Het grote Johannes evangelie

 

 

 

De Heer gaf dit door het innerlijke woord

 

aan

 

Jakob Lorber

 

Deel 7

 

 

 

 

UITGEVERIJ DE STER, GINNEKENWEG 124, 4818 JK BREDA


 

Oorspronkelijke titel: 'Johannes, das grosse Evangelium' geschreven door Jakob Lorber. Dit boek is gepubliceerd door Lorber-Verlag, Bietigheim Wurttemberg.

 

Wie wat meer zou willen weten van de profeet Jakob Lorber, kan zich wenden tot de

Jakob Lorber Stichting voor het Nederlandse taalgebied

Burg. de Millylaan 1,7231 DP Warnsveld. Telefoon: 05750 - 21803

 

Copyrights 1988 Uitgeverij De Ster - Breda

 

NUGI 632

ISBN 9065564918

 

Uit deze uitgave mag uitsluitend iets verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm, opnamen, of op welke andere wijze ook, hetzij chemisch, elektronisch of mechanisch, na voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

 

Any part of this book may only be reproduced, stored in a retrieval system and/or transmitted in any form, by print, photo print, recording, or other means, either chemic, electronic or mechanic, with the written permission from the publisher

 


 

 

Inhoud

 

Hoofdstuknummer/ omschrijving/tussen haakjes, indien bekend de datum waarop het geschreven werd. Cursief worden de plaatsen van handeling aangegeven.

 

De Heer op de Olijfberg (Ev.joh.Hfdst.8 -vervolg)

 

  1 Een zonsopgang en de betekenis daarvan

  2 De toestromende handelslieden

  3 De bijgelovige slavenhandelaars

  4 De bekering van de slavenhandelaars

  5 De bevrijding van de slaven

  6 Over handel en woeker

  7 Agricola verhoort een tempeloverste

  8 De misdadige tempelverordeningen

  9 De bekentenis van de schijnbare misdadiger

 10 De bekentenis van de overste

 11 Het oordeel van Agricola

 12 De maaltijd in de herberg

 13 Agricola 's verwijzing naar de Heer

 14 De nieuwe gasten in de herberg en hun onthaal

 15 Een verklaring van de materialisaties

 16 Het werk van de natuurgeesten bij de vorming van metalen

Het geheim van het wonder

 17 De oerstoffen van de schepping

 18 De zeven oergeesten van God. De verlossing

 19 De oorlogen van Jehova

 20 De disharmonie van de zeven geesten in de mens

 21 Wonder op wonder

 22 De weetgierigheid van de jonge jodin met betrekking tot de Heer

 23 De vraag van de Romein naar de Messias

 24 Rafaël kleedt de armen

 25 De jonge jodin vermoedt wie de Heer is

 26 De uitvlucht van de jodin

 27 De verwijzing van de Heer naar Messiaanse voorspellingen

 28 Uitleg van de eerste drie geboden.

 29 Het vierde gebod.

 30 De kritiek van Helias op het vierde gebod

 31 Het vijfde gebod

 32 Het zesde gebod

 33 Het zevende gebod

 34 Het achtste gebod

 35 Het negende en tiende gebod

 36 Hoe belangrijk het is om de gedachten te bewaken

 37 Armoede en rijkdom

38 Over menselijke kritiek. De raad van de Heer om zich van alle twijfel te          ontdoen. Het innerlijke omgaan met de Heer.

 39 De opvattingen van de jonge slaaf De toekomst van Rusland.

 40 Lazarus en Raphaël bedienen de vreemdelingen

 41 Raphaël en de Grieken

 42 Een wonder van Rafaël

 43 De vraag van Agricola over het wezen van Raphaël.

 44 De zegen van het geduld

 45 Het nachtelijke lichtverschijnsel van de tien wolkenzuilen

 46 Het veranderde verschijnsel aan de hemel en de verlegenheid van de

       tempeldienaren

 47 Nicodémus bij Lazarus op de Olijfberg

 48 Nicodémus spreekt met Lazarus over het lichtverschijnsel

      Nicodémus voor de Heer

 49 De verschijning van het oude en het nieuwe Jeruzalem

 50 De Heer legt de lichtverschijnselen uit

 51 Het verleden en de toekomst van de joden

 52 Noodlot of vrijheid van wil?

 53 Over de maat van het goede en het slechte

 54 De uitleg van het derde lichtverschijnsel

 55 Het zien van Gods wijsheid door de wedergeboorte

 56 Het wezen van de engelen. Liefde en wijsheid, hart en verstand

 57 De Jakobsladder. Over het wezen van de droom. De ziel aan gene zijde

 58 Ziel en lichaam. Toestand van een verwereldlijkte ziel aan gene zijde.

      De maan en zijn bewoners

 59 De ware aanbidding van God

 60 De Grieken op weg naar de enig ware God

 61 Het voedsel van de engelen

 62 Verwijzing naar het zesde en zevende boek van Mozes

 62 De waarde van de vrijheid van wil van de mens.

      De ervaringen van de profeten aan gene zijde. Over het zalig worden.

 63 Het volk en de tempeldienaren

 64 De dank van de bevrijde slaven

 65 Het gezichtsvermogen van de ziel na de dood

 66 Het wezen van de ziel en van de geest. De ziel aan gene zijde

 67 De verschillende fasen van zaligheid van voleindigde zielen.

 68 Het wezen van de engelen

 69 De macht van de engelen. Verhouding tussen geest en ziel. Wedergeboorte

 70 Over het wezen van de lucht

 71 Het wezen van de geest

 72 Het wezen van de ether

 73 Het zuiver geestelijke in de materie

 74 Hoe de geest op de materie inwerkt

 75 De geest, de meest innerlijke kracht

 76 De bevrijding van het materiële

 77 Het proces van de innerlijke verandering in de mens

 78 De waard uit het dal doet verslag over de gebeurtenissen in de tempel

 79 Het volk onthult de gruweldaden van de Farizeeën

 80 Het verzoek van de man uit BethIehem aan de schriftgeleerden

 81 De oude rabbi beschrijft de geschiedenis van het verval van het Joodse volk

 82 De kalmerende toespraak van Nicodémus tot het volk

 83 Het overleg van de Farizeeën

 84 De versplintering in de Hoge Raad

 85 Het ware vasten en bidden

 86 De vermomde tempeldienaren bij Lazarus

 87 De heren van de tempel gaan op bezoek bij Nicodémus

 88 De woorden van Nicodémus tot de tempeldienaren

 89 Het verhaal van de Romein over de macht van de Nubiër

 90 De Romein waarschuwt de tempeldienaren voor de macht van de Heer

 91 Voorziening in levensbehoeften door overgave aan de wil van de Heer.

      De materiële en de geestelijke zondvloed. 

 92 Over het goed doen. Leiding van mensen door de goddelijke voorzienigheid.

 93 Het kwade en het gericht

 94 Over de doodsstraf

 95 De drie magiërs uit Indië en hun wonderen

 96 Raphaël ontmaskert de magiërs

 97 De verdedigingstoespraak van de hoofdmagiër

 98 De bekentenis van de hoofdmagiër

 99 Het roepen van de Indiërs naar God wordt niet verhoord

100 De ware weg tot God

101 Over de Indische godsdiensten

102 Het sterke vermoeden van de drie magiërs.

Op wonderbaarlijke wijze wordt de diamant gehaald

103 De weg naar de levensvervolmaking

104 De schuld van de magiërs

105 De magiër vraagt naar de weg van de openbaring

106 De leiding van het Indische volk

107 De openbaring in Indië

108 Het verlangen van de magiërs naar de ware God

109 Alles op zijn tijd. De Heer en de lichamelijke orde

110 De hevige noordenwind, de bedoeling daarvan. De Dode Zee

111 De twijfels van de Indische magiër

112 De verschillende vormen van al het geschapene

113 De noodzaak van de verscheidenheid van al het geschapene

114 De aarde als organisme

115 Het nut van de giftige bomen in Indië. De ontwikkeling van de aarde.

Het zich verplaatsen van de zeeën

116 De vraag naar de waarheid

117 Wezen en zetel van de waarheid.

Het zoeken van de drie magiërs naar de waarheid

118 De taak van de Messias. Het overleg van de magiërs

119 De vulkanische verschijnselen in de omgeving van de Dode Zee

Agricola ziet de voormalige Sodomieten in het geestenrijk.

De graden van zaligheid van de geesten.

120 Agricola vraagt naar de leiding van de mensen

121 De leiding van de mensheid. Kennis, verstand en vrije wil

122 De magiërs herkennen de Heer.

123 Het aannemen van het woord van de Heer in Indië.

124 Geroepenen en uitverkorenen.

125 De kritiek van de magiër op de gelijkenis van de toevertrouwde ponden

126 De juiste opvoeding van kinderen, afgestemd op hun verschillende aanleg.

       Het belang van innerlijke vorming voor het wekken van de geest.

127 Het rijk van God

128 De plaats van de hemelen

129 Het arbeidsveld van de apostelen en de kinderen Gods aan gene zijde

130 Het vertrek naar Emmaüs

131 Op weg naar Emmaüs

132 De Heer en de bedelares

133 De bedelende kinderen uit Emmaüs

134 De Heer bij het arme gezin

135 Agricola en de herders

136 De Heer spreekt met Nicodémus over de armen

137 De nieuwsgierige burgers van Emmaüs

138 De aankomst van de zeven Opper-Egyptenaren

       De van diep inzicht getuigende woorden van de Egyptenaar tot de Heer.

       Over de juiste voeding

139 De beide Romeinen herkennen de Heer

       De Heer waarschuwt Hem niet voortijdig kenbaar te maken

140 De bestemming van de mens

      Het doel van de menswording van de Heer

141Gods welwillende liefde voor de mensen.

De plaats van de mens ten opzichte van God. De ware deemoed
      Het ware aanbidden van God. Vergeving van zonden

142 Vorm en geest van de schepselen

143 Op de heuvel bij Emmaüs

144 Farizeeën bezoeken Nicodémus

145 De man uit Opper-Egypte onthult de gedachten van de Farizeeën

146 De bestraffing van de rijke Barabe

147 De belofte van de Farizeeën

148 Raphaël onthult de zonden van de Farizeeën

149 Het overtuigende wonder van Raphaël

150 Het innerlijke wezen val1 de mens

151 De goddelijke leiding van de mensen.

152 Verscheidenheid van gaven van de geest

153 De verzoening van de Farizeeën

154 De Heer en de Farizeeën

155 De drie graden van innerlijke levensvervolmaking

156 Over het klooster - en kluizenaarsleven.­

       Het doel van verleidingen.

157 Waaruit werkelijk berouw en boetedoening bestaan

158 Over de juiste wijsheid en voorzichtigheid

159 Het geestelijk oog van de mannen uit Opper-Egypte

160 Geloven en schouwen

       De geestelijke ontwikkelingsgang van de man uit Opper-Egypte

161 De innerlijke openbaring van de man uit Opper-Egypte

162 Abraham verschijnt aan de tempeldienaren

163 Mozes en Elia vermanen de pasbekeerde Farizeeën

164 Een snelheidswonder van Raphaël

165 De Heer zendt de slavenhandelaren naar hun eigen land terug

166 Het uitzenden van de zeventig arbeiders als boden van de Heiland

       (Ev.Lucas, Hfdst.10)

167 De taak van de zeventig uitgezondenen

168 Raadgevingen van de Heer voor de terugreis van Agricola

       Geloof en vertrouwen versterken door oefening

       Rijp zijn voor het ontvangen van genadegaven

169 De vermanende woorden van de Heer aan de noordse jeugd

       Over de engelen. Hemel en hel

       Het wezen van het innerlijke geestesoog

170 De handelskaravaan uit Damascus

171 De Heer legt het tweede hoofdstuk van Jesaja uit.

172 De Heer legt de toekomstbeelden van Jesaja uit (Jes. 2, 1 -5)

173 Over de schijnbaar onrechtvaardige leiding van de mensen

174 Uitleg van Jesaja 2, 6 -22.

        De genade-openbaringen van het nieuwe licht

175 Uitleg van het derde hoofdstuk van Jesaja

De situatie in een geordende gemeente

176 Het ineenstorten van verkeerde geloofssystemen uitgelegd uit Jesaja 3, 6­ 27

177 De zucht naar aanzien. Hoogmoed en deemoed

178 De Heer beslecht de strijd tussen de Damasceners en de waarden van Emmaüs

179 Een klein evangelie aan de Damasceners

180 De Heer wekt een gestorven weduwe op uit de dood

181 Terugkeer naar de Olijfberg

182 Een merkwaardige zonsopgang

183 De oorzaak van de nevenzonnen

184 De Heer verklaart het verschijnsel van de nevenzonnen

185 Aanwijzingen van de Heer voor het bezoek aan de tempel

 

De Heer en Zijn tegenstander (Ev. 1 oh. Hfdst.9)

 

186 De blindgeborene wordt voor de tempel genezen (Joh.9, 1-34)

187 De Heer spreekt met de genezen jongen en de Farizeeën (Joh.9, 35-41)

188 De Heer belicht de tegenspraak van de Farizeeën

189 Een Farizeeër zet zijn wereldbeschouwing uiteen

190 Het eeuwige leven van de zielen

191 Een nieuw plan van de tempeldienaren om de Heer gevangen te nemen

192 De Farizeeën proberen de Heer te vangen

193 De gelijkenis van de wijngaardeniers

194 De Farizeeën vragen naar het rijk Gods

195 De gelijkenis van de koning en zijn bruiloftsmaal

196 De vraag naar de belastingpenning

197 Jezus en de Sadduceeën; het huwelijk in de hemel

198 De Heer vraagt aan de Farizeeën wat ze van Christus vinden

       Het wezen van de mens. Over het drie-enige wezen van God

199 De Heer spreekt over de schriftgeleerden

200 De Heer hekelt de Farizeeën

201 De Heer kalmeert het volk

202 De vrije wil van de mens

       Menselijk ongeduld en Gods lankmoedigheid.

203 De toekomst van Jeruzalem

204 De Heer met de Zijnen op de Olijfberg

 

Uit de jongelingsjaren van de Heer

 

205 Jozef weigert een Griek zijn diensten aan te bieden

206 De houding van de Heer als jongeling tegenover de priesters

207 De Heer geeft als jongeling enkele proeven van Zijn almacht

208 Aankomst bij de Griekse waard

209 Onderricht op de top van de berg

210 De reis naar Tyrus

211 Het weerzien met Cyrenius

212 In het paleis van Cyrenius

213 Hoe men God waarlijk vereert. Jezus als voorbeeld voor de mensen

214 De vrije wil van de mens

215 De opvoeding van de mensheid

216 Kritiek van de Romein op de aardse toestanden

217 Gods bedoeling met de mensen

218 De geesten vertellen over de wereld aan gene zijde

219 Het leven van Julius Caesar aan gene zijde

220 Over geloven en zien

221 Adam en Eva, de eerste mensen van de aarde

       De pre-adamieten

222 De schijnbare waarde van uiterlijke cultuurontwikkeling

223 De weg tot geestelijke voleinding

224 Aankomst in Nazareth

225 De dood van de rabbi

226 De brand in het huis van de buren

227 De barmhartigheid van enkele burgers

228 In het bos van de buurman

229 Het vreugdemaal bij de buurman

 

De in de tekst tussen haakjes ( ) en cursief toegevoegde verklaring van woorden, resp. aanvullingen, alsmede de voetnoten zijn, indien niet anders aangegeven, van de uitgever.

 


 

De Heer op de Olijfberg (vervolg)

Evangelie van Johannes hfdst. 8

 

1 Een zonsopgang en de betekenis daarvan

 

[1] Allen richtten hun blik op de zonsopgang en bewonderden het prachtige morgenrood. Boven de horizon verschenen uiterst lieflijke wolkenpartijen die steeds lichter en lichter werden en iedereen zei, dat hij in lang niet zo'n schitterende dageraad had gezien.

[2] Ik zei nu tegen de vele omstanders: 'Kijk, zo'n zonsopgang heeft veel overeenkomst met de ochtend van het geestelijke leven van de mens en met de opgang van de geestelijke zon aan de hemelen in zijn ziel!

[3] Als de mens het woord van God hoort, begint in zijn ziel de ochtend te gloren. Als hij het gehoorde gelooft en daarop vertrouwt, wordt het reeds lichter in hem. Hij begint dan steeds meer vreugde in de leer te scheppen en handelt daar dan ook naar. Zijn daden worden dan net als die lieflijke ochtendwolkjes rood getint door de liefde, waardoor het steeds lichter en lichter wordt in de mens. Door die vreugde van de mens in het goede en ware uit God komt hij tot een steeds duidelijker kennen van God en zijn hart ontvlamt in volle liefde tot God, en dat lijkt precies op dit morgenrood dat nu al stralend helder is. De inzichten over God en daardoor ook over zichzelf en zijn grote roeping breiden zich op gelijke wijze uit als het morgenrood, dat nu al zo helder geworden is dat daardoor om ons heen alle mooie gebieden van de aarde duidelijk zichtbaar worden.

[4] Maar het wordt nog alsmaar lichter en lichter. De wolkjes die het dichtst bij de opgaande zon staan -zoals de daden uit zuivere liefde tot God ­worden helder stralend goud. Tenslotte begint het in het oosten te gloeien en kijk, de zon zelf stijgt in de volle glorie van haar licht en majesteit boven de horizon, en zoals de nieuwe dag door het licht van de zon opnieuw uit de nacht geboren wordt, zo wordt ook de mens opnieuw geboren door de kracht van Gods woord en door de steeds stijgende liefde tot God en de naaste. Want de geestelijke wedergeboorte in de mens bestaat eruit, dat hij God steeds meer leeft kennen en daardoor ook steeds meer liefheeft.

[5] Heeft hij het dan in zijn hart tot een ware gloed gebracht, dan wordt het lichter en lichter in hem, de gloed wordt een heldere vlam van licht en Gods geest gaat als de morgenzon op, en in de mens is het volledig dag  geworden. Maar het is geen dag zoals een dag op deze aarde, die 's avonds weer eindigt, maar het is dan een eeuwige levensdag en de volledig nieuwe ­of wedergeboorte van Gods geest in de ziel van de mens.

[6] Waarlijk Ik zeg jullie: Als bij iemand die dag in zijn ziel aanbreekt, zal hij in eeuwigheid geen dood meer zien, voelen of smaken, en bij het verlaten van zijn lichaam zal hij lijken op een gevangene in een kerker die begenadigd is en wiens cipier met een vriendelijk gezicht de kerkerdeur komt openen en tegen hem zegt: 'Sta op, want je bent begenadigd en vrij! Hier, trek het erekleed aan, verlaat deze kerker en wees voortaan een vrij mens voor het aangezicht van hem die je deze genade bewees!'

[7] Zoals een gevangene zich uitermate zal verheugen over zo'n genade, zo en nog veel meer zal een geestelijk wedergeboren mens zich verheugen, als Mijn engel bij hem zal komen en zal zeggen: 'Onsterfelijke broeder, sta op uit je kerker, trek het lichtende kleed van Gods eer aan, kom mee en wees voortaan vrij en zelfstandig in het overvloedige, eeuwige leven voor het aangezicht van God, wiens grote liefde je deze grote genade bewijst. Want van nu af aan zul je nooit meer zo'n zwaar, sterfelijk lichaam hoeven te dragen!'

[8] Denken jullie soms dat een ziel droefheid zal voelen als Mijn engel zo tot haar zal komen?'

[9] Een dicht bij Mij staande Romein zei: 'Heer, wie zal er in dat geval nog droefheid kunnen voelen? Dat zul je beslist alleen maarbij die wereldse mensen aantreffen, die in eigenliefde en zelfzucht leven en in de grootste onwetendheid van God en van hun ziel. Want die weten niets van een leven van de ziel na de dood van hun lichaam, en ook al hebben zij daar ooit iets over gehoord, dan geloven zij het niet, zoals veel van zulke mensen mij maar al te goed bekend zijn. Ik ben tot nu toe slechts een heiden, en uiterlijk gezien ben ik het nog steeds, maar aan de onsterfelijkheid van de menselijke ziel heb ik reeds vanaf mijn jeugd geloofd, en nadat ik verschijningen had gehad, stond het leven van de ziel na de dood van het lichaam voor mij volkomen vast. Maar als je dat aan andere, wereldse mensen vertelt, lachen zij erom, halen hun schouders op en houden uiteindelijk alles voor het werk van een levendige fantasie en verbeeldings­kracht.

[10] Wel, voor dergelijke mensen, die bovendien hun leven erg liefhebben, kan de lichamelijke dood best iets heel verschrikkelijks zijn; maar ons – en vooral vanaf nu, nu wij door U, als de Heer van al het leven, het grootste vertrouwen hebben met betrekking tot de ziel en haar eeuwige voortbe­staan na de dood van het lichaam -kan de dood geen angst meer aanjagen, vooral als daar geen al te grote lichamelijke pijn aan vooraf gaat, waardoor het lichaam ten dode gemarteld en gekweld wordt. Maar ook dan moet de komst van de cipier die de deur van de harde gevangenis opent, beslist heel welkom zijn! -Dat is zo mijn mening en ook mijn vaste geloof; een ander kan denken en geloven wat hij wil!’

[11] Allen zeiden: 'Ja, dat geloven wij ook, want wie zou zich nog kunnen verheugen in het leven op deze wereld, die eigenlijk de hel in optima forma is?’.

[12] Ik zei: 'Ja, zo is het! Daarom zeg Ik jullie dan ook: Wie het leven van deze wereld liefheeft, zal het ware leven van de ziel verliezen; wie het echter niet liefheeft en zich van de eigenlijke hoedanigheid ervan afwendt, zal het verwerven, dat wil zeggen, het ware, eeuwige leven van de ziel.

[13] Laat je niet verblinden door de wereld en luister niet naar haar verlokkingen, want al haar goederen zijn ijdel en vergankelijk! Mochten jullie je echter in deze wereld al schatten verzamelen, verzamel dan vooral die welke niet roesten en niet door de motten verteerd worden! Dat zijn schatten voor de geest tot het eeuwige leven, waarvoor jullie alles moeten doen om ze zoveel mogelijk in je bezit te krijgen. Iemand die echter ook aardse schatten heeft verkregen, moet die net als onze broeder Lazarus gebruiken, dan zal hij daarvoor hemelse schatten oogsten. Want wie veel heeft, dient veel te geven, en wie weinig heeft, laat die weinig geven!

[14] Wie aan iemand die dorst heeft, uit ware naastenliefde uit zijn bron ook maar een slok fris water geeft, zal daarvoor aan gene zijde worden beloond. Want wie hier zijn naaste liefde bewijst, zal ook daarginds liefde vinden. Het komt er hier werkelijk niet op aan hoeveel iemand geeft, maar hoofdzakelijk hoe iemand zijn arme naaste iets geeft. Iemand die uit ware liefde vriendelijk geeft, geeft dubbel en zo zal ook aan gene zijde zijn beloning zijn.

[15] Als je veel hebt, kun je zoals gezegd ook veel geven. Heb je het met vreugde en veel vriendelijkheid gegeven, dan heb je de arme dubbel gegeven. Als je zelf echter niet veel hebt, maar toch je nog armere naaste ook van dat weinige met vreugde en vriendelijk een deel hebt gegeven, dan heb je tienvoudig gegeven, en dat zal je ook aan gene zijde vergoed worden. Want wat je in Mijn naam doet voor de armen, is even goed als wanneer je het voor Mijzelf had gedaan.

[16] Als je echter bij iedere gift en edele daad wilt weten of en hoe Ikzelf daaraan een welgevallen heb, kijk dan slechts naar het gezicht van degene die je in Mijn naam, zoals Ik dat nu heb uitgelegd, iets goeds hebt bewezen, want daaraan zul je de ware graad van Mijn waardering helder en duidelijk zien.

[17] Alleen wat de ware liefde doet, is voor God welgedaan; wat enkel volgens de maat van het verstand wordt gedaan, heeft weinig waarde voor de ontvanger en nog minder voor de gever. Ik zeg jullie: Het is zaliger te geven dan te ontvangen.

[18] Maar nu gaan we een eindje verder om wat van de omgeving van Bethanië te bekijken! Daar zullen we allerlei handelslieden zien toestro­men, omdat vandaag de grote markt begint, die vijf dagen achtereen duurt.’

 

2 De toestromende handelslieden

 

[1] Daarop gingen we naar een punt van waaruit men heel goed de omgeving van Bethanië kon zien, maar ook een aantal wegen en straten die naar Jeruzalem leidden. Langs de wegen en straten waren douane­ en tolhuizen gebouwd waar de vreemdelingen de verplichte tol moesten afdragen. De meeste tollenaars van deze kant waren met een aantal van hun bedienden en knechten sinds gisteren bij ons.

[2] De schriftgeleerde vroeg hun echter of ze nu niet liever daar beneden wilden zijn om veel geld te incasseren.

[3] Een tollenaar zei: 'Vriend, deze vraag had je je wel kunnen besparen! Want als ons aan die hoogst materiële bron van inkomsten meer gelegen zou zijn dan aan de volmaakt geestelijke, dan zou ieder van ons wel op z'n eigen standplaats aanwezig zijn. Want zoals wij gekomen zijn, zo hadden wij ook allang weer kunnen gaan, en niemand had ons daarbij wat in de weg kunnen leggen. Maar omdat de grote levenswinst hier ons liever is dan de stoffelijke bij onze tolhuizen daar beneden, blijven wij hier en bekommeren ons totaal niet om de voorbijtrekkende handelskaravanen. En wat de gewone tol betreft, hebben we thuis nog wel mensen die daarvoor zullen zorgen.

[4] Maar in jullie tempel zal de handel nu ook wel gauw beginnen. Zou je het prettig vinden als ik tegen je zou zeggen: 'Vriend, kijk daar beneden eens, het wordt al behoorlijk druk voor de tempelhallen! Interesseren de grote winsten die daar te verwachten zijn je niet? Zuiver goud en zilver en edelstenen en parels zullen er in overvloed zijn, en aan jullie moet van alles de tiende worden gegeven. Zal men jullie daar iets van geven als je niet aanwezig bent?'

[5] Wij tollenaars, die in jullie ogen zondaars zijn, weten nu dat jullie de tempel voor altijd de rug hebben toegekeerd, en dus zou zo'n vraag aan jullie nu wel erg dom zijn. Wij hebben in elk geval het vaste besluit genomen om, uit liefde tot de Heer, iedereen die wij ooit bewust bedrogen hebben het tienvoudige terug te geven, en daarom mogen vandaag al die handelslieden in ieder geval onze douaneposten en tolhuizen helemaal voor niets passeren, daardoor zullen wij allen nog lang. niet verhongeren. Daarom laten wij ze nu maar heel rustig voorbijgaan! ,

[6] Na dit krachtige antwoord van de tollenaar zei de schriftgeleerde helemaal niets meer en hij bewonderde in stilte de edelmoedigheid van de tollenaar en zijn metgezellen.

[7] Maar Lazarus zei: ' Al deze vreemdelingen zullen tegen de avond vast en zeker hier naar boven komen, en ik zal maatregelen moeten nemen om vooral de kelder nog beter te voorzien, en ook de keuken en de voorraad­kamer. Bovendien zal ik buiten ook nog meer tafels en banken moeten laten opstellen, anders heb ik te weinig ruimte!

[8] Ik zei tegen Lazarus: 'Maak je niet druk, want zolang Ik hier ben, ben je al van alles uitstekend en rijkelijk voorzien! En al komen er nog zo veel, dan zullen zij toch allemaal uitstekend verzorgd worden. Laten we nu maar eens in alle rust naar die dwaze wereldse drukte daar beneden kijken! Wat een zwaar beladen kamelen, paarden, ezels en ossen komen daar over de wegen en straten aandraven, terwijl ze grote schatten en goederen dragen voor hun meesters, die alles zullen verkopen!

[9] Maar daar op de brede weg van Galilea naar Jeruzalem zien we met ossen bespannen wagens en karren. Die brengen slaven uit de omstreken van de Pontus hierheen om te verkopen. Het zijn mooie en goed gebouwde jongemannen en meisjes van veertien tot achttien jaar. In totaal zijn het honderd twintig mannen en honderd zeventig vrouwen. Wel, deze verkoop zullen wij verhinderen en vervolgens voor de vorming en vrijheid van deze arme kinderen zorgen! Binnen de stadsmuur mag er geen mensenhandel plaatsvinden, maar deze berg bevindt zich al buiten de stadsmuur en is toch nog heel dicht bij de stad en daarom zullen jullie zo dadelijk zien, dat deze wagen­ en karreneigenaars precies aan de voet van deze berg hun verkooptenten zullen opzetten en daarna meteen hun omroepers in alle richtingen proberen uit te zenden! Alleen, wij zullen ze vóór zijn en al hun koopwaar afnemen en daarna ook met die laaghartige kooplui een woordje spreken dat hun handel voor lange tijd zal vergallen!'

[10] Toen zei Agricola: 'Heer, wat zou U ervan zeggen als ik al die mannelijke en vrouwelijke slaven zou kopen, en wel voor de prijs die de verkopers verlangen, en hen dan mee zou nemen naar Rome om hen daar goed te laten opvoeden en hun dan de volledige vrijheid en het Romeinse burgerschap te schenken?'

[11] Ik zei: 'Je idee en je wil zijn goed, maar Mijn idee en Mijn wil zullen hier nog beter zijn! Waarom geld uitgeven voor iets wat men geheel rechtmatig ook zonder geld kan krijgen en in bezit kan nemen? Ben je het daar niet mee eens? Zulke mensen nog winst bezorgen, zou betekenen dat je hen in hun kwaad nog aanmoedigt. Maar als zij meer van dit soort ervaringen zullen opdoen, kijken zij wel uit om nog langer hun toevlucht te nemen tot zo'n onmenselijke manier om geld te verdienen.'

[12] Hierop zei Agricola: 'Heer, er moet hier met nog iets rekening worden gehouden! Ik geloof dat er in dit opzicht van Rome uit voor alle landen een speciale wet bestaat met betrekking tot de mensenhandel. Volgens deze mag zonder toestemming van een Romeinse opperstadhou­der geen enkele slaaf uit een vreemd, niet Romeins land ingevoerd worden in landen die onder Romeinse heerschappij staan; zo'n toestemming kost echter ontzettend veel. Wel, het gebeurt dan ook heel vaak dat zulke slavenhandelaars hun slaven langs geheime wegen en ook vaak door middel van valse vergunningen onze landen binnensmokkelen. Als dat bij deze slavenhandelaars het geval mocht zijn, dan is het gemakkelijk om hun de koopwaar af te nemen; maar wanneer zij in het bezit zijn van zo'n eerdergenoemde dure bevoegdheid, dan zit er langs de normale weg niet veel anders op dan de handelaars het gevraagde geld te geven en hen dan ongehinderd verder te laten gaan, omdat ze in dat geval onder bescherming van de wet staan. ‘

[13] Ik zei: 'Je hebt heel juist geoordeeld, maar weet je, Ik ben degene die aan de eeuwigheid en aan de oneindigheid wetten voorschrijft en je zult dus wel begrijpen dat Ik Mij nu, nu het tegenovergestelde aan de orde is, niet aan de wetten van Rome zal houden, hoewel Ik Me daar anders als mens volledig aan onderwerp.

[14] Deze mensen, die nu de genoemde slaven hier naar de markt brengen, zijn weliswaar zeer op winst uit, maar tevens in hoge mate bijgelovig. Dit blinde bijgeloof is hun grootste vijand. Daarom weet Ik al van te voren wat er gedaan moet worden om deze mensen zo te straffen dat zij niet alleen hun koopwaar, maar nog veel méér graag willen afstaan om toch maar heelhuids weg te kunnen komen. Zo gauw ze hier zijn, zullen jullie allen wel zien en duidelijk merken wat Gods wijsheid en macht allemaal kan bewerkstelligen

[15] Maar nu gaan we weer naar binnen en sterken ons lichaam met een goed ochtendmaal, want de tafels zijn intussen allemaal ruim voorzien. Ondertussen zullen onze slavenhandelaars ook allemaal ter plaatse zijn en wij zullen hun dan een bezoek brengen!'

[16] De schriftgeleerde zei tegen Mij: 'Heer, U gaat vandaag toch niet naar de tempel? Want vandaag gebeuren daar echt te slechte dingen!'

[17] Ik zei: 'Wat interesseert Mij nu die moordkuil daar beneden in de hel! De ware tempel van Jehova is daar, waar zich in de mens een hart bevindt dat God boven alles liefheeft en zijn naaste als zichzelf! -Laten we nu naar het ochtendmaal gaan!’

[18] Daarop gingen wij allemaal het huis binnen en namen plaats aan de rijk voorziene tafels, waar ieder alles naar zijn gading kon vinden en waar ook aan goede wijn geen gebrek was. De Romeinen bewonderden nu pas in het volle daglicht de prachtige drinkbekers van zuiver goud en ook hun zilveren schalen. Ook de zeven Farizeeën kwamen dichterbij en raakten niet uitgepraat over de zuiverheid en de kwaliteit van de drinkbekers en het eetgerei. Maar Lazarus maande hen tot eten, omdat de vissen anders koud werden en daarom tastte het zevental ook meteen toe en ze aten en dronken terwijl ze de kwaliteit van de spijzen en de wijn prezen. Ook de ongeveer zeventig arme mannen met de vrouw in hun midden putten zich uit in het loven van de spijzen en de wijn, zoals ook de tollenaars en hun metgezellen dat deden.

[19] Een Romein zei: 'Ik ben nu ruim zestig jaar, maar ik heb nog nooit zulke goede spijzen en zo'n ware godenwijn geproefd!'

[20] En zo kwam er aan het loven en danken vrijwel geen eind.

 

3 De bijgelovige slavenhandelaars

 

[1] Toen wij daar nog zaten te eten en te drinken, kwam uit de heldere en volkomen wolkenloze hemel een geweldige bliksemflits, waarop een donder volgde die alles deed dreunen. Allen schrokken ontzettend en vroegen Mij wat dat nu te betekenen had.

[2] Ik zei: 'Dat zullen jullie weldra zien! Dit verschijnsel is voor onze slavenhandelaars al het begin; want terwijl wij hier aten en dronken, arriveerden zij onder aan de berg, en al hun wagens en karren staan daar al. Zij zouden direct met de verkoop van hun waar zijn begonnen als deze bliksem hen niet had gewaarschuwd.

[3] De volkeren in het gebied ten Noorden van de Pontus hebben ook een soort geloofsleer, maar die is natuurlijk uitermate gebrekkig; en deze is helemaal in handen van bepaalde waarzeggers die volkomen afgezonderd van de rest van het volk leven, hun eigen gronden en talrijke kuddes hebben, en merendeels in de bergen in moeilijk toegankelijke hooggelegen dalen wonen. Deze waarzeggers stammen merendeels van de Indiërs af en bezitten derhalve kennis van allerlei magie en toverij, maar zij gaan evenwel nooit of slechts hoogst zelden naar de grote volkeren die in de uitgestrekte laagvlaktes wonen; die zijn echter wijd en zijd met hen bekend en gaan bij aangelegenheden die voor hen belangrijk zijn, naar de genoemde waarzeggers om zich door hen de toekomst te laten voorspellen, natuurlijk tegen niet geringe offers. Bij die gelegenheden vertellen deze wijzen uit de bergen de vragers zo nu en dan ook over hogere en machtige onzicht­bare wezens, die hen en alle elementen beheersen, en dat juist zij, de wijzen van de bergen, hun naaste dienaren zijn en heersen over de lagere natuurmachten. Dat verbaast de domme pelgrims natuurlijk altijd in hoge mate, vooral als zo'n waarzegger ook nog een toverkunstje voor hen ten beste geeft.

[4] Onze slavenhandelaars komen met hun waar uit die streken, en dat nu al voor de zevende keer, hoewel pas voor het eerst naar Jeruzalem, omdat zij gewoonlijk hun waren hetzij in Lydië, Capadocië, ook wel in Tyrus en Sidon, of ook in Damascus hebben verkocht. Dit keer hebben zij zich naar Jeruzalem gewaagd en ook nu zouden zij niet hierheen gekomen zijn als Mijn wil hen niet daartoe had aangezet.

[5] Voor zij echter met hun koopwaar uit hun land vertrokken, raadpleeg­den zij ook een waarzegger of zij geluk zouden hebben met hun handel. En hij zei met een heel ernstig gezicht: ' Als jullie geen bliksem zullen zien en geen donder zullen horen, zullen jullie je waar wel aan de man brengen.’ Dat was alles wat de waarzegger tegen hen zei. De slavenhandelaars beschouwden dat als een goede voorspelling, omdat zij dachten dat er zo laat in het jaar wel geen onweer meer zou komen. Maar deze geweldige bliksem met die hevige donderslag heeft hen nu uit de droom geholpen, en nu staan ze radeloos beneden aan de berg. Maar voor wij naar beneden gaan, zullen er nog een paar van die bliksems volgen, waardoor onze slavenhandelaars nog meer schrik wordt aangejaagd, en wij gemakkelijker met hen kunnen praten!’

[6] Toen zei een van mijn eerste leerlingen: 'Wie weet wat voor taal zij spreken?'

[7] Ik zei: 'Dat gaat je voorlopig niets aan; Mij is geen enkele taal ter wereld vreemd! Maar deze mensen spreken voor het merendeel de taal van Indië, die overeenkomt met het oer-Hebreeuws.'

[8] Daarop zei de leerling niets meer, en ook de tweede bliksem werd gevolgd door een zeer heftige donderslag, en snel daarop de derde; maar ze sloegen alle in de grond en richtten geen schade aan.

[9] Na de derde bliksem kwam er echter snel een bijzonder mooie jongeman de kamer binnen, boog diep voor Mij en zei met een lieflijke maar toch mannelijk flinke stem: 'Heer, U riep mij, hier ben ik om Uw heilige wil uit te voeren!’

[10] Ik zei: Je komt van Cyrenius en van Jarah?'

[11] De jongeman zei: Ja, Heer, volgens Uw heilige wil!'

[12] Toen herkenden de eerste leerlingen Rafaël, gingen naar hem toe en begroetten hem.

[13] Maar de jongeman zei tegen hen: 'O, jullie gelukkigen, die steeds bij de Heer kunnen zijn die hier in Zijn hoogste wezen aanwezig is!  - Geef mij, voor wij overgaan tot een groot en belangrijk werk, ook wat te eten en te drinken!’

[14] Toen wedijverden allen met elkaar om de jongeman te eten en te drinken te geven. De Romeinen nodigden hem uit en ook alle anderen deden alles om de jongeman van dienst te zijn; want allen waren diep onder de indruk van de gratie van de jongeman. Zij zagen hem aan voor een buitengewoon mooie zoon van een aardse moeder, aan wie Ik gevraagd had om Mij na te reizen. Alleen de eerste leerlingen wisten wie de jongeman was. Hij at en dronk alsof hij uitgehongerd was, en allen verbaasden zich dat de jongen zoveel naar binnen kon werken.

[15] Maar Rafaël glimlachte en zei: 'Beste vrienden! Wie veel werk verricht, moet ook veel eten en drinken! Is het niet?'

[16] Agricola zei: 'O, ongetwijfeld, waarachtig hemels mooie jongen! Maar vertel me eens, wie je vader en wie je moeder zijn, en uit welk land je afkomstig bent!'

[17] Rafaël zei: 'Heb maar geduld! Ik blijf nu een paar dagen hier en in die tijd zul je mij nog wel nader leren kennen. We hebben nu een groot werk te verrichten en daarvoor, beste vriend, moeten we ons goed concentreren!’

[18] Agricola zei: 'Maar, m’n allerliefste en mooie jonge vriend, wat kun jij dan wel doen met je door en door meisjesachtig tere handen? Je hebt nog nooit zwaar werk verricht, en wil je dan nu meteen aan groot en zwaar werk beginnen?'

[19] Rafaël zei: 'Ik heb echter nog nooit zwaar werk verricht omdat ieder werk, ook al komt dat jou nog zo zwaar voor, voor mij heellicht is. Het komende zal je daarvan wel overtuigen!'

[20] Toen zei Ik: 'Het is nu tijd om die gevangenen daar beneden te verlossen en vrij te maken; laten we dus gaan! Maar wie hier wil blijven, laat die hier blijven! ,

[21] Allen vroegen Mij echter of ze mee mochten gaan, en Ik stond hun dat toe. En zo gingen we vlug de berg af en waren al gauw bij onze slavenhandelaars, waaromheen zich al veel volk had verzameld om de arme slaven en hun verkopers aan te gapen.

[22] Ik gaf Rafaël een teken om het nutteloze volk weg te jagen, en hij liet het volk als kaf uit elkaar stuiven. leder liep wat hij maar lopen kon om niet door een paar woeste leeuwen, die zij in hun midden waarnamen, verscheurd te worden.

 

4 De bekering van de slavenhandelaars

 

[1] Pas toen het volk zich op die manier snel helemaal verspreid had, liep Ik met Rafaël, Agricola en Lazarus naar de voornaamste handelaar toe en zei in zijn taal tegen hem: 'Wie gaf jullie om te beginnen het recht om mensen en hun kinderen als koopwaar op de publieke markten te verkopen en hen daardoor tot slaven van tirannieke, geile kopers te maken?'

[2] De leider van de handelaars zei: 'Als u ze van mij wilt kopen, dan laat ik u zien dat ik daartoe het recht heb; koopt u ze echter niet, dan zeg ik u, als u dat wilt, pas voor de landvoogd dat ik daartoe het recht heb. Vroeger ben ik immers zelf als slaaf verkocht, maar mijn heer, die ik trouw diende, schonk mij daarna de vrijheid en veel geld. Ik ging weer naar mijn geboorteland en handel nu zelf met dezelfde koopwaar als waarmee ikzelf twintig jaar geleden een ander moest dienen. Als slaaf ben ik gelukkig geworden, waarom zij dan niet?! Bovendien is dat in onze landen al een heel oud gebruik en onze wijzen hebben ons daarover nog nooit ter verantwoording geroepen. Wij zondigen daardoor niet tegen de wetten van ons land en voor die van uw land betalen wij een losgeld; dus hoeven WIJ ons voor ons goede recht tegenover niemand te verantwoorden!’

[3] Ik zei: 'Maar dertig dagen geleden was je toch in de bergen, waar je dertig schapen, tien ossen, tien koeien en tien kalveren offerde en je waarzegger zei tegen je: 'Als je op je reis geen bliksem zult zien en geen donder zult horen, zul je geluk hebben!' Jij interpreteerde dit als een goede zaak omdat Je meende, dat er zo laat in het jaar wel geen onweer met bliksem en donder zou voorkomen, en je aanvaardde met je medehande­laars. de verre reis. Maar nu heeft het dan toch gedonderd en eerst gebliksemd! Wat ga je nu doen?'

[4] Nu keek de leider van de handelaars Mij vol verbazing aan en zei:’Als u slechts een mens bent zoals ik er een ben, kunt u dat niet weten! Want ten eerste bent u nog nooit in ons land geweest en ten tweede weet niemand op de hele wereld waar de grootste en beroemdste waarzegger woont. Ook kan geen mens het u hebben verraden, want wij verraden elkaar niet, ook niet voor alle schatten van de wereld. Hoe kunt u dus mijn grootste geheim weten? Vriend, vertel mij alleen dat, dan zijn al deze slaven van u!'

[5] Ik zei: 'Heeft jullie waarzegger niet ooit gezegd dat er nog een grotere god was, over wie hij enkel uit oude, geheime schriften gehoord had? Maar voor stervelingen was dat te groot en onbegrijpelijk en daarom moesten zij zich daar verder niet druk over maken! Heeft jullie waarzegger dat niet zo gezegd?'

[6] Nu raakte de leider van de handelaars helemaal buiten zichzelf en zei: 'Ik zei het al en zeg het nog eens: U bent geen mens, maar - U bent een God! En wat zal ik, een nietige aardworm, mij tegen U verzetten, daar U mij immers met één blik kunt vernietigen?! Het is waar, aards gezien doe ik geen goede zaken, maar al had ik nog duizendmaal zoveel slaven als ik hier heb -en die zijn echt heel veel geld waard - dan zouden die allemaal Uw eigendom zijn! Want weet U, grote en onbegrijpelijk verheven vriend, in ons land weten wij voor het merendeel wel waar de schoen wringt, maar helpen kunnen wij onszelf niet! Helpt U ons, Vriend, dan zullen niet alleen deze slaven, maar duizendmaal meer en hoeveel U er ook maar meer wilt hebben, van U zijn, want U bent geen mens, maar U bent een volkomen waarachtige God!’

[7] Ik zei tegen de omstanders: 'Neem daar allen een voorbeeld aan! Dit zijn slavenhandelaars van de slechtste soort, en hoe snel hebben zij Mij herkend! En daar boven staat de tempel die David en Salomo voor veel geld voor Mij lieten bouwen, maar wat een ontzettend verschil bestaat er tussen deze slavenhandelaars die slechts het lichaam van de mensen verko­pen en hen die de zielen verkopen aan de hel!'

[8] Kijk, deze slavenhandelaars zijn Elia's vergeleken bij die ellendige zielensluipmoordenaars daar boven! Daarom zal het Sodom en Gomorra later ook beter vergaan dan dit gemene helse gebroed daar boven. Want als er in Sodom en Gomorra gebeurd zou zijn wat hier gebeurt, dan zouden zij in zak en as boete gedaan hebben en zalig zijn geworden. Maar hier ben Ik Zelf aanwezig en zij staan Mij als mens naar het leven!

[9] Kijk, hier naast Mij staat Mijn lievelingsengel Rafaël en Ik zeg jullie: Er bestaat meer overeenkomst tussen hem en deze slavenhandelaars dan tussen hem en die dienaren van God daar boven! Ik zeg jullie: Deze slavenhandelaar is reeds een engel, maar die daar boven zijn duivels!'

[10] Toen richtte Ik Mij weer tot de slavenhandelaar en zei tegen hem: 'Vriend, hoeveel verlang je voor al deze slaven van je? Zeg het maar!'

[11] De leider van de handelaars zei: 'Mijn God, wat moet ik, een zwak sterfelijk mens, dan wel van U verlangen? Al deze slaven en nog duizend­ maal meer geef ik U als U mij slechts de genade waard acht om mij te zeggen wat er nu eigenlijk aan ons mankeert!'

[12] Ik zei: 'Laat ze dan allemaal vrij, dan zal Ik jullie de eeuwige vrijheid van je ziel geven en het eeuwige leven!'

[13] Daarop zei de leider van de handelaars: 'De koop is gesloten, want met goden kun je gemakkelijk zaken doen. Laat alle slaven vrij, want we hebben nu de beste koop gesloten! Dat onze slaven er niet slecht vanaf komen, daar ben ik al bij voorbaat van overtuigd. Zelf hebben we echter de grootste winst gemaakt, want wij hebben daarmee bij God het eeuwige leven gekocht. Metgezellen, zijn jullie het daar allemaal mee eens?'

[14] Allen zeiden: 'Ja, Hibram, nog nooit hebben we meer winst gemaakt! Maar onze waarzegger heeft zich ditmaal erg vergist, want juist de bliksem en de donder hebben ons het grootste geluk bezorgd! Maak de boeien van de gevangenen los en laat hen het gratis eigendom zijn van deze zuivere God! Wij zullen meteen de terugtocht aanvaarden!’

[15] Ik zei: 'O nee, de geboeide mensen neem Ik wel aan, maar zelf blijven jullie nog drie dagen hier, echter niet op eigen kosten, want voor jullie zal Ik tijdelijk en eeuwig degene zijn die betaalt!'

 

5 De bevrijding van de slaven

 

[1] Op dit ogenblik gaf Ik Rafaël weer een teken om de gevangenen te bevrijden en zij waren ogenblikkelijk vrij en volledig gekleed, terwijl zij voordien naakt waren. Deze plotselinge bevrijding van de jonge slaven veroorzaakte echter om begrijpelijke redenen een ongekend grote sensatie en de leider van de handelaars, die zijn ogen niet geloofde, ging naar hen toe en voelde met zijn handen aan de nu goed geklede slaven en ontdekte dat hun kleding uit volkomen echte kledingstof was vervaardigd en dat het werkelijk zijn eigen slaven waren.

[2] Toen hief hij zijn handen omhoog en zei (de slavenhandelaar): 'Pas nu besef ik duidelijk dat jullie echt in de handen van goden zijn! Maar vragen ook jullie hun om jullie genadig te zijn! Zodra jullie echter helemaal gelukkig zijn, denk dan aan jullie ouders thuis, die in een onbarmhartig land wonen en met veel moeite en arbeid moeten zorgen voor de karige, schrale kost voor hun lichaam en in armoedige en zeer erbarmelijke hutten van leem en stro wonen! Vergaar allerlei kennis en kom dan weer naar ons, opdat het door jullie dan ook bij ons ooit licht en goed wordt, want van nu af aan moeten er geen mensen meer uit onze landen weggevoerd en verkocht worden!'

[3] Toen wendde Ribram zich tot Rafaël, over wiens schoonheid en teerheid hij zich steeds maar bleef verwonderen en zei: 'O onbegrijpelijk zeldzaam mooie jongen! Ben jij dan ook een God, dat je zoiets wonder­baarlijks kon doen? Hoe kon je de banden waarmee deze slaven gebonden waren zo snel losmaken en waar haalde je al die kostbare kleren voor de jongens en de meisjes vandaan?'

[4] Rafaël zei: 'Ik ben geen God, maar slechts door de genade van God Zijn dienaar! Ik kan uit mijzelf net zo weinig als jij, maar als de almachtige wil van God mij doordringt, kan ik alles en dan is niets mij onmogelijk. Wat ben je echter van plan met de tweehonderd slaven die je nog thuis hebt, omdat ze voor de handel nog niet voldoende zijn vetgemest?'

[5] Ribram zei: 'Weetje dat ook al, almachtige jongen?! Wat kan ik nu anders doen dan hen opvoeden tot nuttige en goede mensen en ze verder als mijn eigen kinderen beschouwen! Jou wil ik echter vragen of je mij ook voor hen kleren wilt verschaffen, die ik dan voor hen mee zal nemen.’

[6] Rafaël zei: 'Dat is nu nog niet nodig, maar wanneer je over enkele dagen van hier zult vertrekken en rechtschapen blijft, zullen jij en je metgezellen thuis alles wel aantreffen wat jullie nodig zullen hebben.’

[7] Dat stelde Hibram volkomen tevreden en zijn metgezellen eveneens, en allen bedankten hem en nog meer Mij, de Heer, want al deze handelaars beseften nu, dat Ik alleen de Heer was. Daarna dachten zij echter aan het tamelijk grote aantal wagens en karren - die natuurlijk niet te vergelijken waren met de wagens uit deze tijd - en de al erg vermoeide trekdieren.

[8] En Ribram zei tegen Rafaël: ' Almachtige wonderjongen! Waar zullen wij nu onze wagens, karren en trekdieren onderbrengen en het voer vandaan halen?'

[9] Rafaël zei: 'Daar, binnen de muur die om deze berg heen loopt, welke eigendom van de man is die nu met de Heer spreekt, staat een aantal hutten en stallingen, en ook een voorraad voer voor jullie trekdieren, daar kunnen jullie al je spullen goed onderbrengen.’

[10] Daar was de handelaar Hibram heel tevreden mee en zijn knechten verzorgden zijn wagens, karren en dieren.

[11] Ik zei: 'Omdat nu ook dit werk goed beëindigd is, gaan wij allen thans weer de berg op, en de bevrijde slaven moeten eerst met spijs en drank gesterkt worden. En, Hibram, als je alles in orde hebt, kom dan ook met je metgezellen en knechten, en gebruik als Mijn gasten ook spijs en drank!'

[12] Daarmee waren allen uitermate tevreden en de bevrijde slaven wisten van blijdschap niet wat ze doen moesten. Allen wilden nu naar Mij toegaan en Mij bedanken. Omdat zij echter vanwege hun grote aantal niet tegelijk de ruimte daarvoor hadden, stelden zij zich heel ordelijk op in een kring om Mij heen en vroegen Mij in hun taal of Ik naar hen wilde kijken en luisteren. Toen keek Ik hen allen vriendelijk aan en gaf hun een teken dat ze nu konden spreken.

[13] Daarop zeiden zij diep ontroerd (de slaven): 'O goede vader! Wij danken u dat u ons heeft gered en onze harde boeien heeft losgemaakt. Wij hebben niets om het u ooit te vergelden; maar wij willen u in het vervolg dienen alsof wij uw voeten, handen, ogen, oren, neus en mond zijn. O, laat u ook door ons liefhebben, goede vader! Blijf voortaan een vader voor ons in uw goedheid en liefde, en verlaat ons nooit!'

[14] Daarop omarmde Ik allen in de kring één voor één en drukte ieder aan Mijn borst en sprak daarbij de woorden: 'Vrede zij met je, Mijn zoon, Mijn dochter!’

[15] Toen huilden alle tengere, blondgelokte jongens en de nog teerdere en heel lieftallige jonge meisjes en zij bevochtigden met hun vreugdetranen Mijn handen en voeten.

 

6 Over handel en woeker

 

[1] Na deze plechtige handeling, die ieders hart ontroerde en die geen van alle aanwezigen zonder tranen in de ogen kon aanzien, zei Ik tegen Rafaël: 'Breng hen nu naar boven en verzorg hen eerst; pas later als wij zullen volgen, zal er voor ons worden gezorgd!’

[2] Daarop bracht Rafaël de bevrijde kinderen naar boven en toen zij in de grote zaal kwamen, waren er al drie grote, lange tafels gedekt, en deze nog ware kinderen aten de voor hen klaargemaakte spijzen met veel eetlust en vreugde, en dronken ook wat wijn met water en werden daarbij heel opgewekt en vrolijk.

[3] Wij bleven echter achter en keken aan de kant van de weg naar de vele naderende kooplieden en handelaars, die met allerlei waren, dieren en vruchten over de grote weg naar de stad trokken.

[4] Toen zei de Romein tegen Mij: 'Heer, daar zijn toch heel veel joden bij! Weten die dan nog niets over U? Het is toch erg vreemd dat die mensen zo onverschillig aan ons voorbijgaan!'

[5] Ik zei: 'Zoals die daar zullen er nog velen aan Mij voorbijgaan, Mij niet aankijken en niet herkennen, maar zij zullen in hun op de wereld gerichte leven door blijven ploeteren tot de dood hen in het graf zal werpen en hun ziel in de hel! Zulke handelaars, kooplieden, marskramers en makelaars staan te ver van al het geestelijke af en zijn temidden van de betere mensheid als woekerplanten op de takken van edele vruchtbomen en als onkruid tussen de tarwe. Laat hen gaan, hun graf en dood tegemoet!'

[6] Agricola zei: 'Maar mijn Heer en mijn God! De mensen moeten onderling toch kunnen kopen en verkopen, anders is er in slechte en onvruchtbare landen totaal geen menselijk leven mogelijk! Ik ken in Europa landen die onbeschrijflijk bergachtig zijn, niets dan rotsen en nog eens rotsen; de mensen die daar leven moeten de meeste levensmiddelen door handel aangevoerd krijgen. Hef dit noodzakelijke verkeer op en een compleet, groot volk sterft van de honger! U moet toch als Heer van de hemel en van alle werelden Zelf inzien dat zulke mensen alleen door een zeker handelsverkeer kunnen leven. Het verwondert mij daarom in hoge mate dat Uw hoogste, goddelijke wijsheid dat ronduit veroordeelt! Want weet U -ik heb verder alle denkbare achting voor Uw zuivere goddelijk­heid! -maar voor dit oordeel van U kan ik met mijn menselijk verstand, dat toch wel volkomen gezond is, geen waardering hebben!'

[7] Ik zei: 'Vriend, wat jij weet en begrijpt, dat - sta Mij toe -heb Ik allang eerder begrepen, nog voor er een oercentraalzon binnen een hulsglobe scheen!

[8] Waarlijk, Ik zegje: Ik ageer niet tegen het juiste en zeer nuttige verkeer tussen mensen onderling, want Ik wil immers Zelf dat een mens in zeker opzicht van de ander afhankelijk moet zijn en dan bevindt zich een passend verkeer tussen de mensen onderling immers zonder meer in de hoogste orde van de naastenliefde. Maar je zult toch hopelijk ook wel inzien dat Ik voor pure, totaalliefdeloze woeker geen goed woord over kan hebben! Een rechtschapen koopman moet voor zijn moeite en werk zijn dienover­eenkomstige loon krijgen; maar hij moet niet voor tien zilverstukken honderd zilverstukken en nog meer winst willen hebben! Begrijp je dat? Ik veroordeel alleen de woeker, maar niet het noodzakelijke, rechtmatige verkeer. Begrijp dat goed, opdat je niet in kwade verzoeking terechtkomt!'

[9] Toen vroeg de Romein Mij om vergeving, en gaf toe dat hij een erg grove vergissing had gemaakt.

[10] Toen kwam Lazarus bij Mij en zei: 'Heer, nu we toch al naar boven gaan, omdat hier niet zoveel meer is te doen, zou ik graag van U willen horen hoe het met die wonderbaarlijke jongen zit! Wie is hij en waar komt hij vandaan? Gezien zijn kleding schijnt hij een Galileeër te zijn, maar wanneer heeft hij dan die wijsheid en kracht gekregen om wonderen te doen? Hij is zo te zien amper zestien jaar - en overtreft Uw eerste leerlingen! Daar zou ik erg graag iets over willen horen!’

[11] Ik zei: 'Staat er dan niet in de Schrift: 'In diezelfde tijd zullen jullie Gods engelen van de hemel naar de aarde zien dalen en zij zullen de mensen dienen? Als je dat weet, dan zul je zonder meer inzien wat er met de jongeman aan de hand is. Houd dat nu voorlopig voor je, want alle anderen moeten er zelf opkomen! Mijn eerste leerlingen kennen hem reeds, maar mogen hem ook niet voortijdig bekend maken.

[12] Jij dacht dat wij nu spoedig naar jouw herberg zouden gaan, maar dat kan over een uur ook nog wel! Nu zullen we nog hier langs deze weg blijven, want er zal al gauw iets gebeuren wat onze aanwezigheid nood­zakelijk maakt!'

[13] Lazarus vroeg Mij: 'Heer, staat ons iets ergs te wachten?'

[14] Ik zei: 'Vriend, op deze wereld en bij deze mensen is weinig goeds te verwachten! Kijk, de toevloed van marktkooplui wordt nu al minder en al gauw zullen de knechten van de Farizeeën een arme zondaar, die zich een uur geleden in de tempel vanwege zijn honger aan de toonbroden heeft vergrepen, naar die open plek onder de hoge muur brengen om hem voor zijn misdaad te stenigen! Maar dat zullen wij verhinderen. Nu weet je dus waarom wij hier nog blijven.'

[15] Dat hoorde Agricola echter ook. Hij kwam naar Mij toe en zei: 'Heer, ik hoorde wat U zei en dat klonk niet erg hartverheffend! Hebben de tempeldienaren dan ook een 'jus gladii'*? (* zwaardrecht, recht over leven en dood ) Ik ken toch alle privileges die Rome aan zijn volkeren heeft gegeven, maar van zo'n privilege weet ik niets! Nou, dat zal ik wel eens heel precies uit laten zoeken! Heer en Meester, zegt U eens hoe dat zit!’

[16] Ik zei: 'Toen de Romeinen heersers over de joodse landen werden, onderzochten zij haarfijn de joodse godsdienst en de wetten van Mozes en de profeten, en ontdekten ook dat aan de tempel, dat wil zeggen aan de priesters, door Mozes het recht gegeven is om bepaalde zeer zware misdadigers door steniging te doden. De priesters zelf hebben echter geen recht iemand ter dood te veroordelen, zij moeten de misdadiger aan het gerecht overleveren en dat moet dan aan de hand van het waarachtige getuigenis van de priesters oordelen en de zware misdadiger aan de stenigers overleveren. Dat gebeurde hier echter niet, want de priesters handelen thans eigenmachtig en betalen aan Herodes een pacht om daardoor een soort eigenmachtig 'jus gladii' te hanteren, waarvan zij ernstig misbruik maken, zoals dat nu direct het geval zal zijn. Maar nu moeten we heel goed opletten, want ze zullen er dadelijk zijn!’

 

7 Agricola verhoort een tempeloverste

 

[1] Ik had dat nog maar net gezegd of er kwam al een grote groep mensen aan, die de ongelukkige meedogenloos in haar midden voortsleepte.

[2] En Ik zei tegen Agricola: 'Nu gaan wij beiden deze gerechtsdienaren tegemoet, die door een tempeloverste aangevoerd worden!’

[3] Wij troffen henjuist nog bij het verlaten van de grote poort en Ik legde de Romein de woorden in de mond, die hij moest spreken en hij zei met de machtige, diep ernstige stem en gelaatsuitdrukking van een Romein: 'Wat is hier aan de hand?'

[4] De overste zei: 'Wij hebben zowel het oude recht van Mozes als het 'jus gladii' en kunnen dat bij een erg grote misdadiger ook op eigen gezag ten uitvoer brengen!’

[5] De Romein zei: 'Maar ik ben nu als voornaamste keizerlijke gezant lilt Rome hierheen gekomen om het vele misbruik te onderzoeken dat jullie maken van de privileges die jullie door Rome geschonken zijn! Waar is het vonnis van de wereldse rechter?'

[6] Deze vraag kwam de tempeloverste zeer ongelegen en hij zei: 'Laat me eerst maar eens zien of je werkelijk een afgezant uit Rome bent, want -­ iemand kan zich gemakkelijk als Romein verkleden en ons in naam van de keizer nieuwe wetten voorschrijven!’

[7] Toen haalde Agricola uit een gouden koker een perkamentrol tevoor­schijn die van alle officiële kentekenen was voorzien, die de overste er geen ogenblik over in twijfel lieten dat de bezitter van dat document een machtige, voorname Romein was.

[8] Vervolgens zei Agricola ernstig: 'Wel, ik heb je het verlangde document op je wens meteen laten zien; waar heb jij nu het door mij verlangde vonnis van de wereldse rechter over deze misdadiger?'

[9] De overste zei: 'Ik heb je toch daarnet al gezegd dat de tempel op gezag van Mozes het oude recht heeft een erge misdadiger tegen de tempel met de dood te straffen en dit recht is nu ook van Rome uit gesanctioneerd en dus handelt de tempel juist, door als afschrikwekkend voorbeeld zo'n misdadiger tegen God en Zijn tempel te bestraffen met de dood door steniging, die Mozes heeft voorgeschreven!’

[10] Agricola zei steeds ernstiger: 'Stond deze tempel er ook al in de tijd van Mozes?'

[11] De overste zei: 'Dat niet bepaald, maar Mozes was een profeet en in zijn geest wist hij beslist dat Salomo, de wijze, grote koning, voor God een tempel zou bouwen en daarom is een misdaad tegen de tempel en de zeer geheiligde instellingen evenzeer strafbaar als een misdaad tegen God Zelf.’

[12] Agricola zei: 'Waarom heeft Mozes later dan zelf voor dergelijke gevallen eigen rechters aangesteld en gaf hij die jurisdictie niet in handen van de priesters? Hoe zijn jullie dan nu ook rechters over leven en dood van een mens geworden? Mozes heeft jullie alleen maar priesters gemaakt en Rome heeft nu, omdat men zich ten tijde van jullie koning Saul zelf dat recht heeft genomen, jullie allen ook een wereldlijke rechterfunctie gegeven onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat alle misdadigers, en vooral degenen die de dood hebben verdiend, altijd moeten worden overgedragen aan de plaatselijke, wereldlijke rechter en dat geen enkele priester zich er dan verder over heeft te bekommeren wat de rechtbank over de misdadiger beslist. Het komt jullie dus nooit toe ooit iemand te berechten en te veroordelen en uiteindelijk zelfs de hand aan hem te slaan!

[13] Laat daarom nu deze misdadiger ogenblikkelijk vrij! Ikzelf zal hem dan verhoren en aan de hand daarvan beoordelen of zijn misdaad de dood verdient of niet; en wee jullie als ik een onrechtvaardigheid van jullie kant tegen deze man vind!’

[14] Na deze scherpe bedreiging lieten de gerechtsdienaren en knechten van de tempel de misdadiger vrij en brachten hem voor Agricola.

[15] En de overste zei: 'Hier is de booswicht! Onderzoek hem zelf.  Ik en al deze knechten zijn hopelijk getuigen genoeg en kunnen tegen zijn hardnekkig ontkennen optreden!’

[16] Agricola zei: 'Heel goed, maar ik heb hier juist een zeer betrouwbare getuige naast mij en verklaar jullie hiermee van te voren dat ik iedere leugen, zowel van de kant van deze misdadiger alsook van jullie kant heel streng zal bestraffen! Maar nog strenger zal ik tegen hen optreden die over deze arme man eventueel een boosaardig en dus zeer strafbaar oordeel hebben geveld!'

[17] Na deze bepaald niet vriendelijke woorden van de Romein overviel de overste en zijn knechten een grote angst en de overste maakte aanstalten om weg te gaan, en ook de knechten zeiden: 'Wat moeten wij daarbij? Wij hebben geen wil, maar wij moeten zelfde wil van de tempel volgen. De overste moet deze zaak met u, hoge gebieder, zelfmaar uitzoeken en afhandelen! Als er een misdadiger bestraft moet worden, zijn wij de fysieke voltrekkers van het oordeel; waarom iemand eigenlijk veroordeeld is, daarvan weten wij zelf niets anders en niets meer, dan wat ons door de rechters altijd slechts in 't kort is meegedeeld. Hoe zouden wij dan nu tegen of voor deze misdadiger kunnen getuigen? Hoge gebieder, laat ons daarom gaan!'

[18] Daarop zei Agricola: 'Dat gaat hier beslist niet op en jullie blijven hier vanwege de overste, zoals ook hij hier moet blijven tot ik de misdadiger verhoord heb!'

 

8 De misdadige tempelverordeningen

 

[1] Toen allen dat oordeel hadden gehoord, bleven zij staan en Agricola vroeg eerst aan de overste: 'Wat heeft deze man misdaan dat jullie hem ter dood veroordelen?'

[2] De overste zei zeer verlegen: 'Hij heeft het gistermiddag schaamteloos gewaagd, zich aan de heilige toonbroden te vergrijpen en er zelfs van te eten, wat alleen maar de hogepriester ongestraft kan doen tijdens gebed en psalmgezang. Men greep hem tijdens de brutale daad en veroordeelde hem volgens de wet tot de verdiende dood en dan is een verder verhoor niet nodig, omdat de daad zelf het grootste bewijs is voor de schuld van de misdadiger.'

[3] Agricola zei: 'Zo, dat is een heel prijzenswaardige rechtspraak! Moet er dan niet volgens onze wetten bij iedere misdadiger in de eerste plaats op gelet worden in hoeverre hij bij een bepaald misdrijftoerekeningsvat­baar is?! Wanneer een onnozel mens een nog zo grote misdaad begaat, die voor een meer intelligent mens volgens de wet zeker de doodstraf zou betekenen, dan moet degene die aantoonbaar dom is, opgesloten worden, zodat hij in het vervolg geen gevaar meer betekent voor de menselijke samenleving. Als hij zijn leven heeft gebeterd, moet hij worden vrijgelaten en als dat niet volledig het geval is, als galeislaaf worden gebruikt om zo voor zijn zonden te boeten en daarbij toch nog enig nut te hebben voor de mensen.

[4] Verder moet er bij een misdrijf ook op worden gelet, door welke omstandigheden iemand soms zonder het te willen tot een misdaad werd gedreven, want de omstandigheden kunnen de misdaad in belangrijke mate verzachten. Het maakt beslist een groot verschil of iemand van het dak valt en daardoor iemand doodt die zich toevallig onder dat dak bevindt, of dat iemand opzettelijk een mens doodt. En tussen deze beide extremen vindt men nog veel bijkomende omstandigheden, die iedere rechtvaardige rechter goed ter harte moet nemen, omdat ze een en hetzelfde misdrijf kunnen verzachten of verzwaren.

[5] Als er bijvoorbeeld iemand bij je zou komen met de aanklacht: 'Door deze persoon is mijn broer gedood', en jij hem dan meteen ter dood zou veroordelen zonder de aangeklaagde persoon verder te ondervragen, zou je wel een slechte rechter zijn! Is in onze wet niet uitdrukkelijk aan iedere rechter ten strengste opgedragen om vóór alles heel precies inlichtingen in te winnen over het 'Cur, quomodo, quando et quibus auxiliis'*, (* waarom, hoe, wanneer en onder welke omstandigheden? ) en dan pas te oordelen?! Hebben jullie dat bij deze misdadiger gedaan?'

