Het grote Johannes evangelie
De Heer gaf dit door
het innerlijke woord
aan
Jakob
Lorber
Oorspronkelijke titel: 'Johannes, das
grosse Evangelium' geschreven door Jakob Lorber. Dit boek is gepubliceerd door
Lorber-Verlag, Bietigheim Wurttemberg.
Wie wat meer zou willen weten van de
profeet Jakob Lorber, kan zich wenden tot de
Jakob Lorber Stichting voor het Nederlandse taalgebied
Burg. de Millylaan 1,7231 DP
Warnsveld. Telefoon: 05750 - 21803
Copyrights 1988 Uitgeverij De Ster -
Breda
NUGI 632
ISBN 9065564918
Hoofdstuknummer/omschrijving/tussen
haakjes,
indien
bekend de datum waarop het geschreven werd
Cursief
worden de plaatsen van handeling aangegeven.
De Heer en
de tempelpriesters (Ev.Joh. hfdst.5)
1 De genezing van een zieke bij het bad van
Bethesda (Ev.Joh. 5, 1-13)
2 De Heer getuigt van Zichzelf en van Zijn
zending als Messias 5,14-27)
3 De Heer spreekt over de betekenis van Zijn
daden (Ev.Joh. 5,28-39)
4 De verstoktheid van de tempeljoden (Ev.Joh.
5,40-47)
5 De Farizeeën in Bethanië
6 De bekentenis van de Farizeeën
7 De Heer met de Zijnen op een heuvel bij
Bethanië
8 Mozes en Elia verschijnen op bevel van de
Heer.
Mozes' aanklacht tegen de tempeljoden
9 De aanklacht van Elia
10 De zelfbeschuldiging van de
priesters
11 De goede voornemens van de
pasbekeerde joodse priesters
12 De nachtelijke storm tijdens het
onweer
13 De nieuwe ster en het nieuwe
Jeruzalem. De voorwaarde voor het eeuwige leven
14 Bekentenis van een joodse priester
15 De joodse priesters worden
leerlingen van de Heer
16 De bekeerde priesters breken met de
tempel
17 De zelfzuchtige handelwijze van de
priesters in de tempel
18 Een evangelie van blijmoedigheid
19 De reiniging van de zonde
20 De vergankelijkheid van de materie
21 Een wijnwonder. Het werk in de
wijngaard van de Heer
22 De valse leraren van het evangelie
23 De Heer en de Zijnen in Bethlehem.
Genezing en verzorging van veel zieken
24 De genezingen van de Heer in een plaatsje
bij Bethlehem
25 De reis van de Heer naar Kisjonah
26 De filosofische vragen van
Philopold
27 Het rijpingsproces bij de mens
28 Tijd en ruimte
29 De mate van kracht
30 De kracht van het licht
31 Het goddelijke en menselijke wezen
van de Heer
32 Het geestelijke in het natuurlijke
33 Hemel en hel
34 Een grote visvangst
35 Judas Iskariot in het huis van
Kisjonah
36 Vertrek uit Kis en aankomst bij de
waard van Lazarus
37 De wijzen uit Perzië
38 De bekwaamheid en de daden van de
drie wijzen
39 Het goede doel heiligt niet de
slechte middelen
40 De invloed van de lichtgeesten
Aan de
zee van Galilea
(Ev.
Joh. hfdst.6)
41 De spijziging van de vijfduizend
(Ev.Joh. 6,1-15)
42 De leerlingen varen over de zee
naar Kapérnaum (Ev.Joh. 6,
43 Het brood des levens (Ev.Joh.
6,22-35)
44 De zending van de Heer op aarde.
Het vlees en het bloed van de Heer
(Ev.Joh. 6,36-58)
45 Het oordeel van het volk over de
woorden van de Heer (Ev.Joh. 6,59-64)
46 Een beproeving voor de leerlingen van
de Heer (Ev.Joh. 6,65-70)
47 Judas Iskariot (Ev.Joh. 6,71)
48 In de herberg van de waard van
Kapérnaum
49 Het geduld van de Heer met Judas
Iskariot
50 De rijke visvangst. De heerlijk
smakende edelvissen
51 Over vasten en boete doen.
De gelijkenis van de Farizeeër en de tollenaar (Ev.Luc. 18,9-14)
52 Over verzoeking en zwakheden. Oefen
het denken!
53 De bestemming van de schepselen
54 De opstanding van het lichaam
55 Over ziekten en vroegtijdige dood
56 De voornaamste oorzaken van de
ziekten
57 De springvloed
58 Petrus en de rijke inwoner van
Kapérnaum
59 Het wezen van de wereldse mens
60 De onverschilligheid van de
kooplieden op geestelijk gebied
61 Over reïncarnatie. De aarde als
school voor de kinderen Gods
62 De grote zeeslang
63 De reden van de menswording van God
64 Het ongeloof als bewijs van
rijpheid voor een nieuwe openbaring,
Vergelijking van de mensen ten tijde van Noach en van Jezus.
De geestelijke toestand van de mensen
65 De leiding aan gene zijde van de
mensen die vóór Jezus leefden. Het hemelrijk
66 De hebzuchtige overste van
Kapérnaum
67 De onsterfelijkheid van de
menselijke ziel
68 De oorzaak van de vrees voor de
dood
69 De goddelijke liefde, haar zorg en
wijsheid
70 Het verzonken land
71 Het wezen van de boze geesten
72 Invloed van geesten bij natuurlijke
gebeurtenissen als toelatingen
van de voorzienigheid.
73 De verdronken dochter van de waard
en haar opwekking
74 Het schip van de Farizeeën op de
woeste zee
75 Over het juiste bekijken van de
natuur
76 De oorzaken van het verval van de
mensen.
Theocratie en monarchie Eindtijd en gericht.
77 Op een berg bij Kapérnaum
78 Een gesprek tussen de waard en de
overste over de Heer
De Heer
in het noorden van Galilea (Ev.Joh. hfdst.7)
79 Het afscheid van
de herbergier te Kapérnaum.
Het innerlijk woord als godsgeheim in het
hart van een mens. (Ev. Joh. 7,1)
80 Het bezoek bij de
waard in Kana. De genezing van het zieke kind.
Een evangelie voor zogende moeders.
81 De Heer in het noorden van Galilea
82 De leerlingen en de strenge
tollenaar
83 De Heer wekt de gestorven zoon van
de tollenaar op
84 Het wegzenden van de drie dokters
85 De kunst om te leven
86 De Heer als leraar van de levenskunst
87 De innerlijke ontwikkeling van de
geestelijke mens
88 De grondslagen voor de geestelijke
vervolmaking. Het wezen van God
89 Tweespraak tussen de dokter en de
waard over de Heer
90 Het menselijke en het goddelijke in
de Heer
91 De dokter krijgt van de Heer de
kracht om door handoplegging
zieken te genezen
92 De christen als
zakenman.
Over het betalen van bescherming en het
houden van slaven.
Welke houding men ten opzichte van
afgodenpriesters moet hebben.
93 Het bezoek aan het heilige bos. De
vernietiging van de afgodenbeelden.
94 De vraag van de priester om herstel
van de afgodenbeelden. Het heilige meer
95 Bij de maaltijd in het huis van
Jored de tollenaar. De levensleer van de Heer.
96 Over de astrologie
97 De Heer geneest zieken in een
vissersdorpje
98 De handige verdedigingstoespraak
van de heidense priester
99 Joreds arme vissersdorpje wordt
door de Heer wonderbaarlijk gezegend
100 De terugkeer naar Chotinodora
101 De Heer verklaart de geschiedenis
van Daniël
102 De listige vrouwen van de heidense
priesters
103 Het goede getuigenis van de
priestervrouwen over de Heer
104 De twijfel van de geleerde vrouwen
aan het hiernamaals
105 Het misnoegen van de Heer over de
hoogmoedige, kritische vrouwen
106 Een schriftgeleerde ondersteunt de
opvattingen van de priestervrouwen
107 Het verkeer met gene zijde.
Bewijzen voor het voortleven na de dood
108 De atheïstische toespraak van de
welbespraakte vrouw van de priester
109 Gedachtenwisseling tussen de
schriftgeleerde en de vrouw van de priester
110 De uiteenzetting van de
schriftgeleerde over het wezen van God
111 De weg om God te Ieren kennen en
lief te hebben
112 De bijgelovige vissersbaas aan de
Eufraat
113 De juiste manier om godsdienstig
onderricht te geven
114 De slang als voorbeeld
115 De houtdieven
116 De vloteigenaars en de Heer
117 Het verhaal van de rijke man en
zijn werklieden
118 De schuld van de vlotbazen
119 De eerbied van de priestervrouwen
voor de Heer
120 De Heer geeft uitleg over de
maanwereld en over maanzucht
121 Kenmerken van de op aarde
geïncarneerde maanzielen
122 De Heer waarschuwt voor de
terugval in het materiële.
Het wezen van de materie.
De oneindigheid van de Heer.
123 Over het gebed en de godsdienst
124 Over de ontwikkeling van de mensen
125 De geest van de mentor van de
priestervrouwen verschijnt
126 De betekenis van het joodse volk
ten opzichte van de heidenen
127 De Heer overwint de rivierrovers
128 De Heer in Samosata
129 De genezing van de aan koorts
lijdende zoon van de hoofdman
130 De bekering van de
afgodenpriesters
131 De Romeinse hoofdman vindt zijn
broers
132 De klacht van de hoofdman over de
oorlog in het dierenrijk
133 Over de zieleleer. Wezen en doel
van de materie.
De
vrije ontwikkeling van de mens tot het kindschap van God.
134 Het verhaal van de hoofdman over
de wijze Illyriër
135
De persoonlijkheid van God. Gods wil en de wil van de mens. De kracht van de
wil
136 Het gevoel voor schoonheid, een
bloem van de waarheid
137 Het bezoek aan de tempel der wijsheid
138 De wondermaaltijd in het huis van
de overste. Wezen en werking van de liefde
139 De sjacherjoden
140 De terugreis naar Kapérnaum. De
reus en zijn preek tegen de joden
141 De mislukte overval van de overste
van de synagoge
142 De hoofdman werft de reus en zijn
broeders aan voor Rome.
Werken
der liefde zijn de ware verdienste voor God
143 Ambt en eer. Alles is genade:
alleen de goede wil is verdienste
144 De afhankelijkheid van de mens van
Gods genade
145 De verwijten en twijfel van de
leerlingen
146 De ontevreden leerlingen gaan
alleen naar het loofhuttenfeest in Jeruzalem.
De
Heer gaat hen heimelijk achterna (Ev. Joh. 7,2-13)
147 De Heer in de tempel. De mislukte
aanslag van de tempeldienaren.
(Ev.Joh.
7:14-36)
148 Het bezoek van de Heer aan Lazarus
in Bethanië
149 Een voorspelling van de Heer over
onze hedendaagse tijd.
De noodzaak van goddelijke openbaringen
150 Echte en valse profeten en
openbaringen
151 De kenmerken van de antichrist
152 De grote afwisseling onder de
schepselen en hun doel
153 Voorspelling van de Heer over het
gericht over de joden.
De vergankelijkheid van de materie
154 Over de noodzaak van de
vergankelijkheid van de materie
155 Ongelukken en ziekten die al of
niet door eigen schuld ontstaan
156 De op handen zijnde
maansverduistering
157 Het zien van de maan door het
geestesoog
158 De gevolgen van de
maansverduistering. Wedergeboorte en geestelijke gaven,
159 De belevenissen van de leerlingen
op het feest in Jeruzalem
160 De zeven waakhonden van Lazarus.
De
sterrenwerelden als scholen voor geesten
161 Het geven van een voorbeeld als
beste les en vermaning.
Waar ernst en dreiging op hun plaats zijn
162 Oorzaak en doel van ziekten en
lijden
163 Het lot van zelfmoordenaars.
De leer verkondigen zonder het goede voorbeeld te geven is nutteloos.
Geloof zonder werken is dood.
164 Lazarus' houding ten opzichte van
de tempel.
Ergernis en de kwalijke gevolgen ervan
165 Invloeden van geesten en de vrije
wil van de mens van de zielen van dieren
166 Wat meteoren en kometen eigenlijk
zijn
167 Lazarus wordt eigenaar van een
oliebron
168 Lazarus en de tempelspionnen
169 De verwijzing van de Heer naar
Zijn kruisdood
170 De Heer onderricht in de tempel
(Ev.Joh. 7,37-49)
171 De Farizeeën en Nicodémus (Ev.Joh.
7, 50-53)
De Heer
op de Olijfberg (Ev. Joh. hfdst.8)
172 De Heer en de Zijnen in de herberg
van Lazarus op de Olijfberg (Ev.Joh. 8,1)
173 De beschouwingen van de Heer bij
de aanblik van Jeruzalem.
Het gericht
over Jeruzalem.
174 De voorspelling van het grote
gericht van de huidige tijd
175 Lazarus' twijfel aan de goddelijke
leiding van de mensheid
176 Over de werkers in de wijngaard.
Doel,
wezen en werking van de openbaringen
177 De profeten als dragers van de
openbaring.
Lichtgelovigheid
en onvoorwaardelijk geloof
178 Twee soorten mensen op aarde:
zielen van boven en zielen van beneden
179 De antichrist
180 Over de juiste zegen en het juiste
gebed
181 De aankomst van de Romeinse
vreemdelingen in de herberg
182 Het gesprek van de gids met de
Romeinen over de Heer
183 De Romein vraagt de waard en
Lazarus naar de wonderman Jezus
184 Lazarus vertelt de Romeinen over
de Heer
185 De genezing van de bezeten jonge
vrouw Maria Magdalena
186 De Romeinen en de jonge vrouw eren
de heer
187 Over de werking van de wijn
188 De waarde van het denken en de
lichtgelovigheid
189 De Romeinen zien de engelenwereld
190 Het verschil in levensopgave van
engelen en mensen
191 Over het tweede en derde gezicht
192 Een bezoek aan het universum
193 De geestelijke overeenkomst van de
dagtijden
194 De Heer karakteriseert de dertig
Romeinen
195 De dertig Romeinen zoeken de Heer.
196 De Heer onderricht in de tempel.
Het oordeel van het luisterende volk
197 De echtbreekster
198 De Heer maakt Zich bekend
199 De Heer en Zijn tegenstanders
200 Het wezen van de Heer
201 De ontmaskering van de verleider
van de echtbreekster
202 Arbeiders bezoeken de Heer op de
Olijfberg
203 De reden van het ongeloof van de
tempeldienaren
204 Het opvoeden van de mensheid in de
kennis van God
205 De wilsvrijheid en de geestelijke
opdracht van de mens op aarde
206 Over zonde en offer
207 De beschouwingen van de Heer over
Jeruzalem en de eindtijd van de aarde.
Het duizendjarige rijk en het gericht door het vuur.
208 Het verhaal van Lazarus over de
ongelovige Farizeeën
209 Het wonder in de herberg
210 De twijfel van de Farizeeën over
de Heer als Messias
211 Een weddenschap tussen Agricola en
een Farizeeër
212 Agricola verklaart voorspellingen
uit Jesaja
213 De onwetendheid van de Farizeeër
over de zon en de zondvloed
214 Over het boek job en over de
tempel te Jabusimbil
215 Het orakel van Delphi. Over het
verder leven na de dood
216 De zeven boeken van Mozes
217 Over het Hooglied van Salomo
218 Agricola spreekt over het wezen
van de ziel
219 Ziel en lichaam
220 Het zich van de wereld afkeren en
het Rijk van God
221 De goddelijke leiding van de
mensen
222 Reine en onreine spijzen
223 Goed en verkeerd sabbatvieren
224 Het weerwoord van de Farizeeër
225 Invloeden van geesten en contact
met het hiernamaals
226 Gods wezen en eeuwige
scheppingsvreugde
227 Niet het weten, maar het handelen
uit liefde maakt zalig
228 Naastenliefde. Kennis en liefde
van God
229 God-Vader, God-Zoon en God-Heilige
Geest
230 De drie-eenheid in God en mens
231 De oneindigheid en
alomtegenwoordigheid van God in Jezus
232 Het wezen van de kometen
233 Het belang van kennis
234 Uitvindingen en hun doel
235 Over de valse profeten
236 De geestelijke alomtegenwoordigheid
van de Heer
237 Hemel en hel
238 De gevechten in de hel
239 De tweede schepping van God
240 De verhouding tussen hel en wereld
241 Lazarus wil de zondaars helpen
242 Drie gelijkenissen over de
baanhartigheid van God
243 De gevolgen van de verkeerde
voorstelling van het hiernamaals
244 Over rechtspreken en straffen
245 De grote scheppingsmens in het
universum
246 De verlossing van de wereldmens
247 De Heer als Heiland van de grote
wereldmens
248 De beweging van de wereldmens en zijn
hulsgloben. De dubbelzonnen
De in de tekst tussen
haakjes ( ) en cursief toegevoegde verklaring van woorden resp. aanvullingen,
alsmede de voetnoten zijn, indien niet anders aangegeven, van de uitgever.
De Heer
en de tempelpriesters
1
De genezing van een zieke bij Bethesda
[1] Op deze dag ging Ik met Mijn
leerlingen tot vlak bij Jeruzalem, waar wij logies namen in een herberg die Ik en
Mijn leerlingen goed kenden. De waard, die zich bijzonder verheugde over ons
bezoek, vertelde ons uitgebreid over de heersende, kwalijke toestanden in
Jeruzalem en liet een uitstekend avondmaal voor ons klaarmaken.
[2] Maar IK zei tegen hem: 'Kom morgen
maar naar de tempel, dan zul je eens zien hoe Ik met de Farizeeën zal
omspringen! Morgen zullen zij precies en zonder enig voorbehoud te weten komen
met wie zij in Mijn persoon te maken hebben!'
[3] Daarover was onze waard erg blij
en hij bracht ons nog brood en wijn zoveel wij maar wilden. 'Weliswaar had hij
al veel over Mij horen vertellen, maar ook hij wist nog niet wie Ik nu
eigenlijk precies was, hoewel Mijn leerlingen hem een aantal aanwijzingen gaven
die hij goed in zich opnam. - Spoedig daarop begaven wij ons ter ruste.
[4] Op de morgen van de sabbat trokken
wij op naar Jeruzalem. (Joh.5, 1)* (*Alle in de tekst tussen haakjes
toegevoegde bijbeltekstaanduidingen zijn toevoegingen van Jakob Lorber of van
de uitgever.)
Waarom dan 'op'? Omdat de grote stad
en vooral de tempel op een tamelijk uitgestrekte, rotsachtige bergrug gebouwd
waren, en de tempel met zijn uitgestrekte zuilengangen, ringmuren en
hooggelegen tuinen vrijwel het hoogst lag. Dat de waard, wiens huis in het dal
stond, met ons mee omhoog ging, spreekt vanzelf.
[5] Toen wij in de buurt van de tempel
kwamen, moesten wij eerst langs een bad, Bethesda genaamd (Vedes da = het geeft
opwekking of genezing) , dat vlak bij de schapestal van de tempel lag, omringd
door vijf zuilengangen. (Joh.5,2) Deze gangen lagen altijd vol zieken,
zoals blinden, verlamden, mensen met verschrompelde ledematen en mensen met
allerlei andere ziekten, en zij wachtten tot het water in beweging kwam. (Joh.
5,3 ) Volgens een zeer oude overlevering uit de tijd van Melchizedek, en
naar het vaste geloof vooral van het arme volk, daalde er van tijd tot tijd een
engel uit de hemel neer, die .het water in beweging bracht. Weliswaar zagen de
mensen de engel met, maar zij maakten zijn aanwezigheid op uit het vreemde
bewegen van het water.
[6] De geleerde Farizeeën geloofden
persoonlijk weliswaar niet aan het neerdalen van de engel, maar net als de
Romeinen en de Grieken hielden zij het bad alleen maar voor een speciale,
geneeskrachtige bron; zij zagen er echter toch voordeel in het volk bij het
vrome, oude geloof te houden.
[7] Wanneer het water bewoog -hetgeen
iedere week een of tweemaal voorkwam -, had het werkelijk zo'n buitengewone,
genezende kracht, dat iedereen, met wat voor besmettelijke ziekte dan ook,
genezen werd als hij het geluk had als eerste in het water te komen. (Joh.
5,4) Het spreekt vanzelf dat ook daar slechts de rijken en welgestelden in
het voordeel waren, en dat de armen, omdat zij niets konden betalen, vaak
jarenlang tevergeefs moesten wachten tot een verpleger die wat barmhartiger
was, zo'n arme als eerste in het water dompelde, waarop hij dan ook gezond
werd.
[8] Onze waard wond zich daar erg over
op en betitelde deze handelwijze als een ingemene, onrechtvaardige zaak. Ook
vestigde hij Mijn aandacht op een oude, arme man die daar al achtendertig jaar
op genezing wachtte (joh.5,5) zonder dat zo'n op geld beluste verpleger
er ook maar aan dacht hem na zoveel jaar eindelijk eens als eerste naar het
bewegende water te brengen.
[9] Daardoor werd Ik natuurlijk erg
getroffen en IK zei tegen de waard: 'Hoewel het vandaag sabbat is, moet deze
man toch meteen geholpen worden! ,
[10] Omdat Ik ten eerste Zelf wist en
ook van de rechtschapen waard gehoord had, hoe deze man ervoor stond, ging Ik meteen
naar hem toe en vroeg: 'Wilt u gezond worden?' (Joh.5,6)
[11] Daarop antwoordde DE ZIEKE met
een treurig gezicht: 'Goede Heer! Ik heb niemand die mij het eerst in het bad
brengt als het water in beweging komt, en als ik zelf ga, gaat een ander die gesteund
wordt, vóór mij het water in. (Joh. 5, 7) Hoe kan ik dan ooit gezond
worden?!'
[12] Toen zei IK: 'Sta dan op, neem uw
bed op en ga terug naar waar u vandaan bent gekomen! ' (Joh. 5, 8)
[13] En terstond werd de zieke gezond,
nam zijn schamele bed op en ging zoals gebruikelijk was naar een priester, om
te laten zien dat hij genezen was en dat nog wel op een sabbat, hoewel
jarenlange ervaring geleerd had dat het water dan vrijwel nooit bewogen werd. (Joh.
5, 9) Daarom viel het de joden meteen op dat deze man op een sabbat gezond
was geworden.
[14] Over dat gezond worden zouden zij
(DE JODEN)* (*al deze tussen haakjes toegevoegde persoonsnamen zijn van de
uitgever.) niet zoveel gezegd hebben, maar dat hij op de sabbat zijn bed droeg,
was voor hen wel een grote misstap, en zij zeiden: 'Het is vandaag sabbat en
dan is het niet gepast om een bed te dragen!'
(Joh. 5, 10)
[15] Hij (DE GENEZEN MAN) antwoordde
echter: 'Luister! Hij die mij gezond gemaakt heeft, zei tevens tegen mij:'Neem
je bed op en ga heen!' (Joh.5,11) Iemand die zo'n macht heeft en die mij
zo'n weldaad heeft bewezen, heb ik ook op deze sabbat gehoorzaamd! Want volle
achtendertig jaar lang heeft niemand mij zo'n weldaad bewezen als die man!
Waarom zou ik hem dan ook niet op de sabbat gehoorzamen?!'
[16] Toen vroegen DE JODEN hem: 'Wie
is dan die man die vandaag op een sabbat tegen je zei:'Neem je bed op en ga
heen!'?' (Joh. 5, 12)
[17] De gezond gemaakte man aan wie
dit gevraagd werd, wist echter niet wie Ik was en hoe Ik heette. Hij kon Mij ook
niet aanwijzen, omdat Ik de plaats snel verliet vanwege het vele volk dat er
verzameld was. (Joh. 5, 13 )
2
De Heer getuigt van Zichzelf en van Zijn zending als Messias
Ev. Joh.
5, 14-27
[1] Ongeveer een uur later ging Ik met
Mijn leerlingen naar de tempel nadat wij eerst een ontmoeting hadden met de
familie van Lazarus uit Bethanië, die Ik reeds vanaf Mijn twaalfde jaar kende
en die Ik ieder jaar tijdens onze pelgrimstochten naar Jeruzalem placht te
bezoeken en waarmee wij van alles bespraken over de uitoefening van Mijn taak
als leraar. De familie en ook de ons reeds bekende waard begeleidde ons naar de
tempel, en toen wij in de tempel kwamen, ontmoette Ik daar de genezen man, die
zich toen hij Mij zag, naar Mij toe drong en Mij opnieuw begon te loven en te
danken.
[2] IK zei tegen hem: ' Zorg dat u, nu
u gezond bent geworden, verder niet meer zondigt, opdat u niet nog iets ergers
overkomt!' (Joh.5, 14)
[3] Hij bezwoer dat en hoorde bij deze
gelegenheid Mijn naam, wat niet zo moeilijk was omdat velen Mij van eerdere
ontmoetingen kenden. Daarna verliet de man ons en ging naar de strenge
tempeljoden en vertelde hun dat Ik, Jezus, het geweest was, die hem genezen
had. (Joh.5, 15)
[4] Toen ontstaken deze tempeljoden in
woede, volgden Mij, en begonnen zich naar Mij toe te dringen om Mij op staande
voet te grijpen en te doden, omdat Ik dat -en bovendien nog op zo'n belangrijke
sabbat! - gedaan had. (Joh.5,16)
[5] De waard zag hoe de joden, die hij
boven alles haatte, woedend in Mijn richting kwamen en raadde Mij aan zo snel
mogelijk te verdwijnen, omdat Mij anders gemakkelijk iets ergs zou kunnen
overkomen.
[6] IK stelde hem echter gerust en
zei: 'Wees niet bang; want zolang Ik het Zelf niet wil, zullen zij Mij niets
kunnen doen! Maar Ik zal hun zodra zij Mij vragen gaan stellen, eerst eens
onomwonden zeggen wie Ik ben, en dan zul je pas echt hun woede zien, waar op
dit ogenblik echter niemand bang voor hoeft te zijn!'
[7] Terwijl Ik dat onder vier ogen
tegen de waard gezegd had, waren DE WOEDENDE JODEN ook al bij Mij en snauwden
Mij toe: 'Waarom deed je dat op een verheven sabbat en heb je deze in het
bijzijn van het hele volk ontheiligd? Had je dat morgen niet kunnen doen, dan
zou de zieke nog vroeg genoeg geholpen geweest zijn en de verheven sabbat zou
niet ontheiligd zijn?! ,
[8] IK keek de woedende joden ernstig
aan en zei simpelweg tegen hen: 'Mijn Vader werkt tot nu toe, en Ik werk ook!' (Joh.5,17)
[9] Daarop werden DE TEMPELJODEN nog
bozer en probeerden Mij te grijpen en meteen te doden; want zij schreeuwden
tegen.het volk: 'Hij vond het niet genoeg om de verheven sabbat te ontheiligen,
maar hij onteerde ook God, door Hem zijn Vader te noemen en zich aan Hem gelijk
te stellen! Grijp hem daarom en wurg hem meteen!' (Joh.5, 18)
[10] Er ontstond een regelrecht
opstootje in de tempel en sommigen maakten aanstalten om Mij vast te grijpen.
Ik gebaarde echter dat ze stil moesten zijn.
[11] Meteen
werd ook alles rustig en IK zei tegen de woedende joden: 'Voorwaar, voorwaar,
Ik zeg u: Ik, als Zoon, kan uit Mijzelf niets doen behalve datgene wat Ik de
Vader zie doen! Wat dus Mijn Vader doet, dat doe Ik ook!
(Joh .5,
19) De Vader heeft de
Zoon lief en toont Hem alles wat Hij Zelf doet, en Hij zal Hem nog grotere dingen
laten zien, zodat u zich daarover uitermate zult verbazen! (Joh.5,20) Want
zoals de Vader de doden opwekt en levend maakt, zo maakt ook de Zoon levend wie
Hij wil. (Joh.5,21) Ik zeg u, blinden: De Vader in de hemel richt nu
niemand; want het hele gericht heeft Hij Mij, Zijn Zoon, in handen gegeven (Joh.5,22),
opdat alle mensen - joden en heidenen - de Zoon op gelijke wijze zullen
eren als zij de Vader eren. Wie echter de Zoon niet eert, eert ook de Vader
niet, die Hem gezonden heeft.' (Joh.5,23)
[12] Toen Ik zo sprak, heerste er
doodse stilte en de woedende joden zwegen; want Ik wilde dat zo.
[13] Dus sprak Ik verder en zei:
'Voorwaar, voorwaar, wie Mijn woord hoort en waarachtig in Hem gelooft die Mij
tot de mensen op deze aarde heeft gezonden, heeft het eeuwige leven en komt met
zijn ziel nooit in een gericht dat bestaat uit de dood van de materie, maar
door dat ernstige en levende geloof is hij van de dood tot het ware, eeuwige
leven doorgedrongen! (Joh.5,24)
[14] En wederom zeg Ik u: Voorwaar,
voorwaar, het uur komt en is er reeds, waarop de naar lichaam en ziel dode
mensen de stem van de Zoon van God zullen horen, en zij die haar vol vertrouwen
zullen horen, zullen daardoor ook eeuwig leven! (Joh.5,25) Want zoals de
Vader het leven in Zichzelf heeft, zo heeft Hij ook de Zoon van eeuwigheid het
leven in Zichzelf gegeven. (Joh.5,26) Ook heeft Hij Hem macht gegeven om
gericht te houden over alle mensen, en wel omdat de eeuwige Zoon van God nu
voor deze tijd ook een mensenzoon is.' (Joh.5,27)
3
De Heer spreekt over de betekenis van Zijn daden
[1] Toen zetten velen grote ogen op en
begonnen zich over Mijn woorden erg te verbazen. Sommigen meenden dat het een
weergaloze godslastering was.
[2] ANDEREN zeiden daarentegen: 'Nee, daar
moet iets waars in schuilen; want zo heeft nog nooit een mens over zichzelf
gesproken! '
[3] Doch IK zei tegen hen: 'Want het
uur komt waarin allen, zelfs zij die in de graven zijn (hiermee werden de
heidenen bedoeld, iets wat de Joden niet begrepen), Mijn stem zullen horen en
zullen opstaan, zij die het goede gedaan hebben tot de ware opstanding des
levens, -maar zij die het kwade gedaan hebben tot de opstanding van het
gericht, hetgeen de ware dood van de ziel is.' (Joh.5,29) .
[4] Toen begonnen er weer enigen te
mopperen, en ANDEREN zelden:..Die man weet geen maat te houden en begint nu
echt te zwammen! Als hij het over zichzelf heeft doet hij immers net alsof God
en hij één en dezelfde zijn!? Wie heeft er ooit zoiets gehoord?!'
[5] Maar IK zei: 'U vergist zich erg
als u zo over MIJ oordeelt; want Ik kan als mens ook niets uit Mijzelf doen. Ik
hoor echter altijd de stem van de Vader in Mij en zoals Ik die hoor, zo handel,
spreek en richt Ik, en. Mijn gericht is dan juist, omdat Ik niet Mijn menselijke
wil, maar alleen die van Mijn Vader uitvoer die Mij in deze wereld heeft
gezonden. (Joh.5,30). Als Ik als mens over Mijzelf zou getuigen, zou dat
getuigenis van Mij onjuist zijn (Joh.5,31); maar het is een Ander
die u niet kent en nog nooit gekend heeft die door Mijn daden, die reeds alom
bekend zijn, over Mij getuigt, en daarom weet Ik maar al te zeker dat het
getuigenis dat Hij Mij steeds gaf en geeft, volkomen waar is. (Joh.5,32)
[6] U zond mensen naar Johannes de
Doper en constateerde dat hij van de waarheid getuigde. (Joh.5,33) Maar
Ik aanvaard, zoals u ziet, geen getuigenis van mensen, want Ik getuig van
Mijzelf vanuit de Vader, en dat doe Ik opdat u allen waarachtig zalig zult
worden. (Joh.5,34) Waarom bevalt dat u dan niet?'
[7] Toen zeiden ENIGEN: 'Als, zoals je
zelf zegt, Johannes van de waarheid getuigde, dan was zijn getuigenis toch al
goed en vol.doende; waartoe dient dan nu nog jouw afzonderlijke getuigenis?!
Want wij kunnen immers toch al volgens het getuigenis van Johannes zalig
worden.’
[8] IK zei: 'Johannes was wel een
brandend en helder schijnend licht; maar u zocht hem alleen maar op omdat u
zich bij zijn licht slechts wat wilde opmonteren. (Joh,5,35) Ik heb
echter een groter getuigenis over Mijzelf dan het getuigenis van Johannes; want
de werken die Mijn Vader Mij opgedragen heeft om persoonlijk uit te voeren,
deze werken dus, die Ik alleen doe voor de ogen van de hele wereld, getuigen
volledig naar waarheid dat de Vader Mij als Zijn Zoon tot u heeft gezonden. (Joh.5,36)
[9] En juist deze Vader, die Mij nu
naar u heeft toegestuurd, heeft reeds lang door de mond van de profeten van Mij
getuigd, hoewel geen van u ooit Zijn stem gehoord en Zijn gestalte gezien
heeft. (Joh.5,37) U heeft weliswaar Zijn woord uit de geschriften van de
profeten vernomen, maar niet aanvaard, want u gelooft nu Degene niet die Hij
tot u heeft gezonden. (Joh,5,38)
[10] Zoek het zelf op in de Schrift,
waarvan u zegt dat daarin uw eeuwige leven te vinden is! En kijk, juist de
Schrift getuigt honderd en duizendvoudig van Mij! (Joh.5,39)
[11] Wat heeft u tegen Mij? Is het dan
niet juist, dat Ik zonder enig uiterlijk vertoon tot u kom, om u niet bang en
moedeloos en vreesachtig te maken?! Heeft Elia, toen hij in de geest, dus ook
geestelijk, een voorspelling over Mijn komst ontving, Jehova soms in de
stormwind of in het vuur voorbij zien gaan toen hij in de grot verborgen was?
Nee, in een zacht ruisen ging Jehova voorbij! En kijk, dat vindt nu hier in uw
bijzijn plaats! Waarom wilt u het dan niet geloven? Zijn Mijn werken, die Ik
ten aanschouwe van duizenden en nogmaals duizenden getuigen reeds gedaan heb,
dan niet het waarachtigste getuigenis daarvan? Heeft dan ooit iemand op de
wereld zulke daden verricht?"
4
De verstoktheid van de tempeljoden
[1] ENIGE JODEN zeiden: 'Je daden zijn
wel erg uitzonderlijk, maar je uiterlijk past er in de verste verte niet bij en
bovendien kunnen de Essenen precies hetzelfde, die, hoewel zij onze vijanden
zijn, toch beweren dat de Messias uit de joden zal voortkomen.'
[2] IK zei: 'O, Ik ken u maar al te
goed! U weet niet pas nu, maar al een heel lange tijd hoe de Essenen hun
wonderen verrichten, en daartegen bent u ook al terecht in het geweer gekomen
en u heeft het volk ook al meermalen met goed gevolg het schijnvertoon van de
Essenen laten zien, want die kunsten en kneepjes kent u net zo goed als de
Essenen; en Mijn persoonlijke uiterlijk is bij u vergeleken ook niet het
minste. Dus daaraan ligt het helemaal niet dat u Mij niet wilt erkennen en wilt
aannemen voor wat Ik naar waarheid ben, - maar u wilt, heel simpel gezegd, niet
bij Mij komen om van Mij en uit Mij het eeuwige leven te verlangen. (Joh.5,40)
[3] Ik neem echter - ter wille van
meer uiterlijk aanzien - geen eer aan van mensen (Joh.5,41), omdat zij
Mij toch nooit in der eeuwigheid meer eer kunnen geven dan in Mij woont; maar
Ik ken u van een heel andere zijde! Vanwege uw hoogmoed, uw wereldse liefde en
uw eigenliefde bevindt zich de liefde van God reeds lang niet meer in u, - en
daarom neemt u Mij niet aan!" (Joh.5,42)
[4] Weer zeiden ENIGE JODEN: 'Dat zijn
wel heel scherpzinnige en verstandige woorden, maar die bewijzen nog lang niet
dat jij nu juist opeens de beloofde Messias bent! Je kunt, wat wij desnoods
kunnen aannemen als wij dat willen, een profeet in Zijn naam zijn, hoewel er
geschreven staat dat er uit Galilea geen profeet zal voortkomen; maar van een
Messias zal bij jou nog wellang geen sprake zijn! Hebben wij gelijk of niet?'
[5] IK zei: ' Absoluut niet; maar Ik
zal u heel precies vertellen hoe het in elkaar zit! Luister dus: Ik ben niet
als profeet in de naam van de komende Messias tot u gekomen, maar Ik ben als de
beloofde Messias in de naam van Mijn Vader, met Wie Ik volledig één ben, tot u
gekomen, en de werken en daden die Ik doe leveren daarvan het waarachtigste
bewijs, en ondanks dat neemt u Mij niet aan! Komt er echter een ander met veel
pracht en praal in zijn eigen, zeer zelfzuchtige naam, dan zult u hem beslist
zonder aarzeling aannemen! (Joh.5,43) Maar hoe zou u Mij ook kunnen
geloven, terwijl u alle eer van elkaar aanvaardt en u zich ook door de hele
wereld laat eren, maar de bescheiden eer die uit God is, nooit heeft gezocht en
nu ook niet zoekt!' (Joh.5,44)
[6] DE JODEN zeiden: 'Wel, - je zegt
onomwonden, dat de almachtige God je Vader is! Als wij nu dan onrecht doen door
je niet te geloven, klaag ons dan aan bij je Vader, dan zullen we wel zien wat
ons daarvoor te wachten staat!'
[7] IK zei: 'O, denk vooral niet dat
Ik u bij Mijn Vader zal aanklagen! Er is een ander die u aan zal klagen, en dat
is Mozes, waarvan u hoopt dat hij eens eerst nog met Elia zal komen. (Joh,
5, 45) Hij is ook gekomen, maar door u evenmin herkend als u Mij Zelf nu
herkent. (n.b.: Mozes' geest was in Zacharias en Elia's geest in Johannes.)
[8] Als u met uw wereldse instelling
ooit Mozes geloofd zou hebben, dan zou u ook Mij geloven; want Mozes heeft over
Mij getuigd. (Joh.5,46) Maar omdat u zijn geschriften nog nooit geloofd
heeft, hoe zou u dan nu Mijn woorden kunnen geloven?!" (Joh.5,47)
[9] DE JODEN zeiden: 'Hoe kun je
zeggen dat wij, die op zijn stoel zitten Mozes niet geloofd zouden
hebben?'
[10] IK zei: 'Wat de mens geloven zal,
dat moet hij eerst kennen, Ik zeg u echter, dat u alleen voor het geld priester
bent geworden en het sinds uw kindsheid niet eens de moeite waard hebt gevonden
de geschriften van Mozes door te lezen. Waarom ook; want het is u immers zonder
die moeite steeds erg goed gegaan! Weet u wie altijd uw Mozes en uw profeten
waren? Ik zeg het u: Dat was uw buik!’
[11] Toen keken de joodse priesters
wat verbouwereerd, en EEN van hen zei: 'Wordt dan niet iedere week de Schrift
op het vastgestelde uur van de dag voorgelezen?! Wij bezitten slechts vijf
exemplaren en het origineel, dat als relikwie door niemand anders dan de
hogepriester op straffe des doods aangeraakt mag worden. Hoe kun je dan zeggen
dat wij niet zouden weten wat Mozes en de profeten geschreven hebben?!
Weliswaar kunnen wij het zelf niet lezen, maar wij horen het altijd als het
gelezen wordt!’
[12] IK zei: 'U hoort wel met uw oren
als u met uw volle buik tijdens het lezen niet inslaapt; maar met uw hart heeft
u nog nooit geluisterd, omdat dat met zijn begeerten steeds overal elders
ronddwaalt. De geboden houdt u ook alleen maar voor de schijn voor het oog van
de wereld, omdat u in priestergewaden rondloopt; maar zelf geeft u er niets om!
Dat zeg Ik u, omdat Ik u veel beter ken dan wie ook ter wereld. ,
[13] Toen begonnen velen uit het volk
die dit mee hadden aangehoord, geweldig te schimpen en over deze Joodse
priesters te mopperen, en die trokken zich meteen in hun vertrekken terug. Ik
verliet met de Mijnen eveneens de tempel en begaf Mij, op uitnodiging van
Lazarus, met de leerlingen en de waard naar Bethanië, een gehucht, dat ongeveer
vijftien veldwegen gaans (volgens de huidige maatstaven ongeveer zeven kwartier
rustig lopend) van Jeruzalem afligt. Dat we daar bijzonder goed ontvangen
werden, spreekt vanzelf.
5
De Farizeeën in Bethanië
[1] Ik kon daar ditmaal niet lang
blijven, omdat er uit Jeruzalem voortdurend te veel vooraanstaande joden naar
toe kwamen, waaronder ook van die mensen die niet in Mij geloofden. Ik
aanvaardde hier slechts gedurende drie dagen de vriendelijke zorgen,
verkondigde echter niets en deed ook niets vanwege de ongelovige joden.
[2] Wel zijn er nogal wat mensen bij
Mij gekomen die Mij over allerlei zaken wilden uithoren, maar IK zei heel
eenvoudig tegen hen: 'Daar is het hier de plaats en de tijd niet voor! Wat u
echter moet weten, heb Ik tegen iedereen in de tempel gezegd en meer hebt u
voorlopig niet nodig!’
[3] Daarop keerde Ik hun Mijn rug toe
en ging met Lazarus en de waard naar buiten, waar wij veel over de
uitspattingen van de tempeldienaren en over hun optreden tegen het volk
spraken, en de waard, die zeer gelovig geworden was, vond geen woorden genoeg
om Mij te prijzen, omdat Ik deze tempelhuichelaars zo ronduit de waarheid in
hun gezicht had gezegd. En Lazarus, die reeds lang wist wie er achter Mij
schuilging, was daar ook bijzender blij om.
[4] Toen wij zo, verschillende zaken
onder elkaar besprekend, buiten rondwandelden, kwam Mijn leerling JOHANNES,
Mijn gunsteling, naar ons toe en zei: 'Heer, wat moeten we nu doen? De joden
die U daarnet in huis zo kortaf hebt afgescheept, en die U daarna meteen de rug
toekeerde, zijn daarover nu zeer boos, zinnen op wraak en zeggen:'O wacht maar,
we zullen snel korte metten maken met die trotse Messias van jou!' Wij
probeerden hen te kalmeren, maar toen werd het alleen maar erger en ze dreigden
onmiddellijk de wacht uit Jeruzalem te laten halen!'
[5] IK zei: 'Ga er naar toe en zeg hun
dat Mijn tijd, waarover Ik jullie in Galilea al vaker voorspellingen heb
gedaan, nog niet gekomen is; laat ze daarom de wacht maar halen en bij die
gelegenheid de macht en de eer van de Zoon van God nog beter leren kennen! Ga
en vertel hun dat! ,
[ 6] Verheugd ging Johannes op weg
naar de trotse en overmoedige joden en bracht alles woordelijk over. Daarop
werden zij woedend en schreeuwden (DE JODEN): 'Wij zullen wel eens zien hoe
ver de macht van deze Nazareeër reikt!'
[7] Daarop renden er zo 'n twintig man
de deur uit om de wacht uit Jeruzalem te halen.
[8] Maar Ik wilde
niet dat het vriendelijke gezin van Lazarus zoiets zou moeten meemaken; daarom
liet Ik de woestelingen vanaf het huis welgeteld honderd passen rennen waarna
Ik hun voeten meteen liet verstijven. Zij spanden zich daarop erg in om verder
te komen; maar tegen Mijn wil in was dat beslist onmogelijk. Toen begonnen zij
te schreeuwen en te jammeren en om hulp te roepen. Dat werden de betere mensen,
die zich reeds in de tempel aan Mijn zijde geschaard hadden, gewaar en zij
gingen erheen en vroegen hun waarom zij daar nu bleven staan en zo erbarmelijk
om hulp riepen.
[9] Toen riepen de
AAN DE GROND GENAGELDE MANNEN tandenknarsend: 'Luister, wij zijn vastgenageld
aan de grond waarop wij staan, en onze benen zijn plotseling zo stijf geworden
als een standbeeld! Welke boze geest heeft ons dat aangedaan? O help ons uit
deze verschrikkelijke toestand!’
[10] Maar DE GOEDE
MENSEN zeiden: 'jullie hebben degene die vandaag op de sabbat de zieke genas,
uitgescholden voor sabbatschenner en godslasteraar, wat hij niet had verdiend!
Zouden jullie nu echter nog niet duizend maal ergere sabbatschenners geworden
zijn als jullie, vanwege jullie kwade hoogmoed, als priesters ook nog
persoonlijk de wacht gehaald zouden hebben om de hand aan deze onschuldige te
slaan en daardoor het achtenswaardige huis van Lazarus een slechte reputatie te
bezorgen?! Wij burgers, die geen priesters zijn van Jeruzalem, zeggen nu echter
tegen jullie, slechte priesters: Waarachtig, om die reden heeft Gods straf
jullie hier zichtbaar achterhaald! Nu pas zijn wij er helemaal van overtuigd
dat de verheven Galileeër precies dat is wat hij vandaag volkomen naar waarheid
in.de tempel over zichzelf heeft gezegd! Alleen Hij, als Zoon van Degene Die
jullie hier gestraft heeft, kan jullie helpen, en verder niemand in de hele
wereld! Vraag het Hem en bekeer je tot het goede en ware, anders kunnen jullie
hier net als de vrouw van Lot tot aan de jongste dag blijven staan!'
[11] Deze woorden
hielpen en DE AAN DE GROND GENAGELDE MANNEN
riepen:
'Breng hem dan hier, dan zullen wij doen wat hij van ons verlangt! ‘
[12] Daarop
gingen de burgers terug naar het huls van Lazarus en troffen Mij daar nog aan,
en zij vertelden Mij vlug de hele geschiedenis. .
[13] Maar IK zei tegen hen: Deze
mannen, .die voor Mij de wacht uit de stad wilden halen, moeten nu maar een
poosje zelf op wacht staan, dan zal hun verder de lust wel vergaan om een
volgende keer hun starre hoogmoed op een dergelijke wijze bot te vieren! Wij
zullen eerst nog voor zonsondergang een versterkend maal gebruiken en daarna
pas kijken wat er met de door God gekluisterden mogelijk is. Want de mens moet
als hij honger heeft op de sabbat ook eten, en niet pas nadat de zon is
ondergegaan; want wat heeft de zon nu met de sabbat te maken en wat heeft de
joodse domme sabbat te maken met de zon?! Is de zon op een sabbat dan beter en
eerbaarder dan op een andere dag, terwijl toch iedere dag een dag des Heren is,
en niet alleen de sabbat?! Laten we daarom aan tafel gaan en het ons daarbij
goed laten smaken!’
[14] Lazarus en zijn beide zusters
waren daarover buiten zichzelf van vreugde en er werd ook meteen rijkelijk
opgediend, en wij begonnen te eten en te drinken en waren daarbij heel
opgewekt.
[15] Pas na een paar uur, toen wij
allen volkomen verzadigd waren, zei Ik tegen Lazarus: 'Broeder, nu gaan wij
naar de gekluisterden om te zien wat er met hen aan te vangen is! Waarlijk, als
ze ook maar een beetje weerspannig zijn, zullen ze wat Mij betreft tot
zonsopgang daar blijven staan en daarbij leren inzien dat de Zoon van God geen
getuigenverklaringen en geen eer van mensen nodig heeft! Laten wij nu dus naar
hen toegaan! ‘
[16] Wij stonden van tafel op en
gingen naar hen toe.
6
De bekentenis van de Farizeeën
[1] Toen zij mij aan zagen komen,
begonnen zij meteen te roepen (DE AAN DE GROND GENAGELDE MANNEN): 'Heer, help
ons uit onze wonderlijke nood, dan zullen wij alles over uw naam en uw
goddelijke zending geloven! Wij hebben gezondigd tegen God, doordat wij de hand
wilden slaan aan Zijn geheiligde. Wij bekennen openlijk dat wij in onze grote
blindheid gezondigd hebben; o Heer, verlos ons daarom van dit ongemak!'
[2] IK zei: 'Jullie woorden klinken
wel goed, maar in je hart klinkt het anders!'
[3] Toen vroegen DE AAN DE GROND
GENAGELDE MANNEN: 'Hoe klinkt het dan in ons hart?'
[4] IK zei: ' Als jullie naar waarheid
bekennen, zul je ook geholpen worden en wel meteen na de openlijke en
waarachtige bekentenis; als jullie echter liegen, dan moeten jullie wachten tot
morgen!'
[5] Toen zei er EEN: 'Maar hoe kunnen
wij weten wat ieder van ons bij zichzelf denkt?'
[6] IK zei: 'Jullie denken allemaal
precies hetzelfde! Spreek dus, als je wilt!'
[7] Toen begon er EEN te spreken en
zei: 'Heer, u weet dat men in deze wereld heel vaak zo verstandig moet zijn om
iets anders te zeggen dan men denkt! Want je kunt zeggen watje wilt, terwijl je
gedachten toch geheim zijn en zoals men zegt, tolvrij; maar als u ook in ons
hart onze gedachten leest, dan blijft ons natuurlijk niets anders over dan
precies te zeggen wat we denken. U zult ons wel vergeven dat wij u in onze
gedachten slechts voor een buitengewone tovenaar hielden en tegen u ook de
grofste verwensingen geuit hebben omdat wij meenden dat u ons dit aangedaan
had; want tien jaar geleden hebben wij in Damascus inderdaad eens een Indische
tovenaar gezien die niet alleen mensen, maar zelfs dieren aan de grond
kluisterde. Wel, bij alle ervaringen die wij in ons leven reeds opgedaan
hebben, is het werkelijk moeilijk om een echt wonder te onderscheiden van een
onecht, en u moet het ons daarom maar wat ten goede houden als wij u door de
nodige overwegingen niet meteen als datgene erkennen, waarvoor u zich in de
tempel tegenover ons heeft uitgegeven.
[8] Bovendien staat ook in de Schrift
dat men slechts in een God moet geloven en niet ook nog enkele vreemde goden
naast Hem mag hebben. U beschreef uzelf echter aan ons als een echte god,
gelijk aan de oude God, want u zei openlijk dat u Zijn zoon bent en precies
dezelfde macht heeft als Hij en bovendien nog het gericht. Wie kan er van u
-terwijl u er uitziet als een mens, en ook nog uit Galilea komt waar toch al
meer heidenen wonen dan Joden - ook al spreekt u nog zo scherpzinnig, meteen
geloven dat u werkelijk degene bent waarvoor u zich hebt uitgegeven?! Wij
konden dat ook niet ondanks uw geduchte teken, dat u bovendien nog vandaag op
een feestelijke sabbat hebt gedaan, wat voor ons uw beweerde goddelijkheid nog
verdachter moest maken. Nu gaat ons natuurlijk een ander licht op, en dat zal
ons nog meer opgaan als u ons nu hopelijk van deze grote kwelling zult
verlossen. Wij smeken u daarom!"
[9] Toen zei IK: 'Wees dan vrij!'
[10] Ogenblikkelijk werden zij vrij en
konden weer lopen, en zij bedankten Mij.
[11] Maar IK zei tegen hen: 'Jullie
zijn nu vrij, maar tegen jullie en allen zeg Ik: van hetgeen hier is
voorgevallen, mag geen enkel woord aan iemand anders verraden worden! Want Ik
doe tekenen die iedereen mag zien en kennen, maar ook zulke die slechts voor
weinig mensen geschikt zijn, en die moeten voorlopig met openbaar worden. Ik
alleen weet hoe belangrijk dat is. Bovendien mogen jullie vandaag niet naar
Jeruzalem terug, want Ik wil juist vandaag nog het een en ander met jullie
bespreken.
[12] Want Hij, Die
eens op de Sinaï tijdens bliksem en donder aan Mozes de wetten gaf, en Wiens
geest vóór Adams tijd over de wateren zweefde, staat in deze eenvoudige persoon
voor jullie. Of je het nu gelooft of niet, wat hierna komt zal het duidelijk
maken! Laten we nu naar huis gaan, en jullie twintig, die nog niet gegeten
hebben, gaan eerst een versterkend maal gebruiken!’
[13] Toen hielden
allen hun mond en durfden onder elkaar geen woord te wisselen.
[14] In het huis van Lazarus gekomen,
zei PETRUS tegen Mij: 'Heer, dat heeft U ons, Uw leerlingen die altijd bij U
zijn, nog niet verteld!'
[15] IK zei: 'Het lag vaak genoeg erg
voor de hand, maar jullie begrip was tot op heden nog steeds te gering en zal
nog een tijdlang beslist zo blijven! -Maar gaan jullie nu wat anders doen; Ik
heb met de joden nog het een en ander te regelen! ,
[16] Daarmee waren de leerlingen
tevreden en zij gingen naar buiten.
[17] Het eten voor de twintig stond al
op tafel, maar omdat de zon nog niet was ondergegaan durfden zij nergens aan te
komen, en zij keken meermalen naar de zon of die nog niet gauw onder zou gaan.
[18] IK zei echter tegen hen:
'Luister! Wie is belangrijker: de zon, de sabbat of Ik, die in Mijn geest de
Heer van beide ben en al van eeuwigheid was?'
[19] Toen zeiden ZIJ:
'Ja, als u werkelijk bent waarvoor u zich uitgeeft, dan bent u beslist oneindig
veel meer dan de zon en de sabbat! ,
[20] IK zei: 'Ga zitten, en eet en
drink welgemoed! - Eens zei men:'Niemand kan God zien en tevens in leven
blijven, want God is een alles verterend vuur. ' Maar nu kunnen jullie God
zien en eten en drinken en daarbij zelfs nog het eeuwige leven oogsten!'
[21] Toen zeiden ZIJ: ' Alles goed en
wel, als de wet van Mozes er maar niet was!'
[22] IK zei: 'Waar Ik ben, daar zijn
ook Mozes en alle andere profeten; doe daarom wat de Heer wil! ,
[23] Toen gingen allen eindelijk aan
tafel en aten en dronken nog eer de zon was ondergegaan. En toen zij gegeten en
gedronken hadden, nam Ik hen allen mee op een kleine heuvel achter het huis van
Lazarus, waar wij veel bespraken, waarover in het navolgende iets verteld
wordt.
7
De Heer met de Zijnen op een heuvel bij Bethanië
[1] Toen wij allen op de heuvel bijeen
waren, die, zoals gezegd achter het huis van Lazarus lag en waarop zich een
moot vlak terrein bevond, goed voorzien van rustbanken, gingen wij zitten
terwijl de nacht helder verlicht werd door de volle maan; en hoewel wij,
ondanks dat wij met z'n vijfenvijftigen waren, toch ruimte genoeg hadden,
meenden enige joden te moeten twisten over het feit dat men de zitplaatsen niet
precies in volgorde van belangrijkheid had ingedeeld.
[2] LAZARUS maakte daarover een
opmerking en zei: 'Mijn vrienden! Volgens datgene wat wij gehoord, gezien en
ervaren hebben, is alleen de Ene onder ons de hoogste in rang, en Die heeft
voor Zichzelf juist de minste plaats uitgezocht! Hoe kunnen wij ons dan zo op
onze belangrijkheid laten voorstaan, terwijl wij toch eigenlijk als zuiver
sterfelijke mensen bij Hem vergeleken helemaal niets zijn?! ,
[3] Deze woorden van Lazarus als
algemeen geacht gastheer hadden een goede uitwerking en maakten een eind aan
het vervelende en volkomen onbelangrijke getwist.
[4] Toen op deze wijze alles rustig en
ordelijk was, zei IK: 'Voor alles eis Ik van jullie, dat jullie datgene wat je
nu zult horen en zien, altijd strikt voor jezelf zult houden, opdat iemand
alleen maar door de daarvoor bestemde nieuwe leer en de door Mijn wijsheid
daarvoor gekozen tekenen genoodzaakt wordt aan Mij en Mijn zending te geloven,
waartoe zijn wil en zijn geweten hem aansporen.
[5] ledere innerlijke, morele dwang is
op zichzelf al een gericht; want wat een mens niet aanneemt en niet geheel uit
vrije wil en volledig uit eigen besef en overtuiging doet, dient hem niet tot
leven, maar tot een gericht. Om helemaal goed te worden en vol van het ware,
geestelijke leven, mag de mens door geen ander dwangmiddel aangespoord worden
dan alleen door zijn eigen geheel vrije en vaste wil.
[6] Wet noch beloning of straf mogen
hem op enigerlei wijze ertoe brengen, maar alleen zijn vrije geloof, zijn
innerlijke overtuiging, zijn zuiver inzicht en vervolgens de gehoorzaamheid
naar buiten toe en zijn vrije wil, die moet voortkomen uit de zuivere liefde
tot God en tot al het goede en ware.
[7] Geheel naar waarheid zeg Ik
jullie: Ik zou net zo gemakkelijk en eigenlijk nog gemakkelijker in de gedaante
van een mens van ontzaglijke grootte, begeleid door talloze engelscharen en
door vuur, bliksem en donder en storm, op aarde hebben kunnen neerdalen en met
een bergen verwoestende, donderende stem jullie het nieuwe genadewoord hebben
kunnen verkondigen. Er zou zeker niemand onder jullie geweest zijn die in zichzelf
ook maar de geringste twijfel had kunnen laten opkomen. Want de enorme schrik
en de uitzinnige angst zouden hem ogenblikkelijk dermate bevangen hebben, dat
hij niet eens tot de geringste gedachte in staat geweest zou zijn. Zou dat
echter iemand van nut geweest zijn voor zijn innerlijke, ware vrijwording? O,
zeker niet! Dat zou een gericht zijn geweest voor iedere mensenziel, en alle
harten zouden zo gebiologeerd zijn geworden dat zij gewoonweg in de hardste
steen veranderd zouden zijn!
[8] Kijk, Ik ben zo eenvoudig en heel
onopgemerkt in deze wereld gekomen zoals Ik Mij ook door de mond van de
profeten heb aangekondigd, opdat geen mensenhart geketend zou worden, en zij
alleen door de zegenrijke macht van de waarheid van Mijn woorden en lessen Mij
liefhebbend zouden herkennen en dan geheel vrij hun levenswandel daarnaar
zouden inrichten!
[9] Mijn tekenen moeten alleen dienen
om te bekrachtigen dat Ik werkelijk ben die Ik zeg dat Ik ben. Daarom waarschuw
Ik jullie nogmaals om over datgene wat je in deze nacht zult horen en zien
vooral niemand iets te zeggen, opdat geen mensenhart innerlijk gevangen raakt!
Je moet je daardoor echter ook zelf niet in je hart gevangen laten nemen, maar
je alleen laten leiden door Mijn woord en de waarheid daarvan.
[10] Want als je ongedwongen al Mijn
tekenen zou weerspreken en ongedwongen de waarheid van Mijn wo o r d e n zou
opvolgen, dan zou je toch het eeuwige leven in je hebben en de volle vrijheid
daarvan; als jullie je echter alleen door de t e k e n e n laten beheersen en
niet op de waarheid van Mijn woorden letten, dan zijn jullie geketend, dan
bevind je je in het gericht, dan zijn jullie slechts zuiver machinale mensen
zonder innerlijk, waarachtig geestelijk leven en daarom dood, zoals een steen
dood is.
[11] Opdat jullie je nu ook in je hart
daarnaar kunnen gedragen, heb Ik, de enige Heer en Meester van al het leven en
bestaan, jullie allen dit vooraf gezegd. Richt je daarnaar, dan zul je leven!'
[12] Deze woorden van Mij grepen allen
erg aan en velen begonnen bang te worden voor wat er nu allemaal zou komen.
[13}Maar IK zei tegen hen: 'Ja, beste
kinderen, als jullie nu al bang worden en overmand worden door allerlei
angstige gevoelens, dan zal Ik in jullie bijzijn echt niet zo erg veel kunnen
doen! ,
[14] Toen zei LAZARUS: 'O Heer, ik ben
niet bang en Uw leerlingen zijn het ook niet! Wie echter nu bang wordt, wel,
laat die maar bang worden, - dat zal hem ook niet schaden!'
[15] IK zei: 'Nu goed, laten we dan
maar horen en zien!'
8
Mozes en Elia verschijnen op bevel van de Heer
Mozes'
aanklacht tegen de tempeljoden
[1] IK richtte Mij tot de joden en
zei: 'omdat jullie niet wilden geloven dat Mozes en Elia er al kort voor Mijn
komst waren, moeten zij goed herkenbaar hier komen en jullie zelf zeggen wat
voor een mentaliteit jullie hebben!'
[2] Meteen stonden de beide profeten
in ons midden en bogen zich eerst diep voor Mij .
[3] En ELIA zei luid: 'Voor U en Uw
naam moeten alle knieën en harten in de hemel, op aarde en onder de aarde zich
buigen!'
[4] Daarop sprak MOZES tegen de Joden:
'Jullie godslasteraars in de tempel van Salomo, jullie kinderen van de slang,
welke duivel heeft jullie dan verwekt datje kunt zeggen dat Abraham jullie
vader is en dat jullie op mijn en Aärons stoel zitten?! Maar nu jullie daar volkomen
onbevoegd op zitten om de door God aan mij gegeven wet aan de volkeren te
verkondigen, waarom herkennen jullie dan nu de hoogst Verhevene niet, die mij
toch op de Sinaï de wet op twee stenen tafelen heeft gegeven?!
[5] Jullie zeggen dat ik en deze broeder
Elia eerst hadden moeten komen, -wel, wij waren er allebei! Maar wie van jullie
heeft ons herkend en in ons geloofd?! En hebben jullie met ons niet precies
hetzelfde gedaan wat jullie met vrijwel alle profeten en heiligen van de Heer
hebben gedaan?! Wat moet het dan voorstellen als jullie, boosaardige
huichelaars, voor mijn naam tot aan de grond buigen, maar mijzelf vervolgen en
tenslotte tussen het altaar en het allerheiligste wurgen? Spreek en
geefantwoord!'
[6] Toen zei er EEN met bevende stem:
'O - grote profeet -, die, - die daar gewurgd is -, heette toch Zacharias!'
[7] Daarop sprak MOZES: 'Booswicht, je
bent nu oud, maar je was ooggetuige en je hoorde alles wat ik indertijd tegen
de vergadering van priesters gezegd heb toen ik uit het heilige der heiligen
terugkwam! Ik zei toen: 'Luister, broeders, God de Heer heeft in Zijn grote
genade en ontferming mijn innerlijk voor mij geopend, en Mozes' geest kwam in
mij en nu is mijn ziel met Mozes' geest één mens, die nu voor jullie staat
zoals hij eens voor de Farao en op de Sinaï voor God stond! Ik was de eerste
die deze stoel neergezet heeft en op Gods bevel daarop is gaan zitten, - en nu
zit ik er, omdat God dat zo wil, als laatste op; want in de toekomst zal alleen
de Heer, die reeds in deze wereld op wonderbare wijze het vlees der mensen
heeft aangenomen, met deze stoel doen wat Hij volgens Zijn ondoorgrondelijk
raadsbesluit zal willen!' Jullie werden woedend over die waarachtige
voorspelling van mij, sleurden mij van de stoel af en wurgden mijn lichaam. Is
het zo niet gebeurd?'
[8] Een andere, ook al OUDE JOOD, zei
nog bedeesder: 'Ja zo was het werkelijk -; maar wie zou nu zoiets hebben
kunnen geloven?!'
[9] MOZES zei: 'Waarom hebben een
aantal vrome mensen het dan wel geloofd, die door jullie daarvoor uit de tempel
verdreven werden naar het verre land van de heidenen, waarvan er nog een paar
in leven zijn die tegen jullie kunnen getuigen?'
[10] Weer EEN ANDERE OUDE JOOD zei nu:
'Ja, dat is best mogelijk, - die moeten in verband daarmee een visioen hebben
gehad, maar wij hebben nooit een visioen gehad!’
[11] MOZES antwoordde: 'O, jij spreekt
onwaarheid en maakt jezelf maar wat wijs! Want dat alles is allen, tot de
minste tempelknecht toe, zevenmaal achter elkaar duidelijk en begrijpelijk in
heldere dromen in de geest aangekondigd, en jullie hebben die nog wekenlang
gedurende de tijd dat ik stom was, aan elkaar uitgelegd. Hoe kun je dan zeggen
dat jullie in verband daarmee geen visoen hebben gehad?'
[12] DEZELFDE JOOD zei: 'O - was die
droom dan ook een visioen? Kijk eens aan, kijk eens aan! Ja, - wie had dat toen
kunnen vermoeden!?'
[13] MOZES zei: 'O, jullie wereldse,
sluwe vossen, jullie wisten heel goed aan de hand van vele voorbeelden uit de
Schrift, wat heldere dromen te betekenen hebben! Denk maar eens aan de droom
van Jacob, de dromen van Jozef, de droom van de Farao en nog heel veel
soortgelijke dromen; die hebben jullie heel goed in het oor gefluisterd wat
jullie tot zevenmaal toe herhaalde visioen te betekenen had; maar jullie
wereldse instelling, jullie priesterlijke hoogmoed, jullie lust om
onbeschrijflijk luxueus te leven en jullie lust tot de grootst mogelijke
luiheid en tot alle soorten en vormen van hoererij hebben jullie verblind en
verdoofd, en daarom waren jullie erg bang om volgens Mijn voorspelling al
jullie aangename, aardse levensvoordelen te verliezen, en daarom hebben
jullie, in plaats van je naar Gods wil te voegen, liever alles tegen Hem
ingezet en zijn jullie tot op dit uur en tot op dit ogenblik volledig in
opstand tegen God. Stofwormen, hoe bevalt jullie deze ware geschiedenis?!
[14] Zie, de Heerlijke en de
Allerhoogste, wiens aangezicht ik, Mozes, nooit waardig kan zijn te
aanschouwen, heeft jullie Zelf in de tempel gezegd:'Niet Ik, maar Mozes, waarop
u hoopt, zal u bij de Vader aanklagen!' En zie, er is sindsdien nog lang geen
dag verstreken of de profetie van de allerhoogste Heer gaat reeds in
vervulling, en ik, Mozes, in naam van de Heer jullie aller voornaamste profeet,
klaag jullie nu voor Zijn heilige aangezicht aan vanwege al datgene waaraan
jullie je op de meest ten hemel schreiende manier hebben schuldig gemaakt! Wat
kunnen jullie nu zeggen om je te rechtvaardigen?'
[15] Toen begonnen de joden, die
helemaal in het nauw gedreven waren en van louter angst en ontzetting met
stomheid geslagen leken, bibberend te stamelen, zonder nog één begrijpelijk
woord over hun armzalige lippen te krijgen.
[16] Slechts EEN VAN DE JONGEREN onder
hen zei met hevig bevende stem: 'Mijn God en Heer, begint dan vandaag al het
verschrikkelijke Laatste oordeel?'
[17] MOZES zei: 'Mijn aanklacht
bevindt zich te allen tijde in mijn hand; de toorn en de wraak ligt echter in
de hand van de almachtige Heer! Jullie jongste dag is echter al een behoorlijk stuk
dichterbij gekomen; maar nu hangt alles helemaal alleen van de Heer ar Zeg
eens, wat jullie mening daarover is!'
[18] Toen zei EEN OUDE JOOD
klappertandend van angst: 'O, grote profeet Mozes, zeg ons toch, of wij dan
helemaal reddeloos in de hel zullen komen en of ieder mens zijn eigen jongste
dag heeft! ,
[19] MOZES
antwoordde: 'Wat de hel betreft, hoeven jullie bij jullie huidige levenswijze
helemaal niet te vragen of jullie daarin zullen komen; want jullie manier van
denken en handelen was Immers allang zodanig, dat jullie tot op heden in de hel
waren, en jullie hebben ook alles gedaan wat daar thuishoort. Jullie kunnen
daarom niet meer in de hel komen, omdat je er in wezen al in bent.
[20] Wat de jongste dag betreft,
zullen jullie na het afleggen van je lichaam, in de andere wereld net zo goed
een jongste dag hebben als je in deze wereld ook een laatste en tevens oudste
dag zult hebben. Alleen, zolang jullie nog in deze wereld leven kunnen jullie,
als je dat wilt, nog gemakkelijk een uitweg uit de hel vinden, want hier bij
jullie zit de grote Leider en Verlosser, luister naar Hem en doe wat Hij zegt!
- Ik heb voor U gesproken, o Heer, en laat nu Elia het woord maar doen!'
9
De aanklacht van Elia
[1] IK zei: 'Elia, Mijn wegbereider!
Wat heb jij naar voren te brengen tegen deze dienaren van de tempel?'
[2] ELIA zei: 'Heer,
Mozes heeft alles al gezegd! Met hem is de tempel opgehouden een huis van God
te zijn; de tempel is nu niets anders dan een rovers en moordenaarshol. Aan de
Jordaan heb ik dat deze mensen haarfijn en zonneklaar duidelijk gemaakt en met
de juiste bewijzen gestaafd. Toen zij echter zagen dat zij niet in staat waren
ook maar iets tot hun verdediging aan te voeren, en toen zij beseften dat zij
onweerlegbaar voor het volk ontmaskerd waren en beschuldigd werden van iedere
mogelijke onrechtvaardigheid tegenover U, o Heer, en tegenover het volk,
lachten zij openlijk en deelden mee dat ik een vrome dwaas was, waarnaar men
wel een paar uur kon luisteren om eens te kunnen lachen; maar in het geheim
bedreigden zij het volk als het mijn leer voor iets meer aan zou zien dan
belachelijke waanzin.
[3] Heimelijk werden ze echter steeds
kwader, omdat zij merkten dat het volk mij toch voor een profeet hield en
vereerde, boete deed en zich liet dopen. Deze verdorven boosdoeners in het
heiligdom van God merkten maar al te gauw dat ik bij hen de bijl aan de wortel
gelegd had en dat daardoor het eind van hun boosaardige heerschappij voor de
deur stond. Toen bestookten zij Herodes en bewezen hem met allerlei onjuiste
argumenten en kwalijke, slinkse streken dat ik een groot gevaar voor zijn
gezag; betekende. Herodes was daar weliswaar niet van te overtuigen omdat hij
bindende overeenkomsten met Rome had die hij steeds punctueel nakwam en daarom
bij wat voor ongunstige voorvallen dan ook zonder meer volgens overeenkomst kon
rekenen op Romeinse bescherming. Maar.dat hielp hem allemaal niets, zij
bestormden Herodes net zo lang tot hij mij gevangen nam.
[4] Toen ik eenmaal gevangen zat, maar
mijn leerlingen toch nog vrije toegang tot mij hadden, konden zij Herodes niet
meer lastig vallen; zij merkten echter wel dat mijn leer zich via mijn
leerlingen geweldig uitbreidde. Hierdoor werd hun wrok en woede van uur tot uur
groter en via de boosaardige moeder van de mooie Herodias kregen zij het voor
elkaar dat deze, als Herodes haar een gunst zou toestaan waarbij hij naast zijn
gebruikelijke eed ook zijn woord als vorst zou geven, niets anders dan mijn
hoofd zou vragen. Daarvoor zou de moeder in 't geheim tienduizend pond goud uit
de schatkist van de tempel krijgen. De mooie Herodias had echter haar
bedenkingen over deze eis, omdat zij wel wist dat Herodes mij heimelijk graag
mocht; maar er voer een boze geest in de oude vrouwen deze onthulde haar dat ik
de onzuivere liefdesverhouding van Herodes niet goedkeurde en hem daarvan wilde
afbrengen. Dat zette ook Herodias erg tegen mij op, zodat zij daarna op het
feest, na herhaald aandringen van haar heimelijk omgekochte moeder, mijn hoofd
eiste, hetgeen Herodes zeer treurig stemde, -maar omdat hij nu eenmaal de eed
gezworen had, moest hij die ook houden en ik werd dan ook in de gevangenis
onthoofd.
[5] Toen de
tempeldienaren daarvan hoorden, brak er een luid gejubel onder hen uit en zij
begonnen meteen het volk dat in mij geloofde, zoveel mogelijk te vervolgen.
-Dat, o Heer, is met weglating van alle bijzaken, die U zonder meer maar al te
bekend zijn, het voornaamste kenmerk van hun totale verdorvenheid, en ik klaag
hen daarom nu bij U aan! Maar U alleen bent de Heer van eeuwigheid; richt U hen
volgens Uw oneindige macht, wijsheid en rechtvaardigheid! Uw alleen heilige wil
geschiede!'
[6] Daarop zei IK: 'Ja, zo is het! Er
deden zich daarbij weliswaar nog een aantal andere omstandigheden voor, die Ik
Zelfbij gelegenheid vermeld heb en waarover ook andere oog en oorgetuigen in
Mijn bijzijn gesproken hebben; maar dit is de eigenlijke, diepste kern van hun
meer dan helse slechtheid! Maar nu richt Ik Mij tot jullie, die Mijn trouwste
profeten en nu engelen in Mijn hemel zijn, en Ik vraag aan jullie, of je deze
grote misdadigers in Mijn heiligdom het grote onrecht dat zij aan jullie begaan
hebben, kunt vergeven.’
[7] BEIDEN zeiden: 'ja, Heer; want U
alleen bent immers ons aller verzoening! Verlicht hen echter in Uw grote
barmhartigheid, opdat zij zullen inzien hoe groot hun verdorvenheid is!’
[8] Daarop verdwenen beiden op Mijn
verborgen wenk, en WIJ waren weer alleen.
10
De zelfbeschuldiging van de priesters
[1] Het
duurde geruime tijd voor iemand het waagde ook maar iets te zeggen; want de
verschijning van de beide profeten had allen erg aangegrepen en vooral de
aanwezige joden zeer diep geschokt. .
[2] Alleen DE WAARD, die naast Mij zat
en ook helemaal onder de indruk was, zei op gedempte toon tegen Mij: 'Heer,
Heer, daaruit blijkt meer dan uit al het andere, dat U zonder enige twijfel
diegene bent waarvoor U zich in de tempel voor het hele volk hebt uitgegeven!
[3] Nu is het zonneklaar, dat de
beloofde grote tijd der tijden gekomen is met alle gunsten, maar ook met alle
gerichten uit de hemelen. O, was ik maar waardig genoeg om in aanmerking te
komen voor een heel klein deel van de gunsten!’
[4] IK zei: 'Niet slechts een heel
klein, maar een heel groot deel kun je nemen! Dat hangt alleen maar van je wil
af om met vreugde en plezier te handelen volgens Mijn leer, waarmee je
binnenkort volkomen vertrouwd zult zijn. -Maar nu zullen we de joden eens
vragen hoe hun deze ware verschijning bevallen is!'
[5] Daarop richtte Ik Mij tot de
twintig Joodse priesters en vroeg hun, wat zij nu dachten van deze
verschijning.
[6] Toen stond er EEN van zijn
zitplaats op, die het volgende zei: 'Dat de verschijning geen voorgetoverde
begoocheling was, daar zijn wij allen volkomen van overtuigd, want een puur
schijneffect zoals ik verscheidene malen in Damascus heb gezien, spreekt niet
en heeft geen weet van de geheimste gegevens over voorvallen die zich kort of
lang geleden ergens hebben voorgedaan. Maar juist omdat de verschijning geen
begoocheling was, moest deze beslist een erg onheilspellende indruk op ons
allen maken en wel, omdat wij daardoor maar al te duidelijk zagen, dat wij door
onze slechte daden onmogelijk ooit vergeving van onze overgrote zonden van God
te verwachten hebben.
[7] Het is toch wel een heel moeilijke
taak om op de wereld mens te zijn! Men staat bloot aan alle verlokkingen van de
wereld en van de duivel, twee vijanden van het menselijk leven waarvan men wel
de minst schadelijke ziet, maar waarvan de tweede, die de mensen naar de wereld
lokt en er met alle geweld naartoe trekt, door niemand gezien wordt, waardoor
iemand zich er ook zeer moeilijk tegen kan verzetten.
[8] Dat wij grote zondaars zijn
geworden, zien wij nu duidelijk in; maar hoe wij zo langzamerhand daartoe
gekomen zijn, is ons totaal onbegrijpelijk. Wij kunnen nu niets anders zeggen
dan: Heer, wanneer er in U nog barmhartigheid voor ons is, ontferm U dan over
ons en richt in ieder geval niet te hard over ons!
[9] Als wij dat indertijd zo ingezien
zouden hebben als nu, dan zou :Zacharias en daarna Johannes niet zo behandeld
zijn. Maar wij waren allen Immers stekeblind, door de wereld en de duivel
verblind en daarom handelden wij ook zuiver volgens onze waarachtig duivelse
blindheid en onze duivelse kwade wil.
[10] Zoals Mozes en Elia ons nu echter
heel terecht bij U, o Heer, hebben aangeklaagd, zo klagen wij dan nu bij U ook
de duivel aan, deze grootste vijand van de mensen; laat ook hem nu voor Uw
rechterstoel komen!’
[11] IK zei: 'Het aandeel dat de
duivel aan jullie handelingen heeft, wordt allang op zijn rekening geschreven,
maar Ik zeg jullie, dat er nu sommigen in de tempel zijn die de duivel allang
overtreffen en de mensheid zodanig behandelen, dat zij daarin door geen duivel
overtroffen kunnen worden.
[12] Bovendien zeg Ik jullie, dat
juist de verleidingen van de kant van de duivels lang niet zo erg zijn als
jullie in je dwaze geloof denken! De eigenlijke duivel is de mens met zijn
wereldse begeerten zelf! Daaruit komen de eigenliefde -dat is een duivel -, de
zucht naar een luxueus leventje -een tweede duivel , de eerzucht, de hoogmoed,
de heerszucht, de toorn, de wraak, de nijd, de gierigheid, de arrogantie, de
hoererij en de minachting voor de medemens voort -dat zijn niets dan duivels op
eigen grond en bodem verwekt! Daarom moeten juist jullie niet zo'n grote angst
voor de duivel hebben en hem ook niet aanklagen; maar klaag jezelf in je
geweten aan en heb er echt berouw over, en neem een vast besluit om heel andere
mensen te worden, en wordt het dan ook!
[13] Heb God waarachtig boven alles
lief en de arme naaste zoals jezelf, dan zullen ook jullie je vele, grote
zonden vergeven worden! Want als een mens de zonde niet volledig loslaat, kan
ze hem ook niet kwijtgescholden worden. Want de zonde is immers iets wat de
mens zelf doet, omdat zij voortkomt uit zijn lichaam en de wil van zijn ziel.
[14] Het goed doen volgens de wil en
het woord van God is en blijft eigenlijk, ook al doet de mens het uit eigen
vrije wil, een genade van boven, een verdienste van de geest van God in het
hart van de mens, en valt de mens alleen maar ten deel door de genade van God.
-Nu weten jullie hoe de zaken staan. Jullie zijn vrij en kunnen doen wat je
wilt!'
11
De goede voornemens van de pas bekeerde joodse priesters
[1] Toen zei DE JOOD: 'O Heer, verlaat
ons nooit in deze wereld, - dan zijn wij allen veilig! Heus, in de tempel zijn
er nog wel zevenhonderd zoals wij; maar die zijn nog veel harder geworden dan
wij, - laat die zelf maar zorgen voor wat hun te wachten staat! Wij zullen
echter reeds morgen onze bezittingen halen en onze overvloed onder de armen
verdelen. Dan trekken wij een ander gewaad aan en zullen U volgen, -ook al zou
U ons met bliksem en donder willen wegjagen! Nu wij eenmaal Uw wil volledig
onderkend hebben, zullen wij, oude joden, ook tonen dat oude bomen zich nog
heel goed laten buigen. Wij hebben thans gezien dat er buiten U, o Heer, geen
geluk en geen leven kan bestaan; daarom zal ons ook eeuwig niets meer van U
afbrengen!
[2] Kijk, heel in het begin waren wij
eigenlijk niet zo slecht, want wij zochten in de tempel slechts de
oorspronkelijke waarheid toen wij ons daar in lieten lijven! Maar wat vonden we
daar? Niets dan diepe geheimen en nog eens geheimen! Vroegen wij iemand om
uitleg dan heette het: 'Jullie hoeven niets anders te doen dan alleen maar te
geloven! Wat de tempel zegt dat jullie geloven moeten, geloof dat zonder meer,
ook al komt het jullie nog zo onzinnig, dwaas en onnatuurlijk voor; want alleen
de hogepriester heeft de sleutel tot de geheimen van God en dat moet voldoende
voor jullie zijn! Hij alleen offert voor jullie en het hele volk!' Wel, dat
waren heel aantrekkelijke woorden, die echter jammer genoeg door de treurige
geschiedenis met de hogepriester Zacharias naar ons gevoel zeer sterk aan
waarde hebben ingeboet, want daarna zagen wij bij onszelf pas heel goed in, dat
Mozes, alle profeten en de hele Schrift helemaal niets voor konden stellen.
Want als ze werkelijk iets voorstelden dan konden onze meerderen onmogelijk zo
ontzettend gewetenloos handelen!
[3] Nadat wij er ons van overtuigd
hadden dat in dit opzicht geen enkel woord van de Schrift waarheid bevat,
lieten ook wij al onze kwade hartstochten de vrije loop en werden wij in feite
nog erger dan een heel legioen van de ergste duivels. Want die wijken voor de
naam van de Allerhoogste; wij echter weken niet, maar werden daardoor nog
kwader en boosaardiger. Kijk, alwijze, algoede en hoogst rechtvaardige Heer en
Meester, omdat wij dus eigenlijk merendeels door het slechte voorbeeld van onze
meerderen in de toestand gebracht zijn waarin wij ons nu bevinden, is onze hoop
op Uw vergeving van onze zonden nog groter, daar wij ons nu allen vast
voorgenomen hebben alle zonden te verafschuwen en zuiver volgens Uw leer te
leven, - ook al zou dat ons zelfs ons aardse leven kosten!’
[4] IK zei: 'Goed dan, al jullie
zonden zullen jullie dan nu kwijtgescholden zijn, -maar alleen zolang geen van
jullie weer een zonde begaat! Als jullie Mij echt als leerling willen volgen,
leg dat dan verstandig aan in de tempel, opdat de sluwe vossen niet merken watje
van plan bent! Want het is nog niet Mijn tijd om Mij ter wille van de zonden
der wereld door de slechte vossen te laten vervolgen; want ook dat moet nog
gebeuren, opdat hun maat vol wordt. - Maar let nu op datgene wat gaat komen, en
neem het allen goed ter harte!'
12
De nachtelijke storm bij het onweer
[1] Toen stak er een geweldige, harde
wind op, en in het oosten stegen donkere wolken op die met een rode gloed
overgoten waren. Dit verschijnsel viel allen des te meer op, omdat het hier
tot de grote zeldzaamheden behoorde. Er waren nu ook al bliksemschichten
zichtbaar die in alle richtingen door het dichte wolkendek schoten en men
hoorde ook een ver, maar geweldig rollen van de donder.
[2] Het werd allen wat angstig te
moede, en LAZARUS zei tegen Mij: 'Heer, kijk eens wat een geweldig onweer! Het
lijkt precies in onze richting te komen! Wat zou U er van denken als we
misschien toch maar liever naar binnen zouden gaan; want zulke nachtelijke
onweersbuien zijn vaak heel gevaarlijk! ‘
[3] IK zei: 'Rustig maar, Lazarus;
want zonder Mijn wil zou dit onweer niet komen! Maar waarom Ik het laat komen,
zul je later wel merken.'
[ 4] Daarop werd Lazarus rustig; maar
toen het onweer steeds dichter en dichter bij ons kwam, begonnen de joden wat
angstig te worden en heimelijk aan de leerlingen te vragen of Ik dan helemaal
niet bang was voor het zware, snel naderende onweer.
[5] DE LEERLINGEN zeiden echter: 'Hij
is ook Heer over de stormen en het onweer, en alle elementen moeten aan Zijn
wil gehoorzamen, daarom hoeven wij in Zijn tegenwoordigheid voor geen onweer
bang te zijn.'
[6] De joden reageerden goed op deze
opbeurende woorden en werden rustiger. Maar DE TWINTIG JOODSE PRIESTERS werden buitengewoon
onrustig en bang, vooral toen de bliksemschichten elkaar keer op keer met luid
geknetter opvolgden. Zij stonden op, kwamen naar Mij toe en zeiden: 'Heer, aan
Wie alle dingen mogelijk zijn, roep dit verschrikkelijke onweer toch een halt
toe, anders loopt het met ons allen slecht af, want het is een gevaarlijk
onweer! Zo hebben we er in ons hele leven maar drie meegemaakt, en er zijn
toen ook laat op de avond veel mensen en dieren bij om het leven gekomen.
Toentertijd heeft het, net zoals nu, bliksemschichten en donderslagen geregend,
en wie getroffen werd, was ook meteen een kind des doods. Alleen zij die in de
stevig gebouwde huizen een goed heenkomen zochten, bleven in leven. Bijzonder
hevig was het zware onweer twintig jaar geleden in Damascus. Wie toen buiten
was, kon met moeite zijn leven redden. Daarom zou het misschien ook hier beter
zijn als wij toch naar binnen zouden gaan; want het kan ons hier allen
bijzonder slecht vergaan als het erge onweer boven ons komt. Ook de wind wordt
nu al zo hevig datje hem nauwelijks nog kunt verdragen!'
[7] IK zei: 'Houd op, want ook tijdens
dit onweer zullen jullie Gods kracht en de macht in de Mensenzoon leren kennen!
‘
[8] Nauwelijks had Ik dat gezegd of
het onweer hing al, ver naar alle kanten uitgestrekt, precies boven ons hoofd
en onophoudelijk schoten er ontelbare bliksemschichten uit het dichte
wolkendek. Meerdere sloegen er om ons heen met luid geknetter in de heuvel.
[9] Toen begonnen DE JODEN luidkeels
te roepen: 'O Heer, help ons, anders zijn wij allemaal verloren!'
[10] Maar IK zei: 'Is er dan al iemand
door de bliksem getroffen, dat jullie zo hard roepen?! Degenen, die bij Mij
zijn, dreigt geen gevaar. Leer echter nu de macht van de Vader in de Zoon
kennen; want dit onweer is ook een gericht en het staat onder Mijn gezag! Ik
heb het opgeroepen en kan het ook weer laten verdwijnen, wanneer en hoe Ik maar
wil. Maar voor jullie, twintig priesters, is het een symbool van jullie gemoed;
want precies zo en nog erger dan het er nu boven ons uitziet, heeft het er
nauwelijks drie uur geleden in jullie hart uitgezien.
[11] Maar -geloof Mij -het is
gemakkelijker voor Mij dit onweer te bevelen om samen met de harde stormwind op
te houden, dan jullie hart met zijn kwade hartstochten te bevelen! Om jullie
innerlijke onweer de baas te worden waren veel woorden en grote tekenen nodig,
maar voor dit kwade, geweldige onweer is slechts één woord nodig en dan is het
er niet meer!
[12] Maar zoals na het verdrijven van
jullie innerlijke, kwade onweer Mijn genade voor jullie begon te lichten, zo
zal ook hier na het verdrijven van dit kwade onweer Mijn genade symbolisch aan
het uitspansel zichtbaar worden. Zie eens, er is al een groot aantal
bliksemschichten uit de dichte en naar alle kanten uitgestrekte wolkenmassa's geschoten,
maar dat aantal is nog lang niet gelijk aan dat van jullie zonden! Daaraan
kunnen jullie nu opnieuw zien, hoe het met jullie gesteld was! Ik zou het
onweer nog een vol uur moeten laten voortduren om het aantal bliksemschichten
gelijk te laten worden aan dat van jullie zonden; maar dat zou voor jullie
innerlijk verder geen waarde hebben, en daarom laten wij dus dit onweer, dat
jullie allen nu al erg bang maakt, verdwijnen! En daarom gebied Ik je, monster,
om uiteen te vallen en te verdwijnen! Amen."
[13] Op dat ogenblik verstomden zowel
onweer als stormwind, de wolken losten op, de sterren begonnen weer in hun oude
pracht en majesteit te schitteren, en recht boven ons straalde een grote ster,
die niemand kende.
13
De nieuwe ster en het nieuwe Jeruzalem
De
voorwaarde voor het eeuwige leven
[1] Toen vroeg LAZARUS: 'Heer, dat is
een onbekende ster, die ik nog nooit eerder heb gezien! Wat is dat voor een
ster en wat heeft die te betekenen?'
[2] IK zei: 'Blijf maar kalm, want
jullie zullen allen deze ster meteen nader leren kennen!’
[3] Daarop opende Ik bij alle
aanwezigen voor enkele ogenblikken het innerlijke gezicht, en de ster werd een
wereld vol licht, en in het midden ervan stond een nieuw Jeruzalem, dat twaalf
poorten had, en de ringmuren, die een vierkant vormden, waren uit evenveel
soorten edelstenen opgetrokken als er poorten in de stad waren. Door alle
poorten gingen engelen in en uit; ook waren Mozes en Elia weer aanwezig met nog
vele andere profeten. De joden verbaasden zich daar uitermate over en begonnen
Mij te loven en te prijzen omdat Ik hun de grote gunst had bewezen dit te laten
zien. Maar Ik riep hen weer in hun natuurlijke toestand terug en toen zagen zij
alleen maar weer de heldere ster, die steeds kleiner werd en tenslotte helemaal
verdween.
[4] Toen het hele schouwspel ten einde
was, vroegen bijna allen tegelijk, wat dat nu geweest mocht zijn.
[5] IK zei: 'Daar was Mijn nieuwe leer
te zien, die Ik jullie uit de hemelen geef1 Zij is het ware, nieuwe Jeruzalem
uit de hemelen; want het oude, aardse heeft geen waarde meer. De twaalf poorten
staan voor de twaalf echte stammen van Israël, en de twaalf soorten edelstenen
van de ringmuren staan voor de tien geboden van Mozes, en de bovenste twee
rijen uit diamant en robijn staan voor Mijn twee geboden van de liefde tot God
en de naaste. De engelen die de poorten uit en in gingen, staan voor de vele
waarheden die de mensen duidelijk worden door getrouw Mijn leer in acht te
nemen. Degenen die de stad uit gingen, gaven de grote wijsheid weer van Mijn
leer en de velen die de stad in gingen, gaven weer hoe de mensen deze leer van
Mij als pure liefde ook in hun hart moeten laten komen en daarnaar moeten
handelen, dan zullen zij daardoor tot de ware, geestelijke wedergeboorte komen
en daardoor in alle waarheid en wijsheid worden binnengeleid.
[6] Dat is de betekenis van dit
gezicht, en dat is dan ook de ware genadezon voor ieder die Mijn woord hoort en
ernaar leeft, en daarin zullen ook allen die nu en later in Mij geloven, voor
eeuwig bij Mij zijn en bij Mij wonen en met Mij alles besturen en leiden wat in
de eeuwige ruimte is geschapen.
[7] Jullie begrijpen dit weliswaar nu
nog niet en je kunt het ook niet begrijpen; maar als jullie blijven in het
geloof in Mij en doen wat Mijn leer zegt, dan zullen jullie, als je geloof en
je liefde gerijpt zijn, gedoopt worden door de Heilige Geest, die Ik aan allen
zal zenden die door hun leven laten zien dat zij in Mij geloven en in Hem, Die
Mij uit Zich in het vlees als Mensenzoon in deze wereld heeft gezonden; want
het eigenlijke, waarachtige, eeuwige leven is: dat je in Mij als de
waarachtige Zoon van de Vader in de hemel gelooft en volgens Zijn leer leeft.
[8] Wanneer echter de Geest waarover
Ik nu met jullie heb gesproken, tot jullie zal komen en jullie zal doordringen,
zullen jullie uit jezelf alles begrijpen wat je nu allemaal ziet en hoort maar
door je puur natuurlijke gesteldheid niet kunt begrijpen; want het lichaam kan
de geest niet begrijpen en is op zichzelf zonder meer dood. Het heeft geen
ander leven dan alleen maar het tijdelijke meeleven uit de levenskracht van de
ziel, die met de geest verwant is en die helemaal op hem kan gaan lijken, en
één met hem kan worden als zij zich helemaal van de wereld afwendt en haar
zinnen alleen richt op het meest innerlijke, geestelijke, volgens de orde en
wijze zoals Mijn leer en Mijn persoonlijke voorbeeld het jullie laten zien.
[9] Daarom moet ieder van jullie zich
inspannen om zijn ziel door haar eigen kracht te redden; want denk je dat zij
als zij in het gericht komt zich wel zal kunnen redden zonder middelen daarvoor
te hebben, terwijl zij zich hier met zoveel middelen die haar ten dienste
staan, niet kan redden als zij niet bedenkt dat zij zichzelf als een
onschatbaar goed moet zien dat, als het verloren gaat, op eigen kracht door
niets weer gekocht of verkregen kan worden?!
[10] Laat ieder daarom vóór alles zijn
ziel proberen te redden! Want tegen allen zeg Ik, dat het aan gene zijde zo zal
zijn: Wie liefde en waarheid, en dus de juiste orde van God, in zich heeft, zal
er daar meteen nog heel veel bij gegeven worden; wie dat echter niet heeft of
veel te weinig heeft, zal ook dat wat hij eventueel nog heeft, afgenomen
worden, zodat hij dan helemaal niets zal hebben, en naakt, zonder middelen en
zodoende zonder hulp zal zijn. Wie zal zich daar over hem ontfermen en hem
vrijkopen?! Waarlijk Ik zeg jullie: Eén uur hier is meer waard dan duizend jaar
daar! Grif deze woorden diep in je hart; maar voorlopig moet niemand daar over
spreken! ,
14
Bekentenis van een Joodse priester
[1] Toen zei EEN JOOD uit de
priesterklasse: 'O Heer, U bent altijd wonderbaarlijk, volliefde, ontferming,
gerechtigheid en wijsheid, en wat U zegt of ook maar denkt is onherroepelijk al
voor eeuwig een volbrachte daad, en daarom kan een mens moeilijk met U praten!
Maar ondanks dat wil ik dan toch, terwille van de broeders, iets tegen U
zeggen; weest U daarom zo welwillend om naar mij te luisteren! Kijk, o Heer,
wie de weg precies kent waarvan bewezen is dat die naar een bepaald doel leidt
dat het grootste levensvoordeel kan en moet geven, die zal ook beslist niets
anders doen dan langs deze weg op het doel afgaan en het ook zeker bereiken;
alleen een volkomen blinde dwaas zou toch nog uit pure domheid en algehele
onkunde een andere weg in kunnen slaan.
[2] Wel, wij kennen nu de weg en het
doel, en wij kunnen daarom ook gemakkelijk de hele wereld en haar verlokkingen
de rug toekeren en als ware helden zelfs over doornen en slangen op deze weg het
ware en zekere levensdoel nastreven; wij zouden nu zelfs tegen een leger
duivels kunnen vechten en onweerstaanbaar op ons doel afgaan! Ja, wij allen
hebben het nu gemakkelijk, want wij hebben niet alleen gehoord, maar ook gezien
en met al onze zintuigen waargenomen dat het zo is en eeuwig niet anders kan
zijn. Maar hoe groot is ons aantal hier dat deze onbegrijpelijke genade van U
heeft gekregen?!
[3] En hoe staat het met de ontelbaar
vele andere mensen die sinds Adam verstrooid over de onmetelijk grote aardbodem
in totale geestelijke duisternis hebben geleefd, nu leven en nog zullen leven?
Wie zal hun de ogen openen en wie hun zielen aan gene zijde redden? Wij joden
en - zeg maar - priesters hebben, als leraren en leiders van het volk, Mozes en
de profeten; maar wat hadden wij eraan? Waar bevonden zich de bewijzen dat zij
ooit werkelijk bestonden? Alleen maar in het blinde geloof! Want gewetensvolle
gelovigen stierven voor onze ogen niet zelden een heel bittere en smadelijke
dood, en nooit kwam iemands ziel, ook al was die persoon nog zo gelovig
gestorven, terug om ons over gene zijde het een of ander te vertellen. Alles
wat wij daarvan wisten was slechts een duistere, onbegrijpelijke mythe die met
de betere principes van het verstand in alle opzichten in tegenspraak stond en
waarmee men slechts het meest onontwikkelde volk nog enigszins in toom kon
houden.
[4] Geen wonder dat wij, en velen met
ons, de Griekse wijzen leerden kennen, vervolgens weliswaar het jodendom
predikten, maar zelf als epicurist* (*Epicurus : Grieks wijsgeer 342-270 v.
Chr. Epicurist: genotzuchtig persoon) leefden! Want de mens heeft nu eenmaal
een niet te stillen dorst naar geluk of minstens naar een redelijke mate van
tevredenheid; over een eeuwige gelukzaligheid aan gene zijde konden wij op
generlei wijze ook maar de geringste aanwijzing krijgen, laat staan enig
vaststaand, houdbaar bewijs. Wij waren gezonde en flinke mensen, de wereld lag
duidelijk zichtbaar met al haar genoegens en overvloed voor ons; dan is het
toch wel duidelijk dat wij niet aarzelden ernaar te hunkeren en te grijpen!
Want waarom zouden wij voor onze moeite om het volk het domme geloof in God en
de onsterfelijkheid op allerlei manieren door leugen en bedrog bij te brengen,
onszelf ook geen plezier doen, want voor het geluk aan gene zijde konden wij,
zoals reeds gezegd, toch nergens een bewijs vinden?!
[5] Kijk, o Heer, dat noemden wij onze
geheime leer, vrijwel dezelfde als die van de Essenen, hoewel wij om bekende
redenen geen omgang met hen hadden! Wij vervolgden ook de Sadduceeën vanwege
hun cynisme, maar niet omdat wij zelf iets tegen hen hadden, maar ter wille van
het gelovige volk; want zou het volk overgegaan zijn naar de sekte van de
Sadduceeën, dan zou het met onze aardse gelukzaligheid al gauw afgelopen zijn.
Maar nu, nu wij door Uw pure genade eindelijk de overtuigende bewijzen voor het
hiernamaals ontvangen hebben, is al het aardse ons natuurlijk echt gaan
tegenstaan! Wat gebeurt er echter met de anderen, die deze genade niet kregen
en waarschijnlijk nooit zullen krijgen?'
[6] IK zei: 'Daar hoeven jullie je
niet druk over te maken! Zorgen jullie voorlopig alleen maar voor jezelf, voor
alle anderen zal nog voldoende gezorgd worden! Wie dan wil, zoals jullie, zal
net als jullie gered zijn; wie dan echter niet zal willen, zal het aan zichzelf
te wijten hebben als hij verloren gaat.
[7] Want iedere ziel zal aan gene
zijde geheel uit haar liefde en uit haar geloof verder leven, en dat zal zij
doen in de volle vrijheid van haar wil. Als de liefde rein en goed is, zal ook
haar leven in het hiernamaals rein, goed en zalig zijn; is haar liefde echter
slecht en onrein, en bereidt zij voor haar naaste geen vreugde, dan zal ook
haar leven aan gene zijde onrein, slecht en zonder vreugde zijn.
[8] Als men echter een ziel haar
liefde zou ontnemen en haar een andere liefde zou geven, zou men haar
vernietigen en in haar plaats een heel andere ziel scheppen. Dat zou echter
tegen de eeuwige, goddelijke orde ingaan; want wat God eens in het leven
geroepen heeft, kan niet meer vergaan, maar alleen voortdurend in iets edelers
en beters overgaan. Daarom zal ook aan gene zijde voor zulke verloren zielen
gezorgd worden; maar Ik zeg wel, zoals Ik reeds eerder gezegd heb: Hier is één
uur beter dan duizend jaar daar!
[9] Geen enkele ziel geschiedt echter
daardoor onrecht; want als men de liefde en de wil van een zielonverlet laat en
haar slechts in zoverre van de andere afscheidt dat zij de goede geen nadeel
kan berokkenen, maar verder in haar sfeer in de geestenwereld, die helemaal met
haar eigen aard overeenkomt, kan doen wat zij volgens haar liefde voor het
leven en haar intelligentie wil, dan doet men daarbij beslist geen enkele
zielonrecht, zelfs niet schijnbaar.
[10] Zoals jullie tot nog toe geleefd
hebben, zo leven ook alle kwade duivelse zielen in de hel, en hun hellevuur
bestaat eenvoudig uit hun kwade, nooit te verzadigen eigenliefde en heerszucht,
en jullie zeiden zelf, dat het jullie best beviel. Maar toch knaagde elke dag
steeds meer de worm des doods in jullie en vergalde jullie bestaan ontzettend!
Wat hadden jullie zo aan je goede leventje?
[11] En zo zal het velen aan gene
zijde heel lang vergaan, wat zij echter helemaal alleen aan zichzelf te wijten
hebben. Want zij zullen daar niet één keer, maar heel vaak de verschrikking van
de dood moeten doorstaan, wat echter ook zo moet zijn; want als die er niet
was, zou ieder van die zielen werkelijk voor eeuwig verloren zijn.
[12] Voor vandaag weten jullie genoeg,
en omdat het nu gauw middernacht is, gaan wij nu naar binnen om te rusten. Wat
de dag van morgen allemaal zal brengen, zullen we wel zien, laten we dus gaan!’
[13] Toen verlieten wij allen de
heuvel en gingen naar huis, waar reeds uitstekend voor onze rust gezorgd was.
Maar de joden hadden een eigen grote kamer. Daar zaten zij om de tafels en
overlegden bijna de hele nacht over wat zij doen zouden om van de tempel vrij
te komen. Het zekerste middel leek hen om zich uit te kopen. Toen werd het ook
bij hen rustig.
15
De joodse priesters worden leerlingen van de Heer
[1] ‘s Morgens nog voor zonsopgang
waren wij, dat wil zeggen Ik, de leerlingen, onze waard en Lazarus met zijn
hele huishouding, al op de been. Lazarus zuster Martha was met haar helpsters
al heel ijverig bezig om een rijkelijk, goed ochtendmaal klaar te maken; Maria
ging echter met ons naar buiten en had zoals altijd slechts oog en oor voor Mij
om iets voor haar hart en haar ziel te bemachtigen.
[2] Toen wij al ongeveer een uur
buiten rondgewandeld hadden, werden de joden pas wakker. Zij wasten zich volgens
gebruik en vroegen toen snel of Ik nog sliep.
[3] MARTHA zei: 'O, de Heer is een uur
geleden met Zijn leerlingen, mijn broer, mijn zuster en de waard al naar buiten
gegaan en zal waarschijnlijk zo terugkomen omdat het ochtendmaal ook bijna
gereed is!'
[4] EEN PRIESTER zei: 'Welke kant is
Hij opgegaan, dan kunnen we Hem achterna gaan en Hem vertellen dat het
ochtendmaal bijna gereed is?
[5] MARTHA antwoordde: 'O, dat is bij de Heer
echt niet nodig, want Hij weet precies wanneer het klaar zal zijn!'
[6] Toen de joden dat hoorden, vroeg
EEN van hen aan Martha: 'Je moet Hem dus wel langer kennen, dat je met Zijn
onmiskenbare, goddelijke eigenschappen al zo goed vertrouwd bent?'
[7] MARTHA zei: 'Ik ken Hem al geruime
tijd, maar van jullie is het toch niet zo erg te prijzen dat je Hem tot nu toe
nog niet herkend hebt!'
[8] DE JODEN antwoordden: 'Jawel,
jawel, dat verwijt is heel terecht, en wij betreuren het nu zelf dat wij door
onze aardse beslommeringen nog nooit meer navraag naar Hem gedaan hebben,
hoewel wij wel het nodige over Zijn doen en laten uit Galilea vernomen hebben.
Ook menen wij dat Hij op het Paasfeest hier in Jeruzalem was en merkwaardig
genoeg alle kopers en verkopers uit de tempel joeg en de kramen van de
wisselaars en handelaars omgooide!'
[9] MARTHA zei: 'Ja, ja, dat is
Dezelfde, maar toen waren jullie ogen nog erg verblind en jullie oren en harten
toegestopt; daarom hebben jullie Hem niet herkend!’
[10] Toen zeiden DE JODEN: 'Jawel,
jawel, je hebt gelijk; maar omdat wij Hem nu herkend hebben, zullen wij
twintigen in ieder geval niet meer bij Hem weggaan, en wij hebben ons vast
voorgenomen in andere kledij als leerlingen met Hem mee te gaan, opdat de
tempeldienaren en de andere joodse priesters, Farizeeën en schriftgeleerden,
die overal verspreid zijn, ons niet kunnen verwijten dat ook wij, priesters van
de tempel, ons door Hem, een stichter van een nieuwe sekte en een
volksverleider, hebben laten verleiden. Wij zullen daarom meteen naar Jeruzalem
gaan en ons uitkopen onder het voorwendsel dat we een reis willen maken naar
Perzië en Indië, hetgeen men ons graag en zelfs al te graag zal toestaan. Als
we dat binnen een paar uur in orde gemaakt hebben, komen we vandaag nog terug
en dan zullen wij Hem als Zijn leerlingen op onze eigen kosten overal volgen.’
[11] MARTHA zei: 'Dat is een
prijzenswaardig besluit van jullie en dat zal jullie Zijn zegeningen brengen!
Maar kijk eens naar buiten; Hij komt al omdat ik helemaal klaar ben met de
toebereidselen voor de maaltijd, en wij zullen Hem met de alleen Hem
toekomende, hoogste achting en liefde ontvangen, Hem nogmaals uit de diepste
grond van ons hart danken voor de grote troost die Hij ons gisteren heeft
gegeven en Hem dan vragen of Hij goedgunstig deze ochtendmaaltijd wil zegenen
en samen met ons wil gebruiken!’
[12] Terwijl Martha nog zo met de
joden sprak, die heel aandachtig naar haar luisterden, kwam IK al de kamer
binnen en zei: 'Lieve Martha, daar heb je je mond niet voor nodig; wie dat in zijn
hart doet, doet het goed. De lippengroet kan dan heel gevoeglijk achterwege
blijven, want Ik kijk alleen naar het hart en zijn innerlijke gedachten. Maar
bij jou hebben ook je woorden echte waarde voor Mij, omdat ze recht uitje hart
komen.'
[13] Dat stelde Martha helemaal gerust
en zij werd met blijdschap vervuld.
[14] Maar IK richtte Mij tot de joden
en zei tegen hen: 'Jullie willen dus in alle ernst Mijn leerlingen worden?'
[15] Toen zeiden werkelijk ALLEN, ook
degenen die geen priester, maar alleen gegoede burgers van Jeruzalem waren:
'Ja, Heer, als U ons maar waardig genoeg acht om Uw leerlingen te mogen zijn!
Wij hebben er zelfs alles voor over, om zo des te rustiger en beslister U, o
Heer, op al Uw wegen en paden te kunnen volgen! ,
[16] IK zei: 'Daar doen jullie goed
aan, maar één dingmoet Ik jullie zeggen en dat is: Zie, de vogels in de lucht
hebben hun nesten en de vossen hun holen, maar Ik, die naar het lichaam een
pure Mensenzoon ben, heb nog niet eens een steen die Ik als Mijn aardse eigendom
onder Mijn hoofd zou kunnen leggen! ,
[17] DE JODEN zeiden: 'Maar toch is de
hemel en de hele aarde Uw eigendom! Wat deze wereld betreft hebben wij voor U,
voor Uw leerlingen en voor ons wel genoeg voor tien jaar en nog langer! Laat
ons maar met U meetrekken en Uw levenswoorden aanhoren, voor al het andere
zullen wij overal volgens Uw wil zorgen! ,
[18] IK zei: 'Welaan dan, ga na de
maaltijd naar huis en regel alles goed! Kom dan terug en dan zal Ik jullie
zeggen wat wij daarna zullen gaan doen! Maar nu aan de maaltijd!'
[19] Daarop gingen allen aan tafel,
spraken hun dankgebed uit en aten en dronken zoals Ik
16
De bekeerde priesters
[1] Toen de maaltijd voorbij was,
dankten allen weer, en daarna gingen de joden op weg naar Jeruzalem. De
tempeldienaren en de hogepriester zetten aanvankelijk grote ogen op toen de
twintig reeds zeer bejaarde priesters beweerden dat zij nu een verre reis
wilden gaan maken; maar omdat zij bij hen daarvoor veel goud en zilver
achterlieten, gingen zij tenslotte toch accoord en wensten hun veel geluk op de
reis. De twintig namen snel afscheid en verspreidden zich in de grote stad,
zodat men niet zo gemakkelijk zou kunnen ontdekken welke weg zij eigenlijk
insloegen. Maar zij kenden buiten de stad een Griek die altijd een grote voorraad
Griekse kleren had en daarmee handel dreef Daar gingen zij heen, kochten
Griekse kleren bij hem en lieten hun eigen kleren achter, hetgeen de Griek erg
verbaasde. Uit nieuwsgierigheid begon hij toen heel omzichtig te vragen wat
deze verkleedpartij toch wel te betekenen had.
[2] Zij zeiden echter (DE PRIESTERS):
'Vriend, in deze kleren kunnen we beter handel drijven, en omdat van jaar tot
jaar de vroegere inkomsten van de tempel uitblijven, moet dat opgevangen worden
door slim zaken te doen met de heidense volkeren in het buitenland. ,
[3] Deze uitleg voldeed onze Griek,
hij kreeg zijn geld en bovendien de degelijke, dure priesterkleding; hij was
daarmee volkomen tevreden en zei verder geen woord meer. Alleen droegen de
twintig hem ten strengste op daarover tegen niemand ooit iets te zeggen, omdat
hij anders grote last zou kunnen krijgen. En de Griek zweeg dan ook als het
graf
[4] De twintig gingen via een grote
omweg als Grieken weer naar ons terug en kwamen om ongeveer twee uur 's middags
bij ons aan. Toen zij aankwamen, terwijl wij nog aan tafel zaten en nog maar
net met het middagmaal klaar waren, verwonderden Lazarus, de waard en ook Mijn
leerlingen zich erover dat zij hun zaken zo snel geregeld hadden.
[5] Toen zei EEN van hen: 'Ja,
geliefde vrienden, voor geld gaat bij ons alles heel snel, maar zonder geld of
met te weinig geld is het wachten geblazen en schuift men alles op de lange
baan, en verder gebeurt er dan ook bedroevend weinig! Maar wij lieten aardig
wat goud en zilver achter en onze zaak werd daarom ook gemakkelijk en snel
afgehandeld. De tempel heeft nu lang niet zoveel inkomsten meer als vroeger
toen de Samaritanen, de Sadduceeën en nu ook al een groot deel van de Essenen,
waar men in het begin helemaal geen rekening mee hield, zich nog niet van ons
hadden afgescheiden, en daarom is de leiding van de tempel nu al heel blij als
er van tijd tot tijd kostgangers verdwijnen.
[6] Het ging bij ons daarom heel
gemakkelijk, maar wij geloofden dan ook vast en zeker dat de Heer, die ons
gisteren van onze banden bevrijdde, ons door Zijn heilige wil wel behulpzaam
zou zijn om ons voornemen met zo min mogelijk tegenwerking uit te kunnen
voeren. En zie, het ging precies zoals wij dachten en daarvoor danken wij U, o
Heer, ook heel hartelijk! Maar waar blijven onze burgers toch? Zij waren toch
met een man of twaalf, dertien! Kunnen die zich dan niet minstens zo
gemakkelijk vrijmaken van hun gezin als wij van de tempeldienaren?'
