: 'O, goede vader en wijze en machtige man,
die helemaal vervuld is van de goede God en die alle macht en kracht bezit,
zegt u toch ook tegen Hibram dat hij moet doen wat wij, die arm zijn, hem bij
monde van mij eerlijk en openhartig hebben aangeraden, dan zal hij het des te
zekerder doen, omdat ook hij reeds veel achting voor u schijnt te hebben! Als
hij dat thuis zal doen, dan zalook ons land zo mooi en warm worden als dit
hier, en de boze god zal dan beslist niet meer in staat zijn het water te doden
en ons hele grote land met de zeer koude sneeuw te bedekken, wat voor de mensen
daar het leven erg moeilijk maakt.
[12] O, goede vader van ons allen,
wees toch niet alleen voor ons barmhartig, maar ook voor al degenen die in ons
onaangename land wonen en vaak niets anders te eten hebben dan gedroogd vlees
van wilde dieren en vissen! Mocht ik uit naam van al degenen die u hier als
goede vader prijzen, iets verkeerds hebben gevraagd, dan mag u mij daar wel
voor straffen, want aan macht en kracht daarvoor ontbreekt het u, beste goede
vader, zeker niet, waarvan wij ons allen al hebben overtuigd!'
[13] Ik zei: 'Waarom zou Ik dat doen!
Ik heb in alle eeuwigheid nog nooit een wezen gestraft, tenzij het zichzelf
heeft gestraft - des te minder zal ik jou ooit straffen voor je goede en edele
hart. Integendeel, Ik zegje: Je zult binnen zeven jaar naar je land terugkeren
en Ik zal uit jouw lendenen een geslacht verwekken dat de uitgestrekte landen
van het Noorden meer dan duizend jaar in Mijn naam zal regeren en leiden. Maar
je latere nakomelingen zullen de heerschappij niet behouden, omdat zij ruw en
zeer heerszuchtig worden. Alleen, daar hoef jij je niets van aan te trekken,
want Ik zal daar altijd bestuurders kiezen zoals Ik ze precies zal kunnen
gebruiken. Het rijk zal steeds met geringe wijzigingen hetzelfde blijven; maar
in later tijden zullen de bestuurders zich niet in Azië, maar in Europa
vestigen. Wees daarom allen bijzonder vlijtig en leer al het goede en ware en
verplant Mijn licht ook naar het zeer duistere Noorden!
[14] Weliswaar zal daar evenals tot nu
toe de natuurlijke winter de aarde beheersen, maar dat geeft niet. Als jullie
harten maar warm zijn door de liefde tot God en tot jullie naasten, dan zullen
jullie dode rivieren wel ontdooien en veel zegen in het land brengen. Maar
jullie moeten je nu dus heel ijverig in al het goede en ware laten onderwijzen
door degenen die jullie mee naar Rome zullen nemen; jullie zullen dan over
zeven jaar rijk gezegend naar je land terugkeren. En als je je weer in je oude
vaderland bevindt, doe dan goed aan degenen die jullie kwaad hebben gedaan, dan
zul je daardoor veel zegen in je land brengen! Hebben jullie dat goed
begrepen?'
[15] Allen bevestigden dat en
beloofden zich eraan te houden.
[16] En Ik zei: 'Dan hebben we een
goed doel bereikt; laten we dan nu weer naar binnen gaan!’
[17] Daarmee waren allen volkomen
tevreden en wij trokken ons vanwege de naderende vreemdelingen weer in huis
terug, waar wij Helias in een gloedvol gesprek met de engel aantroffen.
40
Lazarus en Rafaël bedienen de vreemdelingen
[1] Toen Ik weer aan tafel was gaan
zitten, riep Ik Rafaël en Lazarus en het hun weten, dat de vreemdelingen uit de
stad al in aantocht waren en dat zij er daarom zorg voor moesten dragen dat
deze in de tenten ondergebracht en verzorgd werden en niet in de vertrekken van
het huis zouden komen.
[2] Toen vroeg Lazarus: 'Heer, het
wordt al donker omdat de zon is ondergegaan. Hoe moet het met de verlichting?
In huis hebben we voldoende verlichting, maar in de tenten hebben we tot nog toe
geen lampen en daarom zou ik U, o Heer, willen vragen om me daarbij te hel.pen.
Want als de tenten donker zijn, gaan de vreemdelingen naar het huls, als zij
daar licht zien.’
[3] Ik zei: 'Daarom geef Ik je Rafaël
dan ook mee; die zal wel voor je doen Wat nodig is, zoals hij dat omstreeks het
middaguur ook heeft gedaan. Je kunt dus gerust naar buiten gaan. Gaan jullie nu
maar, want de vreemdelingen komen er al aan!’
[4] Lazarus ging nu met Rafaël en de
waard naar buiten en trof tot zijn grote verbazing de tenten allemaal helder
verlicht aan en alle tafels rijkelijk voorzien van wijn en allerlei spijzen.
Toen kwamen ook de dienaren en dienstmaagden van het huis en vroegen aan
Lazarus en aan de waard waar zij de spijzen en de wijn vandaan hadden gehaald,
omdat zij er als bedienden van het huis niets van wisten.
[5] En Lazarus zei: 'Jullie zijn toch
ook mensen! Waarom bekommeren jullie je zo weinig om datgene wat er nu in mijn
huis gebeurt? Wij weten wel waar deze tenten, de tafels, het tafelgerei, de
wijn en de spijzen vandaan komen. Als jullie daar meer je best voor hadden
gedaan, wisten jullie het ook. Maar het kan jullie weinig schelen en dus weten
jullie dan ook zo goed als niets! Wie is dan degene die nu al ongeveer vier
dagen lang met Zijn leerlingen hier in mijn huis woont?'
[6] De koks en sommige bedienden
zeiden: 'Ja, nu weten wij het! Het is de grote profeet uit Galilea! U kunt het
ons echter niet kwalijk nemen dat wij tot nu toe weinig wisten en nog minder
begrepen wat er aan de hand is met die profeet, want wij waren steeds volop met
ons werk bezig en hadden tot vanmiddag werkelijk weinig tijd om ons met
dergelijke dingen bezig te houden, en het zou voor ons ook helemaal niet
passend geweest zijn om het een en ander te vragen, ook al is ons hier en daar
wel wat opgevallen. Maar van nu af aan zullen wij ons wel meer om alles
bekommeren, daar wij immers ook mensen zijn -zoals u zelfheeft gezegd -voor wie
het geen kwaad kan als zij wat meer weten dan zij tot nu toe hebben geweten en
gehoord. Is het niet zo, heer van het huis en van de vele andere bezittingen,
mogen we dat?'
[7] Lazarus zei: 'O ongetwijfeld, maar
laat nu ieder aan zijn werk gaan, zodat voor de vele gasten in huis een goed en
toereikend avondmaal bereid wordt! En laat de knechten naar de tenten gaan om
de gasten hun plaatsen aan te wijzen en evenals vanmiddag, nadat zij gegeten en
gedronken hebben, het geld aan te nemen! Ga nu, want de gasten komen al!'
[8] Toen ging ieder aan zijn werk.
Lazarus en de waard verwelkomden de gasten, die nu met velen tegelijk
aankwamen.
[9] Een van
de vreemdelingen vroeg aan Lazarus hoe hij zo precies kon weten dat er evenveel
gasten van buiten zouden komen als hij tenten, banken, tafels, spijzen en wijn
had klaargezet. Want hij vond het heel opvallend dat hij dat, als waard, zo
precies had kunnen raden. In andere herbergen was dat bijna nooit het geval,
want daar zag men meestal, dat de herbergier ofwel teveel of te weinig voor de
komende gasten klaar had staan.
[10] Omdat deze vraag hem een beetje
verraste, antwoordde Lazarus voorshands alleen maar dat de geëerde gast zich nu
maar naar de dichtstbijzijnde tent moest begeven om te eten en te drinken, dan
zou hij hem daarna wel, als hij daar nog op stond, de nodige opheldering geven.
[11] Daarmee was de man tevreden, ging
naar zijn tent, nam plaats aan tafel, at en dronk dat het een lust was en kon
de heerlijke smaak van de spijzen en dranken niet genoeg prijzen.
[12] Een andere gast in dezelfde tent
zei: 'Werkelijk, deze spijzen moeten door goden zijn klaargemaakt, want ze
smaken fantastisch goed! En de wijn is echte nectar, die voor de goden geschikt
zou zijn!’
[13] En er werden nog veel van zulke
opmerkingen door deze Griekse kooplieden gemaakt. Een van hen had er veel geld
voor over als hij het geheim van die voortreffelijke kookkunst te weten kon
komen.
[14] Omdat Lazarus zulke opmerkingen
wel had gehoord en niet zo goed wist wat hij daarop moest zeggen, vroeg hij aan
de engel wat hij moest antwoorden als men hem eventueel naar dergelijke zaken
zou vragen.
[15] Rafaël zei: 'Laat jij deze zaak
maar rusten, dat zal ik wel met deze mensen afhandelen, want jij zou wel eens
wat in de war kunnen raken en deze mensen of teveel ofte weinig zeggen en geen
van beide zou juist zijn! Laat jij dus, zoals gezegd, deze zaak maar rusten,
want dat zal ik wel allemaal doen!'
[16] Daarmee was Lazarus dan ook
volkomen tevreden, en opgewekt liet hij de gasten hun opmerkingen maken.
[17] Maar nu kwam het moment dat de
gasten helemaal verzadigd waren, hun rekening betaalden en zich gereed maakten
om naar de stad te gaan, waar zij gewoonlijk in hun kramen de nacht
doorbrachten.
[18] Maar de kooplieden van de bewuste
eerste en dichtstbijzijnde tent, die onze Lazarus al meteen in het begin in
verlegenheid hadden gebracht, begonnen hem opnieuw met hun nieuwsgierigheid
lastig te vallen.
[19] Hij verwees hen nu echter heel
welgemoed naar Rafaël en zei (Lazarus) : 'Weten jullie wat? Uit jullie vragen
blijkt duidelijk dat jullie ergens anders met zo goed verzorgd worden als hier
bij mij, maar iedere eerlijke waard heeft zijn eigen geheimen, die hij voor
geen prijs bekend wil maken, zodat ook anderen daarvan kennis kunnen nemen.
Maar deze voortreffelijke jongeman kan jullie uitstekend vertellen wat voor
jullie nodig.kan zijn om te weten; richt je dus maar tot hem, dan zal hij
jullie het juiste antwoord geven!’
41
Rafaël en de Grieken
[1] Na deze woorden van Lazarus
richtte de Griek zich tot de jongen (Rafaël) en zei: Beste jongen, de waard
heeft ons met onze vraag naar jou verwezen, jij zou ons wel een goed antwoord
kunnen geven! Waarover het gaat, heb je al gehoord en daarom kun je wel meteen
beginnen te spreken!’
[2] De engel zei: 'Ja, beste mensen,
dat gaat niet zo snel als jullie je dat voorstellen! Want in onze boeken, die
jullie ook niet helemaal onbekend zijn, staat geschreven: 'Het land Kanaän is
aan de kinderen van Jehova gegeven en goden zullen daarin wonen. ' Zodoende
zijn jullie nu in het land van de goden en hebben hier met goden te maken en
niet met zuiver wereldse mensen zoals jullie zijn. Als jullie echter bij goden
iets willen bereiken, dan moeten jullie hun van te voren heel oprecht leren
vragen, anders sluiten de goden hun mond en geven jullie geen onderricht en
geen raad. Begrijpen jullie mij?'
[3] De Griek zette grote ogen op en
zei tegen de jongen: 'Nou, nou, m’n beste jonge jood, jullie goddelijkheid
schijnt niet al te veel om het lijf te hebben, want als jullie goden waren,
zouden de Romeinen jullie niet onderworpen hebben! Maar van ons mag jij je als
jonge jood, die waarschijnlijk nog niet zoveel ervaring heeft, je laten
voorstaan opje oude mystieke geschriften en je inbeelden dat je een god bent.
Ik kan ook aan jou vragen mij iets over jullie geheime kookkunst mee te delen
en ik vraag je dat nu ook heel oprecht!'
[4] De engel zei: 'Nu vertel ik jou en
ieder van jullie nog minder over ons kookgeheim dan eerst, want nu benje zelfs
wat grof geworden en met grofheid is er bij ons goden al helemaal niets te
bereiken! Want jullie mensen moeten zich naar ons en wij niet naar jullie
richten, omdat wij zonder jullie heel goed kunnen leven en eeuwig bestaan, maar
jullie zonder ons nooit. Hebben jullie dit ook weer begrepen?'
[5] De Griek zei: 'O ja, maar al te
goed, en het is ons nu duidelijk geworden dat speciaal jij als baardeloze
jongen een heel vreemde snuiter bent! Maar als jij je zo laat voorstaan op je
goddelijkheid, geef ons daar dan eens een bewijs van, dan zullen we ook met
zekerheid weten wat wij ten opzichte van jou moeten doen! Want met woorden alleen
kan iemand die een mens schijnt te zijn, zich tegenover ons, mensen, nooit of
te nimmer als een god manifesteren, maar alleen door een daad die, volgens het
getuigenis van alle mensen die in allerlei kunsten en wetenschappen onderlegd
zijn, niet anders aangemerkt kan worden dan als een daad die alleen aan een god
mogelijk is. Heb je, als jongen die als een god vereerd wil worden, ook dat
begrepen?'
[6] Rafaël zei: 'O ja, maar met
dergelijke Griekse wijsheidsfrasen bereiken jullie bij mij niets, want ik bezit
goddelijke macht en kracht en heb daarom voor geen enkel mens enige vrees en
ook niet voor alle mensen op de hele aarde. Wie van mij iets wil ontvangen,
moet mij er eerst in volle ernst met een zuiver en deemoedig hart om vragen;
met behulp van jullie spitsvondigheden krijg je nooit of te nimmer iets van
mij gedaan. Begrijp je dat?'
[7] De Griek zei: 'Luister eens, je
bent een totaalonhandelbare jongen en er is met jou, als je werkelijk enige
geheimen bezit, met alle menselijke verstand niets te beginnen, daar zijn we nu
wel helemaal achter! Je hebt je er goed in geoefend om voor de mensen voor god
te spelen; ga zo maar door, dan zul je nog eens een groot en zeer beroemd man
worden. Maar als je werkelijk zo goddelijk almachtig, en daarbij duidelijk een
Jood bent, dan kun je geen vriend van de Romeinen zijn. Het zal voorjou toch
niet moeilijk zijn alle Romeinen in één slag uit dit godenland van jou te
verdrijven. Waarom laten jullie je dan hun strenge wetten welgevallen?'
[8] De engel zei: 'De Romeinse wetten
zijn wel streng, maar tevens rechtvaardig en dienen de betere joden nu zelfs
als bescherming tegen die slechte joden, die zich weljoden noemen, maar in hun
hart geen joden en al helemaal geen Gods kinderen zijn. En daarom zijn de
Romeinen nu onze vrienden en reeds lang geen vijanden meer en zij bewaren goed
de orde onder de verdorven mensen van dit land evenals in vele andere landen,
en wij beschermen hen daarom eerder dan dat wij hen uit dit land zouden willen
verdrijven. Dat wij echter, als dat nodig mocht zijn, ook de machtige Romeinen
als kaf voor de stormwind uit dit land zouden kunnen blazen, daarvan zal ik
jullie een klein voorbeeld geven, let dus allen goed op!’
[9] De Griek zei: 'Jongen, wat wil je
ons dan laten zien of door je eventuele toverij wijsmaken?'
[10] Rafaël zei: 'Oordeel niet van te
voren, maar pas achteraf!'
[11] De Griek zei: 'Heel goed, we
zullen pas achteraf oordelen!'
[12] Rafaël zei: 'Goed dan; oordeel
dus achteraf! Zoals ik jullie heel duidelijk heb gezegd, oordeel volgens jullie
wijze Griekse verstand en zeg mij dan wat jullie wijze verstand daarvan zegt!'
[13] De Griek zei: 'Goed dan, laat
maar wat zien, wij zullen wel zien of het echt is! Want bij ons in Athene zijn
al heel wat verschillende wijzen geweest en wij Grieken kunnen daarom heel goed
beoordelen wat toverij is, en wat een waarachtig wonder van God. Kom dus maar
voor de dag met je goddelijke blijk van almacht!'
[14] De engel zei: 'Maar let wel goed
op dat het jullie niet de natuurlijke adem beneemt!’
42
Een wonder van Rafaël
[1] Toen tilde Rafaël een steen van
tien pond van de grond op en zei: 'Ik denk dat deze steen groot en zwaar genoeg
is om jullie hiermee een duchtig proefje te kunnen geven!'
[2] De Griek zei: 'Ongetwijfeld, maar
wat gaat ermee gebeuren?'
[3] Rafaël zei: 'Opdat jullie mij niet
voor een dwaze magiër zullen aanzien, mag je deze steen zelf in de hand nemen
en hem ook door je metgezellen laten vasthouden, opdat ook zij zich er goed van
kunnen overtuigen dat het een echte, massieve steen is, zoals die alleen maar
hier in deze streek voorkomt! Neem dus die steen in je handen en bekijk hem!'
[4] Hierop nam de Griek de steen in
zijn handen en keurde hem en zijn metgezellen deden hetzelfde.
[5] Toen allen zich er al gauw
voldoende van overtuigd hadden dat de steen een volkomen natuurlijke steen was,
gaven zij hem weer aan de engel en de Griek zei: 'De steen is geheel en al
steen, daaraan twijfelt niemand van ons, maar wat wil je er nu mee doen?'
[6] Rafaël zei: 'Neem die steen nog
eens in je handen en raap nog meer van zulke stenen op, pas dan zullen jullie
onze goddelijke kracht leren kennen! Maar jullie hoeven niet bang zijn, want er
zal jullie daarbij geen haar gekrenkt worden!’
[7] Daarop zochten zij een aantal van
die stenen bij elkaar en hielden die in hun handen alsof zij de jongen wilden
stenigen.
[8] Toen zei de engel tegen hen:
'Jullie zien dat ik geen van de stenen in jullie handen ook maar met een vinger
aanraak. Zodra ik echter met mijn wil zeg: 'Los op in je etherische oerstof dan
zal er geen stofje van deze stenen in jullie handen overblijven!’
[9] De Griek zei: 'Jonge vriend, dat
zal wel zo'n woordenspelletje van je zijn! Er zal weliswaar geen stofje in onze
handen blijven, maar wel de hele stenen, en het zullen natuurlijk losse deeltjes
zijn, omdat wij ze zelf van de bodem 'losmaakten’ en ook zullen zij in ether
overgaan, omdat wij ze reeds met onze handen in de luchtether omhoog houden.
Heb ik gelijk of niet? Vind je het goed,jonge joodse god, dat wij deze stenen,
als je ze met je wil volledig opgelost en dus vernietigd hebt, naar je toe
gooien?'
[10] De engel zei: 'O zeer zeker, gooi
maar op! Maar let nu goed op dat je de stenen niet kwijtraakt, want dan heb je
niets meer om te gooien! Ik wil nu dat de stenen vernietigd worden! En werp nu
jullie zware stenen maar naar mij, als je ze nog in je handen hebt!'
[11] Toen keken de ruim dertig Grieken
elkaar hoogst verwonderd aan en de eerste zei: 'Luister eens, aardige jongen,
jij bent tot meer in staat dan wat wij Grieken, die veel ervaren en gezien
hebben, kunnen begrijpen! Daar is werkelijk een bovennatuurlijke kracht van een
goede geest voor nodig, want dat is niet natuurlijk meer. In een nauwelijks
merkbaar ogenblik waren alle stenen volledig vernietigd. Hoe heb je dat
gedaan?'
[12] De engel zei: 'Het 'hoe' zullen
jullie nog lang niet begrijpen, maar ik heb jullie immers van te voren gezegd,
dat jullie hier met ons als ware en onbedorven joden te maken hebben en dus met
kinderen Gods, en die bezitten een goddelijke kracht in zich en zijn dus
gebieders over de hele natuurlijke wereld en zijn onsterfelijk. Daarom zei ik
jullie immers dat wij als goden voor geen vijand bang zijn en gebieders zijn
over de gehele wereld. En wie iets van ons wil hebben, moet ook in staat zijn
volkomen ernstig te vragen, anders krijgt hij niets van ons. Begrijp je dat nu
al beter?'
[13] De Griek zei: 'Hoe zijn jullie
dan echte goden geworden, terwijl jullie toch evengoed mensen zijn zoals wij?'
[14] Rafaël zei: 'Omdat wij vóór alles
gestreefd hebben naar de zuivere en ware kennis van de ene, enig ware God en
ons niet beijverden om de ijdele, dode schatten van deze wereld! En dus hebben
wij van de ene, enig ware God dan ook niet de dode schatten ontvangen van de
materie van deze wereld, waarin alles vergankelijk is, maar wij hebben de
levende schatten van de geest ontvangen en van zijn kracht, die wij in
eeuwigheid nooit meer zullen verliezen, maar waarvan wij er nog steeds grotere
bij zullen krijgen.
[15] Maar om de levende schatten van
de geest te ontvangen, moet men van de ene, enig ware God de middelen hebben
gekregen, hetgeen bij ons joden reeds door de eerste patriarchen en daarna
voornamelijk door de grote profeet Mozes, en na hem door nog vele andere
profeten en leraren is gebeurd. Wie van de joden dan de aangeraden middelen bij
zichzelf helemaal heeft aangewend en de geboden wegen is gegaan, heeft zich
daardoor ook het kindschap van God waardig gemaakt en daarmee de innerlijke
kracht van de geest verworven. Omdat dat echter bij jullie nog nooit het geval
is geweest, weten jullie niets van de ene, enig ware God, niets van de kinderen
van God op deze aarde en ook niet welke vermogens zij hebben. Begrijpen jullie
dat?'
[16] De Griek zei: 'Ja, ja, dat kan
bij jullie wel zo zijn, maar als die bepaalde ene, ware God jullie joden zulke
middelen heeft gegeven en zulke wegen heeft gewezen, waarom heeft Hij dat dan
bij ons niet gedaan, want wij zijn toch evengoed mensen als jullie joden? Wij
Grieken hebben immers ook verstand en begrip en werden in alle ons bekende tijden
zelfs als een van de geestrijkste en ontwikkeldste volkeren der aarde gezien.
Dat wij voor jullie nu onderdoen aan innerlijke geestkracht, daar kunnen wij
zelf toch waarlijk niets aan doen! Als die bepaalde ene, enig ware God zich aan
jullie joden als zodanig kenbaar heeft kunnen maken, waarom dan niet aan ons
Grieken?'
[17] Rafaël zei: 'Mijn vriend, het is
bij lange na niet zoals jij het je nu voorstelt, maar heel anders! Ook de
Grieken, net als de Romeinen en de oude Egyptenaren, hebben ooit op hetzelfde
punt gestaan, waarop zich nu nog een gering aantaljoden bevindt. Maar zij
verlieten de enig ware God, zoals nu ook weer heel veel joden Hem helemaal
verlaten en zich vrijwillig van Hem afwenden; degenen die zo de enig ware God
verlieten, verliet Hij toen ook en Hij liet hen over aan hun ijdele wereldroes.
[18] Maar wanneer zij ooit in hun hart
weer tot Hem willen terugkeren zal Hij hen ook aannemen en hun weer de oude
middelen aangeven, waardoor zij ook weer volkomen ware joden en kinderen van
God kunnen worden. Op het juiste moment zullen er ook weer boden en leraren
naar jullie en naar alle andere volkeren der aarde gezonden worden en de oude
middelen bekendmaken. Heil degenen, die zich dan zullen bekeren!'
[19] De Griek zei: 'Maar waarom
gebeurt dat niet nu al?'
[20] De engel zei: 'Omdat jullie nu
nog veel te vol zijn van alle wereldse zaken! Als jullie die meer zullen
loslaten en daardoor voor iets geestelijkers rijp worden, dan zal dat, waarover
ik sprak, ook wel tot jullie komen. Maar nu heb ik jullie genoeg gezegd en
genoeg laten zien; misschien spreken we er morgen nog verder over!’
[21] De Griek zei: 'Ja, morgen wilden
ik en alle anderen weer vertrekken omdat wij alles wat wij hebben meegebracht
al heel goed hebben verkocht, maar ter wille van jou zal ik morgen nog tot de
middag hier blijven en je graag nog om een paar geestelijke schatten vragen om
mee te nemen naar Griekenland. Misschien hoor ik morgen iets van je over de
toebereiding van jullie spijzen, die werkelijk goddelijk heerlijk smaken!'
[22] De engel zei: 'Nou, nou, dat
zullen we wel zien! Maar ik denk dat je voorlopig van de manier waarop wij
spijzen bereiden even weinig zult begrijpen als van mijn vernietiging van de
harde stenen zoëven. Maar dat is ook niet zo belangrijk; er zijn hier nog heel
andere dingen, die je kunt leren kennen en die van meer nut voor je zullen zijn
dan te weten, hoe wij onze spijzen klaarmaken. Als je daarmee instemt, kun je
morgen terugkomen, maar voor de bereiding van de spijzen hoef je niet terug te
komen, omdat ik je nu al gezegd heb, hoe het daarmee staat.'
[23] De Griek zei: 'Over het bereiden
van de spijzen zal ik geen woord meer zeggen, als ik iets te weten kan komen
wat voor ons allen nuttiger kan zijn dan de bereiding van spijzen. Daarom
zullen we nu gaan en morgen tegen de middag weer terug komen, wanneer alle
andere gasten reeds weg zijn gegaan. Straks kon het wel eens donkerder worden
dan nu en de berg is tamelijk steil.’
[24] De engel zei: 'De berg zal wel zodanig
verlicht zijn dat jullie gemakkelijk en zonder gevaar af kunnen dalen; gaan
jullie dus maar in de naam van de ene, ware God!'
[25] Na deze woorden van de engel
gingen de Grieken weg en kwamen heel gauw en gemakkelijk bij hun kramen, waarin
zij gewoonlijk overnachtten. Maar zij sliepen heel weinig, want zij dachten de
hele nacht na over de vernietiging van de stenen en maakten allerlei
veronderstellingen zonder dat een van hen tot een oplossing kwam. Het
verschijnsel had hen zo opgewonden, dat zij in hun hart geen rust vonden en
nauwelijks de dag konden afwachten, waarop hun een licht zou kunnen opgaan over
wat zij hadden meegemaakt.
[26] 's morgens pakten zij hun spullen
bij elkaar en maakten alles gereed voor het vertrek. Maar allen verschoven het vertrek
naar de eerstvolgende dag, want zij besloten allemaal om tegen elke prijs meer
over deze wonderlijke zaak te weten te komen. Daarom besloten zij deze komende
dag in ieder geval geheel aan deze zaak te wijden. En ze konden haast niet tot
de middag wachten.
[27] Maar nu laten wij deze ruim
dertig Grieken staan, denken en oordelen, en begeven ons met Rafaël, Lazarus en
de waard naar onze grote eetzaal, waar wij allen reeds aan onze tafels heel
welgemoed zaten te eten en te drinken.
43
De vraag van Agricola over het wezen van Rafaël
De
zegen van het geduld
[1] Toen het drietal de eetzaal
binnenkwam, wilde Lazarus ons meteen in geuren en kleuren gaan vertellen wat
zich buiten, namelijk bij de Grieken, allemaal had afgespeeld.
[2] Maar Ik Zelf zei tegen hem:
'Broeder, bespaar je de moeite, want zie je, wij weten werkelijk overal van!
Die meer dan dertig Grieken zijn een goede vangst voor onze zaak, maar zij
moeten eerst volledig op het rechte spoor gebracht worden. De harde heidense
twijfelstenen moeten eerst net zo worden opgelost als Mijn Rafaël de harde
stenen in hun handen volledig heeft doen verdwijnen. Dan zal er ook met hen wel
iets te beginnen zijn, en zullen zij in hun land heel bruikbare voorlopers
worden voor Mijn ware leerlingen. Maar ga nu aan tafel zitten en eet en drink!
[3] Als jullie gesterkt zijn, zullen
we naar buiten gaan; dan zullen jullie tot middernacht nog heel veel van de
heerlijkheid van God te zien krijgen, want nu zijn jullie op sommigen na rijp
genoeg om hogere goddelijke openbaringen te kunnen verdragen. Er zal niet gauw
een tweede nacht komen die zo gunstig voor ons is als deze.’
[4] Toen Ik dat gezegd had, haastten
allen zich met het nuttigen van het avondmaal, want na deze woorden waren alle
aanwezigen toch wel erg benieuwd naar wat er zich allemaal nog zou afspelen.
[5] Agricola kwam nu naar Mij toe en
vroeg: 'Heer en God, zeg me toch eens wie die wonderlijke jongeman eigenlijk
is! Ik heb U er al een keer naar gevraagd en toen zei U dat ik hem na verloop
van tijd vanzelf wel zou herkennen. Maar tot nu toe ben ik er uit mijzelf nog
niet achter kunnen komen wat ik eigenlijk van hem moet denken. Hij eet en
drinkt zoals wij, en eigenlijk veel meer, waarbij hij dan ook een volledig
menselijk uiterlijk krijgt. Maar heel anders is hij als hij spreekt, werkt en
handelend optreedt, want dan laat hij beslist niet met zich spotten en brengt
daarbij wonderen tot stand, waarvoor men als een toch niet al te zwak mens en
zo half en half tot de priesterstand behorend -dat wil zeggen, wat ons Romeinse,
betere priesterdom betreft - helemaal in het niet moet verzinken.
[6] Want ik moet juist in mijn
werkkring van hoog staatsambtenaar voornamelijk toezicht houden op het hele
priesterdom in het grote Romeinse keizerrijk en heb mij bij die gelegenheid ook
de exacte kennis eigen gemaakt van alle godsdiensten die in het hele rijk
voorkomen, wat reeds blijkt uit het feit dat ik mij ook in de joodse leer heel
nauwgezet heb laten onderrichten. Iemand zoals ik, voor wie alle geheimen
ontsluierd moeten worden, heeft dan ook al heel veel op deze aarde leren
kennen, en hier en daar oude en ook jonge mensen met heel speciale talenten en
gaven gezien en leren kennen, waarbij mijn verstand, dat echt niet zo gering
is, dan ook dagenlang stil stond.
[7] Maar dat was allemaal niets
vergeleken bij deze jongeman, wiens meisjesachtig uiterlijk volgens onze
Romeinse opvattingen eigenlijk heel zelden een teken van grote geestkracht is.
De zogenaamde Adonissen en Venussen worden bij ons altijd gezien als de meest
geestloze mensen, en daar waren maar heel weinig uitzonderingen op. En deze
jonge man is verreweg de allermooiste die mij ooit onder ogen is gekomen. Als
hij vrouwenkleding aan zou hebben, was hij verreweg het mooiste meisje op de
hele aardbol. En toch bezit hij zo'n goddelijk grote geest, dat hem evenals
Uzelf, o Heer en Meester, compleet alles mogelijk is. U ziet, o Heer, dat ik nu
mijn begeerte om over deze merkwaardige jonge man iets te weten te komen, niet
meer kan beteugelen en daarom zou U mij eindelijk toch wel eens kunnen zeggen
wat er met deze jongen aan de hand is.’
[8] Ik zei: 'Vriend, als Ik, zoals
jullie mensen, met een of andere zwakheid behept zou zijn, dan zou Ik je
ronduit zeggen wat er met deze jongeling aan de hand is, maar omdat Ik helemaal
geen menselijke zwakheden bezit en in Mijn geest reeds van eeuwigheid goed
inzie, wat voor ieder mens binnen de ontwikkelingssfeer van zijn ziel h ct
heilzaams te is, zeg Ik nooit tegen iemand een woord waaraan Ik Mij een paar
dagen later niet meer zou willen houden, en dus blijft het erbij dat jij deze
jongeman uit jezelf nog heel goed zult leren kennen.
[9] Je hebt immers gehoord dat het
geduld ook een oergeest van God in de mens is en net als alle andere zes
geesten gesterkt en gevormd moet worden, wil een mens tot de ware, innerlijke
levensvoleinding komen. En dus wil Ik ook hier bij jou hebben, dat je geduld je
vaak te eenzijdig overdreven ernst en ijver wat zal matigen. En kijk, om deze
heel gegronde reden zeg Ik je dan ook niet watje nu zo vreselijk graag zou
willen weten, want het geduld is voor de mens, wat een milde regen voor de
aarde is. Zij kalmeert de brandende begeerten in het hart van de mens, opdat
zij niet in wilde, stormachtige en vaak alles verwoestende hartstochten ontaarden.
Als je dat helemaal begrijpt, word dan wijs door het geduld, dan zal alles je
wel ten deel vallen waarnaar je een edele dorst in je ziel voelt.'
[10] De Romein zei: 'Ja Heer, Meester
en God, tegen U kan ook de meest wijze van alle mensen van de hele aarde niets
inbrengen, omdat U de eeuwige liefde, wijsheid en waarheid Zelfbent, en dus
heeft U ook hier gelijk; want een God die met Zich zou laten onderhandelen als
een Griekse fruitverkoper, zou geen God zijn, maar ook slechts een zwak en
wispelturig mens -en wie zou zich nu kunnen verlaten op de belofte van een
zwakke God?!'
[11] Ik zei: 'Zie, nu heb je weer
volledig waar gesproken! Blijf daarbij en oefen je in het juiste geduld, dan
zul je het vlugst het licht van het innerlijke leven bereiken! Jullie Romeinen
hebben toch ook van oudsher een goed spreekwoord, volgens welk men zich
langzaam haasten* (* Latijn: festina lente) moet en dat betekent zoveel als
'zich in het geduld oefenen'. Maar nu gaan wij allemaal naar buiten, waar
jullie veel te zien zullen krijgen!'
44
Het nachtelijke lichtverschijnsel van de tien wolkenzuilen
[1] Ik had dat nauwelijks gezegd, of
iedereen stond op en kwam achter Mij aan naar buiten. Toen wij allemaal buiten
stonden, bewonderden velen de mooie tenten met hun zeer praktische inrichting
en verbaasden zich over de snelle vervaardiging ervan, omdat zij er 's morgens
nog niets van hadden bemerkt. Alleen kwam er aan deze verbazing snel een eind,
omdat Ik de aandacht van alle aanwezigen meteen op iets anders wist te richten.
Maar wat was het, waarop Ik alle aanwezigen opmerkzaam maakte?
[2] In het oosten rees namelijk een
gloeiende wolkenzuil op, die hoger en hoger steeg, zodat het allen die haar
zagen, voorkwam alsof zij meteen al tot aan de sterren reikte. De zuil werd
lichter en lichter tot zij zo licht was als de maan en het in de hele omgeving
bijna zo licht was als op het midden van de dag. Nu vroegen allen Mij wat dat
was en wat het betekende.
[3] Maar Ik zei: 'Heb maar geduld,
beste vrienden, er komt nog meer! Pas als jullie alles gezien hebben, zullen we
zien waar het eigenlijk vandaan komt en wat het te betekenen heeft. Kijk dus
maar aandachtig naar alles wat er nog zal verschijnen, want er staat immers in
de profeten geschreven dat er in deze tijd ook aan de hemel tekenen zullen
geschieden en niet alleen op aarde. En omdat er nu zulke tekenen geschieden,
zien jullie ook zelfs met je lichamelijke ogen dat de woorden van de oude
profetieën nu vervuld worden. Maar let nu verder op wat er nog allemaal te
voorschijn zal komen!'
[4] Allen keken nu weer naar het
oosten en zie, een tweede, gelijke zuil steeg omhoog en evenaarde weer het
schijnsel van de maan, en de omgeving werd nog veellichter! En het duurde
nauwelijks enkele ogenblikken of daar steeg een derde wolkenzuil op, die de
omgeving nog sterker verlichtte. Dat zagen echter niet alleen degenen die bij
ons op de berg stonden, maar ook velen in Jeruzalem en velen in het hele joodse
land en daardoor ontstond er een groot rumoer in alle stegen en straten van de
stad, zodat men het op de berg zelfs goed kon horen.
[5] Toen zei Lazarus tegen Mij: 'Heer,
als dat nog lang duurt, zullen we deze berg al gauw vol met mensen krijgen!
Daarom moeten we de poort beneden maar vlug gaan sluiten.’