[6] De overste zei: 'Wij hebben in de tempel geen Romeinse, maar alleen de Mozaïsche wet en die luidt heel anders!'

[7] Agricola zei: 'Zo? Als Mozes zulke juridische voorschriften gaf als jullie in je tempel in acht nemen, dan moet jullie Mozes de domste en wreedste wetgever geweest zijn, waarbij vergeleken wij, Romeinen zui­vere goden zouden zijn! Maar ik ken de milde wetten van Mozes maar al te goed en wij hebben onze staatswetten merendeels naar zijn voorbeeld vormgegeven. En jullie tempeldienaren zijn voor God en voor alle mensen de misdadigste leugenaars, als je tegenover mij wilt volhouden dat de vreselijk domme, tirannieke, wrede tempelvoorschriften door Mozes zijn opgesteld! Het zijn jullie voorschriften, die jullie eigenmachtig en godde­loos, volkomen zin­ en gewetenloos hebben opgesteld en jullie kwellen het arme volk nu geheel naar eigen willekeur volgens die afschuwelijke wetten! Kunnen jullie zoiets aanvaarden als een wet die door een zeer wijze God geheiligd is?'

[8] De overste zei: 'Ik heb de tempelwetten toch niet gemaakt! Ze zijn er nu eenmaal en wij hebben ons er aan te houden, of ze nu van Mozes of van iemand anders afkomstig zijn!'

[9] Agricola zei: 'Best, wij Romeinen zullen zo'n misbruik wel recht weten te zetten! Maar nu zeggen we: 'Audiatur et altera pars!'**'(** men moet ook de andere partij aanhoren! )

[10] Vervolgens wendde hij (Agricola) zich met een vriendelijker gezicht tot de misdadiger: 'Vertel jij me nu geheel naar waarheid wat je hebt misdaan! Ontken niets, maar beken alles, want ik kan je redden, maar ook doden als je misdaad op een of andere manier de dood heeft verdiend!'

 

9 De bekentenis van de schijnbare misdadiger

 

[1] Toen richtte de misdadiger zich op en zei moedig en openhartig en zonder enige terughoudendheid: 'Grote en machtige en rechtvaardige heer en rechter! Ik ben evenmin een misdadiger als u en degene die bij u is!

[2] Ik ben een arme dagloner en moet met mijn handen mijn brood verdienen en mijn vader en moeder onderhouden, want mijn beide ouders zijn steeds ziek en bijna niet instaat te werken. Bovendien heb ik nog een jongere zuster, die pas zeventien jaar en acht maanden oud is. Ook die moet ik onderhouden, omdat zij zelf niets kan verdienen, daar zij thuis mijn zieke ouders moet verplegen. Deze erg lieve en brave zuster van mij is echter, hoewel erg arm, van nature erg mooi en aantrekkelijk en als zodanig bij de tempeldienaren helaas niet onbekend en er zijn er die al veel moeite hebben gedaan om haar te verleiden. Maar zij hadden geen succes en bedreigden mij en mijn ouders door te zeggen: 'Nou wacht maar, trots bedelvolk, je zult binnenkort wel gedweeër en nederiger worden!'

[3] Ik zocht de volgende dag werk bij de mij reeds bekende werkhuizen en men zei mij, dat ik door de priesters tot zware zondaar verklaard was, omdat ik met mijn eigen zuster bloedschande bedreef. Men wees mij de deur en ik wist me geen raad.

[4] Daarop ging ik naar enkele heidenen en klaagde hun mijn grote nood. Die schonken mij een paar geldstukken, zodat ik toch wat brood voor ons kon kopen. Maar die paar munten waren al gauw op en ik en mijn familie hadden al twee dagen niets te eten en ik kon niets meer verdienen en ook aan niemand meer iets vragen; dat kwam echter ook door deze feestdagen, omdat je in deze tijd ook buiten de stad geen werk kunt krijgen. Toen dacht ik bij mijzelf: ' Als je als onschuldige jood eens zou doen wat David deed toen hij erge honger had, dan zou dat voor God toch niet zo'n grote zonde zijn?'

[5] En ik ging gisteren, laat in de middag, door grote nood gedreven de tempel binnen, kwam bij de toonbroden, greep naar het eerste het beste brood en wilde mijn honger daarmee stillen en een deel naar mijn even hongerige ouders brengen en aan mijn niet minder hongerige zuster. Maar de wachters die op de loer lagen, ontdekten mij meteen, schreeuwden dat het een ontzettende heiligschennis was en sleepten mij onbarmhartig voor de priesters. Die herkenden mij al gauw en schreeuwden: 'Ha, dat is immers die trotse bedelaar, die pleger van bloedschande en nu vergrijpt hij zich ook nog aan de toonbroden! Daarvoor moet hij morgen voor het midden van de dag worden gestenigd!’

[6] Daarop sleepte men mij onder allerlei mishandelingen en de vreselijkste scheldwoorden naar een donker gat, waarin ik tot vandaag wegkwijnde. Hoe men mij vandaar hier naartoe gesleept heeft, heeft u, hoge rechter, zelf gezien. Hoe het echter mijn arme ouders en mijn arme zuster zal vergaan of reeds is vergaan, mag Jehova weten!

[7] Hoge rechter! Dat is alles wat ik u volledig naar waarheid over mijn misdaad kan zeggen! O, oordeel niet zo hard over mij zoals vooral deze overste deed! Want eerlijk gezegd was juist hij het die mijn kuise zuster wilde verleiden, wat ik voor God en alle mensen kan zweren! Ik kan u daarvoor ook heel betrouwbare getuigen noemen, die dit treurige voorval met een eed kunnen bevestigen!’

[8] Toen zei Agricola buiten zichzelf van woede over de tempeldienaren: 'Beste vriend! Wie zo openhartig spreekt als jij, heeft echt niet veel andere bewijzen nodig! Bovendien heb ik hier naast mij een heel belangrijke getuige om de waarheid van jouw verklaring te controleren. Er zal echter direct iemand zijn die je ouders en je zuster helemaal gesterkt hierheen zal brengen - en dan nog iemand anders die ik voor deze tempeldienaar hoog nodig zal hebben!’

 

10 De bekentenis van de overste

 

[1] Rafaël was er op Mijn innerlijke roep onmiddellijk en Ik zei innerlijk tegen hem: 'Doe nu wat de Romein wil, want Ik geef hem gedachten, woorden en wil!'

[2] Toen Agricola Rafaël opmerkte, zei hij: 'Ik dacht al dat je niet lang op je zou laten wachten! ,

[3] Rafaël zei: 'Wat je wilt, weet ik al! Het zal allemaal binnen enkele ogenblikken in orde zijn, want de mensen die ik moet halen, wonen niet ver hier vandaan en ze zullen er dus gauw zijn.’

[4] Nu zei de overste: 'Waarvoor?'

[5] Agricola zei: 'Jij moet alleen maar wat zeggen als je wat gevraagd wordt; houd nu echter je mond!'

[6] Op dat ogenblik verdween de engel snel en bracht de beide ouders en de jonge, erg armoedige, maar lichamelijk zeer mooie zuster, die gevolgd werden door tien Romeinse soldaten en een door Pilatus afgevaardigde rechter.

[7] Rafaël zei tegen Agricola: 'Vriend, zo zal het wel in orde zijn!'

[8] Agricola zei: 'Dat zeker, want zo wilde ik het immers hebben!’

[9] Daarop deed Rafaël een stapje terug en bleef paraat om op een wenk van Mij in actie te komen.

[10] Agricola richtte zich tot het drietal en vroeg hun, of zij de mishandelde man goed kenden.

[11] De zuster zei: 'O Jehova, wat is er met mijn arme broer gebeurd? Gistermiddag ging hij ergens heen om brood te halen, omdat we al twee hele dagen niets gegeten hadden, maar hij kwam niet terug. We zaten in grote angst om hem en baden dat hem toch maar niets ergs mocht overkomen. En nu treffen we hem hier aan, na een mededeling van die aardige jonge boodschapper, in een toestand waaraan niet veel goeds kan zijn voorafgegaan!’

[12] De zuster wilde nog verder navragen, maar Agricola vermaande haar op vriendelijke toon en zei: 'Lieflijke dochter van Sion, vraag nu niet verder, want je broer bevindt zich al in de beste handen! Ik zal nu echter die tempeloverste aan je voorstellen, die zojuist zijn gezicht van ons heeft afgewend en dan moet jij mij geheel naar waarheid zeggen of en hoe je hem kent!’

[13] De zuster zei: 'O heer, bespaar u die moeite, want die ellendige man heb ik tot mijn ontzetting bij mijn aankomst al van verre herkend!’

[14] Agricola zei: 'Dat geeft niets, des te beter voor jullie allen!'

[15] Toen riep de Romein met gebiedende stem de overste en zei: 'Laat nu je gezicht zien en kom dichterbij en spreek! Wat kun je op deze tegen jou gerichte aanklacht antwoorden? Beken openlijk de waarheid, of ik zal je aan het gloeiende kruis tot een bekentenis dwingen, opdat je de Romeinse rechtvaardigheid beter zult leren kennen. Want wij Romeinen maken ook voor een priester geen enkele uitzondering! Kom dichterbij en spreek!’

[16] Toen draaide de tempeloverste zich om en zei met bevende stem: 'Heer vol macht en waardigheid! Wat kan ik hier nog tegenin brengen? Jammer genoeg is het zoals de arme man zoëven over mij heeft getuigd en ik heb elke straf verdiend die u maar over mij zult uitspreken! Mocht ik ooit vrij komen, dan zou ik mijn onmenselijk grote vergrijp aan deze familie duizendvoudig goedmaken, maar ik heb het niet verdiend om vrijgesproken te worden van een terechte straf en dus zal het moeilijk zijn om het kwaad dat ik deze arme, brave familie heb aangedaan goed te maken.'

[17] Agricola zei: 'Ik ben geen rechter die, zoals jullie, meet met de maat van zijn gevoelens, maar een rechter die meet met de maat van het recht; ik zeg je echter dat deze vier mensen, die je zo onmenselijk diep hebt beledigd, nu je voornaamste rechters zijn! Zoals zij je zullen oordelen, zal ook ik je oordelen! Maar de zonde die deze arme, hongerige man in de tempel aan jullie toonbroden heeft begaan, zal God berechten! Als Hij hem vergeeft, dan vergeven wij hem ook, want tegen ons heeft hij geen zonde begaan!'

[18] Toen richtte Agricola zich tot de arme familie en zei: 'Bepaal nu wat ik met deze erge misdadiger moet doen! Want hij heeft jullie niet alleen in jullie huis dubbel kwaad gedaan, omdat hij jullie kuise dochter heeft willen onteren en toen hem dat mislukte, door kwaadsprekerij heeft gemaakt dat jullie zoon nergens meer werk kreeg, maar hij heeft jullie zoon ook, omdat hij zich vanwege de honger aan één van de toonbroden vergreep, tot de dood door steniging veroordeeld; en als deze vriend, die de grootste vriend van alle mensen is, er niet was geweest, dan zou je zoon nu al dood zijn en zouden jullie hem nooit meer hebben gezien!

[19] Daar vooraan staan nog de beestachtige tempelknechten en gerechtsdienaren die hem gestenigd zouden hebben, en deze tempeloverste is die onbarmhartige en onrechtvaardige rechter, die jullie zoon tot de steni­gingsdood heeft veroordeeld! De wet met betrekking tot het vergrijp aan de toonbroden is mij niet onbekend; Mozes heeft alleen voor het geval van verstokte moedwilligheid de doodstraf uitgevaardigd en niet in het geval van echte hongersnood, want iedere jood heeft het recht om, als hij erge honger heeft, deze ook met de toonbroden te stillen, zoals ook jullie grote koning David heeft gedaan, omdat hij de wet van Mozes beter begreep dan zijn toenmalige opperpriester. Daarmee spreek ik jullie zoon dus vrij van alle schuld en aan jullie is het nu om een oordeel uit te spreken over deze man, die jullie zoveel kwaad heeft aangedaan.’

[20] De vader van de zoon en de mooie dochter zei: 'Heer en machtige rechter! Wij allen danken de grote God en u en uw vrienden, dat wij zo wonderbaarlijk uit dit grote gevaar zijn gered. Maar zoals God uiteindelijk altijd het goede en ware beschermt, zo bestraft Hij ook altijd het waarachtig kwade van een verstokte zondaar, wanneer deze zonder berouwen boetedoening in zijn slechtheid volhardt. Betert hij zijn leven echter in alle ernst, dan vergeeft God hem ook zijn zonden, ook al zijn zij nog zo groot en zijn het er nog zo veel. Daarom veroordeel ik deze man niet, maar laat hem over aan de wil van God, want God is de enige rechtvaardige rechter. Dat is ons oordeel over deze grote vijand van ons. Wij allen vergeven hem van harte al het kwaad dat hij ons heeft aangedaan.'

 

11 Het oordeel van Agricola

 

[1] Toen de tempeloverste dat oordeel over zichzelf uit de mond van de eerlijke, arme vader gehoord had, barstte hij in tranen uit en zei: 'O grote God, hoe goed zijn uw ware kinderen en hoe ontzettend slecht zijn wij, die waarlijk hels slangengebroed zijn! O God, straf mij volledig voor het zeer slechte dat ik gedaan heb!’

[2] Agricola zei: 'Als deze mensen je niet veroordeeld hebben, terwijl zij daar eigenlijk het recht toe hadden, dan veroordeel ook ik je niet. Maar ik heb de rechter laten komen om jou en de hele tempel ten strengste te verbieden om ooit een doodvonnis over iemand uit te spreken, anders zullen jij en de tempel er niet zonder straf vanaf komen. Maar omdat deze knechten en gerechtsdienaren zonder opdracht kwaadwillig met deze arme man gehandeld hebben, zal ieder van hen worden getuchtigd en honderd slagen met de roede ontvangen, opdat ook zij voelen hoeveel goeds zo'n onmenselijke kwaadwilligheid een arme doet. Laat de soldaten ze meteen naar het tuchthuis brengen en kastijden! Het geschiede!'

[3] Toen begonnen de knechten en gerechtsdienaren te jammeren en te smeken.

[4] Agricola zei: 'Heeft deze arme ma jullie ook niet gesmeekt om hem niet zo te mishandelen, en jullie letten niet op zijn smeken, terwijl jullie alleen maar bevolen was om hem te bewaken. En omdat jullie iets gedaan hebben waartoe jullie nog niet eens een schijnbaar recht hadden, zal jullie ook geen enkele slag met de roede worden kwijtgescholden, maar de pijnigers zal er nog streng op worden gewezen, dat iedere slag met de grootste gestrengheid moet worden uitgevoerd. En vooruit nu, want voor jullie is noch bij God en nog minder bij mij enig medelijden!'

[5] Toen omsingelden de soldaten de groep van vijftien tempeldienaren en gerechtsdienaren en duwden ze voor zich uit.

[6] De tempeloverste vroeg echter trillend van eerbied aan de Romein: 'Hoge, machtige gebieder! Wat moet ik nu eigenlijk met deze rechter afspreken?'

[7] Agricola zei: 'Dat heb ik je al aangegeven, maar als je het nog niet begrepen hebt, dan zeg ik het je nog een keer: Je gaat met de rechter naar zijn kantoor en daar zul je van hem een duidelijk voorschrift krijgen, hoe er in de tempel van nu af aan met de Mozaïsche straffen moet worden om gegaan! Iedere overtreding van dat voorschrift zal door Rome streng worden gestraft! Met dat document dat op mijn bevel door Pilatus zal worden ondertekend, ga je naar de tempel en daar maak je het bekend!'

[8] De overste zei: 'Maar wat moet ik tegen Pilatus zeggen als hij mij meer over u vraagt?'

[9] Agricola zei: 'Dat zal Pilatus niet doen, want ik ben een paar dagen geleden al bij hem geweest; hij kent mij maar al te goed en weet precies waarom ik nu in naam van de keizer door deze landen van ons reis. Ook jij kunt nu gaan!'

[10] Toen bogen de rechter en de overste diep voor Agricola en de rechter maande de overste om hem te volgen.

[11] Maar de overste zei: 'Laat mij nog slechts één vraag aan de gezant van de keizer stellen!’

[12] De rechter zei: 'Doe dat dan vlug, want wij rechters hebben het in deze tijd erg druk.’

[13] Daarop richtte de overste zich nogmaals tot Agricola en zei: 'Mach­tige gezant van de keizer! Kijk, ik ben erg rijk en mijn schatten staan mij tegen! Omdat ik echter deze arme familie zo'n ten hemel schreiend onrecht heb aangedaan, zou ik al mijn schatten aan hen willen afstaan en daardoor dit onrecht zoveel mogelijk goed willen maken. Zou ik nu bij deze rechter tevens een schenkbrief mogen laten opstellen en hun die dan met al mijn schatten overhandigen, zodat niemand hun dan kan vragen waar zij dat vandaan hebben?'

[14] Agricola zei: 'Je zult nog arme families genoeg vinden aan wie je je lang verzuimde werken van naastenliefde ten deel kunt laten vallen, maar deze arme familie is al zo goed als uitstekend verzorgd. Dus kun je nu wel gaan! Doe in het vervolg recht en vrees God, dan zal je zoiets niet weer overkomen! Zo zij het!'­

[15] Daarop bogen de twee nogmaals en gingen weg.

[16] Wij keerden nu met de geredde familie terug naar onze mensen, die al vol nieuwsgierigheid wachtten om te horen wat er allemaal was gebeurd. Want zij waren zo ver van ons verwijderd dat ze ons nog wel konden zien, maar niets konden horen van wat er allemaal was voorgevallen. Ook onze slavenhandelaar Hibram was met zijn metgezellen naar voren gedrongen om te vernemen wat daar aan de hand was.

[17] Maar Ik zei tegen Lazarus: 'Vriend, nu is het in de eerste plaats nodig deze vier mensen lichamelijk te sterken, al het andere zullen we boven wel bespreken, want zij hebben nu al meer dan twee dagen niets gegeten. De beide oude mensen waren erg ziek en zwak, maar zij zijn genezen. Deze jongeman die er erg mishandeld uitziet, maar overigens sterk is, is degene die gestenigd had moeten worden en dit zeer lieflijke jonge meisje is zijn zuster, en beiden zijn kinderen van deze arme, maar eerlijke ouders. Nu weetje dus met wie je te doen hebt!'

[18] Ook Agricola zei: 'En wat zij zullen gebruiken zolang ik hier vertoef, komt op mijn rekening; ook wil dat zij aan mijn tafel prima verzorgd worden! Daarna neem ik hen mee naar Rome. Ook zal ik de slaven allemaal voor mijn rekening nemen en ik zal er in natuurlijk en geestelijk opzicht alle zorg aan besteden dat ze voortaan een goed bestaan krijgen!'

[19] Lazarus zei: 'Vriend, een paar van hen zou ook ik wel willen houden, want zie, ik heb vrouw noch kinderen en zou er graag een paar als mijn kinderen willen aannemen!’

[20] Agricola zei: 'Daar ben je helemaal vrij in; ik laat er graag zoveel je maar wilt hier bij jou!'

[21] Daarmee was Lazarus helemaal tevreden en wij gingen op weg naar boven en waren al gauw ter plaatse.

 

12 De maaltijd in de herberg

 

[1] Toen wij boven aankwamen stonden de slaven allen ordelijk opgesteld en zij groetten Mij reeds van verre, zeggend: 'Heil zij u, beste, goede vader, want u heeft ons verlost en bevrijd van onze harde banden! U heeft ons een nieuw, heel mooi gewaad gegeven, zodat wij er nu zelfs lieflijk uit zien en u heeft ons verzadigd met uitstekende spijzen en versterkende en zoet smakende dranken! O goede beste vader, kom, kom, dan kunnen wij u met onze liefde danken!'

[2] Toen Ik dicht bij hen kwam, verdrongen zij zich allen om Mij heen en kusten en liefkoosden Mij .

[3] Maar de leerlingen gaven hun te kennen dat zij zich niet zo opdringerig en onbeheerst moesten gedragen.

[4] Maar Ik zei tegen de leerlingen: 'Laat hun die onschuldige vreugde, want heus, Ik zeg jullie: wie niet van Mij houdt zoals een van deze ware kinderen hier, zal niet tot Mij komen! Want wie niet door de Vader (in Mij) getrokken wordt, die komt niet tot de Zoon (tot de wijsheid uit God). Dezen worden echter door de Vader aangetrokken en daarom verdringen zij zich dan ook zo om Mij. Zij weten nog niet wie Ik ben, maar de Vader hebben zij in Mij al veel beter herkend dan jullie tot nog toe. Wat vinden jullie daarvan?'

[5] Toen zeiden de leerlingen niets meer en voelden wel dat zij Mij nog nooit met zo'n liefde in hun hart hadden opgenomen als deze kinderen uit het overigens zo koude Noorden.

[6] Toen deze kinderen Mij zo hadden geliefkoosd en voor alles hadden bedankt, trokken zij zich weer heel ordelijk terug en wij gingen het huis binnen en namen volgens de indeling van de vorige dag aan de tafels plaats, alleen de vier arme mensen kwamen aan de tafel van de Romeinen te zitten, omdat Agricola dat graag wilde. De slavenhandelaren met Hibram namen naast de zeven Farizeeën plaats en toen zo alles was geregeld, werden spijzen, wijn en brood in zulke grote hoeveelheden opgediend, dat de verwondering van de slavenhandelaren over zo'n rijkelijke maaltijd geen grenzen kende. Rafaël zat naast Mij om zogezegd snel bij de hand te zijn als Ik zijn diensten nodig had.

[7] De arme mensen waren echter om zeerbegrijpelijke redenen heel pover in versleten kleren gehuld, hetgeen Lazarus, die ook naast Mij zat, erg aan het hart ging.

[8] Hij zei daarom tegen Mij (Lazarus): 'Heer, ik heb thuis kleren genoeg! Wat zou U ervan zeggen als ik iemand naar Bethanië stuurde om voor deze arme mensen kleren te halen? Misschien zou ook mijn zuster Maria mee kunnen komen, die het hier ook beslist naar haar zin zou hebben!'

[9] Ik zei: 'Vriend, jouw zorg voor de armen doet Mij altijd veel goed en daarom verblijf Ik in je huis. Maar dit keer zal Ik ook voor deze mensen net zo zorgen als Ik eerder voor de kinderen heb gezorgd, die zich nu buiten vermaken! Je beide zusters hebben nu thuis al hun handen vol aan de vele vreemdelingen en kunnen daar niet gemist worden, maar als Ik hier weer weg ga, zal Ik in ieder geval eerst naar Bethanië gaan en daar je zusters zien en spreken. En deze vier arme mensen zul je zo meteen in betere, en wel Romeinse, kleren zien. Maar laten wij hen nu eerst hun inwendige mens laten sterken, daarna zal dan ook wel voor hun buitenkant worden gezorgd! Ben je daarmee tevreden?'

[10] Lazarus zei: 'Heer, geheel en al, want alleen wat U wilt en beveelt, is goed en juist! Maar nu moet er gegeten en gedronken worden en als wij allen gesterkt zijn, zullen wij weer over veel verschillende zaken kunnen spreken.’

[11] Daarop aten en dronken allen heel welgemoed en iedereen putte zich uit in lovende woorden over de goede en vriendelijke verzorging en de smakelijke spijzen, alsook over de lieflijke wijn, die het hart blij maakte.De slavenhandelaars waren helemaal buiten zichzelf van vreugde en gaven toe dat zij zelfs tijdens hun eerdere reizen naar de meer zuidelijke landen van de aarde nog nooit zoiets buitengewoon goeds hadden genoten.

[12] Maar een Farizeeër aan dezelfde tafel zei daarop: 'Ja, ja, mijn beste verre vrienden, in het huis van de Vader leven de ontaarde kinderen vaak beter dan ergens ver weg van het vaderlijk huis!’

[13] Ribram zei: 'Hoe moeten we dat opvatten?'

[14] De Farizeeër, die nu natuurlijk helemaal bekeerd was, zei terwijl hij op Mij wees: 'Zie, daar zit de eeuwig ware Vader temidden van ons, Zijn ontaarde kinderen, die wij en alle mensen van deze aarde zijn! Die tot Hem komen, Hem herkennen en Hem liefhebben, zijn Zijn betere kinderen en Hij zorgt dan door Zijn wijsheid en door Zijn almachtige wil overal voor hen, zodat het hun reeds op deze aarde goed gaat, maar na dit lichamelijke leven nog beter in het rijk van de eeuwige geesten, die nooit sterven, maar eeuwig voortleven. En kijk, dat bedoelde ik toen ik zei dat het zelfs de ontaarde kinderen nergens beter gaat dan in het huis van hun echte Vader! Begrijp je het nu?'

[15] Ribram zei: 'Ja,ja, dat begrijp ik nu en dat heb je goed en waarachtig gezegd, maar die man is eigenlijk toch God en dan is Hij toch te verheven om Vader te zijn van ons, slechte mensen! Ik zou het zelfs heel aanmatigend vinden om Hem Vader te noemen!’

[16] De Farizeeër zei: 'Aan de ene kant heb je daarin weliswaar niet helemaal ongelijk, maar Hijzelf leert ons dat en dreigt ieder die dat niet in zijn hart gelooft, met de uitsluiting van het zalige, eeuwige leven, en toont ons dat Hij alleen de Schepper en waarachtige Vader is van alle mensen, en daarom moeten wij dat ook geloven, maar ook moeten wij volgens Zijn heilige wil, die Hij aan ons heeft bekend gemaakt, zo op deze wereld leven, dat wij daardoor waardig worden om Zijn kinderen te zijn. Als Hijzelf ons dat leert, dan moeten wij dat ook wel met alle liefde en dankbaarheid aannemen en doen wat Hij ons leert. Want Hij alleen weet hoe het met ons mensen gesteld is en waarvoor Hij ons in het bestaan heeft geroepen.’

[17] Met deze goede les waren onze slavenhandelaars toen ook volkomen tevreden en zij aten en dronken daarop verder en onderhielden zich met de Farizeeën voorzover zij zich verstaanbaar konden maken. Maar langza­merhand begrepen zij elkaar steeds beter, omdat de ene Farizeeër vrij goed thuis was in het oer-Hebreeuws, de taal waarin deze noordelijke afstam­melingen van Indië, op nog tamelijk zuiver gebleven wijze, uitdrukking gaven aan hun gedachten.

 

13 Agricola's verwijzing naar de Heer

 

[1] Aan de andere tafels hield men zich nog heel stil, want ze zaten er allen op te wachten of Ikzelf soms ergens over zou gaan spreken. Maar omdat ook Ik Mij nu meer rust gunde, begonnen de tongen aan de andere tafels wat meer los te komen. De Romeinen knoopten een gesprek aan met de arme familie en Agricola vroeg de dochter, die er heel aanvallig uitzag, of geen van hen betere kleren had dan die ze nu droegen.

[2] De dochter antwoordde: 'Edele, geëerde heer! Thuis in onze armelijke woning heb ik nog wel een haren overkleed, maar dat is nog slechter dan de linnen rok die ik nu aan heb. Vroeger waren we niet zo ontzettend arm, toen onze ouders nog gezond waren en konden werken. Maar toen zij een paar jaar geleden erg ziek werden, ging het steeds slechter en slechter. Mijn broer kon ondanks al zijn ijver niet meer genoeg verdienen om behalve het hoogstnodige voedsel nog iets anders voor ons aan te schaffen en zo zijn we nu buiten onze schuld in deze grote armoede terechtgekomen. Het zou met ons allen binnen hoogstens twee dagen beslist helemaal gedaan zijn geweest als u en die vriend daar ons niet op zo'n wonderbaarlijke wijze hadden gered; want ik begrijp nog steeds niet hoe die knappe jongeman daar onze armoedige woning heeft kunnen vinden, alsof hij God weet hoe bekend was met de meest verborgen uithoeken van deze grote stad. Wie mogen die verheven man en die lieftallige jongeling naast hem toch wel zijn? Zou u mij daar niet iets naders over willen zeggen?'

[3] Agricola zei: 'Wel allerliefst meisje, schone dochter van Sion, daar heb ik echt geen recht toe, want weetje, ik ben werkelijk een groot en machtig heer in het hele Romeinse rijk, maar toch ben ik helemaal niets vergeleken bij die verheven man en die mooie jongeling! Ik zou vandaag een beëdigde bode met een brief van mijn hand naar de keizer in Rome kunnen zenden en hij zou mij vele legioenen sturen, waarmee ik ten strijde zou kunnen trekken om het hele grote Azië te overwinnen, maar wat zou dat betekenen tegenover de oneindige macht van die verheven man?! Als Hij iets wil, is het reeds een voldongen feit!

[4] Lieve dochter van Sion! Begrijp je wel wat dat wil zeggen? Kijk, je ouders waren, zoals je vertelde, meer dan twee jaar lang ziek! En die verheven man heeft hen, slechts door het te willen, in een oogwenk gezond gemaakt en ook was Hij in staat die jongeman heel precies jullie woning aan te wijzen, zodat deze jullie feilloos kon vinden. Zo heeft deze verheven man ook ongeveer drie uur geleden meegedeeld wat je broer te wachten stond. en pas daardoor werd het mij mogelijk om je broer en jullie, uitsluitend door Zijn genade, te redden en daarom heb niet ik, maar heeft alleen Hij jullie allemaal gered, want ik was alleen maar Zijn blinde werktuig.

[5] Je hebt daarnet buiten ook al die mooie jongens en meisjes gezien. Die prachtige, heerlijke wezens moesten allemaal als ellendige slaven verkocht worden! En ook hen heeft die verheven man bevrijd en heeft ze van top tot teen van mooie kleren voorzien en dat allemaal in één enkelogenblik en daarom verwelkomden zij Hem dan ook als een heel lieve vader. Als dit alles nu volkomen waar gebeurd is, wat is dan al mijn macht vergeleken met slechts een zuchtje van Zijn wil? Richten jullie daarom ook al je aandacht voornamelijk op Hem, want van hetgeen Hij enkel door Zijn wil kan bewerkstelligen, heeft niemand ooit kunnen dromen. Wat ik je hier nu volkomen openhartig heb gezegd, is de absolute waarheid. Wat vind je daar nu van?'

[6] Alle vier zeiden toen: 'Ja, als die verheven man alles kan wat u als zeer geloofwaardig getuige ons heeft verteld, dan moet Hij wel een groot profeet zijn! Want zie, wij joden verwachten een Messias, die in woord en daad zeer machtig zal zijn! Maar voor Hij zal komen, zal de grote profeet Elia en volgens de mening van vele mensen ook diens leerling Elisa Hem voorgaan. En kijk, misschien is Hij wel Elia of zijn leerling Elisa!'

[7] Agricola zei: ' Met die overlevering van jullie ben ik niet zo bekend, maar wel met die van jullie Messias, voor wie ik nu voornamelijk uit Rome hier naar Jeruzalem ben gekomen. Hebben jullie dan nog niets gehoord van de nu overal meer dan beroemde en bekende heiland uit Galilea?'

[8] De oude man zei: 'Hooggeëerde vriend en heer! Wij, arme dagloners, komen per jaar hoogstens tien keer in de tempel; daar brengen wij ons kleine offer en luisteren naar de een of andere prediking, die wij niet begrijpen. Als er al ergens iets nieuws en buitengewoons plaats vindt, dan horen wij daar in onze afzondering maar heel weinig of helemaal niets van.

[9] Bovendien zijn wij nu immers meer dan twee volle jaren bedlegerig geweest. Onze zoon moest dag in dag uit, zelfs op de sabbat, werken om voor ons hoogst nodige levensonderhoud te zorgen. Op de sabbat werkte hij bij een Griek of een Romein, die natuurlijk onze sabbat niet vierden of anderszins heiligden en dat was in zekere zin nog een groot geluk voor ons, want anders hadden we iedere sabbat, vooral in de twee laatste jaren, volkomen moeten vasten.

[10] Als u, geëerde heer en vriend, dat samenvat, zult u wel inzien dat een heel arme familie, al woont zij midden in deze grote stad, van alle verschijnselen en gebeurtenissen, ook al zijn die nog zo bijzonder, even weinig kan merken als wanneer zij ergens aan het eind van de wereld leefde! Als wij nu om de u genoemde redenen vrijwel niets weten over de beroemde en reeds overal bekende Galileeër, dan kan ons dat echt niet als schuld worden aangerekend.

[11] Het enige wat wij een jaar geleden hebben gehoord, is dat er een profeet, genaamd Johannes, in een woestenij aan de Jordaan tegen de Farizeeën heeft gepredikt en hun duchtig de waarheid moet hebben gezegd. Maar over wat er toen verder met hem is gebeurd, hebben we niets gehoord. Is deze verheven man soms die profeet?'

[12] Agricola zei: 'Deze verheven man is dat niet, maar jullie zullen Hem tot jullie geluk nog vandaag nader leren kennen. Eet daarom en drink, zodat jullie sterk genoeg worden om de grote onthulling, die jullie te wachten staat, te kunnen verdragen. Want het is geen kleinigheid die verheven man nader te leren kennen!’

[13] Toen aten en dronken de arme mensen weer heel gemoedelijk verder. Terwijl ze aten en enkele bekers wijn dronken, vielen hun de mooie, zware schalen op en nog meer de gouden wijnkaraffen en drinkbekers.

[14] De dochter bekeek deze voorwerpen met steeds grotere aandacht en zei tenslotte tegen Agricola: 'Luister toch eens, grote machtige heer, is dat niet puur zilver en goud? Dat heeft u zeker uit Rome meegebracht? O, dat moet wel ontzettend veel hebben gekost!’

[15] Agricola zei: 'Ja, mooie dochter van Sion, dat zou zeker veel kosten als je het zilver en goud zou moeten kopen en dan daarvan dit vaatwerk zou moeten laten maken! Maar dit vaatwerk hier heeft me helemaal niets gekost en Degene, die het op wonderbaarlijke wijze heeft gemaakt, ook niet en toch heeft alles een onschatbare waarde. Want kijk, Hem, die almachtig is, is niets onmogelijk! Begrijp je dat?'

[16] De mooie jodin zei: 'Ja, dat begrijp ik wel, maar almachtig is immers alleen God! Was God dan Zelf hier, of heeft Hij een engel hierheen gezonden, die hier zo'n wonder heeft verricht? Want zulke dingen zijn bij het joodse volk steeds gebeurd!'

[17] Agricola zei: 'Mijn lief en werkelijk mooi kind!Ja,ja, God Zelfwas hier, is nog hier en maakt Zich wonderbaarlijk aan hen kenbaar die Hem waarachtig en zuiver liefhebben! Als jij in je hart volliefde voor Hem wordt, zal Hij Zich aan jou en aan jullie allen ook wel kenbaar maken! Lieflijk meisje, geloof je me?'

[18] De steeds mooier wordende jonge jodin zei: 'Maar God is toch een geest, die geen mens kan zien zonder zijn leven te verliezen, want bij Mozes staat geschreven: 'Niemand kan God zien en leven."

[19] Agricola zei: 'Je hebt wel gelijk, maar bij de andere profeten staat ook geschreven, dat de eeuwige geest van God - dus God Zelf - zich ter wille van de mens in het vlees zal hullen en Zelf als mens temidden van hen zal vertoeven en hun Zelf de juiste levenswegen zal leren. En daarom kan nu een waar mens God zien en horen en daarbij niet alleen dit aardse leven behouden, maar ook nog het eeuwige leven van de ziel verkrijgen, zodat hij dan verder in eeuwigheid geen dood meer ziet of voelt. Ook al valt dit lichaam mettertijd van hem af, dan leeft toch de ziel van de mens eeuwig verder en geniet daarbij de hoogste zaligheid. Wat vind je daar van?'

[20] De mooie jodin zei: 'Ja, dat zou ons allen wel bijzonder goed bevallen, maar voor zo 'n ongehoorde genade zijn wij beslist te onbelangrijk en ook te grote zondaars! Want ten eerste hebben wij reeds lang de sabbat rust volgens de regels kunnen heiligen en horen wij allang in de rij van de grote zondaars, en ten tweede konden wij ons daar ook niet van zuiveren, omdat wij daar de middelen nooit voor bezaten. En dus zal God ook al komt Hij nu ook lichamelijk tot de mensen, beslist niet naar ons kijken. Hij kwam wel naar Abraham, Isaak en Jacob, maar dat waren zeer vrome mensen, die nooit een zonde hadden begaan. Wat zijn wij daarmee vergeleken? Ik zou God dus wel boven alles kunnen liefhebben, maar Hij is veel te heilig en kan de liefde van een zondaar niet aannemen.’

[21] Toen zei Ik over de tafel heen tegen de jodin: 'O lieve dochter, God kijkt niet naar de zonden van de mensen, vooral niet van jouw soort, maar alleen naar het hart! Wie God waarachtig liefheeft, worden alle zonden kwijtgescholden, al had hij er zoveel als er gras is op aarde en zand in de zee. Jouw zonden zijn alleen maar verbeelding en geen werkelijkheid. Voor God is alleen al datgene een gruwel, wat voor de wereld aanzien heeft; jij bent echter heel onbelangrijk voor de wereld en dus voor God geen gruwel. Heb God maar heel innig lief, dan zal Hij jou ook liefhebben en je het eeuwige leven schenken! Begrijp je dat?'

[22] De jodin zei: 'Dat heb ik begrepen, maar breng mij toch naar de plaats waar God nu is, opdat ik Hem kan zien, liefhebben en aanbidden!’

 

14 De nieuwe gasten in de herberg en hun onthaal

 

[1] Toen wilde de mooie jodin zich nog verder met Mij onderhouden, maar de bedienden van Lazarus kwamen de zaal binnen en zeiden dat er een groep vreemdelingen de berg opkwam en dat zij ( de bedienden) niet wisten waar al die mensen ondergebracht moesten worden.

[2] Toen zei Lazarus tegen Mij: 'Heer, wat moeten we daaraan doen? Ik vertrouw nu alleen maar op U!’

[3] Ik zei: 'Hoeveel zullen het er zijn die nu en ook later nog kunnen komen?'

[4] Lazarus zei: 'Heer, afgaande op de afgelopen jaren kunnen er wel vijf -, zes­ tot zevenhonderd personen komen, maar vandaag zal de toeloop beslist het grootst zijn!'

[5] Ik zei: 'Nu goed, ga jij met Mijn dienaar naar buiten, dan zal hij buiten alles wel zo voor je inrichten dat daar alle gasten die nog komen royaal ondergebracht kunnen worden! Maar laat de jongeren naar de kleine zaal gaan, zodat zij niet te veel blootgesteld worden aan de nieuwsgierige en geile blikken van de vreemdelingen!’

[6] Toen Lazarus dat gehoord had, ging hij meteen met Rafaël naar buiten, waar Rafaël eerst de vele jongeren naar de aanliggende zaal bracht en vervolgens tegen Lazarus zei: 'Heb je wel genoeg tafels en banken?'

[7] Lazarus zei: 'Nee, m'n beste en buitengewoon machtige vriend vol heil uit God, dat is nu juist het grootste probleem! In Bethanië zou ik er wel genoeg in voorraad hebben, maar die kan ik nu niet zo vlug hierheen halen! Wat kunnen we nu doen?'

[8] Rafaël zei: 'Maak je maar niet bezorgd! Omdat je op de Heer vertrouwt en Hem boven alles liefhebt, zal jouw probleem meteen opgelost worden. Kijk, ik ben in naam van de Heer een goed timmerman en meubelmaker en daarom zal alles watje nodig hebt er meteen zijn!'

[9] Rafaël had dat nog maar net gezegd of er stonden al voldoende tafels en banken en boven iedere tafel was een tentzeil gespannen, waardoor het er echt aantrekkelijk uitzag.

[10] Nu arriveerden ook de buitenlandse gasten al en vroegen of zij hier nog terecht konden om te eten.

[11] Lazarus zei: 'O ongetwijfeld, de bedienden zullen direct komen en ieder geven wat hij wenst!’

[12] Rafaël zei tegen Lazarus: 'Heb je wel genoeg bedienden voor zoveel gasten?'

[13] Lazarus zei: 'Dat zal desnoods wel gaan, maar zij zullen allemaal hun handen vol hebben!'

[14] Rafaël zei: 'Goed, als ze handen te kort komen, zal ook ik wel meehelpen!’

[15] Toen zei Lazarus: 'Zie, zegenrijke dienaar van God, wat je nu in naam van de Heer hier voor mij hebt gedaan, is een wonder boven wonder , maar ik verwonder me al bijna nergens meer over, omdat ik de Heer ken en reeds getuige was van heel veel wonderen, waarvan het ene nog groter was dan het andere!'

[16] Rafaël zei: 'Dat speelt nu helemaal geen rol meer, want alles watje ziet en voelt en denkt is een nog groter wonder van de Heer en ieder mens op zich is het grootste wonder! Of de Heer nu een bliksemsnelle bliksem schept, die in een oogwenk uit een wolk naar de aarde schiet, of dat Hij een zon schept, die dan aeonenmaal aeonen aardse jaren vele aarden verlicht, dat is voor de wijsheid en de macht van de Heer volkomen gelijk en daarom hoef jij ook dit huidige wonder niet zo belangrijk te vinden. Dat zou gezien de vele zeer nieuwsgierige vreemdelingen ook niet zo erg verstandig zijn. Maar nu mag je er wel voor zorgen dat al die gasten bediend worden, anders zullen ze drukte beginnen te maken!'

[17] Lazarus zei: 'Ja, zegenrijke dienaar van de Heer,je hebt gelijk, want het kleinste deel heeft pas iets! Wat doen we daaraan?'

[18] Rafaël zei: 'Wat we doen?' Helpen zullen we je knechten, anders krijgen al die gasten - en er komen er nog steeds meer bij - nog een hele tijd niets!'

[19] Toen liet Rafaël Lazarus enige ogenblikken alleen en in dat korte tijdsbestek waren alle tafels, waaraan zich gasten bevonden, royaal voorzien van wijn, brood, zout en ook andere spijzen.

[20] Die bediening viel veel gasten natuurlijk wel op, maar de gasten dachten dat zij vanwege hun gesprekken niet voldoende hadden gelet op het brengen van de wijn en het brood en de andere spijzen en dus aten en dronken zij verder. Wat hun echter wel opviel was de buitengewone kwaliteit van de wijn, omdat zij nog nooit eerder iets dergelijks geproefd hadden.

[21] Daarom stonden er een paar op van hun tafels om Lazarus te vragen, wat voor wijn het was en of hij die ook in grotere hoeveelheden verkocht.

[22] Lazarus zei: 'Deze wijn krijg ik zelf naar waarheid gewoon door de genade van God. Daarom kunnen jullie hem hier met mate drinken, maar ik heb absoluut geen wijn om door te verkopen!’

[23] Daarop gingen de gasten weer naar hun plaatsen.

[24] Zij die er eenmaal waren, gingen niet meer weg en toch kwamen er nog steeds nieuwe bij, zodat het Lazarus behoorlijk begon te duizelen en hij tegen Rafaël zei: 'M'n beste van Gods heil vervulde vriend, als dat nog lang zo doorgaat, zullen we uiteindelijk toch nog te weinig zitplaatsen en tafels hebben!’

[25] Rafaël zei: 'Wel, dan moeten we er nog een aantal bijzetten! ,

[26] En nauwelijks had Rafaël dat gezegd of er stonden al tafels en banken en tenten, en toch merkte niemand van de vele honderden gasten hoe de vele tafels en banken en tenten ontstaan waren. De gasten kwamen en werden op dezelfde wijze bediend.

[27] Toen na enkel uren de vreemdelingen die ook in andere jaren altijd deze herberg bezochten, allen waren gearriveerd en voldoende hadden gegeten, wendde Lazarus zich tot Rafaël en vroeg hem: 'Beste, van Gods heil vervulde dienaar van de Heer, leg me nu toch eens enigszins uit, hoe je dat tot stand kunt brengen, en dat allemaal in een ogenblik! Ik wil over de tafels, banken en tenten nog niets zeggen, maar waar komen het bijbehorende vaatwerk, het zout, de wijn en de spijzen vandaan, en de spijzen dan nog zo, dat een Pers en ook een Egyptenaar, een Griek, kortom iedereen waar hij ook vandaan komt, zijn nationale volksvoedsel op uitstekende wijze klaargemaakt voor zich op tafel heeft staan? Hoe is je dat toch allemaal mogelijk, en nog wel in een oogwenk?'

[28] Rafaël zei: 'M'n beste vriend, ook al zou ik je de mogelijkheid voor dat alles nog zo precies uitleggen, dan zou je daar toch maar weinig of vrijwel niets van begrijpen. Ik kan  je daarom voorlopig alleen maar zeggen, dat bij God alle dingen mogelijk zijn!’

 

15 Een verklaring van de materialisaties

 

[1] (Rafaël): 'Eigenlijk ben ik uit mijzelf evenmin in staat om iets te doen als jij, maar ik ben een zuivere geest en heb hier slechts een lichaam, dat is samengesteld uit de stoffen die in de lucht aanwezig zijn. Als geest kan ik echter helemaal met de wilsgeest van de Heer worden vervuld en dan hetzelfde doen als de Heer Zelf. Als ik dus met de geest van de Heer vervuld ben, heb ik geen andere wil dan die van de Heer en kan ik onmogelijk iets anders willen dan alleen wat de Heer wil. Wat de Heer wil, is er dan ook meteen.

[2] Kijk, alles wat op deze of ook op een andere aarde bestaat en groeit, is - net als de aarde - ook een wonder dat voortkomt uit de wil van de Heer. Alleen neemt de Heer daar, terwille van de vorming van het verstandelijk vermogen bij de schepselen, een bepaalde noodzakelijke, trapsgewijze volgorde in acht en laat Hij het een uit het ander geleidelijk aan enkel door Zijn wil ontstaan. Als de Heer dat terwille van de vorming en consolidatie van de intelligente en levende schepselen niet zou doen, dan zou Hij, gezien Zijn almacht, een wereld ook ogenblikkelijk kunnen scheppen zoals Hij een bliksem schept en laat werken.

[3] Kijk, in de lucht van de aarde zijn alle substanties en alle stoffen van een hele aarde in vrije toestand aanwezig! Jij kunt ze weliswaar met je aardse zintuigen niet waarnemen, maar voor een volmaakte geest is dat net zo gemakkelijk als het voor jou is om een steen op te rapen en te zien dat het geen vis en ook geen stuk brood is. En het is voor een geest dan ook gemakkelijk om bijvoorbeeld voor een bepaald voorwerp de nodige stoffen samen te voegen, namelijk uit de lucht, en deze ogenblikkelijk die vorm te geven die zij binnen de natuurlijke orde pas na verloop van tijd zouden hebben gekregen.

[4] Maar hoe dat voor een volmaakte geest mogelijk is, dat is nu precies wat de natuurlijke mens, zolang hij in zijn geest niet volledig is wederge­boren, onmogelijk kan bevatten en kan begrijpen. En dat kan ik je dan ook niet nader uitleggen. Toch wil ik je in het kort iets vertellen over een aantal verschijnselen in de natuur .

[5] Kijk, in alle kiemen van planten en bomen bevindt zich in een klein en teer omhulsel een aparte intelligentie in de vorm van een vonkje, dat zo klein is dat het voor jouw oog niet meer zichtbaar is! Dit vonkje is het eigenlijke, eerste, natuurlijke leven van het zaad en later van de hele plant. Stel je nu eens een bijna ontelbaar aantal van de meest verschillende planten en bomen voor, die natuurlijk ook allemaal verschillende zaden dragen, met in hun kiemhulsjes ook net zulke verschillende geestelijke intelligen­tievonkjes!

[6] Wanneer je nu verschillende zaden in de aarde stopt, worden zij week door de warmte en door het vocht dat de aarde heeft opgezogen uit de lucht; het geestelijke vonkje wordt actief en herkent heel duidelijk bepaalde stoffen in de lucht die het omgeeft, begint deze, door de wilskracht die het eigen is, aan te trekken en vormt daaruit precies die plant met haar vorm en vrucht, waarvoor het van de Heer de passende intelligentie en de overeenkomstige wilskracht heeft gekregen om deze te vormen.

[7] Zou jij met je verstand, met je zintuigen en met je wil ook in staat zijn de voor een bepaalde zaadkorrel bestemde stoffen op te sporen uit de lucht die de zaadkorrel omgeeft? Beslist niet, want jij eet en drinkt immers ook om je te voeden, maar je hebt er toch geen vermoeden van, hoe jouw geest, die je tot nu toe nog volledig onbekend is en die als de geheime liefdeswil van God in het hart van je ziel woont, door zijn wil en door zijn grote intelligentie, uit de spijzen die jij tot je hebt genomen precies die stoffen selecteert en ze daarheen dirigeert waar zij beslist noodzakelijk zijn om al je verschillende lichaamsdelen te vormen.

[8] Als je eens goed nadenkt over wat ik je nu heb gezegd, dan zul je overal precies zulke wonderen zien als deze, die ik zichtbaar voor jou volgens de wil van de Heer in een oogwenk heb gedaan, - alleen met dat verschil dat ik als volmaakte geest door de wil van de Heer ogenblikkelijk uit de lucht kan samentrekken, wat een eenvoudige nog helemaal onvolmaakte geest met zijn beperkte intelligentie en eveneens beperkte wilsmacht slechts stukje bij beetje kan doen.'

 

16 Het werk van de natuurgeesten bij de vorming van metalen

Het geheim van het wonder

 

[1] (Rafaël): 'Kijk, jij ziet de stof, waaruit volkomen zuiver goud bestaat, beslist niet als onderdeel van deze lucht daarin rondzweven, maar ik zie die stof wel en kan hem heel goed onderscheiden van de talloos vele, andere stoffen. Omdat ik dat echter wel kan en ook mijn wil overeenkomstig op dezelfde manier naar alle richtingen kan uitbreiden, daarom kan ik ook dit in de lucht aanwezige pure goudstof ineens tot een zichtbare hoop samentrekken, of ik kan ook net zo gemakkelijk bewerkstelligen dat het zich tot een willekeurige vorm, zoals bijvoorbeeld een drinkbeker, samen­voegt en dan zul je onmiddellijk een willekeurig grote goudhoop of een gouden beker voor je zien en dat goud zal niet een zogenaamd waardeloos, wonderbaarlijk goud zijn, maar even natuurlijk als het goud dat de mensen uit de bergen delven, van vreemde stoffen ontdoen en vervolgens in het vuur smelten en er dan allerlei kostbare zaken en voorwerpen van vervaar­digen.

[2] Want bepaalde natuurgeesten in de materie van de bergen die met het in de lucht vrij aanwezige goudstof het meest verwant zijn, zijn in staat door hun zeer geringe intelligentie en de daarmee verbonden wilskracht ­wat de apothekers aantrekkingskracht noemen -het vrije goud uit de lucht naar zich toe te trekken en als dat een paar honderd jaar achtereen gebeurt, zal er op zo'n plaats heel veel goud zichtbaar worden.

[3] Dat zo'n opeenhoping van goud in de natuur maar zeer langzaam plaatsvindt, wordt veroorzaakt door de zeer geringe intelligentie en de net zo geringe wilskracht van die bergnatuurgeesten, die zich in een noodza­kelijkerwijs gerichte toestand bevinden.

[4] Maar ik, als volkomen vrije en volmaakte geest, voorzien van ontelbare en onmeetbare hoogste intelligenties, met daarbij de volledige wilskracht uit God, kan nu binnen een ogenblik bewerkstelligen - zoals ik dat al heb laten zien - wat de eenzijdig zwak intelligente en evenzo in hun wil beperkte natuurgeesten slechts geleidelijk tot stand brengen.

[5] Let nu goed op hoe ik zo'n wonder voor je tot stand breng! Terwille van jou zal ik het wonder wat langzamer laten gebeuren, zodat je gemakkelijker kunt constateren hoe het goud zich uit de vrije lucht precies op jouw hand zal verzamelen. Kijk, ik wil het nu en reeds zie je op je handpalm een dun vleugje goud! Let maar op hoe het goud zich vermeer­dert! Nu wordt je handpalm reeds door een flinke schijf goud bedekt. Daarboven begint zich nu een sierlijk gevormde rand te verheffen. Hij blijft groeien en kijk, je hebt nu binnen enkele ogenblikken al een kant en klare beker van zuiver en - zeg maar - heel natuurlijk goud in je hand, die alleen door de macht van een volmaakte geest weer in zijn oerstof kan worden ontbonden, wat een andere kracht in de natuur niet zo gemakkelijk zal lukken. Ik zal deze beker bij je laten zoals hij is en je kunt hemverkopen of door een goudsmid in iets anders laten veranderen, of ook zo bewaren.

[6] Je hebt nu gezien hoe ik op een langzamere manier voor jou een wonder heb gedaan, maar strek nu je andere hand uit, dan zal ik in een oogwenk net zo'n wonder voor je doen! Kijk, ik wil en nu heb je ogenblikkelijk een geheel identieke beker in je linker hand!

[7] Zoals ik dit door mijn innerlijke kracht kan, zo kan ik ook al het andere wat ik voor al die gasten heb geschapen. Maar daarom hoef je deze gasten de maaltijd niet te schenken, want het zijn allemaal rijke handelaars en zij moeten betalen voor wat ze hebben gegeten en gedronken. Daarna zullen ze al gauw weer naar hun kramen gaan, die nu nog afgesloten zijn, en de kopers door hun geschreeuw lokken. Laat je dienaren nu het geld inzame­len!’

[8] Daarop riep Lazarus zijn dienaren en zei dat zij van iedere gast niet meer dan een zilverling moesten verlangen. De dienaren deden dat en iedere gast betaalde graag het verlangde muntstuk en bedankte bovendien nog voor de goede verzorging en allen vroegen toestemming om 's avonds en ook de volgende twee dagen terug te mogen komen, wat hun natuurlijk door Lazarus heel vriendelijk werd toegestaan.

[9] Toen daarna de vele gasten zich vanaf de berg naar de stad begaven, wilden de dienaren zoals altijd de tafels afruimen. Maar Rafaël zei hun dat zij dit werk niet hoefden te doen, want als dezelfde gasten 's avonds terug zouden komen, hoefden zij niets anders te doen dan hun na het avondmaal de rekening te presenteren en daarna weer alle tafels net als nu gedekt te laten staan. Daarbij bleef het dan ook en de volgende twee dagen werden al die vele gasten van spijs en drank voorzien, zonder dat Lazarus ook maar een vis, een stuk brood of een beker wijn van zijn voorraad hoefde te gebruiken.

 

17 De oerstoffen van de schepping

 

[1] Maar toen alle gasten verdwenen waren, vroeg onze vriend Lazarus aan Rafaël: 'Luister, mensengeest vol van Gods heil, je zei zojuist dat er zich in de lucht een ontelbare hoeveelheid van allerlei oerstoffen en substanties in vrij zwevende en ongebonden toestand bevindt, die door de wijsheid en door de wil van een volmaakte geest als zodanig herkend en tot een vaster lichaam samengetrokken en verbonden kunnen worden! Door de mij gegeven voorbeelden moest mij dat wel duidelijk worden, maar daarnaast kwam er bij mij nog een heel andere zeer belangrijke vraag op en wel de volgende: Kijk, de oerstoffen en substanties zullen in ieder geval wel zo in de lucht van deze aarde aanwezig zijn, zoals jij mij dat heel overtuigend hebt aangetoond. Maar wat is nu hun oorsprong? Hoe komen ze in zo'n ontelbare verscheidenheid in de lucht van onze aarde en waarschijnlijk ook in nog grotere verscheidenheid in de lucht van de ontelbaar vele andere aarden en werelden, die de Heer Zelf mij en vele andere leerlingen door Zijn genade heeft leren kennen? Leg mij dat toch ook nog uit!’

[2] Rafaël zei: 'Wel, wel, dat je daar zelf niet opkomt! Is er dan buiten God iets wat niet uit Hem ontstaan zou zijn? Is niet alles wat van eeuwigheid de oneindige ruimte vult, Zijn gedachte, Zijn idee, Zijn wijsheid, Zijn wil?

[3] Kijk, Zijn gedachten, die in een onuitputtelijke, eindeloze stroom eeuw in eeuw uit steeds maar doorgaan, zijn de eigenlijke oersubstanties en de oerstoffen, waaruit alles wat op aarde en in de hemelen is gemaakt, door de ongedeelde, eeuwige macht van de goddelijke wil blijft bestaan. Geen enkele gedachte en geen enkel idee kan als zodanig in God zonder Zijn wil ontstaan en voortbestaan. Omdat elke gedachte en elk idee, die uit de hoogste intelligentie van God door Zijn wil ontstaat, ook als zodanig als aparte intelligentie het overeenkomstig deel van de goddelijke wil in zich draagt, kan ook iedere op zichzelf staande gedachte van God, die Gods wil in zich draagt, of een net zo geaard groter idee van de Heer, evenmin als God Zelf ooit een einde hebben, omdat Hij een eenmaal opgekomen gedachte en een nog dieper opgevat idee binnen de sfeer van Zijn allerhelderste zelfbewustzijn nooit kan vergeten. Omdat het bij God echter puur onmogelijk is om een gedachte te vergeten, die eenmaal bij Hem is opgekomen of een idee dat Hij eenmaal heeft opgevat, blijft ook iedere nog zo geringe gedachte en een nog zo onbetekenend schijnend idee van God voor eeuwig onverwoestbaar in zijn oergeestelijke staat.

[4] Omdat echter verder - zoals reeds eerder aangeduid - iedere gedachte en ieder idee van God ook voor een deel als goddelijke vonk van Zijn intelligentie, noodzakelijkerwijs ook de goddelijke wil in zich draagt en moet dragen, omdat deze zonder die wil nooit gedacht zou zijn, daarom kan dan ook elk van die op zichzelf staande gedachten en elk op zichzelf staand idee van God hetzij op zichzelf of als een aantal wijs met elkaar verenigde gedachten - wat dan een idee is - zich als iets zelfstandigs op zijn eigen manier en binnen zijn eigen sfeer vormen, zich in en voor zichzelf vervolmaken als datgene wat hij is, zich tot in het oneindige vermeerderen en door wijs samengaan met andere oerstoffen en substanties ook edeler en volmaakter worden.

[5] Zo is een zon in wording eerst een zuivere, flauw lichtgevende lichtether of een samengaan van talloos vele gedachten en ideeën van God tengevolge van het aan hen uitdrukkelijk ten grondslag liggende en overeenkomstige wilsaandeel uit God. Door deze wil van God die aan hen ten grondslag ligt, trekken zij het aan hen gelijke uit de eindeloze ether voortdurend naar zich toe en zo wordt de eerst flauw lichtgevende ether steeds dichter en krijgt langzaam maar zeker de dichtheid van de lucht van deze aarde. Die verdicht zich langzamerhand ook steeds meer en er zal water te voorschijn komen; maar ook dat verdicht zich langzaam maar zeker en daaruit komt modder, leem, steen en dus ook een vastere bodem voort.

[6] De nu dus steeds vaster met elkaar verbonden, oorspronkelijk geeste­lijke oersubstanties en oerstoffen beginnen zich in zo'n onvrije toestand steeds onbehaaglijker te voelen, worden erg actief om zich vrijer te maken en dan begint het in zo'n hemellichaam vooral in de vaste en zware delen zeer vurig te worden. Door deze vurige actie van de onder druk staande, oorspronkelijk vrije oersubstanties en oerstoffen worden de vastere delen van zo'n nieuw hemellichaam verscheurd, ja, het binnenste wordt vaak het buitenste en omgekeerd het buitenste het binnenste, en pas na heel veel van zulke gevechten wordt zo'n nieuw hemellichaam een beetje rustiger en de daarin gevangen oergedachten en oerideeën van God vinden dan een andere weg om zich vrij te maken van de grote druk en zich ervan te ontdoen.

[7] En kijk, weldra ontstaan er dan allerlei planten en dieren en dat gaat zo door tot en met de mens, waarin dan heel veel van die oergedachten en oerideeën van God pas volledige bevrijding uit hun oude gericht vinden. Pas dan herkennen deze God als de oergrond van al het bestaan en al het leven en zij keren dan tot Hem terug als zelfstandige, volledig vrije wezens – d.w.z. als zij volgens Zijn herkende wil geleefd hebben.

[8] Maar deze zuiver vrije, zelfstandige, geestelijke ommekeer op de ontelbare, zeer uiteenlopende hemellichamen is ook net zo verschillend als de hemellichamen onderling en in zichzelf zijn. De meest volmaakte terugkeer vanaf een hemellichaam naar God is en blijft echter die vanaf deze aarde, omdat hier ieder mens in zijn ziel en in zijn geest volkomen aan God gelijk kan worden als hij dat maar wil; want wie hier naar God streeft, zal ook bij God komen. Begrijp je deze dingen?'

[9] Lazarus zei: 'Dat begrijp ik nu goed, omdat ik met betrekking tot de gehele bouw van de werelden al heel belangrijke voorkennis van de Heer bezit, maar veel blijft toch nog onbegrijpelijk voor me, zodat ik dus nog veel vragen heb.'

[10] Rafaël zei: 'O, m'n beste vriend, dat is ook bij mijzelf het geval! Want er ligt in God nog eindeloos veel verborgen waarvan wij, die na God de hoogste en zuiverste geesten zijn, zelf niets weten; want God heeft voor de goede en zuivere geesten eeuwig een dermate grote voorraad, dat Hij hen ook eeuwig met nooit vermoede nieuwe scheppingen uit Zijn liefde en wijsheid onuitsprekelijk kan verrassen en daardoor hun geluk steeds kan vermeerderen en verhogen. En kijk, het zou dus best kunnen dat je mij weldra het een en ander zou vragen waar ik je dan geen antwoord op zou weten te geven!’

[11] Lazarus zei: 'O ja, dat geloof ik graag, maar wat mijn nog zeer beperkte menselijke verstand je kan vragen, kun je me toch beslist wel uitleggen!

[12] Kijk, zo las ik eens een oud boek met de titel 'Oorlogen van Jehova' en daarin is, weliswaar in een heel mystieke taal, sprake van de val van de oergeschapen engelen!

[13] In het begin moet God -natuurlijk eindeloos lang voordat er werelden werden geschapen -zeven grote geesten hebben geschapen, overeenkom­stig de zeven geesten in God. Hij gaf hun grote macht en een evenzo grote wijsheid, zodat zij daardoor ook, zoals God, kleinere, volledig aan hen gelijke geesten in oneindige aantallen konden scheppen en de eeuwige ruimte werd zo met ontelbare heerscharen van geesten gevuld.

[14] De grootste en machtigste van deze zeven oergeschapen geesten was volgens het oude geschrift duidelijk Lucifer. Hij werd echter trots op zijn macht en grootte, wilde niet alleen aan God gelijk zijn, maar zelfs boven God staan en heersen. Toen werd God toornig, greep de verrader en stootte hem voor eeuwig van Zich in het gericht. De zes grote geesten bleven echter met hun ontelbaar vele ondergeschikte geesten bij God en dienen Hem alleen, van eeuwigheid tot eeuwigheid, terwijl de ondergeschikte geesten van Lucifer als boosaardige duivels voor eeuwig als door God verworpen wezens met Lucifer in het eeuwige vuur van de toorn van God branden en steeds zonder enige verzachting de grootste pijnen moeten lijden. Wel, wat vind jij, die beslist ook zo 'n eerste engel van God bent, daarvan?'

 

18 De zeven oergeesten van God

De verlossing

 

[1] Rafaël zei: 'Dat is toch slechts een overeenstemmend beeld van wat ik je zojuist over de schepping of de geleidelijke vorming van een compleet hemellichaam heb verteld.

[2] De oergeschapen grote geesten zijn immers de gedachten in God en de daaruit voortkomende ideeën.

[3] Het mystieke getal zeven slaat op het volkomen oorspronkelijk goddelijke en het aan God gelijke in elke van Hem uitgaande gedachte en in iedere idee die door Hem is gevormd en als het ware uit Hem naar buiten is geplaatst.

[4] Het eerste in God is de liefde. Die is in alle geschapen dingen te vinden, want zonder liefde kan niets bestaan.

[5] Het tweede is de wijsheid, het uit de liefde voortkomende licht. Ook deze kun je in elk wezen aan zijn vorm waarnemen, want hoe ontvanke­lijker een wezen is voor licht, des te meer ontwikkeld, verfijnd en mooier zal ook zijn vorm zijn.

[6] Het derde, dat uit de liefde en de wijsheid voortkomt, is de werkzame wil van God. Daardoor worden de gedachte wezens pas werkelijkheid, zodat zij dan werkelijk bestaan en aanwezig zijn, anders zouden alle gedachten en. ideeën van God hetzelfde zijn als jouw nietszeggende gedachten en Ideeën, die nooit realiteit worden.

[7] Het vierde dat weer uit deze drie ontstaat, is en heet de orde. Zonder deze orde zou een wezen nooit een blijvende en vaste vorm en dus ook nooit een bepaald doel hebben. Want als je een os voor de ploeg spant en zijn vorm en gedaante zou veranderen, bijvoorbeeld in een vis of in een vogel, zou je daar dan wel ooit een doel mee kunnen bereiken? Of als je een vrucht zou willen eten, die voor je mond in een steen zou veranderen, wat zou je dan aan die vrucht hebben? Of als je ergens naar toe zou gaan over een vaste weg en de weg zou onder je voeten in water veranderen, zou de stevigste weg je dan iets helpen? Kijk, dat alles en ontelbaar veel meer wordt verhoed door de goddelijke orde als vierde geest van God!

[8] De vijfde geest van God heet de goddelijke ernst, zonder welke geen enkel ding een bestaansmogelijkheid zou hebben, omdat hij overeenkomt met de eeuwige waarheid in God en die geeft aan alle wezens pas de ware duurzaamheid, de voortplanting, het gedijen en de uiteindelijke vervol­making. Zonder die geest in God zou het er voor alle wezens erg slecht uitzien. Ze zouden zijn als de bouwsels van een fata morgana, die wel iets lijken te zijn zolang men hen ziet. Maar de voorwaarden waardoor ze veroorzaakt werden, veranderen maar al te gauw, omdat er geen ernst in heers.te en de mooie en wonderbaarlijke bouwsels verdwijnen in het niets! Ze zien er weliswaar ook heel goed geordend uit, maar omdat er in de oorzaak die hen doet ontstaan geen ernst heerst, zijn zij niets dan loze, zeer vergankelijke bouwsels, die onmogelijk bestendigheid kunnen hebben.

[9] Kijk, dit zijn dan al vijf grote oergeesten van God, en nu zullen we nog overgaan tot de twee laatste; luister dus nog verder naar mij!

[10] Waar de hoogste liefde, de hoogste wijsheid, de almachtige wil, de volkomen orde en de onveranderlijk standvastigste ernst aanwezig zijn, moet toch duidelijk ook het grootste en eeuwig nooit bereikbare geduld aanwezig zijn, want zonder het geduld zou alles in een stroomversnelling geraken en tenslotte in een onontwarbare chaos van de oude wijzen eindigen.

[11] Wanneer een bouwmeester een huis bouwt, mag hij toch naast de andere eigenschappen die daarvoor nodig zijn ook het geduld niet verge­ten, want als hij dat niet heeft, dan - geloof mij -zal hij zijn huis nooit kunnen voltooien.

[12] Ik zeg je: als God deze geest niet zou hebben, dan zou er al vrijwel eindeloos lang geen aardse zon meer in de oneindige ruimte schijnen en in de wereld van de geesten zou het er heel vreemd, volkomen onwerkelijk uitzien. Het geduld is de moeder van de eeuwige, onveranderlijke barm­hartigheid van God en als deze zesde geest niet in God aanwezig zou zijn, waar en wat zouden dan alle schepselen tegenover de enige almachtige God zijn?!

[13] Als wij dan ook op een of andere wijze falen en ons daardoor klaarblijkelijk prijsgeven aan de vernietigende vloek van de goddelijke liefde, wijsheid en van de goddelijke wil, waarop Zijn ernst volgt, vanwege de voorgegane orde, dan stoten wij op het goddelijke geduld, dat mettertijd toch alles in evenwicht brengt en brengen moet, want anders zouden alle schepselen, ook al waren ze nog zo volmaakt, zijn overgeleverd aan het eeuwige gericht van het verderf.