[7] IK zei: 'Niet zo gemakkelijk, want
het zijn vaders van gezinnen! Maar zij zullen niet lang op zich laten wachten,
want het zijn echte Jeruzalemse mannen van eer, zoals er maar weinig zijn. Maar
kom nu bij ons zitten, en eet en drink als Grieken, en wees opgewekt en
welgemoed! ,
[8] De twintig pseudo-Grieken
bedankten, kwamen bij ons aan tafel zitten en begonnen opgewekt te eten en te
drinken, en zij vertelden ons veel lachwekkende dingen over de tegenwoordige
staat van de tempel, over de nieuwe ark, die nagemaakt was omdat de oude sinds
de gruwelijke dood van de voormalige hoge en opperpriester Zacharias haar
bijzonder wonderbaarlijke kracht merkwaardigerwijs helemaal verloren had. De
nieuwe was derhalve nu al bijna dertig jaar oud, en gedurende deze tijd was er
met haar geen enkel wonder meer verricht, en toch aanbad het domme volk de
nieuwe alsof het de oude was.
[9] Ook werd er uitgebreid gesproken
over een kennelijke opheffing van de Mozaïsche wetten en het daarvoor in de
plaats stellen van nieuwe, absurde wetten, straffen en boetes, en dat in plaats
van de vroegere, echte wonderen van God nu de Indische, Perzische en Egyptische
opgang deden, zij het met weinig succes, omdat overal vermomde Essenen ze bij
gelegenheid op zo'n natuurlijke manier verklaarden, dat het zelfs voor de
domste mensen tenslotte voor de hand lag dat het hele wonder niets anders was
dan grof en onhandig uitgevoerd bedrog. Het gevolg daarvan was dat het aanzien
van de tempel van dag tot dag minder werd, wat zij zelf maar al te goed gemerkt
hadden. Want wat gebeurt er nu? Als er vandaag door een opperpriester een
zogenaamde blinde, die er goed voor betaald wordt om mee te doen maar verder
net zo goed ziet als een van ons, ten aanschouwe van het volk ziende gemaakt
wordt, -dan doen de jongens in de straten en stegen binnen een paar dagen
tientallen van zulke wonderen.
[10] Daarom hadden zij in de hoge raad
van de tempel een petitie ingediend om, vanwege de voortdurende ontheiliging,
voor langere tijd paal en perk te stellen aan zulke verrichtingen; want
daarvoor kon toch immers wel een verstandige en geloofwaardige reden gevonden
worden. Maar dat was allemaal tegen dovemansoren gesproken. Wonderen moesten er
gedaan worden, in ieder geval voor het gewone volk, -maar dat hield wel in dat
je daarbij ook al vaak in de tempel uitgelachen werd! Wat hadden priesterlijk
aanzien, een ernstig gezicht en de namaak Aäronstaf voor nut, als het wonder op
zich zo onnozel was dat zelfs de gewoonste straatjongens er om begonnen te
lachen?!
[11] En in deze trant vertelden onze
Grieken nog heel wat zaken, waarover Lazarus, zijn beide zusters en zo nu en
dan zelfs onze waard, die reeds lang niets meer met de tempel op had, zich
verwonderden, en LAZARUS, die in menig opzicht nog wel veel met de tempel op
had, zei: 'Nee, dat had ik niet gedacht van de tempel! Want ik moet eerlijk toegeven
dat ik als echte Jood de tempel nog steeds bezocht heb, en vaak wanneer de
tempeldienaren bij me op bezoek kwamen, kon ik op hun goede toespraken en
lessen nauwelijks iets aanmerken en ik moest tegenover mijzelf vaak toegeven
dat het zeer te wensen zou zijn als de mensen volgens die voorschriften
leefden.
[12] Maar nu ziet het er heel anders
uit! Wat is de zin van woord en leer als het pure huichelarij is, en de vroom
schijnende leraar in werkelijkheid een verachtelijke schurk?! .Zulke leraren
doen mij denken aan de goede oude fabel van de wolven in schaapsvel, die, omdat
zij de vlugge schapen open en bloot als wolf maar met moeite te pakken konden
krijgen, zich met schaapsvellen bekleedden om ze met minder moeite te kunnen
pakken en te verscheuren. Nu, dat zal ik mij in ieder geval heimelijk goed in
m'n geheugen prenten! Wat zegt U, o Heer, daar nu van?'
17
De zelfzuchtige handelwijze van de priesters in de tempel
[1] IK zei: 'Vind jij dan
dat zij ons iets nieuws verteld hebben?! O, zeker niet! Dat is Mij zelfs als
Mensenzoon al heel lang bekend! Denk nog eens aan Mijn twaalfde jaar, toen Ik
als knaap drie dagen achtereen met de Farizeeën en schriftgeleerden en oudsten
verkeerde?! Kijk, reeds toen zag het er in de tempel precies zo uit als nu, en
vóór die tijd was het ook al zo; maar toen zaten er.op de stoel van Mozes en
zijn broer Aäron toch op z n minst enige waardige en waarachtige opvolgers van
Mozes en Aäron, die echt uit de stam van Levi kwamen. Maar Zacharias was de
laatste en nu zijn in de tempel maar liefst alle stammen vertegenwoordigd,
omdat iedereen zich daar naar believen voor geld een ambt kan kopen.
[2] Kort en goed,
Mijn huis -zoals de profeet zegt - hebben ze veranderd in een moordkuil en
daarom kan daarin geen heil meer gezocht worden! Maar toch zeg Ik tegen jullie
allen: luister naar degenen die op de stoel van Mozes en Aäron zitten wanneer
zij het woord van God prediken, maar kijk met naar hun slechte daden en doe ze hen
ook zeker niet na, want die zijn een afschuwelijk bedrog!
[3] Dat zij echter nu zo zijn zoals
zij zijn, is het gericht van God over hen, omdat zij Hem losgelaten hebben en
zich naar de mammon hebben gekeerd, die nu hun god is. Wie weet niet, dat
vroeger de eerstgeborene uit ieder huwelijk tot hun veertiende jaar vrij en
kosteloos in de tempel als een offer aan God uitstekend voor de Heer zijn
opgevoed en dat zulke eerstgeborenen heel vaak zichtbaar door de engelen des
hemels zijn bediend en onderricht?'
[4] ALLEN zeggen: 'Ja, dat is woord
voor woord waar!'
[5] IK zeg verder: 'Waar gebeurt
zoiets nu?'
[6] EEN JOOD zei: 'O, dat gebeurt ook
nu nog, maar weliswaar op een heel andere manier! In plaats van eerstgeborenen
als offer voor God de Heer, neemt de tempel liever geld aan; maar wie geen geld
heeft, kan zijn eerstgeborene zonder enig bezwaar zelf houden en dan worden er
voor een paar muntstukken een aantal gebeden in Gods huis gepreveld voor het
toekomstige welzijn van de desbetreffende, of men neemt, als de ouders van de
eerstgeborene als rechtgeaarde gelovigen nog halsstarrig vasthouden aan de oude
instelling, de eerstgeborene wel met het voorgeschreven ceremonieel aan, maar
geeft hem dan tegen een geringe vergoeding direct in handen van de een of andere
vroedvrouw. Als het kind in leven blijft, wordt het vervolgens als huisbediende
gewoon aan de een of andere boer verkocht, waar het dan als een dier opgroeit
zonder lering en onderwijs, en eisen de ouders het vervolgens na zijn
veertiende jaar terug, dan verwonderen zij er zich natuurlijk uitermate over
dat hun eerstgeborene zo weinig genade in de tempel heeft gevonden, en dan
zitten ze met dat kind pas echt in de moeilijkheden.
[7] Daarom geven de armen thans hun
eerstgeborenen ook helemaal niet meer aan de tempel, maar houden zich liever
aan het nieuwe voorschrift waarover wij eerder spraken. Bij de rijke kinderen
is het evenwel anders die worden wel in de tempel, natuurlijk voor geld, heel
behoorlijk verzorgd en na verloop van tijd ook af en toe door pseudo-engelen
bezocht, geholpen en onderwezen in enkele van buiten geleerde schriftteksten,
die de engelen echter evenmin begrijpen als hun vrome leerlingen."
[8] IK zei: 'Laten we nu ophouden met
deze verhalen die helaas maar al te waar zijn, want onze Joodse burgers komen
er aan en die willen we niet al te zeer ergeren. Weliswaar weten zij ook het
nodige, maar natuurlijk niet al deze dingen, en daarom zullen wij hen van te
voren niet te verder inwijden in de diepste, kwalijke geheimen. Spreken jullie er
ook zo weinig mogelijk over, want anders zouden jullie in grote aardse
moeilijkheden kunnen komen, die dan ook jullie ziel schade zouden kunnen
berokkenen! Denk liever: 'Wij zijn in ons hart vrij en hebben het juiste licht
en de ware weg naar het leven gevonden! ' Zolang Ik hen echter nog duld, opdat
dé maat van hun boosheid vol zal worden, zolang moeten ook jullie hen nog
dulden, en volg hun goede lessen op, maar wend je ogen en oren van de slechte
af! En nu genoeg over dit onderwerp, want onze burgers staan al voor de deur en
ook zij hebben nog niets gegeten; daarom moeten zij hier ook wat te eten en te
drinken krijgen.'
18
Een evangelie van blijmoedigheid
[1] Daarop haastten Martha en Maria
zich meteen naar de provisiekamer haalden brood en wijn en gebraden
schapenvlees, en zetten alles op een tafel naast ons, omdat op de onze geen
plaats meer was.
[2] Toen de burgers heel eerbiedig bij
ons in de kamer kwamen, zei IK meteen vriendelijk tegen hen. Laat nu die grote
eerbied maar varen! Jullie hebben honger en dorst, eet en drink daarom
welgemoed! Als de kinderen van de nacht, het gericht en de dood al opgewekt
zijn bij hun smulpartijen waarom zullen de kinderen van het licht en het leven
in aanwezigheid van hun hemelse Vader dat dan niet zijn?! Want Ik zeg jullie:
Waar Ik ben, is ook de Vader. Wees dus allemaal blij en opgewekt, en eet en
drink!'
[ 3] De burgers bedankten, gingen
zitten en begonnen flink te eten en te drinken, en vertelden ons hoe goed het
hun gelukt was om voor een aantal maanden afscheid te nemen van hun familie. Ik
prees hen daarvoor en wenste hun ware moed en uithoudingsvermogen, hetgeen zij
nodig zouden hebben om Mij met succes te kunnen volgen. Zij beloofden dat en
hielden zich ook aan hun belofte, zoals later nog een keer zal blijken.
[4] Tijdens dit gesprek met de burgers
van Jeruzalem zei MARTHA echter zachtjes tegen Lazarus: 'Broer, stel je voor:
alweer een wonder! Gisteren en vandaag hebben wij voor al die mensen toch
aardig wat opgemaakt, en kijk nu eens, uit onze grote provisiekamer is niet
alleen niets verdwenen, maar van alles is er nu tienmaal zoveel, en in onze
grote en kleinere wijnkelder zijn alle zakken vol wijn! Dat kan niemand anders
dan alleen de Heer in Zijn overgrote goedheid en liefde voor ons gedaan hebben,
en dus heeft Hij geen spijs en drank van ons gebruikt, maar aten wij allen aan
Zijn tafel! ,
[5] Dat bracht Lazarus behoorlijk in
verlegenheid en hij wist niet wat hij daarop moest zeggen.
[6] Maar IK werd zijn verlegenheid
gewaar en zei zachtjes tegen hem: 'Maak je daar maar niet druk over; want wij
zullen ons bijna de halve winter in alle rust in deze omgeving ophouden en nog
vaak bij jou en ook bij onze waard te gast zijn! Er zullen gedurende de komende
winter veel zieken in deze streken rond J eruzalem zijn, en die zal Ik bij die
gelegenheid genezen opdat zij zullen ondervinden dat nu de Messias is gekomen
en hen heeft geholpen, en zij zullen in Zijn naam geloven.
[7] Halverwege de
winter zal Ik korte tijd een bezoek brengen aan de rechtschapen Galileeër
Kisjonah en daarna een paar dagen voor het Paasfeest weer hierheen komen, maar
nog voor het feest weer naar Galilea vertrekken. Kijk, wij zullen dus
behoorlijk lang bij je vertoeven en ook behoorlijk wat nodig hebben; en daarom
zegende Ik je provisiekamer en wijnkelder zo royaal! Houd echter je mond en zeg
niemand daar iets over!'
[8] Lazarus bedankte Mij in stilte en
stelde daarop zijn zusters gerust; en toen deze dat hoorden, deed het hun
zoveel genoegen dat ze bijna in tranen uitbarstten en een poosje naar buiten
moesten om daar hun vreugdetranen de vrije loop te laten zonder dat iemand het
merkte. Daarna kwamen zij weer bij ons terug en deelden in onze vreugde. Toen
de burgers uiteindelijk ook verzadigd waren, spraken zij hun dank uit en
stonden op van hun plaatsen.
[9] Maar IK zei tegen hen: ' Als
jullie verder niets te doen hebben, blijf dan zitten, dan zullen wij samen
vrolijk zijn; het moment om treurig te zijn zal nog vroeg genoeg komen!
[10] Mijn leerlingen mogen geen
kniesoren zijn en met schijnheilige gezichten en voorgewende vroomheid
rondlopen om de mensen te laten geloven dat alleen hun voeten nog maar de aarde
raken, maar dat de rest van hun lichaam al in de hemelen verblijft en dat zij
helemaal vervuld zijn van de geest van God, -maar jullie moeten iedereen een
vrijmoedig en opgewekt gezicht laten zien, zodat iedereen veel vertrouwen in
jullie krijgt, dan zullen jullie veel zegen uit de hemelen onder de mensen
verspreiden.
[11] Zie, de waarachtige Geest van God
woont volledig in Mij, en jullie hebben Mij nog nooit met hangend hoofd en
vroom neergeslagen ogen rond zien lopen, maar Ik loop met een open en gewoon
gezicht rond en Ik ben steeds volkomen rechtstreeks, en bij eerlijke en
vrolijke mensen ben Ik vriendelijk en opgewekt, en treurenden en angstigen maak
Ik vrolijk en moedig, en als leerling van Mij moet je je geheel uit eigen vrije
wil net eender gedragen!
[12] Daarom zeg Ik jullie allen nog
eens, dat jullie volkomen vrij van geest, en vrolijk en opgewekt door de wereld
moeten gaan, zonder aan de wereld te hangen. Want zoals Ik Zelf alleen maar in
de wereld ben gekomen om alle mensen een blijde en gelukkig stemmende boodschap
uit de hoogste hemelen over te brengen, die iedereen op zo'n wijze troost moet
geven dat zelfs de ergste marteldood hem niet droevig zal stemmen -omdat hij
ziet en zien moet, dat er voor hem geen dood meer bestaat en kan bestaan, en
dat in Mijn eeuwige rijk voor hem noch deze aarde noch de hele zichtbare hemel
ooit meer verloren kan gaan, en dat hij bovendien nog het gezag zal krijgen
over heel veel -, zo zal Ik ook jullie, wanneer jullie in de geest en in de
kracht van Mijn leer bekwaam worden, in Mijn naam uitzenden om alle volken der
aarde deze blijde boodschap uit de hemelen over te brengen.
[13] Maar wie zal zo'n bijzonder
blijde boodschap met een treurig, bedeesd, vreesachtig, angstig en moedeloos
gezicht willen of kunnen overbrengen? Daarom, voor altijd weg ermee en weg met
de overdreven eerbied zelfs voor Mij; want met dat alles zouden jullie nooit
geschikt zijn om voor iets groots geroepen en uitgekozen te worden, en nog
minder om iets belangrijks en groots te verrichten!
[14] Als je Mij uit de grond van je
hart liefhebt, is dat voor Mij volmaakt voldoende; alles wat meer is, is dom, heeft
geen nut en maakt van de mens, Mijn evenbeeld, een laf schepsel dat voor niets
groots deugt of bruikbaar is’
19
De reiniging van de zonde
[1).Toen zei EEN BURGER: 'O Heer, dat
zou allemaal goed en best zijn, als wij in ons hele leven maar nooit gezondigd
hadden! Maar nu branden de zonden in ons hart voor U die onze harten en nieren
doorziet en door en door heilig bent, en wij zijn juist het tegendeel! Daarom
is het voor ons moeilijk om nu zo opgewekt en vrolijk te zijn!'
[2] IK zei: 'Geloven jullie dan, dat
Ik dat al niet heb geweten toen Ik jullie heb aangenomen?! Ik heb jullie je
zonden echter volkomen kwijtgescholden, omdat jullie je van alle zonden hebt
afgewend en verder nooit meer zondigen en ook beslist niet zult zondigen, en
daarom zijn jullie geen zondaars meer, maar nu volkomen vrij van alle zonde, en
daarom vind Ik dat jullie des te meer reden moeten hebben van gans er harte
vrolijk te zijn!'
[3] Toen zei EEN van de burgers:
'Heer, hoe staat het dan met de vlekken die de zonden op de ziel achterlaten?
Want wij hebben gehoord, dat als iemand eenmaal gezondigd heeft en hem als hij
zich verbetert door boete te doen de zonde ook kwijtgescholden is, er toch
altijd een zwarte vlek op zijn ziel achterblijft, waardoor zij zodanig
gebrandmerkt is dat dan in het andere leven iedere zuivere ziel haar ontwijkt
en niet met haar omgaat, en dat zo'n bevlekte ziel net zo lang God niet mag
zien tot zij de vlek in het kwade vuur van de onderwereld (Scheoul) helemaal is
kwijtgeraakt.’
[4] IK zei: 'Ja, ja, de vlek blijft
net zo lang op de ziel tot de mens volledig afziet van de zonde! Maar wie heel
serieus van de zonde afziet omdat deze slecht is en de mensen te gronde richt
en van God en al het goede en ware vervreemdt, die heeft ook geen vlek meer op
zijn ziel en hoeft helemaal niet meer bang te zijn voor het kwade vuur van de
onderwereld. Als jullie echter zo'n ontzag hebben voor de zondevlekken op
jullie ziel, hoe konden jullie Mij dan aankijken, terwijl jullie nu toch ook
weten wie achter Mij en eigenlijk in Mij is?! Laat dat jullie duidelijk maken
hoe zwak en dom jullie nog zijn!
[5] Ik zeg je: Als jullie mijn
leerlingen willen zijn, moeten jullie je oude mens helemaal als oude kleren
uittrekken en een totaal nieuwe mens aantrekken; want Ik en de uitermate versleten,
verroeste, hedendaagse leer van de tempel passen absoluut niet meer bij elkaar.
Let daarop en wees verstandig, onbaatzuchtig, opgewekt en vol goede moed!’
[6] Deze troostvolle terechtwijzing
had op onze burgers een goede uitwerking en zij grepen nu geducht naar de wijn,
werden weldra echt opgewekt en begonnen ook al gauw met het vertellen van een
aantal vrolijke verhalen, en de Grieken begonnen hen bij te vallen en zo
verstreek de tijd tot zonsondergang.
[7] LAZARUS kreeg bij deze gelegenheid
ook het nodige te horen wat hem behoorlijk schokte, zodat hij alle achting voor
de tempel verloor en heimelijk tegen Mij zei: 'Heer, nu ben ik toch wel
helemaal genezen, en mijn bezoeken aan de tempel zullen steeds zeldzamer
worden!’
[8] IK zei: 'Daar zul je goed aan
doen, maar doe dat meer in je hart dan naar buiten toe, zodat de vossen je niet
zullen gaan wantrouwen, want tot op heden sta je nog hoog in aanzien bij de
tempel! Als je je plotseling terugtrekt zou dat noch jou, noch Mijn zaak enig
goed doen, en Ik kijk immers alleen maar naar de innerlijke mens; want de
uiterlijke is van geen enkel belang.’
20
De vergankelijkheid van de materie
[1] (DE HEER:) 'Maar breng Mij nu een
steen zo groot en zo hard je maar ergens kunt vinden en hier kunt brengen, dan zal
Ik jullie allen wat laten zien!'
[2] Daarop stond LAZARUS snel op van
zijn zitplaats en kwam al gauw binnen met een stuk kwarts, dat ongeveer tien
pond zwaar en zeer hard was, en hij legde het voor Mij op tafel en zei: 'Heer,
hier hebt U een bijzonder harde steen! ,
[3] IK zei toen: 'Dat is uitstekend,
want hij is net zo hard als de harten van de tempeldienaren in Jeruzalem en de
oude muren van de tempel; die kan Ik heel goed gebruiken!
[ 4] Allen waren nu erg benieuwd naar
wat Ik met de steen zou doen.
[5] Maar Ik zei: 'Luister! Wij zijn
vandaag op de dag na sabbat opgewekt en vrolijk bij elkaar, en waarom zouden we
dat ook niet zijn?! Want jullie hebben Mij begrepen en herkend, hoewel dat met
veel moeite en offers gepaard ging, en dus heb ook Ik jullie aanvaard! Jullie
zijn vrijgemaakt van ieder gericht, omdat jullie jezelf uiteindelijk geheel uit
vrije wil op het enig ware en goede hebben gericht. En dus kan Ik jullie nu,
zonder afbreuk te doen aan jullie vrije inzicht en jullie vrije wil, hier wel een
teken geven van Mijn innerlijke goddelijkheid. Houd nu dus alles heel goed in
het oog! Wat zou gemakkelijker zijn, denken jullie: deze steen enkel door Mijn
wil in een oogwenk vernietigen –of de tempel met alles wat daar in is, dood en
levend, op gelijke wijze vernietigen? Controleer eerst nog de steen, zodat
niemand kan zeggen dat hij op een of andere wijze vooraf geprepareerd was!'
[6] Toen zeiden ALLEN: '0 Heer, dat is
hier niet nodig, want wij kennen deze steen allang! Hij is door een visser
vanwege zijn mooie, ronde vorm uit de Jordaan hierheen gebracht. ‘
[7] IK zei: 'Goed, zeg dan wat
gemakkelijker voor Mij zou zijn: deze steen te vernietigen of de tempel!’
[8] Toen zei EEN van de - nu Grieken:
'Heer, wij denken dat dat voor U vrijwel geen verschil zal uitmaken; want ons
komt zowel het een als het ander, zuiver menselijk gezien, even onmogelijk
voor! Wij hebben weliswaar verschillende malen gezien dat Egyptische magiërs
ook stenen lieten verdwijnen, maar wij merkten al gauw hoe de zaak in elkaar
zat toen wij dezelfde stenen daarna weer terugzagen, en het duurde niet lang of
wij deden precies dezelfde truc heel handig na. Wij lachten onszelf uit en
vroegen ons af hoe het mogelijk was dat wij aanvankelijk zelf geloofden dat het
een echt wonder was.
[9] Maar dit hier is iets wat daar
hemelhoog bovenuit gaat! Dit is een echte steen en de hardste die er maar bij
ons te vinden is. De Grieken verstaan weliswaar de kunst deze steen in het vuur
te smelten en er het kostbare glas uit te bereiden, wat vóór hen, ten tijde van
de eerste farao's, reeds de Phoeniciërs gekund moeten hebben, -daarbij
verandert de steen. echter alleen in een andere stof. Maar om zo'n steen enkel
door de pure wil totaal te vernietigen, daartoe behoort goddelijke kracht,
waarvan wij zwakke mensen ons nooit een zuivere en heldere voorstelling zullen
kunnen maken!'
[10] IK zei: 'Wel goed dan! Let nu
allen goed op dat Ik de steen niet aanraak, maar er alleen tegen zeg: Oud
gericht, hef jezelf op!'
[11] Op hetzelfde ogenblik dat Ik dat
zei, was van de steen geen spoor meer te bekennen.
[12] Toen sloegen ALLEN de handen van
verbazing ineen en schreeuwden letterlijk: 'Ja, ja, dat kan alleen maar een
zuiver goddelijke kracht! Zoiets is ongekend!'
[13] IK zei: 'Zoals nu deze steen enkel
door Mijn wil opgelost werd in zijn oerelementen, zo zou Ik dat ook kunnen doen
met de tempel, met alle bergen, met de aarde, met zon en maan en met alle
sterren, en deze oplossen in hun oorspronkelijke, letterlijke niets, dat wil
zeggen in pure gedachten van God, die ook geen realiteit zijn zolang zij niet
door de liefde en door de almachtige wil van God hun werkelijke vorm en
vastheld krijgen. In God heerst niet het principe van verwoesten en
vernietigen, maar in Zijn eeuwige orde heerst het behoud van alle eenmaal
geschapen dingen, echter niet in het voortdurende gericht van de materie, maar
ongericht, dus vrij in geest en leven. Daarom is en mag ook geen enkele materie
in deze gerichte wereld duurzaam zijn. Alles bestaat slechts gedurende een bepaalde
tijd, lost daarna geleidelijk aan op en gaat volgens de orde over in het
geestelijke, duurzame en onvergankelijke.
[14] De materie is een graf van het
gericht en de tijdelijke dood en de dode geesten in deze graven moeten ook Mijn
stem horen en Mijn wil gehoorzamen, zoals jullie nu gezien hebben. En zoals
deze steen nu plotseling is opgelost, zo zal het ook stukje bij beetje met de
hele aarde gaan, en dan zal daaruit een nieuwe, geestelijke, onvergankelijke
aarde ontstaan vol leven en geluk voor haar geestelijke bewoners, en er zal
gericht noch dood op haar hemelse velden heersen; want zij zal ontstaan uit het
leven van allen die uit haar ontstaan en op haar geboren zijn.
[15] Jullie hebben nu de macht van de
goddelijke wil in Mij gezien, en Jeruzalem en de tempel zouden het allang
verdiend hebben dat Ik met de tempel zou doen wat Ik nu met de steen heb
gedaan. Maar nee, de tempel moet blijven en doorgaan tot het zijn tijd is. Door
zijn werken zal hij zichzelf vernietigen, maar niet zoals Ik deze steen vernietigd
heb, die daardoor slechts overgegaan is in een vrijer bestaan van de specifica,
die daarmee een vrij geestelijk zieleleven hebben gekregen. De tempel echter
vernietigt zichzelf als een zelfmoordenaar, wiens ziel daardoor in een nog
zwaarder gericht en in een veelvoudige dood overgaat! Daarom laten we hen
begaan tot de maat van hun tijd vol is, opdat zij later niet kunnen
zeggen:'Jullie hebben ons niet gewaarschuwd en toch vernietigd. -Begrijpen
jullie nu dit teken dat Ik voor jullie ogen heb verricht?
[16] DE GRIEKEN zeiden: 'Heer, dit is
een zeer veelzeggend teken; wij begrijpen het wel ten dele, -maar het helemaal
doorzien, dat kunt U alleen; ons zal dat misschien aan gene zijde pas door Uw
genade mogelijk worden! Waarlijk, het was een heel belangrijk teken en de
betekenis ervan is oneindig groot, hoe gering het er eerst ook uitzag! -Maar
omdat U, o Heer, vandaag in zo'n goede stemming schijnt te zijn, zouden wij U,
niet bij wijze van proef, maar slechts als gunst, willen vragen om ons te
vertellen hoe U, zo gezegd, uit het niets iets in het leven roept‘
21
Een wijnwonder
Het
werk in de wijngaard van de Heer
[1] IK zei: 'Jullie zouden wel graag
van Mijn wondertekenen willen genieten?! Maar weet je, Ik ben met zoals de een
of andere magiër die zijn bedrieglijke tekenen tot stand brengt om de blinde en
domme wereldse mensen zich daarover te laten verbazen en hen te amuseren, maar
Ik doe Mijn tekenen alleen volgens de wil van Hem die Mij als een mens van
vlees en bloed in deze wereld heeft gezonden en nu ook in Mij woont; en als Ik
dus een teken doe, dan moet het dienen voor het diepe innerlijke, geestelijke
onderricht van de ziel, en daarnaast moet het de mens allerlei goeds brengen!
Maar het teken dat jullie vroegen, weliswaar zonder onzuivere bedoelingen,
heeft hier geen echt doel, geen nut en het helpt niet, en daarom is het beter
als Ik het niet doe; want jullie kunnen je nu intussen ook wel voorstellen dat
bij God alle dingen mogelijk zijn.'
[2] Toen zei DEZELFDE JOODSE GRIEK:
'Heer, U moet ons onze blindheid maar vergeven, die is nog groot en alleen
daardoor durfden wij U om nog een teken te vragen! O Heer, vergeef ons onze al
te brutale vermetelheid!
[3] IK zei: 'Nee, nee, vrienden!
Jullie wens was heel begrijpelijk, want Hij die iets helemaal in het materiële
niets kan laten overgaan, moet ook het tegendeel kunnen! Zo hebben jullie
gedacht en het ook precies zo uitgesproken, en dat was toch goed en juist! Het
zou alleen niet juist geweest zijn als jullie anders gedacht en gesproken
zouden hebben. Dat echter het gevraagde teken direct na het reeds gegeven teken
niet helemaal volgens de goede orde geweest zou zijn, konden jullie immers niet
weten, maar alleen Ik! En dus hebben jullie door je wens beslist geen fout
begaan, maar ook Ik niet door niet meteen aan jullie wens gevolg te geven. Maar
omdat jullie nu volledig afgezien hebben van het verlangen in je hart, en ook
zonder teken geloven dat Ik eveneens een tegengesteld teken kan doen, zal Ik nu
eerst ook zo'n teken ten uitvoer brengen! - Kijk eens of er nog wijn in jullie
bekers is! ,
[4] Zij keken en zagen dat hun bekers
leeg waren.
[5] Toen zei DE SPREKER: 'Heer, ze
zijn allemaal leeg!'
[ 6] En IK zei: 'Wel, laat ze dan nu
allemaal vol zijn!’
[7] En kijk, alle bekers waren tot de
rand gevuld met heerlijke wijn!
[8] Toen verbaasden DE JOODSE GRIEKEN
zich en zeiden: 'Kijk eens wat een wonderkracht de Heer heeft! Nauwelijks heeft
Hij het gezegd, of de bekers zijn al vol heerlijk geurende wijn! O, werden wij
door Uw levenswoorden ook maar zo vol met Uw licht en Uw genade! O Heer, heb
geduld met onze grote zwakheid! ,
[9] IK zei: 'Dat kan en mag Ik bij de
mens niet zo doen als bij deze wijnbekers, want dat hangt alleen af van jullie
ijver en je eigen vrije wil. Maar aan Mijn hulp zal het jullie niet ontbreken.
Wat jullie zelf kunnen doen met de jullie toegemeten kracht, moet je ook zelf
doen; voor wat daarbovenuit gaat, zal Ik dan wel zorgen. Want heus, Ik zeg
jullie: Wat je de Vader in Mijn naam en binnen Mijn orde, die jullie bekend is,
zult vragen, dat zal je ook gegeven worden naar de mate waarin het voor jullie
ziel nuttig is. Maar drink nu, want het is intussen alweer avond geworden’
[10] DE JOODSE GRIEKEN hieven toen hun
bekers, dankten en zeiden: 'Op de bloei van het grote geluk dat wij gisteren
gevonden hebben, voor alle joden en alle volken der aarde! Moge Uw woord, Uw
leer en Uw genade hen allen evenzeer doordringen als deze heerlijke, geestrijke
en zoete, geheel vrij en nieuw geschapen wijn onze ingewanden en ledematen zal
doordringen en verkwikken! Heer, Uw wil geschiede!'
[11] Daarop zeiden allen amen, en IK
stond op van Mijn zitplaats en zei: 'Dat was een echte, goede wens; laten wij
daarom allen drinken van deze gave van God opdat die wens zeker in vervulling
zal gaan, en ook Ik voeg daar Mijn amen aan toe! Het zal weliswaar nog veel
moeite en werk kosten, want de wijngaard van God is groot en heeft nu nog
weinig wijnstokken. Daarom moet er gegraven worden en moeten er zonder rust of
duur nieuwe, edele wijnstokken geplant worden, opdat de wijngaard vol edele en
vruchtbare wijnstokken komt te staan, dan zal de grote oogst ons een
duizendvoudig loon voor onze moeite en ons werk geven!
[12] Wij zullen bij dit werk werkelijk
veel tegenspoed van allerlei aard moeten doorstaan, wij zullen nog uit alle
macht door groot en klein vervolgd, veracht en bespot worden; maar omdat wij
precies weten wat wij hebben en wat wij geven, zullen wij de blinde
kwaadaardigheid van de wereld ook zonder moeite met alle geduld, deemoed en
zachtmoedigheid verdragen. Want de Vader wil dat de Zijnen in deze wereld
eerst werkelijk tot het uiterste deemoedig worden, voor zij tot die onvergankelijke
eer verheven worden die niemand hun in eeuwigheid meer kan ontnemen.
[13] Ook dit menselijke lichaam van
Mij zal daarvan niet uitgezonderd zijn, zoals Ik dat Mijn leerlingen reeds
vooraf heb gezegd en aangetoond. Maar ondanks dat alles zullen wij het grote
doel toch beslist bereiken en de overwinning behalen over alle gericht, dood en
hel. En als deze overwinning bevochten is, zullen de sinds lang gesloten
poorten van de hemel voor eeuwig voor de nieuwe kinderen van God geopend worden
en de overwinning zal eeuwig duren.
[14] Wel zullen de vijanden nog in
allerlei gestalte en vorm voortwoekeren, en tussen de tarwe zal ook het onkruid
welig tieren, en in de wijngaard zullen wilde stammen opkomen en voortwoekeren,
maar altijd slechts tot een bepaalde tijd; dan zullen zij echter worden
afgezonderd en in het vuur van het gericht worden geworpen, waar dan veel
geween en tandengeknars zal zijn."
[15] Toen vroegen er ENKELEN: 'Heer,
wat wilt U daarmee zeggen?'
[16] IK antwoordde: 'Zoals Mozes'
zuivere leer mettertijd verontreinigd werd door de hebzucht van de mensen en
door hun hang naar het wereldse, zo zal het ook met Mijn zuivere leer gaan.
Zij, de wereldse mensen, zullen weer tempels bouwen en deze gebruiken voor het
verkrijgen van geld en andere aardse goederen, en daarbij zullen zij het
verkrijgen van Mijn rijk helemaal niet belangrijk vinden. Zij zullen trotser
dan de grootste vorsten en koningen der aarde rondgaan, gehuld in goud en
edelstenen. -Kijk, dat zal het onkruid tussen de tarwe zijn en dat zijn de
wilde stammen in Mijn wijngaard! ,
22
De valse leraren van het evangelie
[1] Toen vroegen DE LEERLINGEN: 'Heer,
hoe is dat mogelijk? Want wij zullen het doorgeven zoals wij het ontvangen
hebben, en die het van ons zullen ontvangen, zullen het niet verontreinigen.
Daar zal Uw goddelijke hulp uit de hemelen immers alles aan kunnen doen!’
[2] IK zeg: 'Dat begrijpen jullie nu
nog niet! Er zijn in de aarde, op de aarde en in de lucht nog niet
uitgezuiverde, boosaardige geesten, die er steeds op uit zijn het vlees van de
mens te bemachtigen. Zij zijn noodzakelijke uitwassen van het oude gericht van
de aarde, die naar gelijkgestemden zoeken onder de kinderen van deze wereld en
hun zintuigen heimelijk benaderen. Dat vinden de kinderen van deze wereld
prettig en zij volgen de geheime verlokkingen van zulke geesten.
[3] Zulke kinderen van de wereld
pakken dan alles aan wat maar de aandacht trekt in deze wereld. Omdat zij
echter de ware geest niet hebben vanwege het feit dat zij kinderen van deze
wereld zijn, zetten zij de zaken waarmee zij veel aardse goederen denken te
verkrijgen, volgens hun eigen blindheid en wereldwijsheid met grote uiterlijke
praal en uiterlijke waardigheid en luister op, en lokken dan vele, ook betere
geesten naar zich toe.
[4] Kijk, dat is dan al een grote en
grove verontreiniging van een nog zo zuivere leer! En omdat de zuivere leer
slechts heel weinig aardse voordelen biedt, maar alleen geestelijke, terwijl de
onzuivere leer naast de voorgewende, geestelijke goederen haar aanhangers
vooral het zekere vooruit zicht geeft op grote aardse voordelen, zullen jullie
wel zo ongeveer begrijpen hoe ook na verloop van tijd de zuiverste leer
verontreinigd kan worden.
[5] Wees dus op je hoede! Want
mettertijd zullen nog tijdens jullie aanwezigheid op aarde vele valse profeten
en leraren opstaan en uiterst hard en brutaal schreeuwen: 'Kijk, hier is
Christus (waarheid uit God) , en dáár is Hij!, en zij zullen zelfs op de manier
van de Essenen grote tekenen doen, en wel zodanig dat zij, als Ik het zou
toelaten, zelfs jullie, uitverkoren eerste leerlingen, zouden beetnemen.
Luister niet naar hen, maar bestraf hen in Mijn naam vanwege hun leugens, en
maan hen tot deemoed en het aannemen van de waarheid uit God, dan zullen jullie
en jullie ware leerlingen de zuivere weg bewandelen!
[6] De dingen waaraan jullie hen heel
gemakkelijk zult herkennen zijn: grootsprekerij, grote en grove onrechtmatige
aanspraak op goddelijke krachten, die zij nooit gehad hebben en op deze wereld
nooit zullen hebben, verder grote pracht en praal, mystieke luister zoals bij
de heidenen, en een uitermate grote heerszucht, en eveneens een onverzadigbare
zucht naar de schatten en goederen van deze wereld. Aan deze behoorlijk
concrete kenmerken zullen zij hopelijk toch niet moeilijk te herkennen
zijn."
[7] Toen zeiden ALLEN en ook de
leerlingen: '0, zolang wij op de wereld zijn, zullen wij hen wel herkennen;
daarna kunnen onze eigen leerlingen hen zelfwel op gelijke wijze beoordelen en
als zodanig herkennen, en U zult Uw ware leerlingen toch niet in de steek
laten!’
[8] IK zei: 'Ik zal in de geest bij
hen blijven tot aan het einde van deze wereld! Maar voor vandaag zijn er genoeg
tekenen en lessen geweest.
[9] Van nu af aan zal Ik gedurende de
hele winter behalve het genezen van zieken geen andere tekenen meer doen en
geen onderricht meer geven; want nu hebben jullie aan datgene wat jullie reeds
ontvangen hebben voldoende. Als jullie iets niet begrijpen, dan ben Ik bij
jullie. Jullie, Mijn leerlingen, moeten echter gedurende deze tijd af en toe
deze nieuwe leerlingen onderwijzen!
[10] Morgen en de rest van de dagen
tot aan de sabbat zullen wij hier in dit huis rust houden; maar op de sabbat
zullen wij naar Bethlehem gaan en daar een aantal zieken genezen. Daarna zullen
we een paar dagen bij onze waard doorbrengen en vervolgens ook bij Mijn
Lazarus, en zo beurtelings tot halverwege de winter. Daarna bezoeken wij
Kisjonah en komen voor het Paasfeest weer hierheen. Dan pas zullen wij met een
groot gezelschap en nieuwe leerlingen weer naar Galilea gaan, waar Ik opnieuw
zal gaan onderwijzen en werkzaam zal zijn.
[11] Maar breng nu lampen, dan zullen
wij bij brood en wijn vrolijk zijn en ook meteen aan deze tafels onze nachtrust
genieten!’
[12] Met dit voorstel was iedereen het
eens, echter niemand bespeurde enige slaap en dus werd er tot na middernacht
over van alles gesproken, wat echter geen waarde voor de mensheid in het
algemeen heeft en kan hebben; Zelf heb Ik meermalen met mensen die Mij lief
waren van alles besproken, en Ik gaf hun in allerlei huishoudelijke zaken raad,
hetgeen natuurlijk niet in het evangelie thuishoort. ook Mijn leerlingen deden
dat, wat hen bij de mensen erg gezien en geliefd maakte; want het is ook
naastenliefde als men mensen die zorgen hebben en ondeskundig zijn, in allerlei
goede en nuttige zaken bijstaat.
[13]'s Morgens waren wij al een half
uur voor zonsopgang weer op. Al gauw werd een licht morgenmaal gebruikt, waarna
wij naar buiten gingen en over allerlei dingen spraken. En zo ging het door tot
aan de sabbat.
[14] Wij bezochten ook verscheidene
buren van Lazarus, die het veel genoegen deed Mij te zien en te spreken; onder
deze buren bevond zich echter geen enkele vriend van de tempel.
[15] De twintig Joodse Grieken werden
niet herkend, hoewel zij veel over de intriges van de tempel vertelden en zich
daardoor bij de buren zeer geliefd maakten.
23
De Heer en de Zijnen in Bethlehem
Genezing
en verzorging van veel zieken
[1] Op de sabbat braken wij 's morgens
vroeg op en gingen naar Bethlehem. Daar was een feest en zodoende waren er
grote aantallen arme, gebrekkige en aan allerlei kwalen lijdende mensen, die
her en der buiten de poorten van de stad lagen en om een aalmoes vroegen.
[2] LAZARUS, die met ons meegegaan
was, zei: 'Heer, zie toch eens, zoveel arme mensen! En wat zien ze er toch
beklagenswaardig uit!’
[3] Daarop zei IK: 'Velen onder hen
zijn door de Farizeeën in deze ellende en armoede gestort; daarom wordt
toegelaten dat zij nu bedelen. Straffen, verdriet, ergernis en verkropte woede
en toorn hebben er tenslotte zulke gebrekkige mensen van gemaakt. Ik ben nu
juist hierheen gekomen om hen lichamelijk te helpen, opdat zij in het vervolg
toch hun brood met hun handen kunnen verdienen.’
[4] Enigen vroegen ons om een aalmoes.
[5] Maar IK zei tegen hen: 'Zouden
jullie niet liever met je eigen handen je brood willen verdienen, dan hier zo
ellendig te zitten bedelen?'
[6] Toen zeiden ALLEN: 'O Heer, wie u
moge zijn, dat zouden wij duizend maal liever doen als we maar, zoals vroeger,
gezond waren! Maar kijk eens naar onze voeten en handen en oordeel dan zelf
eens of wij soms tot werken in staat zijn!'
[7] IK zei: 'Ja, dat zie Ik wel; Ik
wilde daarmee echter alleen maar vragen of jullie niet liever helemaal gezond
zouden willen worden en dan liever zouden werken, dan hier zo ellendig te
moeten bedelen!’
[8] Daarop zeiden ALLEN: 'O man, als
dat mogelijk zou zijn, dan zouden we meteen opstaan en op weg gaan om werk en
brood .te zoeken! ,
[9] IK zei: 'Jullie weten toch dat het
vandaag .sabbat is en dat het dan misschien niet zo te pas komt om jullie van
je vele, oude kwalen te genezen!'
[10] DE ARME MENSEN zeiden: Heer, wij
zijn goed voorgelichte Joden, maar er is ons niets van bekend dat Mozes of
welke andere profeet dan ook ooit verboden heeft op de sabbat een goede daad te
verrichten! Als men op de sabbat zelfs een ziek dier mag helpen zonder daardoor
de sabbat te ontheiligen, waarom zou men dan een mens met mogen helpen als hij
nog te helpen is?! En waarom hollen de Farizeeën, als ze tevens geneesheer
zijn, ook op de sabbat naar de rijke zieken?! Die zouden toch, wel het best
moeten weten of zij daardoor de sabbat ontheiligen of niet! .
[11] IK zei tegen hen: 'Jullie
antwoord is erg goed, en nu wil Ik en zeg: Wordt allen helemaal gezond!’
[12] Toen zagen zij dat hun gebrekkige
ledematen weer helemaal recht en gezond waren en een van hen, die zijn
rechterhand vanaf de elleboog miste, kreeg ook deze hand terug. Dat was voor de
genezen mensen toch wel iets te wonderbaarlijk. Daarom vroeg er een, wie Ik
wel.was, dat mijn woord kon wat de kunde van iedere geneesheer te boven ging.
[13] IK zei: 'Dat zullen jullie nog
wel eens te weten komen, -maar sta nu op, en ga heen en zoek werk en brood! '
[14] Nu zei LAZARUS tegen hen:
'Mochten jullie nergens werk vinden, ga dan naar Bethanië; de heer van het
grote landgoed heeft werk voor honderden!’
[15] Allen stonden daarna op,
bedankten en gingen weg.
[16]
Datzelfde teken werd ook bij. de andere zes poorten van de stad verricht, want
de oude stad van David had zeven poorten, waaronder drie grote en vier kleine.
Bij de laatste, grote poort werden wij echter door drie passerende Farizeeën aangehouden
en terechtgewezen, omdat het met paste zoiets op een sabbat te doen.
[17] Maar
DE GENEZEN MENSEN kwamen snel overeind en zelden dreigend: 'Tien jaar lang
bivakkeerden wij, ellendigen, voor de poorten en nog nooit heeft een van jullie
ons gevraagd wat ons mankeerde, en nog minder heeft een van jullie ons ooit een
aalmoes gegeven, - en willen jullie nu deze echte wondergenezer terechtwijzen
omdat hij ons weer onze gezonde en ten dele zelfs ontbrekende ledematen
teruggaf?! .
[18] Heeft Mozes dan niet geboden ook
op de sabbat zelfs een ziek beest te helpen?! Hoeveel meer zal het dan wel
geboden zijn om op de sabbat een lijdend mens te helpen?! Maak nu dat je
wegkomt - anders zullen Wij jullie Mozes beter leren verstaan en begrijpen!
[19] De drie zagen wel in dat het niet
zo erg raadzaam was een verdere discussie met de genezen mensen aan te gaan, en
zij maakten dat ze wegkwamen. De genezen mensen spraken hun dank uit en gingen
toen ook vlug naar Bethanië, nadat Lazarus hen eerst een aalmoes had gegeven.
En zo kreeg Lazarus, die allang
arbeiders te kort kwam op zijn uitgebreide bezittingen, ook ongeveer
honderdtwintig arbeiders, die hij heel goed kon gebruiken en waarmee hij niet
het gevaar liep dat zij, zoals al vaak het geval was geweest, door de tempelpriesters
bij hem weggelokt konden worden.
[20] Wij verwijderden ons ook snel en
gingen naar een ander plaatsje, dat ongeveer twee uur van Bethlehem vandaan lag
en merendeels door Grieken en Romeinen bewoond werd. Daar zochten wij een goede
herberg en gingen naar binnen.
24
De genezingen van de Heer in een plaatsje bij Bethlehem
[1] DE HEER DES HUIZES, een
rechtschapen Romein die ook heel goed Hebreeuws sprak, zei: 'Ja, beste mensen,
ik ben heus erg blij met zo'n groot aantal gasten, maar er doet zich in mijn
grote en rijk van. alles voorziene herberg een waar MALUM OMEN * (* Een slecht
teken, in de zin van ongeluk.) voor. Al acht dagen lang liggen namelijk mijn
brave vrouw, die in de keuken vrijwel onmisbaar is, en ook mijn twee oudste
dochters, die al even bruikbaar zijn, met hoge koorts in bed. Griekse noch
Joodse dokters kunnen hen helpen en daarom ziet het er nu voor mijn keuken erg
slecht uit. Brood en wijn heb ik wel, maar andere gerechten zijn zelfs voor mij
nu heel moeilijk te krijgen!'
[2] LAZARUS,
die de waard reeds lang kende, zei: 'Maak je maar niet druk over je huiselijke
perikelen; je huis is nu een groot geluk te beurt gevallen! Kijk, de grote
wondergenezer is hier bij ons, over wie je van reizigers uit Galilea al veel
gehoord zult hebben! Vraag het Hem, dan zal het direct beter gaan met je
zieken!' ..
[3] DE WAARD vroeg: 'Wie is het? Ik
heb reeds meermalen ongelofelijke dingen over hem gehoord!’
[4] LAZARUS zei: 'Hij staat naast
mij!'
[5] Toen de waard dat hoorde, viel hij
letterlijk voor Mij neer en smeekte Mij om zijn drie zieken te helpen; want hij
geloofde vast, wat Lazarus hem vertelde~
[6] Maar IK zei tegen hem: 'Sta op en
ga heen; want je zieken zijn al helemaal beter, laat hen maar een goede
maaltijd voor ons klaarmaken!'
[7] Vlug stond de waard op en haastte
zich naar de ZIEKEN, die heel opgewekt tegen hem zeiden: 'Kijk eens, we zijn
ineens zo gezond als nooit tevoren! Als je wilt, staan we op en gaan in de
keuken aan de slag! ,
[8] DE WAARD zei: 'Doe dat; want ik weet
dat jullie volkomen gezond zijn! De rest vertel ik nog wel!’
[9] Maar de vrouwen vroegen toch aan
de waard om hen vlug te zeggen wie hun grote weldoener was, dan konden zij naar
hem toegaan om hem eerst heel hartelijk te bedanken.
[10] De
waard zei echter, dat hij met ruim vijftig gasten was gekomen en dat ze
allemaal vóór alles een goed middagmaal wensten. Hoewel het nu al bijna het
vijfde uur na de middag was, kon hij hun niets anders geven dan brood, wijn en
zout. Daarom moesten zij hun dankbaarheid voor de grote weldoener vooral in de
keuken tonen, voor het andere zou er ook na de maaltijd nog tijd genoeg zijn. ..
[11] Dat maakte indruk, en de
kokkinnen waren snel als de wind in de keuken, en de vele bedienden moesten
direct allerlei opdrachten uitvoeren om de drie in de keuken met man en macht
te helpen. Vervolgens kwam de waard opgewekt de grote gelagkamer binnen en
dankte Mij met tranen in zijn ogen voor de grote genade die hem bewezen was,
zoals hij dat uitdrukte.
[12] Maar IK zei tegen hem: 'Maak er
geen ophef van; jij bent geholpen en meer is niet nodig! ,
[13] Daarop zei DE WAARD: 'O meester
en vriend, er is beslist nog meer nodig! Ten eerste sta ik duidelijk bij u in
de schuld, en ten tweede moet ik nu openlijk bekennen dat ik u voor meer aanzie
dan voor alleen maar een mens! En daarom zou het zeker volgens de goede orde
zijn om zo'n waarlijk Godmens een offer te brengen! ,
[14] IK zei: 'Dat is allemaal niet
nodig! Ik ben nu slechts een mens zoals ieder ander van vlees en bloed;je zult
nog wel vroeg genoeg meer daarover horen! Maar wees nu opgewekt en vrolijk,
zoals wij allen! ,
[15] Daar was de waard erg blij om en
hij haalde bekers.. en bracht ons meteen de allerbeste wijn uit zijn kelder,
die hij gewoonlijk alleen maar de hoogste Romeinen voorzette als zij door deze
streek reisden - wat langs deze belangrijke heerbaan bepaald niet zelden
voorkwam.
[16] Onze Judas greep meteen naar een
beker en dronk hem met grote teugen bijna tot op de bodem leeg. Dat zagen de
andere leerlingen en zij vroegen hem, wie dan wel het meeste recht had om het
eerst van de beste wijn van de waard te proeven.
[17] Daarop antwoordde hij (JUDAS
ISKARIOT): 'Ik had een ontzettende dorst en de vorige wijn vond ik niet goed
genoeg; maar als het niet juist is, dan zal Hij mij er wel attent op maken,
daarover hoeven jullie mij niets te verwijten!'
[18] Maar IK keek om en zei tegen de
leerlingen: 'Laat hem; want hem verbeteren staat gelijk met het met alle geweld
wit willen wassen van een Moor! ‘
[19] Toen Judas dat hoorde, schaamde
hij zich, ging naar buiten en verdween, zodat wij hem daarna drie dagen lang
met meer te zien kregen. Hij zocht echter een andere herberg op, waar hij voor
eigen rekening introk; want hij zag altijd kans onderweg heimelijk wat geld te
verdienen.
[20] Allen waren blij dat hij weg was,
en wij brachten bij de waard, die ons goed verzorgde, nog acht volle dagen
door, en Ik genas in deze plaats nog een aantal zieken.
[21] Toen echter al gauw daarna de
aanloop van mensen te groot werd, gingen wij ‘s morgens vroeg op weg naar een
andere streek, waar wij eveneens weer goed onderdak kregen en de zieken
genazen. Daar moesten ook de leerlingen, Judas uitgezonderd, bij de zieken de
handen opleggen, en het ging met allen bij wie de leerlingen de handen
oplegden, beter. Zelf deed Ik daar weinig tekenen, maar Ik onderhield mij met
Lazarus, die nog altijd bij ons was, en met de andere waard.
[22] Ondertussen kwamen wij weer in
Bethanië bij Lazarus en bij onze waard. En beiden vonden thuis alles tot in de
puntjes geregeld, hoewel zij bijna vier weken lang met Mij rondgetrokken waren.
Bij de waard bleven we weer acht dagen en daarna weer bij Lazarus, die veel
plezier beleefde aan de arbeiders die hij in Bethlehem had aangenomen en die in
zijn dienst niets te kort kwamen.
[23] Toen de genezen mensen Mij zagen,
vielen zij van dankbaarheid letterlijk voor Mij op hun knieën en wilden Mij
echt aanbidden, want zij waren reeds van Martha en Maria te weten gekomen wie
Ik eigenlijk was.
[24] Maar IK zei tegen hen: 'Zwijg
voorlopig! Binnenkort zal er nog een tijd komen dat ook jullie kunnen spreken!'
[25] Daarop gingen zij vlug staan,
beloofden te zwijgen en begonnen meteen aan het werk dat hun opgedragen was.
25
De reis van de Heer naar Kisjonah
[1] Wel had Martha ons verteld dat er
intussen al verscheidene tempeldienaren bij haar waren geweest, die heel
belangstellend gevraagd hadden waar Lazarus toch heen gereisd was en vanwaar nu
opeens dat grote aantal goede arbeiders was gekomen. Daarop had zij hun
geantwoord, dat Lazarus, haar broer, voor belangrijke zaken misschien wel
helemaal naar Egypte was gereisd en al gauw na zijn vertrek deze arbeiders, die
hoognodig waren, ergens in dienst had genomen en naar Bethanië had gezonden.
[2] EEN FARIZEEËR had haar echter
gevraagd: 'Kun je niet twintig van deze arbeiders aan ons afstaan?'
[3] Maar MARTHA zei: 'Vraag het hun
zelf, - want ik weet helemaal niet of het joden, Grieken of Romeinen zijn; want
onder elkaar spreken ze allerlei talen!'
[4] De Farizeeër ging daarop vlug naar
buiten en begon met een paar van de arbeiders te onderhandelen. Maar die
schenen hem te kennen en zeiden, dat zij ten eerste geen Joden meer waren, en
dat hij als ze het zouden zijn ervan verzekerd kon zijn dat zij geen enkele Farizeeër
meer zouden dienen.
[5] Toen waren de tempeldienaren naar
huis gegaan, en sinds die tijd was er niet één meer in Bethanië geweest; zij
wachtten waarschijnlijk de terugkomst van haar broer af.
[ 6] Lazarus vroeg Mij nu, wat hij
moest doen.
[7] En IK zei tegen hem: 'Doe, wat je
zuster deed! Zij zullen met de arbeiders niets bereiken, en jou kunnen zij
daarvan niet de schuld geven.'
[8] En zo was het ook goed, en Lazarus
had daarna meer rust in zijn huishouding.
[9] Omdat het al aardig winter
geworden was en Ik nog maar weinig zieken te genezen had, bleven wij zoals
gezegd, nu tot ongeveer midwinter nog afwisselend bij Lazarus of bij onze
waard, terwijl de nieuwe leerlingen in die tijd de hele nieuwe leer met veel
liefde en vast geloof van de oude leerlingen aannamen en zelfs om de nieuwe
doop vroegen.
[10] Maar IK zei tegen hen: 'Voorlopig
is het voldoende dat jullie de doop der waarheid aanvaard hebben; wanneer
echter, als jullie je aan de leer houden en daarnaar leven en werken, de ware,
levende doop over jullie zal komen, zullen jullie ook de doop van Johannes
kunnen ontvangen. Het zal echter niet lang duren voor er een tijd komt dat
velen eerder de ware doop met het levensvuur van de Heilige Geest zullen
ontvangen dan de doop met het water .
[11] Dat stelde de nieuwe leerlingen
volkomen tevreden.
[12] Op de afgesproken tijd op een
maandag verlieten wij onder zegenwensen Bethanië en onze waard en gingen
opgewekt op weg naar de zee van Galilea. Daar vonden wij een goed schip dat.wij
huurden om ons naar Kis te laten brengen. Daar het echter al avond was, durfden
de schippers het niet aan om 's nachts over de zee te varen; zij beweerden dat
in deze tijd de zee tegen middernacht erg wild werd.
[13] Daarop zeiden DE LEERLINGEN:
'jullie zijn toch uit Genezareth kennen jullie de macht van de Heer Jezus uit
Nazareth dan niet?'
[14] DE SCHIPPERS zeiden: 'Wat? Is
Jezus van Nazareth hier?'
[15] En IK zei: 'ja, Ik ben het!'
[16] Toen zeiden DE SCHIPPERS: 'ja,
als U het bent, varen wij, ook al staan er huizenhoge golven! Kom maar in ons
grote schip, want het biedt een ruime en veilige plaats voor tweehonderd
mensen!’
[17] Wij scheepten ons in en voeren
met gunstige wind weg en hoewel in de richting van Kis de golven hoog gingen,
schonken de schippers daar geen aandacht aan, en wij bereikten bij het vrij
zwakke licht van de maan toch zonder moeite de rustige bocht van Kis.
[18] Toen wij in de haven van Kisjonah
binnenliepen, waren zijn bedienden en tollenaars meteen bij de hand, die ons
druk doenerig en officieel vroegen wat de reden van onze komst was, wat wij
daar deden en waarheen onze reis ging en of wij iets aan te geven hadden.
[19] Maar IK zei: 'Laat Kisjonah bij
Mij komen, dan zullen jullie meteen horen wat wij hier komen doen!'
[20] Direct ging men Kisjonah halen.
[21] Bijgelicht door fakkels kwam hij
dadelijk naar de oever, en toen hij Mij in het oog kreeg, riep hij van vreugde
luid uit (KISJONAH): 'O Heer, hoe kunt U mij, zondig mens, waardig achten om
mij nog zo laat in de nacht op te zoeken?! O, wees toch met allen die bij U
zijn, van harte welkom! Komt allen binnen in mijn grote huis, ook jullie,
schippers; want vandaag zullen jullie niet verder varen! Ik sta met alles en
het beste voor jullie klaar! O, deze ontzaglijke vreugde die mij nu zo
onverwacht ten deel valt, is in één woord onbeschrijfelijk! O, kom, kom, kom!’
[22] Wij gingen snel van boord en
meteen het huis van Kisjonah binnen, in wiens grote kamer het behaaglijk warm
was omdat deze door vier grote open stookplaatsen, waar een levendig vuur opvlamde,
uitstekend verwarmd werd. Iedereen in huis werd meteen volop aan het werk
gezet, en nog voor er een half uur verstreken was, stond er al een grote
hoeveelheid heerlijk klaargemaakte edelvissen op tafel en een overvloed aan
brood en uitgelezen wijn, wat ons allen heel goed van pas kwam, want wij hadden
nadat wij Lazarus' huis vroeg in de morgen verlieten niets gegeten en
gedronken.
[23] Zelf voelde Ik na die lange reis
behoefte aan natuurlijke, lichamelijke versterking, en de leerlingen nog veel
meer, en deze viel ons hier rijkelijk ten deel. Wij aten en dronken heel
welgemoed, en bijna de hele nacht door werd er veel verteld over onze reizen en
belevenissen, hetgeen Kisjonah en zijn familie in hoge mate interesseerde; hij
kwam woorden te kort om zijn lof en verwondering daarover uit te spreken.
Alleen betreurde hij het dat Maria, die vrijwel de hele zomer bij hem had
doorgebracht, nu voor een paar dagen naar Nazareth was vertrokken, hoewel zij
al gauw weer terug zou komen. Zij had echter veel over Mijn reizen en daden
gehoord en kon maar niet begrijpen dat God haar zo'n genade waardig vond. Zij
kende alle wonderbaarlijke gebeurtenissen wel, maar dat daar zoiets op zou
volgen, daar had zij zich vroeger niet zo'n duidelijke voorstelling van kunnen
maken.
[24] En zo vertelde Kisjonah ons nog
meer dingen over het leven en doen en laten van Maria tijdens Mijn afwezigheid,
zoals ook over de twee zonen van Jozef, namelijk Joël en Joses, die thuis
bleven om het werk van jozef voort te zetten. Maar om dat alles hier weer te
geven zou geen zin hebben, en daarom laten we het achterwege.
[25] Ook deze nacht gingen we
eigenlijk niet naar bed, maar bleven op de zachte banken zitten en rustten in
het warme vertrek volkomen uit, te meer daar wij nog tot diep in de ochtend
rust hielden. Daarom gebruikten wij ook geen ochtendmaal; het middagmaal was
daarentegen des te royaler. Ook onze bekende Philopold uit Kana, bij de grens
van Samaria, was hierbij uitgenodigd en nog enige andere vrienden van Mij en
Kisjonah.
[26] Wel, ook dat is allemaal bijzaak;
maar daarop volgde naar aanleiding van een vraag van Philopold een zeer
belangrijke, heldere uiteenzetting van Mij over Gods geestelijke oerwezen in
tegenstelling tot dat van alle schepselen, over tijd en ruimte, over
oneindigheid en eeuwigheid, over Gods aanwezigheid en bestaan, en over de
aanwezigheid en het bestaan van alle schepselen in tijd en ruimte. Die
uiteenzetting duurde tot laat in de nacht en verenigde als zodanig het middag
en avondmaal, dus kan deze uiteenzetting hier goed aan toegevoegd worden, want
deze geeft en moet aan iedere denker volkomen opheldering geven over het
materiële en geestelijke bestaan van de mens en over het zuiver geestelijke
oerbestaan van God.
26
De filosofische vragen van Philopold
[1] Onze Philopold, die Mij ook samen
met Kisjonah bij de oude Marcus bezocht, had weliswaar over dit onderwerp al
heel veel gehoord en hij geloofde ook dat het zo in elkaar zat, maar hij was nu
eenmaal een filosoof, zij het van de beste en zuiverste soort, en hij stelde
zich daarom niet met het pure geloof zonder meer tevreden, maar wilde het ook
als een wiskundige stelling bewezen zien.
[2} Hij kwam daarom met zijn tekort
aan kennis voor de dag en zei meteen na het middagmaal (PHILOPOLD): 'Heer,
alles wat ik ervaren, gezien en gehoord heb, geloof ik vast; maar grondig
inzien en begrijpen kan ik ondanks alle scherpte van mijn denkvermogen zeer
weinig, en dat benauwt mijn ziel vaak heel erg! Ik heb mij daarom vast
voorgenomen om daar met U persoonlijk bij een gunstige gelegenheid, zoals die
zich nu voordoet, nader over te spreken, en als U daar geen bezwaar tegen
heeft, zou ik nu graag nadere en begrijpelijker uitleg van U krijgen.’
[3] IK zei: 'Hoewel Ik jullie allen
beloofd heb binnenkort Mijn geest te zenden en hem over jullie uit te storten,
die jullie dan in zal leiden in alle waarheid en wijsheid, en Ik ook gezegd heb
dat jullie tot dat ogenblik geduld moesten oefenen, wil Ik toch ook mondeling
een eerlijk streven als dat van jou helpen. Dat doe Ik nu in deze wintertijd
des te eerder omdat Ik deze tijd, zoals afgesproken, vanwege de winterse rust
toch al tot vlak voor het Paasfeest hier wil en zal doorbrengen, dus kun je
gerust met je twijfels voor de dag komen, en voor wat vandaag niet allemaal
behandeld kan worden, zullen wij rog ruim voldoende tijd vinden. Als we klaar
zijn met de maaltijd kun je, omdat wij toch weer aan tafel blijven zitten, je
verzoek wel naar voren brengen.
[4] Morgen kunnen Mijn leerlingen, als
zij dat zelf willen, een paar dagen naar huis gaan naar hun gezin; zij die
echter geen gezin hebben blijven hier, met name Johannes en Matthéus, want die
hebben hier nog veel in het net te schrijven."
[5] Toen vroeg Judas, of ook hij moest
gaan of dat hij moest blijven.
[6] IK zei: 'Jij hebt van alle
leerlingen het grootste bezit, je hebt vrouwen kinderen en een aantal
bedienden; daarom is het voor jou ook het meest noodzakelijk om naar huis te
gaan, en je kunt, als je wilt, pas tegen Pasen terugkomen! ,
[7] Met dit antwoord was Judas weliswaar
niet zo heel erg tevreden; maar omdat niemand hem vroeg om te blijven, deed hij
de volgende dag toch wat Ik gezegd had. De andere leerlingen gingen weliswaar
ook, maar zij kwamen allen na een paar dagen weer terug en bleven vervolgens
met enige tussenpozen bij Mij.
[8] Kisjonah bracht na de maaltijd nog
een speciale wijn, die hij 'Noach’s lieveling' noemde, en ging daarmee rond.
Daardoor werd Philopold erg geestdriftig en hij begon meteen al zijn
gewetensbezwaren naar voren te brengen, -maar alles heel ordelijk en
bescheiden.
[9] Wat zei hij dan eigenlijk, en wat
vroeg hij? Hij had vragen te over!
[10] 'Heer', zei hij (PHILOPOLD),
'wanneer ik goed nadenk over wat U ons geleerd heeft bij de oude Marcus, dan
zijn tijd en ruimte, zoals wij die hier op aarde kennen, door bepaalde periodes
en feiten en in de vormen die in de ruimte voorkomen, begrensd en meetbaar;
maar op zichzelf zijn zij eeuwig en oneindig, hetgeen eigenlijk een en
hetzelfde is.
[11] Als tijd en ruimte echter eeuwig
en oneindig zijn, dan begrijp ik de geschriften van de oude godgeleerden en
wijzen absoluut niet, waarin met zekerheid beweerd wordt dat God, als het
Oerzijn van al het zijn en bestaan, zich buiten tijd en ruimte bevindt.
[12] Hoe kan dat bij een eeuwige
tijdsduur, die zonder begin en einde is, en bij het bestaan van een oneindige
ruimte die ook nergens een begin en nergens een einde heeft?
[13] Mocht dus God Zelf helemaal
buiten tijd en ruimte bestaan, dan kan zelfs het zuiverste menselijke verstand
zich onmogelijk van God iets anders denken dan: Of God bestaat helemaal niet,
omdat er buiten de eeuwige tijd en buiten de eeuwige, oneindige ruimte
onmogelijk iets kan bestaan, of God bestaat zoals wij allen binnen tijd en
ruimte, en dan hebben de oude godgeleerden met hun definities de grootste
waanzin opgeschreven.
[14] Voor deze bewering komt U nu
zelfs van pas; want dat de Godheid U volledig vervult kan niemand ontkennen die
U heeft horen spreken en Uw daden heeft gezien. Welke godgeleerde kan nu echter
van U beweren dat U niet bij ons in tijd en ruimte bent?!
[15] En als hij dat beweert, dan bent
U Zelf daarmee volkomen van Uw goddelijkheid ontdaan! U bent dan geen God meer,
maar alleen een zeer bijzonder. mens, die door geboorte, genialiteit,
buitengewoon talent, oefening in wilskracht en tenslotte ook door het leren van
allerlei geheime kunsten en wetenschappen het zo ver gebracht heeft dat normale
redelijke mensen U niet anders kunnen zien dan als God.
[16] Maar Uw hoedanigheden zijn,
vooral in Uw daden, toch van dien aard dat men vrijwel onmogelijk op grond van
de bovengenoemde voorwaarden in het bezit daarvan kan komen. En daarom zou Ik
nu graag van U willen horen, hoe het zit.’
27
Het rijpen van de mens
[1] IK zei: 'Je hebt je vraag goed
gesteld en het onderwerp heel juist gedefinieerd voor zover een scherpzinnig
mens in staat is zoiets te doen; maar toch zeg Ik je dat de oude wijzen
eveneens gelijk hebben, en zelfs nog meer dan jij !
[2] Geloof je dan niet dat men in tijd
en ruimte en tegelijkertijd zonder tijd en ruimte kan zijn en toch volledig kan
bestaan?'
[3] PHILOPOLD zegt: 'Ja, geloven kan
men dat wel, vooral als men het uit Uw mond hoort! Maar ik heb al meteen bij
het begin van mijn inleidende vraag en mijn verzoek gezegd, dat ik tegen alles
wat U gezegd en ook getoond heeft, helemaal geen bezwaar heb; het gaat hier
zuiver om het begrijpen. Want een puur, zogenaamd vroom geloof komt mij voor
als een totale bespotting van iedere menselijke rede, ieder begrip en ieder
denken, welke toch ook beslist door God aan de mensen gegeven werden als een
geestelijk licht dat hem de enige mogelijkheid biedt om zichzelf, alle dingen
buiten zichzelf en tenslotte zelfs God te leren kennen.
[4] En daarom ben ik er dan ook vast van
overtuigd dat een eerlijk mens geen genoegen moet nemen met enkel maar
blindelings te geloven wat de een of andere wijze, of een ander buitengewoon
begaafd iemand die praktisch in alle sferen en dingen deskundig is, hem heeft
gezegd, maar hij moet daarbij tevens zoveel mogelijk navraag doen om een goed
begrip te krijgen van de inhoud van zijn geloof'
[5] IK zeg: 'Je hebt alweer volkomen
gelijk; alleen kleven daar nog bezwaren aan waar ook volledig rekening mee
gehouden moet worden!
[6] Kijk, bij alles in deze wereld en
zelfs ook in de geestenwereld behoort een zekere rijpheid, en bij het rijpen
hoort een zekere tijd!
[7] Kijk eens in de winter naar een
appelboom of een wijnstok! Waar vind je dan een rijpe, zoete vrucht?! Maar dan
komt het voorjaar, - licht en warmte van de zon nemen toe, knoppen worden
voller en sappiger, vervolgens ontdek je al gauw tere loten en tenslotte
bladeren en bloesem. Na korte tijd valt de bloesem af omdat ze voor het
bereiken van het hogere doel geen nut meer heeft, en korte tijd later kun je
het aanzetten van de groeiende vrucht al waarnemen.
[8] 'Wat is dat nu voor; een
vergelijking?!', vraag je jezelf af Kijk, knoppen, het sappiger worden ervan,
de eerste loten, bladeren, bloesem en de eerste vruchtzetting komen allemaal
overeen met het kinderlijke, vrome geloof van de mens; maar van rijpheid kan
daarbij nog geen sprake zijn. Want God is de hoogste orde Zelf en alles wat op
de wereld gebeurt, moet zijn tijd hebben, een tijd die overeenkomt met de
goddelijke orde.
[9] Het kind stamelt eerst; uit het
stamelen vormt zich langzaam maar zeker het spreken. Als de spraak wat meer
ontwikkeld is, begint men het kind iets voor te zeggen, en het onthoudt al gauw
korte zinnetjes. En wat men het verder zegt, gelooft het vrijwel onvoorwaardelijk;
het vraagt nog geen hoe en waarom. Op basis van het gedweeë geloof leert het
dan veel tot aan het eind van de kinderleeftijd, en op die leeftijd begint het
al vaak behoorlijk scherp te denken en de reden van veel van het geleerde en
van de opgedane kennis te zoeken; maar het bezit zelf nog te weinig volle,
inwendige levenswarmte en lijkt dan precies op de eerste vruchtzetting.
[10] Maar als dan in de volle zomer de
volle kracht van het licht en de warmte van de zon komt, krijgt ook de eerste
vruchtzetting de innerlijke, alles tot leven brengende warmte. Die veroorzaakt
dat de jonge vrucht steeds verder groeit en dat de in de nieuwe vrucht
binnenstromende sappen indampen. Daardoor wordt de vrucht groter en vult zich
met steeds zuiverder sappen en ook het licht kan dan de vrucht geleidelijk aan
steeds meer doordringen, en zo gaat dan de vrucht pas rijpen.
[11] Kijk, zo gaat het ook bij de
mens! Zolang de innerlijke levenswarmte van zijn liefde haar hoogtepunt niet
heeft bereikt en het licht van deze warmte hem niet helemaal doordringt, zal
hij ondanks de beste uitleg van buitenaf de innerlijke, geestelijke waarheden
moeilijk of uiteindelijk helemaal niet begrijpen; als hij echter als een rijpe
druif helemaal door de toenemende innerlijke levenswarmte en haar licht
doordrongen wordt, is hij rijp en bezit hij reeds zelf de beste uitleg van al
zijn eerdere twijfels.
[12] En omdat jij ook al tamelijk rijp
begint te worden, kan men je wel wat meer licht en warmte geven uit de grote
genadezon die alle hemelen en haar bewoners, evenals ook alle stoffelijke
werelden en wat daarin, daarop en daarboven leeft en ademt, leven en bestaan
verschaft. Let dus op!'
28
Tijd en ruimte
[1] (DE HEER:) 'Kijk, een halfjaar
geleden bracht Ik je ziel in een toestand waardoor je verplaatst werd naar een
zeer ver verwijderde zonnewereld. Nadien heb Ik zo'n verplaatsing ook bij
andere gelegenheden en op andere plaatsen gedaan, wat al Mijn leerlingen hier
naar waarheid kunnen bevestigen. Vervolgens was je er bij Marcus zelf bij toen
de engel de kostbare lichtbol uit de verre binnenlanden van Afrika haalde.
[2] Kijk, als een pijl op topsnelheid
deze aarde zou verlaten, dan zou jij, hoewel je erg goed kunt rekenen, geen
getal kunnen vinden dat groot genoeg is om het aantal aardse jaren aan te geven
dat de pijl nodig zou hebben om die zonnewereld te bereiken, -en toch kostte
jouw overtocht geen tijd! Dus heb je toen met de aardse ruimte niets te maken
gehad en je was dus voor wat betreft je
levende ziel beslist buiten tijd en ruimte!
[3] Om van Marcus naar Afrika te
komen, zou je over een goed gebaande weg zelfs meer dan twee jaar te voet
onderweg zijn om daar te komen waar de engel de lichtende steen gehaald heeft.
Hij was op hetzelfde moment dat hij ging weer terug. Kon dan tijd en ruimte
toen iets voor hem betekenen?!
[4] En verder! Stel je eens de
supersnelle beweging van een aards voorwerp voor dat bijvoorbeeld de afstand
van deze aarde tot aan die bepaalde zonnewereld in een oogwenk aflegt, dan zou
een geest in een en hetzelfde ogenblik een duizendmaal grotere afstand talloze
malen kunnen overbruggen; Ik zeg talloze malen omdat jij geen getal kent dat
het grote aantal malen heen en terug kan weergeven.
[5] Daaruit volgt echter dat zelfs de
grootste bewegingssnelheid op deze aarde in geen enkele verhouding staat tot de
geestelijke bewegingssnelheid. Daarom staat het aards-materiële op zichzelf en
al het geestelijke ook. Beide hebben slechts analoge betrekkingen tot elkaar,
maar in wezen zijn zij eindeloos verschillend.
[6] Het verschil tussen al het aardse
en het geestelijke, dat je nu heel duidelijk zult hebben waargenomen, bestaat
ook op gelijke wijze tussen alles wat zich hier op deze aarde aanjou als
tastbaar, voelbaar, hoorbaar en zichtbaar voordoet.
[7] Met betrekking tot het feit dat de
geestelijke beweging geen rekening houdt met de ruimte, kan Ik je nog de
snelheid van de gedachten van je ziel als goed voorbeeld geven. Kijk, denk nu
eens aan Rome, waar je reeds bent geweest en waarvan je wel weet hoever dat
hier vandaan ligt en ook hoe die grote heidense stad eruit ziet! Met je
gedachte ben je al meteen in Rome en zie je in zekere zin de stad, haar
pleinen, stegen en straten en omliggende streken. Jouw gedachte heeft om in
Rome te komen dus ook geen tijd nodig gehad, omdat ruimte daarbij geen rol
speelde!
[8] Daaruit kun je nogmaals met
zekerheid vaststellen dat je ziel zich als geestelijk wezen met wat zij doet
ook buiten tijd en ruimte bevindt, en ook jij kunt je in gedachte met dezelfde
snelheid naar de jou bekende ster verplaatsen en weer terug, terwijl ook jij
niet meer tijd nodig zult hebben om die ontzettend grote ruimte te overbruggen.
[9] Nu zul je toch wel inzien dat er
voor de zuivere geest tijd noch ruimte kan zijn!
[10] Gods geest en alle engelen
bestaan heus ook in de oneindige ruimte en blijven aldoor bestaan door de hele
eeuwige loop der tijden; want zonder hen zouden er geen schepselen zijn, en zou
er ook geen aardse ruimte zijn, noch aardse tijd. Maar deze puur geestelijke
machten en hoogste intelligenties staan in alles eindeloos ver boven tijd en
ruimte.'
29
De mate van kracht
[1] (DE HEER:) Nu vergelijken we nog
de grootte van een zuiver geestelijke kracht met de grootste aardse kracht. Wat
zal dat opleveren? Kijk, er zijn in het oneindige heelal zulke verschrikkelijk
grote zonnewerelden, dat onder de juiste verhouding deze hele, grote aarde zich
ten opzichte van hun grootte net zo zou verhouden als een minuscuul klein
zandkorreltje ten opzichte van de omvang van de hele aarde! Kijk, als het hier
over de zandvlakten waait, heft de wind het zand al op en voert het met groot
gemak mee, en een orkaan doet dat nog gemakkelijker met grote zandmassa's!
Stel je nu eens een naar verhouding even harde wind voor op zo'n grote
zonnewereld! Die zou toch zeker met werelden zoals deze aarde heel gemakkelijk
spel hebben! 'Ja', zou jij met je wereldse verstand zeggen,'als daar zulke
geweldige winden waaien, dan moet men daar toch tot op deze aarde iets van
merken!' En Ik zegje, dat, dat zelfs niet zelden het geval is, en ook nog heel
veel verder!
[2] Je zult wel eens vliegende sterren
hebben gezien. Sommige daarvan zijn niet zelden zo groot dat men ze een kleine
aarde zou kunnen noemen. Het is stof van werelden dat op velerlei wijze door onderaards
losgebroken stormen vanaf de zonnewerelden in de grote etherruimte geblazen is,
en door de sterke aantrekkingskracht van zo' n zonnewereld langzaam maar zeker
weer terug valt naar waar het weggewaaid is, tenzij het bijvoorbeeld te dicht
bij een ander hemellichaam gekomen is en daardoor aangetrokken werd, wat echter
niet zo vaak gebeurt.
[3] Daaraan kun je de geweldige kracht
afmeten van de in de eindeloze ruimte heersende, zogenaamde natuurkrachten van
deze wereld. Nu kun je deze en nog andere natuurkrachten die je kent, zonder
ophouden duizenden en miljoenen jaren versterken, dan zal de sterkte van de
door jou als laatste verkregen kracht zich toch nog steeds verhouden tot de
goddelijke onbeperkte kracht als een volkomen niets tot iets werkelijks, of als
een leugen tot de waarheid.
[4] Zoals de grootste natuurkracht
absoluut in geen verhouding staat tot de goddelijke kracht, zo staat zij ook in
geen verhouding tot de kracht van een zuivere engelgeest.
[5] Omdat er dus in ruimte en tijd
geen enkele kracht bestaat die zich ook maar met de kracht van een engel kan
meten, moet deze als geestelijke kracht ook buiten of boven alle ruimte en tijd
staan, hoewel zij zich als een eigen eenheid zelfstandig in tijd en ruimte
bevindt maar van beide geheel vrij en onafhankelijk is. Alles bestuurt zij
terwijl zij slechts door innerlijke, levende analogie daarmee in verbinding
staat.
[6] Om het oneindig overheersende van
de goddelijk-geestelijke kracht over alle natuurkrachten, hoe groot die ook
mogen zijn, nog duidelijker te tonen, hoef Ik je slechts te zeggen: Als de
grootste krachten van deze aarde gezamenlijk myriaden en aeonen aardse jaren
lang in de grote scheppingsruimte woest tekeer zouden gaan, dan ~ouden zij,
tegen de kracht van de goddelijke wil in, in de hele schepping nog geen atoom
kunnen vernietigen; maar één engelgeest zou in staat zijn om slechts door het
te willen, als God het toeliet, in één ogenblik de hele eindeloze ruimte van
alle materiële schepselen te ontdoen, en er zou daarin geen zon en geen aarde
meer bestaan.
[7] Vertel Mij eens, Philopold, of je
nu al een beetje begint in te zien.hoe God en al het hemelse en zuiver
geestelijke volledig buiten tijd en ruimte staat, en zo, op zichzelf bestaand
aanwezig is en moet zijn, omdat anders eeuwig geen stoffelijk schepsel had
kunnen ontstaan!'
30
De kracht van het licht
[1] PHILOPOLD zegt: 'Heer, het begint
me nu wel wat duidelijker te worden; maar van Uw enorme wijsheid word ik
bepaald duizelig! Toch vraag ik U of U nog meer wilt uitleggen!’
[2] IK zeg: 'Dat zal Ik wel doen, maar
concentreer je, zodat je het ook begrijpt en goed in je ziel prent!
[3] Laten we nu op het licht overgaan!
Kijk eens naar het licht van deze helder schijnende, zuivere naftalamp! Het
verlicht deze grote kamer dermate dat wij elkaar allemaal goed kunnen zien en
herkennen. Wat denk je: Zouden honderd van zulke helder brandende lampen ook
niet een honderdmaal sterker licht in
deze kamer verspreiden? Jij zegt: “Ongetwijfeld want daarvan kan men zich bij
grote feestverlichtingen meer dan voldoende overtuigen!' Goed, zeg Ik, stel je
nu eens duizend maal duizend van zulke lampen voor ergens bovenop een
alleenstaande berg! Zouden die met z'n allen niet binnen een behoorlijk groot
gebied alles helder verlichten? Wis en zeker! Maar hoewel zij de wijde omtrek
zouden verlichten, zouden zij toch totaal niet te vergelijken zijn met het
licht van de volle maan, die, hoewel hij voor het oog bepaald niet zo groot
lijkt, toch in één keer de halve aarde nog heel goed verlicht. Maar wat is het
licht van de maan vergeleken bij het licht van de zon?!
[4] Stel je nu echter eens voor dat de
zon het hele uitspansel zou vullen! Zou er dan een sterveling in staat zijn ook
maar een moment dat machtige licht te verdragen zonder ogenblikkelijk als een
druppel water op een gloeiende plaat vernietigd en opgelost te worden? Ik
zegje: Het.effect van dat licht en de onbeschrijfelijke hitte ervan zou dan al
zo groot zijn dat het zelfs deze hele aarde binnen enkele ogenblikken niet
beter zou vergaan, en vele honderdduizenden van zulke werelden ook niet!
[5] Zie je het enorm grote verschil
tussen het licht van deze lamp en het licht van zo'n grote zon?!
[6] Maar er bestaan in de uitgestrekte
scheppingsruimte centrale oerzonnen die myriadenmaal groter zijn dan onze zon,
hoewel onze zon ook ruim duizendmaal duizend keer groter is dan deze hele
aarde. Zulke centrale oerzonnen hebben naar verhouding ook een evenzoveel
groter en sterker licht, waarin dan zulke zonnen als de onze, als zij in de
buurt zouden komen, ook als een waterdruppel op een gloeiende plaat in een
oogwenk zouden verdampen.
[7] Nu kun je deze aardse lichtsterkte
vergroten zoveel je maar wilt, vrijwel tot in het eindeloze, en dan zul je met
al dat versterkte licht van de zonnen uit ruimte en tijd eenzelfde verhouding
vinden ten opzichte van het licht van God, als je gevonden hebt bij de beweging
en de kracht.
[8] En omdat het licht van God in
ruimte en tijd eeuwig nooit geëvenaard kan worden, volgt daaruit duidelijk, dat
het zuiver geestelijke licht van God, evenals de uit dat licht voortkomende,
onmeetbare levenswarmte van de liefde daarin, niet binnen tijd en ruimte, maar
alleen buiten deze twee aanwezig kan zijn.
[9] Dat er echter toch een levensechte
en altijd aanwezige analogie bestaat tussen het oerlicht van God en het slechts
ten dele geschapen licht van de zon, kun je gemakkelijk afleiden uit het feit
dat ook het licht van de zon levengevende kracht heeft voor de schepselen op de
hemellichamen en werelden, waarvan ieder voorjaar je voldoende kan overtuigen.
-Begrijp je nu al iets beter hoe en op welke manier noodzakelijkerwijs al het
zuiver geestelijke zich buiten tijd en ruimte bevindt en dat dit ook zo moet
zijn?'
31
Het goddelijke en het menselijke wezen van de Heer
[1] PHILOPOLD zei: 'Het voorbeeld met
het licht heeft me in deze zaak veel duidelijkheid verschaft; maar op de
achtergrond blijft toch veel nog erg verhuld en tot het erg verhulde behoort
vooral Uw huidige volmaakt goddelijke tegenwoordigheid, waarover ik nu
duidelijk niets anders kan zeggen dan: Als U vóór Uw menswording ergens heel
ver weg in de hoogste hemel, buiten tijd en ruimte, met Uw reine engelen als
Jehova heeft gewoond, dan moet Uw in zekere zin menselijk persoonlijke
aanwezigheid nu afwezig zijn in die hemel, omdat U nu helemaal in tijd en
ruimte bij ons woont! Hoe kunt U nu binnen tijd en ruimte, maar als God ook
tevens buiten tijd en ruimte bestaan? Heer, dat schept voor mijn verstand nog
een enorme kloof die ik zelf niet kan overbruggen; daarom vraag ik U om ook
daarover Uw licht te laten schijnen! ‘
[2] IK zeg: 'Omdat je een echte
wijsgeer bent, die denkt volgens Plato, Socrates en Aristoteles, moet Ik ook
gedeeltelijk op hun manier met je spreken, opdat je Mij gemakkelijker begrijpt.
[3] Kijk, tussen 'van eeuwigheid', 'vroeger'
en 'nu' bestaat eigenlijk in Mijn bestaan, evenals in Mijn zijn, en in Mijn
aanwezig zijn, helemaal geen verschil voor wat Mijn zuiver goddelijke Ik
betreft! En als dat niet zo was, heus, dan zou Ik in dit mensenlichaam geen
macht en heerschappij hebben over de hele materiële schepping der natuur; want
alle schepselen met hun tijd en ruimte verhouden zich slechts subjectief tot
Mij, hun Object; omdat alles uit Mij is en niet Ik uit alles.
[4] Daarom ben Ik altijd het enig
voorafgaande en voorliggende, dus het eeuwige Object, en kan Ik Mij ten
opzichte van het geschapene nooit en te nimmer als een subject verhouden.
[5] Omdat nu eenmaal alles uit Mij is
en Ik door Mijn wil in alles de kern ben als het alles behoudende, leidende,
besturende, ordenende en levengevende principe, ben Ik volgens de macht van
Mijn wil en Mijn wijsheid ook een subject, en zodoende ben Ik de alfa en de
omega of het begin en het einde, alsook het eerste en het laatste in al het
geschapene, en tengevolge van deze eigenschap van Mij, dat Ik zowel objectief
en in alles ook subjectief ben, kan Ik hier nu bij jullie heel goed als mens
volgens de macht van Mijn wil en wijsheid bestaan en toch daarnaast het
eeuwige, alleen levende en scheppende Object ten opzichte van alle schepselen
zijn.
[6] Als huidig Subject, in de gestalte
van lichamelijk mens, ben Ik echter Zelfgeringer dan, en ondergeschikt aan het
eigen eeuwige Object in Mij, hoewel Ik juist door Mijn strenge onderworpenheid eigenlijk
volledig één ben met het eeuwige Object; want zonder die strenge subjectiviteit
van Mijn huidige uiterlijke persoonlijkheid, zou zo'n innige samensmelting
nooit mogelijk zijn.
[7] En dat doet Mijn onmetelijke
liefde tot het Object en Zijn even onmetelijke liefde tot Mij, en zo ben Ik met
de Vader één liefde, één wijsheid, één wil, één leven en één macht, buiten
welke er in de hele eeuwige oneindigheid geen andere bestaat en kan bestaan.
[8] Daarom ben Ik hier net zo in tijd
en ruimte aanwezig als ook buiten tijd en ruimte.
[9] Dat Ik nu bij jullie in tijd en
ruimte besta, dat zien jullie; dat Ik echter tevens volgens Mijn innerlijk ook
buiten tijd en ruimte besta, dat leren jullie Mijn daden, die Ik niet zou
kunnen doen als Ik Mij nu ook met Mijn goddelijke Ik in tijd en ruimte zou
bevinden. Want het tijdelijke en het ruimtelijke is en blijft eeuwig en altijd
begrensd, is derhalve niet volledig en volmaakt; slechts het buitentijdse en
buitenruimtelijke is in alles onbegrensd en dus volkomen en volmaakt. Om te
laten zien dat het echter zo is en onmogelijk anders kan zijn, zal Ik dit alles
nog nader voor je verklaren door een aantal voorbeelden, let dus goed op!'
32
Het geestelijke in het natuurlijke
[1] (DE HEER:) 'Kijk, hier heb Ik een
tarwekorrel in zijn totale eenheid en eenvoud! Zijn bestemming is kennelijk
tweevoudig. In de eerste plaats dient hij tot voedsel voor de mens, en in de
tweede plaats is hij als zaadkorrel dienstbaar aan zichzelf voor zijn eigen
voortplanting en vermeerdering. Als voedsel geeft hij aan het menselijke
lichaam en daardoor ook aan het formeel substantiële lichaam der ziel zijn
veelvoudige specifica, en hij gaat als zodanig over in een hoger en vrijer
bestaan. Hoe dat gebeurt zullen jullie pas precies te weten komen als jullie
geestelijk wedergeboren zijn, zij het hier ook niet helemaal volmaakt -omdat
onder de invloed van deze zon niets kan bestaan wat helemaal volmaakt is, en
ieder weten en kennen min of meer onvolmaakt is -, maar daarna aan gene zijde
des te volmaakter, omdat ook jullie je daar voor wat betreft je geest buiten de
invloed van tijd en ruimte zullen bevinden en jullie zien, kennen en weten niet
meer onvolmaakt zal zijn.
[2] Maar hier zullen wij deze
tarwekorrel slechts als zaadkorrel wat nader in ogenschouw nemen en dan zien
hoe het goddelijk-geestelijke, ook al lijkt het in zekere zin subjectief, zich
in feite echter toch objectiefbuiten tijd en ruimte in deze korrel bevindt.
[3] Kijk, dit is een tarwekorrel, die
op één halm gewoonlijk drie aren, ieder met ruim 30 korrels, produceert! Wel,
als je dit koren in goede aarde zaait, zal het je in het volgende oogstjaar
beslist al 100 korrels van precies hetzelfde ras en geslacht als loon voor je
moeite brengen. Neem je nu deze pas geoogste 100 korrels en zaai je ze weer in
goede aarde, dan zul je in het volgende oogstjaar kennelijk allo 000 identieke
korrels oogsten. En na weer een jaar zul je al 100 maal 10 000, dus 1000 maal
1000 korrels oogsten, hetgeen al een behoorlijke hoeveelheid van dit graan is.
[4] Om al deze korrels weer voor een
volgend jaar in de aarde te zaaien, zul je al een aanzienlijk stuk land nodig
hebben. Als oogst zul je dan zeker wel honderdmaal meer korrels krijgen dan je
het vorige jaar geoogst hebt. Maar om verder voor een volgend jaar de totale
hoeveelheid korrels weer goed uit te kunnen zaaien, zul je ten eerste al een
honderdmaal grotere akker nodig hebben en vervolgens daarvan reeds ruim tien
miljard identieke korrels oogsten; en als je dat zo nog tien jaar lang blijft
doen, dan zul Je daardoor al zo'n ontzaglijke hoeveelheid korrels krijgen dat
je om die te kunnen uitzaaien bijna een akker ter grootte van de halve aarde
nodig zou hebben.
[5] Deze verder tot in het oneindige
doorgaande, zich steeds in dezelfde verhouding vermenigvuldigende hoeveelheid
korrels kun je zelf verder nog tot honderd, duizend en nog meer jaar
uitbreiden, en dan zal een berekening je leren, dat na slechts enige honderden
jaren een totaal van duizendmaal duizend werelden nog veel te weinig zou zijn
om als akker te dienen voor het ontzaglijk grote aantal tarwekorrels. En kijk,
die vermeerdering kan tot in het oneindige voortgezet worden! Zou dat echter
mogelijk zijn als in deze ene korrel, en op gelijke wijze ook in alle andere
korrels, niet reeds dit eindeloze aantal, door het daarin aanwezige goddelijk-geestelijke,
buitentijdse en buitenruimtelijke, voorhanden was?! Zeker niet!
[6] Wat echter in deze tarwekorrel
voorhanden is, is in alle zaden en gewassen en in alle dieren voorhanden, en
speciaal in de mens is het op de meest op god gelijkende wijze voorhanden,
waarom hij dan ook met rede is begaafd en verstandig kan worden, een taal heeft
en aanvankelijk een vermoeden kan hebben van God als zijn Schepper en Hem later
steeds zuiverder kan leren kennen en liefhebben, en zijn eigen wil volledig
ondergeschikt kan maken aan het erkende goddelijke.
[7] Dat is dan het zuiver geestelijke
in de mens, en omdat het aan God gelijk is, staat het eveneens buiten tijd en
ruimte; want als het iets tijdelijks en ruimtelijks zou zijn, zou de mens noch
zichzelf noch God ooit kunnen leren kennen, en de mens zou dan voor iedere
ontwikkeling totaal ongeschikt zijn, nooit redelijk worden en nooit iets
begrijpen. Hij zou nooit ofte nimmer ook maar het minste besef van God krijgen,
Hem nog minder ooit herkennen, liefhebben en zijn wil aan Hem onderwerpen, en
hij zou dan alleen maar de buitenste, dode schaal van een ei zijn, geen leven
in zich hebben en zeker geen buitentijds en buitenruimtelijk eeuwig leven
hebben.
[8] Ik geloof dat Ik nu deze zaak die
jou zo zeer heeft beziggehouden, voor zover dit voor het zuivere verstand
verklaarbaar is, voldoende duidelijk heb uitgelegd. Het komt nu op jouw oordeel
aan of je dat alles ook op de juiste wijze denkt begrepen te hebben, of dat je
nog iets onduidelijk is gebleven. Mocht je nog iets duister zijn, dan kun je
spreken; als je alles echter goed begrepen hebt, dan praten wij er verder niet
meer over , drinken wijn, en eten daar wat brood bij.'
33
Hemel en hel
[1] Toen zei PHILOPOLD: 'Heer, ik en
zeker wij allen danken U uit de grond van ons hart voor deze bijzonder grootse,
voortreffelijke, mij nu volledig duidelijk geworden uitleg van de geschriften
van de oude wijsgeren! Ja, nu vind ik alles overtuigend, helder en
begrijpelijk, terwijl het mij vroeger beslist als klinkklare onzin moest
voorkomen! Natuurlijk zal ik dat alles pas helemaal duidelijk kunnen inzien en
begrijpen wanneer ik geen stoffelijke elementen meer zal bevatten
[2] Nu is het echter voldoende dat ik
inzie dat men, ofschoon men in tijd en ruimte is, zich toch heel goed, en in
wezen geheel naar waarheid, volledig buiten tijd en ruimte kan bevinden. Alleen
één ding wilde ik nog heel in 't kort van U weten, en dat is op welke plaats
zich dan de hemel en ook die nare hel, waarover ik ook al veel gehoord en
gelezen heb, bevinden. Men zegt: Zij zullen opvaren ten hemel, en zij zullen
neergeworpen worden in de hel. Waar en hoe is dat 'op', en waar en hoe is dat
betreurenswaardige' neer'? ‘
[3] IK zei: 'Kijk, hier op de stoel
waarop je nu zit, kunnen, aards gezien, hemel en hel heel dicht naast elkaar
zijn; in het rijk van de geest worden zij echter gescheiden door een kloof die
niet te overzien is! -Kijk verder:
[4] Hier, waar ik nu met jullie ben,
is de hoogste hemel, en dat heet 'boven' , en juist hier is ook de diepste en
ergste hel, en dat heet 'beneden'.
[5] De stoffelijke ruimte maakt geen
verschil, maar alleen de geestelijke ruimte, die met de stoffelijke, zoals je
gezien hebt, beslist niets gemeen heeft; want in het rijk van de geesten
veroorzaakt de manier waarop men leeft de echte en werkelijke afstand. Het
aards ruimtelijke kan daar nooit van belang zijn. Om jullie dat nog meer
begrijpelijk en duidelijk te maken, zal Ik je een paar voorbeelden geven.
[6] Kijk, stel dat hier op een en
dezelfde bank twee mensen naast elkaar zitten! De een is een vrome wijsgeer,
wiens heldere, verlichte geest in veel geheimen betreffende de werking van de
goddelijke krachten in de natuurwereld is ingewijd; de ander is echter een
verstokte booswicht, die alleen maar op de bank zit uit te rusten, en zich
zoals een eerlijk mens ook brood en wijn laat geven, om zich te sterken
teneinde buiten dan weer des te gemakkelijker iets kwaads te kunnen doen. Hoe
dicht zijn daar naar aardse, ruimtelijke begrippen die twee mensen bij elkaar,
en hoe oneindig ver zijn zij geestelijk van elkaar verwijderd!
[7] Maar gesteld dat onze wijsgeer
hier bij ons op deze bank zit en dat er tevens zo'n duizend dagreizen hier
vandaan een andere wijsgeer zit, dan zouden deze beide gelijke wijsgeren naar
aardse ruimtelijke begrippen toch beslist zeer ver van elkaar verwijderd zijn;
maar in het rijk van de geest ~ouden zij vlak bij elkaar zijn, zoals dat ook
letterlijk in Mijn rijk het geval is.
[8] Hieruit komt wederom heel
duidelijk naar voren dat de hemel voor ieder goed mens precies daar zal zijn
waar hij zich bevindt, en alle goede en reine mensen zoals hij zullen zich
direct in zijn naaste omgeving bevinden. Want je kunt niet zeggen: 'Kijk, hier
of daar, bijvoorbeeld boven alle sterren is de hemel, en bijvoorbeeld ergens
diep onder de aarde is de hel!' Dat alles hangt niet af van deze tijd en deze
ruimte, en er is geen uiterlijk vertoon zoals bij een betekenisloze
tempelceremonie, maar het bevindt zich heel diep in de mens zelf.
[9] Zoals dus het innerlijk van de
mens er uitziet, zal ook aan gene zijde die wereld er uitzien die hij uit
zichzelf zal scheppen, en waarin en waarop hij dan zal leven, goed of slecht.
[10] De wereld van allen die door hun
levende geloof en de toepassing daarvan in hun leven in de waarheid zijn en dus
in het ware licht van Mijn woord, zal in Mijn rijk volledig lijken op deze
aarde, en verder ook in steeds toenemende mate licht en waarheid zijn; maar de
wereld voor hen die uit eigen wil in het onware en daardoor in het kwade zullen
zijn, zal dan ook in toenemende mate overeenkomen met hun innerlijk. Want zoals
een werkelijk goed mens steeds beter wordt, zo wordt een slecht mens steeds
slechter, en daardoor ,verwijdert de manier waarop hij leeft hem steeds meer
van het goede, zoals dat al op deze wereld heel duidelijk te zien is.
[11] Kijk eens naar die mensen die
door hun hoogmoed steeds meer beheerst worden door brandende heerszucht! Als
zij door hun tirannieke macht vele miljoenen mensen tot ellendige slavernij
gebracht hebben, verzamelen zij nog grotere legermachten, vallen de rijken van
andere koningen binnen, overwinnen hen en ontnemen hen land, volken en
schatten. En als zij op die manier een halve wereld veroverd en ongelukkig
gemaakt hebben, wanen zij zich reeds aan God gelijk en verheffen zich zelfs
boven Hem, laten zich aanbidden en bedreigen met de pijnlijkste straffen ieder,
die het waagt een andere God dan alleen zo' n ZCAR te aanbidden en offers te
brengen, zoals wij daarvan in de Babylonische koning NE BOUCH KADNE ZCAR ('Er
is geen God buiten mij, de koning! ') een sprekend voorbeeld hebben. En zo'n
voorbeeld hebben wij ook thans in de hogepriesters, Farizeeën en
schriftgeleerden, die nu ook denken dat alleen zij goden zijn, en die Mij naar
het leven staan zodat het op een zeker moment zelfs toegelaten wordt dat zij
Mijn lichaam zullen doden, -maar weliswaar slechts voor drie dagen; daarna zal
Ik geheel uit eigen kracht weer opstaan, en pas dan zal hun gericht en hun
einde komen.
[12] Hieraan kunnen jullie allen
overduidelijk zien dat degene die kwaad doet steeds slechter wordt, zoals een
goed mens steeds beter wordt, alleen met dit verschil, dat de boosdoener een
grens gesteld wordt die luidt: 'Slechts tot hier en geen stap verder! ' Want
daarna moet er steeds een groot strafgericht volgen waardoor de kwaden weer tot
bezinning gebracht kunnen worden, zodat mogelijkerwijs toch deze en gene een
betere richting in kan slaan.
[13] Op de wijze waarop het, zoals Ik
jullie nu verteld heb, in deze wereld toegaat, gaat het ook toe in de hel,
alleen met dit verschil dat daar -in het algemene geestenrijk -degenen die
goed, deemoedig en geduldig zijn en op God vertrouwen voor eeuwig zijn
afgezonderd, en dus alleen de kwaden in de hel hun doorgaans boosaardige, verdorven,
ofschoon volkomen nietige bezigheid hebben; nietig omdat haar licht valsheid,
bedrog en een volkomen nietige, lege schijn is zoals de droom van een dronken
rijke zwelger en verkwister.
[14] Ik geloof dat jullie nu allemaal
ook met deze zaak in het reine zijn en daarom zullen wij het overige deel van
deze nacht opgewekt en vrolijk doorbrengen! Heeft iemand nog wat op zijn hart,
dan hebben wij nu tot Pasen de tijd; want tot dan zal Ik bij Mijn vriend
Kisjonah blijven. Philopold, is het je nu duidelijk?'
[15] PHILOPOLD zei: 'Nu wel, want U
heeft ons het meest onbegrijpelijke dermate duidelijk en begrijpelijk gemaakt
dat mij nu in dit opzicht helemaal geen vraag meer is overgebleven, en ik
geloof dat ook alle hier aanwezigen het heel goed begrepen hebben. Ja, dat
heeft ook alleen maar U, o Heer, ons zo kunnen uitleggen, want alle wijsgeren
zouden er toch wel hun verstandskiezen op stuk gebeten hebben. Onze dank kunt U
zonder meer in ons hart lezen. ,
[16] Toen zeiden ook onze JOODSE
GRIEKEN: 'Waarlijk, dat kan Hij alleen maar zo uitleggen, die met Zijn geest
alles doordringt en eigenlijk alles in alles is! Dat is voor ons nog het
grootste en duidelijkste bewijs voor Uw zuiver goddelijke zending. De tekenen
doen weliswaar veel als zij op Uw wijze uitgevoerd worden, maar alleen voor
mensen die al veel ervaring hebben; toch werken zij niet bevrijdend. Het woord
maakt echter levend en het maakt de ziel vrij en het is daarom meer waard dan
duizend tekenen, die niet levend maken maar het gemoed slechts in hun ban
brengen en het met angst vervullen. Daarom betuigen wij U ook onze dank voor Uw
zeer wijze les!’
[17] IK zei: 'Heel goed geoordeeld!
Morgen zal er nog veel gebeuren; maar nu zeg Ik: drink en wees vrolijk tot
zonsopgang! Aan slaap zullen wij vannacht geen behoefte hebben.'
34
Een grote visvangst
[1] Daarna werd er onder de
achtergebleven leerlingen, de Joodse Grieken en Philopold, nog veel besproken;
ook Ik en Kisjonah* (*Lorber schrijft de naam Kisjonah ook vaak zonder h)
hebben over van alles gesproken, zoals over het oude priesterdom en over de
oude patriarchale wijzen van regeren die veel beter waren dan die welke
tijdens Mijn aardse tijd in zwang waren, en zo werd het ochtend, en van het
hele gezelschap had niemand het gevoel dat hij slaap te kort was gekomen.
Kortom, 's morgens heerste er een heel opgewekte stemming, en wij gingen naar
buiten aan de zee en keken een poosje naar de montere vissers van Kisjonah die
op het water in hun vissersboten druk bezig waren, maar toch niet erg veel
vingen.
[2] EEN PAAR VISSERS kwamen naar de
oever en zeiden tegen Kisjonah: 'Heer, vandaag ziet het er maar magertjes uit
met onze vangst! Al vanaf middernacht doen wij ons uiterste best, maar de
fatale oostenwind drijft de vissen naar de bodem, en daar zijn we vrijwel
machteloos tegen!”
[3] Kisjonah vroeg hoeveel zij
gevangen hadden.
[4] DE VISSERS antwoordden: 'Misschien
een paar kleine vaatjes vol; maar wat is dat voor twintig vissersschepen en
dubbel zoveel kleine boten?!'
[5] IK zei tegen de
beide vissers: 'Vaar nog een keer uit om je netten uit te werpen, want je kunt
het beste vissen bij zonsopgang!'
[6] Toen zeiden DE VISSERS, omdat zij
Mij niet kenden: 'Vriend, dat weten we wel, maar bij die harde oostenwind
verwachten we daar ook niet veel van! Geen enkele wind is weliswaar gunstig
voor ons werk, maar de oostenwind is de ongunstigste, vooral 's winters.'
[7] IK zei: 'Doe nu maar wat Ik tegen
jullie gezegd heb, dan zullen jullie een rijke vangst hebben! ,
[8] Daarop roeiden zij weg en brachten
de boodschap aan de andere vissers over. Die trokken weliswaar hun schouders
op, maar omdat zij hoorden dat Kisjonah het zo wilde, wierpen zij toch hun
netten uit en vingen zo'n groot aantal van de beste en voortreffelijkste
vissen, dat de netten bijna begonnen te scheuren en zij moeite hadden al die
vissen in de grote viskaren onder te brengen. Natuurlijk waren zij daar erg
verbaasd over, omdat zij nog nooit zo 'n rijke vangst gehad hadden. Later legde
Kisjonah hen uit Wie de wonderbaarlijke oorzaak van deze rijke vangst was. En
zij geloofden daarna allen in Mijn naam, hoewel later verscheidene vissers Mij
herkenden als de zoon van Jozef de timmerman.
[9] En zo verstreek de halve winter
met allerlei nuttige lessen en kleine daden, die voor niemand zo belangrijk
zijn dat ze hier speciaal vermeld moeten worden omdat dat alles meer te maken
had met het welzijn van het aardse burgerlijke leven.
[10] Zo gebeurde er ook een paar dagen
later bij de aankomst van Maria, de moeder van Mijn lichaam, weinig wat
geschikt was om op te schrijven, behalve dat zij erg blij was om Mij
persoonlijk weer te zien, en dat zij zich door de leerlingen veel liet
vertellen over wat Ik allemaal gedaan en onderwezen had, hetgeen zij allemaal
diep in haar hart bewaarde en waarnaar zij haar denken, haar willen en ook haar
handelen richtte. Ook de beide oudste broers, respectievelijk zoons van jozef,
kwamen naar Kis voor een bouwopdracht, waarbij Ik hen Zelf natuurlijk met raad
en daad ter zijde stond.
[11] En zo kwamen de feesten van Pasen
naderbij, en velen begonnen voorbereidingen te treffen om naar de feesten in
Jeruzalem te reizen.
[12] Kisjonah vroeg Mij ook of Ik Zelf
naar Jeruzalem zou gaan.
[13] En IK zei tegen hem: 'Ik zal
zoals afgesproken wel gaan, maar Mij ditmaal niet bij het feest en al helemaal
niet in de tempel laten zien en al gauw weer naar Galilea terugkomen, waar Ik
dan opnieuw met Mijn werk zal beginnen.’
[14] Toen zeiden DE JOODSE GRIEKEN:
'Maar als U, o Heer, U toch in de tempel zou laten zien en weer een dergelijke toespraak
zou houden, dan zouden er misschien opnieuw een aantal tempeldienaren
opschrikken en net als wij in U gaan geloven?'
[15] IK zei: 'O, maken jullie je daar
maar geen zorgen over, want Ik zal nog vaak in de tempel onderricht geven; maar
van de thans daar aanwezige Farizeeën, oudsten en schriftgeleerden zal niemand
opgeschrikt worden en zich daarnaar richten om ook zalig te worden, maar zij
zullen allen alleen maar proberen Mij te grijpen en te doden! En daarvoor is
het nu Mijn tijd nog niet; daarom weet Ik heel goed wat Ik doen moet.’
[16] Dit antwoord voldeed hun en
daarom stelden zij Mij in dit opzicht geen vragen meer.
[17] Alleen één episode van voor ons
vertrek naar Jeruzalem kan hier nog vermeld worden, en die betreft de
terugkomst van judas Iskariot.
35
Judas Iskariot in het huis van Kisjonah
[1] Allen waren al blij van mening dat
deze leerling niet meer terug zou komen omdat hij zich de halve winter helemaal
niet had laten zien, d. w .z. niet bij bekenden. Maar kijk, opeens verraste hij
ons juist tijdens een opgewekt middagmaal. Hij groette ons allen erg
vriendelijk, en Kisjonah nodigde hem meteen aan tafel, wat de leerling heel
dankbaar en vriendelijk ook dadelijk aannam.
[2] Kisjonah, een man die tegenover
iedereen uiterst vriendelijk en oprecht was, vroeg dan ook aan onze leerling
wat hij gedurende die tijd thuis gedaan had en hoe het met hem en zijn gezin
gegaan was.
[3] Daarop begon de leerling lang en
breed uit te weiden over de winst die hij in die korte tijd voor zijn gezin
gemaakt had door buitengewoon hard te werken in zijn kunst; dat hij opdracht
had gekregen om voor een aantal hoge heren veel uitmuntend keuken en
tafelserviesgoed te maken en dat hij daarvoor erg goed betaald was en zo zijn
huishouden en zijn familie op z'n minst voor een aantal jaren uitstekend
verzorgd had. En hij vertelde nog meer van dergelijke aan het ongelooflijke
grenzende verhalen.
[4] Toen was het geduld van de andere
leerlingen echter op, en zelfs onze PETRUS die anders niet gauw iets zei, zei
tenslotte tegen hem: 'Luister, als van dat alles ook maar de helft waar is -
wat ik erg betwijfel -, dan ben je nu bijna al zo rijk als onze vriend Kisjonah
hier, en dan begrijp ik helemaal niet waarom je nu hebt kunnen besluiten weer
naar ons te komen en mogelijkerwijs zelfs nog verder met ons mee te gaan! Zou
het dan voor jou niet veel verstandiger zijn ook nu thuis te blijven en je door
je kunstzinnige vlijt nog meer te verrijken?'
[5] JUDAS ISKARIOT zei: 'Dat begrijp
je niet! Ik werk weliswaar graag hard als ik eenmaal bezig ben; maar ik kan
niet ontkennen dat ondanks alle vlijt de herinnering aan al het gehoorde en
geziene mij weer van het werk aftrekt en naar jullie voert, om daar nog meer te
horen en te zien. Want zo bijzonder geesteloos als waarvoor jullie, broeders,
mij houden, ben ik niet! Als ik zo was dan zou ik beslist niet bij jullie zijn!