[6] Ik zei: 'Broeder, maak jij je maar
nergens zorgen over zolang Ik bij je ben, want zonder Mijn wil komt er zelfs
geen vlieg in deze tuin, laat staan een mens! Maar let nu wel goed op, want er
zullen nog zeven van zulke zuilen opstijgen!'
[7] Nauwelijks had Ik dat gezegd of
daar steeg ook al de vierde, meteen daarop de vijfde, zesde, zevende, achtste,
negende en tiende zuil omhoog op redelijke afstand van elkaar, en deze tien
zuilen, waarvan het licht dat van de volle maan evenaarde en nog toenam,
verspreidden uiteindelijk zo'n sterk licht over de hele omgeving, dat men het
licht tot aan de oevers van de Middellandse Zee nog heel goed waarnam en tot
aan Klein-Azië, en verder in de andere richting naar het oosten tot in de verre
streken van de rivier de Eufraat.
[8] Iedereen in de stad was met stomheid
geslagen. De heidenen beschouwden het als een Malum Omen* (* slecht voorteken.), de joden spraken al
over het jongste Gericht. Weer andere zogenaamde voorspellers kondigden tien
vruchtbare jaren aan, anderen weer tien zeer warme en dus onvruchtbare jaren.
[9] Maar één, een oude rabbi riep luid
door alle straten: 'Het betekent de komst van de Messias en de tien zuilen zijn
de symbolen van Zijn kracht en omdat deze zuilen in het oosten staan, geeft dat
aan dat de Messias daar vandaan naar Jeruzalem zal komen!’
[10] Maar deze rabbijn werd niet
geloofd en door velen die hem gehoord hadden, uitgelachen en de wereldse mensen
zeiden tegen hem: 'Schiet op en houd op met je eeuwige gezeur over de Messias;
want je ziet al zo lang in iedere door de maan verlichte wolk de Messias komen!
Toen we een paar dagen geleden een maansverduistering hadden, die ook veel
verwarring veroorzaakte, heb je ook al de komst van de Messias aangekondigd.
De slimme Essenen, die in die streek hun grote nederzetting hebben waar zij hun
magische kunsten beoefenen, hebben die maanverduistering al een jaar geleden
heel precies berekend, maar jij zag daarin meteen jouw Messias in levende lijve
aankomen! jij krijgt straks nog wat van je Messias! Deze tien zuilen zijn heel
mooi om te zien en zijn niets anders dan een produkt van de Esseense
toverkunst! Ga naar de Essenen, die zullen je snel genezen van je Messias!'
[11] Deze radicale natuurlijke en
wereldse uitleg maakte op de oude rabbijn echter geen indruk en hij bleef
schreeuwen en riep luid (de oude rabbijn): 'Zeggen jullie maar wat je wilt,
binnenkort zal wel blijken of ik onjuist heb geoordeeld! God richt Zich niet
naar wereldse praatjes van zulke wereldse mensen als jullie zijn, maar naar de
woorden van Zijn eigen voorspelling, die Hij aan de mensen bekend heeft gemaakt
door de mond van Zijn profeten. Kijk maar uit, jullie slechte en boze jongeren,
dat er geen duivel komt om jullie allemaal te halen! O, zondig niet tegen een
oude rabbi!'
[12] Ik vertelde ook op de berg aan de
Mijnen wat dit verschijnsel daar beneden in de stad aan meningen en uitspraken
had opgeroepen en het stemde allen vrolijk.
[13] Lazarus en ook Mijn leerlingen
dachten dat de rabbi eigenlijk wel gelijk had en dat het gemeen was van de
jonge dwazen van Jeruzalem om de oude man zo te bespotten.
[14] Ik zei: 'Daarin hebben jullie
voor een deel wel gelijk, maar die oude is ook een tempelvos en benut zulke
gelegenheden, waarbij hij steeds ijverig de komst van de Messias verkondigt, om
op slinkse wijze ook wat offers in de wacht te slepen. Hemzelf is het echter
achteraf zeer welkom, als de vervulling van zijn straatprofetie tenslotte toch
nog uitblijft en verder op zich laat wachten, want er kan zich in dit land, dat
rijk is aan natuurwonderen, immers al gauw weer een verschijnsel voordoen, dat
hij dan weer goed kan gebruiken. Nu kent de weliswaar zeer uitgelaten jeugd van
Jeruzalem hem als zo 'n straatprofeet en dwarsboomt hem alleen wanneer hij wat
te hard schreeuwt en bespot hem dan, en in dit geval is de profeet nu niet
bepaald veel beter dan degenen die hem bespotten. En Ik zeg jullie, dat die
onfatsoenlijke jongens Mij toch veel eerder zullen volgen dan die oude rabbi,
die altijd alleen maar druk bezig is in zijn eigen voordeel te profeteren, maar
in wezen zelf aan niets gelooft. Maar we laten de zaak nu voor wat hij is; het
verdere verloop van het verschijnsel zal nog wel een grotere drukte te weeg
brengen! Horen jullie van de hoge tinnen van de tempel de bazuinen niet
schallen!’
[15] Allen zeiden: 'ja, ja, we horen ze
heel goed!'
[16] Ik zei: 'Dat geeft aan dat de
tempelheren ook al wakker geworden zijn en zelf niet weten wat zij van het
verschijnsel moeten denken. Daarom roepen zij met hun bazuinen alle Farizeeën
en schriftgeleerden die buiten de tempel wonen bijeen, om inderhaast te
beraadslagen wat er gedaan moet worden en hoe men dit verschijnsel aan het
volk, natuurlijk tegen aanzienlijke offers, uit zou moeten leggen. Maar we
laten hen nu kort beraadslagen en als zij voor het volk, dat zich al dicht om
de tempel verzamelt, hun verklaring met grote stelligheid afgelegd zullen
hebben, zal Ik dit verschijnsel meteen aanmerkelijk veranderen; dan zullen de
tempelheren opnieuw beraadslagen en het volk voorliegen. De betekenis van het
hele verschijnsel zal Ik jullie pas aan het eind zo kort mogelijk
waarheidsgetrouw meedelen. Maar kijk nu naar beneden hoe het domme en volledig
blinde volk van alle kanten naar de tempel stroomt! Binnen een kwartier zal het
verschijnsel er heel anders uitzien; daarna kunnen jullie zien dat de paniek
nog veel groter is geworden! Maar nu rusten wij eerst gedurende dit kwartier!'
45
Het veranderde verschijnsel aan de hemel
en
de verlegenheid van de tempeldienaren
[1] De eveneens dicht bij Mij staande
Romein zei: 'Wat zijn al die mensen toch onbegrijpelijk blind! Zie die dwazen
daar rennen en dat moeten de verlichte joden -zeg maar - Gods volk zijn, en wij
blinde heidenen staan bij de oerbron van het leven, van het licht en aan de
bron van de eeuwige oerwaarheid! Het is werkelijk heel erg vreemd! Wij,
duidelijk de laatsten, zijn -en laat iedereen maar zeggen wat hij wil nu
klaarblijkelijk de eersten en zij, Abrahams kinderen, wentelen zich daar
beneden als varkens in de smerigste modder! Dat, o Heer, is voor ons heidenen
een eeuwig onbegrijpelijke genade, die wij nooit ook maar in het minst verdiend
hebben! Nu, ik ben toch wel buitengewoon benieuwd naar het verdere verloop van
deze hoogst vreemde geschiedenis! Wat er uiteindelijk nog allemaal uit
voortkomt, zult alleen U, o Heer, het beste weten!’
[2] Ik zei: 'Het zal zeker niet slecht
aflopen! Het wordt tijd dat deze slechte wereldse kankeraars eindelijk eens op
een heel speciale manier in grote verlegenheid gebracht worden, waardoor zij
weer veel aanhang onder het betere volk zullen kwijtraken.
[3] Maar nu hebben zij daar beneden
hun beraad in ijltempo laten plaatsvinden, en er is besloten dat de tien zuilen
de tien stammen uit de stam van Israël voorstellen, die nog trouw zijn gebleven
aan de tempel, en dat de twee stammen waaruit de Samaritanen en ook de
Galileeërs voortgekomen zijn, verworpen zijn en dat iedere jood voor een heel
jaar onrein is als hij de twee verworpen stammen ook maar hardop bij naam
noemt.
[4] Het volk slaat zich met vuisten op
de borst en zweert deze goddeloze stammen nooit meer bij naam te noemen.
[5] Maar let nu op, dadelijk zullen er
bij de tien zuilen nog twee zuilen oprijzen, en kijk dan eens hoe oproerig ze
worden! De tijd is om en de genoemde verandering zal nu direct plaats hebben.’
[6] Allen letten nu op en in het
oosten verrezen tegelijkertijd nog twee zuilen in schitterende pracht; deze
beide zuilen straalden alleen al tienmaal zo sterk als de eerdere tien samen,
en de ene stond aan de rechter - en de andere aan de linkerkant van de eerdere
tien zuilen en hun felle licht werd nu tot aan Europa en oostwaarts tot
vierhonderd mijlen ver waargenomen.
[7] Nu was het volk ten einde raad en
nog hachelijker was het voor de tempeldienaren. Vanaf de tinnen van de tempel
begonnen de bazuinen nu ontzettend hard te schallen om nog meer raadsleden op
te roepen, hoewel reeds bij de eerste bazuinoproep alle in Jeruzalem wonende
priesters voor de eerste raadsbijeenkomst gekomen waren. Er kwam nu weliswaar
niemand meer, maar toch kwam de raad weer bijeen. Maar de hele Hoge Raad wist
nu van die twee uiterst lichte zuilen, die het laatst opgestegen waren, niets
meer te maken, omdat men bij de verklaring over de eerste tien de plank zo
jammerlijk had misgeslagen.
[8] Maar het volk schreeuwde luid:
'Dat zijn de twee stammen waarvan jullie gezegd hebben dat ze verworpen zijn!
En als het niet zo is, leg het ons dan uit, anders eisen wij de offers terug,
die wij gebracht hebben of we bestormen jullie!’
[9] Toen sloeg de tempeldienaren de
angst om het hart. Het duurde maar even of er kwam iemand met een buitengewoon
domme uitvlucht, waarover het volk in lachen uitbarstte .
[10] En een fors gebouwde jood riep
luid tegen de Farizeeën: 'Als jullie ons in onze grote angst, nood en
ontsteltenis geen bevredigende oplossing kunnen geven, dan hebben we jullie ook
niet nodig wanneer er niet van zulke tekens aan de hemel verschijnen, die ieder
mensenhart uitermate verontrusten en beangstigen! Als jullie ons nu geen troost
kunnen geven, waarvoor zijn jullie er dan? jullie kunnen alleen maar tienden en
grote offers eisen en die dan opmaken en verkwisten; en wijze mensen, die
jullie de waarheid in het gezicht zeggen en die zieken op wonderbaarlijke wijze
genezen, jagen jullie met stenen de tempel uit! Maar nu, nu duidelijk het
gericht van God met dat verschrikkelijke licht ons allen beschijnt, zijn jullie
zo stom als een steen en durven jullie niets te zeggen! 0, ga nu naar buiten
naar die twaalf verschrikkelijke zuilen, die dreigend een licht als op de dag
van het jongste gericht over de aarde verspreiden en die zeker spoedig met een
allerverschrikkelijkste vuurstorm alles wat op aarde leeft en groeit, zullen
vernietigen, en werp daar jullie vervloekte stenen heen en begiet ze met jullie
vloekwater, dan zullen we zien of die twaalf allerverschrikkelijkste
vuurzuilen voor de macht van jullie priesterdom zullen buigen! O jullie
ellendige en ook nog hoogmoedige, gruwelijke huichelaars en volksbedriegers!
Nu, nu moeten jullie ons tonen dat jullie de enige ware vrienden en dienaren
van God zijn, anders zullen wij als volk ons op jullie wreken voor iedere
onrechtvaardigheid die wij door jullie te verduren kregen!’
[11] Hierop verscheen een overste en
zei: 'Jij, die voor het volk spreekt, heb toch geduld! De hogepriester bidt toch
al met een verscheurd opperkleed in het Allerheiligste, en wij zullen dat, als
dat nodig mocht zijn, ook nog gaan doen en dan zal het wel weer beter gaan.
jullie moeten niet zo vlug de moed verliezen als Jehova ons met een of andere
plaag bezoekt die wij met z'n allen wel verdiend zullen hebben. In plaats van
ons priesters met allerlei hoon en bedreigingen te overladen, kunnen jullie
veel beter tot God bidden dat Hij ons genade voor recht laat gelden! Dat zal
beter zijn dan jullie huidige gedrag ten opzichte van ons, want in de nood kan
ieder mens heel doeltreffend tot God bidden.’
[12] Deze woorden kalmeerden het volk
een beetje en het begon te bidden, en de priesters trokken zich wijselijk terug
en overlegden onder elkaar wat dit vreemde verschijnsel zou zijn. Maar zij
kwamen niet tot een aannemelijke verklaring, en dus groeide ook in hen de
angst. En zo was er een merkwaardig contrast tussen degenen die zich bij Mij op
de berg bevonden en de tempeldienaren met het volk, dat bij hen toevlucht had
gezocht. De Mijnen waren allen vol blijde verrukking over de prachtige aanblik
van deze lichtzuilen en in de tempel heerste daarover de grootste
verbijstering.
[13] In de tempelraad bevond zich
echter ook de reeds bekende Nikodemus en hem werd ook naar zijn mening
gevraagd.
[14] Maar hij zei (Nikodemus): 'Jullie
hebben mijn raad nooit serieus genomen, omdat jullie mij er al meermalen van
hebben beschuldigd dat ik het heimelijk met de Galileeërs hield, en ik beschouw
bij deze ongelooflijke aangelegenheid mijn raad dan ook overbodig. Want als
Jehova welverdiend een grote straf of zelfs de volledige ondergang voor ons
heeft bepaald, dan zal geen enkele menselijke raad daar nog iets aan kunnen
doen en aan ons weinig zeggende ambt is dan voor altijd een eind gekomen. Als
Jehova echter de twaalf verschrikkelijke vuurzuilen alleen als een laatste
waarschuwing tot ware boete voor ons heeft neergezet, dan zullen wij nog wel op
het juiste moment door een profeet vernemen, welke boete en offers God van ons
verlangt. Maar denk er allen wel aan: jullie hebben Zacharias vermoord hoewel
hij duidelijk een profeet was! Ook de prediker en doper aan de Jordaan is door
jullie tussenkomst in de gevangenis van Herodes onthoofd. En opnieuw kwam er
een grote wijze uit Galilea, leerde drie dagen in de tempel, en zijn leer was
goed en waar voor het volk en daarom jullie wilden hem ook stenigen. ja, als
jullie alle mensen die met de geest van Jehova vervuld zijn, steeds zo willen
bejegenen, dan is onze algemene, wisse ondergang niet meer te voorkomen, en kan
zelfs God jullie geen raad meer geven en ik al helemaal niet, hoewel ik een
Oudste in de tempel ben!’
[15] De hogepriester, die voorzitter
van de Raad was, zei: 'Maar, wie kan ons dan bewijzen dat de door jou genoemde
mannen werkelijk door God gewekte profeten waren?'
[16] Nikodemus zei: 'Net als jij nu,
stelden in de tijden van de ware profeten ook de hogepriesters in de Hoge Raad
die vraag, en het droevige besluit was helaas altijd dat de ware profeten
steeds voor het merendeel werden gestenigd of gewurgd, en pas naderhand als
zodanig herkend werden. En zoals het toen was, zo en nog veel erger is het nu,
wat ik tot mijn grote spijt openlijk moet bekennen. En omdat het helaas zo is,
is ook het geduld van de Heer met ons hoogstwaarschijnlijk op, wat die twaalf
verschrikkelijke vuurzuilen ons nu maar al te duidelijk laten zien en daartegen
zal waarschijnlijk geen enkele menselijke raad meer iets kunnen doen. Kijk maar
eens hoe ze steeds groter en compacter worden -dat komt vast en zeker doordat
ze steeds dichterbij komen!
[17] O, wat een verschrikkelijke dag
in de nacht! Het is nu nog maar net het vijfde uur van de nacht en buiten is
het zo licht als op het midden van de dag! Daarom ga ik jullie nu verlaten en
ga terug naar huis naar mijn familie, om hen zoveel mogelijk te troosten.'
[18] De Hoge Raad wilde hem echter
tegenhouden, maar Nikodemus zei: ' Als ik jullie ergens mee zou kunnen helpen,
zou ik wel blijven; maar omdat ik voor jullie hier even weinig van nut ben als
jullie voor mij, ga ik en wil ik liever thuis sterven dan hier binnen deze al
zo vaak ontwijde muren.’
46
Nikodemus bij Lazarus op de Olijfberg
[1] Daarop verliet Nikodemus de raad
en probeerde vanwege het volk, dat erg opgewonden geworden was, langs een
geheime weg bij zijn huis te komen. Maar toen hij in de buurt van zijn huis was
gekomen, merkte hij dat ook daar veel volk bij elkaar was gekomen, dat in deze
nood raad van hem wilde hebben.
[2] Hij dacht bij zichzelf: 'Als ik nu
naar huis ga, zal het volk mij bestormen, terwijl ik toch met de beste wil over
dit verschijnsel geen verklaring kan geven, die ook maar enigszins bevredigend
is. Maar ik weet wat ik zal doen: Ik ga de tamelijk hoge Olijfberg op om met
Lazarus over dit verschijnsel te spreken. Hij is altijd nog een man naar Gods
hart geweest, ook al lag hij nogal eens met de tempel overhoop, en hij zal nu
beslist meer weten dan ik en de hele tempel!' Zo gedacht zo gedaan!
[3] Toen hij bij de openstaande grote
tuinpoort kwam, vroeg een daar geplaatste wachtpost hem wat hij daar zocht.
[4] En Nikodemus zei: 'Ik moet iets
belangrijks met Lazarus bespreken, laat me er dus maar door!’
[5] De wachter vroeg hem naar zijn
naam, die ook meteen werd gezegd, waarna hij Nikodemus de berg op liet gaan,
want deze stond bij iedereen goed bekend. Alleen vroeg de wachter hem of hij
hem niet kon vertellen wat dat nog nooit eerder voorgekomen wonderlijke
verschijnsel toch wel mocht betekenen.
[6] En Nikodemus zei vriendelijk tegen
de wachter: 'ja, m’n beste vriend daarvoor wil en moet ik juist naar Lazarus
op de berg, omdat ik weet dat hij in deze tijd vanwege het feest en de markt
altijd hier op de berg in zijn grote herberg woont! Hij is in deze dingen erg
kundig en zal mij daarover zeker de best mogelijke verklaring kunnen geven. Maar
zoveel kan ik je als een Oudste van Jeruzalem wel met zekerheid zeggen, dat dit
buitengewone verschijnsel voor de goeden iets goeds en voor de slechten iets
slechts aankondigt, want het is geen gewoon natuurverschijnsel meer. Wees jij
daarom, als je een goed mens bent, net als ik maar helemaal niet bezorgd, want
ons beiden zal niets ergs overkomen!’
[7] De ook al erg angstig geworden
bewaker bedankte hem daarvoor, en onze Nikodemus ging snel de berg op en
verbaasde zich er, boven aangekomen, niet weinig over, daar zo'n grote, vrolijk
gestemde groep mensen aan te treffen, die met bewondering naar het
indrukwekkende verschijnsel keken en het met een opgewekte gelaatsuitdrukking
de schoonheid ervan aanschouwden.
[8] Maar Ik zei tegen Lazarus:
'Broeder Lazarus, de Oudste Nikodemus is door grote vrees gedreven naar boven
gekomen om met jou over de betekenis van dit verschijnsel te spreken! Ga dus
naar hem toe, ontvang hem, dan zal Ik je wel in de mond leggen watje voorlopig
tegen hem moet zeggen! Ga nu dus, maar zeg hem niet te snel dat Ik hier ben!'
[9] Lazarus verheugde zich daar echt
over, want hij hield veel van Nikodemus, die zijn enige vriend was. Dus ging
hij dan ook vlug weg om te doen wat Ik hem had aangeraden.
[10] Toen onze Nikodemus bij het
ongewone daglicht in de nacht Lazarus al op enige afstand zag, groette hij hem
al van verre en zei: 'Broeder, vergeef me dat ik je zo laat in de nacht opzoek!
Maar je hoeft alleen maar naar die twaalf vuurzuilen daar in het oosten te
kijken om te kunnen raden wat mij eigenlijk naar je toe heeft gebracht. Ik
zegje: in de hele grote stad, alsook in de tempel, is iedereen verbijsterd! Dit
is iets, dat voorzover wij weten nog nooit is voorgekomen! In de stad
lopenjoden en heidenen verdwaasd door elkaar. De zorgeloze jeugd maakt grapjes
en schuift de Essenen het hele verschijnsel in de schoenen; maar dan roept weer
een oude op geld beluste rabbi in alle stegen en straten: 'De Messias komt!',
wat de mensen ook niet geruststelt. De heidenen geloven dat het een oorlog van
de goden is, en bekrompen joden zien daarin de komst van de beloofde Messias,
terwijl anderen het jongste gericht van Daniël voor ogen hebben. De priesters
zijn radeloos en weten het volk op zijn vragen geen steekhoudende of ook maar
enigszins ware antwoorden te geven. Het volk wordt in de tempel weerspannig en
bespot het priesterdom op een ongehoorde manier. En zo heerst er nu in de grote
stad een chaos, zoals ik nog nooit heb meegemaakt!
[11] Ik was zelf bijna een uur lang in
de Hoge Raad aanwezig en van de kant van de priesters stelde iedereen mij
vragen; maar hoe kan iemand bij zulke ongelooflijke verschijnselen wijze raad
verschaffen?! Ik heb hun allen zoveel mogelijk klare wijn geschonken, maar dat
heeft volstrekt niets geholpen.
[12] Ja, wat kun je dan nog meer doen?
Dieren leven volgens hun onschuldige instinct, maar priesters in de tempel zeg
ik je - hebben geen instinct en al helemaal geen verstand of enig inzicht! En
daarom is er met deze ware halfmensen of eigenlijk al helemaal geen mensen
meer, totaal niets te beginnen en absoluut niets te bereiken. En zie, daarom
ben ik dus bij deze buitengewone gelegenheid hiernaartoe gevlucht, want zowel
beneden in de stad als in de tempel is het voor mensen zoals wij helemaal niet
meer om uit te houden!
[13] Maar mocht je nu gelegenheid
hebben, dan zou je me wel bijzonderheden uit je levenservaring kunnen
vertellen, wat voor mij nu des te wenselijker is, omdat ik me zeer bezwaard
voel. Zeg me eens heel eerlijk: Heb je tijdens je reizen in Perzië en Arabië ooit
een dergelijk verschijnsel gezien? En als je ooit iets dergelijks hebt gezien -
wat bracht dat dan later of ook al meteen voor gevolgen met zich mee?'
[14] Lazarus zei: 'Je moetje door dit
buitengewoon mooie lichtverschijnsel niet bezwaard voelen, want het is
absoluut geen teken van mogelijke kwade gevolgen voor ons, die tenminste in
zoverre tot de betere mensen behoren, dat we nog het oude, vaste geloof in God
en onze trouw aan Hem in ons hart bewaard hebben, en zoveel mogelijk Zijn
wetten in acht hebben genomen! Voor de afvalligen is het echter een goede
vermaning, die hun zegt dat de eeuwig oude Jehova nog steeds leeft en macht
heeft om zondaren te tuchtigen, hoe en wanneer Hij wil. Als je dit verschijnsel
vanuit dat standpunt bekijkt, kan het je geen angst aanjagen. Zie daar die
honderden mensen eens! Zij beschouwen het verschijnsel allen vanuit dat
standpunt en zijn volkomen rustig en vol goede moed, en jij met jouw degelijke
rechtschapenheid voor God en de mensen zult toch ook wel geen reden hebben om
er bang voor te zijn! - Heb ik gelijk of niet?'
[15] Nikodemus zei: 'Jawel, jawel, je
hebt juist en goed geantwoord en mijn hart met je vriendelijke woorden erg
gesterkt, waarvoor ik je van ganser harte dankbaar ben, maar je hebt me nu nog
niet verteld of je op je verre reizen in Perzië en Arabië ooit iets dergelijks
hebt gezien!'
[16] Lazarus zei: 'Nog nooit, noch in
Perzië noch in Arabië heb ik dergelijke verschijnselen gezien! Wel heb ik zowel
overdag als 's nachts heel veel andere verschijnselen gezien, die vaak ook heel
vreemd waren en die iemand die ze voor het eerst ziet, beslist ook zeer
versteld doen staan; maar omdat ze op bepaalde tijden steeds in dezelfde vorm
terugkeren, maken ze op de plaatselijke bevolking geen bijzondere indruk. Dit
verschijnsel zou echter zou zeker de moedigste Arabier de schrik op het lijf
jagen, want op deze aardbodem heeft geen mens ooit zoiets gezien, behalve een
of andere profeet in een profetische geestvervoering, zoals dat nog verteld
wordt van de aartsvaders Kenan en Henoch, en ook van Mozes, Elia en Daniël.
Maar met lichamelijke ogen is zo'n verschijnsel waarschijnlijk nog nooit
gezien. Het zal echter niet voortdurend zo blijven staan, maar naar mijn gevoel
weldra nog een aantal keren veranderen.’
[17] Nikodemus zei: 'Meen je dat
werkelijk?'
[18] Lazarus antwoordde:
'Ongetwijfeld, zoals de twaalf lichtzuilen nu staan en nog steeds wat groter
worden, zullen ze niet tot het eind blijven!'
[19] Nikodemus zei: 'O, dan zal het
nog erger worden in de stad en in de hele omgeving! Wat zullen je beide zusters
thuis doen? Die zullen zich van angst wel geen raad weten, net als mijn familie
thuis!’
[20] Lazarus zei: 'O, maak je daar
geen zorgen over! Daar heeft de Heer al Voor gezorgd, want Hij laat de Zijnen
niet in angst zitten, wat er op aarde ook moge gebeuren. Want de Heer waakt ook
over zulke verschijnselen, laat ze ontstaan, veranderen en vergaan, en dat
steeds voor het geluk van de mensen van deze aarde en hun bestwil. Dus daarom
hoefje je over je familie helemaal geen zorgen te maken, want Gods wil waakt
over ons allen!'
47
Nikodemus spreekt met Lazarus over het lichtverschijnsel
[1] Nikodemus zei: 'Broeder, daarin
heb je volkomen gelijk! Wie vast op God vertrouwt, kan niets kwaads overkomen,
hoewel God de mensen vaak allerlei dingen laat overkomen waarin je met je
verstand niet zo goed Gods goede zorg kunt ontdekken. Mij zelf is dat al een
paar maal zo vergaan, en ik ben daarom bij zulke grote verschijnselen op deze
aarde, als een kind dat bang blijft voor vuur, omdat het al een keer zijn
vingers heeft gebrand. En zo verging het mij al meerdere malen; één keer door
een bliksem die mij verdoofde en waardoor ik een tijdlang hevige pijn in mijn
ledematen hield. Een andere keer nam een wervelwind mij op, hief mij meer dan
twee manshoogten in de lucht en zette mij daarna niet al te zacht weer op de
grond. Ook heb ik tweemaal met slecht weer op het meer van Galilea meer dan
vijf uur tussen leven en dood rondgedreven, en weer een andere keer werd mijn
muildier wild, dat altijd heel zachtaardig is en goed afgericht; het begon
ontzettend te rennen tot het van uitputting neerviel en een van mijn voeten
flink kneusde. Dat kwam ook door een felle bliksem en een onmiddellijk daarop
volgende donderslag.
[2] En zie, deze en meer ongelukken
vielen mij louter door natuurverschijnselen ten deel, en daarom heb ik altijd
wat angst wanneer ik weer zo'n bijzonder verschijnsel meemaak. Ik heb bij al
mijn ongelukken mijn aardse leven weliswaar niet verloren, wat veel mensen bij
soortgelijke gelegenheden buiten hun schuld wel is overkomen, maar ik ben toch
altijd bang wanneer door Gods toelating dergelijke verschijnselen op aarde
optreden, waarmee onze menselijke krachten zich nooit kunnen meten. En dat is
vooral het geval, nu daar in het oosten die twaalf enorme vuur en lichtzuilen
alles op de aardbol dreigen te vernietigen. Ik geloof in God en vertrouw er
vast op dat Hij ons voor alle grote tegenspoed zal beschermen, maar op de
plaats waar die dreigend uitziende zuilen het oppervlak van de aarde raken, zou
ik mij echt niet willen bevinden, want daar woedt vast en zeker een
verschrikkelijke vuurstorm.'
[3] Nu zei Lazarus, terwijl Ik hem de
woorden in de mond legde: 'Ook daar in de omgeving van de Eufraat zal geen
enkel wezen door deze zuilen iets overkomen, daar kun je volledig verzekerd van
zijn en dus hoef je beslist niet bang te zijn. Maar kijk, de middelste tien
zuilen naderen elkaar nu steeds meer; alleen de beide buitenste blijven nog
onbeweeglijk! Zie, dat is al een verandering! En nu botsen ze twee aan twee
zelfs tegen elkaar en worden zo één, zodat we nu nog maar vijf grote
middenzuilen zien, zonder dat daardoor het licht sterker of zwakker wordt. Zie
je, al weer een verandering! De beide buitenste zuilen bewegen zich nog niet!’
[4] Nikodemus zei: 'Het schijnt me toe
dat deze merkwaardige verandering door een denkend wezen geleid wordt, omdat
dergelijke verschijnselen anders meer willekeurig en doelloos plaats vinden;
soms voegen zij zich samen, maar soms ook versplinteren zij of verdwijnen
zelfs. Kijk maar eens bij stormen naar de uitermate ongeordende en
onsystematische wolkenmassa's, en de zonder enig systeem voorbijschietende
bliksemflitsen! Maar achter dit grandioze verschijnsel schijnt in ieder geval
een hoogst verstandig denkend wezen verborgen te zijn, en men zou haast kunnen
gaan denken dat het de een of andere nieuwe toverkunst van de Essenen is, die
in die omgeving vermoedelijk ook nieuwe bezittingen hebben. Want die mensen
concentreren alle toverkunsten van de hele wereld op één punt en zijn zelf zeer
vindingrijk in zulke ongewone zaken. Kijk maar eens! Nu beginnen de vijf zuilen
ook één te worden! Het gaat heel snel, en kijk, ze zijn al één! Nu, dat zal de
tempeldienaren en het volk te denken geven en echt tot wanhoop brengen en menig
zwak mens waanzinnig maken!’
[5] Lazarus zei: 'Nu minder dan
voorheen, want omdat het verloop van het verschijnsel hun te regelmatig en te
systematisch voorkomt, beginnen velen deze zaak nu de Indische magiërs in de
schoenen te schuiven, die hier misschien binnenkort zullen aankomen.’
[6] Nikodemus zei: 'Maar wat heeft
volgens jou dit werkelijk hoogst merkwaardige verschijnsel te betekenen? Want
hoewel het ook wel door magiërs geproduceerd zou kunnen worden, kon het toch
ook, gezien zijn geweldige grootsheid, nog eerder door Jehova's wil zijn
ontstaan of tenminste door Hem zijn toegelaten, om daarmee vooral ons joden een
komend gericht aan te kondigen, of anders een nog verborgen plan dat God met
ons mensen voorheeft. Weet je wie eventueel ook nog achter dit verschijnsel zou
kunnen zitten?'
[7] Lazarus vroeg hem: 'Wie bedoel
je?'
[8] Nikodemus zei: 'Die
wonderbaarlijke Heiland uit Nazareth! Hij was nu op het feest en – geloof ik -
tweemaal in de tempel, waar hij de Farizeeën recht in hun gezicht geducht de
waarheid heeft gezegd, zodat zij Hem tenslotte zelfs wilden stenigen. Hij is
toen zeker verder gereisd en Hij zou nu best niet zover van de plaats kunnen
zijn waar dit verschijnsel opstijgt. Ik heb dit keer helaas geen gelegenheid
kunnen vinden om Hem heimelijk weer te bezoeken; want je weet al wat nu het
streven van de tempel is. Maar dat geeft nu niets, omdat ik - onder ons gezegd
- in Hem en Zijn zending geloof; want als Hij de Messias niet is, komt er in de
toekomst ook eeuwig geen tweede meer op deze wereld. Maar -begrijp me goed ik
kan je dit alleen maar onder vier ogen zeggen, omdat ik wel weet dat ook jij
mijn mening bent toegedaan, zoals velen uit het volk; maar het is nog niet mogelijk
dat al te luid in Jeruzalem te zeggen. Dus, vriend, de genoemde Heiland zou van
dit verschijnsel ook wel op de hoogte kunnen zijn, en wat het mogelijkerwijs
moet of zou kunnen aankondigen, zal ook alleen Hij het beste weten. Wat vind
jij van mijn mening?'
[9] Lazarus zei: 'Ja,ja,je zou wel
eens gelijk kunnen hebben; alleen begrijp ik niet zo goed wat je bedoelt, als
je zegt dat je gelooft dat de Heiland uit Nazareth werkelijk de beloofde
Messias is, maar datje toch bang bent om er onbevreesd en openlijk voor uit te
komen dat Hij dat ongetwijfeld is. Als Hij de Messias is, dan is Hij volgens
veel teksten die jou bekend zijn uit Mozes, Elia, Jesaja, Jeremia en nog veel
andere profeten en zieners, Jehova Zebaoth Zelf En als Hij dat is, wat stelt
bij Hem vergeleken dan de hele wereld voor?! Kan Hij die niet met één zucht
laten verdwijnen, wanneer deze Hem uiteindelijk toch te veel zou gaan mishagen
en de al te grote slechtheid van de mensen Zijn geduld op een te grote proef
zou stellen?! Als er dus geen twijfel over bestaat dat Hij inderdaad de
almachtige Heer van de hele schepping is en als jij dat ook gelooft, hoe kun je
dan nog angst hebben voor de domme en blinde wereld? Kijk, dat begrijp ik niet
zo goed van je! Dat je Hem de eerste keer alleen maar 's nachts opzocht, was
wel te begrijpen, maar sindsdien was Hij al een paar keer hier, en je hebt Hem
noch 's nachts en al helemaal niet overdag bezocht, wat beslist niet juist van
je was. Alleen wanneer je niet echt gelooft dat Hij de waarachtige Messias is,
verontschuldigt dat je vrees en je lauwheid een beetje, en kun je het verzuimde
nog wel inhalen! Heb je goed begrepen wat ik je daarmee gezegd heb?'
[10] Nikodemus zei: 'Broeder, je hebt
volkomen gelijk; maar wat wil je, als je helaas lid van de tempel bent en
alleen al handen vol werk hebt om de tempel er toe te bewegen, geen te grote
inbreuk te plegen op de rechten van de mensen? Om dat te bewerkstelligen, moet
je helaas vaak met de wolven in het bos meehuilen en ze ongemerkt op een
verstandige manier afleiden van de goede kudden, opdat die niet volledig door
hen verscheurd en verslonden worden! En daarom was het voor mij echt niet zo
gemakkelijk om me vrij te maken en mij zo met de Heiland bezig te houden als
het eigenlijk zou moeten, zoals ik ook jou, mijn trouwste vriend, al bijna twee
jaar lang niet heb kunnen ontmoeten, behalve in de tempel. Want eerst baarde de
profeet Johannes de tempel grote zorgen, en nu weer de Heiland uit Nazareth, en
er werd over diens doen en laten en over Zijn leer bijna wekelijks uitgebreid
beraadslaagd, en men greep naar middelen om Hem het zwijgen op te leggen; maar
tot nu toe allemaal zonder resultaat, omdat het volk Hem deels voor een groot
profeet, deels ook voor een nieuwe koning, maar grotendeels voor de waarachtige
Messias houdt, wat eerlijk gezegd -ook bij mijzelf het geval is.