[14] Het goddelijke geduld zou met de eerder genoemde vijf geesten in God wel één of ook wel talloos vele mensen op de hemellichamen scheppen en ook blijvend onderhouden, maar dan zou een mens of ook talloos vele mensen in het zware vlees een eindeloze tijd voortleven en van een uiteindelijk vrij worden van de ziel uit de banden van de materie zou dan eeuwig lang geen sprake zijn. Tevens zouden dieren, planten en mensen zich steeds maar vermeerderen en tenslotte door hun aantal op de beperkte ruimte van een hemellichaam zo dicht op elkaar gedrongen wonen, dat de een niet meer voor de ander opzij zou kunnen gaan. Met dien verstande dat een hemellichaam onder het beheer van het eindeloze goddelijke geduld ooit nog zover rijp zou kunnen worden dat het planten, dieren en mensen zou kunnen dragen en voeden. ja met de zes geesten waarmee ik je tot nog toe alleen maar heb laten kennismaken, zou zelfs het scheppen van een stoffelijke wereld oneindig traag gaan en het zou zeer de vraag zijn of er wel ooit een wereld in de materie te voorschijn zou komen.

[15] Maar het geduld is, zoals reeds gezegd, de moeder van de goddelijke barmhartigheid en daarom is de zevende geest in God dan ook de barmhartigheid, die we ook de zachtmoedigheid willen noemen. Die brengt alles in orde. Zij ordent alle eerdere geesten en zorgt voor de tijdige rijpheid zowel van een wereld als van alle schepselen daarop. Voor alles heeft zij een bepaalde tijd gesteld en de rijp geworden geesten kunnen zodoende vlug en gemakkelijk hun volledige verlossing verwachten en hun eeuwige vrijheid en volledige levenszelfstandigheid aanvaarden.

[16] Deze zevende geest in God zorgde er dan ook voor dat God Zelf in het vlees kwam om daardoor alle gevangen geesten binnen de kortst mogelijke tijd uit de harde banden van het noodzakelijke gericht van de materie te verlossen, en dit werk van Hem -de verlossing -kan dan ook de hernieuwde schepping van de hemelen en de werelden en dus het grootste werk van God genoemd worden, omdat daarin alle zeven geesten van God volledig evenwichtig werken, wat eerder niet zo zeer het geval was en ook niet zijn mocht vanwege de geest van de orde in God. Want vroeger werkte deze zevende geest in God, die je nu bekend is, slechts in zoverre met de andere geesten samen dat alle gedachten en ideeën van God realiteiten werden; van nu af aan werkt hij echter krachtiger en juist de volkomen verlossing is daarvan het gevolg.

[17] En zie nu, dat zijn de zeven geesten van God die jij niet begreep; en al het geschapene Uit de zeven geesten van God komt in alles met deze zeven geesten van God overeen en draagt ze in zich. En de eeuwig voortdurende schepping en het evenzo onophoudelijk scheppen is het wat de oerwijzen van deze aarde de 'oorlogen van Jehova' noemden.'

 

19 De oorlogen van Jehova

 

[1 ] (Rafaël): 'Zoals de zeven geesten of speciale eigenschappen in God zich op dat punt als het ware in een voortdurende strijd bevinden, zodat de ene ook de andere steeds tot activiteit uitdaagt, zo kun je op min of meer gelijke wijze dezelfde strijd ook heel gemakkelijk in alle schepselen van God waarnemen.

[2] De liefde als zodanig is blind en haar streven is alles naar zich toe te trekken. Maar in dit streven ontvlamt zij en ontstaat er licht en daarmee begrip en inzicht in haar.

[3] Zie je nu niet hoe het licht tegen het op zichzelf staande streven van de pure liefde strijdt en haar tot orde en bezinning brengt?!

[4] Door deze strijd of oorlog ontwaakt echter tegelijkertijd de wil als werkende arm van de liefde en haar licht, die datgene wat het licht wijs geordend heeft, ten uitvoer brengt.

[5] Dan wordt uit het inzicht van de liefde door haar licht en door de kracht van beide, ook tegelijkertijd de orde te voorschijn geroepen en deze strijdt verder tegen al het onordelijke door het licht en door de wil van de liefde, en daarin vind je weer een eeuwig voortdurende oorlog van Jehova zowel in Hem als in alle schepselen.

[6] Dat zou zo allemaal wel goed zijn, als men er maar voor in kon staan dat datgene wat de vier geesten, al is het nog zo mooi geordend, ten uitvoer brachten, daarmee reeds stand zou houden. Maar alle werken van de eerste vier geesten, al zijn ze nog zo prachtig, lijken nog sterk op het spel van kinderen, die weliswaar met veel animo en plezier veel dingen heel meesterlijk geordend ten uitvoer brengen, maar na korte tijd geen plezier meer hebben in hun product en het dan nog ijveriger vernielen dan zij het eerst gemaakt hebben. En echt, vriend, zo zou het er met het voortbestaan van al het geschapene nog heel kwalijk uitzien!

[7] Om dat echter te voorkomen verheft zich uit de vier geesten, en wel tengevolge van de grote voldoening over het volledige welslagen van het werk, de ernst als vijfde geest in God alsook in Zijn schepselen, en deze geest strijdt dan voortdurend tegen de verwoesting en vernietiging van de eenmaal ontstane werken, zoals ook een verstandig en ernstig geworden mens, die bijvoorbeeld een huis voor zichzelf heeft gebouwd en een wijngaard heeft aangelegd, alles zal doen voor het onderhoud en het gebruik van het huis en de wijngaard, maar niet om bijvoorbeeld het huis en de wijngaard zo snel mogelijk weer te verwoesten, zoals ik je dat eerder bij de ontstane werken van de kinderen heb laten zien. En zie, dat is -zoals reeds gezegd - alweer een oorlog van Jehova!

[8] Maar het gebouwde huis vertoont mettertijd toch nog gebreken en de wijngaard wil nog steeds niet de gewenste oogst opleveren en de bouwer betreurt de moeite en de ernst waarmee hij ijverig aan het werk ging en hij zou daarom alles willen vernietigen en er iets heel anders en nieuws voor in de plaats opbouwen; maar dan treedt de zesde geest op tegen die ernst en deze heet -zoals reeds gezegd - geduld. En kijk, die zorgt er dan voor dat het huis en de wijngaard behouden blijft! En dat is alweer een nieuwe oorlog van Jehova!

[9] Welnu, het geduld op zich zou echter, ook al is het verenigd met de eerdere geesten, noch aan het huis noch aan de wijngaard speciale verbe­teringen aanbrengen, maar alles mooi laten zoals het was, maar dan komt de zevende geest, namelijk de barmhartigheid, die zachtmoedigheid, zorgzaamheid, vlijt, liefdadigheid en vrijgevigheid in zich heeft. En zie,.de mens verbetert zijn huis dan zo goed, dat er geen mankementen van enige betekenis meer aan te vinden zijn, en hij spit en bemest de wijngaard, zodat deze hem al gauw een rijke oogst oplevert! En zie, dat is dan weer een strijd of een oorlog van Jehova in de mens evenals in God en in de engel!

[10] En zo is het ware, volmaakte leven in God, in de engel en in de mens voortdurend een strijd van de zeven geesten, die ik je nu heb laten zien. Maar deze strijd is zowel in God als in de engel niet zodanig, dat één van de zeven geesten ernaar streeft om de andere geesten te onderdrukken en werkeloos te maken, maar de strijd is er eeuwig op gericht, dat de ene geest de andere steeds met al zijn kracht en macht ondersteunt, zodat dus iedere geest volkomdn in dE andere aanwezIg is. En zo is de lhefde in alle andere zes gedsten aanwezig en eteneens het licht of de wijsheid in de liebde en ij de andere vijf geesten en zo verder, zodat in elke geest ook alle andere volledig werkzaam en aanwezig zijn en elkaar voortdtrend in de mooiste harmonie on$ersteunen.’

 

20 De disharmonid van de zeven geecten in de menr

 

[1] (Rafaël)2 'Zo zou het ook in de mens moeten zijn, maar dat is helaas niet zo* Wel i3* ('niet zo', 'is# en 'maar' zijn verTaalde toevoegingdn van de Duitse uitgever. ) dit vermogen aan ieder mens gegeven, maar* zonder ooit volledig ontwikkeld en beoefend te worden. Er zijn maar weinig mensen die alle zeven geesten in zichzelf tot volledige en gelijke werk­zaamheid brengen en daardoor waarachtig aan God en aan ons engelen gelijk worden. Maar, zoals gezegd, hebben zeer velen zich daarvan afge­keerd en bekommeren zich er weinig om en zien zodoende het ware geheim van het leven in zichzelf helemaal niet. Zulke blinde en halfdode mensen kunnen dan niet waarnemen wat aan het doel van hun leven ten grondslag ligt, omdat zij zich slechts door de ene of door de andere van de zeven geesten laten leiden en beheersen.

[2] Zo leeft de één puur vanuit de geest van de liefde en schenkt helemaal geen aandacht aan de andere geesten. Wat is zo'n mens dan anders dan een vraatzuchtig roofdier dat nooit genoeg heeft? Zulke mensen zitten altijd vol eigenliefde, vol afgunst en gierigheid en zijn hardvochtig tegenover al hun medemensen.

[3] Anderen hebben een verlichte liefde en zijn daarom ook echt wijs en kunnen hun medemensen heel goede lessen geven, maar hun wil is zwak en zij kunnen daarom niets volledig ten uitvoer brengen.

[4] Weer anderen zijn er, bij wie de geesten van liefde, van het licht en van de wil heel actief zijn, maar waar het met de geest van de orde en van de ware ernst heel slecht gesteld is. Dit soort mensen zal ook echt verstandig en vaak zelfs echt wijs spreken en ook hier en daar iets ten uitvoer brengen, maar de mens die werkelijk geheel wijs is vanuit alle zeven geesten, zal maar al te gaus uit hun woorden, spreken an handelen opm!ken, dat daar geen orde en geen samenhanc heerst.

[5] En dan zijn er nof mensen die liefde, lichT, wil en orde bezitten, maar de geest van de ernst missen. Daarom zijn zij angstig en vreesachtig en kunnen hun werken maar zeldef volledig tou hun recht l`ten komen.

[6] Weer anderen xijn daarbij ook vol ernst en moed, maar hebben niet alle geduld. Zulke mensen ovdrhaasten zich gewoollijk, en b%der­ven met htn ongeduldig %nthousiasme vaak meer dan zij goed doen. Ja, vriend, zonder het juiste geduld komt er niets tot stand, want wie niet het juiste geduld heeft, spreekt over zichzelf een zeker doodsvonnis uit! Want de mens moet wachten tot de druif volledig rijp wordt, wil hij een goede oogst binnenhalen. Doet hij dat niet, wel, dan heeft hij het uiteindelijk aan zichzelf te wijten als hij in plaats van een edele wijn slechts een ondrinkbare zure wijn heeft geoogst.

[7] Geduld is dus bij alles wat je doet een noodzakelijke geest: ten eerste om de geest die ik ernst noemde, te beheersen en in het gareel te houden, daar deze geest vaak tot in het oneindige wil gaan -omdat deze geest in verbinding met de liefde, de wijsheid en de wil ontaardt in de grootste hoogmoed, die dan zoals bekend, bij de mens geen grenzen kent - en ten tweede, omdat het geduld vooral, zoals ik je reeds heb laten zien, de moeder is van de geest van de barmhartigheid, welke geest alle voorafgaande geesten de goddelijk geestelijke volmaaktheid verleent en de ziel van de mens tot de volle en ware wedergeboorte in de geest brengt.

[8] Daarom heeft de Heer Zelf jullie allen nu vooral de liefde tot God en tot de naaste op het hart gedrukt en erbij gezegd: 'Wees barmhartig, zoals ook jullie Vader in de hemel barmhartig is en wees zachtmoedig en deemoedig, zoals ook Ik van gans er harte zachtmoedig en deemoedig ben!

[9] De Heer gebood jullie mensen dus vooral de zevende geest tot ontwikkeling te brengen, omdat juist in deze laatste geest alle voorafgaande aanwezig zijn en tot ontwikkeling komen. Wie zich dus inspant om deze laatste geest te ontwikkelen en krachtig te maken, doet dat tegelijkertijd ook met de voorafgaande geesten en wordt daardoor het snelst en zekerst voleindigd. Wie echter zijn ontwikkeling begint met één of ook meer van de eerdere geesten, bereikt moeilijk of vaak helemaal niet de gehele en volledige levensvoleinding, omdat deze eerdere geesten puur op zichzelf niet de zevende geest bevatten, terwijl in deze geest wel alle geesten die noodzakelijkerwijs aan hem voorafgaan, aanwezig zijn.

[10] En zie, dat is dan ook de val van de engelen of van de gedachten en ideeën uit God -die wij ook de bestendig van God uitgaande krachten kunnen noemen - die voortduurt zolang zij niet in hun totaliteit de zevende geest in het wezen van de mens tot ware en hoogste volmaaktheid hebben gebracht. Want alle eerdere geesten zijn aan bijna alle schepselen min of meer vrij gegeven, maar de zevende geest kan de mens pas door zijn hoogst eigen inzet en ijver verkrijgen.

[11] En zoals daardoor pas alle eerdere zes geesten hun ware betekenis en ware levensdoel bereiken, zo bereikt dan ook de hele mens pas daardoor de volledige levensvrijheid en zelfstandigheid. En nu vraag ik je of je dat alles ook goed hebt begrepen?'

[12] Lazarus zei: 'Ja, van Gods geest vervulde dienaar van de Heer, ik kan je voor je grote geduld en genade werkelijk nooit genoeg danken! Nu begrijp ik pas de wijsheid van de oude boeken! Het is alleen eeuwig jammer dat alleen ik dat nu begrijp, daar ik een te slecht schrijver ben om deze leer in een boek op te tekenen. Misschien moet je het ook aan de andere leerlingen van de Heer vertellen, omdat sommigen van hen de kunst van het schrijven wel machtig zijn, zodat zij het voor alle tijden en volkeren kunnen optekenen; want zij zullen daar nog niets van weten.’

[13] Rafaël zei: 'Maak jij je daar maar geen zorgen over, want op hetzelfde moment dat ik je alles over de wonderen, over de oorlogen van Jehova en over de zeven geesten van God uitlegde, heeft de Heer Zelf in de zaal nauwkeurig hetzelfde even begrijpelijk aan allen uitgelegd, als ik u aan jou, en Johannes en Mattheus hebben daarvan de voornaamste punten ook opgeschreven! Als je echter een leeg en onbeschreven boek hebt, wil ik het ook zelf op dit ogenblik woord voor woord voor je opschrijven.'

[14] Lazarus zei: 'Zo'n boek heb ik wel, zal ik het voor je halen?'

[15] Rafaël zei: 'Dat is niet nodig! Laten we nu ook maar naar binnen gaan, dan zul je daar je boek al volgeschreven vinden!’

[16] Lazarus was daar heel verheugd over en beiden kwamen al gauw bij ons in de grote eetzaal.

 

21 Wonder op wonder

 

[1] Toen Lazarus met Rafaël bij ons kwam, hoorde hij nog hoe men aan alle kanten met verwondering sprak over Mijn leer - over de wonderen, over de oorlogen van Jehova, over de zeven oergeesten in God en over de zogenaamde val van de engelen; Agricola, de Romein, vond het jammer voor Lazarus dat hij niet bij zo'n heilig en buitengewoon belangrijk onderricht van Mij aanwezig was geweest.

[2] Daarop antwoordde Lazarus: 'Ik dank je voor je speciale belangstel­ling! Maar precies hetzelfde wat de Heer jullie door Zijn overgrote genade hier in huis zo vriendelijk heeft uitgelegd, heeft deze meer dan wijze en door de wil van de Heer ook vrijwel almachtige jongeman mij buiten verklaard en duidelijk gemaakt.

[3] Als bewijs heb ik hier deze twee bekers van zuiver goud, waarvan - om mij het werken van een volmaakte geest aanschouwelijker en begrijpelijker te maken - de ene op mijn hand langzaam vanaf de bodem tot de bovenste rand werd geschapen en de tweede in een oogwenk ontstond! De aanlei­ding daartoe was het wonderbaarlijke en plotselinge verschijnen van de vele banken, tafels, tenten en het tafelgerei, de tafelkleden en de uiteenlo­pende spijzen en dranken. Er werden ongeveer acht­ tot negenhonderd mensen uit alle windstreken volgens hun eigen gewoonte uitstekend bediend en toch is de vreemdelingen geen kruimel uit mijn voorraad voorgezet! Omdat dat allemaal voor mijn eigen ogen gebeurde, was het wel te begrijpen dat ik vroeg hoe hij dat allemaal tot stand kon brengen. En hij legde mij alles zo goed en zuiver uit, dat ik alles wat hij mij duidelijk maakte, volkomen heb begrepen.

[4] Vervolgens kwam het gesprek op het oude boek van de oorlogen van Jehova, op de zeven geesten van God en op de val van de engelen met hun engelenvorst Lucifer. En zie, deze schijnbare jongeman onthulde mij alles en zorgde bovendien dat zijn hele, meer dan een uur durende toespraak over deze zeer belangrijke dingen in een boek werd opgeschre­ven, dat ik je meteen zal laten zien, als een tweede bewijs voor het feit dat ik alles wat jullie gehoord hebben, ook gehoord heb, en dan kun je het daarin zelf ter vergelijking nalezen!’

[5] Agricola zei: 'Daar doe je echt heel goed aan en het was heel verstandig en wijs van je, datje de wonderbare jongen daartoe hebt overgehaald, want deze les was te belangrijk om niet woordelijk te worden opgeschreven. Hier hebben ook twee leerlingen van de Heer geschreven, maar alleen, naar verluidt, de hoofdpunten van de grote toespraak. Haal daarom je boek en breng het hier, opdat wij het allen kunnen zien en vergelijken!'

[6] Toen wendde Lazarus zich tot Mij en zei: 'O Heer, zegt U mij ook of het nu het moment is om de Romeinen het boek te laten zien!’

[7] Ik zei: 'O natuurlijk, ga het maar halen! Het zal niemand schaden als hij die belangrijke les nog een keer hoort.'

[8] Toen ging Lazarus naar zijn vertrek en bracht zelfvol verbazing en grote vreugde het boek, legde het voor de Romein op tafel en zei daarbij : 'Kijk, vriend, hier is het wonderbaarlijk geschreven boek! Lees het van het begin tot het eind hardop voor, opdat alle aanwezigen nog een keer kunnen horen wat voor belangrijke dingen Rafaël en de Heer ons hebben geopen­baard!’

[9] Agricola zei: 'Dat zal ik ook meteen doen, als het schrift maar goed leesbaar is!’

[10] Daarop opende de Romein het boek, vond het geschrevene in de Griekse taal uiterst helder en duidelijk en las het geschreven woord aan alle aanwezigen van het begin tot het eind voor, wat dan ook bijna een uur duurde en allen die hier voor het merendeel de Griekse taal machtig waren, raakten er niet over uitgepraat dat Mijn eerdere les er helemaal woord voor woord in stond.

 

22 De weetgierigheid van de jonge jodin met betrekking tot de Heer

 

[1] Nu pas begon de jonge, mooie jodin indringender aan Agricola te vragen wie Ik en de wonderbare jongeman eigenlijk wel waren en waarom allen Mij steeds met 'Heer en Meester' aanspraken. Ze begreep al wel dat Ik een grote wijze was, maar ze wist toch niet waar Ik vandaan kwam en wie Ik was.

[2] Toen antwoordde Agricola haar en zei: 'Mooie dochter! Let maar bij alles goed op en laten ook je ouders en je broer dat doen, dan zul je er wel achterkomen wie die verheven man is en waar Hij vandaan is gekomen en dat geldt ook voor deze jongeman!'

[3] De jodin zei: 'Weten jullie dan ook nog niet helemaal zeker wie die verheven man eigenlijk is? Maar als jullie het wel weten, waarom zeggen jullie het mij dan niet?'

[4] Agricola zei: 'O, m'n beste dochter, jullie wijze koning Salomo heeft eens gezegd: ' Alles in deze wereld heeft zijn tijd en van tijd tot tijd moet de mens geduld hebben, want zolang de druifniet rijp is, moet men haar niet van de wijnstok afhalen!' En zie, zo zul jij ook nog niet volledig rijp zijn om meer over die verheven man te horen; als je echter rijp wordt, zul je ook wel meer te horen krijgen. Maar zoals gezegd, let goed op alles wat die verheven man zal zeggen en doen, dan zal je hart je wel zeggen wie Hij is! - Heb je mij nu goed begrepen?'

[5] De jodin zei: 'Ja, ja, ik heb u heel goed begrepen! Een arm mens is nog altijd op zijn geduld aangewezen om beter te worden; een rijk en door de hele wereld geacht mens kan zich wel het een of ander hulpmiddel verschaffen in plaats van een te lang durend geduld. Ja, dat is mij al tamelijk lang bekend! Wel, wel, ik zal uw vriendelijke raad, hoge heer, wel geheel opvolgen, maar of ik daar wat aan heb, is een heel andere vraag!'

[6] Toen vroeg de vader van de dochter Agricola eerbiedig om verge­ving en zei: 'Heer, heer, vergeef het arme kind, want ze is ondanks al haar goedhartigheid soms een beetje te weetgierig en wordt, als men een keer goede redenen heeft om haar iets niet te zeggen, nogal gauw onwillig. Maar wanneer dan de vaak weinig voorstellende storm van nieuwsgierig­heid voorbij is, wordt ze meteen weer geduldig en zachtmoedig en voegt ze zich heel gewillig in alles, ook al is het nog zo bitter. Goede verheven heer, neem ons kind daarom deze geringe misdraging niet kwalijk!'

[7] Agricola zei: 'Ach, wat een gedachte?! Wat jullie lieve dochter zei, beviel mij juist zo goed, omdat zij volkomen openhartig en onbevangen de waarheid sprak. Ik blijf van nu af aan nog meer jullie vriend dan ik al was. Jullie kunnen dus wat dat betreft wel helemaal gerust zijn. Maar laat je dochter maar op haar manier verder praten, dan zullen we daardoor toch nog bij de hele waarheid komen.'

[8] Toen waren de arme ouders helemaal gerustgesteld en de dochter mocht nu onbevangen zeggen wat er in haar opkwam.

[9] Zij richtte zich nu meteen weer tot de Romein en zei tegen hem (de jodin): 'O beste, hoge heer en vriend, u bent wel een erg goed mens en al uw metgezellen schijnen dat ook te zijn, maar u kunt in uw wereldse voorspoed toch nooit helemaal aanvoelen wat de armoede in haar vaak geheel hulpeloze en grote nood voelt! Als men als jong en door Gods natuur niet verwaarloosd meisje niet alles doet wat de machtigen en rijken wensen, dan is men vrijwel helemaal verloren. Geen mens kijkt meer naar je om, je wordt bespot en voor een ijdel, dom en trots wezen versleten en als je dan noodgedwongen naar iemand toegaat om hulp, wijst men je de deur en mag je je niet meer voor zo'n deur laten zien. Dat is en blijft voor ons soort mensen toch altijd iets wat hoogst onaangenaam is en het ontneemt je tenslotte alle vertrouwen, zelfs in de betere mensheid. We zijn tenslotte allemaal mensen en behept met allerlei zwakheden en onvol­maaktheden. Is dat waar of niet?'

[10] Agricola zei: 'Je hebt weliswaar helemaal naar waarheid en juist gesproken, maar er is toch nog iets wat je bij je beschrijving van armoede en nood bent vergeten! Kijk, wie God liefheeft, die beproeft Hij eerst heel secuur voor Hij hem volledig helpt! En dat schijnt God de Heer bij jullie gedaan te hebben. Toen jullie nood echter het hoogst was, kwam ook Zijn hulp en nu zijn jullie pas werkelijk geholpen. Want ik heb jullie in de naam van God, onze Heer, mijn belofte gegeven en ik zal mijn woord ook houden en wel zuiver uit liefde en dankbaarheid voor jullie ware God en niet vanwege een of andere speciale liefde en genegenheid voor jou, omdat je een zeer mooie jodin bent. Want mijn liefde tot God is zeer veel groter dan ik ooit voor alle schoonheid en pracht van de wereld heb gevoeld. Dus overje levensonderhoud hoef je van nu af aan niet meer in te zitten, maar dat je een nadere kennismaking met die verhevene nog een poosje wordt onthouden, heeft een heel wijze reder en wij zijn dus niet op een of andere wijze hard tegen je als we je niet meteen alles zeggen, wat wij allen geheel zeker en volkomen waar over Hem weten.

[11] Dat er achter Hem iets heel buitengewoons schuilgaat, kun je je wel voorstellen, maar waaruit dat buitengewone bestaat, dat zul je snel en gemakkelijk merendeels vanzelf ontdekken als je maar, zoals ik je heb aangeraden, goed op alles let wat Hij zal zeggen en doen. Ik heb je immers al in het begin op dit vaatwerk op onze tafel gewezen, dat Hij enkel door Zijn wil in zekere zin heeft geschapen. Verder was je er nu ook getuige van dat Hij tijdens de uitleg van Zijn wonderen die beide gouden bekers, die nu nog voor Hem staan, uit de lucht deed ontstaan; ze zijn volkomen gelijk aan de bekers die onze gastheer Lazarus binnenbracht, waarbij hij vertelde hoe die jongeman, die nu aan die kleine tafel met Lazarus eet en drinkt, deze net zo wonderbaarlijk uit de lucht deed ontstaan als die verheven man dat hierbinnen deed. Nu je dat allemaal gehoord en gezien hebt, moest je, evenals je ouders en je broer, al wat meer licht over die verheven man krijgen, die zo uiterst wijs kan spreken en zulke buitenge­wone daden tot stand kan brengen. ,

[12] De jodin zei: 'Ja, ja, het is heel juist en waar wat u daar zegt, maar daar ligt voor ons vieren nu juist de eigenlijke moeilijkheid, die wij niet zo gemakkelijk uit de weg kunnen ruimen. Want voor een profeet, hoe groot ook, spreekt hij te duidelijk en te wijs en doet hij te ongelooflijk buitengewone dingen. Voor u, Romeinen, is dat niet moeilijk, omdat u zo'n buitengewoon mens meteen voor een God houdt en hem als zodanig aanneemt en kunt vereren en aanbidden, maar dat gaat bij ons joden niet, omdat wij alleen aan één enkele God geloven, die niemand kan zien zonder te sterven. De wijsheid van deze verheven man gaat zeker alle huidige menselijke begrippen te boven en ook zijn daden en hij moet daarom zeer veel van de zuiver goddelijke geest in zich hebben. Maar daarom kunnen wij, joden, hem toch niet als een God aanvaarden! Wat vindt u daar nu van?'

 

23 De vraag van de Romein naar de Messias

 

[1] Agricola zei: 'Ja, m'n lieve dochter van Jeruzalem, tegen zo 'n uitspraak van jou is voorshands natuurlijk niet zo veel in te brengen, maar er zal nog wel een tijd komen dat je heel anders zult oordelen en spreken over die verheven man.

[2] Heb je als jodin dan nog nooit over een Messias van de joden horen spreken, die moet en zal komen om Zijn volk te verlossen uit de ijzeren klauwen van de tirannie der zonde, die nu de hele wereld keihard met eeuwige vernietiging bedreigt? Zou dan niet toevallig die verheven man de beloofde Messias van de joden en tevens van alle mensen op de hele aarde kunnen zijn? Hoe denk jij daarover?'

[3] De jodin zei: 'O vriend, zo'n voorspelling klinkt wel heel erg troostrijk, maar al onze profetieën zijn in zulke bewoordingen gesteld, dat zij ten eerste niet door de priesters worden begrepen en ten tweede door ons leken nog veel minder! Bovendien is alles in de voorspellingen van de profeten zo vaag gesteld, dat mensen als wij er niet wijs uit kunnen worden wanneer die Messias zal komen, hoe Hij er zal uitzien, wat voor eigen­schappen Hij zal bezitten en waaraan men Hem het snelst en gemakkelijkst zal herkennen.

[4] De ene keer is Hij een kind, de andere keer een lam, de leeuw van Juda, dan weer een hogepriester in eeuwigheid - en wel op de manier van Melchizédek -afstammeling van David, een eeuwige koning der joden, en zo is Hij nog onder verschillende andere namen en aanduidingen beloofd, zodat je uiteindelijk helemaal niet meer kunt uitmaken als wat en in welke menselijke vorm, op welke manier en in welk ambt Hij in deze wereld tot ons joden zal komen.

[5] Overigens zou ik er ook werkelijk helemaal niets op tegen hebben als juist die verheven man dáár de ware Messias zou zijn; alleen begrijp ik niet dat juist onze priesters zich om deze welhaast ware Messias helemaal niet schijnen te bekommeren! Zij zouden toch in de allereerste plaats - terwille van het volk dat hen het eerst gelooft -daar volledig van op de hoogte moeten zijn. Want hij was immers met u beneden bij de grote stadspoort, toen u, verhevene, met de overste van de tempel vanwege mijn broeder een twistgesprek had, en kijk, die scheen hem helemaal niet te kennen! Hoe komt dat dan?'

[6] Agricola zei: 'Dat komt omdat de tempeldienaren te heerszuchtig en inhalig zijn en nergens anders oog voor hebben dan alleen maar voor alle soorten en vormen van aards luxueus leven, zoals je zelf hebt ondervonden. Om dat te bereiken nemen de tempeldienaren hun toevlucht tot alle mogelijke leugens en bedriegerijen en zijn zij, zoals ik mezelf overtuigde, vijanden van iedere waarheid en daarom ook van al het waarachtige. Zij hebben de mond wel vol van de naam van Mozes en de andere profeten, maar hun leer en voorschriften verachten ze en zij geven aan het volk hun eigen slechte en zelfzuchtige regels in plaats van die van Mozes en de andere profeten en kwellen het volk door het allerlei onnodige lasten op te leggen en het geestelijk en fysiek te onderdrukken.

[7] Maar deze verheven man is de liefde, de waarheid en de hoogste wijsheid zelf en Hij getuigt van de grote slechtheid van die Farizeeën, die zich als priesters en schriftgeleerden aan het volk presenteren en die zich mateloos laten vereren en ook gewoonweg laten aanbidden, alsof ze dienaren van God zijn, aan wie zij niet geloven en die zij ook helemaal niet kennen en ook niet willen kennen. Daarom zijn zij Hem vijandig gezind en willen niets van Hem horen of weten, wat maar al te duidelijk blijkt.

[8] Ik heb mijzelf een paar dagen geleden direct na mijn aankomst ervan overtuigd hoe zij Hem, toen Hij in de tempel leerde, wilden stenigen, omdat Hij hun de volle waarheid predikte. Als je dat nu weet, zul je ook wel de reden zien waarom jullie tempelpriesters deze verheven man niet als de beloofde Messias en Heiland van de wereld willen aanvaarden, wat echter in feite niets uitmaakt, want of jullie tempeldienaren dat nu aannemen of niet, Hij blijft toch degene, die Hij volledig naar waarheid is. Lieftallige dochter, begrijp je dat nu goed?'

[9] De jodin zei: 'O ja, dat begrijp ik nu heel goed; u zult wel volkomen gelijk hebben! Voor die daar beneden zouden Mozes en Elia nu wel zichtbaar uit de heldere hemel afkunnen dalen en hun hun grote schand­daden tonen en hen tot ware boetedoening manen en hen dan hierheen brengen en hun in die verheven man de beloofde en gekomen Messias tonen, dan zouden zij zelfs deze twee grootste profeten niet geloven, maar ze alleen maar vervolgen en belasteren! 0, dat is voor ons een maar al te bekende zaak! Maar laten wij nu ons gesprek beëindigen, want ik merk dat ook iemand anders iets wil zeggen en de verheven man schijnt iets van plan te zijn, waar wij heel goed acht op moeten slaan!'

 

24 Rafaël kleedt de armen

 

[1] Op dat ogenblik wenkte Ik Rafaël en gaf hem opdracht om de jodin, haar broeder en ook haar ouders passende kleren te verschaffen.

[2] Daarop ging Rafaël vlug naar het viertal aan tafel en zei tegen hen: 'Wat voor kleren hebben jullie thuis in jullie woonkamer?'

[3] De jodin zei: 'O lieve, hemels mooie en even machtige dienaar van die zeer verheven man! Je weet wel hoe slecht het allang met onze kleding staat, en dat werkelijk buiten onze schuld. En dus denk ik dat we je ondanks je vriendelijke vraag het antwoord helemaal schuldig kunnen blijven, en dat te meer omdat ik je al verteld heb hoe het met onze kleding gesteld is. Ga er heen en overtuig je!'

[4] Rafaël zei: 'Daarom heb ik het je ook niet gevraagd, want jullie bezit aan kleren in jullie woonvertrek ken ik heel precies. Ik weet echter nog iets, wat je vanwege je enigszins misplaatste eergevoel graag wilde verzwij­gen. Maar zie, bij ons kan niets worden verzwegen, omdat wij alles maar al te precies weten. Je hebt uit liefde voor je ouders en je broer je goede en zelfs zeer kostbare kleren bij een Griekse pandjesbaas voor honderd zilverstukken voor een jaar beleend en de pandbrief heb je thuis, en zie, daarvan heb je me juist niet bepaald veel verteld! Als je nu die kleren zou bezitten, zou je daarmee dan niet tevreden zijn? Voor je ouders en je broer zou dan hier wel gezorgd kunnen worden!’

[5] Toen werd de jonge jodin een beetje verlegen, maar na een kleine pauze zei zij toch: 'Ja, ja, je hebt volledig de waarheid gesproken, maar wat helpt me dat nu nog? Die goede kleren waren immers ook alleen maar een geschenk van een rijke bloedverwant, die jammer genoeg is gestorven en die ons later geen verdere ondersteuning heeft kunnen doen toekomen. De kleren die hij mij nog tijdens zijn leven geschonken heeft, waren ook het hele erfdeel dat ons toeviel; al het andere erfden zijn drie zonen, die echter zeer harde mensen zijn en naar armen niet meer om willen kijken.

[6] Ik heb zelf echter die kostbare kleren nooit gedragen, omdat zij ten eerste voor een arm meisje niet passend waren en mij in de tweede plaats ook te groot geweest zouden zijn. Maar onze grote nood wees mij daarmee een andere uitweg. Omdat ik ze als aandenken ook niet wilde verkopen, beleende ik ze, met de gedachte dat er zich in een jaar toch mogelijkerwijs Iets kon voordoen waardoor ik ze zou kunnen inlossen. Maar bij onze steeds toenemende ellende zou er ondanks de pandbrief die ik bezat van aflossen toch al nooit meer sprake zijn geweest, en daarom heb ik daar dan ook liever niets van gezegd; en ook de omstandigheid dat belenen bij ons geen bijzonder prijzenswaardige deugd is, dwong mij om er maar geen melding van te maken. En nu weet je, dierbare jeugdige vriend, dan ook alles; maar nu is het de vraag wat er gedaan moet worden!'

[7] De engel zei vriendelijk: 'Wat denk je anders dan inlossen! Maar dat Zou jou, lieve zuster in God de Heer, veel werk en ongemak bezorgen en daarom zal ik dat in jouw plaats doen. Vind je dat goed?'

[8] De jodin zei: Ja, dat zou ik zeker goed vinden, maar ten eerste heb ik de pandbrief hier niet bij mij en ten tweede woont die Griek erg ver hier vandaan en hij komt slechts eenmaal per maand naar Jeruzalem, doet daar zijn zaken en gaat dan weer naar zijn woonplaats, ik geloof zelfs helemaal in Tyrus of Sidon. Hij kan ook nu wel hier in Jeruzalem zijn, dat kan ik niet weten, omdat het alleen zeker is dat hij tijdens het paasfeest naar Jeruzalem komt om er zijn voornaamste zaken af te handelen.’

[9] Rafaël zei: 'Dat geeft allemaal niets! Omdat je het er dus mee eens bent, zal ik met je pandbrief jouw Griek wel gauw ergens vinden, je kleren inlossen en ze zelf hier naartoe brengen. Hoe snel zou je ze willen hebben?'

[10] De jodin zei: 'O lieftallige vriend, als je dat langs heel natuurlijke weg wilt doen, dan zul je wel meerdere dagen nodig hebben voor je deze zaak met de Griek kunt regelen, maar omdat jij ook wonderen kunt verrichten, kun je het misschien ook in een veel kortere tijd tot stand brengen!'

[11] Daarop zei Rafaël: 'Wel, tel dan de ogenblikken die ik nodig zal hebben om eerst de pandbrief voor jou te halen! Wel, ben je al begonnen de ogenblikken te tellen?'

[12] De jodin zei: 'Hoe kan ik dat, zolang je nog hier bent?'

[13] Rafaël zei glimlachend: 'Maar ik ben al weg geweest en ik heb de pandbrief ook al in mijn handen. Kijk maar of het wel de goede is!'

[14] In hoge mate verbaasd over die ongehoorde snelheid zeiden Agricola en nog andere Romeinen: 'Maar vriend, je bent immers geen moment afwezig geweest! Hoe heb je dat gedaan? Je hebt de pandbriefwaarschijnlijk al eerder meegenomen, toen je deze familie uit hun woning hebt opge­haald, om daar nu nuttig gebruik van te maken. Want het is toch ongeloofwaardig dat je in een ondenkbaar snelogenblik heen en terug bent gegaan!?'

[15] Rafaël zei: 'In deze stoffelijke wereld en bij de mensen is heel veel niet mogelijk wat voor God en Zijn macht wel mogelijk is! Je hebt nu echter van deze jodin gehoord dat die Griek, die haar kleren als pand voor de aan haar geleende honderd zilverstukken bezit, zich nu in Tyrus bevindt, hoewel zijn bediende hier wel is en voor zijn zaken zorgt. Zijn handelstent staat echter nog ruim twee uur gaans buiten de stad in de richting van Bethlehem en nu zal ik de kleren van deze arme vrouw net zo snel halen als deze pandbrief en dan zul je niet kunnen zeggen dat ik waarschijnlijk ook haar kleren al eerder heb afgehaald. Tel nu de ogenblikken die ik hiervoor nodig zal hebben! Heb je ze al geteld?'

[16] Agricola zei: 'Hoe kan ik ze nu geteld hebben terwijl jij nog niet bent weggeweest?'

[17] Rafaël zei: 'Kijk dan! Daar op de bank naast de deur, stevig in een doek geknoopt, liggen de kleren van deze arme jodin, ze zijn helemaal ingelost; laat zij ze bekijken en jullie zeggen of het niet de haar welbekende kleren zijn!'

[18] Toen stond de jodin meteen op, bekeek uiterst verbaasd de kleren en herkende ze ook meteen volledig als die van haar .

[19] Maar omdat haar moeder nog armzaliger gekleed was dan zijzelf, zei zij tegen Rafaël ( de jodin) : 'Luister, m'n meer dan wonderbaarlijke, jonge vriend, ik vraag je niet hoe je mij zo totaal onverwacht deze kleren kon bezorgen, die wel voor één vrouw volkomen toereikend zijn, maar niet voor mij en mijn moeder! Daarom geef ik ze aan haar, dan kan zij zich helemaal kleden; ik zal dan de kleren nemen die zij nu draagt, die zijn voldoende om de naaktheid van mijn lichaam zo lang te bedekken tot ik, door de goedheid van deze met wereldse macht beklede Romein, betere kleding krijg. Laat mij dus met mijn moeder in een lege kamer waar wij ons kunnen omkleden!

[20] Maar vooraf vraag ik jou, werkelijk onbegrijpelijk wonderbaarlijk machtige jongeman, of deze kledingstukken, die toch wel kostbaar zijn, nu wel als rein beschouwd kunnen worden, want zij bevonden zich in handen van een heiden, die voor ons joden onrein zijn. Ik zou mijn moeder liever helemaal geen betere kleding willen geven als zij daardoor ook maar een dag onrein zou kunnen worden.’

[21] Rafaël zei: 'M'n kind, wat je nu met die kleding wilt doen, is een goed plan en je doet daar goed aan! Doe dus wat je hart je ingeeft en het zal je goede vruchten opleveren! Maar heb over de reinheid van de kledingstukken geen zorg, want wat zich in mijn handen bevond, is ook volkomen rein. Lazarus zal jou en je moeder wel een kamer aanwijzen waarin jullie je kunnen omkleden.’

[22] Daarop dankten beiden, namen de kleren, en Lazarus bracht hen meteen naar een klein vertrek waar zij zich konden omkleden.

[23] Toen de moeder daarna uitstekend gekleed was, nam de dochter de al erg versleten kleren die haar moeder had uitgetrokken en trok die aan en beleefde veel genoegen aan de blijdschap van haar goedgeklede moeder en lette er niet op dat zijzelf heel armzalig gekleed was.

[24] Toen beiden weldra weerbij ons in de eetzaal kwamen, was de dochter plotseling net zo voortreffelijk gekleed als haar moeder en was daar hogelijk verwonderd over. Maar haar verbazing werd nog groter toen zij aan de tafel van de Romein ook haar vader en haar broer heel feestelijk gekleed aantrof

 

25 De jonge jodin vermoedt wie de Heer is

 

[1] Nu pas begon er bij de dochter innerlijk een helder licht over Mij op te gaan; zodat zij daarop met haar moeder naar Mij toekwam en zei ( de Jonge Jodin): ' Heer en Meester, mijn hart zegt mij dat alleen U hier doet, wat geen mens, geen profeet en zonder Uw wil ook geen engel, maar alleen een God mogelijk is en daarom bent U ook een God! Daarom zij ook U alleen al onze verering en liefde ons hele leven lang! U alleen zij alle eer en alle lof!’

[2] Ik zei: 'Wie Mijn woorden gelooft en er naar handelt, zal zalig worden! Maar jullie geloven nu, omdat jullie tekenen hebben gezien en zeggen dat Ik een God ben, maar zouden jullie geen tekenen hebben gezien dan zouden jullie ook niet hebben geloofd en niet hebben gezegd dat Ik een God ben. Wel, hoe komt dat?

[3] Kijk, dat komt omdat er in jullie tot nu toe nog geen waarheid is en ook niet kan zijn, omdat jullie nu eenmaal nog nooit een waarheid hebben gehoord! Maar Ik zeg jullie nu: Streef allen naar de zuivere waarheid, want die alleen kan jullie volkomen vrij maken naar lichaam en ziel; naar het lichaam omdat de waarheid jullie zal zeggen waarom je een lichaam te dragen is gegeven, en naar de ziel omdat de ziel jullie vanuit de waarheid in haar zelf zal zeggen dat zij bestaat voor het verkrijgen van de volledige vrijheid en de eeuwige zelfstandigheid!

[4] Wel, m'n arme, lieve dochter, Ik zou je dit echt niet hebben gezegd, als Ik niet wist dat je in alle opzichten, uitzonderlijk goed bent opgevoed. Maar Ik zegje dat Ik mensen die soms aan hun eigen mening vasthouden, liever heb dan hen die al gauw na enkele aanwijzingen en bewijzen zo snel als een rietstengel in de storm meebuigen en zich aan deze rechter ( de storm) onderwerpen, wat duidelijk bewijst dat zij niet veel eigen kracht bezitten. Wanneer iemand echter zelf geen kracht bezit en met zijn verstand geen goed oordeel kan vellen, is hij voor het rijk van God net zo min geschikt als degene die een akker ploegt en daarbij voortdurend achteromkijkt.

[5] En zie, lieflijk meisje, zo staat het er nu met jou voor! je hebt Mij daarnet wel een God genoemd, daartoe gedwongen door de tekenen en Mijn wijsheid, maar op datzelfde ogenblik verwierp je de God van Abraham, Isaak en Jacob. Want je dacht bij jezelf 'Wie zo wijs kan spreken en zulke onbegrijpelijke wonderen kan doen, is volgens mij zonder meer een God!' Maar nu betreur je al heimelijk in je hart datje dat hebt gezegd, omdat je meteen daarna weer hebt gedacht aan de wet van Mozes en je bent nu bang, omdat je in een gemoedsopwelling de oude Jehova bent vergeten en Mij de eer hebt gegeven, die slechts de ware God toekomt. En zie, dat heet de hand aan de ploeg slaan en daarbij achterom kijken!

[6] Als je Mij echter wel ziet als een God, dan moetje Mij ook helemaal als God erkennen en behalve aan Mij aan geen andere God denken. Want als je nu zegt dat Ik een God ben, maar daarbij ook aan de oude God denkt en vreest daardoor tegen de wet van Mozes te zondigen, dan heeft dat getuigenis van jou voor Mij geen waarde en daardoor ben je niet veel beter dan een heidin, die ook wel aan de God van Mozes gelooft, maar daarnaast tevens aan Jupiter, Apollo, Mercurius en nog veel meer andere goden.

[7] Kijk, toen je naar Mij toekwam, dacht je dat Ik één van de genoemde goden van de heidenen was en terwille van die hoge Romeinen eerde je Mij! Maar meteen dacht je aan de God van Mozes, die zegt: 'Je zult slechts in één God geloven en geen vreemde goden naast Mij hebben!' Het berouw overmande je, omdat je dat hardop had gezegd en zie, dat was dus duidelijk niet eerlijk van je! Want als je in de God van Abraham, Isaak en Jacob gelooft, dan kun je Mij niet als God begroeten. Geloof je nu echter werkelijk dat Ik een God ben, dan moet je je oude God laten varen, omdat er maar één God kan zijn en geen twee of nog meer, zoals er ook maar één oneindige ruimte en maar één eeuwige tijdsduur is, waarin alles bestaat en gebeurt.

[8] Alleen wanneer je zou kunnen geloven dat Ik en je oude God misschien één en dezelfde zijn - hoewel er geschreven staat dat niemand God kan zien en leven - dan zou tenminste je geweten rustiger blijven en je zou daardoor voor je oude God minder bevreesd zijn! -Maar zeg Me nu wat je zult doen!'

 

26 De uitvlucht van de jodin

 

[1] Toen dacht de jonge jodin een poosje na, wat zij daar nu op moest zeggen, want zij was diep geraakt.

[2] Maar haar moeder, die minder aangedaan was, wilde haar snel uit de verlegenheid helpen en ze zei tegen haar (de moeder): 'Waarom sta je nu zo angstig en verlegen na te denken over wat je zult zeggen? Is er dan iemand die de oude God van Abraham, Isaak en Jacob ooit heeft gezien? Niemand weet iets anders over Hem dan wat hij uit de Schriften, die puur door mensen zijn geschreven, over Hem heeft gelezen of wat hij de priesters over Hem heeft horen zeggen. Maar de priesters, die de oude God het beste kennen en die in alles Zijn geboden het ijverigst zouden moeten opvolgen, doen juist het tegendeel en geven door hun doen en laten voor ieder weldenkend mens het bewijs, dat de oude God van de joden evenmin echt bestaat als alle goden van de heidenen, die ook nooit door een mens uit onze tijd zijn gezien. Maar deze God zien we, wij horen Zijn wijze woorden en bewonderen Zijn buitengewone daden, die slechts een almachtige God mogelijk zijn. Wat houdt ons er dan nog verder vanaf om Hem als de enig ware God te erkennen en Hem alleen de eer te geven?!'

[3] Daarop zei de dochter: 'Ja,ja, moeder, dat zou allemaal wel waar zijn, als wij met volkomen zekerheid zouden kunnen beweren dat er nooit een Mozes en nooit een profeet heeft bestaan en al het geschrevene vanaf Mozes alleen maar een verzinsel is van steeds gelijkgezinde Farizeeën. Maar dat is toch niet zonder meer te bewijzen en er staan, zoals bekend, in de boeken van Mozes en van de andere profeten toch heel veel dingen die buitenge­woon goed en waar zijn en waarvan, naar mijn weten, de Farizeeën steeds een afkeer hadden en waar zij zich nooit mee bezighielden, zoals men weet. En dus kunnen wij toch niet zonder meer aannemen dat die Farizeeën, de een na de ander, de hele zogenoemde Heilige Schrift onder allerlei gefingeerde namen hebben samengesteld. Het is duidelijk dat die is geschreven door mensen die door God bezield waren en het is dan ook Gods woord, al hebben die door God bezielde mannen God nooit gezien! En het is daarom altijd een heel gewaagde zaak om een mens vanwege zijn spreken en buitengewoon wonderbare daden meteen als God te erkennen en aan te prijzen.

[4] In mijn eerste verrassing heb ik dat ook gedaan, en ik heb in mijn waan niet in het minst rekening gehouden met de grote blindheid van mijn hart­ waardoor ik al gauw twee goden zou hebben aanbeden. De verheven man heeft mij echter meteen op het rechte spoor gezet door mij heel duidelijk en zeer begrijpelijk te verstaan te geven, dat hij geen God maar slechts een grote, door God bezielde profeet is -en meer hebben we niet nodig.

[5] Weten we dan niet dat de profeet Elia nog eerder zal komen dan de grote Messias?! En - zoals u, moeder, wel weet - vergis ik mij nu eenmaal niet zo gemakkelijk en daarom zeg ik dat deze buitengewoon verheven man de opnieuw gezonden Elia is en deze meer dan mooie jongen zijn leerling Elisa. Maar van nu af aan zullen we waarschijnlijk niet lang meer op de grote Messias hoeven te wachten!

[6] Dat is nu mijn mening en omdat deze verder zo wijze man die wonderen doet, denkt dat ik in mijn geloof een rietstengel ben, wil ik zijn mening nu met de grootste stelligheid weerleggen. Zoals het in de wereld niet alles goud is wat er blinkt, zal ik hier ook aantonen dat ook niet alles zwak is, wat er als zodanig uitziet.

[7] Er is maar één God, maar er kunnen veel profeten zijn, en ik reken deze verheven man nu ook heel duidelijk onder hen. Daarom geloof ik nu dat ik u en deze overigens verheven man op zijn vraag aan mij toch zeker het beste antwoord heb gegeven. Zijn opmerking tegen mij over de God van Abraham, Isaak en Jacob was heel goed en ik voelde mij daardoor zeer aangesproken en ik ben hem voor deze les en voor alle andere weldaden die hij ons heeft bewezen in hoge mate dank verschuldigd; maar of hij de beloofde Messias is, dat is nog lang niet aan de orde! O, ik ben allesbehalve een zwakke rietstengel!’

[8] Toen vermaande de moeder haar dochter om niet zo ijdel en weerbar­stig te zijn.

[9] De dochter zei: 'Ik ben niet weerbarstig en al helemaal niet ijdel, maar ik richt mij naar hetgeen deze verheven man en grote meester ons leert en ik ben hem van ganser harte dankbaar voor de overgrote weldaden die hij ons heeft bewezen. Wat kan ik en wat kunnen wij allen nog meer doen? Maar ik wil ook niet onwillig zijn om deze verheven meester als een ware Messias en Heiland van de mensen te beschouwen, want dat was immers in zekere zin iedere grote en onder bepaalde omstandigheden ook iedere kleine profeet, omdat hij de mensen die in de algehele nacht van het leve? verzonken waren, weer het licht der levenswaarheden bracht en hen Uit het slijk der zinnelijkheid weer naar een zuiverder geestelijk en waarachtig leven verhief. En dat doet, zoals ik dat nu heel goed bemerk, ook deze man, die vol heerlijkheid en vol waarachtig goddelijke kracht en macht is en daarom is hij dan ook beslist een ware Messias voor de mensen die zich door hem laten onderwijzen.

[10] In mijn oordeel over hem kan ik mij onmogelijk erg vergissen, want ik oordeel nu slechts naar wat ik van hemzelf heb gehoord en gezien. Misschien kan de zaak nog heel anders liggen - wat wij niet kunnen weten - maar wij kunnen het onmogelijk mis hebben als wij nu alleen maar datgene aannemen wat wij kunnen aannemen volgens hetgeen wij gehoord en gezien hebben. Gods geest, kracht en genade blijve hem steeds leiden tot welzijn van alle mensen!’

[11] de moeder zei: 'Lieve dochter, ik zou je nog veel meer liefhebben als je maar niet zo ontzettend bijdehand was! De oude rabbi heeft twee jaar lang je hoofd volgepropt met al het mogelijke wat een mens op deze wereld maar aan kennis kan bezitten en jij weet al meteen alles beter dan wij, je ouders, en daardoor ben je soms volkomen onuitstaanbaar gewor­den, en ik merk nu dat deze grote meester ook al bijna genoeg van je heeft! Daarom lijkt het me nu raadzaam om hem om vergeving te vragen en dan naar onze plaatsen terug te gaan!’

[12] Toen zei Ik: 'O, dat is nog lang niet nodig, want Ik heb immers nog niets tegen je dochter Helias kunnen zeggen omdat jij, als haar moeder, alleen maar met haar gesproken hebt! Laat Mij nu ook met de mooie Helias spreken, dan kan zij als een pientere jonge vrouw voor zichzelf en daarna ook voor vele anderen, met wie zij in aanraking zal komen, volledig naar waarheid te horen krijgen met wie zij in Mijn persoon te maken heeft. Want tot nu toe weet zij nog niets en jij als haar moeder nog minder! Spreek jij, moeder, daarom pas wanneer Ik je wat vraag!'

[13] Toen zei de moeder niets meer, maar vroeg Mij toch in Mijn buurt te mogen blijven, wat Ik haar dan ook toestond.

 

27 De verwijzing van de Heer naar Messiaanse voorspellingen

 

[1] Pas daarna wendde Ik Mij weer tot Helias en zei tegen haar: 'Luister nu, mooie Helias! Je hebt daarnet gezegd dat Ik als groot profeet net zo goed een Messias zou kunnen zijn en ook ben, als iedere andere grote en ook kleine profeet, want volgens jouw oordeel, dat beslist de moeite waard is, is in zekere zin ieder mens een Messias en heiland van de mensen, die hen door het licht van de volle waarheid bevrijdt uit het duistere slijk van leugen, bedrog en van licht verstoken bijgeloof. En omdat Ik dat nu juist doe, ben Ik ook waarachtig een Messias van de mensen die Mij horen en Mijn leer toepassen. Dat is een heel goed oordeel van jou, een jonge jodin, die door een oude en eerlijke rabbi goed werd onderricht. Alleen wat je geloof aan één God betreft blijf je - en dat volledig terecht - bij de oude God van Abraham, Isaak en Jacob.

[2] Toch moet Ik je op meerdere plaatsen uit de profeten opmerkzaam maken die juist Mij Zelf in hun schild dragen. Die zul je dan gemakkelijker en zuiverder kunnen begrijpen dan tot nu toe het geval kon zijn. Zie, er staat onder andere in Jesaja:

 

[3] 'Een jonge dochter zal ontvangen

en een zoon baren,

die genoemd wordt

God met ons. (Jes. 7,14)

[4] Een knaap is ons geboren,

en een zoon is ons gegeven

op wiens schouders de heerschappij is,

en men zal Hem noemen

Wonderbaar , God, Held,

Vader der eeuwigheid,

Vredevorst. (Jes. 9,5)

[5] Op die dag zal men zeggen:

'Zie, Hij is onze God,

die wij verwachtten

om ons te bevrijden!

Deze is Jehova,

die wij verwachtten­

Laat ons jubelen

en ons verheugen in Zijn heil!' (Jes. 25,9)

[6] De stem van een roepende in de woestijn:

'Bereid de weg van Jehova,

en effen in de woestijn

een voetpad voor onze God,

en met name alle vlees

zal dat zien. Ges. 40,3-5)

[7] Zie, Jehova komt met kracht,

en Zijn arm zal heersen!

Zie, Zijn loon is bij Hem!

Als een herder zal Hij

Zijn kudde weiden. (Jes. 40,10-11)

[8] En Jehova sprak:

'jubel en verheug u,

dochter van Sion!

Zie, Ik kom

om in uw midden te wonen,

want dan zullen vele volkeren

Jehova toegedaan zijn

op Zijn dag. (Zach. 2,10-11)

[9] Ik, Jehova,

riep u in gerechtigheid

en zal u tot een verbond van het volk geven;

Ik, Jehova ­

want dat is Mijn naam ­

zal Mijn heerlijkheid aan geen ander geven. (Jes. 42,6.8)

[10] Let op de komende dagen,

wanneer Ik aan David

een rechtmatige spruit zal verwekken­

die als koning zal heersen

en recht en gerechtigheid

op aarde zal brengen!

En dit is Zijn naam:

Jehova, onze gerechtigheid.' (Jes. 23,5-6)

 

[11] Kijk, Helias, zo verkondigden de profeten Mij in de oude en zelfs in deze laatste tijd! En de doper en prediker Johannes was met name de stem van de roepende in de woestijn, die de wegen enigszins voor Mij effende en over Mij zei: 'Zie, daar komt het Gods lam, dat de zonden van deze wereld wegneemt!’

[12] Ook al denk jij dat Elia nog voor de Messias moet komen en iedereen moet voorbereiden op de grote komst van de Messias, die Jehova wordt genoemd, dan zeg Ik je: Elia was er al in die Johannes, en Ikzelf ben er nu ook. Ik kwam naar Mijn eigendom en zie, de Mijnen herkennen Mij niet! Hoe bevalt je dit nu?'

 

28 Uitleg van de eerste drie geboden

 

[11.Helias zegt: 'Heer en Meester, het begint me te duizelen door wat U mij nu heeft gezegd! Als U dus heel beslist diegene bent waarvan de profeten aldus geprofeteerd hebben, - wat moeten wij arme zondaars dan nu voor U, o Heer, gaan doen?'

[2] Ik zei: 'Niets dan naar Mijn onderwijzingen luisteren, deze bewaren en ernaar leven, God boven alles liefhebben en je naaste als jezelf, dan heb Je daardoor alle zeven geesten van God in je gewekt en daardoor het eeuwige leven verkregen, zoals Ik daarnet heb uitgelegd. Ben je daarmee tevreden?'

[3] Helias zei: 'O Heer, o Jehova, wie zou daar niet tevreden mee zijn en wie zou Uw leer en Uw meest liefdevolle geboden niet opvolgen?! Alleen is het hier nog de vraag of U, o Heer, nu door deze twee geboden van de liefde niet de tien geboden en de profeten opheft, omdat U heeft gezegd dat deze twee geboden de hele wet van Mozes en alle profeten bevatten.’

[4] Ik zei: 'M’n lieve Helias, hoe kun je dat nu vragen! Als de wet van Mozes en alle profeten in de twee geboden der liefde besloten liggen, hoe zouden ze dan ooit kunnen zijn opgeheven? Kijk, precies zoals de zevende geest, die jullie goed is uitgelegd, in de mens de zes voorafgaande geesten doordringt en vervult en deze daardoor allemaal in zich opneemt, vervult ook de ware liefde tot God en tot de naaste alle voorafgaande wetten van Mozes en alle voorschriften en vermaningen van de profeten!

[5] Als Mozes zegt: 'Je zult slechts in één God geloven en geen vreemde en onbetekenende goden van de heidenen naast de ware God hebben!', dan voldoe je immers meer dan volkomen aan dit eerste gebod van Mozes als je God boven alles liefhebt. Want zou je werkelijk een God boven alles kunnen liefhebben als je niet eerst zonder te twijfelen gelooft dat Hij werkelijk bestaat?! Maar als je door je liefde voor Hem helder als de dag en werkelijk laat blijken dat je in één God gelooft, zul je dan vanuit je grote liefde tot Hem wel in staat zijn om Zijn naam ooit ergens te smaden, te onteren en te ontheiligen? Beslist nooit en te nimmer! Want wat een mens boven alles liefheeft, eert hij ook steeds het meest en hij zal zelfs bitter en zeer streng optreden tegen iedereen die het in zijn bijzijn zou wagen om dat wat hem het dierbaarst is, op de een of andere manier te onteren. Of zou je in je hart niet erg boos worden als iemand je vader, die je buitengewoon liefhebt, zou onteren? Als je nu echter God boven alles liefhebt, zul je dan wel ooit in staat zijn om Zijn naam op de een of andere manier te ontheiligen?

[6] Als je dat nu eens goed in jezelf overdenkt, dan moet het je toch op het eerste gezicht helemaal duidelijk zijn hoe zowel het eerste alsook het tweede gebod van Mozes helemaal in het ene gebod van de liefde tot God is vervat.

[7] Als jij, M'n lieve Helias, God nu heel zeker boven alles liefhebt en juist daarom ook boven alles eert, zul je je dan niet graag, en wel dikwijls, uit de dagelijkse wereldse bezigheden terugtrekken en je met het voorwerp van jouw vurige liefde bezighouden? Ja, zonder enige twijfel vast en zeker! En zie, daaruit bestaat immers ook de meest ware en juiste en voor God alleen geldige viering van de sabbat, die Mozes heeft bevolen! Want die dag als zodanig heeft weinig of niets te betekenen, maar het is alleen belangrijk datje overdag of's nachts in de liefde en de rust vanje hart graag aan God denkt en met Hem spreekt. En zo zie je hoe ook het derde gebod van Mozes in het ene gebod van de liefde tot God is vervat!

[8] Wie dus God waarachtig boven alles liefheeft, heeft Hem ook beslist herkend en heeft een levend geloof, geeft God ook alle eer en zal zeker steeds het meest aan Hem denken. En wie dat doet, kan geen zonde tegen God begaan. Of kan een bruid soms tegen haar bruidegom, die zij buitengewoon liefheeft en door wie zij, zoals ze heel goed weet, nog meer bemind wordt, een zonde begaan? Nee, beslist niet, omdat beiden in hun hart juist door de liefde volledig één zijn geworden. Wie God echter waarachtig boven alles liefheeft en zo door de liefde één is geworden met Hem, zal ook zijn naasten als gelijkwaardige kinderen van God net zo liefhebben als hij zichzelf liefheeft, en hij zal voor hen doen wat hij redelijkerwijs verwacht dat de mensen voor hem zouden willen doen.’

 

29 Het vierde gebod

 

[1] (de Heer): 'Kijk, in het vierde gebod wordt de kinderen geboden hun ouders lief te hebben! De ouders zijn op aarde wel de directe naasten van hun kinderen en hebben hen zeer lief. Zij onderhouden hen, beschermen hen en voeden hen op en verdienen daarvoor ook beslist alle liefde en eer van de kinderen.

[2] Als dan een goed opgevoed kind zijn ouders liefheeft en eert, zal het zich ook inspannen om alles te doen wat voor de ouders een ware vreugde is. En zo'n kind zal daarom ook een lang en gezond leven hebben en het zal hem goed gaan op aarde; een kind dat zijn ouders liefheeft en eert, zal ook zijn broers en zusters liefhebben en eren en altijd klaar staan om alles te doen wat goed voor hen is.

[3] Maar een kind of iemand die zijn ouders en zijn broers en zusters waarachtig liefheeft en eert, zal ook de andere mensen liefhebben, omdat hij weet en beseft dat zij allen kinderen van één en dezelfde Vader in de hemel zijn. Uit de oorspronkelijke ware liefde voor de ouders wordt de mens tot kennis van God, van zichzelf en ook tot de juiste kennis van zijn medemensen gebracht en dan ziet hij al gauw en zonder veel moeite in, waarom God de mensen heeft geschapen en wat zij allen moeten worden. Daardoor krijgt hij steeds meer liefde voor God en komt daardoor tot vervolmaking van zijn innerlijke, ware, geestelijke leven.

[4] Zal iemand die zo zijn ouders, broers, zusters en ook de andere medemensen liefheeft en eert en daarom ook God boven alles liefheeft en eert, wel ooit tegen iemand kunnen zondigen? Ik zegje: nee, want hij zal niemand benijden, niemand haten en vervloeken, niemand doden, niet lichamelijk en evenmin wat zijn ziel betreft door aanstoot te geven. Hij za1 zich kuis en welgemanierd tegen iedereen gedragen, zal ieder graag het zijne laten, zal niemand beliegen en bedriegen, en als hij langs de normale weg de man van een vrouw is geworden, of de ingetogen jonge vrouw de vrouw van een man, dan zal hij geen verlangen koesteren naar de vrouw van zijn naaste en zijn vrouw niet naar de man van haar buurvrouw, en daaruit kun je dan verstandelijk al heel goed afleiden hoe en op welke wijze de wet en alle profeten in de twee geboden der liefde zijn vervat, en hoe deze twee geboden, die Ik je nu heb meegedeeld, geen opheffing van de Wet van Mozes en de andere profeten toelaten, maar alleen de volledige vervulling daarvan zijn. Begrijp je het nu?'

[5] Helias zei: 'O Heer, U meer dan wijze en meer dan goede Schepper en Vader van alle mensen, nu pas begrijp ik de geboden van Mozes! Want ik moet U hier heel eerlijk bekennen, dat ik voorheen de wet van Mozes en nog meer de spreuken en leringen van de andere profeten nooit goed heb begrepen. En hoe vaker ik er alles goed overwegend met mijn ouders over sprak, des te meer gaten en echte onvolkomenheden ik er in ontdekte, wat mij dan ook niet zelden op de gedachte bracht dat de zeer onvolmaakt lijkende wet van Mozes of helemaal niet van een zeer wijze God afkomstig was, of dat de latere priesterkaste de Mozaïsche wet helemaal aan de kant had geschoven en in plaats daarvan voor hun eigen materiële welzijn een gebrekkig, menselijk maaksel had opgesteld. Mijn go.ede oud~ rabbi heeft daarom heel vaak veel moeite met mij gehad, omdat Ik hem flink met zijn neus op de zichtbare gebreken van de Mozaïsche wet drukte. Maar nu.na Uw uitleg, o Heer, heeft de wet van Mozes meteen een heel ander aanzien gekregen en kan hij ook door iedereen beslist met vreugde en gemakkelijk in acht worden genomen!’

[6] Ik zei nu heel vriendelijk: 'Wel, als jij zoveel kritiek op de wet van Mozes had, wat vond je dan wel zo onvolmaakt en gebrekkig aan de Mozaïsche wet? Laat ook ons je kritiek eens horen!'

[7] Helias zei, onder algemene aandacht van alle aanwezigen: 'O Heer, waarom zou ik dat vertellen aan U, die mijn gedachten beslist veel eerder hebt gekend dan dat ik ze nog heb gedacht? ook die almachtige en alwetende jongeman daar zal dat al allemaal uiterst nauwkeurig weten en daarom geloof ik dat zo'n luide verkondiging van mijn kritiek op de Mozaïsche wet geheel achterwege zou kunnen blijven.’

[8] Ik zei: 'O nee, M'n lieve Helias, deze zaak zit heel anders in elkaar! Ik en die jongeman weten natuurlijk heel goed waaruit jouw kritiek op de Mozaïsche wet en ook op de profeten bestaat, maar de anderen, met uitzondering van je ouders en je broer, weten het niet, maar zouden het nu graag willen weten, omdat je zelf de begeerte om het te weten in hen hebt gewekt, en daarom heb Ik je dan ook gevraagd om ons je kritiek op de wet van Mozes en op een aantal profeten hardop te laten horen. Doe dus je mond maar open en zeg zonder enige terughoudendheid alles wat jou in de wet en in de profeten gebrekkig voorkomt en wijs ons heel moedig op de leemtes in de wet en bij de profeten!’

 

30 De kritiek van Helias op het vierde gebod

 

[1] Helias zei: 'Heer, als ik doe wat U van mij verlangt, zondig ik beslist niet, daarom wil ik dan ook heel eerlijk spreken over de leemten en onvolkomenheden die ik in de wet en de profeten heb gevonden!

[2] Kijk, de eerste onvolkomenheid die mij erg belangrijk lijkt, en een grote leemte in de wet vormt, merkte ik, als een kind dat vroeg rijp was en tamelijk helder dacht, al meteen in het vierde gebod van Mozes, dat de man Gods wel de kinderen, die vaak nog erg weinig begrip hebben en zwak zijn, liefde, gehoorzaamheid en eerbied voor de ouders inprent, maar de ouders daarentegen ten opzichte van hun kinderen in de wet vrijwel geen verplichting oplegt! En dan ziet zo'n wet er toch wat vreemd uit, vooral daar er in het algemeen toch maar al te vaak ouders zijn, van wie de kinderen vaak al in de wieg verstandiger en beter waren dan hun erg domme ouders met al hun vele slechte eigenschappen.