Maar ik wilde weer graag bij jullie zijn, en natuurlijk het meest bij onze
Heer, en daarom moest ik gaan, als door een onzichtbare macht getrokken, en nu
ben ik hier . Mocht dat jullie echter onaangenaam zijn en sta ik jullie op een
of andere wijze in de weg, dan hoeven jullie het maar te zeggen en vooral de
Heer, dan ga ik weer naar waar ik vandaan ben gekomen, en dan blijven we toch
nog goede vrienden! ,
[6] PETRUS zei: 'O nee, dat zullen we
nooit doen, en je kunt bij ons blijven zoals je was en zoals je wilt; de enige
reden waarom ik je vermaan ligt alleen daarin, datje zonder enige rekening te
houden met de alwetendheid van de Heer, die Hij zo vaak heeft aangetoond, ons
allen over je grote winsten zo brutaal en onbeschaamd in ons gezicht kunt
beliegen, terwijl je van de Heer net zo goed als wij dient te weten dat er
nooit een onwaar woord over onze lippen mag komen. Als je dat met zekerheid
bekend is, waarom komen er dan zulke leugens over je lippen, terwijl je net als
wij door de Heer bent uitverkoren tot apostel?'
[7] JUDAS ISKARIOT zei: 'Hoe kun je me
dan bewijzen dat ik gelogen heb?'
[8] PETRUS zei: 'Heel gemakkelijk!
Want in de eerste plaats heeft de Heer door Zijn genade mijn innerlijk dermate
verlicht dat ik precies weet en weten kan of iemand liegt of de waarheid
spreekt; bovendien zal, wat ik nu zojuist ge waar wordt door de genade van de
Heer, heel snel een ander , nog duidelijker bewijs hier binnenkomen, waarvan
allen die je nu hebben aangehoord maar al te duidelijk zullen vernemen hoe erg
je ons allemaal belogen hebt, hetgeen echt niet prijzenswaardig van je was! Wij
ondervinden weliswaar door jouw volkomen ijdele grootdoenerij schade noch
voordeel, maar overdenk zelf eens of zoiets onder ons gepast is, en heel in het
bijzonder in tegenwoordigheid van de Heer, van wie je beweerde dat je, evenals
wij allen, in Hem geloofde en op Hem hoopte!'
[9] Hier werd onze leerling erg
verlegen en hij wist niet wat hij Petrus moest antwoorden, want hij voelde zich
diep getroffen.
[10] Vrij vlug daarna kwamen er echter
enige mensen naar het huis van Kisjonah en vroegen om een aalmoes, en Kisjonah
liet hen zoals hij gewend was binnenkomen. Toen zij in de kamer kwamen, bleken
het vier reeds tamelijk volwassen kinderen te zijn die in armoedige lompen
gehuld waren. Toen Judas Iskariot hen in het oog kreeg, wendde hij zijn gezicht
af om door de vier binnen gekomenen niet herkend te worden; want het waren zijn
oudste vier kinderen, een meisje en drie jongens.
[11] Kisjonah vroeg hen terzijde, wie
zij waren en waar zij vandaan kwamen, wie hun vader was en hoe hij heette.
[12] De kinderen antwoordden naar
waarheid en gaven over hun vader geen bijzonder goed getuigenis.
[13] Kisjonah zei daarop dat hij
gehoord had dat hun vader de eerste helft van de winter door zijn kunstzinnige
ijver juist zoveel geld verdiend had.
[14] Maar DE KINDEREN ontkenden dat en
zeiden: 'Hun vader had wel het een en ander klaargemaakt voor een markt, -maar
toen hij op de markt kwam ontstond er een grote vechtpartij tussen joodse en
Griekse kooplui, en bij hun vader gingen alle potten en kannen aan stukken, en
zij waren toen met z'n allen als pure bedelaars weer naar huis gegaan, waarop
hun vader erg verdrietig werd en bij hen weg ging met de woorden: 'Kinderen, ik
kan nu niets meer voor jullie doen! Ga naar barmhartige mensen, die zullen
jullie nog wel helpen! Ik zal echter naar de wonderbare meester gaan waarover
ik al zoveel verteld heb; misschien kan ik Hem overhalen om in ieder geval
jullie en je arme moeder te helpen, mocht ik niet meer geholpen kunnen worden!'
Toen ging hij bedroefd weg, en wij gingen ook weg zoals u ons nu ziet, om een
aalmoes voor ons, voor onze moeder en voor onze jongere broertjes en zusjes te
vragen, maar tot op heden zonder veel resultaat. Daarom smeken wij u om u over
ons te ontfermen!’
[15] KISJONAH zei: 'Hoe lang is het
dan al geleden dat jullie vader je verliet?'
[16] Toen zeiden de kinderen dat het
al zo'n acht dagen geleden was dat zij hun vader voor het laatst zagen.
[17] Hierop bracht Kisjonah de
kinderen in een ander vertrek, liet hun andere kleren geven en liet hen baden,
en gaf hun te eten en te drinken. Toen de vier zo voorlopig verzorgd waren,
gaven zij duidelijk te kennen dat zij begaan waren met het leed van hun vader
dat maakte dat hun arme moeder thuis ook erg bedroefd was, omdat nu niemand
wist waar hij gebleven was.
[18] Kisjonah troostte hen en zei dat
zij zich daarover geen zorgen hoefden te maken omdat ook hun vader voorlopig
bij hem goed ondergebracht was en zij hem al gauw zouden zien.
[19] Dat maakte de kinderen erg blij
en zij bleven gerustgesteld in hun vertrek.
[20] KISJONAH kwam weer terug, ging naar
Judas Iskariot en zei: 'Vriend, het zij verre van mij om jou, een uitverkoren
leerling van de Heer, vanwege je grootsprekerij ook maar enig verwijt te maken,
-maar omdat jij mij hopelijk even goed kent als iedere arme uit de wijde
omtrek, vraag ik mij af waarom je niet direct hierheen bent gekomen, en waarom
je mij niet over je betreurenswaardige omstandigheden hebt verteld? Kijk, je
kinderen zijn veel oprechter dan jij en erg bezorgd over jou, maar toen ze
binnenkwamen keek jij de andere kant op om door hen, die bedroefd naar je
zoeken, niet herkend te worden! Ik vind dat op z'n minst toch wat vreemd van
je! Wat vind je daar nu zelfvan?
[21] JUDAS ISKARIOT zei met een diepe
zucht: ' Ach, vriend, ik wilde door mijn misplaatste grootspraak alleen maar mijn
totaal gebroken hart verdoven! Maar dat heeft mij slechte vruchten opgeleverd;
want de straf zat mijn boosheid tegen mijzelf dadelijk als een giftige adder op
de hielen, en nu sta ik hier ontmaskerd, vernietigd voor iedereen. Kom, laat me
naar mijn kinderen gaan om hen te troosten en bij hen mijn verdriet uit te
huilen!’
[22] Maar IK zei: 'Nu nog niet! Eet en
drink nu, en lieg in het vervolg met meer, anders zal je nog iets ergers
overkomen!'
[23] Toen bleef Judas Iskariot en
begon weer te eten en te drinken, en allen spraken verder heel vriendelijk
tegen hem, en Kisjonah beloofde hem voor zijn behoeftige kinderen te zorgen,
omdat zij geheel onschuldig waren aan zijn tegenspoed terwijl hij als vader wel
in meer of mindere mate aan hun tegenspoed schuldig was.
[24] Zo werd deze episode rustig en
goed afgesloten, en zij is alleen maar hier vermeld om van deze leerling weer
iets beter aan te geven wat voor mentaliteit hij had.
36
Vertrek uit Kis en aankomst bij de waard van Lazarus
[1] Ook Mijn lichamelijke moeder MARIA
zei al gauw daarna tegen Judas Iskariot: 'Als je zo doorgaat en je hart niet
verandert, zal je einde een verschrikking zijn voor velen en tot aan het einde
der wereld in de gedachtenis van de mensen blijven. Neem je daarom voortaan
goed in acht om te kunnen voldoen in de ogen van de Heer! Ik heb over jou nog
nooit een goede droom gehad en zie nu ook waarom. Daarom zeg ik nog een keer:
Zorg dat je voldoet in de ogen van de Heer!’
[2] Deze woorden bewaarden alle
leerlingen diep in hun hart.
[3] Na de maaltijd bezochten wij nog
het huis van Maria en de bezitting die Kisjonah haar gegeven had. Alles zag er
prima uit. Ook was er een klein schooltje gebouwd, waarin moeder Maria
behoeftige kinderen onderricht gaf in allerlei nuttige zaken, en zo de tijd op
velerlei manieren nuttig doorbracht, wat maakte dat zij bij alle mensen van het
plaatsje en de omgeving zeer geliefd was en geacht werd. Zij genas ook vele
zieken door hun in Mijn naam de handen op te leggen of boven hen te bidden. En
zo was zij dan ook een zegen voor deze streek en voor Kisjonah was zij een waar
kleinood.
[4] Op de volgende dag, een donderdag,
nog ongeveer drie weken voor Pasen, namen wij afscheid van Kisjonah, met de
belofte hem gauw weer op te zoeken. Hij liet meteen een van zijn beste schepen
in orde brengen, waarop wij ons na de ochtendmaaltijd direct inscheepten en
waarmee wij vervolgens met goede wind wegvoeren. Kisjonah, Philopold en Maria
begeleidden ons over zee tot aan de plaats waar de Jordaan de zee verlaat en
zich daarna links door een lang en sterk naar het oosten gebogen dal naar de
Dode Zee wendt. Vandaar gaat men dan over een goed begaanbare weg op naar
Jeruzalem. Van deze weg is heden ten dage evenwel niets meer te ontdekken net
als van alle andere plaatsen aan de Galilese zee, die in onze tijd ook al ruim
een derde kleiner is geworden.
[5] Op de landingsplaats stond slechts
een tolhuis waar men een geringe tol moest betalen als men koopwaar meedroeg of
vervoerde. Wij gingen daar aan land, zegenden onze begeleiders en vervolgden
snel onze weg, zonder ergens te rusten, en bereikten tamelijk laat in de nacht
het huis van de ons bekende waard, die nog op was omdat er een paar gasten bij
hem waren.
[6] Toen wij daar aankwamen en de
waard ons herkende, was zijn blijdschap groot en hij zette dadelijk iedereen in
huis aan het werk om ons te verzorgen, want wij hadden sinds 's morgens vroeg
niets meer gegeten. Ook onze ledematen waren van de verre voetreis moe en ze
hadden duidelijk behoefte aan rust. Terwijl de waard zijn mensen een avondmaal
voor ons liet klaarmaken, vertelde hij ons veel dingen die tijdens Mijn
afwezigheid gebeurd waren, - onder andere ook dat de brave Lazarus ernstig in
conflict was gekomen met de tempeldienaren vanwege de arbeiders die Ik hem uit
Bethlehem bezorgd had.
[7] (DE WAARD:) 'De tempeldienaren
kwamen direct daarheen en deden alle mogelijke moeite de arbeiders van Lazarus
aan hun kant te krijgen; maar de arbeiders dreigden de tempeldienaren als zij
hen niet met rust lieten. Dat maakte de tempeldienaren achterdochtig en zij
beschuldigden Lazarus ervan dat hij zijn arbeiders heimelijk tegen hen had
opgestookt, en zij dienden daarover een formele aanklacht in bij de Romeinse
landvoogd. Deze riep Lazarus bij zich en vroeg hem naar de ware gang van zaken
en ondervroeg daarna ook een voor een alle arbeiders. Het resultaat was dat
Lazarus met zijn arbeiders van alle schuld werd vrijgesproken, en aan de
tempeldienaren heimelijk te verstaan werd gegeven de bedienden van Lazarus, die
nu ereburger van Rome was, met rust te laten, omdat de landvoogd anders
genoodzaakt zou zijn Lazarus voor zijn bescherming een flink aantal soldaten
ter beschikking te stellen. Dat had resultaat, en Lazarus werd nu al zo'n zes
weken lang volledig door de tempeldienaren met rust gelaten. Maar of zij daarom
innerlijk erg veel met hem ophebben, betwijfel ik erg, hoewel ze in zijn
gezicht erg vriendelijk doen en hem verzekeren dat zij deze zaak alleen maar
tegen zijn arbeiders en niet tegen hem voor de landvoogd gebracht hadden, omdat
zij zich bedreigd voelden. En zo leeft Lazarus in ieder geval voor de schijn op
goede voet met de tempel.'
[8] IK zei: 'Ik wist wel dat dit zo
zou gaan; maar het had ook nog anders kunnen gaan, als de zaak nog een paar
weken langer geduurd zou hebben. Want dan zou het tussen de arbeiders en de
tempeldienaren tot ernstige handtastelijkheden gekomen zijn, die Ik voorzien
heb en waarom Ik ook door Mijn wil het geheel zo geleid heb zoals het gegaan
is, en dat was goed. De tempeldienaren hebben nu weliswaar een heimelijke wrok
tegen Lazarus, maar dat heeft niets te betekenen, want zij hebben ook een wrok
tegen alle Romeinen en Grieken en tegen de Essenen, Sadduceeën en Samaritanen.
Maar al die wrok van hen lijkt op die van een dwaze man die bijna woest van kwaadheid
werd op een grote rivier omdat hij geen brug vond waarover hij het mooie
oeverland aan de overkant kon bereiken. De rivier bleef zichzelf ondanks de
woede van de dwaze man. En waarlijk, precies zo is het gesteld met de wrok en
de toorn van de tempeldienaren! Het is het zich in bochten wringen en
tegenstribbelen van een worm in het stof tegen de stappen van voorbijgaande
kamelen. Daarom houden we er nu over op en jij, beste vriend, kijk jij eens of
we al vlug aan ons nachtelijk maal toekomen!’
37
De wijzen uit Perzië
[1] De waard ging vlug naar de keuken
en zag dat alles al klaar was. Er werd meteen opgediend en in de beste stemming
aten en dronken wij.
[2] De andere gasten, die als
reizigers deels uit Galilea, Griekenland, Samaria deels uit verschillende
andere landen hier de nacht doorbrachten, omdat de waard bekend stond als een
zeer billijk man met een groot gastenhuis, vernamen echter dat Ik, van wie zij
al zoveel gehoord hadden, Mij nu ook in deze herberg bevond. Zij vroegen aan de
bedienden van de waard of zij Mij mochten bezoeken. Zodoende kwam er een
bediende naar ons toe die dit verzoek overbracht aan de waard, die over
allerlei dingen met ons aan het praten was.
[3] DE WAARD zei tegen de bediende:
'Daar kan ik geen ja of nee op zeggen, want deze Heer is zelf Heer, en er mag
alleen maar gebeuren wat Hij wil!'
[4] IK zei tegen de waard: 'Er zijn
bij de reizigers ook vier magiërs uit Egypte, echter geboortig uit Perzië vlak
bij de grens met Indië. Drie van hen zijn vooraanstaande magiërs en al op hoge
leeftijd, de vierde is slechts een leerling. Wel hebben zij ook nog een groot
gevolg, maar dat is voor het grootste deel op andere plaatsen geherbergd; hier
hebben zij slechts de benodigde persoonlijke bedienden bij zich. Wel, deze vier
magiërs, die nu een aantal jaren in Egypte actief zijn geweest, kun je binnen
laten komen, en dan zullen we hen eens aan de tand voelen om te zien wat voor
mensen het zijn.'
[5] Toen ging de waard naar de kamer
waar de magiërs zich bevonden en zei hun dat Ik hen had toegestaan om bij Mij
te komen.
[6] Daarover waren de magiërs erg
verheugd, omdat zij zelfs tot over de grenzen van Kanaän al zoveel over Mij
gehoord hadden. Zij stonden meteen op en gingen, begeleid door de waard, vlug
naar Mij toe. Toen deze eerbiedwaardige grijsaards binnenkwamen, bogen zij diep
en groetten heel hoffelijk, zoals dat bij hen gebruikelijk was. Omdat zij de
Hebreeuwse taal meester waren, konden zij ook door alle leerlingen goed
verstaan worden.
[7] IK zei meteen tegen hen: 'Degene,
die u graag nader zoudt willen leren kennen, ben Ik; maar kom nu bij ons
zitten, dan zullen wij eerst wat nader kennis maken!’
[8] De magiërs namen aan onze tafel
plaats, en IK vroeg hun: 'Vertelt u Mij eens openlijk wat u zoal voor kunsten en
toverijen verricht, dan zult u ook van Mij horen wat Ik allemaal doe! Misschien
kunnen wij elkaar dan wederzijds van dienst zijn! ,
.[9] Toen bogen de magiërs, en de ene
MAGIËR zei: 'Meester, dit is onze oudste en wijste, zijn naam is HAHASVAR
(hoeder van de sterren) *), hij zal voor ons spreken! Hij is de driemaal dertig
jaar reeds gepasseerd. Ik zelf ben pas tachtig en deze naast mij telt zeventig
volle jaren, en in de sterren staat geschreven dat ieder van ons vanaf nu nog
dertig jaar moet leven.
Mijn naam is MEILIZECHIORI (Heeft
inzicht of kennis om de tijd te meten)*, (*Later resp. Caspar, Melchior en
Balthazar) en de naam van mijn buurman is OU LI TESAR (bezweerder of bedwinger
van de wil). De vierde van ons is nog jong en heeft nog geen speciale naam
omdat hij nog leerling is. Moge nu onze oudste spreken! ,
[10] Toen begon dus DE OUDSTE en zei:
'Wij drieën zijn al eens dertig jaar geleden hier geweest en maakten een lange
reis van het verre morgenland hier naartoe, want wij zijn door een bijzondere ster
daartoe opgeroepen en in de taal der sterren stond geschreven:'In het verre
westen is bij het ontaarde volk van God een nieuwe koning geboren. Zijn
lichamelijke moeder is een maagd die nooit door een man werd aangeraakt; want
het kind in haar schoot is verwekt door de grote kracht van God, en zijn naam
zal groot zijn onder alle volkeren der aarde, en hij zal een rijk vestigen en
daarin als almachtig koning eeuwig heersen. En allen die in zijn rijk zullen
leven zal het goed gaan; want over hen zal de dood geen macht meer hebben!’
[11] Toen wij dat lazen, maakten wij
ons gereed, volgden de loop van de ster en vonden werkelijk te Bethlehem, en
wel in een oude schapestal, heel wonderbaarlijk een pasgeboren kind, en wij
offerden hem onze gaven. Wij wilden zoals afgesproken weer via Jeruzalem naar
ons eigen land terugreizen, maar werden in een droom gewaarschuwd door een
lichte geest dat wij langs een andere weg naar huis moesten gaan en de
pasgeboren koning niet aan de kwade vorst moesten verraden. Dat hebben wij toen
ook gedaan. Wat er daarna met dat wonderbare kind is gebeurd, konden wij
ondanks onze naspeuringen op geen enkele wijze meer te weten komen.
[12] Wij hoorden van oude mensen dat
de oude, wrede vorst Herodes te Bethlehem vanwege die pasgeboren koning een
kindermoord gelast had, waarbij alle jongens van 1 tot 2 jaar met het zwaard
zijn omgebracht; maar de ouders moeten met hun wonderkind toch nog juist op
tijd naar Egypte gevlucht zijn en zo de wreedheid van de krankzinnige vorst
ontlopen zijn. Wij zochten nu een aantal jaren in Egypte naar datzelfde kind en
die koning en konden niet het geringste ontdekken.
[13] Pas onlangs in Memphis in Egypte
kwam ons ter ore dat er in Galilea een groot wonderdoener is opgetreden, die
tekenen en daden verricht waarvan op deze aarde nog nooit werd gehoord, en die
daarbij zulke wijze toespraken houdt, dat alle grote wijzen der aarde
daartegenover puur in het stof zouden moeten kruipen. Velen zouden daarom in
hem geloven en aannemen dat hij blijkbaar God Zelf moet zijn, omdat zijn doen
en laten anders niet te verklaren is.
[14] Naar aanleiding van dat bericht
zijn wij speciaal weer hier naar Kanaän, of naar het joodse land gekomen, om
die buitengewone mens ergens te ontmoeten, en wel om twee redenen: ten eerste,
om ons zelf van alles persoonlijk te overtuigen, en ten tweede, om te
onderzoeken of deze man soms voortgekomen is uit dat in Bethlehem geboren kind.
[15] Toegegeven, de beroemde
wonderdoener is nog geen koning, -maar dat maakt helemaal niets uit; want
hoewel wij slechts wijzen zijn, sterrenkundigen, en vanwege onze kennis van de
natuurkrachten in de ogen van de blinde mensheid ook heel buitengewone magiërs,
zijn wij in de verre hooglanden achter Perzië ook koningen met land en een
grote bevolking, en wij hebben geen vijand te duchten omdat iedere naburige
vorst ons hoogacht en voor onze geheime macht de grootste eerbied heeft. En
toch is onze macht slechts een heel natuurlijke, die ieder mens kan leren;
hoeveel te meer kan die beroemde man van het joodse land dan koning zijn, die
enkel door zijn wil bergen en rotsen kan vernietigen, doden het leven terug kan
geven en de elementen kan gebieden!
[16] Vanmorgen kwamen wij reeds hier
in deze streek aan en deden navraag naar deze man, en men zei, dat hij onlangs
hier was geweest en dat hij waarschijnlijk binnenkort hier weer zou komen. En
nu laat op de avond ging het in huis van mond tot mond dat de beroemde man met
zijn leerlingen was aangekomen.
[17] Nu kunt u, meester, zich wel
voorstellen wat een hevig verlangen er in ons allen begon te branden om in u de
man te zien over wie wij zulke wonderbaarlijk grote dingen gehoord hebben, en
om u vervolgens ook met de grootste bescheidenheid te vragen of u soms toch uit
dat wonderkind, dat in Bethlehem werd geboren, bent voortgekomen.’
38
De bekwaamheid en de daden van de drie wijzen
[1] IK zei: 'Dat is allemaal heel mooi
en prijzenswaardig van u, maar men vertelde toch dat de drie wijzen die het in
Bethlehem geboren wonderkind bezocht hebben, later -al ongeveer vijftien jaar
geleden - gestorven zijn. Hoe komt het dan dat u nog leeft en nog overal in de
wereld actief bent?'
[2] Daarop zei DE OUDSTE: 'Edele
vriend, bij ons in ons land kan men vijfmaar ook zevenmaal sterven en daarna,
opnieuw tot leven gebracht, weer verder leven. Dat brengen daar de lucht, de
aarde en haar geesten, de wonderkruiden en onze krachten ontleend aan de
geheime krachten van de natuur, teweeg.
[3] Maar toen wij destijds in
Bethlehem waren, bevonden er zich nog drie geesten in ons, stammend uit de
oertijd van de mensen van deze aarde*; (* Zie: 'Die geistige Sonne' deel 2,
hfst.15, 17 en 18: Adam, Kaïn en Abraham)
zij zijn nu niet meer in ons en met ons verbonden, wij zijn nu vrij en
alleen.
[4] Toen deze geesten ons verlieten,
leek het uiterlijk of wij gestorven waren; maar onze geesten maakten ons weer
levend, en wij leven nu weer heel goed verder voor ons zelf en zullen nog
geruime tijd verder leven. Maar als dit lichaam eens helemaal onbruikbaar zal
worden, zullen wij niet zoals de arme mensen hier in dit land, erbarmelijk
sterven, maar wij zullen bij vol bewustzijn zelf vrijwillig ons lichaam
verlaten en dan als geesten voortleven en ook -werken onder mensen zoals wij.
Kijk, edele, grote meester, zo staan bij ons de zaken omdat wij nog een onbedorven
oer en natuurvolk zijn.’
[5] IK zei: 'Dat weet Ik wel, en Ik
weet ook dat er op deze aarde nog een paar van zulke volkeren zijn, waar Ik
beslist niets tegenin te brengen heb, en Ik neem dan ook aan dat u die drie
wijzen uit het verre morgenland bent die het in Bethlehem in een schapestal
geboren wonderkind bezocht hebben, en nu weer teruggekomen bent om de
wonderkoning te bezoeken die uit dit kind is gegroeid om hem weer uw eerbied te
betuigen, wat ontegenzeggelijk erg prijzenswaardig van u is.
[ 6] Maar Ik vroeg u ook, wat u dan op
uw verre reizen zo allemaal voor kunsten en werkzaamheden verricht, en wat voor
nut u daar dan van heeft. Daarover moet u Mij ook iets vertellen, opdat in
ieder geval deze leerlingen van Mij ook iets van u kunnen leren. Daarna zal Ik
u over Mijzelf wat meer vertellen.'
[7] DE OUDSTE zei: 'Ja, grote meester,
als u alles doet wat wij over u gehoord hebben, dan zullen uw leerlingen
bepaald niet zo erg veel van ons leren; maar omdat u dat wenst, kan ik u wel
het voornaamste vertellen. Het eerste en de eigenlijke hoofdzaak is voor ons,
de mensen uit de sterren veel dingen te voorspellen waar ze wat aan hebben, en
dat gebeurt dan meestal ook. Weliswaar komt het daarbij, eerlijk gezegd, meer
aan op een vernuftige positie van de woorden dan op de positie van de sterren
die, behalve die van het handjevol planeten, toch altijd onveranderd blijft.
[8] Alleen bij de geboorte van het
joodse wonderkind, toen wij nog min of meer door die bepaalde geesten bewoond
werden, hebben wij in het westen wel heel vreemde posities van de sterren
gezien en ook een ster van bijzondere grootte die naar het westen toe een lange
staart had, en omdat wij ook goed waarnamen dat deze ster juist naar het westen
toe sneller bewoog dan de andere sterren, dachten wij dat er in het avondland
iets groots gebeurd moest zijn. En weldra lazen wij in de sterren alsof er
geschreven stond:'Bij de Joden is een nieuwe koning geboren, die een rijk zal
vestigen dat nooit in der eeuwigheid zal eindigen, en hij zal heersen over alle
volkeren der aarde!’
[9] Wel, wat daar geschreven stond was
niet verzonnen, en wij kozen toen onze reis precies volgens de beweging van de
ster die ons bij de juiste stad en op de juiste plaats leek te blijven staan,
en daar vonden wij werkelijk een geboorte waarbij alle mogelijke wonderen waren
gebeurd, zodat wij geen moment konden twijfelen of we wel op de juiste plaats
waren. Toen was dus onze uitleg van de sterren helemaal juist; voor de
juistheid van de volgende en latere zouden wij eerlijk gezegd niet volledig in
kunnen staan. Zo is het dus gesteld met onze sterrenwijsheid.
[10] Onze magie bestaat echter uit
drie delen. Het eerste, voornaamste deel is het resultaat van onze vele
proeven, experimenten en ervaringen, waardoor wij kennis kregen van en
vertrouwd werden met de geheime krachten van de natuur, zodat wij in staat zijn
duizend en één dingen en zaken ten uitvoer te brengen die de blinde en
onwetende mensheid in stomme verbazing brengen en ons een groot aanzien en ook
een groot inkomen bezorgen.
[11] Momenteel zijn wij in het bezit
van een geheim om korrels te fabriceren die zeer licht ontvlambaar zijn, maar
tijdens hun snelle ontvlammen in een gesloten ruimte zo 'n kracht ontwikkelen
dat daardoor de sterkste en hardste rots met een grote knal in duizend stukken
uit elkaar vliegt als men er van tevoren door een hiervoor gemaakte opening een
paar pond van de genoemde korrels inbrengt en door een onzichtbare lont
aansteekt. Om het volk te misleiden doen we wel alsof wij de rots bevelen uit
elkaar te vliegen; maar uiteraard wordt dat alleen maar veroorzaakt door onze
springkorrels, die wij al enige dagen van te voren heel ongemerkt op een
geschikte plaats weten aan te brengen.
[12] En zo hebben wij nog een hoop van
dit soort dingen waarvan de experimenten het onwetende volk in grote verbazing
moeten brengen. Daartoe behoren ook onze vaardigheden met vuur, waarmee wij ook
de bliksem en alle uitwerkingen daarvan bedrieglijk echt kunnen nabootsen.
-Daaruit bestaat dus het eerste deel van onze magie.
[13] Het tweede deel is zuiver
mechanisch, waarbij wij door bepaalde tot op heden nog onbekende machines ook
bepaalde effecten teweegbrengen die iedere leek stomverbaasd doen staan omdat
de oorzaak van het effect onbekend is en door niemand behalve ons verklaard kan
worden.
[14] Het derde deel van onze magie
heeft eigenlijk niets om het lijf omdat het alleen maar door bepaalde geheime
afspraken tot stand komt. Bij het volk baart het echter vrijwel het meeste
opzien, hoewel er niets anders achter steekt dan een bepaalde aangeleerde
vaardigheid en behendigheid. - Dat zijn dus de drie delen waaruit onze magie
bestaat.
[15] Verder zijn wij echter ook
geneesheer en kunnen door geheime middelen met het beste geweten van de wereld
heel veel ziekten genezen, lastig ongedierte van allerlei aard verdelgen, en
alle soorten gevaarlijke dieren op de vlucht jagen of temmen, -en met deze
bekwaamheid hebben wij de mensen ook al heel wat goede diensten bewezen. -En
hiermee heeft u, grote meester, nu in het kort een overzicht van alles wat wij
kunnen. Maar nu vragen wij ook u, of u ons wat meer over uzelf wilt vertellen.’
39
Het goede doel heiligt niet de kwade middelen
[1] IK zei: 'Uw kunst is, voor zover
deze zich bij de experimenten bedient van natuurkrachten, mechanica en
geneesmiddelen, op zichzelf heel goed, en mettertijd kan deze de mensen menig
aards voordeel brengen. Maar omdat voor God alle mensen gelijke waarde hebben,
is alles wat aan de mensen bedrieglijk wordt voorgespiegeld om geld uit hun zak
te kloppen slecht en God, de enige Heer van de hele wereld en alle schepselen,
niet welgevallig, hetgeen Ik ook tegen de Essenen, die iets dergelijks doen,
bij een bepaalde gelegenheid heb gezegd en heb laten zien. Want ook al zou het
doel op zichzelf nog zo goed zijn, maar alleen maar door een leugenachtig en
derhalve als zodanig slecht middel bereikt kunnen worden, dan wordt dat middel
door het in wezen goede doel nooit geheiligd en ook nooit goed.
[2] Bijvoorbeeld: Stel dat er een
zieke was die erg veel pijn leed, terwijl de beste dokters geen middel meer
konden bedenken om hem van zijn pijn af te helpen. Stel dat er dan één van die
dokters zou zeggen:'Nu deze man toch niet meer te helpen is, geven we hem een
sneldodend gif, dan is hij in één keer uit zijn lijden!' Zo gezegd, zo gedaan,
-en de lijdende was er ogenblikkelijk geweest. Ja, deze dokters hebben de zieke
echt van al zijn pijn bevrijd; maar zij hebben hem gedood zonder te bedenken
waarom God hem dat lijden gegeven had, en hoe het er daarna aan gene zijde met
zijn ziel voor zou kunnen staan. En daarom was het middel slecht, waardoor er
nooit een zuiver en goed doel mee bereikt kan worden.
[3] En kijk, zo is het met al zulke
valse wonderen! Ook al gaan ze zelfs vergezeld van goede, morele lessen waar de
mensen heel wat nut van hebben en ook al worden ze als goddelijke daden
uitgelegd, toch strekken zij in de aard van de zaak tot niets goeds; want zij
veroorzaken in de harten van het volk een afgedwongen lichtgelovigheid, waaruit
allerlei kwaad bijgeloof en uiteindelijk fanatieke haat ontstaat tegen iedere
andersdenkende. En komen zij tenslotte door iemand die verstandig genoeg is,
achter het bedrog, en merken zij dat het door hen geloofde, vermeende
goddelijke wonder slechts heel alledaags en natuurlijk was, dan verloochenen
zij ook alle daarop gebaseerde lessen, hoewel die op zichzelf goed waren,
geloven daarna helemaal niets meer en worden als tijgers en hyena's tegenover
hun leraren en wonderdoeners.
[4] Hieraan is echter eenvoudig te
zien, dat door een slecht middel eigenlijk nooit een goed doel bereikt kan
worden; want als de ondersteuning slecht en zwak is, hoe kan dan daar een
volkomen stevig gebouw op staan?!
[5] Op slechte losse grond kan nooit
een stevige burcht gebouwd worden, en zo kan met bedrieglijke, misleidende
middelen ook nooit een goede opvoeding tot stand komen die de mens door en door
verbetert en levend maakt
[ 6] Ook de grootste staten van deze
wereld waarvoor eens de halve aarde beefde, vielen tenslotte als los kaf uit
elkaar omdat het fundament waarop zij gebouwd waren zelf niets anders was dan
loze, op kaf gelijkende begoocheling.
[7] Daarom ben Ik dus van boven naar
deze wereld neergedaald om de mensen in alles de volle waarheid te laten zien
en te geven. En wie in die waarheid zal blijven en leven, zal waarachtig vrij
zijn en in zichzelf het eeuwige leven hebben, dat nooit door het een of andere
misleidende middel, maar alleen door de meest zuivere en meest gedegen waarheid
te bereiken is.
[8] En precies daarin bestaat het rijk
dat Ik nu aan het vestigen ben. Het is een rijk van liefde, van licht en
daardoor van zuivere gedegen waarheid. Zijn koning zal wel nooit een aardse
troon bestijgen en geen gouden scepter in zijn hand nemen en geen ander wapen
dragen dan alleen de waarheid; maar dit wapen zal hem toch voor eeuwig de
schitterendste overwinning geven over alle volkeren der aarde en over al haar
schepselen, en het zal diegene goed gaan die zich door dit zuivere hemelse
wapen zal laten overwinnen!
[9] En nu pas zeg Ik u ook, dat Ik
degene ben die u zoekt en die u reeds als pasgeboren kind eer hebt bewezen.
[10] Ik zeg u nu ook, dat Ik nu en in
de toekomst geen eer van de mensen aanneem; maar er is er Een, die één is met
Mij en die de enige is die Mij eert, en Zijn naam is: Liefde, Licht, Waarheid
en Leven. Hij is de Oergrond van alle dingen en het eeuwige Zijn en Bestaan
zelf, en alles wat er is en bestaat, is en bestaat uit Hem. -Weet u nu waar u
aan toe bent?'
40
De invloed van de lichtgeesten
[1] Helemaal doordrongen van de
waarheid van Mijn woorden, zei DE OUDSTE:"Grote meester! Uit uw heldere
woorden hebben wij zonneklaar begrepen dat u meer dan een gewoon mens moet
zijn; want wij hebben nog nooit een mens zo overtuigend waarachtig horen
spreken, en waarlijk, die woorden hebben meer uitwerking dan duizend van de
wonderbaarlijkste tekenen, die weliswaar de mensen een tijdlang in hun ban
houden, maar hun hart nog meer verharden en verduisteren! Daarom vragen wij ook
helemaal geen ander teken van u, want uw woord voldoet ons volkomen, en wij weten
nu wel wat wij in het vervolg moeten doen en waaraan wij ons moeten houden. Ons
volk thuis zal voortaan niet meer in het duister ronddwalen!’
[2] IK zei: 'Daar zult u heel goed aan
doen; maar al het goede en ware heeft ook zijn tijd nodig. Daarom moet u dan
ook bij uw hele rechtschapen handel en wandel uw verstand gebruiken. Want een
volk dat eenmaal verduisterd is, kan een plotseling opgaand fel licht niet
verdragen zonder de ogen te beschadigen; dan wordt het waanzinnig en
lichtschuwen zoekt schaduwen duisternis. Daarom moet het licht eerst heel
spaarzaam toegelaten worden, opdat de mensen er langzaam maar zeker aan
wennen. Mettertijd zullen zij dan zelfs moeiteloos het sterkste licht
verdragen. -Als u dus echte wijzen uit het verre morgenland bent, dan moet u
ook deze waarheidsles goed in acht nemen om een ware zegen voor uw volken te
kunnen zijn.’
[3] DE OUDSTE zei: 'Ook dit zullen wij
en onze leerlingen goed in acht nemen; want wij zien dat u in alles gelijk
heeft en door en door waarachtig bent. Maar nu zouden wij ook nog van u willen
horen, hoe het zat met de geesten die ons tijdens uw wonderbare geboorte
leidden, want wij namen binnenin ons heel goed waar dat zij niet ons en wij
niet hen waren. Als zij in ons de overhand hadden, konden wij niet doen wat wij
wilden maar alleen wat zij wilden, en het leek ons alsof zij ons betere ik
waren. Want dan waren wij ook erg wijs en leerden pas zó de inwendige
natuurkrachten en het gebruik daarvan kennen; maar als het leek alsof zij uit
ons wegtrokken, waren we weer erg dom en konden we totaal niet begrijpen hoe we
de grote geheimen van de natuurkrachten hadden leren kennen. Al onze betere
kennis is ons door die geesten meegedeeld, die wij in heldere dromen ook te
zien kregen. Wel, wat kan daar volgens uw wijsheid achter schuilen?'
[4] IK zei: 'Dat is bij u niets
bijzonders, want alle mensen die van nature redelijk goed zijn, worden door
geesten op een soms meer of minder voelbare wijze onderwezen in allerlei
geestelijke en natuurlijke kennis, en bij u was dat dus op een meer voelbare
wijze het geval.
[5] En hoe natuurlijker, eenvoudiger
en in zichzelf gekeerder de mensen waar dan ook ter wereld leven, des te meer
en des te levendiger staan zij ook met de betere goede geesten van gene zijde
in verbinding. En dat was dan ook bij u en met u het geval.
[ 6] Maar toen u daarna door uw vele
reizen wereldser bent geworden, hebben de geesten die u onderwezen en leidden u
ook verlaten en u aan uw eigen kennis, verstand, begrip en vrije wil over
gegeven. Maar toch wekten zij het verlangen in u op om Mij te gaan zoeken en nu
ook te vinden, en daarmee hebben de drie geesten heel goed voor u en uw
kinderen en volken gezorgd.
[7] Die geesten echter waren vroeger
ook mensen op deze aarde, en zij waren van de grootste betekenis voor de hele
thans levende mensheid; maar aan gene zijde houden alle aardse verschillen van
'eerst' , ‘groot' of 'klein' helemaal op, en de laatste mens van de aarde zal
niet minder zijn dan de eerste, vooropgesteld dat hij de wil van God heeft
erkend en volgens Zijn voorschrift en orde heeft gehandeld.
[8] De wil van God voor alle mensen
luidt echter heel in 't kort zo: Erken God en heb Hem boven alles lief, en uw
naaste, dat is de mens naast u, als uzelf. Wees waarachtig en getrouw ten
opzichte van iedereen, en wat u redelijkerwijs wilt dat men voor u zal doen,
doe dat ook voor uw medemens, dan zal er vrede en eenheid onder u heersen en
Gods welgevallen zal over uw hoofden stralen als een waar levenslicht!
[9] Laat dat voldoende voor u zijn.
Daaruit zal u dan alle andere, verdere wijsheid gegeven worden. En begeeft u
zich nu ter ruste want het is reeds diep in de nacht.’
[10] De wijzen spraken hun dank uit en
verzochten Mij om de komende dag nog in Mijn nabijheid te mogen blijven, wat Ik
hun gaarne toestond. Daarop gingen wij allen slapen.
[11] Toen wij de volgende dag
ontwaakten, stond er al een goed ochtendmaal gereed en onze wijzen wachtten
ook al met het grootste verlangen om Mij weer te zien en misschien ook te horen
spreken; want Mijn woorden hadden zij zich zeer ter harte genomen.
[12] Terwijl Ik met al Mijn leerlingen
aan het ochtendmaal zat, at en dronk en met de waard het een en ander besprak,
luisterden DE WIJZEN reeds bij de deur. Omdat zij echter alleen over meer
onbelangrijke, aardse zaken hoorden praten, zeiden zij onder elkaar: 'Kijk,
vandaag spreekt hij niet zo wijs als vannacht! Zijn kennis moet erg veelzijdig
zijn! Maar nu straalt er niet veel goddelijke wijsheid vanaf! ,
[13] Toen zij zo aan het wikken en
wegen waren, kwam er plotseling EEN ERNSTIG ZIEKE het voorvertrek binnen; het
was een buurman van de waard, die van zijn personeel gehoord had dat Ik bij de
waard was aangekomen en daar nu verbleef Toen hij Mij door de deuropening in
het oog kreeg, riep hij: 'O Jezus van Nazareth, o ware Heiland, ontferm u over
mij en genees ook mij, want u heeft er al zovelen genezen! ,
[14] IK ging naar hem toe en zei:
'Hoelang heb je al last van jicht?'
[15] En HIJ zei: 'Heer, al zeven jaar!
Toen de pijnen nog niet zo hevig waren, verdroeg ik ze echter geduldig; maar nu
worden ze ondraaglijk en daarom liet ik mij naar u toebrengen.'
[16] IK zei tegen de wijzen: 'Wel, u
bent ook geneesheer! Wilt u deze man niet helpen met uw geneeskunst?'
[17] DE OUDSTE zei: 'Meester, dat
soort zieken beschouwen wij als ongeneeslijk en daar helpt ook geen
geneesmiddel meer tegen! Als zo'n jichtlijder niet meer door de zon genezen kan
worden, helpt niets ter wereld hem nog.’
[18] IK zei: 'Nu, dan wil Ik eens zien
of hij niet meer te genezen is!'
[19] Daarop zei IK tegen de zieke:
'Wees genezen en ga; maar zondig voortaan niet meer opdat je dan niet nog iets
ergers overkome!’
[20] Toen werd de zieke heel
onverwacht volkomen recht en gezond, hij bedankte Mij en verliet vol vreugde
het huis.
[21] Daarvan schrokken de wijzen en
zij wilden Mij letterlijk gaan aanbidden. Ik verbood hun dat echter, en Ik en
de leerlingen gingen daarop meteen naar Bethanië naar Lazarus, en de wijzen
gingen ook nog dezelfde dag op weg naar hun verre land.
41
De spijziging van de vijfduizend
Ev. joh.
6, 1-15
[1] Het behoeft nauwelijks vermeld te
worden dat Lazarus zich erg verheugde over Mijn komst. Maar binnen nog geen
drie dagen zorgden de arbeiders ervoor dat men tot ver in de omtrek wist dat Ik
daar was, en iedere dag kwamen er meer mensen toegestroomd en zij brachten
allerlei zieken, die daar allen genezen werden. Dat baarde in de hele omgeving
van Jeruzalem echter groot opzien en het kwam ook de Farizeeën ter ore, die
daarop meteen gingen beraadslagen hoe zij Mij konden vangen en uit de wereld
konden helpen.
[2] Maar IK wist ervan en zei op de
tiende dag van Mijn verblijf in Bethanië tegen Lazarus en de leerlingen: 'We
gaan hiervandaan weer naar Galilea; want de Farizeeën spannen tegen Mij samen.
Ik wil nu echter geen verder opzien baren, om het ook bij jou gedurende de
feestdagen rustig te houden. Ik zal daarom nog vandaag hier weggaan.’
[3] Toen zei LAZARUS heel bedroefd:
'Heer, U bent toch almachtig en U kunt dat boze gebroed met één gedachte
vernietigen, en dat zou voor alle betere joden een grote weldaad zijn.'
[4] IK zei: 'Dat zou Ik wel kunnen,
maar het is niet de wil van de Vader; zij moeten doorgaan tot hun maat vol
wordt. Dan pas zal het grote gericht over hen komen; want zij zullen door hun
heerszucht die alle perken te buiten gaat, zelf het zwaard in hun lijf stoten.
In hun hoogmoed zullen zij tegen de Romeinen in opstand komen en die zullen hen
volledig vernietigen. Ik zeg je: Er zal geen steen op de andere blijven, en de
nakomelingen zullen de plaats niet meer vinden waar Jeruzalem heeft gestaan, en
mochten ze al iets vinden dan zullen zij zich toch niet daarnaar kunnen richten
en geen plaats met zekerheid aan kunnen geven. Dat zal de wereld doen ter wille
van de wereld. Maar nu is het nog niet zover, en Ik ben niet gekomen om iets te
vernietigen, maar enkel om het gebrokene op te richten en het verlorene te
zoeken en te vinden. En daarom is het nu beter dat Ik voor een tijdje hier
wegga, opdat Ik en jij rust hebben; want zij zullen Mij hier binnenkort zoeken,
maar niet vinden, - en dat zal goed zijn.’
[5] Daarop gebruikten wij het
ochtendmaal en gingen op weg. Lazarus begeleidde ons tot in de buurt van de
Galilese zee, en een groot aantal mensen trok achter ons aan. Maar bij de zee,
waar we 's avonds pas tamelijk laat aankwamen, stopte Ik en gedurende de nacht
bleven wij daar in een herberg. De dag daarop nam Lazarus afscheid en ging met
zijn mensen naar huis.
[ 6] Ik
scheepte Mij met de leerlingen, waarvan het aantal nu al opnieuw meer dan
zeventig beliep, in op een groot schip en Ik voer dicht bij de stad Tiberias
over de zee. (Joh. 6, 1) Toen het volk echter zag dat Ik wegvoer, huurde
het meteen ook een aantal schepen en bleef Mij zo onophoudelijk volgen, omdat
het de tekenen zag die Ik aan de vele zieken deed. (Joh.6,2) Wij
landden, samen met de vele schepen die ons gevolgd waren, ongeveer een uur
gaans van de stad Tiberias verwijderd, op een totaalonbewoonde plaats
waarachter zich een hoge berg verhief.
[7] IK zei nu tegen
de leerlingen: 'Laten we de berg opgaan! Halverwege wil Ik uitrusten zonder
door de mensen die uit de stad in deze richting komen, opgemerkt te worden;
want de mensen van deze stad hebben geen erg goede instelling en nog minder
geloof; het zijn handelaars die alleen maar denken aan geld en winst.
[8]
Terstond gingen wij de berg op tot de aangegeven plaats, die heel liefelijk was
en waar veel gras groeide dat ons voor onze rust heel goed van pas kwam. Daar
ging Ik met de leerlingen zitten (Joh.6,3) Maar de vele mensen die ons
gevolgd waren, kwamen achter ons aan met hun meegenomen broodmandjes en gingen
om ons heen zitten. Want het was nu vlak voor Pasen, het voornaamste feest van
de joden (Joh. 6,4), en dan was het gewoonte om een korf met vers
ongezuurd brood mee te nemen, en ook gebraden vissen, evenals eieren en
lamsvlees.
[9] Ik bleef hier ongeveer vijf dagen,
en wij hadden allemaal vier dagen lang genoeg te eten en te drinken, want bij
onze rustplaats bevond zich ook een goede, heldere waterbron. Maar toen op de
vijfde dag de voorraad op was, maakte Petrus Mij er op attent dat er haast
iedere dag meer volk was bijgekomen, en dat men niets meer te eten had.
[10]
Toen sloeg Ik Mijn ogen op en overzag de grote volksmenigte en zag, dat er veel
mensen tot Mij gekomen waren. En IK zei tegen Philippus, die gewoonlijk onze
rekeningen betaalde en als Griek die jood was geworden vaak nog zwak in zijn
geloof was: 'Ja, waar kopen we nu zoveel brood dat zij allemaal wat te eten
krijgen!' (Joh. 6,5) Dat zei Ik echter alleen maar om de wat
wankelmoedige leerling een beetje op de proef te stellen, want Ik wist toch wel
wat Ik zou doen. (Joh .6 ,6)
[11] En onze leerling liep er echt in
en antwoordde Mij (PHILIPPUS): 'Al ons contante geld bestaat nu uit tweehonderd
penningen, en voor dat geld krijg je niet genoeg brood om iedereen wat te
geven.(Joh.6,7)
[12]
Toen zei EEN ANDERE GELOOFSHELD die ook niet al te sterk in zijn schoenen stond
hoewel hij een broer van Simon Petrus was (Joh. 6,8)
'Heer, hier is wel een jongen die nog
vijf gerstebroden en twee vissen in zijn korf heeft; maar wat is dat voor
zoveel mensen?' (Joh.6,9)
[13] IK zei: 'Breng die jongen bij
Mij, en zorg ervoor dat het volk ordelijk gaat zitten!'
[14]
Omdat er op deze plaats veel gras stond, gingen de ongeveer vijfduizend man,
vrouwen en kinderen niet meegerekend, ook al gauw zitten. (Joh. 6, 10)
Ik nam de broden, dankte de Vader en zegende ze. Daarna gaf Ik de broden en de
vissen om ze uit te delen aan allen die waren gaan zitten, en Ik zei tegen alle
leerlingen dat zij zowel van de broden alsook van de vissen ieder zoveel
moesten geven als hij nodig dacht te hebben om verzadigd te worden. (Joh. 6,
11) Allen aten en werden verzadigd.
[15] Omdat zij niet alles konden
opeten, zei IK weer tegen de leerlingen: 'Verzamel de overgebleven stukken,
opdat daarvan niets bederft en vergaat!' (Joh.6,12)
[16] De leerlingen namen de grootste
korven en verzamelden de overgebleven brokken bij allen die daar te eten
hadden gekregen, en zij vulden daarmee -let wel -van die vijf kleine
gerstebroden, twaalf grote korven tot de rand. (Joh. 6, 13)
[17] Toen zeiden DE LEERLINGEN:
'Waarlijk, deze volksspijziging overtreft de twee eerdere! Maar wat doen we nu
met de volle twaalfkorven?'
[18] IK zei: 'Die komen het volk toe;
dat zal wel weten wat het daarmee moet doen. Wij hebben ze niet nodig, omdat
wij ten eerste nu ook verzadigd zijn en ten tweede vandaag toch al naar
Kapérnaum gaan.'
[19] Daarop gaven de leerlingen de
volle korven aan het volk, en ieder nam er een deel van en niemand kon klagen
dat hij ook maar iets te kort was gekomen.
[20]
Toen nu DE MENSEN het teken zagen dat Ik gedaan had, zeiden zij: 'Waarlijk, dat
is de profeet die in de wereld zou komen! (Joh. 6, 14) Hoe staat het er
dus mee? Als hij machtiger is dan enige macht ter wereld en wijzer is dan
Salomo, wordt het hoog tijd dat wij hem met geweld tot onze koning maken!’
[21]
Omdat Ik echter wel merkte dat zij vast van plan waren Mij met geweld koning te
maken, zei IK zachtjes tegen Johannes: 'Je hoort, wat het volk van plan is;
daarom zal Ik nu snel en ongemerkt hoger op deze berg verdwijnen. (Joh. 6,
15) Jullie blijven echter tot het avond wordt hier.
Mocht het volk zich verspreiden dan
zal Ik weer bij jullie komen; verspreidt het zich echter niet, dan ga je naar
beneden naar de zee. Daar zal een goed schip op jullie liggen wachten; vaar
daarmee naar Kapérnaum, waar Ik jullie dan wel in zal halen!’
42
De leerlingen varen over de zee naar Kapérnaum
[1] Johannes knoopte dat goed in zijn
oren; maar omdat hij zich het meest bezig hield met geestelijke overeenkomsten
en overal oorzaak, gevolg en doel wilde zien, vroeg hij Mij nog naar de reden
van dit teken.
.[2] En IK zei tegen hem: 'Jij moet
vooral het geheim van het rijk van God ten volle begrijpen, luister dus vlug:
Deze mensen zijn de wereld die al haar geestelijke voedselvoorraad opgebruikt
had. Alleen één eenvoudige jongen had nog een zuiver, onbedorven hart en wat
kinderlijk geloof; daarom had hij ook een voorraad van vijf gerstebroden en
twee vissen.
[3] De vijf gerstebroden gaven aan,
dat zijn vijf zintuigen nog zuiver en onbedorven waren en dus ook zijn hart en
ziel, wat ook meteen te zien was aan de grote vreugde waarmee hij Mijn wens
inwilligde. De twee vissen die staan voor het goede van de liefde en het ware
van het geloof, of voor de levenswarmte van het liefdeleven, of voor een vuur
en een licht van levenswijsheid, toonden zijn kinderlijke geloof, zijn
vertrouwen en zijn liefde. Tevens gaf hij als eenling met daarbij zijn geringe
persoonlijkheid ook aan hoe zwak en hoe gering nu in de wereld het goede en
ware uit de hemelen nog bij de wereldse mensen vertegenwoordigd is.
[4] Bovendien duidden de vijfbroden op
Mijn leer voor de mensen. Deze schijnt veel te gering te zijn voor alle mensen
van de aarde; maar zij zal zich vermenigvuldigen zoals deze broden en dan zal
daaruit zelfs voor de grootste wijzen, die in de geest door Mij onderricht en
verzadigd worden, toch voor de hele eeuwigheid steeds nieuwe en diepere
wijsheid te ontdekken zijn en nog eindeloos veel kennis te leren over blijven.
Want de twaalfkorven staan voor de twaalf stammen van Israël en die weer voor
het totaal van de goddelijke, nooit te evenaren volmaaktheid in alles.
[5] Daarmee, Mijn beste Johannes, komt
dit teken overeen, en de gedachte van deze mensen om Mij werelds koning te
maken, is afkomstig van hun duistere verdorven wereldse aard, omdat zij een
machtig en gevreesd werelds volk wensen te zijn en al hun vermeende vijanden
zouden willen neerslaan, wat rechtstreeks in zou gaan tegen de strekking van
Mijn leer. En daarom zal Ik nu ook snel verdwijnen. Doen jullie echter wat Ik
jullie gezegd heb!'
[6] Toen verschool Ik Mij achter de
leerlingen in het struikgewas en drong daar snel doorheen tot bovenop de berg;
want voor Mij opende er zich een gebaande weg, -alleen voor degenen die Mij
achterna wilden gaan niet. Daarop kwam het volk op de leerlingen af en wilde
hen zelfs gewoonweg ter verantwoording roepen omdat zij Mij hadden laten
weggaan.
[7] Maar JOHANNES stapte naar voren en
zei: 'Jullie zijn toch met veel meer mensen dan wij! Waarom konden jullie Hem
dan niet tegenhouden? Houdt de storm en de bliksem maar eens tegen! Beveel de
golven van de zee, wanneer zij jullie woedend trachten te verzwelgen! En ik die
slechts leerling ben kan jullie zeggen: Gemakkelijker en met meer succes kunnen
jullie de woedende elementen tot rust brengen dan de wil van de Godmens buigen!
Luister dus en koester niet zulke dwaze plannen! Hoe kunnen jullie Hem dan
werelds.koning over de Joden willen maken, wiens geest eeuwig Heer is over
alles in de hemel en op aarde! Dat hebben jullie immers toch duidelijk kunnen
afleiden uit de vele tekenen die Hij jullie heeft laten zien. Hij hoeft alleen
maar te willen, en het is er en er gebeurt wat Hij wil. Maar Zijn alziendheid
en Zijn wil reikt niet slechts tot hier, maar ook eindeloos veel verder; wees
daarom niet dwaas, en ga slapen opdat je niet iets onaangenaams zal overkomen!'
[8] Na deze woorden van Johannes
gingen velen slapen; maar enkelen morden en wilden Mij tot elke prijs op de
berg gaan zoeken. Maar zij stuitten al gauw op zulke onoverkomelijke
hindernissen, die onmogelijk overwonnen konden worden, dat zij weldra helemaal
uitgeput van hun vergeefse moeite terugkwamen en maar niet konden begrijpen hoe
Ik langs die verschrikkelijke rotswanden naar boven geklommen kon zijn. Naar
beneden kon Ik echter nergens ontkomen zijn omdat de mogelijke wegen naar
beneden vanaf deze rustplaats allemaal door hen bezet waren en zij Mij ergens
hadden moeten zien. Kortom, zij zagen dat zij niets konden uitrichten, en
begonnen toen te beraadslagen of er iets aan te doen was. Een paar vroegen aan
de leerlingen wat zij nu zonder de meester gingen doen, en of hij weer terug
zou komen.
[9] DE LEERLINGEN zeiden: 'Wat kunnen
wij nu anders doen dan naar onze woonplaats bij Kapérnaum terug gaan! Daar zal
Hij wel weer bij ons komen, hoe en wanneer Hij wil.'
[10] Daarna
begonnen de ergsten weg te gaan; maar velen wachtten nog en wilden eerst zien
wat al die leerlingen zouden doen. Toen het echter avond begon te worden,
stonden de leerlingen op en gingen snel naar beneden naar de zee (Joh.6,16), waar reeds een groot schip op
hen wachtte - zoals Ik hun tevoren gezegd had -, waarin zij zich snel
inscheepten en nog eerder wegvoeren dan de vele mensen vanaf de berg bij de zee
konden komen; want de weg naar beneden was tamelijk moeilijk en kon door
ongeoefende bergbeklimmers slechts met veel moeite en voorzichtigheid afgelegd
worden. Vandaar gingen zij vervolgens naar de stad Tiberias, en velen huurden
daar ook schepen naar Kapérnaum. Sommigen voeren meteen weg, anderen wachtten
of Ik soms niet van de berg zou komen en dan met .hen naar Kapérnaum zou varen.
Omdat Ik echter nergens te voorschijn kwam, voeren zij pas 's morgens weg.
[11] De leerlingen voeren met goede
wind snel over de zee in de richting van Kapérnaum. (Joh. 6,17) ZIJ
meenden dat Ik hen met een ander schip na zou varen en gemakkelijk in zou
halen. De af te leggen afstand was echter tamelijk groot, en daarom was het al
helemaal donker toen zij nog een vrij groot stuk naar Kapérnaum moesten zeilen
en roeien omdat zij een tijdlang met tegenwind te kampen kregen. Zij keken
steeds rond of en uit welke richting Ik eventueel naar hen toe zou komen; maar
Ik was nog nergens te zien of waar te nemen en Ik was dus ondanks hun grote
verlangen nog niet bij hen gekomen. Toen werden zij treurig en zeiden tegen
elkaar dat Ik beslist pas 's morgens bij hen zou komen.
[12] Terwijl zij dat dachten, stak er
plotseling een harde wind op en er kwamen hoge golven. (Joh. 6, 18)
[13] Toen zei DE BEMANNING: 'Haal de
zeilen vlug binnen, en laat iedereen uit alle macht roeien, want als we niet
snel in de haven komen gaat het fout!'
[14] Iedereen greep naar de
roeispanen, en toen zij zo'n kilometer of drie geroeid hadden, zagen zij Mij op
de heftig bewogen zee naar hun schip toekomen; maar ofschoon zij dat al eens in
een overeenkomstige situatie meegemaakt hadden, werden zij toch erg bang. (Joh.
6, 19)
[15] Omdat Ik dat wel zag, zei IK
tegen hen allen: 'Waarom zijn jullie dan bang? Zien jullie niet dat Ik het
ben?' (Joh.6,20)
[16] Toen wilden de leerlingen dat Ik
in het schip kwam, omdat zij zagen dat het tot het land nog ver was; maar op
hetzelfde ogenblik dat zij dat wilden, lag het schip ook al aan land afgemeerd!
(Joh. 6,21)
[17] Dat baarde echter erg veel opzien
bij de nieuwe leerlingen, omdat zij zo iets nog niet beleefd en ook nog nooit
gezien hadden. Ook de schippers raakten helemaal buiten zichzelf en geloofden
nog steeds dat Ik ergens gestorven was en nu als geest zichtbaar rondliep,
misschien betoverd door de een of andere tovenaar, of dat Ik zelf een tovenaar
was, die de watergeesten bevolen had om Mij over de zee te dragen. Want de schippers
waren Grieken, en derhalve ook heidenen, en zij konden natuurlijk niet anders
oordelen, omdat zij van het ware, geestelijke jodendom slechts weinig of niets
wisten, waarom ze dan ook tot later in die mening gelaten werden.
[18] Wij gingen nu snel naar een ons
welbekende herberg, waar Ik al een jichtlijder genezen had toen deze met bed en
al door een opening in het dak voor Mij neergelaten werd. Daar werden wij goed
ontvangen en ook meteen goed onthaald.
43
Het brood des levens
[1] Maar de volgende dag, toen wij na
de ochtendmaaltijd naar buiten gingen om te zien wat er te doen was, troffen
wij aan de oever een groot aantal mensen aan die ons 's nachts nog vanaf
Tiberias met heel veel moeite nagevaren waren. Het waren dezelfde mensen die de
avond tevoren aan de overzijde van de zee aan de oever stonden en duidelijk
hadden gezien dat de leerlingen zonder Mij alleen over zee wegvoeren. En deze
mensen zagen nu ook dat er behalve hun eigen schepen die zij goed kenden geen
ander schip lag dan dat waarin zij de leerlingen zonder Mij hadden zien
wegvaren, en zij wisten dat Ik beslist niet voor het afvaren aan boord gegaan
was, maar dat alleen Mijn leerlingen weggevaren waren. (Joh. 6,22)
[2] Terwijl
wij zo langs de oever wandelden, naderden er nog mensen in andere schepen, die
pas 's morgens vroeg van Tiberias waren weggevaren. Zij voeren echter eerst nog
naar de vorige plek, stapten uit en bezochten de plaats waar zij door Mijn
dankzegging het brood gegeten hadden, om zich ervan te overtuigen of Ik soms
toch nog daar was. (Joh. 6,23)
Omdat zij echter noch Mij noch de leerlingen daar vonden, gingen zij snel terug
naar de schepen die op hen wachtten en voeren met gunstige wind naar Kapérnaum;
want zij wisten dat de leerlingen naar Kapérnaum gevaren waren. Toen zij tegen
de middag in Kapérnaum aankwamen, zochten zij meteen de leerlingen en vooral
Mij, om te kijken of Ik daar was. (Joh. 6,24)
[3] En toen
zij Mij na enig zoeken vonden, en wel in een school in Kapérnaum waarover later
nog iets gezegd wordt, en nu zonder meer vaststelden dat Ik van Tiberias naar
Kapérnaum ook kennelijk over zee gekomen moest zijn, omdat Ik via de verre
omweg over land over al die bergen en klovenzeker een paar dagen nodig gehad
zou hebben, vroegen zij (DE NAGEREISDEN) Mij: 'O Meester, hoe bent u dan de zee
overgestoken?' (Joh. 6,25)
[4] Ik gaf echter de leerlingen snel
een wenk dat zij dat aan niemand moesten zeggen, omdat Ik het plan had deze
koningshelden een lesje te geven, dat heel geschikt zou zijn om het kaf van het
zuivere koren te scheiden.
[5] IK zei
daarom: 'Waarlijk, waarlijk, Ik zeg jullie: Jullie zoeken Mij niet omdat jullie
de vele tekenen die Ik gedaan heb, gezien hebben, maar alleen omdat jullie als
hongerigen op de berg het brood hebben gegeten en daardoor verzadigd zijn! (Joh. 6,26) Daarom hebben jullie Mij ook
als dank een groot profeet genoemd en wilden jullie Mij tenslotte zelfs koning
maken, omdat je bij jezelf dacht: 'Kijk eens, hij heeft macht genoeg tegen onze
vijanden, die ons altijd maar laten werken, en bovendien kan hij ons steeds op
die manier brood verschaffen, dan hoeven we niet meer te werken!'
[6] Ik zeg jullie echter: Die spijs
bevordert niet het geestelijke leven van jullie ziel, maar alleen het
vergankelijke leven van jullie vleselijke lichaam. Ik, die nu ook een
mensenzoon ben, wil en zal jullie echter een andere spijs tonen en geven die
blijft en voor eeuwig in de ziel werkt. Want daartoe heeft de Vader in de hemel
Mij gewaarmerkt en bestemd. (Joh.
6,27) En die spijs ligt daarin dat jullie waarachtig Gods wil doen en
daardoor ook Gods werken verrichten.’
[7] Toen zeiden DE VRAGERS tegen Mij:
'Zeg ons dan wat wij doen moeten om zoals u gezegd heeft, Gods werken te doen! (Joh.
6,28) Wij zijn slechts mensen en geen profeten en kunnen alleen maar
volgens de wet van Mozes leven.'
[8] IK zei: 'Ja, als
jullie je aan de wet van Mozes zouden houden dan zouden jullie Mij reeds lang
herkend hebben! Maar jullie houden Je uit angst voor wereldse straffen met
heimelijke woede aan de wereldse voorschriften en.herkennen Mij daarom niet,
hoewel Ik tekenen aan jullie heb laten zien die nog nooit een mens voor Mij
gedaan heeft.
[9] Maar Ik zal jullie nu zeggen wat
vanaf heden Gods werk is. Van nu af aan kunnen jullie Gods werk doen door te
geloven dat Ik degene ben die God door de profeten heeft beloofd en die Hij nu
naar jullie in deze wereld heeft gezonden!' (Joh.6,29)
[10] Daar keken ze allemaal erg van op
en verbluft zeiden ZIJ: 'Wat voor tekenen doet u dan verder nog, die groter
zijn dan die wij gezien hebben? Vertel dat eens en laat ze ons zien, opdat wij
ze ook zien en dan kunnen geloven wat u van uzelf zegt! Dus, welke andere
tekenen doet u nog? (Joh.6,30) Tot nu toe weten wij alleen maar
dat u allerlei zieken genezen hebt en dat u ons echt op wonderbaarlijke wijze
verzadigd heeft met dat vele brood dat op de berg uit die paar broden ontstond.
Maar, zulke en soms zelfs grotere tekenen hebben ook, sinds Mozes, andere
profeten gedaan. Hebben onze vaderen geen manna gegeten in de woestijn, zoals geschreven
staat: 'Hij gaf hun brood uit de hemel te eten.'? (Joh.6,31)
[11] Daarop zei IK tegen hen:"
Waarlijk, waarlijk! Mozes heeft jullie geen brood uit de echte hemel gegeven,
maar slechts uit de lucht van de zichtbare, aardse hemel (Joh. 6,32);
alleen Mijn Vader in de echte, geestelijke hemel geeft Jullie nu door MIJ het
ware brood uit de hemel! Want dit ware brood uit de hemel in Mij geeft de
wereld het leven!' (Joh.6,33)
[12] ZIJ begrepen echter niet dat Ik
met het ware brood dat de ziel het eeuwige leven geeft, Mijn woord bedoelde en
Mijn leer, die uit de eeuwige liefde en wijsheld van God voortkomt en daardoor
zelf leven en wijsheid is en de ziel het ware leven geeft.
[13] Omdat zij alleen maar dachten aan
het brood dat zij op de berg gegeten hadden, zelden ZIJ dan ook: 'Heer en
meester, geef ons dan altijd zulk brood te eten, meer verlangen wij niet!' (Joh.6,34)
[14] Daarop
zei IK: 'Wat praten jullie, en wat willen jullie? Hebben jullie dan met
begrepen wat Ik zei? Ik Zelf ben het ware brood des levens! Wie tot Mij komt,
zal geen honger hebben, en wie in Mij gelooft zal nooit meer dorst hebben!’(Joh.
6,35)
[15] Toen zeiden ZIJ: 'Heer, wij zijn
nu toch bij u! En hoewel wij geloven dat u een groot profeet bent, misschien
groter dan Mozes, van wie men niet eens met grote zekerheid kan zeggen dat hij
echt ooit heeft bestaan, krijgen wij nu omdat wij sinds vanmorgen niets gegeten
hebben toch honger en ook dorst. Mozes hebben wij nooit gezien, u hebben wij
gezien en wij zien u nog, en daarom bent u voor ons ook duidelijk belangrijker
dan Mozes en alle oude profeten. Maar toch zijn wij nu al echt hongerig en
dorstig. Op welke manier moeten wij dan uw woorden uitleggen?'
[16] Toen zei IK zachtjes tegen
Johannes: 'Begrijp je nu, wat Ik je gisteren heimelijk op de berg zei; was dat
niet waar?! Deze mensen staan nog helemaal op het niveau van de dieren, en Ik
gebruik zulke bedekte termen om ze het spoor helemaal bijster te maken zodat ze
daarna bij Mij weggaan; want hun tijd is nog lang niet rijp.'
44
De zending van de Heer op aarde Het vlees en bloed van de Heer
[1] Daarna
richtte IK Mij weer tot de mensen en zei: 'Waar hebben jullie het over?! Heb Ik
dan ooit gezegd, dat jullie Mij niet gezien hebben?! Ik Zelf weet, zeg en zei tegen
jullie, dat jullie Mij en Mijn tekenen gezien hebben, en toch geloven jullie niet
(Joh.6,36) dat alles wat Mijn Vader in de hemel Mij geeft, tot Mij komt, en
dat Ik degene die tot Mij komt beslist niet zal verstoten. (Joh. 6,37)
[2] Onthoud dan wat ik tegen jullie
zeg: Ik ben niet, zoals jullie van deze wereld, maar Ik ben uit de hemel
neergedaald, - maar niet om net als jullie Mijn eigen wil te doen, maar alleen
om de wil te doen van Degene die Mij hier in deze wereld heeft gezonden.' (Joh.6,38)
[3] Toen vroegen ZIJ: 'Wat is dan wel
de wil van degene die u uit de hemel naar ons in deze wereld heeft gezonden?'
[4] IK zei: 'Voor dove oren kun je
moeilijk preken en voor blinden moeilijk schrijven. De wil echter van de Vader
die Mij gezonden heeft, is: dat Ik niets verlies van alles wat Hij Mij gegeven
heeft, maar dat Ik alles terugbreng en op de jongste dag opwek tot het leven.' (Joh.6,39)
[5] Daarop zeiden SOMMIGEN: 'Die man
zegt vreemde dingen; volgens ons is hij in de war.'
[6] Maar ANDEREN zeiden: 'Spreek
duidelijk en verklaar u nader! Wat wil die jongste dag zeggen?'
[7] IK zei: 'Als jullie Mij zullen
herkennen en in Mij zullen geloven, zal er een jongste, ware dag in jullie ziel
ontstaan waarop Ik jullie door de macht van de waarheid van Mijn leer zal
opwekken. Maar als jullie niet in Mij geloven en Mij niet herkennen, dan zal
het in jullie ziel waarschijnlijk nooit een jongste dag worden.’
[8] Weer zeiden DE
MENSEN: 'Zeg ons dan toch duidelijk, wat de wil van de Vader is! ‘
[9] IK zei:
'Luister dan! De wil van de Vader, die Mij gezonden heeft, is, dat degene die
de Zoon ziet, in Hem gelooft en Hem aanneemt als de ware Messias van de wereld,
het eeuwige leven zal hebben, - en Ik zal hem op de jongste dag opwekken! (Joh. 6,40) Wat de jongste dag is, heb Ik
jullie al verteld. ‘
[10] Daarop
begonnen de Joden er vooral over te morren dat Ik gezegd had: 'Ik ben het brood
des levens dat uit de hemel is neergedaald. ' (Joh .6, 41)
[11] En ZIJ
zeiden: 'Is dat niet Jezus, de timmerman, de zoon van de timmermanjozef?! Wij
kennen toch hem, zijn vader en zijn moeder maar al te goed! Hoe kan hij dan
zeggen dat hij uit de hemel is gekomen?! (Joh.6,42) Zijn verstand en zijn andere
zeldzame gaven kunnen hem ongetwijfeld door de hemel gegeven zijn, omdat er
zonder goddelijke inspiratie nog nooit een groot en beroemd man bestaan heeft;
maar hij kan van zichzelf toch niet zomaar beweren dat hij zelfs als echt brood
als voedsel voor het eeuwige leven uit de hemel tot ons is gekomen! [12] IK
zei: 'O mopper toch niet onder elkaar! (Joh. 6,43) Ik zeg jullie nog één
keer: Er kan niemand tot Mij komen (Mij herkennen), tenzij de Vader (de liefde
uit God en tot God) die Mij heeft gezonden, hem trekt en alleen Ik (Mijn woord
en Mijn leer) zal hem op de jongste dag opwekken! (Joh. 6, 44)
[13] Het staat zelfs in de profeten
geschreven: 'In die tijd, die zal komen en er nu is -, zullen zij allen
onderwezen worden door God! ' En Ik zeg jullie nu juist daarom: Wie het nu
leert van de Vader (Gods liefde), komt tot Mij (die zal ook Mij zeker
herkennen. (Joh. 6,45).
[14] Ik zeg
jullie dat nu echter niet in de veronderstelling dat iemand van jullie ooit de
Vader gezien zou hebben, -maar alleen Ik, die uitgegaan ben van de Vader, heb
de Vader altijd gezien.(Joh. 6,46) Daarom zeg Ik tegen jullie ondanks
jullie gemopper: Waarlijk, waarlijk, wie in Mij gelooft, heeft reeds het
eeuwige leven in zich (dus Mijn volledige opwekking op de jongste dag)! (Joh.6,47)
En Ik Zelf ben volkomen waarachtig het brood des levens! (Joh. 6,48)
[15] jullie
vaders hebben wel manna in de woestijn (het zinnelijke lichamelijke leven)
gegeten, maar zij zijn gestorven, en velen van hen ook in hun ziel. (Joh. 6,49) Maar dit brood, dat Ik Zelf in
feite ben, en dat waarachtig uit de hemel van al het zijn en leven is gekomen,
maakt dat ieder die daarvan eet (de leer gelovig aanneemt en daarnaar leeft),
niet zal sterven. (Joh. 6,50)
[16] Waarlijk! Ik ben als het levende
brood uit de hemel gekomen! Wie van dit brood zal eten (de leer in daden zal
omzetten), zal verder leven in eeuwigheid! En zie, het brood dat Ik geven zal,
is Mijn vlees, dat Ik geven zal voor het menselijk leven van deze wereld!' (Joh.6,51)
(daar onder is te verstaan de uiterlijke, stoffelijke omhulling van Mijn
woord, waarin zich het levende, geestelijke woord bevindt zoals de levende kiem
in zijn dode omhulsel. )
[17] Dat was voor de joden, die niet
het minste besef hadden van een geestelijke betekenis, te veel en zij kregen
regelrecht ruzie onder elkaar.
[18] EEN DEEL zei: 'Laat hem toch
praten, aan het eind zullen we wel zien waar dat allemaal op slaat!’
[19] DE MINDER GEMATIGDEN zeiden
echter: 'Ach wat, je ziet en je merkt immers op het eerste gezicht dat die man
uitzinnig is! Eerst was hij nog een brood uit de hemelen dat wij moesten eten
om het eeuwige leven te verkrijgen; nu verlangt hij zelfs dat we zijn vlees
zullen eten! Dwaasheid! Hoe kan hij ons zijn vlees te eten geven? (Joh.6,52)
En hoeveel zouden er genoeg hebben aan zijn vlees om in het eeuwige leven
te komen?! Als dat de voorwaarde is om het eeuwige zieleleven te verkrijgen,
dan zullen er maar bar weinig zover komen!’
[20] IK zei: 'jullie kunnen
tegenwerpingen maken en ruziën zoveel je maar wilt, maar het is toch zoals Ik jullie
gezegd heb. En Ik zeg jullie nu nog veel meer: Als jullie het vlees van de
Mensenzoon niet zullen eten en Zijn bloed niet zullen drinken, dan hebben
jullie geen leven in je!' (Joh.6,53) (wat het vlees betekent, is
reeds verklaard; het bloed, dat de eigenlijke fysieke levensvloeistof is, die
het lichaam leven geeft, in stand houdt, voedt en het de voortplantende
levenskiem geeft, is het eigenlijke, innerlijke, geestelijk levende in het
uiterlijke letterlijke woord.)
[21] Toen had Ik het bij sommige joden
nog meer verbruid.
[22] Een paar schoten in de lach, DE
MEER GEMATIGDEN zeiden echter: 'Laat hem toch uitspreken! Wie weet wat er
tenslotte nog allemaal tevoorschijn zal komen! Wij weten immers, dat hij andere
keren vaak heel wijs gesproken heeft,' en zij richtten zich tot Mij en zeiden:
'Beste meester, wij verzoeken u om verstandig te spreken!'
[23]
IK zei: 'Hoe dan?! Ik spreek nu als degene die jullie op de berg in Mij zagen;
Ik spreek nu voor jullie als een groot profeet! Wijs Mij echter een profeet die
ooit op een andere wijze tot het volk gesproken heeft! En Ik zeg jullie daarom
nog een keer: Wie Mijn vlees eet en Mijn bloed drinkt, heeft het eeuwige leven,
en Ik zal hem op de jongste dag opwekken. (Joh. 6,54) Want Mijn vlees
is het ware voedsel en Mijn bloed is de ware, leven gevende drank. (Joh.
6,55)
[24]
Ook zeg Ik jullie bovendien nog: Wie Mijn vlees eet en Mijn bloed drinkt,
blijft in Mij en Ik in hem. (Joh.6, 56) Zo waarachtig als de eeuwig
levende Vader Mij echter gezonden heeft en Ik thans hier leef door de Vader, zo
ook zal degene die Mij eet, leven door Mij. (Joh. 6,57) En dat is dan
het brood dat, zoals al eerder gezegd, uit de hemel is gekomen, dat niet de
eigenschap heeft van het manna in de woestijn dat jullie vaderen gegeten hebben
en die gestorven zijn, zoals Ik al eerder heb aangetoond, maar wie dit brood
zal eten, zal leven in eeuwigheid. ' (Joh .6, 58)
45
Het oordeel van het volk over de toespraak van de Heer
[1] Omdat
Ik dit zei in een school te Kapérnaum (Joh. 6,59), waren er natuurlijk
behalve de vele leerlingen die Ik nu had en het grote aantal mensen dat Mij uit
Jeruzalem was gevolgd, ook nog veeljoden aanwezig, en daarom deed deze les, die
ook Mijn eerste leerlingen niet begrepen, veel stof opwaaien en gaf aanleiding
tot vele twistgesprekken.
[2] SOMMIGEN zeiden: 'Hij kan toch het
vlees en bloed van zijn lichaam niet bedoeld hebben.'
[3]
Weer ANDEREN zeiden: 'ja, wat moeten we er dan anders onder verstaan? Als hij
een wijze is en het volk wil leren - bovendien nog in een openbare school -,
dan moet hij toch zo tegen de mensen spreken dat zij hem kunnen begrijpen; want
wij mensen zijn nu eenmaal mensen en geen geesten, en iemand die echt wijs is,
moet goed weten en duidelijk inzien met wat voor toehoorders hij te maken
heeft. Maar dit waren zulke onzinnig harde woorden dat werkelijk geen enkele
man met enig menselijk verstand begaafd,
daarnaar kon luisteren! (Joh.6,60) Het heeft ons alleen maar verwonderd
dat er zoveel zijn die hem zolang hebben kunnen aanhoren. Als hij deze les in
het Indisch had uitgesproken, dan zouden wij er evenveel nut van gehad hebben!
‘
[4] Toen zeiden DE MEER GEMATIGDEN
weer: 'Dat is voorshands wel waar, maar wij zijn toch van mening dat er heel
wat anders achter steekt en dat hij waarschijnlijk alleen maar bewust zo heeft
gesproken om onze zielen aan te sporen tot actiever en dieper nadenken, -en
misschien geeft hij ons wel een nadere uitleg als wij hem daarom zouden
vragen?!'
[5] DE ANDEREN zeiden: 'Hebben we dat
soms niet gedaan?! Toen hij ons nader uit zou leggen wat het betekende dat hij
als een echt brood uit de hemel kwam, begon hij zelfs over zijn eigen vlees en
bloed dat men eten en drinken moest om het eeuwige leven te krijgen! Dat zijn
expres op die manier gegeven raadsels die geen mens ooit kan begrijpen, of de
beste man heeft zich met ons eens een grap veroorloofd. Maar wat het ook is,
het een noch het ander kunnen wij waarderen! Wie echter evenveel gezond
verstand heeft als wij, die volge ons en ga zijns weegs!'
[6] Daarop verlieten velen de school,
en alleen nog de vele leerlingen bleven, evenals natuurlijk ook de twaalf
gekozen apostelen; want die wachtten nog op een nadere uitleg. Maar onder
elkaar mopperden ZIJ ook en zeiden: 'Het is toch vreemd van Hem! Vandaag had
Hij door een duidelijke en aan het menselijk verstand aangepaste les duizenden
tot vaste aanhangers van Zijn leer kunnen maken; maar op deze manier heeft Hij
Zichzelf voor lange tijd geschaad! Want wie zal Hem van nu af aan verder nog
kunnen aanhoren en verdragen?!'
[7] Ook de JOODSE GRIEKEN zeiden onder
elkaar: 'Er ligt een geweldige afstand en een groot verschil tussen de lessen
in Bethanië en deze hier! De joden die nu weggegaan zijn, hebben de huidige
stand van zaken heel goed beoordeeld. Maar misschien zal Hij Zich daarover
later toch nog eens duidelijker uitspreken, -nu zijn ze allemaal weg die Hem op
de berg koning hebben willen maken, en daarom zal Hem nu minder in de weg staan
om openlijk met ons te spreken.'
[8] Omdat Ik bij Mijzelf wel wist dat
ook veelleerlingen zich daarover ergerden en onder elkaar mopperden, zei IK
tegen hen: 'Hoe kunnen jullie je daarover nu ergeren?! (Joh. 6,61) Zei
Ik dan niet tegen een van Mijn leerlingen, dat deze mensen nog lang niet rijp
zijn voor de innerlijke opname van het rijk van God?! Ik heb ze nu echter
allemaal behoorlijk geschokt - wat hen nog erg bezig zal houden en rijper zal
maken voor de toekomst. Want Ik moet de mensen toch eerst voor Mij
voorbereiden, zodat zij daarna de diepere geheimen van het rijk van God des te
gemakkelijker zullen kunnen begrijpen. Ik vraag jullie nu alleen watje wel zou
zeggen als je Mij, als de Mensenzoon die Ik nu voor jullie ben, weer zou zien
opstijgen naar waar Hij eerder van eeuwigheid was?'(Joh.6, 62)
[9] Toen zeiden DE LEERLINGEN: 'Ja,ja,
dat geloven wij wel en het zal ook beslist zo gebeuren; want Uw tekenen zijn
daarvoor wonderbaarlijk genoeg. Maar dat men voor het verkrijgen van het
eeuwige leven, Heer en Meester, Uw vlees moet eten en Uw bloed moet drinken,
dat is toch, op de manier waarop U dat brengt vanzelfsprekend volkomen
onuitvoerbaar! Wij allen vinden het heus heel belangrijk om de dood te
ontlopen ook al betreft dat alleen maar het huidige zieleleven omdat het
lichaam toch al aarde en stof is dat moeilijk ooit weer levend gemaakt kan
worden -; maar als dat alleen maar mogelijk is ten koste van het vlees en bloed
van Uw lichaam, dat toch maar voor heel weinig mensen voldoende zou zijn, zien
wij ook af van het eeuwige leven van de ziel en dan willen wij als eerlijke
mensen ons leven voor eeuwig hier op aarde afsluiten. Mocht U echter daarmee
iets anders bedoelen, dan zou U er waarlijk goed aan doen als u ons dat wat
meer verduidelijkte. Mocht U binnenkort weer opstijgen naar die plaats
waarvandaan U volgens Uw zeggen bent gekomen, waar en hoe zal men dan over Uw
vlees en bloed kunnen beschikken? Dus, aan deze huidige les hebben wij zonder
nadere uitleg absoluut niets!'
[10] IK
zei: 'Heb Ik dan niet gezegd dat het voor doven moeilijk prediken is en voor
blinden moeilijk schrijven?! Is het dan niet alleen de geest die levend maakt,
terwijl het vlees nergens toe dient?! De woorden die Ik tegen jullie gesproken
heb, zijn geest en leven en geen aards vlees en bloed. (Joh. 6,63)
[11] Maar Ik zeg jullie nu ook recht op
de man af dat er sommigen onder jullie zijn die, hetzij geen, of slechts een
zeer gering geloof hebben, en er bevinden zich onder Mijn oudste leerlingen
zelfs enkelen waarvan Ik vanaf het begin
al weet dat zij weinig geloof hebben, en één daarvan is zelfs een vrek, een
dief en een verrader! '(Joh. 6, 64)
46
Een test voor de leerlingen van de Heer
Ev. Joh.
6, 65 70
[1] Dat werkte als een donderslag,
zodat velen daardoor erg ontdaan waren, en SOMMIGEN zeiden: 'Heer, waarom zei U
dat dan niet al veel eerder?! Heus, wij zouden zo'n onwaardige bij ons allang
ontdekt en voor goed verwijderd hebben, mocht U in Uw grote geduld niet Zelf de
hand aan hem willen slaan!’
[2] IK zei: 'Ik heb
jullie al vaak gezegd dat op deze wereld alles zijn tijd en zijn maat heeft.
Ten tijde van de oogst zal geen verstandig huisvader het onkruid samen met de
tarwe verzamelen, maar alleen de zuivere tarwe aren, en al het onkruid, dat ook
tussen de tarwe woekerde, zal hij door zijn knechten in bossen laten
verzamelen, om het dan te verbranden ter bemesting van de akker.
[3] Maar daarom zei Ik jullie al
eerder, dat werkelijk niemand tot Mij kan komen behalve wanneer het hem door de
Vader is gegeven (Joh.6, 65), die in Zichzelf liefde en leven en
waarheid is zoals Ik het ben vanuit de Vader en ook uit Mijzelf, omdat Ik in de
Vader ben en de Vader in Mij is.
[4] Laat niemand van jullie denken dat
hij al echt bij Mij is omdat hij, nu met Mij rondtrekt, Mijn woorden hoort en
Mijn tekenen bewondert, maar alleen hij is waarachtig bij Mij die door een
innerlijke, zuivere liefde tot Mij getrokken wordt, en die zonder enige twijfel
volledig gelooft wat Ik leer, en gelooft dat Ik nu als tijdelijke Mensenzoon
uitgegaan ben van de Vader , en in de geest één ben met Hem.’
[5] Toen zeiden DE LEERLINGEN, behalve
de joodse Grieken en de twaalf: 'Ja, in dat geval heeft het geen zin dat wij
met Hem rondtrekken! Het harde en ongelooflijke begrijpen wij niet -en daarom
kunnen wij het ook niet geloven. Hem volledig zuiver liefhebben is ook niet zo
makkelijk, omdat Hij Zich tegenover ons nu echt op een wijze gedraagt die ons
weinig voor Hem kan innemen. Daarom doen we er goed aan weer op Mozes terug te
vallen, want hij is voor ons duidelijker en begrijpelijker. God liefhebben
betekent toch alleen maar Zijn geboden houden, en daarom hopen wij eens ook
zonder het geloof aan deze raadselachtige lessen zalig te worden.'
[6] Daarop keerden toen velen ons de
rug toe en gingen niet meer met Mij mee, hoewel zij later veel over Mijn
woorden nadachten. (Joh. 6, 66) Omdat Ik echter aan niemand van degenen
die weggingen ook maar vroeg om nog te blijven en geduld te hebben, begonnen
ook de achterblijvers treurig te kijken en wisten niet waar zij aan toe waren,
-of ook zij moesten gaan of blijven.
[7] Toen zei IK tegen hen op een
vriendelijk vragende toon: 'Willen jullie soms ook weggaan? (Joh.6, 67)
Wat Mij betreft zijn jullie net zo vrij als ieder mens op deze aarde.'
[8] Toen zei SIMON PETRUS:
'Heer, waar moeten we dan heen? Slechts U alleen heeft immers levenswoorden, ook
al zijn wij niet in staat ze meteen ten volle te begrijpen. (Joh.6,68) Op
het juiste moment zult U deze wel weer nader voor ons toelichten, wanneer wij
waardiger zijn voor Uw hogere licht dan nu. En bovendien hebben wij immers
meteen vanaf het begin geloofd en erkend dat U Christus en de levende Zoon van
God bent, en dus kunnen wij U, o Heer, immers onmogelijk meer verlaten! (Joh.
6,69)
Heer, verstoot ons alstublieft niet en
heb geduld met de zwakheden van ons, die nog steeds groot zijn!’
[9] IK zei: ' Zo is het goed en juist,
en zo blijve het ook! Maar omdat wij nog hier in deze openbare school in
Kapérnaum zijn, kan Ik het niet nalaten jullie nog iets te onthullen. Jullie
weten dat Ik vorig jaar in deze streek uit vele leerlingen jullie twaalf heb
verkozen, -en zie, toch bevindt er zich onder jullie een duivel!’ (Joh.6,70)
47
Judas Iskariot
[1] Daarmee bedoelde Ik duidelijk
Judas Iskariot, omdat Ik al vanaf het begin onderkende welke mentaliteit hij
had. (Joh. 6, 71) Maar toch was hij erg geestdriftig, altijd druk bezig
en kon goed spreken en de leer uiteenzetten, en daarom werd hij dan ook
vanwege het goede en niet vanwege het slechte door Mij als aankomende zendbode
met de andere elf uitgekozen. Omdat hij echter als zodanig door zijn serieuze
ijver en door zijn welbespraaktheid in dezelfde tijd meer tot stand bracht dan
de andere elf bij elkaar, begon hij zich ook veel te verbeelden.
[2] Maar toen zijn hoogmoed veel
tegenstand ondervond, begon er langzaam maar zeker een heimelijke wrok in hem
te knagen waardoor hij van dag tot dag geslotener werd, en hij begon de andere
leerlingen scherp in het oog te houden om hen ergens op te kunnen betrappen en
ze dan bij Mij ter verantwoording te roepen. Maar omdat zoiets niet gebeurde,
wat zijn wrok had kunnen verminderen, werd hij heimelijk steeds verbitterder
en zocht hij steeds ijveriger naar een gelegenheid om zijn broeders een keer in
verlegenheid te brengen; vaak zon hij op een passend middel.
[3] Hij was een gierig en geldzuchtig
mens, en omschreef zelf vaak heel welsprekend het bezit van geld als iets zeer
noodzakelijks voor het aardse leven, omdat de wereldheersers het nu eenmaal
ingevoerd hadden ter vergemakkelijking van de moeizame ruilhandel.
[4] Ook zei hij eens tegen de wijze
Nathanaël, waarmee hij nog het meeste sprak, dat het heel begrijpelijk was dat
Ik kennelijk voor het aardse leven geen geld nodig had, want als je over
goddelijke almacht beschikte dan kon je overal zonder geld rondkomen. Maar
mensen zonder dit vermogen en zonder het geluk dat ze leerlingen van Mij waren,
moesten voor het aardse levensonderhoud net zo goed en noodzakelijk geld hebben
als de keizer zelf om zijn soldaten en andere staatsdienaren te betalen.
[5] Nathanaël toonde hem wel steeds
aan dat het geld toch een groot kwaad onder de mensen was, hoewel het net als
ieder aards bezit in de hand van een rechtvaardige ook de oorzaak van veel
goeds kon zijn. Het kwade ervan zou echter altijd zijn dat het de begeerte van
de mensen ernaar erg zou wekken en dat het de voornaamste oorzaak zou zijn van
allerlei zonden en misdaden, zowel in het klein als in het groot.
[6] Onze Judas Iskariot was het daar
weliswaar mee eens, maar hij verklaarde toch het geld voor een noodzakelijk
kwaad, zoals ook het lichaam voor de ziel een noodzakelijk kwaad was. Als de
ziel het lichaam echter wijs gebruikte, dan was het lichaam voor haar ook een
tempel van het geluk en haar enige weg om tot het eeuwige leven te komen en het
ware kindschap van God te bereiken.
[7] Zo wist hij door zijn
welbespraaktheid overal een rechtvaardiging voor te vinden, en het was moeilijk
met hem te redetwisten. Hij bracht het met zijn spitsvondige drogredenen zo
ver, dat hij net als de Spartanen en Kretenzers diefstal zelfs als een in
noodgevallen rechtvaardige zaak voorstelde en Mozes van zwakzinnigheid
beschuldigde omdat hij iedere diefstal zonder meer als zondig betitelde. Hij
bedacht echter niet dat geoorloofde, en zelfs noodzakelijke diefstal de mensen
mettertijd tot grote traagheid verleid zou hebben, en dat niemand ook maar
gewerkt of gespaard zou hebben als hij geweten had dat zijn eventuele voorraad
al gauw verraden en hem direct door de noodlijdenden afgenomen zou worden. Hoe
zou het er dan echter met de naastenliefde en met de kennis van God uitzien als
dit gebruik bij de mensen wettelijk zou worden toegestaan?!
[8] Nathanaël liet Judas wel zien dat
zijn rechtvaardiging van de diefstal zich niet liet rijmen met zijn zeer
economische streven en dat de geoorloofde diefstal iedere spaarzaamheid, hoe
terecht ook, teniet deed. Maar dan verborg hij zich weer achter zijn
spitsvondigheden, en daarom was er met hem niets aan te vangen. Alleen wanneer
Ik hem een terechtwijzing gaf, liet hij een tijdje zijn ideeën varen en gaf
zich heimelijk over aan betere beschouwingen. Daarom gaf Ik hem in de school
ook nog deze zet, die hij best begreep, terwijl de andere leerlingen slechts
een vermoeden hadden maar toch niet bepaald met de vinger naar hem konden
wijzen, want dat wilde Ik ook niet, hoewel Ik wist wat hij nog allemaal zou
doen; want voor hem moest ook zijn maat vol worden, en hij moest er tenslotte
in zichzelf helemaal van overtuigd zijn dat zijn hele aardse handelwijze door
en door slecht was en een afschrikwekkend voorbeeld voor alle mensen, want
anders zou er voor zijn zielook aan gene zijde geen verbetering mogelijk
geweest zijn.
[9] Ik vermeld hier het karakter van
deze leerling om begrijpelijker te maken waarom Ik hem dit keer een duivel
noemde; want ongemerkt was hij degene die het meeste bezwaar had tegen de
toespraak die Ik in de school hield en waaraan zich zo velen ergerden, zodat
zij zich van Mij afkeerden; want bij zichzelf had hij al allerlei besluiten
genomen waarin zij een rol speelden en daarom ergerde hij zich ook heimelijk
het meest. ja, hij merkte zelfs zachtjes tegen Nathanaël op dat Ik Mij in het
huis van Petrus heel scherp uitgelaten had over het kwaad van de ergernis, maar
nu Zelf zo velen groen van ergernis liet worden, en hoe dat nu samen kon gaan
met Mijn leer.
[10] Nathanaël zei evenwel, dat Ik
toen voornamelijk over het kwade van de ergernis bij kleine kinderen gesproken
had.
[11] Maar onze sofist wist ook daar
wat tegenin te brengen, en toen Ik omstreeks het vierde uur 's namiddags met de leerlingen de school
verliet en weer naar onze goede herberg ging, ging Judas Iskariot niet mee,
maar hij ging naar de stad naar een paar kennissen, waar veel over Mijn
onbegrepen toespraak gesproken werd. Daar liet hij zich echter weer als Mijn
leerling en als een goed spreker kennen en hij maakte door allerlei oratorische
kunstgrepen Mijn toespraak voor hen acceptabeler, al was het niet in het juiste
licht. Wij zagen hem zeven dagen lang niet, gedurende welke tijd wij ons in en
om Kapérnaum ophielden. Maar toen kwam hij weer bij ons.
48
In de herberg van de waard van Kapérnaum
[1] Toen wij van de school in onze
herberg aankwamen, vonden wij de tafel reeds rijk voorzien met wijn, brood en
vissen klaarstaan, en het deed de waard veel genoegen Mij en Mijn leerlingen,
waarvan er nu aanmerkelijk minder waren, bij zich te gast te hebben.
[2] Pas toen wij allen uitgebreid
gegeten en gedronken hadden, zei DE WAARD tegen ons: 'Heer, ditmaal schijnt Uw
geheimzinnige leerbij de vele in en uitheemse toehoorders in de grote,
openbare school niet zo erg in de smaak gevallen te zijn, want zij gingen
allemaal geërgerd weg. Sommigen schimpten wat meer, anderen wat minder, en de
uitheemsen en ook velen die gisteren nog als leerlingen bij U waren, zeiden dat
U daar opzettelijk zo gesproken had om op een nette manier van hen verlost te
zijn, wat ze niet aardig vonden van U, omdat zij zelf wel op eigen kosten
gegeten zouden hebben.
[3] Bij mij waren er enigen die zich
daar erg over opwonden en ook zeiden dat zij heel veel van U verwacht hadden
maar nu op een zeer onaangename wijze teleurgesteld waren, en zij zeiden ook
dat U op deze manier ondanks Uw zeer wonderbare tekenen, bij de mensen erg
weinig begrip voor Uw leer zou ontmoeten. Ik liet hen praten en gaf er geen
antwoord op. Daarna betaalden zij hun rekening, scheepten zich in en voeren
weg.
[4] Ik vond het echter heel prettig te
horen dat het deze dikdoenerige geleerden door U, o Heer, eens boven hun
verstand ging, want reeds gisternacht, toen U zich na de maaltijd ter ruste had
begeven, werd er veel in het voordeel en veel in het nadeel van Uw
broodvermeerdering en Uw mogelijk wonderbare komst over zee te berde gebracht.
De een wist het nog beter dan de ander. Maar ik dacht bij mijzelf: 'Wacht maar,
jullie wijze joden! De Heer zal op het juiste moment heus grenzen aan jullie
wijsheid stellen die je met dat bijzonder heldere verstand van je niet kunt
overschrijden!' En vandaag is mijn geheime wens al volledig in vervulling
gegaan!
[5] Zelf was ik ook in de school en ik
heb het voornaamste deel van Uw woorden heel goed gehoord; maar ik vond er
niets in wat mij ook maar in het minst had kunnen verwonderen. Want dat U,
hoewel thans in volmaakt menselijke vorm, Heer bent over hemel en aarde en over
de hele geesten en zinnenwereld, was mij allang duidelijk. Wie buiten U kan
voor het voedende brood voor alle mensen en dieren zorgen, en wie buiten U
geeft de geesten, zoals ook nu onze zielen, eeuwig leven, liefde en wijsheid,
hetgeen ik zie als het ware levende brood dat uit de hemelen komt?! Op deze
wijze heb ik dat nog een paar van de betere mensen willen verduidelijken; maar
hun domme opgeblazen verstand begreep het niet.
[6] Iets dergelijks deed ik ook toen U
heel concreet over Uw vlees en bloed begon te spreken, omdat zij mij vroegen
hoe ik dát dan opvatte. Toen zei ik: 'Dat is nog duidelijker dan het
voorgaande, en verklaart en bevestigt mijn eerdere mening! Is de aarde,
menselijk gedacht, niet in zekere zin een echt lichaam van God, en alle
bevruchtende wateren Zijn bloed?! Waar komt dan al het aardse voedende brood
verder nog vandaan? En is in geestelijk opzicht Gods liefde voor ons onwaardige
mensen soms niet een ware aardse bodem voor ons, die ons lichamelijk en
geestelijk draagt, duldt en voedt, en is de gave van de rede en het verstand en
nu Zijn leer daarbij soms niet het ware levende bloed van God, dat onze naar
wijsheid dorstende zielen verkwikt, versterkt en waarachtig levend maakt?!'
[7] Toen zeiden er enigen:'Ja, dat is
allemaal heel mooi gezegd, maar waarom laat hij dan zelfniet zo'n uitleg op zijn
woorden volgen?'
[8] Toen zei ik:'Hij zal wel een goede
reden hebben! Waarschijnlijk zal Hij denken: 'Wie waarachtig in Mij gelooft,
zal Mij ook begrijpen; wie echter ondanks de vele tekenen en ondanks de
wijsheid van Mijn lessen nog niet gelooft dat Ik de Heer Jehova Zebaoth ben,
die moet maar weer naar zijn wereld terugkeren en net als de domme zwijnen in
de aardse drek rond woelen!’
[9] Toen werden ze woest en gingen
heen. - Heer, daarmee heb ik toch niet verkeerd gehandeld?'
[10] IK zei: 'O, zeker niet! Want ten
eerste heb je de zin van Mijn woorden heel goed begrepen en heb je het de
blinden ook heel goed uitgelegd, en ten tweede was je slotopmerking volkomen
terecht! Want zulke mensen zijn echt te vergelijken met zwijnen, die, hoe
sterker en warmer de ware zon van de hemelen begint te schijnen, des te
begeriger en ijveriger naar de smerigste modderpoelen van de wereld rennen en
zich volmaakt gelukkig voelen wanneer zij in hun oude drek rond kunnen woelen.
Ik zei hun tenslotte toch duidelijk dat het vlees en het bloed dat zij bedoelen
nergens goed voor is, en dat Mijn wóórden geest en leven zijn! Maar die ossen
en zwijnen begrepen het ondanks dat niet, en daarom was jouw slotopmerking
helemaal terecht, en Ik blijf daarom nu een aantal dagen bij Je.
[11] Maar breng nu nog wijn, want we
willen vandaag en de overige dagen echt vrolijk zijn! Ik ben nu werkelijk blij
met jou, want je hebt Mij beter begrepen dan een van Mijn leerlingen. Tegen de
avond gaan we vissen, zodat je voorraad hebt voor jezelf en voor ons. Maar
spreek in de stad niet over Mij, want dan zouden we weinig rust hebben. -En
breng ons nu wijn en brood!'
49
Het geduld van de Heer met Judas Iskariot
[1] Wij dronken toen wijn en aten er
brood bij, want wij waren met twee en dertig personen en hadden nog een
versterking nodig.
[2] Terwijl wij zo nog vrolijk zaten
na te tafelen, zei EEN VAN DE JOODSE GRIEKEN: 'Heer en Meester! Deze waard die
zo uiterst vriendelijk is, zou bijzonder geschikt zijn om de plaats in te nemen
van de leerling die U steeds ergert, waarbij U dan de andere, als hij ook weer
zou komen, het Romeinse' consilium abeundi ,* (de raad weg te gaan) zou kunnen
geven. Want voor zover wij dat waargenomen hebben is hij nog geldgieriger dan
een tempeldienaar en het enige wat hij wil is werelds leven en goed leven.
Daarnaast heeft hij nog een heel kwalijke hartstocht die bestaat uit ijdele
opschepperij en liegen, en met zo 'n leerling bent U en is de mensheid weinig
gediend. Deze waard heeft echter beslist een heldere geest en begrijpt zelfs Uw
geheimste woorden beter dan Uw eerste leerlingen; daarom zou hij toch wel een
heel voortreffelijke plaatsvervanger zijn voor de afwezige.'
[3] IK zei: 'Ik zal vanaf nu tot aan
het loofhuttenfeest in Galilea blijven en zelfs dan is het nog maar zeer de
vraag of Ik naar het feest in Jeruzalem zal gaan, en er is dus tijd in
overvloed voor onze waard Matthias (Mai ofMoi Diaz = mijn werker, ook wel mijn
knecht of dienaar) om ons overal heen te kunnen begeleiden, bij welke
gelegenheid hij nog heel veel voor oog en oor en voor hart en ziel zal ervaren.
Juist voor deze plaats zal hij dan een uitstekende en ijverige verbreider van
Mijn leer worden; want ook deze mensen zijn Mij gegeven om hen op te wekken tot
het leven en niet tot de dood.
[4] Wat echter de afwezige betreft,
die kan komen als hij wil, -hij kan echter ook wegblijven als hij wil; want
ieder mens goed of kwaad verhoudt zich wat betreft zijn geest ten opzichte van
Mij als zijn lichaam ten opzichte van de zon. Wil hij zich door de stralen van de
zon laten verlichten en verwarmen, dan kan hij dat doen - of hij een goed of
een slecht mens is, dat maakt niet uit -; wil hij het niet, dan zal hij door
God daartoe ook niet gedwongen worden, en daarom staat er ook:'God laat Zijn
zon schijnen over goeden en kwaden. ' En kijk, zo is het ook bij Mij in levend
geestelijk opzicht! Wie Mij volgen wil, kan dat doen, en Ik zal hem niet
afwijzen ook al zou hij nog zo'n groot zondaar zijn! Want Ik ben immers alleen
maar terwille van de verlorenen en zielszieken in deze wereld gekomen; want de
gezonden hebben geen dokter nodig.
[5] En dus kan ook de afwezige met Mij
meegaan als hij wil, net zoals Ik de Judeeërs vandaag niet weggestuurd heb;
maar omdat zij uit zichzelf weggegaan zijn, heb Ik ze ook niet tegengehouden en
gezegd dat ze moesten blijven. Ook heb Ik niet onbegrijpelijk voor hen
gesproken met de bedoeling dat ze weg zouden gaan, maar Ik sprak op die manier
omdat Ik, door de Vader genoodzaakt, zo moest spreken. Zij ergerden zich
daarover en gingen weg, en dat was hun en niet Mijn schuld, -en het was daarom
ook goed dat zij gegaan zijn. Zij kunnen terugkomen en blijven, als zij willen;
willen ze echter niet dan zal daardoor Mijn zending en Mijn leer niet minder
waar zijn, evenals ook het licht en de warmte van de zon niet minder en zwakker
wordt omdat een aantal dwazen zich niet door haar wil laten beschijnen en
verwarmen. -Begrijpen jullie dat?'
[6] De JOODSE GRIEKEN zeiden: 'Ja,
Heer, dat hebben we heel goed begrepen! Wat U, o Meester, spreekt en zegt,
bevat werkelijk alle waarheid, kracht en leven! O, als toch alle mensen dat
eens in zouden zien! ,
[7] IK zei: 'Dat zal in de,e wereld
wel nooit helemaal het geval zijn; maar velen zullen er toch zijn die het
inzien, daarnaar handelen en het eeuwige leven zullen oogsten. ‘
50
De rijke visvangst
De
heerlijk smakende edelvissen
[1] (DE HEER:) 'Maar we moeten ons nu
klaar gaan maken voor het vissen; want daarvoor is het precies de goede tijd.'
[2] DE WAARD zei: 'Omdat U, o Heer,
het zegt, zal het nu wel de beste tijd zijn; maar anders, volgens onze
vissersregel, zou het nu eigenlijk de ongunstigste tijd zijn, omdat de vissen
nu gelijk met de ondergaande zon de diepte opzoeken en er dus aan de
oppervlakte niet veel vis meer aanwezig is.
[3] IK zei: 'Juist daarom gaan we nu
vissen, en dan zal blijken dat wij ook van het vissen meer afweten dan de
andere vissers. Overdag en bij windstille zee kan iedereen vissen, maar 's
avonds en bij een zeer onrustige zee vissen kan buiten Mij thans wel geen
enkele visser meer. Dus laten we nu gaan en ons vistuig klaarmaken!'
[4] Daarop verlieten wij de kamer,
namen het vistuig, dat uit een aantal grote treknetten bestond, maakten de
vissersboten los, scheepten ons in en voeren ongeveer drie veldwegen * (*
Veldweg = Griekse afstandsmaat van 192 m.) ver van de oever .
[5] Daar zei IK: 'Wel, werp de netten
uit, houd ze goed strak, en laat de roeiers rustig naar de oever koersen, en
aan de oever zal wel blijken of de ondergaande zon ons bij het werk gehinderd
heeft!”
[ 6] Het gebeurde zoals Ik gezegd had,
en toen we bij de oever kwamen waren de netten zo vol met voortreffelijke
vissen, dat ze bijna begonnen te scheuren. Toen de vissers de vissen uit de
netten in de viskaren wilden doen, bleek de ruimte te klein om alles op te
nemen; ruim een derde deel van de vis moest in de samengebonden netten tussen
de boten in het water blijven hangen.
[7] 'Nee', zei DE WAARD, 'zo'n vangst
op dit tijdstip is ongehoord! O Meester, als U met nog tien keer zoveel
leerlingen nog volle tien jaar in mijn huis zou wonen en eten, dan zou ik U
daarmee de winst, die U mij vandaag door deze visvangst bezorgd hebt, niet
kunnen vergoeden! Zie eens, mijn grote goed gebouwde huis met de vele,
doelmatige bedrijfsgebouwen en alles wat daarin is -en ook met alle akkers,
weiden, bossen, gemeenteweiden en wijngaarden -, is lang niet zoveel waard als
deze haast ontelbaar vele, grote edelvissen, die anders maar zelden 's winters
zo hier en daar gevangen worden. Als men er in het gunstigste geval tien vangen
kan, is men zonder meer al een rijk man; want vissen van dit soort worden voor
honderd zilverstukken per stuk door de Romeinen en Grieken vlot opgekocht,
ingezouten en aan de hoven der koningen zeker voor driehonderd zilverstukken
verkocht. Als U het goedvindt, o Meester, dan stuur ik mijn knechten er met een
paar naar de stad naar de Romeinen en de Grieken, en dan kunt u zich ervan
overtuigen met hoeveel geld zij al heel gauw terug zullen komen! ,
[8] IK zei: 'Doe dat in elk geval;
maar zeg wel tegen al je mensen dat zij niet over Mij spreken, want dan zouden
we heel snel opgescheept zitten met alle belangrijke Romeinen en Grieken! Laat
voor ons avondmaal ook deze prachtige vissen klaarmaken, en zelfmoetje flink
mee-eten, want tot op heden heb je alleen maar horen praten over de heerlijke
smaak van deze vissoort, maar zelfheb je er nog nooit een geproefd. Pas wanneer
je er nu eerst zelfeen zult eten, zul je merken waarom men zoveel geld voor
deze vissen betaalt. En nu kun je je knechten wel met de vissen wegsturen; maar
zij moeten die uit de netten nemen. Ook voor ons moeten die uit de netten
genomen worden; laat de vis in de karen met rust! ,
[9] Toen ging de waard, besprak de
zaak met zijn vele knechten, en ongeveer vijftig van hen namen ieder twee
vissen, omdat drie teveel geweest zou zijn, en droegen die gezamenlijk naar de
stad. Vlug gingen de knechten naar de Romeinen en Grieken, en toen deze de
bekende edelvissen zagen, ontstond er een formele verkoop bij opbod zodat een
vis van maar 40-50 pond voor tweehonderd zilverstukken verkocht werd.
[10] De Romeinen en de Grieken vroegen
wel, evenals een aantal rijke joden, hoe ze toch op dit heel ongewone tijdstip
aan zulke edelvissen gekomen waren.
[11] Maar de knechten zeiden dat ze
van een onbekende visser het geheim in handen hadden gekregen zulke vissen ook
buiten het winterseizoen te vangen, en de vissen waren het zekerste bewijs dat
het geheim betrouwbaar was. Toen werden hun verder geen vragen gesteld en de
knechten brachten de waard weldra zo'n grote hoeveelheid geld als opbrengst van
de vissen, dat hij nauwelijks ruimte genoeg vond om al het geld onder te
brengen en te bewaren.
[12] Inmiddels kwam ook onze
nachtelijke maaltijd gereed en wij gingen aan de grote tafel zitten.
[13] Toen DE JOODSE GRIEKEN de goed toebereide
vissen zagen, zeiden zij: 'Van deze bijzonder edele soort hebben wij er slechts
eenmaal één te eten gekregen, en nu ligt er zo'n groot aantal voor ons! 0, dat
is echt teveel van het goede! 0 Meester, dat is ook Uw vlees en bloed zoals de
waard dat zo goed heeft uitgelegd; want zonder Uw woord en zonder Uw wil zouden
wij vast nooit, zo'n maaltijd gekregen hebben! Ja, hier zie je duidelijk
waartoe de liefde, de wijsheid en de almacht van God allemaal in staat is! O,
wat is de mens toch helemaal niets bij U vergeleken, o Heer en Meester!’