[11] Het merkwaardige daarbij is
alleen dat Hij bij de Romeinen een grote aanhang heeft, en Hem bij het
verbreiden van Zijn leer helemaal niets door hen in de weg wordt gelegd! Dat
acht ik een belangrijk kenmerk voor de echtheid van Zijn Messias - zijn. Maar
weet je nu niet waar Hij vanuit Jeruzalem naartoe is gegaan? Bij deze
gelegenheid zou ik Hem zelf graag opzoeken om met Hem te spreken. ,
[12] Lazarus zei: 'Vriend, kijk nu
maar weer naar de drie licht en vuurzuilen, want nu beginnen de beide
buitenste zuilen ook te bewegen en naderen de ene middelste zuil. Laten we eens
zien wat daaruit voortkomt! Kijk, de ene aan de zuidelijke kant heeft zich nu
al met de middelste zuil verenigd, maar die aan de noordkant bleef staan, en we
zien er nu nog maar twee, en die twee geven nu net zoveel licht als de eerdere
twaalfwant hun licht is nu feller en sterker geworden. Ja, ik kan me niet
voorstellen, dat het overdag lichter zou kunnen zijn! Alleen het firmament is
donkerder, en in het westen is hier en daar nog een enkele grote ster zichtbaar
.
[13] En kijk eens naar beneden naar de
stad, hoe de mensen door elkaar rennen! Zelfs op de gevels van de huizen staan
mensen en staren naar het verschijnsel! Maar nu beweegt ook de noordelijke zuil
zich naar de middelste toe en verenigt zich daarmee! Nu gaat het nog maar om
één zuil!'
[14] Nikodemus zei: 'Dat is werkelijk
hoogst merkwaardig! Ik vraag me af wat er verder nog gaat gebeuren?'
48
Nikodemus voor de Heer
[1] Nikodemus had die vraag nog maar
nauwelijks gesteld, of de ene overgebleven zuil verhief zich en steeg hoger en
hoger, en wel zo langdurig en ook uiterst snel, dat men er al gauw helemaal
niets meer van zag, en het werd weer erg donker op de aarde.
[2] En Nikodemus zei: 'Daar heb je het
nu! Wat was dat voor een dreigend verschijnsel, en wat had het te betekenen?
Dat het door God toegelaten werd, is wel heel duidelijk, want geen menselijke macht
zou het uit de diepste diepten van het firmament omhoog hebben kunnen trekken.
O menselijke wijsheid, hoe sta je daar nu weer: zo naakt, zo hulpeloos en
radeloos als een pasgeboren kind! Vriend Lazarus, wat vind je nu van dit
verschijnsel, dat ongeveer twee uur lang alle harten van de mensen met vrees en
angst vervulde? Als het door God werd toegelaten, dan staan ons bijzondere
dingen te wachten, en als het een of ander spel van aard en luchtgeesten was,
dan hebben wij arme, zwakke aardse mensen ook niets goeds te verwachten, want
op grote, vurige verschijnselen volgen meestal zware aardse stormen en
vreselijk noodweer, aardbevingen en ook oorlogen, hongersnood en pest. En dat
zijn echt geen troostrijke vooruitzichten voor ons arme mensen! -Maar wat vind
jij ervan?'
[3] Lazarus zei: 'Ik voor mij weet er
evenveel van als jij, maar laten wij er maar niet meer over praten! Kijk eens
naar die grote groep mensen daar achter de tenten! Dat zijn allemaal gasten van
mij, en in huis zijn er nog meer dan tweehonderd ondergebracht, die van dit
verschijnsel weinig gezien zullen hebben. Maar onder al die mensen achter de
tenten zullen er wel een paar zijn die dit verschijnsel beter zullen begrijpen
dan wij beiden.’
[4] Nikodemus zei: 'Ja, dat zal wel zo
zijn, maar hoe bereik ik hen?'
[5] Lazarus zei op Mijn innerlijke
bevel: 'Kom maar met me mee, dan zal ik je wel aan de juiste voorstellen!'
[6] Nikodemus zei: 'Dat zou allemaal
goed zijn als ik onherkend zou kunnen blijven, zodat ik niet in de tempel
verraden word.’
[7] Lazarus zei: 'Ach, maak je daar
maar geen zorgen over! De mensen die je hier bij mij aantreft, zijn zelf
vijanden van de tempel, omdat zij een betere tempel hebben gevonden; daarom heb
je van al die mensen niet het minste te vrezen; ga maar volkomen onbezorgd en
moedig met me mee!'
[8] Toen pas besloot Nikodemus om met
Lazarus naar ons toe te gaan.
[9] Maar toen hij in Mijn nabijheid
kwam, schrok hij echt, omdat hij er totaal geen vermoeden van had dat hij Mij
daar aan zou treffen.
[10] Maar Ik ging naar hem toe, gaf
hem een hand en zei: 'Waarom schrik je van Mij alsof Ik een spook ben? Jij
wilde Mij toch achterna gaan zodra je van Lazarus had vernomen waar Ik
heengegaan was, en nu vind je Mij hier! Is dat dan niet des te aangenamer voor
jou?
[11] Nikodemus zei toen: 'O Heer, dat
heel zeker, maar U bent de Heilige Gods en ik een oude tempelzondaar! Dat
bedrukt en benauwt mijn hart, zodat ik nu haast niets tegen U durf te zeggen.’
[12] Ik zei: 'Als Ik je op een zonde
wijs, kun je zeggen: 'Heer vergeef Mij die zonde!' Maar omdat Ik geen reden heb
om dat tegen je te zeggen, ben je vrij en kun je zeggen wat je wilt. Wat vind
jij van het verschijnsel, waarover de tempeldienaren elkaar nu nog in de haren
vliegen?'
[13] Nikodemus zei: 'O Heer, dat
verschijnsel was iets ongelofelijks, nog nooit voorgekomen sinds het begin van
deze wereld! Maar wat het te betekenen heeft, zult U wel beter weten dan wij
allen hier, en daarom zou ik alleen aan U een vraag willen stellen. Want ik was
zojuist zelfs van mening dat U hier misschien wel de hand in had, omdat U Zich
immers ook wel in die streek had kunnen bevinden. Want ongeveer een jaar
geleden moet zich, naar ik later heb vernomen, immers ook bij Caesarea Philippi
tijdens Uw aanwezigheid iets dergelijks hebben voorgedaan, wat de eigenlijke
oorzaak van de brand in die stad moet zijn geweest. En dus dacht ik nu dan ook,
dat hier een herhaling van dat verschijnsel bij Caesarea Philippi zou kunnen
plaatsvinden als U Zich in die streek zou bevinden. Maar U bent nog hier bij ons
in Jeruzalem; daarom hebben we waarlijk geen reden om ons nog langer zorgen te
maken over het verschijnsel. Maar wat had het verschijnsel te betekenen? U, o
Heer, zult dat wel het allerbeste weten, zoals ik al zei! Als het U gelegen
komt, zou U ons daar wel iets over kunnen vertellen!’
[14] Ik zei: 'Het verschijnsel was
Mijn wil en dus ook Mijn werk; maar we hebben later nog wel tijd daar wat meer
over te zeggen. Blijf nog maar even rustig, want het verschijnsel dat je zag,
was nog niet het laatste wat deze nacht brengen zal; pas daarna zal in huis de
uitleg volgen! Kijken jullie nu allen omhoog en zie wat er door middel van een
beeld wordt getoond!’
49
De verschijning van het oude en het nieuwe Jeruzalem
[1] Toen allen nu hun ogen omhoog
richtten, werd de hemel gloeiend en bloedrood gekleurd, en men zag de stad
Jeruzalem tegen de gloeiende achtergrond, door Romeinse soldaten belegerd, en
uit de poorten van de stad stroomde bloed. Spoedig daarop stond de stad in
lichter laaie en waar men ook keek, overal zag men dikke rookwolken. Kort
daarna zag men geen stad meer, maar alleen nog een rokende puinhoop. Tenslotte
verdween ook deze, waarna men een onvruchtbare woestenij zag, waarop wilde
horden hun woonplaats bouwden. Daarna verdween dit visioen en hoorde men uit de
stad een enorm angstgeschreeuw; Nikodemus dacht dat er nu in de stad kennelijk
oproer uitbrak.
[2] Maar Ik stelde hem gerust en zei:
' Zover is het nog niet; maar vanaf nu over veertig a vijftig jaar zal dat in
dit land wel gebeuren en wordt deze stad volledig vernietigd, omdat zij de tijd
van haar zeer genadige beproeving niet heeft willen zien. Maar wacht nu nog op
het laatste! Pas daarna zullen we naar binnen gaan en er met elkaar over
spreken. Let nu verder nog op wat jullie zullen zien!’
[3] Na deze aanwijzing van Mij keken
allen weer naar het firmament, en de lichtzuil daalde nogmaals uit de hoogte
neer op aarde, maar niet meer op de plaats waar zij eerder uit twaalf aparte
zuilen ontstond, maar helemaal aan de andere kant in het westen, en verspreidde
nog veel meer licht dan voorheen. Spoedig daarna verdeelde zij zich, nu niet
meer in twaalf zuilen, maar in talloos vele delen, waaruit zich een heel grote
stad vormde, met muren die uit de twaalf voornaamste edelsteensoorten
bestonden, die naar alle kanten een zeer veelsoortig licht uitstraalden. En er
werden twaalf poorten zichtbaar, waardoor talloos vele mensen uit alle delen
van de aarde gelukzalig in en uit liepen.
[4] Boven de stad hoog in de lucht
stond, als in robijnen en smaragden letters, een oud Hebreeuwse tekst, waarvan
de woorden als volgt luidden: “Dit is de nieuwe stad van God, het nieuwe
Jeruzalem, dat eens uit de hemelen zal neerdalen naar de mensen die rein van
hart en van goede wil zullen zijn: daarin zullen zij eeuwig met God wonen en
Zijn naam loven en prijzen. Deze tekst, evenals het hele verschijnsel was
echter alleen maar zichtbaar voor degenen die bij Mij op de berg waren, en
verder voor niemand in het hele land.
[5] Nadat alle aanwezigen in jubelend
gejuich waren uitgebarsten en Mij hardop wilden aanbidden, verdween het
verschijnsel; en Ik zei allen, dat ze God in de stilte van hun hart moesten
aanbidden en niet met luide, lawaaierige woorden zoals de Farizeeën, wat voor
God geen waarde heeft. Toen lieten zij dat na en hielden in de stilte van hun
hart hun beschouwingen.
[6] Na een klein poosje zei Ik: 'Het
is nu middernacht geworden, laten we in huis gaan om daar wat brood en wijn tot
ons te nemen. Daarna zal Ik jullie in het kort de verschijnselen uitleggen die
hebben plaatsgevonden.’
[7] Na Mijn woorden ging iedereen het
huis binnen, waar de grote eetzaal nog heel goed verlicht was.
[8] Toen wij al gauw weer in goede
orde in de zaal aan onze tafels zaten en Lazarus en Nikodemus naast Mij
plaatsnamen, werd er aan alle tafels overvloedig wijn en brood gebracht en Ik
raadde allen aan een kleine versterking tot zich te nemen. Allen namen nu brood
en wijn en aten en dronken welgemoed.
[9] Nadat wij ons gesterkt hadden,
bekeek onze Nikodemus de verschillende gasten aan de tafels wat beter, zag de
zeven tempeldienaren, die met de slavenhandelaren aan een kleinere tafel zaten
en zei wat verlegen tegen Mij: 'Heer, daar zie ik tempelpriesters, die ik maar
al te goed ken! Hoe komen die hier? Zullen die ons niet verraden? Kan men hen
wel vertrouwen?'
[10] Ik zei: 'Vriend, degenen die
eenmaal bij Mij zijn, hebben met de tempel daar beneden niets meer van doen!
Zij werden door de tempel vermomd hierheen gezonden om Mij en Mijn doen en laten
na te gaan, maar zij herkenden de waarheid en hebben de tempel voor altijd
verlaten. Over een paar dagen zullen zij, samen met nog een aantal anderen, met
die hoge Romeinen daar, naar Rome reizen en daar onderdak vinden, je hoeft dus
van niemand te vrezen dat hij je misschien zou verraden omdat je hier bent;
daarom kun je nu wel volkomen gerust zijn.'
[11] Nikodemus bedankte Mij voor deze
uitleg, pakte nog een stuk brood, at het onbezorgd op en nam daarna de beker
met wijn en dronk hem helemaal leeg.
[12] Nadat Nikodemus zich ook geheel
gesterkt had, zei hij tegen Mij: 'Heer en Meester, omdat alles nu rustig is en
U beloofd heeft ons in het kort een licht te geven over de verschijnselen die
zich vandaag op wonderbaarlijke wijze hebben voorgedaan, zou ik U willen vragen
om nu Uw belofte te vervullen!’
[13] Ik zei: 'Dat zal Ik ook doen,
maar als Ik daarover uitgesproken ben, moet je Me er verder niets meer over
vragen, maar dan moet ieder bij zichzelf over het gehoorde nadenken, dan zal
dat voor zijn ziel nuttiger zijn dan langdurig gevraag! Luister dus!’
50
De Heer legt de lichtverschijnselen uit
[1] (De Heer): 'De twaalf vuurzuilen
in het oosten stelden werkelijk de twaalfstammen van Israël voor, en de sterke
middelste stam was Juda, de beide buitenste waren Benjamin en Levi. Door de
verschillende gebeurtenissen smolten de twaalf stammen samen tot de laatste
ene stam van Juda, en die ben Ik, die gekomen ben om alle andere stammen in
Mij, de enig ware stam van Juda, te verenigen, zodat zij alle in Mij net zo één
zullen worden, als Ik en de Vader in de hemel volkomen één zijn van eeuwigheid
tot eeuwigheid.
[2] Toen jullie de zeven zuilen zagen,
zagen jullie in zekere zin de jullie reeds bekende zeven geesten van God, en
toen het er later drie werden, zagen jullie in Benjamin de Zoon, in Levi de
Geest en in het midden Juda als de Vader .En zie: Vader , Zoon en Geest werden
één, waren van eeuwigheid één en zullen ook eeuwig één blijven! En deze Ene ben
ook Ikzelf, en wie Mijn woord hoort en daarnaar handelt en leeft, zal ook één
zijn met Mij en in Mij. Hij zal net als Ik opvaren naar de hemelen van God en
in Mij het eeuwige leven hebben. Dat is heel in 't kort de volkomen ware
betekenis van het eerste verschijnsel.
[3] Wat betreft het tweede
verschijnsel, dat liet de volle maat zien van de gruwelijke zonden van dit
volk, dat nu tijdens de klaarlichte dag die over hen is opgegaan, toch in
volkomen duisternis wandelt en ook wil blijven wandelen. En daarom zal het de
vruchten oogsten volgens zijn daden, en wel binnen de tijd die Ik jou, vriend,
reeds buiten bekendgemaakt heb, namelijk over veertig i vijftig jaar, en Ik
geef daar nog een extra termijn van hoogstens tien en zeven jaar bij, waarin Ik
nog geduld zal hebben; dan zal het echter ook voor alle tijden der tijden
helemaal uit zijn met dit volk. En dit zeg Ik jullie: Deze aarde en deze
zichtbare hemel zullen vergaan, en voos en broos worden als een oud kleed, maar
deze woorden van Mij zullen worden vervuld en in eeuwigheid nooit vergaan!
[4] Want Ik ben de Heer. Wie wil met
Mij twisten en met lansen en zwaarden tegen Mij optrekken?! Ja, ook dat zullen
zij nog doen, en Mijn lichaam zal weliswaar de dood vinden aan het kruis, maar
dat zal hun maat juist vol maken en hun ondergang onherroepelijk bezegelen.
Want de blindheid wil heersen en haar God doden. En dat zal zij binnen niet al
te lange tijd doen, en ook deze gruweldaad zal toegelaten worden, opdat haar
ondergang voor alle tijden der tijden volkomen zeker en onafwendbaar zal
worden. Maar wat voor dit volk de ondergang zal zijn, zal voor jullie dienen
tot het grootste heil en de volmaaktste verwerving van het eeuwige leven.
[5] Maken jullie je daar echter niet
bezorgd over nu Ik jullie dat van te voren gezegd heb, want het kwade gebroed
daar beneden kan wel Mijn lichaam doden, maar niet Hem, die in Mij leeft en
eeuwig werkt en schept en ordent. Maar Ik zal ook het lichaam waarlijk niet in
het graf laten, want reeds op de derde dag zal Ik ook dit lichaam weer opwekken
en Ik zal dan weer tot aan het einde der tijden met degenen omgaan die in Mij
zullen geloven, Mij zullen liefhebben en zich aan Mijn woord zullen houden. En
jullie, Mijn broeders, zullen Mij kunnen zien en met Mij kunnen spreken zoals
nu, nu Ik in het nog niet verheerlijkte lichaam temidden van jullie verkeer .
[6] Als jullie dat allemaal goed
overdenken, zullen jullie allen inzien dat er voor het tweede treurige
verschijnsel een aanwijsbare reden is. Maar laat niemand van jullie zeggen:
'Heer, dat zou U met Uw almacht wel kunnen veranderen! ' of: 'Dat zou U anders
kunnen doen! ' Want waarlijk, Ik zeg jullie dat Ik nu al het alleruiterste doe
wat Mijn eeuwige en hoogste goddelijke wijsheid Mij aangeeft, en toch helpt het
dat volk daar beneden niets meer, want het is door de eigen, onnoemelijke slechtheid
zo verstokt, dat ook Gods macht het niet meer kan helpen.
[7] 'Wel', denken en zeggen jullie bij
jezelf, 'hoe is zoiets nu mogelijk? God moet toch alles kunnen doen wat Hij
maar wil!' ja, dat kan God waarlijk. Maar bij de volkomen vrijheid van de menselijke
wil kan en mag God nooit of te nimmer doen wat Hij wil, want als God de
menselijke wil ook maar enigszins zou beïnvloeden, zou de mens een marionet
worden, bestuurd door het koord van de vaste goddelijke wil, en zou dan nooit
tot een vrij, zelfstandig leven kunnen komen. Kan hij dat echter uit zichzelf
niet bereiken, dan is het met het eeuwige leven van zijn zielonvermijdelijk ook
voor eeuwig gedaan.
[8] De mens moet dus volledige
vrijheid van wil hebben, die alleen door wetten van buitenaf en door vrijwillige
gehoorzaamheid tot zijn werkelijk voordeel kan strekken, en daarbij mag de
goddelijke almacht weinig of eigenlijk helemaal geen rol spelen en moet,
terwille van de zelfstandigheid, toelaten dat de mens alles doet wat hij wil
doen, en dus zelfs ook dat hij Mijn totaalonschuldige lichaam doodt.
[9] En omdat deze mensen hier in
Jeruzalem de wet van God vrijwel geheel verworpen hebben, en in plaats daarvan
voorschriften hebben gemaakt die hun beter uitkomen en die hun wereldse
belangen geheel en al dienen en die lijnrecht ingaan tegen Mijn inzettingen,
die door Mozes en de profeten aan de mensen zijn gegeven, en deze helemaal
willen verdringen, en omdat Ik nu tegen hen en hun grote ongerechtigheid ten
opzichte van God en de mensen getuig, haten zij Mij en willen Mij tot elke
prijs doden. ja, ook dat zal toegelaten worden, maar dan zal hun maat van
begane gruweldaden ook vol zijn, en dan zal er met dit volk gebeuren wat jullie
zojuist als tweede verschijnsel gezien hebben.’
[10 Toen zei Nikodemus: 'Heer en
Meester, ik ben van mening dat de twee verschijnselen wel eens behoorlijk
ontnuchterend gewerkt kunnen hebben op de tempeldienaren en zij in het vervolg
wel uit zullen kijken om de hand aan iemand te slaan; want ik heb in de tempel
duidelijk gehoord hoe het volk de priesters, die zich hoogst ongemakkelijk
voelden, voorhield dat God hen nu allemaal zou oordelen, omdat juist zij als
priesters de meeste profeten tot Zacharias en Johannes toe gedood hebben! En
zelfs de hogepriester zweeg en durfde het volk niets te antwoorden, toen het
zijn gebrachte offers zonder omhaal van de tempel terug eiste, wat anders
altijd als een grote misdaad beschouwd wordt. En omdat ik dat zelf nog gezien
heb, ben ik van mening dat zij tegen U, o Heer en Meester, niet meer zo vol
haat en zo opstandig zullen zijn. Zij zullen er wel voor oppassen om vijandig
tegen U op te treden! Bovendien heeft de tempel in verband met het ius gladii*
(*Zwaardrecht)van de kant van het hoge Romeinse gerecht bij monde van een
overste een uiterst ernstige waarschuwing gekregen, en die zou hun wel eens
voor altijd de lust kunnen ontnemen om ooit nog iemand zonder een Romeins
vonnis ter dood te veroordelen.’
[11] Ik zei: 'Dat zullen zij ook niet
doen, maar in hun woede en moordlust zullen zij zo'n druk uitoefenen op de
Romeinse rechter en zo'n groot aantal betaalde getuigen tegen hun offerlam naar
voren brengen, dat de rechter tenslotte zal moeten doen wat zij willen.
Weliswaar geloven al veel mensen van het volk in Mij en Mijn leer, maar de
tempel heeft toch een grote, zij het ook totaal blinde aanhang, waarmee men nog
van alles uit kan richten. Dat de tempel nog veel aanhangers heeft, bewijst de
bijna ontelbare mensenmenigte die op de feestdagen een bedevaart naar de tempel
maakt. Deze grote, massale bedevaarten tonen immers meer dan voldoende aan,
hoevelen er nog met de tempel verbonden zijn, en hoeveel blinden er nog in het
hele joodse land zijn die God een welgevallige dienst denken te bewijzen als ze
heel gewetensvol doen wat hun door de tempel wordt bevolen. Als je dat goed
voor ogen houdt, zul je nu nog heel weinig joden vinden die voor het leven van
Mijn lichaam borg willen staan.'
51
Het verleden en de toekomst van de joden
[1] Dit gesprek hoorden ook de
Romeinen en Agricola stond verontwaardigd op en zei: 'Heer van alle hemelen en
werelden, mocht het gebroed daar beneden ooit zoiets tegen U van plan zijn, dan
zal Uw almacht het ons wel van te voren kunnen doen weten en dan zullen wij
niet aarzelen om Voor altijd een eind te maken aan dat bedriegersgebroed; ik
zal Pilatus daar morgen nog nadrukkelijk op wijzen!'
[2] Ik zei: 'Mijn allerbeste vriend,
je hebt meteen op de eerste dag dat je hier kwam, Mijn legerscharen en Mijn
macht gezien, en Ik hoef slechts één wenk te geven of talloze scharen almachtige
engelen staan Mij ter beschikking, waarvan er één al voldoende zou zijn om de
hele aarde en de hele zichtbare hemel in een oogwenk te vernietigen! Ik ben
echter niet naar wereld gekomen om haar te oordelen en te vernietigen, maar
alleen om haar van de ondergang te redden. En daarom moet Ik de wil van de
mensen, hoe ze ook zijn, de vrije loop laten, zelfs wanneer zij zich aan Mijn
lichaam willen vergrijpen; want als Ik daar tegenin ga met de goddelijke macht
van Mijn wil, die Mij door de Vader gegeven is, dan doodt dat de ziel van ieder
mens, en kan niemand denken aan een eeuwig leven na het afleggen van zijn
lichaam en er nog minder aan geloven en erop hopen.
[3] O ja, de mensen hoeven zich
helemaal niet aan Mijn lichaam te vergrijpen om toch het eeuwige leven van hun
ziel te kunnen verwerven, zoals ook jullie het zullen verkrijgen wanneer jullie
tot aan het eind van je aardse leven bij Mijn leer blijven zonder dat zich
iemand aan Mij hoeft te vergrijpen; en de ene die zich aan Mij zou vergrijpen,
zou het leven niet hebben en het ook niet verwerven.
[4] Maar daar beneden bij die wereldse
mensen liggen de zaken anders. Zij zijn allemaal duidelijk dienaren van de hel
en haar leugenvorst geworden en staan nu in zijn wereldse dienst. Zij stapelen
zonden op zonden en gruwelen op gruwelen, begaan allerlei hoererij, echtbreuk
en bloedschande, en proberen voortdurend iemand ook totjood te maken door hem
de hemel en het eeuwige leven te beloven. Wanneer iemand echter tot hun geloof
is overgegaan, kleden ze hem bijna geheel uit, opdat hij zich zo de hemel en
het eeuwige leven koopt.
[5] Hebben zij zo'n blinde heiden
echter helemaal van zijn vermogen ontdaan, dan zeggen zij met een schijnheilig gezicht:
'Zo, vriend, nu ben je al halverwege op weg naar de hemel en het eeuwige leven!
Tot nu toe hebben wij voor jou gewerkt, maar van nu af aan moet je zelf werken
volgens de wet die we je hebben laten zien, anders zou ons voorbereidende werk
en de offers die je aan God gebracht hebt, geen waarde hebben!'
[6] En zo beroven zij de een na de
ander en doen dan verder totaal niets meer voor hem; en als hij bij hen komt om
raad dan verwijzen zij hem naar hun preken, als hij die raad niet kan betalen.
Kan iemand echter een advies goed betalen, dan krijgt hij behalve de preek ook
een advies dat gewoonlijk uit een listig in elkaar gezette leugen bestaat.
[7] En omdat deze
hemel-en-eeuwig-leven-verkopers zelf niet in de hemel komen, daar zij er zelf
niet in geloven en ook nooit in geloofd hebben, laten zij er ook niemand anders
binnengaan, omdat zij door hun uiterst duistere leugens de weg daarheen
versperren.
[8] Wie dat nog met een helder
verstand herkent en naar de waarheid begint te zoeken, die verdoemen zij weldra
als ketter en godslasteraar en zij vervolgen hem verwoed tot de laatste druppel
bloed, zoals zij ook om dezelfde reden de van Gods geest vervulde profeten voor
het merendeel gedood hebben, wier graven zij nu voor de schijn eren en op
bepaalde herdenkingsdagen witkalken. Maar zij zijn zelf als witgekalkte graven
die er van buiten heel stichtelijk uitzien, maar van binnen vol kadavers zijn
en vol walgelijke lucht.
[9] Jullie denken nu natuurlijk bij
jezelf: 'Ja, als dit boze gebroed al sinds zo lang zo is, dan had God hen toch
ook al lang volkomen kunnen vernietigen! ' Ja, dat had God ook wel kunnen doen
en dat heeft Hij ten dele ook gedaan door allerlei gerichten, die eens zover
gingen dat het hele joodse volk veertig jaar lang in de harde gevangenschap van
Babylon terechtkwam, en de tempel van Salomo en grotendeels ook de stad
Jeruzalem verwoest werden. Daarop deed het volk weer boete en keerde tot God
terug. En het werd weer vrij en kwam weer in dit beloofde land, bouwde de stad
en de tempel opnieuw op en leefde toen een tijdlang helemaal volgens de regels.
Maar toen het weer tot uiterlijke glans en aanzien kwam, begon het
langzamerhand ook van de juiste wegen af te wijken en maakte het voor zichzelf
wetten, - dat wil zeggen voornamelijk de tempel, die deze wetten in de plaats
stelde van de goddelijke wetten, en spoorde het volk aan om deze menselijke
wetten streng op te volgen, terwijl de priesters openlijk aan het volk leerden:
'Het is verdienstelijker voor jullie om deze nieuwe wetten op te volgen dan de
oude!' En zo ging het almaar door, en het werd slechter en goddelozer dan
tijdens de richters en koningen.
[10] Het ontbrak echter nooit aan
vermaningen en ten dele ernstige beproevingen, die helaas geen vruchtbare bodem
meer vonden. Toen het volk en hun koningen en priesters nauwelijks meer dachten
aan de levende God, en iedereen er in de roes van de wereld op los leefde, zond
God weer profeten en waarschuwde het volk ernstig, dat er een machtige vijand
in het land toegelaten zou worden die alle joden zou onderwerpen en hun
koningen gevangen zou nemen, en die de vrouwen, dochters, ossen, koeien,
kalveren en schapen van de joden als gijzelaars zou wegvoeren, en ook veel
goud, zilver, edelstenen en parels van hen zou afnemen, en dat het volk voor
altijd zou worden geknecht. Kortom, het werd de joden in goed begrijpelijke
taal beschreven hoe het hun zou vergaan als zij hun wereldse wetten en hun
wereldse gezindheid niet zouden verlaten. Maar dat was allemaal tevergeefs en
de voorspelling ging in vervulling, want de Romeinen drongen het land binnen,
veroverden het en handelden volgens de voorspelling.
[11] Toen kregen de joden wereldse
wetten genoeg in hun land, die zij op leven en dood moesten nakomen. De tempel
keerde daarna onder enkele vrome priesters tijdelijk weer tot God terug, bleef
daar echter niet bij en is sinds -zeg maar – dertig jaar helemaal afgegleden
tot een rovershol en een moordkuil, en is nu als tempel slechter dan een
willekeurige afgodentempel uit de voortijd of uit de hedendaagse tijd.
[12] En hoewel Ik nu als de Heer,
omhuld met een lichaam, Zelf in de tempelonderwijs, terwijl Ik de duidelijkste
tekenen doe en al het volk en de .tempeljoden de waarheid leer, helpt dat toch
helemaal niets, en de Fanzeeën gaan nog erger dan ooit hun gang met liegen en
bedriegen, en beraadslagen voortdurend hoe zij Mij uit deze wereld kunnen
helpen. En zelfs dat zal hun nog toegestaan worden, opdat de maat van hun
gruwelen vol zal worden. Maar dan komt ook het jullie allen in het tweede
verschijnsel getoonde grote gericht over dit volk, en daarmee ook het einde van
hen, als joden, waarna zij dan als kaf naar alle uiteinden der aarde verstrooid
zullen worden. En hun naam, die tot nu toe overal geroemd werd, zal veracht
worden.
[13] Als zij deze tijd van grote genadige
beproeving herkend zouden hebben, dan zouden zij zeker voor eeuwig het eerste
volk van de hele oneindigheid geworden en ook gebleven zijn; maar juist omdat
zij deze grote tijd der tijden niet wilden herkennen, zullen zij dan ook door
het grote gericht dat over allen is begonnen, het laatste volk van de aarde
worden. Verstrooid onder alle volkeren der aarde zullen zij onder allerlei
vervolgingen gelijk de vogels in de lucht hun voedsel moeten zoeken, en zij
zullen overalonderdanig zijn.
[14] En ook al zullen er in latere
tijden enkelen zijn die bergen geld zullen verzamelen, dan zullen zij daarvoor
toch nergens op aarde een land, een rijk of een vorstendom kunnen kopen; en tot
getuigenis van Mijn voorspelling zullen zij zo blijven tot aan het einde der
tijden van deze aarde.'
52
Noodlot of vrijheid van wil?
[1] (De Heer): 'Denk echter niet dat
dit zoiets is als wat bepaalde blinde wereldse geleerden 'voorbeschikking'
noemen, alsof God al voor ieder mens voorbeschikt zou hebben wat hem in zijn
korte of langere leven te wachten staat! Iets dergelijks te denken of te
geloven kan voor de ziel de dood betekenen, omdat die leer een heimelijke
uitwas is van de hel en het absolute tegendeel is van de ware levensprincipes
van God voor de mensen. De mensen bepalen zelfhun lot door hun vrije wil
verkeerd te gebruiken en niet alle zeven levensgeesten in zichzelf te willen
opwekken, waardoor zij ook niet tot de ware aanschouwing komen van hun
innerlijke, ware en onvergankelijke levensschat. Daardoor komen zij op zijwegen
en willen dan ook in het licht van de wereld het ware, innerlijke levenslicht
opzoeken en daar dan blijmoedig naar handelen en wandelen.
[2] Maar wanneer de ziel van een mens
zich eenmaal behoorlijk in de donkerste nacht van haar zelfgeschapen wereldse
waan bevindt, kan ook geen van de engelen van de hemel haar een andere richting
geven zonder haar innerlijke vrije wil aan te tasten, en niemand kan dan
zeggen: 'Zie, dat was dus de bestemming van deze mens!' Ja, het was
ongetwijfeld wel een bestemming, maar die ging niet van God uit, maar van de
mens zelf.
[3] Van God uit werd het slechts
toegelaten, en wel als gevolg van de volkomen vrije wil van de mens. En wat Ik
nu zei over één mens, dat geldt ook voor een heel volk. Het is en blijft zelf
de schepper van zijn tijdelijk en eeuwig lot.
[4] Het zou dus een groot misverstand
zijn om aan te nemen dat God al van eeuwigheid voorbestemd zou hebben dat dit
alles, wat Ik jullie nu door de verschijnselen getoond en mondeling voorspeld
heb, zo zou moeten gebeuren. O nee, dat is geenszins het geval! Maar toch zal
alles zo gebeuren, omdat de mensen het zo willen, omdat het allergrootste en
invloedrijkste deel van hen zich heel welbehaaglijk en met enorme
hardnekkigheid vrijwillig in de totale nacht van de hel bevindt, en nu zelfs na
Mijn geweldig machtige oproep deze nacht van de dood niet wil verlaten.
[5] Want meer dan wat Ikzelf nu doe,
gedaan heb en nog zal doen, kan onmogelijk gedaan worden zonder de volkomen
vrijheid van de menselijke wil aan te tasten en wiens ogen dan niet opengaan
en wie zich daar dan nog niet naar richt, diens blindheid en onverzettelijke
verstoktheid van hart zijn dan door geen enkel middel, waarvan iedereen kan
zeggen dat het een waar en goed en zacht middel is, meer te genezen. In zo'n
geval moet dan het gericht komen en als laatste middel werken. Maar opdat het
gericht los kan breken, moet eerst de maat van het kwaad waardoor het
veroorzaakt wordt, vol zijn, wat bij dit volk binnenkort -zoals ik gezegd heb
-het geval zal zijn. Denk er dus nu niet al te angstig over na, want niet Ik,
maar de mensen die niet te bekeren zijn, willen het zo!'
[6] Toen zei Nikodemus: 'Maar Heer en
Meester, dan ziet het er voor de mensheid toch wel ontzettend slecht uit! Als
God Zelf zulke mensen nooit helpen kan, zelfs niet tegen hun domme wil en
eigenzinnigheid in, wie zal hen dan nog wel kunnen helpen?'
[7] Ik zei: 'Ja, vriend, jij begrijpt
heel veel aardse dingen niet, die je toch ziet en kent, - hoe wil je dan zuiver
geestelijke dingen begrijpen, die je niet ziet of voelt? Ik heb toch gezegd dat
God de mens met betrekking tot zijn innerlijke, geestelijke ontwikkeling niet
met Zijn almacht leidend en sturend mag beïnvloeden, vanwege Zijn eeuwige
ordening. Want als God dat zou doen, dan zou de mens een dode machine worden en
nooit tot een volkomen vrij, zelfstandig leven kunnen komen.
[8] Breng de ergste roofmoordenaar
maar eens bij Me, dan zal Ik hem in een oogwenk omvormen tot een engel des
lichts; maar dan zal daardoor zijn eigen ik zo goed als volledig dood zijn!
Zodra Ik Mij echter weer terugtrek met de geest van Mijn almachtige wil, wordt
zijn eigen ik weer actief, en zal de oude roofmoordenaar weer voor je staan.
Want zijn liefde is roof en moordlust en dat is dus zijn leven; neemt men dat
van hem af, dan is hij volkomen dood en heeft helemaal opgehouden te bestaan.
[9] Maar toch kan zo 'n mens zijn
leven nog beteren en wel door de zeer kwalijke toestand waarin hij zichzelf
door zijn verkeerde liefde gebracht heeft. Want de ziel van de mens begint pas
over de oorzaak van haar beroerde en ongelukzalige toestand na te denken, als
zij zich reeds door eigen toedoen in het harde gericht bevindt; en als de ziel
eenmaal de oorzaak daarvan begint in te zien, zal zij ook gauw de wens in zich
voelen opkomen, bevrijd te worden uit haar slechte toestand, en dan zal zij
naar middelen gaan zoeken om zich uit dat harde gericht te bevrijden.
[10] En als de ziel eenmaal die wens
en wil in zich heeft, dan is zij ook in staat een licht in zich op te nemen dat
haar van boven af door allerlei adequate middelen wordt aangereikt.
[11] Grijpt de ziel de haar geboden
middelen aan, dan begint haar vroegere slechte liefde zich uit en in zichzelf
in een goede en betere liefde te veranderen. Het wordt lichter en lichter in
haar, en zij gaat trapsgewijs tot een hogere levensvervolmaking over, en dat is
slechts mogelijk door een heel streng gericht toe te laten. En bijgevolg zal er
dus ook over de joden, wanneer de maat van hun gruweldaden vol is, een zeer
streng gericht toegelaten worden, zowel hier als aan gene zijde, en dat zal hen
voor alle tijden der tijden zeer verdeemoedigen, omdat zij nooit de
heerschappij over een volk zullen verwerven.’