[3] Een kind is vaak van nature goed en edel, en zou als het daarin verder werd ontwikkeld ook een goed en edel mens kunnen worden. Maar nu moet het kind volgens de wet van Mozes, eens en voor al, zijn domme en slechte ouders ten strengste en zonder enige redelijke uitzondering gehoor­zamen, en uiteindelijk net zo dom en slecht worden als de ouders van het kind zelf Daar had de man Gods toch ook wel iets kunnen zeggen over een redelijke plicht van de ouders ten opzichte van hun kinderen, waaraan eerst gewetensvol voldaan moest zijn, wilden de kinderen ook een plicht ten opzichte van hun ouders te vervullen hebben.

[4] of zijn volgens Mozes ook kinderen van rovers uit verschuldigde gehoorzaamheid tegenover hun ouders verplicht om hen lief te hebben en te eren en in hun voetsporen te treden? Als - wat al vaak gebeurd is ­verstandige kinderen van kwade en slechte ouders wier slechte handel en wandel de nog onschuldige kinderen moest opvallen en mishagen, zulke ouders hun liefde en gehoorzaamheid onthielden, hen verlieten en gele­genheid zochten om zich ergens anders bij betere mensen tot betere mensen om te vormen, hebben zulke kinderen daardoor ook gezondigd tegen de Mozaïsche wet, omdat zij niet uit liefde en gehoorzaamheid aan hun ouders zelf ook dieven, rovers, moordenaars, huichelaars, bedriegers en leugenaars wilden worden?

[5] Als Mozes en de profeten dan ook voor zulke betere kinderen een straf bepalen en hun hun gebrek aan liefde en hun terechte ongehoorzaamheid jegens hun slechte ouders als zonde aanrekenen, dan zijn Mozes en alle profeten nog duizendmaal dommer en blinder geweest dan ik en hebben zij met hun geschriften en voorspellingen de goddelijke wijsheid waarlijk geen bijzonder grote eer aangedaan! Heer, ben ik slecht omdat ik de wet van Mozes en de profeten zo heb beoordeeld?'

[6] Ik zei: 'O, absoluut niet, omdat je heel terecht en juist hebt geoordeeld! Maar toch is je kritiek niet helemaal in orde, omdat Mozes door Mijn geest maar al te duidelijk besefte, dat het echt niet nodig is om de ouders nog uitdrukkelijk de liefde voor hun kinderen voor te schrijven, omdat Ik deze liefde toch al in zekere zin instinctmatig aan de ouders heb meegegeven, wat echter bij de kinderen, die pas in de school van dit aardse leven zijn gekomen, niet zozeer het geval kan zijn, omdat zij eerst tot de juiste en ware liefde opgevoed moeten worden.

[7] Ieder mens komt immers juist zo zwak en geheel zonder kennis en liefde in het wereldse leven op deze aarde om zich zo, zonder wat voor dwang dan ook, alsof hij helemaal door God verlaten is, door lering van buitenaf, door wetten en door zijn vrijwillige gehoorzaamheid tot een vrij en geheel zelfstandig mens te ontwikkelen.

[8] En kijk, daarom moeten dan ook vooral aan de kinderen de meeste lessen en wetten worden gegeven en niet zozeer aan de ouders, die ook ooit kinderen waren en door de lessen en wetten, die voor kinderen worden gegeven, pas vrije en zelfstandige mensen zijn geworden!

[9] Wat echter in het bijzonder de plichten van de ouders ten opzichte van hun kinderen betreft, daar hebben Mozes en de profeten reeds in de staatkundige wetten voor gezorgd, die jij evenwel nog niet hebt gelezen. Maar daar is bijtijds al voor alles gezorgd, en twee mensen kunnen niet trouwen als zij de priester niet eerst aantonen dat zij goed op de hoogte zijn van de voor het huwelijk nodige staatkundige wetten.

[10] En zo zie je, M'n lieve Helias, dat je kritiek met betrekking tot het vierde gebod van Mozes niet zo erg in orde was, en Ik heb nu de leemten en gebreken uit de weg geruimd. Maar ga nu ook maar verder met je kritiek op de andere wetten, dan zal Ik je daarna wel weer zeggen in hoeverre je gelijk of ook niet gelijk hebt! ,

[11] Helias zei: 'O Heer, waarom moet ik nog verder gaan met mijn domme kritiek? Want ik zie nu immers al bij voorbaat maar al te duidelijk in, dat U mij opnieuw haarfijn zult laten zien hoe totaalonjuist en dom ik heb geoordeeld.’

[12] Ik zei: 'Wel, wat kan dat jou of iemand anders schaden? Ik ben toch immers op deze wereld gekomen om jullie door het levende licht van de waarheid van de vele vergissingen te bevrijden. Als jij niet voor de dag komt met je schijnbaar goed gefundeerde aanmerkingen op de wet en de profeten, dan blijven deze binnen in je en ze kunnen het leven van je ziel nog heel goed bederven; kom je er echter mee voor de dag, dan ben je ze ook kwijt en het licht van de eeuwige waarheid zal dan in je hart komen wonen. Spreek dus maar en geef je kritiek zonder enige terughoudendheid, dan zal Ik je wel weer een waar licht geven! Want kijk, het is juist nu zelfs heel noodzakelijk, omdat er hier velen zijn die net als jij Mozes en de profeten allang hebben bekritiseerd! Open dus maar weer je mooie mond en spreek met je bedreven tong!'

 

31 Het vijfde gebod

 

[1] Helias zei:' O Heer, net als eerder zeg ik nu: Wie doet wat U wilt, zondigt waarlijk niet! En daarom neem ik het vijfde gebod van Mozes en zeg: Er staat geschreven: 'Gij zult niet doden!' Ik houd hier nu alleen maar kritisch rekening met het gebod als zodanig en bekommer mij voorlopig helemaal niet om wat Mozes of ook later een andere profeet daar als uitleg over heeft gezegd en geschreven, want een waarachtig goddelijk gebod moet immers toch zelfs in zijn eenvoudigste vorm datgene bevatten, wat redelijkerwijs tot nut van ieder mens kan zijn. Maar dit gebod bevat dat helemaal niet en dus kan een denkend mens er onmogelijk iets anders over zeggen dan dat het mensenwerk is of dat er - ook pas later, misschien vanwege het oorlog voeren - door mensen iets uit weggelaten is.

[2] Gij zult niet doden! Wie is dan ten eerste eigenlijk die 'gij' die niet doden mag? Geldt dat voor ieder mens ongeacht geslacht, leeftijd en stand, of alleen voor het mannelijke geslacht en voor een bepaalde leeftijd en voor een zekere stand? En ten tweede: wie of wat mag men dan eigenlijk niet doden? Alleen de mensen niet of ook geen dieren? Naar mijn mening wordt noch het een noch het ander daaronder verstaan.

[3] Het doden van mensen niet, omdat Jozua reeds de stad Jericho verwoest en haar bevolking gedood heeft, en dat in opdracht van Jehova. De slachting van de afgodenpriesters door de hand van de grote profeet Elia is bekend. Kijken we dan naar koning David, de man naar Gods hart, om over de anderen maar te zwijgen! Hoeveel duizenden en honderdduizen­den zijn er door hen gedood en hoeveel worden er ieder jaar nu nog gedood! De machtigen der aarde hebben ondanks het heel nadrukkelijk uitgesproken goddelijke gebod toch van Gods we ge het volste recht om hun medemensen te doden. En dus geldt dit gebod alleen maar voor verdrukte arme duivels van mensen. In hoeverre dit gebod ook de vrouw aangaat, is helemaal niet te overzien, hoewel de kroniek ook aantoont dat ook vrouwen het zwaard gehanteerd hebben, en hoe!

[4] Of wij arme mensen ook de dieren niet zullen slachten en doden, is volgens mij nog niet eens het bespreken waard, want de natuur leert de mensen dat zij zich ongeacht stand, geslacht en leeftijd tegen de vele wilde dieren op leven en dood moeten verdedigen, willen zij niet overal door de sterk in aantal toegenomen wilde en verscheurende dieren aangevallen, verscheurd en opgegeten worden.

[5] Gij zult niet doden! Als ik echter door een woeste straatrover aange­vallen wordt, die mij wil beroven en mij daarbij beslist wil en zal doden, - maar ik, als de man of vrouw die wordt aangevallen, kracht, moed en een wapen heb om hem te doden voor hij mij de doodsteek kan geven ­wat moet ik dan doen? Deze noodweer zou in de wet toch in zoverre moeten zijn geformuleerd, dat er stond: 'Gij zult niet doden, behalve in geval van uiterste noodweer!' Maar nee, daarover staat in de wet werkelijk geen woord! Er staat alleen maar heel eenvoudig: 'Gij zult niet doden!' Als de simpele wet echter zo luidt, waar is daarin dan de goddelijke liefde en wijsheid te vinden, die dan toch moest weten onder welke werkelijk zeer betreurenswaardige omstandigheden de mensen op deze aarde moeten leven?

[6] Waarom gaf God dan zo'n wet en beval daarna Zelf aan David om de Filistijnen en Moabieten totaal uit te roeien? Waarom mocht Judith Holofernes doden en waarom mag ook ik niet zonder te zondigen iemand het leven benemen? Wie gaf dan de Egyptenaren, de Grieken en de Romeinen het recht ieder te doden die op grove wijze tegen hun wetten zondigt?'

[7] Hierop keek zij om zich heen om te zien hoe alle anderen op haar kritiek reageerden.

[8] Bijna allen gaven haar gelijk, en één van de Farizeeën, die een schriftgeleerde was, zei: 'Ja, ja, men kan in deze zaak volgens onze menselijke begrippen het mooie kind niet helemaal ongelijk geven, want de hoofdwet luidt nu eenmaal woordelijk zo, hoewel achteraf in de boeken van Mozes is uitgelegd hoe men dit gebod moet opvatten en nakomen. Maar in een eenvoudige hoofd­ en basiswet zou werkelijk de essentie behoren te staan van wat er wordt geëist en verlangd, en tenminste de hoogst noodzakelijke nevenomstandigheden moeten er duidelijk in zijn aangeven. Want iedere uitleg achteraf en verdere completering van een eenmaal gegeven wet schijnt te zeggen dat de wetgever bij het geven van de basisgeboden nog niet aan alles heeft gedacht, wat hij door het gegeven gebod eigenlijk wilde gebieden en verbieden.

[9] Wel, als mensen geboden geven, is dat begrijpelijk, omdat in hun denken en willen geen goddelijk verlichte volmaaktheid kan zijn, en het is ook heel natuurlijk dat bij menselijke wetten dan achteraf allerlei aanvullingen en uitleggingen te voorschijn moeten komen; maar bij een waarachtig goddelijke wet moet waarlijk geen zodanige leemte voorko­men dat die dan pas achteraf met allerlei aanhangsels en toelichtingen aangevuld moet worden! Ja, als je de zaak zo bekijkt, zou je bij de Mozaïsche wet op de gedachte kunnen komen dat deze helemaal niet zuiver goddelijk is, of dat hij door de zelfzuchtige kwade wil van de mensen zo is vervormd. Ik wil daarmee geen oordeel over de wet uitspreken, maar alleen mijn tot nu toe nog beslist erg kortzichtige mening geuit hebben.'

[10] Ik zei: 'Ja, dat zeker, want als jullie Mijn wetten met menselijke inzichten beoordelen, dan moeten jullie daarin natuurlijk welleemten en gebreken ontdekken. Als je je naaste liefhebt als jezelf, zul je hem niet haten, niet vijandig zijn en hem geen schade berokkenen; en als je dat doet, dan zul je hem al helemaal niet lichamelijk en nog minder geestelijk door allerlei onaangenaamheden willen doden.

[11] Gij zult niet doden! Dat is volkomen juist en waarachtig zo in de wet gegeven. Maar waarom? Omdat onder' doden' reeds van oudsher nijd, afgunst, toorn, haat en wraak werd verstaan.

[12] 'Gij zult niet doden!' betekent daarom zoveel als: gij zult niemand benijden, niet met afgunstige ogen kijken naar hen die gelukkiger zijn en niet in toorn ontsteken tegen je medemensen, want uit toorn ontstaat haat, en uit haat komt de boze, alles verwoestende wraak voort!

[13] Er staat immers ook geschreven: ' Aan Mij is de toorn, en aan Mij is de wraak, spreekt de Heer.’

[14] Maar jullie mensen moeten elkaar in alle liefde eerbiedigen, en de een moet de ander goede diensten bewijzen, want jullie allen hebben in Mij één Vader en zijn voor Mij daarom gelijk! Jullie moeten elkaar wederzijds niet ergeren en belasteren, en de een moet de eer van de ander niet door kwade praatjes schenden, want wie dat doet, doodt de ziel van zijn medemens!

[15] En kijk, dat alles is in het kort met het beeld 'Gij zult niet doden!' weergegeven! En de eerste joden, ook nog die ten tijde van Salomo, begrepen deze wet niet anders, en zowel voor de Samaritanen als voor de oude joden is het vandaag nog zo. Maar als deze wet fundamenteel alleen maar zo begrepen moet worden, hoe kan iemand dan aannemen dat door deze wet de noodweer tegen slechte mensen en zelfs tegen verscheurende dieren verboden zou zijn voor de mens?'

[16] Helias zei: 'Ja, Heer, dat zien wij nu allen zeker heel goed in, omdat U ons dat nu op volmaakt juiste en ware wijze hebt uitgelegd. Maar zonder Uw genadige uitleg zouden wij het niet zo gemakkelijk begrepen hebben. Waarom heeft Mozes bij de wet ook niet meteen die uitleg gegeven? Want hij als profeet moet immers toch ook al van te voren hebben ingezien, dat de latere joden het eenvoudige beeld van de wet niet zo zouden begrijpen als de joden in zijn tijd het zeker wel begrepen hebben.'

[17] Ik zei: 'Ja, M'n lieve kritische Helias, dat heeft Mozes wel ingezien en daarom heeft hij ook een groot aantal uitleggingen voor latere tijden opgeschreven, maar het ligt noch aan Mozes noch aan Mij datje ze tot nu toe nog niet hebt gelezen.

[18] Toch was je kritiek heel goed, omdat je precies die gebreken en leemten naar voren hebt gebracht, die weliswaar niet aan de wet, maar des te meer aan jullie kennis kleven, en om die aan te vullen laat Ik doorjou de oude Mozaïsche wet bekritiseren.

[19] En omdat we nu op deze wijze ook het vijfde gebod in het juiste daglicht hebben geplaatst, kun je nu wel aan het zesde gebod beginnen en ook daarvan de gebreken en leemtes aantonen als je die ontdekt mocht hebben. Zeg het dus maar!’

 

32 Het zesde gebod

 

[1] Helias zei: 'O Heer en Meester, kijk, ik ben een maagd en heb nog nooit gemeenschap met een man gehad, daarom zou het misschien voor mij niet zo erg betamelijk zijn om over het zesde gebod opmerkingen te maken! Ik wilde U daarom vragen of U er vanaf zou willen zien, o Heer, om mij over dit zesde gebod te laten spreken.’

[2] Ik zei: 'O M'n lieve dochter, als je heimelijk bij jezelf in het geheel geen kennis over dit gebod zou bezitten, dan liet Ik je daar ook echt niet over spreken, maar omdat je dit gebod goed kent, hoewel je nog nooit iets met een man hebt gehad, kun je ook best gepast over dit gebod spreken. Dus spreek maar vrijuit!’

[3] Helias zei toen weer haar spreuk: 'O Heer, wie Uw wil doet, begaat geen zonde! Dus zal ik dan ook op gepaste wijze spreken. 'Gij zult niet echtbreken!', zo luidt letterlijk het zesde gebod. Maar volgens hetgeen de rabbi mij leerde, betekende het ook: 'Gij zult u kuis en rein voor God en de mensen gedragen, want wie onkuis en onrein leeft en handelt, is evengoed een zondaar als een echtbreker, een ontuchtige en een hoeren­loper! ' Dat leerde mij mijn rabbi.

[4] Mijn enige kritiek is, dat ten eerste Mozes bij het opstellen van de basisgeboden in het 20 e hoofdstuk van zijn tweede boek, alleen de echtbreuk verbiedt, hoewel hij er daarna in het derde boek, ongeveer vanaf het 18 e hoofdstuk, erg uitvoerig over spreekt -wat ik echter ook nog niet heb gelezen omdat mijn rabbi dat niet goed voor mij vond. En ten tweede gaf God door Mozes dit gebod, evenals een aantal andere, volgens de woordelijke (Hebreeuwse) tekst* (*Het Hebreeuws onderscheidt: Gij (man) zult!, Gij (vrouw) zult! ) steeds alleen maar aan het mannelijke geslacht en dacht slechts zelden aan de vrouw.

[5] Wie is die 'gij' die niet mag echtbreken? In de wet is het enkelvoudige gebod slechts op één mens of alleen op één geslacht gericht en wel duidelijk op het mannelijke, en aan het vrouwelijke is niet gedacht. Je kunt natuurlijk wel zeggen: als de man niet mag echtbreken, dan kan een vrouw dat ook niet, omdat zij zonder een man niet kan zondigen. Maar naar mijn mening is juist de vrouw door haar bekoorlijkheid het element dat de man het meest tot echtbreuk verleidt en daarom zou dan ook speciaal tegen de vrouw gezegd moeten worden dat zij geen man tot echtbreuk mag verleiden en ook zelf geen echtbreuk mag plegen. Want als de vrouw de man volledig trouw is, dan zal er beslist nergens meer sprake zijn van echtbreuk. Maar in de basiswet vormt de vrouw echt een uitzondering en pas in de latere voorschriften van Mozes wordt er aan haar gedacht.

[6] Ik zou nu wel eens willen weten, waarom dat op die manier gebeurde! En waarom dacht Mozes in de wet in veel mindere mate aan de vrouw dan aan de man? Behoort de vrouw dan minder tot het mensdom dan de man?'

[7] Ik zei: 'Wel, deze kritiek van jou mag nog gehoord worden, hoewel ook deze de waarheid slechts benadert! Kijk, ook hier komt het weer voornamelijk aan op ware en zuivere naastenliefde en die heeft evenzeer op de vrouw betrekking als op de man!

[8] Zou jij het bijvoorbeeld prettig vinden, als jij de vrouw van een fatsoenlijk man was, wanneer de vrouw van je buurman je man zou begeren en dingen met hem zou doen die niet door de beugel konden? Als je in je hart echter beslist niet zou kunnen wensen dat zoiets je overkomt, dan moet je je ook tegenover je buurvrouw net zo gedragen als jij zou wensen dat zij zich tegenover jou gedraagt. En wat dus in de wet tot de man is gezegd, geldt ook in gelijke mate voor de vrouw.

[9] Alleen om die reden gaf God volgens de (Hebreeuwse) tekst de basiswet schijnbaar alleen aan de man, zoals Hij aan het hoofd van de mens de voornaamste zintuigen gaf en door middel van die zintuigen het verstand in de hersenen. Zoals God eerst alleen tegen het verstand van de mens spreekt, zo spreekt Hij ook tegen de man, die voortaan het hoofd van de vrouw is zoals de vrouw in zekere zin het lichaam van de man. Als nu het hoofd van een mens verlicht en heel wijs is, zal dan niet ook in gelijke mate zijn hele lichaam mede wijs zijn?

[10] Als het verstand van de mens goed verlicht is, dan zal ook weldra het hart van de mens, dat zich graag zal voegen naar de orde van het verstand, goed verlicht worden. De vrouw komt ook overeen met het hart van de man en wanneer dus de man als het hoofd goed verlicht is, dan zal ook de vrouw als zijn hart net zo goed verlicht worden en zijn.

[11] Er staat immers van oudsher geschreven, dat man en vrouw één lichaam zijn. Wat dus tegen de man gezegd is, is ook tegen de vrouwgezegd.

[12] En kijk, daarmee heb Ik nu ook bewezen dat jouw twijfelongegrond is en heb Ik je het ware licht getoond van de wet, die je vast en zeker goed hebt begrepen. En omdat je dat goed begrepen hebt, kun je nu wel verder gaan met je kritiek.'

 

33 Het zevende gebod

 

[1] (De Heer): 'Wat vind je dat er aan het zevende gebod ontbreekt of in ieder geval voor jou onbegrijpelijk is? Zeg het maar ronduit, want jouw kritiek en je twijfels zijn ook nog onvolkomenheden en twijfels in het hart van veel aanwezigen hier. Hoe luidt het zevende basisgebod van Mozes?'

[2] Helias zei: 'O Heer, bij dit gebod vind ik nu, nadat ik van U het juiste licht heb gekregen, helemaal geen gebreken en leemtes meer! Er staat: 'Gij zult niet stelen! ' Daar moet je immers weer in de eerste plaats de ware naastenliefde volledig bij betrekken! Want wat ik redelijkerwijs beslist niet kan wensen dat het mij gebeurt, dat mag ik ook mijn naaste niet aandoen en dus zie ik nu opnieuw dat de hele wet van Mozes en zeker ook alle profeten vervat zijn in Uw twee geboden van de liefde. Ik merk nu ook dat het gebod van de naastenliefde zuiver voortvloeit uit de barmhartigheid als uit de machtigste zevende geest van God in het hart van de mens en dat deze alle voorgaande zes geesten doordringt en levend maakt en de hele mens pas goed en waarlijk wijs maakt. Wie echter goed en wijs is, zal zich beslist nooit vergrijpen aan wat van zijn naaste is. En dus is ook het zevende gebod helemaal in orde en ik vind niets wat er aan ontbreekt.’

[3] Ik zei: 'Goed, Helias, je bent Me nu al veel liever. Deze nu door jou geuite kritiek op het Mozaïsche, zuiver goddelijke en dus ook onberispelijk hoogst wijze gebod voor het ware welzijn van de mensen is Mij nu ongelooflijk veel meer waard dan al je eerdere kritiek. Maar dat moet ons er niet van weerhouden de nog resterende drie geboden aan heel scherpe kritiek te onderwerpen, dus gaan we dan ook meteen over naar het achtste gebod! Hoe luidt dit dan wel? Spreek nu maar heel vrijmoedig zoals het je voor de mond komt, dan doe je Mij daar een groot genoegen mee!'

 

34 Het achtste gebod

 

[1] Nu vatte het meisje meer moed en zei, terwijl ze me vol vertrouwen aankeek: 'Ja, buitengewoon vriendelijke Heer, als ik U, met wie ik diep in mijn hart zo oneindig vertrouwd ben geraakt, maar niet zou beledigen, dan zou ik U nog wel wat willen zeggen over het achtste gebod; maar voor U, o Heer, - Jehova nu in levende lijve voor ons -moet men zich zeer in acht nemen, opdat men Uw innerlijke, goddelijke heiligheid niet te na komt! En dan is het een beetje moeilijk en lastig om zo vrijuit te spreken!'

[2] Ik zei: 'O jij lieve ziel, daar hoef je bij Mij nooit bang voor te zijn; zeg maar ronduit watje op je hart hebt!'

[3] Helias zei met een uiterst beminnelijk gezicht: 'O Heer, wie Uw wil doet, zondigt niet en daarom zal ik dan ook spreken! Het achtste gebod luidt heel eenvoudig: 'Gij zult geen vals getuigenis geven!' En omdat in de Schrift niet nader is aangegeven over wie men allemaal geen valse getuigenis mag geven, spreekt het wel vanzelf dat men ook over zichzelf geen vals getuigenis moet geven. Want mijn oude rabbi heeft mij werkelijk heel vaak gezegd dat de leugen een allerafschuwelijkste zonde is, want daaruit komt alle kwade listigheid, alle bedrog, alle twist, ruzie, onvrede, oorlog en moord voort. Men moet zich altijd aan de waarheid houden en zeggen wat men met zekerheid weet en voelt, al zou dat ook te eniger tijd op aarde tot ons nadeel zijn! Want een waar woord heeft bij God een veel grotere waarde dan een hele wereld vol goud en edelstenen. Daarom is ook ieder onwaar woord over jezelf een door God verboden vals getuige­nis.

[4] En ik durf U hier dan ook openlijk te bekennen, o Heer, dat ik U werkelijk boven alles liefheb! O, mocht ik U zo aan mijn hart drukken als ik zou willen, O, dan kon ik sterven van hoogste gelukzaligheid! Zie, o Heer, nu heb ik over mijzelf beslist geen vals getuigenis gegeven! En zoals ik over mij geen vals getuigenis geef, zo geef ik ook over mijn naaste nooit een vals getuigenis! En daarachter moet de zevende geest van God werkzaam zijn evenals bij de andere geboden. O Heer, ik heb U nu toch niet beledigd?'

[5] Ik zei: 'O, volstrekt niet, M'n lieve dochter, want hoe grootje liefde voor Mij ook moge zijn, Ik houd toch onvoorstelbaar veel meer van jou! Met onze wederzijdse liefde is alles nu duidelijk, maar met het achtste gebod nog niet helemaal! Luister dus, Ik wil je nog op iets wijzen!

[6] Stel dat bijvoorbeeld een rechter aan je vraagt o je niet wat naders weet over een verborgen, grote misdaad, die een heel dierbaar familielid van je zou hebben begaan en waarvan jij wel iets zou kunnen weten. Ook vraagt hij je om aan te geven waar de misdadiger zich bevindt, omdat men hem nog niet heeft kunnen aanhouden. Ik stel in dit geval echter, datje zowel van de misdaad van je zeer naaste familielid alsook van zijn verborgen schuilplaats geheel op de hoogte bent! Wat zou je tegen de rechter zeggen, die je daar vragen over heeft gesteld?'

[7] Heel kordaat zei Helias: 'Heer, wanneer ook dit achtste gebod op de zuivere naastenliefde gebaseerd is, die zegt dat men over niemand een vals getuigenis mag geven om hem daardoor niet te schaden, dan kan toch omgekeerd dit achtste gebod niet inhouden, dat men zijn naaste door een onverbiddelijke waarheid schade moet berokkenen! In zo'n geval zou ik nooit met de waarheid voor de dag komen! Want wie kan ik daarmee helpen? De op straf beluste rechter zeker niet, want hij heeft er geen voordeel van of hij de arme misdadiger in handen krijgt of niet, en de arme misdadiger die misschien berouw heeft van zijn misdaad en zijn leven werkelijk betert, nog minder! Want als ik hem uitlever aan de rechter, is hij misschien voor eeuwig verloren, wat ik zelfs diegene niet zou toewen­sen die aan mijzelf een misdaad begaan zou hebben. Dus in dat geval zou ik de waarheid duidelijk de rug toekeren en zelfs als het me mijn leven zou kosten geen verraadster worden van de arme misdadiger!

[8] Als volgens Uw uitleg, o Heer, de naastenliefde daarin bestaat dat men voor zijn naaste al datgene moet doen wat men kan wensen dat hij ook voor een van ons zou doen, dan kan mij zelfs de meest rechtvaardige God niet kwalijk nemen, als ik zelfs mijn grootste vijand niet zou willen aandoen, wat ik, als ik in zijn situatie was, beslist ook niet zou kunnen wensen dat een andere naaste mij zou aandoen door mij te verraden­. Bovendien heeft God om de een of andere grote zondaar te straffen noch een wereldse rechter en nog minder een verraderlijke verdachtmaking nodig. Hij, de Alwetende, de Rechtvaardigste en Almachtige, zal de misdadiger ook wel zonder een wereldse rechter en zonder mijn mond weten te straffen! Tot op heden is er nog niemand aan Hem ontsnapt, en dus zal ook in het vervolg niemand aan Hem ontsnappen!

[9] Maar nu vraag ik U, o Heer, of Isaaks vrouw voor God heeft gezondigd, toen zij de oude blinde Isaak duidelijk beloog en bedroog door hem voor het verkrijgen van de vaderlijke zegen, de als tweede geboren zoon,Jacob, t~ brengen in plaats van de eerstgeboren, ruwe behaarde zoon, Ezau! Ik vind dat duidelijk bedrog en toch zegt de Schrift dat het volgens de wil van Jehova gebeurde. Maar als dat juist en rechtvaardig voor God was, dan zal het ook juist en rechtvaardig zijn voor U, o Heer, wanneer ik de waarheid achterhoud als die mijn naaste, die mij zelfs nooit iets heeft aangedaan, niet tot nut kan zijn, maar hem alleen veel schade moet toebrengen!

[10] Ik ben nu van mening dat, als God en Mozes in het achtste gebod geen uitzondering hebben gemaakt, juist in dit gebod een grote leemte is opengebleven die alleen door Uw gebod van de naastenliefde opgevuld kan en ook moet worden. Heb ik gelijk of niet?'

[11] Ik zei: 'Aan de ene kant wel, maar aan de andere kant ook weer niet! Want kijk, de misdadiger zou na zijn vlucht geen beter mens geworden zijn, maar zou, wat je misschien niet onbekend is, nog meer en grotere misdaden ten nadele van vele mensen begaan! Maar als je dan het gerecht zou vertellen waar de misdadiger zich ophield, zodat het gerecht hem met zekerheid kan gaan zoeken, dan zou je daardoor toch veel mensen voor grote tegenslag bewaren en hun daarmee een grote liefdedienst bewijzen. Hoe denk je over dit zeer voor de hand liggende geval?'

[12] Toen keek Helias verrast op en wist niet zo goed, wat zij daarop moest antwoorden. Pas na een poosje diep nagedacht te hebben, zei ze: 'Wel, als vanwege een slecht en onverbeterlijk mens vele onschuldigen moeten lijden, dan zegt het verstand, dat het beter is als hij zijn welver­diende straf krijgt. Het is dan juist weer vanwege de ware naastenliefde raadzaam de waarheid te spreken als die gevraagd wordt. Maar of men bij zo'n gelegenheid vrijwillig iemand moet aangeven, kunt U, o Heer, alleen maar bepalen!'

[13] Ik zei: 'Daartoe wordt door Mij niemand aangespoord, maar dat staat jullie vrij! En dus gaan we nu over naar het negende gebod! Hoe luidt dat?'

 

35 Het negende en tiende gebod

 

[1] Helias zei: 'O Heer en Meester, bij het negende en tiende gebod zie ik al meteen een werkelijk niet geringe moeilijkheid en die bestaat daaruit, dat wij, joden van deze tijd, nu een negende en een tiende gebod hebben, terwijl Mozes toch alleen maar een negende gebod aan het eind van zijn basiswetgeving gaf. Het hele negende gebod luidt echter: 'Gij zult niet begeren uws naasten huis, gij zult niet begeren uws naasten vrouw, noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn os, noch zijn ezel, noch iets wat van uw naaste is!'

[2] Daarmee eindigt de basiswetgeving, want meteen daarna vluchtte het volk, volgens het verhaal van Mozes, uit angst voor de bliksems en donderslagen, voor het bazuingeschal en voor het geweldige roken van de berg en het smeekte Mozes, dat hij alleen met God zou spreken -want als het nog langer Gods stem, die alles deed schudden, aan moest horen, dan zou het hele volk sterven van grote angst en vrees - waarop Mozes het volk kalmeerde en suste. over een verder, tiende gebod wordt dan vervolgens niet meer speciaal gesproken.

[3] Maar bij ons is het 'Gij zult niet begeren uws naasten vrouw!' in het negende gebod weggelaten en daar is een tiende gebod van gemaakt, en weer anderen noemen dat het negende en al het andere het tiende gebod. Allereerst rijst dan de vraag: Heeft Mozes van God toch tien of maar negen geboden gekregen?'

[4] Ik zei: 'In het begin, M’n lieve Helias, echt maar negen, maar later, toen hij gedwongen was de gebroken eerste stenen tafelen van de wet weer door nieuwe te vervangen, heeft hij zelf het laatste gebod in tweeën gesplitst om de overspelige begeerte naar de vrouw van een naaste  - wat de joden in Egypte hadden geleerd, waardoor zij in voortdurende onmin en aanhoudende tweedracht leefden en elkaars doodsvijanden werden - goed duidelijk te maken, en uiteindelijk zette hij op echtbreuk zelfs de lichamelijke doodstraf, omdat dit woord, al was het nog zo wijs, niets hielp bij de door en door zinnelijk geworden joden.

[5] En nu weet je dus wanneer,  hoe en waarom uit het laatste, negende gebod een afzonderlijk tiende ontstond. Het aantal is hier echter onbelang­rijk, maar alleen de zaak waar het om gaat en dus kun je hier je kritiek ofwel alleen op het hele negende gebod of ook op het afzonderlijke tiende gebod richten. Het hangt nu alleen van jou af waar je de voorkeur aan geeft. Je kunt nu wel beginnen te spreken!’

[6] Helias zei: 'O Heer en Meester over alles! Spreken zou voor mijn tong, die reeds vanaf mijn geboorte erg vaardig was, wel goed zijn, maar ik zie hier ook alweer bij voorbaat in, dat ik weer voor niets zal spreken. Want wie kan vanuit zijn grote domheid voor U iets naar voren brengen wat U niet meteen duizendvoudig zou kunnen weerleggen! Waarom zou ik dan nog iets zeggen?'

[7] Ik zei: 'Ja kijk, M’n toch wel heel lieve dochter, je zou ook wel graag eens gelijk willen hebben, zoals dat bij vrijwel de meeste vrouwen het geval is, maar het gaat er hier beslist niet alleen om, wie er gelijk heeft, maar om de grootste levensernst en dan moeten jullie met je oude fouten zelf voor de dag komen, opdat jullie deze bij Mijn ware en levende licht des te duidelijker kunnen herkennen! En daarom laat Ik jou nu voor allen het woord doen, omdat Ik maar al te goed weet dat jij een heel goed en scherp geheugen hebt, je daarbij ook goed kunt uitdrukken en dat juist jij door Je rabbi het meest de leemtes en gebreken in de wet en de profeten heel goed hebt leren kennen. Zeg dus nu maar net als tevoren onbevangen wat Je eventueel ook aan dit gebod als niet helemaal in orde voorkomt!'

[8] Helias zei: 'Heer, als men doet wat U wilt, begaat men beslist geen zon~e en als ik me daarop baseer, moet ik hier wel heel eerlijk bekennen, dat Ik. .het met - zeg maar - dit hele negende gebod het allerminst en eigenlijk helemaal niet eens ben, omdat alles wat daarin verboden wordt indruist tegen elk redelijk verstand - ten eerste omdat alles wat daarin staat al meer dan voldoende in het zesde en zevende gebod staat, en ten tweede omdat het de mens daarin gewoonweg verboden wordt om te denken, te voelen en te wensen!

[9] Wat is er nu op tegen als iemand die arm is en die er vanaf zijn geboorte toe veroordeeld was om zijn hele leven lang te dienen en hard te werken voor een beetje eten en een slecht loon, er zo nu en dan aan denkt en er ook naar gaat verlangen om ook eens een huis of een lieve vrouw of een os of ezel te bezitten?! Want zijn vrome wens zal immers toch nooit vervuld worden! Als hij zelfs die begeerte daarnaar ook niet mag hebben, moet hem immers eerst het denken, voelen en gewaarworden helemaal worden ontnomen.

[10] Werkelijk, dit gebod komt mij even dwaas voor als wanneer Mozes de mensen het gebruik van hun zintuigen en daarbij ook van hun handen en voeten zou hebben verboden, wat toch nog veel minder dwaas geweest zou zijn dan hun innerlijke levensfuncties te verbieden, waar toch geen mens iets aan kan doen als deze, door allerlei omstandigheden en situaties gewekt en geprikkeld, in hem aanwezig zijn.

[11] Ik wil hier niet meer ter sprake brengen dat dit gebod heel duidelijk alleen voor de man is gegeven; de reden daarvan is al besproken en men kan wat dat betreft nu wel met grote zekerheid aannemen dat ieder gebod de vrouw evenzeer aangaat als de man, en er dus ook voor de vrouw is gezegd: 'Gij zult niet begeren de man van uw naaste!' De wet is hierin dus wel in orde, maar dat een mens niet denken, niet voelen, niets wensen en ook niets gewaarworden mag, dat gaat te ver!

[12] Het is wel waar dat er allerlei gedachten, ook allerlei wensen, begeerten en tenslotte ook pogingen en daden van goede en kwade aard in ons ontstaan, maar zonder voorafgaande gedachten, waaruit natuurlijk heel vaak slechte handelingen voortkomen, kunnen ook geen goede beslissingen en daden te voorschijn komen. Dat moet voor iedere engel en voor ieder mens met een beetje verstand duidelijk en zeer begrijpelijk zijn. En dus zeg ik dat dit laatste gebod, voorzover het de mens slechte handelingen verbiedt, wel helemaal in orde is, hoewel naar mijn mening overbodig omdat, zoals reeds eerder opgemerkt, dat al in het zesde en zevende gebod is gebeurd. Maar het is helemaal niet in orde als het de mens verbiedt om te denken, te voelen en gewaar te worden en tengevolge daarvan het stellige ontstaan van stille wensen, lusten en verlangens.

[13] Zo hebben bijvoorbeeld ik, mijn ouders en mijn broer ons vermogen en bezit helemaal buiten onze schuld verloren en hebben nu niets dan ons naakte bestaan en door Uw genade, o Heer, goede vrienden. Als wij in onze grote armoede de rijken en aanzienlijken in overvloed zagen zwelgen, hebben wij dan gezondigd als wij het verlangen in ons voelden om slechts een heel klein deel van hun overvloed het onze te mogen noemen? Als wij in onze honger ook niet eens mogen begeren om ons alleen maar in gedachten een keer te verzadigen aan de overvolle schalen, dan gaat dat toch wel te ver!

[14] Daarbij komt dan nog een belangrijke vraag: zouden niet alle mensen, die buiten hun schuld op deze aarde zijn gezet, minstens zoveel natuurlijk recht moeten hebben op wat de aarde biedt, die eigenlijk Gods grond is, dat ZIJ in hun allereerste levensbehoeften kunnen voorzien. Waarom moeten of mogen sommige mensen zo ontzettend veel hun eigendom noemen, en nog wel beschermd door alle mogelijke wetten, terwijl het grootste deel daarentegen niets heeft en zich uiteindelijk ook nog het goddelijke gebod moet laten welgevallen om geen verlangen te hebben naar de overvloed, die aanzienlijken en rijken hun eigendom noemen? Men neemt hun daardoor immers toch niets af; als men echter geen onvermijdelijk verlangen naar de overvloed van de rijken mag hebben, dan mag men hun daar als bedelaar immers ook niet om vragen! Want aan het vragen gaat toch noodzakelijkerwijs een door de nood gedwongen begeerte naar een deel van het bezit van de rijke naaste vooraf

[15] Wij armen mogen derhalve alleen naar de bezitters gaan en hun om werk vragen en volledig tevreden zijn met loon van een knecht, al is dat nog zo karig, omdat ieder verlangen dat daar bovenuit gaat een onwettig begeren zou zijn naar hetgeen van de rijke naaste is en wat hij het zijne noemt: O Heer en Meester, dat kan een zeer liefdevolle Schepper nooit of te nimmer zo hebben gewild en voorgeschreven! Dat kunnen alleen van oudsher hebzuchtige mensen onder het mom van Gods voorzienigheid zo hebben gewild en ingesteld, opdat wij armen hen zelfs niet eens met onze gedachten in hun bezit zullen storen.

[16] O Heer en Meester, die zo wijs en almachtig is, wat zegt U daar nu van? Want ik heb nu gesproken en weergegeven wat ik volgens mijn menselijke verstand aan dit laatste basisgebod zeer gebrekkig heb gevon­den, weliswaar als gevolg van wat ik van mijn rabbi heb ontvangen. O, geeft U ons allen daar nu eens een juist licht op, want ik voor mij geloof dat juist dit gebod, dat onmogelijk gehouden kan worden, de mensen het meest tot allerlei zonden en andere misdaden heeft verleid, omdat ik maar al te goed weet dat juist dit laatste gebod vrijwel door alle meer bezonnen Joden als niet goddelijk wordt gezien! O, open Uw heilige mond en maak ons Uw wil bekend!'

 

36 Hoe belangrijk het is om de gedachten te bewaken

 

[1] Ik zeg: 'Je bent wel iemand met een ontzettend scherp verstand en je hebt het laatste gebod van Mozes heel fel bekritiseerd! Ja, ja, soms zijn de kinderen van de wereld verstandiger dan de kinderen van het licht; zij zien vaak eerder de scherpe kanten van een leer dan de kinderen van het licht. Maar ook bij dit laatste gebod zit je er, ongeacht de grote scherpte van je verstand, net zo naast als bij de eerdere.

[2] Je kunt denken wat je wilt, en daardoor niet zondigen zolang je hart maar geen welgevallen heeft aan een onbehoorlijke gedachte. Heb je echter welgevallen aan een slechte gedachte, dan verbind je automatisch je wil aan die slechte gedachte, die zonder enige naastenliefde is, en dan ben je er niet ver vanaf zo'n gedachte, die al reeds door je welgevallen en je wil levend is geworden, in de daad om te zetten wanneer de omstandigheden gunstig lijken en de daad zonder uiterlijk gevaar toelaten. Daarom is het immers van het grootste belang om de gedachten die in het hart van de mens opkomen, door het gelouterde licht van het zuivere verstand wijs te bewaken, omdat de gedachte het zaad voor de daad is. De noodzakelijke en wijze bewaking van de gedachten kon echt niet treffender uitgedrukt worden dan juist door wat Mozes zegt: 'Heb geen begeerte naar dit of dat!' Want als je eenmaal sterk begint te begeren, is je gedachte al tot leven gebracht door je welgevallen en door je wil, en dan zal het je moeite kosten zo'n tot leven gekomen gedachte volledig in je te verstikken. De gedachte en het idee is immers, zoals eerder gezegd, het zaad voor de daad, die de vrucht van het zaad is. Zoals echter het zaad is, zo is dan ook de vrucht!

[3] Je kunt dus denken wat je wilt, maar laat geen gedachte en geen idee eerder tot een levende vrucht worden dan nadat je hem voor de rechter­stoel van je verstand en van je inzicht behoorlijk hebt onderzocht! Pas wanneer de gedachte daar de licht­ en vuurproef heeft doorstaan, kun je hem tot een levende vrucht of daad laten worden en dan kun je wel iets goeds en waars begeren; maar je mag geen begeerte hebben naar iets wat onjuist is en duidelijk tegen de naastenliefde ingaat! En dat is wat Mozes in zijn laatste gebod tot uitdrukking heeft gebracht, en dat is werkelijk nooit en nergens in tegenspraak met de innerlijke levensfuncties die jij met hulp van je scherpzinnige rabbi denkt te hebben gevonden. Wat moet, ja wat kan er van een mens terechtkomen als hij niet vroegtijdig leert zijn gedachten te onderzoeken, te ordenen en al het onreine, kwade en verkeerde daaruit te verwijderen? Ik zeg je, zo iemand zou slechter en kwaadaardiger worden dan het meest verscheurende en wilde dier!

[4] In een goede en wijze ordening van de gedachten ligt immers de hele levenswaarde van een mens. Als Mozes nu ter regeling van de gedachten, wensen en begeerten ook een gebod gaf, kan dan een rabbi die heel wijs wil of moet zijn, hem verdacht gaan maken alsof hij zo'n gebod waarmee men het meest rekening moet houden, niet van de ware geest ontvangen zou hebben? Kijk nu toch eens, m'n lieve dochter, hoe je rabbi zich vergaloppeerd heeft!’

 

37 Armoede en rijkdom

 

[1] (De Heer): 'Dat de goederen van deze aarde zeer ongelijk verdeeld zijn en dat er rijken en armen zijn, is dus wel de wijze wil van God, en Hij laat ook zo'n verhouding onder de mensen bestaan, omdat de mensen anders moeilijk of helemaal niet zouden kunnen bestaan.

[2] Want stel je eens voor dat ieder mens op aarde al vanaf zijn geboorte zo van alles voorzien zou zijn, dat hij van een ander niet het minste nodig zou hebben, dan zou hij maar al te gauw net zo leven als de dieren in het bos en de vogels in de lucht. Die bouwen geen huizen, bebouwen geen akkers en wijngaarden en hoeven niet voor hun kleding te zorgen. En als zij in hun holen en nesten ook nog voedsel genoeg zouden hebben, dan zouden zij die ook nooit verlaten, maar net als poliepen op de bodem van de zee rusten en vreten als ze honger zouden voelen. Maar omdat de dieren hun voedsel eerst moeten zoeken, zijn zij heel beweeglijk en rusten pas dan als zij hun honger hebben gestild.

[3] En kijk, zo heeft God het speciaal bij de mensen heel wijs geregeld, dat Hij de aardse goederen zeer ongelijk verdeeld en hun ook zeer verschil­lende talenten en bekwaamheden heeft gegeven! Daardoor is de ene mens onmisbaar voor de andere. De rijke is gewoonlijk niet erg geneigd om het zwaardere en toch noodzakelijke werk zelf aan te pakken, maar hij heeft er plezier in om alles volgens zijn kennis en zijn opgedane ervaringen te regelen en zijp knechten en dienstmaagden op te dragen wat zij moeten doen. Die steken dan de handen uit de mouwen en werken en dienen de rijke gewillig voor het bedongen loon. En opdat zij zich eventueel uit lust tot eigen rijkdom en een luxueus leven niet aan een rijke werkgever zullen vergrijpen, wordt deze zowel door de wereldse als door de goddelijke wetten beschermd, weliswaar slechts tot een bepaalde hoogte, waarboven ook voor de rijken heel strenge en wijze wetten zijn gegeven.

[4] Zo heeft de rijke bezitter ook allerlei ambachtslieden nodig. Hij heeft een smid nodig, een timmerman, een metselaar, een meubelmaker, een pottenbakker, een wever, een kleermaker en nog heel veel anderen, en zo leeft de een van de ander omdat de een de ander dient. En alleen op deze wijze kan het menselijk geslacht op aarde in stand worden gehouden en het zou een heel goed bestaan kunnen hebben, als niet zovelen zich op een te overmatige hebzucht en heerszucht hadden gestort. Maar zulke mensen. worden door God altijd streng gestraft en reeds op deze wereld getuchtigd, en hun onrechtvaardig snel vergaarde rijkdom duurt hoogstens tot in het derde nageslacht.

[5] Je ziet daaruit dat er in de wereld armen en rijken moeten zijn, en zo kun je ook inzien dat Mozes het laatste gebod niet onvolledig, maar zo volledig als maar denkbaar is, aan de joden en door hen aan alle mensen heeft gegeven, en dat juist aan dit gebod pas de ware innerlijke voltooiing van de zuivere naastenliefde en de geest der barmhartigheid in het hart van de mens ten grondslag ligt.

[6] Als dit echter ontegenzeggelijk het geval is, betekent het ook dat iedereen voor de ware reiniging van zijn ziel juist dit laatste gebod zeer ter harte moet nemen en ook heel goed en volkomen moet naleven. Want zolang een mens niet volledig meester wordt over zijn gedachten, wordt hij ook niet meester over zijn hartstochten en de daaruit voortkomende gewelddadigheden. Wie echter in en over zichzelf geen heer en meester is, bevindt zich nog ver van Gods rijk en is en blijft een knecht van de zonde die uit zijn wanordelijke gedachten en de daaruit voortkomende begeerten geboren wordt en de hele mens verontreinigt. Heb je dat nu goed begrepen? Nu is de beurt weer aanjou om te spreken.'

 

38 Over menselijke kritiek

De raad van de Heer om zich van alle twijfel te ontdoen

Het innerlijke omgaan met de l!eer

 

[1] Helias zei: 'O Heer en Meester in Uw geest van eeuwigheid! Wat moet ik, arm meisje, nog meer zeggen? Want met U over goddelijke zaken spreken, komt me nu net zo voor als wanneer een onnozele dwaas zich zou voornemen om met een eetlepel de hele onmetelijke zee in een emmer te scheppen. Alles wat U zegt, o Heer, is waarheid; maar alle mensen bij elkaar weten totaal niets. Mijn kritiek op het laatste gebod leek mij zo juist als de meest onomstotelijke waarheid van de hele wereld, en wat is er nu van mijn kritiek op de wet overgebleven? Niet alleen helemaal niets, maar een uitspraak waarover men zich een hele eeuwigheid lang zou kunnen schamen, dat men zo dom was om het uit te spreken en daardoor ook zijn eigen domheid pas echt voor iedereen duidelijk zichtbaar heeft gemaakt. Heer en Meester, werkelijk, ik ben nu in hoge mate ontevreden over mijzelf en ik heb er diep berouw over dat ik het ooit heb durven wagen mij in een woordenwisseling met U in te laten! Wat zullen nu alle hier verzamelde wijze mannen van zo'n eigenzinnig en ingebeeld meisje denken? O Heer en Meester, ik begin me nu ontzettend te schamen!'

[2] Ik zei: 'Wel, waarom dan eigenlijk? Ik heb je er immers Zelf om gevraagd, en jijzelf hebt steeds gezegd: wie doet wat Ik wil, zondigt niet! Je hebt alleen maar gedaan wat Ik wilde, en daarom heb je dan ook niet gezondigd en als je niet hebt gezondigd, dan hoef je je ook niet vanwege een of andere zonde voor Mij te schamen. Want wat je hebt gezegd, was niet alleen ter wille van jezelf erg belangrijk, maar ook voor al de anderen, want zij hadden allemaal precies dezelfde twijfels en zijn daar nu geheel en al van genezen. En zie, dat was ook min of meer het werk van jouw waarlijk zeer bedreven tong, en dat was iets heel goeds en helemaal niets slechts en dus hoef je je niet te schamen over wat je hebt gezegd. Jij hebt voor je jeugdige leeftijd een heel zuiver verstand en dat is het aanvankelijke licht van het hart. En wie een juist licht in zijn hart heeft, kan ook gauw en gemakkelijk het echte levenslicht vinden. Begrijp je, wat Ik je daarmee heb gezegd en heb laten zien?'

[3] Helias zei: 'O Heer en Meester, dat begrijp ik goed, maar desondanks ben ik me er toch volledig van bewust dat ik het volkomenste niets in het niets ben en U het volmaaktste alles in alles bent! Maar van nu af aan vraag ik U, o Heer, mij niet meer tot spreken aan te moedigen, want ik ben erg blind!'

[4] Ik zei: 'Je zou nog wel moeten spreken, omdat je ook de profeten verdacht hebt gemaakt; maar omdat je nu inziet en begrijpt dat de wet van Mozes puur goddelijk is en geen gebreken en hiaten in zich heeft alsof het een menselijke wet zou zijn, kun je je de rest nu besparen. Maar als er nog iets is wat je met twijfel vervult, dan kun je het vragen, en dan zal je een licht gegeven worden.

[5] Hier om Mij heen zitten Mijn oudste leerlingen, en die schijnbare jongeman is Mijn dienaar, zoals Ik er nog heel veel heb; ook hem kun je vragen stellen, dan zal hij je net zoals Ikzelf en zoals Mijn leerlingen over alles de juiste opheldering geven. Ikzelf ga nu naar Mijn jongens die zich daar aan de andere kant van deze herberg in een vertrek bevinden, om hen naar buiten te brengen. Maar alleen Lazarus, Agricola, de Romein, en de slavenhandelaar Hibram mogen Mij begeleiden.

[6] Nu weetje, Helias, watje moet doen als je nog meer licht wilt hebben, want Ik moet nu iets anders doen, daar de zon nog maar ruim een half uur aan de hemel zal blijven. Dan komen na zonsondergang de vele uitheemse gasten, die buiten onder de tent hun avondmaal tot zich zullen nemen en dan is er voor Mij geen tijd om buiten tussen de wereldse mensen rond te lopen, maar Ik wil dan* (* 'Ik wil dan' is toegevoegd ) weer hier in jullie midden zijn. Maar als de vreemdelingen na het avondmaal weer naar hun hutten gaan, zullen wij ons gezamenlijk naar buiten begeven, en zullen jullie allen daar wonder­baarlijke dingen beleven. Blijf nu dus hier en sterk elkaars geest tot Ik weer bij jullie terugkom!’

[7] Helias zei nu met een wat bedroefde stem: 'O Heer en Meester, waarom mag ik dan nu niet mee naar buiten? Ik zou toch zo zielsgraag altijd zo dicht mogelijk bij U willen zijn!’

[8] Ik zei: 'Dat is werkelijk heel loffelijk van je, maar je kunt ook zonder Mijn persoonlijke aanwezigheid steeds heel dicht bij Mij zijn, als je in je hart maar dicht bij Mij bent! Zie, in Genezareth bevindt zich ook een heel lieflijk meisje, dat Jarah heet; zij heeft Mij als persoon al bijna een heel jaar niet meer gezien en toch is zij in haar hart nog veel dichter bij Mij dan jij nu! Ik kan ieder ogenblik met haar spreken en zij hoort elk van Mijn woorden heel precies in haar hart en richt zich daar strikt naar. Doe jij hetzelfde, dan zul jij je ook net als die Jarah steeds zeer dicht bij Mij bevinden, ook wanneer Ik niet meer in dit lichaam en vlees op deze aarde zal rondlopen! Begrijp dat en richt je leven daarnaar in, dan zul je het eeuwige leven in je hebben!'

 

39 De opvattingen van de jonge slaaf

De toekomst van Rusland

 

[1] Toen stond Ik vlug op, samen met de drie genoemde mannen en wij gingen naar onze jonge mensen, die wij heel rustig en in een opgewekte stemming aantroffen, want ze hadden elkaar steeds veel te vertellen over de wonderlijke dingen die ieder 'Van hen tijdens de verre reis had gezien en opgemerkt, en hoe dat te maken had gehad met hun huidige bevrijding. ­Enkelen hadden dromen, anderen beweerden nu eens op aarde en dan weer aan de hemel andere verschijnselen te hebben gezien. En zo onder­hielden deze jongeren zich enkele uren heel goed met elkaar en merkten nauwelijks dat het al bijna avond was geworden.

[2] Toen wij hun ruime vertrek binnenkwamen, waren ze buiten zichzelf van vreugde en allen riepen: 'Wees gegroet, enig echte en ware vader van ons, want u heeft ons goed te eten en te drinken gegeven, u heeft ons bevrijd van onze harde boeien en ons naakte lijf goed bekleed, en daarom bent u alleen onze echte en ware vader en wij allen hebben u nu boven alles lief! Maar onze gevoelloze ouders kunnen we nu niet meer zo erg liefhebben, want zij hebben ons nooit iets goeds gedaan, behalve dat zij ons een tijdlang vetgemest hebben om ons dan duurder te kunnen verkopen. Wij wensen hun daarom toch geen kwaad toe, maar wij wensen alleen dat zij spoedig tot het inzicht zullen komen dat het hoogst onrecht­vaardig is als mensen andere mensen en zelfs ouders hun kinderen net als andere huisdieren aan op winst beluste kooplieden verkopen. Maar omdat we nu allemaal zo'n meer dan goede vader hebben gevonden, zij ook de oude misdaad die onze ouders aan ons, hun onschuldige kinderen, hebben begaan, hun vergeven, wat u, onbarmhartige koopman Hibram, hun thuis wel kunt vertellen, als er nog een eerlijke bloeddruppel door uw aderen vloeit!’

[3] Lazarus en ook Agricola verbaasden zich over de grote beslistheid waarmee ze deze toespraak tot Mij en ten dele tot de slavenhandelaar Hibram richtten, want Ik gaf die twee de gave om de taal van deze kinderen uit het Noorden te verstaan, alsook om met hen te spreken, omdat dit hoogst noodzakelijk was, opdat speciaal de Romein zich beter voor hen verstaanbaar kon maken. Ik had ook deze jongeren die gave kunnen geven, maar dat zou niet zo goed voor hen geweest zijn, want als zij de taal beter zouden verstaan, zouden zij ook eerder en vollediger kennis van alle mogelijke ontaardingen, ondeugden, zonden en slechte gewoonten gekre­gen hebben. Wanneer zij echter de hun nog vreemde taal van de Romei­nen pas langzamerhand zouden leren, dan zouden zij voorlopig door de Romein, die uiteindelijk toch alle jongeren mee naar Rome nam en er voor Lazarus niet één achterliet, in hun taal in Mijn leer worden onder­wezen, die hun dan een voortdurende bescherming zou geven tegen de dwaasheden van Rome; en alles was dus goed zoals Ik deze zaak had geregeld.

[4] Toen deze jongeren een goed.gesprek met ons hadden gehad en ook Hibram hun de plechtige verzekering gaf dat hij thuis uitstekend voor hun achtergebleven vrienden zou zorgen en dat hij in het vervolg ook geen mensenhandel meer zou drijven, voor welke belofte alle Jongeren, zowel de jongens als de meisjes, zich heel dankbaar toonden, zei Ik, dat zij nu allen met ons mee naar buiten moesten gaan, wat hun veel plezier deed.

[5] Toen wij buiten waren, zagen wij het mooie landschap bij zonsonder­gang en de jongeren zeiden, helemaal dronken van geluk, dat zij nog nooit zo'n mooi landschap hadden gezien.

[6] En een van de jongeren die bijzonder begaafd was wat het denken en het spreken betreft, zei: 'Waarlijk, in dit land dat werkelijk zo mooi en warm is, moeten de mensen veel dichter bij de goede God staan dan waar wij geboren zijn, want daar is het maar korte tijd warm en daarna een lange tijd erg koud, zodat het water van louter kou tot steen wordt en het hele land ziet er erg triest uit! Daarom staan de mensen daar ook dichter bij de boze god en zijn daarom ook boos en slecht. Want daar hebben de mensen elkaar niet lief en iedereen streeft er alleen maar naar hoe hij zijn mede­mensen kwaad kan doen. De sterkste is daar een verschrikkelijke heerser voor de andere zwakke mensen en dwingt hen om zonder loon de zwaarste diensten voor hem te verrichten -dat moet daar echt de boze god veroorzaken! En u, Hibram, bent daar ook zo'n sterke heer; laat daarom in de toekomst als u thuis bent uw hart en uw verstand toch niet meer door de boze god gevangennemen en breng hem geen offers meer, maar offer aan de goede God van dit land, dan zal ook ons land zo mooi en warm worden als dit nu is.

[7] Want ik denk dat de goede God veel machtiger is dan de boze, die het water wel kan doden en tot steen maken, maar het zelf niet weer vloeibaar en levend kan maken. Hier hebt u de goede en machtigste God gevonden; neem Hem mee in uw hart en offer aan Hem alleen, dan zal Hij ons grote land vast ook zegenen! Als u thuis echter weer aan de boze god offert, zal ons land nooit zo worden als dit mooie, warme land.’

[8] Door deze kinderlijk wijze woorden van de jongen werd Hibram tot tranen toe bewogen en hij beloofde hem heel plechtig dat hij zijn raad en wens nauwgezet zou opvolgen en nooit meer een offer zou brengen aan de veronderstelde boze god; wel zou hij daar aan al zijn ondergeschikten de goede God verkondigen, die hij hier heel goed had leren kennen, en laten zien hoe men Hem alleen kan en moet offeren.

[9] Daarbij drukte hij ook alle jongeren op het hart om er nu ook zelf ijverig naar te streven om de goede en enig ware God steeds beter te leren kennen en Hem boven alles te eren en lief te hebben, en als zij in het kennen van de goede en enig ware God volleerd zouden zijn, dat zij hun vaderland dan niet moesten vergeten.

[10] Ook dat beloofden de jongeren en de spreker zei: 'Als wij eenmaal de zegen en de kracht van de goede, enig ware en almachtige God op gelijke wijze bezitten als deze mensen hier - waarvan wij ons allen met de hoogste verbazing hebben overtuigd -dan zullen wij ook heel gemakkelijk de weg naar huis vinden en naar huis terugkeren, want dan zal Zijn geest ons wel de juiste en snelste weg tonen en ons ook leiden. Maar zonder zo'n leider en almachtige gids en beschermer zouden wij ons land, dat ontzettend ver hier vandaan ligt, wel nooit kunnen vinden en dat des te moeilijker omdat wij vier dagen lang met geblinddoekte ogen en met leem bedekte oren op de wagens en karren uit ons vaderland zijn weggevoerd. Laat daarom ook deze slechte gewoonte varen, want het is iets verschrik­kelijks om blind en doof als slaaf je vaderland, ook al is het nog zo onvriendelijk, voor altijd te moeten verlaten. Denk daar dus ook aan, Hibram, want u bent een machtig heer in ons land en heerst over de arme mensen in de wijde omtrek!'

[11] Daarna wendde de jongen zich met een liefdevolle blik tot Mij en zei: 'O, goede vader en wijze en machtige man, die helemaal vervuld is van de goede God en die alle macht en kracht bezit, zegt u toch ook tegen Hibram dat hij moet doen wat wij, die arm zijn, hem bij monde van mij eerlijk en openhartig hebben aangeraden, dan zal hij het des te zekerder doen, omdat ook hij reeds veel achting voor u schijnt te hebben! Als hij dat thuis zal doen, dan zalook ons land zo mooi en warm worden als dit hier, en de boze god zal dan beslist niet meer in staat zijn het water te doden en ons hele grote land met de zeer koude sneeuw te bedekken, wat voor de mensen daar het leven erg moeilijk maakt.

[12] O, goede vader van ons allen, wees toch niet alleen voor ons barmhartig, maar ook voor al degenen die in ons onaangename land wonen en vaak niets anders te eten hebben dan gedroogd vlees van wilde dieren en vissen! Mocht ik uit naam van al degenen die u hier als goede vader prijzen, iets verkeerds hebben gevraagd, dan mag u mij daar wel voor straffen, want aan macht en kracht daarvoor ontbreekt het u, beste goede vader, zeker niet, waarvan wij ons allen al hebben overtuigd!'

[13] Ik zei: 'Waarom zou Ik dat doen! Ik heb in alle eeuwigheid nog nooit een wezen gestraft, tenzij het zichzelf heeft gestraft - des te minder zal ik jou ooit straffen voor je goede en edele hart. Integendeel, Ik zegje: Je zult binnen zeven jaar naar je land terugkeren en Ik zal uit jouw lendenen een geslacht verwekken dat de uitgestrekte landen van het Noorden meer dan duizend jaar in Mijn naam zal regeren en leiden. Maar je latere nakome­lingen zullen de heerschappij niet behouden, omdat zij ruw en zeer heerszuchtig worden. Alleen, daar hoef jij je niets van aan te trekken, want Ik zal daar altijd bestuurders kiezen zoals Ik ze precies zal kunnen gebrui­ken. Het rijk zal steeds met geringe wijzigingen hetzelfde blijven; maar in later tijden zullen de bestuurders zich niet in Azië, maar in Europa vestigen. Wees daarom allen bijzonder vlijtig en leer al het goede en ware en verplant Mijn licht ook naar het zeer duistere Noorden!

[14] Weliswaar zal daar evenals tot nu toe de natuurlijke winter de aarde beheersen, maar dat geeft niet. Als jullie harten maar warm zijn door de liefde tot God en tot jullie naasten, dan zullen jullie dode rivieren wel ontdooien en veel zegen in het land brengen. Maar jullie moeten je nu dus heel ijverig in al het goede en ware laten onderwijzen door degenen die jullie mee naar Rome zullen nemen; jullie zullen dan over zeven jaar rijk gezegend naar je land terugkeren. En als je je weer in je oude vaderland bevindt, doe dan goed aan degenen die jullie kwaad hebben gedaan, dan zul je daardoor veel zegen in je land brengen! Hebben jullie dat goed begrepen?'

[15] Allen bevestigden dat en beloofden zich eraan te houden.

[16] En Ik zei: 'Dan hebben we een goed doel bereikt; laten we dan nu weer naar binnen gaan!’

[17] Daarmee waren allen volkomen tevreden en wij trokken ons vanwege de naderende vreemdelingen weer in huis terug, waar wij Helias in een gloedvol gesprek met de engel aantroffen.

 

40 Lazarus en Rafaël bedienen de vreemdelingen

 

[1] Toen Ik weer aan tafel was gaan zitten, riep Ik Rafaël en Lazarus en het hun weten, dat de vreemdelingen uit de stad al in aantocht waren en dat zij er daarom zorg voor moesten dragen dat deze in de tenten ondergebracht en verzorgd werden en niet in de vertrekken van het huis zouden komen.

[2] Toen vroeg Lazarus: 'Heer, het wordt al donker omdat de zon is ondergegaan. Hoe moet het met de verlichting? In huis hebben we voldoende verlichting, maar in de tenten hebben we tot nog toe geen lampen en daarom zou ik U, o Heer, willen vragen om me daarbij te hel.pen. Want als de tenten donker zijn, gaan de vreemdelingen naar het huls, als zij daar licht zien.’

[3] Ik zei: 'Daarom geef Ik je Rafaël dan ook mee; die zal wel voor je doen Wat nodig is, zoals hij dat omstreeks het middaguur ook heeft gedaan. Je kunt dus gerust naar buiten gaan. Gaan jullie nu maar, want de vreemde­lingen komen er al aan!’

[4] Lazarus ging nu met Rafaël en de waard naar buiten en trof tot zijn grote verbazing de tenten allemaal helder verlicht aan en alle tafels rijkelijk voorzien van wijn en allerlei spijzen. Toen kwamen ook de dienaren en dienstmaagden van het huis en vroegen aan Lazarus en aan de waard waar zij de spijzen en de wijn vandaan hadden gehaald, omdat zij er als bedienden van het huis niets van wisten.

[5] En Lazarus zei: 'Jullie zijn toch ook mensen! Waarom bekommeren jullie je zo weinig om datgene wat er nu in mijn huis gebeurt? Wij weten wel waar deze tenten, de tafels, het tafelgerei, de wijn en de spijzen vandaan komen. Als jullie daar meer je best voor hadden gedaan, wisten jullie het ook. Maar het kan jullie weinig schelen en dus weten jullie dan ook zo goed als niets! Wie is dan degene die nu al ongeveer vier dagen lang met Zijn leerlingen hier in mijn huis woont?'

[6] De koks en sommige bedienden zeiden: 'Ja, nu weten wij het! Het is de grote profeet uit Galilea! U kunt het ons echter niet kwalijk nemen dat wij tot nu toe weinig wisten en nog minder begrepen wat er aan de hand is met die profeet, want wij waren steeds volop met ons werk bezig en hadden tot vanmiddag werkelijk weinig tijd om ons met dergelijke dingen bezig te houden, en het zou voor ons ook helemaal niet passend geweest zijn om het een en ander te vragen, ook al is ons hier en daar wel wat opgevallen. Maar van nu af aan zullen wij ons wel meer om alles bekommeren, daar wij immers ook mensen zijn -zoals u zelfheeft gezegd -voor wie het geen kwaad kan als zij wat meer weten dan zij tot nu toe hebben geweten en gehoord. Is het niet zo, heer van het huis en van de vele andere bezittingen, mogen we dat?'

[7] Lazarus zei: 'O ongetwijfeld, maar laat nu ieder aan zijn werk gaan, zodat voor de vele gasten in huis een goed en toereikend avondmaal bereid wordt! En laat de knechten naar de tenten gaan om de gasten hun plaatsen aan te wijzen en evenals vanmiddag, nadat zij gegeten en gedronken hebben, het geld aan te nemen! Ga nu, want de gasten komen al!'

[8] Toen ging ieder aan zijn werk. Lazarus en de waard verwelkomden de gasten, die nu met velen tegelijk aankwamen.

[9] Een van de vreemdelingen vroeg aan Lazarus hoe hij zo precies kon weten dat er evenveel gasten van buiten zouden komen als hij tenten, banken, tafels, spijzen en wijn had klaargezet. Want hij vond het heel opvallend dat hij dat, als waard, zo precies had kunnen raden. In andere herbergen was dat bijna nooit het geval, want daar zag men meestal, dat de herbergier ofwel teveel of te weinig voor de komende gasten klaar had staan.

[10] Omdat deze vraag hem een beetje verraste, antwoordde Lazarus voorshands alleen maar dat de geëerde gast zich nu maar naar de dichtst­bijzijnde tent moest begeven om te eten en te drinken, dan zou hij hem daarna wel, als hij daar nog op stond, de nodige opheldering geven.

[11] Daarmee was de man tevreden, ging naar zijn tent, nam plaats aan tafel, at en dronk dat het een lust was en kon de heerlijke smaak van de spijzen en dranken niet genoeg prijzen.

[12] Een andere gast in dezelfde tent zei: 'Werkelijk, deze spijzen moeten door goden zijn klaargemaakt, want ze smaken fantastisch goed! En de wijn is echte nectar, die voor de goden geschikt zou zijn!’

[13] En er werden nog veel van zulke opmerkingen door deze Griekse kooplieden gemaakt. Een van hen had er veel geld voor over als hij het geheim van die voortreffelijke kookkunst te weten kon komen.

[14] Omdat Lazarus zulke opmerkingen wel had gehoord en niet zo goed wist wat hij daarop moest zeggen, vroeg hij aan de engel wat hij moest antwoorden als men hem eventueel naar dergelijke zaken zou vragen.