[14] IK zei: 'Zo is het bepaald niet;
want het is immers juist de wil van de Vader dat ieder mens net zo volmaakt zal
worden als Hij Zelf in de hemel volmaakt is. En de tijd zal leren dat Mijn
echte leerlingen nog grotere dingen zullen doen dan die Ik nu doe! Die tijd is
echter nog niet gekomen maar zal niet zo erg lang meer op zich laten wachten. -
Nu houden we daar echter over op en eten en drinken zoveel we lusten en nodig
hebben!
[15] Zolang de bruiloftsgasten de
bruidegom bij zich hebben, moeten ze niets te kort komen; want zij zullen als
de bruidegom zal zijn opgevaren naar vanwaar Hij gekomen is, nog genoeg te
doorstaan krijgen. De ware bruidegom ben Ik, en die in Mij geloven zijn ware
bruiden en bruiloftsgasten tegelijk. Wees daarom nu vrolijk en blij van zin!'
[16] Daarop tastten allen flink toe en
aten en dronken met veel genoegen
en werden
daarbij heel opgewekt.
[17] EEN JOODSE GRIEK zei bij het eten
van de vis: 'In Kis bij Kisjonah hebben we ook edelvis gegeten die erg goed
was; maar die was niet te vergelijken met deze, en toch is het hier dezelfde
zee en hetzelfde water?!'
[18] IK zei: 'Dat zeker, -maar niet
dezelfde bodem! Deze vissen zijn zeldzaam en komen in de natuur alleen maar in
deze streek voor. Zij voelen zich merendeels slechts in diep water thuis, waar
zij dan ook hun voedsel vinden dat bestaat uit een soort diepzee planten. Die
planten komen echter alleen maar hier voor en wel over een oppervlak van
duizend akkers; verder is de bodem van de zee tot in de verre omtrek leeg, en
deze vis komt daar niet voor. - Maar laten we nu eten en drinken! ,
51
Over vasten en boete doen
Het
geheim van de Farizeeër en de tollenaar
[1] De vis smaakte goed en de wijn
niet minder. Ik zelf at en dronk flink, zodat het een paar Joodse Grieken
opviel dat Ik als mens die helemaal van de geest van God doordrongen was, net
zoveel eten en drinken kon als elk ander mens.
[2] Omdat Ik dat wel merkte, zei IK:
'Het lichaam heeft het zijne nodig en de geest ook het zijne; wij zijn nu
echter onze ledematen verschuldigd om ze goed te sterken, en daarna zullen we
de geest niet vergeten.
[3] Laat niemand denken dat Hij God
een goede dienst bewijst door te vasten en voor zijn begane zonden in haren
kleding voor het oog van de hele wereld boete te doen, -maar alleen diegene is
God welgevallig, die dankbaar eet en drinkt wat God hem schenkt om daardoor
zijn aardse krachten sterk te maken voor nuttig werk waardoor hij zichzelf en
zijn naaste zoveel mogelijk kan helpen, en die, als hij enige zonde beging,
deze als zodanig kent, berouwt, verafschuwt, niet meer begaat en zich zo
waarachtig verbetert.
[4] Br zijn er evenwel jammer
genoeg velen die tijdens hun leven alleen maar eten en drinken. Zij zorgen
alleen voor hun buik en voor hun huid. Naastenliefde is hun vreemd, en voor een
arm mens spuwen zij op de grond en zij laten hem niet aan hun huisdeur komen.
Hun buik die altijd gevuld is, laat hun nooit de pijn van honger of dorst
voelen. Dat zijn echte zwelgers, smulpapen en zatlappen, die daardoor met hun
lichaam altijd klaar staan voor allerlei geilheid, ontucht, hoererij en
echtbreuk. Dat is dan vraatzucht en zwelgerij waarmee niemand ooit in het rijk
van God zal binnengaan.
[5] Zo staat het ook
met al die huichelaars die vasten en in haren kleren boete doen en voor hun
zonden aanzienlijke offers aan de tempel geven om door het volk als
rechtvaardigen aangezien en geprezen te worden, maar die dan zelf ieder mens
met de nek aanzien, als een vermeende zondaar verachten en al van verre met een
boog om hem heenlopen omdat zij niet konden zien dat hij gevast, in haren
kleren boete gedaan en aan de tempel geofferd had.
[6] Ik zeg jullie echter: Zulke mensen
zijn eveneens een gruwel voor God; want hun hart is verhard, evenals hun geest
en hun verstand. Zij veroordelen hun naasten zonder enige toegeeflijkheid en
clementie, ze vegen voor de deur van hun buurman en zien de grote hoop
vuiligheid niet voor hun eigen voorportaal. O waarlijk Ik zeg jullie: Zoals
deze tempelheiligen en - rechtvaardigen nu meten, zo zullen zij aan gene zijde
op hun beurt ook gemeten worden!
[7] Ik zeg jullie: Wie hier oordeelt,
zal ook aan gene zijde geoordeeld worden; wie echter niemand oordeelt behalve
zichzelf, zal ook aan gene zijde niet geoordeeld worden, maar direct opgenomen
worden in Mijn rijk!
[8] Ik zal jullie hier echter in een
beeld de enige manier tonen waarop menselijke zelfrechtvaardiging zuiver en
deugdelijk is voor God. Luister dus! (Luc.18,9)
[9] Er gingen twee mensen op naar de
tempel, de één een rijke maar overigens streng volgens de wet levende jood, en
de ander een tollenaar. (Luc.18, 10) Toen de Jood in de tempel kwam,
ging hij vlak voor het altaar staan en zei hardop:'O God, ik dank u hier voor
Uw altaar dat ik niet ben zoals vele anderen! (Luc.18,11) Want U, o
Heer, Heer, heeft mij de goede en vaste wil gegeven en ook alle andere aardse
goederen daarbij , die het mij alleen mogelijk maakten al Uw geboden volledig
op te volgen; en hoe goed doet het nu mijn zielom, nu mijn dagen ten einde
lopen, geheel rechtvaardig voor U te staan!'(Luc.18, 12) Nadat hij nog
een aantal van zijn rechtvaardige en dus naar de wet goede handelingen zo aan
God had voorgedragen, legde hij een groot offer op het altaar en ging
vervolgens uiterst tevreden met zichzelf, en met het beste geweten van de
wereld, de tempel uit en naar huis, waar zijn strenge huistucht maakte dat
niemand van zijn personeel erg blij met hem was, omdat zijn reine geweten, zijn
strenge zin voor orde en zijn wettische rechtvaardigheid niets dan louter
zonden en fouten bij hen ontdekten.
[10] Onze zondige tollenaar echter
trok zich in de tempel berouwvol in zichzelf terug, bleef helemaal achteraan
staan, en durfde zijn ogen niet op te slaan naar het altaar, terwijl hij bij zichzelf
zei:'O Heer, rechtvaardige, heilige en almachtige God, ik ben een te groot
zondaar en daarom helemaal niet waardig mijn ogen naar Uw heiligdom op te
slaan; ziet U mij echter toch genadig en barmhartig aan!' (Luc.18,13)
[11] Wel, wat denken jullie, wie van
die twee mensen kwam er gerechtvaardigd uit de tempel?'
[12] De joodse Grieken zagen elkaar
aan en wisten niet erg goed wat ze
Mij voor antwoord moesten geven; want
niemand kon in hun ogen toch rechtvaardiger zijn dan de jood die de wet tot in
de puntjes vervulde. De zondige tollenaar kon naar hun mening zeker niet meer
gerechtvaardigd de tempel verlaten dan de genoemde Jood!
[13] Maar IK zei tegen hen: 'Jullie
vergissen je in je oordeel! De Jood ging helemaal niet gerechtvaardigd uit de
tempel; want hij prees zichzelf luid voor al het volk, trok aller ogen, oren,
lof en bewondering naar zich toe en beloonde zich op deze wijze zelf. Is zo 'n
gevoel van eigenwaarde echter ook niet een heel erge soort van hoogmoed?! De
vruchten daarvan zijn uiteindelijk haat en verachting en een voortdurende
vervolging van allen die hij niet als gelijkwaardig erkent en beoordeelt. Is
zo'n mens dan wel een gerechtvaardigde voor God? O, beslist niet! Hij staat er
nog erg ver vanaf!
[14] Maar de tollenaar is een gerechtvaardigde
voor God; want hij is vol deemoed en vindt zichzelf veel slechter dan de andere
mensen. Hij haat en veracht niemand en is blij dat men hem niet nog meer
veracht en ontwijkt dan toch al het geval is. -Wel, wat zeggen jullie? Heb Ik
goed geoordeeld?' (Luc.18 ,14)
[15] Toen zeiden
ALLEN: 'O Heer, U alleen heeft in alle dingen gelijk, en wij allen zijn
duistere en zondige mensen. Ons oordeel is daarom net zoals wij zelf zijn. O,
dat was een volkomen juist beeld, want vaak waren wij in de gelegenheid zulke
rechtvaardigen gade te slaan, die zich zo blank als een lelie wisten voor te
doen, en men kon ook niet zeggen dat zij huichelden in de tempel want zij
hielden zich bijzonder gewetensvol aan alle wetten. Maar juist daarom waren zij
toch heel onverteerbare mensen; want zij hielden de wet niet omdat zij daarin
de wil en de orde van God herkend hadden, maar zij deden alsof de wet hun werk
was, om als streng wettische mensen des te meer invloed te kunnen uitoefenen op
hun bedienden en huisgenoten en des te beter hun fouten en ondeugden te kunnen
laken. Omdat wij veel van zulke waarnemingen hebben kunnen doen, zien wij nu
ook des te meer de grote waarheid in van Uw gegeven beeld en danken wij U, o
Heer, voor deze les die zoveel waarheid bevat.'
[16] IK zei: 'Nu dan, wees niet
kleinmoedig, en eet en drink als jullie nog zin hebben! Ik Zelf zal van deze
vis nog wat nemen.’
[17] Toen namen allen nog van de vis
en lieten zich ook de wijn heel goed smaken.
52
Over de verzoeking en de zwakken
Oefen
het denken
[1] Toen wij allen genoeg gegeten en
gedronken hadden, vroeg de waard Mij, of wij omdat het reeds tamelijk laat in
de nacht was geworden soms wilden gaan rusten.
[2] Maar IK zei: 'Wie behoefte aan
rust heeft, moet gaan rusten; Ik heb er echter geen behoefte aan en daarom ga
Ik nu ook nog niet rusten. Bovendien is het voor het lichaam beslist niet
bevorderlijk meteen na een maaltijd te gaan rusten; daarom blijven we nog een
paar uurtjes wakker . Maar wie voelt dat hij rust nodig heeft, laat die gaan
rusten!’
[3] ALLEN zeiden: 'Nee, nee, o Heer,
wij willen met U wakker blijven tot de morgen, als U het wilt! Want wij weten
maar al te goed dat bij U alles een innerlijke, onnaspeurbare betekenis heeft,
en dus schuilt hier ook beslist wat achter, en dus blijven wij wakker!'
[4] IK zei: 'Jullie hebben gelijk;
waak en zorg dat niemand van jullie in verzoeking komt!’
[5] Toen vroegen MIJN EERSTE
LEERLINGEN aan Mij: 'Heer, wat kan ons in Uw nabijheid dan wel in verzoeking
brengen?! Want wij hebben aan Uw zijde toch al zo veel beleefd, en er heeft ons
nog heel weinig ook maar een moment in verzoeking gebracht.’
[6] IK zei: 'O, beroem je daar maar
niet op, want de geest van de verzoeking gaat rond als een hongerige, brullende
leeuwen probeert de mensen te verslinden! Jullie kunnen niet waakzaam genoeg
zijn en niet genoeg letten op ieder zuchtje wind datje o zo licht prikkelt! Als
zo'n prikkeling de mens in zijn hart ook maar een haarbreedte aan haar kant
gebracht heeft, dan zal het hem heel veel wilskracht kosten om zijn eerdere
standpunt te herwinnen. Onthoudt dat allen goed; want zolang de mens in deze
wereld leeft, denkt, wil en handelt, weegt zijn vlees zwaarder dan zijn ziel.’
[7] PHILIPPUS zei: 'Dat is maar al te
waar, en ik heb dat allemaal heel goed bij mijzelf waargenomen; maar nu ik oud
ben, doet geen enkele verzoeking mij nog iets. Ik heb maar één fout en die
bestaat uit een soort geloofszwakte die zo nu en dan optreedt, dat wil zeggen,
ik geloof eigenlijk wel alles wat U zegt, o Heer, -maar als mijn verstand alles
soms niet meteen begrijpt, dan wordt mijn geloof ook zwak, en dan verval ik
meteen in allerlei zorgelijke vragen waarop van geen enkele zijde een duidelijk
antwoord in mijn hart te vinden is, en dan begin ik al gauw lichte twijfel te
voelen. Dat is de enige verzoeking die mij nog steeds zo nu en dan besluipt.
Maar U, o Heer, zou mij daar wel van kunnen bevrijden en U zou mij daardoor een
zeer gelukkig mens maken!’
[8] IK zei: 'Als Ik dat door de kracht
die in Mij woont zou doen, zou je geen vrij mens meer zijn, erg traag worden en
al gauw ophouden om je ziel te oefenen in het steeds meer winnen van de ware
levenskracht.
[9] Laat dus daarom een ieder zijn
last gewillig dragen en zich steeds oefenen in alle goede dingen van het
innerlijke leven! Op de juiste tijd zal daardoor ook zijn levensmaat vol worden
en dan zal hij pas ware onvergankelijke vreugde hebben over het brood dat hij
zo zelf in het zweet van zijn aangezicht verworven heeft.
[10] Stel je eens een heel
verwekelijkt mens voor, die vanaf de wieg totaal niets hoefde te doen. Hij at
en dronk de beste spijzen, leerde hoogstens alleen maar te praten en droeg
behalve zijn kleren nooit enige last. Als zo iemand dan een gewicht van maar
enkele ponden over een bepaalde afstand moet dragen, zal hij dat nauwelijks
kunnen, omdat hij daarvoor zijn fysieke krachten nooit ook maar in het minst
geoefend heeft. Als hij dan toch begint zijn lichamelijke krachten door een
langzaam toenemende bezigheid te oefenen, zal hij het binnen enkele jaren ook
zover brengen, grotere lasten met gemak op te tillen en te vervoeren. Maar zou
hij ook tot deze grotere lichaamskracht gekomen zijn als hij maar steeds de
andere mensen voor zich de lasten had laten tillen en dragen?!
[11] En kijk, precies zo ziet het er
bij jou met je denkvermogen uit! Je hebt dat vanaf je jeugd veel te weinig
geoefend en pas nu op latere leeftijd ben je het wat meer gaan oefenen, en je
hoeft je er dus ook niet over te verwonderen dat je nu veel dingen niet zo snel
onthoudt en begrijpt als menig ander .
[12] Ik ben echter een goed leraar en
leider en Ik draag Mijn leerlingen niet op handen over alle wegen en voetpaden,
hoe steil en oneffen ook, maar laat hen zelf lopen opdat ze sterk genoeg worden
om voortaan zelfstandig over alle wegen te kunnen gaan, ook de ruwste.
[13] Als iemand echter op een bepaalde
weg een hindernis ontmoet die echt te groot is, dan zal Ik hem wellicht en
kracht geven om ook die grote hindernis te overwinnen. Maar in de eerste plaats
moet elk mens zelf alles doen wat in zijn vermogen ligt; als hij meer nodig
heeft, zal hem dat op het juiste moment gegeven worden. -Heb je dat nu goed
begrepen?'
[14] PHILIPPUS zei: 'Ja, Heer, dat heb
ik nu goed begrepen, en ik zal alle mogelijke moeite doen om in mijn denken en
geloven zo sterk mogelijk te worden!’
53
De bestemming van de schepselen
[1] Daarop zei DE WAARD: 'Ik ken die
mens in mijzelf ook en weet nu ook, wat mij te doen staat. Ik wil het niet
hebben over alle profeten en over het Hooglied van Salomo, -waarvan ik tot op
heden nog zeer weinig of helemaal niets begrepen heb; maar toch heb ik bij het
doorlezen van die wijzen uit de voortijd vaak wel gedacht dat zij juist door
hun mystieke taal de mens zeer in het denken oefenen en hem daardoor gewoonweg
dwingen om steeds dieper in zichzelf te gaan, en dat vind ik erg goed. Als je
dan zo echt diep in jezelf bent doorgedrongen, volgt het ene lichtpuntje na het
andere en dan worden veel dingen je duidelijk die vroeger een onoplosbaar
raadselleken. Maar zoals gezegd, ik heb het nu niet over de onbegrijpelijkheid
van de geschriften van de oude wijzen en zieners, maar over heel natuurlijke
dingen.
[2] Zoals bijvoorbeeld over de ware
bestemming van een schepsel op deze aarde, en dan komen we meteen op onze
edelvissen. Het zijn zeldzame en zelfs heel levenslustige, mooie waterdieren.
Pas de mens kwam op het idee, door honger gedreven, ze te vangen en te eten.
Wel, is het dan hun ware bestemming om door ons mensen gevangen, gedood en
daarna als een ware delicatesse gegeten te worden?! Als dat hun ware bestemming
is, weet ik niet wat dan indertijd hun bestemming was toen de mens nog niet op
de gedachte was gekomen om deze vissen te vangen, te doden en dan goed
klaargemaakt te eten.
[3] Van dergelijke vragen heb ik er
wel duizenden, en hoe meer ik erover nadenk, des te verwarder word ik en ik
raak alleen maar steeds verder van het licht verwijderd in plaats van er
dichterbij te komen, en juist door dat gezoek en gepieker kan ik nooit helemaal
achter het beslist zeer wijze doel komen dat de Schepper heeft met deze en de
talloos vele andere schepselen. Zoiets zou ook eigenlijk voor ons mensen ook
helemaal niet nodig zijn, want schepselen zijn er nu eenmaal en de goede en
wijze Schepper zal wel weten waarom Hij ze geschapen heeft.
[4] Maar de mens is en blijft een
denker en kan in zichzelf geen rust meer vinden zodra zijn gedachten eenmaal
met hem op de loop gaan. En zo vergaat het mij! Ook al weet ik dat al dat
nutteloze denken mij helemaal niet helpt, toch denk ik steeds maar door, en
daartegen zou ik dan ook van U een goed geneesmiddel willen hebben; want dat
denken maakt het mij nu al behoorlijk moeilijk, en ik zou er wat voor geven als
ik daar voor altijd van bevrijd zou kunnen worden. ‘
[5] IK zei: 'Ja, Mijn beste vriend, op
dat punt ben je echter wat moeilijk te helpen; want dan zou Ik heel lang met je
moeten praten om je van alle ontelbare soorten schepselen het ware doel van hun
bestaan uit te leggen. Alleen in het algemeen kan Ik je zoveel zeggen, dat alles
wat voor de mensen zichtbaar en voelbaar geschapen is iets geestelijks is dat
onder het gericht ligt en de bestemming heeft om via een lange rij van allerlei
vormen tenslotte in een vrij en zelfstandig leven over te gaan.
[6] De vormen zijn vaten ter opname
van het leven uit God en zijn er reeds te beginnen met het gesteente -door
alle rijken der mineralen naar het plantenrijk, door het gehele plantenrijk
weer naar het dierenrijk en door dat rijk naar de mens.
[7]
Iedere vorm komt overeen met een zekere intelligentie. Hoe eenvoudiger de vorm
is, des te eenvoudiger en onbeduidender is ook de daarin aanwezige
intelligentie; hoe ontwikkelder en complexer een vorm is, des te meer
intelligentie je daarin ook zult vinden.
[8] Neem bijvoorbeeld een naakte regenworm,
enje zult aan zijn manier van doen gemakkelijk zien dat zijn zeer geringe
levensintelligentie helemaal overeenstemt met zijn vorm; beschouw daarentegen
de vorm van een bij, die al heel gecompliceerd is, dan zul je daaruit ook de
veel hogere intelligentie afleiden die behoort bij de wijze waarop dit diertje
leeft! En zo neemt dat toe tot aan de mens.
[9] Deze vormen zijn slechts
voorlopige concentratieplaatsen en dragers van sterker en intelligenter wordend
leven. Dit leven is voortdurend bezig hogere vormen aan te nemen en verlaat
afhankelijk van de eisen die een hogere vorm stelt de voormalige eenvoudiger
vorm. Wat er dan verder met de achtergebleven levenloze vorm gebeurt, is
onbelangrijk, want dat was alleen maar een organisch-mechanisch omhulsel dat
speciaal geschikt was voor de daarin verblijvende levensintelligentie. Of deze
vissen dus nu door ons mensen of door andere dieren gegeten worden, dat brengt
het grote doel van de Schepper niet in het minst in gevaar, en het einddoel van
het leven wordt toch onvermijdelijk bereikt.
[10] Dat zich echter in de levenloze
omhulsels voedingsdelen bevinden, is bekend, en doordat de levenloze vormen op
hun beurt ook weer verteerd worden gaat ook het meer edele daarvan weer in een
ander leven over, en zo zie je hier op aarde een voortdurende strijd en
wisseling van leven door de hele, grote kring van schepselen tot aan de mens
toe.
[11] Maar zelfs de uiterlijke vorm van
de mens, namelijk zijn lichaam, heeft slechts waarde zolang de levende ziel
daarin woont. Is de ziel eenmaal rijp geworden, dan verlaat zij voor eeuwig het
lichaam, dat daarna wordt verteerd. Het is dan van geen belang door wie of door
wat. Wat er nog aan substantieels tot de ziel behoort, wordt ook weer aan de
ziel gegeven; al het andere gaat als voedingsstof in vele andere geschapen
vormen over . Hier heb je heel in het kort een grondige beschrijving van al
datgene waarover jij tevergeefs zoveel hebt nagedacht. - Begrijp je dit nu
goed?'
54
De opstanding van het vlees
[1] DE WAARD zei: 'Ja, ik begrijp het
nu wel zo ongeveer, hoewel ik hier openlijk bekennen moet dat dit alles voor
mij helemaal nieuw en haast niet te geloven is. Dan bestaat dus de
uiteindelijke opstanding van het lichaam niet, waaraan alle joden toch vast
geloven en waarvoor zij de lijken op bepaalde kerkhoven begraven in het geloof
dat zij op de jongste dag door de engelen weer gewekt en met hun zielen
verenigd zullen worden! De joden zullen het moeilijk geloven! Ik geloof het
wel, omdat U, o Heer, het ons nu zo verteld heeft en heel grondig hebt
uitgelegd, -maar als iemand anders mij dat verklaard zou hebben, zou ik hem erg
moeilijk hebben kunnen geloven; want het wijkt te sterk van het bestaande
geloof af. En toch moet ik nu openlijk bekennen dat de ervaring mij geleerd
heeft dat het allemaal alleen maar zo kan zijn en niet anders. -Oude en nieuwe
leerlingen, wat is dan jullie mening?'
[2] EEN VAN
DE JOODSE GRIEKEN zei: 'Wat ons betreft, wij zijn het helemaal met je eens! We
zien wel de waarheid in van wat er gezegd is, maar ook de moeilijkheid om deze
totaal nieuwe leer aan de mensen van deze tijd begrijpelijk als waarheid voor
te stellen. '
[3] IK zei: 'Ik heb jullie deze leer
echter ook niet gegeven om aan de joden te beschrijven! Als jullie iemand
anders daarmee onderricht willen geven, dan kunnen jullie dat altijd doen; maar
of hij het gelooft of niet is voorlopig onbelangrijk. Als de tijd gekomen is,
zullen echter Mijn ware aanhangers toch al door Mijn geest die over hen
uitgestort wordt in alle waarheid en wijsheid geleid worden.
[4] Het spreekt toch vanzelf dat het
aardse lichaam wanneer het eenmaal ontzield is, nooit meer op zal staan en in
al zijn delen weer levend gemaakt zal worden; want als dat het geval zou zijn, dan
moesten op die bepaalde jongste dag ook al de tijdens het vaak heel lange
tijdelijke leven van het lichaam afgeraakte delen, zoals de haren, nagels,
verloren tanden en alle door het wassen verdwenen grove huiddeeltjes, en ook de
in vele bittere gevallen vergoten bloeddruppels, zweetdruppels en nog veel meer
wat het lichaam mettertijd afgelegd heeft, mee opgewekt en mee levend gemaakt
worden. Stel je dan zo'n menselijke gedaante eens voor die op de jongste dag
weer tot leven gewekt is, -wat zou die er dan belachelijk uitzien.
[5] De mens heeft echter tijdens
verschillende perioden van zijn leven ook een verschillend lichaam; zo is
bijvoorbeeld het lichaam van een kind een ander dan dat van een opgeschoten
knaap, en een ander dan dat van een jongeling, en een ander dan dat van een man
en een heel ander dan dat van een grijsaard. Wel, bij het volkomen opnieuw tot
leven wekken van de gestorven mensenlichamen op de jongste dag zou men zich
toch wel af moeten vragen of alle levensvormen die iemand vanaf zijn kindertijd
tot op hoge leeftijd bezeten heeft, tegelijk of na elkaar of zelfs alleen maar
één daarvan weer opnieuw tot leven gewekt moeten worden.
[ 6] Dan doet zich nog een heel
belangrijke vraag voor, en dat is de volgende: Bij de Romeinen, Grieken en Egyptenaren
en bij nog vele andere volkeren van deze aarde worden de lijken tot as
verbrand. Ergens anders gooit men ze in zee en worden ze door de zeemonsters
gegeten en daardoor deel van het lichaam van de zeemonsters, en gaat zo'n
monster dan dood, dan wordt het weer door andere dieren gegeten. Wat moet er op
de jongste dag van deze lichamen opgewekt worden? Bij het verbranden is het
grootste deel van het lichaam in rook en damp opgegaan die zich met de lucht
vermengd heeft, en bij de in zee geworpen lichamen is vlees en al een
bijbestanddeel van de zeedieren geworden en zo in een heel ander wezen
overgegaan. Wie moet dan de voormalige menselijke lichaamsbestanddelen uit de
talloos vele dierenlichamen, uit het water, uit de lucht, uit de mineralen en
uit de planten en wonnen verzamelen en weer samenvoegen?
[7] En als zelfs dat bij God niet
onmogelijk zou zijn, dan is het toch de vraag wat voor nut en baat een vrije
ziel daarvan zou kunnen hebben. Waarlijk, iedere ziel die eenmaal verlost is
van zijn zware lichaam zou zich zeker uitermate ongelukkig voelen als zij weer
daarin terug zou moeten gaan -en dat ook nog voor eeuwig -!
[8] Bovendien zou het ook nooit
overeen kunnen stemmen met de eeuwige orde van God, want God Zelf is een
zuivere geest en de mensen hebben tenslotte ook zonder uitzondering alleen maar
de bestemming om voor eeuwig zuivere geesten te worden die aan God gelijk zijn.
Waarvoor zouden zij dan die lichamen nodig hebben?!
[9] Ja, ze zullen ook daar lichamen
hebben, maar niet deze aardse, grofstoffelijke, maar heel nieuwe, geestelijke,
die zullen voortkomen uit hun aardse goede werken volgens Mijn leer die Ik nu
aan jullie heb gegeven.
[10] Als de zaken zo liggen, hoe kan
dan iemand menen dat onder de opstanding van het lichaam het in de toekomst opnieuw
levend maken van deze aardse lichamen verstaan wordt?! De opstanding van het
lichaam bestaat alleen uit de goede werken die de ziel in dit lichaam voor de
naaste heeft gedaan en die alleen aan de ziel het ware, eeuwige leven geven.
[11] Wie dus Mijn leer hoort, in Mij
gelooft en daarnaar handelt, die zal Ik Zelf opwekken op zijn jongste dag, die
meteen na het uittreden van zijn ziel uit dit lichaam volgt, en wel zo dat
niemand merken zal hoe snel die verandering gaat, want de verandering zal ogenblikkelijk
plaatsvinden.
[12] En nu geloof Ik, dat jullie ook
op dit punt alles helemaal duidelijk is. Heeft echter iemand nog de een of
andere moeilijkheid of twijfel, laat die dat dan laten horen!’
55
Over de ziekten en over de vroegtijdige dood
[1] Toen zei EEN JOODSE GRIEK: 'Heer
en Meester, dat is ons allen nu helemaal duidelijk; maar toch is er nog één
ding waarvoor ik geen echte reden kan bedenken. Waarom moeten er toch zoveel
kinderen in hun prille, nog helemaal onontwikkelde jeugd sterven, en waarom
moet er bijna altijd aan de lichamelijke dood een ernstige ziekte voorafgaan
die het lichaam verzwakt en doodt? Als een mens eenmaal rijp is, zou hij als
ziel toch wel heel gemakkelijk en zonder pijn het lichaam kunnen verlaten, en
kinderen zouden voordat zij een bepaalde graad van rijpheid bereikt hebben
nooit of te nimmer moeten sterven. Maar wat zie je aan één stuk door: Kinderen
sterven op alle leeftijden, en de ernstige ziekten verdwijnen niet en zijn een
voortdurende plaag voor de mensen. O Heer en Meester , waarvoor is dat nu nodig
op deze aarde?'
[2] IK zei: 'Dat zou helemaal niet
nodig zijn, en dat was ook niet zo in de voortijd; heb je soms in enige kroniek
gelezen over ernstige ziekten bij de mensen die aan God trouw waren en volgens
Zijn geboden leefden?! Zij bereikten allen een hoge leeftijd en hun sterven was
een zacht, pijnloos inslapen. Toen stierf er ook geen kind, want het werd door
gezonde ouders verwekt en op een gezonde, natuurlijke manier gevoed en
opgevoed.
[3] Toen echter later bij de mensen
allerlei vormen van hoogmoed en daarmee een heelleger van helse zonden tegen de
geboden van God en tegen de wetten der natuur hun intrede deden, kwamen er pas
door eigen schuld allerlei kwaadaardige ziekten onder de mensen. De daardoor
verzwakte mensen konden vervolgens ook geen gezonde kinderen meer verwekken.
Zulke reeds vanaf het moederlichaam verzwakte kinderen kregen langzaam maar
zeker steeds meer te lijden van allerlei ziekten en stierven toen in alle
leeftijdsstadia.
[4] Omdat dat nu zo gaat, moetje niet
denken dat God dat vanwege het een of andere onnaspeurbare geheime plan bij de
mensen heeft ingesteld; Hij heeft het echter toegelaten, opdat de mensen ten
eerste door de ziekten afgehouden worden van te veel zondigen, en ten tweede,
opdat zij door de bittere en pijnlijke ziekten meer van de wereld worden
afgetrokken, tot inkeer komen, hun zonden inzien, deze verafschuwen en zo met
geduld en overgave aan de goddelijke wil zalig kunnen worden.
[5] Zo is het ook bij de kinderen. Wat
moet er op deze aarde van een lichamelijk helemaal verkommerd kind
terechtkomen, en speciaal bij ouders die zelf in alle zonden geboren werden?!
Wie zal hen opvoeden en wie zal hen genezen van al hun kwalen?! Is het dan niet
beter dat zij van deze wereld teruggenomen worden en daarna aan gene zijde in
het speciaal voor hen bestaande kinderrijk door de engelen grootgebracht
worden?!
[6] Ik zeg jullie: 'God weet alles en
zorgt ook voor alles! Maar hoe kunnen de mensen in deze tijd, daar de meesten
God helemaal niet meer kennen en niets van Hem weten, dan weten wat God doet en
wat Hij voorschrijft voor hun mogelijke geluk?!
[7] Als God geen ziekten zou hebben
toegelaten die passen bij de zonden der mensen, dan zou meer dan de helft van
de mensheid helemaal te gronde gaan, en de aarde zou een complete hel worden en
verwoest moeten worden en als dode brokstukken in de eindeloze wereldruimte
moeten ronddolen, zoals er in dit zichtbare heelal met zijn sterren en werelden
ook al soortgelijke voorbeelden te vinden zijn, waarover Mijn leerlingen jullie
wel wat meer kunnen vertellen. -En nu vraag Ik jullie, hoe jullie dat begrepen
en opgevat hebben.'
[8] Toen zeiden DE JOODSE GRIEKEN:
'Ja, Heer en Meester, ook dit is nu volkomen duidelijk voor ons, en het ergert
ons ook helemaal niet meer dat ook wij reeds verscheidene malen ernstig ziek
waren en dat wij hoogstwaarschijnlijk tenslotte nog door een ernstige ziekte
van deze wereld naar de andere geholpen worden; want wij hebben gedurende ons
leven ook heel vaak en heel erg gezondigd! Maar nu zouden wij nog van U willen
weten welke zonden de oorzaak zijn van de meeste en ernstigste ziekten; want
daarin zal toch ook wel verschil zijn.'
56
De voornaamste oorzaken van de ziekten
[1] IK zei: 'Van alle zonden zijn
hoererij, ontucht en allerlei soorten geilheid de ergste. De mensen worden
echter tot deze zonde verleid door nietsdoen, hoogmoed en trots. Want voor de
hoogmoed is niets meer heilig; hij zoekt slechts alle hem ten dienste staande
middelen om daardoor de hartstochten van zijn op de wereld gerichte zinnen te
bevredigen.
[2] Als dan door zo iemand kinderen
verwekt worden, - wat komen er dan beklagenswaardige mensen op deze wereld, die
met allerlei ziekten behept zijn! -Deze zonde is dus een hoofdoorzaak, waardoor
alle ergste ziekten in deze wereld komen.
[3] Daarna komen echter ook vraatzucht
en zwelgerij, toorn en vele soorten ergernis, door welke zonden zich ook
allerlei ziekten bij de mensen ontwikkelen en hen dan op jammerlijke wijze
kwellen
[4] Zei Ik niet tegen de zieke in Jeruzalem,
die meer dan acht en dertig jaar bij het bad van Bethesda wachtte om genezen te
worden, toen Ik hem genezen had: ' Ga heen en zondig niet weer, opdat u niet
nog wat ergers overkome!'?! Zijn erge jicht was derhalve ook een gevolg van
zijn vele zonden van vroeger. En zo is het vrijwel bij de meeste door Mij
genezen mensen eveneens het geval geweest. Als zij door hun vele zonden niet
ziek geworden zouden zijn, dan zouden hun zielen ook verloren geweest zijn.
Maar een heel zware en bittere ziekte heeft hen nuchter gemaakt en getoond hoe
de wereld haar aanhangers beloont. Zij verloren door de ziekte hun liefde voor
de wereld en verlangden er vurig naar om er gauw van verlost te worden.
Daardoor werd hun ziel vrijer, en op het juiste moment kwam voor hen dan ook de
genezing van hun lichaam.
[5] Naast deze hoofdoorzaken waaruit
voor mensen die toch al reeds vanaf hun geboorte een zwakke gezondheid hebben,
de meeste ziekten ontstaan, zijn er zeker ook andere waardoor de zwakke mens
erg ziek kan worden, -maar Ik zeg nadrukkelijk nogmaals: Alleen degene die
reeds vanaf de geboorte een zwakke gezondheid heeft, kan die ziekten krijgen!
De oorzaken zal Ik jullie echter heel in 't kort tonen:
[6] Ten eerste het eten van verkeerde,
onreine en slecht en niet vers klaargemaakte spijzen en ook onzuivere dranken,
-vervolgens het eten van allerlei onrijp fruit. Dan hebben velen de verkeerde
gewoonte zich in verhitte toestand snel af te laten koelen. Weer anderen
stellen zich, helemaal onbewust van hun aangeboren zwakte, aan allerlei gevaren
bloot waardoor zij helemaal te gronde gaan of waarvan zij levenslang de schade
moeten dragen.
[7] Ja, daar kun je God niet de schuld
van geven, temeer daar Hij de mens zijn verstand, vrije wil en de beste
levenswetten heeft gegeven!
[8] Tegen de traagheid van de mens
bestaat nu eenmaal geen ander middel dan allerlei toegelaten kwalen, die
noodzakelijkerwijs op het veronachtzamen van de goddelijke wil moeten volgen.
Deze wekken de ziel, die in het lichaam van de mens vast ligt te slapen, en
tonen haar de nare gevolgen van haar traagheid, en daardoor wordt zij
voorzichtiger, verstandiger , ijveriger en meegaander voor de onderkende,
goddelijke wil. En zodoende hebben de verschillende ziekten waarmee de mensen
nu behept zijn ook hun goede kant.
[9] Weliswaar zijn ze ook een soort
gericht, dat de ziel naar het goede dwingt; maar daardoor wordt de ziel toch
haar vrije wil niet helemaal afgenomen, en zij kan zich tijdens en na een
ziekte nog heel behoorlijk verbeteren, hoewel zij haar verdere vervolmaking pas
aan gene zijde zal moeten verkrijgen.
[10] Er zijn echter ook zieke mensen
die vanwege de zonden van hun ouders of ook wel voorouders reeds vanaf de
moederschoot ziek ter wereld gekomen zijn. De zielen van zulke zieken zijn
meestal van boven afkomstig en maken slechts een tijdelijke proef in het vlees
door; voor hen is echter aan gene zijde in het rijk van de geesten toch al goed
gezorgd, en ieder die voor hen zorgt en hen met liefde en geduld behandelt
zullen zij ook aan gene zijde met dezelfde liefde en hetzelfde geduld in hun
hemelse woningen opnemen.
[11] En hiermee heb Ik jullie nu ook
daarover opheldering gegeven; wanneer echter de geest helemaal in jullie zal
ontwaken, zal hij jullie ook wat dit betreft in alle wijsheid binnenleiden.
-Begrijpen jullie dit nu eveneens?'
[12] ALLEN zeiden: 'Heer en Meester,
wij begrijpen dit nu volledig en danken U nogmaals voor deze goede uitleg! Want
omdat een aankomend leraar met allerlei zieke mensen te maken krijgt, is het
voor hem ook erg noodzakelijk hun door de genoemde uitleg geloof, moed en alle
geduld te geven, om bij hen, als het nodig en mogelijk zou zijn, ook een
verzachting van hun lijden te bewerkstelligen; want wie geduldig lijdt, lijdt
duidelijk al minder dan wie heel ongeduldig lijdt. En daarom vinden wij deze
les van U heel goed, want niemand heeft meer troost nodig dan iemand die in wat
voor vorm dan ook lijdt, en wij vinden het ook bijzonder belangrijk om een
lijdend mens geestelijk en lichamelijk te hulp te komen. -Hebben wij gelijk of
niet?'
[13] IK zei: 'Zeker; want alleen
diegene moet door de naastenliefde geholpen worden die deze nodig heeft, dat
heeft waarde voor God. Daarom zeg Ik jullie er echter nog bij: Iemand die een
gastmaal aanricht en daarvoor zijn rijke buren en vrienden uitnodigt, heeft
daardoor weliswaar niet gezondigd, maar in de hemel zal hij daarvoor ook geen
loon te verwachten hebben, omdat zijn vrienden hier hem daarvoor kunnen
belonen. Nodig daarom de armen als gast uit, en het zal je in de hemel
vergolden worden; want de armen kunnen het je hier niet vergelden!
[14] Zo gaat het ook met hen die hun
vele geld tegen rente uitlenen en na een bepaalde tijd hun kapitaal ook weer
terugkrijgen. Zij begaan daardoor, als zij geen woeker bedrijven, zeker geen
zonde; maar in de hemel zullen zij daarvoor geen rente tegoed hebben, - echter
wel, als zij ook de armen in hun nood geld lenen zonder rente en ook zonder
terugbetaling van het kapitaal. Dus, het ware werk van de naastenliefde is:
alle soorten armen op iedere mogelijke goede wijze helpen.
[15] Maar voor vanavond hebben we
genoeg goeds gedaan en daarom begeven we ons nu ter, ruste. De dag van morgen
zal wel weer het zijne brengen.'
[16] Na deze woorden van Mij ging
iedereen rusten, en allen bedankten Mij nogmaals voor de gegeven lessen.
57
De springvloed
[1] Op de morgen van de dag na de
sabbat stonden wij vroeg op, en Ik ging met enige leerlingen naar buiten, zoals
Ik dat gewoonlijk bijna overal pleegde te doen. Het was een heldere, mooie
voorjaarsmorgen, en het was vreemd dat de zee terwijl er vrijwel volledig
windstilte heerste zulke hoge golven had.
[2] De waard, die ook al gauw naar ons
toe kwam, vroeg Mij stomverbaasd naar de reden van die machtige beweging van
het water, terwijl er toch nergens iets van wind te bespeuren viel.
[3] Maar IK zei tegen hem: 'Geloof
het, Mij is alle macht in de hemel en op aarde gegeven, en het water wordt hier
dan ook zo sterk bewogen omdat Ik dat wil! Ik heb er echter een reden voor,
waarvan je je later zelf zult kunnen overtuigen. ‘
[4] Toen zei DE WAARD, nu nog meer
verbaasd: 'Heer, dat alle krachten en machten van de natuur U moeten
gehoorzamen is mij heel duidelijk, maar dat U de zee ook vanwege een geheime
reden onstuimig maakt, is nieuw voor mij, vooral op dit prachtige heldere ochtenduur.
De golven worden steeds krachtiger en hoger! Straks moet ik de schepen en de
viskaren nog op een veiliger plaats brengen, anders kan het werkelijk fout
gaan!'
[5] IK zei: 'Maak je niet druk, want
noch je schepen, noch je vissen zullen enige schade oplopen. Maar degenen die
met kwade bedoelingen nu per schip op het water zijn, zal het niet zo erg
behaaglijk te moede worden. Zij zullen weliswaar niet door de golven verzwolgen
worden, maar hun boosaardige moed zal na het zeer moeizaam bereiken van de
oever erg bekoeld zijn!’
[6] Daarop vroeg DE WAARD: 'Wie mogen
dan die slechte mensen wel zijn, en wat zijn zij van plan?'
[7] IK zei: 'Je weet, dat Ik vorig
jaar tijdens het loofhuttenfeest in Jeruzalem was en daar in de tempel het volk
verteld heb over Mijn zending, nadat Ik eerder de man die acht en dertig jaar
ziek geweest was bij het bad Bethesda genezen had, en later nog een aantal in
de omgeving van Jeruzalem en Bethlehem. Veel mensen werden daardoor gelovig,
hetgeen de tempeldienaren goed gemerkt hebben, zoals ook, dat velen Mij gevolgd
zijn. Daarom hebben zij in hun woede nu weer besloten Mij te achtervolgen, te
grijpen en ook meteen te doden. Zij staan Mij dus naar het leven. Maar Mijn
tijd is nog niet gekomen, en daarom werp Ik nu een hindernis voor hen op om Mij
te achtervolgen, te grijpen en te doden. En dat is de reden waarom de zee nu zo
hoog gaat. -Is het je nu duidelijk?'
[8] Toen zei DE WAARD: 'O ja, in dat
geval moet de zee nog maar veel erger te keer gaan! Laat er dan ook maar een
heel krachtige stormwind bijkomen, dan zullen die verdorven mensen pas echt
beginnen te merken hoe God hun boze moeite weet te belonen!'
[9] IK zei: 'O, een stormwind zou
hunjuist goed van pas komen, want ze hebben een schip dat tegen de storm
bestand is en dat hen heel snel aan de veilige oever zou brengen. Maar deze
windstille springvloed brengt hen helemaal tot vertwijfeling; want zij komen
daarin zelfs als zij zo hard mogelijk roeien niet verder, omdat iedere golf het
schip weer naar zijn eerdere plaats terugwerpt en het hun daarbij net zo
vergaat als een wandelaar die over losse stenen een berg wil beklimmen. Bij
iedere stap glijden de stenen weg en de wandelaar glijdt weer naar de plaats
terug waar hij eerst stond. Daarom is deze soort golfbeweging voor Mijn
achtervolgers al zonder meer de beste en meest bruikbare. - Maar laten we er
over ophouden en gaan zien hoe het met ons ochtendmaal staat!’
[10] DE WAARD zei: 'Heer, het zal wel
klaar zijn. Ik heb de bedienden opgedragen ons te roepen wanneer alles klaar is
en kijk, daar komt er al één uit het huis om ons te roepen, laten we dus maar
gaan!’
[11] IK zei: 'Je vergist je, -hij
brengt ons alleen maar het bericht dat de leerlingen naar Mij gevraagd hebben en
wilden weten waar Ik naartoe ben gegaan. Want zij hebben een klein
meningsverschil waarbij Ik meteen als scheidsrechter moet optreden. Maar we
laten hen nu nog maar wat discussiëren; hierna is er nog tijd genoeg hen allen
op de juiste weg te leiden.'
[12] DE WAARD zei: 'Waarover kunnen
zij nu toch verschil van mening gekregen hebben?'
[13] IK zei: 'O, over een kleinigheid!
De twintig nieuwe leerlingen vroegen sommige van Mijn oude leerlingen die thuis
gebleven zijn, naar de reden van deze hoge zee, en de oude leerlingen zeiden
dat deze windstille hoge zee vast alleen door Mij om onbekende redenen, op
wonderbaarlijke wijze veroorzaakt moest zijn. De nieuwe leerlingen willen dat
echter niet helemaal accepteren en zeggen: 'Wij weten wel dat alles wat er gebeurt
en ontstaat alleen van God de Heer afhangt; maar desondanks heeft Hij in de
natuur door Zijn orde, gerechtigheid en wijsheid voor geheime krachten gezorgd
die volgens Zijn wil werken. Weliswaar brengt Hij door Zijn wil de krachten
eerst op gang; maar daarna werken de krachten direct en God door hen alleen
indirect. Dat alles wat gewicht heeft naar beneden valt, heeft God
oorspronkelijk zo ingesteld; maar nu drijft de op die wijze ingestelde kracht
het eigen lichaamsgewicht vanzelf naar beneden. Zo heeft God oorspronkelijk het
water zwaar en vloeibaar gemaakt. En juist deze door Hem gegeven eigenschap is
nu ook de geheime kracht van het water die het van de hoogte onweerstaanbaar
naar de diepte laat stromen, zonder dat God daarbij steeds hoeft in te grijpen
om het water en de beken, rivieren en stromen verder te stuwen. En zo zal het
nu ook bij deze windstille zeebeweging zijn; alleen is deze juist door de
algehele windstilte opvallender dan wanneer die door een sterke, machtige
orkaan zou zijn opgezweept. ' Daarom vroegen zij juist de reeds veel ervarener
leerlingen door welke geheime kracht God nu deze beweging opgeroepen kon
hebben.
[14] De oude leerlingen houden echter
steevast vol dat deze beweging niet indirect, maar heel direct door de macht
van Mijn wil is opgeroepen. Nu hebben de nieuwe leerlingen echter op hun manier
gelijk en de oude leerlingen ook, en daarom hebben zij de beslissing van Mij
als scheidsrechter nodig. En daarom gaan we dan ook naar hen toe en hen in
recht en waarheid verenigen!’
[15] Daarop gingen wij meteen naar
huis, waar wij toch nog maar hoogstens duizend passen vandaan stonden.
[16] Toen wij binnenkwamen, begroetten
alle leerlingen Mij en legden Mij meteen hun meningsverschil voor.
[17] En IK keek hen allen vriendelijk
aan en zei: 'Jullie vechten om de waarde van een plukje schapewol! De nieuwe
leerlingen hebben gelijk, maar de oude leerlingen ook; want in algemene zin
hebben de nieuwe leerlingen gelijk, en nu in dit speciale geval de oude
leerlingen. Want deze beweging van de zee die jullie nu zo erg vreemd voorkomt,
ontstaat niet door een indirecte kracht, maar direct door Mijn wil.
[18] Om dat echter nog beter te kunnen
waarnemen, moeten jullie naar buiten kijken naar de zee, die nu overal even
hoog gaat! Ik zal een klein gedeelte hier bij de oever bevelen om volkomen tot
rust te komen, en dan zullen jullie toch wel inzien dat Gods wil ook direct kan
werken.’
[19] Slechts door Mijn wil bracht Ik
over een oppervlak van tweehonderd akkers de zee zodanig tot rust, dat deze er
spiegelglad bij lag, terwijl buiten deze spiegel de zee nog erger te keer ging
dan eerst. Toen de nieuwe leerlingen dat zagen, vielen zij voor Mij neer en
wilden Mij gaan aanbidden.
[20] Maar IK zei tegen hen: 'Houdt
daar direct mee op! Want Ik ben niet in deze wereld gekomen om Mij door de
mensen te laten eren en aanbidden, maar alleen om hun de wegen van de waarheid
en het leven te tonen en allen te helpen die nood lijden, het moeilijk hebben
en met allerlei kwade lasten beladen zijn.
[21] Als jullie echter God, die op
Zichzelf een zuivere geest is, waarachtig willen aanbidden, dan moeten jullie
Hem door de liefde in je hart ook in geest en in waarheid aanbidden, en wel
door de daad, door allerlei goede werken. Want waarlijk, wat jullie voor de
armen uit liefde tot God doen, dat doen jullie voor God! En dat jullie geloven
dat Ik door God gezonden naar jullie ben toegekomen, dat is de enige ware
aanbidding van God. leder loos lippengebed is echter een gruwel voor God en
volledig waardeloos. Wie God met zijn lippen eert, terwijl zijn hart daarbij
koud en passief blijft, maakt van God een afgod en bedrijft daardoor echte
geestelijke hoererij . Zoals staat in een van de profeten, die zegt: 'Kijk, dit
volk eert Mij met de lippen; maar zijn hart is verre van Mij!'
[22] Waarlijk, Ik zeg tot jullie: Waar
het hart God niet door daden van ware en zuivere, onzelfzuchtige liefde
aanbidt, daar is ieder gebed een lege en waardeloze klank, die in de lucht
verklinkt en volledig wegsterft. Ik ben nu jullie Meester, en jullie zijn Mijn
leerlingen. Geloof wat Ik jullie zeg en doe wat Ik jullie opdraag, en volg Mij
na! Meer is onder ons niet nodig.’
[23] Daarop zagen de nieuwe leerlingen
van hun aanbidding af en wij gingen naar het goed toebereide ochtendmaal, dat
allen heel goed smaakte.
58
Petrus en de rijke inwoner van Kapérnaum
[1] Tijdens de maaltijd werd er weinig
gesproken, maar na de maaltijd des te meer; want er kwamen al gauw veel gasten
uit de stad, voor een deel om naar de woeste zee te kijken, maar voor een deel
ook om daar een goed visontbijt te gebruiken; want onze waard had namelijk in
dit opzicht een goede naam in de hele stad. Het was haast niet te vermijden dat
deze gasten met ons in aanraking kwamen, waarbij er velen naar Mij vroegen;
want zij zagen ettelijke van Mijn leerlingen die zij goed kenden, en maakten
daaruit op dat ook Ik niet zo ver weg zou zijn.
[2] Een voornaam MAN UIT KAPÉRNAUM,
die Simon Petrus erg goed kende, riep hem bij zich en zei: 'Beste vriend! Je
weet dat ik altijd vis van je kocht en je huis zoveel mogelijk ondersteund heb;
maar het duurt nu al meer dan een jaar dat jij en een aantal rechtschapen en
degelijke mensen helemaal voor niets met de Nazareese profeet rondtrekken en je
daardoor een hoop vijanden bij de Joden op de hals haalt. Tegelijkertijd
verwaarlozen jullie je huis en je familie, en dat kan God volgens de wetten van
Mozes niet welgevallig zijn! Het is wel waar dat de Nazareeër af en toe heel
buitengewone tekenen doet en je bijna in de verleiding zou komen hem voor een
door God gezalfde profeet te houden; maar hoor je hem daarna spreken, dan weet
je niet of er iets in z'n bovenkamer niet in orde is, of dat hij opzettelijk
zoveel onzin uitkraamt dat een normaal mens het niet aan kan horen, zoals
bijvoorbeeld gisteren in de school. Iedereen was benieuwd naar wat hij daar zou
zeggen, omdat men al zoveel over zijn werkelijk buitengewone krachten zelf
meegemaakt had en veel van zeer geloofwaardige ooggetuigen had gehoord; maar
zijn toespraak van gisteren was toch zo dom, dat iedereen zich daaraan wel
flink moest ergeren! Waarlijk, als jullie van hem niets beters leren, dan zijn
jullie ter wille van jezelf en nog meer ter wille van jullie brave gezin, erg
te beklagen! -Heb ik gelijk of niet?'
[3] PETRUS antwoordde wat geprikkeld:
'Vriend, als je over onze Meester een deugdelijk oordeel wilt vellen, dan moet
je Hem net als ik beter kennen! Ik ben nu meer dan een jaar voortdurend bij Hem
en weet daarom ook veel meer dan jij ook maar kunt weten. Ik ben ook niet op
mijn achterhoofd gevallen, ik ken de Schrift en kan daardoor ook veel heel
grondig beoordelen; maar ik heb uit Zijn mond nog nooit een woord gehoord
waaruit niet de diepste, goddelijke wijsheid zonneklaar is gebleken. Zelfs de
toespraak van gisteren was vol innerlijk leven en goddelijke geest. Dat deze
slechts door heel weinigen begrepen werd, ligt werkelijk niet aan Hem! Wanneer
Hij Zich duidelijk openbaart en eindelijk verklaart wie Hij nu precies is, en
niemand dat van Hem gelooft, hoe kan zulk verstokt ongeloof dan Zijn toespraak
van gisteren begrijpen?!
[4] Kijk eens naar buiten! Zie eens
hoe ongelooflijk de zee raast en te keer gaat! En let dan ook eens op dat grote
stuk langs de oever waar het spiegelglad is en waar geen van de golven die daar
zo geweldig tegenaan slaan, in staat is ook maar een rimpeltje te veroorzaken!
En kijk, dat dit zo gebeurt komt alleen maar door de wil van de Nazareeër!
Nauwelijks een half uur geleden waren de razende golven ook hier aan de oever
even machtig als daar in volle zee; maar Hij gebood rust op dit stuk en het was
ogenblikkelijk rustig, zoals het nu nog is. Wie moet dan wel degene zijn, aan
wie ook de stomme elementen ogenblikkelijk gehoorzamen?!
[5] Hij heeft jullie echter gisteren
eens openlijk en onomwonden gezegd wie Hij is. Waarom hebben jullie Hem dan
niet geloofd en je knieën en hart voor Hem gebogen?! Was het wel verstandiger
van jullie om Hem voor dwaas te verklaren, dan naar Hem toe te gaan en te
zeggen: ' O Heer, U, die als het leven en alle macht uit God Zelf ons
levenswoorden verkondigt, wees ons arme blinde zondaars genadig en barmhartig!
' Kijk, ik weet en zie wie Hij is en blijf daarom bij Hem, en alleen door Hem
zal ik daarvoor het eeuwige leven oogsten, waarvan ik nu al veel zekerder ben
dan van het feit dat ik nu leef en spreek! En als het niet zo zou zijn, geloof
me, dan zou ik allang niet meer Zijn leerling zijn; want zoveel verstand als
menig burger van deze stad heb ik ook wel!
[6] Maar ik heb in overeenstemming met
alle profeten van de Schrift onderkend dat alleen Hij de beloofde Messias, de
grote gezalfde van God, van eeuwigheid kan zijn en ook is, en dus blijf ik bij
Hem en beschouw het als de hoogste eer van de wereld om door Hem Zelf als
leerling geroepen te zijn. Ga maar naar mijn huisgenoten en vraag hun of zij
sinds mijn afwezigheid iets te kort zijn gekomen! Wie behalve Hij zorgt er voor
hen?! En zij hebben voldoende brood en wijn! Hij gaat niet Zelfhun akkers
bebouwen en vangt ook geen vis voor hen; dat alles doet Zijn almachtige wil,
die er ook alleen voor zorgt dat de hele aardbodem bebouwd wordt! En dan zeg
jij dat het niet aardig is om ter wille van deze Nazareeër huis en gezin te
verlaten! O vriend, wat ben je toch blind!
[7] Kijk, ik heb werkelijk van jou
niet en van niemand een lesje nodig; want ik heb voor eeuwig genoeg aan de
lessen van de Ene! Was je maar wat verstandiger dan je in werkelijkheid bent,
dan zou je ons vragen wat jouw Nazareeër leert en doet, en dan zou je veel
wijzer handelen dan nu met je wereldwijze zelfzuchtige praatjes! Ik weet wat ik
weet, en de andere leerlingen weten het ook, en zij zijn samen met mij getuigen
van de grote liefde en waarheid van God de Vader , die nu in onze Heer Jezus,
de door God Gezalfde, tot ons in deze wereld is gekomen tot heil van allen die
in Hem geloven, en tot gericht voor hen die Hem niet willen aannemen en altijd
met raad en daad tegen Hem zijn en hun uiterste best doen om tegen Hem te
getuigen.
[8] Toch matigen wij ons niet aan
iemand van jullie voor dom en blind en lichtzinnig te verklaren, maar jullie
doen dat wel bij ons en je houdt ons voor werkschuwe leeglopers en lichtzinnige
avonturiers, zonder dat wij jullie daar ook maar de minste aanleiding toe
geven! Zeg eens eerlijk of dat voor God en voor ieder rechtschapen mens wel
juist is!’
[9] Toen zei DE RIJKE BURGER: 'Nou,
nou, m'n beste Simon Juda, ik heb het immers helemaal niet zo kwaad bedoeld dat
het voor jou aanleiding zou zijn om je zo over mij op te winden! Als jij de
wonderlijke Nazareeër beter kent dan ik, dan is dat toch niet mijn schuld; want
ik was niet in de gelegenheid om zoals jij steeds bij hem te zijn en al zijn
werken te zien en al zijn woorden te horen. Ik beoordeelde hem alleen maar naar
wat Ik zelf gezien heb en wat ik over hem van andere mensen heb gehoord. Als
mens kan ik over een mens ook met de beste wil niet anders dan alleen maar
menselijk oordelen; en omdat ik mij dat nu als je oude vriend.tegenover jou
veroorloofde, zou het jou, als wijs man met veel meer ervaring dan Ik,
misschien toch niet slecht gestaan hebben als je mij in wat gematigder woorden
op mijn vergissing had gewezen! Maar omdat ik je altijd graag heb gemogen, ben
ik niet boos op je.
[10] Maar zelfs de goddelijkste
wijsheid zal mij openlijk moeten.toegeven dat niemand meer van een mens kan
verlangen dan waartoe hij in staat is. Ik zou de God wel eens willen leren
kennen die gebiedend en meteen met strafdreigend tegen mij zou zeggen: 'Jij
aardse worm daar, til deze berg op en draag hem van hier naar het eind van de
wereld, anders vervloek ik je tot eeuwige ellende!' Zou je zo'n soort
goddelijke eis wijs vinden?! Zou een wijze God, die mijn krachten moet kennen,
zo'n daad van mij verlangen?! Ik vraagje of het zo bijzonder wijs van je was om
van mij meer kennis, begrip en geloof te verlangen dan mijn geestelijke
krachten aankunnen, en mij dan meteen vanwege mijn wankele geloof en kennis ook
een gericht aan te zeggen.
[11] Geestelijke kracht is echter
duidelijk van een hogere orde dan natuurlijke kracht. Als je geen geestelijke kracht
hebt, heb je die nu eenmaal niet, en zonder in het bezit te zijn van die
grotere en hogere geestelijke kracht kun je dan ook evenmin diepere en meer
geheime waarheden begrijpen en deze als zodanig gelovig erkennen, als dat je
met te weinig natuurlijke kracht een berg kunt opheffen en wegdragen. Ik vind
echter datje overal met liefde en geduld bij de mensen meer uitricht dan met
die ernst die je nu zonder noodzaak tegenover mij hebt tentoongespreid. Heb ik
gelijk of niet?'
[12] Toen zei PETRUS wat verlegen:
'Ja, ja, je kunt op jouw manier ook wel gelijk hebben, en ik kan tegen jouw
mening bepaald niets inbrengen; maar je moet toch ook inzien, dat het van jouw
kant beslist niet netjes was mij meteen in zekere zin voor een lichtzinnig mens
uit te maken omdat ik mijn huis, ambacht en gezin heb verlaten en de Heilige
van God uit Nazareth ben nagevolgd!
[13] Ik weet wel dat het jou hier, net
als nu heel velen, aan geestelijke kracht ontbreekt om de diepe geheimen van
God direct al te begrijpen; maar er is nog een heel goede middenweg, en die
luidt volgens mij ongeveer zo: Als ik buitengewone dingen hoor of deze zelfs
zie, blijf ik bescheiden en wacht zolang met mijn oordeel tot ik daar zo
mogelijk van een andere kant betere uitleg over krijg; en is het me dan nog
niet zo helemaal duidelijk dan zoek ik verder, en pas als ik geen hogere en
betere uitleg krijg, ben ik gerechtigd te zeggen:'Dat begrijp ik niet en ik
laat het aan anderen over die kundiger zijn dan ik om daar een oordeel over te
vellen!' Maar meteen de staf breken over iets watje niet begrijpt is toch
beslist nog minder wijs dan mijn reactie tegenoverjou!
[14] Je hebt vast wel het Hooglied van
Salomo gelezen en er ook, net als ik, beslist geen woord van begrepen! Zou het
verstandig zijn om het te verwerpen omdat je het niet begrijpt?! Toch hebben we
een grote eerbied voor dit lied, hoewel we het niet begrijpen en waarschijnlijk
in deze wereld ook nooit volledig zullen begrijpen. Als wij met ons huidige
zeer beperkte verstand geleefd zouden hebben tijdens het leven van deze koning
die met zo'n grote wijsheid begaafd was, dan zouden wij waarschijnlijk over het
Hooglied geen beter oordeel gehad hebben dan jullie gisteren hadden over de
toespraak van de Heer en Meester; maar omdat het lied van de koning al heel oud
is, waardeert men het vanwege zijn ouderdom, ook al begrijpt men het helemaal
niet.
[15] Onze Heer en Meester verricht
daden waarvan Salomo nooit heeft kunnen dromen, en Zijn wijsheid en
respectievelijk totale alwetendheid verhoudt zich tot de wijsheid van Salomo
als de oneindigheid tot het kleinste puntje daarin; omdat zij echter niet bijna
duizend jaar oud is en hier door jullie met oren en ogen kan waargenomen
worden, en werkzaam is en verlicht, is zij voor jullie een dwaasheid. Denk daar
zelf eens goed over na en zeg me dan of dat van mannen met enig verstand, wijs
is!
[16] Ik wond me tegenover jou wel op,
maar terecht, omdat ik je toch moest aantonen dat ik en ook de andere broeders,
door alles te verlaten en Hem te volgen geen arbeidsschuwe dwazen zijn, maar
dat jullie de dwazen zijn, omdat jullie dat niet inzien en erkennen en
hetzelfde doen wat wij doen. Want nu is zichtbaar de tijd aangebroken waarin
ieder die het wil, direct door God onderwezen en opgevoed kan worden; want
waarlijk, ik zeg je als je oude vriend: In deze man, die jullie een profeet uit
Nazareth noemen, woont niet alleen de gewekte geest van een profeet, maar in
Zijn lichaam woont de volledige Godheid en in Zijn geest bijgevolg des te meer!
Maar jullie zijn allemaal blind en willen, tot grote schade voor jullie zelf,
dat nooit erkennen en nog minder geloven, en daarom is het moeilijk praten met
jullie.’
[17] Toen zei DE RIJKE BURGER: 'Maar
beste oude vriend, je zegt maar steeds hetzelfde! Wees toch eens nuchter en
bedenk dat er in de eerste plaats nog nooit iemand als een volkomen wijs man
uit de hemel op onze aarde is gekomen -en iemand van ons al helemaal niet! Hoe
konden we dan weten dat achter de timmermanszoon, die ons persoonlijk maar al
te bekend is en die met zijn vaderjozef en zijn broers meermalen bij ons heeft
gewerkt, nu opeens de volledige Godheid moet schuilen?!
[18] Ja, als hij met zijn wonderdaden
bijvoorbeeld uit Egypte of Perzië naar ons toe was gekomen, dan zou zijn hele
persoon voor ons kortzichtige mensen duidelijk belangrijker zijn en ook zeker
gemakkelijker een sterkere aantrekkingskracht op ons uitoefenen; maar wij
kennen hem al vanaf dat hij een kind was en hij heeft vroeger zolang zijn vader
leefde, nooit ook maar in het minst laten merken dat hij iets meer was dan een
heel gewoon, stil, vlijtig en uiterst welgemanierd mens! Nu heeft hij zich
opeens opgeworpen tot leraar en buitengewoon genezer van zieken en zelfs
schijndode mensen, wat des te opvallender is en moet zijn omdat hij vroeger van
dat alles nooit iets heeft laten blijken, en wij heel goed weten dat hij
voorheen nooit een school heeft bezocht en nooit in het buitenland is geweest,
waar hij zich zoiets eigen had kunnen maken.
[19] Maar opeens staat hij met zulke
buitengewone capaciteiten toegerust voor ons, dat ieder mens daarover terecht
uitermate verbaasd moet zijn! Wat kunnen wij met ons natuurlijke verstand dan
nog anders denken dan: hij is, omdat hij een vroom man is, op een keer 's
nachts door de geest van God tot profeet opgewekt, en wij doen dus niets
onredelijks als wij hem een profeet uit Nazareth noemen, hetgeen de Nazareeërs
zelf ook doen. Van jou hoor ik pas nu heel andere dingen, die voor mij
weliswaar nog wat vreemd klinken. Maar ook dat geeft niet, omdat een mens
immers eerst iets ergens over gehoord moet hebben alvorens hij het kan
beoordelen en onderzoeken, waarna hij het pas als volle waarheid gelovig kan
aanvaarden.
[20] Ik heb van jou nu voor de eerste
keer iets gehoord over wat er eigenlijk achter onze Nazareeër schuilgaat, en
kijk, hoe fantastisch jij ook over hem praat, ik vind het toch niet
verwerpelijk, maar zelfs zeer de moeite waard om er ernstig over na te denken,
het te onderzoeken en ook aan te nemen als aan alle nodige voorwaarden daarvoor
geheel voldaan is! Dat lijkt mij helemaal niet onmogelijk, en de omstandigheden
spreken er nu erg voor, omdat wij allen maar al te goed weten dat de Nazareeër
zich die buitengewone bekwaamheden nergens in een geheime profetenschool eigen
heeft kunnen maken omdat hij er nooit een bezocht heeft. Volgens zijn vader
heeft hij zelfs nooit op een dusdanige manier leren lezen en schrijven dat men
zou kunnen zeggen dat hij dat volledig beheerst. En daarom is zijn plotseling
opgedoken gave des te opvallender, en is de onbegrijpelijke macht van zijn wil,
waarvoor zelfs naar ik gehoord heb, letterlijk de hardste steen moet wijken des
te bewonderenswaardiger. Ik houd alles voor waar omdat ik vorig jaar
zelfgetuige was van zo'n daad, die hij duidelijk alleen maar door zijn wil
volvoerd heeft. Maar jij, oude vriend, moet niet boos op mij worden wanneer ik
als eenvoudig en bescheiden mens alleen maar menselijk met je praat!'
[21] PETRUS zei: 'Van boos worden kan
bij mij allang geen sprake meer zijn; maar ik zal ook niet aarzelen om een oude
vriend de volle waarheid te zeggen. Maar nu wens ik je verder nog een
genoeglijke voortzetting in de naam van mijn Heer en zuiver goddelijke Meester.
Ik moet nu naar Hem toe in de kamer hiernaast want ik heb Zijn stem binnen in
mij gehoord.’
[22] Toen verliet Petrus zijn oude
vriend en kwam weer bij ons in de kamer.
59
Het wezen van de wereldse mens
[1] Toen hij bij Mij kwam zei HIJ:
'Heer, ik heb U binnen in mij horen roepen! Wat is Uw voor mij altijd boven
alles heilige wil?'
[2] IK zei: 'Niets anders, dan dat je
tegen die oude, rijke zonderling genoeg hebt gezegd! Als dat hem niet tot een
beter inzicht brengt, zal iets anders hem daar nog minder toe brengen. Maar nu
was er wel genoeg gepraat. Het is in je eigen vaderland heel moeilijk de mensen
tot de zuivere waarheid te brengen! Want dan hoor je meteen de oude vraag:
'Waar heeft hij dat vandaan? We kennen hem al van kinds af aan!' En dan heeft
verder onderricht al geen zin meer. Want wie twijfelt aan de persoon van de
leraar, twijfelt ook min of meer aan hetgeen hij leert. En als men zulke mensen
die in feite toch niet slecht zijn, met wonderen en buitengewone tekenen tot
een bepaald geloof dwingt, zou dat betekenen dat opeens hun ziel en hun wil van
alle vrijheid worden beroofd; daarom is het beter hen zolang te laten gaan, tot
zij tenslotte zelf om meer uitleg komen vragen.
[3] Mochten er echter tijdens die paar
dagen dat wij hier zijn toch nog enkelen meer inlichtingen over Mij komen
vragen, vertel hun dan niet te veel over Mijn tekenen en vooral niet over die
welke geheim moeten blijven, maar geef slechts aanduidingen; vertel hun echter
vooral wat zij moeten doen om het eeuwige leven te verkrijgen. Zijn ze daar
niet tevreden mee, laat hen dan gaan; want het is niet goed om edele parels als
voer voor de zwijnen te gooien. Wie het kleine niet eert, is echt het grote
niet waard!
[4] Er zijn hier mensen die van tijd
tot tijd graag urenlang over geestelijke dingen en verhoudingen praten,
daardoor soms ook werkelijk gesticht worden en vol goede wil en plannen zijn;
zodra zij echter weer thuis in hun oude, vertrouwde, wereldse zaken komen, is
het of er een deur dichtvalt! Zit hun ook maar iets dwars, dan groeien de
wereldse zorgen hun weer boven het hoofd ondanks alle eerder ontvangen
geestelijke troost, en dan willen zij helemaal niet meer terugdenken aan de
puur geestelijke troost die zij ontvingen. Waar was die dan goed voor?!
[5] En zie je, Mijn Simon Juda, zo
ging het ook met jouw goede gesprekken met je oude vriend! Kijk, hij denkt er
nu al niet meer aan omdat er een handelaar uit Kana bij hem is gekomen en zij
nu onderhandelen over een zeer voordelige aankoop van verscheidene
handelsartikelen! Hij weet heel goed dat Ik Zelf hier ben, en hij zou ook naar
Mij toe hebben kunnen komen om zelf met Mij te spreken over Mijn bekwaamheden
die hij zo buitengewoon vindt. Ik zou hem echt niet de deur hebben gewezen!
Maar nee, de koopman uit Kana is veel belangrijker, enje hoeft niet bang te
zijn dat hij nog wat meer over Mij met jou zal bespreken!
[6] Daarom zijn zulke mensen nog lang
niet geschikt voor het Rijk van God. Zij lijken op landbouwers die tijdens het
ploegen niet vooruit, maar achteruit kijken en daarom niet kunnen zien hoe de
os de ploeg trekt, en of deze de voren wel recht trekt en opwerpt. Zulke mensen
zijn daarom nog lang niet geschikt voor het Rijk van God. Het is beter die
mensen te laten staan waar ze staan, omdat zij ondanks alle tekenen en de meest
begrijpelijke woorden niet los te maken zijn van hun wereldse zorgen.
[7] Ik zeg jullie ook dit: Als jullie eens
als volleerde leerlingen in Mijn naam aan de mensen Mijn leer zullen gaan
prediken, let dan op het volgende: Als men jullie ergens in een plaats of in
een huis goed zal ontvangen, blijf daar dan en onderricht de mensen juist en
goed, en doop hen vervolgens in Mijn naam met water zoals Johannes dat heeft
gedaan, en Ik zal hen dan dopen met Mijn geest van boven!
[8] Als men jullie echter niet zal
opnemen, of alleen maar op de wijze waarop je oude vriend nu jouw woorden heeft
opgenomen, schud dan zelfs het stof van je voeten dat op zo'n plaats of in zo'n
huis daaraan bleef kleven, opdat niets werelds van de mensen met je mee gaat!
Want jullie weten dat Mijn Rijk niet van deze wereld is, maar dat het geschapen
moet worden door het leren kennen en nakomen van Mijn woord in het innerlijk
van de mens. Maar het scheppen van deze innerlijke levens en tevens
hemelwereld blijft altijd een moeilijke zaak zolang aan de mens nog enige
wereldse zin kleeft.
[9] Ik bedoel met het genoemde stof
aan jullie voeten echter geen natuurlijk huisstof of het stof van de straat,
maar het stof dat Ik bedoel, bestaat uit de wereldwijze woorden van mensen die
precies op jouw oude vriend lijken. Ze klinken erg beleefd, vriendelijk en
passend voor het wereldse verstand, maar ze zijn toch niets anders dan
waardeloos stof, omdat ze slechts het wereldse voorstaan en zelfs daarin geen
spoor van de ernst van de waarheid te vinden is. Zoals echter het waardeloze
stof van de straat geen enkele wandelaar iets nuttigs kan opleveren, zo is het ook
met zulke stoffige wereldse praatjes van dergelijke rijke wereldwijze burgers.
[10] Maar hoewel zulk stof niemand
enig nut kan schenken, kan het een wandelaar toch min of meer schaden. Als er
wind komt en het stof in de lucht opwaait, moet je je ogen sluiten en je mond
dichthouden, anders kunje blind worden en stikken. Ook moetje zolang blijven
staan, of zelfs met je gezicht naar beneden op de grond gaan liggen tot de wind
het hinderlijke stof ver weg gedragen heeft. En dat heeft de wandelaar beslist
ook tijd gekost, waardoor hij noodzakelijkerwijs later op zijn plaats van
bestemming aankomt dan zonder die stofoverlast.
[11] Wat echter het stof van straten
en stegen voor de aardse wandelaar is, is het ijdele woordenstof van het
wereldse verstand voor de levenspelgrim op de levenspaden die Ik jullie heb
gewezen. Het vertroebelt gemakkelijk de innerlijke blik en kan zelfs heel
verstikkend inwerken op het ware innerlijke geestelijke zieleleven. Op z'n
minst vertraagt het, ondanks alle in acht genomen voorzichtigheid, toch de
geestelijke vooruitgang! Daarom zei Ik dat jullie ook zelfs het stof dat aan
jullie voeten is blijven hangen, moeten afschudden, opdat er totaal niets
werelds aan jullie blijft kleven; want waarlijk Ik zeg jullie: Zolang er nog
een werelds atoom aan een ziel kleeft, kan zij niet volledig Mijn Rijk
binnengaan; want al het wereldse is voor de ziel, wat vergif voor het lichaam
is. Een kleine nauwelijks zichtbare druppel zwaar vergifkan het lichaam doden,
en evenzo kan ook een atoom wereldsheid de ziel van een mens helemaal bederven
of minstens zo beschadigen dat zij daarna lang nodig zal hebben om volledig
genezen op te staan tot het eeuwige leven. De ervaring zal jullie dat ten volle
bevestigen.’
[12] PETRUS zei: 'Heer, dan zal het voor
ons toch wel niet zo gemakkelijk zijn om Uw woord aan de andere mensen te
verkondigen! Want hoe zullen wij gewaarworden of iemand geschikt is om Uw
evangelie aan te nemen? Die oude man buiten zou wat mij betreft een heel
geschikt mens geweest zijn, omdat hij verder heel goedhartig is en in zijn
vrije tijd graag spreekt over hogere en geestelijke dingen en voor zover mij
bekend, ook graag arme mensen goed doet. Wel, als zulke mensen ook nog bij de
twijfelachtigen behoren waarmee men zich niet zo veel moet bemoeien, dan zou
ik echt niet weten wie men geschikt moet achten voor het mededelen van Uw
evangelie.’
[13] IK zei: 'Zijn ook jullie dan nog
blind, en onthouden jullie niets van wat Ik jullie zeg? Heb je vorig jaar niet
die rijke jongeman gezien? Hij vroeg Mij wat hij moest doen om het eeuwige
leven te bereiken. En Ik zei tegen hem dat hij de geboden moest houden en God
boven alles en de naaste als zichzelf moest liefhebben. Toen bezwoer de jonge
man dat hij dat al vanaf zijn kinderjaren had gedaan. Maar Ik zei daarop:'Goed
dan, als je meer wilt, verkoop dan je hele bezit, verdeel de opbrengst onder
de armen, en kom dan en volg Mij, dan zul je je daardoor een grote schat in het
hemelrijk verwerven!' Meteen werd de jongeman treurig, keerde ons de rug toe en
ging weer verder. Maar Ik maakte toen tegen jullie de opmerking, dat een kameel
gemakkelijker door het oog van een naald* (* Een smalle neveningang bij de
hoofdpoort van Jeruzalem ten tijde van Jezus) gaat, dan dat een rijke in de
hemel komt. Toen waren jullie daar verbaasd over en dachten dat er dan maar
heel weinigen in het hemelrijk zouden komen. En Ik zei tegen jullie, dat voor
de mensen veelonmogelijk lijkt wat echter bij God nog altijd heel goed mogelijk
is.
[14] Toen begrepen jullie dit niet helemaal;
maar nu zal het jullie wel heel wat duidelijker zijn. Wat zouden wij er
bijvoorbeeld bij gewonnen hebben als wij toen eens goed op de jongeman
ingesproken zouden hebben om toch maar te doen wat Ik hem had aangeraden?
Helemaal niets! Hij zou ons dagenlang de wereldwijze argumenten voorgehouden
hebben die maakten dat hij zelfs met de beste wil Mijn raad voorlopig niet na
kon komen, en we zouden na een paar dagen nog net zo ver geweest zijn als op
het eerste moment van onze ontmoeting. Maar wij gingen liever vlug verder, en
vonden al gauw een gelegenheid waarbij wij heel veel goeds hebben kunnen doen.
Kijk, toen hebben we ook het stof, dat duidelijk van die jongeman afkwam, snel
afgeschud en zijn we ongehinderd verder onze weg gegaan!
[15] Daar in het voorvertrek zijn
allemaal van die mensen die op zichzelf heel rechtschapen en wereldwijs zijn,
welke eigenschap hen in de wereld ook veel aardse rijkdom bezorgde; maar voor
Mijn evangelie zijn zij nog lang niet rijp en dat zullen zij in deze wereld ook
moeilijk ooit helemaal worden. Daarom moeten jullie ook in het vervolg zulke
mensen Mijn woord niet prediken; want het zal bij hen geen wortel schieten, en
het zal nog minder ooit een goede rijpe vrucht voortbrengen.
[16] Jij, Petrus, hebt de rijke burger
werkelijk heel behoorlijke waarheden gezegd, alsof je Mij de woorden uit de
mond genomen had! Maar welke uitwerking hadden ze bij hem? Helemaal geen! Hij
praat nu net zo ongedwongen en onverstoorbaar met zijn zakenvriend alsof je
nooit een woord van Mij tegen hem gesproken hebt! Hij weet dat Ik hier ben;
zijn nieuwsgierigheid zou hem minstens naar Mij toe moeten brengen om met Mij
Zelf over datgene te mogen spreken wat jij hem over Mij gezegd hebt! Maar nee,
dat alles laat die rijke man net zo onverschillig als een mug die hij onderweg
met zijn voet heeft vertrapt. Hij is helemaal niet aangewezen op ons en onze
voor hem te onbetekenende hulp, omdat hij immers een rijk en wereldwijs man is,
- en er zijn er nog velen zoals hij.
[17] Kijk, dat zijn nu de echte wereldse
wroetende zwijnen, die je Mijn parels niet voor moet werpen; want zij maken
zich om niets anders druk dan om de vraag of en hoeveel er met een zaak
materieel te winnen is. Daarom heeft de rijke man je dan ook voorgehouden dat
je je winstgevende werk hebt verlaten en Mij voor niemendal gevolgd bent.
[18] Overigens zijn deze mensen heel
vriendelijk en zij gedragen zich tegenover iedereen goed gemanierd; maar dat
alles is te vergelijken met de mooie sierlijke buitenkant van een graf, dat
daardoor heel stichtelijk is om te zien, -maar dat van binnen toch vol dode
drek en verpestende walgelijke lucht is. Zolang zo iemand heel rustig zijn
winst kan opstrijken en zijn zaken goed blijven lopen, zal hij steeds in een
beste en zo nu en dan zelfs vrijgevige bui zijn; maar als hij er bij de een of
andere speculatie eens behoorlijk bij inschiet, kijk dan maar eens naar jouw
vriendelijke man, en begin dan eens met hem over innerlijke geestelijke
waarheden te spreken, dan garandeer Ik je dat je nog voor je goed en wel je
mond hebt opengedaan, zijn huis wordt uitgezet! En kijk, dat is ook
voornamelijk de reden dat Ik een halt toegeroepen heb aan je overigens zeer
lofwaardige geestdrift; want bij zulke mensen is ieder innerlijk geestelijk
woord vrijwel volkomen tevergeefs!
[19] Je hebt hem toch onthuld dat deze
hoge golven alleen maar door Mijn almachtige wil veroorzaakt worden en dat Ik
alleen behoef te willen en alle elementen gehoorzamen Mij. Dat is toch echt
geen kleinigheid! Maar kijk slechts naar buiten, dan zul je je er meteen zelf
van kunnen overtuigen hoe weinig indruk die mededeling op hem gemaakt heeft!
Hij is niet eens gaan kijken of de zee nog steeds zo te keer gaat, en of een
bepaald deel ervan heel rustig is!
[20] Je hebt hem ook te kennen gegeven
dat de ongelovigen getroffen zullen worden door Mijn gericht. Dat kostte hem
hooguit een glimlachje en hij dacht bij zichzelf 'O arme hongerlijder, zorg jij
maar dat je niet binnenkort onverhoeds door het gericht van je lege maag en je
naakte huid getroffen wordt!' Zeg me nu eens of aan zulke mensen Mijn woord
gepredikt moet worden!’
[21] Toen zei PETRUS heel geërgerd:
'Ah, in dat geval zou ik veelliever varkenshoeder van een Griek zijn dan
prediker voor zulke mensen! Nu begrijp ik pas goed Uw toorn vorig jaar in de tempel!
Die mensen moet men op een andere wijze toespreken, met touwen en knuppels,
zoals U het in de tempel heeft gedaan! Dit gebroed is uiteindelijk nog slechter
dan de meest jaloerse Farizeeër in de tempel; die bezit in ieder geval nog een
geestelijk schijnsel -dat weliswaar ook nergens toe dient -, maar dit gebroed
bezit enkel en alleen de pure en meest materiële wereld! O, het is goed dat U,
o Heer, ons allen daar zo op gewezen heeft! Waarlijk, met dit sloppenstof
moeten onze voeten nooit meer bestoven worden! Maar wat doen we nu?'
[22] IK zei: 'We gaan nu even naar
buiten zodat jullie je allemaal van de onverschilligheid van deze mensen kunt
overtuigen; daarna gaan we weer terug hier naar toe. Ik zal dan echter een heel
fikse regenbui laten komen, en dan zullen we deze vervelende gasten gauw kwijt
zijn. Laten we dus zoals Ik al zei, naar buiten gaan! Maar let vooral goed op
alle mensen die wij tegen zullen komen! Hier zullen we er dan nog verder over
spreken en dan onze maatregelen nemen.’
60
De onverschilligheid van de kooplieden op geestelijk gebied
[1] Het was ongeveer drie uur voor de
middag toen wij, op Mijn voorstel, onze kamer verlieten en terwijl wij een
grote groep gasten passeerden naar buiten gingen. De waard, die het druk had
met de gasten en steeds door hen aangeklampt werd, verontschuldigde zich bij
Mij dat hij Mij vanwege al die gasten zo weinig aandacht had kunnen geven.
[2] Maar IK zei tegen hem: 'Maak je
daar maar niet druk over! Wie met zijn hart bij Mij is, kan met zijn ledematen
rustig zijn noodzakelijke, dagelijkse werk doen zoals hij dat wil en kan en
zoals zijn beroep dat vereist, en dan schenkt hij Mij toch zijn volle,
waarachtige aandacht; iedere andere vorm van aandacht heeft voor Mij toch geen
waarde.
[3] Wij gaan nu tot aan de middag naar
buiten en langs de oever naar de wilde zee kijken. Voor wij echter weer terug
gaan, zal er een door Mij opgeroepen, zware regenbui komen die deze hinderlijke
kooplieden voor ons uit naar huis zal jagen, zoals Ik al eerder heb gezegd;
want voor onweer hebben deze wereldse mensen de grootste angst. Als zij onweer
zien naderen, zullen zij meteen in alle haast naar de stad teruggaan. Pas maar
op dat er geen een zonder te betalen de benen neemt! ,
[4] DE WAARD zei: '0 Heer, ik dank U
voor dit advies en heel speciaal voor het beloofde onweer; want dit soort
gasten is het lastigst!’
[5] Daarna gingen wij weg, want de
waard werd door een gast geroepen, wat hem helemaal niet zinde.
[6] Toen wij buiten waren, vroeg IK
Petrus: 'Wel, heb je je oude vriend nog gezien?! Hoe vond je hem?'
[7] PETRUS zei heel verontwaardigd: '
Ah, dat is toch wel het toppunt! Als deze mensen ons slechts een blik waardig
gekeurd hadden, of minstens onder elkaar gevraagd hadden wie wij waren! Maar
nee, nog geen blik hebben zij ons gegund, hoewel zij U kennen en reeds heel
veel over U gehoord hebben! Waarlijk, zulke ontzettend domme, onverschillige
mensen ben ik nog nooit tegengekomen! Als we vandaag in een kudde varkens
terechtkomen, zullen deze dieren ons beslist bekijken en tegen ons knorren;
maar voor deze mensen zijn wij zo totaallucht, alsof we helemaal niet bestaan.
O slechte, dove, stekeblinde wereld! O Heer, laat alsjeblieft een ontzettend
onweer met talloze bliksemschichten boven hun hoofden losbreken, zodat ze hun
meer dan stoïcijnse kalmte verliezen! Ja, waarlijk, dit zijn echt die zwijnen
die men Uw levensparels niet voor moet werpen!'
[8] IK zei: 'Ik heb je van tevoren
gezegd, dat het er met deze kooplieden zo voorstaat! Zij kennen alleen hun waar
en hun geld. Wie bij hen vergeleken geen koopwaar en geen geld heeft, is in hun
ogen ook zo goed als geen mens. Wat zij over iemand zoals wij, die geen geld
heeft, zich nog verwaardigen te denken, is alleen, dat zij bij zichzelf rekenen
en zeggen:'Kijk wat zou deze sukkel als slaaf waard kunnen zijn?' Alleen als
minderwaardige koopwaar zouden wij zo nog enige waarde voor hen hebben; want er
zijn er velen onder hen die heimelijk slavenhandel bedrijven, en jouw oude
vriend is één van de grootsten onder hen en hij doet elk jaar zaken in Egypte,
Rome, Griekenland en ook in Perzië. -Wat vind je ervan, als een jood zoiets
doet?'
[9] PETRUS zei: 'Die moet gestenigd
worden! Maar ik, en eigenlijk wij allen, begrijpen nog steeds niet zo goed hoe
U, o Heer, de misdaden van die walgelijke mensen met zoveel geduld en
lankmoedigheid kunt aanzien; want het is immers al erger dan in Sodom en
Gomorra. Als de heidenen zoiets doen, zijn zij te verontschuldigen, -maar een
jood nooit of te nimmer!’
61
Over reïncarnatie
De
aarde als school voor de kinderen Gods
[1] IK zei: 'Wind je maar niet te veel
op; want je weet nog lang niet duidelijk genoeg wat er allemaal voor gasten op
deze aarde rondlopen, en wat ervoor nodig is om ze stukje bij beetje in de sfeer
van de kinderen Gods te brengen! Wanneer jullie echter door Mijn geest, die Ik
jullie na Mijn hemelvaart zal zenden, helemaal gesterkt zullen zijn, dan zullen
jullie ook dát duidelijk inzien en Mij juist eren omdat Ik zo geduldig en
lankmoedig ben.
[2] Laten echter diegenen onder jullie
die tot enig begrip in staat zijn, weten dat ook zielen van andere werelden op
deze aarde geïncarneerd zijn, en ook de kinderen van de slang op deze aarde.
Zij zijn al eens gestorven en sommigen al enige malen, maar zijn om zich verder
te ontwikkelen weer geïncarneerd.
[3] Jullie hebben al vaak over
zielsverhuizing gehoord. Het verre morgenland gelooft daar tot op heden nog
vast in. Maar dat geloof is bij hen erg onzuiver geworden omdat zij de
mensenzielen weer in een dierlijk lichaam terug laten keren. Dat is echter in
de verste verte niet zo.
[4] Dat de menselijke ziel van deze
wereld samengesteld wordt uit elementen van het mineralen-, planten en
dierenrijk en zich opwerkt tot mensenziel, is jullie reeds grotendeels
uitgelegd, en ook, hoe dat binnen de gevestigde orde plaatsvindt. Maar die weg
gaat een mensenziel, ook al is hij nog zo onvolmaakt, niet terug, behalve dan,
in uiterlijk opzicht, in het geestelijke middenrijk, teneinde haar te
deemoedigen en mogelijkerwijs daardoor te verbeteren. Is er tot op een
bepaalde hoogte verbetering ingetreden, die dan wegens gebrek aan grotere
bekwaamheden niet verder kan gaan, dan kan zo'n ziel naar een ander
hemellichaam overgaan, d.w.z. naar het geestelijke deel daarvan en als schepsel
gelukkig worden, of ook, als zij het wil, nog eens in het lichaam van de mensen
van deze aarde komen, via welke weg zij zich hogere bekwaamheden kan eigen
maken en met behulp daarvan zelfs het kindschap van God kan bereiken.
[5] Dus verhuizen er ook zielen van
andere werelden naar het lichaam van mensen van deze aarde, om zich daarin de
talloos vele geestelijke eigenschappen eigen te maken die nodig zijn voor het
bereiken van het ware kindschap van God.
[6] Omdat de aarde dus een dergelijke
school is, wordt zij ook door Mij met zoveel geduld, consideratie en
lankmoedigheid behandeld. Wie van jullie dat begrijpen kan, begrijpe het; maar
laat hij het voor zich houden, omdat het niet iedereen gegeven moet worden alle
geheimen van het Godsrijk te begrijpen. Mochten jullie echter toch iemand
ontmoeten die daar mogelijkerwijs zeer geschikt voor is, dan kunnen jullie hem
stukje bij beetje de verschillende geheimen openbaren, maar ook alleen maar
voor hem zelf; want Ik wil dat een waar mens zich dat alles door eigen
inspanning volgens Mijn leer moet verwerven.
[7] Als een mens eenmaal weet wat hij
moet doen om het eeuwige leven en zijn schatten te bereiken, moet hij daarnaar
handelen en leven, en dan zal hij wel in zichzelf de volledige vervulling van
Mijn belofte waarnemen, horen en levendig voelen.
[8] Een mens mondeling veel van zulke
buitengewone geheimen vertellen, heeft helemaal geen of slechts heel weinig nut
of waarde; want ten eerste begrijpt hij het niet, en ten tweede verstoort iets
wat voor hem te onbegrijpelijk is, heel gemakkelijk zijn geloof, dat hij toch
al met moeite heeft aanvaard. Want om dat tot in de ware, innerlijke,
geestelijke diepte van het leven te begrijpen, is duidelijk meer nodig dan
alleen maar de dode letter van de wet en de profeten. '
62
De grote zeeslang
[1] (DE HEER:) 'Maar nu zijn wij zo
ver langs de oever van de zee gegaan dat wij nauwelijks meer iets van de stad
kunnen waarnemen, en de golven slaan daverend tegen de rotsachtige oever. Daar
voor ons is een vissershut! Laten we daar naar binnen gaan en het beloofde
onweer afwachten. Kijk eens naar het zuiden! Van daar zal het met geweld komen,
en er zal aan bliksemschichten geen gebrek zijn. Laat het opkomen en snel naar
Kapérnaum drijven!’
[2] Nauwelijks had Ik dat gezegd of er
begonnen zich plotseling verschrikkelijk donkere onweerswolken uit de zee en
boven de bergen samen te pakken, wat de gasten bij onze waard in Kapérnaum al
gauw merkten. Toen het dreigend uitziende onweer met groot geraas en zware
donderslagen steeds sneller in de richting van de stad begon te drijven,
betaalden de gasten zo vlug mogelijk hun rekening en maakte iedereen dat hij,
zo snel hij maar lopen kon, wegkwam. Ook alle zakelijke gesprekken waren
plotseling ten einde, en het huis van onze waard was opeens al zijn vervelende
gasten kwijt. Toen het onweer echter over ons heentrok, kregen ook onze joodse
Grieken het benauwd, omdat ook zij, als oude joden, een aangeboren angst voor
zulke onweersbuien hadden.
[3] Maar IK maande hen om moed te
houden en geen vrees te hebben, en zei: ' Zien jullie dan niet, dat ook de
geesten van dit onweer aan Mijn wil onderworpen zijn?! Wees niet bang, -niemand
zal een haar gekrenkt worden! Ik heb het niet zozeer vanwege de mensen uit
Kapérnaum opgeroepen, maar veeleer vanwege die uitgezondenen uit Jeruzalem, om
hen nog meer te laten merken hoe God trouwe dienaren van de mammon beloont en
beschermt.’
[4] Maar toen Ik dat zei, sloeg er
juist vlak voor ons een bliksem met een oorverdovende knal in de grond.
[5] De joodse Grieken deinsden angstig
terug, en EEN VAN HEN zei tegen Mij: 'O Heer, verdrijf dit monster van hier,
anders komen wij allen kwalijk aan ons eind!’
[6] Ik bedreigde het onweer, en het
trok weg, en boven ons was de hemel onbewolkt en blauw, hetgeen de joodse
Grieken erg veel genoegen deed en waarvoor zij Mij begonnen te prijzen.
[7] Maar
toen wij de hut verlieten en vlak aan zee liepen, bemerkte een van de joden dat
zich op een afstand van ongeveer tweehonderd passen een monster bevond dat
geweldig lag te kronkelen, en een zwerm zeevogels die vanuit de lucht daarop
neerdook. Hij vroeg Mij , wat dat voor een ondier was.
[8] En IK zei: 'Het is een grote
zeeslang, die nu tijdens de storm zoals gewoonlijk op rooftocht uitgaat; maar
verder bevindt zij zich altijd in het diepste van de zee. Zodra zij genoeg
gegeten heeft, zinkt zij weer naar de bodem en blijft daar vaak verscheidene
weken liggen. Als zij dan weer honger krijgt, komt zij weer naar de oppervlakte
om jacht te maken op haar prooi. Wanneer zij in het water te weinig vindt om
haar honger te stillen, kruipt zij tegen de oever op en rooft daar lammeren en
geiten, ook varkens en ezelsveulens. Als zij in de buurt van schepen komt, is
dat gevaarlijk, omdat zij in hongerige toestand ook mensen verslindt. En nu
weten jullie dus, wat voor dier je nu in dit zeldzame geval gezien hebt.'
[9] Toen vroeg PETRUS: 'Heer, zo'n
monster heb ik als visser één keer gezien en toen dacht ik: 'Kijk eens, dat is
een reusachtige aal; die moet met een goed aas gevangen kunnen worden! ' Ik
maakte met mijn helpers een lokaas en zette het uit; maar het dier ontweek het
en verdween daarop plotseling, en ik zag het tot op heden niet meer terug. Hoe
zou men zo'n dier kunnen vangen?'
[10] IK zei: 'Dat zou onder de huidige
omstandigheden voor mensen vrijwel onmogelijk zijn! Want ten eerste is zo'n
slang erg sluw en weet zij alle gevaren die haar bedreigen te ontwijken, ten
tweede beweegt zij zich zeer snel, zodat ook het beste zeilschip haar niet kan
inhalen, en ten derde is zij bij jullie vergeleken ongelofelijk sterk. Als zij
zich hoe dan ook bedreigd en in het nauw gedreven zou voelen, zou zij zich op
de vijand storten en hem ogenblikkelijk platdrukken. Daarom is het niet
raadzaam haar serieus te achtervolgen. In deze zee zijn maar twee van deze
dieren, en als ze gestorven zullen zijn, zullen deze wateren volledig vrij zijn
van deze ondieren. Maar de twee die er nu nog zijn, zijn al erg oud en behoren
tot het voorwereldlijke dierentijdperk, hoewel zij pas de leeftijd van Noach
hebben, dat wil zeggen vanaf zijn geboorte tot deze tijd.
[11] Deze dieren horen eigenlijk in de
grote oceaan thuis; maar ten tijde van de grote vloed van Noach zijn zij in
deze binnenzee terechtgekomen en sinds die tijd leven zij hier en zullen zij
nog een paar honderd jaar hier blijven leven.
[12] In zulke reuzendieren verzamelt
zich de allerruwste levensstof van de wereldzielen, en deze wordt daarin
verzacht en in zekere zin rijper gemaakt voor een hoger leven. Als het dier dan
eindelijk eens doodgaat, gaat zijn verzamelde leven over in duizendmaal
duizenden hogere levensvormen, waarin het reeds in kortere tijd een grotere
levensrijpheid bereikt, hetzij nog in het water, of in de lucht of op de
aardbodem, en dat gaat dan zo door alle levensvormen heen omhoog tot aan de
mens. Maar de mensenzielen die zich via deze weg ontwikkeld hebben, staan toch
op een heel lage trap en werden door de oude wijzen 'kinderen van slangen en
draken , genoemd; want de oude wijzen wisten in hun eenvoud meer van de
oorsprong der zielen dan de wijzen van heden.
[13] Dat zijn dus de kinderen van deze
wereld; zij zijn op hun manier erg knap en aards rijk en machtig, -maar nog
lang niet geschikt om het hogere, geestelijke leven op te nemen.
[14] Onze kooplieden uit Kapérnaum
hebben dan ook precies dezelfde geestelijke afkomst. Zij gaan nog steeds met
hun handel op roof uit en beleven er het grootste plezier aan als zij werkelijk
een reusachtige winst hebben gemaakt. Zij bezitten daarom nog zeer veel van de
vraatzuchtige natuur van zo'n slang en verzamelen steeds maar door schat na
schat, net zoals dit dier alleen maar door zijn onverzadigbare vraatzucht,
allerlei levenssubstanties in zichzelf verzamelt.
[15] Maar zoals van het dier bij zijn
dood alles wordt afgenomen en onder de hogere levensvormen verdeeld, zo wordt
ook na de lichamelijke dood van zulke rijke, zelfzuchtige zonderlingen alles
afgenomen, en zij zullen aan gene zijde door grote armoede en honger en dorst
gelouterd moeten worden van hun oude slangennatuur. Het is wel bitter en erg
dat het zo is, maar voor zulke allerlaagste levensvormen kan dat niet anders.’
63
De reden van de menswording van God
[1] (DE HEER:) 'Scheppen is gemakkelijk;
maar om de uit haarzelf naar buiten gebrachte schepselen naar een vrij, niet
onder het gericht staand, zelfstandig bestaan te leiden, is zelfs voor de
goddelijke almacht geen gemakkelijke zaak. Maar met geduld en lankmoedigheid
kan men tenslotte toch alles bereiken, en als iets eenmaal op de beste wijze
bereikt is, denkt men niet meer aan de tijd die nodig was om zover te komen.
[2] Het vergaat ons dan als een
zwangere vrouw, die ook tijdens haar zwangerschap veel vrees, angst en weeën te
doorstaan heeft; maar als het kind binnen de vastgestelde tijd uit haar geboren
is, is alle vrees en angst bij de vrouw verdwenen, en zij denkt niet meer aan
de weeën en de pijn, want zij ziet de levende vrucht voor zich, die uit haar in
een vrij en zelfstandig leven is overgegaan.
[3] Als het volkomen vrij en
zelfstandig maken van een schepsel echter een zaak zou zijn die gemakkelijker
tot stand te brengen was, dan zou het voor Mij, als Schepper van alle dingen en
al het bestaande, echt niet nodig geweest zijn nu Zelf als mens op deze wereld
te komen om de volmaaktst mogelijke, vrije vorming van de mens, door leer en
daad te bewerkstelligen.
[4] Als iemand anders dat tegen jullie
gezegd zou hebben, zouden jullie tegen hem gezegd hebben: 'Man, wat bazel je,
wat een onzin kraam je daar uit!' Maar Ik zeg jullie dit Zelf, en daarom kunnen
jullie wel geloven dat het zo is; want omwille van een kleinigheid zou Ik nooit
het vlees van deze wereld en zelfs diens dood, aanvaard hebben, en ging Ik niet
met jullie, Mijn schepselen, om zoals een echte vader met zijn kinderen.
[5] Nu zeggen jullie wel bij jezelf
dat dat nu wel volkomen waar is, maar je vraagt je daarbij af waarom dat dan
juist nu moet gebeuren, en hoe het dan met die hele reeds voorbijgegane,
eeuwige tijd zit, waarin God net zo eindeloos volmaakt bestond als nu, -en wat
er dan met de schepselen gebeurd is die deze huidige levensvervolmaking niet
hebben kunnen bereiken omdat Ik nooit eerder een vleselijk lichaam zoals dat
van een geschapen mens heb aangenomen.
[6] Ja, Mijn geliefden, dat is een
heel belangrijke vraag! Maar ten dele heb Ik deze met jullie, Mijn oude
leerlingen, bij de oude Marcus in Caesarea Philippi al besproken, en jullie
weten daar nog veel van; jullie weten echter nog niet volledig waarom uit de
oneindige loop der tijden juist deze periode genomen werd om de menselijke
schepselen van nu af aan voor eeuwig de volledige gelijkheid aan God te geven.
[7] Kijk, voor de hele, eindeloos
grote schepping neemt God zowel wat tijd als ruimte betreft steeds een en
dezelfde wijze orde in acht! Zou het God dan soms onmogelijk zijn, zonder
verwekking en zonder moederlichaam een van alle wijsheid en kracht voorzien
mens te scheppen, net zoals het Hem mogelijk is in een oogwenk de bliksem uit
de lucht te laten komen?! Beslist niet, en Ik Zelf heb jullie daarvoor de
overtuigendste bewijzen gegeven!
[8] Maar als dat God mogelijk is,
waarom laat Hij het dan toe dat de mens eerst in een vrouwelijk lichaam verwekt
moet worden, en vervolgens daarin van periode tot periode en van deel tot deel
moet groeien en zich moet ontwikkelen? Als hij in het moederlichaam na vrij
lange tijd voldoende ontwikkeld is, komt daar de moeizame geboorte, terwijl er
nog heel wat aan zijn lichaamsdelen ontbreekt. Na verloop van tijd worden deze
steeds meer volgroeid; de tong wordt soepeler en begint woorden te stamelen, de
organen ordenen zich steeds meer, en de krachtiger en mondiger wordende ziel
kan zich daar meer en meer van bedienen, en zo gaat dat van fase tot fase op
en voorwaarts net zolang, tot de mens, zo ongeveer na dertig of veertig j aar,
een krachtige, ervaren, verstandige man is. Alle kennis en ervaring heeft hij
zich door eigen moeite en arbeid eigen moeten maken om voor zijn medemensen als
nuttig medeburger waardevol en achtenswaardig te zijn. Ja, maar waarom moet
dat alles met de mens gebeuren als God almachtig is en meteen zonder geboorte
en opvoeding volledig wijze, sterke mensen uit de lucht of zelfs maar uit het
niets kan maken?
[9] Dat kan God ongetwijfeld; maar wat
zouden dat voor mensen zijn? Ik zeg jullie: niets dan machines, die nooit een
eigen vrije wil, nooit een eigen zelfbewustzijn zouden hebben, en nooit tot een
vrij zelfstandig denken, voelen en handelen zouden kunnen komen, maar die door
Gods almachtige wil ieder ogenblik opnieuw tot leven gebracht zouden moeten
worden, terwijl God Zelf in hen zou moeten denken en willen en hun ledematen
voor iedere bezigheid zou moeten opwekken en bewegen. Zou God dat niet doen,
dan zou zo'n mens zonder meer dood zijn en ook helemaal uit het bestaan moeten
verdwijnen.
[10] Opdat echter de eenmaal geschapen
mens als uit zichzelf vrij voort bestaat, zichzelf vormt en versterkt en
vervolgens als uit eigen kracht vrij wordt in denken, willen en handelen, heeft
God reeds van eeuwigheid een orde vastgesteld. Volgens deze orde moeten de
eenmaal uit God naar buiten gebrachte ideeën zichzelf geleidelijk aan steeds
meer van God afzonderen en uiteindelijk in zekere zin het gevoel krijgen dat ze
los van God bestaan en volgens hun eigen mening een vrije wil krijgen en vrij
handelen, opdat hun leven daardoor volkomen duurzaam wordt en zij dan door van
buitenaf gegeven lessen van God als toekomstige goden geleid en als het ware op
eigen grond en bodem tot levensvervolmaking gebracht kunnen worden.
[11] Daarvoor is echter een zeer lange
tijd nodig, die door God precies is berekend en is ingedeeld in heel veel
periodes waarin de verschillende ontwikkelingen kunnen plaatsvinden.
[12] Zoals echter bij iedereen die
zich' op normale wijze ontwikkelt, eenmaal het moment zal komen dat hij het
vermogen krijgt om hogere wijsheid in zich op te nemen, zo is nu, door God
precies berekend, ten aanschouwe van jullie het moment voor de hele schepping
aangebroken waarop alle gerijpte schepselen de gelegenheid geboden wordt uit
hun oude graven van het gericht te stappen en volkomen aan God gelijk te worden,
en daarom staat er ook in de Schrift, dat nu allen die in de graven waren en
nog zijn, de stem van de Mensenzoon zullen horen en, als zij uit zichzelf rijp
zijn geworden, op eigen kracht verder zullen gaan naar het eeuwige, ware en
volkomen aan God gelijke leven.
[13] En omdat juist nu het moment, dat
God reeds van eeuwigheid precies en duidelijk berekend heeft, gekomen is waarop
alle schepselen bovengenoemde zelfstandige rijpheid bereikt hebben, wat vooral
te zien is aan het feit dat de meesten van God bijna niets meer weten en
volledig van God geïsoleerd zijn, daarom ben Ik als God dan ook hier om de
mensen niet meer door Mijn almacht te leiden maar alleen door de leer, die Ik
hun nu op zo'n wijze geef alsof Ik Zelf niets meer en niets anders ben dan zij
zelf.
[14]
Ik kan nu lichamelijk met jullie als vreemde ondervreemden verkeren, en de oude
reden waarom niemand God kon zien zonder zijn leven te verliezen, bestaat nu
helemaal niet meer. Nu kunnen jullie Mij zien wanneer je wilt, zonder datje
leven gevaar loopt!'
64
Het ongeloof als bewijs van rijpheid voor een nieuwe openbaring
Vergelijking
van de mensen ten tijde van Noach en van Jezus
De
geestelijke toestand van de mensen
[1] (DE HEER:) 'Maar Ik ontdek nu nog een
heel speciale vraag bij Mijn nieuwe leerlingen, en die is:'Ja, als nu juist het
vrijwel geheel ontbreken van geloof aan een ware God de eigenlijke basis moet
zijn voor de rijpheid van de mensen ten opzichte van God, dan begrijpen wij
niet waarom God ten tijde van Noach, toen het geloof in een waarachtige God bij
de mensen ook totaal verdwenen was, niet naar hen is toegekomen zoals nu naar
ons en hun op eigen grond en bodem een leer heeft gegeven waarmee ze in
vrijheid het eeuwige leven konden verkrijgen! Waarom liet God toen liever de
erge zondvloed komen om de mensheid die God vergeten had te verdelgen?'
[2] Ik zeg jullie dat ook deze vraag
bepaald niet onbelangrijk is, en haar beantwoording moet een groot licht werpen
op de verhouding tussen God en Zijn schepselen. Let dus op!
[3] De mensheid was ten tijde van
Noach niet zo goddeloos als jullie wel denken; zij was echter tegenover de God
die zij maar al te goed kende, trots en erg hoogmoedig geworden en wilde zich
in alle ernst tegen Hem verzetten en Hem Zijn macht afhandig maken. Zij deed
wat ze wilde; en hoewel haar vanuit de hemel de meest wijze wetten gegeven
werden, trad zij die met voeten en deed precies het tegendeel.
[4] Deze mensen haatten de God, die
zij goed kenden, en waren vijandig tegen alles wat maar afkomstig was van Gods
almacht en wijsheid. Zij vervloekten alles wat van God afkomstig was, zelfs de
hele zichtbare schepping, uiteindelijk zelfs de aarde, en zij besloten ook in
alle ernst de hele aarde met hun springstof te verwoesten. Zij werden door de
mensen van de hoogte vaak en meermalen gewaarschuwd en ook gestraft voor hun
misdaden.
[5] Er werden volkeren van hen
afgescheiden en naar verre landen gebracht, waarvan de nakomelingen nog heden
ten dage leven en de oude leer nog hebben, hoewel die helaas niet meer zuiver
is. Maar dat hielp allemaal niet. Zij werden weer machtig, met name de
Hanochieten, wier stad tenslotte veel groter was dan het hele, grote, beloofde
land. Zij onderwierpen tenslotte de kinderen van de hoogte, behalve de familie
van Noach, die als enige God nog volledig trouw bleef.
[6] In Noach’s tijd begonnen zij uit
pure overmoed de bergen te verwoesten, hoewel zij door de wijzen onder de
bergbewoners gewaarschuwd werden dat er zich onder de bergen reusachtige
watersluizen bevonden, en dat, als zij in hun doldriestheid ook maar één grote
berg tot op de grond af zouden graven en zijn massa in zee zouden werpen, zich
daardoor meerdere onderaardse watersluizen zouden openen, waardoor in korte
tijd zoveel water naar het aardoppervlak geleid zou worden, dat het tot boven
de hoge bergen zou stijgen en zij daar allen in zouden verdrinken. Maar al die
waarschuwingen hielpen niet alleen niet, maar vuurden hen nog meer aan om met
nauwelijks te beschrijven energie aan de vernietiging van de bergen te werken.
[7] Noach zag toen dat alle
vermaningen en raadgevingen vruchteloos waren, en hij bad God om in ieder geval
een paar van de goede mensen en dieren en levensmiddelen te redden; want hij
zag maar al te duidelijk de treurige gevolgen van de slechte en dwaze daden van
de toenmalige wereldse mensen in. Toen pas kreeg hij van de geest van God
onderricht om een ark te bouwen, waarvoor hem het ontwerp en de maten uit de
hemelen gegeven werden.
[8] Toen de slechte dwazen met niet te
beschrijven moeite de voet van een belangrijke berg voor het grootste deel
weggehaald hadden, werd het loon voor hun werk ook al zichtbaar. De eigenlijke
berg, waarvan de steunen weggehaald werden, begon door zijn grote gewicht te
zakken, en perste verschrikkelijke watermassa's in machtige stromen naar de
oppervlakte van de aarde. Door de vele heetwaterstromen moest daardoor ook de
lucht natuurlijk vol raken met dampen en wolken, waardoor de regen werkelijk in
stromen begon neer te vallen en het water tot boven de bergen begon te stijgen.
Meer dan een derde van het hele werelddeel Azië werd overstroomd, en alle
Hanochieten, die meenden dat zij de hele mensheid op aarde uitmaakten, gingen
daar te gronde en hun stad verzonk eveneens in de diepte der aarde.
[9] Uit Mijn in het kort weergegeven,
maar ware beschrijving van die mensen uit de tijd voor Noach blijkt wel dat zij
niet onkundig waren van God, maar zich slechts boven Hem wilden verheffen, en
die omstandigheid bewijst juist dat zij Hem wel kenden.