53
Over de maat van het goede en het slechte
[1] Nikodemus zei: 'Heer en Meester, maar
waarom moet er pas zo'n zwaar gericht over een volk komen als de bepaalde maat
van al zijn mogelijke zonden vol is geworden? En wat is dat voor een maat, en
waaruit bestaat die?'
[2] Ik zei: 'Dat is toch wel wat
vreemd, dat jij als Oudste van de tempel en van de hele stad dat niet begrijpt,
terwijl je toch zo vele malen de wijze spreuken van Salomo voor jezelf en voor
de anderen gelezen hebt! Als een kind in het moederlichaam eenmaal volgroeid
is, dan is zijn maat als foetus vol en komt het ter wereld. Een vrucht aan de
boom heeft zijn maat bereikt als hij volledig rijp is, waarop hij dan van de
boom valt. Een mens die de wet goed kent, geheel daarnaar leeft en deze uit
liefde tot God en zijn naaste niet meer overtreedt, heeft daardoor de
duidelijke maat van zijn eigen levensvoleinding vol gemaakt, en is daardoor
reeds in dit leven een burger van de hemelen geworden, omdat hij de geestelijke
dood in zich volkomen heeft overwonnen en vol van het eeuwige leven uit God is
geworden.
[3] Maar een mens, die ten eerste al
nooit echt de moeite neemt om de levenswetten van God beter en duidelijker te
leren kennen - omdat het vermaak van de wereld hem daar te veel van afhoudt -
en die zich van de ene zinsverrukking in de andere stort, die begint God te
vergeten, en daardoor verdwijnt zijn geloof in Hem steeds meer. Als hij echter
zijn geloof in een God verliest, dan worden zijn ouders ook hinderlijk voor
hem. Niet alleen dat hij hun niet meer gehoorzaamt, maar hij ergert hen steeds
door alle mogelijke ongehoorzaamheid, slaat hen tenslotte zelfs, besteelt hen
en verlaat hen. En als hij zijn ouders niet eerbiedigt, heeft hij al helemaal
geen respect voor zijn medemensen. Hij bedrijft hoererij. in allerlei vorm,
wordt een dief, een rover en een moordenaar om zich middelen te verschaffen
waarmee hij zich nog meer aan zijn lusten en slechte hartstochten over kan
geven. En zo heeft deze mens zich tenslotte van alle levenswetten ontdaan en
handelt dan volgens de wetten van zijn slechte en kwade aard, en zondigt op die
wijze volledig tegen de hele wet. Daardoor heeft hij echter ook de maat van het
kwade vol gemaakt, is een duivel geworden en heeft daardoor dan ook in zichzelf
en uit zichzelf het gericht over zich doen losbreken; in zijn grote kwelling en
pijn moet hij zich nu zelf verwijten dat niemand dan alleen hijzelf de schuld
daarvan was.
[4] Dat echter, zodra de maat der
zonden vol is, heel zeker het gericht volgt -wat de eigenlijke geestelijke dood
is - is door God al sinds eeuwigheid zo bepaald en onveranderlijk voor de hele
toekomstige eeuwigheid vastgesteld; want als dat niet zo was, dan zou er geen
vuur, geen water, geen aarde, geen zon en geen maan en ook geen schepsel daarop
zijn.
[5] Het vuur is wel een kwaad element,
en als het je zou vastgrijpen, zou het je dood zijn. Maar moet er geen vuur
zijn, omdat het voor de mensen wel eens gauw dodelijke kan zijn? Zie, de aarde
heeft een bepaalde aantrekkingskracht, tengevolge waarvan ieder lichaam zwaar
wordt en onophoudelijk naar haar middelpunt getrokken wordt! Tengevolge van
deze eigenschap van de aarde kun je van een hoogte vallen en jezelf doden. Moet
de aarde die eigenschap dan niet bezitten, omdat die de dood van een mens kan
veroorzaken? O, dan zou het ervoor de aarde al gauw slecht uitzien, want zij
zou uit elkaar vallen en nog vollediger oplossen dan een stuk ijs in de zon, en
dan zou het met alle schepselen die zich daarop bevinden gedaan zijn! Want waar
zouden die moeten leven als zij geen vaste ondergrond hadden? En zie, deze
noodzakelijke eigenschap van de aarde en van al haar materie is ook een gericht
dat van God uitgaat voor alle materie, anders zou er geen materie zijn!
[6] En zo is alles watje in deze
wereld ook maar zien kunt, een gericht dat door God is ingesteld, en wie zich
van het geestelijke en dus ook van God afwendt en zich in zijn ziel op de
materie van de wereld richt, kan onmogelijk ergens anders terechtkomen dan in
het oude gericht en de dood daarvan; want de vrijheid en het volkomen afwezig
zijn van gerichten is alleen in de zuivere geest uit God, die ieder ten deel
kan en zal vallen die volgens Mijn leer leeft, en gelooft dat Ik vanuit God als
Zelf God in deze wereld ben gekomen om alle mensen het ware levenslicht en het
eeuwige leven te geven. Want Ikzelf ben de waarheid, het licht, de weg en het
leven. - Begrijp je dat nu?'
54
De uitleg van het derde lichtverschijnsel
[1] Nikodemus zei: 'Heer en Meester,
dat begrijp ik nu en ik dank U uit het diepst van mijn hart voor deze zeer
belangrijke lering! Maar omdat U ons nu de twee lichtverschijnselen hebt
uitgelegd, zou ik U willen vragen om ons het derde verschijnsel ook nog uit te
leggen; want daar moet iets heel bijzonders in verborgen zijn.'
[2] Ik zei: 'ja, ja, Ik zal jullie het
derde verschijnsel wel uitleggen, maar jullie zullen het niet goed begrijpen;
want wat de nog verre toekomst zal brengen, zullen jullie pas duidelijker
inzien als jullie in de geest wedergeboren zijn. Maar Ik zal er toch iets over
vertellen, luister dus!
[3] De uit de hemelen op aarde
teruggekeerde lichtzuil ben Ik in de geest van Mijn levende woord, dat Ik in de
toekomst in de harten van die mensen zal leggen die Mij liefhebben en zich aan
Mijn geboden zullen houden; naar hen zal Ik Zelf komen en aan hen zal Ik Mij
openbaren. En zo zullen zij allen opnieuw door God onderwezen worden.
[4] Dat de zuil in talloos vele delen
uiteengaat, betekent dat de innerlijke, geestelijke betekenis onthuld zal
worden van al Mijn woorden en leringen, die Ik sinds het begin van het
menselijk geslacht aan de mensen bij monde van de aartsvaders, de profeten en
zieners en nu Zelfheb gegeven.
[5] Uit al die vele gedeeltelijke
onthullingen van de innerlijke, geestelijke betekenis van Gods woord zal
uiteindelijk een ware en grote licht en levensleer ontstaan, en deze leer zal
dan het grote en nieuwe Jeruzalem zijn, dat uit de hemelen naar de mensen zal
neerdalen. En wie in de nieuwe leer zullen zijn en leven, zullen in het nieuwe
Jeruzalem wandelen en er eeuwig wonen, en aan hun grenzeloze zaligheden zal
nooit een einde komen. Want Ikzelf zal bij hen zijn en zij zullen de talloze
heerlijkheden van Mijn liefde, wijsheid en almacht aanschouwen.
[6] Er zal echter vanaf de ondergang
van deze oude stad Jeruzalem tot aan de tijd waarop de nieuwe stad Gods op
aarde komt, weinig licht bij de mensen op aarde zijn; want er zullen maar al te
gauw een groot aantal valse profeten en priesters in Mijn naam opstaan en valse
wonderen verrichten en de mensen misleiden en blind maken. ja, de antichrist
zal met hulp van de aardse koningen zulke dingen doen, dat zelfs Mijn
uitverkorenen, als Ik dat toe zou laten, verleid zouden kunnen worden om hun
knieën te buigen voor de nieuwe Baal. Dan zal Ik weer een tijd van grote nood
onder de mensen laten aanbreken, zoals er nog niet eerder onder de zon is
voorgekomen. Dan zal Baal evenals de grote hoer van Babel terneer geworpen
worden, en het licht van het levende woord in de harten van vele mensen zal dan
gaan schijnen en zal de mensen die gebukt gaan onder deze nood oprichten en
verlossen, en zij zullen zich allen verheugen in het nieuwe licht en Mijn naam
loven en prijzen.
[7] In die tijd zullen de mensen
dikwijls omgang hebben met de reine geesten uit Mijn hemel, die hun leraren
zullen zijn en hen zullen onder wijzen in alle geheimen van het eeuwige leven
in God, zoals dat in het derde verschijnsel aan jullie werd getoond doordat er
mensen door de twaalf poorten in en uit gingen.
[8] De twaalf poorten betekenden nu
echter niet meer dat de nieuwe stad gebouwd was uit de twaalf stammen van
Israël, maar uit de twaalf voornaamste grondbeginselen van Mijn leer, welke
zijn vervat in de tien geboden van Mozes en in Mijn twee nieuwe geboden van de
liefde; want dat zijn de poorten waardoor de mensen voortaan zullen binnengaan
in de nieuwe stad van God, die vollicht en leven is.
[9] Alleen degene die Mijn geboden zal
houden, zal ook deze stad binnengaan en hem zal licht en leven gegeven worden;
wie echter de geboden niet zal houden, zal ook niet in deze nieuwe stad komen.
De twaalf soorten edelstenen waaruit de muur om de grote stad gebouwd was,
waren eveneens weer een aanduiding van dezelfde twaalf geboden.
[10] Deze twaalf geboden zijn voor de
mens dus niet alleen de ingangspoorten tot het licht en het leven, maar ook
zijn onverwoestbare bescherming en afscherming, en de poorten en machten van de
hel of de materiële wereld kunnen die nooit verwoesten of overwinnen.
[11] Ook hebben jullie bij het
verschijnsel opgemerkt, dat de stenen van de muren in al hun kleuren ook een
sterk licht uitstraalden. Dat toonde jullie dat in de gegeven twaalf geboden
ook alle graden van de goddelijke wijsheid vervat zijn, en zo kan de mens
alleen maar door het houden van de twaalf geboden tot volmaakte wijsheid komen.
Want in de geboden ligt alle wijsheid uit God, en omdat daarin al Gods wijsheid
ligt, ligt ook alle goddelijke macht en kracht er in besloten, omdat in deze
geboden de alwijze en almachtige wil en daardoor de hoogste vrijheid besloten
ligt.
[12] Wie dus door het houden van de
geboden de wil van God tot de zijne heeft gemaakt, die heeft ook de goddelijke
macht en de goddelijke vrijheid tot de zijne gemaakt; hij heeft de toestand van
de ware geestelijke wedergeboorte bereikt en is als een waar kind van God zo
volmaakt als de Vader in de hemel Zelf
[13] En Ik zeg nu tegen jullie allen,
dat jullie door nauwkeurig de geboden op te volgen er naar moeten streven om
reeds hier op aarde even volmaakt te worden als de Vader in de hemel, dan
zullen jullie ook kunnen doen wat Ikzelf nu doe en nog grotere dingen. En als
jullie je in deze toestand bevinden, zijn jullie reeds tijdens dit leven
burgers van het nieuwe Jeruzalem. Dat is dus de betekenis van het derde
verschijnsel. Hebben jullie dat goed gehoord en begrepen?'
[14] Deze uitleg van Mij over het
derde verschijnsel verwonderde allen zeer en ze dachten een poos diep na, maar
wisten toch niet precies in hoeverre zij deze laatste uitleg goed of misschien
toch niet helemaal begrepen hadden.
55
Het zien van Gods wijsheid door de wedergeboorte
[1] Nikodemus zei, na een poosje diep te
hebben nagedacht: 'Heer en Meester, groots en diepgaand is hetgeen U ons nu zo
helder hebt laten zien en ik zal U er wel nooit genoeg voor kunnen danken; maar
omdat dit alles zo veelomvattend en diepgaand is, heb ik het, zoals misschien
ook sommige anderen, niet helemaal door en door kunnen begrijpen. Ik zie wel in
dat het ook door verdere uitleg voor mij niet helderder zou worden, daarom zeg
ik dan ook niet: Heer, maak me dat nog duidelijker en begrijpelijker!’
[2] Ik zei: 'Daar heb je ook volkomen
gelijk in. Dit is voor jou en voor menigeen niet duidelijker uit te leggen,
maar je zult dat alles en nog veel meer pas begrijpen wanneer je in de geest
bent wedergeboren.
[3] Mijn woord en Mijn prediking aan
jullie kan niet gegeven worden op de verstandelijke manier waarop de mensen van
hun wereldse kennis spreken, maar zij moeten blijk geven van de geest, die
jullie volledig onbekend is, en van zijn kracht, opdat jullie geloof en
toekomstige kennis niet gebaseerd is op de wijsheid van de geestelijk blinde mensen,
maar op de wonderbare kracht van de geest uit God.
[4] Wel, Mijn manier van leren en
spreken is in de ogen van de wereldse geleerden een dwaasheid, omdat zij niets
afweten van de geest en zijn kracht en met hun grove zintuigen niets waarnemen;
maar toch is Mijn leer een wijsheid van de diepste en verhevenste soort, echter
alleen voor de ogen, oren en harten van de volmaakte mensen, die van goede wil
zijn en de geboden van God altijd gehouden hebben. Maar voor de wijzen en
leiders van deze wereld, die net als hun wijsheid vergaan, is Mijn leer dat
natuurlijk niet.
[5] Ik spreek tot jullie over de
verborgen wijsheid van God, die Hij reeds vóór de schepping van deze materiële
wereld heeft ingesteld voor jullie eeuwige levensluister, en die verborgen
wijsheid heeft nog geen Farizeeër geen Oudste en schriftgeleerde of
tempeloverste met zijn wereldse verstand in de Schrift ontdekt; want wanneer
zij deze verborgen wijsheid ooit zouden hebben waargenomen, dan zouden zij er
niet voortdurend over beraadslagen hoe zij Mij, de Heer van eeuwigheid, kunnen
doden en vernietigen. Maar laat hen het maar proberen en beraadslagen; want
naar hun werken zal ook hun loon zijn!
[6] Tegen jullie zeg Ik echter, zoals
er geschreven staat: 'Geen mensenoog heeft ooit gezien, geen oor gehoord, en in
geen mensenhart is opgekomen wat God diegenen heeft bereid die Hem liefhebben
en Zijn geboden houden!’
[7] Wat Ik jullie nu openbaar, dat
openbaart Gods geest aan jullie geest, opdat ook jullie geest Gods diepe
wijsheid zal onderzoeken en leren kennen. Want alleen de geest doorziet en
onderzoekt alle dingen en, daardoor gelouterd, ook Gods diepe wijsheid. En zo
ontvangen jullie van Mij niet de geest van de wereld, die jullie nooit nodig
hebben, maar de geest uit God, opdat jullie door deze geest volledig kunnen
vatten en begrijpen wat jullie door Mij als door God gegeven is.
[8] Daarom kan Ik met jullie daar niet
over spreken zoals geleerden dat doen, maar alleen met woorden waarmee de geest
van God onderwijst en alle dingen vanuit de geest richting geeft, en jullie
kunnen Mij daarom ook niet geheel begrijpen, omdat jullie ziel nog niet
helemaal vervuld is van de geest. Maar wanneer jullie ziel zich met alle liefde
en een vrije goede wil geheel zal bevinden in de geest uit God, die jullie nu
ontvangen, dan zullen ook jullie zelf alle dingen vanuit de geest benaderen en
alles goed zien en begrijpen wat jullie nu nog duister en onbegrijpelijk
voorkomt.
[9] Jullie vernemen nu echter toch al
iets van de eeuwig ware geest van God en jullie kunnen ook al veel vanuit een
geestelijk standpunt bezien. Maar de door en door natuurlijke mens merkt niets
van Gods geest in zichzelf, en als men daar met hem over spreekt, is dat voor
hem een dwaasheid, omdat hij niets in zich heeft waarmee zijn ziel de dingen
vanuit de geest kan beoordelen. Want als een mens geestelijke dingen wil
verstaan en begrijpen, moet eerst zijn ziel en alles geheel van de geest
doordrongen zijn, want al het leven en al het ware licht en alle ware kracht is
enkel in de geest aanwezig, die alleen aan alles de juiste richting geeft en
door niemand kan worden tegen gehouden.
[10] De natuurlijke mens, die nog
zonder geest is, bestaat uit de gerichte materie, en zijn natuurlijke leven is
hem door Gods geest alleen maar als een middel gegeven waardoor hij in staat is
het ware geestelijke leven in zichzelf op te wekken, als hij dat wil. Hij kan
dus met zijn natuurlijke verstand Gods geboden wel herkennen en dan de wil
opvatten om die ook na te volgen en ernaar te leven en te handelen. En als hij
dat doet, dringt Gods geest ook in zijn ziel in zoverre hij in het houden van
Gods geboden en in het geloof aan de ene God en in de liefde tot Hem en zijn
naaste gevorderd is.
[11] Wanneer de ziel daarin zo sterk
is geworden dat zij nooit meer terug kan vallen, is dat al een zeker bewijs dat
zij geheel en al doordrongen is van Gods geest, die alles wat zij ziet en weet
een geestelijke richting geeft; zo'n ziel heeft daardoor haar vroegere dode
materie volkomen overwonnen en is met de geest van God, die haar doordrongen
heeft, één geest, één kracht, één licht en één waar, onverwoestbaar leven
geworden, dat door niemand meer gericht kan worden.
[12] Jullie moeten daarom vóór alles
het ware rijk van God en zijn gerechtigheid zoeken, al het andere zal je er dan
vanzelf bij gegeven worden, want dat zal Gods geest dan in je doen. Maak je in
het geheel geen zorgen over aardse dingen, niet eens over wat je de komende dag
zult eten en drinken en waarmee je je lichaam zult bekleden, want dat is iets
waarover de heidenen zich zorgen maken en andere mensen van de wereld die de
ware God nog nooit hebben leren kennen. Als de ware geest in jullie zijn volle
wedergeboorte heeft bereikt, zullen ook jullie daarmee alles bereikt hebben wat
je nodig hebt.
[13] Als jullie op Mijn wegen zullen
wandelen en blijven, zoals Ik jullie dat leer en geleerd heb, dan zullen jullie
ook in Mij zijn en Mijn geest in jullie, en daarmee zullen jullie alles kunnen
doen en tot stand brengen wat zijn wijsheid jullie zal zeggen en wat zijn wil
in jullie zal willen. En daarmee is jullie alle noodzakelijke wereldse
verzorging voor de tijd van je aardse leven ook in meer dan overvloedige mate
gegeven.
[14] Jullie hebben nu bij Mij gezien
wat voor de geest allemaal mogelijk is; wat echter voor Mijn geest mogelijk is,
zal ook voor jullie geest mogelijk zijn, als hij één wordt met Mij. Hoe hij met
Mij één kan worden, heb Ik jullie herhaaldelijk laten zien, handel daar dan
naar, dan zullen jullie deze belofte van Mij in jezelf volledig in vervulling
zien gaan!
[15] Maar nu zullen we, omdat we
vandaag veel gedaan en tot stand gebracht hebben en het al enige uren na
middernacht is, wat rust nemen en morgen aan het werk voor de nieuwe dag
beginnen!’
[16] Lazarus zei: 'Heer, voor zoveel
mensen zal ik nauwelijks voldoende slaapplaatsen hebben!’
[17] Ik zei: 'Maar waarom? Laat
iedereen op z'n plaats blijven zitten, op z'n armen steunen en uitrusten, dan
zal hem dat heel goed bekomen!'
[18] Daarmee was Lazarus volkomen
tevreden en hij deed dat zelf ook.
[19] Nikodemus wilde nu naar huis gaan
om overdag niet op de berg gezien te worden, want hij was bang voor de
Farizeeën.
[20] Maar Ik zei tegen hem: 'Wees niet
bang voor degenen die je niets kunnen doen! Als Ik het wil en jij het gelooft,
kun je ook op klaarlichte dag ongezien deze berg verlaten en naar je werk
gaan.'
[21] Nikodemus zei: 'Dan blijf ik,
want mijn familie zal zeker van uit gaan dat ik in de tempel aan het werk ben.,
[22] Ik zei: 'Zeer zeker, blijf dus en
rust ook wat uit.'
[23] Na deze woorden van Mij werd het
stil in de zaal en iedereen gaf zich over aan een korte rust, die het lichaam
zeer versterkte.
[24] Maar onze Rafaël ging op Mijn
innerlijke bevel naar de slaven, die nog niet sliepen, en bracht hen op
dezelfde wijze tot rust, en bleef tot zonsopgang bij hen en zorgde ervoor dat
zij allen zeldzaam mooie dromen hadden; want het was kenmerkend voor deze
kinderen uit het noorden om allerlei voorspellende dromen te hebben. En als zij
in hun droom mooie en wonderbaarlijke dingen gezien hadden, dan waren zij
overdag in een verheven stemming en vroom, geduldig en opgewekt.
[25]
En zo kreeg hier ieder het zijne.
56
Het wezen van de engelen
Liefde
en wijsheid, hart en verstand
[1] Wij rustten en sliepen nog heerlijk,
terwijl de zon al boven de verre horizon opkwam. Toen werden Lazarus en zijn
waard wakker en de laatste stond vlug op van zijn stoel en verliet het vertrek
om de bedienden te wekken, zodat zij een goede en rijkelijke ochtendmaaltijd
konden gaan klaarmaken. Daardoor kwam weldra alles in huis tot leven en
ontwaakten ook wij, stonden op van onze plaatsen en gingen naar buiten.
[2] Voor het huis was een bron die
goed en zuiver water gaf en Ik zei tegen Lazarus: 'Broeder, laat ons, om
Nikodemus geen ergernis te geven, kruiken brengen en die met water vullen,
zodat we onze handen kunnen wassen en er niet gezegd kan worden dat we het
brood met ongewassen handen eten!'
[3] Dat gebeurde, en allen wasten hun
handen, gezicht en ook hun voeten, waarna er schone doeken gebracht werden
waarmee men zich kon afdrogen.
[4] Na het wassen, kwam ook Rafaël
weer bij ons en vertelde aan Lazarus dat de jeugd nog heel lekker lag te slapen
en te dromen, en dus de eerste uren nog niet gewekt moest worden. En zo
gebeurde het dan ook, omdat dat hard nodig was voor de jongeren die door de
verre, slechte reis erg vermoeid waren.
[5] Maar nu bij daglicht merkte
Nikodemus de verblindende schoonheid van Rafaël pas goed op en hij raakte niet
uitgekeken op hem. Na een ogenblik van diepe, innerlijke verbazing zei hij
tegen Mij: 'Maar Heer en Meester, waar komt deze bovenaards mooie jongeman toch
vandaan? Hoe heet hij? Nee, ik heb nog nooit een dergelijke mannelijke
schoonheid gezien! Dicht bij hem staat weliswaar ook een heellief meisje, maar
hoe aards is zij vergeleken bij deze meer dan hemels mooie jongeman! Kijk eens
hoe prachtig zijn gouden haar over zijn etherisch zachte hals golft, die
vrijwel sneeuwwit is! Wat is zijn gezicht onbeschrijflijk mooi! Hoe zacht, vol
en teer zijn zijn armen en voeten! Alles aan hem is zo keurig en verzorgd,
hoewel heel eenvoudig, dat ik als een Oudste van de stad en van de tempel zelfs
in mijn dromen nog nooit iets dergelijks heb gezien. Werkelijk, deze jongeman
kan geen kind van deze aarde zijn! Als hij vleugels zou hebben zoals de
cherubijnen, die in het Allerheiligste van de tempel de ark bewaken, dan zou
hij een volmaakte engel van God zijn!'
[6] Ik zei: 'Denk je dan dat de
engelen van God vleugels moeten hebben om engel te zijn? Dan vergis je je heel
erg! Hadden de drie mannen die bij Abraham kwamen, vleugels? Of de jongemannen
die Lot redden, of de engel die de jonge Tobias leidde? Het is Mij niet bekend
dat er ergens in de Schrift melding wordt gemaakt over hun vleugels. Ook de
engel die aan Abraham verscheen, toen hij zijn enige zoon Isaak moest offeren,
en die hem daarvan afhield, had volgens de Schrift geen vleugels.
[7] Alleen de beide metalen cherubs
moest Mozes symbolisch met vleugels uitbeelden om aan de toen nog zeer
zintuiglijk ingestelde joden aan te geven dat de zuivere geesten uit Gods
hemelen in alles uiterst snel zijn in het denken, besluiten, handelen en ten
uitvoer brengen. Nu kent de natuurlijke mens op aarde geen snellere beweging
dan de vlucht van de vogels in de lucht door middel van hun vleugels, en daarom
heeft Mozes de Cherubs dan ook op Gods bevel vleugels moeten geven, om de
snelheid van het geestelijke zintuiglijk waarneembaar te maken voor de mensen.
Maar in werkelijkheid heeft geen enkele engel van God ooit een paar vleugels
gehad.
[8] De vleugel betekent dus alleen
maar de hoge graad van de wijsheid en de kracht van al het zuiver geestelijke,
maar niet dat een zuivere geest ook als een vogel op Gods bevel van de hemel
naar de aarde en vandaar weer terug moet vliegen. Overigens is er in de ware
hemel nooit een engel geweest die niet eerst op de een of andere aarde mens is
geweest. De heel onjuiste voorstelling die jullie hebben van engelen, dat ze
namelijk als zuivere geesten geschapen zouden zijn, heeft alleen maar betrekking
op de werkende krachten en machten van God, waardoor Gods alomtegenwoordigheid
tot uitdrukking komt, die in alle oneindigheid werkt, en waarvan een mens zich
geen voorstelling moet maken, omdat het oneindige uit God voor ieder begrensd
wezen werkelijk onvoorstelbaar is, iets wat hopelijk niet moeilijk te begrijpen
is.
[9] Omdat ieder mens echter, wat zijn
ziel betreft, geroepen is om een ware engel in Gods hemelen te worden, kan deze
mooie en kuise jongeman evengoed zonder vleugels op deze aarde zijn als Ikzelf,
de enige Heer van hemel en aarde, nu in een lichaam bij jullie ben en jullie
Zelf onderwijs en tegelijkertijd toch de hele oneindigheid in stand houd.
Overigens staat er geschreven: 'In die tijd zullen jullie Gods engelen zien
opstijgen en neerdalen, die de Heer zullen dienen!' En dus kan deze jongeman
ook heel goed een engel zijn. - Hoe denk je daarover?'
[10] Nikodemus zei: 'Ja, ja, hij is er
in ieder geval meer dan mooi genoeg voor, maar hij stijgt niet op en daalt niet
neer tussen aarde en hemel!'
[11] Ik zei: 'O, grote blindheid van
de mensen! Hoe kun jij, een man met zoveel ervaring, nu toch denken dat engelen
uit de materiële hemel op deze eveneens materiële aarde neerdalen en vandaar
weer opstijgen, en dat de mensen dat dus zullen zien, en ook hoe die engelen
Mij zouden dienen?! Het opstijgen en neerdalen van de engelen betekent toch
alleen maar: van de liefde opstijgen tot de ware wijsheid en met de wijsheid
weer terugkeren naar de liefde, die de ware levende geest uit God in jullie is.
[12] Als een mens in zijn hart de
liefde tot God en zijn naaste echt opwekt en vasthoudt, stijgt hij daardoor op
tot de wijsheid ofwel tot het juiste en diepe inzicht in alle dingen. Als een
mens echter tot dat inzicht is gekomen en Gods onbegrensde liefde, wijsheid en
macht dieper en dieper beseft en begrepen heeft, wordt hij vol deemoed en
levende liefde tot God. In dat geval daalt hij dan weer af in zijn hart,
verlicht het nog meer en maakt het vuriger in de liefde tot God.
[13] 'Maar', zegje bij jezelf, 'stelt
deze aarde dan de liefde en de hemel de wijsheid voor, terwijl het op aarde
toch zo liefdeloos toegaat en er vanuit de hemel alleen maar goeds komt - heel
zelden misschien iets minder goeds?'
[14] Ja, in het hart van de mens als
de zetel van de liefde, gaat het meestal ook zeer liefdeloos toe, en toch is
het hart de zetel van de liefde. Maar de zuivere liefde in het hart zou
helemaal alleen op zichzelf evenmin levensvruchten tot stand brengen, als de
aarde zonder het licht van de zon. De hemelse zon voor het hart in de mens is
nu eenmaal zijn natuurlijke verstand. Dat daalt in geordende, goede gedachten,
ideeën en begrippen in het hart ofwel op de aarde in de mens neer, verlicht
deze en wekt de kiemen tot goede en edele daden tot leven. Als het licht van
het verstand nog zwak is, zoals het licht van de zon in de winter, dan wordt
het hart wel verstandiger en wijzer, maar omdat het nog erg aan de eigenliefde
blijft hangen, zullen de edele kiemen daarin niet opkomen, groeien en vruchten
laten rijpen in de vorm van daden volleven. Maar wanneer het verstand van een
mens door vlijt en een juist gebruik van zijn talenten en bekwaamheden lichter
en lichter wordt, zal het licht van het verstand ook de levenswarmte in het
hart krachtiger opwekken, en de daarin rustende zaadkorrels voor goede daden
zullen gaan kiemen, groeien en bloeien en weldra edele daden als vruchten voor
de rijke levensoogst voortbrengen en volkomen rijp laten worden.
[15] En dus moeten hier onder
'engelen' worden verstaan de gedachten, ideeën en begrippen van het verlichte
verstand, dat de wijsheidshemel van de mens is -weliswaar in het kleinste
formaat. Deze stijgen op en dalen neer en dienen de nog verborgen geest van God
in het hart van de mens, en deze geest heet liefde tot God en liefde tot de
naaste. Zoals echter deze levende geest uit God in het hart van de mens door
maar al te veel mensen niet herkend wordt en er geen acht op wordt geslagen -
terwijl toch al het heil van de mens met betrekking tot zijn tijdelijke en
eeuwige leven juist van deze geest afhangt -zo word ook Ik Zelf als de Heer en
diepste grond van al het zijn en bestaan door de mensenwereld niet herkend,
hoewel zij zien welke grote gedachten, ideeën en begrippen uit de hemelen van
God door Mij op deze aarde neerdalen en weer opstijgen en het hart helder
verlichten en tot het dragen van levende vruchten verwarmen en opwekken.
Daarom zijn er velen die geroepen zijn, maar er zijn weinig uitverkorenen die
Mijn woorden begrijpen, behartigen en tot de rijke oogst van daden vol leven
brengen.
[16] Is het je nu al wat duidelijker,
wat dus in eerste instantie eigenlijk de engelen zijn die uit de hemel naar de
aarde neerdalen en weer naar de hemel opstijgen, en Mij dienen als God van
eeuwigheid en hier op aarde tijdelijk jullie mensen dienen, die als geroepen
kinderen van God Zijn hart en dus Zijn aarde zijn?'
57
De Jacobsladder
Over
het wezen van de droom
De
ziel aan gene zijde
[1] Nikodemus zei: 'Heer en Meester van
eeuwigheid, nu zie ik pas werkelijk volledig in dat U alleen waarachtig
Christus bent, de Gezalfde van God die in Zijn volheid in U woont! Want zo
heeft nog nooit een profeet op deze aarde onderwezen. Nu U ons echter al zoveel
onthuld heeft, zou U ons, als dat Uw heilige wil is, ook nog opheldering kunnen
geven over de hemelladder van vader Jacob, waarop ook engelen tussen hemel en
aarde opstegen en neerdaalden. Uit dit visioen werd me nooit goed duidelijk,
wat Jehova, die boven aan deze ladder gezien werd, Jacob heeft willen zeggen.
Want Jacob heeft deze droom beslist veel beter begrepen dan ik, omdat ons tot
nog toe geen verdere uitleg over dat visioen van hem is overgeleverd. -Heer,
terwille van mijn grote liefde voor U , vraag ik U daarnaar!’
[2] Ik zei: 'Wat Jacob in zijn droom
zag, was precies wat Ik jullie allen nu meer dan genoeg duidelijk heb
uitgelegd. De ladder is de band tussen het hart en het verlichte hoofd van de
mens. Het hart is hier eveneens de aarde die Jacob zag en die destijds ook in hem,
toen hij zich in grote nood en verlegenheid bevond, te woest, verlaten en
slecht verlicht was. Maar juist in die toestand begon hij veel aan God te
denken, en hij dacht na over wat hij mogelijkerwijs gedaan had dat God hem in
zulke grote moeilijkheden had laten komen. Toen sliep hij buiten op het veld in
en zag in zichzelf de verbinding tussen zijn hart-aarde en de lichthemel in
zijn hoofd. Toen zag hij hoe de gedachten, ideeën en begrippen van zijn hoofd
als langs een ladder afdaalden naar zijn hart, het verlichtten en troostten, en
zo, door de verhoogde liefde van het hart zelf levendiger en gesterkt weer
omhoog naar God stegen om daar weer meer en sterker verlicht te worden. En als
je nu naar het hele verloop van Jacobs leven kijkt, dan zul je zien dat hij van
toen af aan steeds meer aan God dacht en ook steeds strikter volgens de wil van
God leefde.
[3] Door die gedenkwaardige droom werd
ook aangetoond, hoe uit Jacob een ladder zou voortkomen als een waar verbond
tussen zijn nakomelingen en God, waarop de kinderen Gods in de nu eens
stijgende en dan weer afnemende kennis van God zouden toe en afnemen, en dat
op het hoogste punt van de ladder die hij zag, Jehova Zelf Zich in Mijn persoon
als mens zou openbaren en het oude verbond zou vernieuwen en het door en door
tot de meest levende waarheid zou verheffen.
[4] En zo is nu aanjou en jullie allen
ook de Jacobsladder dubbel en dwars uitgelegd en nu weten jullie wat je
werkelijk geestelijk onder het begrip 'engel van God' allemaal moet verstaan.
Maar toch vraag Ik jullie terwille van jezelf, of je het allemaal goed begrepen
hebt.’
[5] Nikodemus zei: 'Mij is ook hierin
een groot licht opgegaan, en het is zo en kan niet anders zijn; maar wat deze
zichtbare engel betreft, is het de vraag of hij reeds een werkelijke op
zichzelf staande realiteit is - of dat hij slechts zo'n door U vastgehouden
gedachte is, voortkomend uit Uw liefde, wijsheid en almacht?'
[6] Ik zei: 'Dat is werkelijk een
kinderlijke vraag van je! Ik zeg je dat de engel - net zoals jij en alle mensen
en de hele eindeloze schepping - beide tegelijk is, omdat er in de hele
oneindigheid geen andere werkelijkheid buiten Mij bestaat dan alleen Mijn
gedachten, ideeën en begrippen. Die worden door Mijn liefde tot leven gewekt en
door Mijn wil voor eeuwig in stand gehouden en vastgehouden. Maar wat Ik als
God kan doen en van eeuwigheid heb gedaan en ook verder eeuwig zal doen, zullen
ook jullie eens in Mijn rijk kunnen doen.
[7] Dat zulke capaciteiten in jullie
mensen aanwezig zijn, kunnen jullie heel gemakkelijk en juist opmaken uit
jullie droombeelden, wanneer die helder zijn, want daarin worden jullie
innerlijke gedachten, ideeën en begrippen tot realiteiten en worden ze levend
en krijgen ze vorm; jullie kunnen je daarmee als met echte objecten bezighouden.
Wel,jullie weten natuurlijk niet hoe dat in zijn werk gaat, dat jullie je in je
dromen in een heel gewone wereld temidden van mensen bevinden, die vaak heel
wijs met jullie spreken en van alles doen; maar dat is voorlopig niet
belangrijk. Als jullie op de manier die Ik jullie heb uitgelegd in de geest uit
Mij zijn wedergeboren, zullen je alle geheimen van je leven en de reden daarvan
duidelijk worden; maar voorlopig kunnen jullie als een heldere waarheid
aannemen, dat ieder verschijnsel in het leven van de mens een zeer wijze en
ware reden heeft, daar het anders nooit of te nimmer in de mens te voorschijn
zou komen.