[15] Rafaël zei: 'Laat jij deze zaak maar rusten, dat zal ik wel met deze mensen afhandelen, want jij zou wel eens wat in de war kunnen raken en deze mensen of teveel ofte weinig zeggen en geen van beide zou juist zijn! Laat jij dus, zoals gezegd, deze zaak maar rusten, want dat zal ik wel allemaal doen!'

[16] Daarmee was Lazarus dan ook volkomen tevreden, en opgewekt liet hij de gasten hun opmerkingen maken.

[17] Maar nu kwam het moment dat de gasten helemaal verzadigd waren, hun rekening betaalden en zich gereed maakten om naar de stad te gaan, waar zij gewoonlijk in hun kramen de nacht doorbrachten.

[18] Maar de kooplieden van de bewuste eerste en dichtstbijzijnde tent, die onze Lazarus al meteen in het begin in verlegenheid hadden gebracht, begonnen hem opnieuw met hun nieuwsgierigheid lastig te vallen.

[19] Hij verwees hen nu echter heel welgemoed naar Rafaël en zei (Lazarus) : 'Weten jullie wat? Uit jullie vragen blijkt duidelijk dat jullie ergens anders met zo goed verzorgd worden als hier bij mij, maar iedere eerlijke waard heeft zijn eigen geheimen, die hij voor geen prijs bekend wil maken, zodat ook anderen daarvan kennis kunnen nemen. Maar deze voortreffelijke jongeman kan jullie uitstekend vertellen wat voor jullie nodig.kan zijn om te weten; richt je dus maar tot hem, dan zal hij jullie het juiste antwoord geven!’

 

41 Rafaël en de Grieken

 

[1] Na deze woorden van Lazarus richtte de Griek zich tot de jongen (Rafaël) en zei: Beste jongen, de waard heeft ons met onze vraag naar jou verwezen, jij zou ons wel een goed antwoord kunnen geven! Waarover het gaat, heb je al gehoord en daarom kun je wel meteen beginnen te spreken!’

[2] De engel zei: 'Ja, beste mensen, dat gaat niet zo snel als jullie je dat voorstellen! Want in onze boeken, die jullie ook niet helemaal onbekend zijn, staat geschreven: 'Het land Kanaän is aan de kinderen van Jehova gegeven en goden zullen daarin wonen. ' Zodoende zijn jullie nu in het land van de goden en hebben hier met goden te maken en niet met zuiver wereldse mensen zoals jullie zijn. Als jullie echter bij goden iets willen bereiken, dan moeten jullie hun van te voren heel oprecht leren vragen, anders sluiten de goden hun mond en geven jullie geen onderricht en geen raad. Begrijpen jullie mij?'

[3] De Griek zette grote ogen op en zei tegen de jongen: 'Nou, nou, m’n beste jonge jood, jullie goddelijkheid schijnt niet al te veel om het lijf te hebben, want als jullie goden waren, zouden de Romeinen jullie niet onderworpen hebben! Maar van ons mag jij je als jonge jood, die waarschijnlijk nog niet zoveel ervaring heeft, je laten voorstaan opje oude mystieke geschriften en je inbeelden dat je een god bent. Ik kan ook aan jou vragen mij iets over jullie geheime kookkunst mee te delen en ik vraag je dat nu ook heel oprecht!'

[4] De engel zei: 'Nu vertel ik jou en ieder van jullie nog minder over ons kookgeheim dan eerst, want nu benje zelfs wat grof geworden en met grofheid is er bij ons goden al helemaal niets te bereiken! Want jullie mensen moeten zich naar ons en wij niet naar jullie richten, omdat wij zonder jullie heel goed kunnen leven en eeuwig bestaan, maar jullie zonder ons nooit. Hebben jullie dit ook weer begrepen?'

[5] De Griek zei: 'O ja, maar al te goed, en het is ons nu duidelijk geworden dat speciaal jij als baardeloze jongen een heel vreemde snuiter bent! Maar als jij je zo laat voorstaan op je goddelijkheid, geef ons daar dan eens een bewijs van, dan zullen we ook met zekerheid weten wat wij ten opzichte van jou moeten doen! Want met woorden alleen kan iemand die een mens schijnt te zijn, zich tegenover ons, mensen, nooit of te nimmer als een god manifesteren, maar alleen door een daad die, volgens het getuigenis van alle mensen die in allerlei kunsten en wetenschappen onderlegd zijn, niet anders aangemerkt kan worden dan als een daad die alleen aan een god mogelijk is. Heb je, als jongen die als een god vereerd wil worden, ook dat begrepen?'

[6] Rafaël zei: 'O ja, maar met dergelijke Griekse wijsheidsfrasen bereiken jullie bij mij niets, want ik bezit goddelijke macht en kracht en heb daarom voor geen enkel mens enige vrees en ook niet voor alle mensen op de hele aarde. Wie van mij iets wil ontvangen, moet mij er eerst in volle ernst met een zuiver en deemoedig hart om vragen; met behulp van jullie spitsvon­digheden krijg je nooit of te nimmer iets van mij gedaan. Begrijp je dat?'

[7] De Griek zei: 'Luister eens, je bent een totaalonhandelbare jongen en er is met jou, als je werkelijk enige geheimen bezit, met alle menselijke verstand niets te beginnen, daar zijn we nu wel helemaal achter! Je hebt je er goed in geoefend om voor de mensen voor god te spelen; ga zo maar door, dan zul je nog eens een groot en zeer beroemd man worden. Maar als je werkelijk zo goddelijk almachtig, en daarbij duidelijk een Jood bent, dan kun je geen vriend van de Romeinen zijn. Het zal voorjou toch niet moeilijk zijn alle Romeinen in één slag uit dit godenland van jou te verdrijven. Waarom laten jullie je dan hun strenge wetten welgevallen?'

[8] De engel zei: 'De Romeinse wetten zijn wel streng, maar tevens rechtvaardig en dienen de betere joden nu zelfs als bescherming tegen die slechte joden, die zich weljoden noemen, maar in hun hart geen joden en al helemaal geen Gods kinderen zijn. En daarom zijn de Romeinen nu onze vrienden en reeds lang geen vijanden meer en zij bewaren goed de orde onder de verdorven mensen van dit land evenals in vele andere landen, en wij beschermen hen daarom eerder dan dat wij hen uit dit land zouden willen verdrijven. Dat wij echter, als dat nodig mocht zijn, ook de machtige Romeinen als kaf voor de stormwind uit dit land zouden kunnen blazen, daarvan zal ik jullie een klein voorbeeld geven, let dus allen goed op!’

[9] De Griek zei: 'Jongen, wat wil je ons dan laten zien of door je eventuele toverij wijsmaken?'

[10] Rafaël zei: 'Oordeel niet van te voren, maar pas achteraf!'

[11] De Griek zei: 'Heel goed, we zullen pas achteraf oordelen!'

[12] Rafaël zei: 'Goed dan; oordeel dus achteraf! Zoals ik jullie heel duidelijk heb gezegd, oordeel volgens jullie wijze Griekse verstand en zeg mij dan wat jullie wijze verstand daarvan zegt!'

[13] De Griek zei: 'Goed dan, laat maar wat zien, wij zullen wel zien of het echt is! Want bij ons in Athene zijn al heel wat verschillende wijzen geweest en wij Grieken kunnen daarom heel goed beoordelen wat toverij is, en wat een waarachtig wonder van God. Kom dus maar voor de dag met je goddelijke blijk van almacht!'

[14] De engel zei: 'Maar let wel goed op dat het jullie niet de natuurlijke adem beneemt!’

 

42 Een wonder van Rafaël

 

[1] Toen tilde Rafaël een steen van tien pond van de grond op en zei: 'Ik denk dat deze steen groot en zwaar genoeg is om jullie hiermee een duchtig proefje te kunnen geven!'

[2] De Griek zei: 'Ongetwijfeld, maar wat gaat ermee gebeuren?'

[3] Rafaël zei: 'Opdat jullie mij niet voor een dwaze magiër zullen aanzien, mag je deze steen zelf in de hand nemen en hem ook door je metgezellen laten vasthouden, opdat ook zij zich er goed van kunnen overtuigen dat het een echte, massieve steen is, zoals die alleen maar hier in deze streek voorkomt! Neem dus die steen in je handen en bekijk hem!'

[4] Hierop nam de Griek de steen in zijn handen en keurde hem en zijn metgezellen deden hetzelfde.

[5] Toen allen zich er al gauw voldoende van overtuigd hadden dat de steen een volkomen natuurlijke steen was, gaven zij hem weer aan de engel en de Griek zei: 'De steen is geheel en al steen, daaraan twijfelt niemand van ons, maar wat wil je er nu mee doen?'

[6] Rafaël zei: 'Neem die steen nog eens in je handen en raap nog meer van zulke stenen op, pas dan zullen jullie onze goddelijke kracht leren kennen! Maar jullie hoeven niet bang zijn, want er zal jullie daarbij geen haar gekrenkt worden!’

[7] Daarop zochten zij een aantal van die stenen bij elkaar en hielden die in hun handen alsof zij de jongen wilden stenigen.

[8] Toen zei de engel tegen hen: 'Jullie zien dat ik geen van de stenen in jullie handen ook maar met een vinger aanraak. Zodra ik echter met mijn wil zeg: 'Los op in je etherische oerstof dan zal er geen stofje van deze stenen in jullie handen overblijven!’

[9] De Griek zei: 'Jonge vriend, dat zal wel zo'n woordenspelletje van je zijn! Er zal weliswaar geen stofje in onze handen blijven, maar wel de hele stenen, en het zullen natuurlijk losse deeltjes zijn, omdat wij ze zelf van de bodem 'losmaakten’ en ook zullen zij in ether overgaan, omdat wij ze reeds met onze handen in de luchtether omhoog houden. Heb ik gelijk of niet? Vind je het goed,jonge joodse god, dat wij deze stenen, als je ze met je wil volledig opgelost en dus vernietigd hebt, naar je toe gooien?'

[10] De engel zei: 'O zeer zeker, gooi maar op! Maar let nu goed op dat je de stenen niet kwijtraakt, want dan heb je niets meer om te gooien! Ik wil nu dat de stenen vernietigd worden! En werp nu jullie zware stenen maar naar mij, als je ze nog in je handen hebt!'

[11] Toen keken de ruim dertig Grieken elkaar hoogst verwonderd aan en de eerste zei: 'Luister eens, aardige jongen, jij bent tot meer in staat dan wat wij Grieken, die veel ervaren en gezien hebben, kunnen begrijpen! Daar is werkelijk een bovennatuurlijke kracht van een goede geest voor nodig, want dat is niet natuurlijk meer. In een nauwelijks merkbaar ogenblik waren alle stenen volledig vernietigd. Hoe heb je dat gedaan?'

[12] De engel zei: 'Het 'hoe' zullen jullie nog lang niet begrijpen, maar ik heb jullie immers van te voren gezegd, dat jullie hier met ons als ware en onbedorven joden te maken hebben en dus met kinderen Gods, en die bezitten een goddelijke kracht in zich en zijn dus gebieders over de hele natuurlijke wereld en zijn onsterfelijk. Daarom zei ik jullie immers dat wij als goden voor geen vijand bang zijn en gebieders zijn over de gehele wereld. En wie iets van ons wil hebben, moet ook in staat zijn volkomen ernstig te vragen, anders krijgt hij niets van ons. Begrijp je dat nu al beter?'

[13] De Griek zei: 'Hoe zijn jullie dan echte goden geworden, terwijl jullie toch evengoed mensen zijn zoals wij?'

[14] Rafaël zei: 'Omdat wij vóór alles gestreefd hebben naar de zuivere en ware kennis van de ene, enig ware God en ons niet beijverden om de ijdele, dode schatten van deze wereld! En dus hebben wij van de ene, enig ware God dan ook niet de dode schatten ontvangen van de materie van deze wereld, waarin alles vergankelijk is, maar wij hebben de levende schatten van de geest ontvangen en van zijn kracht, die wij in eeuwigheid nooit meer zullen verliezen, maar waarvan wij er nog steeds grotere bij zullen krijgen.

[15] Maar om de levende schatten van de geest te ontvangen, moet men van de ene, enig ware God de middelen hebben gekregen, hetgeen bij ons joden reeds door de eerste patriarchen en daarna voornamelijk door de grote profeet Mozes, en na hem door nog vele andere profeten en leraren is gebeurd. Wie van de joden dan de aangeraden middelen bij zichzelf helemaal heeft aangewend en de geboden wegen is gegaan, heeft zich daardoor ook het kindschap van God waardig gemaakt en daarmee de innerlijke kracht van de geest verworven. Omdat dat echter bij jullie nog nooit het geval is geweest, weten jullie niets van de ene, enig ware God, niets van de kinderen van God op deze aarde en ook niet welke vermogens zij hebben. Begrijpen jullie dat?'

[16] De Griek zei: 'Ja, ja, dat kan bij jullie wel zo zijn, maar als die bepaalde ene, ware God jullie joden zulke middelen heeft gegeven en zulke wegen heeft gewezen, waarom heeft Hij dat dan bij ons niet gedaan, want wij zijn toch evengoed mensen als jullie joden? Wij Grieken hebben immers ook verstand en begrip en werden in alle ons bekende tijden zelfs als een van de geestrijkste en ontwikkeldste volkeren der aarde gezien. Dat wij voor jullie nu onderdoen aan innerlijke geestkracht, daar kunnen wij zelf toch waarlijk niets aan doen! Als die bepaalde ene, enig ware God zich aan jullie joden als zodanig kenbaar heeft kunnen maken, waarom dan niet aan ons Grieken?'

[17] Rafaël zei: 'Mijn vriend, het is bij lange na niet zoals jij het je nu voorstelt, maar heel anders! Ook de Grieken, net als de Romeinen en de oude Egyptenaren, hebben ooit op hetzelfde punt gestaan, waarop zich nu nog een gering aantaljoden bevindt. Maar zij verlieten de enig ware God, zoals nu ook weer heel veel joden Hem helemaal verlaten en zich vrijwillig van Hem afwenden; degenen die zo de enig ware God verlieten, verliet Hij toen ook en Hij liet hen over aan hun ijdele wereldroes.

[18] Maar wanneer zij ooit in hun hart weer tot Hem willen terugkeren ­zal Hij hen ook aannemen en hun weer de oude middelen aangeven, waardoor zij ook weer volkomen ware joden en kinderen van God kunnen worden. Op het juiste moment zullen er ook weer boden en leraren naar jullie en naar alle andere volkeren der aarde gezonden worden en de oude middelen bekendmaken. Heil degenen, die zich dan zullen bekeren!'

[19] De Griek zei: 'Maar waarom gebeurt dat niet nu al?'

[20] De engel zei: 'Omdat jullie nu nog veel te vol zijn van alle wereldse zaken! Als jullie die meer zullen loslaten en daardoor voor iets geestelijkers rijp worden, dan zal dat, waarover ik sprak, ook wel tot jullie komen. Maar nu heb ik jullie genoeg gezegd en genoeg laten zien; misschien spreken we er morgen nog verder over!’

[21] De Griek zei: 'Ja, morgen wilden ik en alle anderen weer vertrekken ­omdat wij alles wat wij hebben meegebracht al heel goed hebben verkocht, maar ter wille van jou zal ik morgen nog tot de middag hier blijven en je graag nog om een paar geestelijke schatten vragen om mee te nemen naar Griekenland. Misschien hoor ik morgen iets van je over de toebereiding van jullie spijzen, die werkelijk goddelijk heerlijk smaken!'

[22] De engel zei: 'Nou, nou, dat zullen we wel zien! Maar ik denk dat je voorlopig van de manier waarop wij spijzen bereiden even weinig zult begrijpen als van mijn vernietiging van de harde stenen zoëven. Maar dat is ook niet zo belangrijk; er zijn hier nog heel andere dingen, die je kunt leren kennen en die van meer nut voor je zullen zijn dan te weten, hoe wij onze spijzen klaarmaken. Als je daarmee instemt, kun je morgen terugkomen, maar voor de bereiding van de spijzen hoef je niet terug te komen, omdat ik je nu al gezegd heb, hoe het daarmee staat.'

[23] De Griek zei: 'Over het bereiden van de spijzen zal ik geen woord meer zeggen, als ik iets te weten kan komen wat voor ons allen nuttiger kan zijn dan de bereiding van spijzen. Daarom zullen we nu gaan en morgen tegen de middag weer terug komen, wanneer alle andere gasten reeds weg zijn gegaan. Straks kon het wel eens donkerder worden dan nu en de berg is tamelijk steil.’

[24] De engel zei: 'De berg zal wel zodanig verlicht zijn dat jullie gemakkelijk en zonder gevaar af kunnen dalen; gaan jullie dus maar in de naam van de ene, ware God!'

[25] Na deze woorden van de engel gingen de Grieken weg en kwamen heel gauw en gemakkelijk bij hun kramen, waarin zij gewoonlijk over­nachtten. Maar zij sliepen heel weinig, want zij dachten de hele nacht na over de vernietiging van de stenen en maakten allerlei veronderstellingen zonder dat een van hen tot een oplossing kwam. Het verschijnsel had hen zo opgewonden, dat zij in hun hart geen rust vonden en nauwelijks de dag konden afwachten, waarop hun een licht zou kunnen opgaan over wat zij hadden meegemaakt.

[26] 's morgens pakten zij hun spullen bij elkaar en maakten alles gereed voor het vertrek. Maar allen verschoven het vertrek naar de eerstvolgende dag, want zij besloten allemaal om tegen elke prijs meer over deze wonderlijke zaak te weten te komen. Daarom besloten zij deze komende dag in ieder geval geheel aan deze zaak te wijden. En ze konden haast niet tot de middag wachten.

[27] Maar nu laten wij deze ruim dertig Grieken staan, denken en oordelen, en begeven ons met Rafaël, Lazarus en de waard naar onze grote eetzaal, waar wij allen reeds aan onze tafels heel welgemoed zaten te eten en te drinken.

 

43 De vraag van Agricola over het wezen van Rafaël

De zegen van het geduld

 

[1] Toen het drietal de eetzaal binnenkwam, wilde Lazarus ons meteen in geuren en kleuren gaan vertellen wat zich buiten, namelijk bij de Grieken, allemaal had afgespeeld.

[2] Maar Ik Zelf zei tegen hem: 'Broeder, bespaar je de moeite, want zie je, wij weten werkelijk overal van! Die meer dan dertig Grieken zijn een goede vangst voor onze zaak, maar zij moeten eerst volledig op het rechte spoor gebracht worden. De harde heidense twijfelstenen moeten eerst net zo worden opgelost als Mijn Rafaël de harde stenen in hun handen volledig heeft doen verdwijnen. Dan zal er ook met hen wel iets te beginnen zijn, en zullen zij in hun land heel bruikbare voorlopers worden voor Mijn ware leerlingen. Maar ga nu aan tafel zitten en eet en drink!

[3] Als jullie gesterkt zijn, zullen we naar buiten gaan; dan zullen jullie tot middernacht nog heel veel van de heerlijkheid van God te zien krijgen, want nu zijn jullie op sommigen na rijp genoeg om hogere goddelijke openbaringen te kunnen verdragen. Er zal niet gauw een tweede nacht komen die zo gunstig voor ons is als deze.’

[4] Toen Ik dat gezegd had, haastten allen zich met het nuttigen van het avondmaal, want na deze woorden waren alle aanwezigen toch wel erg benieuwd naar wat er zich allemaal nog zou afspelen.

[5] Agricola kwam nu naar Mij toe en vroeg: 'Heer en God, zeg me toch eens wie die wonderlijke jongeman eigenlijk is! Ik heb U er al een keer naar gevraagd en toen zei U dat ik hem na verloop van tijd vanzelf wel zou herkennen. Maar tot nu toe ben ik er uit mijzelf nog niet achter kunnen komen wat ik eigenlijk van hem moet denken. Hij eet en drinkt zoals wij, en eigenlijk veel meer, waarbij hij dan ook een volledig menselijk uiterlijk krijgt. Maar heel anders is hij als hij spreekt, werkt en handelend optreedt, want dan laat hij beslist niet met zich spotten en brengt daarbij wonderen tot stand, waarvoor men als een toch niet al te zwak mens en zo half en half tot de priesterstand behorend -dat wil zeggen, wat ons Romeinse, betere priesterdom betreft - helemaal in het niet moet verzinken.

[6] Want ik moet juist in mijn werkkring van hoog staatsambtenaar voornamelijk toezicht houden op het hele priesterdom in het grote Romeinse keizerrijk en heb mij bij die gelegenheid ook de exacte kennis eigen gemaakt van alle godsdiensten die in het hele rijk voorkomen, wat reeds blijkt uit het feit dat ik mij ook in de joodse leer heel nauwgezet heb laten onderrichten. Iemand zoals ik, voor wie alle geheimen ontsluierd moeten worden, heeft dan ook al heel veel op deze aarde leren kennen, en hier en daar oude en ook jonge mensen met heel speciale talenten en gaven gezien en leren kennen, waarbij mijn verstand, dat echt niet zo gering is, dan ook dagenlang stil stond.

[7] Maar dat was allemaal niets vergeleken bij deze jongeman, wiens meisjesachtig uiterlijk volgens onze Romeinse opvattingen eigenlijk heel zelden een teken van grote geestkracht is. De zogenaamde Adonissen en Venussen worden bij ons altijd gezien als de meest geestloze mensen, en daar waren maar heel weinig uitzonderingen op. En deze jonge man is verreweg de allermooiste die mij ooit onder ogen is gekomen. Als hij vrouwenkleding aan zou hebben, was hij verreweg het mooiste meisje op de hele aardbol. En toch bezit hij zo'n goddelijk grote geest, dat hem evenals Uzelf, o Heer en Meester, compleet alles mogelijk is. U ziet, o Heer, dat ik nu mijn begeerte om over deze merkwaardige jonge man iets te weten te komen, niet meer kan beteugelen en daarom zou U mij eindelijk toch wel eens kunnen zeggen wat er met deze jongen aan de hand is.’

[8] Ik zei: 'Vriend, als Ik, zoals jullie mensen, met een of andere zwakheid behept zou zijn, dan zou Ik je ronduit zeggen wat er met deze jongeling aan de hand is, maar omdat Ik helemaal geen menselijke zwakheden bezit en in Mijn geest reeds van eeuwigheid goed inzie, wat voor ieder mens binnen de ontwikkelingssfeer van zijn ziel h ct heilzaams te is, zeg Ik nooit tegen iemand een woord waaraan Ik Mij een paar dagen later niet meer zou willen houden, en dus blijft het erbij dat jij deze jongeman uit jezelf nog heel goed zult leren kennen.

[9] Je hebt immers gehoord dat het geduld ook een oergeest van God in de mens is en net als alle andere zes geesten gesterkt en gevormd moet worden, wil een mens tot de ware, innerlijke levensvoleinding komen. En dus wil Ik ook hier bij jou hebben, dat je geduld je vaak te eenzijdig overdreven ernst en ijver wat zal matigen. En kijk, om deze heel gegronde reden zeg Ik je dan ook niet watje nu zo vreselijk graag zou willen weten, want het geduld is voor de mens, wat een milde regen voor de aarde is. Zij kalmeert de brandende begeerten in het hart van de mens, opdat zij niet in wilde, stormachtige en vaak alles verwoestende hartstochten ont­aarden. Als je dat helemaal begrijpt, word dan wijs door het geduld, dan zal alles je wel ten deel vallen waarnaar je een edele dorst in je ziel voelt.'

[10] De Romein zei: 'Ja Heer, Meester en God, tegen U kan ook de meest wijze van alle mensen van de hele aarde niets inbrengen, omdat U de eeuwige liefde, wijsheid en waarheid Zelfbent, en dus heeft U ook hier gelijk; want een God die met Zich zou laten onderhandelen als een Griekse fruitverkoper, zou geen God zijn, maar ook slechts een zwak en wispelturig mens -en wie zou zich nu kunnen verlaten op de belofte van een zwakke God?!'

[11] Ik zei: 'Zie, nu heb je weer volledig waar gesproken! Blijf daarbij en oefen je in het juiste geduld, dan zul je het vlugst het licht van het innerlijke leven bereiken! Jullie Romeinen hebben toch ook van oudsher een goed spreekwoord, volgens welk men zich langzaam haasten* (* Latijn: festina lente) moet en dat betekent zoveel als 'zich in het geduld oefenen'. Maar nu gaan wij allemaal naar buiten, waar jullie veel te zien zullen krijgen!'

 

44 Het nachtelijke lichtverschijnsel van de tien wolkenzuilen

 

[1] Ik had dat nauwelijks gezegd, of iedereen stond op en kwam achter Mij aan naar buiten. Toen wij allemaal buiten stonden, bewonderden velen de mooie tenten met hun zeer praktische inrichting en verbaasden zich over de snelle vervaardiging ervan, omdat zij er 's morgens nog niets van hadden bemerkt. Alleen kwam er aan deze verbazing snel een eind, omdat Ik de aandacht van alle aanwezigen meteen op iets anders wist te richten. ­Maar wat was het, waarop Ik alle aanwezigen opmerkzaam maakte?

[2] In het oosten rees namelijk een gloeiende wolkenzuil op, die hoger en hoger steeg, zodat het allen die haar zagen, voorkwam alsof zij meteen al tot aan de sterren reikte. De zuil werd lichter en lichter tot zij zo licht was als de maan en het in de hele omgeving bijna zo licht was als op het midden van de dag. Nu vroegen allen Mij wat dat was en wat het betekende.

[3] Maar Ik zei: 'Heb maar geduld, beste vrienden, er komt nog meer! Pas als jullie alles gezien hebben, zullen we zien waar het eigenlijk vandaan komt en wat het te betekenen heeft. Kijk dus maar aandachtig naar alles wat er nog zal verschijnen, want er staat immers in de profeten geschreven dat er in deze tijd ook aan de hemel tekenen zullen geschieden en niet alleen op aarde. En omdat er nu zulke tekenen geschieden, zien jullie ook zelfs met je lichamelijke ogen dat de woorden van de oude profetieën nu vervuld worden. Maar let nu verder op wat er nog allemaal te voorschijn zal komen!'

[4] Allen keken nu weer naar het oosten en zie, een tweede, gelijke zuil steeg omhoog en evenaarde weer het schijnsel van de maan, en de omgeving werd nog veellichter! En het duurde nauwelijks enkele ogen­blikken of daar steeg een derde wolkenzuil op, die de omgeving nog sterker verlichtte. Dat zagen echter niet alleen degenen die bij ons op de berg stonden, maar ook velen in Jeruzalem en velen in het hele joodse land en daardoor ontstond er een groot rumoer in alle stegen en straten van de stad, zodat men het op de berg zelfs goed kon horen.

[5] Toen zei Lazarus tegen Mij: 'Heer, als dat nog lang duurt, zullen we deze berg al gauw vol met mensen krijgen! Daarom moeten we de poort beneden maar vlug gaan sluiten.’

[6] Ik zei: 'Broeder, maak jij je maar nergens zorgen over zolang Ik bij je ben, want zonder Mijn wil komt er zelfs geen vlieg in deze tuin, laat staan een mens! Maar let nu wel goed op, want er zullen nog zeven van zulke zuilen opstijgen!'

[7] Nauwelijks had Ik dat gezegd of daar steeg ook al de vierde, meteen daarop de vijfde, zesde, zevende, achtste, negende en tiende zuil omhoog op redelijke afstand van elkaar, en deze tien zuilen, waarvan het licht dat van de volle maan evenaarde en nog toenam, verspreidden uiteindelijk zo'n sterk licht over de hele omgeving, dat men het licht tot aan de oevers van de Middellandse Zee nog heel goed waarnam en tot aan Klein-Azië, en verder in de andere richting naar het oosten tot in de verre streken van de rivier de Eufraat.

[8] Iedereen in de stad was met stomheid geslagen. De heidenen beschouw­den het als een Malum Omen* (*       slecht voorteken.), de joden spraken al over het jongste Gericht. Weer andere zogenaamde voorspellers kondigden tien vruchtbare jaren aan, anderen weer tien zeer warme en dus onvruchtbare jaren.

[9] Maar één, een oude rabbi riep luid door alle straten: 'Het betekent de komst van de Messias en de tien zuilen zijn de symbolen van Zijn kracht en omdat deze zuilen in het oosten staan, geeft dat aan dat de Messias daar vandaan naar Jeruzalem zal komen!’

[10] Maar deze rabbijn werd niet geloofd en door velen die hem gehoord hadden, uitgelachen en de wereldse mensen zeiden tegen hem: 'Schiet op en houd op met je eeuwige gezeur over de Messias; want je ziet al zo lang in iedere door de maan verlichte wolk de Messias komen! Toen we een paar dagen geleden een maansverduistering hadden, die ook veel verwarring veroorzaakte, heb je ook al de komst van de Messias aange­kondigd. De slimme Essenen, die in die streek hun grote nederzetting hebben waar zij hun magische kunsten beoefenen, hebben die maanver­duistering al een jaar geleden heel precies berekend, maar jij zag daarin meteen jouw Messias in levende lijve aankomen! jij krijgt straks nog wat van je Messias! Deze tien zuilen zijn heel mooi om te zien en zijn niets anders dan een produkt van de Esseense toverkunst! Ga naar de Essenen, die zullen je snel genezen van je Messias!'

[11] Deze radicale natuurlijke en wereldse uitleg maakte op de oude rabbijn echter geen indruk en hij bleef schreeuwen en riep luid (de oude rabbijn): 'Zeggen jullie maar wat je wilt, binnenkort zal wel blijken of ik onjuist heb geoordeeld! God richt Zich niet naar wereldse praatjes van zulke wereldse mensen als jullie zijn, maar naar de woorden van Zijn eigen voorspelling, die Hij aan de mensen bekend heeft gemaakt door de mond van Zijn profeten. Kijk maar uit, jullie slechte en boze jongeren, dat er geen duivel komt om jullie allemaal te halen! O, zondig niet tegen een oude rabbi!'

[12] Ik vertelde ook op de berg aan de Mijnen wat dit verschijnsel daar beneden in de stad aan meningen en uitspraken had opgeroepen en het stemde allen vrolijk.

[13] Lazarus en ook Mijn leerlingen dachten dat de rabbi eigenlijk wel gelijk had en dat het gemeen was van de jonge dwazen van Jeruzalem om de oude man zo te bespotten.

[14] Ik zei: 'Daarin hebben jullie voor een deel wel gelijk, maar die oude is ook een tempelvos en benut zulke gelegenheden, waarbij hij steeds ijverig de komst van de Messias verkondigt, om op slinkse wijze ook wat offers in de wacht te slepen. Hemzelf is het echter achteraf zeer welkom, als de vervulling van zijn straatprofetie tenslotte toch nog uitblijft en verder op zich laat wachten, want er kan zich in dit land, dat rijk is aan natuurwonderen, immers al gauw weer een verschijnsel voordoen, dat hij dan weer goed kan gebruiken. Nu kent de weliswaar zeer uitgelaten jeugd van Jeruzalem hem als zo 'n straatprofeet en dwarsboomt hem alleen wanneer hij wat te hard schreeuwt en bespot hem dan, en in dit geval is de profeet nu niet bepaald veel beter dan degenen die hem bespotten. En Ik zeg jullie, dat die onfatsoenlijke jongens Mij toch veel eerder zullen volgen dan die oude rabbi, die altijd alleen maar druk bezig is in zijn eigen voordeel te profeteren, maar in wezen zelf aan niets gelooft. Maar we laten de zaak nu voor wat hij is; het verdere verloop van het verschijnsel zal nog wel een grotere drukte te weeg brengen! Horen jullie van de hoge tinnen van de tempel de bazuinen niet schallen!’

[15] Allen zeiden: 'ja, ja, we horen ze heel goed!'

[16] Ik zei: 'Dat geeft aan dat de tempelheren ook al wakker geworden zijn en zelf niet weten wat zij van het verschijnsel moeten denken. Daarom roepen zij met hun bazuinen alle Farizeeën en schriftgeleerden die buiten de tempel wonen bijeen, om inderhaast te beraadslagen wat er gedaan moet worden en hoe men dit verschijnsel aan het volk, natuurlijk tegen aanzien­lijke offers, uit zou moeten leggen. Maar we laten hen nu kort beraadslagen en als zij voor het volk, dat zich al dicht om de tempel verzamelt, hun verklaring met grote stelligheid afgelegd zullen hebben, zal Ik dit verschijn­sel meteen aanmerkelijk veranderen; dan zullen de tempelheren opnieuw beraadslagen en het volk voorliegen. De betekenis van het hele verschijnsel zal Ik jullie pas aan het eind zo kort mogelijk waarheidsgetrouw meedelen. Maar kijk nu naar beneden hoe het domme en volledig blinde volk van alle kanten naar de tempel stroomt! Binnen een kwartier zal het verschijnsel er heel anders uitzien; daarna kunnen jullie zien dat de paniek nog veel groter is geworden! Maar nu rusten wij eerst gedurende dit kwartier!'

 

45 Het veranderde verschijnsel aan de hemel

en de verlegenheid van de tempeldienaren

 

[1] De eveneens dicht bij Mij staande Romein zei: 'Wat zijn al die mensen toch onbegrijpelijk blind! Zie die dwazen daar rennen en dat moeten de verlichte joden -zeg maar - Gods volk zijn, en wij blinde heidenen staan bij de oerbron van het leven, van het licht en aan de bron van de eeuwige oerwaarheid! Het is werkelijk heel erg vreemd! Wij, duidelijk de laatsten, zijn -en laat iedereen maar zeggen wat hij wil­ nu klaarblijkelijk de eersten en zij, Abrahams kinderen, wentelen zich daar beneden als varkens in de smerigste modder! Dat, o Heer, is voor ons heidenen een eeuwig onbegrijpelijke genade, die wij nooit ook maar in het minst verdiend hebben! Nu, ik ben toch wel buitengewoon benieuwd naar het verdere verloop van deze hoogst vreemde geschiedenis! Wat er uiteindelijk nog allemaal uit voortkomt, zult alleen U, o Heer, het beste weten!’

[2] Ik zei: 'Het zal zeker niet slecht aflopen! Het wordt tijd dat deze slechte wereldse kankeraars eindelijk eens op een heel speciale manier in grote verlegenheid gebracht worden, waardoor zij weer veel aanhang onder het betere volk zullen kwijtraken.

[3] Maar nu hebben zij daar beneden hun beraad in ijltempo laten plaatsvinden, en er is besloten dat de tien zuilen de tien stammen uit de stam van Israël voorstellen, die nog trouw zijn gebleven aan de tempel, en dat de twee stammen waaruit de Samaritanen en ook de Galileeërs voortgekomen zijn, verworpen zijn en dat iedere jood voor een heel jaar onrein is als hij de twee verworpen stammen ook maar hardop bij naam noemt.

[4] Het volk slaat zich met vuisten op de borst en zweert deze goddeloze stammen nooit meer bij naam te noemen.

[5] Maar let nu op, dadelijk zullen er bij de tien zuilen nog twee zuilen oprijzen, en kijk dan eens hoe oproerig ze worden! De tijd is om en de genoemde verandering zal nu direct plaats hebben.’

[6] Allen letten nu op en in het oosten verrezen tegelijkertijd nog twee zuilen in schitterende pracht; deze beide zuilen straalden alleen al tienmaal zo sterk als de eerdere tien samen, en de ene stond aan de rechter - en de andere aan de linkerkant van de eerdere tien zuilen en hun felle licht werd nu tot aan Europa en oostwaarts tot vierhonderd mijlen ver waargenomen.

[7] Nu was het volk ten einde raad en nog hachelijker was het voor de tempeldienaren. Vanaf de tinnen van de tempel begonnen de bazuinen nu ontzettend hard te schallen om nog meer raadsleden op te roepen, hoewel reeds bij de eerste bazuinoproep alle in Jeruzalem wonende priesters voor de eerste raadsbijeenkomst gekomen waren. Er kwam nu weliswaar niemand meer, maar toch kwam de raad weer bijeen. Maar de hele Hoge Raad wist nu van die twee uiterst lichte zuilen, die het laatst opgestegen waren, niets meer te maken, omdat men bij de verklaring over de eerste tien de plank zo jammerlijk had misgeslagen.

[8] Maar het volk schreeuwde luid: 'Dat zijn de twee stammen waarvan jullie gezegd hebben dat ze verworpen zijn! En als het niet zo is, leg het ons dan uit, anders eisen wij de offers terug, die wij gebracht hebben of we bestormen jullie!’

[9] Toen sloeg de tempeldienaren de angst om het hart. Het duurde maar even of er kwam iemand met een buitengewoon domme uitvlucht, waarover het volk in lachen uitbarstte .

[10] En een fors gebouwde jood riep luid tegen de Farizeeën: 'Als jullie ons in onze grote angst, nood en ontsteltenis geen bevredigende oplossing kunnen geven, dan hebben we jullie ook niet nodig wanneer er niet van zulke tekens aan de hemel verschijnen, die ieder mensenhart uitermate verontrusten en beangstigen! Als jullie ons nu geen troost kunnen geven, waarvoor zijn jullie er dan? jullie kunnen alleen maar tienden en grote offers eisen en die dan opmaken en verkwisten; en wijze mensen, die jullie de waarheid in het gezicht zeggen en die zieken op wonderbaarlijke wijze genezen, jagen jullie met stenen de tempel uit! Maar nu, nu duidelijk het gericht van God met dat verschrikkelijke licht ons allen beschijnt, zijn jullie zo stom als een steen en durven jullie niets te zeggen! 0, ga nu naar buiten naar die twaalf verschrikkelijke zuilen, die dreigend een licht als op de dag van het jongste gericht over de aarde verspreiden en die zeker spoedig met een allerverschrikkelijkste vuurstorm alles wat op aarde leeft en groeit, zullen vernietigen, en werp daar jullie vervloekte stenen heen en begiet ze met jullie vloekwater, dan zullen we zien of die twaalf allerverschrikke­lijkste vuurzuilen voor de macht van jullie priesterdom zullen buigen! O jullie ellendige en ook nog hoogmoedige, gruwelijke huichelaars en volksbedriegers! Nu, nu moeten jullie ons tonen dat jullie de enige ware vrienden en dienaren van God zijn, anders zullen wij als volk ons op jullie wreken voor iedere onrechtvaardigheid die wij door jullie te verduren kregen!’

[11] Hierop verscheen een overste en zei: 'Jij, die voor het volk spreekt, heb toch geduld! De hogepriester bidt toch al met een verscheurd opper­kleed in het Allerheiligste, en wij zullen dat, als dat nodig mocht zijn, ook nog gaan doen en dan zal het wel weer beter gaan. jullie moeten niet zo vlug de moed verliezen als Jehova ons met een of andere plaag bezoekt die wij met z'n allen wel verdiend zullen hebben. In plaats van ons priesters met allerlei hoon en bedreigingen te overladen, kunnen jullie veel beter tot God bidden dat Hij ons genade voor recht laat gelden! Dat zal beter zijn dan jullie huidige gedrag ten opzichte van ons, want in de nood kan ieder mens heel doeltreffend tot God bidden.’

[12] Deze woorden kalmeerden het volk een beetje en het begon te bidden, en de priesters trokken zich wijselijk terug en overlegden onder elkaar wat dit vreemde verschijnsel zou zijn. Maar zij kwamen niet tot een aannemelijke verklaring, en dus groeide ook in hen de angst. En zo was er een merkwaardig contrast tussen degenen die zich bij Mij op de berg bevonden en de tempeldienaren met het volk, dat bij hen toevlucht had gezocht. De Mijnen waren allen vol blijde verrukking over de prachtige aanblik van deze lichtzuilen en in de tempel heerste daarover de grootste verbijstering.

[13] In de tempelraad bevond zich echter ook de reeds bekende Nikode­mus en hem werd ook naar zijn mening gevraagd.

[14] Maar hij zei (Nikodemus): 'Jullie hebben mijn raad nooit serieus genomen, omdat jullie mij er al meermalen van hebben beschuldigd dat ik het heimelijk met de Galileeërs hield, en ik beschouw bij deze ongeloof­lijke aangelegenheid mijn raad dan ook overbodig. Want als Jehova welverdiend een grote straf of zelfs de volledige ondergang voor ons heeft bepaald, dan zal geen enkele menselijke raad daar nog iets aan kunnen doen en aan ons weinig zeggende ambt is dan voor altijd een eind gekomen. Als Jehova echter de twaalf verschrikkelijke vuurzuilen alleen als een laatste waarschuwing tot ware boete voor ons heeft neergezet, dan zullen wij nog wel op het juiste moment door een profeet vernemen, welke boete en offers God van ons verlangt. Maar denk er allen wel aan: jullie hebben Zacharias vermoord hoewel hij duidelijk een profeet was! Ook de prediker en doper aan de Jordaan is door jullie tussenkomst in de gevangenis van Herodes onthoofd. En opnieuw kwam er een grote wijze uit Galilea, leerde drie dagen in de tempel, en zijn leer was goed en waar voor het volk en daarom jullie wilden hem ook stenigen. ja, als jullie alle mensen die met de geest van Jehova vervuld zijn, steeds zo willen bejegenen, dan is onze algemene, wisse ondergang niet meer te voorkomen, en kan zelfs God jullie geen raad meer geven en ik al helemaal niet, hoewel ik een Oudste in de tempel ben!’

[15] De hogepriester, die voorzitter van de Raad was, zei: 'Maar, wie kan ons dan bewijzen dat de door jou genoemde mannen werkelijk door God gewekte profeten waren?'

[16] Nikodemus zei: 'Net als jij nu, stelden in de tijden van de ware profeten ook de hogepriesters in de Hoge Raad die vraag, en het droevige besluit was helaas altijd dat de ware profeten steeds voor het merendeel werden gestenigd of gewurgd, en pas naderhand als zodanig herkend werden. En zoals het toen was, zo en nog veel erger is het nu, wat ik tot mijn grote spijt openlijk moet bekennen. En omdat het helaas zo is, is ook het geduld van de Heer met ons hoogstwaarschijnlijk op, wat die twaalf verschrikkelijke vuurzuilen ons nu maar al te duidelijk laten zien en daartegen zal waarschijnlijk geen enkele menselijke raad meer iets kunnen doen. Kijk maar eens hoe ze steeds groter en compacter worden -dat komt vast en zeker doordat ze steeds dichterbij komen!

[17] O, wat een verschrikkelijke dag in de nacht! Het is nu nog maar net het vijfde uur van de nacht en buiten is het zo licht als op het midden van de dag! Daarom ga ik jullie nu verlaten en ga terug naar huis naar mijn familie, om hen zoveel mogelijk te troosten.'

[18] De Hoge Raad wilde hem echter tegenhouden, maar Nikodemus zei: ' Als ik jullie ergens mee zou kunnen helpen, zou ik wel blijven; maar omdat ik voor jullie hier even weinig van nut ben als jullie voor mij, ga ik en wil ik liever thuis sterven dan hier binnen deze al zo vaak ontwijde muren.’

 

46 Nikodemus bij Lazarus op de Olijfberg

 

[1] Daarop verliet Nikodemus de raad en probeerde vanwege het volk, dat erg opgewonden geworden was, langs een geheime weg bij zijn huis te komen. Maar toen hij in de buurt van zijn huis was gekomen, merkte hij dat ook daar veel volk bij elkaar was gekomen, dat in deze nood raad van hem wilde hebben.

[2] Hij dacht bij zichzelf: 'Als ik nu naar huis ga, zal het volk mij bestormen, terwijl ik toch met de beste wil over dit verschijnsel geen verklaring kan geven, die ook maar enigszins bevredigend is. Maar ik weet wat ik zal doen: Ik ga de tamelijk hoge Olijfberg op om met Lazarus over dit verschijnsel te spreken. Hij is altijd nog een man naar Gods hart geweest, ook al lag hij nogal eens met de tempel overhoop, en hij zal nu beslist meer weten dan ik en de hele tempel!' Zo gedacht zo gedaan!

[3] Toen hij bij de openstaande grote tuinpoort kwam, vroeg een daar geplaatste wachtpost hem wat hij daar zocht.

[4] En Nikodemus zei: 'Ik moet iets belangrijks met Lazarus bespreken, laat me er dus maar door!’

[5] De wachter vroeg hem naar zijn naam, die ook meteen werd gezegd, waarna hij Nikodemus de berg op liet gaan, want deze stond bij iedereen goed bekend. Alleen vroeg de wachter hem of hij hem niet kon vertellen wat dat nog nooit eerder voorgekomen wonderlijke verschijnsel toch wel mocht betekenen.

[6] En Nikodemus zei vriendelijk tegen de wachter: 'ja, m’n beste vriend­ daarvoor wil en moet ik juist naar Lazarus op de berg, omdat ik weet dat hij in deze tijd vanwege het feest en de markt altijd hier op de berg in zijn grote herberg woont! Hij is in deze dingen erg kundig en zal mij daarover zeker de best mogelijke verklaring kunnen geven. Maar zoveel kan ik je als een Oudste van Jeruzalem wel met zekerheid zeggen, dat dit buitenge­wone verschijnsel voor de goeden iets goeds en voor de slechten iets slechts aankondigt, want het is geen gewoon natuurverschijnsel meer. Wees jij daarom, als je een goed mens bent, net als ik maar helemaal niet bezorgd, want ons beiden zal niets ergs overkomen!’

[7] De ook al erg angstig geworden bewaker bedankte hem daarvoor, en onze Nikodemus ging snel de berg op en verbaasde zich er, boven aangekomen, niet weinig over, daar zo'n grote, vrolijk gestemde groep mensen aan te treffen, die met bewondering naar het indrukwekkende verschijnsel keken en het met een opgewekte gelaatsuitdrukking de schoonheid ervan aanschouwden.

[8] Maar Ik zei tegen Lazarus: 'Broeder Lazarus, de Oudste Nikodemus is door grote vrees gedreven naar boven gekomen om met jou over de betekenis van dit verschijnsel te spreken! Ga dus naar hem toe, ontvang hem, dan zal Ik je wel in de mond leggen watje voorlopig tegen hem moet zeggen! Ga nu dus, maar zeg hem niet te snel dat Ik hier ben!'

[9] Lazarus verheugde zich daar echt over, want hij hield veel van Nikodemus, die zijn enige vriend was. Dus ging hij dan ook vlug weg om te doen wat Ik hem had aangeraden.

[10] Toen onze Nikodemus bij het ongewone daglicht in de nacht Lazarus al op enige afstand zag, groette hij hem al van verre en zei: 'Broeder, vergeef me dat ik je zo laat in de nacht opzoek! Maar je hoeft alleen maar naar die twaalf vuurzuilen daar in het oosten te kijken om te kunnen raden wat mij eigenlijk naar je toe heeft gebracht. Ik zegje: in de hele grote stad, alsook in de tempel, is iedereen verbijsterd! Dit is iets, dat voorzover wij weten nog nooit is voorgekomen! In de stad lopenjoden en heidenen verdwaasd door elkaar. De zorgeloze jeugd maakt grapjes en schuift de Essenen het hele verschijnsel in de schoenen; maar dan roept weer een oude op geld beluste rabbi in alle stegen en straten: 'De Messias komt!', wat de mensen ook niet geruststelt. De heidenen geloven dat het een oorlog van de goden is, en bekrompen joden zien daarin de komst van de beloofde Messias, terwijl anderen het jongste gericht van Daniël voor ogen hebben. De priesters zijn radeloos en weten het volk op zijn vragen geen steekhouden­de of ook maar enigszins ware antwoorden te geven. Het volk wordt in de tempel weerspannig en bespot het priesterdom op een ongehoorde manier. En zo heerst er nu in de grote stad een chaos, zoals ik nog nooit heb meegemaakt!

[11] Ik was zelf bijna een uur lang in de Hoge Raad aanwezig en van de kant van de priesters stelde iedereen mij vragen; maar hoe kan iemand bij zulke ongelooflijke verschijnselen wijze raad verschaffen?! Ik heb hun allen zoveel mogelijk klare wijn geschonken, maar dat heeft volstrekt niets geholpen.

[12] Ja, wat kun je dan nog meer doen? Dieren leven volgens hun onschuldige instinct, maar priesters in de tempel­ zeg ik je - hebben geen instinct en al helemaal geen verstand of enig inzicht! En daarom is er met deze ware halfmensen of eigenlijk al helemaal geen mensen meer, totaal niets te beginnen en absoluut niets te bereiken. En zie, daarom ben ik dus bij deze buitengewone gelegenheid hiernaartoe gevlucht, want zowel beneden in de stad als in de tempel is het voor mensen zoals wij helemaal niet meer om uit te houden!

[13] Maar mocht je nu gelegenheid hebben, dan zou je me wel bijzonder­heden uit je levenservaring kunnen vertellen, wat voor mij nu des te wenselijker is, omdat ik me zeer bezwaard voel. Zeg me eens heel eerlijk: Heb je tijdens je reizen in Perzië en Arabië ooit een dergelijk verschijnsel gezien? En als je ooit iets dergelijks hebt gezien - wat bracht dat dan later of ook al meteen voor gevolgen met zich mee?'

[14] Lazarus zei: 'Je moetje door dit buitengewoon mooie lichtverschijn­sel niet bezwaard voelen, want het is absoluut geen teken van mogelijke kwade gevolgen voor ons, die tenminste in zoverre tot de betere mensen behoren, dat we nog het oude, vaste geloof in God en onze trouw aan Hem in ons hart bewaard hebben, en zoveel mogelijk Zijn wetten in acht hebben genomen! Voor de afvalligen is het echter een goede vermaning, die hun zegt dat de eeuwig oude Jehova nog steeds leeft en macht heeft om zondaren te tuchtigen, hoe en wanneer Hij wil. Als je dit verschijnsel vanuit dat standpunt bekijkt, kan het je geen angst aanjagen. Zie daar die honderden mensen eens! Zij beschouwen het verschijnsel allen vanuit dat standpunt en zijn volkomen rustig en vol goede moed, en jij met jouw degelijke rechtschapenheid voor God en de mensen zult toch ook wel geen reden hebben om er bang voor te zijn! - Heb ik gelijk of niet?'

[15] Nikodemus zei: 'Jawel, jawel, je hebt juist en goed geantwoord en mijn hart met je vriendelijke woorden erg gesterkt, waarvoor ik je van ganser harte dankbaar ben, maar je hebt me nu nog niet verteld of je op je verre reizen in Perzië en Arabië ooit iets dergelijks hebt gezien!'

[16] Lazarus zei: 'Nog nooit, noch in Perzië noch in Arabië heb ik dergelijke verschijnselen gezien! Wel heb ik zowel overdag als 's nachts heel veel andere verschijnselen gezien, die vaak ook heel vreemd waren en die iemand die ze voor het eerst ziet, beslist ook zeer versteld doen staan; maar omdat ze op bepaalde tijden steeds in dezelfde vorm terugkeren, maken ze op de plaatselijke bevolking geen bijzondere indruk. Dit ver­schijnsel zou echter zou zeker de moedigste Arabier de schrik op het lijf jagen, want op deze aardbodem heeft geen mens ooit zoiets gezien, behalve een of andere profeet in een profetische geestvervoering, zoals dat nog verteld wordt van de aartsvaders Kenan en Henoch, en ook van Mozes, Elia en Daniël. Maar met lichamelijke ogen is zo'n verschijnsel waarschijn­lijk nog nooit gezien. Het zal echter niet voortdurend zo blijven staan, maar naar mijn gevoel weldra nog een aantal keren veranderen.’

[17] Nikodemus zei: 'Meen je dat werkelijk?'

[18] Lazarus antwoordde: 'Ongetwijfeld, zoals de twaalf lichtzuilen nu staan en nog steeds wat groter worden, zullen ze niet tot het eind blijven!'

[19] Nikodemus zei: 'O, dan zal het nog erger worden in de stad en in de hele omgeving! Wat zullen je beide zusters thuis doen? Die zullen zich van angst wel geen raad weten, net als mijn familie thuis!’

[20] Lazarus zei: 'O, maak je daar geen zorgen over! Daar heeft de Heer al Voor gezorgd, want Hij laat de Zijnen niet in angst zitten, wat er op aarde ook moge gebeuren. Want de Heer waakt ook over zulke verschijn­selen, laat ze ontstaan, veranderen en vergaan, en dat steeds voor het geluk van de mensen van deze aarde en hun bestwil. Dus daarom hoefje je over je familie helemaal geen zorgen te maken, want Gods wil waakt over ons allen!'

 

47 Nikodemus spreekt met Lazarus over het lichtverschijnsel

 

[1] Nikodemus zei: 'Broeder, daarin heb je volkomen gelijk! Wie vast op God vertrouwt, kan niets kwaads overkomen, hoewel God de mensen vaak allerlei dingen laat overkomen waarin je met je verstand niet zo goed Gods goede zorg kunt ontdekken. Mij zelf is dat al een paar maal zo vergaan, en ik ben daarom bij zulke grote verschijnselen op deze aarde, als een kind dat bang blijft voor vuur, omdat het al een keer zijn vingers heeft gebrand. En zo verging het mij al meerdere malen; één keer door een bliksem die mij verdoofde en waardoor ik een tijdlang hevige pijn in mijn ledematen hield. Een andere keer nam een wervelwind mij op, hief mij meer dan twee manshoogten in de lucht en zette mij daarna niet al te zacht weer op de grond. Ook heb ik tweemaal met slecht weer op het meer van Galilea meer dan vijf uur tussen leven en dood rondgedreven, en weer een andere keer werd mijn muildier wild, dat altijd heel zachtaardig is en goed afgericht; het begon ontzettend te rennen tot het van uitputting neerviel en een van mijn voeten flink kneusde. Dat kwam ook door een felle bliksem en een onmiddellijk daarop volgende donderslag.

[2] En zie, deze en meer ongelukken vielen mij louter door natuurver­schijnselen ten deel, en daarom heb ik altijd wat angst wanneer ik weer zo'n bijzonder verschijnsel meemaak. Ik heb bij al mijn ongelukken mijn aardse leven weliswaar niet verloren, wat veel mensen bij soortgelijke gelegenheden buiten hun schuld wel is overkomen, maar ik ben toch altijd bang wanneer door Gods toelating dergelijke verschijnselen op aarde optreden, waarmee onze menselijke krachten zich nooit kunnen meten. En dat is vooral het geval, nu daar in het oosten die twaalf enorme vuur ­en lichtzuilen alles op de aardbol dreigen te vernietigen. Ik geloof in God en vertrouw er vast op dat Hij ons voor alle grote tegenspoed zal beschermen, maar op de plaats waar die dreigend uitziende zuilen het oppervlak van de aarde raken, zou ik mij echt niet willen bevinden, want daar woedt vast en zeker een verschrikkelijke vuurstorm.'

[3] Nu zei Lazarus, terwijl Ik hem de woorden in de mond legde: 'Ook daar in de omgeving van de Eufraat zal geen enkel wezen door deze zuilen iets overkomen, daar kun je volledig verzekerd van zijn en dus hoef je beslist niet bang te zijn. Maar kijk, de middelste tien zuilen naderen elkaar nu steeds meer; alleen de beide buitenste blijven nog onbeweeglijk! Zie, dat is al een verandering! En nu botsen ze twee aan twee zelfs tegen elkaar en worden zo één, zodat we nu nog maar vijf grote middenzuilen zien, zonder dat daardoor het licht sterker of zwakker wordt. Zie je, al weer een verandering! De beide buitenste zuilen bewegen zich nog niet!’

[4] Nikodemus zei: 'Het schijnt me toe dat deze merkwaardige verande­ring door een denkend wezen geleid wordt, omdat dergelijke verschijn­selen anders meer willekeurig en doelloos plaats vinden; soms voegen zij zich samen, maar soms ook versplinteren zij of verdwijnen zelfs. Kijk maar eens bij stormen naar de uitermate ongeordende en onsystematische wolkenmassa's, en de zonder enig systeem voorbijschietende bliksemflit­sen! Maar achter dit grandioze verschijnsel schijnt in ieder geval een hoogst verstandig denkend wezen verborgen te zijn, en men zou haast kunnen gaan denken dat het de een of andere nieuwe toverkunst van de Essenen is, die in die omgeving vermoedelijk ook nieuwe bezittingen hebben. Want die mensen concentreren alle toverkunsten van de hele wereld op één punt en zijn zelf zeer vindingrijk in zulke ongewone zaken. Kijk maar eens! Nu beginnen de vijf zuilen ook één te worden! Het gaat heel snel, en kijk, ze zijn al één! Nu, dat zal de tempeldienaren en het volk te denken geven en echt tot wanhoop brengen en menig zwak mens waanzinnig maken!’

[5] Lazarus zei: 'Nu minder dan voorheen, want omdat het verloop van het verschijnsel hun te regelmatig en te systematisch voorkomt, beginnen velen deze zaak nu de Indische magiërs in de schoenen te schuiven, die hier misschien binnenkort zullen aankomen.’

[6] Nikodemus zei: 'Maar wat heeft volgens jou dit werkelijk hoogst merkwaardige verschijnsel te betekenen? Want hoewel het ook wel door magiërs geproduceerd zou kunnen worden, kon het toch ook, gezien zijn geweldige grootsheid, nog eerder door Jehova's wil zijn ontstaan of tenminste door Hem zijn toegelaten, om daarmee vooral ons joden een komend gericht aan te kondigen, of anders een nog verborgen plan dat God met ons mensen voorheeft. Weet je wie eventueel ook nog achter dit verschijnsel zou kunnen zitten?'

[7] Lazarus vroeg hem: 'Wie bedoel je?'

[8] Nikodemus zei: 'Die wonderbaarlijke Heiland uit Nazareth! Hij was nu op het feest en – geloof ik - tweemaal in de tempel, waar hij de Farizeeën recht in hun gezicht geducht de waarheid heeft gezegd, zodat zij Hem tenslotte zelfs wilden stenigen. Hij is toen zeker verder gereisd en Hij zou nu best niet zover van de plaats kunnen zijn waar dit verschijnsel opstijgt. Ik heb dit keer helaas geen gelegenheid kunnen vinden om Hem heimelijk weer te bezoeken; want je weet al wat nu het streven van de tempel is. Maar dat geeft nu niets, omdat ik - onder ons gezegd - in Hem en Zijn zending geloof; want als Hij de Messias niet is, komt er in de toekomst ook eeuwig geen tweede meer op deze wereld. Maar -begrijp me goed ­ik kan je dit alleen maar onder vier ogen zeggen, omdat ik wel weet dat ook jij mijn mening bent toegedaan, zoals velen uit het volk; maar het is nog niet mogelijk dat al te luid in Jeruzalem te zeggen. Dus, vriend, de genoemde Heiland zou van dit verschijnsel ook wel op de hoogte kunnen zijn, en wat het mogelijkerwijs moet of zou kunnen aankondigen, zal ook alleen Hij het beste weten. Wat vind jij van mijn mening?'

[9] Lazarus zei: 'Ja,ja,je zou wel eens gelijk kunnen hebben; alleen begrijp ik niet zo goed wat je bedoelt, als je zegt dat je gelooft dat de Heiland uit Nazareth werkelijk de beloofde Messias is, maar datje toch bang bent om er onbevreesd en openlijk voor uit te komen dat Hij dat ongetwijfeld is. Als Hij de Messias is, dan is Hij volgens veel teksten die jou bekend zijn uit Mozes, Elia, Jesaja, Jeremia en nog veel andere profeten en zieners, Jehova Zebaoth Zelf En als Hij dat is, wat stelt bij Hem vergeleken dan de hele wereld voor?! Kan Hij die niet met één zucht laten verdwijnen, wanneer deze Hem uiteindelijk toch te veel zou gaan mishagen en de al te grote slechtheid van de mensen Zijn geduld op een te grote proef zou stellen?! Als er dus geen twijfel over bestaat dat Hij inderdaad de almachtige Heer van de hele schepping is en als jij dat ook gelooft, hoe kun je dan nog angst hebben voor de domme en blinde wereld? Kijk, dat begrijp ik niet zo goed van je! Dat je Hem de eerste keer alleen maar 's nachts opzocht, was wel te begrijpen, maar sindsdien was Hij al een paar keer hier, en je hebt Hem noch 's nachts en al helemaal niet overdag bezocht, wat beslist niet juist van je was. Alleen wanneer je niet echt gelooft dat Hij de waarachtige Messias is, verontschuldigt dat je vrees en je lauwheid een beetje, en kun je het verzuimde nog wel inhalen! Heb je goed begrepen wat ik je daarmee gezegd heb?'

[10] Nikodemus zei: 'Broeder, je hebt volkomen gelijk; maar wat wil je, als je helaas lid van de tempel bent en alleen al handen vol werk hebt om de tempel er toe te bewegen, geen te grote inbreuk te plegen op de rechten van de mensen? Om dat te bewerkstelligen, moet je helaas vaak met de wolven in het bos meehuilen en ze ongemerkt op een verstandige manier afleiden van de goede kudden, opdat die niet volledig door hen verscheurd en verslonden worden! En daarom was het voor mij echt niet zo gemak­kelijk om me vrij te maken en mij zo met de Heiland bezig te houden als het eigenlijk zou moeten, zoals ik ook jou, mijn trouwste vriend, al bijna twee jaar lang niet heb kunnen ontmoeten, behalve in de tempel. Want eerst baarde de profeet Johannes de tempel grote zorgen, en nu weer de Heiland uit Nazareth, en er werd over diens doen en laten en over Zijn leer bijna wekelijks uitgebreid beraadslaagd, en men greep naar middelen om Hem het zwijgen op te leggen; maar tot nu toe allemaal zonder resultaat, omdat het volk Hem deels voor een groot profeet, deels ook voor een nieuwe koning, maar grotendeels voor de waarachtige Messias houdt, wat­ eerlijk gezegd -ook bij mijzelf het geval is.

[11] Het merkwaardige daarbij is alleen dat Hij bij de Romeinen een grote aanhang heeft, en Hem bij het verbreiden van Zijn leer helemaal niets door hen in de weg wordt gelegd! Dat acht ik een belangrijk kenmerk voor de echtheid van Zijn Messias - zijn. Maar weet je nu niet waar Hij vanuit Jeruzalem naartoe is gegaan? Bij deze gelegenheid zou ik Hem zelf graag opzoeken om met Hem te spreken. ,

[12] Lazarus zei: 'Vriend, kijk nu maar weer naar de drie licht­ en vuurzuilen, want nu beginnen de beide buitenste zuilen ook te bewegen en naderen de ene middelste zuil. Laten we eens zien wat daaruit voort­komt! Kijk, de ene aan de zuidelijke kant heeft zich nu al met de middelste zuil verenigd, maar die aan de noordkant bleef staan, en we zien er nu nog maar twee, en die twee geven nu net zoveel licht als de eerdere twaalf­want hun licht is nu feller en sterker geworden. Ja, ik kan me niet voorstellen, dat het overdag lichter zou kunnen zijn! Alleen het firmament is donkerder, en in het westen is hier en daar nog een enkele grote ster zichtbaar .

[13] En kijk eens naar beneden naar de stad, hoe de mensen door elkaar rennen! Zelfs op de gevels van de huizen staan mensen en staren naar het verschijnsel! Maar nu beweegt ook de noordelijke zuil zich naar de middelste toe en verenigt zich daarmee! Nu gaat het nog maar om één zuil!'

[14] Nikodemus zei: 'Dat is werkelijk hoogst merkwaardig! Ik vraag me af wat er verder nog gaat gebeuren?'

 

48 Nikodemus voor de Heer

 

[1] Nikodemus had die vraag nog maar nauwelijks gesteld, of de ene overgebleven zuil verhief zich en steeg hoger en hoger, en wel zo langdurig en ook uiterst snel, dat men er al gauw helemaal niets meer van zag, en het werd weer erg donker op de aarde.

[2] En Nikodemus zei: 'Daar heb je het nu! Wat was dat voor een dreigend verschijnsel, en wat had het te betekenen? Dat het door God toegelaten werd, is wel heel duidelijk, want geen menselijke macht zou het uit de diepste diepten van het firmament omhoog hebben kunnen trekken. O menselijke wijsheid, hoe sta je daar nu weer: zo naakt, zo hulpeloos en radeloos als een pasgeboren kind! Vriend Lazarus, wat vind je nu van dit verschijnsel, dat ongeveer twee uur lang alle harten van de mensen met vrees en angst vervulde? Als het door God werd toegelaten, dan staan ons bijzondere dingen te wachten, en als het een of ander spel van aard­ en luchtgeesten was, dan hebben wij arme, zwakke aardse mensen ook niets goeds te verwachten, want op grote, vurige verschijnselen volgen meestal zware aardse stormen en vreselijk noodweer, aardbevingen en ook oorlo­gen, hongersnood en pest. En dat zijn echt geen troostrijke vooruitzichten voor ons arme mensen! -Maar wat vind jij ervan?'

[3] Lazarus zei: 'Ik voor mij weet er evenveel van als jij, maar laten wij er maar niet meer over praten! Kijk eens naar die grote groep mensen daar achter de tenten! Dat zijn allemaal gasten van mij, en in huis zijn er nog meer dan tweehonderd ondergebracht, die van dit verschijnsel weinig gezien zullen hebben. Maar onder al die mensen achter de tenten zullen er wel een paar zijn die dit verschijnsel beter zullen begrijpen dan wij beiden.’

[4] Nikodemus zei: 'Ja, dat zal wel zo zijn, maar hoe bereik ik hen?'

[5] Lazarus zei op Mijn innerlijke bevel: 'Kom maar met me mee, dan zal ik je wel aan de juiste voorstellen!'

[6] Nikodemus zei: 'Dat zou allemaal goed zijn als ik onherkend zou kunnen blijven, zodat ik niet in de tempel verraden word.’

[7] Lazarus zei: 'Ach, maak je daar maar geen zorgen over! De mensen die je hier bij mij aantreft, zijn zelf vijanden van de tempel, omdat zij een betere tempel hebben gevonden; daarom heb je van al die mensen niet het minste te vrezen; ga maar volkomen onbezorgd en moedig met me mee!'

[8] Toen pas besloot Nikodemus om met Lazarus naar ons toe te gaan.

[9] Maar toen hij in Mijn nabijheid kwam, schrok hij echt, omdat hij er totaal geen vermoeden van had dat hij Mij daar aan zou treffen.

[10] Maar Ik ging naar hem toe, gaf hem een hand en zei: 'Waarom schrik je van Mij alsof Ik een spook ben? Jij wilde Mij toch achterna gaan zodra je van Lazarus had vernomen waar Ik heengegaan was, en nu vind je Mij hier! Is dat dan niet des te aangenamer voor jou?

[11] Nikodemus zei toen: 'O Heer, dat heel zeker, maar U bent de Heilige Gods en ik een oude tempelzondaar! Dat bedrukt en benauwt mijn hart, zodat ik nu haast niets tegen U durf te zeggen.’

[12] Ik zei: 'Als Ik je op een zonde wijs, kun je zeggen: 'Heer vergeef Mij die zonde!' Maar omdat Ik geen reden heb om dat tegen je te zeggen, ben je vrij en kun je zeggen wat je wilt. Wat vind jij van het verschijnsel, waarover de tempeldienaren elkaar nu nog in de haren vliegen?'

[13] Nikodemus zei: 'O Heer, dat verschijnsel was iets ongelofelijks, nog nooit voorgekomen sinds het begin van deze wereld! Maar wat het te betekenen heeft, zult U wel beter weten dan wij allen hier, en daarom zou ik alleen aan U een vraag willen stellen. Want ik was zojuist zelfs van mening dat U hier misschien wel de hand in had, omdat U Zich immers ook wel in die streek had kunnen bevinden. Want ongeveer een jaar geleden moet zich, naar ik later heb vernomen, immers ook bij Caesarea Philippi tijdens Uw aanwezigheid iets dergelijks hebben voorgedaan, wat de eigenlijke oorzaak van de brand in die stad moet zijn geweest. En dus dacht ik nu dan ook, dat hier een herhaling van dat verschijnsel bij Caesarea Philippi zou kunnen plaatsvinden als U Zich in die streek zou bevinden. Maar U bent nog hier bij ons in Jeruzalem; daarom hebben we waarlijk geen reden om ons nog langer zorgen te maken over het verschijnsel. Maar wat had het verschijnsel te betekenen? U, o Heer, zult dat wel het allerbeste weten, zoals ik al zei! Als het U gelegen komt, zou U ons daar wel iets over kunnen vertellen!’