[10] Hun haat tegen God werd eenvoudig
veroorzaakt door het feit dat zij moesten sterven en dat meestal reeds na
dertig tot veertig jaar, terwijl zij van de bewoners der bergen, die toen een
zeer hoge leeftijd bereikten, dachten dat zij onsterfelijk waren. Dat was de reden
waarom zij zo woedend werden op God en zich ernstig voornamen om, omdat zij
sterven moesten, ook alles te gronde te richten, in weerwil van God.
[11] Als het nu zo is en niet anders,
kunnen jullie dan bij jezelf nog volhouden dat de mensen toen ook al zo rijp
waren als nu?! Kijk nu eens naar de mensen op aarde! Hoeveel zijn er zelfs
onder de joden, die waarachtig in een God geloven en werkelijk levendig op Hem
vertrouwen? Zij hebben bijna allen slechts een puur traditioneel geloof, in
hun hart zijn zij echter volkomen goddeloos, en het komt helemaal niet in hen
op dat er werkelijk een of andere God zou kunnen zijn, -en mocht er een zijn,
dan maakt die zich volgens hen helemaal niet druk om de sterfelijke mensen met
hun gebeden en offers. De mensen heeft Hij alleen maar geschapen om Zijn aarde
te laten bebouwen en te cultiveren. Dat is eigenlijk wat de betere joden
geloven, -de slechtere geloven al helemaal niets.
[12] Weer anderen, die nog tot de oude
Joden behoren zoals er in Samaria een aantal zijn, zeggen: De inzettingen van
Mozes zijn goed, en men moet zich eraan houden, of ze nu van God of alleen maar
van Mozes afkomstig zijn. Wie zich aan de inzettingen houdt, faalt niet, of er
nu een God is of helemaal geen. Men moet het goede alleen doen omdat het goed
is, en het slechte nalaten omdat het slecht is.
[13] Maar uit die wijsheid blijkt
immers toch ook weer duidelijk dat het levende geloof in God geen eenvoudige
zaak is. Hoe het er echter in de tempel met het geloof aan een God voorstaat,
weten jullie zelf maar al te goed, en daar hoeft verder geen woord meer over
gezegd te worden. Want waar men er geen gewetenszaak van maakt de geboden van
God naast zich neer te leggen en daarvoor in de plaats wereldse voorschriften
als heilig en van God gegeven in te stellen, daar is alle geloof aan een
waarachtige God volledig verdwenen. Zo ziet het geloof in God er nu bij de
joden uit! En vraagje nu tenslotte eens zelf af, hoe sterk jullie eigen geloof
in een ware God was! Voor je bij Mij kwam zochten jullie nog iets goddelijks in
de tempel en kwam je diens instellingen zoveel mogelijk na, -maar aan het echte
bestaan van een God twijfelden jullie zelf, en jullie geloof was alleen maar
een reeds vanaf de wieg aangenomen gewoonte, die jullie heel moeilijk af hadden
kunnen leggen, omdat jullie daarvoor in de plaats niets beters wisten te vinden
en jullie oude gewoontegeloof een deel van je levenswijze was geworden. Daarom
stelde dan ook jullie geloof zo goed als niets voor .
[14] Dus bij de Joden als het
uitverkoren volk van God is nu helemaal geen geloof meer; maar als dáár al geen
geloof meer te zoeken en te vinden is, hoe moet het dan bij alle heidenen te
zoeken en te vinden zijn?f In vroeger tijden geloofden zij toch nog aan hun
afgoden en orakels; maar nu geloven zij ook niets meer. Zij houden zich
weliswaar aan de uiterlijke ceremoniën en gebruiken, maar van geloof is daar
ook allang geen sprake meer .
[15] Alleen in Egypte vind je nog
enkele volgelingen van Plato, Socrates en Aristoteles, die nog de mogelijkheid
van een hoogste, maar aan niemand bekend goddelijk wezen aannemen; maar zij
denken ook dat de mens het door een uiterst streng leven zover kan brengen dat
hij de goddelijke geest op bepaalde geheiligde momenten zal kunnen voelen en
dan tijdens dat voelen heldere blikken in de toekomst zal kunnen werpen. Maar
verder kan geen sterveling het volgens hen brengen. Wat er met de mensen na de
lichamelijke dood gebeurt, blijft een nooit te ontwarren Gordiaanse knoop,
waarover wel zeer veel sagen en meningen in omloop zijn die in de mens een vage
hoop opwekken, maar waar men totaal geen zekerheid over heeft.
[16] Zo denkt nu het beste deel van de
heidenen. Maar als dat zo is, iets wat jullie nu zonder moeite kunnen zien en
begrijpen, dan is het immers toch ook duidelijk dat juist nu sprake is van die
rijpheid tussen Schepper en schepselen van waaruit de mensen pas volledig in de
toestand zijn beland om door God, zonder hun zelfstandige leven schade te
berokkenen, onderwezen en tot godgelijke levens-volmaaktheid geleid en gebracht
te worden. - Is het jullie nu duidelijk?'
65
De leiding aan gene zijde van de mensen die vóór Jezus tijd leefden
Over
het hemelrijk
[1] PETRUS zei: 'Heer, dat begrijpen
wij nu heel goed; maar nu blijft nog de vraag: Wat gebeurt er met diegenen die
vóór Uw komst op aarde geleefd hebben, en wel vanaf Adam gerekend? Kunnen zij
ook nog tot ware levensvervolmaking komen, en hoe?'
[2] IK zei: 'Dat is toch heel
natuurlijk! Ik heb de poorten tot het leven nu niet alleen geopend voor hen die
nu op aarde leven, maar ook voor allen die reeds lang naar gene zijde zijn
gegaan. En velen van de oude zondaars zullen nog een keer een kort proefleven
in het vlees door moeten maken, zoals Ik dat jullie al verteld heb.
[3] Aan gene zijde is een oneindig
aantal soorten scholen, waarin de zielen op de meest praktische wijze
onderwezen kunnen worden. Weliswaar gaat het daar niet zo gemakkelijk als hier,
omdat daar iedere ziel geen andere wereld en omgeving heeft dan die, welke uit
haar denken, voelen en willen ontstaat en de ziel al datgene geeft wat zij
liefheeft en wil.
[4] Wel, daar kan dus veel moeilijker
gunstige invloed op een ziel, die vol verwarde waanvoorstellingen is,
uitgeoefend worden dan hier waar zij op een onbekende, vaste bodem staat en een
groot aantal eveneens totaal onbekende omgevingen om zich heen ziet. Maar
desondanks zijn er ook daar nog steeds middelen genoeg om met vrucht op een
ziel in te werken. Maar daarvan zal jullie bij een andere gelegenheid wat meer
verteld worden.
[5] Laat dat echter niemand tot
speciale troost dienen; want als aan gene zijde een ziel in zichzelf en dus in
haar wereld in plaats van beter steeds maar slechter en boosaardiger wordt, dan
zal natuurlijk in gelijke mate ook haar schijnwereld en haar gezelschap en
omgeving slechter worden. Zoals de waarheid en het licht in de ziel minder
wordt, zo gaat het ook met haar wereld en haar omgeving, wat haar zeer begint
te bedrukken en te kwellen. Met de toename van de kwelling stijgt ook haar
toom en wraaklust, en dat is dan reeds het binnengaan in de hel, die een ware
tweede dood van de ziel is, waar men dan heel moeilijk weer uit kan komen.
[6] Het zijn vanzelfsprekend alleen
maar zuivere middelen waardoor de ziel na verloop van zeer lange tijd gered kan
worden; maar die zien er werkelijk erg triest uit! Want het kan menige door en
door slechte ziel miljarden aardse jaren kosten voor zij zich door zulke
pijnlijke middelen uit zichzelf wat verbetert. Daarom is hier één dag meer
waard dan honderd jaar aan gene zijde, naar aardse tijd gerekend. - Begrijpen
jullie dat?'
[7] Toen zeiden ALLEN weer: 'Ja, Heer,
wij begrijpen het; maar toch dringt er zich nog een vraag aan ons op, die
ongeveer als volgt luidt: Als een hier overleden ziel, die nog niet volmaakt
is, alleen maar in een pure schijnwereld woont die uit haar denken, voelen en
willen ontstaat -wat men ook een fantasiewereld zou kunnen noemen -waaruit
bestaat dan daarna de wereld van de volmaakte zielen? Hoe ziet het hemelrijk er
uit, en waarmee kan dat op een goede, waarachtige manier vergeleken worden?'
[8] IK zei: 'Het is nu weliswaar tijd
om naar de waard terug te gaan, -maar omdat dit zeker geen onbelangrijke vraag
is, wil Ik deze onderweg beantwoorden. Laten we dus gaan, en luister naar Mij !
[9] Kijk, met het eigenlijke
hemelrijk, dat een rijk van waarheid, licht en liefde is, wat Ik jullie reeds
bij verschillende gelegenheden heb duidelijk gemaakt, staat het naar waarheid
als volgt: Dit rijk vertoont geen uiterlijke luister en komt niet met bepaalde uiterlijke
tekenen en attributen in de mens, maar het ontwikkelt zich geheel binnen in je,
is dan in je, groeit in je, doordringt je en wordt zo je woonplaats en je
wereld vol zaligheden.
[10] Het hemelrijk lijkt hier op een
zaaier die goed zaad uitstrooide. Een deel viel op een weg; daarvan werd een
deel door de vogels uit de lucht opgegeten en een deel door de wandelaars
vertrapt. Het zaad kwam daar dus niet op en gaf ook geen vrucht. Een deel viel
op rotsachtige grond. In het begin kwam het op zolang de stenen nog vochtig
waren, maar de wortels die voedsel zochten vonden geen houvast in de steen; het
vocht was ook niet voldoende om de halm te voeden en zo verdroogde deze en gaf
ook geen vrucht. Een ander deel viel tussen doornen en struikgewas. Dat groeide
weliswaar in het begin heel goed op, maar toen het zich volledig moest
ontwikkelen, werd het door de doornen en het wilde struikgewas overwoekerd, het
verkommerde en gaf ook geen vrucht slechts een deel viel op goede grond, kwam
op en bracht rijkelijk vrucht voort.
[11] En zie, zo gaat het nu ook met
het hemelrijk op deze aarde! Ik Zelf ben de zaaier, en Mijn woord is het goede
zaad, waaruit voor ieder als vrucht het hemelrijk moet groeien. Waar het in
goede aarde zal vallen, daar zal het ook een honderdvoudige vrucht
voortbrengen; maar als het op de wegen van deze wereld zal vallen of op de
stenen of tussen de doornen en het wilde struikgewas, zal het geen vrucht
dragen. Onder de mensen die Ik met de weg vergeleek, moeten de eigenlijke
wereldse mensen verstaan worden, zoals wij er vandaag een aantal bij onze waard
gezien hebben. De wandelaars op de weg die het zaad vertrappen, zijn hun
inspanningen voor de handel en de winst, en hun naar alle richtingen
66
De hebzuchtige overste van Kapérnaum
[1] IK zei: 'Niet erg veel bijzonders!
Maar laat hem maar komen en het jullie zelf vertellen! ‘
[2] Toen kwam DE WAARD bij ons en
vertelde: 'De overste van de synagoge in Kapérnaum heeft mensen gestuurd voor
de tiende van de vissen, maar omdat hij gehoord heeft dat ik een rijke vangst
had en hem dat niet heb gemeld, moet ik hem nu als welverdiende straf de
drievoudige tiende van de edelvissen geven. Het is maar goed dat hij niet weet
dát ze op de avond van een sabbat gevangen zijn; als men hem dat verraden zou
hebben, zou hij waarschijnlijk al mijn vissen afnemen! Jammer, dat de vroegere
overste weggegaan is, -dat was een heel goede man; maar deze is voor ons een
ware plaag en hij behandelt de mensen bijna alsof ze allemaal zijn eigen slaven
zijn! O Heer, zou er aan dit kwaad niets te doen zijn?'
[3] IK zei: 'O ja, en wel op een heel
bijzondere manier! Zend nu een bode naar de overste om hem te zeggen dat hij
eerst de vissen in jouw vergaarbak moet laten tellen, omdat je hem niet teveel
en niet te weinig van de opgelegde drievoudige straftiende wilt geven. Dan zal
hij met zijn ambtenaren al gauw hier zijn om de vissen te tellen, - maar er
niet één vinden! Want de vissen heb Ik geschapen, en Ik kan ze ook weer laten
verdwijnen en ze dan nogmaals scheppen. Als hij zich daarover opwindt, en je
wil beschuldigen dat je de vissen meteen weg hebt laten brengen toen je zijn
eis hoorde, dan eis je dat hij dat door getuigen laat bevestigen, omdat je je
anders onder Romeinse bescherming stelt. Als hij dat hoort, zal hij weggaan en
je verder geen straftiende meer opleggen. Doe dat, en dan zal alles wel in orde
komen!’
[4] DE WAARD zei: 'Maar nu is ook het
middagmaal al klaar! Zullen we dat niet eerst gebruiken, zodat wij tijdens de
maaltijd niet door de overste gestoord worden?'
[5] IK zei: 'We zullen heel ongestoord
eten, -ook al zouden er honderd oversten buiten bezig zijn vissen te tellen!
Hij kan zelfs, als hij wil, binnen bij ons komen, en dan zal hij zo snel
mogelijk naar huis gaan om zijn hachje te redden.'
[6] Toen de waard Mij dat hoorde
zeggen, werd hij erg blij en zond meteen een bode naar de overste, en wij
gingen aan tafel en waren daarbij in een heel goede stemming, vooral over de op
het onweer gevolgde vlucht van de vele ochtendgasten.
[7] Na de maaltijd zei IK tegen de
waard: 'Hij komt er al aan; kijk echter eerst in de vergaarbak, dan zul je zien
wat voor vis de overste daarin zal vinden!'
[8] De waard ging toen snel naar
buiten en schrok ontzettend toen hij in plaats van de grote edelvissen, de
voorheen bij het onweer waargenomen reuzenslang daarin rond zag zwemmen.
[9] Maar ook de overste wilde van het
tellen van de vissen niets meer weten toen hij het monster waarnam. Dat onze
waard hierdoor snel en gemakkelijk van de overste afkwam, is begrijpelijk;
want van het monster verlangde de overste geen enkelvoudige en nog minder een
drievoudige straftiende .
[10] Toen hij het monster zag, week DE
OVERSTE zo snel mogelijk terug en zei: 'Dit monster heeft in mijn plaats de
tiende al genomen! Ik had wel erg graag een paar stukken van die edelvissen op
mijn tafel gezien, maar omdat er niets meer is, moet het natuurlijk ook zo in
orde zijn. Waar niets is, is ook geen wet en geen recht, en dus zijn we weer
goede vrienden; als je echter toch weer eens zo'n edelvis vangt, stuur mij dan
tegen betaling wat toe! Want als je minder dan tien vissen vangt, hoef je toch
al geen tiende te betalen. Maar nu maken we meteen dat we zo ver mogelijk van
de zee vandaan komen; want het ondier zou wel eens het land op kunnen komen en
ons allen als vliegen weghappen! Het heeft een bek om huizen mee te
verslinden!'
[11] Daarop liep hij vlug naar huis en
liet zich toen lange tijd aan zee niet meer zien omdat hij voor het monster te
veel eerbied gekregen had.
[12] Zodra de overste echter weg was,
verdween, nog terwijl de waard toekeek, ook het monster van een reuzenslang en
zwom met grote kronkels snel naar volle zee, waar het door de hoge golven uit
het zicht verdween.
[13] Toen keek de waard naar de grote
vishouder, en die was, net als tevoren, vol prachtige edelvissen. Daarop kwam
hij vol vreugde weer bij ons, at en dronk aan onze tafel en vertelde ons wat
hij gezien had en hoe goed hij van de overste was afgekomen. Tegelijk vroeg hij
ook in welk deel van de zee deze monsters zich bij voorkeur ophielden, om ze te
kunnen ontlopen; want het zou toch wel niet erg vertrouwd zijn om deze ergens
tegen te komen.
[14] Toen zei IK: 'Maak je daarover
maar geen zorgen! Dit ondier woont op de diepste plaats van de zee en komt
ongeveer iedere honderd jaar bij bijzonder grote stormen, die onder water hun
oorsprong hebben, pas te voorschijn, iets wat op binnenzeeën een zeer zeldzaam
verschijnsel is. Zo nu en dan, als deze ondieren honger hebben omdat zij op hun
diepte te weinig voedsel vinden, komen zij wel aan de oever en roven daar
schapen, lammeren en kalveren, ook ezelsveulens en varkens; mensen en grotere
dieren grijpen ze echter slechts zelden of helemaal niet. Maar van nu af aan
zal het nooit meer te voorschijn komen, want zijn tijd van leven is voorbij;
daarom hoef je er ook niet bang voor te zijn. Stuur de overste echter pas over
een paar dagen een edelvis, dan zal hij daarmee volkomen tevreden zijn. -Maar
nu kan iedereen weer een vraag stellen als hem nog iets niet duidelijk is; want
vanaf morgen zullen we hier een aantal dagen rust houden en weinig over
geestelijke zaken spreken!'
[15] ALLEN zeiden: 'Heer er is nu
bijna niets meer om nog aan U te vragen; want we hebben van U toch al over
alles de meest wijze lessen gekregen!'
[16] IK zei: 'Rust dan nu en denk over
het ontvangen onderricht na!'
67
De onsterfelijkheid van de ziel van de mens
[1] Toen zei DE WAARD: 'Ik heb
weliswaar ook al over vele zaken uit Uw mond onderricht ontvangen, maar toch spelen
er nog verscheidene belangrijke vragen door mijn hoofd. Eén daarvan lijkt mij
van groot belang voor het leven te zijn, en als U het daarmee eens bent, zou ik
die vraag wel graag door U beantwoord willen zien!’
[2] IK zei: 'Hoe luidt dan jouw vraag?'
[3] DE WAARD zei: ' Aldus, Heer en
Meester: Kijk, de mens weet heel goed, dat wil zeggen door onderricht, dat zijn
ziel, waarvan men ook niet zo'n heel juist begrip heeft, onsterfelijk is; maar
ondanks al het nog zo vaste geloof, vermengt zich daarmee toch steeds het
bittere gevoel van het algehele afsterven en uiteindelijk het volledige vergaan
en verdwijnen uit de rij van levende en van zichzelf bewuste wezens.
[4] Met de gedachte aan het bestaan in
en aan de overzijde van het graf kan iemand zelfs met de beste wil nooit
zodanig vertrouwd raken dat zijn hart zich daarbij gelukkig voelt, maar het
huivert er steeds opnieuw voor, omdat het juist over dit belangrijke punt
ondanks alle mogelijke moeite van geen enkele kant duidelijkheid krijgt.
[5] Omdat dus de dood en het graf de
bitterste gedachten bij de mens oproepen, en omdat daarover nergens een goede
verklaring te krijgen is, is het menig mens echt niet kwalijk te nemen dat hij
zich, om deze duistere gedachten in zich te overstemmen, volledig overgeeft aan
de roes van de wereld. Over dit belangrijke levensvraagstuk zou daarom de
juiste uitleg uit Uw mond, o Heer, werkelijk heel noodzakelijk zijn! Want wat
heeft de mens aan de meest wijze lessen, als hij in zijn innerlijke bewustzijn
niet volledig duidelijk weet, wat het leven van de ziel na de dood is?! Men
houdt zich wel aan de wetten en het onderricht, maar meer terwille van de
uiterlijke, burgerlijke orde dan om daardoor het eeuwige leven op een bepaalde
manier met zekerheid te verkrijgen.
[6] Ik ben zoveel mogelijk toch nog
een van degenen die redelijk trouw zijn aan de instellingen van Mozes, en ik
ben wat betreft geestelijke zaken steeds het liefst en het meest met de
belangrijkste wijze mensen van alle nationaliteiten omgegaan, en zij wisten
uiteindelijk geen van allen over het betreffende onderwerp iets meer te zeggen
dan ikzelf. De Romeinen zeggen, en met hen ook de Grieken: 'Dat is nu juist de
noodlottige sluier van Isis, die tot op heden nog door geen sterveling is
opgelicht! ' Ja, dat is heel mooi gezegd, en er zit ook veel waarheid in; maar
daar hebben we jammer genoeg niets aan! Want een dode voelt, hoort en ziet
niets meer, en wij, die nog aan dit leven knagen als wormen aan een verrot stuk
hout, zien, horen en voelen van de gestorvene ook niets anders meer dan zijn
dode, stinkende lichaam, dat weinige jaren later tot stof en as wordt. Dus,
Heer en Meester, U, die het leven zelfbent volgens Uw leer, geef mij, en
eigenlijk ons allen, daarover een duidelijke uitleg, wat ik U smeken mag!
Want waarlijk, met de duistere
gedachte aan de dood, aan het graf en aan de vernietiging wil ik niet graag nog
een jaar leven!'
[7] IK zei: 'Ja, Mijn beste vriend,je
vraag is heel goed gesteld, en er spreekt een menselijke behoefte uit van de
eerste orde; maar om je daarover een dusdanige uitleg te geven dat je het
eeuwige leven van je ziel door een overduidelijk klaar bewustzijn in je voelt,
is een buitengewoon moeilijke zaak! Want kijk, Ik ben immers juist in deze
wereld gekomen om de mens het besef van het eeuwige leven volledig te schenken
als hij helemaal volgens Mijn leer leeft en handelt! Als een mens Mijn leer
echter niet kent, of als hij die wel kent -er dan toch niet naar leeft, kan
hij ook niet tot dit innerlijke levensbewustzijn komen, omdat Ik alleen de weg
en de deur daarheen ben.
[8] Je ziet de bloesem aan de boom;
maar van de groeiende vrucht zie je tijdens de bloeitijd weinig of niets. Pas
wanneer de bloesem is afgevallen, wordt een heel klein vruchtbeginsel
zichtbaar. Maar in de vrucht moet toch ook het zaad met de levenskiem groeien;
waar is dat echter in dat eerste kleine vruchtbeginsel te ontdekken?! Alles
lijkt er nog één en hetzelfde te zijn. Het vermogen ligt er al wel in, maar jij
kunt het nog lang niet onderscheiden van alle andere levenloze delen, waarin
geen levenskiem rijpt. Als de vrucht echter tot volle rijpheid komt, zul je
gemakkelijk en zonder enige moeite de zaadkorrel ontdekken.
[9] En zie, vrijwel net zo is het met
het volle, duidelijke levensbewustzijn van de ziel in de mens! Zolang de mens
dat niet in zich heeft, is de ziel in haar lichaam nog niet zo levensrijp dat
zij te onderscheiden is van het vlees. Zij is nog te veel en te nauw verbonden
met het vlees en kan in zichzelf dan niet veel anders voelen en waarnemen dan
het lot van haar lichaam, en zelfs de beste verklaringen kunnen aan een ziel
die nog niet rijp is voor het leven het innerlijke, volledige, rijpe
levensbewustzijn niet geven.
[10] Heeft een ziel echter door haar
eigen werkzaamheid volgens Mijn leer de genoemde levensrijpheid bereikt, dan is
ieder verder bewijs daarvoor helemaal overbodig. Of heb je er soms een bewijs
voor nodig datje nu op een natuurlijke wijze in je lichaam leeft? Beslist niet,
en je zou iedereen uitlachen, die van plan zou zijn je te bewijzen datje nu in
je lichaam leeft, je beweegt en naar alle kanten bezig kunt zijn. Zou echter
het meest overtuigende bewijs dat je nog leeft je iets helpen als je in diepe
slaap verzonken was en niet in staat zou zijn om iets waar te nemen?!
[11] Kijk, ook ieder dier heeft een
ziel, waarvan het bestaan ook geestelijk substantieel en dus onverwoestbaar
moet zijn omdat het anders de ledematen van zijn lichaam niet kon laten
bewegen! Maar probeer een dier eens uit te leggen wat zijn ziel is, en dat het
alleen door zijn ziel leeft! Zou dat dier wel begrijpen wat je tegen hem zei?
Beslist evenmin als dat een steen je verstaan zou hebben! Maar waarom begrijpt
een dier dat niet, en waarom heeft het geen woorden om zijn gevoelens aan een
ander schepsel mee te delen?
[12] Kijk, een dierenziel ligt
noodzakelijkerwijs nog diep in haar vlees begraven en wordt buiten de behoeften
van haar lichaam vrijwel niets gewaar! Als iemand een dier voor een heel
eenvoudig werkje wil africhten, moet hij zich veel moeite getroosten om de dierenziel
eerst in zoverre uit haar lichaam te wekken, dat het dier begrijpt wat de mens
van hem wil.
[13] Geloof je echter dat er mensen
zijn waarvan de ziel niet zo heel ver boven de dierenziel staat, ja daardoor
vaak ogenschijnlijk zelfs overtroffen wordt? Wel, zulke zielen reeds aan deze
zijde door woorden tot innerlijk levensbewustzijn proberen te brengen, zou
totaal vergeefse inspanning en moeite zijn! Voor zulke mensen voldoet reeds het
blinde en stille geloof dat hun ziel na de dood van het lichaam voortleeft en
daar hetzij loon of straf te verwachten heeft, teneinde zich te voegen naar de
een of andere wettige orde, zoals de os naar zijn juk. Al het verdere moet voor
een andere levenstoestand bewaard worden.
[14] Een dier kan alleen door allerlei
soorten pijnlijke tucht zo intelligent gemaakt worden dat het nuttige
bezigheden verricht, -zo is het ook met een heel gewoon werelds mens wiens ziel
alleen naar 'bevrediging van de lichamelijke behoeften streeft en behalve de
mogelijkheid tot spreken vrijwel niets verheffends te bieden heeft dat uitgaat
boven de dierenziel.’
68
De oorzaak van de vrees voor de dood
[1] (DE HEER:) 'Dat mensen zoals jij
het echter tot nu toe niet tot een bepaald bewustzijn over het voortleven van
de ziel na de lichamelijke dood hebben kunnen brengen, daarvan heb Ik je de
oorzaak reeds laten zien, en je zult die ook ingezien hebben; maar de vrees
voor de lichamelijke dood ligt eigenlijk niet zozeer in het je niet bewust zijn
van het leven van je ziel na het afvallen van je lichaam, dan veeleer in je
liefde voor de wereld en in je eigenliefde. Door deze beide soorten liefde
wordt je ziel steeds verder met haar vlees vermengd, en het gevolg daarvan is
dat zij zich juist daardoor het gevoel van sterven, vergaan en eindigen steeds meer
eigen maakt en ten prooi valt aan allerlei angst en vrees.
[2] Kijk, de oervaders van de mensen
van deze aarde hadden geen angst voor de lichamelijke dood, maar vaak slechts
een verlangen om bevrijd te worden van het gebrekkig geworden lichaam! Zij werden
door hun voor God welgevallige levenswandel van tijd tot tijd helderziende
zodat zij in het hiernamaals konden zien en daardoor kregen zij een duidelijk
en waarachtig bewustzijn over het leven van de ziel na het scheiden van het
lichaam.
[3] Maar in deze tijd is toch bijna
ieder geloof aan God bij de mensen uitgeblust! Waar zou bij de mensen het
heldere bewustzijn van het leven der ziel na de lichamelijke dood nog vandaan
moeten komen?!
[4] Ik zeg je: Als men aan de
oorsprong van al het leven al vrijwel algemeen twijfelt, is het helemaal niet
verwonderlijk dat men over het verder leven van de eigen ziel na de
lichamelijke dood grote twijfels heeft.
[5] Ga maar eens naar de Sadduceeën,
dan zul je ontdekken dat zij in de eerste plaats bijzonder materialistische, de
wereld en zichzelf boven alles liefhebbende mensen zijn, ten tweede helemaal
niet aan een god geloven, en daarom ten derde ook de onsterfelijkheid van de
menselijke ziel volledig ontkennen en iedereen voor dwaas uitmaken die ook maar
enigszins gelooft aan de onsterfelijkheid van de menselijke ziel, die volgens
hen niets anders is dan een waanzinnig fantasiebeeld van een zwakzinnig mens,
die dat zelfs door loze praatjes wil bewijzen.
[6] Kijk verder eens naar de echte
cynici, leerlingen van de wijsgerige Griek Diogenes! Dat zijn zelfs ware
vijanden van het leven, en zij verwensen een of andere kracht die hen zonder
hun toestemming in het leven riep. Ze leven weliswaar heel zedelijk en nuchter,
en verachten alle luxe, ja zelfs het minste levensgerief. Voor hen is de
grootste weldaad de dood, waarachter zij geen leven meer verwachten, maar het
totale niets, waar zij erg naar verlangen.
[7] Daarentegen kun je weer in Indië
nog heden ten dage mensen vinden die met de zielen van gestorven mensen net zo omgaan
als met de levenden, en met hen over allerlei geheime zaken spreken. Deze
mensen hebben ook geen greintje angst voor de lichamelijke dood, -integendeel,
de sterfdag van een mens is bij hen een ware jubeldag en het ter wereld komen
van een kind een echte droevige dag.
[8] Kijk, zo zijn de mensen ten
opzichte van jouw vraag heel verschillend! Waar het ene volk vaak erg bang voor
is, daarvoor heeft een ander volk, zelfs bij de meest verschillende leren en
verwachtingen, niet de minste vrees en angst. De joden zijn echter het meest
bang voor de lichamelijke dood, en de reden daarvan is juist hun grote liefde
voor de wereld en hun zinnelijke lust. Wie deze zo zorgvuldig koestert als de
joden, moet mettertijd al het hogere inzicht verliezen; want niets schaadt het
juiste, levende geloofsinzicht zo zeer als juist ontucht, allerlei geilheid en
lichamelijke hoererij, die reeds lang bij de joden veel erger algemeen gebruikelijk
is dan bij de meest duistere heidenen. Deze zonde verstikt de ziel letterlijk
in de modder van het vlees en doodt zelfs het vlees zelf. Als dat zo is, waar
moet dan zo'n ziel het heldere levensbewustzijn vandaan halen?!
[9] Nu ben je Mij weliswaar heel
aangenaam, en Ik zal te juister tijd wel weer het levensbewustzijn in je
zielleggen; maar in je jonge jaren heb je je vleselijke lusten erg gekoesterd,
en kijk, juist daar ligt bij jou dan ook voornamelijk de reden waarom je
ondanks al je vragen en zoeken tot op heden nog steeds het ware onfeilbare
licht niet gevonden hebt! Door je huidige kuisere leven zul je ook weldra tot
meer innerlijk levensinzicht komen en dan niet meer zulke vragen stellen als je
nu gedaan hebt. -Heb je Mij nu goed begrepen?'
[10] DE WAARD zei: 'O ja, maar al te
goed heb ik U begrepen, en ik zeg nu met de Romeinen: Hinc ergo illae
lacrimae!* (*daarom dus die tranen) Ja, ja, Heer, Alwetende, mijn jeugdzonden
hebben veel van de levenskracht van mijn ziel verbruikt, en nu ik ouder ben
geworden, merk ik heel sterk dat ze afgenomen zijn. Het is alleen maar de vraag
hoe dat nu weer enigermate te herstellen is.'
[11] IK zei: 'Zolang een mens op deze
aarde leeft en een volkomen vitale, ernstige wil heeft, is dat alles nog heel
goed mogelijk, waarvan David je een levend en concreet voorbeeld geeft; want
ook hij had in een periode, die jullie niet onbekend is, veel gezondigd op het
gebied van de lichamelijke lust. Maar hij heeft zich daarna ook op tijd
vermand, zondigde uit liefde tot God niet meer en werd daardoor een man naar
Gods hart. Want waarlijk, Ik zeg je, dat in de hemel meer vreugde is over één
zondaar die zijn zonden als zodanig herkent, ze verafschuwt, er waarachtig
berouw over heeft, op een juiste en verstandige wijze boete doet en zich
grondig verbetert en niet meer zondigt, dan over negenennegentig rechtvaardigen
die nooit hoefden te boeten! Of is het bij de mens ook niet zo dat hij over
iets, hoe onbeduidend ook, wat hij verloren en dan gelukkig weergevonden
heeft, meer vreugde heeft dan over zijn grote schatten die hij nooit verloren
had?! Kijk, zo gaat het ook bij God, en als het niet zo was dan zou je Mij nu
in jouw herberg waarlijk niet te gast hebben!
[12] Het is wel waar dat je
jeugdzonden jou veel geschaad hebben, zowel je lichaam als daardoor ook je
ziel; maar omdat je dat erkend hebt en je helemaal hebt afgewend van de zonde,
ben Ik ook bij jou in huis gekomen om je volledig van al je kwalen te genezen.
[13] Waar Ik echter eenmaal
ingetrokken ben, is ook de volledige vergeving van alle zonden, en het licht
en het eeuwige leven zelf ingetrokken. Ik kan je daarom zeggen dat jouw huis en
jou zelf nu een groot heil is overkomen, en de gevolgen zullen je dat beter
duidelijk maken dan Ik nu Zelf; want Ik heb je nu de leer en de belofte
gegeven, maar pas in de vervulling daarvan zul je de volledige waarheid in jezelf
ontdekken.'
69
De goddelijke liefde, haar zorg en wijsheid
[1] (DE HEER:) 'Waarlijk, Ik zeg je:
Wie Mijn woord hoort, het als waarheid aanneemt en er getrouw naar leeft en
handelt, zal voortaan geen dood meer voelen noch smaken! Maar wie Mij slechts als
een redelijk goede buit naast het wereldse gelijktijdig binnen wil halen, zal
tot aan zijn einde in deze wereld weinig geestelijke levenstroost in zichzelf
bespeuren, en in het hiernamaals zal dan pas duidelijk worden wat bij hem meer
gewicht had. Want wie meer van het wereldse in zich heeft, zal erg veel moeite
hebben om zelfs maar het evenwicht tot stand te brengen, en het zal nog heel
lang duren voordat Ik Zelf in zijn huis te gast zal zijn en bij hem zal
uitrusten.
[2] Maar jij, die dat nu weet, heb
goede moed, bedenk datje met één slag geen volgroeide boom omhakt, dan zul je
rust vinden in je hart. Je hoeft van nu af aan slechts volgens Mijn woord te
handelen, en het andere wat je zoekt, zal je er dan op de juiste tijd bij
gegeven worden.
[3] Maak je ook niet te veel zorgen
over je huis en watje gezin zal eten en drinken; want dat doen alleen de
wereldse mensen en de heidenen, die van God en respectievelijk van Mij niets
afweten! Zoek volgens Mijn woord alleen maar het rijk van God en zijn lichtende
gerechtigheid, die vooral bestaat uit de liefde tot God en de naaste, dan zal
al het andere je helemaal voor niets erbij gegeven worden!
[4] Kijk naar de bloemen op het veld
die niet werken en ook niet oogsten, maar de Vader in de hemel zorgt toch zo
voor hen dat zij gevoed worden en bovendien uiteindelijk nog veel prachtiger
getooid zijn dan Salomo ooit in zijn grootste koningspracht.
[5] Als God echter al zo voor het gras
zorgt, dat vandaag groeit en morgen afgemaaid wordt en volgens een oud gebruik
in bundels gedroogd en in de oven tot as verbrand wordt, hoeveel te meer zal
God dan voor die mensen zorgen die Hem liefhebben en Zijn geboden onderhouden!
[6] Als zelfs de mensen die merendeels
thans gemeen en slecht zijn, hun kinderen liefhebben en zo veel mogelijk goed
doen, hoeveel te meer zal de algoede Vader in de hemel dat dan diegenen doen
die Hij waardig bevonden heeft Zijn kinderen te zijn! Of heb je ooit van iemand
die heel veel zuivere wijsheid bezat, horen zeggen dat hij gruwelijk en
onverbiddelijk hard tegen zijn naasten of zelfs tegen zijn kinderen is
opgetreden?!
[7] Het is sinds mensenheugenis bekend
dat een wijs mens ook een goed mens is en het goede voor alle mensen wil.
Alleen de wijsheid gaf de mensen wetten die gemakkelijk op te volgen waren en
waardoor allen volkomen gelukkig konden worden; zij voorzag de wetten alleen
maar van sancties vanwege de slechte, eigenzinnige, ongehoorzame mensen opdat
de goede mensen een middel in handen zouden hebben de slechte dwazen met geweld
naar het goede te dwingen, als de zachte vermaningen geen resultaat hadden. Zo
is ook het sanctioneren van de ordewetten een daad van liefde en ontferming uit
de wijsheid.
[8] Als echter al volkomen menselijke
wijsheid alleen maar goede dingen tot stand brengt, en de onwijze mensen naar
het ware geluk van het leven stuurt, hoeveel te meer dan de allerhoogste en
diepste Goddelijke wijsheid!
[9] Dat zij niet in kan gaan tegen
haar eigen orde, waar het bestaan van alle schepselen van afhangt, en daar ook
eeuwig nooit tegenin zal gaan, moet ieder mens met een beetje verstand heel
goed kunnen begrijpen, omdat daardoor het bestaan en het geluk van alle goede
en zalige wezens gevaar zou lopen. Maar de hoogste wijsheid wil ook de
weerspannige geesten en wezens tot het goede en ware brengen en heeft voor dit
doel voor de deugdelijkste middelen gezorgd, die de verstokte zondaar weliswaar
nooit als melk en honingzeem zullen smaken, -maar het zal toch steeds van zijn
eigen wil afhangen om daar verandering in te brengen zodra hij zich wil voegen.
[10] En dat is ook hier het geval.
Alles hangt van de ernstige wil van de mens af; als hij zich serieus verbetert
en in vol vertrouwen God, altijd in Mijn naam, smeekt om iets waars en goeds,
zal het hem gegeven worden naar de maat van zijn reële verbetering en van zijn
geloof en vertrouwen. En je kunt nu met deze waarachtige belofte van Mij dan
ook volkomen tevreden zijn.
[11] Wie dit alles goed overdenkt en
daarnaar handelt, zal in alles heel gelukkig zijn en voor de lichamelijke dood
geen angst en vrees meer hebben, ook al is hij ook eerder een grote en grove
zondaar geweest. Want God, de Vader in de hemel, heeft Mij alleen voor de
zondaars en niet voor de rechtvaardigen naar deze wereld gestuurd, en zoals de
Vader Mij gezonden heeft, zo zal ook Ik jullie naar de zondaars zenden; want
alleen de zieken hebben een geneesheer nodig, en niet de gezonden. -Is het je
nu helemaal duidelijk?'
[12] DE WAARD zei: 'O, wie zou het nu
nog niet snappen?! -Maar nu begint de dag ook al wat naar de avond te neigen.
Wat zullen we nu gaan doen?'
[13] IK zei: 'Dat hangt nu van jou af;
want voor vandaag, morgen en overmorgen zal Ik helemaal niets bepalen. Als je
echter iets hebt, zeg het dan, dan zal Ik zien wat er aan te doen is!'
70
Het verzonken land
[1] Toen zei DE WAARD: 'Ik heb nog wel
wat; maar ik vind het haast te onbelangrijk om U, o Heer, daarmee lastig te
vallen!'
[2] IK zei: 'Zeg het maar, want niets
in de wereld is te onbelangrijk voor Mij,
[3j Toen zei DE WAARD: 'Wees dan zo
vriendelijk mij aan te horen! Kijk, ik heb behalve deze bezitting nog een grote
boerderij niet ver hiervandaan, waar ik mijn beste runderen en schapen houd, en
ik heb daar ook een aantal heel trouwe knechten en meiden! Op de grote
dierenweide, die helemaal begroeid is met weelderig gras, is een paar maanden
geleden een stuk land van ongeveer een kwart morgen zodanig verzakt, dat er nu
op die plaats een gat zit waarvan je de diepte niet kunt peilen, en ook niet
kunt weten of er niet al gauw nog meer land zal wegzinken.
[4] Een oude man, die tamelijk
deskundig is in deze dingen, vroeg mij of de dieren in de buurt van het gat
kwamen. En ik zei hem zoals het is, de volle waarheid. Ik liet enige schapen en
runderen dicht bij het gat brengen; maar hoe dichter zij bij het grote gat
kwamen, des te meer stribbelden ze tegen en toen zij nog maar zo'n tien passen
van het gat verwijderd waren, rukten zij zich los en renden weg. Zelfs de
geiten zijn niet in de buurt van het gat te krijgen, hoewel zij op de hoogste
rotsen heel behaaglijk en onverschrokken plegen rond te klimmen. Toen zei de
deskundige man dat dit een zeker teken ervan was dat er nog meer land in de
diepte zou verdwijnen. En in deze zaak, die voor mij als grondbezitter toch wel
erg onplezierig is, vraag ik dan nu ook aan U wat het te betekenen heeft, wat
er nog te verwachten is, en of het euvel toch misschien nog op de een of andere
manier verholpen zou kunnen worden.’
[5] IK zei: 'Laten we naar buiten gaan
en die boze opzet van de ruwe aardgeesten bekijken, die dat gedaan hebben op
aansporing van andere geesten van gestorven mensen. Deze geesten zijn als je
vijanden naar gene zijde overgegaan omdat je hun boerderij tengevolge van een
gerechtelijke beslaglegging vanwege niet betaalde grote schulden door koop in
je bezit hebt gekregen! Laten we dus naar buiten gaan en de zaak in ogenschouw
nemen!’
[6] We stonden nu snel van onze
zitplaatsen op en gingen naar het noodlottige stuk land dat daar ongeveer een
half uur vandaan lag. Zo kwamen we weldra bij het onheilspellende gat. Buiten
Mij en de waard durfde niemand helemaal tot aan de rand ervan te gaan. De
twintig nieuwe leerlingen weken al van ver terug; want het gat was werkelijk
heel luguber om te zien. De waard zei, dat hij zelf nog nooit zo dicht bij het
gat gekomen was en pas nu de onpeilbare diepte ervan zag.
[7] Maar IK zei tegen hem: 'Haal eens
een behoorlijk grote steen voor Mij, dan zal Ik zien of het gat niet op te
vullen is!'
[8] Toen ging de waard op zoek en
bracht Mij een minstens tien pond zware steen. Ik nam de steen en slingerde die
met grote kracht in het gat. Al gauw begon er uit het gat een geweldige
rookzuil op te stijgen, die een sterke zwavelstank verspreidde.
[9] Maar IK bedreigde de rookwolk en
zei: 'Jullie kwade geesten met z'n allen. Ik, de Heer, gebied jullie dit gat
meteen voor nu en alle tijden op te vullen!'
[10] Toen hoorde men uit de rookwolk
STEMMEN, die riepen: 'Jezus van Nazareth, Zoon van de levende God, we kennen U!
Waarom kwam U om ons vóór de tijd te kwellen? Wij zitten hier op elkaar geperst
en hebben wat ruimte gemaakt. Waarom gunt U ons deze vrijheid niet? Hier is ons
groot onrecht aangedaan, dat ons lichaam doodde. We hebben alles verloren.
Waarom mag de koper nu ook niet wat verliezen? Wij hebben dit stukje land nodig
in onze ontzettende diepte. Waarom mogen we het dan niet hebben?'
[11] IK zei: 'Doe wat Ik jullie
bevolen heb, anders zal jullie nog iets ergers overkomen! ,
[12] Toen zakte de rook, en binnen in
het gat begon het geweldig te keer te gaan en te bruisen. Dat duurde echter
maar heel kort en al gauw zag men dat het verzonken stuk land langzaam maar
zeker omhoogkwam, en na een uurtje was het gat weer zodanig opgevuld dat
niemand kon zien dat dit deel ooit verzonken was geweest.
[13] Maar IK riep nu alle oude en
nieuwe leerlingen en zei: 'O jullie bangerds! Kom hier en ga op het verzonken
stuk land staan dat uit de diepte omhoog is gekomen, en erken dat niets de
macht van de goddelijke wil kan weerstreven!'
[14] Toen kwamen alle leerlingen en
overtuigden zich ervan dat niets de macht van Mijn wil kan trotseren.
71
Het wezen van de boze geesten
[1] Maar de waard vroeg Mij wat de
geesten in de rookwolk die wij zagen, bedoeld hadden toen zij zeiden dat Ik hen
niet vóór de tijd moest kwellen.
[2] IK zei: 'Kijk, alle afvallige
geesten zien het als een kwelling wanneer zij tot gehoorzaamheid aan God
gemaand worden; want alle hoogmoed kent geen gehoorzaamheid omdat hij alleen
maar wil heersen en gebieden. Maar zij dachten dat zij nog te kort in de
geestenwereld waren om nu al gehoorzaam te moeten zijn aan Mijn goddelijke wil.
Kijk, zij zouden nu het liefst willen dat zij, zeg maar een complete eeuwigheid
van hun slechte en wraakzuchtige vreugden konden genieten, en iedere geest die
hen tot orde en gehoorzaamheid maant of vaak zelfs met geweld dwingt, zien zij
als hun vijand en hun kweller!
[3] Daarom bedreigde Ik hen ook
meteen, en zij moesten gehoorzamen en gehoorzaamden ook, hoewel met de grootste
tegenzin. Maar, dat geeft niets voor dergelijke geesten die gericht en daarom
in de dood zijn, omdat hun eigenzinnige vrijheid geen vrijheid, maar een
gevangenis en een heel erg gericht is, waaruit zij stukje bij beetje alleen
maar heel geleidelijk bevrijd kunnen worden als een machtiger wil dan de hunne
hen grijpt en tot een goede daad dwingt.
[4] Zij lijken op die dromers die zich
met allerlei zoete dromen als vorsten en koningen in slaap wiegen, in hun droom
allerlei domme onzin uitkramen en zich vaak heel druk maken. Nu weet iedereen
echter dat zulke dromen niet zo erg bevorderlijk zijn voor de natuurlijke
gezondheid van de mens en dat het goed is zulke mensen die 's morgens zo zoet
dromen, te wekken. Wat wordt zo'n slaper echter geërgerd en kwaad als hij door
iemand die wakker is, gewekt wordt! Maar als hij daarna helemaal wakker wordt,
is hij toch erg blij dat hij uit zijn verdovende slaap gewekt is. Hij is bij
het wakker worden weliswaar al zijn mooie vorstendommen kwijt en van koning
weer gezonken tot heel gewoon mens; maar als zodanig is hij ook juist tot het
duidelijke besef gekomen dat zijn koningschap niets dan een ijdele ziekelijke
koortsdroom was.
[5] En kijk, zo gaat het ook met
dergelijke geesten, alleen met dit verschil dat zij vaak ontzettend lang in
zulke dromen vertoeven en zichzelf dan nog uiterst moeilijk laten wekken!
[6] In een dergelijke droom bevinden
zich ook alle wereldse gelukzoekers die op alle terreinen van de menselijke
bestaanssfeer op deze aarde rijkelijk vertegenwoordigd zijn. Zij voelen er zich
heel gelukkig bij en wee degene die het waagt hen voor de ernst van dit leven
door woorden en daden te wekken! Maar als men toch zo nu en dan één van die
velen weet te wekken, zal dit de gewekte daarna beslist veel plezier doen omdat
hij pas in de geestelijk ontwaakte toestand steeds meer begint te onderkennen
en in te zien, in welk gevaar hij zich in zijn blinde zinnenslaap bevond.
[7] Daarom is het dan ook wenselijk
dat jullie proberen of zo iemand wiens zinnen bedwelmd zijn nog nuchter en
wakker te maken is! Als het kan, wek hem dan, en dat zal jullie van groot nut
zijn omdat hij dan weer gemakkelijker dan Ik met succes op zijn gelijkgezinden
in kan werken; laat hij zich echter niet wekken, laat de luie en trage ezel dan
slapen! Dan moeten er al andere wekmiddelen komen om zulke slapers te wekken.
Dergelijke middelen bestaan echter uit allerlei ziekten, oorlog, hongersnood
en epidemieën. -Hebben jullie dat begrepen?'
[8] DE WAARD zei: 'O ja, Heer en
Meester, zo is het precies, en zo moet het ook zijn! Maar ietwat treurig blijft
de geschiedenis met zulke slapers altijd, omdat als God eenmaal die grote
bezoekingen over de mensen laat komen, heel vaak de onschuldige met de vele
schuldigen moet lijden.'
[9] IK zei: 'Hij lijdt echter ook als
wakende onder de vele slapers, en derhalve verliest hij weinig of niets. Of is
het soms prettig om zich in een vertrek als enige wakende tussen louter
slapenden te bevinden en stil te zijn?!’
[10] DE WAARD zei: 'Ja, ja, dat is wel
waar, -het zou werkelijk pijnlijk zijn voor een wijs mens om zich onder louter dwazen
en stommen en blinden te bevinden, waarmee hij nooit ook maar een enkel
verstandig woord zou kunnen wisselen! En dan is lijden dat tot verbetering
leidt, op zichzelf beter dan lijden dat kennelijk niet tot verbetering leidt.
Ach, Heer, het dringt totaal niet tot mij door hoe onuitsprekelijk gelukkig ik
nu ben in Uw volmaakte, goddelijke tegenwoordigheid! Ik kan U niet alleen
zonder mij, uit mijn huis weg laten gaan; want zonder U zou me nu al alles heel
wereldvreemd en buitengewoon akelig voorkomen. Maar nu zou ik dan toch willen
weten hoe diep volgens aardse maatstaven dit gat was.'
[11] IK zei: 'Het was erg diep; de
diepte was ongeveer duizend el.'
72
Invloed van geesten bij natuurlijke gebeurtenissen
als
toelatingen van de voorzienigheid
[1] DE WAARD vervolgde: 'Maar hebben
ruwe, kwade geesten wel zoveel kracht om zo'n aanmerkelijk stuk land, dat
daarbij nog erg vast is, zo diep naar beneden te drukken ?’
[2] IK zei: ' Zij hebben eigenlijk net
zo weinig kracht als een slapende held; maar zo nu en dan wordt voor hun eigen
ontwaken toegelaten dat er iets wat zulke slechte geesten in hun totaal
krachteloze droomfantasie willen uitvoeren, en waartoe zij steeds nutteloze
pogingen ondernemen, werkelijk gebeurt, volgens de wil van een hogere, volledig
wakker zijnde, geestelijke macht. Als zoiets dan werkelijk gebeurt, schrikken
zij plotseling wakker en zien hun ellende in. Daardoor komen dan sommigen door
hun eigen wil uit hun kwade droomleven in een meer wakend bestaan, en dan
passen zij daarna al meer op om niet weer in zulke kwade fantasieën te
vervallen, opdat er niet weer iets boven hen instort en hen kwalijk toetakelt
in hun veronderstelde vrije bestaan.
[3] Hier ging het echter om een
samenloop van omstandigheden, die sinds lange tijd precies berekend was voor
het bereiken van een goed doel. Hier , onder dit stuk land, bevond zich reeds
sinds voor jullie onvoorstelbare aardse oertijden een grote holte, die een
onderaardse voortzetting van de zee was. Maar in de loop van de tijd blokkeerde
en verstopte aangegroeide zeeklei de reeds vanaf het begin wat nauwe verbinding
tussen de open zee en de daarmee verbonden onderaardse zee, die zijn water
daaruit betrok. Toen de aanvoer van het water in de loop van de tijd helemaal
opgehouden was, zakte het onderaardse water steeds verder en er ontstond
daardoor een grote holle ruimte. Door herhaalde aardbevingen brokkelde onder
dit stuk land het ene loshangende deel na het andere af en viel in de diepte
van de holle ruimte. Daardoor is dit ingestorte stuk land natuurlijk steeds
dunner geworden en kreeg het steeds minder houvast.
[4] Toen in de afgelopen tijd de ruwe
aardgeesten een kleine aardbeving veroorzaakten naar aanleiding van een stille
opwinding van de kwade zielen, die door hun materiële aard hun bestaansruimte
merendeels in de onderste aardholten hebben, zakte dan ook vanwege de zwakke
binding dit hele stuk land in en stortte in de diepte. Dat was eigenlijk de
volkomen natuurlijke reden; maar het is toch niet helemaal puur natuurlijk,
maar ook geestelijk, omdat het reeds sinds onvoorstelbaar lange tijden ten
behoeve van het ontwaken van de slechte slaapgeesten door God voorzien en
toegelaten werd.
[5] En zo gebeurt er op aarde helemaal
niets eigenlijk puur natuurlijk op zichzelf, maar altijd in volle verbinding
met het geestelijke* (* 'het geestelijke' is een aanvulling), ter wille van een
geestelijk doel; want overal staat het geestelijke doorlopend nauw in
verbinding met het natuurlijke en beide werken constant op elkaar in, hetgeen
jullie echter pas helemaal duidelijk zullen inzien als jullie door volgens Mijn
leer te handelen in jullie geest zullen zijn wedergeboren. Maar nu kunnen we
na deze gedane arbeid wel weer naar huis teruggaan; want we zullen daar ook
iets nieuws aantreffen.’
[6] Toen zei DE WAARD: 'Heer, zal ik
niet eerst mijn knechten en dienstmaagden hierheen roepen, zodat zij ook kunnen
zien wat voor een ongelooflijk wonder hier heeft plaats gevonden?'
[7] IK zei: 'Doe dat vandaag maar
niet, want morgen is er ook nog tijd genoeg voor! Dat j e bedienden zich
daarover zeer zullen verbazen, is zeker; maar zij zullen van die verbazing voor
hun nog zeer zinnelijke zielen erg weinig nut hebben, want het zijn merendeels
Grieken en daarom nog echt duistere en zeer bijgelovige mensen, en zij zullen
het gebeurde meteen aan de een of andere zogenaamde halfgod toeschrijven. Zij
zullen jou over de oorzaak van dit verschijnsel nog eerder gaan beleren dan jij
hen; en als je hun zegt dat Ik, de timmerman uit Nazareth, dat gedaan heb, dan
zullen zij je uitlachen of zeggen dat Ik Zelf met een halfgod in verbinding sta
en daarom best zoiets tot stand kan brengen.
[8] Zulke mensen zijn tot de opname
van het rijk van God nog lang niet in staat; zij moeten eerst op een geschikte
manier worden voorbereid, en in staat worden gesteld helderder over alle
verschijnselen in de natuurlijke wereld na te denken en te oordelen. Maar deze
mensen brengen alles terug tot de wil van de onzichtbare goden, waarvan zij de
aanwezigheid precies denken aan te kunnen voelen, en dan is er met de volle
waarheid uit Gods hemelen nog lang niets aan te vangen; daarom laten we hen met
rust en gaan nu weer naar huis!'
[9] Daarop verlieten wij de plaats en
gingen naar huis, naar onze herberg.
73
De verdronken dochter van de waard en haar opwekking
[1] Toen wij daar juist bij
zonsondergang aankwamen, maakte de waard de opmerking dat de zee nu wel
buitengewoon te keer ging en dat hij op een afstand van ongeveer honderd
veldwegen gaans een schip zag dat bij deze vreselijk woeste golven kennelijk
zou vergaan, en of men zo'n in nood verkerend schip geen hulp moest bieden?
[2] IK zei: 'Een ander wel, -maar dit
niet! De wind van vanmorgen heeft het zo ver hierheen gevoerd; maar een andere
wind zal het wel weer terugdrijven. Dat is nu juist het schip met die slechte
mensen uit Jeruzalem, die Mij moeten vangen en doden. Maar nu bevinden zij zich
in Mijn gevangenschap en zullen nog een paar dagen en nachten daarin moeten
blijven, - dan moet een wind hen naar de kust achter Tiberias drijven en ze
verlossen van hun kwelling. Daarop zullen zij helemaal ontnuchterd naar huis
gaan en Mij niet zo gauw meer achtervolgen en naar het leven staan. Kijk, de
wind is al bij hen en drijft het schip van deze oevers weg! Maar laten we ons
daar niet verder in verdiepen; in huis wacht heel iets anders op ons! Laten we
daarom in onze herberg gaan!'
[3] De waard en iedereen was erg
nieuwsgierig naar wat er dan daar voor nieuws voor ons zou zijn, en we gingen
daarom heel snel het huis binnen. En kijk, de oudste dochter van de waard lag
nagenoeg dood op een bed en droop van het water. Zij was alleen naar de grote
visvijver gegaan om een paar van de edelvissen voor ons avondmaal te halen;
maar zij kon de grote, sterke dieren niet de baas en werd door een vis die
heftig opsprong, in het diepe water geworpen. Op haar geroep kwamen weliswaar
meteen redders aangelopen; maar zij konden haar met de beste wil niet vlug
genoeg uit het water krijgen, en het gevolg daarvan was dat zij dood uit het
water gehaald werd. Dat dit grote ontzetting in het hele huis teweeg bracht en
men meteen iemand naar de stad stuurde om een dokter te halen, die ook meteen
kwam en alle moeite deed om het verdronken meisje weer tot leven te brengen,
behoeft nauwelijks vermeld te worden. Maar ondanks alle tranen van haar moeder
en de andere broers en zusters, en ondanks alle moeite van de dokter, gaf de
drenkelinge geen teken van leven meer .
[4] Toen werd ook onze WAARD bang, en
hij wendde zich smekend tot Mij en zei: 'Heer, ik weet nu, dat alle dingen U
mogelijk zijn!'
[5] IK viel hem in de rede en zei:
'Zeg nu niets; Ik wil hier geen opzien baren! De dokter, die ook een Farizeeër
is, zal spoedig zijn conclusie trekken en zeggen: 'Mijn moeite is bij deze
drenkelinge volkomen vergeefs, want zij is onherroepelijk dood. ' Betaal hem
dan snel voor zijn moeite, dan zal hij daarna ook meteen hier verdwijnen; Ik
zal dan wel onder vier ogen het Mijne voor je doen. Maar als Ik Mijn handen op
het verdronken meisje zal leggen, mag er buiten ons niemand in de kamer zijn, -
ook je vrouw en je andere kinderen niet.'
[6] Spoedig daarop verklaarde de
dokter dat de dochter helaas gestorven was. Maar ze moesten haar toch in
verwarmde doeken wikkelen; misschien zou ze binnen enige uren toch nog
ontwaken. Dat zei hij echter alleen maar om de ouders nog enige troost te
geven. De waard betaalde de dokter, die ook direct met een vrolijk gezicht
vertrok en beloofde, dat hij terstond zelf de klaagvrouwen zou laten komen. De
waard zei echter, dat hij daarmee nog tot morgen moest wachten; als het nodig
was, zou hij zelf 's morgens wel naar hem toekomen. Daarop ging de dokter weg.
[7] En toen de kamer vrijgemaakt was
van alle overbodige mensen, ging IK naar de drenkelinge, legde haar Mijn hand
op en zei: 'Dochter, sta op uitje slaap!'
[8] En op datzelfde ogenblik richtte
de dochter zich in bed op en vroeg meteen, wat er nu met haar gebeurd was. Zij
wist wel dat ze in het water gevallen was, maar hoe zij nu in dit bed was
gekomen wist zij beslist niet.
[9] IK zei daarop tegen haar: 'Kijk, lichamelijk
was je helemaal dood; maar Ik, die Zelf het leven ben, heb je nu het leven
teruggegeven. Gebruik echter in het vervolg je verstand en doe alleen maar werk
waarvoor je krachten toereikend zijn, omdat je anders weer iets dergelijks zou
kunnen overkomen. Vlijt is bij een mens altijd te prijzen; wanneer hij echter
zijn krachten ,overschat, is hij niet meer te prijzen, maar erg dwaas. Onthoud
dat en zeg het ook tegen je moeder en je broers en zusters, die overigens erg
braaf zijn! Maar sta nu op en laatje aan je moeder zien en je broers en zusters
die nog heel erg om je treuren, en zorg nu voor ons avondmaal!'
[10] Daarop stond de dochter snel op
van het bed, dankte Mij voor die grote genade en ging toen meteen de kamer uit
naar haar moeder en broers en zusters, die zich toen allen van louter vreugde
geen raad wisten.
[11] DE DOCHTER verklaarde echter
luid: 'De grote meester uit Nazareth heeft dat aan mij gedaan, maar hij zei ook
dat we voor hem daarom nu meteen een goed avondmaal moeten klaarmaken, -dus
laten we dat dan ook gelijk doen!'
[12] Toen stak iedereen de handen uit
de mouwen en al gauw stond er een overvloedige maaltijd voor ons. De waard kon
van louter dankbaarheid bijna geen woord uitbrengen.
[13] DE NIEUWE LEERLINGEN bekwamen ook
bijna niet van hun verbazing over dit teken en zeiden: 'Dat zou zeker de hele
tempel bekeren!’
[14] Maar IK zei: 'Een nog groter
teken van gelijke aard zal de tempeldienaren juist dermate over Mij
verbitteren, dat zij dan alles in het werk zullen stellen om Mij te doden. Meer
behoef Ik jullie heus niet te zeggen! -Laten we er niet verder over praten,
maar in plaats daarvan nu opgewekt eten en drinken wat er voor ons staat! ,
[15] Daarop aten en dronken de
leerlingen en hielden zich bezig met allerlei verhalen over hun belevenissen en
ervaringen.
74
Het schip van de Farizeeën op de woeste zee
[1] De opnieuw tot leven gebrachte
dochter met haar moeder en haar zusters kwamen ook bij ons en luisterden naar
het gesprek van de leerlingen, die ditmaal veel over kwade spookgeesten en
duivels te vertellen hadden, en ook beweerden dat veel mensen niet in staat
waren zich tegen de achtervolging van deze onzichtbare, slechte wezens te
beschermen. Dat God die dingen toeliet, was niet zo goed te begrijpen, en
volgens hen moesten mensen die door de duivel bezeten waren eens goed onder de
loupe genomen worden, vooral daar, waar de bezetenheid al bij heel jonge
kinderen voorkwam.
[2] Toen zei ook ONZE WAARD: 'ja, dat
is zeker een heel vreemde en onbegrijpelijke geschiedenis! Ik zelf heb
verschijnselen van deze aard al vaak bij kinderen op vijfjarige leeftijd
gezien, die op de afschuwelijkste wijze toegetakeld werden door geesten die van
hen bezit genomen hadden. Het vreemde daarbij is alleen, dat vrijwel niemand
meer zulke kwalen kan verhelpen.’
[3] IK zei: 'Mijn oudste leerlingen
zijn al ingewijd in die zaken en kunnen je daarover uitleg geven, met name
Simon Juda - nu Petrus -en Jacobus en Johannes; zij kunnen die kwalen ook
meteen verhelpen net als Ik. Maar Ikzelf zeg daar nu verder niets over, want Ik
heb al eerder gezegd dat Ik een paar dagen stop met onderwijzen en ook met
optreden. jullie allen kunnen echter spreken en doen watje wilt; praat echter
niet over Mij in deze omgeving en nog minder in de stad!’
[4] De leerlingen gingen toen verder
met hun verhalen en Johannes legde aan de nieuwe leerlingen het verschijnsel
van het bezeten zijn uit, en toen hij zo tegen middernacht daarmee klaar was,
begaven wij ons allen ter ruste.
[5]'s Morgens stonden wij echter al
behoorlijk vroeg op, en Ik ging met de drie eerdergenoemde leerlingen vóór de
ochtendmaaltijd naar buiten. De waard kwam ons ook al gauw achterna, maar de
andere leerlingen bleven in huis en schreven van alles op. Wij spraken echter
over het lot van het schip van de Farizeeën, dat nog midden op zee met de
huizenhoge golven worstelde. De waard vroeg zich af of de wind het nog niet
voorbij de stad Tiberias zou hebben gedreven.
[6] Maar IK zei: 'Tot nu toe nog niet;
dat zal hun pas over een paar dagen ten deel vallen, dat wil zeggen, als zij
hun instelling wat zullen veranderen, -anders laat Ik ze nog een aantal dagen
vrijwel midden op zee tevergeefs roeien!'
[7] De waard begreep nu dat er met Mij
beslist niet te schertsen viel, en was het met Mij eens dat Ik de kwaadaardige
vervolgers van Mijn persoon zoveel moeite bezorgde. De waard was juist een
groot vijand van de tempeldienaren en het deed hem daarom veel plezier wanneer
ze erg in het nauw gedreven werden.
[8] Wij spraken er nu verder niet meer
over en keken naar de hoge golven van de zee en de vele scharen watervogels,
die bij zulke hoge golven altijd aanwezig zijn en hun voedsel zoeken. De waard
vroeg waar deze vogels zich ophielden als de zee rustig was.
[9] En PETRUS, als visser die met de
zee zeer vertrouwd was, zei: 'Kijk, het zijn eigenlijk een soort
waterroofdieren, die alleen dan zo frequent en met grote aantallen te zien
zijn, als er voor hen iets te roven valt; anders zitten ze langs de zee op
gedeelten die niet toegankelijk zijn, noch vanaf het land, noch vanaf het
water. Op zulke plaatsen vind je veel insekten en wormen, die deze dieren als
voedsel dienen. Bij grote stormen verschuilen die insekten en wormen zich
echter en dan gaan de vogels hongerig op rooftocht naar kleine vissen, en als
de storm is gaan liggen keren ze weer terug naar de plaatsen waar zij hun goed
verborgen nesten hebben. Nu weetje watje nog niet wist; het is weliswaar niet
zo belangrijk, maar toch is het goed om ook dat soort dingen goed te weten.’
[10] De waard was hier heel tevreden
mee en dacht dat we nu wel terug konden gaan voor de ochtendmaaltijd.
75
Hoe de natuur bekeken moet worden
[1] Maar IK zei: 'Dat duurt nog wel
een uur, en het is hier op deze heuvel heel goed om te zijn, en te zien hoe
Gods gedachten zich voor onze ogen belichamen.’
[2] DE WAARD zei: 'Heer, wat verstaat
U daaronder?'
[3] IK zei: 'Dit, hier om ons heen,
wat je met je ogen ziet, met je oren hoort en met ieder ander zintuig
waarneemt, zijn louter belichaamde gedachten van God. Kijk eens hoe machtig de
golven gaan. Wie zweept het water daar zo hoog op en laat het niet tot rust
komen? Kijk, dat is Gods gedachte, tot leven gebracht door Zijn wil! Kijk eens
naar al die vogels die bezig zijn met de golven! Wat zijn dat anders dan zuiver
belichaamde gedachten van God?! De hele zee, alle bergen, alle dieren, al het
gras, alle kruiden en bomen, alle mensen, de zon, de maan en alle talloos vele
sterren zijn niets anders. Hun bestaan hangt helemaal alleen af van de voor jou
nu nog totaal onbegrijpelijke bestendigheid van de wil van God.
[4] Stel dat God van een van de
belichaamde gedachten die wij hier zien, Zijn wil wegnam, wat gezien de
oneindige vrijheid van de goddelijke wil best mogelijk is, dan was de
belichaming ook reeds op datzelfde ogenblik verdwenen. In God zou de
geestelijke gedachte wel blijven, maar het lichaam zou zich als het ware in het
totale niets oplossen. Hier voor ons hebben wij nu dit bestaan, zijn, worden en
ook vergaan van de gedachten van God, dat voor de ware vriend van God zo
belangrijk is! Is het niet een ware lust hiernaar te kijken en daardoor van dag
tot dag Jehova's liefde, wijsheid en almacht nader te leren kennen?!
[5] Kijk naar die wolkjes daar in het
oosten, hoe zij nu eens groter, dan weer kleiner worden, en vervolgens helemaal
verdwijnen! Dat zijn eveneens Gods gedachten, die, door Zijn wil slechts
heellichtjes uit de lucht samengetrokken en in een vluchtige lichamelijkheid
overgaand, in steeds veranderlijke vormen voor ons zichtbaar worden. Deze
vormen liggen duidelijk dichter bij de oorspronkelijke, geestelijke elementen
dan de massieve bergen en alle andere scheppingen die ons hier aan alle kanten
omringen; maar toch is hun bestaan nog onvolkomen en zij moeten eerst, door
zich meermalen in een andere vorm te manifesteren, zoals bijvoorbeeld in
regendruppels, overgaan en dan als voedingsstof in de een of andere plant een
meer bepaalde, bestendiger vorm aannemen, en zo tot aan de mensen opklimmen,
van waaruit zij dan als volledig vrije, zelfstandige en zelf vrij denkende,
vrij willende wezens voor eeuwig onveranderbaar en bestendig in het zuiver
geestelijke en aan God gelijke kunnen en ook zullen overgaan.
[6] Kijk, wie zo de schepselen van God
beziet, ondervindt daarvan veel genoegen en vreugde! En Ik zegje dat zo'n
beschouwing de mens meer kracht geeft dan een te vroeg gebruikte
ochtendmaaltijd. –Vind je dat nu ook niet?'
[7] Toen zei DE WAARD: 'O ja, Heer en
Meester! Maar voor zo'n stimulerende beschouwing heb je ook Uw wijsheid nodig;
ik zou wel een eeuw kunnen kijken en dan zou ik dat wat U nu aan ons heeft
uitgelegd, toch niet ontdekt hebben! Van nu af aan zal het bij mij ook wel
beter gaan; want ik ben een vriend van de natuur en verlustig mij graag in haar
scheppingen en vormen. Alleen wanneer zij eens hier of daar uit de band
springt, blijf ik daar graag zo ver mogelijk vandaan. Als er zware stormen
komen en de wolken ons met bliksem en donder dreigen te vernietigen, dan houdt
mijn vriendschap voor de natuur op; maar als zij zo rustig bezig en aanwezig
is, houd ik bijzonder veel van haar. Weliswaar is nu deze golvenstorm op zee
ook geen rustige bezigheid van de natuur, maar voor ons bewoners van het vaste
land is het in ieder geval niet gevaarlijk en daarom nog met een gerust hart
aan te zien; maar zou een geweldige orkaan de zee zo in beweging brengen, dan
zou het hier niet zo erg behaaglijk zijn om de natuur in haar doen en laten
gade te slaan en daarin de door Zijn wil tot leven gebrachte, grote goddelijke
gedachten te herkennen.’
[8] IK zei: 'Dat is beslist zo; maar
wat Ik je nu verteld heb, is ook geen gebod, maar alleen een goede raad, -want
anders zouden de mensen ook in de diepten van de zee moeten afdalen en daar
overal de belichamingen van de grote gedachten van God gade moeten slaan. Als
een mens dat zonder gevaar en zonder nadeel voor zijn gezondheid kan doen, laat
hij dat dan zo nu en dan doen, dan zal hij daaruit menig voordeel voor ziel en
lichaam halen en ook meer en meer in zichzelf de geest van de ware liefde voor
God en ook tot de naaste opwekken.
[9] Want om God waarachtig te kunnen
liefhebben, moet men trachten om God steeds meer te leren kennen. Wie dat niet
het belangrijkste vindt~ moet het uiteindelijk aan zichzelf wijten wanneer bij
hem het innerlijke gevoel en bewustzijn van het eeuwige voortleven van de ziel
na de lichamelijke dood slechts heel zwak is en blijft; want dit echte
levensgevoel is enkel en alleen maar het gevolg van de ware, levende liefde tot
God en daardoor tot de naaste .
[10] God op Zichzelf als Vader is
immers juist in Zijn oerwezen de liefde en daardoor het Leven zelf, omdat
liefde en leven een en hetzelfde zijn. Wie dus de liefde tot God in zich heeft,
wat het enige levenselement is, die heeft ook het ware, goddelijke, eeuwige
leven in zich. Wie echter die liefde niet heeft, is innerlijk dood; zijn leven
is slechts een schijnleven en blijft daardoor zó lang een gericht, als het niet
vrijwillig de liefde tot God in zich heeft opgewekt en door daden tot leven
heeft gebracht. En kijk, juist daarom is het goed voor de ware mens als hij van
tijd tot tijd diepere beschouwingen wijdt aan datgene wat zich aan zijn
zintuigen ter waarneming voordoet! -Begrijp je nu wat Ik je gezegd heb?'
[11] Toen zei DE WAARD: 'Ja, Heer en
Meester, nu is mij dat ook duidelijk; alleen is het thans hier op aarde te
betreuren dat de meeste mensen van zulke belangrijke levenslessen totaal geen
weet hebben! Maar het zal mij niet aan de juiste ijver ontbreken om in ieder
geval ontvankelijke mensen, als de gelegenheid gunstig is, dat wat ik weet bij
te brengen. Maar wat kan nu de voornaamste reden zijn dat de mensen in deze
tijd zo ontzettend dwaas zijn geworden?'
76
De oorzaken van het verval van de mensen
Theocratie
en monarchie
Eindtijd
en gericht
[1] IK zei: 'Denk na over wat Ik daar
reeds over gezegd heb; maar vooral hoogmoed, traagheid, eigenliefde en daaruit
voortgekomen heerszucht zijn de oorzaken van dit verval van de mensen.
[2] Reeds ten tijde van Samuël zijn de
mensen trager en arbeidsschuwer geworden. Zij begonnen zich voor bepaalde
soorten werk te schamen en lieten dat alleen door bepaalde gehuurde knechten en
meiden verrichten. De rijken legden hun handen in de schoot en lieten de
anderen voor zich werken. Wie het hardst voor hen gewerkt had, kreeg ook het meeste
loon, wat ook juist was; maar daardoor werden de rijken een soort kleine
heersers, die beslist geen knechtenwerk aan wilden pakken, maar slechts aan
knechten en dienstmeiden werk opdroegen en dit zelf met geen vinger aanraakten.
[3] Zoals de ouders waren, zo werden
ook de kinderen, namelijk traag, zelfzuchtig en heerszuchtig. Zij leerden het
bevel te voeren over de bedienden, maar hun tere handen wilden zij nooit of te
nimmer bezoedelen met gering knechtenwerk. Deze slechte gewoonte groeide bij de
mensen van jaar tot jaar en bereikte maar al te gauw een hoogte waarop de toch
al zo gekoesterde hoogmoed geen voldoende bevrediging meer vond. Hij, de Jood,
keek weemoedig naar de luister en de hoge en belangrijke
hoogwaardigheidsbekleders van de heidense volkeren, en het koningschap vond hij
de allerhoogste eer en waardigheid voor een mens. Kortom hij wilde ook een
werelds koning hebben en was niet meer tevreden met de zuivere heerschappij van
God door zieners en richters!
[4] Toen het volk, ingaand tegen alle
goede vermaningen van de zieners, van Samuël toch een koning verlangde, bracht
de vrome dienaar aan God de wens van het
dwaze volk over omdat hij zelf niet wist wat hij doen moest.
[5] Toen sprak jehova tot hem:'Kijk,
bij alle zonden die dit volk al voor Mijn aangezicht begaan heeft, begaat het
nu ook deze grootste: dat het een koning wil hebben! Ga en zalf de grootste man
uit het volk! Die zal het tuchtigen voor zijn aan Mij begane misdaad. ,
[6] Kijk, dat zijn, heel in het kort,
de woorden van jehova naar aanleiding van de slechte wens van het volk! De
gevolgen van de daardoor steeds meer gevoede hoogmoed van het volk kun je voor
een klein deel lezen in het boek der Koningen en in de Kronieken, waar in het
kort die mooie verhalen zijn opgetekend, -maar voor het grootste deel zie je ze
nu voor
[7] Vriend, alleen in de ware deemoed
ligt de weg naar het innerlijke leven van de ziel! Maar wie bezit deemoed?
Kijk, zelfs geen bediende van een heer; want hij matigt zich tegenover de
bedienden van andere heren de eer en het aanzien van zijn heer aan! Als die ook
maar een graadje hoger is dan die van de heer van een andere bediende, dan
wordt de bediende van de mindere heer al meteen met verachting aangezien, en er
worden tussen die beiden weinig woorden gewisseld.
[8] Ik zeg
je: Zolang niet de ware zuivere liefde en de aan haar overeenkomstige deemoed
de volkeren zal ordenen en leiden, zo lang ook zal het over het algemeen
duister zijn op de aarde. Dat er altijd enkelen zullen zijn die in het licht
zullen staan, is zeker en gewis, maar daarvan zullen er altijd maar weinig
zijn. Want zolang er werelds grote, en onmatig trotse en eerzuchtige heersers
in de wereld zullen zijn, zo lang ook zal in alle lagen der mensheid het zaad
van de hoogmoed en van de medeheerszucht doorwoekeren, en nacht, duisternis,
zelfzucht, nijd, woeker, vervolging en verraad, als zijnde de ware elementen
van de hel, zullen van de aardbodem niet wijken tot aan de tijd van het grote
gericht waarin Ik de aarde opnieuw door vuur zal reinigen. Na die tijd zal er
geen koning meer over een volk der aarde heersen, maar alleen het licht van
God. Lichamelijk zullen jullie die tijd niet beleven, maar wel helder en
overduidelijk geestelijk in Mijn rijk. ' .
[9] Toen zei DE WAARD: 'Heer, wanneer,
in jaren gerekend, zal die gelukkige tijd komen?'
[10] IK zei: 'Dat weet alleen de
Vader, en na Hem weet het alleen degene aan wie de Vader het zal willen
openbaren. Mij heeft Mijn Vader het tot nu toe nog niet geopenbaard, behalve
dat dit zal geschieden. Maar jullie kunnen allen als volledig waar aannemen dat
er bijna iedere tweeduizend jaar op aarde een grote verandering plaatsvindt. En
zo zal het ook, vanaf heden gerekend, geschieden. -Maar nu niets meer
daarover!’
[11] Toen zei DE WAARD: 'Heer, als het
U gelegen komt, staat nu de ochtendmaaltijd al op ons te wachten!'
[12] IK zei: 'Wel, laten we die dan
maar gaan gebruiken!'
[13] Vervolgens gingen we naar huis,
waar de maaltijd al op ons wachtte. De
achtergebleven leerlingen vroegen ons waar we toch geweest waren, want zij
hadden ons niet kunnen vinden.
[14] Maar IK zei: 'Wij waren precies
daar waar wij waren, maar jullie zochten ons daar waar wij niet waren, en dat
is de heel eenvoudige reden waarom jullie ons niet gevonden hebben. Maar laten
we nu eten en drinken!'
[15] Daarop gebruikten wij onze
ochtendmaaltijd en tijdens het eten zei een Joodse Griek dat Mijn antwoord op
hun vraag toch een beetje vreemd geklonken had, en dat zij niet wisten wat voor
uitleg zij daaraan moesten geven.
[16] Toen zei IK tegen hen: 'Juist
zoals Ik het jullie gegeven heb! Als jullie er dieper over na willen denken,
zullen jullie er ook een grote geestelijke waarheid in vinden.’
[17] DE LEERLINGEN zeiden: 'Dat zal
niet zo makkelijk zijn, want het schijnt niets anders te zijn dan een goede
woordelijke afstraffing voor onze nieuwsgierige vragen!’
[18] IK zei: 'O, beslist niet! Ik zal
jullie echter zeggen wat het betekent en wat Ik daarmee heb willen zeggen.
Luister dus naar Mij!
[19] Waarlijk, zij die Mij niet dáár
zoeken waar Ik ben, vinden Mij niet en zullen Mij ook niet vinden. Er zullen er
in de loop van de tijd nog heel velen Mij zoeken en niet vinden! Er zullen
tijden komen waarin heel veel valse profeten en Messiassen zullen opstaan die
tegen jullie zullen zeggen:'Kijk, hier is de gezalfde!' of Dáár is hij!' Maar
geloof die allemaal niet, want waar zij zullen aangeven dat Ik te vinden ben,
zal Ik juist het allerminst en eigenlijk helemaal niet en nooit te vinden zijn.
Wie Mij zal zoeken in iets dat ook maar zweemt naar wereldsheid, zal Mij niet
vinden, maar alleen hij die Mij in ware liefde, deemoed en zelfverloochening
zal zoeken, zal Mij ook zeker altijd en overal vinden.
[20] Jullie zijn er echter wat
geërgerd op uitgegaan om Mij te zoeken, omdat Ik jullie van tevoren niet
verteld had waar Ik vanmorgen voor de maaltijd heen zou gaan. En kijk, dat was
ten eerste niet de juiste plaats om Mij geestelijk in jullie hart te zoeken, en
in de tweede plaats kon derhalve ook uiterlijk de juiste plaats waar Ik Mij
bevond niet gevonden worden!
[21] Dit alles slaat nu echter niet op
jullie houding tegenover Mij, maar Ik liet jullie door een beeld zien hoe het
ooit zal worden. Daarom moet dan ook, net als Ik, iedere ware leraar bij elke
gelegenheid zijn woorden zo kiezen, ook bij de meest onbelangrijke zaken, dat
zij als basis kunnen dienen voor een nieuwe, belangrijke leer. Want waarlijk
zeg Ik tegen jullie: In het rijk van de geesten die rein zijn voor God, zullen
jullie ook voor ieder ijdel leeg woord rekenschap af moeten leggen en in
tegenwoordigheid van het zuivere licht van de waarheid uit God te schande
staan!’
[22] Deze woorden klonken de
leerlingen nu niet bepaald aangenaam in de oren, maar zij griften ze toch heel
diep in hun hart.
77
Op een berg bij Kapérnaum
[1] Na de snel genuttigde
ochtendmaaltijd bestegen wij allen een tamelijk hoge berg dicht bij Kapérnaum.
Ook de waard en de uit de dood opgewekte dochter gingen mee, en de waard zei
tegen een knecht dat hij wat brood en wijn mee moest nemen, omdat Ik eerder
onder vier ogen tegen hem had gezegd dat wij tot de avond op de berg zouden
blijven. Een andere knecht gaf hij opdracht twee van de grote edelvissen als
geschenk aan de overste te overhandigen. Dat gebeurde dan ook en wij gingen
meteen op weg en bestegen binnen een paar uur zonder moeite de berg. Vanaf de
zeer gunstig gelegen bergtop overzag men een groot deel van de Galilese zee, en
men kon zelfs het schip zien dat nog verwoed worstelde met de golven.
[2] Toen zei DE WAARD: 'Die duivelse
mensen op dat schip zullen waarschijnlijk ook helemaal geen mondvoorraad meer
hebben en dus erg door de honger geplaagd worden!’
[3] IK zei: 'Enig doorweekt brood
hebben ze nog wel, en dat is voldoende voor hun kwaadaardigheid! Ze hebben
echter hun boze plannen al opgegeven en zullen nu proberen terug te varen, en
daartoe moet de wind hen te hulp komen. Maar zij krijgen nog angst genoeg te
doorstaan voor zij de oever bereiken; want erg gemakkelijk zullen zij nog niet
van het water op het droge vasteland komen! ,
[4] DE WAARD zei: 'Weet U, Heer, met
die slechte tempeldienaren heb ik helemaal geen medelijden, -maar die arme
schippers, die zullen voor hun grote inspanning en angst niet alleen helemaal
geen loon, maar ook nog straf krijgen, omdat de Farizeeën hun alle schuld ervan
zullen geven dat zij op deze binnenzee het schip niet van zijn plaats hebben
kunnen krijgen!’
[5] IK zei: 'O, maak je daarover maar
geen zorgen! Het zijn potige Grieken uit de omgeving van Tiberias; die zullen
niets te kort komen! Ze hebben ook nog voldoende mondvoorraad bij zich, zoals
gerookte vis, gerookt varkensvlees en dubbelgebakken tarwebrood. Ook een paar
zakken wijn hebben zij in het achterruim van het schip, en omdat de
tempeldienaren hun doorweekte, ongezuurde brood niet zo goed kunnen eten, kopen
zij voor veel geld hun kost bij de schippers, en zodoende lijden deze, behalve
de angst voor een mogelijke schipbreuk, op andere wijze helemaal geen nood.
Laten wij ons daarom ook helemaal niet meer om hen bekommeren; tegen de avond
zullen zij met veel moeite en inspanning de oever bereiken! Zo zij het!'
[6] Daarmee waren allen tevreden, en
niemand wilde nog aan het schip denken.
[7] DE WAARD kwam echter weer met een
andere vraag en sprak: 'Heer, omdat U afweet van alles wat er is en gebeurt,
zult U ook wel weten hoe het nu met leerling Judas Iskariot gaat die U
eergisteren verlaten heeft, en waar hij zich nu bevindt!’
[8] IK zei: 'Ook die laten we zijn
gang gaan! Overmorgen zal hij beslist weer bij ons komen; want Ik zal hem niet
tegenhouden. Maar laten we nu hier genieten van het uitzicht, dat bijzonder
mooi is, en denken jullie daarbij aan de les die Ik jullie vanmorgen gegeven
heb, en laat degene die het begrijpt de onwetende onderwijzen, en het zal
jullie een ijdel en ook waar plezier bezorgen!’
[9] Daar werd dan ook mee begonnen, en
allen hielden zich er tot aan de avond zo goed mee bezig, dat zij zelfs het
meegenomen brood en de wijn vergeten zouden hebben als de dochter van de waard
hen er niet aan herinnerd had, omdat zij er zelf door haar eigen bescheiden
honger en dorst aan herinnerd werd.
78
Een gesprek tussen de waard en de overste over de Heer
[l]'s Avonds gingen wij weer terug en
toen wij in het huis kwamen, stond daar ook weer een overvloedige maaltijd voor
ons klaar, en een bode van de overste die de twee edelvissen als geschenk
gekregen had, wachtte op de waard om hem de dank van de overste over te brengen
en een mand vol verse eieren, die door de grote kippen van de overste gelegd
waren.
[2] DE WAARD bedankte daarvoor en zei:
' Als ik weer zo'n vis vang, zal ik de overste ook weer bedenken.’
[3] Toen zei DE BODE echter: 'Dat zal
de overste zeker veel plezier doen, maar hij hoorde dat de beruchte profeet uit
Nazareth hier tijdelijk schijnt te verblijven. De overste zou daar zelf met u
over willen spreken, en daarom zou u hem ook een groot plezier doen als u naar
hem toe wilde komen om hem daarover precies in te lichten. Wanneer kunt u
komen? Bepaalt u zelfmaar de tijd!'
[4] DE WAARD zei: 'M'n beste vriend,
heb nog een paar ogenblikken geduld! Ik moet eerst nog een vriend raadplegen
over de tijd die wij nodig hebben voor een afspraak die ik vanaf morgen voor
een paar dagen met hem heb, - daarna zal ik wel komen om de overste juist in te
lichten over de zeldzame, wonderbaarlijke man uit Nazareth, die naar ik meen
mij heel goed bekend is.’
[5] Daarop kwam de waard naar Mij toe
in onze eetkamer en vroeg Mij, wat hij nu moest doen.
[6] Maar IK zei: 'Ga vandaag nog naar
hem toe, hoewel het al avond is, en zeg dat Ik hier ben en hier zal blijven
zolang het Mij belieft. Wie echter wat tegen Mij mocht hebben, moet komen en
het persoonlijk met Mij Zelf afhandelen. Want Ik geef over Mij Zelf rekenschap
en verder over niemand in de hele wereld. Ga nu en zeg hem dat, en hij zal met
deze inlichting volkomen tevreden zijn! Maar vertel hem verder niet veel over
Mij.’
[7] Met dit advies ging de waard snel
naar de bode buiten en met hem ook snel naar de overste, die niet erg ver van
de waard vandaan woonde, maar wel binnen de stadsmuur.
[8] Toen onze waard bij de overste
kwam, was deze blij, omdat hij erg graag wilde weten hoe het met Mij stond. Na
een wederzijdse vriendelijke begroeting vroeg de overste meteen wat er van waar
was dat men zei dat de beruchte profeet zich bij hem, namelijk de waard,
ophield en daar met zijn kwalijke zaken bezig was.
[9] De waard zei, wat Ik hem tevoren
in de mond gelegd had om te zeggen.
[10] Daarop betrok het gezicht van DE
OVERSTE en hij zei: 'Maar hoe kunt u als bekend persoon en waard nu iemand die
reeds algemeen vervolgd wordt in uw huis herbergen?'
[11] DE WAARD zei: 'Dat is als waard
en herbergier mijn plicht; want ik mag de deuren van mijn huis voor niemand
sluiten, wie hij ook is en waar hij ook vandaan komt. Ik heb niet eens het
recht een dief en rover er uit te gooien en hem te vragen wat hij van plan is,
omdat een echte herberg ook door hem gerespecteerd wordt. Bovendien is mijn
herberg een vrijplaats, waarin zeven volle dagen lang zelfs geen misdadiger
gegrepen en voor het gerecht gebracht mag worden volgens de wetten van Rome.
Waarom zou ik dan, gezien deze omstandigheden, de beroemdste man die de wereld
ooit had, geen onderdak geven, omdat hij ten eerste nooit iemand iets schuldig
is gebleven en ten tweede de allervriendelijkste en beste mens is die ik ooit
ergens ontmoet heb?!
[12] Bovendien heeft hij toch op
sabbat in de school gepreekt. Als u iets tegen hem hebt, zou het immers dáár de
juiste plaats geweest zijn om hem te grijpen en rekenschap te vragen! Ik als
waard heb daartoe geen recht. Hij is nu echter nog bij mij; als u iets tegen
hem heeft, dan staat het u net als ieder ander helemaal vrij er zelf naartoe te
gaan en met hem te praten. Want hij zei mij uitdrukkelijk, dat niemand in de
hele wereld voor hem rekenschap hoeft af te leggen; omdat hij helemaal alleen
voor zichzelf instaat, en voor zover ik uit ervaring weet, niemand uit de weg
gaat en voor geen mens bang is. Maar wel zouden alle mensen hem moeten vrezen,
want de macht van zijn wil is oneindig. Wat hij maar wil, gebeurt en is er.
[13] Of heeft hij soms niet vorig jaar
de dochter van uw voorganger Jaïrus uit de dood weer tot leven gewekt, iets wat
u toch zeker wel zult weten?! En daarom is hij een waarachtig weldoener der
mensen, ook al is hij op zichzelf ook ondoorgrondelijk. Waarom zou ik dan zo
iemand niet herbergen zolang hij bij mij in wil trekken?!'
[14] DE OVERSTE zei: 'U bent in uw
recht, dat weet ik heel goed, en niemand kan u iets in de weg leggen. Maar laat
u niet beetnemen door van hem te geloven dat hij de beloofde Messias van de
joden is! Want hij verspreidt die godslasterlijke leer onder het volk, en ik
weet maar al te goed dat nu al heel veel mensen in hem geloven, omdat hij zijn
leer met allerlei toverkunsten ondersteunt die hij voor het grootste deel vast
en zeker met hulp van Beëlzebub uitvoert. Dat is alles wat ik u eigenlijk had
willen zeggen, en het was mij daarom erg aangenaam dat u vandaag nog naar mij
toegekomen bent. ‘
[15] DE WAARD zei: 'Waarlijk, daarvoor
was het toch niet nodig om mij hier bij u te laten roepen! Want ik ben toch
zelf een man van de wereld en kan heel goed beoordelen of iets vals of echt is!
Wij allen kennen deze wonderbaarlijke man bijna vanaf zijn geboorte en we
kennen zijn ouders, mensen die altijd streng volgens de wet leefden en handelden
en derhalve ware voorbeelden van gehoorzaamheid aan God en al Zijn instellingen
waren. Maar hoe zou dan met zulke ouders deze ene, en wel volgens het
getuigenis van Jozef de vrome timmerman, diens gelovigste, meest welopgevoede
en gehoorzaamste zoon met Beëlzebub in verbinding staan en zijn werkelijk
goddelijke wonderwerken met diens totaalonbeduidende hulp verrichten?!
[16] Wie een volkomen geldig oordeel
over hem wil geven, moet zich de moeite getroosten om hem van alle kanten en
onder alle omstandigheden te leren kennen; dan pas kan hij met recht
beweren:'Die persoon is zus en zo!' Dat is zo mijn mening. Maar een mens meteen
te verdoemen zonder hem zelf beter te hebben leren kennen, vind ik
totaalongepast voor rechterlijke, en nog veel minder voor priesterlijke
wijsheid. Het verbaast mij van u dat u, zoals oude boosaardige vrouwen dat
doen, alleen maar van horen zeggen oordeelt over iemand die u nog nooit gezien
en gesproken heeft. Ga zelf met hem praten, -en oordeel dan pas over hem!’
[17] Daarop wist de overste niets te
zeggen en hij dacht bij zichzelf na over wat hij zou doen.
[18] Pas na een poosje zei HIJ: 'U
heeft weliswaar gelijk, en als ik geen overste was, zou ik er waarschijnlijk
net zo over denken als u; maar ik ben hier overste en moet volgens mijn plicht
handelen. Tegenover iemand als u denk en gedraag ik me echter niet als overste,
maar als mens. Zou ik echter meer met de tempel verbonden zijn dan nu, dan zou
ik volgens de opdracht van de tempel de man moeten oppakken en hem aan Jeruzalem
uit moeten leveren. Omdat ik echter meer mens ben dan overste, liet ik hem
zelfs in de school prediken en ging er zelf niet heen, om het de schijn te
geven dat ik er geen weet van had. Maar de Nazareeër , die anders heel
verstandig en wijs schijnt te zijn, moet daar een heel raadselachtige en voor
niemand begrijpelijke toespraak gehouden hebben en uiteindelijk bijna alleen in
de school overgebleven zijn. Nu, als ik me vrij kan maken, dan kom ik morgen of
overmorgen eens langs; want op z'n minst wil ik hem toch wel eens zien!’
[19] Daarop zei DE WAARD: 'Doet u dat;
ik sta ervoor in dat u er geen spijt van zult hebben!’
[20] Toen nam de waard afscheid en
kwam weldra weer bij ons en vertelde Mij wat hij met de overste besproken had.
[21] En IK zei tegen hem: 'je hebt
heel goed gesproken omdat Ik je immers Zelf de woorden in de mond heb gelegd;
maar ondanks dat blijft de overste toch tempeldienaar, en als hij een nieuwe
aansporing van Jeruzalem zou krijgen om Mij te vervolgen, dan zou hij dat met
volledige inzet doen. Maar zo zonder aansporing is hij te veel op zijn gemak
gesteld en laat hij ons doen en laten wat wij maar willen. Of hij echter voor
Mij hierheen zal komen, is een vraag die moeilijk te beantwoorden is; want als
de overste morgen wakker zal worden, zal hij zich datgene wat jij met hem
besproken hebt, nauwelijks meer herinneren. -Maar laten we nu gaan slapen, want
de berg heeft onze ledematen moe gemaakt!’
[22] Daarop stonden allen op van hun
zitplaatsen en begaven zich naar de hun toegewezen slaapvertrekken, die bij
onze waard heel gerieflijk ingericht waren.
[23] Daarna bleef Ik daar nog twee
volle dagen, waarin zich echter niets van enig belang voordeed. Maar op de
derde dag' s morgens ging Ik met de leerlingen en met de waard naar buiten en gebood
de zee tot kalmte. En meteen verdwenen de golven, en de vissers gingen al gauw
daarna ijlings aan het werk, omdat zij toch al vijf dagen lang hadden moeten
nietsdoen, wat hen bepaald ook niet geschaad had.
79
Het afscheid van de herbergier te Kapérnaum
Het
innerlijke woord als godsgeheim in het hart van de mens
Ev. joh.7 ,1
[1] Op deze ochtend kwam ook Judas
Iskariot bij ons terug, en wilde gaan vertellen wat hij allemaal in Mijn naam
gedaan en gesproken had.
[2] Maar IK zei tegen hem: 'Laat dat,
want Mij is niets onbekend! Pas op datje niet liegt! Om dat te voorkomen, moet
je je mond houden; want als je wat zegt, is ruim de helft ervan onwaar!’
[3] Daarop werd hij stil en keek rond
om iets te eten te krijgen.
[4] IK zei nu tegen de waard: 'Luister
vriend, er is hier nu verder niets meer te doen, en Ik vertrek na het
middagmaal! Want vandaag tegen de avond komen hier een aantal vreemdelingen,
waaronder vele uit Jeruzalem, en Ik wil om zeer wijze redenen hen niet
ontmoeten. Laat dus een goed middagmaal aanrichten; daarna staat het je vrij de
rekening voor ons op te maken, als het dan niet voor Mij en Mijn oude
leerlingen is, dan toch wel voor de twintig nieuwe leerlingen die in ruime mate
goud en zilver bij zich hebben!'
[5] DE WAARD zei: 'Nee, Heer en
Meester, al zouden er nog zoveel leerlingen van U tientallen jaren hier in mijn
herberg zijn, dan hoefde toch niemand mij nauwelijks een stater te betalen!
Want Ik sta immers, o Heer , zo diep bij U in de schuld, dat ik U zelfs met
goudklompen zo groot als een berg nooit zou kunnen betalen wat ik U schuldig
ben. Denk eens aan de visvangst, dan het wonderbare dichten van het grote gat
en tenslotte zelfs het opnieuw levend maken van mijn liefste kind! Met welke
schatten ter wereld zou zoiets nu naar behoren betaald kunnen worden?!'
[ 6] IK zei: 'Wel, ga dan en laat een
goed middagmaal voor ons klaarmaken!’
[7] En de waard ging en regelde alles.
[8] Toen
kwamen DE LEERLINGEN echter bij Mij en zeiden: 'Heer, waarheen wilt U nu gaan?
Galilea hebben we al van plaats naar plaats en van huis tot huis doorlopen.
Alleen Judea, Samaria en Klein-Mesopotamië, evenals Syrië en het gebied in de
richting van Damascus zijn door ons nog weinig of helemaal niet betreden. Wat
vindt U ervan om daarheen te gaan?'
[9] IK zei:
'Dat de door jullie genoemde landen licht nodig hebben, en vooral Judea, dat
het meest ontaard is, dat weet Ik; maar Ik ga daar nu toch niet heen, omdat men
Mij daar het meest naar het leven staat. (Joh. 7, 1) Weliswaar kan
niemand Mij vóór Mijn vastgestelde tijd grijpen, waarvan Ik jullie al een
aantal bewijzen geleverd heb, - maar Ik wil door Mijn aanwezigheid het volk van
Juda niet ook nog kwader maken dan het al is. De andere landen zijn echter voor
Mij nog te weinig rijp, en daarom zullen we toch in Galilea blijven en hier het
licht nog meer ontsteken. ,
[10] Daar hadden de leerlingen dan ook
geen bezwaar tegen; want ook zij wilden juist met de eigenlijke joden niet zo
erg veel te maken hebben. Want de joden verachtten vrijwel alles wat uit
Galilea afkomstig was. De nieuwe leerlingen dachten dat Klein-Mesopotamië,
Syrië en Coles-Syrië misschien nog wel de geschiktste streken zouden zijn waar
men het licht van de hemelen met succes zou kunnen verbreiden.
[11] IK zei: 'Leer Mij die landen
kennen! Daar komen op één -zeg maar -slechte jood minstens tien Grieken en
Romeinen voor die pure heidenen zijn met een echt, ontzettend duister bijgeloof
Hoe zouden die het ware, geestelijke levenslicht kunnen bevatten?! In Samaria
hebben we het licht reeds verspreid en het groeit daar aanzienlijk. Damascus is
een grote handelsstad. De mensen daar denken er alleen maar aan hoe en waar zij
hun produkten het best kunnen afzetten, en met het licht is daar voorlopig maar
heel weinig te bereiken; later zal het licht echter ook wel daar komen, en
daarom blijven we nu in Galilea, bezoeken onze lichtvrienden en bevestigen hen
nog meer!
[12] Als een heerser over een volk wil
heersen, dan moet hij eerst een versterkte burcht voor zichzelf bouwen die door
zijn vijanden niet veroverd kan worden. En als het volk dan ziet dat de
heerser niet overwonnen kan worden, onderwerpt het zich aan hem en houdt zich
aan zijn voorschriften. En zo moet Galilea ook voor ons een versterkte burcht
worden die door de vijand van het licht niet gemakkelijk veroverd kan worden.
Ik ben Zelf als Galileeër de eerste steen, en jullie geloof is de rots waarop
Ik de burcht van God bouw. -Nu komt ook al de waard om ons aan de maaltijd te
roepen. Laten we dus gaan!'
[13] De waard kwam en nodigde ons aan
tafel hoewel het nog niet midden op de dag was, en wij gingen en nuttigden het
goed toebereide maal, terwijl er ondertussen nog veel over onze aanstaande reis
gesproken werd.
[14] Na de maaltijd stonden we snel op
en gingen op weg. De waard vroeg Mij of hij ons niet tot het volgende plaatsje
mocht begeleiden.
[15] Maar
IK zei tegen hem: 'Je bent nu ook een leerling van Mij geworden, want je hebt
goed herkend wie Ik ben. Blijf jij maar thuis, daar zul je Mij meer van nut
zijn dan wanneer je mee zou gaan! Er zullen vandaag nog veel gasten in je
herberg komen en je zult gelegenheid krijgen om Mij te vertegenwoordigen, en
dat zal zich nu in deze tijd heel vaak herhalen. Binnen een paar weken zal Ik
echter weer bij je komen en nogmaals enige dagen bij je doorbrengen; dan zul je
wel weer gelegenheid krijgen om nog meer over Mijn leer te horen. Maar als je
van nu af aan in Mijn naam zult spreken, hoefje niet te bedenken watje zult
zeggen, maar Ik zal je de woorden in je mond leggen!'
[16] DE WAARD zei: 'Heer, hoe moet,
hoe zal ik dat voelen en gewaar worden? ,
[17] IK zei: 'Je zult in je hart
gedachten waarnemen die zo helder zijn als zuiver gesproken woord, en die zul
je dan met je mond zonder moeite uit kunnen spreken. Daarin ligt het geheim van
God in het mensenhart. Tenslotte wil Ik je nog wat zeggen:
[18] Als je ergens een zieke zult
vinden, leg die dan in Mijn naam de handen op, dan zal hij beter worden! Als je
echter iemand op deze wijze genezen hebt, laat je dan niet voor de genezing
betalen, maar zeg tegen de genezene:'Dank God, de Almachtige, in Zijn Zoon
Jezus! Ga heen en zondig niet meer! Houd de geboden en doe het goede!' Daardoor
zul je voor Mij veel gelovigen opwekken. ,
[19] Daarop legde Ik hem de handen op
en gaf hem daardoor de kracht om in Mijn naam te handelen.
80
Het bezoek bij de waard in Kana
De
genezing van het zieke kind
Een
evangelie voor zogende moeders
[1] Daarna vetrokken wij snel en
kwamen tegen de avond in Kana in Galilea, waar Ik het water in wijn had
veranderd. We vonden onderdak in hetzelfde huis, omdat het ook een belangrijke
herberg was. Dat wij daar ook met de grootste vriendelijkheid werden opgenomen,
hoeft nauwelijks nog vermeld te worden.
[2] Het jonge echtpaar had al een
kind, een jongen; maar het kind, dat nauwelijks een paar weken oud was, leed
aan erge stuipen tengevolge van een schrik die de jonge moeder nog in het
kraambed kreeg door een brand in het huis van de buren, die echter snel weer
geblust werd. De jonge ouders alsook hun nog levende ouders, probeerden van
alles om het kind van deze kwaal te genezen; maar alles was tevergeefs.
[3] Toen Ik hun huis binnenkwam en zij
Mij herkenden, vielen ZIJ voor Mij op hun knieën en zeiden: 'O Meester, God
heeft U waarlijk hierheen gevoerd om ons enige kind te genezen! O, dat smeken
wij U uit het diepst van ons hart! Dat alles U mogelijk is, weten wij reeds
lang. ,
[4] IK zei: 'Sta op, want het is niet
gepast dat mensen voor mensen op de knieën vallen!'
[5] HET JONGE ECHTPAAR zei: 'O
Meester, wij weten echter dat U meer bent dan een mens, en daarom is het wel
passend dat men voor U op de knieën valt! 0 help ons kind! ,
[6] IK zei: 'Sta dan op en breng het
zieke kind bij Mij!'
[7] Toen stonden de ouders snel op en
brachten het kind bij Mij. Ik legde het de handen op en zegende het en op
datzelfde ogenblik werd het kind zo vrolijk en gezond alsof het nooit iets
gemankeerd had.
[8] Vervolgens zei IK tegen de jonge
moeder: 'Wees echter in het vervolg voorzichtig! Als je erg opgewonden bent
door het een of ander, en je nog een kind aan de borst hebt, voed het dan pas
als je weer helemaal rustig bent! Want door de moedermelk kunnen allerlei
kwalen in het lichaam en zelfs in de ziel van de kinderen ontstaan. Denk
daaraan! -Maar zorg nu dat we allemaal een avondmaal krijgen!'
[9] De ouders bedankten Mij uitermate
voor deze weldaad en verdwenen om een avondmaaltijd voor ons klaar te maken.
[10] Binnen een uur was alles al
klaar, en men bracht ons in een grote, helemaal nieuw gebouwde eetzaal, waar
wij het zeer goed toebereide maal nuttigden. Na de maaltijd vroeg Ik de jonge
huisheer wanneer en hoe en door wie deze zeer mooie, zeer ruime eetzaal gebouwd
was.
[11] Toen zei DE WAARD: 'Ja, Heer, dat
is waarlijk ook niet zo helemaal op natuurlijke wijze gebeurd! De bouwmeesters
waren Joses en Joël, respectievelijk zonen van Jozef en stiefbroers van U. Maar
het ging heel wonderlijk. Zij hadden slechts twee helpers en toen zij de ceders
begonnen te bewerken, kostte dit werk dat anders minstens tien dagen gevergd
zou hebben, nauwelijks een dag, en het verbinden van de bomen, het opzetten van
het dak en het leggen van de vloeren, evenals het vervaardigen van alles wat
zich in de zaal bevindt, kostte net zoveel tijd als de tijd die de Heer volgens
Mozes nodig had voor het scheppen van de wereld.
[12] Kort
en goed, volgens de mening van iedere ter zake kundige zou het bouwen van zo 'n
zaal ongeveer ruim een halfjaar kosten, en dan nog met meer bouwlieden die
daarbij erg hard zouden moeten werken, -en deze zaal werd door slechts vier
bouwlieden in zes dagen in de huidige staat opgeleverd, en dat moet toch ook
wel beslist een wonder zijn!
[13] De beide broers zeiden zelf 'We
worden onzichtbaar geholpen door de geest van onze goddelijke broer!' En dat
was zeker zo, omdat zelfs Uw lieve moeder Maria, die ons vaak bezoekt, dat ook
als vaststaande waarheid meedeelde. - Is het niet zo, Heer en Meester van al
het leven en bestaan?'
[14] IK zei: 'Nu ja, dan moet het wel
zo zijn! Maar zorg nu ook voor slaapplaatsen; want wij zijn allen lichamelijk
moe geworden! Morgen zullen we wel tijd vinden om daar verder over te spreken.'
[15] Dat werd dan ook snel in orde
gemaakt en wij begaven ons ter ruste.
81
De Heer in het noorden van Galilea
[1] Ik bleef ongeveer zeven dagen in
Kana in Galilea, en Mijn leerlingen predikten het evangelie aan het volk. Na
zeven dagen gingen we echter verder, nadat wij eerst veel goeds verricht hadden.
Veel mensen begeleidden ons vanuit Kana nog een heel eind en keerden getroost
weer naar huis terug.
[2] Vandaar gingen wij naar de
noordelijkste grenzen van Galilea, waar wij nog niet eerder waren geweest. Daar
troffen wij veel heidenen aan, die erg bijgelovig waren en veel verwachtten van
allerlei amuletten. Zij bekeken ons dan ook heel verwonderd en konden niet
begrijpen dat wij zonder zulke beschermmiddelen durfden te reizen. Toen wij hun
andere bewijzen van onze innerlijke krachten gingen geven, vielen zij op hun
aangezicht; want zij hielden ons voor goden van de Olympus en durfden ons niet
aan te kijken. Pas na langer praten en overreden begonnen zij ons weer voor
mensen te houden en daarna was het pas mogelijk ons beter aan hen bekend te maken.
[3] Wij bleven ongeveer drie weken en
bekeerden er een groot aantal heidenen tot het zuivere Jodendom. Overigens
waren het heel goede mensen, die ons met alles verzorgden wat zij maar hadden.
Toen wij hen verlieten werden er veel tranen om ons gelaten; maar Ik sterkte
hen en toen lieten zij ons rustig gaan.
[4] Opdat de lezer zich gemakkelijker
kan oriënteren over de plaats waar deze amuletheidenen zich bevonden, moet hij
op de landkaart kijken en dan zal hij in Klein-Azië een streek vinden, die
Capadocië (Cai pa dou ceio ? = Wat willen deze hier?) heet. Daar aan de
zuidgrens lag een stad met de naam Melite (Mei liete! = heb of tel de jaren!)
Deze naam kreeg de stad van een jonge koning, die weliswaar wijs en dapper was,
-maar die, toen de oude koning stierf, meteen de troon wilde bestijgen. In de
raad van oudsten van het volk bleek echter dat de zoon nog niet de vereiste
leeftijd had, en men zei tegen hem: 'Mei liete!' = 'Heb de jaren!' Toen werd de
zoon kwaad, trok met enige dappere strijders naar het oosten, veroverde de
bovengenoemde streek Capadocië bij de reeds eerder veroverde streek Cilicia
(Ci lei cia = Als zij maar wil), en bouwde daar een stad en gaf haar de
triomferende naam Mei liete nei (Grieks: Melitene = Heb de jaren niet), waarmee
hij de raad der oudsten zeggen wilde: 'Kijk maar eens of ik niet oud genoeg
ben!’
[5] Nu, dat hoort weliswaar niet zo
precies in ons evangelie thuis; maar het schaadt niemand ook zoiets te weten,
omdat hij zich daarna over veel zaken gemakkelijker kan oriënteren.
[6] Dus westelijk van deze oude stad
lag een belangrijk gebergte aan de grens van Syrië, en daar woonden onze
amulet-Grieken. Wat Ik bij en met hen deed is in het kort al weergegeven en
dat is wel voldoende.
[7] Van deze gemoedelijke mensen
trokken wij zuidwest waarts en kwamen in een stadje genaamd Chotinodora (Choti
no dora = op de hoek verbouwt of ploegt men niet) .In dit stadje woonden veel
joden uit Bethlehem die daar met van alles handel dreven maar ook als
geldwisselaars erg actief waren. T evens waren daar Grieken uit Armenië die tot
in Indië houthandel dreven via de rivier de Eufraat omdat dit stadje, evenals
een even groot buurplaatsje Samosata genaamd, aan de voornoemde stroom lag.
[8] 'Wel, allemaal handelaars! Daar
zullen wij voor onze zaak weinig bereiken!', dachten de leerlingen bij
zichzelf, en EEN VAN DE OUDSTE NIEUWE LEERLINGEN zei tegen Mij, toen wij aan de
oever van de rivier naar de bedrijvigheid van de mensen keken: 'Heer, deze
plaatsen horen toch niet meer bij Galilea en toch bent U er naartoe gereisd,
hoewel U alleen maar in Galilea rond wilde trekken! Hoe kwam dat, en hoe moeten
wij dat begrijpen?'
[9] IK zei: 'Dat gebeurde heel gewoon
omdat alles tot aan de grens van Klein-Azië nu volgens de landindeling van de
Romeinen bij Galilea hoort, en dus zijn we nu nog in Galilea en letten niet
meer op de oude namen, maar alleen op die zoals ze nu bestaan! Dit land, dat in
de tijd van Jacob en later tijdens de Richteren het land der treurnis, een land
voor verbannen mensen was, is nu een land van vreugde geworden, en hoewel het
vroeger klein was, is het nu groter geworden dan alle landen van het hele
beloofde land. Wij zijn nu weliswaar in het oude Syrië, maar toch zijn wij in
het nieuwe Galilea (G = als Sch uitgesproken, heet het 'Schalilea' = een plaats
van treurnis), dat niet een land van treurnis, maar een land van vreugde en
geestelijke opstanding is geworden. -Begrijpen jullie dat?'