[8] Wanneer de mens lichamelijk
sterft, leeft de ziel weliswaar wat haar wezen betreft ook in de ruimte, maar
heeft dan geen andere wereld tot ondergrond en woning dan die, welke zij voor
zichzelf geschapen heeft, en heeft met deze uiterlijke wereld geen wezenlijke
verbinding meer , omdat zij in zichzelf maar al te duidelijk inziet dat de hele
materiële wereld niets anders is dan een noodzakelijk en moeilijk te dragen
gericht, en dat een vrij en ongebonden leven oneindig veel aantrekkelijker is
dan een leven dat aan alle kanten gebonden is.'
[9] Toen zei Nikodemus: 'Heer, wanneer
ik dus eenmaal gestorven ben, zal mijn voortlevende ziel niets meer van deze
aarde te zien krijgen, maar in haar zelfgeschapen wereld verder leven, - en
toch is er op en in deze aarde nog heel veel wat een ziel die naar hogere
kennis verlangt graag nog beter zou hebben willen leren kennen! Wij zien
bijvoorbeeld vaak met groot verlangen naar de sterrenhemel en zouden willen
weten wat de maan, de zon, de planeten en alle andere sterren zijn, en we
zouden ook de diepten der zeeën willen doorgronden. Maar als de ziel na de dood
alleen maar in een lichte, uit haar fantasie ontsproten droomwereld zal leven
en handelen, en alleen met zulke schijnbare menselijke gestalten zal omgaan,
die ook alleen maar produkten van haar eigen fantasie zijn, dan zal dat volgens
mijn mening, aan de eeuwig voortlevende ziel, gesteld dat zij zich alles blijft
herinneren, geen al te groot genoegen kunnen schenken. Natuurlijk, als aan de
ziel bij het afleggen van het lichaam de herinnering slechts in zoverre gelaten
wordt als in een heldere droom, waarin men meestal zijn ik herkent, maar zich
daarbij niets of slechts zeer weinig werkelijke dingen van deze aarde
herinnert, dan kan zo'n ziel natuurlijk wel heel vrolijk voortbestaan, want
naar hetgeen haar met het lichaam volledig ontnomen werd, zal zij ook nooit
meer terug verlangen. Ik praat nu zoals ik het me voorstel, maar ik vraag U ook
in dit opzicht om nadere uitleg.’
[10] Ik zei: 'Datje kennis in deze
dingen nog zeer beperkt is, zie Ik maar al te duidelijk in; maar jouw
voorstellingen over het leven van de zielen na het afleggen van hun lichaam zijn
nog leger, duisterder en zwakker dan je gevoelens en innerlijke waarnemingen.
Zeg Me eens: waar en wanneer ziet een mens met zijn natuurlijke ogen meer: 's
nachts in een donkere kerker of op klaarlichte dag op een aan alle kanten vrije
en hoge berg? En als iemand, wie het aan niets ontbreekt, zich in volledige
vrijheid met zijn beste vrienden op die berg bevindt, zal hij dan soms
terugverlangen naar de oude, duistere kerker om de donkere hoeken en gaten
daarvan te onderzoeken en te bestuderen? Denk eens over deze vragen van Mij na luister
eerlijk naar je gevoel, en geef Mij dan antwoord, dan zal Ik je daarna een
helderder licht geven over je twijfels!'
58
Ziel en lichaam
Toestand
van een verwereldlijkte ziel aan gene zijde
De
maan en zijn bewoners
[1] Nikodemus zei: 'O Heer, deze
genadige vraag van U geeft zelf al het antwoord volgens het gevoel van ieder
mens; want in de vraag zelf ligt al het duidelijke antwoord en het zou daarom
overbodig zijn er antwoord op te geven. Ik maak eruit op dat U daarmee alleen
maar allergenadigst heeft willen aangeven dat een volmaakte ziel na het
afleggen van het lichaam Uw hele schepping in een eindeloos veel helderder
licht zal zien dan ooit in het lichamelijke leven voor haar mogelijk geweest
zou zijn, en ook dat zo'n ziel alles wat zij beleefd en op aarde mee en
doorgemaakt heeft, veel duidelijker in haar herinnering zal bewaren dan zij
ooit in haar lichaam had gekund. - O Heer, heb ik nu goed geantwoord?'
[2] Ik zei: 'Volkomen, en Ik zal
jullie ook de reden daarvan laten zien, opdat mettertijd niemand zal zeggen:
'Ja, Hij, de Waarachtige, heeft ons wel bevolen om dat te geloven, en het zal
allemaal beslist wel zo zijn als Hij ons Zelf heeft geleerd, zonder ons evenwel
het hoe en waarom nader uit te leggen!' Nee, zo wil Ik jullie niet leren! Want
jullie wil Ik het immers geven om het geheim van het Godsrijk te begrijpen.
Luister dus naar Mij!
[3] Het lichaam, zoals het is, zou als
dode materie niets kunnen zien horen voelen, ruiken of proeven als er zich geen
levende ziel in bevond. Het is dus alleen maar een noodzakelijk werktuig van de
ziel, zo gebouwd en goed ingericht, dat de ziel het voor de buitenwereld kan
gebruiken. Zij kan dus door middel van het lichaam naar buiten kijken, horen en
onaangename of aangename dingen gewaarworden. Zij kan van de ene plaats naar de
andere gaan en met de handen allerlei werk verrichten.
[4] De bestuurder van de lichaamsdelen
is het verstand van het hart en zijn wil, want het lichaam zelfheeft noch een
verstand noch een wil, tenzij de ziel voor haar wereldse en zinnelijke lusten
zelf in het vleselijke overgaat en zich dan zo zeer met haar vlees
vereenzelvigt dat zij het bewustzijn van haar geestelijke Ik verliest.
Natuurlijk is dan ook haar hele verstand en haar wil volledig vleselijk
geworden. In dat geval is de ziel dan bijna zo goed als helemaal dood, en dan
komt het haar als volstrekte nonsens voor wanneer zij iets hoort over een
zuiver geestelijke zelfstandigheid en over een geestelijk leven na de dood van
het lichaam.
[5] Maar zelfs zo'n vleselijke ziel
sterft eigenlijk niet nadat zij met veel pijn het lichaam verlaten heeft, maar
leeft verder in de geestenwereld; dat voortleven is dan net zo pover als haar
besef en haar zelfbewustzijn in een zuiver geestelijke sfeer. Welnu, zo’n ziel
leeft dan aan gene zijde weliswaar verder, maar alleen zo als in een wat
helderder droom en weet vaak niet dat zij ooit al eens in een andere wereld
geleefd heeft, maar zij leeft en handelt volgens de haar eigen zinnelijkheid..
En als zij door lichtere geesten
die zich aan haar kenbaar maken, wordt
vermaand en onderwezen over het feit dat zij zich nu in een andere en
geestelijke wereld bevindt, dan gelooft zij dat niet en hoont en bespot hen die
haar de waarheid vertellen.
[6] Er is veel tijd nodig alvorens
zo'n verwereldlijkte en vervleselijkte ziel aan gene zijde tot een helderder
inzicht komt. Als het echter steeds lichter in haar wordt, dan keert ook haar
herinnering terug naar de mate waarin het lichter in haar wordt, en dan kan zij
ook alles zien, horen en voelen wat op, boven en in de aarde gebeurt.
[7] Is een ziel echter reeds hier op
deze wereld door de geestelijke wedergeboorte helemaal volmaakt geworden en
daardoor reeds hier in staat om de zuiver geestelijke en hemelse dingen te zien
en duidelijk waar te nemen, .dan komt ze in zichzelf ook tot de juiste en
volledig ware aanschouwing van de hele materiële schepping, en weet zelfs alles
wat er op de maan en op en in de zon gebeurt, wat de sterren zijn en waarvoor
zij geschapen werden en wat er zich allemaal op en in bevindt.
[8] Wanneer zo'n volmaakte ziel van
haar zware lichaam verlost is, is haar waarneming volkomen gelijk aan die van
God, en zij zal dan - als zij dat wil - alziend, alhorend, alwetend en
alvoelend zijn. Als dat zo is, hoe zou zij dan, terwijl zij net als God zelf
schepster van haar woonwereld kan zijn en ook zal zijn, al haar herinneringen
aan het verleden kunnen verliezen?
[9] Opdat je echter zult zien en nog
dieper zult beseffen, dat hetgeen Ik nu tegen jou gezegd heb volledige
werkelijkheid is, zal Ik nu de zielen van jou en van nog een paar aanwezigen
voor enkele ogenblikken vrij maken, dan kun je in die toestand zeggen watje
gezien, gehoord en waargenomen hebt! -
En zo zij het!’
[10] Toen werden er verscheidenen in een
heldere magnetische toestand verplaatst, en zij bevonden zich eerst in een hun
onbekende omgeving, die hun allen erg goed beviel, zodat zij Mij vroegen om hen
nu maar verder in die hemels mooie omgeving te laten; want zij wilden helemaal
niet meer naar deze aardse wereld terugkeren
[ 11] Ik vroeg hun echter, of zij deze
wereld ook niet zagen.
[12] Allen antwoordden toen: 'Ja,
Heer, maar wij zien haar alsof zij achter ons ligt, en wij zien haar ook als
het ware door en door!
[13] Ik vroeg hun of ze de grote stad
Rome zagen.
[14] Allen beaamden dat en ze
beschreven alles wat ze daar zagen.
[15] Toen de aanwezige Romeinen dat
hoorden, kwam er geen eind aan hun verbazing over de juiste en precieze manier
waarop degenen die Ik in vervoering had gebracht Rome beschreven, hoewel geen
van hen ooit in Rome was geweest, noch een prent van deze stad had gezien.
[16] En Ik vroeg hun of zij het
uiterste oosten van Azië ook zagen.
[17] En zij gaven allen ten antwoord:
'Ja, Heer, we zien ook het uiterste van dit grote werelddeel, want verder naar
het oosten zien we niets dan alleen maar water en nog eens water met
uitzondering van een paar eilanden! Maar het is een groot rijk, en we zien ook
een verschrikkelijk grote stad die door een muur van wel een dagreis lang omsloten
is, en daarbinnen ontelbaar vele mensen!’
[18] Ik zei: 'Hoe zijn ze gekleed?'
[19] Toen beschreven zij meteen exact
de klederdracht van deze mensen, en één van de gewezen Farizeeën, die later
joodse Grieken werden, verwonderde zich daar uitermate over, omdat hij in de
gelegenheid was geweest enkele Chinezen in het uiterste oosten van Opper Indië
te zien.
[20] Vervolgens liet Ik hen een blik
op de maan werpen, en zij beschreven in het kort deze treurig uitziende kale
wereld, waarin zij behalve enige groepen treurig uitziende, grijze kobolden
niets zagen. Er was daar geen boom en geen gras en ook geen dier te bekennen.
[21] Daarna bracht Ik hen weer in hun
normale toestand terug waarbij zij de volledige herinnering behielden aan alles
wat ze hadden gezien.
[22] Toen zij zich dus weer helemaal
in de natuurlijke toestand bevonden, zei Nikodemus: 'O Heer, dat is toch wel
meer dan wonderbaarlijk! Wij waren hier, zagen U en alle anderen duidelijk, en
toch zagen we ook alles wat wij beschreven heel duidelijk en helder, en ik heb
nu waarlijk zelf ondervonden hoe onbeschrijflijk veel duidelijker het zien van
de vrije ziel is dan wanneer de ziel met het lichaam is verbonden. Maar wij
zagen alles niet alleen veel duidelijker, zowel dichtbij als ook op grote
afstand, maar wij hoorden ook alles. En als we een boom of een huis of een
schip op zee of ook een mens of een dier zagen, dan zagen we het helemaal in de
natuurlijke uiterlijke vorm; maar we zagen het ook door en door, hoewel het
niet doorzichtig was.
[23] Ja, bij de mensen zagen we zelfs
hun gedachten, die eerst als kleine beeldjes in hun hart zichtbaar werden.
Wanneer die net als een muggenzwerm naar hun hoofd opstegen, werden ze lichter
en meer gevormd, daalden vervolgens weer naar het hart terug, werden daar groter
en duidelijker en traden dan weldra buiten de sfeer van die mens, werden groter
en groter en vormden een echte wereld om hem heen. Maar bij de dieren was
daarvan niets te ontdekken.
[24] Maar wat is er aan de hand met
die armzalige maan? Dat het een materiële wereld is, dat is duidelijk, maar zo
kaal, woest en verlaten als de hoogste top van de berg Ararat! Wie zijn toch
die armzalig kleine, grijze kobolden? Ze hebben wel zo ongeveer de menselijke
vorm, maar ze lijken toch meer tot een diersoort van dat hemellichaam te
behoren, hoewel ze in zekere zin toch eerder geesten dan stoffelijke wezens
lijken te zijn. Want ik zag dat zo'n wezen zich in eens erg groot maakte en dan
weer popperig klein. Als zo'n wezen zuiver stoffelijk zou zijn, geloof ik dat hij
zijn lichaam niet zo gemakkelijk zou kunnen vergroten en verkleinen. -Dus, Heer
en Meester, wat is er met de maan aan de hand?'
[25] Ik zei: 'Dat, Mijn vriend, zul je
nog vroeg genoeg te weten komen, en daarover kun je van gedachten wisselen met
Mijn leerlingen, die van dat alles al heel precies op de hoogte zijn. Maar Ik
heb jullie nog veel belangrijker dingen te laten zien en te vertellen, maar pas
na de ochtendmaaltijd. Want dadelijk zullen de dertig Grieken de berg op
komen, een ochtendmaal nemen, en een aantal zaken met de jongeman daar
bespreken. Zij komen vroeger omdat de nachtelijke verschijnselen hen ook
verontrust hebben.’
[26] Nikodemus zei: 'Heel goed, heel
goed, Heer en Meester, alleen Uw wil geschiede! Alleen zou ik vooraf nog graag
willen weten wie deze wonderbaarlijk mooie jongeman is, waar hij vandaan komt
en hoe hij heet.’
[27] Ik zei: 'Dat zul je bij deze
gelegenheid wel horen! Zijn naam is Rafaël.’
[28] Nikodemus zei: 'Zo luidt toch
volgens de oude Schrift de naam van een aartsengel! Is het soms de aartsengel
zelf? Als dat zo is, zou me een grote vrees kunnen overvallen! Ja, ja, ik heb
het meteen in het begin al gezegd!’
[29] Ik zei: 'En Ik heb je niet
tegengesproken, maar jou en jullie allen tot nu toe laten zien wat en wie een
engel van God is. Waarom zou je dan nu angstig worden voor deze engel, daar je
toch ook voorbestemd bent zelf een aartsengel te worden? Maar om alle twijfel
over deze engel bij je weg te.nemen zeg Ik je, dat hij de geest van Henoch is!
Zijn lichaam is nu Mijn wil. Daarom zei Ik je immers dat er in de hemelen geen
andere aartsengelen zijn en ooit zullen zijn dan slechts die, welke eerst reeds
in het vlees op een wereld geleefd hebben. Maar nu genoeg daarover, want de
Grieken komen er al aan! Laat niemand Mij echter aan hen bekend maken, want het
is hun tijd nog niet om Mij Zelf nu al te leren kennen!'
[30] Daarop liep Ik een eindje verder,
terwijl de naderbij komende Grieken in de dichtstbijzijnde tent een plaats
zochten. Dat het ochtendmaal voor de dertig Grieken al op de tafel in de tent
gereed stond, behoeft nauwelijks vermeld te worden. Het werd ook weldra door
hen genuttigd.
59
De ware aanbidding van God
[1] Toen men klaar was met het
morgenmaal, stapte de Griek die de vorige avond het meest aan het woord was
geweest, naar buiten naar Lazarus en Rafaël en wilde meteen iets gaan zeggen;
hij was echter zo verrast door de schoonheid van de engel dat hij stokstijf
bleef staan en geen woord over zijn lippen kreeg.
[2] Na een ogenblik van de grote
verbazing zei hij (De Griek) als tegen zichzelf 'Ja, ja, het is werkelijk een
Olympus waarop de goden wonen! Als jullie mij gisteren niet verteld hadden dat
er maar één enig ware God is, dan zou ik jou, wondermooie jongeman, zonder
enige twijfel voor onze god Apollo houden; maar omdat er volgens jullie
ongetwijfeld juiste uitspraak maar één God is, wiens kinderen jullie blijkbaar
zijn, ben jij lieftallige jongeman, beslist een zeer lieve zoon van Hem. En
omdat jullie dus ongetwijfeld kinderen van God zijn en dus onsterfelijk, zoals
wij dat van goden aannemen, sta ons sterfelijke mensen dan toe jullie te
aanbidden en neem genadig een offer van ons aan!’
[3] Hierop tastten de Grieken in hun
buidels, haalden er Romeinse goudstukken uit en wilden die als offer aan de voeten
van de engel leggen.
[4] Maar de engel zei: 'Beste
vrienden, stoppen jullie je goud maar gauw weer op de plaats waar je het
vandaan hebt gehaald! Want zie en hoor wat ik jullie nu zal zeggen! Echte goden
laten zich door mensen niet aanbidden, ook nemen zij van niemand enig
stoffelijk offer aan. De wijze en liefdevolle wens van de goden voor jullie
mensen bestaat daarin, dat jullie maar in één, enig ware, eeuwige en almachtige
God geloven en Hem met al jullie levenskracht boven alles zullen liefhebben en
jullie naasten zoals ieder van jullie zichzelf liefheeft, wat zoveel wil zeggen
als: wat je redelijkerwijs verwacht datje naaste voorjou zal doen, doe dat ook
voor hem!
[5] Als jullie je dat ter harte nemen,
geloven en daarnaar handelen, dan aanbidden jullie daardoor de ene ware God op
waardige en passende wijze, en brengen jullie Hem op die manier het enige offer
dat Hem werkelijk welgevallig is. En als jullie, wereldse mensen, dat zullen
doen, zal de ene, ware God jullie, evenals ons, als Zijn onsterfelijke kinderen
aannemen, en de macht en de heerschappij van de dood zal van jullie zielen
wijken.
[6] Het aanbidden met de lippen en
alle soorten offers zijn alleen maar door de slechte, heerszuchtige priesters
en koningen bedacht. Zij laten zich hemelhoog vereren en eisen grote offers van
de mensen, die zij voortdurend toeroepen dat zij erge zondaars zijn en daarom
de goden grote offers moeten brengen, omdat deze hen anders met grote en zware
plagen zullen bezoeken. Maar dat doen de slechte priesters niet vanwege de
goden, maar alleen terwille van zichzelf, om rijk en machtig te worden zodat ze
de arme blinde mensen nog meer kunnen knechten.
[7] De echte God wil alleen maar dat
alle mensen elkaar als broeders liefhebben en vrij en ongeknecht op aarde zullen
wandelen en door de genade van de enige en alleen ware God in alle dingen
voortdurend wijzer zullen worden. Omdat jullie nu uit mijn mond eerlijk,
getrouwen naar waarheld gehoord hebben wat de enig ware God van de mensen wil,
neem daarom jullie goud terug, want dit aardse slijk hebben de echte mensen en
de ware God eeuwig niet nodig!’
[8] Toen raapten de Grieken hun goud
weer op en stopten het in hun buidels.
[9] Maar de woordvoerder zei met een
zeer vriendelijk gezicht: 'O, Godmens, u bent mijn hoogste liefde waardig, uw
woorden waren waarachtig, zacht, mild en zoet als honingzeem, en wij zullen
die ook opvolgen! Maar omdat u dus helemaal geen offer van ons wilt aannemen,
begrijp ik toch met waarom u voor uw overheerlijke spijzen en dranken wel geld
van ons, mensen, aanneemt! Waar heeft u geld voor nodig?'
[10] De engel zei glimlachend:
'Zelfs voor een God is het moeilijk het jullie mensen naar de zin te maken.
Wisten jullie gisteren dan al,dat wij hier kinderen van God zijn? Nee, dat
wisten jullie niet en jullie zagen ons aan voor heel gewone mensen die zich
voor hun spijzen en dranken en voor de bediening laten betalen. Omdat wij dat
wisten, handelden wij dan ook zoals de mensen dat doen, en er waren gisteravond
veel woorden en bewijzen voor nodig geweest, vóór jullie een andere mening over
ons kregen.
[11] Maar omdat jullie nu weten met
wie je hier te maken hebt, hebben jullie nu dan ook gegeten en gedronken zonder
dat iemand daarvoor geld heeft gevraagd, en dat zal nu ook niemand van je
verlangen.
[12] Kijk, zo staan de zaken hier! Bij
ons betalen alleen maar vreemdelingen tol, de Ingezetenen zijn volgens onze
oude wetten daarvan vrijgesteld. Een vreemdeling is echter ieder die onze God
en Zijn wetten niet kent en een dienaar van de afgoden is. Wie echter in onze
ene en enig ware God gelooft, Zijn wetten kent en gelooft en daarnaar leeft en
handelt, is een Ingezetene en betaalt bij ons joden geen tol en geen vertering.
[13] Toch vind je nu bij ons al velen
die weliswaar ook joden zijn, maar toch met meer In een God geloven en Zijn
wetten niet houden, maar a!leen naar hun begeerten leven en handelen. Die
vragen tol en verteringsgeld zowel van de ingezetenen als van de
vreemdelingen, maar zij worden door ons ook niet meer als inheemsen, maar als
vreemdelingen gezien en behandeld. Is je dat nu duidelijk?'
60
De Grieken op weg naar de enig ware God
[1] De Griek zei: 'Ja, nu wel, - en ik
moet openlijk toegeven dat dit werkelijk een goddelijk prachtige instelling is!
Maar nu we toch aan het praten zijn, zouden we jullie, ware godmensen, nog om
opheldering willen vragen wat die nachtelijke lichtverschijnselen toch te
betekenen kunnen hebben. Daarover heerst in de stad vandaag nog grote
opwinding, en de meeste vreemde kooplieden hebben vannacht al met hun voorraad
goederen de stad verlaten, omdat zij niet konden weten wat dit verschijnsel in
de komende tijd eventueel voor gevolgen zou kunnen hebben. Bovendien koopt
niemand iets, en wacht iedereen vol angst op de verschrikkelijke dingen die
-vooral naar aanleiding van het tweede verschijnsel over deze stad en over het
hele joodse land kunnen losbarsten. Ja, ook wij zouden er allang vandoor zijn
gegaan, als wij jullie gisteren niet nader hadden leren kennen. Maar wij
dachten aan jullie en troostten ons met de gedachte dat wij vandaag beslist een
bevredigende opheldering van jullie zouden krijgen. En zodoende vragen wij
jullie daarom!
[2] De engel zei: 'Kijk naar ons en
naar alle andere mensen die hier zijn, dan zullen jullie nergens enige angst of
opwinding zien! En waarom niet? Omdat wij maar al te goed weten wat dit
verschijnsel betekent. En wij weten dat omdat wij in het licht van God
helderziend zijn; die daar beneden zijn echter blind, en daarom zien en
begrijpen zij niets, en hun grote angst is daarom ook een heel terechte
tuchtiging voor hun eigenzinnige blindheid en slechtheid.
[3] De verschijnselen betekenen voor
de goeden alleen maar goede dingen, voor de kwaden echter ook kwade dingen, en
dus hebben volgens de verschijnselen de goeden het goede te verwachten en
kunnen daarbij gemakkelijk welgemoed en opgewekt zijn. Worden jullie nu ook
goede mensen volgens de leer die ik jullie vandaag gegeven heb, dan zullen ook
jullie hier en aan gene zijde alleen maar goede dingen te verwachten hebben!
Als jullie dat goed begrepen hebben, dan kunnen jullie ook nu al blijmoedig en
verheugd zijn en meer hebben jullie voorlopig niet nodig; want wat ik jullie
hier zei, is volkomen waar.’
[4] De woordvoerder zei: 'Beminnelijke
en tevens wijze jonge vriend! Wij allen danken u bij monde van mij, want u en
de vriendelijke waard, die waarschijnlijk uw vader of anders een van uw naaste
verwanten is, hebt ons gisteravond beloofd om ons vandaag nader bekend te maken
met de enig ware God, en dat hebben jullie nu ook gedaan, waarover wij dan ook
heel blij zijn, en waarvoor wij jullie nogmaals van ganser harte danken; wij
beloven jullie ook met de hand op ons hart dat wij deze leer zo nauwkeurig
mogelijk zullen navolgen.
[5] Maar nu hebben we nog een vraag en
daarna zullen we heel rustig weggaan. Daar beneden hebben jullie toch een
tempel waarin, zoals wij gehoord hebben, de enige, alleen ware God der joden
vereerd wordt. Wat is er met die God? Is daar ook iets van waar? Is dat
dezelfde God die u ons nu beter hebt doen leren kennen, of is het ook maar zo'n
dode afgod, waar wij er ook meer dan genoeg van hebben?'
[6] Rafaël zei: 'Eens werd in deze
tempel de enig ware God vereerd en Zijn geboden werden daar aan de mensen
gepredikt, en degenen die zich er niet aan hielden, werd door Gods leraren te
verstaan gegeven, dat zij hun leven moesten beteren en boete doen en zich weer
tot God moesten wenden, van wie zij zich door hun zonden hadden afgekeerd.
Daarop deden de zondaars dat, en Gods genade en liefde keerde weer in hen
terug; zij die het niet deden, werden door God gestraft, doordat zij Zijn
genade moesten ontberen - vaak hun leven lang. Zij moesten veel lijden
doorstaan, en als tenslotte de dood kwam, hadden ze geen troost en stierven
onder grote pijn, in grote angst en onder grote verschrikkingen. Zij die Gods
geboden hielden, verloren Gods genade nooit, hadden altijd een gezond en blij
leven in God, en de lichamelijke dood had voor hen niets pijnlijks; angst noch
verschrikkingen gingen daarmee gepaard.
[7] Maar zoals het toen was, is het nu
niet meer. De godsdienstleraren zijn puur wereldse mensen geworden. Zij hebben
de naam van de enige, ware God nog wel in hun mond, maar in hun hart hebben zij
geen vonkje geloof in Hem en ook geen sprankje liefde tot Hem, en daarom zijn
zij nu evenals hun tempel één en al duistere goddeloosheid. Daarom heeft God
hun in deze nacht ook aangekondigd wat zij wegens hun algehele goddeloosheid te
verwachten hebben. En daarom heb ik jullie voorheen gezegd dat van deze
verschijnselen de goede mensen slechts het goede en de slechte en goddeloze
mensen alleen maar het kwade te verwachten hebben.
[8] Daar beneden leven, net als in het
hele land, weliswaar mensen die volgens hun geboorte ook joden zijn, maar in
hun geloof en levenswandel zijn zij erger dan de meest verstokte heidenen, en
daarom zal alle genade en alle levenslicht van God van hen weggenomen en aan de
heidenen gegeven worden. Daarom vertelde ik jullie nu ook al het een en ander
over de enig ware God, en jullie mogen ook thuis aan jullie familieleden en
vrienden vertellen wat jullie gehoord en gezien hebben. Over enkele jaren
zullen door ons boden naar jullie gezonden worden, die jullie uitgebreid met de
meest duidelijke en krachtige waarheden uit God bekend zullen maken. [9] En
omdat jullie dit nu van mij, als bode van God, gehoord hebben, kunnen jullie nu
ook in naam van de ene, alleen ware God in vrede naar je land trekken, en mocht
jullie op zee een storm overvallen, roep dan de enig ware God om hulp aan, dan
zal de storm weldra gaan liggen en zullen jullie op de hele verdere reis geen
ongemakken meer te verduren hebben! En dat moet ook voor jullie een teken zijn
dat de alleen :vare, enige God met de macht en de kracht van Zijn geest overal
aanwezig is als Heer over de hele natuur en over alle elementen en dat alle
natuurkrachten onder de macht van Zijn almachtige wil staan.’
[10] Toen bedankten de Grieken de
engel zeer voor deze raad en voor de belofte.
[11] Maar voordat zij zich nog voor de
verdere reis klaarmaakten, vroeg de woordvoerder: 'Beste jonge vriend, vol van
Gods kracht! Zal de ene, enig ware God, die Zich beslist hier ergens temidden
van u bevindt in de persoon van een mens zoals u, er ook wel enigszins op
letten, als wij ver van de oevers van enig land midden op de grote zee door
boze stormen in nood verkeren?'
[12] De engel zei: 'Als ik dat al
weet, hoeveel te meer dan de allerhoogste geest van God! Zie, ik, die nu als
jood voor je sta, ben als deze persoon weliswaar nog nooit in Athene geweest,
waar jullie wonen, en toch weet ik in mijn geest alles wat er zich in die hele
grote stad bevindt, en alles wat er zich met name in jouw huis bevindt en wat
daar op ieder ogenblik gebeurt! Geloof je dat van mij?'
[13] De Griek zei een beetje verlegen:
'O, ja, ik wil wel geloven dat u dat krachtens uw innerlijke, wonderbaarlijke
kracht allemaal kunt weten, maar onder mijn grote huis bevindt zich. ..,
[14] De engel vulde aan: '... een
catacombe, en daarin bewaar je veel goud, zilver en edelstenen, die jouw
moedige en slimme kapers zeven jaar geleden van een Romeins handelsschip hebben
afgenomen. Volgens onze wet zou zo'n daad een grote zonde voor God zijn, want
je zult je naaste niets aandoen waarvan je zeker nooit zult willen dat jouw
naaste het jou zou aandoen! Maar toen kende je onze goddelijke wet nog niet en
je bracht voor de goed geslaagde beroving aan je god Mercurius een offer, en je
kon niet tegen onze goddelijke wet zondigen, omdat die je volkomen onbekend
was.
[15] Maar in het vervolg moet jij, zoals
ook jullie allen, je niet meer met dit soort praktijken bezig houden, want als
jullie dat nu weer zouden doen, dan zou de genade van de enig ware God jullie
nooit ten deel vallen. Bovendien moeten jullie je toch ook aan de wijze
staatswetten van Rome houden, die roof en diefstal ten strengste verbieden. Als
jullie je zullen houden aan de Romeinse staatswetten, zullen jullie ook niet
gemakkelijk tegen de wetten van God zondigen. -Begrijp je dat?'
[16] De Griek zei: 'Ik zie nu wel dat
aan jullie, ware kinderen van de enige, echte God, niets onbekend is en als ik
toen met uw zuiver goddelijke wetten even bekend zou zijn geweest als nu, dan
zou zo'n beroving ook nooit hebben plaatsgevonden, zoals die ook nooit weer zal
worden begaan. Omdat echter geen mens op deze aarde het eenmaal gebeurde
ongedaan kan maken, vraag ik u nu wat ik met de geroofde schatten moet doen.’
[17] De engel zei: 'Degene van wie je
de schatten geroofd hebt, is veel rijker dan jij, hij heeft deze schatten dus
niet nodig; maar jullie hebben een groot aantal armen in jullie land die je
kunt helpen. Want God de Heer zegt: 'Wat jullie aan de armen doen, dat hebben
jullie aan Mij gedaan, en Ik zal het jullie reeds hier vergelden en
honderdvoudig in Mijn rijk! ' Maak jullie overtollige schatten dus te gelde en
help de armen die je kent, dan zullen jullie daardoor je zonden voor God en de
mensen verzoenen! - En nu kunnen jullie in vrede van hier weggaan!’
[18] Toen bedankten de Grieken nog een
keer en maakten aanstalten om te vertrekken.
61
Het voedsel van de engelen
Verwijzing
naar het zesde en zevende boek van Mozes
[1] Nu was de ochtendmaaltijd gereed
en Lazarus kwam naar Mij toe om ons allen er voor uit te nodigen. Wij gingen
dadelijk en namen de maaltijd tot ons.
[2] Onze Nikodemus zag de engel ook
flink eten en drinken, wat hem verbaasde, en hij vroeg Mij of hemelse geesten
ook zo eten en drinken als de materiële mensen op deze aarde.
[3] Ik zei: 'Ten eerste zie je wel dat
deze geest even goed eet en drinkt als Ikzelf, terwijl Ik in Mijn wezen toch de
allerhoogste Geest ben. Maar omdat deze geest voor de tijd dat hij hier is, ook
een lichaam moet hebben om zich voor jullie zichtbaar te maken, moet hij dat
lichaam, ook al is het nog zo licht-etherisch, ook met het voedsel van deze
aarde voeden om voor jullie zichtbaar te blijven zolang dat nodig is; maar als
het niet meer nodig is, zal hij ook zelf in een ondeelbaar ogenblik zijn
lichaam oplossen en als een zuivere geest niet meer voor jullie zichtbaar zijn.
[4] In de hemel van de zuivere geesten
wordt echter ook gegeten en gedronken, maar geestelijk en niet materieel. De
geestelijke spijs bestaat uit de zuivere liefde en uit de wijsheid uit God.
Deze doordringt de hele oneindigheid en voedt al de talloze wezens, en wel
eerst de geesten en daarna door hen de hele materiële schepping en daarvan het
eerst de onmetelijke etherruimte, waarin de talloze myriaden zonnen en planeten
of aarden rondzwemmen als vissen in de zee en als vogels in de lucht. Uit de
ether krijgen dan eerst de hemellichamen hun noodzakelijke voedsel en uit de
hemellichamen vervolgens ook alle schepselen erop en erin. Maar eerst wordt de
lucht van de hemellichamen gevoed uit de hen overal omringende ether en
daardoor pas het hemellichaam. Heb je dat nu ook goed begrepen?'
[5] Nikodemus zei: 'Ja, Heer en
Meester, zo goed een zwak mens zulke zaken van Uw onbegrensde wijsheid althans
begrijpen kan! Als ik eenmaal geestelijker zal zijn, zal ik dergelijke
geestelijke zaken ook beslist beter begrijpen; maar nu ontgaat me nog veel, omdat
ik niet weet wat eigenlijk een zuivere geest is, en hoe hij er uitziet, en
omdat ik ook niet weet wat het verschil is tussen ether en lucht, en ook
helemaal geen idee heb, wat een zon nu eigenlijk is, hoe groot zij is en hoe
ver zij van de aarde afstaat. U sprak bijvoorbeeld over meerdere zonnen, en Uw
wijsheid zal daar wel alles over weten. Maar hoe kan ik dat weten? Ook al zou
ik datgene wat van deze wereld is nog zo goed en duidelijk kennen, dan kan ik
toch van hetgeen puur geestelijk is onmogelijk iets weten, omdat dat voor onze
materiële zintuigen niet toegankelijk is en dus voor ons verstand ook
ongrijpbaar is en blijft.
[6] Wat is een geest? Welke vorm heeft
hij, en waar en hoe leeft hij? Dat zijn vragen die door geen sterveling ooit
voldoende zullen kunnen worden beantwoord. Heb ik gelijk of niet?'
[7] Ik zei: 'O ja, je hebt helemaal
gelijk; want zolang de mens een sterveling blijft, zal hij zelfs het
allerduidelijkste antwoord op jouw vier vragen nooit kunnen begrijpen. Maar als
hij door het opvolgen van Mijn leer tot de wedergeboorte van zijn geest is
gekomen en daardoor onsterfelijk is geworden, zal hij het zonneklare antwoord
op jouw wat vreemde vragen wel in zichzelf vinden; want alleen de geest
doordringt zichzelf en zodoende ook Gods diepe geestelijke wijsheid, zoals Ik
jullie gisteren in de nacht duidelijk genoeg heb laten zien. Maar omdat jouw
geheugen niet zo best is, vraag je nu weer naar zaken die Ik al duidelijk heb
belicht. Als je echter de aardse dingen al niet kunt vatten, dan kan het je
toch niet verbazen dat je de geestelijke en hemelse dingen en omstandigheden
nog minder kunt begrijpen.
[8]
Waarom hebben jullie dan het zesde en zevende boek van Mozes en het profetische
aanhangsel verworpen, opzij gelegd en nooit gelezen? Daarin staat heel veel wat
voor jullie een helder licht zou hebben geworpen op de sterrenhemel en de
wereld van de geesten en hun bestaan. Zoek die boeken maar eens op en lees ze,
dan zal het wellichter worden in je hart! Zou er ooit materie zijn, als niet de
kracht en de wil van de geesten die zou scheppen, ordenen en in stand houden?'