[14] Ik zei: 'Het verschijnsel was Mijn wil en dus ook Mijn werk; maar we hebben later nog wel tijd daar wat meer over te zeggen. Blijf nog maar even rustig, want het verschijnsel dat je zag, was nog niet het laatste wat deze nacht brengen zal; pas daarna zal in huis de uitleg volgen! Kijken jullie nu allen omhoog en zie wat er door middel van een beeld wordt getoond!’

 

49 De verschijning van het oude en het nieuwe Jeruzalem

 

[1] Toen allen nu hun ogen omhoog richtten, werd de hemel gloeiend en bloedrood gekleurd, en men zag de stad Jeruzalem tegen de gloeiende achtergrond, door Romeinse soldaten belegerd, en uit de poorten van de stad stroomde bloed. Spoedig daarop stond de stad in lichter laaie en waar men ook keek, overal zag men dikke rookwolken. Kort daarna zag men geen stad meer, maar alleen nog een rokende puinhoop. Tenslotte ver­dween ook deze, waarna men een onvruchtbare woestenij zag, waarop wilde horden hun woonplaats bouwden. Daarna verdween dit visioen en hoorde men uit de stad een enorm angstgeschreeuw; Nikodemus dacht dat er nu in de stad kennelijk oproer uitbrak.

[2] Maar Ik stelde hem gerust en zei: ' Zover is het nog niet; maar vanaf nu over veertig a vijftig jaar zal dat in dit land wel gebeuren en wordt deze stad volledig vernietigd, omdat zij de tijd van haar zeer genadige beproe­ving niet heeft willen zien. Maar wacht nu nog op het laatste! Pas daarna zullen we naar binnen gaan en er met elkaar over spreken. Let nu verder nog op wat jullie zullen zien!’

[3] Na deze aanwijzing van Mij keken allen weer naar het firmament, en de lichtzuil daalde nogmaals uit de hoogte neer op aarde, maar niet meer op de plaats waar zij eerder uit twaalf aparte zuilen ontstond, maar helemaal aan de andere kant in het westen, en verspreidde nog veel meer licht dan voorheen. Spoedig daarna verdeelde zij zich, nu niet meer in twaalf zuilen, maar in talloos vele delen, waaruit zich een heel grote stad vormde, met muren die uit de twaalf voornaamste edelsteensoorten bestonden, die naar alle kanten een zeer veelsoortig licht uitstraalden. En er werden twaalf poorten zichtbaar, waardoor talloos vele mensen uit alle delen van de aarde gelukzalig in en uit liepen.

[4] Boven de stad hoog in de lucht stond, als in robijnen en smaragden letters, een oud Hebreeuwse tekst, waarvan de woorden als volgt luidden: “Dit is de nieuwe stad van God, het nieuwe Jeruzalem, dat eens uit de hemelen zal neerdalen naar de mensen die rein van hart en van goede wil zullen zijn: daarin zullen zij eeuwig met God wonen en Zijn naam loven en prijzen. Deze tekst, evenals het hele verschijnsel was echter alleen maar zichtbaar voor degenen die bij Mij op de berg waren, en verder voor niemand in het hele land.

[5] Nadat alle aanwezigen in jubelend gejuich waren uitgebarsten en Mij hardop wilden aanbidden, verdween het verschijnsel; en Ik zei allen, dat ze God in de stilte van hun hart moesten aanbidden en niet met luide, lawaaierige woorden zoals de Farizeeën, wat voor God geen waarde heeft. Toen lieten zij dat na en hielden in de stilte van hun hart hun beschou­wingen.

[6] Na een klein poosje zei Ik: 'Het is nu middernacht geworden, laten we in huis gaan om daar wat brood en wijn tot ons te nemen. Daarna zal Ik jullie in het kort de verschijnselen uitleggen die hebben plaatsgevonden.’

[7] Na Mijn woorden ging iedereen het huis binnen, waar de grote eetzaal nog heel goed verlicht was.

[8] Toen wij al gauw weer in goede orde in de zaal aan onze tafels zaten en Lazarus en Nikodemus naast Mij plaatsnamen, werd er aan alle tafels overvloedig wijn en brood gebracht en Ik raadde allen aan een kleine versterking tot zich te nemen. Allen namen nu brood en wijn en aten en dronken welgemoed.

[9] Nadat wij ons gesterkt hadden, bekeek onze Nikodemus de verschil­lende gasten aan de tafels wat beter, zag de zeven tempeldienaren, die met de slavenhandelaren aan een kleinere tafel zaten en zei wat verlegen tegen Mij: 'Heer, daar zie ik tempelpriesters, die ik maar al te goed ken! Hoe komen die hier? Zullen die ons niet verraden? Kan men hen wel vertrou­wen?'

[10] Ik zei: 'Vriend, degenen die eenmaal bij Mij zijn, hebben met de tempel daar beneden niets meer van doen! Zij werden door de tempel vermomd hierheen gezonden om Mij en Mijn doen en laten na te gaan, maar zij herkenden de waarheid en hebben de tempel voor altijd verlaten. Over een paar dagen zullen zij, samen met nog een aantal anderen, met die hoge Romeinen daar, naar Rome reizen en daar onderdak vinden, je hoeft dus van niemand te vrezen dat hij je misschien zou verraden omdat je hier bent; daarom kun je nu wel volkomen gerust zijn.'

[11] Nikodemus bedankte Mij voor deze uitleg, pakte nog een stuk brood, at het onbezorgd op en nam daarna de beker met wijn en dronk hem helemaal leeg.

[12] Nadat Nikodemus zich ook geheel gesterkt had, zei hij tegen Mij: 'Heer en Meester, omdat alles nu rustig is en U beloofd heeft ons in het kort een licht te geven over de verschijnselen die zich vandaag op wonderbaarlijke wijze hebben voorgedaan, zou ik U willen vragen om nu Uw belofte te vervullen!’

[13] Ik zei: 'Dat zal Ik ook doen, maar als Ik daarover uitgesproken ben, moet je Me er verder niets meer over vragen, maar dan moet ieder bij zichzelf over het gehoorde nadenken, dan zal dat voor zijn ziel nuttiger zijn dan langdurig gevraag! Luister dus!’

 

50 De Heer legt de lichtverschijnselen uit

 

[1] (De Heer): 'De twaalf vuurzuilen in het oosten stelden werkelijk de twaalfstammen van Israël voor, en de sterke middelste stam was Juda, de beide buitenste waren Benjamin en Levi. Door de verschillende gebeur­tenissen smolten de twaalf stammen samen tot de laatste ene stam van Juda, en die ben Ik, die gekomen ben om alle andere stammen in Mij, de enig ware stam van Juda, te verenigen, zodat zij alle in Mij net zo één zullen worden, als Ik en de Vader in de hemel volkomen één zijn van eeuwigheid tot eeuwigheid.

[2] Toen jullie de zeven zuilen zagen, zagen jullie in zekere zin de jullie reeds bekende zeven geesten van God, en toen het er later drie werden, zagen jullie in Benjamin de Zoon, in Levi de Geest en in het midden Juda als de Vader .En zie: Vader , Zoon en Geest werden één, waren van eeuwigheid één en zullen ook eeuwig één blijven! En deze Ene ben ook Ikzelf, en wie Mijn woord hoort en daarnaar handelt en leeft, zal ook één zijn met Mij en in Mij. Hij zal net als Ik opvaren naar de hemelen van God en in Mij het eeuwige leven hebben. Dat is heel in 't kort de volkomen ware betekenis van het eerste verschijnsel.

[3] Wat betreft het tweede verschijnsel, dat liet de volle maat zien van de gruwelijke zonden van dit volk, dat nu tijdens de klaarlichte dag die over hen is opgegaan, toch in volkomen duisternis wandelt en ook wil blijven wandelen. En daarom zal het de vruchten oogsten volgens zijn daden, en wel binnen de tijd die Ik jou, vriend, reeds buiten bekendgemaakt heb, namelijk over veertig i vijftig jaar, en Ik geef daar nog een extra termijn van hoogstens tien en zeven jaar bij, waarin Ik nog geduld zal hebben; dan zal het echter ook voor alle tijden der tijden helemaal uit zijn met dit volk. En dit zeg Ik jullie: Deze aarde en deze zichtbare hemel zullen vergaan, en voos en broos worden als een oud kleed, maar deze woorden van Mij zullen worden vervuld en in eeuwigheid nooit vergaan!

[4] Want Ik ben de Heer. Wie wil met Mij twisten en met lansen en zwaarden tegen Mij optrekken?! Ja, ook dat zullen zij nog doen, en Mijn lichaam zal weliswaar de dood vinden aan het kruis, maar dat zal hun maat juist vol maken en hun ondergang onherroepelijk bezegelen. Want de blindheid wil heersen en haar God doden. En dat zal zij binnen niet al te lange tijd doen, en ook deze gruweldaad zal toegelaten worden, opdat haar ondergang voor alle tijden der tijden volkomen zeker en onafwendbaar zal worden. Maar wat voor dit volk de ondergang zal zijn, zal voor jullie dienen tot het grootste heil en de volmaaktste verwerving van het eeuwige leven.

[5] Maken jullie je daar echter niet bezorgd over nu Ik jullie dat van te voren gezegd heb, want het kwade gebroed daar beneden kan wel Mijn lichaam doden, maar niet Hem, die in Mij leeft en eeuwig werkt en schept en ordent. Maar Ik zal ook het lichaam waarlijk niet in het graf laten, want reeds op de derde dag zal Ik ook dit lichaam weer opwekken en Ik zal dan weer tot aan het einde der tijden met degenen omgaan die in Mij zullen geloven, Mij zullen liefhebben en zich aan Mijn woord zullen houden. En jullie, Mijn broeders, zullen Mij kunnen zien en met Mij kunnen spreken zoals nu, nu Ik in het nog niet verheerlijkte lichaam temidden van jullie verkeer .

[6] Als jullie dat allemaal goed overdenken, zullen jullie allen inzien dat er voor het tweede treurige verschijnsel een aanwijsbare reden is. Maar laat niemand van jullie zeggen: 'Heer, dat zou U met Uw almacht wel kunnen veranderen! ' of: 'Dat zou U anders kunnen doen! ' Want waarlijk, Ik zeg jullie dat Ik nu al het alleruiterste doe wat Mijn eeuwige en hoogste goddelijke wijsheid Mij aangeeft, en toch helpt het dat volk daar beneden niets meer, want het is door de eigen, onnoemelijke slechtheid zo verstokt, dat ook Gods macht het niet meer kan helpen.

[7] 'Wel', denken en zeggen jullie bij jezelf, 'hoe is zoiets nu mogelijk? God moet toch alles kunnen doen wat Hij maar wil!' ja, dat kan God waarlijk. Maar bij de volkomen vrijheid van de menselijke wil kan en mag God nooit of te nimmer doen wat Hij wil, want als God de menselijke wil ook maar enigszins zou beïnvloeden, zou de mens een marionet worden, bestuurd door het koord van de vaste goddelijke wil, en zou dan nooit tot een vrij, zelfstandig leven kunnen komen. Kan hij dat echter uit zichzelf niet bereiken, dan is het met het eeuwige leven van zijn zielonvermijdelijk ook voor eeuwig gedaan.

[8] De mens moet dus volledige vrijheid van wil hebben, die alleen door wetten van buitenaf en door vrijwillige gehoorzaamheid tot zijn werkelijk voordeel kan strekken, en daarbij mag de goddelijke almacht weinig of eigenlijk helemaal geen rol spelen en moet, terwille van de zelfstandigheid, toelaten dat de mens alles doet wat hij wil doen, en dus zelfs ook dat hij Mijn totaalonschuldige lichaam doodt.

[9] En omdat deze mensen hier in Jeruzalem de wet van God vrijwel geheel verworpen hebben, en in plaats daarvan voorschriften hebben gemaakt die hun beter uitkomen en die hun wereldse belangen geheel en al dienen en die lijnrecht ingaan tegen Mijn inzettingen, die door Mozes en de profeten aan de mensen zijn gegeven, en deze helemaal willen verdringen, en omdat Ik nu tegen hen en hun grote ongerechtigheid ten opzichte van God en de mensen getuig, haten zij Mij en willen Mij tot elke prijs doden. ja, ook dat zal toegelaten worden, maar dan zal hun maat van begane gruweldaden ook vol zijn, en dan zal er met dit volk gebeuren wat jullie zojuist als tweede verschijnsel gezien hebben.’

[10 Toen zei Nikodemus: 'Heer en Meester, ik ben van mening dat de twee verschijnselen wel eens behoorlijk ontnuchterend gewerkt kunnen hebben op de tempeldienaren en zij in het vervolg wel uit zullen kijken om de hand aan iemand te slaan; want ik heb in de tempel duidelijk gehoord hoe het volk de priesters, die zich hoogst ongemakkelijk voelden, voorhield dat God hen nu allemaal zou oordelen, omdat juist zij als priesters de meeste profeten tot Zacharias en Johannes toe gedood hebben! En zelfs de hogepriester zweeg en durfde het volk niets te antwoorden, toen het zijn gebrachte offers zonder omhaal van de tempel terug eiste, wat anders altijd als een grote misdaad beschouwd wordt. En omdat ik dat zelf nog gezien heb, ben ik van mening dat zij tegen U, o Heer en Meester, niet meer zo vol haat en zo opstandig zullen zijn. Zij zullen er wel voor oppassen om vijandig tegen U op te treden! Bovendien heeft de tempel in verband met het ius gladii* (*Zwaardrecht)van de kant van het hoge Romeinse gerecht bij monde van een overste een uiterst ernstige waarschuwing gekregen, en die zou hun wel eens voor altijd de lust kunnen ontnemen om ooit nog iemand zonder een Romeins vonnis ter dood te veroordelen.’

[11] Ik zei: 'Dat zullen zij ook niet doen, maar in hun woede en moordlust zullen zij zo'n druk uitoefenen op de Romeinse rechter en zo'n groot aantal betaalde getuigen tegen hun offerlam naar voren brengen, dat de rechter tenslotte zal moeten doen wat zij willen. Weliswaar geloven al veel mensen van het volk in Mij en Mijn leer, maar de tempel heeft toch een grote, zij het ook totaal blinde aanhang, waarmee men nog van alles uit kan richten. Dat de tempel nog veel aanhangers heeft, bewijst de bijna ontelbare mensenmenigte die op de feestdagen een bedevaart naar de tempel maakt. Deze grote, massale bedevaarten tonen immers meer dan voldoende aan, hoevelen er nog met de tempel verbonden zijn, en hoeveel blinden er nog in het hele joodse land zijn die God een welgevallige dienst denken te bewijzen als ze heel gewetensvol doen wat hun door de tempel wordt bevolen. Als je dat goed voor ogen houdt, zul je nu nog heel weinig joden vinden die voor het leven van Mijn lichaam borg willen staan.'

 

51 Het verleden en de toekomst van de joden

 

[1] Dit gesprek hoorden ook de Romeinen en Agricola stond veront­waardigd op en zei: 'Heer van alle hemelen en werelden, mocht het gebroed daar beneden ooit zoiets tegen U van plan zijn, dan zal Uw almacht het ons wel van te voren kunnen doen weten en dan zullen wij niet aarzelen om Voor altijd een eind te maken aan dat bedriegersgebroed; ik zal Pilatus daar morgen nog nadrukkelijk op wijzen!'

[2] Ik zei: 'Mijn allerbeste vriend, je hebt meteen op de eerste dag dat je hier kwam, Mijn legerscharen en Mijn macht gezien, en Ik hoef slechts één wenk te geven of talloze scharen almachtige engelen staan Mij ter beschikking, waarvan er één al voldoende zou zijn om de hele aarde en de hele zichtbare hemel in een oogwenk te vernietigen! Ik ben echter niet naar wereld gekomen om haar te oordelen en te vernietigen, maar alleen om haar van de ondergang te redden. En daarom moet Ik de wil van de mensen, hoe ze ook zijn, de vrije loop laten, zelfs wanneer zij zich aan Mijn lichaam willen vergrijpen; want als Ik daar tegenin ga met de goddelijke macht van Mijn wil, die Mij door de Vader gegeven is, dan doodt dat de ziel van ieder mens, en kan niemand denken aan een eeuwig leven na het afleggen van zijn lichaam en er nog minder aan geloven en erop hopen.

[3] O ja, de mensen hoeven zich helemaal niet aan Mijn lichaam te vergrijpen om toch het eeuwige leven van hun ziel te kunnen verwerven, zoals ook jullie het zullen verkrijgen wanneer jullie tot aan het eind van je aardse leven bij Mijn leer blijven zonder dat zich iemand aan Mij hoeft te vergrijpen; en de ene die zich aan Mij zou vergrijpen, zou het leven niet hebben en het ook niet verwerven.

[4] Maar daar beneden bij die wereldse mensen liggen de zaken anders. Zij zijn allemaal duidelijk dienaren van de hel en haar leugenvorst geworden en staan nu in zijn wereldse dienst. Zij stapelen zonden op zonden en gruwelen op gruwelen, begaan allerlei hoererij, echtbreuk en bloedschan­de, en proberen voortdurend iemand ook totjood te maken door hem de hemel en het eeuwige leven te beloven. Wanneer iemand echter tot hun geloof is overgegaan, kleden ze hem bijna geheel uit, opdat hij zich zo de hemel en het eeuwige leven koopt.

[5] Hebben zij zo'n blinde heiden echter helemaal van zijn vermogen ontdaan, dan zeggen zij met een schijnheilig gezicht: 'Zo, vriend, nu ben je al halverwege op weg naar de hemel en het eeuwige leven! Tot nu toe hebben wij voor jou gewerkt, maar van nu af aan moet je zelf werken volgens de wet die we je hebben laten zien, anders zou ons voorbereidende werk en de offers die je aan God gebracht hebt, geen waarde hebben!'

[6] En zo beroven zij de een na de ander en doen dan verder totaal niets meer voor hem; en als hij bij hen komt om raad dan verwijzen zij hem naar hun preken, als hij die raad niet kan betalen. Kan iemand echter een advies goed betalen, dan krijgt hij behalve de preek ook een advies dat gewoonlijk uit een listig in elkaar gezette leugen bestaat.

[7] En omdat deze hemel-en-eeuwig-leven-verkopers zelf niet in de hemel komen, daar zij er zelf niet in geloven en ook nooit in geloofd hebben, laten zij er ook niemand anders binnengaan, omdat zij door hun uiterst duistere leugens de weg daarheen versperren.

[8] Wie dat nog met een helder verstand herkent en naar de waarheid begint te zoeken, die verdoemen zij weldra als ketter en godslasteraar en zij vervolgen hem verwoed tot de laatste druppel bloed, zoals zij ook om dezelfde reden de van Gods geest vervulde profeten voor het merendeel gedood hebben, wier graven zij nu voor de schijn eren en op bepaalde herdenkingsdagen witkalken. Maar zij zijn zelf als witgekalkte graven die er van buiten heel stichtelijk uitzien, maar van binnen vol kadavers zijn en vol walgelijke lucht.

[9] Jullie denken nu natuurlijk bij jezelf: 'Ja, als dit boze gebroed al sinds zo lang zo is, dan had God hen toch ook al lang volkomen kunnen vernietigen! ' Ja, dat had God ook wel kunnen doen en dat heeft Hij ten dele ook gedaan door allerlei gerichten, die eens zover gingen dat het hele joodse volk veertig jaar lang in de harde gevangenschap van Babylon terechtkwam, en de tempel van Salomo en grotendeels ook de stad Jeruzalem verwoest werden. Daarop deed het volk weer boete en keerde tot God terug. En het werd weer vrij en kwam weer in dit beloofde land, bouwde de stad en de tempel opnieuw op en leefde toen een tijdlang helemaal volgens de regels. Maar toen het weer tot uiterlijke glans en aanzien kwam, begon het langzamerhand ook van de juiste wegen af te wijken en maakte het voor zichzelf wetten, - dat wil zeggen voornamelijk de tempel, die deze wetten in de plaats stelde van de goddelijke wetten, en spoorde het volk aan om deze menselijke wetten streng op te volgen, terwijl de priesters openlijk aan het volk leerden: 'Het is verdienstelijker voor jullie om deze nieuwe wetten op te volgen dan de oude!' En zo ging het almaar door, en het werd slechter en goddelozer dan tijdens de richters en koningen.

[10] Het ontbrak echter nooit aan vermaningen en ten dele ernstige beproevingen, die helaas geen vruchtbare bodem meer vonden. Toen het volk en hun koningen en priesters nauwelijks meer dachten aan de levende God, en iedereen er in de roes van de wereld op los leefde, zond God weer profeten en waarschuwde het volk ernstig, dat er een machtige vijand in het land toegelaten zou worden die alle joden zou onderwerpen en hun koningen gevangen zou nemen, en die de vrouwen, dochters, ossen, koeien, kalveren en schapen van de joden als gijzelaars zou wegvoeren, en ook veel goud, zilver, edelstenen en parels van hen zou afnemen, en dat het volk voor altijd zou worden geknecht. Kortom, het werd de joden in goed begrijpelijke taal beschreven hoe het hun zou vergaan als zij hun wereldse wetten en hun wereldse gezindheid niet zouden verlaten. Maar dat was allemaal tevergeefs en de voorspelling ging in vervulling, want de Romeinen drongen het land binnen, veroverden het en handelden volgens de voorspelling.

[11] Toen kregen de joden wereldse wetten genoeg in hun land, die zij op leven en dood moesten nakomen. De tempel keerde daarna onder enkele vrome priesters tijdelijk weer tot God terug, bleef daar echter niet bij en is sinds -zeg maar – dertig jaar helemaal afgegleden tot een rovershol en een moordkuil, en is nu als tempel slechter dan een willekeurige afgodentempel uit de voortijd of uit de hedendaagse tijd.

[12] En hoewel Ik nu als de Heer, omhuld met een lichaam, Zelf in de tempelonderwijs, terwijl Ik de duidelijkste tekenen doe en al het volk en de .tempeljoden de waarheid leer, helpt dat toch helemaal niets, en de Fanzeeën gaan nog erger dan ooit hun gang met liegen en bedriegen, en beraadslagen voortdurend hoe zij Mij uit deze wereld kunnen helpen. En zelfs dat zal hun nog toegestaan worden, opdat de maat van hun gruwelen vol zal worden. Maar dan komt ook het jullie allen in het tweede verschijnsel getoonde grote gericht over dit volk, en daarmee ook het einde van hen, als joden, waarna zij dan als kaf naar alle uiteinden der aarde verstrooid zullen worden. En hun naam, die tot nu toe overal geroemd werd, zal veracht worden.

[13] Als zij deze tijd van grote genadige beproeving herkend zouden hebben, dan zouden zij zeker voor eeuwig het eerste volk van de hele oneindigheid geworden en ook gebleven zijn; maar juist omdat zij deze grote tijd der tijden niet wilden herkennen, zullen zij dan ook door het grote gericht dat over allen is begonnen, het laatste volk van de aarde worden. Verstrooid onder alle volkeren der aarde zullen zij onder allerlei vervolgingen gelijk de vogels in de lucht hun voedsel moeten zoeken, en zij zullen overalonderdanig zijn.

[14] En ook al zullen er in latere tijden enkelen zijn die bergen geld zullen verzamelen, dan zullen zij daarvoor toch nergens op aarde een land, een rijk of een vorstendom kunnen kopen; en tot getuigenis van Mijn voor­spelling zullen zij zo blijven tot aan het einde der tijden van deze aarde.'

 

52 Noodlot of vrijheid van wil?

 

[1] (De Heer): 'Denk echter niet dat dit zoiets is als wat bepaalde blinde wereldse geleerden 'voorbeschikking' noemen, alsof God al voor ieder mens voorbeschikt zou hebben wat hem in zijn korte of langere leven te wachten staat! Iets dergelijks te denken of te geloven kan voor de ziel de dood betekenen, omdat die leer een heimelijke uitwas is van de hel en het absolute tegendeel is van de ware levensprincipes van God voor de mensen. De mensen bepalen zelfhun lot door hun vrije wil verkeerd te gebruiken en niet alle zeven levensgeesten in zichzelf te willen opwekken, waardoor zij ook niet tot de ware aanschouwing komen van hun innerlijke, ware en onvergankelijke levensschat. Daardoor komen zij op zijwegen en willen dan ook in het licht van de wereld het ware, innerlijke levenslicht opzoeken en daar dan blijmoedig naar handelen en wandelen.

[2] Maar wanneer de ziel van een mens zich eenmaal behoorlijk in de donkerste nacht van haar zelfgeschapen wereldse waan bevindt, kan ook geen van de engelen van de hemel haar een andere richting geven zonder haar innerlijke vrije wil aan te tasten, en niemand kan dan zeggen: 'Zie, dat was dus de bestemming van deze mens!' Ja, het was ongetwijfeld wel een bestemming, maar die ging niet van God uit, maar van de mens zelf.

[3] Van God uit werd het slechts toegelaten, en wel als gevolg van de volkomen vrije wil van de mens. En wat Ik nu zei over één mens, dat geldt ook voor een heel volk. Het is en blijft zelf de schepper van zijn tijdelijk en eeuwig lot.

[4] Het zou dus een groot misverstand zijn om aan te nemen dat God al van eeuwigheid voorbestemd zou hebben dat dit alles, wat Ik jullie nu door de verschijnselen getoond en mondeling voorspeld heb, zo zou moeten gebeuren. O nee, dat is geenszins het geval! Maar toch zal alles zo gebeuren, omdat de mensen het zo willen, omdat het allergrootste en invloedrijkste deel van hen zich heel welbehaaglijk en met enorme hardnekkigheid vrijwillig in de totale nacht van de hel bevindt, en nu zelfs na Mijn geweldig machtige oproep deze nacht van de dood niet wil verlaten.

[5] Want meer dan wat Ikzelf nu doe, gedaan heb en nog zal doen, kan onmogelijk gedaan worden zonder de volkomen vrijheid van de mense­lijke wil aan te tasten en wiens ogen dan niet opengaan en wie zich daar dan nog niet naar richt, diens blindheid en onverzettelijke verstoktheid van hart zijn dan door geen enkel middel, waarvan iedereen kan zeggen dat het een waar en goed en zacht middel is, meer te genezen. In zo'n geval moet dan het gericht komen en als laatste middel werken. Maar opdat het gericht los kan breken, moet eerst de maat van het kwaad waardoor het veroorzaakt wordt, vol zijn, wat bij dit volk binnenkort -zoals ik gezegd heb -het geval zal zijn. Denk er dus nu niet al te angstig over na, want niet Ik, maar de mensen die niet te bekeren zijn, willen het zo!'

[6] Toen zei Nikodemus: 'Maar Heer en Meester, dan ziet het er voor de mensheid toch wel ontzettend slecht uit! Als God Zelf zulke mensen nooit helpen kan, zelfs niet tegen hun domme wil en eigenzinnigheid in, wie zal hen dan nog wel kunnen helpen?'

[7] Ik zei: 'Ja, vriend, jij begrijpt heel veel aardse dingen niet, die je toch ziet en kent, - hoe wil je dan zuiver geestelijke dingen begrijpen, die je niet ziet of voelt? Ik heb toch gezegd dat God de mens met betrekking tot zijn innerlijke, geestelijke ontwikkeling niet met Zijn almacht leidend en sturend mag beïnvloeden, vanwege Zijn eeuwige ordening. Want als God dat zou doen, dan zou de mens een dode machine worden en nooit tot een volkomen vrij, zelfstandig leven kunnen komen.

[8] Breng de ergste roofmoordenaar maar eens bij Me, dan zal Ik hem in een oogwenk omvormen tot een engel des lichts; maar dan zal daardoor zijn eigen ik zo goed als volledig dood zijn! Zodra Ik Mij echter weer terugtrek met de geest van Mijn almachtige wil, wordt zijn eigen ik weer actief, en zal de oude roofmoordenaar weer voor je staan. Want zijn liefde is roof­ en moordlust en dat is dus zijn leven; neemt men dat van hem af, dan is hij volkomen dood en heeft helemaal opgehouden te bestaan.

[9] Maar toch kan zo 'n mens zijn leven nog beteren en wel door de zeer kwalijke toestand waarin hij zichzelf door zijn verkeerde liefde gebracht heeft. Want de ziel van de mens begint pas over de oorzaak van haar beroerde en ongelukzalige toestand na te denken, als zij zich reeds door eigen toedoen in het harde gericht bevindt; en als de ziel eenmaal de oorzaak daarvan begint in te zien, zal zij ook gauw de wens in zich voelen opkomen, bevrijd te worden uit haar slechte toestand, en dan zal zij naar middelen gaan zoeken om zich uit dat harde gericht te bevrijden.

[10] En als de ziel eenmaal die wens en wil in zich heeft, dan is zij ook in staat een licht in zich op te nemen dat haar van boven af door allerlei adequate middelen wordt aangereikt.

[11] Grijpt de ziel de haar geboden middelen aan, dan begint haar vroegere slechte liefde zich uit en in zichzelf in een goede en betere liefde te veranderen. Het wordt lichter en lichter in haar, en zij gaat trapsgewijs tot een hogere levensvervolmaking over, en dat is slechts mogelijk door een heel streng gericht toe te laten. En bijgevolg zal er dus ook over de joden, wanneer de maat van hun gruweldaden vol is, een zeer streng gericht toegelaten worden, zowel hier als aan gene zijde, en dat zal hen voor alle tijden der tijden zeer verdeemoedigen, omdat zij nooit de heerschappij over een volk zullen verwerven.’

 

53 Over de maat van het goede en het slechte

 

[1] Nikodemus zei: 'Heer en Meester, maar waarom moet er pas zo'n zwaar gericht over een volk komen als de bepaalde maat van al zijn mogelijke zonden vol is geworden? En wat is dat voor een maat, en waaruit bestaat die?'

[2] Ik zei: 'Dat is toch wel wat vreemd, dat jij als Oudste van de tempel en van de hele stad dat niet begrijpt, terwijl je toch zo vele malen de wijze spreuken van Salomo voor jezelf en voor de anderen gelezen hebt! Als een kind in het moederlichaam eenmaal volgroeid is, dan is zijn maat als foetus vol en komt het ter wereld. Een vrucht aan de boom heeft zijn maat bereikt als hij volledig rijp is, waarop hij dan van de boom valt. Een mens die de wet goed kent, geheel daarnaar leeft en deze uit liefde tot God en zijn naaste niet meer overtreedt, heeft daardoor de duidelijke maat van zijn eigen levensvoleinding vol gemaakt, en is daardoor reeds in dit leven een burger van de hemelen geworden, omdat hij de geestelijke dood in zich volkomen heeft overwonnen en vol van het eeuwige leven uit God is geworden.

[3] Maar een mens, die ten eerste al nooit echt de moeite neemt om de levenswetten van God beter en duidelijker te leren kennen - omdat het vermaak van de wereld hem daar te veel van afhoudt - en die zich van de ene zinsverrukking in de andere stort, die begint God te vergeten, en daardoor verdwijnt zijn geloof in Hem steeds meer. Als hij echter zijn geloof in een God verliest, dan worden zijn ouders ook hinderlijk voor hem. Niet alleen dat hij hun niet meer gehoorzaamt, maar hij ergert hen steeds door alle mogelijke ongehoorzaamheid, slaat hen tenslotte zelfs, besteelt hen en verlaat hen. En als hij zijn ouders niet eerbiedigt, heeft hij al helemaal geen respect voor zijn medemensen. Hij bedrijft hoererij. in allerlei vorm, wordt een dief, een rover en een moordenaar om zich middelen te verschaffen waarmee hij zich nog meer aan zijn lusten en slechte hartstochten over kan geven. En zo heeft deze mens zich tenslotte van alle levenswetten ontdaan en handelt dan volgens de wetten van zijn slechte en kwade aard, en zondigt op die wijze volledig tegen de hele wet. Daardoor heeft hij echter ook de maat van het kwade vol gemaakt, is een duivel geworden en heeft daardoor dan ook in zichzelf en uit zichzelf het gericht over zich doen losbreken; in zijn grote kwelling en pijn moet hij zich nu zelf verwijten dat niemand dan alleen hijzelf de schuld daarvan was.

[4] Dat echter, zodra de maat der zonden vol is, heel zeker het gericht volgt -wat de eigenlijke geestelijke dood is - is door God al sinds eeuwigheid zo bepaald en onveranderlijk voor de hele toekomstige eeuwigheid vast­gesteld; want als dat niet zo was, dan zou er geen vuur, geen water, geen aarde, geen zon en geen maan en ook geen schepsel daarop zijn.

[5] Het vuur is wel een kwaad element, en als het je zou vastgrijpen, zou het je dood zijn. Maar moet er geen vuur zijn, omdat het voor de mensen wel eens gauw dodelijke kan zijn? Zie, de aarde heeft een bepaalde aantrekkingskracht, tengevolge waarvan ieder lichaam zwaar wordt en onophoudelijk naar haar middelpunt getrokken wordt! Tengevolge van deze eigenschap van de aarde kun je van een hoogte vallen en jezelf doden. Moet de aarde die eigenschap dan niet bezitten, omdat die de dood van een mens kan veroorzaken? O, dan zou het ervoor de aarde al gauw slecht uitzien, want zij zou uit elkaar vallen en nog vollediger oplossen dan een stuk ijs in de zon, en dan zou het met alle schepselen die zich daarop bevinden gedaan zijn! Want waar zouden die moeten leven als zij geen vaste ondergrond hadden? En zie, deze noodzakelijke eigenschap van de aarde en van al haar materie is ook een gericht dat van God uitgaat voor alle materie, anders zou er geen materie zijn!

[6] En zo is alles watje in deze wereld ook maar zien kunt, een gericht dat door God is ingesteld, en wie zich van het geestelijke en dus ook van God afwendt en zich in zijn ziel op de materie van de wereld richt, kan onmogelijk ergens anders terechtkomen dan in het oude gericht en de dood daarvan; want de vrijheid en het volkomen afwezig zijn van gerichten is alleen in de zuivere geest uit God, die ieder ten deel kan en zal vallen die volgens Mijn leer leeft, en gelooft dat Ik vanuit God als Zelf God in deze wereld ben gekomen om alle mensen het ware levenslicht en het eeuwige leven te geven. Want Ikzelf ben de waarheid, het licht, de weg en het leven. - Begrijp je dat nu?'

 

 

54 De uitleg van het derde lichtverschijnsel

 

[1] Nikodemus zei: 'Heer en Meester, dat begrijp ik nu en ik dank U uit het diepst van mijn hart voor deze zeer belangrijke lering! Maar omdat U ons nu de twee lichtverschijnselen hebt uitgelegd, zou ik U willen vragen om ons het derde verschijnsel ook nog uit te leggen; want daar moet iets heel bijzonders in verborgen zijn.'

[2] Ik zei: 'ja, ja, Ik zal jullie het derde verschijnsel wel uitleggen, maar jullie zullen het niet goed begrijpen; want wat de nog verre toekomst zal brengen, zullen jullie pas duidelijker inzien als jullie in de geest wederge­boren zijn. Maar Ik zal er toch iets over vertellen, luister dus!

[3] De uit de hemelen op aarde teruggekeerde lichtzuil ben Ik in de geest van Mijn levende woord, dat Ik in de toekomst in de harten van die mensen zal leggen die Mij liefhebben en zich aan Mijn geboden zullen houden; naar hen zal Ik Zelf komen en aan hen zal Ik Mij openbaren. En zo zullen zij allen opnieuw door God onderwezen worden.

[4] Dat de zuil in talloos vele delen uiteengaat, betekent dat de innerlijke, geestelijke betekenis onthuld zal worden van al Mijn woorden en leringen, die Ik sinds het begin van het menselijk geslacht aan de mensen bij monde van de aartsvaders, de profeten en zieners en nu Zelfheb gegeven.

[5] Uit al die vele gedeeltelijke onthullingen van de innerlijke, geestelijke betekenis van Gods woord zal uiteindelijk een ware en grote licht­ en levensleer ontstaan, en deze leer zal dan het grote en nieuwe Jeruzalem zijn, dat uit de hemelen naar de mensen zal neerdalen. En wie in de nieuwe leer zullen zijn en leven, zullen in het nieuwe Jeruzalem wandelen en er eeuwig wonen, en aan hun grenzeloze zaligheden zal nooit een einde komen. Want Ikzelf zal bij hen zijn en zij zullen de talloze heerlijkheden van Mijn liefde, wijsheid en almacht aanschouwen.

[6] Er zal echter vanaf de ondergang van deze oude stad Jeruzalem tot aan de tijd waarop de nieuwe stad Gods op aarde komt, weinig licht bij de mensen op aarde zijn; want er zullen maar al te gauw een groot aantal valse profeten en priesters in Mijn naam opstaan en valse wonderen verrichten en de mensen misleiden en blind maken. ja, de antichrist zal met hulp van de aardse koningen zulke dingen doen, dat zelfs Mijn uitverkorenen, als Ik dat toe zou laten, verleid zouden kunnen worden om hun knieën te buigen voor de nieuwe Baal. Dan zal Ik weer een tijd van grote nood onder de mensen laten aanbreken, zoals er nog niet eerder onder de zon is voorgekomen. Dan zal Baal evenals de grote hoer van Babel terneer geworpen worden, en het licht van het levende woord in de harten van vele mensen zal dan gaan schijnen en zal de mensen die gebukt gaan onder deze nood oprichten en verlossen, en zij zullen zich allen verheugen in het nieuwe licht en Mijn naam loven en prijzen.

[7] In die tijd zullen de mensen dikwijls omgang hebben met de reine geesten uit Mijn hemel, die hun leraren zullen zijn en hen zullen onder­ wijzen in alle geheimen van het eeuwige leven in God, zoals dat in het derde verschijnsel aan jullie werd getoond doordat er mensen door de twaalf poorten in­ en uit gingen.

[8] De twaalf poorten betekenden nu echter niet meer dat de nieuwe stad gebouwd was uit de twaalf stammen van Israël, maar uit de twaalf voornaamste grondbeginselen van Mijn leer, welke zijn vervat in de tien geboden van Mozes en in Mijn twee nieuwe geboden van de liefde; want dat zijn de poorten waardoor de mensen voortaan zullen binnengaan in de nieuwe stad van God, die vollicht en leven is.

[9] Alleen degene die Mijn geboden zal houden, zal ook deze stad binnengaan en hem zal licht en leven gegeven worden; wie echter de geboden niet zal houden, zal ook niet in deze nieuwe stad komen. De twaalf soorten edelstenen waaruit de muur om de grote stad gebouwd was, waren eveneens weer een aanduiding van dezelfde twaalf geboden.

[10] Deze twaalf geboden zijn voor de mens dus niet alleen de ingangspoor­ten tot het licht en het leven, maar ook zijn onverwoestbare bescherming en afscherming, en de poorten en machten van de hel of de materiële wereld kunnen die nooit verwoesten of overwinnen.

[11] Ook hebben jullie bij het verschijnsel opgemerkt, dat de stenen van de muren in al hun kleuren ook een sterk licht uitstraalden. Dat toonde jullie dat in de gegeven twaalf geboden ook alle graden van de goddelijke wijsheid vervat zijn, en zo kan de mens alleen maar door het houden van de twaalf geboden tot volmaakte wijsheid komen. Want in de geboden ligt alle wijsheid uit God, en omdat daarin al Gods wijsheid ligt, ligt ook alle goddelijke macht en kracht er in besloten, omdat in deze geboden de alwijze en almachtige wil en daardoor de hoogste vrijheid besloten ligt.

[12] Wie dus door het houden van de geboden de wil van God tot de zijne heeft gemaakt, die heeft ook de goddelijke macht en de goddelijke vrijheid tot de zijne gemaakt; hij heeft de toestand van de ware geestelijke wedergeboorte bereikt en is als een waar kind van God zo volmaakt als de Vader in de hemel Zelf

[13] En Ik zeg nu tegen jullie allen, dat jullie door nauwkeurig de geboden op te volgen er naar moeten streven om reeds hier op aarde even volmaakt te worden als de Vader in de hemel, dan zullen jullie ook kunnen doen wat Ikzelf nu doe en nog grotere dingen. En als jullie je in deze toestand bevinden, zijn jullie reeds tijdens dit leven burgers van het nieuwe Jeruzalem. Dat is dus de betekenis van het derde verschijnsel. Hebben jullie dat goed gehoord en begrepen?'

[14] Deze uitleg van Mij over het derde verschijnsel verwonderde allen zeer en ze dachten een poos diep na, maar wisten toch niet precies in hoeverre zij deze laatste uitleg goed of misschien toch niet helemaal begrepen hadden.

 

55 Het zien van Gods wijsheid door de wedergeboorte

 

[1] Nikodemus zei, na een poosje diep te hebben nagedacht: 'Heer en Meester, groots en diepgaand is hetgeen U ons nu zo helder hebt laten zien en ik zal U er wel nooit genoeg voor kunnen danken; maar omdat dit alles zo veelomvattend en diepgaand is, heb ik het, zoals misschien ook sommige anderen, niet helemaal door en door kunnen begrijpen. Ik zie wel in dat het ook door verdere uitleg voor mij niet helderder zou worden, daarom zeg ik dan ook niet: Heer, maak me dat nog duidelijker en begrijpelijker!’

[2] Ik zei: 'Daar heb je ook volkomen gelijk in. Dit is voor jou en voor menigeen niet duidelijker uit te leggen, maar je zult dat alles en nog veel meer pas begrijpen wanneer je in de geest bent wedergeboren.

[3] Mijn woord en Mijn prediking aan jullie kan niet gegeven worden op de verstandelijke manier waarop de mensen van hun wereldse kennis spreken, maar zij moeten blijk geven van de geest, die jullie volledig onbekend is, en van zijn kracht, opdat jullie geloof en toekomstige kennis niet gebaseerd is op de wijsheid van de geestelijk blinde mensen, maar op de wonderbare kracht van de geest uit God.

[4] Wel, Mijn manier van leren en spreken is in de ogen van de wereldse geleerden een dwaasheid, omdat zij niets afweten van de geest en zijn kracht en met hun grove zintuigen niets waarnemen; maar toch is Mijn leer een wijsheid van de diepste en verhevenste soort, echter alleen voor de ogen, oren en harten van de volmaakte mensen, die van goede wil zijn en de geboden van God altijd gehouden hebben. Maar voor de wijzen en leiders van deze wereld, die net als hun wijsheid vergaan, is Mijn leer dat natuurlijk niet.

[5] Ik spreek tot jullie over de verborgen wijsheid van God, die Hij reeds vóór de schepping van deze materiële wereld heeft ingesteld voor jullie eeuwige levensluister, en die verborgen wijsheid heeft nog geen Farizeeër ­geen Oudste en schriftgeleerde of tempeloverste met zijn wereldse verstand in de Schrift ontdekt; want wanneer zij deze verborgen wijsheid ooit zouden hebben waargenomen, dan zouden zij er niet voortdurend over beraadslagen hoe zij Mij, de Heer van eeuwigheid, kunnen doden en vernietigen. Maar laat hen het maar proberen en beraadslagen; want naar hun werken zal ook hun loon zijn!

[6] Tegen jullie zeg Ik echter, zoals er geschreven staat: 'Geen mensenoog heeft ooit gezien, geen oor gehoord, en in geen mensenhart is opgekomen wat God diegenen heeft bereid die Hem liefhebben en Zijn geboden houden!’

[7] Wat Ik jullie nu openbaar, dat openbaart Gods geest aan jullie geest, opdat ook jullie geest Gods diepe wijsheid zal onderzoeken en leren kennen. Want alleen de geest doorziet en onderzoekt alle dingen en, daardoor gelouterd, ook Gods diepe wijsheid. En zo ontvangen jullie van Mij niet de geest van de wereld, die jullie nooit nodig hebben, maar de geest uit God, opdat jullie door deze geest volledig kunnen vatten en begrijpen wat jullie door Mij als door God gegeven is.

[8] Daarom kan Ik met jullie daar niet over spreken zoals geleerden dat doen, maar alleen met woorden waarmee de geest van God onderwijst en alle dingen vanuit de geest richting geeft, en jullie kunnen Mij daarom ook niet geheel begrijpen, omdat jullie ziel nog niet helemaal vervuld is van de geest. Maar wanneer jullie ziel zich met alle liefde en een vrije goede wil geheel zal bevinden in de geest uit God, die jullie nu ontvangen, dan zullen ook jullie zelf alle dingen vanuit de geest benaderen en alles goed zien en begrijpen wat jullie nu nog duister en onbegrijpelijk voorkomt.

[9] Jullie vernemen nu echter toch al iets van de eeuwig ware geest van God en jullie kunnen ook al veel vanuit een geestelijk standpunt bezien. Maar de door en door natuurlijke mens merkt niets van Gods geest in zichzelf, en als men daar met hem over spreekt, is dat voor hem een dwaasheid, omdat hij niets in zich heeft waarmee zijn ziel de dingen vanuit de geest kan beoordelen. Want als een mens geestelijke dingen wil verstaan en begrijpen, moet eerst zijn ziel en alles geheel van de geest doordrongen zijn, want al het leven en al het ware licht en alle ware kracht is enkel in de geest aanwezig, die alleen aan alles de juiste richting geeft en door niemand kan worden tegen gehouden.

[10] De natuurlijke mens, die nog zonder geest is, bestaat uit de gerichte materie, en zijn natuurlijke leven is hem door Gods geest alleen maar als een middel gegeven waardoor hij in staat is het ware geestelijke leven in zichzelf op te wekken, als hij dat wil. Hij kan dus met zijn natuurlijke verstand Gods geboden wel herkennen en dan de wil opvatten om die ook na te volgen en ernaar te leven en te handelen. En als hij dat doet, dringt Gods geest ook in zijn ziel in zoverre hij in het houden van Gods geboden en in het geloof aan de ene God en in de liefde tot Hem en zijn naaste gevorderd is.

[11] Wanneer de ziel daarin zo sterk is geworden dat zij nooit meer terug kan vallen, is dat al een zeker bewijs dat zij geheel en al doordrongen is van Gods geest, die alles wat zij ziet en weet een geestelijke richting geeft; zo'n ziel heeft daardoor haar vroegere dode materie volkomen overwon­nen en is met de geest van God, die haar doordrongen heeft, één geest, één kracht, één licht en één waar, onverwoestbaar leven geworden, dat door niemand meer gericht kan worden.

[12] Jullie moeten daarom vóór alles het ware rijk van God en zijn gerechtigheid zoeken, al het andere zal je er dan vanzelf bij gegeven worden, want dat zal Gods geest dan in je doen. Maak je in het geheel geen zorgen over aardse dingen, niet eens over wat je de komende dag zult eten en drinken en waarmee je je lichaam zult bekleden, want dat is iets waarover de heidenen zich zorgen maken en andere mensen van de wereld die de ware God nog nooit hebben leren kennen. Als de ware geest in jullie zijn volle wedergeboorte heeft bereikt, zullen ook jullie daarmee alles bereikt hebben wat je nodig hebt.

[13] Als jullie op Mijn wegen zullen wandelen en blijven, zoals Ik jullie dat leer en geleerd heb, dan zullen jullie ook in Mij zijn en Mijn geest in jullie, en daarmee zullen jullie alles kunnen doen en tot stand brengen wat zijn wijsheid jullie zal zeggen en wat zijn wil in jullie zal willen. En daarmee is jullie alle noodzakelijke wereldse verzorging voor de tijd van je aardse leven ook in meer dan overvloedige mate gegeven.

[14] Jullie hebben nu bij Mij gezien wat voor de geest allemaal mogelijk is; wat echter voor Mijn geest mogelijk is, zal ook voor jullie geest mogelijk zijn, als hij één wordt met Mij. Hoe hij met Mij één kan worden, heb Ik jullie herhaaldelijk laten zien, handel daar dan naar, dan zullen jullie deze belofte van Mij in jezelf volledig in vervulling zien gaan!

[15] Maar nu zullen we, omdat we vandaag veel gedaan en tot stand gebracht hebben en het al enige uren na middernacht is, wat rust nemen en morgen aan het werk voor de nieuwe dag beginnen!’

[16] Lazarus zei: 'Heer, voor zoveel mensen zal ik nauwelijks voldoende slaapplaatsen hebben!’

[17] Ik zei: 'Maar waarom? Laat iedereen op z'n plaats blijven zitten, op z'n armen steunen en uitrusten, dan zal hem dat heel goed bekomen!'

[18] Daarmee was Lazarus volkomen tevreden en hij deed dat zelf ook.

[19] Nikodemus wilde nu naar huis gaan om overdag niet op de berg gezien te worden, want hij was bang voor de Farizeeën.

[20] Maar Ik zei tegen hem: 'Wees niet bang voor degenen die je niets kunnen doen! Als Ik het wil en jij het gelooft, kun je ook op klaarlichte dag ongezien deze berg verlaten en naar je werk gaan.'

[21] Nikodemus zei: 'Dan blijf ik, want mijn familie zal zeker van uit gaan dat ik in de tempel aan het werk ben.,

[22] Ik zei: 'Zeer zeker, blijf dus en rust ook wat uit.'

[23] Na deze woorden van Mij werd het stil in de zaal en iedereen gaf zich over aan een korte rust, die het lichaam zeer versterkte.

[24] Maar onze Rafaël ging op Mijn innerlijke bevel naar de slaven, die nog niet sliepen, en bracht hen op dezelfde wijze tot rust, en bleef tot zonsopgang bij hen en zorgde ervoor dat zij allen zeldzaam mooie dromen hadden; want het was kenmerkend voor deze kinderen uit het noorden om allerlei voorspellende dromen te hebben. En als zij in hun droom mooie en wonderbaarlijke dingen gezien hadden, dan waren zij overdag in een verheven stemming en vroom, geduldig en opgewekt.

[25] En zo kreeg hier ieder het zijne.

 

56 Het wezen van de engelen

Liefde en wijsheid, hart en verstand

 

[1] Wij rustten en sliepen nog heerlijk, terwijl de zon al boven de verre horizon opkwam. Toen werden Lazarus en zijn waard wakker en de laatste stond vlug op van zijn stoel en verliet het vertrek om de bedienden te wekken, zodat zij een goede en rijkelijke ochtendmaaltijd konden gaan klaarmaken. Daardoor kwam weldra alles in huis tot leven en ontwaakten ook wij, stonden op van onze plaatsen en gingen naar buiten.

[2] Voor het huis was een bron die goed en zuiver water gaf en Ik zei tegen Lazarus: 'Broeder, laat ons, om Nikodemus geen ergernis te geven, kruiken brengen en die met water vullen, zodat we onze handen kunnen wassen en er niet gezegd kan worden dat we het brood met ongewassen handen eten!'

[3] Dat gebeurde, en allen wasten hun handen, gezicht en ook hun voeten, waarna er schone doeken gebracht werden waarmee men zich kon afdrogen.

[4] Na het wassen, kwam ook Rafaël weer bij ons en vertelde aan Lazarus dat de jeugd nog heel lekker lag te slapen en te dromen, en dus de eerste uren nog niet gewekt moest worden. En zo gebeurde het dan ook, omdat dat hard nodig was voor de jongeren die door de verre, slechte reis erg vermoeid waren.

[5] Maar nu bij daglicht merkte Nikodemus de verblindende schoonheid van Rafaël pas goed op en hij raakte niet uitgekeken op hem. Na een ogenblik van diepe, innerlijke verbazing zei hij tegen Mij: 'Maar Heer en Meester, waar komt deze bovenaards mooie jongeman toch vandaan? Hoe heet hij? Nee, ik heb nog nooit een dergelijke mannelijke schoonheid gezien! Dicht bij hem staat weliswaar ook een heellief meisje, maar hoe aards is zij vergeleken bij deze meer dan hemels mooie jongeman! Kijk eens hoe prachtig zijn gouden haar over zijn etherisch zachte hals golft, die vrijwel sneeuwwit is! Wat is zijn gezicht onbeschrijflijk mooi! Hoe zacht, vol en teer zijn zijn armen en voeten! Alles aan hem is zo keurig en verzorgd, hoewel heel eenvoudig, dat ik als een Oudste van de stad en van de tempel zelfs in mijn dromen nog nooit iets dergelijks heb gezien. Werkelijk, deze jongeman kan geen kind van deze aarde zijn! Als hij vleugels zou hebben zoals de cherubijnen, die in het Allerheiligste van de tempel de ark bewaken, dan zou hij een volmaakte engel van God zijn!'

[6] Ik zei: 'Denk je dan dat de engelen van God vleugels moeten hebben om engel te zijn? Dan vergis je je heel erg! Hadden de drie mannen die bij Abraham kwamen, vleugels? Of de jongemannen die Lot redden, of de engel die de jonge Tobias leidde? Het is Mij niet bekend dat er ergens in de Schrift melding wordt gemaakt over hun vleugels. Ook de engel die aan Abraham verscheen, toen hij zijn enige zoon Isaak moest offeren, en die hem daarvan afhield, had volgens de Schrift geen vleugels.

[7] Alleen de beide metalen cherubs moest Mozes symbolisch met vleugels uitbeelden om aan de toen nog zeer zintuiglijk ingestelde joden aan te geven dat de zuivere geesten uit Gods hemelen in alles uiterst snel zijn ­in het denken, besluiten, handelen en ten uitvoer brengen. Nu kent de natuurlijke mens op aarde geen snellere beweging dan de vlucht van de vogels in de lucht door middel van hun vleugels, en daarom heeft Mozes de Cherubs dan ook op Gods bevel vleugels moeten geven, om de snelheid van het geestelijke zintuiglijk waarneembaar te maken voor de mensen. Maar in werkelijkheid heeft geen enkele engel van God ooit een paar vleugels gehad.

[8] De vleugel betekent dus alleen maar de hoge graad van de wijsheid en de kracht van al het zuiver geestelijke, maar niet dat een zuivere geest ook als een vogel op Gods bevel van de hemel naar de aarde en vandaar weer terug moet vliegen. Overigens is er in de ware hemel nooit een engel geweest die niet eerst op de een of andere aarde mens is geweest. De heel onjuiste voorstelling die jullie hebben van engelen, dat ze namelijk als zuivere geesten geschapen zouden zijn, heeft alleen maar betrekking op de werkende krachten en machten van God, waardoor Gods alomtegenwoor­digheid tot uitdrukking komt, die in alle oneindigheid werkt, en waarvan een mens zich geen voorstelling moet maken, omdat het oneindige uit God voor ieder begrensd wezen werkelijk onvoorstelbaar is, iets wat hopelijk niet moeilijk te begrijpen is.

[9] Omdat ieder mens echter, wat zijn ziel betreft, geroepen is om een ware engel in Gods hemelen te worden, kan deze mooie en kuise jongeman evengoed zonder vleugels op deze aarde zijn als Ikzelf, de enige Heer van hemel en aarde, nu in een lichaam bij jullie ben en jullie Zelf onderwijs en tegelijkertijd toch de hele oneindigheid in stand houd. Overigens staat er geschreven: 'In die tijd zullen jullie Gods engelen zien opstijgen en neerdalen, die de Heer zullen dienen!' En dus kan deze jongeman ook heel goed een engel zijn. - Hoe denk je daarover?'

[10] Nikodemus zei: 'Ja, ja, hij is er in ieder geval meer dan mooi genoeg voor, maar hij stijgt niet op en daalt niet neer tussen aarde en hemel!'

[11] Ik zei: 'O, grote blindheid van de mensen! Hoe kun jij, een man met zoveel ervaring, nu toch denken dat engelen uit de materiële hemel op deze eveneens materiële aarde neerdalen en vandaar weer opstijgen, en dat de mensen dat dus zullen zien, en ook hoe die engelen Mij zouden dienen?! Het opstijgen en neerdalen van de engelen betekent toch alleen maar: van de liefde opstijgen tot de ware wijsheid en met de wijsheid weer terugkeren naar de liefde, die de ware levende geest uit God in jullie is.

[12] Als een mens in zijn hart de liefde tot God en zijn naaste echt opwekt en vasthoudt, stijgt hij daardoor op tot de wijsheid ofwel tot het juiste en diepe inzicht in alle dingen. Als een mens echter tot dat inzicht is gekomen en Gods onbegrensde liefde, wijsheid en macht dieper en dieper beseft en begrepen heeft, wordt hij vol deemoed en levende liefde tot God. In dat geval daalt hij dan weer af in zijn hart, verlicht het nog meer en maakt het vuriger in de liefde tot God.

[13] 'Maar', zegje bij jezelf, 'stelt deze aarde dan de liefde en de hemel de wijsheid voor, terwijl het op aarde toch zo liefdeloos toegaat en er vanuit de hemel alleen maar goeds komt - heel zelden misschien iets minder goeds?'

[14] Ja, in het hart van de mens als de zetel van de liefde, gaat het meestal ook zeer liefdeloos toe, en toch is het hart de zetel van de liefde. Maar de zuivere liefde in het hart zou helemaal alleen op zichzelf evenmin levens­vruchten tot stand brengen, als de aarde zonder het licht van de zon. De hemelse zon voor het hart in de mens is nu eenmaal zijn natuurlijke verstand. Dat daalt in geordende, goede gedachten, ideeën en begrippen in het hart ofwel op de aarde in de mens neer, verlicht deze en wekt de kiemen tot goede en edele daden tot leven. Als het licht van het verstand nog zwak is, zoals het licht van de zon in de winter, dan wordt het hart wel verstandiger en wijzer, maar omdat het nog erg aan de eigenliefde blijft hangen, zullen de edele kiemen daarin niet opkomen, groeien en vruchten laten rijpen in de vorm van daden volleven. Maar wanneer het verstand van een mens door vlijt en een juist gebruik van zijn talenten en bekwaam­heden lichter en lichter wordt, zal het licht van het verstand ook de levenswarmte in het hart krachtiger opwekken, en de daarin rustende zaadkorrels voor goede daden zullen gaan kiemen, groeien en bloeien en weldra edele daden als vruchten voor de rijke levensoogst voortbrengen en volkomen rijp laten worden.

[15] En dus moeten hier onder 'engelen' worden verstaan de gedachten, ideeën en begrippen van het verlichte verstand, dat de wijsheidshemel van de mens is -weliswaar in het kleinste formaat. Deze stijgen op en dalen neer en dienen de nog verborgen geest van God in het hart van de mens, en deze geest heet liefde tot God en liefde tot de naaste. Zoals echter deze levende geest uit God in het hart van de mens door maar al te veel mensen niet herkend wordt en er geen acht op wordt geslagen - terwijl toch al het heil van de mens met betrekking tot zijn tijdelijke en eeuwige leven juist van deze geest afhangt -zo word ook Ik Zelf als de Heer en diepste grond van al het zijn en bestaan door de mensenwereld niet herkend, hoewel zij zien welke grote gedachten, ideeën en begrippen uit de hemelen van God door Mij op deze aarde neerdalen en weer opstijgen en het hart helder verlichten en tot het dragen van levende vruchten verwarmen en opwek­ken. Daarom zijn er velen die geroepen zijn, maar er zijn weinig uitver­korenen die Mijn woorden begrijpen, behartigen en tot de rijke oogst van daden vol leven brengen.

[16] Is het je nu al wat duidelijker, wat dus in eerste instantie eigenlijk de engelen zijn die uit de hemel naar de aarde neerdalen en weer naar de hemel opstijgen, en Mij dienen als God van eeuwigheid en hier op aarde tijdelijk jullie mensen dienen, die als geroepen kinderen van God Zijn hart en dus Zijn aarde zijn?'

 

57 De Jacobsladder

Over het wezen van de droom

De ziel aan gene zijde

 

[1] Nikodemus zei: 'Heer en Meester van eeuwigheid, nu zie ik pas werkelijk volledig in dat U alleen waarachtig Christus bent, de Gezalfde van God die in Zijn volheid in U woont! Want zo heeft nog nooit een profeet op deze aarde onderwezen. Nu U ons echter al zoveel onthuld heeft, zou U ons, als dat Uw heilige wil is, ook nog opheldering kunnen geven over de hemelladder van vader Jacob, waarop ook engelen tussen hemel en aarde opstegen en neerdaalden. Uit dit visioen werd me nooit goed duidelijk, wat Jehova, die boven aan deze ladder gezien werd, Jacob heeft willen zeggen. Want Jacob heeft deze droom beslist veel beter begrepen dan ik, omdat ons tot nog toe geen verdere uitleg over dat visioen van hem is overgeleverd. -Heer, terwille van mijn grote liefde voor U , vraag ik U daarnaar!’

[2] Ik zei: 'Wat Jacob in zijn droom zag, was precies wat Ik jullie allen nu meer dan genoeg duidelijk heb uitgelegd. De ladder is de band tussen het hart en het verlichte hoofd van de mens. Het hart is hier eveneens de aarde die Jacob zag en die destijds ook in hem, toen hij zich in grote nood en verlegenheid bevond, te woest, verlaten en slecht verlicht was. Maar juist in die toestand begon hij veel aan God te denken, en hij dacht na over wat hij mogelijkerwijs gedaan had dat God hem in zulke grote moeilijkheden had laten komen. Toen sliep hij buiten op het veld in en zag in zichzelf de verbinding tussen zijn hart-aarde en de lichthemel in zijn hoofd. Toen zag hij hoe de gedachten, ideeën en begrippen van zijn hoofd als langs een ladder afdaalden naar zijn hart, het verlichtten en troostten, en zo, door de verhoogde liefde van het hart zelf levendiger en gesterkt weer omhoog naar God stegen om daar weer meer en sterker verlicht te worden. En als je nu naar het hele verloop van Jacobs leven kijkt, dan zul je zien dat hij van toen af aan steeds meer aan God dacht en ook steeds strikter volgens de wil van God leefde.

[3] Door die gedenkwaardige droom werd ook aangetoond, hoe uit Jacob een ladder zou voortkomen als een waar verbond tussen zijn nakomelingen en God, waarop de kinderen Gods in de nu eens stijgende en dan weer afnemende kennis van God zouden toe­ en afnemen, en dat op het hoogste punt van de ladder die hij zag, Jehova Zelf Zich in Mijn persoon als mens zou openbaren en het oude verbond zou vernieuwen en het door en door tot de meest levende waarheid zou verheffen.

[4] En zo is nu aanjou en jullie allen ook de Jacobsladder dubbel en dwars uitgelegd en nu weten jullie wat je werkelijk geestelijk onder het begrip 'engel van God' allemaal moet verstaan. Maar toch vraag Ik jullie terwille van jezelf, of je het allemaal goed begrepen hebt.’

[5] Nikodemus zei: 'Mij is ook hierin een groot licht opgegaan, en het is zo en kan niet anders zijn; maar wat deze zichtbare engel betreft, is het de vraag of hij reeds een werkelijke op zichzelf staande realiteit is - of dat hij slechts zo'n door U vastgehouden gedachte is, voortkomend uit Uw liefde, wijsheid en almacht?'

[6] Ik zei: 'Dat is werkelijk een kinderlijke vraag van je! Ik zeg je dat de engel - net zoals jij en alle mensen en de hele eindeloze schepping - beide tegelijk is, omdat er in de hele oneindigheid geen andere werkelijkheid buiten Mij bestaat dan alleen Mijn gedachten, ideeën en begrippen. Die worden door Mijn liefde tot leven gewekt en door Mijn wil voor eeuwig in stand gehouden en vastgehouden. Maar wat Ik als God kan doen en van eeuwigheid heb gedaan en ook verder eeuwig zal doen, zullen ook jullie eens in Mijn rijk kunnen doen.

[7] Dat zulke capaciteiten in jullie mensen aanwezig zijn, kunnen jullie heel gemakkelijk en juist opmaken uit jullie droombeelden, wanneer die helder zijn, want daarin worden jullie innerlijke gedachten, ideeën en begrippen tot realiteiten en worden ze levend en krijgen ze vorm; jullie kunnen je daarmee als met echte objecten bezighouden. Wel,jullie weten natuurlijk niet hoe dat in zijn werk gaat, dat jullie je in je dromen in een heel gewone wereld temidden van mensen bevinden, die vaak heel wijs met jullie spreken en van alles doen; maar dat is voorlopig niet belangrijk. Als jullie op de manier die Ik jullie heb uitgelegd in de geest uit Mij zijn wedergeboren, zullen je alle geheimen van je leven en de reden daarvan duidelijk worden; maar voorlopig kunnen jullie als een heldere waarheid aannemen, dat ieder verschijnsel in het leven van de mens een zeer wijze en ware reden heeft, daar het anders nooit of te nimmer in de mens te voorschijn zou komen.

[8] Wanneer de mens lichamelijk sterft, leeft de ziel weliswaar wat haar wezen betreft ook in de ruimte, maar heeft dan geen andere wereld tot ondergrond en woning dan die, welke zij voor zichzelf geschapen heeft, en heeft met deze uiterlijke wereld geen wezenlijke verbinding meer , omdat zij in zichzelf maar al te duidelijk inziet dat de hele materiële wereld niets anders is dan een noodzakelijk en moeilijk te dragen gericht, en dat een vrij en ongebonden leven oneindig veel aantrekkelijker is dan een leven dat aan alle kanten gebonden is.'

[9] Toen zei Nikodemus: 'Heer, wanneer ik dus eenmaal gestorven ben, zal mijn voortlevende ziel niets meer van deze aarde te zien krijgen, maar in haar zelfgeschapen wereld verder leven, - en toch is er op en in deze aarde nog heel veel wat een ziel die naar hogere kennis verlangt graag nog beter zou hebben willen leren kennen! Wij zien bijvoorbeeld vaak met groot verlangen naar de sterrenhemel en zouden willen weten wat de maan, de zon, de planeten en alle andere sterren zijn, en we zouden ook de diepten der zeeën willen doorgronden. Maar als de ziel na de dood alleen maar in een lichte, uit haar fantasie ontsproten droomwereld zal leven en handelen, en alleen met zulke schijnbare menselijke gestalten zal omgaan, die ook alleen maar produkten van haar eigen fantasie zijn, dan zal dat volgens mijn mening, aan de eeuwig voortlevende ziel, gesteld dat zij zich alles blijft herinneren, geen al te groot genoegen kunnen schenken. Natuurlijk, als aan de ziel bij het afleggen van het lichaam de herinnering slechts in zoverre gelaten wordt als in een heldere droom, waarin men meestal zijn ik herkent, maar zich daarbij niets of slechts zeer weinig werkelijke dingen van deze aarde herinnert, dan kan zo'n ziel natuurlijk wel heel vrolijk voortbestaan, want naar hetgeen haar met het lichaam volledig ontnomen werd, zal zij ook nooit meer terug verlangen. Ik praat nu zoals ik het me voorstel, maar ik vraag U ook in dit opzicht om nadere uitleg.’

[10] Ik zei: 'Datje kennis in deze dingen nog zeer beperkt is, zie Ik maar al te duidelijk in; maar jouw voorstellingen over het leven van de zielen na het afleggen van hun lichaam zijn nog leger, duisterder en zwakker dan je gevoelens en innerlijke waarnemingen. Zeg Me eens: waar en wanneer ziet een mens met zijn natuurlijke ogen meer: 's nachts in een donkere kerker of op klaarlichte dag op een aan alle kanten vrije en hoge berg? En als iemand, wie het aan niets ontbreekt, zich in volledige vrijheid met zijn beste vrienden op die berg bevindt, zal hij dan soms terugverlangen naar de oude, duistere kerker om de donkere hoeken en gaten daarvan te onderzoeken en te bestuderen? Denk eens over deze vragen van Mij na ­luister eerlijk naar je gevoel, en geef Mij dan antwoord, dan zal Ik je daarna een helderder licht geven over je twijfels!'

 

58 Ziel en lichaam

Toestand van een verwereldlijkte ziel aan gene zijde

De maan en zijn bewoners

 

[1] Nikodemus zei: 'O Heer, deze genadige vraag van U geeft zelf al het antwoord volgens het gevoel van ieder mens; want in de vraag zelf ligt al het duidelijke antwoord en het zou daarom overbodig zijn er antwoord op te geven. Ik maak eruit op dat U daarmee alleen maar allergenadigst heeft willen aangeven dat een volmaakte ziel na het afleggen van het lichaam Uw hele schepping in een eindeloos veel helderder licht zal zien dan ooit in het lichamelijke leven voor haar mogelijk geweest zou zijn, en ook dat zo'n ziel alles wat zij beleefd en op aarde mee­ en doorgemaakt heeft, veel duidelijker in haar herinnering zal bewaren dan zij ooit in haar lichaam had gekund. - O Heer, heb ik nu goed geantwoord?'