[10] ALLEN zeiden: 'Heer, dat
begrijpen we nu heel goed omdat het naar waarheid zo is! Maar nu is het de vraag
wat wij hier zullen doen. De huidige dag loopt al ten einde en we hebben nog
geen onderdak. Ook onze mondvoorraad is helemaal op. Daarom vragen wij U, o
Heer, of U ons raad wilt geven! Moeten we hier in de open lucht overnachten of
zullen wij in de stad gaan kijken of er ergens wat brood te koop is?'
[11] IK zei: 'O, jullie kleinmoedigen!
Ga heen en doe het laatste! Maar naar onderdak hoeven jullie niet te zoeken
want dat zal nog vanzelf komen, als het komen wil. Komt het niet dan blijven we
hier, en er zal niemand iets overkomen. Morgen zullen we pas zien wat er gedaan
moet worden.’
82
De leerlingen en de strenge tollenaar
[1] Toen stonden er enkele van de oude
leerlingen op, gingen naar de stad en vonden al gauw een bakkerswinkel en
kochten voor tien penningen brood en voor vier penningen gebraden vis. Toen zij
met deze inkopen de stad uitgingen ontmoetten zij een tollenaar, die hen
aanhield en vroeg wie er zoveel brood en vis nodig had.
[2] Maar ZIJ zeiden: 'Onze Heer en
Meester wil het zo, en daarom doen wij het ook zo!'
[3] Toen vroeg DE TOLLENAAR verder:
'Wel, wie is dan jullie Heer en Meester, en wat is zijn beroep?'
[4] DE LEERLINGEN antwoordden: 'Ga het
bij Hemzelf vragen, -Hij zal het u wel zeggen, als Hij het wil. Maar Hij staat
niet meteen iedereen te woord! Daar, een paar honderd pas langs de oever van de
rivier, rust Hij met de andere leerlingen. Ga met Hemzelf praten! ,
[5] DE TOLLENAAR zei: 'Waarom zoeken
jullie hier geen onderdak in een herberg? Er zijn er immers verscheidene in
onze niet zo kleine stad!’
[6] Weer antwoordden DE LEERLINGEN:
'Ga naar Hem, en Hij zal het u zeggen, want wij weten zelfniet wat Hij hier
allemaal wil gaan doen!'
[7] Toen zei DE TOLLENAAR: 'Ja, dan
moet ik zelf wel bij hem navraag gaan doen wat er met jullie aan de hand is!
Want bij ons wordt een strenge orde gehandhaafd, en wij moeten weten welke
vreemdeling zich in de buurt van onze stad bevindt.’
[8] Daarop ging de tollenaar met de
leerlingen naar Mij toe en toen hij bij ons aankwam, vroeg HIJ direct streng en
ernstig als een rechter: 'Wie van u is de Meester en de Heer?'
[9] IK zei: 'Ik ben het! Wat wilt u
van Mij en Mijn leerlingen?'
[10] DE TOLLENAAR zei: 'U bent
vreemdelingen, en die kunnen wij in de omgeving van onze rijke stad niet dulden
als zij niet precies vertellen wie zij zijn en waar zij vandaan komen!'
[11] IK zei: 'Ik ken uw wetten en
rechten beter dan u, die als pure tollenaar helemaal geen recht hebt ons te
vragen wie wij zijn en waar wij vandaan komen! Kijk, wij bevinden ons nog op
meer dan zevenhonderd passen van de poort van de stad, en de plaats die wij nu
bezetten is volgens uw gemeentewetten van ouds her reeds bestemd voor
vreemdelingen, en dus zijn wij volgens uw eigen wetten hier op deze plaats
vrij, en dus ook aan niemand enige uitleg en antwoord verschuldigd! Maar zelf
kunt u nu beter vlug naar huis teruggaan anders sterft uw oudste zoon die al
zeven jaar ziek is, nog voor u thuis bent!’
[12] Daar keek de tollenaar erg van op.
Hij vroeg heel verbaasd aan Mij van wie Ik dat wist. En als Ik dat toch zo
precies wist, dan wist Ik misschien ook wel of zijn zoon niet meer te redden
was.
[13] IK zei: 'O ja, dat zou Ik wel
weten en Ik zou hem zelfs kunnen helpen, -ook dan nog als hij al dood zou zijn;
maar dan zou u samen met uw hele huis een sterker geloof in de enige, ware God
moeten hebben dan u nu heeft!’
[14] Toen keek DE TOLLENAAR Mij
weemoedig en vriendelijk aan en zei: 'Meester en heer, zoals degenen u noemen
die bij u zijn! Kijk, ik heb zelf een grote herberg, kom met mij mee met al uw
metgezellen, en woon in mijn huis! Niemand van u zal iets tekort komen -ook al
wilde u een vol jaar bij mij blijven -,en als u mijn zoon geneest, wil ik u ook
goud en zilver geven zoveel u maar ooit zoudt willen hebben; want ik ben zeer
rijk aan allerlei aardse goederen en zou voor de genezing van mijn liefste zoon
graag meer dan de helft daarvan geven. Wilt u met mij naar mijn huis komen?'
[15] IK zei: ' Als u gelooft, zou het
u ook mogelijk zijn iets van de grote macht en heerlijkheid van God waar te
nemen! Ga nu alleen naar huis, dan zal Ik later met de Mijnen komen! Want wij
willen nu eerst een spaarzaam maal gebruiken omdat wij vandaag de hele dag
tijdens de vermoeiende weg niets gegeten hebben. ,
[16] Toen zei DE TOLLENAAR: 'Maar Heer
en Meester! In mijn huis zult u allen beslist beter bediend worden dan met deze
paar broden en vissen; wat u voor deze broden betaald heeft, wil ik u
duizendvoudig vergoeden!’
[17] IK zei: 'Ga nu naar huis, omdat
Ik dat zo wil, en uw zoon zal leven! Wij zullen echter over een uur volgen.’
83
De Heer wekt de gestorven zoon van de tollenaar op
[1] Vervolgens ging de tollenaar
haastig naar huis en vroeg thuis meteen hoe het met zijn geliefde zoon ging.
[2] DE DRIE DOKTERS zeiden echter
tegen hem: 'Heer, het is heel ernstig met uw zoon! Hij is niet meer te redden!
Wij hebben vrijwel alles geprobeerd wat onze wetenschap en ervaring ons
ingaven, maar het was allemaal vergeefse moeite. Als wij hem nog een uur in leven
kunnen houden dan mag dat een groot wonder heten!’
[3] Daarna ging DE TOLLENAAR naar zijn
zoon, die reeds stervende was; maar hij zei toch tegen hem: 'Mijn zoon, deze
drie dokters zullen je niet helpen, maar er zal straks een andere dokter komen
die je zal helpen; want op hem vestig ik al mijn vertrouwen en mijn volle
geloof.'
[4] Toen hief DE ZIEKE zijn hoofd op
en zei met een gebroken, zwakke stem: 'Ja, de dood zal mij helpen, - maar een
dokter niet meer!'
[5] De
tranen sprongen DE VADER in de ogen, en hij zei tegen zijn zoon: 'Nee, nee,
niet de dood, maar het leven zal je helpen! Want de onbekende dokter die ik heb
gesproken en eerder nog nooit heb gezien, wist, dat jij al zevenjaar ziek was,
en hij zei ook dat hij je nog zou kunnen helpen ook al zou je al gestorven
zijn, en dus geloof ik dan ook vast in zijn woorden.'
[6] Daarop
zei de zoon niets meer, en DE DOKTERS zeiden: 'We moeten hem volledig met rust
laten, want de minste opwinding doodt hem! Kijk, zijn gezicht heeft al alle
tekenen van de dood!’
[7] Het duurde nu nog een half uur,
toen zuchtte de zieke nog eenmaal diep en stierf.
[8] Nu zeiden DE DOKTERS: 'Waar is nou
uw dokter die uw zoon zou kunnen helpen ook als hij al gestorven zou zijn?!’
[9] Toen kwam IK de kamer van de zieke
binnen en zei luid: 'Hier sta Ik en ik ben geen grootspreker zoals jullie, maar
wat Ik zeg is de volle en onbedrieglijke waarheid uit de hemelen van God! ,
[10] DE DRIE BOZE DOKTERS zeiden:
'Hier ligt de dode voor u, onbekende praatjesmaker! Help hem, als u dat
mogelijk is, dan zullen wij ons tot op de grond voor u buigen en zelf bekennen
dat wij niets anders zijn dan pure grootsprekers!’
[11] IK zei: 'Ik heb noch uw buiging
en nog minder uw bekentenis nodig, maar Ik doe, wat Ik doe, omdat Ik het zo
doen kan en ook zo doen wil! Als Ik echter zeg dat Ik het doen kan, dan matig
Ik Mij niets aan, omdat Ik het doe uit Mijn hoogst eigen kracht die in Mij is,
en Ik heb daar ook geen ander middel voor nodig dan Mijn eigen, vrije wil; maar
u verkondigt aan iedereen dat u de beste meesters in uw kunst bent, - en wat is
het resultaat van uw grootsprekerij?
[12] Daar voor u ligt het! De jonge
man kreeg wat koorts, - een lepel gebrand zout met zeven lepels wijn zouden hem
voor altijd genezen hebben! U kende dit geneesmiddel wel, maar u dacht en zei:
'O, dat is de zoon van een rijk man, die kan die lichte koorts jarenlang
houden, dat levert ons dan veel geld op! Als de zoon oud genoeg wordt, zal de
koorts hem vanzelf wel verlaten. ' Ik zeg u echter, slechte dokters: De koorts
zou . de zoon ook al lang geleden verlaten hebben, maar u hield hem in stand om
er aan te verdienen, en u maakte er een slopende koorts van die u nu niet meer genezen kon, en zodoende werd u
vanwege uw gemene hebzucht ware moordenaars van deze jonge man!
[13] U noemde Mij een grootspreker en
u hebt Mij nooit eerder gezien en gekend; Ik ken u echter allang en zeg als uw'
grootspreker' nu over u de volle waarheid en daardoor heb Ik u uw eigen
bekentenis bespaard! Van het feit dat Ik nu over u de waarheid gesproken heb,
zal het weer volkomen tot leven wekken van deze gestorven mens het duidelijkste
getuigenis geven! ‘
[14] Toen zeiden DE DRIE DOKTERS,
honend glimlachend: 'Nu, dan zijn we beslist van iedere aanklacht
vrijgesproken!'
[15] IK zei: 'Dat zal meteen blijken!'
[16] Daarbij liep Ik naar de dode toe
en zei: 'Jorabe, sta op uitje slaap en getuig over de grote onbetrouwbaarheid
van deze drie, die Mij uitmaakten voor een grootspreker! ,
[17] Ogenblikkelijk stond de dode van
zijn bed op en was zo fris en gezond alsof hem nooit iets had gemankeerd. De
vader was toen zo blij dat hij niet wist of hij Mij of de hem weergegeven zoon
het eerst uit liefde en dankbaarheid aan zijn borst zou drukken.
[18] Maar IK zei tegen hem: 'Wacht
daar maar mee; zorg er echter voor dat uw zoon Jorabe wat te eten krijgt en
daarna wat wijn!'
[19] Dat werd allemaal snel geregeld,
evenals een buitengewone maaltijd voor ons.
84
Het wegzenden van de drie dokters
[1] De drie dokters stonden er nu als
versteend bij en geen van hen kon een woord over zijn lippen krijgen.
[2] Toen vroeg de tollenaar aan zijn
zoon, die nu heel monter was, welk getuigenis hij de drie gaf.
[3] DE ZOON zei: 'Precies hetzelfde
als deze onbekende, wonderbare genezer over hen gegeven heeft! Zij hebben
helemaal geen belangstelling voor de genezing van een zieke, maar zij willen
alleen dat hij zo veel mogelijk van hun drankjes slikt en dat zij daarvoor dan
flink wat geld krijgen. Dat zij echter niemand ooit werkelijk geholpen hebben, weet
de hele stad en omgeving. Zoals zij mij geholpen hebben, hebben zij er al heel
veel geholpen, -namelijk van deze wereld naar de andere! Ik geloof dat ik wel
genoeg gezegd heb.
[4] Maar opmerkelijk is nog wel: Zij
zijn joden, volgens hun zeggen uit Jeruzalem, en geven hoog op over hun Jehova,
en vertellen dat zij alleen diegene met zekerheid kunnen helpen die in hun god
gelooft en een groot offer in goud, zilver en edelstenen brengt. Dat offer moet
men aan hen geven opdat zij het dan naar Jeruzalem kunnen zenden, waar een
zekere hogepriester in een zeer heilige kamer van de tempel tot Jehova zal
bidden voor de zieke, waarop het de zieke dan beslist beter zal gaan. Wat
moeten wij Grieken daar echter van zeggen, terwijl wij toch al veel te veel
goden hebben? Moeten we er nog een god bijnemen, opdat ook die ons niet helpt,
zoals alle andere ons ook nog nooit ergens mee geholpen hebben, maar wel hun
sluwe priesters, die in hun plaats met gewichtige, de goden toegewijde
gezichten de rijkste offers ontvingen en deze heimelijk verkwistten aan
allerlei kwalijke zaken en handelingen?!
[5] Maar ik leg hier nu een openlijke
bekentenis af en verklaar: Deze wonderbare vreemdeling is nu en voor alle
toekomstige tijden de enig ware god voor mij! Hij is de Jehova van de joden en
de Zeus van de Grieken, Romeinen en Egyptenaren. In hem moeten alle goden
verenigd zijn. Wij hebben al vaak allerlei sprookjes horen vertellen, hoe deze
of gene god in de oude tijden alleen door zijn almachtige wil iets heeft
geschapen; maar wij Grieken, die ook mensen zijn, hebben nog nooit het geluk
gehad zoiets met eigen ogen te zien. Hier staat echter een mens die dat kan, en
hij is voor mij een ware God, wat ik nu vast geloof, en dit geloof zal ik ook
gedurende mijn hele leven steeds behouden. -Wat zeggen jullie daarvan?'
[6] DE TOLLENAAR zei: 'Ja, mijn zoon,
bij dit nieuwe geloof van jou zullen ook ik en alle mensen van mijn huis ons
getrouw aansluiten! Want alleen een God kan een volkomen dode weer in het leven
terugroepen. Maar, onbekende meester en -dat zeg ik -God, die waardig is
aanbeden te worden, bepaalt u nu wat ik met de drie dokters moet doen! Want hun
manier om de lijdenden te helpen is beslist te slecht om hen helemaal
ongestraft weg te laten gaan!’
[7] IK zei: 'Laat ze gaan; want zij
zullen nog rechtvaardige straf genoeg krijgen! Ten eerste zal als dit allemaal
bekend wordt, beslist geen mens hen meer willen hebben, en ten tweede zullen
zij dan zo vlug mogelijk vanzelf wel het hazepad moeten kiezen. Maar laat hen
nu gaan en laat je ieder zilverstuk terugbetalen dat je hun voor hun bedrog
hebt betaald!’
[8] Daarop trokken alle drie een
ontzettend zuur gezicht; want het terugbetalen van verscheidene honderden
zilverstukken, die zij al vooruit van de tollenaar ontvangen hadden, deed hun
beslist geen genoegen.
[9] Maar DE TOLLENAAR stond daar nu op
en hij zei: 'Waarlijk, ik heb dit geld niet in het minst nodig; maar ik zal het
de vele armen van deze plaats geven, dat zal beter zijn dan dat ik het jullie
voor niets en niemendal zou laten houden! Schiet op en breng me nog binnen een
uur het geld, want anders geef ik jullie, ellendige booswichten, over aan het
gerecht!'
[10] Toen stonden de drie dokters op
en maakten zich gereed om te vertrekken.
[11] Maar IK zei: 'Het is voldoende
als er maar één van jullie dat geld gaat halen, -de beide anderen blijven
intussen als borg hier; want als ze nu alle drie zouden gaan, dan konden we ze
wel eens voor de laatste keer gezien hebben! Laat de jongste van hen maar gaan,
omdat hij nog de eerlijkste is; want als een van de twee ouderen zou gaan, zou
die de anderen die hier wachten laten zitten en er voor altijd met het geld
vandoor gaan. Laat het zo gebeuren!’
[12] Toen stond meteen de jongste van
de drie op, ging weg en bracht ook spoedig het geld.
[13] Nadat DE TOLLENAAR het geld
aangenomen en opgeborgen had, zei hij tegen degene die het gebracht had:
'Luister, omdat jij volgens het getuigenis van deze waarachtig goddelijke
meester nog de eerlijkste bent, kun je nu hier blijven; maar de beide anderen
moeten zich ogenblikkelijk van hier verwijderen! Als je echter met hen mee wilt
gaan, zul je daarin ook niet in het minst gehinderd worden.’
[14] DE JONGSTE DOKTER antwoordde: '
Als ik mag, dan blijf ik, en ik weet wat ik doen zal. Samenwerken met de
anderen zal ik niet meer; want zij waren de heren en ik in zekere zin slechts
hun knecht, en ik moest met hen volgens hun wil en tegen mijn wil en betere
weten in samenwerken. O heer, dat heeft mij heel veel droevige uren en dagen
bezorgd! Maar wat wilde, wat kon ik doen? Want met die twee ruzie krijgen,
betekende, dat de hele tempel in Jeruzalem mijn vijand zou worden, en die
vijandschap is zoals bekend de allerergste in de wereld. Maar als ik op eigen
benen sta, en wel daartoe uitgenodigd door u, als eerste bestuurder van de hele
stad, dan lach ik om de vijandschap van de tempel.'
[15] DE TOLLENAAR zei: 'Goed, jij
blijft dus, -en de beide anderen gaan!'
[16] De beide anderen waren echter al
weg en verlieten deze plaats met vlugge pas; want zij beseften dat zij niet
konden blijven als Ik Mij hier zou vestigen.
85
De kunst om te leven
[1] Na deze regeling werden wij
uitgenodigd voor de maaltijd en kwamen in een eetzaal die zijn weerga in
Jeruzalem niet had. In het midden van de zaal stond een grote cederhouten tafel,
beladen met allerlei spijzen en edele wijnen. Wij namen daaraan plaats en aten
en dronken, want de eerder gekochte broden waren niet goed en ook niet groot,
evenals ook de paar armzalig klaargemaakte vissen, -daarom aten wij er ook maar
heel weinig van.
[2] Tijdens het eten werd er niet veel
gesproken; maar toen de tongen van de gasten losser werden door de goede wijn,
werd het weldra heel levendig om de tafel. Ik sprak echter niet, want Ik zat
tussen de tot leven gewekte zoon en zijn vader; en die hadden een te grote
eerbied voor Mij en durfden Mij niet te storen terwijl Ik Zelf at en dronk.
[3] Pas toen Ik zei dat Ik nu
voldoende gegeten en gedronken had, vroeg de tollenaar Mij hoe het Mij mogelijk
was zelfs een dode het leven terug te geven; want van zoiets had men op aarde
nog nooit gehoord.
[4] IK zei tegen hem: 'Vriend, als de
menselijke geest eenmaal volgens de orde is opgewekt, komt hij achter
allerhande geheimen, en als hij helemaal in het volle licht ontwaakt is, komt
hij ook achter het grote geheim van het leven, en beseft hij dat hij de
schepper van al het leven is. De grootste kunst van het leven is nu juist om
jezelf als zodanig te vinden en te herkennen!
[5] Ook jij leeft en denkt, wilt en
doet volgens je denken en willen; maar je weet niet wat het leven is, hoe het
denkt en wil, en hoe het vervolgens alle ledematen in een overeenkomstige
actieve beweging brengt. Maar wie dat in zichzelf heeft gevonden en goed heeft
onderkend, is vanaf dat moment een ware meester van zijn leven zoals ook van
het leven van zijn medemens geworden en hij kan dan ook doen wat Ik voor je
zoon gedaan heb. Ja, hij kan nog meer: Kijk, hij kan zichzelf helemaal
onsterfelijk maken!
[6] Als men Mij tengevolge van de
huidige blindheid, zelfzucht, hebzucht, nijd, naijver en heerszucht van de
mensen zal gevangen nemen en zelfs zal doden, zal dat de slechte mensen niet
baten; want voor er drie dagen voorbij zullen gaan, zal Ik Mijzelf weer
opwekken uit de dood, vervolgens eeuwig verder leven en nog grotere dingen doen
dan nu. -Dat, wat Ik je nu gezegd heb, is zo waar en zo zeker, als dat het waar
is datje zoon Jorabe dood was en nu weer volkomen leeft. Geloof je dat?'
[7] DE TOLLENAAR zei: 'Dat U me geen
onwaarheid vertelt, daar ben ik volkomen van overtuigd; want ten eerste leeft
mijn zoon alleen door de macht van uw geheime levenskunst, die een gevolg van
uw kennis zal zijn, en ten tweede hebben ook reeds de oude, wijze Grieken zulke
leerstellingen opgesteld. Of ze echter ooit zoals u met hun geest achter het
grote geheim van het leven gekomen zijn, weet ik niet en ik herinner me ook
niet daar verder ooit iets over gelezen of gehoord te hebben.
[8] De fabels van onze goden en
halfgoden verhalen weliswaar over veel kleine wonderen die zij verricht moeten
hebben; maar welk mens met een beetje verstand kan zoiets geloven?! Ook in de
mystieke schriften vertelt men vaak over een almachtige God, die omgeven is
door ontelbare machtige geesten, die steeds heel precies Zijn bevelen in het
hele universum overbrengen en uitvoeren. Voor mensen zijn ze echter niet
zichtbaar, en de God evenmin, maar ze moeten wel een volmaakt verstand en een
almachtige wil hebben. Vele honderdenjaren geleden moeten zij zich op dezelfde
wijze aan de vrome mensen hebben laten zien als de goden en vooral de halfgoden
zich aan de Grieken lieten zien.
[9] Als je er rustig en onbevangen
over nadenkt, zie je daaraan dat uiteindelijk de goden en levensleren van
Grieken en joden op een en hetzelfde neerkomen. Alles is in een ondoordringbaar
duister gehuld, en hoeveel moeite en inspanning de grootste wijzen aller tijden
en volkeren zich ook getroost hebben, zij zijn toch nooit in staat geweest de
noodlottige sluier van Isis op te lichten, en wij stervelingen staan daarom nog
voor dezelfde onontwarde knoop als onze voorouders vele duizenden jaren
geleden.
[10] U bent
nu waarschijnlijk de enige die deze knoop waarachtig ontward heeft, en daarom
zou ik u, als ware levensmeester, willen vragen, mij en eigenlijk ons allen de
grote kunst te tonen hoe men helemaal zeker achter het geheim van het leven
komt en dit herkent en tenslotte zelf levensmeester wordt. U heeft het
kennelijk zover gebracht, en moet daartoe dan ook de middelen en wegen goed
kennen. Omdat u ze moet kennen, zou het wel een grote genade van u voor ons zijn,
als u ze ons nader zou willen beschrijven.
[11] Mijn vraag aan een zo groot
kunstenaar als u is wel buitengewoon vermetel, omdat iedere ware kunstenaar
zijn kunst als zijn waardevolste bezit beschouwt en ook moet beschouwen, en ik
ook heel goed weet dat ook de grootste kunst beduidend van haar waarde inboet
als zij onder de mensen heel gewoon wordt; maar omdat uw kunst, zeker voor het
betere deel van de mensheid, een eerste levensvraag is, en door haar juiste
oplossing de mensheid het grootste en onschatbaarste levensgeluk beschoren zou
zijn, zou ik slechts voor een paar aanwijzingen, waardoor men zeker achter dit
geheim kan komen, voor het welzijn van de mensen best driekwart van mijn
grootste schatten aan u willen geven. U zou daardoor beslist niets verliezen,
en wij zouden daardoor iets oneindigs winnen! Wat zegt u, grote meester, op
dit voorstel van mij?'
86
De Heer als leraar van de levenskunst
[1] IK zei: 'Ik zeg je daarop niets
anders, dan dat Ikzelf persoonlijk als mens in deze wereld tot de mensen ben
gekomen om hen deze allergrootste en allerbelangrijkste kunst voor niets te
leren, en Ik zal het jullie ook voor niets leren. Dat Ik dat doe voor mensen in
vele landen en plaatsen, en de waarheid van Mijn leer met de juiste tekenen
bevestig, daarvoor zijn de mensen die met Mij meegekomen zijn door woord en
daad Mijn getuigen, omdat zij Mijn leerlingen zijn. Zij zijn reeds zeer ver
ingewijd in dit geheim en kunnen je de weg en de middelen daartoe verschaffen.
[2] Wie dat aanvaardt, gelooft en daar
heel zeker naar leeft en handelt, komt onfeilbaar achter het geheim van het
leven en wordt na de vereiste , werkelijke wedergeboorte van zijn eigen
levensgeest, in zichzelf een meester van zijn leven en daardoor ook een meester
van het leven van zijn medemensen, omdat hij hen daartoe de wegen zal kunnen
tonen en door zijn levensmeesterschap ook de grote levensvoordelen van dat
meesterschap kan tonen.
[3] Maar Ik zeg je ook dat niemand
plotseling meester wordt, en dat een mens helemaal niets heeft aan de zuivere,
gedegen kennis van de middelen en wegen tot verkrijging van deze grote
levenskunst, als hij deze niet volledig praktisch in zijn leven heeft
opgenomen. De theorie op zichzelf heeft helemaal geen nut, maar alleen de
praktijk.
[4] En datzelfde is ook bij het leren
van de andere kunsten het geval. Als je bijvoorbeeld een muziekinstrument op
meesterlijke wijze wilt leren bespelen, zoals bijvoorbeeld de volmaakte lier
van de Grieken of de nog welluidender klinkende harp van de joden, dan moet je
zeker les nemen bij een meester op deze instrumenten. Die zou je vóór alles de
regels die voor het leren bespelen van een van deze muziekinstrumenten absoluut
noodzakelijk zijn, heel secuur bijbrengen, zodat je daardoor precies zou weten
watje moest doen en hoe je moest oefenen om mettertijd zelfeen meestermuzikant
te worden. Zou je alleen met de kennis van alle regels, middelen en wegen, ook
al was die nog zo precies, een harp of lierspeler zijn? O, zeker niet! je zou
eerst, door vingers en oren heel vlijtig te oefenen volgens de jou bekende
regels, met veel inspanning de vaardigheid moeten verwerven, om daardoor dan
een meester te worden. En precies zo gaat het ook met het verkrijgen van het
levenskunstenaarschap.
[5] Pas door oefening wordt men
meester, en de meer of minder volmaakte graad van het bereikte meesterschap is
volkomen afhankelijk van het meer of minder oefenen volgens de bekende regels.
Hoe meer oefening, des te meer meesterschap! Geloof daarom niet, dat j e door
de kennis van de regels voor de levenskunst al iets tot stand kunt brengen, of
dat daardoor reeds de sluier van jouw Isis opgelicht zou worden! Ik zegje: door
de pure kennis zul je niet eens in de verste verte de mogelijkheid begrijpen
dat door het beoefenen van zulke regels de sluier van Isis voor je opgelicht
zou kunnen worden! Alleen door voortdurende en vlijtige oefening zul je pas tot
de steeds duidelijker wordende overtuiging komen dat de regels juist en
waarachtig zijn en naar het doel leiden. En pas als je door oefening het
meesterschap bereikt hebt, zul je de volledig opgelichte Isissluier in en voor
je hebben. -Kijk, dat was de eerste inleiding tot de eventueel navolgende
regels, die de mens moet oefenen en in praktijk moet brengen om tot het ware
levensmeesterschap te komen! Wat denk je daarvan?'
[ 6] DE TOLLENAAR zei: 'Dat lijkt mij
allemaal volkomen juist. Dat men alleen door de kennis van de regels geen
meester, maar nauwelijks leerling wordt, is een waarheid die in de praktijk
talloze bevestigingen vindt; maar er is immers al oneindig veel gewonnen als
men voor het bereiken van zo'n doel maar eenmaal de zekere middelen en wegen
heeft. De rest is dan natuurlijk alleen onze zaak. Dat overigens ook de
aankomende leerling in zichzelf nog lang niet tot het heldere bewustzijn van
een meester kan komen, maar pas wanneer hij het door veeloefening zelf tot
meesterschap heeft gebracht, is allemaal zonneklaar; maar dat zonder u en vóór
u nog nooit iemand deze allerbelangrijkste regels ook maar in de verste verte
heeft kunnen vinden, dat is iets wat mijn verstand absoluut niet wil en kan
begrijpen. Noch het oude Egypte noch Kanaän, noch Griekenland en Rome, noch
Perzië en Indië kunnen bogen op een wijs man die voor deze kunst ook maar
enigszins de juiste regels kon vinden. U bent dus de enige die deze kunst niet
op een of andere wijze geleerd, maar kennelijk uit uzelf verkregen heeft!
-Vertel eens, hoe was u dat als mens mogelijk?!
[7] Want dat u het levensmeesterschap
volledig bezit, daarvoor zit het sprekendste en waarachtigste bewijs hier bij ons.
U kon daartoe ook beslist alleen maar door beoefening van de daarvoor vereiste
regels komen, die u echter eerst ook zelfheeft moeten ontdekken. Wel, dat is nu
juist datgene, wat ik het minst kan vatten en begrijpen; want ik heb in mijn
jongere jaren ook de hele wereld wijd en zijd doorkruist en overal zorgvuldig
inlichtingen ingewonnen. Het gedoe van de Essenen met hun schijnwonderen is
mij maar al te bekend, alsook alle toverkunsten en waarzeggerijen, waarvan ik
de scholen zelfs meermalen heb meegemaakt en doorlopen; maar hier vind ik geen
afgesproken werk, geen toverstaf, geen mystieke toverspreuk, geen toverdrank en
geen demonenbezwering, maar alleen de eenvoudigste waarheid zonder enige opsmuk
en zonder enig hulpmiddel! Zodra u spreekt en wilt, is de uitwerking van woord
en wil er! ja, dat is iets wat al mijn kennis ver te boven gaat! Iets presteren
is beslist iets heel gemakkelijks als je eenmaal meester geworden bent; maar
hoe zonder meester en leider tot meesterschap te geraken en vooral tot de voor
het bereiken daarvan noodzakelijke regels te komen, -dat is een heel andere
zaak! Zegt U mij toch eens hoe u daaraan gekomen bent! Wie heeft u de regels
getoond en gegeven?'
87
De innerlijke ontwikkeling van de geestelijke mens
[1] IK zei: 'Vriend, dat is voorlopig
nog helemaal niet belangrijk! Het is voldoende dat de regels gevonden zijn,
waarvan je de echtheid en volle waarheid niet kunt betwijfelen. Wie deze zal
kennen en navolgen, zal de kracht van het leven in zich wakker roepen en dan
door deze kracht kunnen leven en werken, en Ik zal hem door de geestelijke
kracht van Mijn woorden op de jongste dag van zijn innerlijke, geestelijke
wedergeboorte opwekken.
[2] Waarlijk, waarlijk, Ik zeg je: Ik
Zelf ben -zowel hier als overal -de waarheid en het leven. Wie in Mij gelooft
en volgens Mijn leer handelt, zal voor zichzelf en in zichzelf de dood in
eeuwigheid niet zien!’
[3] DE TOLLENAAR zei: 'Meester, deze
woorden van u klinken merkwaardig! Het lijkt mij net alsof u een soort hoger,
goddelijk wezen bent, weliswaar van vlees en bloed vanwege de zichtbaarheid,
maar in feite voor uzelf toch een zuivere geest, die zich naar believen hoe en
wanneer hij maar wil met materie kan omhullen. -Heb ik goed of verkeerd geoordeeld?
‘
[4] IK zei: 'Van allebei wat, er zit
wat in! Maar wat er nu juist in zit, begrijp je niet. Watje echter denkt te
begrijpen, is het niet! Want Ik kan nu net zo min uit Mijn lichaam gaan als
jij; wil Ik als geest uittreden, dan moet dit lichaam eerst gedood worden. Maar
de geest, die nu volkomen wakker in Mij leeft en werkt, kan in eeuwigheid niet
gedood worden, maar zal eeuwig voortleven en -werken.
[5] Je hebt vast wel meermalen de
schepping in haar wezen en werken bestudeerd, en het kan je niet ontgaan zijn
dat daarin een zekere orde bestaat, en dat de vormen op zichzelf naar alle
kanten bestendig zijn, waardoor je steeds gemakkelijk kunt herkennen wat dit of
dat voor een ding is. Zo herken je ook welke uitwerking het een of het ander
veroorzaakt, en waarvoor het volgens de vastgestelde werking goed, en dus te
gebruiken, is.
[6] Als echter de hele schepping
volgens jullie nieuwe filosofie alleen maar het werk van het blinde toeval zou
zijn, zouden dan de dingen in de natuur ook naar alle kanten hun huidige
bestaansbestendigheid behouden? O zeker niet! Kijk, de wind kun je wel tot de
meer blinde krachten rekenen, hoewel slechts ten dele! Heb je ooit wel eens
gezien dat hij een bepaalde, blijvende vorm geproduceerd heeft? Hij woelt het
stof op en draagt het in de vorm van losse wolken door de lucht, waar de vormen
ieder ogenblik veranderen en nooit meer helemaal hetzelfde tevoorschijn komen.
Kun je je de vorm van een wolk zodanig herinneren dat je bijvoorbeeld na een
paar dagen zou kunnen zeggen: 'Kijk dat is dezelfde wolk die ik al een paar
dagen geleden gezien heb!'?! Of kun je aan zee van de een of andere golf
hetzelfde beweren?!
[7] Daaraan kun je dus heel
gemakkelijk zien dat een blinde kracht nooit ook maar een mosplantje, dat met
dezelfde geheel gelijke vorm gedurende vele duizenden jaren steeds terugkeert,
tevoorschijn gebracht heeft.
[8] Maar komt het in dat geval niet
bij intelligente mensen vanzelf op dat al het worden, zijn en bestaan, waarin
ten eerste bij alles een bepaalde onveranderlijke vorm, hoedanigheid,
eigenschap, nut en einddoel goed en vaststaand te herkennen is, door een kracht
voortgebracht moet worden waarvan inzicht en wijsheid onbegrensd en
onveranderlijk maar wel alomvattend moeten zijn, omdat je anders nooit een
bepaald gevormd voorwerp te zien zou krijgen of het nu een steen, een metaal,
een plant of een dier is?! Zo'n kracht moet beslist homogeen en zich van
zichzelf heel goed bewust zijn, omdat anders niets een bepaalde en op zichzelf
homogene vorm aan zou kunnen nemen.
[9] En dan ten tweede: Omdat je
noodzakelijkerwijs moet aannemen dat er een kracht is die, als oerbestaan op
zichzelf, ten grondslag ligt aan al het bestaande, moet deze basis oerkracht
toch ook een overeenkomstige naam hebben, waardoor zij in de herinnering en in
het geheugen van de mensen, die ervoor zijn om deze kracht te herkennen,
vastgelegd kan worden. Wie zal er ooit naar meer kennis vragen over iets
waarvan hij zelfs nog nooit de naam gehoord heeft?! Wij willen deze oerkracht
in het algemeen 'God' noemen. Maar als we eenmaal een God hebben, zullen we
verder vragen en zeggen: 'Waar is dan die God, en hoe ziet Hij er uit? Hoe
schept Hij de dingen, hoe brengt Hij, als zuivere geest, de grove materie uit
Zichzelf te voorschijn?'
[10] En kijk, als een mens eenmaal zo
begint te vragen, dan is hij al op een betere weg! Hij zal alle schepselen meer
aandacht geven, en onderzoeken hoeveel goddelijke oerwijsheid zich in hen
bevindt. En hoe langer hij zo zal onderzoeken, des te meer goddelijke wijsheid
en orde zal hij ook gemakkelijk en snel daarin vinden.
[11] Als hij die gevonden heeft, zal
hij in zijn hart ook weldra een gevoel van liefde voor God waarnemen en uit die
liefde steeds meer beseffen dat God in Zichzelf met de grootste liefde vervuld
moet zijn om met zo'n grote lust en vreugde een ontelbaar aantal dingen en
wezens, die niet alleen maar getuigen zijn van Zijn bestaan maar veeleer van
Zijn wijsheid, macht en liefde, zo wonderbaarlijk wijs te scheppen.
[12] Als de mens in zulke
beschouwingen en bewustwordingen groeit en toeneemt, neemt hij duidelijk ook in
de liefde tot God toe en nadert Hem meer en meer; hoe groter en gedegener
echter zulke toenaderingen van een mens tot God worden, des te meer van de
geest van God verzamelt er zich in zijn hart, waarin daardoor zijn eigen geest
gevoed en steeds verder gewekt wordt tot de ware kennis van het eigen
innerlijke leven en zijn kracht, verenigd met de kracht van de goddelijke geest
in hem.
[13] Heeft een mens het eenmaal zover
gebracht, dan bezit hij reeds het levensmeesterschap, en hem ontbreekt alleen
nog de volledige éénwording met de goddelijke liefde en wilsgeest. Brengt hij
ook dat tot stand, dan is hij een volmaakte levensmeester en tot alles in staat
wat Ik nu doe en ook tot grotere dingen. ,
88
De grondslagen voor de geestelijke vervolmaking
Het
wezen van God
[1] (DE HEER:) 'Hieruit zie je dat
zonder het ware en levende geloof in een enige en eeuwig waarachtige God geen
mens het levensmeesterschap kan bereiken. Daarom is het vóór alles noodzakelijk
in een ware God te geloven; want zolang je niet gelooft dat er een enig ware
God is, kun je ook geen liefde voor Hem in je hart laten ontwaken. Zonder die
liefde is het echter onmogelijk God te naderen en tenslotte vrijwel volledig
één met Hem te worden.
[2] En zonder dat kan van een echt
levensmeesterschap net zomin sprake zijn als dat iemand een meester op de harp
zou willen zijn zonder daar ooit iets over gehoord en er zelfs nog nooit één
gezien te hebben.
[3] Als je echter nog steeds blijft
vragen:'Ja, waar is God dan, en hoe ziet Hij er eigenlijk uit?', dan zeg Ikje,
dat niemand het eigenlijke goddelijke Wezen kan zien en in leven blijven, -want
Het is oneindig en daarom ook alomtegenwoordig, en Het is daarom als iets puur
geestelijks ook het binnenste van ieder ding en ieder wezen, dat wil zeggen
door de werking van het licht van Zijn machtige wil; in Zichzelf en op Zichzelf
is God echter een mens zoals Ik en ook jij, en woont in een ontoegankelijk
licht, dat in de wereld der geesten de genadezon genoemd wordt. Deze genadezon
is God echter niet Zelf, maar het is de uitstraling van Zijn liefde en
wijsheid.
[4] Zoals je de werking van de zon van
deze wereld ziet doordat zij overal aanwezig is met haar licht dat voortdurend
naar alle mogelijke richtingen uitstraalt, zo werkt ook de overal werkende
kracht van de genadezon als een uit haar stromend licht dat in alle wezens
scheppend en leven gevend aanwezig is.
[5] Wie nu in staat is veellicht uit
de genadezon van de hemelen in het hart van zijn ziel op te vangen, op te nemen
en dan door de kracht van de liefde tot God te behouden, vormt in zichzelf een
genadezon die in alles volkomen gelijk is aan de oergenadezon, en het volle
bezit van zo'n genadezon is dan net zo veel als het bezit van het enig ware
levensmeesterschap.
[6] De helderheid en de lichte rijkdom
van deze ware leer zul ook jij echter pas beseffen als je op deze wijze zelf
het levensmeesterschap zult bereiken; want nu kun je dat nog niet volledig
begrijpen, hoewel je alles wat gezegd werd heel goed in je opgenomen hebt.'
[7] DE TOLLENAAR zei: 'Ja, u heeft
gelijk, beste Meester! Ik heb alles wel begrepen, maar ik weet nu nog niet wat
ik er mee aan moet. Het staat echter vast dat het bereiken van het volledige
levensmeesterschap beslist geen gemakkelijke taak is; want het betekent veel
beschouwen, veel ondervinden, veel denken, willen en daarnaar handelen. -Maar
nu nog één vraag, beste Meester!’
[8] IK zei: 'Spreek, hoewel Ik heel
precies weet watje Mij vragen zult!'
[9] Toen zei DE TOLLENAAR: 'O beste
Meester, zegt u het maar meteen; want ik twijfel er niet aan!'
[10] Daarop zei IK: 'Je twijfelt er
helemaal niet aan, -maar een beetje zou je je er toch wel van willen overtuigen
of Ik wel weet watje Mij nog wilt vragen! Maar dat geeft niet, Ik zal je je vraag
toch voorzeggen! Die luidt aldus:'Meester bent u ook op die wijze aan uw
levensmeesterschap gekomen, en wie heeft u, net als u nu mij, het degelijke
onderwijs daarvoor gegeven?'
[11] Kijk, zo luidt woord voor woord
je vraag! Maar Ik kan je daarop evenmin een bevredigend antwoord geven als op
je eerdere, soortgelijke vragen. Kijk, als puur mens heb Ik werkelijk precies
hetzelfde moeten doen als jij; maar omdat Ik eerlijk gezegd wat Mijn innerlijke
geestelijke wezen betreft iets meer dan alleen maar mens ben, wat j e morgen
nog vroeg genoeg zult merken, had Ik het eigenlijk moeilijker, omdat Ik als
mens van deze aarde nooit een eigen wil in Mij mocht op laten komen, maar
steeds heel precies de wil op moest volgen van Hem die door Mij in deze wereld
wilde komen en de mensen het eeuwige leven wilde brengen en geven. Daarover zul
je echter morgen van Mijn leerlingen wat meer horen. Maar voor vandaag zullen
wij onze zitting sluiten en ons ter rus te begeven!'
[12] DE TOLLENAAR zei: 'Meester, als u
dat graag wilt, kunt u allemaal hier in deze zaal slapen; want rondom tegen de
wanden zijn hier heel gerieflijke slaapplaatsen aangebracht! ,
[13] IK zei: 'Goed dan, dan blijven we
hier, en rustbanken zijn Mij liever dan die luie legersteden, die hooguit voor
zieken goed zijn. - Laten we dus opstaan en gaan rusten! ,
89
Tweespraak tussen de dokter en de waard over de Heer
[1] Toen wij onze rustbanken in beslag
genomen hadden, vertrokken meteen ook de tollenaar, zijn zoon, zijn andere
kinderen en zijn vrouwen, waarvan hij er volgens zede en gewoonte van het
morgenland zeven had, en ook zijn vele ambtenaren en andere dienaren, en wij
sliepen weldra heel rustig in, omdat we door de lange reis behoorlijk moe
geworden waren. Maar de medebewoners bleven in de andere kamers nog lang wakker
en spraken uitgebreid over onze komst in hun stadje.
[2] De achtergebleven JONGSTE DOKTER
zei op het laatst nog tegen de tollenaar: 'Vriend, als het mogelijk zou zijn je
dat levensmeesterschap eigen te maken, dan zou je al gauw al het geld van de
hele aarde bezitten! Dan zou menig koning zijn halve rijk ten geschenke geven
aan degene die op die manier zijn leven veilig kon stellen! Nee, wat er al niet
op de goede aarde voorkomt!
[3] Hoe lang is het dan geleden dat
een aantal magiërs, komend uit Egypte, ter gelegenheid van hun doorreis naar
Melite ons met vreemde toverkunsten verrasten?! Maar al hun toverkunsten waren
duidelijk schijnwonderen en voor niemand dan henzelf van nut. Het vermaakte de
mensen wel, maar niemand leerde er iets goeds van. Zij hadden ook allerlei
apparaten bij zich, en slangen en apen en honden, kamelen en muildieren en
vaten vol zalven en oliën. Maar deze van nu kwamen te voet, brachten helemaal
niets mee en presteren dingen die maken dat je ze gemakkelijk voor goden kunt
aanzien! Dat is niet meer te overtreffen!
[4] Ook de leer die ze verkondigden
was erg goed, en overeenkomstig het werk dat zij doen; alleen kwam daar het
oude jodendom sterk bij naar voren, evenals de mij niet onbekende grond en
leerstellingen van de oude joodse profetenscholen, waaruit ook heel
uitzonderlijk wijze mannen, die men profeten noemde, moeten zijn voortgekomen.
Of men echter zelf, door het zo mogelijk exact opvolgen van de regels die ons
heel beknopt verteld zijn, in alle ernst tot het wonderbaarlijke
levensmeesterschap kan komen, dat zal misschien nog niet zo eenvoudig blijken
te zijn!
[5] Eén enkele en enige godheid, zeg
maar, volledig boven alles liefhebben, is een moeilijke zaak, omdat men als
volwassen denkend mens al moeilijk gelooft dat er ergens een onomstotelijk
bewijs voor zo 'n god bestaat. Zijn bewijs voor het bestaan van één enkele ware
god is heel goed en klinkt aannemelijk; maar daar zou je je als leerling al
vanaf de wieg intensief mee bezig moeten houden, onder voortdurende begeleiding
van een zeer ervaren theosoof, omdat anders niemand langs deze weg ooit tot
volledige kennis van een enig ware god zou kunnen komen.
[6] Maar hoe het ook zij, afgezien van
de verklaring die de wonderdoende leider ons gaf, is hij toch een buitengewone
verschijning! Ten eerste is het slechts door een woord in het leven terugroepen
van een dode, en nog helemaal gezond ook, iets, wat zo volmaakt nog nooit is
voorgekomen, en ten tweede, precies te weten wat iemand diep in zijn hart
denkt, en iemand die je nog nooit eerder gezien hebt meteen bij zijn naam
noemen, - vrienden, dat zijn dingen, die geen mensenverstand kan bevatten!
Waarlijk, ofschoon ik van goden en godheden niet zoveel verwacht, zou ik nu
echter toch erg geneigd zijn deze man eerder voor een god te houden dan voor
een gewoon mens!'
[7] DE TOLLENAAR zei: 'Dat zou ik ook
denken, en door dit aan te nemen zou men wel eens veel eerder bij het doel
kunnen komen, dan door het nog zo streng opvolgen van de door hem gegeven
regels. Overigens heeft hij een paar maal tamelijk duidelijk door laten
schemeren dat achter hem iets meer dan een puur aards mens schuilt. Wel, morgen
zal er misschien nog veel over deze brave man opgehelderd worden! Zijn karakter
schijnt erg eerbaar te zijn en je kunt goed met hem praten. We zullen zeker nog
veel van hem te weten komen! Voor vandaag gaan we ook rusten, want morgen
hebben we veel te doen!’
[8] Daarop ging geleidelijk aan
iedereen rusten en men rustte tot zonsopgang.
90
Het menselijke en het goddelijke in de Heer
[1] Maar Ik was met een aantal
leerlingen al voor zonsopgang op de been en ging zoals gewoonlijk naar buiten
naar de Eufraat, die hier al een aanzienlijke breedte heeft. Wij stonden daar
echter nog niet lang toen er een groot houtvlot midden op de rivier met de
stroom mee kwam drijven. Op dat ogenblik kwam ook de tollenaar met zijn zoon
Jorabe en met de dokter ons achterna om ons uit te nodigen voor de
ochtendmaaltijd.
[2] Niemand bestuurde het vlot; want
het was door een slechte bevestiging aan de oever vanzelf weggedreven, en DE
TOLLENAAR zei: 'Het is erg jammer van dat mooie hout, dat door nalatigheid van
zijn eigenaar onbeheerd ronddrijft! Dreef het maar dicht bij de oever zodat we
erbij konden komen, dan zou het zelfs kunnen gebeuren dat binnen een paar dagen
de rechtmatige bezitter het nog achterna komt, en dan zouden we hem het hout
tegen een kleine vergoeding terug kunnen geven. Maar zo drijft het hele vlot
voorbij en gaat het natuurlijk verloren! Wel, misschien vangen de Samosaters
het op!’
[3] IK zei, toen het vlot zich op onze
hoogte bevond: 'Wil je het hout?'
[4] DE TOLLENAAR zei: 'Natuurlijk wil
ik het, - maar hoe krijg ik het eruit?'
[5] IK zei: 'Kijk, heel gemakkelijk!
Als je een levensmeester bent, moeten ook alle elementen je gehoorzamen, en
daarom gebied Ik het water dat het het hout hier bij ons op deze oever brengt.
Ik wil het; het geschiede!'
[6] T oen Ik dat gezegd had, stroomde
het water snel naar ons toe en steeg aan de oever tot een hoogte van zeven
span, bracht al het hout met het vlot helemaal aan land en stroomde daarna weer
terug in de natuurlijke richting en verder .
[7] Daar schrokken de drie behoorlijk
van, en DE DOKTER zei tegen Mij: 'Vriend, U bent geen mens van het
gebruikelijke slag zoals wij, maar U bent een God! U bent door geen man op
aarde in een moederlichaam verwekt! Ik zou zelfs willen beweren, dat U een
ongeboren mens en dus duidelijk een God bent! ,
[8] IK zei: 'Laten we het daar niet
over hebben; wie vlees draagt, heeft het uit een moederlichaam! Alleen het eerste
mensenpaar ontving een lichaam uit de hand van Gods wil, -alle andere mensen
echter uit een moederlichaam. En dus is dit lichaam van Mij ook uit een aardse
moeder, ook al is het dan niet door een aardse vader op de gewone manier
verwekt, maar alleen door de almachtige wil van de geest van God, wat bij
volkomen reine en godgewijde mensen heel goed mogelijk is. Aan het begin der
tijden, bij de nog geheelonbedorven, eenvoudige en God zeer toegewijde mensen,
was dat helemaal niet zo zeldzaam, en in deze tijden gebeurt het zo nu en dan
ook nog.
[9] Dat zulke mensen, die langs een
zuiver geestelijke weg verwekt zijn, dan ook geestelijker zijn dan mensen die
via de normale weg verwekt worden, is duidelijk; want kinderen van sterke en gezonde
ouders worden ook sterk en gezond, - kinderen van zwakke en zieke ouders worden
gewoonlijk ook zwak en ziekelijk. Ik als mens, zoals ik nu voor jullie sta, ben
geen God, maar wel een zoon van God, wat eigenlijk ieder mens moet zijn; want
de mensen van deze aarde zijn voorbestemd om kinderen van God te worden en te
zijn, wanneer zij volgens de erkende wil van God leven.
[10] Eén van hen is echter door God
reeds van eeuwigheid voorbestemd om de Eerste te zijn, het Leven in Zich te
hebben, en het iedereen te geven die in Hem gelooft en volgens Zijn leer leeft.
En deze Eerste ben Ik!
[11] Maar Ik heb dat leven uit God
niet vanuit het moederlichaam in deze wereld gebracht! De kiem lag wel in Mij,
maar die moest eerst ontwikkeld worden, wat Mij bijna volle dertig jaar tijd en
moeite gekost heeft. Nu sta Ik echter volmaakt voor jullie en kan jullie zeggen
dat Mij alle kracht en macht gegeven is in de hemel en op aarde, en dat de
geest in Mij volledig één is met de geest van God, waardoor Ik dan ook zulke tekenen
kan doen die vóór Mij nog nooit een mens gedaan heeft. Maar in het vervolg is
dat geen bijzonder privilege uitsluitend van Mij, maar ook van ieder mens die
gelooft dat Ik door God in de wereld ben gezonden om de mensen, die nu allen in
het duister gaan, het licht des levens te geven, en die vervolgens handelt
volgens Mijn leer die de mensen zonneklaar de wil van Gods geest toont, welke
werkelijk volledig in Mij woont.
[12] Deze geest is wel God, maar Ik
als pure mensenzoon niet; want zoals reeds gezegd, Ik heb als zodanig ook, net
als ieder mens, door veel moeite en oefening Mij eerst de waardigheid van een
God moeten verwerven, en kon Mij daarna pas verenigen met de geest van God. Nu
ben Ik wel één met Hem in Mijn geest, maar nog niet in Mijn lichaam; maar ook
daarmee zal Ik volledig één worden, echter pas na veellijden en de totale en de
volkomen verdeemoedigende zelfverloochening van Mijn ziel.
[13] En zo, Mijn vriend en dokter, die
van een betere wil is dan je collega's, kun je nu wel weten wie Ik ben en watje
van Mij denken moet! Geloof dat en leef volgens de leer die je van Mijn
leerlingen weldra zult horen, dan zul je leven en in al je doen en laten in het
licht wandelen en niet meer in de nacht van de zonde van je vlees en bloed!
-Begrijp je dat?'
[14] DE DOKTER zei: 'ja, grote
Meester, dat begrijp ik, hoewel Uw woorden heel anders klinken dan die van de
priesters in de tempel te Jeruzalem, waarvan ik zelf afstam en waar ik mijn
geringe kennis ook geleerd heb! Aan U ligt heel duidelijk het goddelijke ten
grondslag, en toch wilt U voor ons niet meer zijn dan een mensenzoon, terwijl
de Farizeeën in de tempel zich gedragen alsof zij God geholpen hebben bij het
scheppen van de wereld en de andere wezens, en alsof alleen van hen het wel en
wee van de mensen van deze aarde afhangt.ja, Uw woorden, grote Meester, klinken
wél als Gods woorden; want er ligt een heel eigenaardige kracht en macht in die
het hart goed doet, het verheft en helemaal opnieuw levend maakt en verlicht,
terwijl het zogenaamde goddelijke woord van de Farizeeën het mensenhart in hoge
mate kwetst, bedroeft, verduistert en zelfs doodt! Want wie volgens hun leer
leeft en handelt, wordt mettertijd zo dom en zo zinnelijk, hoogmoedig,
zelfzuchtig en heerszuchtig, dat hij tenslotte helemaal vergeet dat ook hij
maar een mens is. Alleen zichzelf houdt hij voor de hoogste menselijke
autoriteit, - al het andere staat ver beneden hem. Maar wat Uw woorden zeggen,
grote Meester, schijnt juist het volslagen tegendeel te zijn en te worden van
datgene wat de Farizeeën leren, en wat zij eigenlijk van de mensen willen
maken! -Heb ik gelijk of niet?'
[15] IK zei: 'ja, ja, daar zou je wel
eens gelijk in kunnen hebben; maar nu niets meer daarover! Het vlot met het
hout is gered en ligt daar op de volkomen droge oever, en jij, vriend Jored,
kunt daar nu mee doen wat je wilt; want de eigenaar zal daar niet meer om komen
omdat hij te ver hiervandaan woont en het verlies van dit hout hem ook niet arm
zal maken daar hij erg rijk is. Geef daarom een offer aan de armen en gebruik
het hout naar eigen goeddunken!’
[16] De tollenaar JORED zei: 'Meester,
ik dank U zeer daarvoor, en de armen zullen bij mij niet te kort komen! Maar nu
gaan we aan de ochtendmaaltijd; want die zal nu wel helemaal klaar zijn!’
91
De dokter krijgt van de Heer de kracht om
door handoplegging zieken te genezen
[1] Toen gingen we weer naar Joreds
huis, waar in de reeds bekende zaal een overvloedige ochtendmaaltijd voor ons
klaarstond, en waar ook de leerlingen die 's morgens vroeg thuis gebleven
waren, op ons wachtten. Wij gingen aan tafel en aten en dronken. De maaltijd
bestond uit vis, honingkoek en lamsvlees, terwijl de wijn, die van bijzondere
klasse was, uit Rome kwam. Ook werd er speciaal uit Cyprus geïmporteerde,
Griekse wijn geserveerd, en bovendien blank tarwebrood met boter, dat vooral de
joodse Grieken erg goed smaakte. Wij bleven een uur of twee aan tafel en er
werd veel gepraat, merendeels echter over allerlei agrarische zaken.
[2] Pas na de maaltijd werd door
leerling Johannes aan alle in huis wonende mannen en vrouwen Mijn leer over de
liefde tot God en de naaste uitgelegd.
[3] Daarop beloofden allen Mij
plechtig deze leer stipt na te volgen en ernaar te handelen, en IK zei: 'Geloof
en doe dat, dan zullen jullie ook op gemakkelijke en snelle wijze het
meesterschap van het leven bereiken!'
[4] Vervolgens legde Ik allen de
handen op en gaf hun kracht voor hun goede en ernstige voornemen.
[5] Maar DE DOKTER zei daarop: '0
Meester, ziet U eens, zowel hier in deze plaats als ook in de verre omtrek,
waar altijd veel zieken zijn, ben ik nu de enige dokter! Omdat niets U
onmogelijk is, zou U mij misschien wat van Uw wondergeneeskracht kunnen geven
zodat ik die voor mijn zieken kan gebruiken, vooral voor de armen die geen geld
hebben om dure medicijnen te kopen. ,
[6] IK zei: 'Jezus is Mijn naam; leg
de zieken in die naam je handen op dan zullen ze, als dat goed is voor hun
zieleheil, beter worden! Maar geef de rijken zoals gewoonlijk alleen maar
medicijnen; want Ik geef je deze kracht uitsluitend voor de armen!’
[7] Nadat Ik dat tegen de dokter
gezegd had, bedankte hij Mij daarvoor en ging vervolgens meteen weg, want hij
had een paar arme zieken die hij nu zonder meer wilde helpen. En hij hielp hen
ook; want zij werden beter op het moment dat hij hun in Mijn naam zijn handen
oplegde. Na een uur kwam hij weer terug, bedankte Mij nogmaals voor de kracht
die hij had gekregen, en beschreef ons de grote verbazing van de genezen
mensen, die heel verschillende kwalen gehad hadden.
[8] HIJ zei: ' Ze konden niet
begrijpen dat terwijl voorheen alle medicijnen niet hielpen, zij nu opeens
alleen maar door handoplegging zo gezond waren als nooit tevoren. Ze vroegen
mij, hoe ik nu opeens aan die ongekende geneeswijze gekomen was, en waarom ik
die niet eerder gebruikt had. Maar ik zei: 'Deze geneeswijze heeft een
uitheemse, grote Heiland mij getoond, en de zieken genezen alleen maar omdat ik
Zijn naam aanroep en Hij Zelf dan met mij wil dat de zieke geholpen wordt!'
Daarna vroegen zij allemaal naar U en zij wilden U erg graag persoonlijk leren
kennen; want zij dachten dat U beslist goddelijke krachten moest hebben omdat
zoiets anders totaalonmogelijk was. Ik zei daar niets op en liet hen in hun
mening.
[9] Maar nu zal ik bij mijn rijke
zieken wel moeilijkheden krijgen; want deze nieuwe geneeswijze zal snel in de
hele stad bekend raken, en de rijken zullen dan ook op dezelfde wijze door mij
genezen willen worden. Wat moet ik tegen hen zeggen, als zij van mij verlangen
om datgene te doen wat U, o Meester, mij eigenlijk verboden heeft?'
[10] IK zei: 'Wel, stel hun dan
voorwaarden die zij, wanneer zij genezen zijn, voor jou en de armen na moeten
komen! Gaan zij opgewekt en gewillig op die voorwaarden in, leg hun dan ook je
handen op; doen zij dat echter niet, laat ze dan ziek blijven en geef hun
medicijnen als zij die willen hebben en aan willen nemen! - Ben je daar nu
tevreden mee?'
[11] DE DOKTER zei: 'O beste Meester,
volkomen! Maar nu heb ik nog een andere vraag, namelijk: Hoe en waarmee kan ik
U daarvoor mijn dankbaarheid tonen? Ik ben weliswaar niet rijk en nu wel het
allerminst, nu mijn collega's, die gisteren verdwenen zijn, mij zeker niet veel
nagelaten zullen hebben; maar toch wil ik doen wat in mijn vermogen ligt! Heer
en Meester, ik smeek U, vraag mij toch een of andere vergoeding of een offer!’
[12] IK zei: 'Laat dat; want niemand
ter wereld kan Mij iets geven wat hij niet eerst van God heeft gekregen, en dus
ook jij niet! Maar leef volgens de leer die jullie allen hier gegeven werd, heb
God lief boven alles en je naaste als jezelf, en houd de jou bekende geboden
van Mozes en leer deze ook aan de Grieken, dan schenk je Mij het beste en
waardevolste offer! En ook alle andere mensen moeten dat doen, dan zullen zij
leven in de waarheid en in de genade van God, de Schepper en Vader van alle
mensen!
[13] Als Ik van de mensen die Ik goed
doe, geld zou willen aannemen, zou Ik rechtstreeks tegen Mijzelf getuigen, en
zou Ik niet Diegene zijn die Ik ben; want als Ik jullie schatten uit de hemelen
breng en geef, omdat Ik daartoe de macht heb, kan Ik Mij daarvoor niet met dode
materie laten betalen. Jullie mensen kunnen dat echter wel met mate en
doelgericht doen; want ook Mozes heeft voorgeschreven dat priesters en richters
door het volk gevoed en onderhouden moeten worden, en het tiende deel van alles
moeten krijgen wat geoogst wordt op de akkers en in de wijnbergen en ook van de
huisdieren. Maar Ik en Mijn leerlingen zullen dat niet nodig hebben; want wie
levensmeester wordt zoals Ik, zal deze middelen daarna niet voor zijn onderhoud
nodig hebben. Waar zij ook heen zullen gaan, alles wat zij nodig hebben, zal
hun van boven gegeven worden. Want al het goede wat jullie de Vader in de hemel
in Mijn naam zullen vragen, zal Hij jullie zonder meer geven.'
92
De christen als zakenman
Over
het betalen van bescherming en het houden van slaven
Het
gedrag ten opzichte van afgodenpriesters
[1] (DE
HEER:) ‘Als in latere tijden Mijn opvolgers echter net als de Farizeeën zich
voor hun lessen met geld en allerlei andere zaken zullen laten betalen, dan zal
de Vader in de hemel hun vragen ook absoluut niet meer inwilligen, en hen laten
verzinken in allerlei zonden en ernstige kwalen. Ik geef jullie allerlei gaven
voor niets, en jullie moeten deze aan de andere mensen ook weer voor niets
geven. Als dokter kun jij je echter wel door de rijken laten betalen, -maar
niet door de armen!
[2] Mocht je echter af en toe iemand
Mijn leer geven, zie het dan als een betaling wanneer hij de leer met een blij
hart aanneemt en daarnaar leeft. Want als iemand eenmaal de leer heeft
aangenomen, zal hij toch al zo'n vriend van je worden, dat hij zegt: 'Wat van
mij is en was, is nu ook van jou, en ik wil niet datje nood lijdt!'
[3] Ik zeg jullie: Wat de mensen zelf
vanwege Mijn leer met een blij hart voor jullie willen doen en aan jullie
willen geven, neem dat gerust aan en gebruik het voor het welzijn van jullie en
je naasten, en de genade van God zal jullie daarvoor niet ontnomen worden, van
welke aard die ook moge zijn! Maar als jullie van iemand betaling ervoor
verlangen, wordt jullie meteen de genade van God ontnomen, net zoals de genade
nu ook de Farizeeën en starre joden ontnomen wordt en aan de heidenen wordt
gegeven. Denk daar dus goed aan en handel daarnaar, dan zullen jullie je daardoor
alle mogelijke genadeschatten uit de hemelen verzamelen, waar je meer aan zult
hebben dan aan alle schatten van deze wereld! - Begrijpen jullie dat?'
[4] JORED zei: 'Meester, dat is ons nu
heel duidelijk; maar wat vindt U van mijn tollenaarsbedrijf, dat ik hier op het
water en op het land uitoefen? Dat heeft eigenlijk met naastenliefde maar heel
weinig te maken! Opgeven kan ik het echter ook niet zo maar, omdat het een
openbaar staatsbedrijf is; houd ik er mee op dan neemt een ander het over, die
van de reizende handelslieden en vooral van de vreemden nog meer zal eisen dan
ik, terwijl ik daarbij toch al menigeen die niets had, voor niets de tolboom
heb laten passeren. Wat vindt U daarvan?'
[5] IK zei: 'Wat je bent, moet je
blijven! Maar wees redelijk in je eisen aan de armen; laat de rijken
daarentegen behoorlijk wat meer geven!
[6] Het heffen van tol is echter goed
voor het land omdat het anders al gauw overspoeld zou worden door grote
karavanen met allerlei waren, waardoor het weldra een tekort aan eigen
levensmiddelen zou hebben. Daarom moet je juist van de vele vreemde
handelslieden nog meer tol eisen, zodat hun de lust zal vergaan te vaak met hun
waren naar dit land te komen. Maar voor je eigen mensen moetje daarentegen des
te redelijker zijn! Nu weetje ook watje in dit opzicht te doen hebt, en waar je
op moét letten.
[7] Ook je herberg is goed; let echter
ook daar op dezelfde dingen! Wees redelijk voor je naasten en rechtvaardig voor
de vreemdelingen! Verlang van de eigen bevolking de werkelijke waarde en van de
vreemden een rechtvaardige winst!
[8] Maar als er een vreemde komt die
niets heeft om je te betalen, schenk hem dan de rekening, en als hij eventueel
Mijn leer aanneemt, geef hem dan nog reisgeld toe, dan zal de Vader in de hemel
je dat rijkelijk belonen! Dat moet ook iedere koopman doen, en hij moet eerlijk
zijn met zijn maten en gewichten; want met dezelfde maat als waarmee de mensen
meten, zal het hen vergolden worden!’
[9] DE TOLLENAAR zei: 'Nu echter nog
een vraag, Heer en Meester! U weet dat wij hier voor het merendeel met Grieken
samenwonen en allerlei handel drijven, soms zelfs jammer genoeg mensenhandel,
zoals dat onder ons heidenen reeds van ouds her gewoonte en gebruik was. Ik heb
mijn vrouwen zelfs allemaal moeten kopen! Zij waren eerst alleen maar mijn
slavinnen; omdat zij echter ijverig waren en zich voor mij inspanden, gaf ik
hun de vrijheid en nam ze daarna als vrouw. De helft van mijn bedienden en
arbeiders zijn nog slaven. Moet dat zo blijven, of moet ook daar verandering in
komen?'
[10] IK zei: 'Wat door het staatsrecht
in stand gehouden wordt, kun je niet veranderen; laat het zo blijven tot de
staat zelf daar verandering in brengt. Maar wees jij ook voor de slaven goed,
billijk en rechtvaardig; want ook zij zijn mensen en kinderen van één en
dezelfde Vader in de hemel. Als je weer een slavenmarkt bezoekt, koop hen dan
toch maar zo veel je wilt, en houd ze, en maak er vrije, ootmoedige mensen van,
dan zul je je daarmee een grote schat in de hemel verwerven! Maar je moet er
niet één ooit weer verkopen; want mensen verkopen is een gruwel voor God! Waar
Mijn leer echter eenmaal wortel zal schieten, daar zal ook die ellendige slavenhandel
vanzelf ophouden. -Dat is weer iets waar je op moet letten!
[11] Je hebt echter nog een vraag op je
hart omdat je ook niet weet wat je nu met de heidense afgodenpriesters moet
doen, die ook vaak je gasten zijn en graag bij je langskomen. Ik zegje: laat
die voorlopig voor wat ze zijn! Zelf geloven zij nog minder aan hun afgoden dan
jij voorheen daaraan geloofd hebt; maar zij hebben als zodanig hun ambt en
brood, en zullen daarom niet gemakkelijk afzien van wat zij zijn. Maar
mettertijd kun je de een of ander wel rustig iets van Mijn leer vertellen, en
dan zullen zij jullie weinig of geen moeilijkheden bezorgen. Langzaam maar
zeker zullen ook de afgodentempels verdwijnen. Maar Ik geef jullie geen
opdracht om ze te verwoesten; want het is ruim voldoende dat zij in jullie hart
vernietigd zijn.
[12] Mocht echter een van die
priesters iemand met geweld dwingen in zijn afgoden te geloven en hun het
vereiste offer te brengen, zeg hem dan de volle waarheid! Wil hij het zich niet
gezegd laten zijn, roep Mij dan in je geest aan, en doe in zijn bijzijn een
teken in Mijn naam! Als hij dat ziet, zal hij wel geloven, tenminste als hij
enige waarheidszin in zijn hart heeft; gelooft hij echter niet, laat hem dan
gaan - en blijven jullie bij de waarheid van Mijn leer! Want het denken en
handelen van de stadhouders van Rome is er nu op gericht om de mensen volledig
vrij te laten zijn in kennis, denken en geloven.
[13] Wanneer zo'n heidense priester
echter jullie geloof van het licht aanvaardt, steun hem dan als lid van de
nieuwe gemeente van God op aarde als hij steun nodig heeft, en zorg voor zijn
tijdelijke levensonderhoud; heeft hij dat echter niet nodig, laat hij dan je
vriend zijn!
[14] Wel, nu is ook dit geval
opgehelderd, zodat je bij ieder geval dat hinderlijk zou kunnen zijn voor Mijn
leer, precies weet watje moet doen! En omdat we nu niets meer te bespreken en
te behandelen hebben, gaan we weer naar buiten. Misschien doet er zich hier of
daar iets voor dat ons in de gelegenheid stelt er dieper over na te denken!’
[15] Dit voorstel viel in goede aarde
en wij gingen naar buiten.
93
Het bezoek aan het heilige bos
De
vernietiging van de afgodsbeelden
[1] Toen wij echter door de straten
van de stad wandelden, waren er natuurlijk allerlei nieuwsgierigen die ons van
alle kanten aangaapten en moeite deden om te weten te komen wie wij waren. De
dokter, de tollenaar, zijn kinderen die meewandelden, en vooral de uit de dood
opgewekte zoon Jorab moesten zich veel van de vragers laten welgevallen, omdat
de mensen niet konden begrijpen hoe deze jongen die zeven jaar lang ziek en
gisteren volgens zeggen gestorven was, daar nu volkomen gezond kon lopen. De
vragers werden echter vriendelijk afgescheept met de mededeling dat zij dat
alles in de komende dagen wel zouden horen, en daarmee namen zij genoegen.
[2] Maar aan het eind van een lange straat
ontmoetten wij drie priesters van Apollo met daarachter een Zeus en een
Minervapriester in hun avontuurlijk en zeer magisch uitziende priestergewaden.
[3] Zij bleven voor ons staan, en een
Apollopriester vroeg ons of wij als vreemdelingen misschien het heilige bos
wilden bezoeken, waarin voor de drie belangrijkste en hoogste goden een
gezamenlijke tempel gebouwd was. In dat geval zouden zij ons daarheen
begeleiden en ons, in ruil voor een klein offer om de drie goden gunstig te
stemmen, laten zien wat daar voor bezienswaardigs en wonderbaarlijks was.
[4] Toen zei de tollenaar JORED, die
deze vijf priesters maar al te goed kenden: 'Het zijn mijn gasten; die zal ik
wel vrijhouden, laat ons dus de tempel en jullie merkwaardige zaken zien!'
[5] Dat was meer dan voldoende voor de
priesters en zij brachten ons vriendelijk naar het heilige bos, waar in het
midden op een kleine heuvel een vrij omvangrijke, ronde tempel stond. De ene
helft van de tempel was open en het dak rustte op tien zuilen; de andere helft
bestond uit een dichte muur, die een solide halve cirkel vormde. Voor deze muur
waren marmeren beelden van de bovengenoemde drie afgoden geplaatst. In het
midden zat Zeus op een troon, met rechts van hem Minerva in haar oorlogsuitrusting,
en links van hem Apollo, slechts met haar lier, want een Apollo met zonnewagen
en paarden zou voor deze kleine stad te duur geworden zijn. [6] Toen we bij de
tempel kwamen zei DE ZEUSPRIESTER: ' Als de heren soms wensen dat een van de
drie godheden iets zegt, dan vraag ik u vriendelijk en beleefd om mij een vraag
toe te vertrouwen!'
[7] IK zei: 'Vriend, dat hoeft echt
niet voor ons, want als ervaren mensen kennen wij al deze trucs, en wij weten
maar al te goed op wat voor manier deze beelden spreken. Daar beginnen we dus
niet aan, bespaar je die moeite! Maar omdat er vandaag toch niemand meer
hierheen zal komen om deze goden om raad te vragen, kun je de drie sprekers
achter de afgodsbeelden wel vrijáf geven, en laat ze, omdat het verder heel
eerlijke mensen zijn, hierheen komen!'
[8] Dat verraste DE PRIESTER en hij
zei met een zeker magisch priesterlijk pathos: 'Vriend, u bent vreemdeling,
daarom raad ik u vriendelijk aan u ten opzichte van serieuze goden niet te
misdragen, omdat u daardoor gemakkelijk iets onprettigs zou kunnen overkomen!
Want ik zeg u, dat daar achter de goden niemand verborgen is om vragen voor de
goden te beantwoorden.’
[9] IK zei: 'Omdat je Mij niet kent,
vergeef Ik je die leugen; maar Ik zal je er toch van overtuigen dat alleen Ik,
en niet jij, alle recht op de volle waarheid heb! Kijk, Ik wil nu dat deze drie
afgodsbeelden ogenblikkelijk vernietigd worden en de drie arme sprekers bevrijd
worden en naar ons toekomen!’
[10] Toen zei DE PRIESTER: ' Als u
daartoe in staat bent, vallen wij voor u neer en zullen u als de god van alle
goden en mensen aanbidden!’
[11] IK zei: 'Dat hoeft voor Mij niet,
maar toch zul je zo een andere luister van de macht van de ware God leren
kennen, verbonden met de macht van de menselijke geest, en Ik zeg nu: Ik wil
het, en zo zij het!’
[12] Zodra Ik dat gezegd had, was er
van de drie afgodsbeelden geen spoor meer te bekennen, en drie in nauwe nissen
hurkende sprekers waren zichtbaar geworden, die heel verschrikt en verbluft uit
hun duistere schuilplaatsen in het heldere daglicht tevoorschijn kropen.
[13] Toen de vijfpriesters dat zagen,
werden ze erg bedroefd en EEN van hen, die het moedigst was, zei tegen de
anderen: 'Broeders, tegen de almachtige wil van een Godmens helpt niets, het is
maar het beste je naar zijn wil te schikken! Natuurlijk zijn wij nu opeens
zonder werk en dus ook brodeloos, maar wat kunnen we eraan doen? Wij hebben dit
ambt echter altijd heel waardig uitgeoefend, en met dat geringe, vrome bedrog
van ons hebben wij nooit iemand schade berokkend, ook hebben wij nooit van
iemand meer geëist dan het tarief; wij hebben de mensen altijd veel bijgebracht
en hebben hen altijd het goede voorbeeld gegeven. En daarom vertrouwen hoop ik
dat deze waarlijk almachtige Godmens ons, als wij hem daarom vragen, niet zo
maar zal verstoten.'
[14] DE ANDEREN zeiden: 'Dat kan wel
zo zijn, maar wat zal het volk, dat voor het merendeel nog hoog opzag tegen
onze drie goden, wel zeggen als het hierheen komt en de oude, trouwe goden niet
meer vindt? Wat zeggen we dan tegen het volk?'
[15] DE ENE zei: 'Ook dat zullen we
aan deze almachtige Godmens overlaten, dan zal daarvoor ook nog wel een goede
verontschuldiging te vinden zijn, en dat zal des te makkelijker gaan omdat bij
dit buitengewone voorval onze bestuurder Jored aanwezig was. Nu gaat het er in
de eerste plaats enkel en alleen maar om, wat wij op dit ogenblik moeten doen.’
[16] IK zei: 'Ontdoe je allereerst van
je belachelijke kledij, en kleedje als fatsoenlijke mensen! Kom daarna weer
terug, dan zullen we over dit punt nog wel verder praten!'
[17] Toen gingen de vijfmannen vlug
naar hun woonhuis dat vlak achter de tempel was gebouwd, kleedden zich om en
kwamen weldra met hun vrouwen en kinderen terug. Vrouwen en kinderen maakten
echter veel misbaar toen zij de tempel helemaal leeg vonden, en zij vroegen
naar Mij, omdat Ik zo'n groot ongeluk over hen gebracht had.
[18] Toen liep IK naar hen toe en zei:
'Ik ben degene die jullie zoeken! Willen jullie dan niet liever van het werk
van de waarheid leven, dan van deze werken van bedrog en waardeloze leugens?'
[19] DE VROUWEN zeiden: 'Natuurlijk
willen wij dat liever, maar wie zal ons voor werken der waarheid iets geven?!
Wij weten allang dat onze goden niets meer met waarheid uitstaande hebben. Maar
wat hebben wij daaraan?! Waar halen we betere vandaan, die meer met de waarheid
overeenkomen? Deze onware hebben ons toch in leven gehouden; hoe zullen de
ware, die we nog niet hebben, ons dan in leven houden?'
[20] IK zei: 'Daarover hoeven jullie
je, als vrouwen, geen zorgen te maken; dat zullen jullie mannen wel doen als
zij, in plaats van afgodenpriesters te zijn, priesters en dienaren van het
levende woord van God worden!’
[21] DE VROUWEN zeiden: 'En wie zal
daarvoor zorgen?'
[22] IK zei: 'Ook daarover hoef je je
niet druk te maken! Maar Ik zeg nu tegen jullie, onnozele vrouwen: Ga met je
kinderen nu maar netjes terug naar waar je vandaan gekomen bent, anders zou Ik
genoodzaakt zijn jullie daartoe te dwingen; want jullie hebben nog genoeg te
eten en te drinken! Als je niets meer zult hebben, zal er wel voor gezorgd
worden dat je met je kinderen niet zult verhongeren! Ga eens naar buiten op je
akkers en weiden, en doe ook wat werk! Dat zal nuttiger voor je zijn dan het
wassen van jullie goden en het maken van goden uit leem en was.'
[23] Toen duwden de vijf priesters hun
vrouwen en kinderen naar huis; maar zelf kwamen zij al gauw met vriendelijke
gezichten bij ons terug.
94
De vraag van de priester om herstel van de afgodsbeelden
Het
heilige meer
[1] En DE MINERVAPRIESTER, die de
flinkste en ook meest wetenschappelijk gevormde was, kwam naar Mij toe en zei:
'Heer en Godmens, of wie u ook moge zijn. Ik heb uit de paar woorden die u
tegen onze onbeheerste vrouwen sprak, begrepen dat u een goed, wijs en zeer
billijk denkend man bent, waarmee waarschijnlijk ook heel redelijk gesproken
kan worden! En omdat ik dat als vaststaand aanneem, vraag ik u mij vriendelijk
en met enig geduld aan te horen. Kijk, ik weet dat wat u ons in plaats van dit
oude heidense gedoe zult geven, vast onvoorstelbaar veel beter zal zijn dan het
allerbeste wat wij met onze kennis te bieden hebben; maar daar gaat het hier
niet om, het gaat hier om iets heel anders, en dat is ook eigenlijk de reden
waarom ik om uw welwillende aandacht heb gevraagd!
[2] Kijk, het gaat hier ten eerste om
de mogelijke instandhouding van de staatswetten met behulp van allerlei goede
lessen over het bestaan van bovenzinnelijke krachten en machten in de natuur,
die wij in het algemeen goden noemen! Om deze voor het volk aanschouwelijk te
maken hebben wij ze door gepaste beelden in zuivere vormen volgens de regels
der kunst zichtbaar gemaakt. Het volk is er al vanaf de wieg aan gewend en werd
door het zien ervan steeds gesticht en heeft daarbij zeker goede en vrome
bespiegelingen gehad. Wij, priesters, hebben het volk echter ook door op de
verheven beelden te wijzen, op eenvoudige wijze menige goede en nuttige les
kunnen geven, wat zonder deze beelden beslist een veel moeilijker opgave
geweest zou zijn.
[3] Dus als het volk hier op een
bepaalde dag zal samenkomen en de drie bekende godenbeelden niet meer zal zien,
weet ik werkelijk niet hoe dat zal aflopen. Samen met u zouden wij ons er wel
op overtuigende wijze en met gloedvolle woorden uit kunnen redden en ons
plechtig verontschuldigen; maar waar zult u, als onbekende reiziger, dan op
dat ogenblik zijn? Weliswaar hebben wij gelukkig heel belangrijke getuigen uit
deze plaats bij ons; maar ook zij zullen ons tenslotte tegen een wild geworden
volksmenigte niet veel kunnen helpen, en daarom zou ik u dus ter wille van de
goede zaak dringend willen vragen om voor korte tijd de drie beelden te
reconstrueren, iets wat voor u niet zo moeilijk zal zijn. Wij, daarentegen,
zullen uw leer helemaal en met een dankbaar gemoed aannemen en ook aan het volk
doorgeven, en zo de drie godheden hier totaaloverbodig maken, daarvan kunt u
volkomen verzekerd zijn; maar dat zal nu, zo plotseling, moeilijk of eigenlijk
helemaal niet gaan!
[4] Goede godmens, willig daarom deze
oprechte wens van mij in, dat zal beslist even gemakkelijk voor u zijn als wat
u eerder met de drie godenbeelden heeft gedaan! Ik weet wel dat wij u toen
beledigd hebben door de door u ontmaskerde sprekers te willen loochenen, -maar
daarmee hadden wij toch niets slechts of kwaads in de zin; wij wisten immers
niet wie u was. Uw wonderdaad heeft ons toen evenwel meteen op andere gedachten
gebracht, maar toen was het al te laat. Maar nu u nog hier bent, vragen wij om
vergeving voor onze overhaaste reactie, en tevens vragen wij of u zo genadig
wilt zijn het door mij uit ons aller naam gedane verzoek in te willigen!'
[5] IK zei: 'Ja, wat moet Ik met
jullie blinden doen? Als de nacht jullie liever is dan de levensdag, heb dan
maar weer jullie dode afgoden! Jullie zullen echter ook beleven dat er weldra
een tijd zal aanbreken waarop het volk hierheen zal komen om zelf de hand aan
deze afgoden te slaan, - maar ook aan jullie! Als jullie je daarentegen, ten
eerste met hulp van deze betrouwbare getuigen en ten tweede ook met Mijn
onzichtbare hulp, aan datgene zouden houden wat Ik jullie voorlopig in het kort
heb aangeduid, zouden jullie gered zijn; maar als jullie ondanks dat alles
liever jullie goden hebben, zullen zij ook ogenblikkelijk op hun oude plaats
staan!'
[6] DE SPREKER zei: 'Heer en godmens,
laat ons nog even tijd om te overleggen, dan zullen wij u openhartig ons
besluit meedelen!'
[7] Toen zei DE TOLLENAAR: 'Beste
mensen, beraadslaag met z'n allen en kom daarna bij mij thuis, dan zullen we
daar een afspraak maken; want het wordt hier werkelijk zo verlaten als in een
Egyptische catacombe!'
[8] Daar stemden de priesters mee in
en wij gingen verder in de richting van een klein meer dat erg diep was, iets
wat bij de Aziatische meren bijna altijd het geval is.
[9] Toen we bij dit meer kwamen, zei
JORED: 'Heer, kijk, dit is echt iets merkwaardigs in deze streek! 's Nachts zie
je daar, vooral midden in de zomer, altijd volop lichtjes over het hele
wateroppervlak bewegen, sommige langzaam, andere sneller. N ader onderzoek is
juist daar niet zo eenvoudig omdat je vanwege de moerassige oever niet dicht
bij het meer kunt komen. Maar, omdat het meer nog binnen hun heilige gebied
ligt, weten de priesters dit verschijnsel goed te benutten; wanneer het zover
is, en dat duurt nu niet meer zo lang, houden zij indrukwekkende toespraken
over de aankomst van de gelukzaligen uit het Elysium, die komen om de mensen
genade te bewijzen. Volgens hen moeten zij speciaal dit meer daarvoor
uitgekozen hebben omdat het het zuiverste van de wereld is.
[10] Dat het meer heel zuiver water
heeft, is gemakkelijk te begrijpen want er kan immers niets inkomen wat het
vertroebelt -; maar of het iets met de Elyseese zaligen te maken heeft is erg
onzeker! Het verschijnsel zal heus niet zo bijzonder zijn, en het zal ook zeker
een heel natuurlijke oorzaak hebben, maar de priesters, die erg goed van de
tongriem gesneden zijn, weten daar zoiets van te maken datje er op 't laatst
zelf in ieder geval op dat ogenblik -helemaal van onder de indruk raakt,
vooral' s nachts wanneer je altijd wat meer voor magie openstaat dan overdag.
De omheining om het meer heeft echter ook z'n goede kanten, want het is niet
raadzaam ook maar een paar passen voorbij de aangebrachte palen en de daardoor
getrokken afrastering te komen; wie daar wegzakt zou reddeloos verloren zijn.
[11] Wel, Heer en Meester, ook dat
roept weer vragen op, en wel ten eerste: Waarom moet zo'n gevaarlijk en
eigenlijk totaal nutteloos meer op de aardbodem bestaan? Er kunnen geen schepen
varen en het heeft nog nooit ook maar één vis opgeleverd. Het heeft geen
zichtbare aanvoer en net zo min een afvoer, en is daardoor ook voor de
bevloeiing van de omgeving helemaal niet te gebruiken. T en tweede dient het
volgens de heilige, ware leer die U ons nu gegeven heeft, door die werkelijk magische
lichtverschijnselen alleen maar voor afgoderij, waar ik als zodanig niets op
tegen heb, maar nu vanuit een moreel gezichtspunt gezien heel veel. Want ook al
zijn nu de drie onbeholpen beelden door Uw wonderkracht als levensmeester
verdwenen, dan blijft toch de afgoderij zeker net zo voortbestaan als
voorheen. Zou het voor U niet even eenvoudig zijn om aan dit afgodische meer op
dezelfde manier een einde te maken als aan de drie beelden?'
[12] IK zei: 'Ongetwijfeld, en Ik zal
het doen ook, omdat je het om een goede reden wenst! Maar toch heeft dit meer
niet zo'n onbelangrijke betekenis voor de aarde als jij denkt, want het staat
in verbinding met het inwendige organisme van deze aardbol, en het is vanaf
hier tot de bodem meer dan driehonderd uur gaans diep. Omdat het als afkoelende
bedekking dient boven een erg hete slagader van de aarde, is het water ervan
zeer koud.
[13] Het meer heeft een onderaardse
toevoer, maar geen afvoer, omdat het teveel aan water steeds door de inwendige
hitte voortdurend verdampt. Voor het inwendige mechanische leven is dit net zo
noodzakelijk als de verdamping van de voedingssappen in de menselijke maag, en
zodoende heeft zo'n meer weliswaar aan de oppervlakte van de aarde geen nut,
maar binnen in de aarde des te meer .
[14] Nu kun je wel zeggen: 'Ja, maar
waarom moet dat dan juist hier in deze verder zo vruchtbare, mooie vlakte
liggen? Het zou toch ook ergens anders in een woest gebied kunnen liggen!' Ja,
daarmee heb je ook niet helemaal ongelijk; maar deze streek was nauwelijks
tweeduizend jaar geleden ook een woestijn, en werd later pas door de grote
vlijt van de handen van mensen die naar deze wijde vlakten verbannen waren, in
cultuur gebracht en vruchtbaar gemaakt.
[15] Wel, dat kan ook met heel veel
woeste plaatsen hier op aarde gebeuren, waarin soms wel twintig tot dertig van
zulke meren voorkomen! Als die woeste plaatsen in cultuur gebracht worden,
zullen de mensen daar beslist ook vragen: 'Ja, waarom moet nu juist hier zo'n
gevaarlijk meer liggen?' Ik kan je daar niets anders over zeggen dan: Omdat
zoiets ter ondersteuning van het mechanische aardeleven heel belangrijk is,
daarom moet het ergens op aarde zijn, en daarom ligt dit nu eenmaal
toevalligerwijs volgens Gods wijze orde hier en enkele duizenden liggen er op dezelfde
wijze ergens anders, en de meesten liggen onder de zee en onder de
hooggebergten.
[16] Wel, wat de lichtverschijnselen
betreft, die meestal in de Julius Caesar maand voorkomen, dat zijn niets anders
dan lichtgevende insecten die 's nachts de van het water opstijgende dampen
opzuigen en zich daarmee voeden. Ga naar Indië, daar zul je nog heel andere
nachtelijke lichtverschijnselen ontdekken!
[17] Maar dat maakt alles bij elkaar
niets uit, want het meer kan stevig omheind worden, wat dan het gevaar wegneemt,
en dat bepaalde lichtverschijnsel zou zelfs goed begrijpelijk aan de mensen
uitgelegd kunnen worden. Omdat wij echter om wille van deze priesters hier
alles uit de weg willen ruimen waarmee zij de mensen zonder veel moeite
gemakkelijk zouden kunnen bedriegen en nog verder op allerlei dwaalwegen zouden
kunnen brengen, zullen wij dit meer tot duizend manshoogten diep met vaste
grond opvullen en zijn noodzakelijke opening ergens met een ander groot meer in
verbinding brengen, en dan zijn jullie gebaat en het mechanische leven van de
aarde niet geschaad. En zo zij het en gebeure het!'
[18] Ogenblikkelijk was er niets meer
van het meer te ontdekken, alles was vaste grond. Men kon de omtrek van het
meer alleen nog aan het hek zien dat nog was blijven staan.
[19] Dat dit bij allen die erbij waren
een verschrikkelijk grote sensatie teweeg bracht, laat zich denken. Toen wij
daarna naar huis gingen, en ons nog in de omgeving van het meer bevonden omdat
sommigen de stevigheid van de nieuwe grond met hun voeten uitprobeerden,
kwamen ook de vijf priesters ons achterna, omdat zij eerder reeds bij de tempel
gemerkt hadden dat wij waarschijnlijk ook een bezoek aan het heilige meer
zouden brengen.
[20] Terwijl zij haastig ter plaatse
aankwamen, hieven zij hun handen ten hemel en riepen: 'Maar in naam van alle
goden! Wat is er nu gebeurd? Eerst drie hoofdgoden weg - en nu ook hun zuivere,
heilige meer! Wee ons; want nu zijn we verloren! De hoge goden moeten hier op
een of andere wijze heel erg beledigd zijn, en daarom lieten zij nu toe dat een
meestermagiër ons dit aandeed door middel van de kracht die zij hem daarvoor
gegeven moeten hebben. O, als we het meer toch maar hadden mogen houden! O, wie
zal ons nu helpen en onderhouden?'
[21] IK zei: 'Ga nu mee naar Jored; 'daar
zullen wij bespreken hoe het verder moet, - hier is het er niet de plaats en
het moment voor!’
[22] Daarmee waren de vijfpriesters
helemaal tevreden en zij gingen met ons mee naar Jored, waar reeds een
rijkelijk middagmaal op ons wachtte.
95
Bij de maaltijd in het huis van Jored de tollenaar
De
levensleer van de Heer
[1] Jored de tollenaar nodigde de
vijfpriesters natuurlijk ook uit voor het middagmaal, wat zij meteen heel
vriendelijk aannamen, en zij kwamen bij ons aan tafel zitten. Tijdens de maaltijd
werd naar Grieks gebruik weinig of niets gezegd; maar na de maaltijd, toen de
wijn eenmaal de tongen had losgemaakt, kwamen de gesprekken op gang en al gauw
werd het erg levendig aan tafel.
[2] Maar de vijf priesters luisterden alleen
maar en spraken weinig, want zij wilden zo uit de gesprekken van de leerlingen
en de andere gasten heimelijk te weten komen wie Ik nu eigenlijk was en waar Ik
vandaan was gekomen. Maar uit de verschillende gesprekken van de gasten werd
hun dat niet duidelijk.
[3] Na verloop van tijd was hun geduld
op en begonnen zij te vragen of zij eens wat mochten zeggen, en wel over hoe
zij zich nu voortaan als priester moesten gedragen om met het volk tot
overeenstemming te komen.
[4] Toen zei IK tegen hen: 'Spreek
alleen de waarheid, vertel hoe het was, en hoe het gebeurde, en beroep je op de
getuigen, waarvan je er hier een behoorlijk aantal hebt, dan zal jullie geen
haar gekrenkt worden! Neem daarna echter Mijn nieuwe leer op en verkondig die
aan jullie mensen, dan zullen zij zich er allemaal zeer over verheugen dat zij
eindelijk eens heel andere mensen en leraren te zien krijgen dan tot op heden
het geval was! Denken jullie dan dat de tot jullie tempel behorende mensen nog
iets van jullie verhalen geloofden? Ik zeg jullie: nog geen twee op de paar
honderd! Oudergewoonte kwamen zij naar jullie toe en vermaakten zich met jullie
spektakelstuk; maar reeds lang heeft vrijwel geen mens meer een woord van
jullie geloofd! Jullie hebben hiermee dus niets verloren, maar alleen veel
gewonnen.
[5] Wat Mijn leer inhoudt, zullen Mijn
leerlingen jullie voor vanavond zonder moeite bijbrengen en zij zullen jullie
ook vertellen hoe jullie het moeten aanpakken om deze het volk bij te brengen.
Maar vóór alles moeten jullie ook doen wat de leer vereist; want daardoor
kunnen jullie pas tot vervolmaking van jullie leven komen en daarin dan ook dat
doen wat Ik nu doe, en als jullie helemaal volmaakt worden, ook nog grotere
dingen en veel meer .
[6] Want de ware, grote, enige God
heeft de mens niet geschapen om, net als de dieren, alleen maar bezig te zijn
voor de bevrediging van zijn natuurlijke behoeften, maar veeleer voor zijn
innerlijke, geestelijke behoeften. En wie geestelijk actief wordt en zijn
geestelijke krachten oefent door kennis, geloof en daden, zal geestelijk ook
sterk en machtig worden.
[7] Wie vooral de krachten van de
geest oefent, bouwt in zichzelf het Rijk van God, en dat is in de mens dan het
ware, eeuwige leven, verwant aan God de Schepper, en Hem in al Zijn hoedanigheden
gelijk.
[8] Als de mens echter die zaligste
levenstoestand in zichzelf bereikt heeft en zijn wil verenigd heeft met de
erkende wil van God, dan kan hij ook alles doen wat God doet, en op die wijze
is hij in zichzelf een levensvorst en een machtig gebieder over alle krachten
der natuur. Dat jullie dat nu nog niet helemaal zullen begrijpen, zie Ik; als
Mijn leerlingen jullie echter verder zullen inwijden, zullen jullie ook dat wat
Ik jullie nu gezegd heb, beter begrijpen dan nu.'
96
Over de astrologie
[1] Toen zei DE MINERVAPRIESTER:
'Luister, godmens, onze bezigheden bestaan ook voor een groot deel uit de
dagelijkse tijdsbepaling, het rangschikken en tellen van dagen, weken, maanden
en jaren, en wij moeten een studie maken van de planeten en de twaalf
hemeltekens en vaststellen welke het jaar beheersen! Dat is een bezigheid die
veel kennis, ervaring en werk vereist, en het is voor de gehele mensheid iets
zeer noodzakelijks omdat zij zonder onze waakzaamheid, zorg en inspanning al
gauw met al haar verschillende werkzaamheden in de war zou raken.
[2] Daarom maken wij ook de zandlopers
en zonnewijzers volgens de stand van de twaalfhemeltekens. Wel, als we uw
nieuwe godsdienst en levensleer, zelf in acht nemen en deze ook het volk
bijbrengen, mogen we dan daarnaast ook dit werk niet meer doen?'
[3] IK zei: 'O ja dit werk is volkomen
in orde en goed, daarom mogen jullie het ook blijven doen; maar dat geldt niet
voor jullie sterrenwichelarij , en ook niet voor jullie poging om daaruit het
lot van de mensen te willen lezen en vast te stellen, en voorts ook niet voor
het zien van al die goden in de sterrenbeelden, en het aanbidden daarvan, en
het offeren daaraan. Dus als je daarvan afziet, kun je rekenen watje maar wilt,
en dagen, weken, maanden en jaren tellen, en ook klokken maken zoveel je maar
wilt, als je daarbij alle afgoderij en waarzeggerij maar achterwege laai! Deze
bezigheden ontraad Ik je niet, hoewel Ik jullie openlijk moet bekennen dat bij
jullie tijdsbepalende werk het vaststellen van de planeet die over het jaar
heerst, totaal nutteloos en dom is. Want kijk en let op:
[4] Jullie rekenen ook de zon en de
maan tot de heersende planeten. Van de maan wil Ik nog niets zeggen, omdat hij
als constante begeleider van deze aarde, die wel een planeet is, een bijplaneet
is. Maar de zon is toch geen planeet, maar een vaste ster, zoals er talloos
vele in de eindeloze scheppingsruimte zijn. Zij is zeker minstens een miljoen
maal groter dan deze aarde en voor de haar omcirkelende planeten een vaste
lichtwereld, die een onveranderlijke plaats heeft, wat jullie door Mijn
leerlingen ook nog nader uitgelegd zal worden.
[5] Als dit alles nu onweerlegbaar is,
hoe kunnen jullie dan jullie planeten tot heersers over een bepaald jaar maken?
Kijk, daar ligt afgoderij in verborgen die reeds door de oude heidense
priesters heel sluw berekend is! Want als bij jullie bijvoorbeeld in dit jaar
Jupiter -of jullie Zeus -de regerende planeet is, dan moet hem als god in dit
jaar extra veel geofferd worden, opdat hij vriendelijk gezind blijft en de
vruchten dit jaar goed laat gedijen. Kijk, dat is afgoderij en niet toegestaan
waar mensen de ware, levende en enige God moeten erkennen en naar Zijn
getrouwe, geopenbaarde wil moeten leven en handelen; want in het oude boek der
wijsheid staat geschreven: 'Ik alleen ben jullie God en Heer, daarom zullen
jullie geen nietswaardige, vreemde goden naast Mij hebben en vereren!'
[6] Er is dus maar één God, die alles
wat bestaat uit Zichzelf geschapen heeft. In Hem alleen moeten jullie geloven,
Zijn geboden, die Ik jullie bekend maak, houden, en Hem meer dan alles ter
wereld liefhebben!
[7] Maar als jullie dat doen, om
datgene wat Ik jullie beloofd heb, te ontvangen, dan is het met de heersende
planeten afgelopen; want God alleen is de heerser over alle dingen, alle
elementen en alle tijden.
[8] Wie dat gelooft, en vast en zonder
twijfel aanvaardt, en leeft volgens de erkende wil van God, zal ook in zichzelf
weldra duidelijk ontdekken dat deze woorden, die Ik nu tot jullie spreek en heb
gesproken, Gods woorden zijn en dat deze even zeker tot het bereiken van Mijn
aan jullie gegeven belofte leiden, als de zekerheid dat Ik slechts door Mijn
wil alles kan doen wat Ik wil. -Hebben jullie dat nu goed begrepen?'
[9] DE VIJF PRIESTERS zeiden: 'Heer,
Meester en volmaakt ware godmens, wij hebben het nu goed begrepen, en zeggen en
bekennen openlijk dat u in alles volkomen gelijk heeft en de zuivere waarheid
spreekt! Maar toch zijn wij met betrekking tot ons werk van mening dat de
heersende planeten wel gehandhaafd kunnen blijven bij onze tijd en
jaarrekening, als we alleen de oude vertrouwde namen aanhouden. Wij zouden dan
onze mensen daarbij wel uitleggen dat het alleen maar namen zijn waarmee wij
bepaalde planeten aanduiden, alleen maar om op ordelijke wijze de cyclus van
zeven tot zeven jaar vast te kunnen stellen, volgens het systeem van de oude
Egyptenaren. Dat, denken wij, zou het opbloeien van Uw leer niet schaden.’
[10] IK zei: 'Ja, ja, ook al zou het
niet schaden, het zou ook geen nut hebben; want waar is die cyclus van zeven
jaar goed voor? Die van zeven weken en van zeven maanden zegt al helemaal
niets, -hoeveel te minder dan een cyclus van zeven jaar! Maar jullie hebben nu
eenmaal het getal zeven magisch gemaakt, er betekenis aangegeven, allerlei
invloeden aan toegeschreven en er het hele volk mee verblind, en dat is de
reden waarom jullie van de meest onnutte dwaasheden geen afstand kunnen doen.
Maar als jullie dat alles naar jullie mening moeten aanhouden, leer het volk
dan echter in alle ernst dat de oude godennamen nu voortaan alleen maar ijdele,
betekenisloze namen voor bepaalde planeten zijn!
[11] Ik zeg jullie: Al jullie
berekeningen daar boven aan de sterrenhemel zijn puur leugen en bedrog. Mijn
leerlingen kunnen dat volkomen naar waarheid bevestigen. Ik heb het hun ook
onthuld, en zij weten wat de zon, de maan en al de andere sterren zijn. Vraag
hun daar later naar, dan zullen zij jullie ook daarover goed voorlichten!
Daardoor zullen jullie ontdekken hoe ontzettend verkeerd en lachwekkend dom al
jullie berekeningen en bepalingen zijn.
[12] Zoals gezegd, van jullie
tijdsberekening zijn slechts de maankwartieren die om de zeven dagen steeds
wisselen, de daaruit voortkomende week, de periode van een maand en de duur van
het jaar waar en juist, -al het andere is grote kletspraat. Nu weten jullie
ook, welke waarde jullie rekenwerk heeft, en het hangt nu helemaal van jullie
zelf af wat je wilt doen! ,
[13] Na het horen van die woorden over
hun tijd en sterrenberekening, die hun zo belangrijk toescheen, waren DE VIJF
PRIESTERS erg verbaasd en zeiden heimelijk tegen elkaar: ' Zijn wijsheid en
magische wilskracht heeft hij niet uit Egypte; want anders zou hij over
Egypte's oude, uitstekende sterrenkunde toch anders moeten spreken! Maar hij
verwerpt meteen al alles behalve wat ieder eenvoudig mens heel gemakkelijk op
zijn vingers kan natellen en uitrekenen. Hij moet daar zijn redenen voor
hebben. Wij zullen daar met zijn leerlingen wel over spreken!'
[14] Daarop zei DE EERSTE
APOLLOPRIESTER, die eigenlijk de voornaamste astronoom was: 'Ik heb toch in
Diathira in Opper-Egypte onder de grote zodiak in de tempel van Cronus
zorgvuldig de tijdrekening, de astronomie en de wonderbare astrologie
bestudeerd, en wel volgens het nieuwe systeem van de grote Ptolemaeus*, (* N.B. Dit is noch Ptolemaeus, de jongere
astronoom, noch een van de koningen, maar deze voor de wereldgeschiedenis
geheel verloren geraakte Pdolomeuz (veldmeter) leefde 400 jaar na de tijd van
Mozes. Hij moet echter ook niet verwisseld worden met Pdolomeuz van Diathira,
die de zodiak berekende. Pdolomeuz betekent zoveel als 'veldmeter',
'landmeter'. Vergeet dit niet! (J.L.) )en is dat nu opeens allemaal niets
waard?! Maar wat moet men dan denken bij het zien van die fantastische
sterrenbeelden aan de hemel? Moeten die dan in alle ernst geen andere en
belangrijker betekenis hebben, dan dat ze alleen maar door hun schijnsel 's
nachts deze aarde heel spaarzaam verlichten?! Waartoe dienen dan al die
groeperingen, die altijd hetzelfde blijven? Waarvoor die verschillen in grootte
en kleur? Heus, dat is toch wel een zware beproeving voor ons! Maar hoe het ook
zij, wij zullen zien wat zijn leerlingen ons voor nieuws vertellen zullen!’
97
De Heer geneest zieken in een vissersdorpje
[1] Toen stonden wij op van tafel
omdat het al bijna het vierde uur in de middag was, en Ik gaf Andréas en
Nathanaël opdracht deze priesters het nodige onderricht te geven en met de
andere leerlingen en huisgenoten ging Ik naar buiten.
[2] Ook DE ZEUSPRIESTER volgde ons,
want hij zei tegen de andere vier: 'Letten jullie goed op wat de beide mannen
jullie zullen zeggen; ik zal echter de meester achternagaan om te zien en te
horen wat hij allemaal zal doen en zeggen. ,
[3] En dus kwam hij ons achterna toen
wij langs de Eufraat liepen, waar aan de rechter oever -waaraan het dorp lag -
ook een aantal zeldzame, heilzame kruiden groeiden. Wij kwamen na een uur lopen
stroomafwaarts bij een klein vissersdorpje waar de inwoners merendeels van de
visvangst leefden; want de bodem was steenachtig en zanderig zo hier en daar
slechts spaarzaam met gras en andere kruiden begroeid, waarop nauwelijks een
paar geiten voldoende voedsel vonden en daarom niet geschikt voor akkerbouw.
[4] Toen wij daar aankwamen, kwam ons
meteen een aantal mensen tegemoet die Jored de tollenaar, die zij zeer goed
kenden, verwelkomden, maar ook om begrip en geduld vroegen, omdat zij hem nog
een deel van de vispacht schuldig waren.
[5] DE TOLLENAAR schold hen die echter
volledig kwijt en zei bovendien: 'Niet alleen de pacht die jullie mij schuldig
zijn scheld ik kwijt, maar ik onthef jullie ook voorgoed van iedere verdere
heffing; alleen de keizerlijke belasting moeten jullie van nu af aan als
volledig vrije eigenaars van dit dorpje en jullie visvangst, zelf voldoen, en
die zullen jullie door de verkoop van de vis wel gezamenlijk kunnen opbrengen.
-Zijn jullie daarmee tevreden?’
[6] Uit grote dankbaarheid vielen toen
de mannen en de vrouwen op hun aangezicht en prezen met luide stem de grote
goedheid van Jored. Maar Jored beval hen op te staan en niet zo overdreven te
doen over zo'n geringe weldaad.
[7] Nadat zij opgestaan waren, stelde
hij hen voor aan zijn uit de dood opgewekte zoon en vertelde hun hoe dat gegaan
was. T oen drongen deze mensen naar Mij toe tot aan de plaats waar Ik met de
dokter vlak bij het water stond, en begonnen Mij te loven en uitbundig te
prijzen omdat Ik Joreds zoon uit de dood had opgewekt waardoor Jored hun nu
zeker die grote weldaad bewezen had, wat hij anders, hoewel hij altijd heel
goed en billijk was, toch zeker niet gedaan zou hebben.
[8] Zij vroegen Mij op hun
natuurlijke, eenvoudige wijze, wie Ik dan wel was dat Ik zoiets ongehoords kon
doen.
[9] Maar IK stelde hen op hun gemak en
zei tegen hen: 'Wie en wat Ik ben, zullen jullie nog vroeg genoeg ervaren.
Voorlopig kan Ik jullie echter wel zoveel vertellen, dat Ik een enig ware
wereldheiland voor alle mensen ben, en niet alleen de macht heb ieder mens
enkel door Mijn wil en door Mijn woord lichamelijk gezond te maken, maar dat Ik
ook de zielen van de mensen van hun lange dwaling kan verlossen en hun het
eeuwige leven kan geven. Hebben jullie zieken in jullie dorpje, breng ze dan
hierheen, dan zal Ik hen allen gezond maken! ,
[10] Toen bedankten DE ARME MENSEN al
bij voorbaat en zeiden: 'O, beste wereldheiland, we hebben zieken genoeg, en
zelfs wij zijn niet zo gezond als wij er ogenschijnlijk nog uitzien; onze
zieken hebben echter voor het merendeel zulke gebreken dat er bij hen niet veel
meer te genezen valt!'
[11] IK zei: 'Haal ze maar allemaal
hierheen, dan zullen jullie de kracht en de heerlijkheid van God, die Hij de
mens gegeven heeft, voor de eerste maal in jullie leven leren kennen!’
[12] Daarop gingen de mensen vlug naar
hun schamele woningen en brachten ongeveer twintig zieken; daaronder bevonden zich
lammen, kreupelen, jichtlijders, blinden, doven, melaatsen en zelfs een man die
geen armen had. Deze man was verder weliswaar gezond en sterk, maar omdat hij
reeds als kind door de onachtzaamheid van zijn verzorgster beide armen verloren
had, kon hij geen behoorlijk werk doen behalve wat hij heel gebrekkig met zijn
voeten kon doen.
[13] Toen alle zieken op een spaarzaam
begroeid grasveldje lagen, ging IK naar hen toe en zei: ' Zouden jullie
allemaal van jullie kwalen genezen willen worden, en geloven jullie dat Ik
jullie genezen kan?'
[14] Toen zei EEN AAN JICHT LIJDENDE
GRIJSAARD: 'Goede, beste wereldheiland, als het u mogelijk was de zoon van
Jored uit de dood op te wekken, geloven wij ook dat u ons gezond kunt maken!
Dat wij die zo zeer lijden, allen echter weer actief en gezond willen worden,
spreekt natuurlijk vanzelf. Als u, o goede, beste wereldheiland, ons gezond
wilt maken, bewijs ons daarmee dan uw liefde en genade! Daarvoor kunnen wij u
weliswaar niets geven; want u ziet immers onze grote armoede. We hebben
weliswaar al alle goden aangeroepen, maar zij wilden ons niet verhoren omdat we
daarvoor zeker geen groot genoeg offer konden brengen. Als u ons echter
geneest, bent u meer en beter dan alle goden van de hemel!’
[15] Daarop keek DE AANWEZIGE
ZEUSPRIESTER erg verbaasd en zei tegen de dokter: ' Als hij dat kan, is hij
geen mens meer, maar werkelijk een god! Het meest nieuwsgierig ben ik echter
naar de man zonder armen! Kan hij ook hem zijn beide verloren armen teruggeven,
dan is hij vast en zeker een god, en dan moeten we hem aanbidden! ,
[16] Op dat moment hief IK Mijn ogen
ten hemel en zei luid: 'Vader, Ik dank U dat U Mij opnieuw verhoord heeft! Ik
weet wel dat U Mij altijd verhoort, maar Ik zeg en doe dit opdat ook deze
heidenen U erkennen, in U en in Mij zullen geloven, en vervolgens alleen Uw
heilige naam zullen prijzen!’
[17] Daarop richtte Ik Mij tot de
zieken en zei: 'Sta op en loop!'
[18] Toen stonden allen op, want zij
werden allen op één en hetzelfde ogenblik volledig gezond.
[19] Alleen DE MAN ZONDER ARMEN had
zijn armen nog niet gekregen, en daarom kwam hij naar Mij toe en zei: 'O goede
wereldheiland, omdat het u mogelijk was door uw wonderbaarlijk almachtige wil
al deze zieken te genezen, zal het u zeker ook wel mogelijk zijn mij mijn beide
werkhanden te geven, zodat ik daarmee dan door allerlei werk mijn brood kan
verdienen! O, laat mij niet onverrichter zake van deze plaats weggaan, opdat
ook ik met mijn gehele hart volledig in kan stemmen met het dankgejubel van de
andere genezen mensen!'
[20] IK zei: 'Waarom twijfelde je op
het moment dat Ik de anderen genas? Kijk, zij allen geloofden en werden
genezen; als je niet getwijfeld had, zou je nu ook reeds in het bezit van je
handen zijn!'
[21] DE MAN ZONDER ARMEN zei: 'O goede
wereldheiland, neem dat mij toch niet kwalijk, want ik geloof nu toch helemaal
dat u ook mij kunt helpen!’
[22] DE ZEUSPRIESTER zei toen
heimelijk achter Mijn rug tegen de dokter: 'Ik heb meteen wel gedacht dat er
met die man zonder armen moeilijkheden over zijn genezing zouden ontstaan!
Want het is iets heel anders om mensen die alle ledematen nog hebben, ook al
zijn die nog zo vergroeid, door magische woorden en wilskracht te genezen, dan
een mens totaal ontbrekende ledematen als nieuw geschapen terug te geven!'
[23] DE DOKTER zei: 'Dat denk ik niet,
want wie drie kolossale stenen beelden in een enkel ogenblik gewoonweg in niets
kan veranderen en de zee tot op grote diepte met vaste grond kan opvullen, kan
ook zo'n man zijn armen teruggeven, als hij dat wil!'