62
De waarde van de vrijheid van wil van de mens
De
ervaringen van de profeten aan gene zijde
Over
het zalig worden
[1] Nikodemus zei: 'Ja, ja, U alleen
heeft eeuwig gelijk, en wij mensen kunnen geen gelijk hebben, omdat er in ons
geen waarheid, geen wijsheid en geen ware levenskracht heerst! Maar het is en
blijft voor de mens, die door louter wereldse dingen omringd is, toch steeds
heel moeilijk om zich helemaal van de wereld los te maken en dan geheel in het
geestelijke over te gaan. De eenmaal blind geworden mens kan zelfs de meest
wijze lessen aanhoren, maar dat helpt hem weinig of niets, wanneer hij niet
door eigen aanschouwing en ervaring tot de waarheid van het geestelijke kan doordringen.
[2] En als slechts één mens wel
ervaringen opdoet en duizenden om hem heen niet, dan heeft de mensheid daar ook
weinig aan, omdat zij zodoende slechts één ervaren mens moet geloven, zonder in
zichzelf ooit een zichtbare bevestiging te vinden van wat zij gedwongen wordt
om te geloven. Het zou natuurlijk iets heel anders zijn als alle mensen
visioenen en ervaringen zouden hebben; dan zou het immers met de zuiver
geestelijke ontwikkeling van de mensen vooruit moeten gaan!'
[3] Ik zei: “Zoals een blinde over
kleuren oordeelt, zo oordeel jij nu over de geestelijke dingen! Ik ben van
mening dat juist Hij, die de mensen geschapen heeft, wel het allerbeste zal
inzien hoe Hij voor de mensen moet zorgen en hoe Hij ze moet behandelen, opdat
zij na korte of lange tijd het doel kunnen bereiken dat Hij hun gesteld heeft.
Ik heb nu tekenen voor jullie gedaan, die jullie genoodzaakt hebben te geloven
dat Ik de beloofde Messias ben en eeuwig niemand anders. Deze dwang dient niet
werkelijk tot jullie zieleheil, maar jullie worden pas zalig als je leeft
volgens Mijn woord.
[4] Geloof Mij, als Ik jullie mensen
tot machines zou willen maken, dan kostte Mij dat slechts één met Mijn wil
verbonden gedachte en de hele tempel, heel Jeruzalem en het hele grote land waarin
de joden wonen, zouden Mij onmogelijk voor iets anders kunnen houden dan voor
de Messias - Jehova Zebaoth! Maar zouden alle joden en ook alle heidenen
daarmee geholpen zijn? Ik zeg je: waarlijk, net zo weinig als deze houten
schaal, die zich – zoals je meteen zult zien - naar Mijn wil in alle richtingen
zal gaan bewegen!
[5] Kijk, de schaal leeft al en zweeft
als een vogel in de lucht rond! Zou je nu jouw bestaan met dat van die schaal
willen ruilen? Kijk, hij leeft helemaal en kan naar alle kanten bewegen; hij
heeft echter geen eigen bewustzijn, maar Mijn hoogsteigen bewustzijn doordringt
hem en maakt hem levend. je kunt zelfs vragen aan de schaal stellen, dan zal
hij je zonder mond en tong antwoorden. Maar zul je wel ooit kunnen geloven dat
de schaal op zichzelf leeft, verstandelijk denkt en zonder mond en tong
spreekt?!
[6] ‘Ik zeg je echter nog meer: Ik kan
deze schaal door Mijn almacht dit schijnleven voor eeuwig laten behouden. Zal
hij daarom ooit een eigen, zelfstandig en vrij leven hebben zoals Ik? Eeuwig
niet, want zolang Ik de schaal enkel door Mijn macht levend houd, is hij op
zichzelf zo goed als helemaal dood. Want zijn schijnleven is slechts de kracht
van Mijn wil daarin, en dus Mijn hoogsteigen leven. Als Ik dat terugtrek, is
ook de oude dood en het oude, noodzakelijke gericht van alle materie weer
aanwezig, en dan zul je er niets levends meer aan ontdekken, - hoe monter hij
nu ook in alle richtingen heen en weer beweegt.
[7] En zie, precies zo'n leven zouden
de mensen hebben als Ik hen door Mijn almacht of door zulke tekenen zou
dwingen, die hun geen ruimte voor vrije gedachten meer zouden laten. En
derhalve is een vrij ongeloof voor de mens oneindig veel beter dan een door
wondermiddelen afgedwongen geloof; want de volkomen en zelfstandige vrijheid
van wil in de mens is Gods grote plan in de mens. De mens kan wel zonder enige
schade door God onderwezen worden in wat hij moet doen om in zichzelf tot
levensvoleinding te komen; maar door God alsook door een andere geest mag hij
daar nooit met kracht toe gedwongen worden. Want wordt hij dat, dan is de mens
gericht en dus volkomen dood, en dan bestaat hij helemaal niet meer als een
vrij en zelfstandig wezen.
[8] En zie nu, juist om die reden
worden de doorjou gewenste visioenen en ervaringen in het rijk van de zuivere
geesten door Mij zo zelden mogelijk toegelaten, en wanneer dat zo nu en dan wel
wordt toegelaten voor sommige mensen, die daarvoor net als de profeten
uitverkoren zijn, dan moeten alleen die uitverkorenen -die van boven komen en reeds
op een andere wereld de lichamelijke levensproef hebben doorgemaakt zulke
visioenen en ervaringen met betrekking tot gene zijde meemaken, omdat zoiets
hen nooit kan schaden, maar ook de medemensen niet, omdat zij de profeten
alleen maar kunnen geloven als zij dat willen. Willen zij dat echter niet -wat
helaas meestal het geval is -dan blijven zij toch volkomen vrij in hun denken
en in de zelfbestemming van hun handelen, en daar hebben zij duidelijk altijd
nog meer baat bij dan wanneer ze van buiten af of zelfs van binnenuit gedwongen
worden om te geloven,
[9] De mens wordt weliswaar alleen
maar door God en in God zalig, maar slechts voor zover hij door zijn eigen wil
de wil van God tot de zijne heeft gemaakt en in zijn zelfbewustzijn in zekere
zin één is geworden met God. Als God echter de mens zijn vrije wil zou afnemen
en daarvoor in de plaats door Zijn almacht Zijn eigen wil in het hart van de
mens zou brengen, dan zou de mens, zoals reeds gezegd, zo goed als volkomen
dood zijn, omdat alleen de opgedrongen almachtige wil van God die mens levend
zou maken zoals Mijn wil deze schaallevend gemaakt heeft. Maar God heeft de
mens geschapen en tot leven gewekt en hem zo gemaakt, dat hij zich stap voor
stap zelf kan en moet ontplooien, en dat is zo wijs, dat de mens zich met al
zijn kennis en al zijn verstand niets voor kan stellen wat nog wijzer is. - En
Ik ben nu van mening dat Ikje dit alles voldoende heb uitgelegd. Als je het nu
begrijpt, dan staan wij van tafel op en gaan weer naar buiten om te zien wat daar
allemaal gebeurt!’
63
Het volk en de tempeldienaren
[1] Toen Ik dat gezegd had, stonden
allen van tafel op en volgden Mij naar buiten, naar de plaats waar wij al vóór
het morgenmaal waren. Daar keek men in de richting van Emmaüs, een gehucht in
de buurt van Jeruzalem. Vanaf Jeruzalem leidden meerdere wegen naar Emmaüs,
maar alleen voor voetgangers. Een rijweg liep er echter niet heen, behalve via
een grote omweg, zodat men veel sneller te voet bij het gehucht kon komen dan
met een wagen. De mensen trokken op deze dag, omdat het donderdag was, massaal
naar dit gehucht, want op deze dag was er in die plaats een broodmarkt, en de
mensen gingen eropuit om zich daar zoals gewoonlijk voor een week van brood te
voorzien. Nu was er in het gehucht vanwege de verschijnselen in de afgelopen
nacht vrijwel geen brood gebakken, terwijl al die mensen daar juist vanwege het
brood naartoe gingen.
[2] Toen onze Nikodemus dat van Mij
had gehoord, zei hij : 'O Heer en Meester, dat zal er niet best uitzien, want
in dit plaatsje staan immers de bakkerijen van de tempel en die brengen iedere
week zo'n duizend zilverstukken aan Romeins geld op. En als er vandaag geen
brood is, zal het volk met geweld brood eisen! O, daar komen opstootjes van,
die nauwelijks te vermijden zullen zijn! Wat moeten we daaraan doen? En een
uiterst vervelende omstandigheid daarbij is, dat juist ik het oppertoezicht
over de bakkerijen van de tempel in Emmaüs moet houden en er verantwoordelijk
voor ben dat er op tijd voldoende brood beschikbaar is. O wee, o wee, dat ziet
er werkelijk helemaal niet goed uit! O Heer en Meester, wat is daar nu aan te
doen? Waar moet dat brood voor zoveel mensen nu vandaan komen? U, o Heer, zou
me wel kunnen helpen als dat Uw heilige wil zou zijn!'
[3] Ik zei: 'Je zult ook geholpen
worden, maar Ik zeg tegen jou en tegen jullie allemaal: als jullie niet aan één
stuk door tekenen en wonderen zien, dan geloven jullie niet, ook al ligt de
jullie voorgehouden waarheid als zodanig duidelijk voor de hand! Het volk zal
echter vanwege het broodgebrek geen al te domme dingen doen, omdat het
vannacht ook de verschijnselen heeft gezien. Er is bijna niemand in de stad,
noch in de wijde omtrek, die niet vandaag en nog vele dagen lang vol angst zal
leven, vanwege de waargenomen verschijnselen, en daarom zal ook het door jou
gevreesde oproer in Emmaüs beslist niet plaatsvinden, ook al zou het volk
helemaal geen brood krijgen. Maar het zal wel voldoende voorraad brood
aantreffen
[4] Maar Ik wil jullie nu op iets
anders opmerkzaam maken, waardoor voor de tempel vandaag en ook morgen een
grotere verlegenheid zal ontstaan dan door het mogelijke broodtekort in Emmaüs.
Kijk eens hoeveel volk er komt toegestroomd over alle wegen die naar Jeruzalem
leiden! Het volk komt van het land en wil in de tempel raad halen en uit de
mond van de priesters horen hoe de vork in de steel zit met die verschijnselen.
En daarbij zal het de tempeldienaren slecht vergaan! Wel zullen zij voor het
volk de ene boeteprediking na de andere houden en spreken over de toorn van God,
en hoe God voortaan alleen maar door zware boetedoeningen en grote offers weer
verzoend kan worden.
[5] Maar het volk zal zeggen: 'Waarom
zeggen jullie ons dat nu pas, terwijl jullie toch allang van God hadden kunnen
en moeten horen hoe het in Zijn ogen met ons gesteld is? Want wij weten van
vroeger dat God Zijn volk, als het Hem lichtzinnig vergat, altijd jaren van
tevoren door profeten en zieners liet zeggen, wat er met hen zou gebeuren als
zij niet weer tot God terugkeerden. Maar dit keer zijn er geen profeten gekomen
die ons op tijd hadden kunnen verkondigen hoe wij er voor God voorstaan! En als
er in de afgelopen tijd al profeten opstonden, die ons vermaanden om boete te
doen en ons leven echt te beteren, dan verklaarden jullie hen voor valse profeten
en vervolgden hen en ook degenen die naar hen luisterden en zich wilden
bekeren. En nu jullie net als wij de verschrikkelijke tekenen gezien hebben,
waaruit gemakkelijk valt op te maken dat Gods toorn in hoge mate over ons is
gekomen, nu willen jullie de schuld helemaal bij ons leggen; maar dat zullen we
niet accepteren, en we zullen ons zonder jullie gebed zelf tot God wenden en
Hem smeken om ons onze zonden te vergeven, en dat zullen we doen omdat jullie
ons niet reeds lang van te voren gezegd hebben, hoe wij voor het aangezicht van
Jehova staan.’
[6] Die woorden van het volk zullen de
priesters in grote verlegenheid brengen, en sommigen zullen tegen het volk
zeggen: 'God is alleen maar zo vertoornd op jullie, omdat jullie niet naar ons
willen luisteren en ons niet geloven, en omdat jullie je tot bepaalde valse
profeten wenden, die tegen ons zijn en die hun best doen om jullie afvallig te
maken.’
[7] Dan zal het volk echter zeggen:
'Daar vergissen jullie je in, want wij hebben nog nooit de stem van een valse
profeet en een woord van een waarzegger gehoord. Die wij hoorden, waren geen
valse profeten, want zij leerden openlijk en verklaarden luid voor iedereen,
dat het rijk van God nabij is gekomen. Maar jullie vervolgden hen, zoals jullie
dat met zulke mensen altijd gedaan hebben, en dat zal ook wel de reden zijn
waarom God ons Zijn grote toorn heeft aangekondigd, zodat Hij ons in de handen
van onze vijanden zal overleveren om zwaar getuchtigd te worden. Dat jullie
priesters echter geen profeten zijn, zien wij duidelijk aan het feit dat jullie
tot op dit uur niet wisten hoe wij voor Gods aangezicht staan.’
[8] Dan zal weer een priester zeggen:
'Als jullie echter denken dat wij niets weten en voor het volk helemaal niets
meer betekenen, -waarom kwamen jullie dan hier naar de tempel? Dan hadden
jullie immers thuis kunnen blijven!’
[9] Dan zal het volk zeggen: 'Voor
jullie zijn wij ook echt niet gekomen, maar alleen voor de tempel en voor God,
die wij uit het diepst van ons hart willen smeken om onze zonden te vergeven.
Jullie kunnen met ons bidden, als jullie dat willen, maar wij zullen jullie
daarvoor geen offer geven, maar wat wij offeren zullen, dat zullen wij aan de
armen en de noodlijdenden offeren.'
[10] Daarop zullen de priesters zich
terugtrekken, en het volk zal veel rumoer maken in de tempel en in de
voorhoven. Maar jij, vriend Nikodemus, kunt nu, als je dat wilt, naar beneden
naar de tempel gaan en jezelf overtuigen van alles wat Ik nu tegen jou en tegen
allen heb gezegd, en bij die gelegenheid kun je het volk ook enkele ware
woorden van troost toespreken; maar zeg het volk over Mijn aanwezigheid hier in
ieder geval niets!'
[11] Nadat Ik dat tegen Nikodemus had
gezegd, dankte hij Mij daarvoor en zei ook nog: 'Dat zal ik allemaal precies zo
doen, en ik zal ook proberen zo mogelijk het volk tot bedaren te brengen. Maar
wat zal ik de hogepriester, de Fanzeeën en .de oudsten voor antwoord geven als
zij mij vragen waar Ik deze verschrikkelijke nacht heb doorgebracht, omdat ik -
wat zij allen nu wel.zeker zullen weten - noch in de tempel noch bij mijn
familie thuis te bereiken was? Als Ik dan de waarheid moet zeggen, verraad ik
mij en U!'
[12] Ik zei: 'Ga maar rustig naar
beneden en wees niet bang, geen mens zal je dat vragen, en wat je zult moeten
zeggen, zal je in de mond gelegd worden! Vanavond kun je, als je wilt, wel weer
hier komen, want Ik zal hier nog de hele dag blijven.’
[13] Toen ging Nikodemus naar beneden,
maar hij keek onderweg meer dan eens om, om te zien of er soms een echte jood
was die hem zag. Maar Ik stuurde Rafaël achter hem aan en liet hem tot de
stadspoort begeleiden, zodat niemand Nikodemus kon zien. Bij de poort echter
verdween de engel ineens en was op datzelfde moment weer in ons midden.
[14] Daarop zei Ik tegen een paar
leerlingen, dat ook zij, als zij wilden, tot de middag naar de tempel konden
gaan om getuige te zijn van wat zich daar zou afspelen. Toen gingen ook de
leerlingen naar beneden en bleven in de tempel tot na het middaguur, waarna zij
weer bij ons kwamen en vertelden wat ze beleefd hadden.
64
De dank van de bevrijde slaven
[1] Daarop zei Lazarus tegen Mij:
'Heer, zelf ben ik ook wel een beetje nieuwsgierig hoe deze geschiedenis in de
tempel vandaag zal aflopen, want Ik zie nog veel mensen langs alle straten voorbij
komen. Als dat allemaal naar de tempel gaat, zal er een gedrang en een
geschreeuw ontstaan zoals men beslist in lange tijd niet heeft meegemaakt. Daar
zal Nikodemus met zijn zwakke stem niet veel kunnen uitrichten! Er kan daar
werkelijk heel gemakkelijk veel tumult ontstaan!’
[2] Ik zei: 'Maak je maar ergens
anders bezorgd over! Ik heb nog wel genoeg middelen bij de hand om een te groot
tumult te verhinderen, maar het zal waarschijnlijk niet zo ver komen.
[3] Nu zijn onze jonge mensen echter
ook al wakker geworden en hebben honger: Rafaël, ga jij daarom naar hen toe en
zorg dat zij eten krijgen en wat wijn, maar gemengd met twee derde water!’
[4] Rafaël zorgde daar vlug voor, wat
de jongeren veel genoegen deed, zodat ze nauwelijks konden wachten om Mij op
kinderlijk hartelijke wijze te bedanken.
[5] In korte tijd stonden zij allen
helemaal gesterkt buiten en Rafaël bracht hen naar Mij toe. Daar stelden zij
zich in een lange rij op, bedankten Mij luid voor de goede verzorging en
vroegen Mij om bij hen te komen, zodat ieder Mij één voor één blijk kon geven
van zijn liefde; want omdat ze met zo velen waren, konden zij niet allemaal
tegelijk naar Mij toekomen om Mij hun grote liefde te betonen.
[6] Toen zei Ik tegen hen: 'Mijn lieve
kinderen, dat is nu niet nodig! Maar als jullie dat toch willen doen, kom dan
liever één voor één naar Mij toe om Mij je liefde te laten blijken, want als Ik
naar jullie toe zou gaan, dan zou er licht naijver onder jullie kunnen
ontstaan, omdat je dan onder elkaar zou overleggen en zeggen: 'Maar waarom
wendde de goede vader zich niet tot mij of tot deze of gene? Hij heeft de een
of de ander beslist liever dan mij of mijn buurman!' Kom echter, om dat te
voorkomen, zelf, alleen of met z'n tweeën naar Mij toe en geef Mij blijk van je
liefde, dan zullen jullie niet kunnen zeggen: 'Kijk, die of die heeft de goede
vader meer aandacht gegeven!' Want het hangt zuiver van jullie zelf af wie van
jullie het eerst bij Mij wil komen.'
[7] De jongeren zeiden: 'Ja, goede
vader, wij zouden echter allemaal als eerste bij u willen zijn, en dat zou dan
een lastig gedrang voor u worden! Daarom kunt u toch beter bepalen op welke
plaats of aan welke kant van onze rij wij moeten beginnen; want orde moet er
immers ook in de liefde zijn, omdat wanorde ook in de liefde niet mooi zou
zijn. Want de goede God in dit mooie land heeft alles zo goed geordend, dat wij
uit hoogachting voor Hem ook alles op een min of meer ordelijke manier moeten
doen!'
[8] Ik zei: 'Nu goed dan, als jullie
het beslist zo willen, begin dan maar aan de rechter kant van jullie rij, en
kom maar!'
[9] Deze regeling beviel de jongeren
en dus snelden zij nu, het ene paar na het andere, en wel eerst de jongens en
daarna ook de meisjes vanaf de rechter kant naar Mij toe. Voor Mij aangekomen bogen
zij diep, daarna pakten zij Mijn handen en drukten die tegen hun borst, bogen
daarna weer en gingen heel ordelijk weer terug naar hun rij .
[10] Toen zij Mij allemaal zo hun
liefde betuigd hadden en weer in de vroegere volgorde stonden, bogen allen nogmaals
diep in Mijn richting en vroegen wat ze nu mochten gaan doen.
[11] En Ik zei tegen hen: 'Vermaak je
met allerlei nuttige beschouwingen! Kijk eens rond in deze mooie omgeving,
bekijk de bloemen en al het andere, en bedenk daarbij hoe een goede God dat
alles door Zijn wijsheid en almacht uit Zichzelf heeft geschapen, en wees Hem
daarvoor in je hart echt dankbaar, dan zullen jullie de tijd het nuttigst
doorbrengen en tevens veel vreugde in je hart hebben! Maar jullie hoeven
daarbij niet steeds zo in een rij te staan en te lopen, maar ga en sta waar je
wilt, zoals jullie dat Mij en alle andere mensen hier zien doen, dan zullen
jullie veel meer vreugde hebben dan wanneer je maar steeds die stijve ordelijke
rij aanhoudt. -Ga nu en volg Mijn raad op!'
[12] Toen bedankten de jongeren voor
die goede raad, verlieten meteen de rij en verspreidden zich in alle richtingen
op de berg en hielden zich zo heel goed bezig in de frisse en vrije natuur.
65
Het gezichtsvermogen van de ziel na de dood
[1] Wij gingen echter nog wat verder,
en wel naar het hoogste punt van deze berg. Daar was een aardig olijvenbosje,
waar zich onder de bomen een groot aantal banken en zitplaatsen bevonden,
waarop allen zich neerlieten, terwijl zij Lazarus prezen om de doelmatige
aanleg van zoveel gezellige rustbanken en zitplaatsen. Lazarus dankte allen
voor die lovende woorden, die hem veel genoegen deden. Vanaf deze hoogte, die
naar alle kanten vrij uitzicht bood, genoot men van het prachtige vergezicht.
Men zag van hieruit de Jordaan en het dal daarvan, en - weliswaar heel in de
verte - ook een stuk van de Dode Zee.
[2] Zonder iets te zeggen keken allen
een tijdlang vol verrukking naar de mooie omgeving met de omliggende steden,
gehuchten en dorpen en Agricola zei, toen hij alles goed bekeken had: 'Beste
vrienden, alle aanwezigen hier, en vooral U, o Heer en Meester, ik moet heel
openlijk toegeven dat ik in ons uitgestrekte rijk nog nooit zo'n schitterende
omgeving en zo'n prachtig landschap heb gezien als hier! Waarlijk, in zo'n
heerlijke omgeving moet een mens het sterven nog bitterder en moeilijker
toeschijnen dan in een woester en minder mooie omgeving! Want hier zou men
eeuwig verder willen leven en genieten van zo'n aanblik! - Wat zegt U, o Heer
en Meester, daarvan?'
[3] Ik zei: 'Vriend, je zou met die
mening wel gelijk hebben als de ziel in verbinding met de geest uit God na de
dood van het lichaam niet het vermogen zou krijgen oneindig veel mooiere
streken ook in andere werelden te zien en daarvan te genieten -gesteld dat het
zien van mooie streken en landschappen voor een ziel al het hoogste gevoel van
zaligheid zou zijn. Maar Ik denk, dat er na het afvallen van het lichaam voor
een ziel, wiens leven voleindigd is, nog wel hogere gevoelens van zaligheid
zullen zijn dan alleen maar het zien van zeer mooie landschappen.
[4] Stel je eens voor, datje hier zeg
maar gedurende honderd jaar aan één stuk door dit landschap zou moeten
bekijken, waarbij er ook in alle andere levensbehoeften rijkelijk voorzien zou
zijn, dan sta Ik ervoor in dat dit mooie landschap je al gauw dermate zou gaan
vervelen, datje het daarna in je hele leven nooit meer zou willen zien.]a, zo
nu en dan temidden van goede vrienden maakt de aanblik van een mooie omgeving
op het menselijke gemoed altijd een verheffende indruk, maar daarna verlangt de
ziel al gauw naar veranderingen om daardoor grotere en uitgebreidere ervaringen
op te doen en daaruit ook steeds wat nieuws te leren.
[5] Zo goed als een volmaakte ziel nu
met haar lichamelijke ogen kan zien Wat haar omgeeft, zal zij in haar zuiver
geestelijke toestand het vermogen om te zien, te horen en te voelen beslist ook
nog bezitten, en wel in een veel hogere mate dan nu in haar zware en moeizame
lichaam! Ik heb jullie daarstraks beneden voor het huis immers al laten zien hoe
het gesteld is met het innerlijke zien van de ziel waarover jij je zelf nog
erg verwonderd hebt - toen de door Mij voor korte tijd geestelijk in vervoering
gebrachte mensen, die nooit eerder in Rome geweest waren, jouw grote vaderstad
nog nauwkeuriger beschreven dan jij het zelf ooit met je eigen ogen had kunnen
zien.
[6] Dan zul je toch wel inzien dat de
ziel in haar vrije en zuiver geestelijke toestand een veelomvattender
gezichtsvermogen bezit dan in het beperkte lichaam! En als dat het geval is,
dan kun je, als je echt gelooft aan Mijn woorden en tekenen en ook aan de
ervaringen die je bewust met je ziel en geest hebt meegemaakt, toch echt niet
zeggen dat het in zo'n omgeving moeilijker is om te sterven dan in een verlaten
en duistere landstreek! Dat iedere ziel na de dood van het lichaam voortleeft
en zich volkomen bewust is van haar leven, zul je toch niet meer in twijfel
trekken?'
[7] Agricola zei: 'Heer en Meester,
dat beslist niet, omdat ik immers al in Spanje, Sicilië en Egypte ervaringen
heb opgedaan met betrekking tot het voortleven van de ziel na de dood van het
lichaam, en dat op een manier waarbij geen bedrog mogelijk was. Maar hier gaat
het om iets heel anders, en dat is juist de reden waarom ik mij veroorloofde
zoëven een opmerking te maken!’
[8] Ik zei: 'En waaruit bestaat dan
dat andere? Praat maar gerust verder, want we hebben tot aan het middaguur nog
volop tijd om nog van alles te bespreken!’
[9] De vele aanwezige tollenaars
kwamen nu ook naar Mij toe en vroegen, of Ik het hun niet kwalijk nam als zij
tot de avond naar huis gingen om te zien, of daar alles wel in orde was en of
hun bedienden het nog steeds door alle straten binnentrekkende volk bij deze
gelegenheid niet teveel afpersten.
[10] Ik zei: 'Doe dat en doe nu iets
goeds voor zoveel kwaads dat jullie de mensen gedurende vele jaren hebben
aangedaan, dan zullen jullie zonden je vergeven zijn! Maar zoals het jullie nu
vrij staat te vertrekken, zo staat het jullie ook vrij om terug te komen.’
[11]
Daarop maakten alle tollenaars een buiging, bedankten voor alles wat zij
ontvangen en genoten hadden en vertrokken snel.
66
Het wezen van de ziel en van de geest
De
ziel aan gene zijde
[1] Daarop zei Ik nogmaals tegen
Agricola: 'Nu kun je je vragen naar voren brengen, spreek nu dus maar!’
[2] Agricola zei: 'Heer en Meester,
dat de ziel van de mens ook na de dood van het lichaam verder leeft, is een
volkomen uitgemaakte zaak van de helderste waarheid. Maar waar gaat zij naar
toe, en wat is eigenlijk haar wezen en wat is het wezen van de zuivere geest?
Omdat volgens Uw onderricht de ruimte oneindig is, moeten ook de zielen en
zelfs de zuiverste geesten zich binnen de eindeloos eeuwig grote ruimte
bevinden, want een ruimte buiten deze kan immers onmogelijk ergens bestaan.
[3] Dan nog een vraag: Wat voor
gestalte heeft een ziel of zelfs een zuivere geest, en waarom kan een
natuurlijk mens niet steeds de zielen en geesten zien? Heer, geef me alleen op
deze vragen nog een verhelderend antwoord, dan zal ik U nergens meer naar
vragen; want onze volkomen onwetendheid in deze zaak is het eigenlijk wat het
sterven voor ons zo bitter en angstig maakt. Hebben wij mensen echter ook
daarin een voldoende helder licht, dan zal het sterven ons licht vallen en
zullen we ons niet angstvallig aan het dwaze lichamelijke leven vastklampen.’
[4] Ik zei: 'Ja, het zou voor Mij heel
gemakkelijk zijn om je dat uit te leggen, als je maar een onbelemmerd inzicht
daarin zou hebben; maar juist dat bezit je nog niet, hoewel er sinds je hier bent
juist in dit opzicht al heel veel door Mij duidelijk aan je is uitgelegd en
jijzelf door wondertekenen ook veel hebt gezien en ervaren. En daarom is het
een moeilijke zaak dit nog beter voor je te belichten dan reeds is gebeurd.
[5] De ziel van de mens is een zuiver
etherische substantie, dus - als je dat kunt begrijpen - uit zeer veel
lichtatomen of kleinst mogelijke deeltjes tot een volmaakte menselijke vorm
samengesteld door de wijsheid en de almachtige wil van God; en de zuivere geest
is de van God uitgaande wil, die het vuur van de zuiverste liefde in God is.
[6] De zuivere geest is een gedachte
van God, die voortkomt uit Zijn liefde en wijsheid, en die tot een waar bestaan
komt door Gods wil. Omdat God echter in Zichzelf een vuur is uit Zijn liefde en
wijsheid, is dat ook het geval met de in zekere zin uit God naar buiten
getreden gedachte die in een zelfstandig bestaan wordt geplaatst. Zoals het
vuur echter een kracht is, is zo'n gedachte uit God op zichzelf ook een kracht,
die zich van zichzelf bewust is en die zelf in de dezelfde helderheid kan
werken als waaruit hij voortgekomen is. Als zuivere kracht doordringt hij alles
wat jij materie noemt, maar kan zelf door de materie niet doordrongen worden,
omdat de materie verder niets anders is dan een uiterlijke uiting van de geest
uit God.
[7] De ziel is in zekere zin materie
die door de kracht van de geest weer is opgelost en die door die kracht
genoodzaakt in de eigen oervorm van de geest overgaat, en daarna met haar geest
verenigd als het ware diens lichtetherische -substantiële lichaam vormt. Ook de
ziel vormt en ontwikkelt, puur door de wilskracht van haar geest, haar
toekomstige omhulling uit de haar omgevende materie van het lichaam, wanneer
die totaal is vergaan en ontbonden.
[8] Hier heb je nu een heel korte en
volkomen ware voorstelling van wat de ziel eigenlijk is, en wat de zuivere
geest als zodanig is.
[9] Maar om de plaats in de ruimte aan
te geven waar een ziel heengaat Wanneer zij haar lichaam verlaat, zal voor jou
nog wel moeilijker te begrijpen zijn, maar Ik zal je desondanks een wenk geven,
waardoor je je er een voorstelling van kunt maken. Want hoe het eigenlijk is
zul je pas in jezelf te weten komen, als je ook in jezelf tot de volledige
wedergeboorte of tot volkomen éénwording van de geest met je ziel bent gekomen,
omdat de ziel dat nooit helemaal kan begrijpen zolang zij zich niet door de
kracht van de geest in haar zo ontwikkelt, dat zij in staat is zich volkomen
met de geest te verenigen.
[10] Ruimtelijk gezien blijft een ziel
na het afvallen van haar lichaam vooral in haar eerste bestaansperiode
-gewoonlijk op de plaats, waar zij zich lichamelijk op aarde bevond, dat wil
zeggen, als zij nog niet geheel voleindigd naar het onstoffelijke rijk aan gene
zijde is overgegaan.
[11] In dat geval ziet en hoort zij
echter niets van de natuurlijke wereld die zij in haar lichaam bewoond heeft,
hoewel zij zich ruimtelijk precies in diezelfde wereld bevindt. Haar bestaan is
min of meer als een heldere droom, waarin de ziel in een streek of omgeving
leeft die als het ware uit haar is ontstaan, en waar zij zich helemaal gedraagt
en handelt alsof zij zich in een heel natuurlijke wereld bevindt, en waar zij
de wereld die zij heeft verlaten niet in het minst mist.
[12] Maar omdat God het toelaat, wordt
de door haar bewoonde streek vaak vernietigd en dan bevindt de ziel zich in een
andere omgeving, die helemaal overeenkomt met haar innerlijke toestand. Bij
zo'n ziel duurt het dan vaak wel erg lang voor zij na veelonderwijzing zover
komt, dat zij beseft dat alles wat zij daar meent te bezitten, ijdel en nietig
is. Komt zij door veel ervaringen en verschijnselen eenmaal tot dit inzicht,
dan begint zij pas ernstiger over haar toestand en haar bestaan na te denken,
en daardoor ook meer en meer te beseffen dat zij de vroegere, aardse wereld
heeft verlaten, en dan wordt het verlangen in haar sterker om een meer
blijvende en onveranderlijke plaats te krijgen om te leven.
[13] In zo'n toestand wordt ze door
reeds meer voleindigde geesten onderwezen in wat zij moet doen; en als zij dat
doet, wordt het ook steeds lichter in haar, omdat haar innerlijke geest haar
meer en meer doordringt. Hoe meer de innerlijke geest haar doordringt en als
het ware in haar groeit als een kind in het moederlichaam, des te duurzamer begint
alles om haar heen te worden.
[14] Als een ziel eenmaal zo ver komt
dat haar innerlijke geest haar helemaal doordringt, dan komt zij ook tot een
volledig helder zien en tot een helder inzicht, tot volledig bewustzijn en een
duidelijke herinnering aan alles: wat zij was, wat zij geworden is, wat zij
gedaan heeft en hoe de wereld, waarin zij lichamelijk geleefd heeft, eruit
heeft gezien en hoe het daarmee gesteld was.
[15] Zo'n ziel kan dan zowel deze
aarde alsook de maan, de zon, alle andere om deze zon cirkelende planeten of
aarden -hetgeen tot nu toe nog geen sterrenkundige, noch enige Griek, noch een
van de oude Egyptische pdolomeuzen * (* landmeters) waargenomen heeft - en ook
de andere zonnen in één of meer hulsgloben, die Ik jullie gisteren al voldoende
heb beschreven, uiterst precies doorgronden, en zich in hun wonderbare vorm en
inrichting werkelijk in de hoogste mate verlustigen en de ware en grootste
vreugde beleven aan de liefde, wijsheid en macht van de enige God.’
67
De verschillende fasen van zaligheid van voleindigde zielen
[1] (De Heer) : 'Dat alles staat zo'n
voleindigde ziel dus zeker en zelfs noodzakelijk te wachten, en toch is deze
eigenschap van een ziel die zijn leven voleindigd heeft, te beschouwen als een
laagste graad van de eigenlijke grote zaligheid, omdat dat een voleindigde ziel
op den duur net zo tegen zou gaan staan als het jou hier zou gaan tegenstaan
wanneer je dit landschap, al is het nog zo mooi, honderd jaar achter elkaar zou
moeten bekijken en bewonderen.
[2] De hogere zaligheid van een ziel
is toch duidelijk alleen maar gelegen in het feit, dat de volmaakte zielook met
de waarachtig
goddelijke scheppingskracht is
toegerust, en vanuit een wijsheid, die aan Gods wijsheid gelijk is, alles tot
stand kan brengen wat God Zelf op precies dezelfde wijze bewerkstelligt en
voortbrengt.
[3] Een nog hogere en eigenlijk al
haast allerhoogste zaligheid van een volmaakte ziel is, dat zij God, de enige
Heer en Schepper der oneindigheid, als haar grootste levensvriend steeds maar bij
zich kan hebben, en Hem mateloos en grenzeloos kan liefhebben, en met Hem in
een enkelogenblik de hele geestelijke en materiële schepping kan overzien.
[4] Maar het toppunt van zaligheid van
een volmaakte ziel is dat zij zich, geheel met God door de liefde één geworden,
ook in de volledige goddelijke vrijheid bevindt.
[5] Dat hetgeen Ik je nu gezegd heb de
volle waarheid bevat, kun je reeds met je lichamelijke ogen zien aan deze jonge
dienaar van Mij. Je vroeg Mij al een paar maal wat er met deze jongeman aan de
hand is, waar hij vandaan komt en wie hij is. En nu zal Ik het je vertellen:
[6] Kijk, deze jongeman is reeds lang
een zuivere geest, maar heeft al ooit op deze aarde als mens in een lichaam
geleefd! Zijn naam was Henoch en hij was de eerste profeet van de eerste
nakomelingen van Adam, aan wie hij onderricht gaf over God.
[7] Daar zijn ziel in die oertijd van
de mensen van deze aarde in de hoogste en zuiverste liefde tot God ontbrandde,
loste die liefde zijn lichaam op in een etherische substantie, waarmee de
vrijgekomen ziel bekleed werd en waardoor zij ogenblikkelijk voor altijd een
aartsengel werd van Gods hoogste hemelen, dat wil zeggen van de hoogste
goddelijke vrijheid, wat je goed kunt opmaken uit het feit dat zij hier nu vlak
bij Mij is.'