[2] Ik zei: 'Volkomen, en Ik zal jullie ook de reden daarvan laten zien, opdat mettertijd niemand zal zeggen: 'Ja, Hij, de Waarachtige, heeft ons wel bevolen om dat te geloven, en het zal allemaal beslist wel zo zijn als Hij ons Zelf heeft geleerd, zonder ons evenwel het hoe en waarom nader uit te leggen!' Nee, zo wil Ik jullie niet leren! Want jullie wil Ik het immers geven om het geheim van het Godsrijk te begrijpen. Luister dus naar Mij!

[3] Het lichaam, zoals het is, zou als dode materie niets kunnen zien horen voelen, ruiken of proeven als er zich geen levende ziel in bevond. Het is dus alleen maar een noodzakelijk werktuig van de ziel, zo gebouwd en goed ingericht, dat de ziel het voor de buitenwereld kan gebruiken. Zij kan dus door middel van het lichaam naar buiten kijken, horen en onaangename of aangename dingen gewaarworden. Zij kan van de ene plaats naar de andere gaan en met de handen allerlei werk verrichten.

[4] De bestuurder van de lichaamsdelen is het verstand van het hart en zijn wil, want het lichaam zelfheeft noch een verstand noch een wil, tenzij de ziel voor haar wereldse en zinnelijke lusten zelf in het vleselijke overgaat en zich dan zo zeer met haar vlees vereenzelvigt dat zij het bewustzijn van haar geestelijke Ik verliest. Natuurlijk is dan ook haar hele verstand en haar wil volledig vleselijk geworden. In dat geval is de ziel dan bijna zo goed als helemaal dood, en dan komt het haar als volstrekte nonsens voor wanneer zij iets hoort over een zuiver geestelijke zelfstandigheid en over een geestelijk leven na de dood van het lichaam.

[5] Maar zelfs zo'n vleselijke ziel sterft eigenlijk niet nadat zij met veel pijn het lichaam verlaten heeft, maar leeft verder in de geestenwereld; dat voortleven is dan net zo pover als haar besef en haar zelfbewustzijn in een zuiver geestelijke sfeer. Welnu, zo’n ziel leeft dan aan gene zijde weliswaar verder, maar alleen zo als in een wat helderder droom en weet vaak niet dat zij ooit al eens in een andere wereld geleefd heeft, maar zij leeft en handelt volgens de haar eigen zinnelijkheid.. En als zij door lichtere geesten

die zich aan haar kenbaar maken, wordt vermaand en onderwezen over het feit dat zij zich nu in een andere en geestelijke wereld bevindt, dan gelooft zij dat niet en hoont en bespot hen die haar de waarheid vertellen.

[6] Er is veel tijd nodig alvorens zo'n verwereldlijkte en vervleselijkte ziel aan gene zijde tot een helderder inzicht komt. Als het echter steeds lichter in haar wordt, dan keert ook haar herinnering terug naar de mate waarin het lichter in haar wordt, en dan kan zij ook alles zien, horen en voelen wat op, boven en in de aarde gebeurt.

[7] Is een ziel echter reeds hier op deze wereld door de geestelijke wedergeboorte helemaal volmaakt geworden en daardoor reeds hier in staat om de zuiver geestelijke en hemelse dingen te zien en duidelijk waar te nemen, .dan komt ze in zichzelf ook tot de juiste en volledig ware aanschouwing van de hele materiële schepping, en weet zelfs alles wat er op de maan en op en in de zon gebeurt, wat de sterren zijn en waarvoor zij geschapen werden en wat er zich allemaal op en in bevindt.

[8] Wanneer zo'n volmaakte ziel van haar zware lichaam verlost is, is haar waarneming volkomen gelijk aan die van God, en zij zal dan - als zij dat wil - alziend, alhorend, alwetend en alvoelend zijn. Als dat zo is, hoe zou zij dan, terwijl zij net als God zelf schepster van haar woonwereld kan zijn en ook zal zijn, al haar herinneringen aan het verleden kunnen verliezen?

[9] Opdat je echter zult zien en nog dieper zult beseffen, dat hetgeen Ik nu tegen jou gezegd heb volledige werkelijkheid is, zal Ik nu de zielen van jou en van nog een paar aanwezigen voor enkele ogenblikken vrij maken, dan kun je in die toestand zeggen watje gezien, gehoord en waargenomen hebt! -  En zo zij het!’

[10] Toen werden er verscheidenen in een heldere magnetische toestand verplaatst, en zij bevonden zich eerst in een hun onbekende omgeving, die hun allen erg goed beviel, zodat zij Mij vroegen om hen nu maar verder in die hemels mooie omgeving te laten; want zij wilden helemaal niet meer naar deze aardse wereld terugkeren­

[ 11] Ik vroeg hun echter, of zij deze wereld ook niet zagen.

[12] Allen antwoordden toen: 'Ja, Heer, maar wij zien haar alsof zij achter ons ligt, en wij zien haar ook als het ware door en door!

[13] Ik vroeg hun of ze de grote stad Rome zagen.

[14] Allen beaamden dat en ze beschreven alles wat ze daar zagen.

[15] Toen de aanwezige Romeinen dat hoorden, kwam er geen eind aan hun verbazing over de juiste en precieze manier waarop degenen die Ik in vervoering had gebracht Rome beschreven, hoewel geen van hen ooit in Rome was geweest, noch een prent van deze stad had gezien.

[16] En Ik vroeg hun of zij het uiterste oosten van Azië ook zagen.

[17] En zij gaven allen ten antwoord: 'Ja, Heer, we zien ook het uiterste van dit grote werelddeel, want verder naar het oosten zien we niets dan alleen maar water en nog eens water met uitzondering van een paar eilanden! Maar het is een groot rijk, en we zien ook een verschrikkelijk grote stad die door een muur van wel een dagreis lang omsloten is, en daarbinnen ontelbaar vele mensen!’

[18] Ik zei: 'Hoe zijn ze gekleed?'

[19] Toen beschreven zij meteen exact de klederdracht van deze mensen, en één van de gewezen Farizeeën, die later joodse Grieken werden, verwonderde zich daar uitermate over, omdat hij in de gelegenheid was geweest enkele Chinezen in het uiterste oosten van Opper­ Indië te zien.

[20] Vervolgens liet Ik hen een blik op de maan werpen, en zij beschreven in het kort deze treurig uitziende kale wereld, waarin zij behalve enige groepen treurig uitziende, grijze kobolden niets zagen. Er was daar geen boom en geen gras en ook geen dier te bekennen.

[21] Daarna bracht Ik hen weer in hun normale toestand terug waarbij zij de volledige herinnering behielden aan alles wat ze hadden gezien.

[22] Toen zij zich dus weer helemaal in de natuurlijke toestand bevonden, zei Nikodemus: 'O Heer, dat is toch wel meer dan wonderbaarlijk! Wij waren hier, zagen U en alle anderen duidelijk, en toch zagen we ook alles wat wij beschreven heel duidelijk en helder, en ik heb nu waarlijk zelf ondervonden hoe onbeschrijflijk veel duidelijker het zien van de vrije ziel is dan wanneer de ziel met het lichaam is verbonden. Maar wij zagen alles niet alleen veel duidelijker, zowel dichtbij als ook op grote afstand, maar wij hoorden ook alles. En als we een boom of een huis of een schip op zee of ook een mens of een dier zagen, dan zagen we het helemaal in de natuurlijke uiterlijke vorm; maar we zagen het ook door en door, hoewel het niet doorzichtig was.

[23] Ja, bij de mensen zagen we zelfs hun gedachten, die eerst als kleine beeldjes in hun hart zichtbaar werden. Wanneer die net als een muggen­zwerm naar hun hoofd opstegen, werden ze lichter en meer gevormd, daalden vervolgens weer naar het hart terug, werden daar groter en duidelijker en traden dan weldra buiten de sfeer van die mens, werden groter en groter en vormden een echte wereld om hem heen. Maar bij de dieren was daarvan niets te ontdekken.

[24] Maar wat is er aan de hand met die armzalige maan? Dat het een materiële wereld is, dat is duidelijk, maar zo kaal, woest en verlaten als de hoogste top van de berg Ararat! Wie zijn toch die armzalig kleine, grijze kobolden? Ze hebben wel zo ongeveer de menselijke vorm, maar ze lijken toch meer tot een diersoort van dat hemellichaam te behoren, hoewel ze in zekere zin toch eerder geesten dan stoffelijke wezens lijken te zijn. Want ik zag dat zo'n wezen zich in eens erg groot maakte en dan weer popperig klein. Als zo'n wezen zuiver stoffelijk zou zijn, geloof ik dat hij zijn lichaam niet zo gemakkelijk zou kunnen vergroten en verkleinen. -Dus, Heer en Meester, wat is er met de maan aan de hand?'

[25] Ik zei: 'Dat, Mijn vriend, zul je nog vroeg genoeg te weten komen, en daarover kun je van gedachten wisselen met Mijn leerlingen, die van dat alles al heel precies op de hoogte zijn. Maar Ik heb jullie nog veel belangrijker dingen te laten zien en te vertellen, maar pas na de ochtend­maaltijd. Want dadelijk zullen de dertig Grieken de berg op komen, een ochtendmaal nemen, en een aantal zaken met de jongeman daar bespreken. Zij komen vroeger omdat de nachtelijke verschijnselen hen ook verontrust hebben.’

[26] Nikodemus zei: 'Heel goed, heel goed, Heer en Meester, alleen Uw wil geschiede! Alleen zou ik vooraf nog graag willen weten wie deze wonderbaarlijk mooie jongeman is, waar hij vandaan komt en hoe hij heet.’

[27] Ik zei: 'Dat zul je bij deze gelegenheid wel horen! Zijn naam is Rafaël.’

[28] Nikodemus zei: 'Zo luidt toch volgens de oude Schrift de naam van een aartsengel! Is het soms de aartsengel zelf? Als dat zo is, zou me een grote vrees kunnen overvallen! Ja, ja, ik heb het meteen in het begin al gezegd!’

[29] Ik zei: 'En Ik heb je niet tegengesproken, maar jou en jullie allen tot nu toe laten zien wat en wie een engel van God is. Waarom zou je dan nu angstig worden voor deze engel, daar je toch ook voorbestemd bent zelf een aartsengel te worden? Maar om alle twijfel over deze engel bij je weg te.nemen zeg Ik je, dat hij de geest van Henoch is! Zijn lichaam is nu Mijn wil. Daarom zei Ik je immers dat er in de hemelen geen andere aartsengelen zijn en ooit zullen zijn dan slechts die, welke eerst reeds in het vlees op een wereld geleefd hebben. Maar nu genoeg daarover, want de Grieken komen er al aan! Laat niemand Mij echter aan hen bekend maken, want het is hun tijd nog niet om Mij Zelf nu al te leren kennen!'

[30] Daarop liep Ik een eindje verder, terwijl de naderbij komende Grieken in de dichtstbijzijnde tent een plaats zochten. Dat het ochtendmaal voor de dertig Grieken al op de tafel in de tent gereed stond, behoeft nauwelijks vermeld te worden. Het werd ook weldra door hen genuttigd.

 

59 De ware aanbidding van God

 

[1] Toen men klaar was met het morgenmaal, stapte de Griek die de vorige avond het meest aan het woord was geweest, naar buiten naar Lazarus en Rafaël en wilde meteen iets gaan zeggen; hij was echter zo verrast door de schoonheid van de engel dat hij stokstijf bleef staan en geen woord over zijn lippen kreeg.

[2] Na een ogenblik van de grote verbazing zei hij (De Griek) als tegen zichzelf 'Ja, ja, het is werkelijk een Olympus waarop de goden wonen! Als jullie mij gisteren niet verteld hadden dat er maar één enig ware God is, dan zou ik jou, wondermooie jongeman, zonder enige twijfel voor onze god Apollo houden; maar omdat er volgens jullie ongetwijfeld juiste uitspraak maar één God is, wiens kinderen jullie blijkbaar zijn, ben jij lieftallige jongeman, beslist een zeer lieve zoon van Hem. En omdat jullie dus ongetwijfeld kinderen van God zijn en dus onsterfelijk, zoals wij dat van goden aannemen, sta ons sterfelijke mensen dan toe jullie te aanbidden en neem genadig een offer van ons aan!’

[3] Hierop tastten de Grieken in hun buidels, haalden er Romeinse goudstukken uit en wilden die als offer aan de voeten van de engel leggen.

[4] Maar de engel zei: 'Beste vrienden, stoppen jullie je goud maar gauw weer op de plaats waar je het vandaan hebt gehaald! Want zie en hoor wat ik jullie nu zal zeggen! Echte goden laten zich door mensen niet aanbidden, ook nemen zij van niemand enig stoffelijk offer aan. De wijze en liefdevolle wens van de goden voor jullie mensen bestaat daarin, dat jullie maar in één, enig ware, eeuwige en almachtige God geloven en Hem met al jullie levenskracht boven alles zullen liefhebben en jullie naasten zoals ieder van jullie zichzelf liefheeft, wat zoveel wil zeggen als: wat je redelijkerwijs verwacht datje naaste voorjou zal doen, doe dat ook voor hem!

[5] Als jullie je dat ter harte nemen, geloven en daarnaar handelen, dan aanbidden jullie daardoor de ene ware God op waardige en passende wijze, en brengen jullie Hem op die manier het enige offer dat Hem werkelijk welgevallig is. En als jullie, wereldse mensen, dat zullen doen, zal de ene, ware God jullie, evenals ons, als Zijn onsterfelijke kinderen aannemen, en de macht en de heerschappij van de dood zal van jullie zielen wijken.

[6] Het aanbidden met de lippen en alle soorten offers zijn alleen maar door de slechte, heerszuchtige priesters en koningen bedacht. Zij laten zich hemelhoog vereren en eisen grote offers van de mensen, die zij voortdu­rend toeroepen dat zij erge zondaars zijn en daarom de goden grote offers moeten brengen, omdat deze hen anders met grote en zware plagen zullen bezoeken. Maar dat doen de slechte priesters niet vanwege de goden, maar alleen terwille van zichzelf, om rijk en machtig te worden zodat ze de arme blinde mensen nog meer kunnen knechten.

[7] De echte God wil alleen maar dat alle mensen elkaar als broeders liefhebben en vrij en ongeknecht op aarde zullen wandelen en door de genade van de enige en alleen ware God in alle dingen voortdurend wijzer zullen worden. Omdat jullie nu uit mijn mond eerlijk, getrouwen naar waarheld gehoord hebben wat de enig ware God van de mensen wil, neem daarom jullie goud terug, want dit aardse slijk hebben de echte mensen en de ware God eeuwig niet nodig!’

[8] Toen raapten de Grieken hun goud weer op en stopten het in hun buidels.

[9] Maar de woordvoerder zei met een zeer vriendelijk gezicht: 'O, Godmens, u bent mijn hoogste liefde waardig, uw woorden waren waar­achtig, zacht, mild en zoet als honingzeem, en wij zullen die ook opvolgen! Maar omdat u dus helemaal geen offer van ons wilt aannemen, begrijp ik toch met waarom u voor uw overheerlijke spijzen en dranken wel geld van ons, mensen, aanneemt! Waar heeft u geld voor nodig?'

[10] De engel zei glimlachend: 'Zelfs voor een God is het moeilijk het jullie mensen naar de zin te maken. Wisten jullie gisteren dan al,dat wij hier kinderen van God zijn? Nee, dat wisten jullie niet en jullie zagen ons aan voor heel gewone mensen die zich voor hun spijzen en dranken en voor de bediening laten betalen. Omdat wij dat wisten, handelden wij dan ook zoals de mensen dat doen, en er waren gisteravond veel woorden en bewijzen voor nodig geweest, vóór jullie een andere mening over ons kregen.

[11] Maar omdat jullie nu weten met wie je hier te maken hebt, hebben jullie nu dan ook gegeten en gedronken zonder dat iemand daarvoor geld heeft gevraagd, en dat zal nu ook niemand van je verlangen.

[12] Kijk, zo staan de zaken hier! Bij ons betalen alleen maar vreemdelingen tol, de Ingezetenen zijn volgens onze oude wetten daarvan vrijgesteld. Een vreemdeling is echter ieder die onze God en Zijn wetten niet kent en een dienaar van de afgoden is. Wie echter in onze ene en enig ware God gelooft, Zijn wetten kent en gelooft en daarnaar leeft en handelt, is een Ingezetene en betaalt bij ons joden geen tol en geen vertering.

[13] Toch vind je nu bij ons al velen die weliswaar ook joden zijn, maar toch met meer In een God geloven en Zijn wetten niet houden, maar a!leen naar hun begeerten leven en handelen. Die vragen tol­ en verte­ringsgeld zowel van de ingezetenen als van de vreemdelingen, maar zij worden door ons ook niet meer als inheemsen, maar als vreemdelingen gezien en behandeld. Is je dat nu duidelijk?'

 

60 De Grieken op weg naar de enig ware God

 

[1] De Griek zei: 'Ja, nu wel, - en ik moet openlijk toegeven dat dit werkelijk een goddelijk prachtige instelling is! Maar nu we toch aan het praten zijn, zouden we jullie, ware godmensen, nog om opheldering willen vragen wat die nachtelijke lichtverschijnselen toch te betekenen kunnen hebben. Daarover heerst in de stad vandaag nog grote opwinding, en de meeste vreemde kooplieden hebben vannacht al met hun voorraad goe­deren de stad verlaten, omdat zij niet konden weten wat dit verschijnsel in de komende tijd eventueel voor gevolgen zou kunnen hebben. Boven­dien koopt niemand iets, en wacht iedereen vol angst op de verschrikke­lijke dingen die -vooral naar aanleiding van het tweede verschijnsel­ over deze stad en over het hele joodse land kunnen losbarsten. Ja, ook wij zouden er allang vandoor zijn gegaan, als wij jullie gisteren niet nader hadden leren kennen. Maar wij dachten aan jullie en troostten ons met de gedachte dat wij vandaag beslist een bevredigende opheldering van jullie zouden krijgen. En zodoende vragen wij jullie daarom!

[2] De engel zei: 'Kijk naar ons en naar alle andere mensen die hier zijn, dan zullen jullie nergens enige angst of opwinding zien! En waarom niet? Omdat wij maar al te goed weten wat dit verschijnsel betekent. En wij weten dat omdat wij in het licht van God helderziend zijn; die daar beneden zijn echter blind, en daarom zien en begrijpen zij niets, en hun grote angst is daarom ook een heel terechte tuchtiging voor hun eigenzinnige blind­heid en slechtheid.

[3] De verschijnselen betekenen voor de goeden alleen maar goede dingen, voor de kwaden echter ook kwade dingen, en dus hebben volgens de verschijnselen de goeden het goede te verwachten en kunnen daarbij gemakkelijk welgemoed en opgewekt zijn. Worden jullie nu ook goede mensen volgens de leer die ik jullie vandaag gegeven heb, dan zullen ook jullie hier en aan gene zijde alleen maar goede dingen te verwachten hebben! Als jullie dat goed begrepen hebben, dan kunnen jullie ook nu al blijmoedig en verheugd zijn en meer hebben jullie voorlopig niet nodig; want wat ik jullie hier zei, is volkomen waar.’

[4] De woordvoerder zei: 'Beminnelijke en tevens wijze jonge vriend! Wij allen danken u bij monde van mij, want u en de vriendelijke waard, die waarschijnlijk uw vader of anders een van uw naaste verwanten is, hebt ons gisteravond beloofd om ons vandaag nader bekend te maken met de enig ware God, en dat hebben jullie nu ook gedaan, waarover wij dan ook heel blij zijn, en waarvoor wij jullie nogmaals van ganser harte danken; wij beloven jullie ook met de hand op ons hart dat wij deze leer zo nauwkeurig mogelijk zullen navolgen.

[5] Maar nu hebben we nog een vraag en daarna zullen we heel rustig weggaan. Daar beneden hebben jullie toch een tempel waarin, zoals wij gehoord hebben, de enige, alleen ware God der joden vereerd wordt. Wat is er met die God? Is daar ook iets van waar? Is dat dezelfde God die u ons nu beter hebt doen leren kennen, of is het ook maar zo'n dode afgod, waar wij er ook meer dan genoeg van hebben?'

[6] Rafaël zei: 'Eens werd in deze tempel de enig ware God vereerd en Zijn geboden werden daar aan de mensen gepredikt, en degenen die zich er niet aan hielden, werd door Gods leraren te verstaan gegeven, dat zij hun leven moesten beteren en boete doen en zich weer tot God moesten wenden, van wie zij zich door hun zonden hadden afgekeerd. Daarop deden de zondaars dat, en Gods genade en liefde keerde weer in hen terug; zij die het niet deden, werden door God gestraft, doordat zij Zijn genade moesten ontberen - vaak hun leven lang. Zij moesten veel lijden doorstaan, en als tenslotte de dood kwam, hadden ze geen troost en stierven onder grote pijn, in grote angst en onder grote verschrikkingen. Zij die Gods geboden hielden, verloren Gods genade nooit, hadden altijd een gezond en blij leven in God, en de lichamelijke dood had voor hen niets pijnlijks; angst noch verschrikkingen gingen daarmee gepaard.

[7] Maar zoals het toen was, is het nu niet meer. De godsdienstleraren zijn puur wereldse mensen geworden. Zij hebben de naam van de enige, ware God nog wel in hun mond, maar in hun hart hebben zij geen vonkje geloof in Hem en ook geen sprankje liefde tot Hem, en daarom zijn zij nu evenals hun tempel één en al duistere goddeloosheid. Daarom heeft God hun in deze nacht ook aangekondigd wat zij wegens hun algehele goddeloosheid te verwachten hebben. En daarom heb ik jullie voorheen gezegd dat van deze verschijnselen de goede mensen slechts het goede en de slechte en goddeloze mensen alleen maar het kwade te verwachten hebben.

[8] Daar beneden leven, net als in het hele land, weliswaar mensen die volgens hun geboorte ook joden zijn, maar in hun geloof en levenswandel zijn zij erger dan de meest verstokte heidenen, en daarom zal alle genade en alle levenslicht van God van hen weggenomen en aan de heidenen gegeven worden. Daarom vertelde ik jullie nu ook al het een en ander over de enig ware God, en jullie mogen ook thuis aan jullie familieleden en vrienden vertellen wat jullie gehoord en gezien hebben. Over enkele jaren zullen door ons boden naar jullie gezonden worden, die jullie uitgebreid met de meest duidelijke en krachtige waarheden uit God bekend zullen maken. [9] En omdat jullie dit nu van mij, als bode van God, gehoord hebben, kunnen jullie nu ook in naam van de ene, alleen ware God in vrede naar je land trekken, en mocht jullie op zee een storm overvallen, roep dan de enig ware God om hulp aan, dan zal de storm weldra gaan liggen en zullen jullie op de hele verdere reis geen ongemakken meer te verduren hebben! En dat moet ook voor jullie een teken zijn dat de alleen :vare, enige God met de macht en de kracht van Zijn geest overal aanwezig is als Heer over de hele natuur en over alle elementen en dat alle natuurkrachten onder de macht van Zijn almachtige wil staan.’

[10] Toen bedankten de Grieken de engel zeer voor deze raad en voor de belofte.

[11] Maar voordat zij zich nog voor de verdere reis klaarmaakten, vroeg de woordvoerder: 'Beste jonge vriend, vol van Gods kracht! Zal de ene, enig ware God, die Zich beslist hier ergens temidden van u bevindt in de persoon van een mens zoals u, er ook wel enigszins op letten, als wij ver van de oevers van enig land midden op de grote zee door boze stormen in nood verkeren?'

[12] De engel zei: 'Als ik dat al weet, hoeveel te meer dan de allerhoogste geest van God! Zie, ik, die nu als jood voor je sta, ben als deze persoon weliswaar nog nooit in Athene geweest, waar jullie wonen, en toch weet ik in mijn geest alles wat er zich in die hele grote stad bevindt, en alles wat er zich met name in jouw huis bevindt en wat daar op ieder ogenblik gebeurt! Geloof je dat van mij?'

[13] De Griek zei een beetje verlegen: 'O, ja, ik wil wel geloven dat u dat krachtens uw innerlijke, wonderbaarlijke kracht allemaal kunt weten, maar onder mijn grote huis bevindt zich. ..,

[14] De engel vulde aan: '... een catacombe, en daarin bewaar je veel goud, zilver en edelstenen, die jouw moedige en slimme kapers zeven jaar geleden van een Romeins handelsschip hebben afgenomen. Volgens onze wet zou zo'n daad een grote zonde voor God zijn, want je zult je naaste niets aandoen waarvan je zeker nooit zult willen dat jouw naaste het jou zou aandoen! Maar toen kende je onze goddelijke wet nog niet en je bracht voor de goed geslaagde beroving aan je god Mercurius een offer, en je kon niet tegen onze goddelijke wet zondigen, omdat die je volkomen onbe­kend was.

[15] Maar in het vervolg moet jij, zoals ook jullie allen, je niet meer met dit soort praktijken bezig houden, want als jullie dat nu weer zouden doen, dan zou de genade van de enig ware God jullie nooit ten deel vallen. Bovendien moeten jullie je toch ook aan de wijze staatswetten van Rome houden, die roof en diefstal ten strengste verbieden. Als jullie je zullen houden aan de Romeinse staatswetten, zullen jullie ook niet gemakkelijk tegen de wetten van God zondigen. -Begrijp je dat?'

[16] De Griek zei: 'Ik zie nu wel dat aan jullie, ware kinderen van de enige, echte God, niets onbekend is en als ik toen met uw zuiver goddelijke wetten even bekend zou zijn geweest als nu, dan zou zo'n beroving ook nooit hebben plaatsgevonden, zoals die ook nooit weer zal worden begaan. Omdat echter geen mens op deze aarde het eenmaal gebeurde ongedaan kan maken, vraag ik u nu wat ik met de geroofde schatten moet doen.’

[17] De engel zei: 'Degene van wie je de schatten geroofd hebt, is veel rijker dan jij, hij heeft deze schatten dus niet nodig; maar jullie hebben een groot aantal armen in jullie land die je kunt helpen. Want God de Heer zegt: 'Wat jullie aan de armen doen, dat hebben jullie aan Mij gedaan, en Ik zal het jullie reeds hier vergelden en honderdvoudig in Mijn rijk! ' Maak jullie overtollige schatten dus te gelde en help de armen die je kent, dan zullen jullie daardoor je zonden voor God en de mensen verzoenen! - En nu kunnen jullie in vrede van hier weggaan!’

[18] Toen bedankten de Grieken nog een keer en maakten aanstalten om te vertrekken.

 

61 Het voedsel van de engelen

Verwijzing naar het zesde en zevende boek van Mozes

 

[1] Nu was de ochtendmaaltijd gereed en Lazarus kwam naar Mij toe om ons allen er voor uit te nodigen. Wij gingen dadelijk en namen de maaltijd tot ons.

[2] Onze Nikodemus zag de engel ook flink eten en drinken, wat hem verbaasde, en hij vroeg Mij of hemelse geesten ook zo eten en drinken als de materiële mensen op deze aarde.

[3] Ik zei: 'Ten eerste zie je wel dat deze geest even goed eet en drinkt als Ikzelf, terwijl Ik in Mijn wezen toch de allerhoogste Geest ben. Maar omdat deze geest voor de tijd dat hij hier is, ook een lichaam moet hebben om zich voor jullie zichtbaar te maken, moet hij dat lichaam, ook al is het nog zo licht-etherisch, ook met het voedsel van deze aarde voeden om voor jullie zichtbaar te blijven zolang dat nodig is; maar als het niet meer nodig is, zal hij ook zelf in een ondeelbaar ogenblik zijn lichaam oplossen en als een zuivere geest niet meer voor jullie zichtbaar zijn.

[4] In de hemel van de zuivere geesten wordt echter ook gegeten en gedronken, maar geestelijk en niet materieel. De geestelijke spijs bestaat uit de zuivere liefde en uit de wijsheid uit God. Deze doordringt de hele oneindigheid en voedt al de talloze wezens, en wel eerst de geesten en daarna door hen de hele materiële schepping en daarvan het eerst de onmetelijke etherruimte, waarin de talloze myriaden zonnen en planeten of aarden rondzwemmen als vissen in de zee en als vogels in de lucht. Uit de ether krijgen dan eerst de hemellichamen hun noodzakelijke voedsel en uit de hemellichamen vervolgens ook alle schepselen erop en erin. Maar eerst wordt de lucht van de hemellichamen gevoed uit de hen overal omringende ether en daardoor pas het hemellichaam. Heb je dat nu ook goed begrepen?'

[5] Nikodemus zei: 'Ja, Heer en Meester, zo goed een zwak mens zulke zaken van Uw onbegrensde wijsheid althans begrijpen kan! Als ik eenmaal geestelijker zal zijn, zal ik dergelijke geestelijke zaken ook beslist beter begrijpen; maar nu ontgaat me nog veel, omdat ik niet weet wat eigenlijk een zuivere geest is, en hoe hij er uitziet, en omdat ik ook niet weet wat het verschil is tussen ether en lucht, en ook helemaal geen idee heb, wat een zon nu eigenlijk is, hoe groot zij is en hoe ver zij van de aarde afstaat. U sprak bijvoorbeeld over meerdere zonnen, en Uw wijsheid zal daar wel alles over weten. Maar hoe kan ik dat weten? Ook al zou ik datgene wat van deze wereld is nog zo goed en duidelijk kennen, dan kan ik toch van hetgeen puur geestelijk is onmogelijk iets weten, omdat dat voor onze materiële zintuigen niet toegankelijk is en dus voor ons verstand ook ongrijpbaar is en blijft.

[6] Wat is een geest? Welke vorm heeft hij, en waar en hoe leeft hij? Dat zijn vragen die door geen sterveling ooit voldoende zullen kunnen worden beantwoord. Heb ik gelijk of niet?'

[7] Ik zei: 'O ja, je hebt helemaal gelijk; want zolang de mens een sterveling blijft, zal hij zelfs het allerduidelijkste antwoord op jouw vier vragen nooit kunnen begrijpen. Maar als hij door het opvolgen van Mijn leer tot de wedergeboorte van zijn geest is gekomen en daardoor onsterfelijk is geworden, zal hij het zonneklare antwoord op jouw wat vreemde vragen wel in zichzelf vinden; want alleen de geest doordringt zichzelf en zodoende ook Gods diepe geestelijke wijsheid, zoals Ik jullie gisteren in de nacht duidelijk genoeg heb laten zien. Maar omdat jouw geheugen niet zo best is, vraag je nu weer naar zaken die Ik al duidelijk heb belicht. Als je echter de aardse dingen al niet kunt vatten, dan kan het je toch niet verbazen dat je de geestelijke en hemelse dingen en omstandigheden nog minder kunt begrijpen.

[8] Waarom hebben jullie dan het zesde en zevende boek van Mozes en het profetische aanhangsel verworpen, opzij gelegd en nooit gelezen? Daarin staat heel veel wat voor jullie een helder licht zou hebben geworpen op de sterrenhemel en de wereld van de geesten en hun bestaan. Zoek die boeken maar eens op en lees ze, dan zal het wellichter worden in je hart! Zou er ooit materie zijn, als niet de kracht en de wil van de geesten die zou scheppen, ordenen en in stand houden?'

 

62 De waarde van de vrijheid van wil van de mens

De ervaringen van de profeten aan gene zijde

Over het zalig worden

 

[1] Nikodemus zei: 'Ja, ja, U alleen heeft eeuwig gelijk, en wij mensen kunnen geen gelijk hebben, omdat er in ons geen waarheid, geen wijsheid en geen ware levenskracht heerst! Maar het is en blijft voor de mens, die door louter wereldse dingen omringd is, toch steeds heel moeilijk om zich helemaal van de wereld los te maken en dan geheel in het geestelijke over te gaan. De eenmaal blind geworden mens kan zelfs de meest wijze lessen aanhoren, maar dat helpt hem weinig of niets, wanneer hij niet door eigen aanschouwing en ervaring tot de waarheid van het geestelijke kan door­dringen.

[2] En als slechts één mens wel ervaringen opdoet en duizenden om hem heen niet, dan heeft de mensheid daar ook weinig aan, omdat zij zodoende slechts één ervaren mens moet geloven, zonder in zichzelf ooit een zichtbare bevestiging te vinden van wat zij gedwongen wordt om te geloven. Het zou natuurlijk iets heel anders zijn als alle mensen visioenen en ervaringen zouden hebben; dan zou het immers met de zuiver geestelijke ontwikkeling van de mensen vooruit moeten gaan!'

[3] Ik zei: “Zoals een blinde over kleuren oordeelt, zo oordeel jij nu over de geestelijke dingen! Ik ben van mening dat juist Hij, die de mensen geschapen heeft, wel het allerbeste zal inzien hoe Hij voor de mensen moet zorgen en hoe Hij ze moet behandelen, opdat zij na korte of lange tijd het doel kunnen bereiken dat Hij hun gesteld heeft. Ik heb nu tekenen voor jullie gedaan, die jullie genoodzaakt hebben te geloven dat Ik de beloofde Messias ben en eeuwig niemand anders. Deze dwang dient niet werkelijk tot jullie zieleheil, maar jullie worden pas zalig als je leeft volgens Mijn woord.

[4] Geloof Mij, als Ik jullie mensen tot machines zou willen maken, dan kostte Mij dat slechts één met Mijn wil verbonden gedachte en de hele tempel, heel Jeruzalem en het hele grote land waarin de joden wonen, zouden Mij onmogelijk voor iets anders kunnen houden dan voor de Messias - Jehova Zebaoth! Maar zouden alle joden en ook alle heidenen daarmee geholpen zijn? Ik zeg je: waarlijk, net zo weinig als deze houten schaal, die zich – zoals je meteen zult zien - naar Mijn wil in alle richtingen zal gaan bewegen!

[5] Kijk, de schaal leeft al en zweeft als een vogel in de lucht rond! Zou je nu jouw bestaan met dat van die schaal willen ruilen? Kijk, hij leeft helemaal en kan naar alle kanten bewegen; hij heeft echter geen eigen bewustzijn, maar Mijn hoogsteigen bewustzijn doordringt hem en maakt hem levend. je kunt zelfs vragen aan de schaal stellen, dan zal hij je zonder mond en tong antwoorden. Maar zul je wel ooit kunnen geloven dat de schaal op zichzelf leeft, verstandelijk denkt en zonder mond en tong spreekt?!

[6] ‘Ik zeg je echter nog meer: Ik kan deze schaal door Mijn almacht dit schijnleven voor eeuwig laten behouden. Zal hij daarom ooit een eigen, zelfstandig en vrij leven hebben zoals Ik? Eeuwig niet, want zolang Ik de schaal enkel door Mijn macht levend houd, is hij op zichzelf zo goed als helemaal dood. Want zijn schijnleven is slechts de kracht van Mijn wil daarin, en dus Mijn hoogsteigen leven. Als Ik dat terugtrek, is ook de oude dood en het oude, noodzakelijke gericht van alle materie weer aanwezig, en dan zul je er niets levends meer aan ontdekken, - hoe monter hij nu ook in alle richtingen heen en weer beweegt.

[7] En zie, precies zo'n leven zouden de mensen hebben als Ik hen door Mijn almacht of door zulke tekenen zou dwingen, die hun geen ruimte voor vrije gedachten meer zouden laten. En derhalve is een vrij ongeloof voor de mens oneindig veel beter dan een door wondermiddelen afge­dwongen geloof; want de volkomen en zelfstandige vrijheid van wil in de mens is Gods grote plan in de mens. De mens kan wel zonder enige schade door God onderwezen worden in wat hij moet doen om in zichzelf tot levensvoleinding te komen; maar door God alsook door een andere geest mag hij daar nooit met kracht toe gedwongen worden. Want wordt hij dat, dan is de mens gericht en dus volkomen dood, en dan bestaat hij helemaal niet meer als een vrij en zelfstandig wezen.

[8] En zie nu, juist om die reden worden de doorjou gewenste visioenen en ervaringen in het rijk van de zuivere geesten door Mij zo zelden mogelijk toegelaten, en wanneer dat zo nu en dan wel wordt toegelaten voor sommige mensen, die daarvoor net als de profeten uitverkoren zijn, dan moeten alleen die uitverkorenen -die van boven komen en reeds op een andere wereld de lichamelijke levensproef hebben doorgemaakt ­zulke visioenen en ervaringen met betrekking tot gene zijde meemaken, omdat zoiets hen nooit kan schaden, maar ook de medemensen niet, omdat zij de profeten alleen maar kunnen geloven als zij dat willen. Willen zij dat echter niet -wat helaas meestal het geval is -dan blijven zij toch volkomen vrij in hun denken en in de zelfbestemming van hun handelen, en daar hebben zij duidelijk altijd nog meer baat bij dan wanneer ze van buiten af of zelfs van binnenuit gedwongen worden om te geloven,

[9] De mens wordt weliswaar alleen maar door God en in God zalig, maar slechts voor zover hij door zijn eigen wil de wil van God tot de zijne heeft gemaakt en in zijn zelfbewustzijn in zekere zin één is geworden met God. Als God echter de mens zijn vrije wil zou afnemen en daarvoor in de plaats door Zijn almacht Zijn eigen wil in het hart van de mens zou brengen, dan zou de mens, zoals reeds gezegd, zo goed als volkomen dood zijn, omdat alleen de opgedrongen almachtige wil van God die mens levend zou maken zoals Mijn wil deze schaallevend gemaakt heeft. Maar God heeft de mens geschapen en tot leven gewekt en hem zo gemaakt, dat hij zich stap voor stap zelf kan en moet ontplooien, en dat is zo wijs, dat de mens zich met al zijn kennis en al zijn verstand niets voor kan stellen wat nog wijzer is. - En Ik ben nu van mening dat Ikje dit alles voldoende heb uitgelegd. Als je het nu begrijpt, dan staan wij van tafel op en gaan weer naar buiten om te zien wat daar allemaal gebeurt!’

 

63 Het volk en de tempeldienaren

 

[1] Toen Ik dat gezegd had, stonden allen van tafel op en volgden Mij naar buiten, naar de plaats waar wij al vóór het morgenmaal waren. Daar keek men in de richting van Emmaüs, een gehucht in de buurt van Jeruzalem. Vanaf Jeruzalem leidden meerdere wegen naar Emmaüs, maar alleen voor voetgangers. Een rijweg liep er echter niet heen, behalve via een grote omweg, zodat men veel sneller te voet bij het gehucht kon komen dan met een wagen. De mensen trokken op deze dag, omdat het donderdag was, massaal naar dit gehucht, want op deze dag was er in die plaats een broodmarkt, en de mensen gingen eropuit om zich daar zoals gewoonlijk voor een week van brood te voorzien. Nu was er in het gehucht vanwege de verschijnselen in de afgelopen nacht vrijwel geen brood gebakken, terwijl al die mensen daar juist vanwege het brood naartoe gingen.

[2] Toen onze Nikodemus dat van Mij had gehoord, zei hij : 'O Heer en Meester, dat zal er niet best uitzien, want in dit plaatsje staan immers de bakkerijen van de tempel en die brengen iedere week zo'n duizend zilverstukken aan Romeins geld op. En als er vandaag geen brood is, zal het volk met geweld brood eisen! O, daar komen opstootjes van, die nauwelijks te vermijden zullen zijn! Wat moeten we daaraan doen? En een uiterst vervelende omstandigheid daarbij is, dat juist ik het oppertoezicht over de bakkerijen van de tempel in Emmaüs moet houden en er verantwoordelijk voor ben dat er op tijd voldoende brood beschikbaar is. O wee, o wee, dat ziet er werkelijk helemaal niet goed uit! O Heer en Meester, wat is daar nu aan te doen? Waar moet dat brood voor zoveel mensen nu vandaan komen? U, o Heer, zou me wel kunnen helpen als dat Uw heilige wil zou zijn!'

[3] Ik zei: 'Je zult ook geholpen worden, maar Ik zeg tegen jou en tegen jullie allemaal: als jullie niet aan één stuk door tekenen en wonderen zien, dan geloven jullie niet, ook al ligt de jullie voorgehouden waarheid als zodanig duidelijk voor de hand! Het volk zal echter vanwege het brood­gebrek geen al te domme dingen doen, omdat het vannacht ook de verschijnselen heeft gezien. Er is bijna niemand in de stad, noch in de wijde omtrek, die niet vandaag en nog vele dagen lang vol angst zal leven, vanwege de waargenomen verschijnselen, en daarom zal ook het door jou gevreesde oproer in Emmaüs beslist niet plaatsvinden, ook al zou het volk helemaal geen brood krijgen. Maar het zal wel voldoende voorraad brood aantreffen­

[4] Maar Ik wil jullie nu op iets anders opmerkzaam maken, waardoor voor de tempel vandaag en ook morgen een grotere verlegenheid zal ontstaan dan door het mogelijke broodtekort in Emmaüs. Kijk eens hoeveel volk er komt toegestroomd over alle wegen die naar Jeruzalem leiden! Het volk komt van het land en wil in de tempel raad halen en uit de mond van de priesters horen hoe de vork in de steel zit met die verschijnselen. En daarbij zal het de tempeldienaren slecht vergaan! Wel zullen zij voor het volk de ene boeteprediking na de andere houden en spreken over de toorn van God, en hoe God voortaan alleen maar door zware boetedoeningen en grote offers weer verzoend kan worden.

[5] Maar het volk zal zeggen: 'Waarom zeggen jullie ons dat nu pas, terwijl jullie toch allang van God hadden kunnen en moeten horen hoe het in Zijn ogen met ons gesteld is? Want wij weten van vroeger dat God Zijn volk, als het Hem lichtzinnig vergat, altijd jaren van tevoren door profeten en zieners liet zeggen, wat er met hen zou gebeuren als zij niet weer tot God terugkeerden. Maar dit keer zijn er geen profeten gekomen die ons op tijd hadden kunnen verkondigen hoe wij er voor God voorstaan! En als er in de afgelopen tijd al profeten opstonden, die ons vermaanden om boete te doen en ons leven echt te beteren, dan verklaarden jullie hen voor valse profeten en vervolgden hen en ook degenen die naar hen luisterden en zich wilden bekeren. En nu jullie net als wij de verschrikkelijke tekenen gezien hebben, waaruit gemakkelijk valt op te maken dat Gods toorn in hoge mate over ons is gekomen, nu willen jullie de schuld helemaal bij ons leggen; maar dat zullen we niet accepteren, en we zullen ons zonder jullie gebed zelf tot God wenden en Hem smeken om ons onze zonden te vergeven, en dat zullen we doen omdat jullie ons niet reeds lang van te voren gezegd hebben, hoe wij voor het aangezicht van Jehova staan.’

[6] Die woorden van het volk zullen de priesters in grote verlegenheid brengen, en sommigen zullen tegen het volk zeggen: 'God is alleen maar zo vertoornd op jullie, omdat jullie niet naar ons willen luisteren en ons niet geloven, en omdat jullie je tot bepaalde valse profeten wenden, die tegen ons zijn en die hun best doen om jullie afvallig te maken.’

[7] Dan zal het volk echter zeggen: 'Daar vergissen jullie je in, want wij hebben nog nooit de stem van een valse profeet en een woord van een waarzegger gehoord. Die wij hoorden, waren geen valse profeten, want zij leerden openlijk en verklaarden luid voor iedereen, dat het rijk van God nabij is gekomen. Maar jullie vervolgden hen, zoals jullie dat met zulke mensen altijd gedaan hebben, en dat zal ook wel de reden zijn waarom God ons Zijn grote toorn heeft aangekondigd, zodat Hij ons in de handen van onze vijanden zal overleveren om zwaar getuchtigd te worden. Dat jullie priesters echter geen profeten zijn, zien wij duidelijk aan het feit dat jullie tot op dit uur niet wisten hoe wij voor Gods aangezicht staan.’

[8] Dan zal weer een priester zeggen: 'Als jullie echter denken dat wij niets weten en voor het volk helemaal niets meer betekenen, -waarom kwamen jullie dan hier naar de tempel? Dan hadden jullie immers thuis kunnen blijven!’

[9] Dan zal het volk zeggen: 'Voor jullie zijn wij ook echt niet gekomen, maar alleen voor de tempel en voor God, die wij uit het diepst van ons hart willen smeken om onze zonden te vergeven. Jullie kunnen met ons bidden, als jullie dat willen, maar wij zullen jullie daarvoor geen offer geven, maar wat wij offeren zullen, dat zullen wij aan de armen en de noodlijdenden offeren.'

[10] Daarop zullen de priesters zich terugtrekken, en het volk zal veel rumoer maken in de tempel en in de voorhoven. Maar jij, vriend Nikodemus, kunt nu, als je dat wilt, naar beneden naar de tempel gaan en jezelf overtuigen van alles wat Ik nu tegen jou en tegen allen heb gezegd, en bij die gelegenheid kun je het volk ook enkele ware woorden van troost toespreken; maar zeg het volk over Mijn aanwezigheid hier in ieder geval niets!'

[11] Nadat Ik dat tegen Nikodemus had gezegd, dankte hij Mij daarvoor en zei ook nog: 'Dat zal ik allemaal precies zo doen, en ik zal ook proberen zo mogelijk het volk tot bedaren te brengen. Maar wat zal ik de hogepries­ter, de Fanzeeën en .de oudsten voor antwoord geven als zij mij vragen waar Ik deze verschrikkelijke nacht heb doorgebracht, omdat ik - wat zij allen nu wel.zeker zullen weten - noch in de tempel noch bij mijn familie thuis te bereiken was? Als Ik dan de waarheid moet zeggen, verraad ik mij en U!'

[12] Ik zei: 'Ga maar rustig naar beneden en wees niet bang, geen mens zal je dat vragen, en wat je zult moeten zeggen, zal je in de mond gelegd worden! Vanavond kun je, als je wilt, wel weer hier komen, want Ik zal hier nog de hele dag blijven.’

[13] Toen ging Nikodemus naar beneden, maar hij keek onderweg meer dan eens om, om te zien of er soms een echte jood was die hem zag. Maar Ik stuurde Rafaël achter hem aan en liet hem tot de stadspoort begeleiden, zodat niemand Nikodemus kon zien. Bij de poort echter verdween de engel ineens en was op datzelfde moment weer in ons midden.

[14] Daarop zei Ik tegen een paar leerlingen, dat ook zij, als zij wilden, tot de middag naar de tempel konden gaan om getuige te zijn van wat zich daar zou afspelen. Toen gingen ook de leerlingen naar beneden en bleven in de tempel tot na het middaguur, waarna zij weer bij ons kwamen en vertelden wat ze beleefd hadden.

 

64 De dank van de bevrijde slaven

 

[1] Daarop zei Lazarus tegen Mij: 'Heer, zelf ben ik ook wel een beetje nieuwsgierig hoe deze geschiedenis in de tempel vandaag zal aflopen, want Ik zie nog veel mensen langs alle straten voorbij komen. Als dat allemaal naar de tempel gaat, zal er een gedrang en een geschreeuw ontstaan zoals men beslist in lange tijd niet heeft meegemaakt. Daar zal Nikodemus met zijn zwakke stem niet veel kunnen uitrichten! Er kan daar werkelijk heel gemakkelijk veel tumult ontstaan!’

[2] Ik zei: 'Maak je maar ergens anders bezorgd over! Ik heb nog wel genoeg middelen bij de hand om een te groot tumult te verhinderen, maar het zal waarschijnlijk niet zo ver komen.

[3] Nu zijn onze jonge mensen echter ook al wakker geworden en hebben honger: Rafaël, ga jij daarom naar hen toe en zorg dat zij eten krijgen en wat wijn, maar gemengd met twee derde water!’

[4] Rafaël zorgde daar vlug voor, wat de jongeren veel genoegen deed, zodat ze nauwelijks konden wachten om Mij op kinderlijk hartelijke wijze te bedanken.

[5] In korte tijd stonden zij allen helemaal gesterkt buiten en Rafaël bracht hen naar Mij toe. Daar stelden zij zich in een lange rij op, bedankten Mij luid voor de goede verzorging en vroegen Mij om bij hen te komen, zodat ieder Mij één voor één blijk kon geven van zijn liefde; want omdat ze met zo velen waren, konden zij niet allemaal tegelijk naar Mij toekomen om Mij hun grote liefde te betonen.

[6] Toen zei Ik tegen hen: 'Mijn lieve kinderen, dat is nu niet nodig! Maar als jullie dat toch willen doen, kom dan liever één voor één naar Mij toe om Mij je liefde te laten blijken, want als Ik naar jullie toe zou gaan, dan zou er licht naijver onder jullie kunnen ontstaan, omdat je dan onder elkaar zou overleggen en zeggen: 'Maar waarom wendde de goede vader zich niet tot mij of tot deze of gene? Hij heeft de een of de ander beslist liever dan mij of mijn buurman!' Kom echter, om dat te voorkomen, zelf, alleen of met z'n tweeën naar Mij toe en geef Mij blijk van je liefde, dan zullen jullie niet kunnen zeggen: 'Kijk, die of die heeft de goede vader meer aandacht gegeven!' Want het hangt zuiver van jullie zelf af wie van jullie het eerst bij Mij wil komen.'

[7] De jongeren zeiden: 'Ja, goede vader, wij zouden echter allemaal als eerste bij u willen zijn, en dat zou dan een lastig gedrang voor u worden! Daarom kunt u toch beter bepalen op welke plaats of aan welke kant van onze rij wij moeten beginnen; want orde moet er immers ook in de liefde zijn, omdat wanorde ook in de liefde niet mooi zou zijn. Want de goede God in dit mooie land heeft alles zo goed geordend, dat wij uit hoogachting voor Hem ook alles op een min of meer ordelijke manier moeten doen!'

[8] Ik zei: 'Nu goed dan, als jullie het beslist zo willen, begin dan maar aan de rechter kant van jullie rij, en kom maar!'

[9] Deze regeling beviel de jongeren en dus snelden zij nu, het ene paar na het andere, en wel eerst de jongens en daarna ook de meisjes vanaf de rechter kant naar Mij toe. Voor Mij aangekomen bogen zij diep, daarna pakten zij Mijn handen en drukten die tegen hun borst, bogen daarna weer en gingen heel ordelijk weer terug naar hun rij .

[10] Toen zij Mij allemaal zo hun liefde betuigd hadden en weer in de vroegere volgorde stonden, bogen allen nogmaals diep in Mijn richting en vroegen wat ze nu mochten gaan doen.

[11] En Ik zei tegen hen: 'Vermaak je met allerlei nuttige beschouwingen! Kijk eens rond in deze mooie omgeving, bekijk de bloemen en al het andere, en bedenk daarbij hoe een goede God dat alles door Zijn wijsheid en almacht uit Zichzelf heeft geschapen, en wees Hem daarvoor in je hart echt dankbaar, dan zullen jullie de tijd het nuttigst doorbrengen en tevens veel vreugde in je hart hebben! Maar jullie hoeven daarbij niet steeds zo in een rij te staan en te lopen, maar ga en sta waar je wilt, zoals jullie dat Mij en alle andere mensen hier zien doen, dan zullen jullie veel meer vreugde hebben dan wanneer je maar steeds die stijve ordelijke rij aan­houdt. -Ga nu en volg Mijn raad op!'

[12] Toen bedankten de jongeren voor die goede raad, verlieten meteen de rij en verspreidden zich in alle richtingen op de berg en hielden zich zo heel goed bezig in de frisse en vrije natuur.

 

65 Het gezichtsvermogen van de ziel na de dood

 

[1] Wij gingen echter nog wat verder, en wel naar het hoogste punt van deze berg. Daar was een aardig olijvenbosje, waar zich onder de bomen een groot aantal banken en zitplaatsen bevonden, waarop allen zich neerlieten, terwijl zij Lazarus prezen om de doelmatige aanleg van zoveel gezellige rustbanken en zitplaatsen. Lazarus dankte allen voor die lovende woorden, die hem veel genoegen deden. Vanaf deze hoogte, die naar alle kanten vrij uitzicht bood, genoot men van het prachtige vergezicht. Men zag van hieruit de Jordaan en het dal daarvan, en - weliswaar heel in de verte - ook een stuk van de Dode Zee.

[2] Zonder iets te zeggen keken allen een tijdlang vol verrukking naar de mooie omgeving met de omliggende steden, gehuchten en dorpen en Agricola zei, toen hij alles goed bekeken had: 'Beste vrienden, alle aanwezigen hier, en vooral U, o Heer en Meester, ik moet heel openlijk toegeven dat ik in ons uitgestrekte rijk nog nooit zo'n schitterende omgeving en zo'n prachtig landschap heb gezien als hier! Waarlijk, in zo'n heerlijke omgeving moet een mens het sterven nog bitterder en moeilijker toeschijnen dan in een woester en minder mooie omgeving! Want hier zou men eeuwig verder willen leven en genieten van zo'n aanblik! - Wat zegt U, o Heer en Meester, daarvan?'

[3] Ik zei: 'Vriend, je zou met die mening wel gelijk hebben als de ziel in verbinding met de geest uit God na de dood van het lichaam niet het vermogen zou krijgen oneindig veel mooiere streken ook in andere werelden te zien en daarvan te genieten -gesteld dat het zien van mooie streken en landschappen voor een ziel al het hoogste gevoel van zaligheid zou zijn. Maar Ik denk, dat er na het afvallen van het lichaam voor een ziel, wiens leven voleindigd is, nog wel hogere gevoelens van zaligheid zullen zijn dan alleen maar het zien van zeer mooie landschappen.

[4] Stel je eens voor, datje hier zeg maar gedurende honderd jaar aan één stuk door dit landschap zou moeten bekijken, waarbij er ook in alle andere levensbehoeften rijkelijk voorzien zou zijn, dan sta Ik ervoor in dat dit mooie landschap je al gauw dermate zou gaan vervelen, datje het daarna in je hele leven nooit meer zou willen zien.]a, zo nu en dan temidden van goede vrienden maakt de aanblik van een mooie omgeving op het menselijke gemoed altijd een verheffende indruk, maar daarna verlangt de ziel al gauw naar veranderingen om daardoor grotere en uitgebreidere ervaringen op te doen en daaruit ook steeds wat nieuws te leren.

[5] Zo goed als een volmaakte ziel nu met haar lichamelijke ogen kan zien Wat haar omgeeft, zal zij in haar zuiver geestelijke toestand het vermogen om te zien, te horen en te voelen beslist ook nog bezitten, en wel in een veel hogere mate dan nu in haar zware en moeizame lichaam! Ik heb jullie daarstraks beneden voor het huis immers al laten zien hoe het gesteld is met het innerlijke zien van de ziel­ waarover jij je zelf nog erg verwonderd hebt - toen de door Mij voor korte tijd geestelijk in vervoering gebrachte mensen, die nooit eerder in Rome geweest waren, jouw grote vaderstad nog nauwkeuriger beschreven dan jij het zelf ooit met je eigen ogen had kunnen zien.

[6] Dan zul je toch wel inzien dat de ziel in haar vrije en zuiver geestelijke toestand een veelomvattender gezichtsvermogen bezit dan in het beperkte lichaam! En als dat het geval is, dan kun je, als je echt gelooft aan Mijn woorden en tekenen en ook aan de ervaringen die je bewust met je ziel en geest hebt meegemaakt, toch echt niet zeggen dat het in zo'n omgeving moeilijker is om te sterven dan in een verlaten en duistere landstreek! Dat iedere ziel na de dood van het lichaam voortleeft en zich volkomen bewust is van haar leven, zul je toch niet meer in twijfel trekken?'

[7] Agricola zei: 'Heer en Meester, dat beslist niet, omdat ik immers al in Spanje, Sicilië en Egypte ervaringen heb opgedaan met betrekking tot het voortleven van de ziel na de dood van het lichaam, en dat op een manier waarbij geen bedrog mogelijk was. Maar hier gaat het om iets heel anders, en dat is juist de reden waarom ik mij veroorloofde zoëven een opmerking te maken!’

[8] Ik zei: 'En waaruit bestaat dan dat andere? Praat maar gerust verder, want we hebben tot aan het middaguur nog volop tijd om nog van alles te bespreken!’

[9] De vele aanwezige tollenaars kwamen nu ook naar Mij toe en vroegen, of Ik het hun niet kwalijk nam als zij tot de avond naar huis gingen om te zien, of daar alles wel in orde was en of hun bedienden het nog steeds door alle straten binnentrekkende volk bij deze gelegenheid niet teveel afpersten.

[10] Ik zei: 'Doe dat en doe nu iets goeds voor zoveel kwaads dat jullie de mensen gedurende vele jaren hebben aangedaan, dan zullen jullie zonden je vergeven zijn! Maar zoals het jullie nu vrij staat te vertrekken, zo staat het jullie ook vrij om terug te komen.’

[11] Daarop maakten alle tollenaars een buiging, bedankten voor alles wat zij ontvangen en genoten hadden en vertrokken snel.

 

66 Het wezen van de ziel en van de geest

De ziel aan gene zijde

 

[1] Daarop zei Ik nogmaals tegen Agricola: 'Nu kun je je vragen naar voren brengen, spreek nu dus maar!’

[2] Agricola zei: 'Heer en Meester, dat de ziel van de mens ook na de dood van het lichaam verder leeft, is een volkomen uitgemaakte zaak van de helderste waarheid. Maar waar gaat zij naar toe, en wat is eigenlijk haar wezen en wat is het wezen van de zuivere geest? Omdat volgens Uw onderricht de ruimte oneindig is, moeten ook de zielen en zelfs de zuiverste geesten zich binnen de eindeloos eeuwig grote ruimte bevinden, want een ruimte buiten deze kan immers onmogelijk ergens bestaan.

[3] Dan nog een vraag: Wat voor gestalte heeft een ziel of zelfs een zuivere geest, en waarom kan een natuurlijk mens niet steeds de zielen en geesten zien? Heer, geef me alleen op deze vragen nog een verhelderend antwoord, dan zal ik U nergens meer naar vragen; want onze volkomen onwetendheid in deze zaak is het eigenlijk wat het sterven voor ons zo bitter en angstig maakt. Hebben wij mensen echter ook daarin een voldoende helder licht, dan zal het sterven ons licht vallen en zullen we ons niet angstvallig aan het dwaze lichamelijke leven vastklampen.’

[4] Ik zei: 'Ja, het zou voor Mij heel gemakkelijk zijn om je dat uit te leggen, als je maar een onbelemmerd inzicht daarin zou hebben; maar juist dat bezit je nog niet, hoewel er sinds je hier bent juist in dit opzicht al heel veel door Mij duidelijk aan je is uitgelegd en jijzelf door wondertekenen ook veel hebt gezien en ervaren. En daarom is het een moeilijke zaak dit nog beter voor je te belichten dan reeds is gebeurd.

[5] De ziel van de mens is een zuiver etherische substantie, dus - als je dat kunt begrijpen - uit zeer veel lichtatomen of kleinst mogelijke deeltjes tot een volmaakte menselijke vorm samengesteld door de wijsheid en de almachtige wil van God; en de zuivere geest is de van God uitgaande wil, die het vuur van de zuiverste liefde in God is.

[6] De zuivere geest is een gedachte van God, die voortkomt uit Zijn liefde en wijsheid, en die tot een waar bestaan komt door Gods wil. Omdat God echter in Zichzelf een vuur is uit Zijn liefde en wijsheid, is dat ook het geval met de in zekere zin uit God naar buiten getreden gedachte die in een zelfstandig bestaan wordt geplaatst. Zoals het vuur echter een kracht is, is zo'n gedachte uit God op zichzelf ook een kracht, die zich van zichzelf bewust is en die zelf in de dezelfde helderheid kan werken als waaruit hij voortgekomen is. Als zuivere kracht doordringt hij alles wat jij materie noemt, maar kan zelf door de materie niet doordrongen worden, omdat de materie verder niets anders is dan een uiterlijke uiting van de geest uit God.

[7] De ziel is in zekere zin materie die door de kracht van de geest weer is opgelost en die door die kracht genoodzaakt in de eigen oervorm van de geest overgaat, en daarna met haar geest verenigd als het ware diens lichtetherische -substantiële lichaam vormt. Ook de ziel vormt en ontwik­kelt, puur door de wilskracht van haar geest, haar toekomstige omhulling uit de haar omgevende materie van het lichaam, wanneer die totaal is vergaan en ontbonden.

[8] Hier heb je nu een heel korte en volkomen ware voorstelling van wat de ziel eigenlijk is, en wat de zuivere geest als zodanig is.

[9] Maar om de plaats in de ruimte aan te geven waar een ziel heengaat Wanneer zij haar lichaam verlaat, zal voor jou nog wel moeilijker te begrijpen zijn, maar Ik zal je desondanks een wenk geven, waardoor je je er een voorstelling van kunt maken. Want hoe het eigenlijk is zul je pas in jezelf te weten komen, als je ook in jezelf tot de volledige wedergeboorte of tot volkomen éénwording van de geest met je ziel bent gekomen, omdat de ziel dat nooit helemaal kan begrijpen zolang zij zich niet door de kracht van de geest in haar zo ontwikkelt, dat zij in staat is zich volkomen met de geest te verenigen.

[10] Ruimtelijk gezien blijft een ziel na het afvallen van haar lichaam ­vooral in haar eerste bestaansperiode -gewoonlijk op de plaats, waar zij zich lichamelijk op aarde bevond, dat wil zeggen, als zij nog niet geheel voleindigd naar het onstoffelijke rijk aan gene zijde is overgegaan.

[11] In dat geval ziet en hoort zij echter niets van de natuurlijke wereld die zij in haar lichaam bewoond heeft, hoewel zij zich ruimtelijk precies in diezelfde wereld bevindt. Haar bestaan is min of meer als een heldere droom, waarin de ziel in een streek of omgeving leeft die als het ware uit haar is ontstaan, en waar zij zich helemaal gedraagt en handelt alsof zij zich in een heel natuurlijke wereld bevindt, en waar zij de wereld die zij heeft verlaten niet in het minst mist.

[12] Maar omdat God het toelaat, wordt de door haar bewoonde streek vaak vernietigd en dan bevindt de ziel zich in een andere omgeving, die helemaal overeenkomt met haar innerlijke toestand. Bij zo'n ziel duurt het dan vaak wel erg lang voor zij na veelonderwijzing zover komt, dat zij beseft dat alles wat zij daar meent te bezitten, ijdel en nietig is. Komt zij door veel ervaringen en verschijnselen eenmaal tot dit inzicht, dan begint zij pas ernstiger over haar toestand en haar bestaan na te denken, en daardoor ook meer en meer te beseffen dat zij de vroegere, aardse wereld heeft verlaten, en dan wordt het verlangen in haar sterker om een meer blijvende en onveranderlijke plaats te krijgen om te leven.

[13] In zo'n toestand wordt ze door reeds meer voleindigde geesten onderwezen in wat zij moet doen; en als zij dat doet, wordt het ook steeds lichter in haar, omdat haar innerlijke geest haar meer en meer doordringt. Hoe meer de innerlijke geest haar doordringt en als het ware in haar groeit als een kind in het moederlichaam, des te duurzamer begint alles om haar heen te worden.

[14] Als een ziel eenmaal zo ver komt dat haar innerlijke geest haar helemaal doordringt, dan komt zij ook tot een volledig helder zien en tot een helder inzicht, tot volledig bewustzijn en een duidelijke herinnering aan alles: wat zij was, wat zij geworden is, wat zij gedaan heeft en hoe de wereld, waarin zij lichamelijk geleefd heeft, eruit heeft gezien en hoe het daarmee gesteld was.

[15] Zo'n ziel kan dan zowel deze aarde alsook de maan, de zon, alle andere om deze zon cirkelende planeten of aarden -hetgeen tot nu toe nog geen sterrenkundige, noch enige Griek, noch een van de oude Egyptische pdolomeuzen * (* landmeters) waargenomen heeft - en ook de andere zonnen in één of meer hulsgloben, die Ik jullie gisteren al voldoende heb beschreven, uiterst precies doorgronden, en zich in hun wonderbare vorm en inrichting werkelijk in de hoogste mate verlustigen en de ware en grootste vreugde beleven aan de liefde, wijsheid en macht van de enige God.’

 

67 De verschillende fasen van zaligheid van voleindigde zielen

 

[1] (De Heer) : 'Dat alles staat zo'n voleindigde ziel dus zeker en zelfs noodzakelijk te wachten, en toch is deze eigenschap van een ziel die zijn leven voleindigd heeft, te beschouwen als een laagste graad van de eigenlijke grote zaligheid, omdat dat een voleindigde ziel op den duur net zo tegen zou gaan staan als het jou hier zou gaan tegenstaan wanneer je dit landschap, al is het nog zo mooi, honderd jaar achter elkaar zou moeten bekijken en bewonderen.

[2] De hogere zaligheid van een ziel is toch duidelijk alleen maar gelegen in het feit, dat de volmaakte zielook met de waarachtig

goddelijke scheppingskracht is toegerust, en vanuit een wijsheid, die aan Gods wijsheid gelijk is, alles tot stand kan brengen wat God Zelf op precies dezelfde wijze bewerkstelligt en voortbrengt.

[3] Een nog hogere en eigenlijk al haast allerhoogste zaligheid van een volmaakte ziel is, dat zij God, de enige Heer en Schepper der oneindigheid, als haar grootste levensvriend steeds maar bij zich kan hebben, en Hem mateloos en grenzeloos kan liefhebben, en met Hem in een enkelogenblik de hele geestelijke en materiële schepping kan overzien.

[4] Maar het toppunt van zaligheid van een volmaakte ziel is dat zij zich, geheel met God door de liefde één geworden, ook in de volledige goddelijke vrijheid bevindt.

[5] Dat hetgeen Ik je nu gezegd heb de volle waarheid bevat, kun je reeds met je lichamelijke ogen zien aan deze jonge dienaar van Mij. Je vroeg Mij al een paar maal wat er met deze jongeman aan de hand is, waar hij vandaan komt en wie hij is. En nu zal Ik het je vertellen:

[6] Kijk, deze jongeman is reeds lang een zuivere geest, maar heeft al ooit op deze aarde als mens in een lichaam geleefd! Zijn naam was Henoch en hij was de eerste profeet van de eerste nakomelingen van Adam, aan wie hij onderricht gaf over God.

[7] Daar zijn ziel in die oertijd van de mensen van deze aarde in de hoogste en zuiverste liefde tot God ontbrandde, loste die liefde zijn lichaam op in een etherische substantie, waarmee de vrijgekomen ziel bekleed werd en waardoor zij ogenblikkelijk voor altijd een aartsengel werd van Gods hoogste hemelen, dat wil zeggen van de hoogste goddelijke vrijheid, wat je goed kunt opmaken uit het feit dat zij hier nu vlak bij Mij is.'

[8] Nu zette Agricola grote ogen op en zei: 'Wat? Dat moet een geest zijn, en nog wel een pure en volkomen geest?! Maar hij heeft toch zichtbaar een huid, vlees en bloed, en hij eet en drinkt toch zoals wij !

[9] Dat hij net als U wonderbaarlijke dingen kan doen, heb ik voor mezelf verklaard uit het feit dat hij allang Uw leerling moet zijn en als zodanig van U daarvoor de nodige wijsheid en macht heeft gekregen; als volkomen zuivere geest zouden wij mensen hem toch immers niet kunnen zien. Als je hem vastpakt voelt hij helemaal aan als een natuurlijk mens. Maar U hebt het gezegd en ik moet U geloven, hoewel dat mijn hele denken nog meer in verwarring brengt. Hoe kan nu deze zuivere geest een lichaam hebben?'

[10] Ik zei: 'Ik heb je al eerder gezegd dat we nu heel wat kunnen bespreken, omdat we daar tijd voor hebben, en dus zullen we ook daar nog wel mee in het reine komen. Kijk, daar staat Mijn Rafaël - Henoch al voor ons, en Ik zeg je nu dat je datgene wat je nog meer wilt weten met hem zelf kunt bespreken, want hij zal je precies dezelfde informatie geven als Ik zou doen, en wat hij je zal vertellen en laten zien, zal hij je vanuit zijn geheel zelfstandige vrijheid, macht, wijsheid en kracht vertellen en laten zien, omdat hij zich die vanuit God volledig heeft eigen gemaakt. Begin je onderzoek dus maar met hem!'

 

68 Het wezen van de engelen

 

[1] Daarop zei Agricola tegen Rafaël: 'Allerbeste dienaar van onze God, Heer en Meester! Wat heb je hier als zuivere geest voor een lichaam? Is dat ook zoals bij mij, vlees en bloed?'

[2] Rafaël zei: 'Voel maar en overtuig jezelf!'