[24] Na deze woorden van de dokter zei
de Zeuspriester niets meer; maar JORED kwam naar Mij toe en zei: 'Heer, als U
dat wilt, geef dan ook deze man zijn handen, ik zal hem dan in dienst nemen en
hij zal goed bij mij verzorgd zijn! ,
[25] IK zei tegen Jored: 'Wees maar
gerust, Ik zal hem zijn handen geven; maar nu moet Ik vanwege de Zeuspriester
nog wat treuzelen want hij heeft gedacht dat Mij dat niet zal lukken, en Ik zal
daarom eerst met hem nog een paar woorden wisselen.’
[26] Daarop draaide IK Mij om en zei
tegen de priester: 'Luister, dom persoon, hoe kun jij over de goddelijke
wijsheid, kracht en macht oordelen?! Wie heeft dan, zonder verwekking en
moederlichaam, de eerste mens op de wereld geplaatst en hem die er eerder niet
was, al zijn ledematen zo volmaakt mogelijk gegeven? Kijk dat was Hij die nu in
Mij werkt, waarvan je je hebt kunnen overtuigen bij de vele tekenen die Ik hier
al tot stand gebracht heb! Zie je dan niet in dat een puur mens uit zichzelf
niet kan doen wat Ik hier nu tot stand breng, maar dat dat alleen maar gedaan
kan worden door de geest van God die in Mij is en één is met Mijn wil?!
Priester zijn, en dan niet op het eerste gezicht zien hoe zulke daden die Ik nu
doe, mogelijk zijn, is werkelijk voor een Zeuspriester die toch alle mogelijke
scholen doorlopen heeft en Plato, Socrates e.a. bestudeerd heeft, niet erg
prijzenswaardig! Zeg mij eens, of je in alle ernst meent dat Ik niet in staat
ben om de man zonder armen zijn armen terug te geven!’
[27] DE PRIESTER zei: 'Dat, werkelijk
almachtige vriend, heb ik toch eigenlijk niet bedoeld, hoewel het mij toescheen
dat u bij gebrekkige mensen alleen die lichaamsdelen weer gezond kon maken die
er nog zijn, maar niet die delen die door een boos toeval verloren zijn gegaan!
Want ik dacht bij mijzelf dat U, als volmaakt ingewijde in alle onzichtbare
natuurkrachten, wel gemakkelijk zou kunnen werken met de ruwe, dode materie,
die verwante stoffen in lucht en water heeft die u blijkbaar moeten
gehoorzamen; maar ik dacht dat reeds lang verloren gegane armen van een mens
iets heel anders zijn, omdat hun grondstoffen toch zeker al heel ver verwijderd
zijn van de eerste elementaire oerstoffen, en uit lucht en water niet zo
gemakkelijk samen te stellen zouden zijn. Maar zo zal het wel niet zijn, en u
zal zowel het een als het ander mogelijk zijn! Ik heb daarnet wel tegen de
dokter wat sceptisch mijn mening geuit, maar hij heeft mij met weinig woorden
volledig overtuigd van het tegendeel van mijn mening, en daarom geloof ik nu
dat u de man zonder armen zijn armen zou kunnen geven, ook al zou u dat om de
een of andere reden niet doen.’
[28] IK zei: 'Ah, dat is nu heel
andere taal, en Ik heb helemaal geen reden om deze man zijn armen niet terug te
geven; daarom wil Ik dat hij ze op dit ogenblik heeft! ,
[29] Nauwelijks had Ik dat gezegd, of
de man zonder armen had zijn beide krachtige armen al en kon die ook al meteen
gebruiken alsof hij ze altijd gehad had.
[30] Dat veroorzaakte bij alle
aanwezigen zo'n enorme sensatie, dat ALLEN begonnen te roepen: 'Dat is geen
mens, maar dat is een ware god! Voor hem willen we tempels bouwen en hem alleen
de zuiverste, beste en waardevolste offers brengen!’
[31] Maar Ik bracht ze tot rust en gaf
hen uitleg, zoals daags tevoren aan j ored, over de levenskracht van de mens
samen met de kracht van de geest door het geloof en vervolgens door de hoogste
liefde tot God, Die eeuwig was, is en zijn zal. De eenvoudige mensen geloofden
en begrepen dat heel gemakkelijk en snel.
98
De handige verdedigingstoespraak van de heidense priester
[1] Daarna gaf Ik de leerlingen
opdracht om de mensen de grondbeginselen van Mijn leer mee te delen. Toen ook
dat snel en zonder moeite gebeurd was, dankten allen Mij heel innig voor de
grote weldaad die hun bewezen was. Meteen zeiden ze echter ook tegen de
Zeuspriester, dat ze zijn dode en niemand van nut zijnde goden volledig zouden
afzweren en de tempel voortaan niet meer zouden bezoeken.
[2] DE PRIESTER zei echter: 'Daarmee
ben ik jullie al voor geweest! We zullen elkaar nu echter in het vervolg in
deze nieuwe leer nog heel vaak tegenkomen en elkaar wederzijds stichten in de
naam van deze levende god. Want onze oude, stenen goden bestaan allang niet
meer, dat wil zeggen, dat wij priesters daar eerlijk gezegd allang geen waarde
meer aan gehecht hebben, en zij waren voor ons ook al heel lang zo goed als
niet aanwezig; maar nu bestaan ze ook niet meer, want deze almachtige heeft hen
door zijn wil vernietigd en hij heeft ook het heilige meer voor alle
toekomstige tijden met vaste grond afgedekt. Wijzelf zijn nu ook zijn
leerlingen geworden en wij zullen jullie nu in plaats van de oude leugen de
nieuwe, rotsvaste waarheid verkondigen en jullie helpen door allerlei nuttig
onderwijs, en zo zullen wij oude, goede vrienden blijven!’
[3] Daarop zei DE LEIDER van dit
dorpje: 'Dat is nu allemaal goed en wel, maar één ding bevalt me niet van jou,
vooral bij deze wonderbare gelegenheid! je zei, dat jullie priesters eerlijk
gezegd allang geen waarde meer hechtten aan de goden. Dat was heel goed en
verstandig voor jullie en voor jullie inkomen; want juist omdat jullie geen
geloof meer aan de oude goden hechtten, konden jullie hun ook toedichten watje
maarwilde. jullie deden je voor als bemiddelaars tussen de goden en ons
armzalige, domme, blinde mensen en zeiden:'Dat en dat verlangen de goden als
zoenoffer om te voorkomen dat ze ons met de een of andere kwade plaag
bezoeken!' Wij offerden dan gewillig als dwazen, -en jullie verslonden, in
plaats van de goden die nooit en te nimmer ook maar bestaan hebben, de offers
die jullie voor de goden gebracht werden en die vaak heel royaal waren! Als
jullie zelf echter al zo lang niet aan de goden geloofd hebben, waarom maakten
jullie daar dan zo'n misbruik van, en waarom bedrogen jullie ons? -Hoe zullen
jullie dat weer goedmaken?
[4] Wat ik, als arme visser en leider
van deze kleine gemeente, hier zeg, zeg ik niet voor mijzelf, maar voor de hele
gemeente, en jij, die ik ken als de voornaamste van jullie vijf priesters, zult
goed rekenschap af moeten leggen waarom jullie met ons gehandeld hebben alsof
jullie de almachtige goden zelfwaren, en waarom jullie degenen die jullie als
verstandig mens enig weerwoord gaven, harde straffen opgelegd hebben. Als
jullie ons daarvoor geen voldoende uitleg geven, zal onze toekomstige
vriendschap niet van lange duur zijn!’
[5] DE PRIESTER zei:
'Beste vriend, in de eerste plaats hebben wij jullie de kennis van de goden
niet gegeven, maar jullie zijn daarin geboren en getogen, en in de tweede
plaats vraag ik je nu, watje dan met ons gedaan zou hebben als wij opeens
opgestaan zouden zijn en jullie duidelijk hadden uitgelegd dat jullie oude
goden niets en niemendal waard waren. Wij moesten dus wat wij deden alleen
terwille van jullie doen, en indien mogelijk proberen jullie oude bijgeloof aan
de goden in stand te houden omdat jullie ons in het tegenovergestelde geval
beslist niet erg vriendelijk te lijf gegaan zouden zijn. Zolang dus het oude
geloof aan de vele goden bestond, waren wij genoodzaakt jullie als dwazen te
dienen en wij waren zodoende, omdat wij toch wetenschappelijk onderlegde mensen
zijn, ons loon dubbel waard.
[6] Bovendien hebben we ook uit
politiek, staatkundig oogpunt dat wat wij deden, moeten doen. Zouden we iets
tegengestelds gedaan hebben, dan zouden de Romeinse rechtbanken ons al gauw
gevraagd hebben waarom we de oude leer der goden tegenwerkten en het volk een
andere leer gaven die nergens door de staat gesanctioneerd wordt. Wij zouden
dan zeker ons ambt kwijtgeraakt zijn, en jullie zouden priesters gekregen
hebben die beslist niet zo redelijk met jullie omgegaan zouden zijn als wij. En
wie staat er voor in dat, als wij aftreden, jullie van de staat niet al gauw
nieuwe priesters hier krijgen die het jullie dan heel erg lastig kunnen maken?
[7] Weliswaar hebben wij ouden het nu
gemakkelijker, omdat wij nu zo veel getuigen hebben voor datgene wat hier door
een waarachtige, levende god gedaan werd, en als wij van nu af aan onwrikbaar
vast geloven en doen wat de nieuwe leer ons zal laten zien, en dan zelf met onze
gelouterde wil tot iets bijzonders in staat zijn, dan zullen wij ons door dat
alles tegenover de rechtbanken die mogelijkerwijs op ons opmerkzaam geworden
zijn, gemakkelijker kunnen verantwoorden, en het recht kan dan haar zwaard weer
in de schede steken.
[8] Daarom zeg ik jou
als bestuurder van deze plaats: Als wij nu als vrienden zo blijven zoals wij
waren, dan zullen wij ons geruime tijd ongestoord in de nieuwe leer kunnen
oefenen tot wij daarin, door de ons beslist ten deel vallende genade van deze
ware, nieuwe god, zekerheid gekregen zullen hebben dat ook ons veel zal lukken
waar tot op heden nog geen Romeinse rechter weet van heeft en hebben kan, en
die zal ons dan, zoals ik al eerder opmerkte, met rust laten. – Zeg jij nu maar
of ik gelijk heb of niet!'
[9] DE BESTUURDER zei: 'Dat heb je
goed gezegd, -maar degenen die het ergst bedrogen zijn, zijn wij toch nog
steeds; want jullie wisten dat de oude godenleer niets voorstelde, maar wij
wisten dat niet en hechtten er waarde aan omdat jullie ons dat door jullie
keurige praatjes goed wisten in te prenten. Maar nu praten we er niet meer
over, omdat ons allen door deze wereldheiland zo'n onverwacht groot geluk te
beurt is gevallen, en zijn leerlingen zijn bovendien nog bezig om ons te leren
hoe een mens tot zulke buitengewone en eigenlijk nog nooit vertoonde
levensvermogens kan komen! Maar nu moet ik daar zelf iets over horen. ,
[10] Toen ging ook de priester naar de
leerlingen die onderricht gaven en luisterde twee uur lang met de grootste
aandacht naar hun geestdriftig onderwijs en begreep pas uit de woorden van de
leerlingen, die hier heel openlijk spraken, wie Ik was en wat Ik met de mensen
wilde.
[11] Ikzelf sprak intussen met Jored,
met de dokter, met zijn zoon Jorab en met de man die voorheen geen armen had,
die Jored nu, zoals hij beloofd had, bij zich nam, en maakte hen veel duidelijk
wat zij anders waarschijnlijk nooit hadden kunnen begrijpen.
99
Joreds arme vissersdorpje wordt door de Heer wonderbaarlijk gezegend
[1] Nadat de leerlingen hun onderricht
beëindigd hadden, kwam iedereen weer bij Mij en dankte Mij met hoog opgeheven
handen voor de genezing en heel speciaal voor het onderricht, waardoor zij nu
voor het eerst tot inzicht gekomen waren wat de mens eigenlijk is en waartoe
hij is voorbestemd.
[2] IK zei echter tegen hen: 'Beste
mensen, breng het in praktijk, dan pas zal jullie volkomen duidelijk worden dat
de leer die jullie gehoord hebben niet uit de mond van een gewoon mens afkomstig
is, maar werkelijk uit Gods mond, en dat deze, leer de hoogste en zuiverste
waarheid en dus het leven zelf bevat!’
[3] Zij beloofden allen met de hand op
hun hart zich er streng aan te houden, maar ze vroegen Mij alleen nog of Ik,
omdat dat Mij beslist ook mogelijk moest zijn, hun dorpje zo wilde zegenen dat
hun dagelijkse leven wat gemakkelijker zou zijn en niet zo vreselijk schraal en
ellendig. Als zij, zoals tot op heden, steeds maar met de grootste moeite hun
karige voedsel moesten verdienen, zouden zij voor deze nieuwe, ernstige
levenstaak veel te weinig tijd beschikbaar hebben, wat nu voor hen heel
pijnlijk zou zijn.
[4] Toen zei IK: 'Wel, wat zouden
jullie dan graag willen? Willen jullie vette weiden voor jullie geiten en
schapen, en vruchtbomen en vruchtbare akkers en een overvloediger visvangst, en
daarnaast misschien ook wat betere huizen en stallen en schuren?'
[5] DE BESTUURDER zei: 'O, heer en
meester van het leven en van alle dingen, dat is allemaal prachtig en wij
zouden het bijzonder graag willen, maar wij zijn dat nog lang niet waard!
Daarom zouden we voorlopig al meer dan tevreden zijn met een wat vettere weide
voor onze magere geiten en schapen. Als er zo nu en dan ook een royalere
visvangst voor ons weggelegd mocht zijn, dan zouden we al de gelukkigste mensen
op aarde zijn! ,
[6] IK zei: 'Luister, het komt bij
jullie nu echt op het oude spreekwoord aan dat luidt: 'Wie het kleine niet
eert, is ook het grotere niet weerd!’ Omdat jullie het kleine eren, zijn jullie
ook het grotere waard. En zo geschiede alles voor jullie wat Ik zojuist gezegd
heb!'
[7] Op datzelfde ogenblik stonden er
heel nette huizen met degelijke stallen en schuren, en de hele grote zand en
stenensteppe veranderde in frisgroene weidegrond, en men zag streken vruchtbare
tarweakkers tussen de weidegronden. Om de huizen prijkten binnen goede
omheiningen alle soorten edele vruchtbomen, zelfs de wijnstok ontbrak niet, en
wat het viswater betreft, dat werd ook dermate gezegend dat men nu al tot aan
de oever de prachtigste vis in grote scholen zag rondzwemmen, en de niet
omheinde weiden stonden vol geiten en schapen; maar ook binnen de nieuwe
omheiningen, die heel sierlijk om de woonhuizen, stallen en vruchtbomen liepen,
ontdekten de inwoners volop gevogelte, zoals dat gewoonlijk bij de rijke
Grieken gebruikelijk was.
[8] Toen de arme inwoners dat alles zo
opeens zagen, wisten zij eerst niet of het wel werkelijkheid was of een mooie
droom. Pas na een poosje kwamen zij tot zichzelf en barstten in luid dankgeroep
uit.
[9] Maar Ik bracht hen weer tot rust
en vermaande hen ten eerste nooit of te nimmer te veel hooi op hun vork te
nemen, omdat anders alles heel gemakkelijk door een overstroming weer van hen
afgenomen zou kunnen worden, -ten tweede niet aan iedereen die daardoor aangetrokken
kon worden, te nadrukkelijk te vertellen hoe zij eraan gekomen waren, omdat de
wereld dat niet zou kunnen begrijpen en hen hoogstens uit zou lachen en niet na
zou laten hen schade te berokkenen. Zij moesten alleen maar zeggen dat dit de
beloning was van al hun positieve inspanningen, -en ten derde moesten zij onder
elkaar liefderijk en verdraagzaam zijn, en nooit hun buren om een mogelijk
groter geluk benijden, maar elkaar volliefde en ijver dienen, de een de ander,
en een rein, kuis en daardoor God welgevallig leven leiden, dan zou de huidige
zegen hen nooit verlaten.
[10] Zij beloofden dat alles met de
hand op hun hart en onder veel tranen en snikken van vreugde.
[11] Maar nu zei IK nogmaals tegen
hen: 'Ga nu naar jullie nieuwe huizen en neem alles in bezit wat je daar zult
vinden!’
[12] Zij vroegen Mij of Ik zo
vriendelijk wilde zijn om ieder nu zijn eigen woning aan te wijzen, omdat zij
nu helemaal niet wisten wat van wie was.
[13] Toen gaf Ik de leerlingen
opdracht om dat voor deze mensen te doen. En de leerlingen deden dat, zodat
alles vlug en goed geregeld was.
[14] Omdat de bewoners echter in hun
nieuwe woonhuizen ook een royale voorraad aantroffen, wilden zij allemaal nog
een keer naar ons terug om Mij hun herhaalde, luide dank te brengen; maar de
leerlingen zeiden tegen hen, dat zij dat maar heel stil in hun hart moesten
doen, en dat Ik hen heel goed zou verstaan omdat Ik zelfs de stilste gedachte
van een mens, hoe ver ook verwijderd, kende en opmerkte. Daarom moesten zij
zich ook ter harte nemen nooit een slechte gedachte in zich op te laten komen,
omdat Ik dat ogenblikkelijk zou weten.
[15] Daar namen de inwoners genoegen
mee en zij begonnen alles wat hun door dit wonderteken ten deel was gevallen,
heel gelukzalig in ogenschouw te nemen.
100
De terugkeer naar Chotinodora
[1] Daarop kwamen de leerlingen weer
bij ons, behalve Judas Iskariot. Die nam zich nog de moeite persoonlijk de
bewoners het gebruik van verschillende gereedschappen uit te leggen, en in
ieder huis at en dronk hij, want hij wilde voor zijn onderricht toch wel iets
hebben. Wij gunden hem echter zijn plezier en gingen onder het voeren van menig
goed gesprek terug naar Chotinodora. Toen wij daar aankwamen, ging de zon al
bijna onder en wij waren dan ook wat moe geworden en gingen Joreds huis binnen
naar de reeds bekende zaal. Daar waren ook de beide leerlingen met de vier
priesters die daar door hen onderwezen werden, en al gauw kwamen er een aantal
mensen uit het huis en uit de stad, die graag wilden weten wat er tijdens de
kleine reis naar het vissersdorpje allemaal gebeurd was.
[2] Wel, dat gaf bijna tot het vallen
van de nacht aan beide kanten aanleiding tot heel wat verhalen en verbazing.
Alleen het binnengebrachte avondeten bracht de tongen wat tot rust en de
burgers uit de stad gingen de een na de ander weg, zodat wij met meer rust van
de maaltijd konden gemeten.
[3] Pas toen wij klaar waren met eten,
kwam Judas Iskariot binnen en hij keek onderzoekend rond of de maaltijd pas
begonnen was of al geëindigd. Hij zag echter het laatste en berustte gewillig
in zijn lot. Jored wilde nog wat voor hem klaar laten maken, maar judas
Iskariot wilde dat niet en vroeg hem slechts om wat brood en wijn, dat hij ook
meteen kreeg.
[4] Maar onze Thomas kon toch niet
nalaten een opmerking te plaatsen omdat hij door Mij wist, dat Judas Iskariot
zich in het nieuwe dorp duchtig te goed gedaan had aan de daar aanwezige
wonderwijn. Ditmaal deed Judas Iskariot echter net of hij Thomas helemaal niet
gehoord had, maar hij ging toch, nadat hij een flinke beker wijn leeggedronken
had, naar buiten, en wij zagen hem deze nacht niet terug. Buiten had hij een
burger aangetroffen die met hem sprak over de gebeurtenissen van deze dag en
hem toen ook mee naar huis nam, waar hem een goede en rijkelijke avondmaaltijd
ten deel viel.
[5] Toen wij echter nog zo aan tafel
zaten, kwamen de vrouwen 'en kinderen en andere dienaren van de vijf priesters
om te kijken wat er met hen gebeurd was, omdat zij zich de hele middag op geen
van de plaatsen hadden laten zien waar hun familieleden gewoonlijk heengingen.
[6] Ook spraken de vrouwen een ernstig
woordje over hoe het nu verder moest, omdat nu alles verwoest was wat anders
bij hun dienst hoorde.
[7] Maar DE PRIESTERS berispten hen
ernstig over die vragen, en zeiden: 'Wij -en niet jullie -waren de priesters
van de menselijke, oude, onverbeterlijke blindheid en gruwelijkste domheid! !
Wij kennen nu iets anders en zullen daar ook rotsvast bij blijven. Maar als de
nietswaardige, oude, valse goden ons voor onze nutteloze dienst gevoed en
onderhouden hebben, dan zal de enige, ware, almachtige God ons ook wel
onderhouden wanneer wij allen nu Hem alleen waarachtig dienen! -En vraag ons nu
verder niets meer; morgen is er ook nog een dag waarop jullie vrouwelijke,
domme nieuwsgierigheid bevredigd kan worden! ,
[8] Ook deze goede, ernstige berisping
van de vijf priesters voor hun familie had een goede uitwerking; zij zwegen en
gingen heel geduldig weer naar huis.
[9] Daarna werden nog veel goede
dingen besproken, en DE TWINTIG NIEUWE LEERLINGEN zeiden onder elkaar: ' O, was
het hier maar Jeruzalem, wat een zalig leven zou daar dan zijn! Maar als in
Jeruzalem zou gebeuren wat hier vandaag allemaal gebeurd is, dan zou dat de
tempeldienaren nog erger opwinden, en geen van ons zou zijn leven nog een uur
zeker zijn. En moeten dan dáár de kinderen Gods wonen, en zijn er hier alleen
maar duistere en lichtloze heidenen?! Praat ons niet meer over kinderen Gods in
Jeruzalem! Hier zijn nu de ware kinderen Gods -en in Jeruzalem de kinderen van satan!’
[10] IK zei: 'Nou, nou, wind je niet
teveel op! Jullie hebben wel juist geoordeeld, maar daar is het hier niet de
goede plaats voor. Praat dus liever over iets anders!'
101
De Heer verklaart de geschiedenis van Daniël
[1] EEN VAN DE TWINTIG nieuwe
leerlingen, die schriftgeleerde in de tempel was, zei toen: 'Heer, daar U alle
dingen bekend en mogelijk zijn, zou U ons uit de profeet Daniël, en speciaal
het zevende hoofdstuk, iets uit kunnen leggen! Deze merkwaardige ziener geeft
weliswaar een bijzondere uitleg aan zijn visioen van de vier dieren, -maar die
uitleg is net zo onduidelijk en duister als het waargenomen beeld dat de ziener
deed huiveren. -Zou U ons over dit visioen nadere uitleg kunnen geven?'
[2] IK zei: 'O, zeer zeker; maar ook
daarvoor is het hier niet de goede plaats, omdat deze mensen over onze Schrift
weinig of zelfs niets weten. Bovendien doorgronden jullie zelf ook nog veel te
weinig jullie -zeg maar -geest van gene zijde, en jullie zijn daar nog te weinig
één mee geworden om inzicht te kunnen hebben in het visioen van de ziener
Daniël, en het tot op de bodem te begrijpen. Want al zouden jullie desnoods de
twee eerste dieren begrijpen, dan zouden jullie toch de twee laatste niet
kunnen begrijpen omdat hun bestaan en hun daden weggelegd zijn voor toekomstige
tijden. Hoe zou men nu aan jullie verstand, dat nog slechts natuurlijk is, iets
duidelijk uit kunnen leggen wat nog niet op aarde is voorgekomen maar zich pas
na vele eeuwen zal afspelen?!
[3] Ik kan jullie alleen maar zeggen
dat de vier merkwaardige dieren niet mogelijkerwijs vier naast elkaar bestaande
rijken voorstellen, waarbij uit het laatste dan nog tien koninkrijken ontstaan
overeenkomstig het getal van de tien horens in wier midden nog een elfde rijk
op de kop van het dier tevoorschijn kwam, waarvoor er drie van de eerdere tien
horens bij het dier uitgerukt werden. Maar de vier merkwaardige dieren duiden
op vier grote na elkaar volgende bestaansperiodes van volkeren sinds het begin
dat er mensen op deze aarde leefden. Voor het onderzoek van hun verleden is
veel chronologische kennis van de geschiedenis vereist en om hun toekomst te
doorzien is een volledig geopend geestesoog noodzakelijk dat in het licht des
lichts en het leven des levens verder kan zien dan tijd en ruimte.
[4] Kijk, op die manier moet ook het
laatste dier ijzeren tanden hebben en alles om zich heen verzwelgen, en heeft
de elfde hoorn ogen als mensenogen, en een mond die belangrijke dingen zegt!
[5] Ja, Ik zeg jullie dat het onvermijdelijk
zo zal komen; maar ook al zou Ik het jullie nu ook maar een beetje uit willen
leggen, dan zouden jullie van Mijn uitleg net zo weinig begrijpen, als Daniël
zelf in feite begrepen heeft van de uitleg die de geest hem heeft gegeven.
[ 6] Daniëls vrome ziel was wel erg
geschikt om die visioenen als in een levendige droom te zien, maar ook zijn
ziel kon ze niet begrijpen, want haar geest van gene zijde uit God kon niet één
met haar worden en zijn, omdat Ik nog niet lichamelijk aanwezig was om zo'n algehele
éénwording mogelijk te maken. Deze algehele éénwording zal echter ook pas
volledig mogelijk zijn als Ik opgevaren ben naar Mijn oude en daarna ook
helemaal nieuwe vaderland.
[7] Daaruit kunnen jullie nu wel
duidelijk concluderen dat jullie niets zouden hebben aan Mijn verklaring over
het hele zevende hoofdstuk van Daniël.’
[8] Nu zei PETRUS: 'Maar Heer, als wij
ooit weer eens helemaal onder elkaar zijn, dan zou U ons daar wel enige wenken
over kunnen geven! Want ik zeg nu zelf: de profeten, en met name de vier grote,
zoals ook Mozes, Elia, David en Salomo, hebben veel opgeschreven - maar voor
wie? Buiten ons heeft nog geen enkele schriftgeleerde, hoe wijs ook, ze
behoorlijk begrepen, wij begrijpen er ook maar heel weinig van, en de na ons
komenden zal het beslist geen haar beter vergaan. En toch zijn die boeken voor
mensen en niet voor andere schepselen geschreven. Maar wat hebben de mensen
eraan als zij die nooit of te nimmer behoorlijk begrijpen?'
[9] IK zei: 'O, nu vergis je je
deerlijk! Als die boeken over de innerlijke, geestelijke wijsheid zo geschreven
waren dat zij voor ieder natuurlijk, werelds verstand al op het eerste gezicht
volkomen begrijpelijk zouden zijn, dan zou de mens ze al gauw ter zijde leggen
en er niet eens meer naar kijken. Wat voor nut zou hij er dan van hebben?!
[10] Nu bevatten ze echter geestelijke
zaken van het eenvoudigste schepsel tot aan het hoogste hemels goddelijke en
kunnen daarom door geen enkel natuurlijk, werelds verstand ooit volledig
begrepen worden, maar alleen door de zuivere, volledig aan gene zijde aanwezig
zijnde geest van de mens.
[11] Juist het niet begrijpen van deze
geschriften houdt de geest in de mens wakker en laat hem zien wat en hoeveel er
nog mankeert aan de eigenlijke levensvervolmaking. Hij zal die geschriften
daarom vaker ter hand nemen en daar zijn gedachten over laten gaan, waarbij hem
zo nu en dan toch een en ander wat duidelijker wordt. Wanneer hij zo door zijn
moeite en zijn ijver een glimp van de geest heeft opgevangen, zal hij wel
steeds ijveriger gaan speuren naar de innerlijke, geestelijke waarheden en op
die wijze steeds meer licht krijgen en ook een inniger verbinding krijgen met
zijn innerlijke geest van gene zijde, en dan zal hij ook zijn naasten meer
licht kunnen geven, wat heel heilzaam voor hen is.
[12] Maar dat zou nooit gebeuren als
deze geschriften slechts op zuiver natuurlijke wijze gegeven waren; als zij zo
gegeven zouden zijn, zou er niets geestelijks en hemels goddelijks aan de
woorden ten grondslag gelegd zijn, zoals Ik dat jullie al meermalen heel
duidelijk heb laten zien.
[13] Wat zouden jullie ervan zeggen
als Ik jullie meedeelde dat het over ongeveer 2000 jaar vanaf nu gerekend, met
Mijn leer in het algemeen nog veel slechter gesteld zal zijn dan met het ergste
heidendom van nu, en nog erger zal zijn dan het domste wat de Farizeeën nu
voorschrijven in Jeruzalem, dat vanaf heden geen vijftig jaar meer zal
bestaan?! Wat zullen jullie zeggen als Ik jullie openbaar dat de mensen in die
tijd grote kunstmatige ogen zullen uitvinden en maken, waarmee zij in de
diepste diepten van de sterrenhemel kunnen kijken, en heel andere berekeningen
zullen maken dan de Egyptenaren gedaan hebben?! Ja, de mensen zullen ijzeren
wegen aanleggen en met stoom en vuur in ijzeren wagens rijden zo snel als een
afgeschoten pijl door de lucht vliegt! Zij zullen elkaar met metalen vuurwapens
bevechten, en hun brieven door de bliksem over de hele wereld laten
verspreiden, en hun schepen zullen zonder zeilen of roeiriemen door de kracht
van het vuur over de grote wereldzee varen zo snel en gemakkelijk als de arend
door de lucht vliegt; -en nog duizend en één andere dingen waarvan jullie je
geen voorstelling kunnen maken.
[14] En kijk, dat ligt allemaal
verborgen in het vierde dier, en dat kan door jullie nu niet begrepen worden
omdat jullie ook wat Ik jullie nu gezegd heb niet begrijpen kunnen! Maar in de
geest zullen jullie binnenkort dat alles goed begrijpen, maar ook jullie zullen
niemand een andere uitleg kunnen geven dan die Ik nu bij deze gelegenheid gegeven
heb. Ik zal je er later bij een geschikte gelegenheid toch nog wat meer over
zeggen. Voor vandaag is het genoeg geweest. Laten we dus nu weer lichamelijk
rust gaan nemen!'
[15] Daarmee werd deze avond besloten
en iedereen nam de voor hem noodzakelijke rust, want het was al vrij laat.
Alleen de vijf priesters en Jored hebben in een andere kamer nog lang met
elkaar over al het gehoorde, geziene en gebeurde gesproken.
102
listige vrouwen van de heidense priesters
[1]'s Morgens wachtte er al een aantal
mensen voor het huis om Mij te zien; maar Ik bleef met de leerlingen in de zaal
en ging dit keer voor de ochtendmaaltijd niet naar buiten.
[2] Jored kwam echter om te kijken of
we nog sliepen. En omdat hij ons klaarwakker aantrof, zei JORED tegen Mij:
'Heer en Meester, de maaltijd is gereed; als het U gelegen komt, laat ik meteen
opdienen! Ook de vijf priesters en onze dokter zijn er al en zouden U willen
zien en begroeten. Verder is er veel volk rondom het huis, dat niets anders
wenst dan U een keer te zien. Heer, wat wilt U?'
[3] IK zei: 'Laat de maaltijd
opdienen, en de priesters en de dokter hier komen, en natuurlijk ook jouw
familie, die Mij erg dierbaar is geworden! Maar het nieuwsgierige volk moet
wachten, want dat wordt er voorlopig niet beter of slechter van als het Mij
bekijkt. Doe dat dus; na de maaltijd zullen we wel zien wat er gedaan kan
worden!’
[4] Vervolgens gebeurde er meteen wat
Ik gezegd had. De dokter en de priesters kwamen binnen en wij gingen aan tafel.
Toen werden ook de spijzen binnengebracht, die heel goed toebereid waren, daar
de zeven vrouwen van Jored prima kokkinnen waren, en wij aten en dronken
opnieuw naar hartelust, en dronken de wijn na de vis.
[5] Na een half uur waren we klaar met
de maaltijd, en een van de priesters vroeg Mij of hij wat mocht zeggen.
[6] IK zei tegen hem: 'Vriend, spreek
zoveel je maar wilt, maar Ik zegje wel, dat Ik toch al woord voor woord weet
wat je Mij wilt zeggen en waarom je Mij wilt vragen, en daarom kun je je de
moeite wel besparen over zoiets onbelangrijks je mond open te doen!
[7] Kijk en luister! Toen jullie 's
nachts -weliswaar reeds bij de ochtendschemering -thuis kwamen, hoorden jullie
in jullie heilige bos gehuil en geweeklaag. Jullie gingen wat bangelijk dieper
het bos in en hoorden zelfs dreigend zeggen dat de goden zich op jullie zouden
wreken omdat jullie je eed tegenover hen gebroken hebben. Jullie haastten je
toen niet weinig beangst naar jullie vrouwen en vertelden hun watje gehoord
had, en dat was nu juist koren op hun molen. (Ten tijde van Jacob waren er al
zulke molens. )
[8] Weten jullie waarom jullie sluwe
vrouwen en kinderen en bedienden jullie gisteravond zijn komen halen? Wel, zij
hadden voor jullie die spookgeschiedenis in scène gezet en jullie al graag
eerder de schrik op het lijf willen jagen! Ze waren erg boos omdat jullie
zolang treuzelden voor je in hun val liep.
[9] Hoewel Ik gisteren, net als nu,
heel precies wist wat de vrouwen in de zin hadden, liet Ik het toch gebeuren,
niet om jullie door je vrouwen een paar uur angst aan te laten jagen, maar
juist om jullie nu daardoor te helpen jullie vrouwen en kinderen en dienaren op
de goede weg te brengen.
[10] Daarom heb Ik de werktuigen van
de list van jullie vrouwen zolang op hun plaats vastgeklonken tot wij nu
aanstonds daar zullen zijn en jullie je ten aanschouwe van jullie vrouwen
kunnen overtuigen van de wonderen die zij 's nachts voor jullie op touw gezet
hebben, met in de struiken aan de staart vastgebonden katten en met enige gehuurde,
omgekochte knechten en meiden die op dikke boomtakken zaten.
[11] Toen jullie vanmorgen naar Mij
toekwamen, gingen jullie vrouwen, kinderen en bedienden vlug naar het heilige
bos, en zij doen nu alle mogelijke moeite om de spookwerktuigen die zij voor
jullie bedacht hadden te bevrijden; maar dat gaat nu net zo lang niet tot wij
daar zullen komen om eerst de spookactrices heel duidelijk en krachtig toe te
spreken en dan pas hun toverwerktuigen te bevrijden. Nu vriend, zeg eens of het
niet zo in elkaar zit en of je Mij dat niet had willen zeggen!’
[12] DE PRIESTER zei: 'Ja, verheven
Heer en Meester, precies zo was het! Ik dank U uit het diepst van mijn hart
voor deze opheldering, we zaten gisteren niet weinig in angst, en dachten: Nou,
als dat zo doorgaat, beleven we binnenkort nog de oude godenoorlog. Daaraan
hebben we in feite wel nooit geloofd, maar we veronderstelden wel dat er in de
oertijd op deze aarde heel grote, aardse, elementaire omwentelingen voorgekomen
kunnen zijn, waarvan het bestaan en het gebeuren door de eenvoudige
natuurmensen uit die tijd in allerlei beelden en wonderlijke sagen voor hun
nakomelingen zijn vastgelegd. Maar gisteren begonnen wij al bijna aan de
werkelijkheid van die fabels te geloven, en des te gemakkelijker omdat wij
gisteren gezien en gehoord hebben waartoe een goddelijke macht, ook al woont
die slechts in een mens, allemaal in staat is. Wij zagen U en Uw leerlingen al
brandende bergen en reusachtig grote eiken met verschrikkelijke kracht omhoog
slingeren. Maar nu zijn die domme gedachten wel helemaal verdwenen, en ik als
spreker verheug mij er nu bijzonder op dat U, o Heer en Meester, onze oerdomme
vrouwen tot de orde zult roepen!’
[13] IK zei: 'Je zegt terecht dat
jullie vrouwen erg dom zijn, maar de schuld van hun domheid ligt bij jullie.
Jullie hebben dat veroorzaakt, en daarom ligt de schuld van het feit dat jullie
vrouwen en kinderen zo zijn als zij zijn, bij jezelf, en jullie moeten nu, maar
wel met liefde en geduld, zelf weer aan hen goedmaken wat jullie aan hen
bedorven hebben! Ik zal het Mijne wel doen, maar daarna moeten jullie ook je
eigen aandeel op je nemen. Met liefde en geduld zul je veel bereiken, -maar met
jullie vanouds gebruikelijke strengheid helemaal niets!’
[14] Toen zei DE ZEUSPRIESTER: 'Heer
en Meester, we konden onmogelijk erg veel aan onze vrouwen bederven; zij waren
van kind af aan zo erg in het keurslijf van de goden geperst, dat zij ons
steeds corrigeerden als wij eens iets bij onze ceremoniële cultus achterwege
lieten wat in zekere zin alleen maar bijzaak was en best weggelaten kon
worden.’
[15] IK zei: 'Dat is wel zo, maar
jullie zullen je nu ook nog best de tijd kunnen herinneren dat jullie naar de
hand van jullie vrouwen dongen! Toen stelden jullie vast dat zij, als dochters
van een priester in Sidon, de Schrift van de joden lazen en heel belangrijk
vonden, evenals hun vader , al was het dan heimelijk voor zichzelf. Toentertijd
prezen jullie dat om de dochters voor je te winnen; maar toen zij jullie
vrouwen waren, begonnen jullie de leer van de joden bij hen van dag tot dag in
een kwader daglicht te stellen, jullie toonden hun allerlei schijnwonderen en
beweerden dat de goden dat allemaal deden. Vervolgens probeerden jullie door
allerlei middelen de fantasie van de vrouwen uitzonderlijk te prikkelen, zodat
zij tenslotte allerlei dromen en visioenen kregen. Deze dromen en visioenen
wisten jullie dan door je welbespraaktheid altijd zo uit te leggen dat ze
precies betekenden en aantoonden wat jullie in je kraam te pas kwam. Als je dat
bedenkt, zeg dan eens wie de voornaamste schuld draagt aan het dom worden van
jullie vrouwen!
[16] Maar
Ik zeg er jullie nu nog iets bij , en dat is het volgende: Zo erg dom als
jullie denken, zijn jullie vrouwen heimelijk helemaal niet; want als zij dat
zouden zijn, en iets zouden verwachten van de hulp van de goden, dan zouden zij
het nooit aangedurfd hebben zo, in naam van de goden die zij daardoor kwaad
zouden maken, heel ongedwongen voor jullie voor spook te spelen. Maar omdat ze
heimelijk juist nooit veel waarde gehecht hebben aan al die heidense goden, en
nu al helemaal niet omdat zij door jullie bij geschikte gelegenheden als jullie
meest vertrouwde en noodzakelijke helpsters zijn ingewijd in allerlei
toverkunsten, hebben zij toch moeten leren inzien hoe en op welke wijze jullie
goden hun wonderen verrichten. Bedenk dat eens en zeg dan wie eigenlijk schuld
draagt aan het zogenaamde dom worden van jullie vrouwen! ..
[17] Maar dat geeft op dit ogenblik
niet, want voortaan zullen jullie vrouwen, kinderen en dienaren jullie ook in
de waarheid, die nu door Mij bij jullie is opgegaan, veruit overtreffen. Nu
gaan we echter naar het heilige bos, en daar zal Ik jullie vrouwen, kinderen en
bedienden van hun grote verlegenheid en naderende vertwijfeling verlossen! Want
nu beginnen zij zelf te geloven dat de goden hen straffen om wat zij ongelovig
in het heilige bos tegen hen misdaan hebben. Laten we daarom opstaan en vlug op
weg gaan!’
[18] Wij verlieten meteen de zaal en
gingen naar het heilige bos, maar kozen daarvoor een achterweg, om te voorkomen
dat het vele volk dat nog aan de voorzijde van Joreds huis op Mij wachtte, zou
opdringen en ons op de voet zou volgen.
[19] Onder het volk bevond zich ook
onze Judas, die Mij voor een paar muntstukken aan het volk wilde tonen, omdat
de mensen Mij immers nog niet persoonlijk konden kennen. Daarin werd de
verraderlijke en op geld beluste leerling echter gehinderd omdat wij een
achterweg naar het genoemde bos kozen.
103
Het goede getuigenis van de priestervrouwen over de Heer
[1] Wij kwamen op de plaats van
bestemming aan en vonden de vrouwen en kinderen en bedienden druk doende om de
betaalde weeklagers op de boomtakken en de katten in de bosjes los te maken;
maar de weeklagers op de takken leken wel vastgeklonken en de katten durfde
niemand te naderen omdat zij woest waren en ontzettend om zich heen beten en
krabden vanwege de geleden pijn.
[2] Toen de vijf priesters hun vrouwen
in zo'n vertwijfelde omgeving aantroffen, vroegen zij hun wat zij daar aan het
doen waren.
[3] EEN VAN DE VROUWEN, namelijk die
van de priester van Minerva, was nog het flinkst, en zei tegen haar echtgenoot:
' Ach, kijk, we hebben gisteren een list voor jullie uitgedacht om jullie weer
terug te brengen tot het oude godendom, dat veel opbracht! Je ziet hier een
paar jammeraars en weeklagers op de takken van de bomen zitten en in de bosjes
een aantal katten, die allemaal gisternacht bij jullie aankomst dat gehuil
moesten aanheffen om jullie schrik aan te jagen, omdat jullie vanwege de grote
toverkunsten van de vreemde kunstenaar die eergisteren hier is aangekomen, de
goden hebben verlaten en onze goede, zeer winstgevende baan met één klap
helemaal hebben teniet gedaan.
[4] Maar we zijn met onze list
smadelijk en eigenlijk ontzettend afgegaan. Kijk, we hebben door deze misdaad
in het heilige bos ofwel de oude goden erg beledigd, of de grote
toverkunstenaar; want de straf voor onze misdaad is maar al te duidelijk! De
jammeraars en weeklagers op de boomtakken lijken door een onzichtbare macht
vastgeklonken te zijn en kunnen ondanks alle moeite niet van hun plaats komen,
en de katten in de bosjes kan geen mens benaderen, want ze lijken meer op
woeste furies dan op huisdieren, ze bijten en krabben ontzettend van zich af en
kunnen daarom voor geen geld ter wereld losgemaakt worden. We weten ons nu geen
raad meer en voelen ons hulpeloos. Wat moeten we doen?! O wat was dat een
ongelukzalige gedachte waardoor wij ons hiertoe hebben laten verleiden!
[5] Wat denk je van de grote
wonderman?! Zou hij ons niet kunnen helpen, want hij is toch eigenlijk de
schuld van dit alles omdat hij door zijn onbegrijpelijke wilskracht onze
godenbeelden vernietigd en het heilige meer in vaste grond heeft veranderd?! Ga
jij eens naar hem toe en vraag hem dat uit ons aller naam!’
[6] DE PRIESTER zei: 'Dat zal niet
veel uithalen, maar jullie allen moeten zelf daarvoor naar Hem toegaan! Hij
staat daar midden tussen Zijn leerlingen. Hij weet er alles van en heeft ons
dat in het huis van Jored verteld, anders waren we niet hiernaartoe gekomen. Hij
wil en zal jullie helpen, maar jullie moeten eerst zelf naar Hem toegaan en Hem
om vergeving vragen.
[7] Jullie hebben door wat je hier
gedaan hebt, je niet bezondigd aan de oude goden, die nooit en nergens -behalve
in de fantasie van de domme mensen -bestaan hebben, maar enkel en alleen aan de
grote, almachtige Godmens, die in Zijn grote liefde voor alle mensen speciaal
ook naar ons is gekomen om ons uit onze lange, voortdurende, grote dwaling te
bevrijden en het enige ware levenslicht te laten zien en te geven. Door Hem en
in Hem werkt de ware, eeuwig ondoorgrondelijk wijze en almachtige God. Dat is
een waarheid die door niemand, al was die ook maar vanuit de verte getuige van
Zijn daden, meer ontkend kan worden. En ook al heeft iemand Zijn daden, die
alleen een God mogelijk kunnen zijn, zelfniet gezien, maar alleen Zijn leer
getrouwen onvervalst van een ander gehoord, dan zal hij daaruit toch snel en
moeiteloos gewaar worden dat die leer nooit van een mens, maar alleen van de
enige en eeuwige God afkomstig kan zijn; want alleen een goddelijke mond kan
woorden spreken die als levende vlammen in het hart van de mensen dringen en
daarin een bewustzijn teweegbrengen waarvan eerder nooit enig mens een vermoeden
heeft kunnen hebben. Ga dus daarom zelf in alle deemoed en liefde naar Hem toe,
vraag het Hem, en Hij zal jullie niet onverhoord weg laten gaan!'
[8] Na deze overreding, die voor een
Minervapriester bijzonder goed en waarachtig was, ging zijn vrouw snel naar
haar collega's en zei tegen hen hetzelfde wat haar echtgenoot tegen haar gezegd
had. Dat had een goede uitwerking, en de vrouwen met hun kinderen en bedienden
kwamen naar Mij toe en vroegen Mij, geknield, om vergeving, en of Ik de mensen
op de boomtakken en die bepaalde dieren in de bosjes vrij wilde laten.
[9] Maar IK zei: 'Wie niet weet wat
hij doet, zondigt niet, - en dus hebben jullie ook niet gezondigd! Maar omdat
jullie nu weten wie Ik ben, geldt van nu af aan dat jullie zwaar zouden
zondigen tegen de hele goddelijke orde, die voor jullie het eeuwig beste
voorschrijft en wil dat jullie volkomen zalig zullen worden, niet zozeer
tijdelijk, maar des te meer eeuwig.
[10] Maar hoe de mens dat alles in dit
aardse leven kan bereiken, zullen jullie mannen je vertellen. En ga nu heen en
zie of jullie gevangenen al vrij zijn! ,
[11] Toen bedankten de vrouwen,
kinderen en bedienden en gingen heen. En toen zij terugkwamen, vonden zij alles
wat gevangen gezeten had, helemaal in vrijheid en dat deed hen veel genoegen.
[12] Zij kwamen echter meteen weer
terug en dankten Mij op hun knieën dat Ik hen van die grote angst bevrijd had.
[13] IK beval hun echter op te staan
en zei tegen hen: 'Leer datgene wat jullie nu gezien en uit de mond van jullie
mannen gehoord hebben, ook met alle geduld en zachtmoedigheid aan jullie
kinderen en bedienden, en later ook aan de kinderen van andere ouders. Vestig
op die wijze een ware levensschool in Mijn naam, die jullie ook van je mannen
zullen horen, dan zullen jullie omspoeld worden door de hemelse zegen -zoals
een eiland in de rivier omspoeld wordt door het water van de rivier, en voor
het voedsel van haar planten, struiken en bomen onafhankelijk is van wereldse
regen uit een duistere wolk die het licht van de zon wegneemt. Denk daaraan en
handel daarnaar, dan zullen jullie vanuit de dood van deze wereld tot het leven
van de geest doordringen, zoals Ik in Mijn aards-menselijke deel Zelf
doordrongen ben van de goddelijke geest! En als jullie werkelijk in Mijn naam
zullen geloven, zullen jullie in alles door God geholpen worden; want Ik ben de
levende band tussen God en de mensen’
[14] Toen DE VROUWEN, KINDEREN EN OOK
DE BEDIENDEN de zaligheid van Mijn woorden in zichzelf waarnamen, zeiden zij:
'Ja, waarlijk, waarlijk, o grote, van God vervulde Meester, zoals U, kan geen
mens spreken! Wie U slechts hoort, heeft geen ander teken meer nodig, omdat de
woorden hem al het meest duidelijke bewijs geven wie achter degene verborgen
moet zijn, die tot het uitspreken van zulke woorden in staat is. Het lijkt wel
of U een mens bent, maar eigenlijk bent U alleen vanwege Uw geheiligde huid,
een mens in onze ogen; maar onder Uw huid is bij U alles God, en oren die er
voor bestemd zijn om datgene te horen wat inwendig in de mens is -zoals
gedachten, wensen en besluiten, die hij hardop door woorden uit -, vernemen uit
Uw mond alleen zuiver goddelijke zaken, en dus bent en blijft U, o grote Heer
en Meester, voor ons de enige God! En onze latere nakomelingen zullen beslist
nog met alle levenswarmte en -gloed vertellen, hoe wij, hun voorouders,
werkelijk God gezien en met Hem gesproken hebben, en van Hemzelf onderricht
hebben gekregen, en hoe WIJ Hem goed herkend hebben aan Zijn woorden en aan de
tekenen die Hij voor onze ogen heeft gedaan. ,
[15] IK zei: 'Dat is goed! Blijf
daarbij, en Ik zal in de geest altijd bij jullie zijn en blijven -reeds in deze
wereld, en aan gene zijde in Mijn rijk dat Ik voor Mijn vrienden van deze aarde
speciaal voorbereid en inricht in het innerlijk van ieder mens die van goede
wil is, en er zal aan ons zuiver geestelijk en zalig samenzijn nooit meer een
einde komen!'
104
De twijfel van de geleerde vrouwen aan het hiernamaals
[1] T oen zeiden DE VROUWEN en ook hun
reeds volwassen kinderen: ' O grote Heer en goddelijke Meester, was er voor
ons, sterfelijke mensen maar in het een of andere hiernamaals na de
lichamelijke dood een ander, eeuwig leven! Weliswaar wenst ieder mens, hetzij
jong of oud, zich dat; maar waar vind je daarvoor zekere en onmiskenbare
bewijzen?! Wijze mensen van alle volkeren en uit alle tijden hebben daar zowel
voor als tegen veel over gesproken en geschreven; maar de tijd heeft hen allen
achterhaald, en er bleef niets van hen over dan gedeelten van hun werken die in
onze tijd zo verminkt zijn, dat de huidige volkeren er niets dan onoplosbare en
onsamenhangende raadsels in terugvinden.
[2] Waarlijk, grote Heer en van God
vervulde Meester, onze Griekse wijze, de bekende man in de ton* (*Diogenes) heeft
tot op heden de volle waarheid over dit mensenleven van ons nog het dichtst
benaderd, doordat hij heel duidelijk met veel voorbeelden het niet bestaan van
de mens voor de geboorte en na de dood heeft beschreven, en wij waren het allen
tot op heden onder elkaar volledig met hem eens, hoewel wij bij ons zelf vaak
dachten aan Plato, Socrates en zelfs aan de oude Egyptische wijze Mozes, wiens
geschriften wij ten dele ook te lezen kregen toen wij nog in Sidon waren. Ja,
wij lazen zelfs de geschriften van de Indiërs, de Birmanen en de Meden en
Perzen; maar -alles tevergeefs! Onze leraar in Sidon, een in alle geschriften
door en door doorkneed man, bewees ons namelijk heel afdoend met woorden en
voorbeelden van andere volkeren, dat de ziel van de mens na de dood van zijn
lichaam zelfstandig, onverwoestbaar verder leeft in een betere, maar soms ook
slechtere wereld, en hij bezwoer ons bij alles wat hem heilig was dat hij, als
hij eerder dan wij zou sterven, als geest bij ons zou komen en ons daardoor dan
het grootste en zekerste bewijs van de waarheid van zijn leer zou geven.
[3] Wel, hij stierf; maar het beloofde
bewijs is hij ons tot op heden nog schuldig gebleven. Ja, we hebben heel vaak
over hem gedroomd, en dan vroegen we hem wanneer hij zou komen om zijn belofte
in te lossen. En hij bezwoer net zo levendig als tijdens zijn leven:'Ik kan
niet anders dan alleen maar zo bij jullie komen!' Maar dan werden we wakker en
dan beseften wij dat alleen onze steeds wakkere, levendige fantasie ons in de
droom zijn sprekende beeld had laten zien, dat werkelijk niets anders was dan
een in ons levende gedachte aan hem! Want dromen zijn immers niets anders dan
zichtbare gedachten van de hersenen, die een vluchtig bestaan leiden zolang de
oogleden van de mens gesloten zijn; maar wanneer de mens eenmaal volledig dood
is en zijn hart niet meer klopt, houden ook zijn gedachten en dromen voor
altijd op.
[4] En daarom is het laatste waar wij
aan geloven een leven van de ziel na de lichamelijke dood! Alles is natuurlijk
mogelijk, maar tot op heden hebben we daarvoor werkelijk nog geen andere
bewijzen dan wat mensen zeggen die hier nog leven!
[5] Nog niemand van de talloze mensen
die ontslapen zijn, is ooit teruggekomen om ons te laten zien dat en hoe hij in
het hiernamaals verder leeft! Zolang dat echter niet gebeurt, zal het geloof
aan een voortleven aan gene zijde ook steeds maar heel zwak zijn of zo goed
als niets voorstellen. Weliswaar was er tot op heden sinds mensenheugenis ook
nog niemand zoals u, van god vervulde Meester, en als u ons iets vertelt,
zullen wij ook alle reden hebben dat volledig te geloven; maar vreemd blijft
het toch dat er van de overkant geen enkel wezen meer naar ons toe wil komen
dat zegt: 'Vrienden, jullie slepen hier nog je zware lichaam rond als een moe lastdier
zijn zware last, maar kijk, ik leef gelukkig, -dáár is geen dood meer, en wij
leven met tallozen op deze manier!' Dat zou toch eenvoudig zijn! Maar nee,
zoiets gebeurt nooit of te nimmer op een manier die ons mensen heel gemakkelijk
zou overtuigen dat het nu eenmaal zo is en niet anders!
[6] Van God vervulde Meester, als de
ziel van de mens aan gene zijde voortleeft -op grond waarvan toch het best al
het zedelijke streven van de mensen op deze aarde te ordenen zou zijn -, waarom
gebeurt er dan van de kant van een eventuele geestenwereld eigenlijk helemaal
niets dat invloed heeft op ons nog sterfelijke mensen?! Geen mens kan er toch
iets aan doen dat hij in deze wereld geboren is; maar als hij er al als
verstandig wezen is en moet zijn, zou toch die hoogste, wijze macht, die hem
tegen zijn wil in het leven heeft geroepen, er voldoende zorg voor moeten
dragen dat hij vanuit een werkelijk ergens bestaande geestenwereld informatie
zou krijgen over de reden van zijn bestaan en wat hij te verwachten heeft.
[7] Kijk, van God vervulde Meester,
wij zijn slechts vrouwen; maar, omdat wij altijd veel geleerd hebben, is ons
verstand behoorlijk ontwikkeld, en Iedere wijze zou aan ons een harde noot te
kraken hebben! Wij zijn goed en hebben respect voor ieder mens, want wij
beklagen iedereen van harte omdat hij zich net zoals wij, ook in deze wereld
bevindt om afgeslacht te ~orden en ellendig voer te zijn voor de vraatzuchtige
en onverzadigbare tijd. Maar het is niet goed dat een hogere, eeuwige, alom
heersende goddelijke macht zich niet meer bekommert om de mensen en alle
schepselen van deze aarde dan wij mensen om het vuil dat wij als kinderen
achterlieten. Maar wat kunnen wij zwakke mensen doen?! Gods macht werkt boven
de sterren in het eindeloos grote, en bekommert zich niet om de huilende en
klagende wormen van deze wereld! Daarom moeten de arme mensen zich zolang zelf
troosten en sterken tot de dood hen van de aarde verdelgt; dan komt de rust in
het eeuwige niet-bestaan, dat eeuwig en altijd het uiteindelijke en grootste
geluk voor de arme mens is.
[8] Weliswaar bent u nu een mens die
vervuld is van Gods macht, en een Meester; maar over enige honderden jaren zal
de wereld over u hoogstwaarschijnlijk ook niet veel meer weten dan dat u er
eens was. Onze nakomelingen zullen in ieder geval, zoals wij al gezegd hebben,
deze herinnering zo levendig mogelijk bewaren, hoewel uw woorden nog meer dan
uw wonderbare daden een geest uitademen die buitengewoon getuigt van Gods
geestelijke aanwezigheid in u. Er zijn echter al heel veel grote geesten als
mens op deze wereld geweest, en ook hun werkelijk onbegrijpelijk grote
wonderdaden getuigden ervan dat zij meer dan gewone mensen waren; maar ook zij
zijn allemaal gestorven, en geen van hen liet zich ooit weer als voortlevende
geest zien om daardoor de volle waarheid te bevestigen van zijn leer, die hij
de arme mensen vaak onder donder en bliksem gegeven heeft.
[9] Nu bent u bij ons, arme
sterfelijke mensen, gekomen en u heeft ons ook een eeuwig leven aan gene zijde
beloofd! Wij twijfelen er geen ogenblik aan dat u ons dat ook op een heel
begrijpelijke wijze zult bewijzen, -maar zeker ook alleen maar voor de tijd dat
wij in deze wereld blijven leven! Zijn we eenmaal gestorven, wel, dan hebben we
natuurlijk geen bewijs meer nodig; want leven we verder dan is ieder ander
bewijs overbodig -en, leven we niet verder dan is het nog overbodiger! Hoofdzaak
is, dat wij arme mensen in ieder geval tijdens de duur van ons leven op deze
aarde, door wat voor blind geloof dan ook, daar vast aan blijven geloven; want
dat kruidt dan tenminste voor een deel van de mensen van deze aarde de korte
spanne van hun leven en maakt voor hen hun lijden verdraagbaar. Het best er aan
toe zijn altijd de dwazen en blindgelovigen, en grote ervaring leert dat men kan
zeggen dat de goden iemand die zij met wijsheid begiftigden wel erg hebben
moeten haten.
[10] Misschien vergaat het
uiteindelijk u, die het meeste begiftigd is met alle wijsheid en macht, beter
dan het uw vele grote voorgangers is vergaan, wat we echter zeer betwijfelen!
Helemaal onmogelijk willen we het echter ook niet noemen, en we zouden daar
graag van uzelf en niet van onze mannen -iets naders over horen. Als u het
goed vindt, willen we graag naar u luisteren!'
105
Het misnoegen van de Heer over de hoogmoedige, kritische vrouwen
[1] IK zei: 'Beste vrouwen, jullie
hebben werkelijk heel veel verstand! Hier op deze plaats zal Ik niet spreken
maar in het huis van Jored, waar jullie naartoe kunnen gaan als je dat wilt. Maar Ik zegje bij voorbaat dat
het erg moeilijk zal zijn vóór jullie bij jezelf erkennen zullen dat alleen je
vlees sterfelijk is, maar nietje ziel. Dat komt doordat jullie je reeds vanaf
je jeugd gebaseerd hebben op de materie van het vlees en daarna niets meer
konden zien, voelen~ waarnemen en ondervinden dan alleen maar datgene wat de
meest grove materie je voor je lichamelijke ogen plaatste. -Maar nu niets meer
daarover!’
[2] Toen bedankten de vrouwen, hun
kinderen en bedienden Mij nog eens voor wat Ik hier voor hen gedaan had en begaven
zich daarna in hun zeer deftige huizen.
[3] Jored vroeg Mij echter of hij ze
soms voor het middagmaal uit moest nodigen.
[4] IK zei: 'Bepaald niet, want Ik
houd nergens minder van het gezelschap van zulke super intelligente vrouwen dan
juist bij een maaltijd, want als hun tong eenmaal los komt, vergeten ze te eten
en te drinken, en iemand zoals wij zou zeker niet aan het woord komen zonder
eerst hun tong voor een poosje verlamd te hebben. Deze vijf vrouwen zouden
werkelijk meer dan voldoende in staat zijn iemand letterlijk dood te praten.
[5] Ten eerste zijn het dochters van
een zeer geleerde Griekse opperpriester van de god Apollo en de god Mercurius,
dat wil zeggen volgens hun heidense begrippen.
[6] Ten tweede hebben zij een mentor
gehad die heel goed thuis was in alle wetenschappen en die hun het hoofd pas
goed op hol heeft gebracht, want hij wilde hun alle oude wijzen helemaal door
en door leren kennen en begrijpen, maar bedacht daarbij niet dat al deze oude
filosofen van de bekende volkeren en naties elkaar in hoge mate tegenspreken,
en dat je, als je al deze wijzen kent en aanhangt, nooit tot een harmonisch
levenssysteem komt, en dat zulke mensen alleen maar een soort hoogmoedige
veelweters kunnen worden die uiteindelijk geen andere behoefte in zich voelen
dan nu en dan te laten zien hoe zeer zij in alle kennis en ervaring boven ieder
ander mens staan. En dat is ook bij deze vrouwen en zelfs reeds bij hun
kinderen en bedienden het geval. Praat maar eens met zo'n bediende, dan zul je
wel zien hoe vaardig hij met zijn tong is!
[7] Ten derde tenslotte zijn zij
vrouwen van priesters en in zekere zin zelf priesteressen, en moeten daarom ex
officio* (* Beroepshalve) zo verstandig
en wijs zijn, dat geen enkel ander mens hen op een of andere wijze kan benaderen,
-daarom gaan dan ook hun kinderen en bedienden hun als lichtende herauten, als
uithangborden van hun wijsheid voor, zodat de mensen uiteindelijk zich zo
moeten voelen dat ze zullen zeggen:'ja, als die al zo wijs zijn, hoe wijs
zullen dan wel de priesters en priesteressen zelf zijn!' ja, Mijn vriend, bij
die innerlijke levensgesteldheid verwaardigt de geest van hun mentor zich
natuurlijk niet om bij hen zijn belofte in te lossen!
[8] Heb je niet gemerkt dat zij Mij
nauwelijks bedankt hebben, en hoe zij meteen hun bedenkingen over de
onsterfelijkheid van de ziel begonnen uit te kramen toen Ik hun beloofde dat Ik
hen, als zij bij Mijn leer zouden blijven, ook altijd zou helpen en ook wil
troosten en sterken als zij Mijn naam aan zouden roepen, die zij samen met de
leer van hun mannen zouden horen?! Denk je soms, dat het er hun in ernst, echt
uit het diepst van hun hart, om begonnen was een tegenargument te horen? O nee,
het was hun er alleen maar om te doen Mij te laten zien, hoe buitengewoon wijs
zij zijn en hoe bijzonder geschikt voor het oprichten van een nieuwe
levensschool in Mijn naam! Nu zal je wel duidelijk zijn dat Ik juist bij het
middagmaal niet graag met zulke vrouwen samen ben. Maar na de maaltijd kunnen
ze wel komen, dat kun je hun door hun mannen laten zeggen.'
[9] JORED zei: 'Kijk, Heer en Meester,
precies zo heb ik me deze vrouwen altijd al voorgesteld, en ik kon hen ook
nooit zo erg goed lijden, omdat ze met hun kennis altijd minstens zo'n duizend
jaar voor wilden lopen! Want als je iets vertelde wat je dan toch ook geleerd
had en uit ervaring wist, kreeg je altijd te horen, ook al was het dan op heel
vriendelijke toon: 'Ik verzoek dringend daarover op te houden, anders moeten we
weggaan; want dat begrijp je niet en je zult het ook nooit begrijpen!' ja,
zelfs hun mannen moesten zich behoorlijk in acht nemen om in een discussie met
hen door hun vrouwen niet gecorrigeerd te worden. -Bij heel veel gelegenheden
dacht ik dat zo bij mijzelf, en nu zie ik pas duidelijk dat mijn gevoelens mij
niet bedrogen hebben, en ik zal hen dus zo ongeveer drie uur na de maaltijd bij
mij ontbieden.'
[10] IK zei: 'Heel goed! Ga nu echter
tegen de mannen zeggen dat Ik met één van hen een paar woorden wil wisselen!'
[11] Jored ging en riep de
Minervapriester. En die kwam meteen naar Mij toe en vroeg Mij wat Ik van hem
verlangde.
[12] En IK zei: 'Vriend, blijf vandaag
op het midden van de dag thuis bij jullie vrouwen, anders geeft jullie
aanwezigheid hier hun gelegenheid om Mij bij het middagmaal te overvallen met hun
stereotype wijsheden, en dat wil Ik niet, want Ik heb aan tafel tijdens het
eten graag rust! Maar om een uur of drie kunnen jullie met jullie zeergeleerde
vrouwen wel komen. Geef ze echter eerst wat onderricht in die dingen die jullie
al van Mij weten, opdat ze wanneer Ik spreek geen bedenkingen hebben of
opmerkingen plaatsen! Want jullie vrouwen zijn aanhangers van de leerstellingen
van Diogenes, en met hen is het moeilijk een diepgaand gesprek te voeren; zij
zijn bovendien ook nog aanhangers van het scepticisme, en dat is nog erger! Doe
dus wat Ik jullie nu gezegd heb! Zij zullen ons vanmiddag nog genoeg te stellen
geven! ,
[13] De priester bedankte Mij voor
deze raad en beloofde Mij dat hij het de vrouwen heel behoorlijk bij zou
brengen, en hij stond ervoor in dat zij zich in de zaal van Jored heel
bescheiden zouden gedragen.
[14] Toen ging hij weg en bracht de
boodschap ook over aan zijn collega's, die het daar helemaal mee eens waren,
hoewel het hun veelliever geweest zou zijn,als ze nu ook met ons weer naar
Jored hadden kunnen gaan, omdat het nu al bijna midden op de dag was.
[15] Zo werd dan deze niet
onbelangrijke zaak geregeld en het ergste deel van het heidendom van dit
plaatsje op een betere en lichtere weg geplaatst.
106
Een schriftgeleerde ondersteunt de opvattingen van de priestervrouwen
[1] Deze plaats was belangrijk, omdat
de tempel voor heel veel heidenen die van tijd tot tijd een pelgrimstocht
daarheen maakten, een tweede orakel van Delphi was, en deze priesters en
priesteressen waren daar al erg rijk van geworden. Van daaruit kon dan ook over
een groot deel van de Aziatische Grieken en Romeinen een beter licht uitgestort
worden, en daarom bleef Ik hier ook wat langer dan in de eerder bezochte
plaatsen van het kleine en eigenlijke, alsook van het grote en oneigenlijke
Galilea.
[2] Via dezelfde achterweg gingen wij
nu terug naar het huis van Jored om te voorkomen dat Judas Iskariot iets
verdiende, zoals hij gehoopt had; want langer dan tot de middag wilden al die
mensen niet wachten en sommigen lieten zich er zelfs teleurgesteld tegen de
leerling over uit dat hij hen zo aan het lijntje had gehouden en zij Mij toch
niet te zien kregen. De leerling verborg zich echter in het huis, omdat hij
bang was dat hij nu in plaats van zijn verwachte geld wellicht een andere
betaling zou kunnen krijgen.
[3] Zo kwamen wij in de zaal, en het
middagmaal was ook al toebereid en werd meteen opgediend.
[4] Vooraf zei IK echter tegen allen:
'Als de leerling komt laat hem dan, en doe alsof hij helemaal niet weg is
geweest!’
[5] Nauwelijks had Ik dat gezegd of
hij kwam de zaal al binnen en groette allen vriendelijk en deed ook alsof hij
ons 's morgens helemaal niet gemist had. Wij deden echter hetzelfde, en aten en
dronken heel opgewekt.
[6] Tijdens het eten werd weinig
gesproken, - alleen onze twintig nieuwe leerlingen spraken onder elkaar over
wat de priestervrouwen gezegd hadden, want zij hadden zulke glasharde
stoïcijnen nog nooit eerder meegemaakt. Dan weer maakte de een, dan weer een
ander daarover een opmerking.
[7] DE SCHRIFTGELEERDE onder hen, die
tevens kabbalist* (* Aanhanger van de joodse geheime leer) was en het later
helemaal verloren gegane boek van de 'Oorlogen van Jehova' goed kende -dat de
oud-Indiërs echter in de huidige tijd toch nog onder de naam Sen Scrit ('Ik ben
verborgen') bezitten -, zei: 'Toch moet je respekt voor die vijf vrouwen
hebben, want ze hebben veel meer geleerd dan het merendeel van de geleerdste
joden, en gezien vanuit onze natuurlijke levensomstandigheden kan men hun
buitengewoon gedegen opvattingen beslist niet afkeuren.
[8] In de ogen van een scherpzinnig
denker is de zichtbare dood van alle schepselen nu juist iets wat de Schepper
veel van Zijn grote glorie en majesteit ontneemt! Als Hij door Zijn almacht de
aarde met haar bergen en zeeën, maan, zon en alle sterren in stand kan houden,
waarom dan op z'n minst ook niet de mens zoals hij is, met lichaam en ziel?
[9] En al moet de mens dan na verloop
van tijd zijn lichaam afleggen en in een steeds zuiverder geestelijk wezen
overgaan, dan zou dat door de almacht van de Schepper immers toch wel kunnen
gebeuren door het lichaam langzaam maar zeker geestelijker te maken en
tenslotte zonder enige verstoring van het eigen bewustzijn in het zuiver
geestelijke over te laten gaan, of door de mens op een bepaalde rijpe leeftijd
in ieder geval zichtbaar te laten communiceren met de reeds helemaal overgegane
mensenzielen, om daardoor voor zichzelf en voor zijn naasten volledige
zekerheid te krijgen over het leven na de dood. Maar van dit alles is op deze
aarde vrijwel geen spoor te ontdekken.
[10] In de eerste plaats wordt de mens
al dommer en onbeholpener dan een dier in deze wereld geboren, en moet
jarenlang door zijn ouders verzorgd en gevoed worden voor hij kracht en inzicht
genoeg heeft om zichzelf te onderhouden, -en in de tweede plaats wordt hij,
wanneer hij dan een mens is geworden die zich vrij moet kunnen bewegen, door
een groot aantal wetten dermate beperkt en zodanig fysiek en geestelijk
gebonden, dat hij nauwelijks nog vrij kan ademhalen. En ik vraag me af, wat
staat daar dan voor hem tegenover? Niets dan het goede geloof dat het hem na de
dood beter en zelfs buitengewoon goed zal gaan wanneer alle moeilijk op te
volgen, door de wet opgelegde levensvoorwaarden vervuld zijn. ja, dat zou
allemaal goed en best zijn? als de mens daarvoor een zekere waarborg zou
hebben! Maar dáár zit bij alle mensen de grootste moeilijkheid!
[11] Men leest wel in de boeken dat de
mensen uit de voortijd met hun eenvoudige zeden zulke waarborgen gehad hebben.
ja, dat is natuurlijk heel mooi en het is werkelijk een felicitatie waard als
zij die gehad hebben! Maar ons, huidige mensen, kan men helemaal niet
feliciteren; want ons ontbreken zulke waarborgen ten enen male, en toch zijn
wij net zo goed mensen als de mensen uit de voortijd dat waren. Men zegt ons
weliswaar dat dat bij ons niet meer mogelijk is omdat wij te grof zinnelijk en
materialistisch zouden zijn geworden. Maar ik denk dat juist daar waar de mens
op dwaalwegen is geraakt, hetzij door zijn zwakheid geleid of door de een of
andere onzichtbare duivel verleid, dergelijke waarborgen uit een mogelijke
geestenwereld het meest naar voren zouden moeten treden om de dwalenden op de
juiste weg te brengen. Maar in het algemeen gebeurt er juist nooit iets
dergelijks.
[12] Dat wij met die paar mensen nu
juist het grote geluk genieten, U, Heer en Meester, bij ons te hebben, Die ons
door woorden en tekenen laat zien dat en hoe een mens tot een eeuwig en zuiver
geestelijk leven geroepen en bestemd is, geldt echter nog lang niet voor alle
mensen in de wereld, en zelfs voor ons slechts in zoverre wij van U moeten
geloven dat het zo is omdat Uw zuiver goddelijke tekenen en daden ons geloof
een vaste steun geven. Maar de werken van Mozes waren ook indrukwekkend, en
dwongen vooral de mensen van zijn tijd volkomen te geloven; naderhand hielden
al die buitengewone tekenen echter op, en de mensen werden zwakker en zwakker
in het geloof, en staan zodoende nu merendeels op het punt een eeuwig niet-zijn
als het grootste geluk te zien en dat reeds van te voren werkelijk te voelen.
Want voor het totale vergaan van de dingen hebben zij dagelijks talloze
bewijzen, maar voor het eeuwige voortbestaan zelfs niet één!
[13] Dat het er echter zo in deze
wereld voorstaat, zal hopelijk niemand kunnen betwisten, en men kan het de
priesteressen in deze tijd werkelijk niet kwalijk nemen als hun oordeel en de
mening die zij verkondigen, overeenstemt met wat zij in de hele natuur door
intensief onderzoek als juist bevonden hebben. Waarom kwam de geest van hun
gestorven leraar dan niet zoals hij het hun nog tijdens zijn leven met de hand
op zijn hart verzekerd had? En waarom gehoorzaamde Samuëls geest dan de machtspreuk
van de heks van Endor en voorspelde Saul zijn einde? ja, dat zijn dan toch wel
vreemde zaken waaruit een mens langs natuurlijk verstandelijke weg wel nooit
in der eeuwigheid wijs wordt!
[14] Men kan een mens door woorden en
onderricht weliswaar veellicht en rust verschaffen en dat met wonderbare
tekenen onderbouwen; maar van een overtuiging in het eigen, levende bewustzijn
is nog lang geen sprake! -Heer en Meester, deze opvatting valt toch heel goed
te verontschuldigen, wat vindt U er van?'
107
Het verkeer met gene zijde
Bewijzen
voor het voortleven na de dood
[1] IK zei: 'Voorlopig weinig of
helemaal niets, want je bent nog lang niet in staat om je van al het
geestelijke een waar, helder en juist begrip te vormen!
[2] Denk je soms dat de mensen zo door
God verlaten zijn, dat zij nu uit de geestenwereld helemaal geen bericht meer
krijgen? O, dan vergis je je deerlijk; maar de mensen hebben zich zelf van God
afgekeerd, zijn begonnen in de materie hun alles te zoeken en alleen daarvoor
bezig te zijn, en zo hebben zij zich dus helemaal van het geestelijke afgewend.
Geen wonder dat zij dan niets meer waarnemen en eigenlijk niets meer willen
waarnemen van de aan hen gezonden geestelijke waarborgen over het leven na de
volledige, lichamelijke dood!
[3] Hoe vaak zijn mensen die met de
geesten en met de engelen van God dialogen gehouden hebben niet door de joden
en de Farizeeën als brutale leugenaars gestenigd, omdat ze niets wilden horen
van een geest die hen vermaande! En daar dit vele honderdduizenden malen
voorkwam, is het dan een wonder dat iedere onschuldige ziener ophield en zijn
visioenen en meningen voor zich hield?
[4] Waren de oude Simeon en de oude
Anna in de tempel niet een bron van informatie uit de geestenwereld, omdat
beiden zich dagelijks urenlang met de engelen van God konden onderhouden en met
hen van gedachten konden wisselen? Maar wie geloofde hen? Men wilde zelf op een
bepaalde dag met ogen, oren en mond met de hemelse geesten contact hebben; ook
dat werd, toen Simeon dat vroeg, toegestaan. Wat zei men echter van dat
geweldige verschijnsel in de tempel? Dat Simeon en Anna in het geheim
samengewerkt hadden met de Essenen en de Egyptische tovenaars om voor dat vrome
spookverschijnsel te zorgen! Honderden tempeldienaren zijn daar toch met hun
ogen, oren en mond getuige van geweest! Waarom geloofden zij het dan niet?
[5] De latere hogepriester Zacharias
kreeg visioenen. Wie geloofde hem? Maar toen men merkte dat de visioenen van
Zacharias volkomen waar waren, wat deed men toen met hem?!
[6] Toen zijn zoon, Johannes, die van
de goddelijke geest doordrongen was, in de woestijn predikte, en de joden zich
door allerlei tekenen overtuigden van de volle waarheid van wat hij zei, hadden
zij toen niet kunnen doen wat hij hun geleerd had? O nee, zij werden alleen
maar erg kwaad en giftig van ergernis, grepen hem, wierpen hem in de
gevangenis, en -de rest weten jullie!
[7] Nu ben Ik hier, met de
allerhoogste geest van God, en laat jullie door woorden en daden zien dat dit
zo is, en toch twijfelen jullie aan de waarheid van Mijn woorden! Zeg nu zelf
eens: Wat voor grotere en nog betrouwbaarder waarborgen voor een leven aan
gene zijde moet Ik jullie dan nog geven?
[8] Of moeten mensen, die door de
onbegrensde liefde van de Vader voorbestemd zijn om volledig Zijn kinderen te
worden, niet zonder dat zij wat hun ziel betreft onder het gericht vallen in
deze wereld geboren worden zonder een reeds ontwikkelde, hogere bekwaamheid
voor het leven? Moeten zij niet pas door allerlei onderricht en oefening geheel
uit vrije wil kennis en vaardigheden opdoen en daardoor, als jonge, aankomende
scheppers zelf aan hun godgelijke levensvervolmaking werken, waartoe de Vader
in de hemel hun altijd alle mogelijke hulpmiddelen in de hand gaf en nog steeds
blijft geven?
[9] Waarom, zeg Ik dan tegen jullie:
'Handel volgens Mijn leer, dan zal het eeuwige leven zich vanzelf zo duidelijk
mogelijk in jullie openbaren!'? En als dat zo is, hoe kunnen jullie dan nog zo
blind zijn en zeggen dat die buitengewoon stoïcijnse vrouwen van deze priesters
eigenlijk gelijk hadden om zo te spreken? O jullie erg blinde dwazen! Als Ik
het wilde en het enig nut voor jullie zou hebben, zou Ik onmiddellijk jullie
geestelijke ogen kunnen openen, en dan zouden jullie zien datje aan alle kanten
door een leger van geesten omringd wordt! Maar wat zouden jullie dan zeggen? Ik
zegje: Precies hetzelfde als de stoïcijnse vrouwen! Jullie zouden dan, althans
innerlijk, zo oordelen:'Ja, zolang wij leven, voelen en zien, is het gemakkelijk
ons iets op de mouw te spelden; maar ga maar eens naar de begraafplaatsen en
maak dat de doden eens wijs, -die zullen daar toch niets meer van horen, zien
en voelen!' En Ik zeg jullie: Jullie hebben volkomen gelijk; want die zijn ook
zeker niet meer voorbestemd om te leven, hoewel ook in hen nog onder het
gericht vallende levensdeeltjes van de ziel aanwezig zijn, die na hun volledige
ontwikkeling ook eens voor een ander individu tot een vrij leven gewekt worden.
[10] Voor het eeuwige voortleven is
alleen maar de ziel van de mens voorbestemd; de materie kan als materie niet
voorbestemd zijn voor een eeuwig voortbestaan, omdat zij op zichzelf slechts
iets geestelijks is dat gericht is, dus enkel de voor een bepaalde tijd
vastgelegde wil van God is, die niet altijd zo kan blijven omdat in God, naast
al het andere, ook met name Zijn wil vrij is en een gedachte van God slechts
zolang vasthoudt als noodzakelijk is voor het bereiken van een hoger doel.
[11] Zonder God en buiten God kan er
in eeuwigheid nooit en nergens iets bestaan. Wat er is in de hele, eeuwige
oneindigheid, is uit God, en dus eigenlijk volkomen geestelijk. Dat het in een
wereld als vaste materie zichtbaar wordt, komt door de standvastigheid van de
Goddelijke wil; als die op zou houden een gedachte van God vast te houden, zou
voor een stoffelijk oog daarvan zelfs geen spoortje meer te ontdekken zijn,
hoewel de op deze wijze opgeloste gedachte van God geestelijk eeuwig in God zou
moeten voortbestaan.
[12] Zeg eens waar Ik dan de grond
vandaan heb gehaald waarmee Ik het meer heb opgevuld, of het materiaal waarmee
Ik gisteravond de aardse bezittingen van de arme vissers heb verbeterd, en waar
is de materie van de drie goden gebleven? Bij het meer en bij de vissers is
Mijn gedachte door Mijn wil vastgelegd, en bij de beelden is Mijn vastgelegde
wil losgelaten en Mijn oergedachte vrij en weer geestelijk gemaakt. En dat is
ook de verklaring voor de tekenen die Ik hier voor jullie gedaan heb. Voor het
feit dat Ik echter ook Heer van de geesten en al het leven ben, is deze zoon
Jorab, die eergisteravond door Mij uit de totale dood weer tot leven werd gewekt,
een duchtige getuige. Kan Ik jullie dan nog meer bewijzen geven voor het verder
leven van de ziel na de scheiding van het lichaam?'
[13] Toen zei DE SCHRIFTGELEERDE:
'Nee, mijn God, mijn Heer en Meester! Nu is mij alles helemaal duidelijk. Ja,
zo is het en het kan eeuwig onmogelijk anders zijn! Maar Heer, als nu straks de
vrouwen van de priesters mochten komen, laat mij dan alstublieft een poosje met
hen praten, dan zal ik hun Diogenes wel op zo'n manier uit hen verjagen dat zij
later beslist nooit meer aan een Diogenes zullen denken! ,
[14] IK zei: 'Ja, ja, doe dat, want
het staat Mij toch al erg tegen met allerlei stoïcijnen van doen te hebben!
Maar pas op dat je tenslotte niet aan het kortste eind trekt, want deze vrouwen
zijn op hun manier erg bekwaam en weten hun zaak te behartigen.'
[15] DE SCHRIFTGELEERDE zei: 'Heer,
daar zal ik met Uw hulp wel voor zorgen!’
[16] Nauwelijks had hij dat gezegd, of
daar arriveerden de vijf priesters met hun vrouwen.
108
De atheïstische toespraak van de welbespraakte vrouw van de priester
[1] De priesters en hun vrouwen
groetten ons en maakten voor Mij een diepe buiging, en Jored wees hun meteen
plaatsen aan aan onze tafel en zette hun brood en wijn voor. Toen zij uit beleefdheid
wat brood en wijn genomen hadden, begonnen de vrouwen al gauw luid met elkaar
te praten, met name de bijzonder intelligente, wijsgerige vrouw van de Minervapriester.
Recht tegenover deze vrouw zat de joods Griekse schriftgeleerde, die ongeduldig
wachtte om met de vrouw een gesprek te beginnen; want zij sprak nu over heel
andere, onbelangrijke zaken.
[2] Pas na ongeveer een uur ging het
gesprek over op een belangrijker onderwerp, namelijk het orakel van Delphi en
het van ouds her bestaande wereldorakel te Dodona. Pas bij deze gelegenheid zag
onze schriftgeleerde een mogelijkheid om met de vrouw een gesprek te beginnen,
waarover hij zich opwond omdat hij zolang op dit moment had moeten wachten.
[3] Maar des te intenser brak nu de
bui los. De vrouw beweerde namelijk, dat deze instituten nog steeds voor het
gewone volk een grote weldaad waren, omdat juist daardoor de mensen nog het
meest bij het domme geloof aan een voortleven van de zielen na de dood gebleven
waren. Want daar kregen de domme, zwakzinnige mensen nog steeds een heel goede,
en door het oude geloof geautoriseerde, gelegenheid om voor een klein offer met
hun gestorven vrienden te spreken, en dat was en bleef steeds juist, omdat men
de mensen tot op heden nog niets beters had aan kunnen bieden.
[4] Aan de stoïcijnse waarheid, die
door alle ervaringen werd bevestigd, en die voor hen de enig erkende was, had
het onopgevoede volk weinig, en daarom was het ook goed dat deze waarheid
slechts aan de priesters was toevertrouwd, zodat die wijs zouden zijn en
daardoor beter allerlei vrome bedriegerijen' voor het volk konden bedenken
waardoor het volk tijdens zijn korte levensduur volkomen gelukkig gemaakt kon
worden. Dat geluk was natuurlijk nooit voor de priesters weggelegd, daarom
hadden zij offers nodig om hun leven, dat overigens treurig en ellendig was,
beter te kunnen verdragen, en zij moesten zich troosten met de gedachte aan het
komende niet-zijn, dat geen gevoel, pijn en zorgen zou kennen.
[5] 'Ik zeg niet', sprak DE PRIESTERES
verder, 'dat er voor dit goede niets beters gegeven zou kunnen worden; maar
zolang dat niet gebeurt, is het bestaande nog altijd verreweg het beste. De
echte wijsheid leert ons, mensen, door doelmatige, maar steeds geheim te houden
middelen de mensheid in zijn algemeenheid in een zo goed mogelijk te verdragen,
gelukkige levenstoestand te brengen en te houden. Pas daardoor krijgt de mens
zijn zedelijke waarde en is hij in staat een bruikbaar lid van de menselijke
maatschappij te worden. Daarom kan dan ook de op zichzelf beklagenswaardige
priesterstand, die inzicht heeft in de zuivere, maar zeer treurige waarheid,
nooit genoeg door alle leken gewaardeerd worden, want al het wel en wee van de
mensen hangt enkel en alleen af van de zich voor de mensheid opofferende
priesterstand
[6] Veronderstel eens dat alle
priesters en priesteressen op een keer tegen het volk zouden samenzweren en het
de volle, zuivere waarheid zouden zeggen en het hele gedoe van het vrome bedrog
zouden onthullen. Dat zou zeker de verschrikkelijkste chaos onder de mensen
veroorzaken. Niets zou de mensen dan nog heilig zijn, en de sterkere zou de
zwakkere als een wild beest aanvallen en verscheuren, ja, men zou de pasgeboren
kinderen slachten en de honden als voedsel geven. Kort en goed, de mens zou al
gauw zijn eigen vijand worden en een vreselijke vijand van al het leven, iets
wat wij in feite ook voor onszelf en onder elkaar naar waarheid zijn.
[7] Want wij kennen geen god -behalve
de god, die uit onze fantasie voortkwam. Wij kennen wel iets, namelijk dat er in
de grote natuur geheime krachten zijn waaraan onder vele, verschillende,
toevallig optredende omstandigheden ook de mens zijn treurige bestaan dankt,
maar deze krachten zijn net zo min bepaalde intelligente en van zichzelf
bewuste godheden, als dat het water een godheid zou zijn omdat het door zijn
volkomen stomme, blinde zwaartekracht steeds naar beneden stroomt, wat aloude
ervaring geleerd heeft omdat men nog nooit een beek tegen een berg naar boven
heeft zien stromen en kabbelen. Daarom zijn duizend goden en het grootste
bijgeloof onnoemelijk veel heilzamer en nuttiger voor een mens dan welke
zuivere waarheid dan ook. Wel, wat geeft het wat voor geloof een mens van de
wieg tot het graf heeft gehad, als dat geloof hem maar een duidelijke
verzekering gaf voor een dragelijk en voortdurend leven van de ziel na de
lichamelijke dood?
[8] Wat kan een domme ijveraar van de
waarheid tegen ons inbrengen als wij zeggen: 'Voor de mensen is iedere
godenleer goed die hen aan wat voor hoger goddelijk wezen dan ook laat geloven
en hun volledig de verzekering geeft van een eeuwig leven van de ziel na de
dood!'? Op zichzelf is iedere godenleer vals en gelogen, alleen de daarvan
afgeleide zedelijke wetten zijn goed. Er is echter ook -als er een leven na de
dood is -nog nooit een mens teruggekomen om ons priesters ter verantwoording te
roepen en eventueel te zeggen:'O jullie gemene booswichten, waarom hebben
jullie mij toch met zulke kolossale leugens, met valse leerstellingen, op zo'n
schandelijke wijze bedrogen?'
[9] Heus, als er een leven van de ziel
na de dood zou zijn, dan zouden zulke zielen die door ons zo erg bedrogen zijn,
zich al heel lang zichtbaar en geloofwaardig op ons gewroken hebben, of zij
zouden ons, onze ellende ziende, een nadere uitleg over god en over het leven
van de ziel na de lichamelijke dood gegeven hebben! Maar omdat er na de dood
van de mens, net als van ieder dier, geen leven meer is en kan zijn, daarom
komt er ook geen geest meer te voorschijn om zich op ons te wreken omdat wij
hem in deze wereld zo erg belogen en bedrogen hebben, en wij zullen ons
daarover ook beslist geen onnodige zorgen maken.
[10] Mensen hebben hier op deze aarde,
afhankelijk van de klimatologische bodem en wateromstandigheden, verschillende
talenten en eigenschappen. De een is reuze sterk, de ander zwak als een vlieg.
De een heeft een scherp verstand, en een ander is daarbij vergeleken dom als de
nacht. De een heeft de scherpe blik van een arend en zijn naaste is blind. De
een heeft, dank zij zijn grote scherpzinnigheid een ongelooflijk opmerkings - en
combinatievermogen, dringt gemakkelijk door in alle diepten van de werking van
de geheime natuurkrachten, en is weldra in staat deze op kleinere of grotere
schaal na te bootsen, en andere mensen die deze eigenschappen niet hebben,
verbazen zich over hem en zien hem haast voor een god aan. Weer anderen kunnen
duizend jaar de altijd actieve en bezige natuur bestuderen zonder iets te
vinden, en zij vinden ook niets uit, hoewel zij toch ook mensen zijn.
[11] Maar ondanks al die buitengewoon
wonderbaarlijke eigenschappen waarmee de mensen op deze aarde zo vaak begiftigd
zijn geweest, moesten zij tenslotte toch sterven, en geen sterveling heeft ooit
weer iets van hen gezien. En daarom zeggen wij, hoewel wij jullie
wonderbaarlijke gave, die vrijwel nog nooit met die kracht voorgekomen is, in
zeer hoge mate bewonderen, dat ook jullie allen, net als wij, net zo zullen
verdwijnen van deze aarde als al jullie grote voorgangers. Slechts hun
verschillende leren en hun daden en werken zijn nog bij hun volgelingen in
herinnering gebleven, en dat zal in de loop der tijd ook met jullie het geval
zijn, waar jullie natuurlijk niets aan hebben omdat je, als je niet meer
bestaat, ook niets meer nodig zult hebben.
[12] Dat is tot op heden zo onze opvatting
over het bestaan en over de bestemming van de mens, die door de ervaring van
alle volkeren der aarde goed gefundeerd is en tot op heden de enig ware is. Dat
er buiten deze enig ware levensbeschouwing bij alle volkeren nog een aantal
prachtige fantasieën bestaat over een eeuwige levensbestemming van de mensenzielen
na de lichamelijke dood, weten we heel goed; maar wat staat voor hun waarheid
in? Soms de beelden uit de dromen van de mensen, of de fantomen van een
koortsig verhitte fantasie? O, dat zijn allemaal slechts producten van de
verschillende levensstadia van de mens, zolang zijn hart klopt! Als dat niet
meer klopt, zijn ook de dromen en koortsverhitte fantomen opgehouden, en
hiermee het bestaan van de mens en zijn verwachtingen die vaak zo mooi zijn!
-Ik heb nu gesproken, neemt u nu het woord, meester uit het rijk der goden, en
geef ons iets beters!’
[13] Tijdens deze tamelijk
uitgebreide, puur atheïstische toespraak van de priesteres werd de
schriftgeleerde al behoorlijk kwaad, omdat hij de steeds maar doorgaande logica
van de priesteres nergens kon onderbreken om haar de mond te snoeren. Maar nu
kwam voor hem het zo lang verwachte ogenblik, en hij haalde zo diep mogelijk
adem om kort en krachtig heel zwaarwegende tegenargumenten op de priesteres af
te vuren.
[14] Pas toen hij met zijn adem in het
reine was, zei HIJ met een veelbetekenende blik: 'Luister, ontzettend levenloze
en goddeloze Minerva van een priesteres! Heb je als bijzonder wijze, heidense
vrouw, het Romeinse spreekwoord nooit gehoord dat luidt: ' Quod licet Iovi, non
licet bovi!'?* (* Wat Jupiter mag, is een os niet toegestaan')
[15] Vlug zei DE PRIESTERES: 'Beste
vriend, slaat dat op mij of op jou? In de huidige situatie schijnt het
werkelijk meer op jou te slaan dan op mij, want ik denk er niet aan ooit iemand
met onzorgvuldig gekozen, ongecontroleerde woorden te willen beledigen, -wat
bij jou zojuist echter wel het geval scheen te zijn. Als er een Jupiter
bestaat, dan zal hij er wel voor zorgen dat een os hem niet na zal doen; maar
als er geen Jupiter is, staat de os, omdat die er in ieder geval wel is,
duidelijk hoger dan de niet bestaande god. Heus, vriend, als je hele wijsheid
bestaat uit zulke tot nog toe heel ontoepasselijke zinspreuken, dan zou ik je
leraren wel eens willen leren kennen! Die moeten er bij daglicht niet bepaald
esthetisch hebben uitgezien! Kun je me misschien nog meer van zulke spreuken
laten horen?'
109
Gedachtenwisseling tussen de schriftgeleerde en de priesteres
[1] Deze tamelijk vinnige opmerking
van de priesteres bracht de schriftgeleerde tot betere gedachten en hij zag nu
in, hoe lomp zijn Romeinse spreuk was en hoe zinloos hij die gebruikt had.
[2] HIJ bezon zich en zei: 'N u, nou,
beste vriendin, zo heb ik het toch immers niet gemeend; ik bedoelde alleen maar
dat het je, omdat je helemaal niets weet over een ziel en over een verder leven
daarvan ook na de lichamelijke dood, en ook niet over een enige, waarachtige
God, en je ons alleen maar de eeuwige dood predikt, niet past zo te spreken
alsof jij alleen alle wijsheid van de hele wereld zou bezitten, en alsof je
ons, die het tienduizend maal beter weten, met jouw oude Diogenes kraam de les
kunt lezen alsof wij daar nog nooit iets over gehoord zouden hebben. Wij willen
jullie arme blinden nu alleen maar iets beters geven; en dat maakt dat wat jij
deed helemaal niet paste wat ons nu ten opzichte van jullie wel past! Jullie
moeten naar ons luisteren, maar wij niet naar jullie, omdat wij maar al te goed
weten hoe het met jullie gesteld is en waaruit jullie innerlijke Diogenes
wijsheid bestaat die wij bij jullie moeten wegnemen. En zo ongeveer moetje de
betekenis van mijn spreekwoord zien.'
[3] DE PRIESTERES zei: 'Laat jouw
spreekwoord betekenen wat het wil, dan heb je het toch niet gebruikt als iemand
die gezien zijn uiterlijk als Griek alles gelegen moet zijn aan ontwikkeling,
gedrag, fatsoen en menselijkheid, maar als een echte onbehouwen Jood. Ik zegje
dit nu alleen maar zo, om je te laten beseffen dat we hier fijnere manieren
hebben dan die het volk van God bij jullie in Jeruzalem misschien heeft.
[4] Het lijkt me echt de moeite waard
de god nader te leren kennen die zo'n volkje als het zijne heeft uitgekozen!
Heus, ik zegje: zo'n god moet erg te beklagen zijn! Als je ons onderricht wilt
geven en Diogenes uit ons hoofd wilt praten, moet je heel anders tegen me gaan
spreken, anders zal je, omdat je slechts een leerling van de grote meester bent
-en beslist niet de belangrijkste -bepaald geen goede zaken met ons kunnen
doen! Beheers je daarom wat beter!’
[5] DE SCHRIFTGELEERDE zei: 'Laten we
er over ophouden en meteen tot de hoofdzaak overgaan! Zie je niet, dat wij
leerlingen allen in een ware God en in de onsterfelijkheid van de menselijke
ziel geloven? Ja, waarom jullie dan niet? Wij zijn er allemaal volkomen van
overtuigd, en we zijn toch ook mensen! Hoe komt het dan dat jullie totaal niet
overtuigd zijn van dat alles, wat nu toch al voor ieder mens die wat dieper
nadenkt, een uitgemaakte zaak is en ook heel goed wordt ingezien?
[6] Kijk, ik kan jullie vertellen hoe
dat komt. Het is een straf voor jullie van de ware God van Israël, waardoor
jullie je steeds moeten laten plagen door het verschrikkelijke gevoel van de
eeuwige dood, omdat jullie de volkeren de hogere levenswaarheid die zij vroeger
ooit bezeten hebben, onthouden hebben en hen vanwege jullie luxueuze leventje
en nietsdoen, in plaats van met de lichte waarheid enkel met allerlei leugens
en bedrog hebben afgescheept!
[7] Jullie hebben je aan het volk voorgedaan
als de ware dienaren en onsterfelijke vrienden van de goden en jullie eisten
vaak grote en soms zelfs gruwelijke offers van het arme, door jullie door en
door belogen en bedrogen volk; daarom heeft God jullie het innerlijke,
overtuigende gevoel van het zieleleven ontnomen en het gevoel van de eeuwige
dood in jullie gelegd, en jullie grote wijsheid bestaat er nu in dat jullie
voelen en duidelijk beseffen dat de eeuwige dood in jullie huist!
[8] Juist daarom kunnen jullie er ook
niet meer achterkomen dat het nog steeds bestaande verkeer tussen de hier
levende mensen en de overgegane zielen nog net zo bestaat als het altijd
bestaan heeft bij mensen die bij de oude waarheid gebleven zijn.
[9] En laat me jullie nu nog het
volgende zeggen! Het buitengewoon belachelijke, domme heidendom is bij jullie
nu weggevaagd, en jullie zullen het hopelijk verder nooit meer opnieuw
vestigen; neem daarom de leer die jullie van jullie brave mannen zullen horen,
in je hart op en leef en handel daarnaar, dan zal het in jullie weer
teruggekeerde, overtuigende gevoel van het leven van de ziel na de lichamelijke
dood wel weer verschijnen en jullie de enige, ware God en Heer laten erkennen,
die jullie niet voor de eeuwige dood, maar voor het eeuwige leven geschapen
heeft, wanneer jullie je dat waardig wilt maken langs de weg van een heel
andere wijsheid dan die van jullie uiterst domme Diogenes! -Heb je mij begrepen?'
[10] DE PRIESTERES zei: 'O ja, heel
goed! Je hebt nu wel echt verstandig gesproken, maar het zijn helaas alleen
maar woorden zoals wij die ook heel vaak van onze gestorven mentor gehoord
hebben! De woorden op zichzelf zijn heel goed, -het is alleen jammer dat zij
voor ons helemaal geen overtuigingskracht bezitten! Als onze ouders zich,
misschien een paar duizend jaar geleden, van een mogelijke, ware god hebben
afgewend, dan kan het toch onmogelijk onze schuld zijn dat diezelfde enige en
enig ware god ons onschuldige nakomelingen van die mogelijke zondaars nog
steeds zo haat dat hij ons hart voortdurend met de eeuwige dood plaagt! Mocht
dat echter wel zo zijn, dan bedanken wij voor jullie enige, ware god! Dan geeft
onze Diogenes met zijn leer over de te verwachten eeuwige vernietiging een
veel grotere troost dan jij ons nu geeft met het uitzicht op het herkrijgen van
het gevoel van het eeuwige leven in onze zielen! Nee, dat zou me een mooie
alwijze en almachtige god zijn, die zo'n mateloze toorn tegen een schepsel
blijft koesteren, dat al die duizenden voorbijgegane winters niet in staat
waren deze eindelijk eens af te koelen!
[11] Ik zou me een ware god hoogstens
voor kunnen stellen als een zeer grote, zuivere liefde, omdat liefde het
element is dat eigenlijk alles verwekt en leven geeft; maar me een god
voorstellen als een zeer grote toorn, zou voor mij echt onmogelijk en
ondenkbaar zijn! Ook wij heidenen hebben wel toornige goden, -maar zij hebben
als symbolische beelden hun plaats in de onderwereld, omdat daarvandaan zelden
iets goeds te voorschijn komt; want in de onderaardse gaten en holen wonen
gewoonlijk slangen, draken en verscheurende wilde beesten, en ook zwavel, pek
en verschrikkelijk, alles vernietigend, verterend vuur horen daar thuis. Omdat
daar zulke kwade dingen huizen, hebben wij alle slechte en lage hartstochten
als duistere, vertekende beelden in de onderwereld geplaatst.
[12] Maar onze begrippen van de goede
goden zijn allemaal zodanig, dat deze heel goed afgeleid kunnen worden van de
zuivere liefde. Machtige, wijze ernst gepaard met liefde, is datgene wat wij
ons voorstellen van een juist begrip voor een god die ergens in of boven de
sterren woont; en om onaangename toorn en te verafschuwen wraak voor te stellen
hebben wij de symbolen van de furiën. En zo, vriend, hebben wij, heidenen,
altijd nog de beste en voor ieder zuiver mensenverstand redelijkste begrippen
van een waarachtig goddelijk wezen! -Wat heb jij daar nu op te zeggen?'
110
De uiteenzetting van de schriftgeleerde over het wezen van God
[1] DE
LEERLING zei: 'O beste, wijze, heidense priesteres! Je praat volgens jouw
begrippen weliswaar wijs en je hebt van de goede godheid bepaald geen
verwerpelijke opvatting, - maar desondanks ken je het ware wezen van God niet,
en als je het zou kennen, zou je met de wijzen uit de voortijd uitroepen:
'Verschrikkelijk is het voor een zondaar om in de handen van de almachtige God
te geraken! 'God is wel vol oneindige liefde voor degenen die Hem kennen,
liefhebben en Zijn geboden houden, -maar duizendmaal wee voor degenen die Hem
niet willen kennen of, als zij Hem en Zijn geboden wel kennen, zich in hun hart
toch van Hem afkeren en Zijn geboden niet houden!
[2] Kijk, de geschiedenis laat ons
verbazingwekkende voorbeelden zien van verzengende toorn gerichten over hele
volkeren omdat zij God niet meer wilden erkennen en alleen maar deden wat hun
zinnen bevredigde! Omdat God dus zulke grove, totaal verstokte zondaars en
tegenstanders van Zijn heilige wil altijd met de onverbiddelijkste, hardste
straffen kastijdde en die straffen zelfs vaak tot de kinderen en kindskinderen
uitstrekte, kunnen we niet anders dan als vaststaand aannemen dat in de enige
en alleen ware God ook toorn en wraak woont, en dat des te zekerder, omdat men
die eigenschap ook heel overheersend in al Zijn schepselen aantreft!
[3] Bij ons schepselen komt het er nu
alleen maar op aan, met welke van de in ons aanwezige eigenschappen wij ons
voornamelijk geïdentificeerd hebben en waarnaar wij handelen; want met
diezelfde, gelijke eigenschappen zal God zich ook ten opzichte van ons
gedragen. Zijn wij goed, wijs, liefdevol tegenover God en onze naasten, en
barmhartig, deemoedig en geduldig, dan zal God ook altijd zo tegenover ons
zijn. Hij zal in ons het bewustzijn van het eeuwige leven opwekken, en wij
zullen een overvloed aan zegeningen ontvangen. Zijn wij echter het tegendeel,
dan zal God tegenover ons ook zo zijn en ons voortdurend tuchtigen, en dat net
zo lang tot wij ons volledig volgens Zijn wil verbeterd hebben. En kijk,
daaruit bestaat dan ook de hoogste rechtvaardigheid van God, zonder welke
eigenschap God onmogelijk een volkomen waarachtige God zou zijn!
[4] Want God, de alziende, alwetende
en alvoelende, moet vast en zeker toch ook in staat zijn om te beoordelen wat
goed en wat slecht is, dat wil zeggen, wat volgens Zijn eeuwige orde is, of
daartegen, en Hij moet dan het schepsel, dat Hij begiftigd heeft met verstand
en een vrije wil, en dat Hij tot een hoger levensdoel op deze aarde wil
verheffen, door een juiste opvoeding ook hetzij de les lezen of straffen.
[5] Onze enige, ware God is daarom
alles in alles. Hij is de hoogste, zuiverste liefde, maar ook de hoogste,
onverbiddelijkste gerechtigheid Zelf. Beste vrouw, als je myriadenjaren zou
leven, maar steeds weer tegen de gekende wil van God in zou gaan, zou Hij je
niet verhoren ook al bad je Hem duizenden jaren op je knieën of Hij je uit je
ellende zou willen bevrijden. Maar zodra je je vermant om in alle ernst Zijn
wil door je daden tot de jouwe te maken, dan zal God je ook verhoren en zal Hij
je helpen in die mate waarin jij Zijn wil hebt aanvaard. Kijk, dat is een ware
en juiste voorstelling van de enig ware God die de hemelen en deze aarde en
alles wat er is uit Zichzelf heeft geschapen! Wat vind je daar nu van?'
[6] DE PRIESTERES zei: 'Ja, ja, dat
klinkt al beter en er zit veel in van wat je in de natuur terugvindt! Maar ik
ben een zelfstandig denkend wezen, ik heb denkvermogen en rede, en ik zoek en
vind geen god, -en waar vind ik iemand om mij de aangetoonde, ware goddelijke
wil mee te delen, zodat ik die dan kan opvolgen? Of heb ik vóór dit bestaan van
mij ooit met de absoluut ware god een bepaald contract afgesloten waarin de
voorwaarden staan waaronder ik in deze wereld geboren moest worden en wat ik
dan moest doen ?
[7] Nee, daar kun je niets over
navragen, maar de mens komt zonder het te weten en te willen op deze wereld,
moet zich eerst vanwege zijn onbeholpenheid en zwakheid heel veel van zijn
sterke ouders laten welgevallen, wat echter goed is omdat het zwakke kindmens
zonder hun hulp beslist binnen zeer korte tijd te gronde zou gaan. Mettertijd
wordt het kind echter een sterk mens, en dan vermindert de absolute gehoorzaamheid
aan de ouderlijke wil aanmerkelijk, -maar dan komt de gehoorzaamheid aan een
hogere wil, de wil van God, die een mens tot aan zijn dood belemmert om zijn
leven in te richten zoals hij dat zelf wil. Wel, als je dat van tevoren met een
god afgesproken zou hebben, zou dat wel in orde zijn, maar daar kom je niets
over te weten en je kunt het ook niet levendig in je herinnering terugroepen!
[8] Wij mensen zijn duidelijk door een
grote macht en kracht in het leven geroepen. Dat leert ons ons zelfbewustzijn.
Wie echter die kracht is en hoe zij er uit ziet, is een heel andere vraag. Wij
komen hoogstens te weten dat zij ergens moet zijn, omdat iedere werking toch
een oorzaak moet hebben. Maar waar zit die oorzaak, wat is het, hoe ziet die er
uit, en hoe werkt en handelt zij? Wie kan haar zoeken, wie kan haar vinden, en
wie kan haar stem horen en haar wil, en wie kan haar gezicht zien?
[9] Wat wij van deze kracht en macht
weten, weten wij tot op heden alleen maar uit de mond en uit de vrome fantasie
van de mensen, en merendeels van diegenen die door hun bijzondere vaardigheden
ook meer met de geheime krachten van de grote natuur vertrouwd waren en deze
vaak ook in verbazingwekkende omvang tijdens hun leven aan zich dienstbaar
konden maken. Dit soort mensen, dat weliswaar zeldzaam is, die wij in zekere
zin halfgoden noemden, gebruikten hun natuurlijke gave dan ook gewoonlijk om de
mensen in naam van een ofmeer goden onderricht en wetten te geven; en de
lichtgelovige, blinde volkeren geloofden hen dan ook heilig en hielpen de
wonderdoeners zelfs bij het maken van ondragelijk harde wetten voor henzelf en
hun nakomelingen en sanctioneerden deze met de gruwelijkste straffen hier en
aan gene zijde. Wanneer dan andere wijze mensen, die ook met heel veel
buitengewone eigenschappen begaafd waren, het beste met de mensen voor hadden
en de oude verroeste onzin op wilden ruimen, dan werden zij vaak al gauw
beklagenswaardige offers van de oude, gruwelijke wetten. En dat is op deze aarde
altijd al zo geweest en zal ook verder wel zo blijven, omdat de natuur en de
temperatuur van onze aarde zo is dat op haar bodem het waarachtig goede nooit
lang stand houdt, maar het slechte en kwade des te hardnekkiger en
onveranderlijker blijft.
[10] Strooi maar eens zuiver zaad in
een zorgvuldig geschoonde akker, dan zal daartussen toch altijd onkruid
opschieten! Strooi echter onkruidzaad op een stuk grond, en je zult niet één
tarweaar zomaar temidden van het onkruid zien opkomen! Daarom moet de mens het
goede altijd met bijzondere vlijt verzorgen, en heeft hij daarbij zijn handen
vol om het tegen allerlei kwaad te beschermen. Maar ondanks alle vlijt en ijver
van menig achtenswaardig mens wordt dan in de loop van de tijd toch alle moeite
en inspanning te niet gedaan, zoals bij een grote, mooie stad die eens vol
wereldse luister was, maar waarvan men later nauwelijks meer weet waar zij
gelegen heeft.
[11] Ik zegje, datje mij daarnet
werkelijk een heel aannemelijke definitie gegeven hebt van het begrip god; maar
jij als spreker bent een mens, en ik, je toehoorster, ben ook niets anders, en
ik kan je alleen maar zeggen: jouw betoog was echt niet in tegenspraak met de
hogere rede, -maar er ontbreekt toch het belangrijkste aan, namelijk het
noodzakelijke, duidelijke bewijs dat er werkelijk zo'n god bestaat waarover
jij zoveel goeds en aannemelijks hebt gezegd. Kun je dat geven, dan heb je aan
ons allen een goed werk verricht, en zullen wij je weten te prijzen.'
[12] DE SCHRIFTGELEERDE zei: 'Dit
doorjou verlangde bewijs kan niemand anders dan alleen maar jij jezelf geven, -
ook God kan dat niet; want het moet pas door het handelen volgens de ware,
geopenbaarde wil van God in jezelf duidelijk worden! Want juist dat is, als een
levende, waarachtige bevestiging voor het bereiken van het eeuwige leven, het
herkenningsteken dat aantoont dat de aan de mens geopenbaarde wil van God niet
het woord van een mens is, maar het woord van de eeuwig ware, levende God, dat
in zichzelf leven, liefde, kracht en wijsheid is. -Meer kan ik je niet zeggen,
omdat dit op zichzelf voldoende is voor ieder die daarnaar wil leven en
handelen; met het uitoefenen van allerlei kritiek bereik j e echter nooit iets
voor het leven van je ziel. Wil je echter nog meer weten, wend je dan maar tot
onze Heer en Meester, die zal.ie wel verder kunnen informeren! ,
[13] DE PRIESTERES zei: 'Vriend, ook
zonder die raad van jou, die hier totaaloverbodig is, wist ik dat wel! Maar jij
begon meteen tegen ons te praten en daarom vereiste de beleefdheid dat we met
jou spraken; nu schijn je echter aan het eind van je wijsheid te zijn, en
daarom verwijs je mij naar de grote, wijze meester! Dat is best, maar als je
dat meteen in 't begin gedaan had, zou dat mij en ons allen liever geweest
zijn.'
111
De weg om God te leren kennen en lief te hebben
[1] Daarop zei de schriftgeleerde
niets meer; maar IK zei tegen de priesteres: 'Luister, erg wijsgerige
priesteres, het maakte niets uit of Ik of deze leerling met je sprak, want
ieder van Mijn leerlingen die wat dan ook in Mijn naam zegt, kan alleen maar
datgene zeggen wat Ik hem Zelf in de mond leg! Hij heeft je precies gezegd wat
Ik je gezegd zou hebben! Dat jullie egocentrische stoïcijnen niets dan de dood
en de uiteindelijke volledige vernietiging van jullie bestaan in je voelen, is
alleen maar jullie eigen schuld.
[2] Waarom zijn er dan zoveel heidenen
die, net als de beste joden, niet alleen maar zonder te twijfelen geloven aan
het voortleven van de ziel na de dood, maar zich dat ook innerlijk in hoge mate
en levendig bewust zijn?! Waarom is dat bij jullie dan niet het geval?