[8] Nu zette Agricola grote ogen op en
zei: 'Wat? Dat moet een geest zijn, en nog wel een pure en volkomen geest?!
Maar hij heeft toch zichtbaar een huid, vlees en bloed, en hij eet en drinkt
toch zoals wij !
[9] Dat hij net als U wonderbaarlijke
dingen kan doen, heb ik voor mezelf verklaard uit het feit dat hij allang Uw
leerling moet zijn en als zodanig van U daarvoor de nodige wijsheid en macht
heeft gekregen; als volkomen zuivere geest zouden wij mensen hem toch immers
niet kunnen zien. Als je hem vastpakt voelt hij helemaal aan als een natuurlijk
mens. Maar U hebt het gezegd en ik moet U geloven, hoewel dat mijn hele denken
nog meer in verwarring brengt. Hoe kan nu deze zuivere geest een lichaam
hebben?'
[10] Ik zei: 'Ik heb je al eerder
gezegd dat we nu heel wat kunnen bespreken, omdat we daar tijd voor hebben, en
dus zullen we ook daar nog wel mee in het reine komen. Kijk, daar staat Mijn
Rafaël - Henoch al voor ons, en Ik zeg je nu dat je datgene wat je nog meer
wilt weten met hem zelf kunt bespreken, want hij zal je precies dezelfde
informatie geven als Ik zou doen, en wat hij je zal vertellen en laten zien,
zal hij je vanuit zijn geheel zelfstandige vrijheid, macht, wijsheid en kracht
vertellen en laten zien, omdat hij zich die vanuit God volledig heeft eigen
gemaakt. Begin je onderzoek dus maar met hem!'
68
Het wezen van de engelen
[1] Daarop zei Agricola tegen Rafaël:
'Allerbeste dienaar van onze God, Heer en Meester! Wat heb je hier als zuivere
geest voor een lichaam? Is dat ook zoals bij mij, vlees en bloed?'
[2] Rafaël zei: 'Voel maar en overtuig
jezelf!'
[3] Toen raakte de Romein de handen en
voeten van de engel aan en constateerde dat die net zo uit vlees en bloed
bestonden als die van iemand anders, en hij zei daarop: 'Ja er is werkelijk
niets geestelijks aan te voelen, en toch moet je een zuivere geest zijn en dat
al bijna zo lang als het mensengeslacht op aarde bestaat?'
[4] Toen zei de engel: 'Voel nog maar
eens, dan zullen we zien watje daarna zult zeggen!’
[5] Toen begon de Romein opnieuw de
engel aan te raken, maar nu voelde hij geen lichaam meer en waar hij de engel
beetpakte, gingen zijn vingers daar even gemakkelijk doorheen als door de
lucht.
[6] Na deze tweede ervaring zei hij
hoogst verbaasd (de Romein): 'Ja, dat zou zelfs de meest verstandige mens gek
kunnen maken! Eerst was alles stevig beet te pakken en nu is alles lucht, dus
zo goed als helemaal niets! Maar zeg me nu eens -als je tenminste als zo'n
luchtig fenomeen nog spreken kunt -, waar je nu je goed voelbare lichaam van
daarstraks hebt gelaten?'
[7] De engel zei: 'Dat heb ik nergens
gelaten, want ik heb het nog precies zoals voorheen! Dat je het eerst als een
vast lichaam voelde, was mijn vrije wil, en dat je het de tweede keer helemaal
niet voelde, was ook mijn wil. Want wat wij volmaakte geesten willen, gebeurt
zoals wij het vanuit onze vrijheid en wijsheid willen, hetzij direct of
geleidelijk aan volgens een zekere wijze orde.
[8] Want wij bevinden ons door onze
liefde tot God ook volledig in Zijn wijsheid en macht, die wij kunnen dragen en
volledig beseffen, en dus is Gods liefde ook onze liefde, Zijn wijsheid onze
wijsheid, Zijn wil onze wil en Zijn macht ook onze macht. Maar toch zijn er in
God nog ondoorgrondelijke diepten die geen enkele geschapen geest ooit doorgronden
zal; en als hij dat zou kunnen, zou hij niet zalig zijn, omdat hij dan van God
geen toenemende zaligheid meer te verwachten zou hebben. - Begrijpen jullie
Romeinen dat wel?'
[9] Een aantal Romeinen zei nu: '1a,
beste vriend - ook al ben je een geest om dat goed te begrijpen en te beseffen
heb je meer nodig dan ons Romeinse verstand! Het zal allemaal wel zo zijn, maar
om te begrijpen hoe het eigenlijk allemaal is, moeten we wachten tot onze
zielen verder ontwikkeld zullen zijn.’
[10] De engel zei: 'Luister eens, ik
spreek nu alleen met Agricola en niet met jullie allemaal tegelijk; want ik
weet immers dat jullie niet even verstandig zijn als hij. Daarom moeten jullie
nu allen luisteren en op alles letten waarover ik met de verstandigste van
jullie spreek en wat ik hem laat zien! Agricola jij hebt dus nu alleen het
woord!’
[11] Agricola zei nu: 'Ja, ja, m 'n
zuiver geestelijke vriend, ik heb wel zo half en half begrepen wat je mij
eigenlijk hebt willen zeggen, maar toch heb ik het, net als de anderen, niet helemaal
begrepen, maar ook ik wacht dan volgens de belofte van de Heer op betere
tijden! Maar wel zou ik nu van je willen weten
- en wel onder de voorwaarde dat ik dan volledig af zie van een heleboel
andere dingen - hoe je je door je wil kunt ontdoen van je lichaam en toch nog
net zo aanwezig kunt zijn als daarvoor met je stevig tastbare lichaam? Want
vooral dat is voor mij het meest onbegrijpelijke! Eerst ben je iets dat
werkelijk bestaat, meteen daarop ben je, als je er aan voelt, helemaal niets,
en dat niets is dan toch weer helemaal hetzelfde als daarvoor. Ja, hoe is dat
dan toch mogelijk?'
[12] De engel zei: 'Dat is toch iets
heel begrijpelijks! Wij geesten zijn in onze voor jullie onweegbare, zuiver
geestelijke sfeer toch het eigenlijke, enig werkelijke en
alleroorspronkelijkste iets. Al het andere in de hele stoffelijke wereld is
alleen maar een door onze wil veroorzaakt verschijnsel, om voor jullie
stoffelijke zielen een duurzaam medium te scheppen door middel waarvan jullie
je net als wij de volledige en waarachtige levensvrijheid kunnen verschaffen.
[13] Om je dat echter nog duidelijker
te tonen, moet jij, Agricola, nu zelf een steen van de grond oprapen! - Goed,
je hebt nu een heel harde natuursteen in je hand! Nu zul je zeggen: 'Kijk, deze
steen is zoals hij is, absolute werkelijkheid!' Want je voelt in je hand zijn
gewicht en zijn voor jou onverwoestbare hardheid en je zegt bij jezelf: 'Die
bestaat werkelijk echt!' Maar ik zegje, dat het met dat werkelijk echte van jou
net zo gesteld is als daarnet met mijn vleselijke lichaam en daarna met mijn nu
nog steeds even geestelijke lichaam. Want de hardheid en het gewicht van de
steen die je nog in je hand vasthoudt, hangt enkel en alleen af van de vasthoudendheid
van onze wil. Zolang wij hem als een harde en zware steen in stand willen
houden, zal hij ook blijven wat hij is.
[14] Wil ik bijvoorbeeld dat jouw
steen nu geheel - wat zijn massa betreft - aan mij gelijk wordt, dan zul je net
zo door de steen heen kunnen grijpen als je daarnet helemaal door mij heen hebt
gegrepen. En in dat geval heeft de door onze geestelijke wil geproduceerde
materie van de steen pas haar oorspronkelijke realiteit bereikt, terwijl die
materie je nu, door de vasthoudendheid van mijn eigen wil, als een harde,
zware steen voorkomt. Om dat nog gemakkelijker te begrijpen, moet je nog een
keer goed onderzoeken of het nog dezelfde steen is!’
[15] Agricola zei: 'Die is nog zoals
hij was!'
[16] De engel zei: 'Hoe is hij dan
nu?'
[17]
Agricola zei: 'Ja, ik zie hem nog wel als een wolkje in mijn hand, maar zijn
hardheid en zwaarte zijn verdwenen! Nee, dat is toch wel erg vreemd! Ik zou me
toch alles eerder hebben kunnen voorstellen dan dat zoiets mogelijk zou zijn!
Hoe krijg jij dat toch voor elkaar?'
69
De macht van de engelen
Verhouding
tussen geest en ziel
Wedergeboorte
[1] De engel zei: 'Ik heb je immers al
gezegd dat dit alleen maar door de standvastigheid van onze wil gebeurt, en dat
alle materie niets anders is dan de standvastige wil van de geest van God, hoe
verschillend die materie er voor jou ook uit mag zien; want de verschillende
stoffen van de materie en de elementen waar zij in jouw ogen uit lijkt te
ontstaan en bestaan, zijn onze gedachten. Hun vormen en kleuren zijn de uit
onze gedachten gevormde ideeën. Hun doelmatigheid zijn onze denkbeelden die uit
de ideeën zijn ontwikkeld, en het bereiken van een hoger geestelijk doel voor
alles wat nu materie is, zijn ons oogmerk, waaruit het gelukkige einddoel van
alle materie zal voortkomen.
[2] Daarom is een waar en werkelijk
bestaan alleen maar bij ons, eeuwig onsterfelijke geesten aanwezig, en het
bestaan van de materie is alleen maar iets wat zuiver door ons tot stand komt
en ieder moment van ons afhankelijk is, zoals jij nu met deze steen heel
duidelijk hebt moeten waarnemen. Maar je hebt het wolkje nog in je hand en
kijk, ik zal het weer met de volle vasthoudendheid van mijn wil vervullen, dan
zul je de steen van daarnet weer in je hand hebben!'
[3] De engel deed dat en in de hand
van de Romein bevond zich weer de oude, harde en zware steen van voorheen.
[4] Dat maakte op de Romein een nog
geweldiger indruk en hij zei tegen de engel (de Romein): 'Deze steen blijft
voor mij een waardevolle steen, ter herinnering aan wat hier zo wonderbaarlijk
is voorgevallen! Maar nu nog een vraag! Kijk, in mij woont toch ook een ziel,
en daarin bevindt zich volgens jullie leer een geest die geheel gelijkwaardig
is aan die van jou! Waarom kan ik dan niet door mijn geest ook doen wat jij als
geest kunt doen?'
[5] De engel zei: 'Omdat jouw geest
daar nog niet rijp voor is en je innerlijke geest nog niet in je ziel is
overgegaan! Maar iets doet je geest toch door de standvastigheid van de voor
jouw ziel nog onbekende wil, en dat is de bouwen de tijdelijk instandhouding
van je lichaam. Dat kan je ziel echter niet waarnemen, zoals zij ook niet
waarneemt hoe haar lichaam gebouwd is, omdat haar innerlijke, zuiver van gene
zijde afkomstige bouwmeester haar dat niet kan onthullen en laten zien, daar
zij, zoals gezegd, nog niet rijp is.
[6] De innerlijke geest werkt
weliswaar onafgebroken aan het zo snel mogelijk rijp en volledig vrijmaken van
de ziel, maar hij kan en mag haar niet de minste dwang opleggen, omdat een ziel
op die wijze dan nog stoffelijker en onvrijer zou worden dan zij door alle
invloeden van de buitenwereld ooit zou kunnen worden. Daarom werd aan de ziel
in haar lichaam een eigen wil en een eigen verstand gegeven om er door
onderricht van buitenaf toe gebracht te worden dat zij zich uit eigen vrije wil
steeds meer los maakt van al het wereldse, en in zichzelf naar binnen kerend de
steeds zuiver wordende geestelijke wegen betreedt.
[7] Naargelang de ziel de steeds
zuiverder geestelijke wegen daadwerkelijk bewandelt, wordt in gelijke mate dan
ook haar innerlijke, zuivere geest van gene zijde één met haar. En als zij zich
door haar steeds zuiverder geworden verstand en door haar daardoor ook steeds
vrijer geworden wil, volledig losmaakt van al het wereldse, dan is zij gelijk
aan haar geest en is daarmee één geworden, wat wij de geestelijke wedergeboorte
willen noemen, en dan zal zij, één geworden met haar geest, ook terwijl ze nog
in het lichaam is, hetzelfde kunnen doen wat ik nu voor jouw ogen kan doen,
omdat mijn geest één is met mijn ziel.’
70
Over het wezen van de lucht
[1] (Rafaël): 'Toen ik als mens
gedurende vele jaren een lichaambewoonde, werd ik mij door de genade van de
Heer bewust van deze innerlijke levensweg en ik ging deze weg met steeds
grotere standvastigheid. Daardoor werden tegen het eind van mijn leven mijn
geest en mijn ziel één en ik kreeg de volle macht over mijn aardse lichaam,
zodat ik het net zo plotseling kon oplossen als ik nu de steen heb opgelost en
eerder mijn voor jou tastbare lichaam, en er slechts zoveel van behield dat je
mij met je lichamelijke ogen nog kon zien.
[2] Als ik nu echter weer een lichaam
wil hebben zoals dat van jou, hoef ik dat slechts te willen en dan zal het
lichaam er ook weer zijn. Zie, ik wil het, en raak jij me nu maar weer aan, dan
zul je zien dat ik weer net zo stevig ben als voorheen!
[3] De Romein deed dat en ontdekte dat
Rafaël weer helemaal mens was zoals eerst.
[4] Toen vroeg hij (Agricola) aan de
engel: 'Toen jij, terwijl je als volmaakt mens op aarde was, je lichaam had
opgelost, kon je het toen ook weer opnieuw scheppen?'
[5] Rafaël zei: 'Jazeker, net als nu,
maar ik wilde het niet, omdat een zuiver geestelijk, onlichamelijk bestaan
eindeloos veel volmaakter is dan een bestaan dat aan een lichaam gebonden is -
ook al gebeurt dat door de eigen wil. Kijk, in dit lichaam kan ik minder doen
dan zonder dit lichaam! Als je mij echter een wonder ziet doen, dan is het
lichaam al weg en wordt pas na de daad weer geschapen. Ik kan weliswaar ook in
het lichaam alles, maar niet zo volmaakt als buiten het lichaam. -Heb je nog
vragen, stel die dan, dan zal ik die beantwoorden!’
[6] Agricola zei: 'O, vragen heb ik
nog meer dan genoeg in voorraad! Kun je door de standvastigheid van je wil ook
een deel van de vrije lucht in een of andere materie veranderen?'
[7] De engel zei: 'Zeer zeker, want
ten eerste is de lucht al materie en bevat alle denkbare stoffen en kan daarom
ook des te eerder in iedere gevraagde materie veranderd worden, en ten tweede
staat het mijn geest werkelijk vrij - en dat in de hoogste graad -om mijn wil
volledig te laten werken en dus de lucht die je mij aanwijst, onmiddellijk in
een bepaalde materie te veranderen. Zeg me nu maar waarin ik de lucht moet
veranderen!'
[8] Agricola zei: 'Vriend, dat laat ik
aan jouw beste en wijze beoordeling over! Doe wat je wilt, ik vind het allemaal
goed!'
[9] De engel zei: 'Nu, goed dan! Dan
zal de lucht die zich nu op een afstand van twaalf passen voor ons bevindt
ogenblikkelijk in een stevige ronde zuil veranderen van vijf manshoogten lang en
met een doorsnede van één manslengte! Zo zij het! Ga er nu naar toe en kijk of
de zuil, die er al staat, nog uit lucht bestaat of dat het echt een stevige
granieten zuil is.’
[10] Alle Romeinen gingen er dadelijk
heen en onderzochten de zuil.
[11] En allen zeiden: 'O wonder der
wonderen! Het is meer dan verbazingwekkend! Het is echt een massieve granieten
zuil zoals wij die zelfs in Rome niet hebben! Ja, ja, in de zuivere geest ligt
het wezen, en alle materie is alleen maar een gevolg van de vasthoudendheid van
de vrije wil van een zuivere geest!’
[12] Daarop zei de engel: 'Hoe zwaar
denken jullie dat die zuil is?'
[13]
Agricola zei: 'Ja, vriend, dat is wel erg moeilijk voor ons om dat te bepalen!
Maar zo te zien kun je wel aannemen dat deze zuil zeker honderdduizend pond
zwaar is, en nauwelijks door duizend man te tillen is.’
[14] De engel zei: 'Dat heb je
tamelijk goed beoordeeld! En toch zeg ik je, dat het voor mij als een zuivere
geest, heel gemakkelijk is om deze zware zuil enkel door mijn wil zo hoog als
je maar wilt op te tillen. Zeg maar hoe hoog of waarheen ik de zuil moet
opheffen, dan zal ook dat meteen worden uitgevoerd!’
[15] Agricola zei: 'Wel, als je dat nu
eenmaal zo wilt, zeg ik: Til de zuil honderd manshoogten recht omhoog in de
lucht en zet hem dan neer op het veld, dat zich precies halverwege in de
richting van Emmaüs bevindt!’
[16] De engel zei: 'Heel goed, het
geschiede allemaal nu direct!'
[17] Nog maar nauwelijks had de engel
dit gezegd, of de zuil bevond zich al op de gewenste hoogte in de lucht en vlak
daarna zag men hem op het veld staan in de richting van Emmaüs.
[18] Iedereen was nu toch wel met
stomheid geslagen, en natuurlijk wel heel in het bijzonder de Romeinen, want
aan hun verbazing kwam geen eind.
[19] 'Maar', zei de engel, 'waarom
verbazen jullie je daar zo over? Is er voor een zuivere geest dan ook maar iets
dat onmogelijk is? Alles berust immers op de vaste wil van een zuivere geest!
Als wij, zuivere geesten, aarden, zonnen en allerlei centrale zonnen in de
ruimte kunnen ronddragen en uiteindelijk zelfs hele hulsglobes, waarom zou het
dan voor mij en alle zuivere geesten niet nog veel gemakkelijker zijn om zo'n
zuil in een oogwenk te brengen waarheen je dat wilt? Wie met leeuwen kan spelen
alsof het vliegen zijn, zal voor muggen beslist niet opzij gaan!'
71
Het wezen van de geest
[1] (Rafaël): 'Maar omdat we nog tijd
hebben, zal ik jullie nog iets anders laten zien, want anders zouden jullie nog
op de gedachte kunnen komen dat ik mij alleen maar met stenen bezighoud. Zie,
de zuil staat daar goed en hij zal eeuwenlang op die plaats blijven staan, en
duizend jaar behouden blijven door de standvastigheid van mijn vrije wil! Maar
om vooral jullie Romeinen te laten zien dat voor een geest absoluut niets
onmogelijk is, zal op de plaats waar eerder die geweldige granieten zuil uit
lucht ontstond, een grote en met rijpe vruchten rijk beladen dadelboom staan
met daarnaast twee vijgenbomen, die ook geen gebrek zullen hebben aan rijpe
vruchten.
[2] Zie, ik zei en wilde het, en de genoemde
bomen, rijkelijk met vruchten beladen, staan al op die plaats! Ga daar nu
allemaal heen en proef de genoemde vruchten, ik denk dat ze jullie allen heel
goed zullen smaken!'
[3] Toen stond iedereen op om het
wonder te gaan onderzoeken. Allen zeiden dat zij nog nooit edeler en
volmaaktere vruchten van deze soort hadden geproefd.
[4] De engel zei: 'En nu zullen we
daar op die groene weide voor het huis van onze oude, liefdevolle vriend en
broeder Lazarus nog een dozijn schapen uit lucht scheppen! -Kijk, daar zijn ze
met z'n allen al gezond en wel ter plaatse en zijn het eigendom van de
liefdevolle Lazarus!
[5] Daarbij denk ik echter ook, dat
jullie door deze tekenen nu wel zullen inzien waartoe een zuivere en volkomen
geest met een vrije wil allemaal in staat is. Denk er een beetje over na en zeg
me wat jullie ervan begrepen hebben, dan zal jullie door de Heer nog een groter
licht worden gegeven! Denk nu dus goed over alles na!’
[6] Agricola zei: 'O, m’n vriend uit
Gods hemelen, als wij ons al in jouw verheven sfeer zouden bevinden, zou het
wel gemakkelijk zijn om daarover na te denken, maar onze levensweg daarheen
kon nog wel eens aardig lang zijn! Wat jij, hemelse vriend, door de genadige
toelating van de Heer aan ons hebt geopenbaard, kan ik althans voorzover een
mens daartoe in staat is, begrijpen; maar hoe de standvastige wil van de geest
nu eigenlijk de meest uiteenlopende elementen bevattende stof van de materie
van de hele aarde is en kan zijn en zelfs van de andere werelden in de
eindeloze ruimte, dat kunnen wij onmogelijk zo duidelijk begrijpen als jij, o
hemelse vriend.
[7] De materie is dus niets en de
ziel, in zekere zin een product van de materie, is op zichzelf ook niets;
alleen de zuivere geest is als zodanig werkelijk iets. Wat is dan een zuivere
geest in en op zichzelf voor een stof, of wat voor iets is hij? Dat is een
vraag die een sterfelijk mens nooit volledig zal beantwoorden, zolang hij
alleen nog maar vanuit zijn minstens nog halfstoffelijke ziel en vanuit zijn
stoffelijke lichaam denkt en wil, en zelf niet bijna helemaal geestelijk is
geworden. En, hemelse vriend, zodoende moet je wel een beetje geduld met ons
hebben! Want ondanks de wonderen die je daar zojuist voor hebt gedaan,
begrijpen wij je verklaringen met betrekking tot deze uiterst tere levensvraag
niet helemaal. Je uitleg verschaft ons nog niet voldoende licht om helder te
begrijpen wat de levende zuivere geest op zichzelf voor stof is en wat voor
iets het eigenlijk is.
[8] Ja, het woord 'geest' is snel en
gemakkelijk uitgesproken, maar wat moet je er onder verstaan? Daarom heeft het
voor ons geen zin om er kort of lang over na te denken, het is ook volkomen
vruchteloos, en jij, beste hemelse vriend, kunt ons beter maar weer meteen
duidelijker uit gaan leggen wat het eigenlijke wezen van de zuivere geest is,
tenminste, als ons onbegrip niet te lastig voor je wordt.’
[9] Rafaël zei: 'God boven alles
liefhebben en jullie mensen te dienen, die geroepen zijn om evenals wij,
zuivere geesten, Zijn kinderen te worden, is immers ons hoogste geluk en
zaligheid! Hoe kan iets wat jullie nog een groter licht kan geven, dan lastig
voor mij zijn? Let dus goed op wat ik jullie verder nog over het wezen van een
zuivere geest ga meedelen!
[10] Uiteindelijk is alleen God de
allerpuurste en zuiverste oorspronkelijke geest aller geesten, en Hij is als
zodanig dan ook de oerstof en het eeuwige oerelement aller oerelementen.
[11] De zuivere geest op zich als stof
en element is een vuur en een licht, of in zich de liefde en de wijsheid zelf Daaronder
moeten jullie je echter geen stoffelijk vuur en geen zinnelijke liefde
voorstellen, en dus ook geen licht zoals bijvoorbeeld dat van de aardse zon of
een brandende lamp hoewel tussen beide een overeenstemming bestaat - want het
vuur van de geest is puur leven en het licht daarvan zijn wijsheid.'
72
Het wezen van de ether
[1] (Rafaël): 'Jullie zien hier de
lucht, die totaal doorzichtig is, en daarom veronderstellen jullie dat zij zo
goed als niets is. Maar als deze lucht flink in beweging gebracht wordt, zodat
zij met het geweld van een storm de machtigste ceders ontwortelt en de zee zo
onrustig maakt dat er bergenhoge, schuimende golven oprijzen, dan moeten
jullie toch wel toegeven dat de lucht iets zeer machtigs is. Ja, de lucht is
dus wel een lichaam te noemen, dat ook alle denkbare stoffen en vormen bevat in
een nog min of meer ongebonden oertoestand.
[2] Het water, vooral het regen en
bronwater, is hetzelfde als wat de lucht is, maar alleen in een meer gebonden
toestand. Het zoute water van de zee is natuurlijk nog dichter, meer gebonden.
[3] Maar als wij hogerop gaan, zo
ongeveer tien uur gaans boven de aarde, dan zullen we helemaal geen lucht meer
aantreffen zoals die ons hier omgeeft, maar slechts zuivere ether, die in
jullie ogen zo volkomen niets zou zijn dat je je zoiets nietigs moeilijk voor
kunt stellen. Want kijk je over een afstand van meerdere uren gaans over de
aarde, dan zal de lucht tussen jou en de verafgelegen bergen, al is die nog zo
helder, vóór de bergen als een blauw waas zichtbaar worden; maar als deze
ruimte alleen maar gevuld zou zijn met zuivere ether, zouden jullie de bergen
niet blauw, maar in hun oorspronkelijke kleuren zien. Zie nu, de aarde en de
zon zijn zo ver van elkaar verwijderd dat ik werkelijk niet in staat ben voor
jullie op deze aarde de juiste afstand begrijpelijk aan te geven, zoals de Heer
Zelf jullie dat ook al heeft uitgelegd! En deze voor jullie begrippen
ontzettend grote ruimte is gevuld met ether, die voor jullie zintuigen totaal
niets lijkt te zijn.
[4] Maar deze ether is, ofschoon hij
er helemaal niet lijkt te zijn, beslist niet zo nietig als hij er voor jullie
uitziet; want in die ether bevinden zich alle ontelbare stoffen en elementen in
een toestand, die nog minder gebonden is dan in de zuiverste atmosferische
lucht van deze aarde. Maar zij bestaan daar nog meer als vrije krachten en zijn
veel dichter bij en meer verwant aan het oervuur en het oerlicht, en zij voeden
de lucht van de aarde, en die voedt vervolgens het water en het water voedt de aarde
en alles wat op haar leeft, beweegt en streeft. Als dat allemaal in de ether
aanwezig is, is dat wel degelijk iets en geen niets, ook al lijkt dat voor
jullie zintuigen zo.
[5] De ether is echter nog lang niet
iets zuiver geestelijks, maar hij komt innerlijk meer overeen met de substantie
van de ziel, maar slechts in zoverre als hij een ruimtelijk medium is waardoor
talloze oerkrachten uit God bij elkaar komen, zich met elkaar verbinden en
tenslotte samenwerken.
[6] Je zult me nu natuurlijk weer
vragen: 'Ja, maar hoe is er bij zulke verschillende krachten dan een homogene*
(gelijksoortige) werkzaamheid mogelijk?' En ik zeg je: Niets is natuurlijker en
gemakkelijker dan dat!
[7] Kijk, op deze aarde van de Heer
hebben we in de zeeën en andere wateren toch ook zo'n voor jullie
onbegrijpelijk groot aantal soorten van planten, struiken, bomen en ook van
dieren en mineralen, dat zelfs de beroemdste geleerde van deze tijd niet in
staat zou zijn die allemaal te registreren en op te noemen! Zij vormen samen met
de hele aarde één geheel en dienen allen voor het éne hoofddoel, en toch zijn
zij hier op de aarde en in de aarde zo verschillend geaard en geordend, dat jij
ze op het eerste gezicht onmogelijk zodanig zou kunnen verwisselen dat je
tenslotte een vijgenboom niet van een distelstruik, een os niet van een leeuw,
een zwaluw niet van een kip, een vis niet van een schildpad en lood niet van
goud zou kunnen onderscheiden.
[8] Op de aarde zie je dergelijke
verschillen gemakkelijk, maar in de ether, in de lucht en in het water kun je
ze niet waarnemen, noch met je gezicht, noch met je gehoor, noch door je reuk
en smaak, noch met je tastzin, hoewel de talloze verschillende soorten krachten
en de door hen geproduceerde oerstoffen en elementen in de ether, in het water
en in deze lucht nog veel duidelijker van elkaar afgescheiden zijn dan de
dingen op de materiële aarde zulke verschillen te zien geven.
[9] Dus achter de substantie van de
ether is het voor jouw zintuigen niet zichtbare geestelijke vuur een eeuwig
heersende kracht, die van God uitgaand, eeuwig de oneindige ruimte vult en aan
één stuk door werkt en schept. God Zelf echter is de eeuwige Oergeest en de
eeuwige Oermens in Zijn centrum en vult de eeuwig uit Hem voortkomende
oneindigheid met Zijn verheven gedachten en ideeën, die van Zijn liefde vervuld
tot een aan Hem gelijk levensvuur worden, en door Zijn wijsheid tot geordende
vormen en door Zijn wil tot van elkaar afgescheiden en op zichzelf bestaande
wezens worden, waarin het vermogen gelegd wordt zichzelf als zodanig eeuwig
voort te planten, verder te ontwikkelen en zich mettertijd op de ladder van
Gods eeuwige orde te verenigen en op te klimmen tot een evenbeeld van God.’
73
Het zuiver geestelijke in de materie
[1] (Rafaël) : ' Opdat jij, Agricola,
dat nog beter zult begrijpen, geef ik je nog een aantal voorbeelden, die ik
weliswaar al aan je vriend en broeder Lazarus heb laten zien, en de Heer ook;
maar omdat je hetgeen de Heer heeft laten zien, niet voldoende begrepen hebt,
moet ik je nu volgens Zijn wil alles nog duidelijker maken. Let daarom erg goed
op alles wat ik je nu ga zeggen!
[2] Kijk, jij bent ook tuinier en hebt
in Rome grote tuinen, waaraan je veel genoegen beleeft. Duizenderlei planten,
bloemen en vruchten worden er gekweekt. Het ontbreekt er niet aan allerlei
soorten druiven, vijgen, appels, peren, pruimen, kersen, pomeransen, citroenen,
limoenen, kastanjes en meloenen van allerlei ras. Om je tuin, die werkelijk
heel groot is, steeds opnieuw met van alles te kunnen beplanten, moet je ook
altijd een juiste voorraad van allerlei zaden verzamelen, die je op de juiste
tijd in de goede aarde van je tuin zaait.
[3] Wel, het zaad is gezaaid en begint
tot je vreugde overvloedig en gezond op te komen. Wel, dat is nu allemaal mooi,
goed en plezierig om te zien, maar heb je aan elke soort van de duizend en één
verschillende zaden die je in je tuingrond gezaaid hebt, ook een eigen soort
aarde gegeven? Je zegt: 'De hele uitgestrekte tuin, die niet ver van de plaats
af ligt waar de Tiber in de grote Middellandse Zee uitmondt, heeft slechts één
en dezelfde soort goede, vruchtbare aarde en iedere vrucht gedijt daar
voortreffelijk in.'
[4] Goed, zeg ik, wanneer het echter
in de zomer niet regent -zoals dat in Rome vrijwel altijd het geval is -dan
moeten je knechten de tuin met de gieter bevochtigen. Heb je dan voor iedere
soort vrucht soms ook een eigen soort water? Je zegt weer: 'Nee, ook dat niet,
ik laat alle planten, struiken en bomen slechts begieten met één en dezelfde
soort water, dat door de waterleidingen in de tuin wordt gebracht!' Weer goed,
zeg ik! Dus ook slechts één en dezelfde soort zoet water, omdat zeewater niet
erg geschikt is om planten op het vasteland in leven te houden.
[5] Nu weten we dat jouw grote tuin
slechts uit één soort grond bestaat en met één en dezelfde soort water wordt
begoten. De lucht in je tuin is en blijft ook dezelfde, en het licht en de
warmte van de zon blijven ook onveranderlijk en steeds gelijk en kunnen -
althans over het hele oppervlak van je tuin -wat betreft sterkte en kracht geen
enkel verschil uitmaken, behalve het verschil dat de jaargetijden - maar ook
steeds gelijkelijk verdeeld - over de hele tuin veroorzaken.
[6] Wel, als nu alle voorwaarden voor
het groeien van de meest verschillende planten, struiken en bomen volkomen
gelijk zijn, dan zouden gelijke oorzaken toch ook bij alle planten, struiken en
bomen precies dezelfde uitwerking moeten hebben, zowel wat de vorm, alsook de
smaak en de geur betreft. En toch, wat een geweldig verschil!
[7] Als je de pit van een citroen
fijnkauwt, smaakt hij bitter. Waar haalt de vrucht dan zijn aangename zuurheid
vandaan? En hetzelfde geldt voor de hele reeks van wezens. Alles is in zijn
soort hemelsbreed verschillend van het andere. Maar, hoe is dat dan te rijmen
met één en dezelfde voeding? De wijnstok ziet er anders uit dan een vijgenboom,
en wat een verschil is er tussen de vrucht van een wijnstok en die van een
vijgenboom! Wederom legde je het zaad van een gewone pompoen en dat van een
meloen in de aarde. Het eerste bracht de vrucht van een gewone reuk en
smaakloze pompoen te voorschijn, en het meloenzaad beloonde je eervolle moeite
met een meer dan honingzoete vrucht, en toch was er overal dezelfde aarde,
dezelfde lucht en hetzelfde licht en geheel dezelfde warmte van de zon.
[8] Als je daar nu wat verder over
nadenkt, zul j~ jezelf zeker moeten afvragen: 'Hoe kunnen precies dezelfde
krachten eigenlijk steeds de meest verschillende resultaten opleveren?' Ik zei
je weliswaar dat alle oneindig vele zielesubstanties eerst in de ether, dan in
de lucht en in het water aanwezig zijn; maar zelfs het scherpste oog en de
allergevoeligste smaak en reukzin kan in géén van de algemene oerelementen ook
maar iets vinden van de smaak of geur van enige plant en van haar zoete, zure
of bittere vrucht -om over haar vorm en kleur maar niet te spreken. Wel, hoe
komt het dan dat vervolgens ieder verschillend zaadje uit dezelfde aarde,
hetzelfde water, dezelfde lucht, hetzelfde licht en dezelfde warmte alleen
maar die oerstofsubstanties aantrekt en in zichzelf op zijn wijze belichaamt,
die het als steeds hetzelfde en onveranderde zaad, al vele duizendmaal duizenden
jaren geleden heeft aangetrokken en belichaamd?
[9] Zie, daar duikt zelfs in de
organische materie iets zuiver geestelijks op en laat aan de ontwaakte en
scherpzinnige waarnemer zien, dat het enkel in zoverre het iets zuiver
geestelijks is, werkelijk 'iets' is, en dat datgene wat de zintuigen van de
uiterlijke mens als 'iets' zien en beschouwen, eigenlijk helemaal niets is en
dat alleen maar datgene wat in de zaadkorrel verborgen ligt, een werkelijk
'iets' is, omdat het iets zuiver geestelijks is. Dit bevindt zich in het voor
jouw oog nauwelijks zichtbare, uiterst kleine omhulseltje in het kiemhuisje dat
door de hele zaadkorrel omsloten wordt. Dit zuiver geestelijke, dat in het
genoemde omhulseltje ligt opgesloten, is een met liefde, licht en wilskracht
vervulde gedachte of een idee, die volkomen geïsoleerd is van de talloos vele
andere gedachten en ideeën, die ieder op zichzelf net zo afgebakend,
afgezonderd en geïsoleerd zijn.'
74
Hoe de geest op de materie inwerkt
[1] (Rafaël): 'Deze in zijn kiemhulsje
afgezonderde geest, die in het bezit is van zijn heldere intelligentie en zich bewust
is van zijn kracht, die hij eigenlijk zelf is, weet precies wanneer het zaad,
dat zijn door hemzelf gebouwde materiële woonhuis is, zover is, dat hij als
zuivere geest met zijn werk kan beginnen.
[2] Als het zaad in de vochtige aarde
wordt gelegd en de uitwendige substantieel-materiële bekleding week wordt,
omdat haar substantiële zieledelen beginnen overeen te stemmen met de delen die
haar in het vocht van de aarde omgeven, dan begint de zuivere geest meteen een
juist gebruik te maken van zijn intelligentie en wil. Hij herkent precies de
met hem overeenkomende deeltjes in de aarde, in het water, in de lucht en in
het licht en in de warmte uit de zon, trekt die naar zich toe en schept daarmee
volgens zijn ordening datgene wat met zijn wezen overeenkomt, en zo zie je dan
een plant uit de aardbodem opgroeien met steeds dezelfde kenmerkende
eigenschappen. Het kruid ofwel het uiterlijk lichaam van de plant vanaf de
wortel tot het hoogste punt van de stam is door de geest alleen maar
voortgebracht, opdat de zuivere geest zich in de nieuwe zaadkorrels scheppend
kan verveelvoudigen en zo zijn ik oneindig verveelvoudigt, hoewel de geest die
eenmaal zo werkzaam is geweest, zichzelf verheft en, verenigd met de zieledelen
die hij naar zich toe heeft getrokken, overgaat tot de vorming van hogere en
meer volmaakte vormen en wezens.