[3] Toen raakte de Romein de handen en voeten van de engel aan en constateerde dat die net zo uit vlees en bloed bestonden als die van iemand anders, en hij zei daarop: 'Ja er is werkelijk niets geestelijks aan te voelen, en toch moet je een zuivere geest zijn en dat al bijna zo lang als het mensengeslacht op aarde bestaat?'

[4] Toen zei de engel: 'Voel nog maar eens, dan zullen we zien watje daarna zult zeggen!’

[5] Toen begon de Romein opnieuw de engel aan te raken, maar nu voelde hij geen lichaam meer en waar hij de engel beetpakte, gingen zijn vingers daar even gemakkelijk doorheen als door de lucht.

[6] Na deze tweede ervaring zei hij hoogst verbaasd (de Romein): 'Ja, dat zou zelfs de meest verstandige mens gek kunnen maken! Eerst was alles stevig beet te pakken en nu is alles lucht, dus zo goed als helemaal niets! Maar zeg me nu eens -als je tenminste als zo'n luchtig fenomeen nog spreken kunt -, waar je nu je goed voelbare lichaam van daarstraks hebt gelaten?'

[7] De engel zei: 'Dat heb ik nergens gelaten, want ik heb het nog precies zoals voorheen! Dat je het eerst als een vast lichaam voelde, was mijn vrije wil, en dat je het de tweede keer helemaal niet voelde, was ook mijn wil. Want wat wij volmaakte geesten willen, gebeurt zoals wij het vanuit onze vrijheid en wijsheid willen, hetzij direct of geleidelijk aan volgens een zekere wijze orde.

[8] Want wij bevinden ons door onze liefde tot God ook volledig in Zijn wijsheid en macht, die wij kunnen dragen en volledig beseffen, en dus is Gods liefde ook onze liefde, Zijn wijsheid onze wijsheid, Zijn wil onze wil en Zijn macht ook onze macht. Maar toch zijn er in God nog ondoorgrondelijke diepten die geen enkele geschapen geest ooit door­gronden zal; en als hij dat zou kunnen, zou hij niet zalig zijn, omdat hij dan van God geen toenemende zaligheid meer te verwachten zou hebben. - Begrijpen jullie Romeinen dat wel?'

[9] Een aantal Romeinen zei nu: '1a, beste vriend - ook al ben je een geest­ om dat goed te begrijpen en te beseffen heb je meer nodig dan ons Romeinse verstand! Het zal allemaal wel zo zijn, maar om te begrijpen hoe het eigenlijk allemaal is, moeten we wachten tot onze zielen verder ontwikkeld zullen zijn.’

[10] De engel zei: 'Luister eens, ik spreek nu alleen met Agricola en niet met jullie allemaal tegelijk; want ik weet immers dat jullie niet even verstandig zijn als hij. Daarom moeten jullie nu allen luisteren en op alles letten waarover ik met de verstandigste van jullie spreek en wat ik hem laat zien! Agricola jij hebt dus nu alleen het woord!’

[11] Agricola zei nu: 'Ja, ja, m 'n zuiver geestelijke vriend, ik heb wel zo half en half begrepen wat je mij eigenlijk hebt willen zeggen, maar toch heb ik het, net als de anderen, niet helemaal begrepen, maar ook ik wacht dan volgens de belofte van de Heer op betere tijden! Maar wel zou ik nu van je willen weten  - en wel onder de voorwaarde dat ik dan volledig af zie van een heleboel andere dingen - hoe je je door je wil kunt ontdoen van je lichaam en toch nog net zo aanwezig kunt zijn als daarvoor met je stevig tastbare lichaam? Want vooral dat is voor mij het meest onbegrijpe­lijke! Eerst ben je iets dat werkelijk bestaat, meteen daarop ben je, als je er aan voelt, helemaal niets, en dat niets is dan toch weer helemaal hetzelfde als daarvoor. Ja, hoe is dat dan toch mogelijk?'

[12] De engel zei: 'Dat is toch iets heel begrijpelijks! Wij geesten zijn in onze voor jullie onweegbare, zuiver geestelijke sfeer toch het eigenlijke, enig werkelijke en alleroorspronkelijkste iets. Al het andere in de hele stoffelijke wereld is alleen maar een door onze wil veroorzaakt verschijnsel, om voor jullie stoffelijke zielen een duurzaam medium te scheppen door middel waarvan jullie je net als wij de volledige en waarachtige levensvrij­heid kunnen verschaffen.

[13] Om je dat echter nog duidelijker te tonen, moet jij, Agricola, nu zelf een steen van de grond oprapen! - Goed, je hebt nu een heel harde natuursteen in je hand! Nu zul je zeggen: 'Kijk, deze steen is zoals hij is, absolute werkelijkheid!' Want je voelt in je hand zijn gewicht en zijn voor jou onverwoestbare hardheid en je zegt bij jezelf: 'Die bestaat werkelijk echt!' Maar ik zegje, dat het met dat werkelijk echte van jou net zo gesteld is als daarnet met mijn vleselijke lichaam en daarna met mijn nu nog steeds even geestelijke lichaam. Want de hardheid en het gewicht van de steen die je nog in je hand vasthoudt, hangt enkel en alleen af van de vasthou­dendheid van onze wil. Zolang wij hem als een harde en zware steen in stand willen houden, zal hij ook blijven wat hij is.

[14] Wil ik bijvoorbeeld dat jouw steen nu geheel - wat zijn massa betreft - aan mij gelijk wordt, dan zul je net zo door de steen heen kunnen grijpen als je daarnet helemaal door mij heen hebt gegrepen. En in dat geval heeft de door onze geestelijke wil geproduceerde materie van de steen pas haar oorspronkelijke realiteit bereikt, terwijl die materie je nu, door de vast­houdendheid van mijn eigen wil, als een harde, zware steen voorkomt. Om dat nog gemakkelijker te begrijpen, moet je nog een keer goed onderzoeken of het nog dezelfde steen is!’

[15] Agricola zei: 'Die is nog zoals hij was!'

[16] De engel zei: 'Hoe is hij dan nu?'

[17] Agricola zei: 'Ja, ik zie hem nog wel als een wolkje in mijn hand, maar zijn hardheid en zwaarte zijn verdwenen! Nee, dat is toch wel erg vreemd! Ik zou me toch alles eerder hebben kunnen voorstellen dan dat zoiets mogelijk zou zijn! Hoe krijg jij dat toch voor elkaar?'

 

69 De macht van de engelen

Verhouding tussen geest en ziel

Wedergeboorte

 

[1] De engel zei: 'Ik heb je immers al gezegd dat dit alleen maar door de standvastigheid van onze wil gebeurt, en dat alle materie niets anders is dan de standvastige wil van de geest van God, hoe verschillend die materie er voor jou ook uit mag zien; want de verschillende stoffen van de materie en de elementen waar zij in jouw ogen uit lijkt te ontstaan en bestaan, zijn onze gedachten. Hun vormen en kleuren zijn de uit onze gedachten gevormde ideeën. Hun doelmatigheid zijn onze denkbeelden die uit de ideeën zijn ontwikkeld, en het bereiken van een hoger geestelijk doel voor alles wat nu materie is, zijn ons oogmerk, waaruit het gelukkige einddoel van alle materie zal voortkomen.  

[2] Daarom is een waar en werkelijk bestaan alleen maar bij ons, eeuwig onsterfelijke geesten aanwezig, en het bestaan van de materie is alleen maar iets wat zuiver door ons tot stand komt en ieder moment van ons afhankelijk is, zoals jij nu met deze steen heel duidelijk hebt moeten waarnemen. Maar je hebt het wolkje nog in je hand en kijk, ik zal het weer met de volle vasthoudendheid van mijn wil vervullen, dan zul je de steen van daarnet weer in je hand hebben!'

[3] De engel deed dat en in de hand van de Romein bevond zich weer de oude, harde en zware steen van voorheen.

[4] Dat maakte op de Romein een nog geweldiger indruk en hij zei tegen de engel (de Romein): 'Deze steen blijft voor mij een waardevolle steen, ter herinnering aan wat hier zo wonderbaarlijk is voorgevallen! Maar nu nog een vraag! Kijk, in mij woont toch ook een ziel, en daarin bevindt zich volgens jullie leer een geest die geheel gelijkwaardig is aan die van jou! Waarom kan ik dan niet door mijn geest ook doen wat jij als geest kunt doen?'

[5] De engel zei: 'Omdat jouw geest daar nog niet rijp voor is en je innerlijke geest nog niet in je ziel is overgegaan! Maar iets doet je geest toch door de standvastigheid van de voor jouw ziel nog onbekende wil, en dat is de bouwen de tijdelijk instandhouding van je lichaam. Dat kan je ziel echter niet waarnemen, zoals zij ook niet waarneemt hoe haar lichaam gebouwd is, omdat haar innerlijke, zuiver van gene zijde afkom­stige bouwmeester haar dat niet kan onthullen en laten zien, daar zij, zoals gezegd, nog niet rijp is.

[6] De innerlijke geest werkt weliswaar onafgebroken aan het zo snel mogelijk rijp en volledig vrijmaken van de ziel, maar hij kan en mag haar niet de minste dwang opleggen, omdat een ziel op die wijze dan nog stoffelijker en onvrijer zou worden dan zij door alle invloeden van de buitenwereld ooit zou kunnen worden. Daarom werd aan de ziel in haar lichaam een eigen wil en een eigen verstand gegeven om er door onderricht van buitenaf toe gebracht te worden dat zij zich uit eigen vrije wil steeds meer los maakt van al het wereldse, en in zichzelf naar binnen kerend de steeds zuiver wordende geestelijke wegen betreedt.

[7] Naargelang de ziel de steeds zuiverder geestelijke wegen daadwerkelijk bewandelt, wordt in gelijke mate dan ook haar innerlijke, zuivere geest van gene zijde één met haar. En als zij zich door haar steeds zuiverder geworden verstand en door haar daardoor ook steeds vrijer geworden wil, volledig losmaakt van al het wereldse, dan is zij gelijk aan haar geest en is daarmee één geworden, wat wij de geestelijke wedergeboorte willen noemen, en dan zal zij, één geworden met haar geest, ook terwijl ze nog in het lichaam is, hetzelfde kunnen doen wat ik nu voor jouw ogen kan doen, omdat mijn geest één is met mijn ziel.’

 

70 Over het wezen van de lucht

 

[1] (Rafaël): 'Toen ik als mens gedurende vele jaren een lichaambewoon­de, werd ik mij door de genade van de Heer bewust van deze innerlijke levensweg en ik ging deze weg met steeds grotere standvastigheid. Daar­door werden tegen het eind van mijn leven mijn geest en mijn ziel één en ik kreeg de volle macht over mijn aardse lichaam, zodat ik het net zo plotseling kon oplossen als ik nu de steen heb opgelost en eerder mijn voor jou tastbare lichaam, en er slechts zoveel van behield dat je mij met je lichamelijke ogen nog kon zien.

[2] Als ik nu echter weer een lichaam wil hebben zoals dat van jou, hoef ik dat slechts te willen en dan zal het lichaam er ook weer zijn. Zie, ik wil het, en raak jij me nu maar weer aan, dan zul je zien dat ik weer net zo stevig ben als voorheen!

[3] De Romein deed dat en ontdekte dat Rafaël weer helemaal mens was zoals eerst.

[4] Toen vroeg hij (Agricola) aan de engel: 'Toen jij, terwijl je als volmaakt mens op aarde was, je lichaam had opgelost, kon je het toen ook weer opnieuw scheppen?'

[5] Rafaël zei: 'Jazeker, net als nu, maar ik wilde het niet, omdat een zuiver geestelijk, onlichamelijk bestaan eindeloos veel volmaakter is dan een bestaan dat aan een lichaam gebonden is - ook al gebeurt dat door de eigen wil. Kijk, in dit lichaam kan ik minder doen dan zonder dit lichaam! Als je mij echter een wonder ziet doen, dan is het lichaam al weg en wordt pas na de daad weer geschapen. Ik kan weliswaar ook in het lichaam alles, maar niet zo volmaakt als buiten het lichaam. -Heb je nog vragen, stel die dan, dan zal ik die beantwoorden!’

[6] Agricola zei: 'O, vragen heb ik nog meer dan genoeg in voorraad! Kun je door de standvastigheid van je wil ook een deel van de vrije lucht in een of andere materie veranderen?'

[7] De engel zei: 'Zeer zeker, want ten eerste is de lucht al materie en bevat alle denkbare stoffen en kan daarom ook des te eerder in iedere gevraagde materie veranderd worden, en ten tweede staat het mijn geest werkelijk vrij - en dat in de hoogste graad -om mijn wil volledig te laten werken en dus de lucht die je mij aanwijst, onmiddellijk in een bepaalde materie te veranderen. Zeg me nu maar waarin ik de lucht moet verande­ren!'

[8] Agricola zei: 'Vriend, dat laat ik aan jouw beste en wijze beoordeling over! Doe wat je wilt, ik vind het allemaal goed!'

[9] De engel zei: 'Nu, goed dan! Dan zal de lucht die zich nu op een afstand van twaalf passen voor ons bevindt ogenblikkelijk in een stevige ronde zuil veranderen van vijf manshoogten lang en met een doorsnede van één manslengte! Zo zij het! Ga er nu naar toe en kijk of de zuil, die er al staat, nog uit lucht bestaat of dat het echt een stevige granieten zuil is.’

[10] Alle Romeinen gingen er dadelijk heen en onderzochten de zuil.

[11] En allen zeiden: 'O wonder der wonderen! Het is meer dan verba­zingwekkend! Het is echt een massieve granieten zuil zoals wij die zelfs in Rome niet hebben! Ja, ja, in de zuivere geest ligt het wezen, en alle materie is alleen maar een gevolg van de vasthoudendheid van de vrije wil van een zuivere geest!’

[12] Daarop zei de engel: 'Hoe zwaar denken jullie dat die zuil is?'

[13] Agricola zei: 'Ja, vriend, dat is wel erg moeilijk voor ons om dat te bepalen! Maar zo te zien kun je wel aannemen dat deze zuil zeker honderdduizend pond zwaar is, en nauwelijks door duizend man te tillen is.’

[14] De engel zei: 'Dat heb je tamelijk goed beoordeeld! En toch zeg ik je, dat het voor mij als een zuivere geest, heel gemakkelijk is om deze zware zuil enkel door mijn wil zo hoog als je maar wilt op te tillen. Zeg maar hoe hoog of waarheen ik de zuil moet opheffen, dan zal ook dat meteen worden uitgevoerd!’

[15] Agricola zei: 'Wel, als je dat nu eenmaal zo wilt, zeg ik: Til de zuil honderd manshoogten recht omhoog in de lucht en zet hem dan neer op het veld, dat zich precies halverwege in de richting van Emmaüs bevindt!’

[16] De engel zei: 'Heel goed, het geschiede allemaal nu direct!'

[17] Nog maar nauwelijks had de engel dit gezegd, of de zuil bevond zich al op de gewenste hoogte in de lucht en vlak daarna zag men hem op het veld staan in de richting van Emmaüs.

[18] Iedereen was nu toch wel met stomheid geslagen, en natuurlijk wel heel in het bijzonder de Romeinen, want aan hun verbazing kwam geen eind.

[19] 'Maar', zei de engel, 'waarom verbazen jullie je daar zo over? Is er voor een zuivere geest dan ook maar iets dat onmogelijk is? Alles berust immers op de vaste wil van een zuivere geest! Als wij, zuivere geesten, aarden, zonnen en allerlei centrale zonnen in de ruimte kunnen ronddragen en uiteindelijk zelfs hele hulsglobes, waarom zou het dan voor mij en alle zuivere geesten niet nog veel gemakkelijker zijn om zo'n zuil in een oogwenk te brengen waarheen je dat wilt? Wie met leeuwen kan spelen alsof het vliegen zijn, zal voor muggen beslist niet opzij gaan!'

 

71 Het wezen van de geest

 

[1] (Rafaël): 'Maar omdat we nog tijd hebben, zal ik jullie nog iets anders laten zien, want anders zouden jullie nog op de gedachte kunnen komen dat ik mij alleen maar met stenen bezighoud. Zie, de zuil staat daar goed en hij zal eeuwenlang op die plaats blijven staan, en duizend jaar behouden blijven door de standvastigheid van mijn vrije wil! Maar om vooral jullie Romeinen te laten zien dat voor een geest absoluut niets onmogelijk is, zal op de plaats waar eerder die geweldige granieten zuil uit lucht ontstond, een grote en met rijpe vruchten rijk beladen dadelboom staan met daarnaast twee vijgenbomen, die ook geen gebrek zullen hebben aan rijpe vruchten.

[2] Zie, ik zei en wilde het, en de genoemde bomen, rijkelijk met vruchten beladen, staan al op die plaats! Ga daar nu allemaal heen en proef de genoemde vruchten, ik denk dat ze jullie allen heel goed zullen smaken!'

[3] Toen stond iedereen op om het wonder te gaan onderzoeken. Allen zeiden dat zij nog nooit edeler en volmaaktere vruchten van deze soort hadden geproefd.

[4] De engel zei: 'En nu zullen we daar op die groene weide voor het huis van onze oude, liefdevolle vriend en broeder Lazarus nog een dozijn schapen uit lucht scheppen! -Kijk, daar zijn ze met z'n allen al gezond en wel ter plaatse en zijn het eigendom van de liefdevolle Lazarus!

[5] Daarbij denk ik echter ook, dat jullie door deze tekenen nu wel zullen inzien waartoe een zuivere en volkomen geest met een vrije wil allemaal in staat is. Denk er een beetje over na en zeg me wat jullie ervan begrepen hebben, dan zal jullie door de Heer nog een groter licht worden gegeven! Denk nu dus goed over alles na!’

[6] Agricola zei: 'O, m’n vriend uit Gods hemelen, als wij ons al in jouw verheven sfeer zouden bevinden, zou het wel gemakkelijk zijn om daar­over na te denken, maar onze levensweg daarheen kon nog wel eens aardig lang zijn! Wat jij, hemelse vriend, door de genadige toelating van de Heer aan ons hebt geopenbaard, kan ik althans voorzover een mens daartoe in staat is, begrijpen; maar hoe de standvastige wil van de geest nu eigenlijk de meest uiteenlopende elementen bevattende stof van de materie van de hele aarde is en kan zijn en zelfs van de andere werelden in de eindeloze ruimte, dat kunnen wij onmogelijk zo duidelijk begrijpen als jij, o hemelse vriend.

[7] De materie is dus niets en de ziel, in zekere zin een product van de materie, is op zichzelf ook niets; alleen de zuivere geest is als zodanig werkelijk iets. Wat is dan een zuivere geest in en op zichzelf voor een stof, of wat voor iets is hij? Dat is een vraag die een sterfelijk mens nooit volledig zal beantwoorden, zolang hij alleen nog maar vanuit zijn minstens nog halfstoffelijke ziel en vanuit zijn stoffelijke lichaam denkt en wil, en zelf niet bijna helemaal geestelijk is geworden. En, hemelse vriend, zodoende moet je wel een beetje geduld met ons hebben! Want ondanks de wonderen die je daar zojuist voor hebt gedaan, begrijpen wij je verklarin­gen met betrekking tot deze uiterst tere levensvraag niet helemaal. Je uitleg verschaft ons nog niet voldoende licht om helder te begrijpen wat de levende zuivere geest op zichzelf voor stof is en wat voor iets het eigenlijk is.

[8] Ja, het woord 'geest' is snel en gemakkelijk uitgesproken, maar wat moet je er onder verstaan? Daarom heeft het voor ons geen zin om er kort of lang over na te denken, het is ook volkomen vruchteloos, en jij, beste hemelse vriend, kunt ons beter maar weer meteen duidelijker uit gaan leggen wat het eigenlijke wezen van de zuivere geest is, tenminste, als ons onbegrip niet te lastig voor je wordt.’

[9] Rafaël zei: 'God boven alles liefhebben en jullie mensen te dienen, die geroepen zijn om evenals wij, zuivere geesten, Zijn kinderen te worden, is immers ons hoogste geluk en zaligheid! Hoe kan iets wat jullie nog een groter licht kan geven, dan lastig voor mij zijn? Let dus goed op wat ik jullie verder nog over het wezen van een zuivere geest ga meedelen!

[10] Uiteindelijk is alleen God de allerpuurste en zuiverste oorspronkelijke geest aller geesten, en Hij is als zodanig dan ook de oerstof en het eeuwige oerelement aller oerelementen.

[11] De zuivere geest op zich als stof en element is een vuur en een licht, of in zich de liefde en de wijsheid zelf Daaronder moeten jullie je echter geen stoffelijk vuur en geen zinnelijke liefde voorstellen, en dus ook geen licht zoals bijvoorbeeld dat van de aardse zon of een brandende lamp ­hoewel tussen beide een overeenstemming bestaat - want het vuur van de geest is puur leven en het licht daarvan zijn wijsheid.'

 

72 Het wezen van de ether

 

[1] (Rafaël): 'Jullie zien hier de lucht, die totaal doorzichtig is, en daarom veronderstellen jullie dat zij zo goed als niets is. Maar als deze lucht flink in beweging gebracht wordt, zodat zij met het geweld van een storm de machtigste ceders ontwortelt en de zee zo onrustig maakt dat er bergen­hoge, schuimende golven oprijzen, dan moeten jullie toch wel toegeven dat de lucht iets zeer machtigs is. Ja, de lucht is dus wel een lichaam te noemen, dat ook alle denkbare stoffen en vormen bevat in een nog min of meer ongebonden oertoestand.

[2] Het water, vooral het regen­ en bronwater, is hetzelfde als wat de lucht is, maar alleen in een meer gebonden toestand. Het zoute water van de zee is natuurlijk nog dichter, meer gebonden.

[3] Maar als wij hogerop gaan, zo ongeveer tien uur gaans boven de aarde, dan zullen we helemaal geen lucht meer aantreffen zoals die ons hier omgeeft, maar slechts zuivere ether, die in jullie ogen zo volkomen niets zou zijn dat je je zoiets nietigs moeilijk voor kunt stellen. Want kijk je over een afstand van meerdere uren gaans over de aarde, dan zal de lucht tussen jou en de verafgelegen bergen, al is die nog zo helder, vóór de bergen als een blauw waas zichtbaar worden; maar als deze ruimte alleen maar gevuld zou zijn met zuivere ether, zouden jullie de bergen niet blauw, maar in hun oorspronkelijke kleuren zien. Zie nu, de aarde en de zon zijn zo ver van elkaar verwijderd dat ik werkelijk niet in staat ben voor jullie op deze aarde de juiste afstand begrijpelijk aan te geven, zoals de Heer Zelf jullie dat ook al heeft uitgelegd! En deze voor jullie begrippen ontzettend grote ruimte is gevuld met ether, die voor jullie zintuigen totaal niets lijkt te zijn.

[4] Maar deze ether is, ofschoon hij er helemaal niet lijkt te zijn, beslist niet zo nietig als hij er voor jullie uitziet; want in die ether bevinden zich alle ontelbare stoffen en elementen in een toestand, die nog minder gebonden is dan in de zuiverste atmosferische lucht van deze aarde. Maar zij bestaan daar nog meer als vrije krachten en zijn veel dichter bij en meer verwant aan het oervuur en het oerlicht, en zij voeden de lucht van de aarde, en die voedt vervolgens het water en het water voedt de aarde en alles wat op haar leeft, beweegt en streeft. Als dat allemaal in de ether aanwezig is, is dat wel degelijk iets en geen niets, ook al lijkt dat voor jullie zintuigen zo.

[5] De ether is echter nog lang niet iets zuiver geestelijks, maar hij komt innerlijk meer overeen met de substantie van de ziel, maar slechts in zoverre als hij een ruimtelijk medium is waardoor talloze oerkrachten uit God bij elkaar komen, zich met elkaar verbinden en tenslotte samenwerken.

[6] Je zult me nu natuurlijk weer vragen: 'Ja, maar hoe is er bij zulke verschillende krachten dan een homogene* (gelijksoortige) werkzaamheid mogelijk?' En ik zeg je: Niets is natuurlijker en gemakkelijker dan dat!

[7] Kijk, op deze aarde van de Heer hebben we in de zeeën en andere wateren toch ook zo'n voor jullie onbegrijpelijk groot aantal soorten van planten, struiken, bomen en ook van dieren en mineralen, dat zelfs de beroemdste geleerde van deze tijd niet in staat zou zijn die allemaal te registreren en op te noemen! Zij vormen samen met de hele aarde één geheel en dienen allen voor het éne hoofddoel, en toch zijn zij hier op de aarde en in de aarde zo verschillend geaard en geordend, dat jij ze op het eerste gezicht onmogelijk zodanig zou kunnen verwisselen dat je tenslotte een vijgenboom niet van een distelstruik, een os niet van een leeuw, een zwaluw niet van een kip, een vis niet van een schildpad en lood niet van goud zou kunnen onderscheiden.

[8] Op de aarde zie je dergelijke verschillen gemakkelijk, maar in de ether, in de lucht en in het water kun je ze niet waarnemen, noch met je gezicht, noch met je gehoor, noch door je reuk en smaak, noch met je tastzin, hoewel de talloze verschillende soorten krachten en de door hen gepro­duceerde oerstoffen en elementen in de ether, in het water en in deze lucht nog veel duidelijker van elkaar afgescheiden zijn dan de dingen op de materiële aarde zulke verschillen te zien geven.

[9] Dus achter de substantie van de ether is het voor jouw zintuigen niet zichtbare geestelijke vuur een eeuwig heersende kracht, die van God uitgaand, eeuwig de oneindige ruimte vult en aan één stuk door werkt en schept. God Zelf echter is de eeuwige Oergeest en de eeuwige Oermens in Zijn centrum en vult de eeuwig uit Hem voortkomende oneindigheid met Zijn verheven gedachten en ideeën, die van Zijn liefde vervuld tot een aan Hem gelijk levensvuur worden, en door Zijn wijsheid tot geordende vormen en door Zijn wil tot van elkaar afgescheiden en op zichzelf bestaande wezens worden, waarin het vermogen gelegd wordt zichzelf als zodanig eeuwig voort te planten, verder te ontwikkelen en zich mettertijd op de ladder van Gods eeuwige orde te verenigen en op te klimmen tot een evenbeeld van God.’

 

73 Het zuiver geestelijke in de materie

 

[1] (Rafaël) : ' Opdat jij, Agricola, dat nog beter zult begrijpen, geef ik je nog een aantal voorbeelden, die ik weliswaar al aan je vriend en broeder Lazarus heb laten zien, en de Heer ook; maar omdat je hetgeen de Heer heeft laten zien, niet voldoende begrepen hebt, moet ik je nu volgens Zijn wil alles nog duidelijker maken. Let daarom erg goed op alles wat ik je nu ga zeggen!

[2] Kijk, jij bent ook tuinier en hebt in Rome grote tuinen, waaraan je veel genoegen beleeft. Duizenderlei planten, bloemen en vruchten worden er gekweekt. Het ontbreekt er niet aan allerlei soorten druiven, vijgen, appels, peren, pruimen, kersen, pomeransen, citroenen, limoenen, kastan­jes en meloenen van allerlei ras. Om je tuin, die werkelijk heel groot is, steeds opnieuw met van alles te kunnen beplanten, moet je ook altijd een juiste voorraad van allerlei zaden verzamelen, die je op de juiste tijd in de goede aarde van je tuin zaait.

[3] Wel, het zaad is gezaaid en begint tot je vreugde overvloedig en gezond op te komen. Wel, dat is nu allemaal mooi, goed en plezierig om te zien, maar heb je aan elke soort van de duizend en één verschillende zaden die je in je tuingrond gezaaid hebt, ook een eigen soort aarde gegeven? Je zegt: 'De hele uitgestrekte tuin, die niet ver van de plaats af ligt waar de Tiber in de grote Middellandse Zee uitmondt, heeft slechts één en dezelfde soort goede, vruchtbare aarde en iedere vrucht gedijt daar voortreffelijk in.'

[4] Goed, zeg ik, wanneer het echter in de zomer niet regent -zoals dat in Rome vrijwel altijd het geval is -dan moeten je knechten de tuin met de gieter bevochtigen. Heb je dan voor iedere soort vrucht soms ook een eigen soort water? Je zegt weer: 'Nee, ook dat niet, ik laat alle planten, struiken en bomen slechts begieten met één en dezelfde soort water, dat door de waterleidingen in de tuin wordt gebracht!' Weer goed, zeg ik! Dus ook slechts één en dezelfde soort zoet water, omdat zeewater niet erg geschikt is om planten op het vasteland in leven te houden.

[5] Nu weten we dat jouw grote tuin slechts uit één soort grond bestaat en met één en dezelfde soort water wordt begoten. De lucht in je tuin is en blijft ook dezelfde, en het licht en de warmte van de zon blijven ook onveranderlijk en steeds gelijk en kunnen - althans over het hele oppervlak van je tuin -wat betreft sterkte en kracht geen enkel verschil uitmaken, behalve het verschil dat de jaargetijden - maar ook steeds gelijkelijk verdeeld - over de hele tuin veroorzaken.

[6] Wel, als nu alle voorwaarden voor het groeien van de meest verschil­lende planten, struiken en bomen volkomen gelijk zijn, dan zouden gelijke oorzaken toch ook bij alle planten, struiken en bomen precies dezelfde uitwerking moeten hebben, zowel wat de vorm, alsook de smaak en de geur betreft. En toch, wat een geweldig verschil!

[7] Als je de pit van een citroen fijnkauwt, smaakt hij bitter. Waar haalt de vrucht dan zijn aangename zuurheid vandaan? En hetzelfde geldt voor de hele reeks van wezens. Alles is in zijn soort hemelsbreed verschillend van het andere. Maar, hoe is dat dan te rijmen met één en dezelfde voeding? De wijnstok ziet er anders uit dan een vijgenboom, en wat een verschil is er tussen de vrucht van een wijnstok en die van een vijgenboom! Wederom legde je het zaad van een gewone pompoen en dat van een meloen in de aarde. Het eerste bracht de vrucht van een gewone reuk­ en smaakloze pompoen te voorschijn, en het meloenzaad beloonde je eervolle moeite met een meer dan honingzoete vrucht, en toch was er overal dezelfde aarde, dezelfde lucht en hetzelfde licht en geheel dezelfde warmte van de zon.

[8] Als je daar nu wat verder over nadenkt, zul j~ jezelf zeker moeten afvragen: 'Hoe kunnen precies dezelfde krachten eigenlijk steeds de meest verschillende resultaten opleveren?' Ik zei je weliswaar dat alle oneindig vele zielesubstanties eerst in de ether, dan in de lucht en in het water aanwezig zijn; maar zelfs het scherpste oog en de allergevoeligste smaak ­en reukzin kan in géén van de algemene oerelementen ook maar iets vinden van de smaak of geur van enige plant en van haar zoete, zure of bittere vrucht -om over haar vorm en kleur maar niet te spreken. Wel, hoe komt het dan dat vervolgens ieder verschillend zaadje uit dezelfde aarde, hetzelf­de water, dezelfde lucht, hetzelfde licht en dezelfde warmte alleen maar die oerstofsubstanties aantrekt en in zichzelf op zijn wijze belichaamt, die het als steeds hetzelfde en onveranderde zaad, al vele duizendmaal duizen­den jaren geleden heeft aangetrokken en belichaamd?

[9] Zie, daar duikt zelfs in de organische materie iets zuiver geestelijks op en laat aan de ontwaakte en scherpzinnige waarnemer zien, dat het enkel in zoverre het iets zuiver geestelijks is, werkelijk 'iets' is, en dat datgene wat de zintuigen van de uiterlijke mens als 'iets' zien en beschouwen, eigenlijk helemaal niets is en dat alleen maar datgene wat in de zaadkorrel verborgen ligt, een werkelijk 'iets' is, omdat het iets zuiver geestelijks is. Dit bevindt zich in het voor jouw oog nauwelijks zichtbare, uiterst kleine omhulseltje in het kiemhuisje dat door de hele zaadkorrel omsloten wordt. Dit zuiver geestelijke, dat in het genoemde omhulseltje ligt opgesloten, is een met liefde, licht en wilskracht vervulde gedachte of een idee, die volkomen geïsoleerd is van de talloos vele andere gedachten en ideeën, die ieder op zichzelf net zo afgebakend, afgezonderd en geïsoleerd zijn.'

 

74 Hoe de geest op de materie inwerkt

 

[1] (Rafaël): 'Deze in zijn kiemhulsje afgezonderde geest, die in het bezit is van zijn heldere intelligentie en zich bewust is van zijn kracht, die hij eigenlijk zelf is, weet precies wanneer het zaad, dat zijn door hemzelf gebouwde materiële woonhuis is, zover is, dat hij als zuivere geest met zijn werk kan beginnen.

[2] Als het zaad in de vochtige aarde wordt gelegd en de uitwendige substantieel-materiële bekleding week wordt, omdat haar substantiële zieledelen beginnen overeen te stemmen met de delen die haar in het vocht van de aarde omgeven, dan begint de zuivere geest meteen een juist gebruik te maken van zijn intelligentie en wil. Hij herkent precies de met hem overeenkomende deeltjes in de aarde, in het water, in de lucht en in het licht en in de warmte uit de zon, trekt die naar zich toe en schept daarmee volgens zijn ordening datgene wat met zijn wezen overeenkomt, en zo zie je dan een plant uit de aardbodem opgroeien met steeds dezelfde kenmer­kende eigenschappen. Het kruid ofwel het uiterlijk lichaam van de plant vanaf de wortel tot het hoogste punt van de stam is door de geest alleen maar voortgebracht, opdat de zuivere geest zich in de nieuwe zaadkorrels scheppend kan verveelvoudigen en zo zijn ik oneindig verveelvoudigt, hoewel de geest die eenmaal zo werkzaam is geweest, zichzelf verheft en, verenigd met de zieledelen die hij naar zich toe heeft getrokken, overgaat tot de vorming van hogere en meer volmaakte vormen en wezens.

[3] En wat ik je nu over de planten heb verteld, geldt in mindere mate ook voor alle mineralen en in meerdere mate voor alle dieren, en tenslotte ook vooral voor de mens. Vanaf het oerbegin geldt datzelfde voor het vormen van alle hemellichamen, alle hulsglobes en de hele Grote Wereldmens, die de Heer Zelf jullie voldoende duidelijk heeft beschreven en laten zien.

[4] Aan dit alles kun je toch duidelijk zien dat alle waarheid, werkelijkheid en realiteit alleen maar in het zuiver geestelijke te vinden is, en dat al het materiële alleen bestaat door de vasthoudende wil van de geest, die de materie geleidelijk kan verzachten, langzaam aan losser kan doen worden en tenslotte na kortere of langere tijd in een aan hem gelijk substantieel zielelichaam kan omvormen, al naar gelang een zielesubstantie zich tenge­volge van de ook in haar ontwaakte vrije wil meer of minder blijkt te kunnen voegen naar de innerlijke, levende orde van de geest.

[5] Wanneer jij van nu af aan de hele natuur aandachtig bekijkt, zul je daar vinden wat ik je nu heb uitgelegd! Want je kunt in de korte tijd dat wij nu samenzijn niet van mij verlangen dat ik van alle mineralen, alle planten en alle dieren afzonderlijk laat zien, in hoeverre zij uit zuivere geest en in hoeverre zij uit pure zielesubstantie bestaan. Het is voldoende dat ik je nu heel duidelijk heb uitgelegd hoe het zuiver geestelijke, het substantiële en tenslotte het materiële zich ten opzichte van elkaar verhouden. Want de regel die ik je nu gegeven heb geldt voor de hele eeuwigheid en voor de hele oneindigheid; als je de alfa begrijpt, begrijp je ook de omega. Voor wat ertussen ligt, geldt precies hetzelfde, afgezien van de talloze verschil­lende vormen.

[6] En nu ik je zoveel op een buitengewone manier onthuld heb, kun je ook heel openlijk zeggen of je het allemaal met je verstand begrepen hebt. We hebben nog tijd om het een en ander met elkaar te bespreken.Nu is het woord weer aan jou, en kun je ons allen vertellen hoe jij dit hebt begrepen!’

 

75 De geest, de meest innerlijke kracht

 

[1] Agricola zei: 'Hemelse vriend, het is werkelijk onmogelijk om het iemand nog helderder en duidelijker uit te leggen dan jij het mij en ons allen gedaan hebt! Maar dat we alles nog niet ten volle zo kunnen begrijpen als jij, zal je zeker nog veel duidelijker zijn dan ons, want zaken waarvoor de aardse mens nog niet voldoende begripsvermogen heeft, kan hij ook met de beste wil van de wereld nooit in het juiste licht zien. Maar wel is me volledig duidelijk geworden, dat alle echte realiteit eigenlijk alleen in het zuiver geestelijke gezocht moet worden en daar dan ook ongetwijfeld te vinden is. Alleen zou ik jou, beste hemelse vriend, nog om een paar concrete voorbeelden willen vragen om nog beter te kunnen begrijpen wat je ons over het zuiver geestelijke leert. Want kijk, wij Romeinen hebben een oude spreuk en die luidt: Longum iter per praecepta, brevis et efficax per exempla!* (Lang is de weg door  onderwijs, kort en vruchtbaar door voorbeelden!) En dat is beslist een oude en heel ware stelling. Een klein en kort voorbeeld zegt een onderzoekend mens vaak en vrijwel altijd meer, dan wat alle theoretische leerstellingen en grondbeginselen in staat zijn te zeggen, en juist om die reden vraag ik je dan ook om enkele kleine en goede voorbeelden.’

[2] Rafaël zei: 'Ja, m'n vriend, er zouden je nog veel meer zeer voor de hand liggende duidelijke voorbeelden gegeven kunnen worden, maar daarmee zul je het zuiver geestelijke toch niet helemaal met je natuurlijke zintuigen kunnen begrijpen. De geest, die overal de meest innerlijke kracht is, doordringt alles, ziet alles en bedwingt alles - en dat zal jouw geest ook doen, maar nog niet vandaag en ook niet morgen, maar pas wanneer alles in jou in de volle waarheid geordend zal zijn.

[3] Kijk eens naar de leerlingen van de Heer, waarvan er zich nu nog twee beneden in de tempel bevinden; één van die twee is aan de wereld verslaafd! Zie, deze leerlingen -met uitzondering van die ene - hebben al bijna het punt bereikt waarop ik mij, als zuivere geest, nu bevind; maar het was voor hen beslist niet zo gemakkelijk om zover te komen als jij je dat misschien voorstelt. Zij waren voor het merendeel vissers aan het meer van Galilea in de omgeving van Kapernaüm en waren in het bezit van een huis en grond en hebben vrouwen en kinderen, en zie, zij hebben alles verlaten en volgden gewillig en met grote vreugde de Heer omwille van Gods rijk en om Zijn kracht en macht te verkrijgen! En omdat zij zuiver terwille van het rijk van God de hele wereld de rug hebben toegekeerd, hebben zij ook in korte tijd in zichzelf bereikt wat jij als een groot man van de wereld pas geleidelijk aan zult kunnen bereiken.

[4] Je zult het bereiken al naar gelang je liefde tot God de Heer en naar gelang je liefde tot je medemensen; want de sterkte van je liefde tot God en tot je naaste zal je aangeven hoeveel er van Gods rijk in jou is ontwaakt en rijp geworden.

[5] Gods rijk in jou is deze liefde in je, en die liefde is ook jouw geest als de enige waarheid, werkelijkheid en het eeuwige, onvergankelijke leven. Wel, dat het is zoals ik je nu heb aangegeven, kan zelfs het best gekozen voorbeeld je niet laten zien, maar moet je in jezelf ervaren. Tot aan het moment dat je het zelf ervaart, geldt: geloven en hopen op de zekere vervulling van alles wat de Heer als de oereeuwige waarheid jou en jullie allen getrouw heeft beloofd!

[6] Desondanks wil ik je echter toch een paar tekenen als voorbeeld geven, waardoor je nog iets duidelijker zult zien, dat alleen in de geest alle oerstof en alle realiteit te vinden is. Jullie Romeinen hebben ook een spreuk, die we hier heel goed kunnen aanhalen. Kijk, jullie spreuk luidt als volgt: Quod a principio non valet, aut valere nequit, etiam in successu non aliquid valere potest; ex nihilo nihil erit* (Wat vanaf het begin geen kracht heeft of hebben kan, kan ook later niets tot stand brengen; uit niets komt niets voort.) Daaruit volgt menselijk geredeneerd heel duidelijk dat het zuiver geestelijke een reëel iets moet zijn; want als het volgens de materiële voorstellingen van de mensen een of ander niets zou zijn dat zich onmogelijk van zichzelf bewust kan zijn, hoe zou het dan ooit in eeuwigheid iets kunnen worden dat zich van zichzelf bewust is?!

[7] Opdat alles wat er is uit het zuiver geestelijke kan worden en ontstaan en bestaan, moet immers dit zuiver geestelijke vóór alles een waar 'iets' zijn, zodat ieder ander iets daaruit oorzakelijk kan voortkomen. In de zaadkorrel is derhalve alleen de in de kiemhuls rustende geest een werkelijk iets, terwijl de hele rest van het zaadlichaam op zich helemaal niets is, maar dat wat het is, alleen door de daarin wonende geest is. Deze geest werkt volgens de intelligentie die in hem woont, door de kracht van zijn wil, en daaruit ontstaat een plant, een struik, een boom, een dier, en zelfs een hele wereld.

[8] Wat de geest in zichzelf is, heb ik je inmiddels al meerdere malen uitgelegd. Maar dat kun je nu nog niet tot in de diepste betekenis begrijpen, omdat je eigen geest jezelf nog niet heeft doordrongen, maar je kunt er toch al in zoverre in je ziel een voorstelling van maken, dat het oerbeginsel van de geest een levend en zich van zichzelf overduidelijk bewust vuur en licht is, en derhalve de hoogste liefde en de hoogste wijsheid zelf. Meer kan ook de Heer Zelf je daarover niet zeggen!'

 

76 De bevrijding van het materiële

 

[1] Agricola zei: 'Kijk, nu is het mij al weer aanmerkelijk duidelijker, en ik herinner me nu een paar zinnen van de oude wijze Plato. Die onderzocht lange tijd het geestelijk wezen van God en kreeg tenslotte een visioen als in een heldere droom. Hem werd te kennen gegeven dat hij Gods geestelijke wezen zou zien. Toen kwam het hem voor alsof alles om hem heen vuur en licht werd. Het leek of hijzelf helemaal oploste, zonder daarbij echter zijn volle bewustzijn te verliezen. Maar in dit vuur voelde hij geen brandende hitte, maar enkel een machtige, hoogst verrukkelijk weldadige liefdes­ en levenswarmte, en een stem als de zuiverste harmonie van een welluidende eoluslier sprak uit de vuur­ en lichtzee tegen hem: 'Zie en voel het geestelijke wezen van God, en voel en zie jezelf in Hem en door Hem!' En Plato zag toen zijn gedaante als mens, en zag om zich heen nog talloze gedaanten zoals hijzelf. In die gedaanten ontdekte hij nog in minuscuul kleine figuurtjes, die allemaal leefden, ontelbaar vele andere vormen, die in totaal echter één enkele menselijke vorm uitmaakten. En zie, jouw uitleg lijkt veel op het droomgezicht van de grote wijsgeer, die overal in ontwikkelde kringen erg bekend is!

[2] Wel, het vuur en licht dat Plato zag, heeft hij beslist niet met zijn lichamelijke, maar met zijn geestelijke ogen gezien, en daarom denk ik nu: als ik zelf eenmaal geestelijker ben geworden, zal ook ik net als Plato in mijn geest datzelfde vuur en licht zien, dat hij heeft gezien en gevoeld. ­Heb ik dat juist gezien?'

[3] Rafaël zei: 'Ja, dat heb je heel juist en goed gezien, en ik kan je daarop niets anders zeggen dan: zo zit het ongeveer in elkaar! Maar Plato was een heiden en kon niet zo helder zien en waarnemen als iemand dat zal kunnen volgens de leer van God, de Heer. Maar om je hier nog een paar aanschouwelijke bewijzen van het enig ware en meest werkelijke iets van de zuivere geest te geven, zal ik nog enkele experimenten ten beste geven van het zuiver geestelijke; sla nu dus opnieuw heel goed acht op alles wat ik je met de allergenadigste toestemming van de Heer nog zal laten zien!

[4] Kijk, wat ons hier nu omgeeft, is zuivere, goed doorzichtige lucht, en hoezeer je nu je zintuigen ook inspant, je zult in die lucht niets anders ontdekken dan hoogstens een aantal muggen en allerlei vliegen die door elkaar zwermen, en hier en daar een grotere kever of zelfs een vogel! Ik zal nu heel kort het innerlijke gezicht van je ziel openen, dan zul je verbaasd zijn wat je in deze atmosferische lucht allemaal te zien zult krijgen.’

[5] Agricola zei: 'Hemelse vriend, doe dat en wat mij van nut is, zal binnenkort vele duizenden van nut zijn!’

[6] Rafaël zei: 'Heel goed, ik hoef het immers maar te willen en dan ben je al waar ik je hebben wil. - Wat zie je nu allemaal in de lucht?'

[7] Agricola zei: 'O, maar dat is onbeschrijfelijk! Wat een oneindige hoeveelheid wezens, planten, dieren, landschappen en zelfs menselijke gedaanten! En ik zie ook ontelbare zeer kleine lichtgevende wormpjes langs elkaar heen schieten en - zweven, en nu eens hier en dan weer daar vormt zich een bundel en in een oogwenk ontstaat daaruit een volledige vorm; maar die blijft niet lang bestaan en gaat meteen weer over in een andere vorm. overal is licht, alleen hebben de dingen weinig duurzaamheid en veranderen al gauw weer; slechts een paar vormen houden nu de aange­nomen vorm wat langer aan. Nee, bij deze aanblik zou zelfs het sterkste hoofd helemaal duizelig worden!

[8] Wel, wat zijn deze myriadenmaal myriaden lichtwormpjes en deze ontelbare vormen en gestaltes van alle mogelijke aard en soort, die zich steeds maar opnieuw ontwikkelen? En als ik er naar grijp en zo'n vorm of gestalte wil vasthouden, dan heb ik helemaal niets in mijn hand! Ah, dat is toch wel een echte levensfopperij!'

[9] Toen zei Rafaël: 'Wel, wacht dan nog maar even, dan zul je direct wat bestendigers krijgen!'

[10] Toen kwamen er allerlei vogels en zelfs ook vissen die in de lucht leken te vliegen of te zwemmen, in de buurt van de Romein, en hij ving een vogel en een heel zeldzame vis, die hij in zijn handen hield.

[11] Toen hij deze vangst had gedaan, zei hij (Agricola) tegen de engel: 'Luister, mijn hemelse vriend, ik heb mijn vangst nu gedaan! Maak nu dat ik de lucht weer op natuurlijke wijze zie, dan wil ik me ervan overtuigen of ik de vogel en de vis nog in mijn handen heb!'

[12] De engel zei: 'O, dat verzoek zal ik meteen inwilligen! Kijk, nu ben je al weer helemaal in de natuurlijke lucht en kun je je vangst op je gemak bekijken!'

[13] Agricola was nu weer in zijn natuurlijke toestand en wilde meteen zijn vogel en zijn vis nader in ogenschouw nemen; maar er bevond zich noch een vogel noch een vis meer in zijn handen.

[14] Daardoor verrast, vroeg hij (Agricola) aan de engel: Ja, wat is er nu met de vogel en met de vis? Waar zijn die nu? Alles wat ik zag was dus toch meer een droom dan volledige werkelijkheid!'

[15] De engel zei: 'Of juist omgekeerd! Je was daarnet juist dichter bij de echte werkelijkheid dan je nu bent! De vogel en de vis heb je nog, maar niet in je lichamelijke hand, maar in de handen van je ziel, en ik zeg je dat je deze dieren, die zeer veelovereenkomst met jou hebben, nog niet zo snel zult verlaten en zij jou ook niet, want zie, je hebt thuis in Rome als patriciër van een oud geslacht een schild, waarop aan de buitenkant net zo'n vogel met een aar in de snavel en net zo'n vis met een worm in zijn bek in goud zijn afgebeeld, en omdat jij nog veel waarde hecht aan zulke wereldse eretekens, zul je er nog niet zo gauw vanaf komen.

[16] In de eigenlijke lucht heb je weliswaar met de ogen van je ziel veel gestalten en vormen gezien - dat waren verschijnselen die overeenkomen met je nieuwe ervaringen - maar je kon ze nog niet vasthouden. En zoals je eigen gedachten steeds veranderden en in allerlei vormen overgingen en ontaardden, zo waren ze ook zichtbaar voor je ziel; maar de vogel en de vis van je ereschild, waaraan je nog een groot welgevallen hebt, bleven nog vast en onveranderd in de hand van je ziel -wat gelijk staat met de lust en de begeerte van je ziel naar buiten toe -en als je ze ook in hun natuurlijke staat wilt zien, kan ik ook dat nog voor je bewerkstelligen.'

[17] Agricola zei: ' Als je dat werkelijk mogelijk is, doe dat dan! Ik zou toch graag willen zien of dat mijn vogel en mijn vis is! Misschien zou ik dan gemakkelijker van zo'n puur wereldse domheid afkunnen afkomen.'

[18] De engel zei: 'Kijk naar je beide handen, dan zul je je wereldse eretekenen zien!'

[19] Toen keek Agricola naar zijn handen en zag in zijn rechterhand de vogel, een soort phoenix, en in zijn linkerhand een soort kleine dolfijn. Hij stond verbaasd te kijken van dit verschijnsel en vroeg dadelijk aan de engel hoe hij deze beide hinderlijke dieren zo snel mogelijk kon kwijtra­ken.

[20] De engel zei: 'Deze beide dieren, die totaal geen nut voor je hebben, kun je heel gemakkelijk kwijtraken door je hart helemaal van hen af te keren en het volkomen op de Heer te richten. Als je dat kunt, zullen deze beide dieren je spoedig verlaten; in je lichamelijke handen kunnen ze slechts zolang blijven bestaan als ik ze daar voor je wil houden. En kijk, ik wil dat ze verdwijnen! En zie, je handen zijn al weer vrij! Ik heb je nu alles laten zien wat jou de innerlijke waarheid verder kan verduidelijken; het overige moetje van nu af aan in jezelf zoeken en vinden.'

 

77 Het proces van de innerlijke verandering in de mens

 

[1] Daarop ging de engel op een wenk van Mij op Lazarus toe en beiden gingen het huis binnen om te zien hoe er voor ons en voor de jongeren, die zich nu hoofdzakelijk in de tenten vermaakten, een stevig en toereikend middagmaal werd klaargemaakt van de schapen die Rafaël te voorschijn had geroepen.

[2] Agricola wendde zich daarop tot Mij en zei: 'Nee maar, Heer en Meester, het is mij nu na de uiteenzettingen van deze geest heel vreemd te moede en ik kom mijzelf werkelijk voor alsof ik mezelf niet meer ben! Ik heb van U toch veel buitengewone dingen gehoord en gezien en ik voelde mij daar steeds bij thuis; maar bij de engel ben ik gewoonweg van mezelf vervreemd! Hoe kwam dat nu en wat betekent dat?'

[3] Ik zei: 'Vriend, wat er gebeurde was helemaal in orde! Want zolang je niet enigszins van jezelf vervreemd raakt, ben je bepaald nog niet erg dicht bij het Godsrijk; maar als je jezelf eenmaal wat vreemd begint voor te komen, is dat een teken dat je geest binnen in je een beetje wakker is geschud en in je ziel een beetje een stap voorwaarts heeft gedaan. En omdat je dat in je leven in zekere zin voor het eerst bespeurt, is dat juist een teken dat je innerlijke geest wat meer in beweging is gekomen. En dat kun je altijd als een heel goed teken beschouwen. Dat zal je nog meerdere malen en op een steeds duidelijker manier overkomen.

[4] Wanneer je zo iets ervaart, wees dan alleen maar blij en opgewekt, want het is een belangrijk teken dat je innerlijke geest begonnen is zich sterk met je ziel te verenigen! Want zolang je je in je alledaagse en vertrouwde gevoelens bevindt, behoor je nog tot deze wereld en ben je niet in staat om waarachtig Gods rijk te naderen. Want als de zuivere geest eenmaal in de mens ontwaakt en met zijn leven en licht de gehele mens gaat doordringen, dan begint in de mens ook een heel ander en - zeg maar ­geheel nieuw leven, waarvan hij vóór die tijd geen vermoeden had. En daarin ligt het grootste bewijs dat de mens, nadat het vlees van zijn ziel is afgevallen, een heel nieuw leven begint, waarvan hij tijdens zijn lichamelijk leven geen vermoeden en nog minder kennis had.

[5] Met het afvallen van het vlees van de ziel wil Ik niet reeds de volledige en werkelijke lichamelijke dood aanduiden, maar die toestand van de mens, waarin hij zijn zinnelijke en wereldse begeerten vrijwel geheel uit zich heeft gebannen en helemaal is begonnen in zijn geest te leven.

[6] De geest begint zich dan sterk met de ziel te verenigen en deze treedt dan steeds meer in verbinding met de enig ware leefwereld van de geest. Deze leefwereld ligt, voordien onvermoed en ongekend, vooralsnog diep in het hart van de mens, zoals het zuiver geestelijke vonkje in het kiemhulsje van een zaadkorrel.

[7] Zolang de zaadkorrel in de aarde niet sterft en uiteenvalt en zich zo ontbindt dat zijn vroegere vaste delen in de overeenkomstige vormen van de geest beginnen over te gaan, zolang ook blijft de geest werkeloos en verborgen. Maar wanneer het vlees van de zaadkorrel in de aarde zacht begint te worden en begint op te lossen, en in zijn steeds etherischer wordende deeltjes meer gaat lijken op de in de kiem wonende geest, dan begint de geest de aan hem gelijke delen te ordenen en doordringt die steeds meer, en dan treedt er -zoals je dat bij iedere ontkiemende en opgroeiende plant goed kunt zien -een totaal nieuwe bestaanstoestand in. En wat je in het klein bij een plant ziet, gebeurt ook in het groot en allesomvattend bij de mens, wanneer hij alle neigingen en begeerten in zijn ziel en ook in zijn lichaam die op de buitenwereld gericht zijn, door zijn ernstige wil in zich vernietigt en oplost, en deze in alles steeds meer gelijk begint te maken aan de innerlijke geest.

[8] Nu, dan kan het iemand die lange tijd aan al het wereldse gewend is, wel eens niet zo blij te moede worden, maar wanneer hij zich mettertijd in zijn nieuwe, innerlijke en enig ware leefwereld meer en meer thuis gaat voelen, zal de buitenwereld in gelijke mate steeds onaangenamer voor hem beginnen te worden. Zit er dus maar niet over in als Mijn Rafaël je wat meer dan gewoon wakker geschud heeft, want dat is van groot nut voor je.

[9] Hij is in zijn wezen al een zuivere geest en kon daardoor ook directer op jouw geest inwerken dan ieder ander nog zo geestelijk ontwaakt mens had kunnen doen, zolang deze de volledige wedergeboorte van de geest nog niet heeft bereikt. Maar dat is niet ten nadele van je ziel, maar slechts tot haar grote voordeel door Mij zo toegelaten. Zit er daarom, zoals Ik al gezegd heb, maar niet over in als het binnen in je wat vreemd en onwennig begint te worden! Verheug je in je hart als dit gevoel je nog vaker zal overkomen, want het geeft je aan, dat het rijk Gods steeds naderbij komt in het hart van je ziel. - Heb je dat goed begrepen?'

[10] Agricola zei: 'Ik dank U, o Heer, voor deze zeer genadige uitleg van U! Het gevoel heb ik nog wel, maar het bevreemdt me niet meer zo, zoals het me eerder bevreemd heeft. Maar nu zou ik alleen nog willen weten, hoe de engel zo precies kon weten welke dieren mijn oude ereschild sieren, want het schild bevindt zich veilig opgeborgen in Rome, en wij zijn hier. Hoe kan hij zo ver kijken?'

[11] Ik zei: 'Dat hoefde hij ditmaal helemaal niet, omdat hij dat als zuivere geest tot in de kleinste details in je ziel kon zien. Overigens had hij als zuivere geest ook in een oogwenk je ereschild vanuit Rome hier voor je neer kunnen zetten!’

[12] Agricola zei: 'Dat zou toch wel een beetje moeilijk zijn, want ook al kan een geest alle materie doordringen en oplossen, dan kan toch de materie de materie niet doordringen. Mijn schild bevindt zich in een stenen kast, die met een metalen deksel goed is afgesloten. Hij zou de kast helemaal moeten vernielen om het schild eruit te krijgen. En als hij dan met het schild oneindig snel door de lucht zou gaan, zou het schild immers in de lucht vernietigd worden!'

[13] Ik zei: 'Jij oordeelt zoals je de dingen begrijpt, maar de zuivere geesten begrijpen dat allemaal heel anders. Kijk, de engel hoefde niet eens van hier naar Rome te gaan. Zijn wil en zijn alles doordringende kennis zijn voldoende. Hij lost in Rome je schild volledig op, zoals hij eerder de steen heeft opgelost, en voegt het hier door zijn wil - net als de steen die je nog in je hand hebt - ogenblikkelijk weer samen tot zijn materie en zijn vorm. En kijk, zo is dan voor een zuivere geest zeker niets meer onmogelijk! Als je dat nu inziet, denk er dan over na, dan zal het in je ziel wel lichter worden!

[14] Maar nu komen de twee leerlingen terug uit de tempel en met hen nog een paar andere mannen. Die willen we gaan ondervragen, opdat ze ons vertellen hoe het er nu beneden aan toegaat. Daarom wachten we nu tot ze hier zullen zijn!’

 

78 De waard uit het dal doet verslag over de gebeurtenissen in de tempel

 

[1] Na een poosje arriveerden de beide leerlingen samen met de twee andere mannen. De ene man was de ons reeds bekende waard uit het dal, een buurman van Lazarus uit u, omgeving van Bethanië, bij wie Ik al een paar maal overnacht had, en de tweede man was een bekende goede vriend van hem en ook een waard, maar uit de omgeving van Bethlehem, die de grote herberg aan de hoofdheerweg bezat en bij wie Ik ook een keer overnacht had en vele zieken had genezen.

[2] De twee leerlingen waren Thomas en Judas Iskariot. De laatste wilde meteen in geuren en kleuren gaan vertellen, wat er zich allemaal in de tempel had afgespeeld.

[3] Maar Ik wees hem terecht en zei: 'Spreek pas als Ik je dat zal vragen, want tot nu toe ben Ik nog steeds jullie aller Heer en Meester, die wel het beste weet wie van jullie vieren Hij terwille van het volk het woord zal laten doen!’

[4] Na deze vermaning trok Judas Iskariot zich wat wrevelig terug en zei tegen Thomas: 'Ik wist al van tevoren dat ik weer opzij geschoven zou worden!’

[5] Thomas zei: 'Ik heb je onderweg al gezegd, dat je je niet moet opdringen! Weet je na zoveel onderricht van de Heer dan nog niet dat bij de Heer alleen diegene iets betekent, die altijd en overal zichzelf verdee­moedigt? Ik heb me niet opgedrongen en daarom heb ik ook geen terechtwijzing van de Heer gekregen. Houd je dat toch eens voor gezegd! Er zijn immers nog twee mannen bij ons, die eerder dan wij in de tempel waren en alles hebben gehoord en gezien wat er voorgevallen is. Zij weten dus meer dan wij beiden, en de Heer zal vanwege het volk alles door hen laten vertellen, en aan ons zal hoogstens gevraagd worden om te getuigen als dat nodig mocht zijn. Laten wij nu maar heel rustig naar onze oude plaatsen teruggaan en eens goed naar de omgeving kijken, want daar is ook nog van alles te zien, waaruit men voor zichzelf ook menige goede les kan trekken!’

[6] Met deze terechtwijzing van Thomas nam Judas Iskariot genoegen en hij ging rustig op zijn oude plaats zitten, en Thomas eveneens.

[7] Ik wendde Mij nu tot de waard uit het dal bij Bethanië en zei tegen hem: 'Wel, vriend, vertel eens, terwille van het volk, wat je in de tempel allemaal hebt meegemaakt; want je was vandaag al voor het aanbreken van de dag met velen uit jouw woonplaats in de tempel! Wat zeggen de tempeldienaren over de tekenen die in deze nacht te zien waren, wat zei het volk erover, en wat zeg jij er tenslotte zelf over?'

[8] De waard zei: 'Heer en Meester! Ik was werkelijk reeds voor het aanbreken van de dag in de tempel, en wel naar aanleiding van de verschijnselen die deze nacht hebben plaatsgevonden en die dermate uitzonderlijk waren, dat geen jood of heiden ooit zoiets gezien zal hebben. Als ik ook maar had kunnen vermoeden, dat U Zich nog in Jeruzalem ophield, en wel hier op de Olijfberg, dan was ik met deze vriend, die U ook goed kent, in plaats van naar de tempel reeds tijdens de verschrikkelijke verschijnselen rechtstreeks hierheen gegaan. Mijn vriend verbleef deze nacht bij mij en wilde vanmorgen weer naar huis reizen -hij kwam uit Galilea, waar hij verschillende zaken te doen had - ; maar de verschijnselen die zich deze nacht plotseling voordeden, weerhielden hem ervan verder te reizen, en wij gingen op naar Jeruzalem om daar mogelijkerwijs iets meer te weten te komen. Toen we haastig de tempel binnenkwamen, was het daar zo'n herrie dat je jezelf niet kon verstaan.

[9] De ene priester na de andere beklom het grote spreekgestoelte en begon het een en ander uit te leggen, maar het volk, dat al gauw inzag hoe onzinnig alles was wat er gezegd werd, wilde niets meer van de prediker horen en eiste een andere.

[10] Aanvankelijk hoorde het volk hem heel rustig aan, maar zodra hij weer over strenge boete en grote offers begon te spreken, werd het volk al gauw onwillig en zei: 'Jullie schuiven jullie eigen grove zonden steeds af op ons, armoedig volk, en wij moeten dan als het nodig is altijd voor jullie de zondebokken zijn! Hoeveel offers hebben we al niet aan de tempel gebracht! Wat voor gruwelijke boetedoeningen hebben we al niet gedaan, waarvan jullie zeiden dat Jehova daardoor Zijn volk met vriendelijke ogen genadig zou aanzien! In deze nacht hebben wij echter Zijn vriendelijkheid maar al te goed gezien, en daaruit bleek heel duidelijk dat alle offers die wij aan de tempel hebben gebracht en al onze bloedige boetedoeningen nergens goed voor waren. Het is nu geen ogenschijnlijke, maar een duidelijke waarheid voor ons, dat alle offers die wij gebracht hebben en al onze boetedoeningen onzinnig waren, want zij overschreden alle Mo­zaïsche wetten en wakkerden Gods rechtvaardige toorn alleen maar aan in plaats van die te verzachten. En de schuld daarvan ligt veel minder bij ons dan bij jullie priesters, die in deze tijd dankzij jullie te grote priesterlijke heerszucht ons al tot heel veel schande­ en gruweldaden hebben aangezet door te zeggen: 'Als jullie dit of dat doen, kom je op slag in de hemel! ' En daarom zijn alleen jullie degenen die de toorn van God hebben opgewekt, en niet wij, die ons helaas steeds trouw hielden aan dat wat jullie ons geleerd hebben, en die altijd gedaan hebben wat jullie van ons verlangden. Brengen jullie maar liever grote offers, en doe ware boete voor de vele zonden die jullie aan ons en aan de vele door God gezonden profeten begaan hebben, dan zal God ons wel weer aannemen. En dat is de mening van het volk!’

 

79 Het volk onthult de gruweldaden van de Farizeeën

 

[1] (De waard): 'Toen zei de priester dat hij en zijn medepriesters nog nooit een profeet gedood hadden.

[2] Daarop begon het volk weer te protesteren en zei: 'Je bent al veertig jaar priester en zou jij er niet bij geweest zijn toen de vrome Zacharias, ongeveer vijf en twintig jaar geleden tussen het grote offeraltaar en het allerheiligste, door in woede ontstoken handen gewurgd werd?

[3] Het is nog maar nauwelijks een jaar geleden dat in de woeste omgeving aan de Jordaan, Johannes, een zoon van de door jullie gewurgde Zacharias, door jullie bemoeienis en jullie steekpenningen door de gerechtsdienaren van Herodes gegrepen werd. Maar Herodes, die al gauw merkte dat Johannes een wijs man was en dat Gods geest uit zijn woorden sprak, behandelde hem meer als een vriend en liet de leerlingen van de profeet vrij en ongehinderd in en uit lopen. Maar de satan liet jullie al gauw weten dat het Johannes zo goed ging, en toen zonnen jullie dag en nacht hoe je Herodes zover kon krijgen dat hij de vrome profeet zou laten doden. Na veel piekeren en beraadslagen vonden jullie in de slechte moeder van de mooie Herodias, waar Herodes veel van hield, een heel geschikt middel om de profeet uit de weg te ruimen. En zodoende hebben jullie ook deze profeet gedood omdat hij, in het bijzijn van al het volk, teveel op jullie geweten werkte.

[4] Maar er is nog een grote profeet die nu leeft en leert, die uit Galilea hierheen is gekomen, en waarvan Johannes zelfs heeft gezegd dat hij niet waardig was Zijn schoenriemen los te maken; want hijzelf was slechts een stem van een roepende in de woestijn om de weg te bereiden voor die grote profeet van wie men vanwege zijn leringen en zijn daden algemeen zegt dat Hij de beloofde Messias is.

[5] Maar wat zeggen jullie? Jullie zeggen dat er geschreven staat, dat er uit Galilea geen profeet zal opstaan en dat ieder die in Hem gelooft, vervloekt is.

[6] Maar wij zeggen: AI staat er dan geschreven dat er uit Galilea geen profeet zal opstaan, dan staat er naar ons weten toch nergens geschreven dat uit Galilea de Messias niet zal opstaan!

[7] En deze grote profeet heeft nog onlangs op het feest in de tempel geleerd, en op zo'n wijze manier dat zelfs de boosaardige knechten die Hem moesten grijpen en voor jullie moesten slepen, ten slotte over Hem getuigden dat er nog nooit een mens zo gesproken had als Hij. Maar jullie woede werd steeds groter en groter. En toen Hij jullie met waarlijk goddelijke kracht de waarheid in het gezicht slingerde, werden jullie zo kwaad dat jullie Hem meteen in de tempel wilden stenigen. Maar Hij werd onzichtbaar en jullie hebben de opgeraapte stenen vol ergernis weer moeten neerleggen.

[8] Lazarus, de heer van Bethanië, zat in jullie raad en gaf, als een van de rijkste mannen van het hele joodse land, grote offers aan de tempel. Toen al zijn grote offers jullie nog steeds niet genoeg waren en jullie hem daarover dag en nacht lastig vielen, werd het hem toch te bar, vooral omdat jullie hem in alle ernst zeiden dat het beter en nuttiger voor hem zou zijn om alles aan de tempel te geven in plaats van aan de armen, want het arme gepeupel moest maar werken, dan zou het wel wat te eten krijgen. Want het was God niet welgevallig dat een rijk mens door zijn domme barm­hartigheid de armen tot nutteloze luiaards maakte. Dat hebben jullie tegen hem gezegd, zoals wij van hemzelf gehoord hebben.

[9] Wel, Lazarus liet zich ook dat nog gedeeltelijk welgevallen; maar in overleg met zijn beide zusters nam hij een besluit en zei: 'Wij bezitten nog veel onontgonnen land. Ik zal terwille van de tempel ophouden met het zomaar geven van aalmoezen; in plaats daarvan zal ik, uitgezonderd bij gebrekkige mensen, alle armen die naar ons toekomen, vragen of ze niet naar krachten voor een goed loon bij ons willen komen werken'. Dat deed Lazarus, hij nam veel arbeiders aan en liet door hen zijn uitgestrekte en verafgelegen grondbezit bewerken. Aan de tempel schonk hij nog steeds grote offers, wat wij maar al te goed weten. Jullie kwamen dat weldra te weten; weliswaar konden jullie de goede man niets wezenlijks verwijten­ omdat hij hoofdzakelijk had gedaan wat jullie wilden, maar heimelijk waren al die arbeiders van hem alweer een doorn in jullie boze ogen, en jullie deden al gauw alle moeite om met alle middelen die jullie ter beschikking stonden, zijn arbeiders van hem af te troggelen.

[10] Zo lieten jullie je trouwe dienare