[3] En wat ik je nu over de planten
heb verteld, geldt in mindere mate ook voor alle mineralen en in meerdere mate
voor alle dieren, en tenslotte ook vooral voor de mens. Vanaf het oerbegin
geldt datzelfde voor het vormen van alle hemellichamen, alle hulsglobes en de
hele Grote Wereldmens, die de Heer Zelf jullie voldoende duidelijk heeft
beschreven en laten zien.
[4] Aan dit alles kun je toch
duidelijk zien dat alle waarheid, werkelijkheid en realiteit alleen maar in het
zuiver geestelijke te vinden is, en dat al het materiële alleen bestaat door de
vasthoudende wil van de geest, die de materie geleidelijk kan verzachten,
langzaam aan losser kan doen worden en tenslotte na kortere of langere tijd in
een aan hem gelijk substantieel zielelichaam kan omvormen, al naar gelang een
zielesubstantie zich tengevolge van de ook in haar ontwaakte vrije wil meer of
minder blijkt te kunnen voegen naar de innerlijke, levende orde van de geest.
[5] Wanneer jij van nu af aan de hele
natuur aandachtig bekijkt, zul je daar vinden wat ik je nu heb uitgelegd! Want
je kunt in de korte tijd dat wij nu samenzijn niet van mij verlangen dat ik van
alle mineralen, alle planten en alle dieren afzonderlijk laat zien, in hoeverre
zij uit zuivere geest en in hoeverre zij uit pure zielesubstantie bestaan. Het
is voldoende dat ik je nu heel duidelijk heb uitgelegd hoe het zuiver
geestelijke, het substantiële en tenslotte het materiële zich ten opzichte van
elkaar verhouden. Want de regel die ik je nu gegeven heb geldt voor de hele
eeuwigheid en voor de hele oneindigheid; als je de alfa begrijpt, begrijp je
ook de omega. Voor wat ertussen ligt, geldt precies hetzelfde, afgezien van de
talloze verschillende vormen.
[6] En nu ik je zoveel op een
buitengewone manier onthuld heb, kun je ook heel openlijk zeggen of je het
allemaal met je verstand begrepen hebt. We hebben nog tijd om het een en ander
met elkaar te bespreken.Nu is het woord weer aan jou, en kun je ons allen vertellen
hoe jij dit hebt begrepen!’
75
De geest, de meest innerlijke kracht
[1] Agricola zei: 'Hemelse vriend, het
is werkelijk onmogelijk om het iemand nog helderder en duidelijker uit te
leggen dan jij het mij en ons allen gedaan hebt! Maar dat we alles nog niet ten
volle zo kunnen begrijpen als jij, zal je zeker nog veel duidelijker zijn dan
ons, want zaken waarvoor de aardse mens nog niet voldoende begripsvermogen
heeft, kan hij ook met de beste wil van de wereld nooit in het juiste licht
zien. Maar wel is me volledig duidelijk geworden, dat alle echte realiteit
eigenlijk alleen in het zuiver geestelijke gezocht moet worden en daar dan ook
ongetwijfeld te vinden is. Alleen zou ik jou, beste hemelse vriend, nog om een
paar concrete voorbeelden willen vragen om nog beter te kunnen begrijpen wat je
ons over het zuiver geestelijke leert. Want kijk, wij Romeinen hebben een oude
spreuk en die luidt: Longum iter per praecepta, brevis et efficax per exempla!*
(Lang is de weg door onderwijs, kort en
vruchtbaar door voorbeelden!) En dat is beslist een oude en heel ware stelling.
Een klein en kort voorbeeld zegt een onderzoekend mens vaak en vrijwel altijd
meer, dan wat alle theoretische leerstellingen en grondbeginselen in staat zijn
te zeggen, en juist om die reden vraag ik je dan ook om enkele kleine en goede
voorbeelden.’
[2] Rafaël zei: 'Ja, m'n vriend, er
zouden je nog veel meer zeer voor de hand liggende duidelijke voorbeelden
gegeven kunnen worden, maar daarmee zul je het zuiver geestelijke toch niet
helemaal met je natuurlijke zintuigen kunnen begrijpen. De geest, die overal de
meest innerlijke kracht is, doordringt alles, ziet alles en bedwingt alles - en
dat zal jouw geest ook doen, maar nog niet vandaag en ook niet morgen, maar pas
wanneer alles in jou in de volle waarheid geordend zal zijn.
[3] Kijk eens naar de leerlingen van
de Heer, waarvan er zich nu nog twee beneden in de tempel bevinden; één van die
twee is aan de wereld verslaafd! Zie, deze leerlingen -met uitzondering van die
ene - hebben al bijna het punt bereikt waarop ik mij, als zuivere geest, nu
bevind; maar het was voor hen beslist niet zo gemakkelijk om zover te komen als
jij je dat misschien voorstelt. Zij waren voor het merendeel vissers aan het
meer van Galilea in de omgeving van Kapernaüm en waren in het bezit van een
huis en grond en hebben vrouwen en kinderen, en zie, zij hebben alles verlaten
en volgden gewillig en met grote vreugde de Heer omwille van Gods rijk en om
Zijn kracht en macht te verkrijgen! En omdat zij zuiver terwille van het rijk
van God de hele wereld de rug hebben toegekeerd, hebben zij ook in korte tijd
in zichzelf bereikt wat jij als een groot man van de wereld pas geleidelijk aan
zult kunnen bereiken.
[4] Je zult het bereiken al naar
gelang je liefde tot God de Heer en naar gelang je liefde tot je medemensen;
want de sterkte van je liefde tot God en tot je naaste zal je aangeven hoeveel
er van Gods rijk in jou is ontwaakt en rijp geworden.
[5] Gods rijk in jou is deze liefde in
je, en die liefde is ook jouw geest als de enige waarheid, werkelijkheid en het
eeuwige, onvergankelijke leven. Wel, dat het is zoals ik je nu heb aangegeven,
kan zelfs het best gekozen voorbeeld je niet laten zien, maar moet je in jezelf
ervaren. Tot aan het moment dat je het zelf ervaart, geldt: geloven en hopen op
de zekere vervulling van alles wat de Heer als de oereeuwige waarheid jou en
jullie allen getrouw heeft beloofd!
[6] Desondanks wil ik je echter toch
een paar tekenen als voorbeeld geven, waardoor je nog iets duidelijker zult
zien, dat alleen in de geest alle oerstof en alle realiteit te vinden is.
Jullie Romeinen hebben ook een spreuk, die we hier heel goed kunnen aanhalen.
Kijk, jullie spreuk luidt als volgt: Quod a principio non valet, aut valere
nequit, etiam in successu non aliquid valere potest; ex nihilo nihil erit* (Wat
vanaf het begin geen kracht heeft of hebben kan, kan ook later niets tot stand
brengen; uit niets komt niets voort.) Daaruit volgt menselijk geredeneerd heel
duidelijk dat het zuiver geestelijke een reëel iets moet zijn; want als het
volgens de materiële voorstellingen van de mensen een of ander niets zou zijn
dat zich onmogelijk van zichzelf bewust kan zijn, hoe zou het dan ooit in
eeuwigheid iets kunnen worden dat zich van zichzelf bewust is?!
[7] Opdat alles wat er is uit het
zuiver geestelijke kan worden en ontstaan en bestaan, moet immers dit zuiver
geestelijke vóór alles een waar 'iets' zijn, zodat ieder ander iets daaruit
oorzakelijk kan voortkomen. In de zaadkorrel is derhalve alleen de in de
kiemhuls rustende geest een werkelijk iets, terwijl de hele rest van het
zaadlichaam op zich helemaal niets is, maar dat wat het is, alleen door de
daarin wonende geest is. Deze geest werkt volgens de intelligentie die in hem
woont, door de kracht van zijn wil, en daaruit ontstaat een plant, een struik,
een boom, een dier, en zelfs een hele wereld.
[8] Wat de geest in zichzelf is, heb
ik je inmiddels al meerdere malen uitgelegd. Maar dat kun je nu nog niet tot in
de diepste betekenis begrijpen, omdat je eigen geest jezelf nog niet heeft
doordrongen, maar je kunt er toch al in zoverre in je ziel een voorstelling van
maken, dat het oerbeginsel van de geest een levend en zich van zichzelf
overduidelijk bewust vuur en licht is, en derhalve de hoogste liefde en de
hoogste wijsheid zelf. Meer kan ook de Heer Zelf je daarover niet zeggen!'
76
De bevrijding van het materiële
[1] Agricola zei: 'Kijk, nu is het mij
al weer aanmerkelijk duidelijker, en ik herinner me nu een paar zinnen van de
oude wijze Plato. Die onderzocht lange tijd het geestelijk wezen van God en
kreeg tenslotte een visioen als in een heldere droom. Hem werd te kennen
gegeven dat hij Gods geestelijke wezen zou zien. Toen kwam het hem voor alsof
alles om hem heen vuur en licht werd. Het leek of hijzelf helemaal oploste,
zonder daarbij echter zijn volle bewustzijn te verliezen. Maar in dit vuur
voelde hij geen brandende hitte, maar enkel een machtige, hoogst verrukkelijk
weldadige liefdes en levenswarmte, en een stem als de zuiverste harmonie van
een welluidende eoluslier sprak uit de vuur en lichtzee tegen hem: 'Zie en
voel het geestelijke wezen van God, en voel en zie jezelf in Hem en door Hem!'
En Plato zag toen zijn gedaante als mens, en zag om zich heen nog talloze
gedaanten zoals hijzelf. In die gedaanten ontdekte hij nog in minuscuul kleine
figuurtjes, die allemaal leefden, ontelbaar vele andere vormen, die in totaal
echter één enkele menselijke vorm uitmaakten. En zie, jouw uitleg lijkt veel op
het droomgezicht van de grote wijsgeer, die overal in ontwikkelde kringen erg
bekend is!
[2] Wel, het vuur en licht dat Plato
zag, heeft hij beslist niet met zijn lichamelijke, maar met zijn geestelijke
ogen gezien, en daarom denk ik nu: als ik zelf eenmaal geestelijker ben
geworden, zal ook ik net als Plato in mijn geest datzelfde vuur en licht zien,
dat hij heeft gezien en gevoeld. Heb ik dat juist gezien?'
[3] Rafaël zei: 'Ja, dat heb je heel
juist en goed gezien, en ik kan je daarop niets anders zeggen dan: zo zit het
ongeveer in elkaar! Maar Plato was een heiden en kon niet zo helder zien en
waarnemen als iemand dat zal kunnen volgens de leer van God, de Heer. Maar om
je hier nog een paar aanschouwelijke bewijzen van het enig ware en meest
werkelijke iets van de zuivere geest te geven, zal ik nog enkele experimenten ten
beste geven van het zuiver geestelijke; sla nu dus opnieuw heel goed acht op
alles wat ik je met de allergenadigste toestemming van de Heer nog zal laten
zien!
[4] Kijk, wat ons hier nu omgeeft, is
zuivere, goed doorzichtige lucht, en hoezeer je nu je zintuigen ook inspant, je
zult in die lucht niets anders ontdekken dan hoogstens een aantal muggen en
allerlei vliegen die door elkaar zwermen, en hier en daar een grotere kever of
zelfs een vogel! Ik zal nu heel kort het innerlijke gezicht van je ziel openen,
dan zul je verbaasd zijn wat je in deze atmosferische lucht allemaal te zien
zult krijgen.’
[5] Agricola zei: 'Hemelse vriend, doe
dat en wat mij van nut is, zal binnenkort vele duizenden van nut zijn!’
[6] Rafaël zei: 'Heel goed, ik hoef het
immers maar te willen en dan ben je al waar ik je hebben wil. - Wat zie je nu
allemaal in de lucht?'
[7] Agricola zei: 'O, maar dat is
onbeschrijfelijk! Wat een oneindige hoeveelheid wezens, planten, dieren,
landschappen en zelfs menselijke gedaanten! En ik zie ook ontelbare zeer kleine
lichtgevende wormpjes langs elkaar heen schieten en - zweven, en nu eens hier
en dan weer daar vormt zich een bundel en in een oogwenk ontstaat daaruit een
volledige vorm; maar die blijft niet lang bestaan en gaat meteen weer over in
een andere vorm. overal is licht, alleen hebben de dingen weinig duurzaamheid
en veranderen al gauw weer; slechts een paar vormen houden nu de aangenomen
vorm wat langer aan. Nee, bij deze aanblik zou zelfs het sterkste hoofd
helemaal duizelig worden!
[8] Wel, wat zijn deze myriadenmaal
myriaden lichtwormpjes en deze ontelbare vormen en gestaltes van alle mogelijke
aard en soort, die zich steeds maar opnieuw ontwikkelen? En als ik er naar
grijp en zo'n vorm of gestalte wil vasthouden, dan heb ik helemaal niets in
mijn hand! Ah, dat is toch wel een echte levensfopperij!'
[9] Toen zei Rafaël: 'Wel, wacht dan
nog maar even, dan zul je direct wat bestendigers krijgen!'
[10] Toen kwamen er allerlei vogels en
zelfs ook vissen die in de lucht leken te vliegen of te zwemmen, in de buurt
van de Romein, en hij ving een vogel en een heel zeldzame vis, die hij in zijn
handen hield.
[11] Toen hij deze vangst had gedaan,
zei hij (Agricola) tegen de engel: 'Luister, mijn hemelse vriend, ik heb mijn
vangst nu gedaan! Maak nu dat ik de lucht weer op natuurlijke wijze zie, dan
wil ik me ervan overtuigen of ik de vogel en de vis nog in mijn handen heb!'
[12] De engel zei: 'O, dat verzoek zal
ik meteen inwilligen! Kijk, nu ben je al weer helemaal in de natuurlijke lucht
en kun je je vangst op je gemak bekijken!'
[13] Agricola was nu weer in zijn
natuurlijke toestand en wilde meteen zijn vogel en zijn vis nader in ogenschouw
nemen; maar er bevond zich noch een vogel noch een vis meer in zijn handen.
[14] Daardoor verrast, vroeg hij
(Agricola) aan de engel: Ja, wat is er nu met de vogel en met de vis? Waar zijn
die nu? Alles wat ik zag was dus toch meer een droom dan volledige
werkelijkheid!'
[15] De engel zei: 'Of juist
omgekeerd! Je was daarnet juist dichter bij de echte werkelijkheid dan je nu
bent! De vogel en de vis heb je nog, maar niet in je lichamelijke hand, maar in
de handen van je ziel, en ik zeg je dat je deze dieren, die zeer
veelovereenkomst met jou hebben, nog niet zo snel zult verlaten en zij jou ook
niet, want zie, je hebt thuis in Rome als patriciër van een oud geslacht een
schild, waarop aan de buitenkant net zo'n vogel met een aar in de snavel en net
zo'n vis met een worm in zijn bek in goud zijn afgebeeld, en omdat jij nog veel
waarde hecht aan zulke wereldse eretekens, zul je er nog niet zo gauw vanaf
komen.
[16] In de eigenlijke lucht heb je
weliswaar met de ogen van je ziel veel gestalten en vormen gezien - dat waren
verschijnselen die overeenkomen met je nieuwe ervaringen - maar je kon ze nog
niet vasthouden. En zoals je eigen gedachten steeds veranderden en in allerlei
vormen overgingen en ontaardden, zo waren ze ook zichtbaar voor je ziel; maar
de vogel en de vis van je ereschild, waaraan je nog een groot welgevallen hebt,
bleven nog vast en onveranderd in de hand van je ziel -wat gelijk staat met de
lust en de begeerte van je ziel naar buiten toe -en als je ze ook in hun
natuurlijke staat wilt zien, kan ik ook dat nog voor je bewerkstelligen.'
[17] Agricola zei: ' Als je dat
werkelijk mogelijk is, doe dat dan! Ik zou toch graag willen zien of dat mijn
vogel en mijn vis is! Misschien zou ik dan gemakkelijker van zo'n puur wereldse
domheid afkunnen afkomen.'
[18] De engel zei: 'Kijk naar je beide
handen, dan zul je je wereldse eretekenen zien!'
[19] Toen keek Agricola naar zijn
handen en zag in zijn rechterhand de vogel, een soort phoenix, en in zijn
linkerhand een soort kleine dolfijn. Hij stond verbaasd te kijken van dit
verschijnsel en vroeg dadelijk aan de engel hoe hij deze beide hinderlijke dieren
zo snel mogelijk kon kwijtraken.
[20] De engel zei: 'Deze beide dieren,
die totaal geen nut voor je hebben, kun je heel gemakkelijk kwijtraken door je
hart helemaal van hen af te keren en het volkomen op de Heer te richten. Als je
dat kunt, zullen deze beide dieren je spoedig verlaten; in je lichamelijke
handen kunnen ze slechts zolang blijven bestaan als ik ze daar voor je wil
houden. En kijk, ik wil dat ze verdwijnen! En zie, je handen zijn al weer vrij!
Ik heb je nu alles laten zien wat jou de innerlijke waarheid verder kan
verduidelijken; het overige moetje van nu af aan in jezelf zoeken en vinden.'
77
Het proces van de innerlijke verandering in de mens
[1] Daarop ging de engel op een wenk
van Mij op Lazarus toe en beiden gingen het huis binnen om te zien hoe er voor
ons en voor de jongeren, die zich nu hoofdzakelijk in de tenten vermaakten, een
stevig en toereikend middagmaal werd klaargemaakt van de schapen die Rafaël te
voorschijn had geroepen.
[2] Agricola wendde zich daarop tot
Mij en zei: 'Nee maar, Heer en Meester, het is mij nu na de uiteenzettingen van
deze geest heel vreemd te moede en ik kom mijzelf werkelijk voor alsof ik
mezelf niet meer ben! Ik heb van U toch veel buitengewone dingen gehoord en
gezien en ik voelde mij daar steeds bij thuis; maar bij de engel ben ik
gewoonweg van mezelf vervreemd! Hoe kwam dat nu en wat betekent dat?'
[3] Ik zei: 'Vriend, wat er gebeurde
was helemaal in orde! Want zolang je niet enigszins van jezelf vervreemd raakt,
ben je bepaald nog niet erg dicht bij het Godsrijk; maar als je jezelf eenmaal
wat vreemd begint voor te komen, is dat een teken dat je geest binnen in je een
beetje wakker is geschud en in je ziel een beetje een stap voorwaarts heeft
gedaan. En omdat je dat in je leven in zekere zin voor het eerst bespeurt, is
dat juist een teken dat je innerlijke geest wat meer in beweging is gekomen. En
dat kun je altijd als een heel goed teken beschouwen. Dat zal je nog meerdere
malen en op een steeds duidelijker manier overkomen.
[4] Wanneer je zo iets ervaart, wees
dan alleen maar blij en opgewekt, want het is een belangrijk teken dat je
innerlijke geest begonnen is zich sterk met je ziel te verenigen! Want zolang
je je in je alledaagse en vertrouwde gevoelens bevindt, behoor je nog tot deze
wereld en ben je niet in staat om waarachtig Gods rijk te naderen. Want als de
zuivere geest eenmaal in de mens ontwaakt en met zijn leven en licht de gehele
mens gaat doordringen, dan begint in de mens ook een heel ander en - zeg maar geheel
nieuw leven, waarvan hij vóór die tijd geen vermoeden had. En daarin ligt het
grootste bewijs dat de mens, nadat het vlees van zijn ziel is afgevallen, een
heel nieuw leven begint, waarvan hij tijdens zijn lichamelijk leven geen
vermoeden en nog minder kennis had.
[5] Met het afvallen van het vlees van
de ziel wil Ik niet reeds de volledige en werkelijke lichamelijke dood
aanduiden, maar die toestand van de mens, waarin hij zijn zinnelijke en
wereldse begeerten vrijwel geheel uit zich heeft gebannen en helemaal is
begonnen in zijn geest te leven.
[6] De geest begint zich dan sterk met
de ziel te verenigen en deze treedt dan steeds meer in verbinding met de enig
ware leefwereld van de geest. Deze leefwereld ligt, voordien onvermoed en
ongekend, vooralsnog diep in het hart van de mens, zoals het zuiver geestelijke
vonkje in het kiemhulsje van een zaadkorrel.
[7] Zolang de zaadkorrel in de aarde
niet sterft en uiteenvalt en zich zo ontbindt dat zijn vroegere vaste delen in
de overeenkomstige vormen van de geest beginnen over te gaan, zolang ook blijft
de geest werkeloos en verborgen. Maar wanneer het vlees van de zaadkorrel in de
aarde zacht begint te worden en begint op te lossen, en in zijn steeds
etherischer wordende deeltjes meer gaat lijken op de in de kiem wonende geest,
dan begint de geest de aan hem gelijke delen te ordenen en doordringt die
steeds meer, en dan treedt er -zoals je dat bij iedere ontkiemende en
opgroeiende plant goed kunt zien -een totaal nieuwe bestaanstoestand in. En wat
je in het klein bij een plant ziet, gebeurt ook in het groot en allesomvattend
bij de mens, wanneer hij alle neigingen en begeerten in zijn ziel en ook in
zijn lichaam die op de buitenwereld gericht zijn, door zijn ernstige wil in
zich vernietigt en oplost, en deze in alles steeds meer gelijk begint te maken
aan de innerlijke geest.
[8] Nu, dan kan het iemand die lange
tijd aan al het wereldse gewend is, wel eens niet zo blij te moede worden, maar
wanneer hij zich mettertijd in zijn nieuwe, innerlijke en enig ware leefwereld meer
en meer thuis gaat voelen, zal de buitenwereld in gelijke mate steeds
onaangenamer voor hem beginnen te worden. Zit er dus maar niet over in als Mijn
Rafaël je wat meer dan gewoon wakker geschud heeft, want dat is van groot nut
voor je.
[9] Hij is in zijn wezen al een
zuivere geest en kon daardoor ook directer op jouw geest inwerken dan ieder
ander nog zo geestelijk ontwaakt mens had kunnen doen, zolang deze de volledige
wedergeboorte van de geest nog niet heeft bereikt. Maar dat is niet ten nadele van
je ziel, maar slechts tot haar grote voordeel door Mij zo toegelaten. Zit er
daarom, zoals Ik al gezegd heb, maar niet over in als het binnen in je wat
vreemd en onwennig begint te worden! Verheug je in je hart als dit gevoel je
nog vaker zal overkomen, want het geeft je aan, dat het rijk Gods steeds
naderbij komt in het hart van je ziel. - Heb je dat goed begrepen?'
[10] Agricola zei: 'Ik dank U, o Heer,
voor deze zeer genadige uitleg van U! Het gevoel heb ik nog wel, maar het
bevreemdt me niet meer zo, zoals het me eerder bevreemd heeft. Maar nu zou ik
alleen nog willen weten, hoe de engel zo precies kon weten welke dieren mijn
oude ereschild sieren, want het schild bevindt zich veilig opgeborgen in Rome,
en wij zijn hier. Hoe kan hij zo ver kijken?'
[11] Ik zei: 'Dat hoefde hij ditmaal
helemaal niet, omdat hij dat als zuivere geest tot in de kleinste details in je
ziel kon zien. Overigens had hij als zuivere geest ook in een oogwenk je
ereschild vanuit Rome hier voor je neer kunnen zetten!’
[12] Agricola zei: 'Dat zou toch wel
een beetje moeilijk zijn, want ook al kan een geest alle materie doordringen en
oplossen, dan kan toch de materie de materie niet doordringen. Mijn schild
bevindt zich in een stenen kast, die met een metalen deksel goed is afgesloten.
Hij zou de kast helemaal moeten vernielen om het schild eruit te krijgen. En
als hij dan met het schild oneindig snel door de lucht zou gaan, zou het schild
immers in de lucht vernietigd worden!'
[13] Ik zei: 'Jij oordeelt zoals je de
dingen begrijpt, maar de zuivere geesten begrijpen dat allemaal heel anders.
Kijk, de engel hoefde niet eens van hier naar Rome te gaan. Zijn wil en zijn
alles doordringende kennis zijn voldoende. Hij lost in Rome je schild volledig
op, zoals hij eerder de steen heeft opgelost, en voegt het hier door zijn wil -
net als de steen die je nog in je hand hebt - ogenblikkelijk weer samen tot
zijn materie en zijn vorm. En kijk, zo is dan voor een zuivere geest zeker
niets meer onmogelijk! Als je dat nu inziet, denk er dan over na, dan zal het
in je ziel wel lichter worden!
[14] Maar nu komen de twee leerlingen
terug uit de tempel en met hen nog een paar andere mannen. Die willen we gaan
ondervragen, opdat ze ons vertellen hoe het er nu beneden aan toegaat. Daarom
wachten we nu tot ze hier zullen zijn!’
78
De waard uit het dal doet verslag over de gebeurtenissen in de tempel
[1] Na een poosje arriveerden de beide
leerlingen samen met de twee andere mannen. De ene man was de ons reeds bekende
waard uit het dal, een buurman van Lazarus uit u, omgeving van Bethanië, bij
wie Ik al een paar maal overnacht had, en de tweede man was een bekende goede
vriend van hem en ook een waard, maar uit de omgeving van Bethlehem, die de
grote herberg aan de hoofdheerweg bezat en bij wie Ik ook een keer overnacht
had en vele zieken had genezen.
[2] De twee leerlingen waren Thomas en
Judas Iskariot. De laatste wilde meteen in geuren en kleuren gaan vertellen,
wat er zich allemaal in de tempel had afgespeeld.
[3] Maar Ik wees hem terecht en zei:
'Spreek pas als Ik je dat zal vragen, want tot nu toe ben Ik nog steeds jullie
aller Heer en Meester, die wel het beste weet wie van jullie vieren Hij
terwille van het volk het woord zal laten doen!’
[4] Na deze vermaning trok Judas
Iskariot zich wat wrevelig terug en zei tegen Thomas: 'Ik wist al van tevoren
dat ik weer opzij geschoven zou worden!’
[5] Thomas zei: 'Ik heb je onderweg al
gezegd, dat je je niet moet opdringen! Weet je na zoveel onderricht van de Heer
dan nog niet dat bij de Heer alleen diegene iets betekent, die altijd en overal
zichzelf verdeemoedigt? Ik heb me niet opgedrongen en daarom heb ik ook geen
terechtwijzing van de Heer gekregen. Houd je dat toch eens voor gezegd! Er zijn
immers nog twee mannen bij ons, die eerder dan wij in de tempel waren en alles
hebben gehoord en gezien wat er voorgevallen is. Zij weten dus meer dan wij
beiden, en de Heer zal vanwege het volk alles door hen laten vertellen, en aan
ons zal hoogstens gevraagd worden om te getuigen als dat nodig mocht zijn.
Laten wij nu maar heel rustig naar onze oude plaatsen teruggaan en eens goed
naar de omgeving kijken, want daar is ook nog van alles te zien, waaruit men
voor zichzelf ook menige goede les kan trekken!’
[6] Met deze terechtwijzing van Thomas
nam Judas Iskariot genoegen en hij ging rustig op zijn oude plaats zitten, en
Thomas eveneens.
[7] Ik wendde Mij nu tot de waard uit
het dal bij Bethanië en zei tegen hem: 'Wel, vriend, vertel eens, terwille van
het volk, wat je in de tempel allemaal hebt meegemaakt; want je was vandaag al
voor het aanbreken van de dag met velen uit jouw woonplaats in de tempel! Wat
zeggen de tempeldienaren over de tekenen die in deze nacht te zien waren, wat
zei het volk erover, en wat zeg jij er tenslotte zelf over?'
[8] De waard zei: 'Heer en Meester! Ik
was werkelijk reeds voor het aanbreken van de dag in de tempel, en wel naar
aanleiding van de verschijnselen die deze nacht hebben plaatsgevonden en die
dermate uitzonderlijk waren, dat geen jood of heiden ooit zoiets gezien zal
hebben. Als ik ook maar had kunnen vermoeden, dat U Zich nog in Jeruzalem
ophield, en wel hier op de Olijfberg, dan was ik met deze vriend, die U ook
goed kent, in plaats van naar de tempel reeds tijdens de verschrikkelijke
verschijnselen rechtstreeks hierheen gegaan. Mijn vriend verbleef deze nacht
bij mij en wilde vanmorgen weer naar huis reizen -hij kwam uit Galilea, waar
hij verschillende zaken te doen had - ; maar de verschijnselen die zich deze
nacht plotseling voordeden, weerhielden hem ervan verder te reizen, en wij gingen
op naar Jeruzalem om daar mogelijkerwijs iets meer te weten te komen. Toen we
haastig de tempel binnenkwamen, was het daar zo'n herrie dat je jezelf niet kon
verstaan.
[9] De ene priester na de andere
beklom het grote spreekgestoelte en begon het een en ander uit te leggen, maar
het volk, dat al gauw inzag hoe onzinnig alles was wat er gezegd werd, wilde
niets meer van de prediker horen en eiste een andere.
[10] Aanvankelijk hoorde het volk hem
heel rustig aan, maar zodra hij weer over strenge boete en grote offers begon
te spreken, werd het volk al gauw onwillig en zei: 'Jullie schuiven jullie
eigen grove zonden steeds af op ons, armoedig volk, en wij moeten dan als het
nodig is altijd voor jullie de zondebokken zijn! Hoeveel offers hebben we al
niet aan de tempel gebracht! Wat voor gruwelijke boetedoeningen hebben we al
niet gedaan, waarvan jullie zeiden dat Jehova daardoor Zijn volk met
vriendelijke ogen genadig zou aanzien! In deze nacht hebben wij echter Zijn
vriendelijkheid maar al te goed gezien, en daaruit bleek heel duidelijk dat
alle offers die wij aan de tempel hebben gebracht en al onze bloedige
boetedoeningen nergens goed voor waren. Het is nu geen ogenschijnlijke, maar
een duidelijke waarheid voor ons, dat alle offers die wij gebracht hebben en al
onze boetedoeningen onzinnig waren, want zij overschreden alle Mozaïsche
wetten en wakkerden Gods rechtvaardige toorn alleen maar aan in plaats van die
te verzachten. En de schuld daarvan ligt veel minder bij ons dan bij jullie
priesters, die in deze tijd dankzij jullie te grote priesterlijke heerszucht
ons al tot heel veel schande en gruweldaden hebben aangezet door te zeggen:
'Als jullie dit of dat doen, kom je op slag in de hemel! ' En daarom zijn
alleen jullie degenen die de toorn van God hebben opgewekt, en niet wij, die
ons helaas steeds trouw hielden aan dat wat jullie ons geleerd hebben, en die
altijd gedaan hebben wat jullie van ons verlangden. Brengen jullie maar liever
grote offers, en doe ware boete voor de vele zonden die jullie aan ons en aan
de vele door God gezonden profeten begaan hebben, dan zal God ons wel weer
aannemen. En dat is de mening van het volk!’
79
Het volk onthult de gruweldaden van de Farizeeën
[1] (De waard): 'Toen zei de priester
dat hij en zijn medepriesters nog nooit een profeet gedood hadden.
[2] Daarop begon het volk weer te
protesteren en zei: 'Je bent al veertig jaar priester en zou jij er niet bij
geweest zijn toen de vrome Zacharias, ongeveer vijf en twintig jaar geleden
tussen het grote offeraltaar en het allerheiligste, door in woede ontstoken
handen gewurgd werd?
[3] Het is nog maar nauwelijks een
jaar geleden dat in de woeste omgeving aan de Jordaan, Johannes, een zoon van
de door jullie gewurgde Zacharias, door jullie bemoeienis en jullie
steekpenningen door de gerechtsdienaren van Herodes gegrepen werd. Maar
Herodes, die al gauw merkte dat Johannes een wijs man was en dat Gods geest uit
zijn woorden sprak, behandelde hem meer als een vriend en liet de leerlingen
van de profeet vrij en ongehinderd in en uit lopen. Maar de satan liet jullie
al gauw weten dat het Johannes zo goed ging, en toen zonnen jullie dag en nacht
hoe je Herodes zover kon krijgen dat hij de vrome profeet zou laten doden. Na
veel piekeren en beraadslagen vonden jullie in de slechte moeder van de mooie
Herodias, waar Herodes veel van hield, een heel geschikt middel om de profeet
uit de weg te ruimen. En zodoende hebben jullie ook deze profeet gedood omdat
hij, in het bijzijn van al het volk, teveel op jullie geweten werkte.
[4] Maar er is nog een grote profeet
die nu leeft en leert, die uit Galilea hierheen is gekomen, en waarvan Johannes
zelfs heeft gezegd dat hij niet waardig was Zijn schoenriemen los te maken;
want hijzelf was slechts een stem van een roepende in de woestijn om de weg te
bereiden voor die grote profeet van wie men vanwege zijn leringen en zijn daden
algemeen zegt dat Hij de beloofde Messias is.
[5] Maar wat zeggen jullie? Jullie
zeggen dat er geschreven staat, dat er uit Galilea geen profeet zal opstaan en dat
ieder die in Hem gelooft, vervloekt is.
[6] Maar wij zeggen: AI staat er dan
geschreven dat er uit Galilea geen profeet zal opstaan, dan staat er naar ons
weten toch nergens geschreven dat uit Galilea de Messias niet zal opstaan!
[7] En deze grote profeet heeft nog
onlangs op het feest in de tempel geleerd, en op zo'n wijze manier dat zelfs de
boosaardige knechten die Hem moesten grijpen en voor jullie moesten slepen, ten
slotte over Hem getuigden dat er nog nooit een mens zo gesproken had als Hij.
Maar jullie woede werd steeds groter en groter. En toen Hij jullie met waarlijk
goddelijke kracht de waarheid in het gezicht slingerde, werden jullie zo kwaad
dat jullie Hem meteen in de tempel wilden stenigen. Maar Hij werd onzichtbaar
en jullie hebben de opgeraapte stenen vol ergernis weer moeten neerleggen.
[8] Lazarus, de heer van Bethanië, zat
in jullie raad en gaf, als een van de rijkste mannen van het hele joodse land,
grote offers aan de tempel. Toen al zijn grote offers jullie nog steeds niet
genoeg waren en jullie hem daarover dag en nacht lastig vielen, werd het hem
toch te bar, vooral omdat jullie hem in alle ernst zeiden dat het beter en
nuttiger voor hem zou zijn om alles aan de tempel te geven in plaats van aan de
armen, want het arme gepeupel moest maar werken, dan zou het wel wat te eten
krijgen. Want het was God niet welgevallig dat een rijk mens door zijn domme
barmhartigheid de armen tot nutteloze luiaards maakte. Dat hebben jullie tegen
hem gezegd, zoals wij van hemzelf gehoord hebben.
[9] Wel, Lazarus liet zich ook dat nog
gedeeltelijk welgevallen; maar in overleg met zijn beide zusters nam hij een
besluit en zei: 'Wij bezitten nog veel onontgonnen land. Ik zal terwille van de
tempel ophouden met het zomaar geven van aalmoezen; in plaats daarvan zal ik,
uitgezonderd bij gebrekkige mensen, alle armen die naar ons toekomen, vragen of
ze niet naar krachten voor een goed loon bij ons willen komen werken'. Dat deed
Lazarus, hij nam veel arbeiders aan en liet door hen zijn uitgestrekte en
verafgelegen grondbezit bewerken. Aan de tempel schonk hij nog steeds grote
offers, wat wij maar al te goed weten. Jullie kwamen dat weldra te weten;
weliswaar konden jullie de goede man niets wezenlijks verwijten omdat hij
hoofdzakelijk had gedaan wat jullie wilden, maar heimelijk waren al die
arbeiders van hem alweer een doorn in jullie boze ogen, en jullie deden al gauw
alle moeite om met alle middelen die jullie ter beschikking stonden, zijn
arbeiders van hem af te troggelen.
[10] Zo lieten jullie je trouwe dienare