[3] Ik zal jullie echter vertellen
waar dat aan ligt! Kijk, dat komt door jullie hoogmoed, jullie eigenliefde, en
de begeerte om bij de mensen als hoogdravende veel en zelfs allesweters te
schitteren en ieder ander met jullie oude, wijsgerige brokken in het stof te
doen bijten! Wie kan er iets tegen jullie zeggen of jullie wat aanraden, als
jullie er altijd alleen maar op uit zijn dat iedereen naar jullie luistert –maar
jullie niet naar iemand anders? Dat is echter de gevaarlijkste soort hoogmoed,
en daarop slaat de spreuk: Wie geen raad aanneemt, is ook niet meer te helpen!
[4] Zolang jullie vasthouden aan deze
hoogmoed, zullen jullie ook in plaats van het leven, slechts de eeuwige dood in
je voelen; want hoogmoed drijft de ziel met alle kracht in het vlees van haar
lichaam, en daardoor wordt zij, omdat zij zich steeds meer opblaast, volledig
één met haar vlees en in die toestand kan zij dan niets anders meer voelen en ervaren
dan de dood van haar lichaam.
[5] Als de ziel echter helemaal
afstand doet van haar hoogmoed en zich verdeemoedigt, isoleert zij zich ook
steeds meer van het grove vlees van haar lichaam en staat daarmee alleen maar
door de aan haar verwante zenuwgeest in verbinding. Als deze situatie bij een
ziel eenmaal is ingetreden, zal zij ook leven in zich voelen, en zal zij
ernaar streven zich ook steeds meer in te spannen voor de naastenliefde en
daardoor ook voor de zuivere liefde tot God, die zij in haar deemoed ook snel
en moeiteloos zal vinden. Daardoor wekt zij ook haar geest aan gene zijde uit
God en begint daarmee één te worden. Als dat eenmaal gebeurt, wordt zij reeds
opgenomen in het volmaakte, eeuwige leven en zij gaat daardoor steeds meer in
alles op God lijken, en heeft dan een helder inzicht gekregen in het eeuwige
leven.
[6] Zolang een ziel echter in haar
wereldse hoogmoed volhardt en zich door haar naasten overmatig laat bewieroken,
begraaft zij zich steeds verder in haar grove vlees en daardoor ook
noodzakelijkerwijs steeds verder in de dood van het vlees. Welke woorden en
welke daden en tekenen moeten dan een van de dood vervulde ziel het bewijs
kunnen leveren dat zij na de lichamelijke dood verder leeft, en dat er slechts
één waarachtige God is?!
[7] Je vindt nu wel dat een zeer
wijze, alwetende, almachtige god zo'n mens toch op de een of andere manier wel
een licht zou kunnen geven, zodat hij gewaar zou kunnen worden hoe hij er voor
stond. Dat doet God altijd; maar hoogmoed laat niet toe dat de mens zich dat
alles realiseert.
[8] Ik zeg jullie: Wie ook maar ooit
begint te denken dat er een god is die alles wat bestaat geschapen heeft en
alles onderhoudt en bestuurt, die zal ook snel inzien dat alles wat bestaat,
goed en doelmatig is ingericht. Hij zal door het wijze bestel ook al gauw
beseffen dat de Schepper van alles wat bestaat, zeer goed moet zijn. Als een
mens daar vaak aan denkt, en zo Schepper en schepsel beoordeelt, zal hij de
Schepper gaan liefhebben en de liefde tot God zal zich van dag tot dag steeds
in het hart van die mens vermeerderen en hechter worden, en deze liefde is nu
de geest van de mens van gene zijde, die met zijn licht de ziel doordringt en
met zijn warmte de ziellevend maakt. En als dat eenmaal bij de mens het geval is,
is het hem ook niet meer mogelijk ooit te denken dat hij de dood in zich heeft.
[9] Dat voor ieder mens de
mogelijkheid bestaat om dat op eenvoudige wijze bij en in zichzelf te
verwezenlijken, is af te leiden uit het feit dat ieder mens ogen heeft om te zien,
oren om te horen en reukzin heeft en smaak en gevoel, en bij dat alles
verstand, rede, en handen en voeten, en een vrije wil waarmee hij naar believen
zijn ledematen kan activeren en zijn liefde kan regelen. Zo toegerust, ziet hij
de zon op en ondergaan, -en ook de maan. Hij ziet de sterren en talloos vele
soorten schepselen, die hij kan bekijken en waardoor hij God de Heer steeds
meer en beter kan leren kennen.
[10] Iedere berg, iedere vlakte met
zijn vele vruchten, iedere rivier, alle verschillende, op allerlei wijze
versierde grassen, planten, struiken en bomen getooid in al hun schoonheid, en
alle dieren geven hem immers toch stof genoeg om over hun ontstaan en bestaan
na te gaan denken.
[11] Als een mens daar echter over
nadenkt, zal een innerlijke stem hem zeggen dat dit alles niet zo maar vanzelf
en uit zichzelf kon ontstaan, maar dat er een zeer wijze, liefdevolle en
almachtige Schepper geweest moet zijn die dit alles geschapen en geordend
heeft, het nu nog steeds in stand houdt en op een steeds meer veredelde en
volkomener wijze eeuwig verder in stand zal houden, omdat Hij het sinds voor
het mensenverstand onvoorstelbare tijden tot op heden onderhouden heeft.
[12] Wie zich zo een God en Schepper
voorstelt, moet toch ook wel een steeds grotere achting voor Hem en liefde tot
Hem in zich wakker roepen. Als die er eenmaal is, begint ook het innerlijke
levend worden van de ziel in haar geest, dat toeneemt naarmate de liefde tot
God toeneemt, welke toename des te gemakkelijker plaatsvindt omdat de liefdegeest
de ziel steeds meer verlicht waardoor zij over het wezen van God steeds meer
duidelijkheid krijgt.
[13] Heeft een mens op deze wijze de
weg naar God en dus tot het ware, eeuwige leven gevonden, dan kan hij die uit
naastenliefde ook aan zijn naasten wijzen en hen op de juiste wijze leiden, en
hij zal daarvoor door God met nog meer licht en wijsheid begiftigd worden, en
zijn leerlingen zullen hem liefhebben en met al het nodige ondersteunen.
[14] Als jullie dat vanaf het begin
gedaan zouden hebben - toen jullie je juist door je mentor, die een volgeling
van Plato was, op een heel goede weg bevonden -, dan zouden jullie ons nu niet
met jullie Diogenes volledig de mond willen snoeren; want dan zouden jullie
zelf al van leven vervuld geweest zijn. Maar jullie Diogenes en jullie
heimelijke, grote hoogmoed hebben jullie helemaal veranderd, en daarom zullen
jullie nu je innerlijke leven helemaal van voor af aan volgens Mijn hier
gegeven leer moeten gaan vormen. Met veel ijver en liefde zul je weldra grote vorderingen
maken; maar als je eigenzinnig blijft, zul je ook in je innerlijke doodblijven.
- Hebben jullie dat goed begrepen?'
[15] DE PRIESTERES zei: 'Ja, Heer en
Meester, het was duidelijk, en ik heb de waarheid ervan nu heel goed ingezien;
maar voor een enige, ware en almachtige God zou het toch ook een kleinigheid
geweest zijn om de geest van onze gestorven mentor voor ons te laten
verschijnen, omdat hij ons dat, als het uiteindelijke bewijs van zijn leer van
het zieleleven, zo vaak heel nadrukkelijk onder ede beloofd heeft. Als hij ons
verschenen zou zijn, zou dat de waarheid van zijn leer voor ons bevestigd
hebben en dan zouden wij ook ons hele leven daarnaar ingericht hebben; maar nu
hij ons dat tot op heden steeds schuldig is gebleven, is het toch vanzelfsprekend
dat wij daardoor aan de waarheid van zijn leer moesten gaan twijfelen. Waarom
verscheen hij ons dan niet?'
[16] IK zei: 'Hij is jullie zevenmaal
in je droom verschenen en heeft jullie steeds dezelfde reden opgegeven waarom
hij jullie niet anders dan in je droom kan bezoeken. Waarom geloofden jullie
hem dan niet? Omdat jullie, als knappe dochters van een opperpriester, reeds te
ijdel en te hoogmoedig zijn geworden, en om jullie brave mentor reeds tijdens
zijn leven alleen maar meer hebben gelachen dan met blije levensijver naar hem
hebben geluisterd! Jullie zielen begroeven zich te vast in het vlees; daardoor
verloren jullie de voor het zien van geesten noodzakelijke, uitstralende sfeer
van de levensether waardoor het voor de geest onmogelijk was om zich zichtbaar
voor jullie te maken.
[17] Wie echter door de overvloed van
zijn innerlijke leven ook buiten zijn lichaam een levensatmosfeer krijgt, kan
de zielen van gestorven mensen zien en zich met hen over de belangrijkste
levenszaken onderhouden, wanneer en hoe vaak hij maar wil. Maar daarvoor is
vanzelfsprekend een innerlijke, bijna algehele levensvervolmaking nodig.
[18] Denk daar nu echter over na,
pleeg overleg met jullie mannen, die Mijn leer reeds gekregen hebben, en dan
zullen jullie bij jezelf wel tot een juist besluit komen! Als dat eenmaal
gebeurd is, zullen wij daar vanavond nog wel iets aan toevoegen wat jullie wat
meer licht zal geven.
[19] De mensen van deze aarde hebben
de hoge bestemming, soevereine kinderen van God te worden; daarom moeten zij
zichzelf ook helemaal zelfstandig oefenen en ontwikkelen. - En nu is het genoeg
tot vanavond!’
[20] Toen zeiden de vrouwen niets
meer, en Ik ging met de leerlingen en huisgenoten naar buiten.
112
De bijgelovige vissersbaas aan de Eufraat
[1] Wij gingen naar de rivier, en wel
naar de plaats waar het onderschepte houtvlot zich bevond dat nog in volle
omvang lag samengebonden, en waar juist de vissers van Jored hun netten voor
een grotere visvangst hadden uitgeworpen. Wij keken naar hen terwijl zij
tevergeefs de ene trek na de andere deden.
[2] Toen zei JORED tegen de baas van
de vissers: 'Wat is er toch aan de hand? Zit er dan helemaal geen vis meer in
onze anders zo visrijke rivier?'
[3] DE OUDE VISSERSBAAS antwoordde: 'Heer,
dat is mij zelf een raadsel! Het tijdstip is nu erg gunstig, en aan de
oppervlakte van het water zie je voortdurend een groot aantalluchtbelletjes
verschijnen, wat meestal een heel goed teken is om te vissen. Er is ook geen
wind, en de zon staat precies op de juiste hoogte; daarbij komt nog dat de maan
wast en in het teken van de vissen is gekomen, wat ook erg gunstig is om te
vissen. Andere keren heb ik onder zulke buitengewoon gunstige omstandigheden
altijd met weinig moeite veel gevangen, maar vandaag lijkt alles wel behekst.
We hebben nu al vijf trekken gedaan, en dat bijna over de hele breedte van de
rivier, en ik heb Neptunus en Triton en alle nimfen van deze rivier
aangeroepen, maar allemaal voor niets! Niet één vis komt er in onze goede netten!
Het is om wanhopig van te worden!
[4] Stroomafwaarts in Malaves moeten
de vissers gisteren een reusachtige hoeveelheid vissen gevangen hebben; volgens
zeggen is er een tovenaar bij hen. Maar ook ik ken allerlei middeltjes om vis
te betoveren en die heb ik intussen allemaal al toegepast, maar vandaag heeft
het geen zin! Alle voorwaarden zijn goed, en toch geen resultaat! Laat iemand
mij nu maar eens zeggen wat daar in naam van alle goden toch achter kan zitten!
Misschien zijn de goden kwaad op ons geworden omdat de vreemde magiër hun
beelden, die wij vereerden, in een oogwenk vernietigd heeft, -wat ik gehoord
heb, maar waarvan ik mijzelf nog niet heb overtuigd. Als dat waar mocht zijn,
mijn heer, dan zou het er al gauw wel eens slecht voor ons uit kunnen gaan
zien, want als goden eenmaal kwaad zijn, zijn ze niet zo gemakkelijk weer mild
te stemmen. Dat zou ons grote offers kosten! Maar ik zal nu toch nog een paar
trekken proberen; blijven die ook zonder resultaat, dan doe ik vandaag niets
meer!’
[5] JORED zei: 'Doe dat, misschien
komt er toch nog wat te voorschijn!'
[6] Toen gaf de vissersbaas
snelopdracht om nog een trek te doen. Alles verliep voortreffelijk, maar toen
het net aan de oever gebracht werd, was het weer leeg zoals eerst. Dat ergerde
de vissersbaas geweldig en HIJ zei: ‘Ik zei het al: vandaag is het een behekste
dag en dan is alle inspanning en alle moeite tevergeefs! Als ik nu nog een trek
laat doen, zal die beslist weer net eender uitvallen als deze, ik geloof dus
dat we voor vandaag maar moeten stoppen. Als u vandaag vissen nodig hebt,
kunnen die in Malaves gehaald worden; want de vissers daar moeten gisteren een
grote voorraad gevangen hebben. Ook moet een magiër heimelijk als bij toverslag
zulke huizen voor hen vervaardigd hebben, dat zij ons stadsbewoners behoorlijk
kunnen uitlachen! Wat er in deze lieve wereld niet allemaal gebeurt, -ja,
tegenwoordig weet een gewoon mens niet meer waar hij aan toe is! Wat denkt u,
heer, moeten we nog een keer de moeite nemen, wat vast weer tevergeefs zal zijn,
of kunnen we beter voor vandaag met dit werk ophouden?'
[7] Toen zei IK: 'Luister eens oude,
bijgelovige visser, zolang die belletjes opstijgen in het water, is dat voor
het vissen nooit een goed, maar altijd een slecht teken, omdat dat heel
natuurlijk aangeeft, dat de vissen op de bodem liggen te rusten. Want om op de
bodem te kunnen liggen moeten de luchtzakken die zich in hun lichaam bevinden
zich instinctmatig van de lucht ontdoen, en dat geeft in een visrijk water
altijd die bepaalde door jou opgemerkte belletjes. Pas als je deze belletjes
niet meer ziet moet je je netten uitwerpen, dan zul je vis in overvloed vangen!
Want als de vis geen lucht meer uit zijn luchtzak stoot, gebruikt hij die,
omdat hij alleen daardoor aan de oppervlakte kan komen.
[8] Kijk, nu is het opstijgen van de
belletjes opgehouden, en de meeuwen en reigers beginnen in het water te duiken!
Doe nu nog een trek, dan zul je zonder enige toverij vis in overvloed vangen!'
[9] De vissersbaas begreep daar
weliswaar niet veel van, maar omdat ook zijn werkgever Jored het beval, gaf hij
opdracht tot nog een trek, wierp de netten uit en ving zo'n kolossale
hoeveelheid vis, dat hij de netten nauwelijks naar de oever kon krijgen. Toen
was er natuurlijk werk te over om de vele, merendeels zeer grote vissen in de
vishouders onder te brengen.
[10] Na een uur was men daarmee
gereed, maar DE VISSERSBAAS bleef zich verwonderen over deze visvangst, die nu
opeens zo ontzettend groot was, en hij zei toen hij van zijn verbazing bekomen
was: 'Dat mag dan wel geen toverij geweest zijn, -maar ik zeg: dat was toch de
grootste en nog nooit vertoonde toverkunst van alle toverkunsten! Het schijnt
mij toe, dat de man die mij aanraadde nog een trek te doen, meer weet en kent
dan alleen maar dat wat hij aan een oude vissersbaas vertelt over een rijke
visvangst bij het uitblijven van luchtbelletjes en bij het gedrag van bepaalde
watervogels. Misschien is hij wel degene die de beelden van de tempel
wegtoverde, en de mensen uit Malaves heimelijk betere woningen bezorgde! Maar
genoeg hierover, ik vraag nu alleen maar of we nog een trek zullen wagen!’
[11] IK zei: 'Doe dat, dan hebben
jullie voor wekenlang voldoende!'
[12] Toen deden de vissers vlug nog
een trek, die net zo rijk uitviel als de vorige.
[13] Toen de vissen in de grote, lege
visvijvers ondergebracht waren, gaf DE VISSERSBAAS zijn knechten opdracht de
boten en het vistuig in orde te brengen, en daarna kwam hij naar Mij toe en
zei: 'Luistert u eens, tot nog toe bent u volkomen onbekend voor mij, maar u
kunt en begrijpt meer dan wat anders een normale, ervaren, verstandige man
kennen en begrijpen kan! Ergens diep in Achter Indië moet u de hoge magie
bestudeerd hebben, want hier bij de Grieken en gedeeltelijk ook Romeinen en
Joden is zoiets volkomen ongehoord. Alleen u heeft ons deze rijke visvangst in
onze netten getoverd! Ik ben een oude visser, maar nog nooit heb ik, ook niet
in mijn allerbeste vistijd, zo 'n vangst - en nog wel van louter edelvissen
-gehad. O, met u zou ik graag over veel dingen spreken, want u moet veel
geleerd en veel ervaring hebben, en ook al vanaf uw geboorte veel talenten
gehad hebben! U moeten de goden werkelijk heel sterk bezield hebben dat uw wil
in u zo machtig is geworden!’
[14] Toen zei JORED: 'Heel goed, oude
trouwe dienaar, we zullen daar als we alleen zijn, nog veel over spreken! Maar
zorg er nu voor dat er voor vanavond nog een paar van de mooiste, beste vissen
naar de keuken gebracht worden; want we willen daar vandaag nog van genieten!
Zorg echter ook dat jullie zelf niets tekort komen!'
[15] De oude man zorgde daar meteen
voor, maar kwam daarna al gauw weer bij ons, terwijl wij intussen bij het
boomstammenvlot waren gaan zitten om van daaruit te kijken naar een zwerm grote
meeuwen en reigers die de grote open vishouders verkenden, en onder elkaar als
het ware beraadslaagden hoe ze daaruit een vis te pakken konden krijgen.
[16] Toen vroeg DE VISSERSBAAS Mij:
'Beste man, wat kunnen we nu tegen deze gevederde visdieven doen, om te zorgen
dat zij ons in de visvijvers geen schade berokkenen? Want kijk, ook al kunnen
deze dieren niet een van deze grote vissen uit het water tillen, dan verwonden
zij de vissen toch met hun lange, spitse snavels als zij pijlsnel op hen
neerduiken. De vissen worden daardoor ziek en zijn dan niet meer zo geschikt
voor menselijk gebruik, of zij sterven na een grotere verwonding en worden door
deze vogels, wanneer ze dood op het wateroppervlak drijven, dermate uit elkaar
getrokken dat ze daarna naar de bodem zinken en het water in de visvijver
verpesten, wat dan ook nadelig is voor de gezonde vissen. U zult daar zeker wel
een middel tegen kennen! Wilt u zo goed zijn om mij dat te vertellen!'
[17] IK zei: 'Je denkt nog steeds dat
Ik een tovenaar ben; maar Ik zeg je naar waarheid en met klem, dat dat bij Mij niet
in het minst het geval is en ook beslist nooit is geweest. Daarom zal Ik je
enkel als natuurkenner ook een heel natuurlijk middel aan de hand doen, en dat
bestaat uit het volgende: dek de vijvers met een oud visnet af, waarvan je er
genoeg hebt, dan zullen deze vogels door het net de vissen niets meer kunnen
doen! Kijk, dat is iets volkomen natuurlijks en eenvoudig, zonder enige toverij
uit te voeren, en als het goed en degelijk uitgevoerd wordt, geeft het ook
beslist een goed resultaat!’
[18] Toen ging de oude man weer, want
het leek hem een goed idee. Hij riep zijn bedienden en bracht Mijn plan snel
ten uitvoer, en had er toen zelfs plezier in dat hij daarmee de vraatzuchtige
vogels zo'n grendel voor hun gulzige snavels geschoven had.
113
De juiste manier om godsdienstig onderricht te geven
[1] Mijn leerlingen vroegen zich
echter af waarom Ik Mij niet nader aan deze visser bekend had gemaakt.
[2] Maar IK zei: 'Dat weet en begrijp
Ik Zelf het allerbest! Het is voor hem beter als hij later van de leraren hier
ter plaatse nog tijdig genoeg hoort met wie hij te maken heeft gehad. Hij zit
te vast aan de gedachte dat Ik een tovenaar ben, en met dergelijke mensen kan
men verder op korte termijn geen goed resultaat bereiken. Hij zal naderhand van
deze huisgenoten, over ons en met name over Mij, wel uitleg krijgen, vooral van
de dokter, die alles het best begrepen heeft, en aan wie Ik ook het vermogen
heb gegeven door middel van handoplegging allerlei ziekten te genezen. Dan zal
hij zijn tovenaar al gauw vaarwel zeggen en een juiste opvatting over Mij
krijgen.
[3] Ik zeg jullie
allen: Wanneer jullie een heiden onderricht geven, mogen jullie nooit meteen
met de deur in huis vallen, maar dan moeten jullie de mensen vooraf goed
bestuderen om daardoor te weten komen aan welke kant hij toegankelijk is; want
als je hem aan een ontoegankelijke kant aanpakt, maak je het jezelf alleen maar
moeilijk en het zal je dan veel moeite kosten om zo iemand op de juiste weg te
brengen. Daarom kan Ik jullie niet vaak genoeg zeggen: Wees wijs als de slangen
en zacht als de duiven!
[4] Jullie weten niet hoeveel macht
een verkeerde beweegreden over het hart van een mens heeft. Wanneer jullie
echter merken waaruit die bestaat, mag je zo iemand nooit direct aan die kant,
waar hij het meest ongenaakbaar is, aanpakken, maar alleen daar waar hij het
zwakst is, waar je al gauw achter kunt komen. Heb je hem daar overwonnen, dan
zal het daarna helemaal niet zo moeilijk zijn ook zijn sterke kant te
overmeesteren. Je moet je dus altijd gedragen als een vaardig en bedreven
veldheer en ook zo handelen. Een vaardig en bedreven veldheer zal door zijn
betrouwbare spionnen bij de vijand laten verkennen waar zich mogelijkerwijs
zijn zwakste kanten bevinden. Zodra hij dat weet, zal hij de vijand aan zijn
sterkste kant slechts met wat onbeduidende schermutselingen bezighouden om hem
te misleiden; maar aan zijn zwakste kant zal hij hem onverhoeds aanvallen en
zonder slag of stoot verslaan en overwinnen.
[5] Ook moeten jullie je gedragen als
een kundig arts die de ziekte van iemand en de plaats daarvan goed onderkend
heeft. Wat doet hij? Kijk, daar waar de ziekte zit, doet hij niets en kan hij
vaak ook niets doen! Maar hij geeft de zieke middelen die de ziekte via de
gezonde delen van het lichaam en van daar deels door het zweet en deels door de
maag en de darmen afvoeren, -en de zieke wordt gezond. Waar de ziekte zich als
vijand stevig genesteld heeft, is met haar niets aan te vangen, maar men moet
haar door goede en juiste middelen verdelen, dan zal men haar gemakkelijk op
haar zwakste punt overwinnen.
[6] Kijk en luister verder! Het gedrag
van deze vissersbaas -die hier nu niet is, zodat Ik met jullie dus ook helemaal
vrijuit kan spreken -wordt vooral bepaald door de magie. Hij gelooft zo vast in
bepaalde spreuken, amuletten, zalven, in de standen en kwartieren van de maan,
in de zon, wolken, lucht en de vogeltrek en nog vele andere dingen, dat hij
ontzettend kwaad zou worden op degene die daarin rechtstreeks tegen hem in zou
gaan. Met zo iemand zou hij daarna vast ook maar heel weinig meer omgaan omdat
hij hem te dom en voor zijn wijsheid onwaardig zou vinden.
[7] Maar verder is hij een heel goed
en eerlijk en trouw mens, en hoort hij graag van iemand iets nieuws en bijzonders,
-en kijk, dat is nu juist zijn zwakke kant! Daar moetje hem aanpakken en hem de
dingen op heel natuurlijke wijze laten zien en uitleggen, en dan zal hij wel
heimelijk bij zichzelf de tovenaar aan de kant beginnen te schuiven, omdat hij
aan de andere kant steeds meer zal gaan inzien dat zijn hele toverij nergens op
berust.
[8] Het is daarom goed om mensen die
men voor de waarheid wil winnen, vooraf zo grondig mogelijk hun onjuiste
beweegredenen uit te laten spreken. Hebben zij dat met alle energie -zoals de
priestervrouwen gedaan, dan is de voornaamste kracht waar zij aan vast houden
verdwenen en beginnen zij pas aandachtiger naar hun tegenstander te luisteren,
en ook begrip te krijgen voor hogere waarheden, verwerpen dan vanzelf hun
verkeerde beweegredenen, waarna men hen gewonnen heeft.
[9] Daarom moeten jullie niet verbaasd
zijn als Ik met zulke mensen alleen maar als een natuurlijk mens spreek; want
Ik doorzie immers ieder mens meteen helemaal, en herken maar al te duidelijk
zijn sterke en zwakke kanten, en weet dan ook wat Ik tegen hem moet zeggen en
met hem moet doen! En wanneer het menselijke gemoed niet te zeer in beslag
genomen is door hoogmoed en gierigheid, dan kan iedereen voor de waarheid
gewonnen worden; maar hoogmoed en gierigheid zijn bij de mensen altijd het
moeilijkst te overwinnen. Houd daar dan ook rekening mee, en als jullie zo
handelen, zullen jullie gemakkelijk handelen, en altijd de beste resultaten
bereiken!’
114
De slang als voorbeeld
[1] PETRUS zei: 'Heer, waarom zei U, dat
wij zo wijs moeten zijn als slangen? De slang is immers het zinnebeeld van al
het kwade en slechte, een symbool van de satan, die door zijn arglistigheid in
de gedaante van een slang het eerste mensenpaar verleidde! De slang kan in haar
boosaardigheid erg listig zijn, maar welk eerlijk en goed mens zal die
arglistigheid tegenover zijn medemensen willen nadoen?! Kortom, deze
vergelijking van U begrijp ik nog steeds niet zo goed! Wilt U ons dat eens
uitleggen!'
[2] IK zei: 'Hoelang zal Ik jullie nog
moeten verdragen! Begrijpen jullie dan nog niet eens, wat toch zo zonneklaar
voor de hand ligt? Zei Ik dan niet, dat jullie je de wijze listigheid van een
slang eigen moeten maken, maar niet tevens haar daarmee gepaard gaande slechte
bedoelingen moeten nastreven, zodat jullie ondanks het bezit van die wijsheid
toch goed en zacht moeten blijven als duiven?
[3] Kijk maar eens naar een slang in
de natuur, dan zullen jullie zien dat juist dit dier verstandiger is dan elk
ander op aarde. De natuurkundigen zeggen dat de leeuw de koning der dieren is,
maar Ik zeg jullie dat dat de slang is; want hoewel de leeuw dank zij zijn
kracht alle andere dieren in een gevecht overwint, vlucht hij toch voor de
slang, en als zij hem beloerd en omstrengeld heeft, is hij verloren en wordt
hij haar beklagenswaardige buit. Kort en goed, de slang werkt met het meeste
overleg en zoekt de plaats van haar jacht met de grootst mogelijke
voorzichtigheid en zuivere berekening uit, en de buit waarvoor zij op de loer
is gaan liggen, ontgaat haar nooit. Alleen een mens is haar meester, maar
verder geen enkel schepsel op aarde, vooral wanneer zij eenmaal volwassen is en
haar volle kracht bereikt heeft. Ik spreek hier over de echte slangen en niet
over haar kleine bastaarden, die echter ook nog verstandiger zijn dan heel veel
grote dieren,
[4] In Indië en ook in Afrika, waar
veel verscheurende dieren zijn -zoals leeuwen, panters, tijgers en hyena's, en
ook gevaarlijke apen en nog andere gevaarlijke dieren -, worden de slangen door
de mensen afgericht om hun veiligste en betrouwbaarste wachters te zijn. Als
een menselijke woning, ongeacht welke, door slangen omringd wordt die er de
wacht houden, komt daar beslist nooit een roofdier; zelfs de olifant en de
machtige neushoorn hebben een groot ontzag voor deze huisbewaarders. Zij berokkenen
echter ook de huisdieren geen schade zolang zij maar voldoende door de mensen
gevoerd worden. Als de mensen hen echter honger laten lijden, dan verlaten zij
hun woningen en gaan op rooftocht.
[5] Tevens zijn slangen met enige
moeite zodanig te temmen en af te richten, dat zij op een gegeven teken alles
doen wat men -naar hun vermogen -van hen verlangt. Dat is dan toch ook een
teken van de heel bijzondere intelligentie van deze dieren. Hoe meer
intelligentie een dier bezit, des te gemakkelijker kan het afgericht worden en
dan voor een bepaald doel worden gebruikt, en des te verstandiger is het ook in
en voor zichzelf.
[6] Als een echte leraar heb Ik jullie
nu les gegeven over de natuur, dus denk er ook over na, zodat jullie Mij niet
weer om uitleg vragen als Ik jullie bij de een of andere gelegenheid op deze
gelijkenis wijs! - Hebben jullie echter ook goed begrepen, wat Ik jullie
daarmee heb willen zeggen?'
[7] PETRUS zei: 'Ja, hooggeprezen zij
Uw naam; want U zijn alle dingen bekend, en als U iets uitlegt, wordt het de
mens duidelijk, en mij is daarom ook dit alles heel duidelijk! In het vervolg
zullen wij ons ook overal zo weten te gedragen.’
115
De houtdieven
[1] Toen Petrus dat gezegd had, zagen
we verscheidene vlotten die stroomafwaarts geroeid werden, zodat zij sneller
dreven dan het water stroomde .
[2] PETRUS vroeg daarop aan Jored:
'Vriend, waarom roeien die mensen; dat is bij zo'n snelstromende rivier toch
niet gebruikelijk?'
[3] JORED zei: 'Dat zijn houtvlotters
die waarschijnlijk nog vandaag in Samosata willen zijn. Het is hier een oud
gebruik dat houtvlotters overdag, dat wil zeggen zolang de zon nog niet
ondergegaan is, hier tolvrij voorbij mogen varen; als zij echter langskomen als
de zon al is ondergegaan, dan moeten ze hier aan land gaan en tol afdragen,
omdat ze anders beboet worden. Kijk, dat is de reden waarom zij hun vlotten nu
zo krachtig stroomafwaarts roeien! Als zij zo doorgaan, zijn ze binnen twee uur
gemakkelijk in Samosata en komen daar nog binnen de voorgeschreven tijd aan.
Een halfuur later zouden ze daar al boete moeten betalen. Zo zit dat!'
[4] PETRUS zei: 'Ja, maar waarom een
boete? Bij mij aan de Galilese zee kan een schip aankomen wanneer het maar kan
en wil, en daarvoor hoeft het geen boete te betalen; want aan toevallige,
onvoorziene hindernissen, waardoor men op het water heel vaak opgehouden kan
worden, kan men toch niets doen. Waarom dan een boete?'
[5] JORED zei: 'Vriend, op jouw manier
heb je weliswaar gelijk; maar ook die boete hier, is juist en terecht. Want
alle gebruikers van het water van deze machtige stroom tot waar deze bevaarbaar
wordt, weten bij iedere stand van het water precies wanneer zij van hun
stapelplaats moeten vertrekken om op de juiste tijd bij de eerstvolgende plaats
van bestemming aan te komen. Als zij zich daar niet aan houden, kunnen zij bij
een vaart die tot in de nacht voortduurt, gemakkelijk verongelukken omdat er
zeer veel gevaarlijke plaatsen in de rivier zijn waar ervaren houtvlotters
zelfs overdag moeten oppassen om er zonder ongelukken vanaf te komen. 's Nachts
moet het uiterst moeilijk zijn om zulke gevaarlijke plaatsen heelhuids te
passeren. Om zoveel mogelijk te voorkomen dat men zich gemakkelijk een ongeluk
op de hals haalt door zich niet te houden aan de algemeen bekende voorschriften
voor het bevaren van de stroom, heeft men, met toestemming van de keizer, deze
voorschriften voor de riviervaart gesanctioneerd, waardoor overtreders een
passende boete in geld of natura krijgen opgelegd. De opbrengst hiervan
gebruikt men dan voor het onderhoud van goede landingsplaatsen en voor het
verwijderen van toevallig in de stroom ontstane hindernissen, voor welk doel
ook ten dele de watertolgelden en landingsbelasting gebruikt worden. En kijk,
vriend, zo is het toch een rechtvaardige zaak?!'
[6] Nu zei IK: 'Vriend Jored, maar wat
gebeurt er als er bijvoorbeeld -zoals hier het geval is -dieven van reeds op
het water samengebonden vlotten die klaar liggen om op een bepaalde tijd te
vertrekken, 's nachts de vlotbewakers onschadelijk maken, de vlotten losmaken
en zo snel mogelijk wegvaren, wat nu bij de wat hogere waterstand heel goed
mogelijk is?'
[7] JORED zei: 'Heer, wat zegt u?! Als
dat zo is, moeten wij ze toch ogenblikkelijk proberen aan te houden en op te
pakken! Ze komen nu juist in onze buurt!'
[8] IK zei: 'Maak je daar maar niet
druk over; want ze zouden allang hier voorbijgedreven zijn als Ik het hen
ondanks al hun moeite niet belemmerd had verder te varen! Maar nu komen ze heel
langzaam toch dicht bij ons in de buurt en we zullen ze dan wel weten tegen te
houden!’
[9] JORED zei: 'Nou wacht maar, jullie
gemene spitsboeven, er zal een eind worden gemaakt aan jullie praktijken! -
Heer, hebben ze de vlotwachters soms ook nog vermoord?'
[10] IK zei: 'Ongetwijfeld, maar de
wacht bestond uit waakhonden. Deze dieren hebben hun vlotten woedend verdedigd
en twee van de dieven werden door hen gebeten; maar aan het eind van het
gevecht werden de dieren door de dieven doodgeslagen en in het water geworpen,
en de dieven maakten vlug de vlotten los en dreven snel weg, voordat de mensen,
die door het lawaai van de honden gewekt waren, erbij konden komen. Er zijn wel
meteen daarna mensen over het water en over land achter hen aan gegaan, maar
zij hebben ze tot nu toe nog niet kunnen inhalen. Die op het water zullen nu
wel niet zo lang op zich laten. wachten; maar die over land zullen hier pas
tegen middernacht helemaal uitgeput aankomen. Wij zullen ze, dat wil zeggen
deze houtvlotters, zodra de zon ondergaat naar de oever trekken, wat al gauw
zal gebeuren, en jij, Jored, laat je beambten dan meteen het landingsgeld
opeisen! Intussen zullen de eigenaars van deze houtvlotten, die hen
achtervolgen, arriveren, en dat zal een heel apart verhaal worden! Laat je
beambten nu gaan, want zij zullen al gauw tegen de oever moeten stoten, omdat
Ik dat zo wil!’
[11] Jored ontbood nu snel zijn
beambten, en die kwamen en gingen de vlotten opwachten, zonder echter te weten wat
voor gespuis de houtvlotters waren. Het eerste vlot kwam dicht bij de oever en
de beambte eiste van de vier houtvlotters die daar op zaten het geld.
[12] Maar DIE zeiden: 'We wilden
verder, -maar een onzichtbare macht hield ons tegen en trok ons helemaal naar
de oever; we betalen dus niets, omdat we tegen onze wil hier tegengehouden
zijn. Ook hebben we geen geld en we zullen pas als we terugkomen onze heffing
betalen.’
[13] DE BEAMBTE zei: 'Dat gaat bij ons
niet op! Kunnen of willen jullie niet betalen dan blijven de vlotten intussen
als onderpand hier tot jullie ze vrij zullen kopen!’
[14] Toen wilden de houtvlotters wel
betalen, maar dan moest men hen meteen weer verder laten varen, omdat ze goede,
ervaren nachtvaarders waren.
[15] Maar DE BEAMBTE stond hun dat
niet toe en zei: 'Betaal, en vaar morgen op de voorgeschreven tijd weg! Als
jullie nu niet betalen terwijl je geld hebt, dan zullen jullie morgenochtend
het driedubbele moeten betalen!’
[16] Toen de vlotdieven dat hoorden
betaalden zij alsnog de heffing en legden het vlot vast aan de oever; maar zij
wilden het vlot niet verlaten. Datzelfde gebeurde ook met de nog volgende vijf
vlotten, en toen het landingsgeld betaald was, ontdekte men ook het vlot dat
deze zes gestolen vlotten achtervolgde, met daarop acht mensen die heel hard
stroomafwaarts roeiden. Nauwelijks enkele ogenblikken later stootte het vlot al
tegen de oever .
[17] Deze ACHT HOUTVLOTTERS herkenden
meteen hun gestolen vlotten en zeiden met van toorn gloeiende ogen: 'Nu hebben
we jullie, gemene spitsboeven, we hadden jullie allang in de gaten! Wacht maar,
het stelen van vlotten zal van nu af aan beslist voor altijd afgelopen zijn!
Dit hout is bestemd voor Serrhe voor een belangrijk bouwwerk, en we hebben het
zelf voor veel geld helemaal uit Capadocië gehaald en wel uit Arasaxa, Tonosa
en Zaona tot aan Lacotena in Mesopotamië, waar wij wonen, en jullie gewetenloze
schurken hebben het op een heel gemene manier van ons willen stelen, zonder
eerst voor je eigen zekerheid te hebben bedacht dat je ons met dit zware hout
niet kon ontkomen, en wij de middelen hebben je tot diep in Indië te
achtervolgen! Ditmaal zullen jullie je gerechte straf niet ontlopen!’
[18] Toen zagen zij de hun welbekende
tollenaar Jored, gingen naar hem toe en deden bij hem aangifte.
116
De vloteigenaars en de Heer
[1] Maar JORED zei tegen hen: 'Wees nu
vooreerst maar blij dat jullie het hout terug hebben; wat jullie hier echter
aangeven, heb ik al bijna een uur geleden gehoord van een Vreemdeling die Zich
met Zijn leerlingen reeds een paar dagen bij mij ophoudt. Alleen aan Hem hebben
jullie het te danken dat jullie je dure hout weer teruggekregen hebben; want
zonder Hem zou jullie hout waarschijnlijk al voorbij Samosata zijn. Want deze
mensen zouden dag en nacht tot diep in Perzië of zelfs Indië doorgevaren zijn,
en ook al zouden jullie hen ingehaald hebben, zou dat jullie niet geholpen
hebben omdat zij met hun vierentwintigen driemaal sterker dan jullie geweest
zouden zijn. Wees daarom vooral blij dat jullie je hout terughebben en bedank
die ene Man daarvoor, want zonder Hem zouden jullie je hout nooit hebben
teruggekregen!’
[2] Toen zeiden DE HOUTVLOTTERS: 'Ja,
ja, vriend, dat zullen we zeker doen, de goede man zal beslist niet over ons te
klagen hebben; maar eerst moet er toch voor gezorgd worden dat deze ellendige
schurken aan het gerecht worden overgedragen?!’
[3] JORED zei: 'Kijk eens naar hen op
de vlotten! Geen van hen kan wegkomen en vluchten! Wie houdt hen vast? Ik
zeg jullie: alleen die ene Man, want als
Hij ze niet vasthield, zouden ze allang in het water gesprongen zijn en zeker
als goede zwemmers de andere oever bereikt hebben, en dan zouden we hen langs
die weg niet hebben kunnen volgen! Maar die ene Man wil het zo, en het kan niet
anders gaan dan precies zoals Hij het wil. En ik raad jullie aan niet de hand
aan de dieven te slaan, maar ieder oordeel over hen aan die ene Man over te
laten, dat is het beste wat je kunt doen!'
[4] Toen zeiden DE HOUTVLOTTERS: ' Als
dat zo is -waar we helemaal mee instemmen -breng ons dan naar die merkwaardige
man, dan willen we zelf met hem praten! ,
[5]
JORED zei: 'Kijk, Hij hier vlak naast mij is het!’
[6] Toen keken de dieven woedend en
tandenknarsend in Mijn richting en zouden Mij graag hardop verwenst hebben,
maar Ik had hun tevoren de mond al gesnoerd, dat wil zeggen om te praten, en zo
leken zij op stomme mensen, die ook niets kunnen zeggen.
[7] Maar DE HOUTVLOTTERS bogen diep
voor Mij en zeiden: 'Vriend, we hebben uit datgene wat onze vriend Jored ons
gezegd heeft, opgemaakt, dat u buitengewone krachten en eigenschappen bezit!
Wie u bent en hoe u aan die wonderbaarlijke eigenschappen gekomen bent, gaat
ons, mensen uit Lacotena, niets aan; maar omdat onze beste oppertollenaar Jored
zo vriendelijk was ons te vertellen dat wij alles alleen aan u te danken
hebben, en dat wij het helemaal aan u moeten overlaten om de schurken passend
te berechten en te bestraffen, vragen wij u, als volkomen respectabele burgers
uit Lacotena, of u zo vriendelijk zou willen zijn ons te zeggen wat wij u voor
uw onschatbare inzet ten gunste van ons schuldig zijn. Tevens vragen wij u de
gemene dieven naar uw goeddunken te willen berechten, want dat zal beslist
altijd rechtvaardig zijn.’
[8] IK zei: 'Wees kalm, - wat Ik doe,
doe Ik voor niets! Er zijn armen genoeg in jullie stad; help hen en bedenk dat
ook armen mensen zijn, en jullie aardse broeders! Wees niet karig voor hen en
geefhun graag van jullie grote overvloed, dan zul je je omgeving daardoor het
best tegen dieven en rovers beveiligen en daarvan zuiveren! Maar jullie moeten
vooral beseffen dat ook deze dieven arme sukkels zijn, en dat niet zo zeer hun
kwade wil, als wel hun armoe hen tot deze en nog andere, reeds vroeger begane,
kleinere diefstallen gebracht heeft.
[9] Als deze mensen, die flinke
arbeiders zouden kunnen zijn, van bepaalde, rechtvaardige, rechtschapen
denkende werkgevers geschikt werk tegen een overeenkomstige beloning zouden
krijgen, zouden zij zeker heel graag hun snode activiteiten opgeven. Maar als
dat niet het geval is, blijft hun ook werkelijk niets anders over dan te
blijven doen wat zij nu noodgedwongen doen.
[10] Ze kunnen geen veld bebouwen,
omdat zij dat niet hebben; want alle velden en alle bossen en bergen behoren
jullie toe, en jullie laten ze vele uren gaans braak liggen omdat je ze niet
kunt bewerken. Waarom geven jullie de armen geen stukken grond om nuttig te
bewerken?! Daardoor zouden deze mensen dan ook iets hebben, en jullie nog
bovendien een matige schatting kunnen betalen zodra de woeste velden en bergen
gecultiveerd zijn. Zeg nu zelf eens of dat niet beter zou zijn dan wanneer
jullie met een paar rijken tenslotte zelf alles willen bezitten, wat jullie
niets oplevert, maar wel een ongelooflijke schade toebrengt!
[11] Ik wil echter met deze
vierentwintig dieven niet spreken omdat zij nu al te veel verstrikt zitten in
hun lust tot stelen; maar er zijn in jullie stad en in de hele, uitgestrekte
omgeving nog veel van dergelijke mensen. Doe met hen wat Ik je nu heb
aangeraden, dan zullen jullie weldra niet meer over diefstal te klagen hebben!
[12] Plaats wachters zoveel je maar
wilt en kunt, en je zult daarmee weinig of niets bereiken; want jullie zullen
daardoor de woede van de arme mensen nog meer opwekken, en zij zullen er dag en
nacht over piekeren hoe zij jullie op de gevoeligste wijze kunnen treffen! Als
jullie echter Mijn raad opvolgen, zullen de door jullie verzorgde armen zelf
juist jullie beste wachters zijn.’
117
De geschiedenis van de rijke man en zijn werklieden
[1] (DE HEER:) 'Kijk, lang geleden was
er eens een man die met zijn familie wegtrok naar een eenzaam land dat nog door
niemand anders bewoond werd, en hij kon zeggen: 'Zover het oog reikt, is nu
alles mijn eigendom!' Hij bouwde voor zichzelf al gauw een behoorlijke woning,
en voedde zich met melk van de aanwezige wilde geiten die daar in grote
aantallen rondliepen en helemaal niet schuw waren omdat zij nog nooit door een
jager achtervolgd waren. Met de jaren breidde zich ook zijn familie uit, en de
vroegere, sobere, eenvoudige woning veranderde letterlijk in een stevige
burcht. Dat gebeurde echter omdat hij in dat land een grote hoeveelheid zuiver
goud en een nog grotere hoeveelheid prachtige edelstenen had gevonden, welke
schatten hij niet meer in zijn vroegere eenvoudige woning durfde te bewaren.
[2] Toen zijn schatten aan goud en
edelstenen echter door zijn verzamelwoede steeds groter werden, zond hij boden
uit om in de bewoonde landen zijn schatten te ruilen tegen andere zaken die hij
nog voor zijn huishouding nodig dacht te hebben. In het begin deed hij goede
zaken, en hij liet ook een aantal andere mensen naar zijn land komen om daar
voor hem te komen werken.
[3] Omdat hij hun echter maar weinig
loon bood en hen voor zich en de zijnen bijna dag en nacht liet werken, werden
zij ontevreden en vroegen meer loon en een betere behandeling. De man, die nu
rijk was, zei echter: 'Heb geduld tot ik mijn huis beter ingericht heb, -dan
zal ik wel aan jullie eisen tegemoetkomen! ' Daar namen de arbeiders genoegen
mee en gingen weer aan het werk.
[4] De rijke man dacht echter bij
zichzelf: 'Ik ben nu weliswaar bang voor jullie, maar ik zal mijn vertrouwde
boden weer uitzenden om wachters en soldaten te halen. Die zal ik wat beter
belonen en die zullen dan de overmoed van de arbeiders wel weten te beteugelen.
' -Dat deed hij dan ook, en toen de arbeiders dat zagen, werden zij zeer
bedroefd en zwoeren de harde, rijke man wraak.
[5] Toen zonden ook zij heimelijk
mensen naar hun land om hulptroepen te halen. Die kwamen al gauw, omdat zij een
rijke buit konden verwachten. Toen de arbeiders zo versterking gekregen
hadden, gingen zij weer naar de rijk geworden man, die nu een groot land zijn
eigendom kon noemen, en vroegen hem dringend een behoorlijke verbetering van
hun loon, en de behandeling waar ze allang recht op hadden.
[6] Maar de rijk geworden man riep de
bewakers, die de arbeiders moesten straffen voor hun euveldaad en hen in alles
nog meer moesten beperken. Toen was het geduld van de arbeiders op en zij
zeiden: 'Heer, door ons harde werken bent u zo rijk geworden! Onze handen
bouwden voor u deze stevige koningsburcht voorzien van allerlei werkplaatsen,
bebouwden het land met koren en legden wijngaarden aan. Wij verzamelden goud,
zilver en allerlei edelgesteente voor u en brachten het voor u op alle markten,
en als dank wilt u ons nog harder laten werken en harder behandelen?! Nu, wacht
maar, we zullen u de lust daartoe wel laten vergaan!
[7] leder mens op deze aarde heeft
voor zichzelf het recht van lezen en verzamelen; als hij echter een medemens
dient, moet die hem goed verzorgen, omdat hij voor hem afstand gedaan heeft van
het eigen lees en verzamelrecht. Wij allen hebben dat voor u gedaan en u
gegeven waar wij volgens de wet recht op hadden, en daarvoor wilt u ons nu zo
belonen?! Weet, harde man, dat wij van u voor al onze moeite en ons harde
werken niet alleen bijna geen loon, maar bovendien nog een slechte behandeling
kregen, die nu in de laatste tijd al zover ging dat u op brutale wijze door uw
gerechtsdienaren onze hutten liet doorzoeken, om te zien of we soms niet voor
onszelf ook een kleinigheid verzameld hadden? En als er bij iemand iets
gevonden werd, heeft u niet alleen alles bij hem weg laten halen, maar hem ook
nog door uw wachters gruwelijk laten mishandelen, en u heeft zelfs formeel een
wet laten afkondigen die luidt, dat ieder die iets van de schatten achter
houdt, met de dood gestraft zal worden.
[8] Omdat u, ellendige oude booswicht,
ook nog in staat geweest zou zijn ons dat aan te doen, zonder maar in het minst
te bedenken dat ook wij net zo goed mensen zijn als u, en van God precies
dezelfde rechten op deze aardbodem hebben gekregen als u, - daarom verlangen
wij nu van u dat u alle schatten die wij met veel moeite voor u verzameld
hebben, aan ons geeft; want door al dat werk zijn zij ook ons eigendom! De
aarde heeft ze ons gegeven, en er was nergens een god noch een mens die ons
verboden heeft ze te nemen, en zij zijn volkomen ons eigendom. U bent ten
opzichte van ons slechts een dief en zelfs een rover als u ze niet aan ons wilt
geven! Wij willen echter alleen maar wat wij verzameld hebben, en vragen toch
al niets voor het feit dat wij deze burcht met grote moeite voor u gebouwd
hebben, en daarmee zevenjaar lang geplaagd werden. Geef nu goedschiks wat van
ons is, anders gebruiken we geweld en nemen alles, en verwoesten ook nog deze
stevige burcht! ,
[9] Toen de rijke man zag dat hij met
geweld niets tegen de vele arbeiders kon uitrichten, bezon hij zich en zei:
'Wees kalm! Ik zie het onrecht in dat ik jullie heb aangedaan, en ik zal jullie
van nu af aan helemaal behandelen alsof jullie mijn eigen kinderen zijn, en ik
schenk jullie het algehele lees en verzamelrecht, en jullie behoeven mij, als
degene die dit land met veel moeite en veel angst en zorgen ontdekt heeft,
slechts het tiende deel van al het verzamelde af te geven, waarvoor ik jullie
echter zoveel mogelijk toevlucht en bescherming zal geven.’
[10] Toen zeiden de arbeiders: ' Als u
een man van uw woord was, zouden we u geloven, maar omdat u tot op heden nog
nooit gedaan heeft wat u ons beloofd heeft, geloven we u ook ditmaal niet! Want
uw grote hebzucht laat nooit toe dat u uw woord houdt. We zouden u best weer
willen geloven, -maar we weten maar al te goed dat u, als wij nu rustig
weggaan, meteen voor deze daad van geweld de bewaking in uw burcht tienvoudig
zou versterken en ons dan zeer streng door uw bewakers zou laten straffen, die
ons zonder moeite snel de baas zouden zijn. Geef ons daarom het eigendom waar
wij recht op hebben, dan gaan wij voor altijd hier vandaan!' Maar de man aarzelde
en wilde niet; toen namen zij hem daarop zelf alles af en gingen weg.’
118
De schuld van de vlotbazen
[1] (DE HEER:) 'Beste vrienden, nu
vraag Ik jullie: 'Hebben in dit geval onder deze omstandigheden de arbeiders
juist gehandeld ten opzichte van hun werkgever, of niet?'
[2] DE ACHT VLOTBAZEN zeiden: 'Ja,ja,
onder zulke omstandigheden hadden de arbeiders een heel natuurlijk, goed
gefundeerd recht! Want ook wij zien in dat ieder mens met een beetje hersenen
en een greintje verstand, zonder meer het recht moet hebben om te lezen en te
verzamelen, omdat hij nu eenmaal op deze aarde geplaatst is en zonder meer
voedsel en een minimale woonplaats moet hebben. Maar daarnaast moet dan een
ander mens niet het recht hebben de lezer en verzamelaar het bij elkaar
gelezene en verzamelde af te nemen!’
[3] IK zei: 'Heeft de rijke zelf
gelezen en verzameld? O nee! Dat hebben zijn arbeiders gedaan, die ook net zo
goed mensen waren als hij! Omdat zij voor hem gewerkt, gelezen en verzameld
hebben en dus hun goede persoonlijke recht tegen het beloofde loon aan hem
alleen hadden overgedragen, maar hij hun het beloofde loon niet gegeven en hen
tevens getiranniseerd heeft, hadden zij daarna toch het volste recht hun
eigendom van degene te eisen en te nemen voor wie zij gelezen en verzameld
hadden.
[4] Zeker, als bijvoorbeeld A ijverig
gelezen en verzameld zou hebben en daardoor een voorraad had aangelegd, dan zou
de luie B geen recht hebben zich aan de voorraad van ijverige A te vergrijpen.
In Mijn gelijkenis is echter juist de rijke man de luie B, en de arbeiders zijn
de vlijtige A. Maar in dat geval hebben zij ook het recht, wanneer hun voor hun
moeite en werk geen andere vergoeding gegeven wordt, hun eigendom van de
onrechtmatige bezitter terug te eisen.’
[5] DE RIJKE VLOTBAZEN zeiden: 'In dat
geval zeker; maar dan heeft ook een vorst niet het recht ons allerlei
belastingen en heffingen op te leggen! Want ook hij werkt niet en hij leest en
verzamelt niets, en als wij, onderdanen, sterker zouden zijn dan zijn wacht, zouden
wij hem immers ook kunnen ontnemen wat volgens natuurlijk recht ons eigendom
is!'
[6] IK zei: 'O, daar maken jullie een
grote vergissing! Bij een heerser is dat totaal anders, want hij is slechts het
hoogste en algemene hoofd van de gemeenschap en bezit van de hele gemeenschap
het gekroonde recht om voor hun binnenlandse orde en zekerheid zorg te dragen,
en hij draagt daarmee ook de scepter van de macht en het zwaard van de wet en
het algemene recht. Hij moet niet alleen voor zichzelf, maar veeleer in alle
gemeenten voor heel veel bewakers zorgen en deze klaar hebben staan, en voor
hun noodzakelijke onderhoud kan hij niet alleen met eigen handen lezen en
verzamelen.
[7] Omdat dus de wetten, de rechters
en het grote aantal bewakers voor het merendeel in het belang van de gemeenten
steeds in stand gehouden moeten worden, moeten ook de gemeenten er graag en
gewillig aan bijdragen dat de monarch steeds zodanig vermogend is dat hij alles
wat voor de gemeenten van nut is, kan laten verzorgen en uitvoeren. En daarom
zijn jullie belastingen en heffingen een heel rechtvaardige zaak.
[8] Alleen wanneer een tiranniek
heerser de gemeenten op een gemene, kwaadwillige wijze zou afpersen, zouden ook
deze het recht hebben zo'n tiran van de troon te stoten. Want de gemeenten
hebben vanaf het begin het recht gehad om een koning te kiezen en hem toe te
rusten met alle nodige macht, kracht en gezag. Wat zij echter in het begin
hadden, dat hebben zij nog.
[9] Toch is het voor iedere gemeente
beter een tijdlang onder een tiran te lijden, dan met hem in oorlog te komen;
want tirannen worden gewoonlijk slechts voor korte tijd door God toegelaten als
gesels, waardoor gemeenten die de ene ware God reeds lang vergeten zijn, er
weer aan herinnerd worden dat er een alwijze en almachtige God bestaat die
tenslotte als enige nog in staat is ieder gekweld volk te helpen wanneer dit
zich in alle ernst om hulp vragend, gelovig tot Hem wendt. -Kijk, zo staan de
zaken! Nu jullie dit echter van Mij gehoord hebben, moeten jullie zelf
beoordelen wat we met deze vierentwintig dieven zullen doen!’
[10] Toen zeiden DE ACHT VLOTBAZEN:
'Ja, die moeten volgens de wet dan toch wel als voorbeeld voor alle anderen
gestraft worden!’
[11] IK zei: 'Heel juist; maar wat
moet er dan met hen gebeuren zodra ze hun straf ondergaan hebben?'
[12] Toen zeiden DE VLOTBAZEN: 'Nou,
dan moeten ze uit het land gezet of als slaven naar Afrika of Europa verkocht
worden!'
[13] IK zei: 'Zo! Ik zeg jullie, als
mensen denken jullie niet kwaad, -maar daarom moet Ik jullie toch nog iets heel
bijzonders vertellen.
[14] Kijk, deze dieven die nu hun
praktijken, die bepaald niet zo prijzenswaardig zijn, al langer uitoefenen,
waren vijf jaar geleden nog jullie arbeiders en dienden jullie met inzet van al
hun krachten en bekwaamheden! Maar hoe hebben jullie je aan je afspraak met
hen gehouden? Jullie waren er na iedere opdracht die zij uit moesten voeren,
alleen maar op uit om na te gaan of er. Iets aan hun werk mankeerde. Ook al
vond je niets, dan verzon je wel iets om hun welverdiende loon sterk te
bekorten of helemaal niet uit te betalen.
[15] Wie gaf jullie het recht deze
mensen te dwingen voor jullie te werken voor jullie te lezen en te verzamelen,
en hen daardoor van hun persoonlijke, vrije mensenrecht te beroven?!
[16] Toen zij zagen dat jullie gedrag
ten opzichte van hen erg onrechtvaardig was, moesten zij toch duidelijk over
een ander middel gaan nadenken, en wel een middel waarmee zij zich bij jullie
en nog een aantal anderen schadeloos konden stellen voor de rechten die jullie
van hen gestolen hadden! Met geweld konden zij niets tegen jullie beginnen
omdat jullie aanzienlijk sterker waren; dus moesten zij van de dievenlist
gebruik maken tot op heden lukte hun dat volkomen en het zou hun zonder Mijn ingrijpen
ook ditmaal helemaal gelukt zijn.
[17] Maar Ik zeg jullie nog iets: Deze
dieven hadden dus een natuurlijk recht om zich vla jullie schadeloos te
stellen; maar de manier waarop was niet goed, omdat zij jullie ook langs
wettige weg door middel van de rechter daartoe hadden kunnen aanmanen, en dat
des te gemakkelijker omdat juist de Romeinse rechter een streng rechtvaardig
man is, die zich door niets dan alleen maar de letter van de wet Iaat leiden.
Jullie hebben helemaal geen recht hen daarvoor te oordelen, omdat jullie nog
diep bij hen in de schuld staan! Meer dan wat honderden van zulke vlotten in
Sereh waard zijn, zijn jullie hun nog schuldig aan toegezegd loon; betaal hun
daar maar eerst dat loon, -en veroordeel hen pas daarna, als zij zich ooit weer
aan Jullie eigendom mochten vergrijpen!
[18] Voor dit ogenblik geef Ik deze
dieven geen andere straf dan: steel in het vervolg van niemand meer iets, en
wees vrije, eerlijke, werkzame mensen! Ga echter niet meer naar Lacotena, maar
blijf hier in deze plaats, dan zullen jullie met jullie vrouwen en kinderen
werk in overvloed vinden! -Vlotbazen, jullie moeten er echter voor zorgen dat
deze arbeiders het verschuldigde loon alsnog krijgen, en breng hun vrouwen en
kinderen behouden hierheen! En nu kunnen jullie de vlotten weer in bezit nemen!
Maar Mijn rechterlijke uitspraak moet door jullie nauwkeurig opgevolgd worden,
anders zou het jullie door Mijn toedoen heel slecht kunnen vergaan!'
[19] Toen de vlotbazen dat hoorden,
keken zij heel raar op en beloofden Mijn uitspraak gehoorzaam op te volgen.
[20] Daarop gaf Ik Jored opdracht goed
voor de vierentwintig dieven te zorgen, maar zich door de acht vlotbazen heel
goed te laten betalen voor wat ze nodig zouden hebben. Daarna gingen wij het
huis weer binnen waar heerlijk toebereide vissen op ons wachtten.
119
De eerbied van de priestervrouwen voor de Heer
[1] Toen wij onze zaal binnenkwamen,
kwamen de vijf priesteressen Mij heel eerbiedig tegemoet en vroegen Mij om
vergeving omdat zij Mij en Mijn leerlingen voordien zo hardnekkig hadden
tegengesproken; want zij hadden toch nooit kunnen vermoeden dat Ik Degene was,
die Ik was.
[2] De priesters hadden hun namelijk
op de man af verteld, dat Ik wat Mijn geestelijke deel God Zelfben, de Enige en
Enkele, en dat Ik een uiterlijk lichaam heb om Mij voor de mensen zichtbaarder
en toegankelijker te maken. Zij zeiden dat Mijn lichaam weliswaar net als het
lichaam van ieder mens begrensd is -, maar dat Mijn geest alles doordringt,
dichtbij en veraf, en daarom slechts hoeft te willen om dichtbij en veraf te
laten gebeuren wat Ik maar wil. Als ik iets wil, is het er al en blijft het
bestaan zolang Ik het wil laten bestaan. Als Ik het echter niet meer verder wil
laten bestaan, bestaat het ook niet meer, en wel alsof het er nooit geweest is.
Ook weet Mijn innerlijke, goddelijke geest alles, hoe verborgen ook; ja, Ik ken
volgens hen zelfs de allergeheimste gedachten van alle mensen op de hele aarde
en weet ook alles wat er waar dan ook nog zo verborgen gebeurt.
[3] Dat alles hadden zij met
feitelijke bewijzen onderbouwd, zodat de vrouwen wel gedwongen waren alles wat
hun mannen over Mij gezegd hadden, vast en zeker te geloven, en dat was dan ook
de reden waarom zij Mij nu met zo'n grenzeloze eerbied tegemoet kwamen.
[4] Maar IK zei heel rustig tegen hen:
' Als jullie, beste kinderen, nu door jullie mannen weten en geloven dat Ik Die
en Die ben, dan is de manier waarop jullie Mij nu tegemoetkomen, helemaal niet
in orde. Een te grote en onbegrensde, het menselijk gemoed helemaal van wroeging
vervullende eerbied voor een goddelijk wezen is net zo nadelig als een te
geringe eerbied; want als jullie iemand met te veel vrees en beven hoogachten,
vraag je dan eens in je hart af of je hem nog wel kunt liefhebben! Als je
echter helemaal geen achting voor iemand hebt, zul je hem ook niet kunnen
liefhebben. Maar als je van iemand goed weet welke vele goede, beste
eigenschappen en vaardigheden hij heeft, dan zul je hem in je hart buitengewoon
bewonderen en bovenmatig gaan liefhebben; en kijk, dat is dan de ware eerbied,
en die ben je net zo verschuldigd aan een goddelijk wezen als aan ieder mens,
die je naaste is overal waar je hem tegen komt!
[5] Laat dus jullie huidige overdreven
eerbied varen! Kom aan tafel, en eet en drink opgewekt en blij met Mij mee!
Want als jullie bij jullie feestmaaltijden heel vaak vrolijk konden zijn toen
de dood nog in jullie harten woonde, zullen jullie nu nog veel vrolijker kunnen
zijn omdat de dood van jullie geweken is en het leven zijn intrede in je hart
heeft gedaan! Wat vinden jullie daarvan?'
[6] DE PRIESTERESSEN zeiden: 'Jawel,
jawel, -maar wij zijn nog te veel onder de indruk van de macht en de grootte
van Uw geest! Ook in dit opzicht zullen wij echter alle mogelijke moeite doen
om niet voor U te beven maar U waarachtig te achten en zeker boven alles lief
te hebben. U alleen zij dus al onze eer en al onze liefde!'
[7] IK zei: 'Nu, dat zit wel goed;
laten we dus maar allemaal meteen aan tafel gaan en in alle opgewektheid eten
en drinken! Na de maaltijd zullen we dan wel over allerlei zaken spreken en ons
amuseren en stichten!’
[8] Daarop gingen allen aan tafel en
aten en dronken naar hartelust. Na de maaltijd werd nog over van alles
gesproken, en de priesteressen wisten heel wat merkwaardige zaken te vertellen,
en het gesprek kwam op de maan en de vaak ongeneeslijke inwerking op de aarde
en ook op heel veel mensen.
[9] EEN PRIESTERES vertelde dat zij
een maanzieke man gekend had die meestal 's nachts bij volle maan met gesloten
ogen zijn kamer verliet, zijn handen naar de maan uitstrekte en dan met
onfeilbare zekerheid even gemakkelijk tegen de steilste rotswanden naar boven
ging alsof hij zich over een vlakke bodem voortbewoog. Alleen één ding moest de
verbaasde toeschouwer daarbij in het oog houden, namelijk dat hij stil en
rustig moest blijven, omdat een menselijk geluid de maanwandelaar het leven kon
kosten.
[10] (DE PRIESTERES:) 'Wel, wat is dat
dan voor bijzondere invloed van de maan op bepaalde mensen, en hoe komen die
mensen daartoe?’
120
De Heer geeft uitleg over de maanwereld en over maanzucht
[1] IK zei: 'Dat de maan als meest
nabije hemellichaam van de aarde invloed op deze aarde uitoefent is zeker; maar
in het algemeen beïnvloedt zij geen mensen, dieren, planten en mineralen, maar
in het bijzonder alleen maar dat, wat op deze aarde van haar afkomstig is. Let
goed op, vooral jullie kalendermakers!
[2] Kijk, de maan is haast net zo'n
wereld als deze aarde, en zij is de voortdurende begeleidster van deze aarde
bij haar reis van een jaar om de zon, waaromheen ook de andere planeten in
verschillende tijden hun baan doorlopen; die dichter bij de zon staan hebben
minder tijd nodig dan de aarde, en die verderaf staan natuurlijk meer. Jupiter
en Saturnus hebben ook manen, maar omdat die werelden veel groter zijn, hebben
zij er meer dan de aarde, terwijl de kleinere planeten helemaal geen manen
hebben. Bij onze aarde zorgt de dagelijkse omwenteling voor dag en nacht, en
haar baan om de zon duurt een jaar.'
[3] Daar keken de heidenen van op,
omdat deze uitleg van Mij hun kennis ver te boven ging, en EEN PRIESTER zei:
'Heer, wij danken U voor alles, maar houd maar op met Uw uitleg, want wij
kunnen het onmogelijk begrijpen omdat wij het ons niet voor kunnen stellen!'
[4] Toen zei IK: 'Wel, als het aanschouwelijk
gemaakt moet worden, dan zal dat meteen gebeuren!'
[5] Ogenblikkelijk zagen allen in de
vrije, hoge ruimte van de zaal boven de tafel de zon, de maan en de aarde, en
ook alle andere planeten met hun manen, en alles bewegend als in werkelijkheid.
Aan de verbazing kwam geen einde, en Ik legde het hun twee uur lang heel
nauwkeurig uit, en toen begrepen zij alles, wat hun veel plezier deed. Behalve
het wiskundige deel liet Ik hun echter ook de bewoonbaarheid van de zon en alle
planeten en hun manen zien, en heel uitvoerig de bewoonbaarheid van onze aardse
maan, en zei toen in het bijzonder:
[6] (DE HEER:) Omdat jullie dat nu
inzien en begrijpen, kan Ik jullie ook het nodige vertellen over de maanzucht.
De bewoners van de maan hebben als zeer eenvoudige en in zichzelf gekeerde
mensen bij uitstek de gave van de helderziendheid, en dat met name tijdens hun
nacht van veertien volle aardse dagen, die zij in hun onderaardse woonholen
meestal slapend doorbrengen. Tijdens deze slaap blijft hun ziel echter volkomen
wakker en deze ziet dan alles om zich heen tot in de verre omtrek, en dus ook
deze aarde, waar zij eigenlijk min of meer bij horen, die zij echter, vanwege
de natuurlijke positie van de maan tijdens hun waaktoestand, op hun lange dag
nooit kunnen zien; (want de maanmensen bewonen alleen het gedeelte van de maan
dat van de aarde is afgekeerd) omdat de maan, zoals Ik Jullie al uitgelegd heb,
om heel natuurlijke redenen (op de naar de aarde toegekeerde kant) geen lucht
en geen water heeft, en als er al hier en daar in de vele dieper gelegen delen
een soort lucht aanwezig is, dan is die toch niet toereikend voor de ademhaling
van wezens met een lichaam, en is er ook niet geschikt voor, omdat het element
zout ( de zuurstof) geheel ontbreekt.
[7] De mensen van de maan hebben daar
in hun natuurlijke toestand ook geen behoefte aan, omdat zij in hun droomleven,
waar zij het meest van houden, toch al alles kunnen zien en te weten kunnen
komen wat goed is voor het heil van hun ziel. Zij verlangen er dan ook het
allermeest naar om snel bewoners van deze aarde te worden, wat dan ook
eigenlijk hun bestemming is. En als zij op hun wereld hun lichaam hebben
afgelegd, gaan hun zielen, als zij zich tijdens hun lichamelijke leven daarvoor
waardig gemaakt hebben, meteen naar deze aarde en worden bij een passende
gelegenheid in een moederlichaam verwekt. Als kinderen van deze aarde worden
zij weer geboren, groeien vervolgens op en ontvangen de opvoeding van de aardse
mensen, waardoor zij in ieder geval de mogelijkheid krijgen op de weg van de
kinderen van God geplaatst te worden, hetzij reeds hier of aan gene zijde.
[8] Wel, de zielen van deze mensen
bestaan uit de substantie van de maanwereld en voelen zodoende, vooral tijdens
hun droomleven, een bijzondere drang naar waar zij vandaan gekomen zijn, wat
het sterkst tot uiting komt bij het licht van de volle maan, omdat er door het
maanlicht een groter aantal substantiële, specifieke zieledeeltjes op de aarde
neerdalen en de genoemde mensen, die maanzielen hebben, prikkelen en
aantrekken.
[9] Dit euvel kan echter snel en
gemakkelijk verholpen worden door het in geloof opleggen van de handen en door
het gebruik van koude baden.’
121
Kenmerken van de op aarde geïncarneerde maanzielen
[1] (DE HEER:) Overigens schaadt zo'n
eigenschap de mens zeker niet, en zijn ziel nog het minst; want zulke mensen
zijn gewoonlijk heel goed en zachtmoedig, en gemakkelijk in de omgang. Maar af
en toe kan het bij deze mensen voorkomen dat hun lichaam ter hoogte van de
grovere ingewanden nog in bezit genomen wordt door een andere ziel die in het
aardse luchtruim nog vrij rondzwerft, vaak zelfs door meer dan één, en meestal
door zielen, die reeds een levensproef in het vlees op deze aarde hebben
doorgemaakt, maar, vanwege hun grote zinnelijkheid en zelfzucht, voor hun
levensheil aan gene zijde niet alleen niets gewonnen, maar zelfs veel verloren
hebben.
[2] Deze zielen worden gewoonlijk,
afhankelijk van de manier waarop zij hun leven willen beteren, zodra er zich
een goede en deugdelijke gelegenheid voordoet tot een nieuwe lichamelijke
levensproef toegelaten. Maar er zijn er die dan niet meer kunnen wachten tot
zij weer in een moederlichaam geplaatst worden, en zeggen: ' Ach wat, vlees is
vlees! We zullen nu het eerste het beste menselijke lichaam in bezit nemen en
het kastijden zoveel maar mogelijk is! En als het lichaam eenmaal door al dat
kastijden te gronde gaat, dan kunnen wij het als volledig gelouterde zielen
verlaten en in de zaligheid binnengaan!’
[3] Dergelijke zielen vergissen zich
weliswaar geweldig, omdat hun zo'n soort schijnbezit van een lichaam niet
alleen niets helpt, maar alleen schaadt, omdat zij dan weer heel lang moeten
wachten voor zij toegelaten kunnen worden tot een echte herhaalde verwekking in
een moederlichaam. Maar zulke schijnbare in bezit names van het lichaam van
andere mensen worden toch toegelaten, omdat iedere ziel die ooit een volledig
vrij leven moet krijgen, tenslotte alleen maar door haar persoonlijke, vrije
wil verbeterd en versterkt kan worden, en die vrije wil onmogelijk anders dan
door allerlei bittere ervaringen tot die bescheiden nuchterheid is te brengen
waardoor zij zich tenslotte naar de lichtvolle wil van een betere geest voegt
en pas waarachtig uit zichzelf verbeterd kan worden.
[4] En kijk, dan gaat het tijdelijk
wat minder goed met onze mensen die een maanziel hebben, omdat zij door zulke
vrij rondzwervende, nog steeds slechte zielen -die men best nog duivels
(Ouvraci = keerders naar het betere) kan noemen -het eerst en het gemakkelijkst
tijdelijk in bezit genomen kunnen worden. Daardoor lijdt de eigen ziel van het
lichaam nooit enige schade, maar zij heeft zelfs nog nut van zo'n toestand
omdat zij daardoor zeer gedeemoedigd wordt en aan het leven van haar lichaam
weinig of helemaal geen plezier meer beleeft, wat voor maanzielmensen heel goed
is. Want ten eerste zijn zij ondanks hun helderziendheid voor het merendeel erg
eigenzinnig en sterk gebonden aan de geslachtelijke liefde, en ten tweede
willen zij altijd gelijk hebben en zijn zij twistziek, gesloten en gemeen,
hoewel niet bepaald helemaal boosaardig.
[5] Maar ook dit bezeten zijn is te
genezen door gebed, door het aanroepen van Mijn naam, door vasten en door het
opleggen van de handen in Mijn naam. -En dit is nu ook in dit opzicht alles wat
jullie voorlopig moeten weten; al het hogere en meerdere zal jullie geest je
leren, die Ik op de juiste tijd vervullen zal met Mijn geest.’
122
De Heer waarschuwt voor de terugval in het materiële
Het
wezen van de materie
De
oneindigheid van de Heer
[1] (DE HEER:) 'Ik heb jullie nu laten
zien, wat en wie de mens is en wat hij moet doen om het eeuwige leven te
bereiken. Van nu af aan hangt het helemaal van jullie af om daarnaar te
handelen. Let echter op, dat jullie nu niet ter wille van de wereld weer in
jullie oude onzin en daardoor in jullie oude dood terugvallen, want dan zouden
jullie nog veel moeilijker op de juiste weg te brengen zijn dan nu! Ik kan nu
persoonlijk niet langer meer bij jullie blijven; maar als jullie Mijn leer
blijven toepassen, zal Ik ook in de geest werkend bij en in jullie aanwezig
zijn, en wat jullie deze goddelijke geest van Mij zullen vragen in Mijn naam,
dat zal jullie ook gegeven worden.
[2] Maar om zuiver wereldse dingen
hoef je niet bij Mij aan te komen; want dat zieldodende gif zal Ik jullie niet
geven ook al zouden jullie Mij daar ook jarenlang om vragen! Want Mijn doel is
jullie in je ziel van al het wereldse volledig vrij te maken, en niet om jullie
daar nog meer mee te verbinden. - Jullie weten nu wat je moet doen en geloven,
en meer is voorlopig niet nodig.
[3] Maar nu nog iets anders! Vriend
Jored, kijk eens, wij zijn nu drie dagen bij jou geweest, en hebben in je huis
veel verbruikt! Wat vind je dat we je daarvoor schuldig zijn?'
[4] JORED zei diep ontroerd: 'Heer,
alles wat er is, is immers alleen van u. Ik zou tegen U echter moeten zeggen: O
Heer, ik ben Uw overgrote schuldenaar! Wanneer en hoe zal ik deze grote schuld
bij U kunnen inlossen? Als U duizend jaar met nog duizendmaal zoveel leerlingen
hier zou willen blijven, en dag en nacht zou eten en drinken, dan zou ik zelfs
na duizend jaar nog net zo'n grote schuldenaar van U zijn als ik nu ben; wilt U
mij daarom voortaan alleen maar genadig en barmhartig zijn, -al het andere is
niets en kost ook eeuwig niets! -Maar één vraag zou ik U, o Heer, toch nog voor
willen leggen! ,
[5] IK zei: 'Bespaar je de moeite,
want Ik weet immers toch al wat jij nog een tijdje hier in deze zaal zou willen
houden! Kijk, deze hemellichamen zou je zo willen bewaren! Ja, ze zullen voor
jullie verdere voorlichting nog een jaar lang zo blijven! Maak er gedurende die
tijd een afbeelding van; daarna zullen deze wonderbaarlijke exemplaren echter
verdwijnen, zoals ook eens deze hele zichtbare hemel en deze aarde zullen
verdwijnen wanneer zij alles wat daarin gevangen is helemaal teruggegeven
zullen hebben.
[6] Want luister: Alle stoffelijke
zaken die de hele oneindige ruimte in deze tijd bevat, zijn geestelijke dingen
die gevangen en gericht zijn! Het zijn geesten die zich in het gericht van de
kracht en macht van de goddelijke wil bevinden tot een vastgestelde tijd,
waarop de goddelijke alwetendheid constateert dat zij die graad van
zelfstandige sterkte bereikt hebben die nodig is voor de verdere geestelijke,
zelfstandige ontwikkeling van het leven. Dat begrijpen jullie nu weliswaar
niet, en jullie kunnen het ook niet begrijpen; maar eens zullen jullie het toch
begrijpen.
[7] Ik heb jullie dit echter alleen
gezegd opdat jullie ook als heidenen in zullen zien, dat Ik het eigenlijke,
eeuwige IK ben, en dat in feite alles wat de oneindigheid omvat uit MIJ
bestaat. Maar houd dat voorlopig voor je, tot de eeuwige geest van de waarheid
je daarover meer zal leren!
[8] Nu krijgen jullie in deze nacht nog
wat tijd. Wie nog wat te vragen heeft, vrage! Morgen voor zonsopgang ga Ik
verder; want Ik heb heel veel kinderen die Ik als een echte levensvader nog wil
bezoeken om ook hun de blijde boodschap van het eeuwige leven te verkondigen.'
[9] Toen stond EEN PRIESTER op en zei:
'Heer, morgen mag U ons nog niet verlaten; want U heeft ons nu pas goed in vuur
en vlam gezet en er zal dus nog heel veel zijn waarbij wij Uw heilige raad
nodig hebben!'
[10] IK zei: 'Ben Ik dan het IK, of is
het Mijn innerlijke geest? Ik heb jullie immers gezegd dat die bij jullie
blijft, en als jullie iets nodig hebben, dan zal hij het jullie zonder
voorbehoud geven. Mijn persoon is voor jullie verder van geen nut, maar alleen
de geest, die jullie nooit verlaten zal als jullie hem niet verlaten.’
[11] DE PRIESTER zei: 'Heer, dat
geloven wij allen nu vast en zonder enige twijfel; maar wij hebben nu allen een
grote liefde voor U opgevat omdat wij U volledig herkend hebben, en juist nu
wilt U ons ook al weer gaan verlaten?! Heer, blijf persoonlijk bij ons, al is
het maar een dag, dan zijn wij allen daardoor oneindig gelukkig!’
[12] Ook JORED EN ZIJN ZOON zeiden:
'Ja,ja, Heer, zo is het! Blijf minstens nog een halve dag bij ons en dan zullen
we U begeleiden, waar U ook maar heen zult gaan!’
[13] IK zei: 'Nu dan, Ik zal
morgenochtend bij jullie nog het ochtendmaal gebruiken, maar dan direct verder
trekken!’
[14] Daarop zei de uit de dood
opgewekte zoon JORABE: 'Luistert allen, beste mensen! Deze enige, eeuwig ware
God wordt alleen maar door liefde tegengehouden! Dat is de enige macht die
zelfs Hij innerlijk gehoorzaamt! Laten we Hem dus van harte liefhebben, dan
blijft Hij ook tot het midden van de dag!'
[15] IK
zei: 'Je hebt helemaal gelijk -want dat heeft je niet je bloed, maar dat heeft
je je geest ingegeven -; maar Ik kan toch niet anders doen dan zoals Ik het
eerder gezegd heb. Om jullie allen te plezieren, zal Ik pas na zonsopgang hier
weggaan, maar in de geest toch bij jullie blijven. Nu is het echter de vraag of
jullie alles begrepen hebben, en of niemand van jullie nog iets te vragen
heeft.’
123
Over gebed en godsdienst
[1] Toen zei DE MINERVAPRIESTERES: 'O
Heer, we zouden wel een eeuwigheid lang steeds maar door kunnen vragen, maar
wat zouden we daaraan hebben, omdat we Uw antwoorden in onze huidige toestand
immers toch nooit zouden kunnen begrijpen! Maar zend U ons maar zo vlug
mogelijk Uw beloofde geest die ons in zal wijden in alle waarheid, dan zijn wij
al meer dan volmaakt tevreden met alles wat wij tot op heden van U gekregen hebben.
Alleen één ding zou nog genoemd kunnen worden, en het zou goed zijn als we ook
in dat opzicht uit Uw mond een juiste aanwijzing zouden krijgen.
[2] Kijk, in alle godsdiensten stelt
men de loffelijke eis dat een goddelijk wezen door ons, mensen, aanbeden moet
worden! Wel, voor onze valse goden hebben we een heellegioen goedgekeurde en
ook niet goedgekeurde gebeden gehad. De goedgekeurde, en dus ook werkzame,
gebeden waren door priesters -natuurlijk van de hoogste rang -gemaakt en
mochten ook alleen maar door de priesters tijdens een bepaalde ceremonie en
alleen maar op een bepaalde tijd van de dag gebeden worden, en behoorden tot de
mysterieuze, zogenaamde godendienst. Zo'n gebed mocht de leek en oningewijde
nooit zelf bidden want daar stonden zeer strenge straffen op, maar hij moest
naar een priester gaan, en hem een bepaald en voor ieder geval apart
vastgesteld offer brengen, opdat de priester dan voor hem zo'n goedgekeurd
gebed tijdens de daarvoor vastgestelde ceremonie heel monotoon en volledig gedachteloos
in de tempel op zou dreunen. De niet goedgekeurde, en daarom ook geen
uitwerking hebbende gebeden mocht ook de leek bidden, enkel en alleen om zich
te oefenen in de beschouwing van de goden, en om daardoor de uitwerkingen van
de goedgekeurde, heilige gebeden van de priesters te leren kennen.
[3] Nu, dat zoiets voor Uw ogen en
oren een gruwel is, behoeft mij niemand verder uit te leggen of te bewijzen;
maar desondanks zou een mens voor het aanbidden en aanroepen van een ware God
toch meer bepaalde, verzorgde en meer voor God waardige woorden moeten gebruiken
dan die van de omgangstaal van het dagelijkse gebruik. En in dit opzicht zouden
wij dan ook van U Zelf een richtlijn willen hebben.
[4] IK zei: 'Mijn leerlingen hebben
jullie toch al Mijn gebed gegeven, dat Ik hen geleerd neb en dat ieder mens in
zijn hart op dezelfde wijze kan bidden; ieder ander lippengebed is voor Mij een
gruwel.
[5] In de geest ben Ik van eeuwigheid
altijd volkomen dezelfde, Ik heb Mij nooit veranderd en zal Mij ook eeuwig nooit
veranderen in Mijn wezen, werken en willen. Ik ben nu drie dagen lang bij
jullie en heb jullie geleerd wat jullie moeten weten, geloven en doen -ieder
voor zich -om het eeuwige leven van de ziel te verkrijgen. Heb Ik jullie toen
iets gezegd over bepaalde gebeden of over een bepaalde doelmatige, mysterieuze,
als enige Mij welgevallige godsdienst, of over een bepaalde feestdag, zoals
eventueel over een sabbat van de joden die zij de dag van de Heer Jehova
noemen, en waarop de priesters de mensen alle arbeid verbieden terwijl zij zelf
als priesters juist op de dag van de Heer het grootste en schandelijkste bedrog
plegen, en daarbij nog de gewetenloos slechte mening er op na houden God
daarmee een goede dienst te bewijzen? Nee, van dit alles hebben jullie uit Mijn
mond niets gehoord en Ik zeg jullie geheel naar waarheid:
[6] Weg met alle gebeden, weg met alle
feestdagen want iedere dag is een ware dag des Heren, en weg met het hele
priesterdom! Want ieder mens die God erkent en Hem boven alles liefheeft en Zijn
wil doet, is een waarachtig en goed priester, en ook een goede leraar als hij
zijn naasten deze leer geeft die hij van Mij gekregen heeft.
[7] Wie dus Mijn wil doet, spreekt nu
de Heer, bidt waarachtig en bidt altijd zonder ophouden; en iedere dag waarop
een mens zijn medemens in Mijn naam een weldaad bewijst, is een goede, en
alleen zó'n dag is voor Mij een aangename dag des Heren.
[8] Als iemand echter zijn naaste een
weldaad bewijst, laat hij dat dan in stilte doen, en het niet rondbazuinen en
zich ervoor op de borst slaan! Want wie dat doet, heeft zijn geestelijke loon
van Mij al genomen omdat hij voor zijn edele daad wereldse roem kreeg; die
versterkt de ziel echter nooit, maar bederft haar omdat hij haar alleen maar
ijdel en zelfingenomen maakt.
[9] Zo is het ook als iemand aan Mij
een of andere gunst vraagt. Wie door zijn vraag iets van Mij wil ontvangen,
moet dat heel stil, in zijn van liefde tot Mij vervulde hart, vragen, en waarom
hij gebeden heeft wordt hem gegeven als het past bij het levensgeluk van zijn
ziel.
[10] Zo kunnen zich ook geheel in
stilte twee, drie of ook meer mensen verenigen en voor zichzelf en de hele
gemeente bidden - maar niet zo, dat de gemeente dat meteen ook weet -, en Ik
zal zulke vragen zeker verhoren. Maar als er twee, drie of ook meer mensen aan
de gemeente bekend zouden maken dat zij dat op een bepaalde dag of op een
bepaalde tijd van de dag zullen gaan doen, opdat de gemeente dan tegen hen op
zou zien en hen zou prijzen, ja uiteindelijk zelfs voor dit vrome bidden zou
betalen, - heus, dan zal zo'n gebed nooit verhoord worden, en zodoende ook de
gemeente en degenen die gebeden hebben niet helpen! Want dat alles en
soortgelijke dingen hebben ook de heidenen gedaan, -en het gebeurt nog -, die
bij dreigend gevaar in grote scharen van de ene afgodentempel naar de andere
trokken, daarbij allerlei dom houtsnijwerk, vanen, vaten en nog een aantal
andere zaken meedroegen en veel misbaar maakten, op horens bliezen, geweldig op
cimbalen sloegen en met de schilden kletterden. Zij organiseerden ook verre
pelgrimstochten naar buitengewone, bijzondere genadebeelden van afgoden, en
als zij daar aankwamen deden zij op allerlei oerdomme manieren boete en
schonken de afgoden grote en vaak zeer aanzienlijke offers. Dat was voor de
afgodenpriesters natuurlijk erg voordelig, maar voor de domme pelgrims nooit.
Dus dergelijke algemene gebeden en vragen worden door Mij nooit verhoord!
[11] Wie bij Mij een goede vraag
verhoord wil hebben, moet naar zijn hart op bedevaart gaan en Mij zo helemaal
in stilte zijn vraag met volkomen natuurlijke, eenvoudige woorden voorleggen,
dan zal Ik hem verhoren. Maar Ik zeg jullie tevens, dat niemand daarbij tot Mij
moet komen met bepaalde, vroom uitziende gebaren en een vroom gezicht! Want als
iemand iets aan Mij vraagt met zo'n zeker, huichelachtig, vroom gezicht, zal
die vraag niet verhoord worden; want wie niet zo natuurlijk als hij is tot Mij
komt, en niet in de ware geest van de volle waarheid vraagt, zal niet verhoord
worden, maar alleen degene die Mij waarachtig liefheeft, Mijn wil doet en
zonder enige opschik en dwang tot Mij komt zoals hij is, zal door Mij altijd
verhoord worden.
[12] Zo is het ook een oud gebruik,
zelfs bij de joden, dat de blinde en domme mensen bij hun vragen en gebeden ook
speciale, fijnere en betere kleding aantrekken, omdat zij menen dat de mens
niet genoeg kan doen voor de zogenaamde grotere eer van God. Maar zo 'n dwaas
bedenkt niet dat er heel veel armen zijn die nauwelijks hun naakte lichaam
kunnen bedekken. Hoe moet het de arme te moede zijn, als hij de rijke zo in z'n
beste kleren in een bedehuis ziet, en ziet wat een eer hij God geeft, terwijl
de arme dat niet kan doen, en tevens moet bedenken dat hij in zijn lompen met
zijn gebed God alleen maar beledigen kan!
[13] Waarlijk Ik zeg jullie: Wie Mij
ooit wat vragen zal terwijl hij daarvoor speciale, betere kleding heeft
aangetrokken, zal ook nooit verhoord worden en een of andere priester in zijn
domme, versierde tovermantels en rokken al helemaal niet!
[14] Zo bestaat er ook een oude,
slechte gewoonte bij het bidden tot God, om alleen maar een bepaalde, vreemde
taal daarvoor te gebruiken en deze voor de verering van God het waardigst te
achten. Waar in het vervolg die onzin ooit voor zal komen, zal de vraag ook
nooit verhoord worden.
[15] De mens moet zich voor Mij alleen
maar in zijn hart tooien, en zijn eigen taal spreken, en de taal van zijn hart
gebruiken, die Ik heel goed versta, dan zal Ik zijn vraag verhoren!
[16] Ik wil dat al die oude dwaasheden
helemaal verdwijnen en de mensen geheel nieuwe, waarachtige, zuivere mensen
zullen worden. En waar zij zo zullen zijn, zal Ik ook steeds temidden van hen
zijn; maar de blinde, wereldse dwazen zullen voortaan gestraft worden doordat
hun vragen niet verhoord worden!
[17] God heeft de mensen zonder
kleding geschapen en Hij schiep hen naar Zijn evenbeeld, en God was ingenomen
met het uiterlijk van de mens, omdat het Zijn evenbeeld was. God toonde de mens
ook hoe hij kleding moest maken om zijn huid tegen koude te beschermen; maar
God leerde de eerste mensen niet om kleren te maken teneinde die hoogmoedig als
versiering van hun ledematen te dragen. En nog minder leerde God de mensen
opgesmukte kledij te maken om alleen daarin God waardig te kunnen aanbidden.
[18] Kleed je daarom nu weliswaar
volgens je stand, maar eenvoudig, en hecht aan rok en mantel geen andere waarde
dan alleen, dat het je lichaam bedekt; al het meerdere is al verkeerd en brengt
geen goede vruchten voort.
[19] En zo weten jullie nu ook in dit
opzicht wat je te doen staat, en Ik geloof nu omdat het al bijna middernacht
is geworden -, dat wij ons ter ruste kunnen begeven!’
124
Over de ontwikkeling van de mensen
[1] Toen zei DE MINERVAPRIESTER: 'Ja,
Heer, U heeft in alles volkomen gelijk; maar omdat U vandaag helaas reeds de
laatste nacht bij ons doorbrengt, zou ik U in naam van ons allen nog iets
belangrijks willen vragen, en dat is, of U zo vriendelijk zou willen zijn ons
toe te staan Uw leer, die U nu aan ons gegeven heeft, woordelijk op te schrijven,
opdat zij als het belangrijkste goed van alle mensen nooit verloren zal gaan,
daar Iedere leer anders toch, als er alleen maar mondelinge overleveringen
zijn, tenslotte in de loop der tijden vervormd en verontreinigd wordt. Want de
mensen voegen mettertijd graag van alles toe en laten anderzijds gemakkelijk
iets wezenlijks weg. Als alles echter opgeschreven is, en door alle hier
aanwezige getuigen ondertekend is ten bewijze dat het volledig waar is, dan,
denk ik, zal een verontreiniging van Uw leer niet zo gemakkelijk meer mogelijk
zijn. Om te zorgen dat wij niets verkeerds opschrijven, vragen wij U, o Heer,
of U ons met Uw alwetende en almachtige geest wilt leiden!’
[2] IK zei: 'Dat kunnen jullie zeker
doen; maar als jullie dat toch willen, schrijf het dan in meerdere exemplaren,
opdat het meer algemeen wordt, en het ene en eerst geschreven boek -vooral bij
de zeer bijgelovige heidenen niet een soort magische werking krijgt, waardoor
de waarde van de inhoud misvormd zou worden en de mensen letterlijk vrees voor
de heiligheid van zo'n boek zouden krijgen, het van louter eerbied niet meer
zouden durven lezen, en tenslotte zelfs zover zouden komen, te geloven dat
enkel de verering van zo'n relikwie de mensen al de hemel op zou leveren! Als
er echter verscheidene gelijke boeken bestaan, is zo'n verbastering niet zo
gemakkelijk meer mogelijk.
[3] Ik zeg niet, dat de mensen zulke
boeken niet in ere moeten houden; maar zij moeten er niet meer van maken dan
zij zijn, en ze ook alleen maar gebruiken voor datgene waarvoor ze bestemd zijn
en zeker niet voor iets anders .
[4] Ik voeg daar echter nog aan toe
dat jullie ook moeite moeten doen om alle mensen reeds van kinds af aan
behoorlijk lezen, schrijven en rekenen te leren -niet alleen maar de rijken -,
anders hebben jullie weinig aan de geschreven boeken. Probeer vooral een goede
ontwikkeling van de kennis en daardoor van het hart bij de mensen te
bewerkstelligen, dan staat je in Mijn rijk een grote beloning te wachten, en
daardoor zul je ook gemakkelijk met de mensen op aarde kunnen werken; want met
echt ontwikkelde mensen kun je gemakkelijk praten en omgaan. Maar probeer de
mensen een waarachtige, totale ontwikkeling bij te brengen; want een halve
ontwikkeling is vaak slechter dan helemaal geen!
[5] Onthoud jullie jongeren de
waarheid niet, zoals ook Ik jullie niets heb onthouden; want slechts de
waarheid vormt de mens werkelijk tot mens. Waar deze ontbreekt, moet zonder
meer de leugen haar plaats innemen, en die is de moeder van al het onheil dat
maar op aarde onder de mensen kan voorkomen. Houd dit ook voor jullie allen aan
als levensrichtsnoer! Als jullie daar op zullen letten, zullen jullie heel snel
de zegeningen ervan reeds op deze aarde zeer duidelijk en waarachtig
ondervinden. -Hebben jullie nu nog wat op je hart?'
125
De geest van de mentor van de priestervrouwen verschijnt
[1] Toen zei DE MINERVAPRIESTERES:
'Heer, voor zover ons huidige inzicht dat toelaat, is er nauwelijks meer iets
wat wij U ten behoeve van de tegenwoordige stand van onze kennis zouden kunnen
vragen, omdat U ons al bijna te veel getoond en geleerd heeft; maar iets zou u
voor ons, vrouwen, toch nog kunnen doen, namelijk dat U ons de ziel van onze
mentor laat zien, opdat wij ons daardoor van het verder leven aan gene zijde
vooraf nog meer en degelijker kunnen overtuigen.’
[2] IK zei: 'Dat is een wat
onverstandige wens van jullie - want ten eerste zijn jullie nog lang niet in
staat een geest te zien, omdat een geest alleen met geestelijke ogen, maar
nooit met lichamelijke ogen gezien kan worden, en ten tweede is de ziel van
jullie voormalige mentor ook nog lang niet in zo'n levenstoestand dat zijn
verschijning jullie een bepaald nut zou kunnen verschaffen -; maar omdat jullie
het dan toch zo belangrijk vinden en van mening zijn dat het je geloof zeer zou
versterken, kan dat jullie tot slot ook nog wel toegestaan worden. -Isma kore!
-kom en spreek!’
[3] Zo riep Ik de ziel van de mentor.
En er ontstond een groot gedruis in de zaal, uit de bodem steeg rook op alsof
daaronder brand was, en midden uit de rook kwam DE GEEST met een woedend
gezicht te voorschijn en zei tegen de vrouwen: 'Waarom storen jullie,
ongelovige vrouwen, mij in mijn rust waarin ik bezig ben met mijn vervolmaking,
en in prettig gezelschap ben van geesten die net zo zijn als ik, en waar
onderlinge ruzie en onenigheid ondenkbaar is?
[4] Ik heb de belofte die ik jullie
gegeven heb, allang ingelost en jullie ook duidelijk gezegd hoe nietswaardig de
leerstellingen van Diogenes zijn. Ze strekken de mens die deze aanvaarden kan,
tot grote schande omdat het niets dan ellendige leugens zijn, een bespotting
van de hoogste wijsheid van een eeuwige, almachtige God! Maar jullie meenden
dat het een droom was en een spel van jullie fantasie!
[5] Heeft jullie verstand je dan niet
gezegd dat de mens een heel wonderbaarlijk werk is van een grote,
wonderbaarlijk almachtige Schepper, en dat daarin niets plaats kan vinden wat
niet een oorzaak en een wijs doel heeft?! Dat heb ik jullie tijdens mijn aardse
leven nog vaak gezegd; maar daar hebben jullie geen waarde aan gehecht, want
jullie was het er alleen maar om te doen, door iedereen bewonderd te worden
vanwege je stoïcijnse wijsheid. Maar desondanks knaagde toch voortdurend de
twijfel aan jullie hart, die ik door overduidelijk opnieuw te verschijnen te
niet had moeten doen.
[6] Maar nu is er een hogere geest bij
jullie gekomen en heeft jullie onderwezen. Waarom geloofden jullie Hem dan niet
volledig? Waarom vragen jullie mij als getuige van Hem, wiens naam ik niet
waardig ben uit te spreken? O jullie vreselijk dwaze vrouwen! Heus, als nu die
grote geest met hier zou zijn, zouden jullie allen er flink van langs hebben
gekregen! Onthoud echter, dat het je heel slecht zal vergaan als je mij nog een
keer in mijn rust stoort!’
[7] Daarop verdween de geest
plotseling, en de vrouwen konden niets tegen hem zeggen en durfden dat ook
niet.
[8] Maar IK vroeg hen: 'Wel, zijn
jullie tevreden met je mentor?'
[9] DE PRIESTERESSEN zeiden: 'O Heer,
heus, die had gevoeglijk in zijn domme rust kunnen blijven! Als zijn gezelschap
in het hiernamaals precies op hem lijkt, zullen ze nog heel lang aan hun
levensvervolmaking moeten werken. Hij is toch welontzettend grof en ruw!
Tijdens zijn leven bij onze ouders thuis was hij de bescheidenste en
zachtaardigste mens, en nu als geest is hij gloeiend van woede! Hoe is dat
mogelijk? Had hij op deze wereld dan een andere ziel?'
[10] IK zei: 'Dat toch niet, -maar op
de wereld verborg zijn ziel heel verstandig haar eigenlijke ik en toonde zich naar
buiten heel anders dan zij innerlijk was; maar nu in haar naaktheid gaat dat
natuurlijk niet meer. Want aan gene zijde kan geen enkele ziel zich uiterlijk
anders voordoen dan zij innerlijk is; en daarom kon jullie mentor zich aan
jullie nu ook niet anders voordoen dan hij is, en hoe hij innerlijk ook
eigenlijk altijd ten opzichte van jullie gezind was. Zijn bescheidenheid en
zijn zachtmoedigheid waren slechts gespeeld, innerlijk zag het er heel anders
uit!
[11] Verlang daarom in het vervolg
vooral geen geest meer om van te leren, maar leef volgens Mijn leer, zodat
jullie daardoor in staat zullen zijn om met Mijn geest een volledige verbinding
aan te gaan, -dan zullen jullie de harde lessen van zulke geesten gemakkelijk
kunnen missen!’
[12] Dat stelde de vrouwen volledig
tevreden en zij verloren elk verlangen ooit nog ergens zo’n mentorgeest te
ontmoeten.
[13] Daarop raadde Ik allen aan om nu
te gaan rusten, wat iedereen dan ook meteen deed. Ik en de leerlingen deden dat
ook en wij namen plaats op onze rustbanken.
[14] De nacht ging snel voorbij en wij
stonden op. Toen wij de zaal wilden verlaten, kwam Jored ons al tegemoet en
vroeg Mij te wachten op het ochtendmaal, dat direct klaar zou zijn.
[15] Maar IK zei: 'Geef ons alleen
maar wat brood en wijn, dan gaan we meteen weg, zodat de priesters met hun
vrouwen, die direct zullen komen, ons hier niet meer aan zullen treffen!’
[16] Dat gebeurde. Wij namen brood en
wijn en gingen toen gelijk weg, nadat Ik eerst nog Joreds huis en al zijn
mensen gezegend had.
126
De betekenis van het joodse volk ten opzichte van de heidenen
[1]Jored en zijn zoon Jorab
begeleidden Mij tot Malaves, waar de dankbare bewoners ons snel tegemoetkwamen
en voor ons wilden zorgen. Maar wij namen niets aan, raadden hun echter nog een
keer aan om standvastig te blijven in de ontvangen leer. Dat beloofden zij ook
heel nadrukkelijk, en vroegen Mij naar welke plaats Ik nu ging.
[2] En IK zei tegen hen: 'Naar
Samosata! Als jullie een vaartuig daarheen gereed hebben liggen, dan kunnen
jullie Mij brengen.'
[3] Toen zeiden de gemoedelijke,
gedienstige MENSEN UIT MALAYES: 'O grote Heer en Meester, we hebben wel twee
vaartuigen waarop U met Uw begeleiders heel geriefelijk binnen een paar uur van
hier naar Samosata kunt komen; maar alleen het terugbrengen van de vaartuigen
is daarna tamelijk moeilijk. Ze moeten stroomopwaarts getrokken worden, en wel
met ossen en muildieren, en dat kan alleen gebeuren als er van Serrhe bij
gunstige waterstand goederenschepen naar Melitene stroomopwaarts varen. Die nemen
dan zulke kleinere vaartuigen op sleeptouwen brengen ze naar de plaats terug
die de eigenaar van het schip aangeeft. Maar dat geeft niet; we zullen een paar
betrouwbare schippers meegeven, en die zullen er in Samosata dan wel voor
zorgen dat de vaartuigen zo vlug mogelijk teruggebracht worden. Als het U, o
Heer en Meester, nu schikt, kunt U Zich meteen inschepen en wegvaren!’
[4] IK zei: 'Heel goed, beste mensen;
maar geef ons in plaats van twee schippers er vier mee, dan sta Ik er voor in
dat zij vandaag nog lang voor zonsondergang met de twee schepen zullen
terugkomen!’
[5] DE MALAYESEN zeiden: 'Dat zou
normaal gesproken niet mogelijk zijn; maar U, o Heer, is niets onmogelijk! Want
wij hebben aan den lijve al ondervonden dat Uw woord en wil direct vaste vorm
aannemen.’
[6] Toen gingen er meteen vijf
schippers mee in plaats van vier; drie namen de leiding over het grootste
vaartuig, en twee gingen op het kleinste schip, waarop Ik met de twaalf
leerlingen plaats nam. Deze vaartuigen waren eigenlijk meer een soort vlotten
dan schepen; alleen waren ze voorzien van relingen en zitbanken, en elk had een
dak van grof zeildoek.
[7] Toen Ik met de oudste leerlingen
op het kleinere vaartuig plaatsnam, groetten Jored en zijn zoon Mij heel
hartelijk en vroegen Mij, of Ik hen toch nog een keer persoonlijk zou willen
opzoeken, maar bij een hernieuwd bezoek langer in hun midden zou willen
vertoeven dan deze keer
[8] IK groette hen ook en zei: 'Blijf
actief in Mijn leer, dan zal Ik niet alleen heel vaak bij jullie zijn, maar
uiteindelijk zelfs temidden van jullie gaan wonen! Breng onze groet en zegen
over aan allen die van goede wil zijn!”
[9] Daarop werden de vaartuigen
losgemaakt, het kleinste voorop en het grootste enige ogenblikken later, en dat
voer achter ons.
[10] Toen we alleen waren, zei PETRUS:
'Heer, het zou haast beter zijn om maar steeds bij de heidenen te blijven en de
Joden te laten voor wat ze zijn; want het is toch hartverwarmend om te zien hoe
gretig deze mensen de levenswoorden in zich opnemen. De vernietiging van hun
drie afgoden namen ze heellicht op, en vrijwel niemand behalve de vijf vrouwen
maakte zich daar extra druk over, en uiteindelijk waren zelfs de vrouwen ook
niet zo moeilijk te overtuigen. En als men het geheel eens op de keper
beschouwt dan heeft zo'n heiden, zoals Jored was en is, met zijn hele huis,
toch wel honderdmaal meer gezond verstand dan een joodse oudste of
schriftgeleerde. Hoe zou het ons in Jeruzalem zijn vergaan als U bij de
Farizeeën de tempel ook zo uitgedund zou hebben als drie dagen geleden die in
Chotinodora?! Ik zeg met steeds meer inzicht en overtuiging: Van alle volkeren
zijn de joden Uw grote erbarming, geduld en begrip het minst waard. - Wat vindt
U van mijn mening?'
[11] IK zei: 'Kijk, je praat naar je
verstand hebt! Als je een veld ziet dat dicht begroeid is met allerlei onkruid,
moetje gezond verstandje toch wel zeggen: Dat moet goede, vruchtbare grond
zijn! Het zal de moeite best lonen om dit veld van onkruid te zuiveren en dan
tarwe in te zaaien; die kan daar honderdvoudige vrucht opleveren! Als je echter
een veld ziet met weinig onkruid, waar maar heel spaarzaam hier en daar een
schraal grassprietje groeit, zal het dan de moeite en het werk wellonen dat
veld in een vruchtbare tarweakker te veranderen? Zeker niet, want waar de grond
geen voedsel heeft voor onkruid, zal die dat beslist ook niet voor tarwe
hebben. Je zult op zo'n veld veel goede, krachtige mest moeten brengen om het
kale veld voor de tarwe vruchtbaar te maken.
[12] Kijk eens wat voor tekenen hier
gedaan moesten worden om deze heidenen te laten geloven! De tekenen waren
krachtige mest, zodat de leer als levenstarwe op hun gemoedsveld kon ontkiemen
en tot een toekomstige vrucht kon opgroeien. Toen Ik echter anderhalf jaar
geleden bij jullie Joden kwam, was slechts een woord voldoende en jullie
volgden Mij, zonder dat jullie precies wisten wie je volgde. Jullie
gemoedsbodem was wel begroeid met veelonkruid, en menige doornstruik omringde
jullie hart, -maar daarnaast was er toch ook nog veel ruimte op het veld voor
de tarwe.
[13] Maar bij deze heidenen zouden we
tien jaar lang hebben kunnen praten zonder hen bekeerd te hebben tot het licht
van het leven uit God, omdat zij ondanks de vele, grote tekenen nog hevige
tegenstand boden. Nu behoren zij wel bij ons, meer dan vele Joden, en vanwege
hun starheid zal de joden ook het licht ontnomen worden en aan de heidenen
worden gegeven, maar ondanks dat alles mag je nooit vergeten dat het heil van
de mensen alleen maar van Jeruzalem uitgaat, en alle voorspellingen die aan de
joden gegeven zijn zullen op die plaats in vervulling gaan voor alle mensen van
de aarde! Maar ondanks dat alles zullen we nu ook de heidenen bezoeken en hen
voorbereiden op wat zij na Mijn hemelvaart kunnen verwachten, namelijk de
uitstorting van de Heilige Geest uit God.
[14] Maar let nu allen op; want wij
komen nu aan een plaats in de rivier waar deze meer stilstaat dan stroomt! Daar
moeten de roeispanen ijverig gehanteerd worden, omdat men anders gemakkelijk
door rivierrovers ingehaald en overvallen kan worden. Maar toch moeten onze
beide schippers het vaartuig maar laten gaan zoals het gaat; want Ik wil deze
rovers spreken en van hun handwerk afbrengen! ‘
127
De Heer overwint de rivierrovers
[1] Nog maar net had Ik dit gezegd, of
ons vaartuig dreef al op het rustige deel van de stroom, waar de rivier erg
breed en ook erg diep was. We waren nauwelijks twee morgen op dit rustige deel
verder gedreven, toen onze beide schippers de roeiriemen ter hand namen om
stroomafwaarts te roeien; maar Ik zei tegen hen dat zij dat nu niet moesten
doen.
[2] DE SCHIPPERS zeiden echter: 'Heer,
dit is een onveilige plaats, waar je gemakkelijk door gemene rovers aangehouden
wordt die ieder vlot dat zij inhalen veel te veel schatting laten betalen! Als
wij ons vaartuig echter sneller later gaan, halen zij ons voor de volgende
stroomversnelling niet in, en dan zijn we al veilig omdat zij zich niet voorbij
dit rustige deel wagen.’
[3] IK zei: 'Ja, ja, daarin hebben
jullie wel gelijk, maar Ik wil deze rivierrovers juist ontmoeten en hen voor de
toekomst voor hier helemaal onschadelijk maken. Houd daarom even met roeien op!
‘
[4] Daarop hielden onze beide
schippers op met roeien en geen tien seconden later haalden heel verdacht
uitziende mannen in een brede boot ons vaartuig in en eisten meteen dat wij
vrijwillig ons hele hebben en houden af zouden geven.
[5] IK stond echter op van Mijn
zitplaats en vroeg met geweldige stem aan de rovers: 'Met welk recht eisen
jullie dat van ons en van iedereen die je kunt achterhalen?'
[6] EEN REUSACHTIG GROTE ROVER zei:
'Wij zijn vrijbuiters en kennen geen ander recht dan dat van de sterkste!'
[7] IK zei: 'Maar wat zou je doen als
wij hier de sterksten zouden zijn en van jullie je bezit of je leven zouden
eisen?'
[8] DE ROVER zei: 'Dan zouden wij dat
ook moeten toelaten! Maar omdat dat niet het geval is, moet je niet talmen om
ons te geven wat we willen hebben, omdat we anders op onaangename wijze onze
kracht moeten tonen!’
[9] IK zei: 'Wij hebben niets en geven
daarom ook niets; als je Mij echter met gelooft, dan moetje maar meteen gebruik
maken van je reuzenkracht!'
[10] Toen hieven de rovers geweldige
knotsen op om ons te slaan. Maar Ik liet hen ogenblikkelijk verstijven, zodat
zij daar zo onbeweeglijk stonden als standbeelden, en van pijn heel jammerlijk
begonnen te schreeuwen.
[11] IK vroeg toen aan de sterkste
rover: 'Wel waar is nu je recht?'
[12] HIJ schreeuwde echter: 'O
almachtige, u bent een god! Help ons, dan zullen wij voortaan voor altijd dit
werk neerleggen en alles doen wat u van ons verlangt!’
[l3] IK zei: 'Goed dan, wees vrij;
maar jullie geroofde goud geef je aan Mijn twee schippers, anders zal het
jullie heel slecht vergaan!'
[14] Toen zei DE GROTE ROVER: 'Heer,
niet alleen het goud, maar ook al het zilver geven wij af; maar sta ons met z'n
tienen toe dat wij u, waarheen u ook gaat, mogen begeleiden, -want ik vermoed
dat u heel andere en veel gewichtiger schatten bezit dan de onze, en van die
schatten van u zouden wij ons wat toe willen eigenen!'
[15] IK zei: 'Ga jullie goud en zilver
dan halen!'
[16] Toen gingen zij vlug naar de
rotsige linkeroever van de stroom, waar zij in holen woonden. Binnen een
kwartier waren zij al weer bij ons terug en overhandigden Mij ongeveer honderd
pond goud en driehonderd pond zuiver zilver, bovendien nog parels en
edelstenen.
[17] Op dit moment kwam ook het
grootste vaartuig met de twintig leerlingen ons achterop, en die voeren dicht
naar ons toe omdat hun schippers tegen hen zeiden dat wij beslist door de
beruchte rovers waren aangehouden. Maar toen zij bij ons kwamen, verbaasden zij
zich over onze schatten en wilden vragen hoe we daaraan gekomen waren.
[18] Maar IK zei: 'Vaar nu maar door,
al het andere zullen jullie nog vroeg genoeg te weten komen! Deze schatten zijn
nu echter al het eigendom van onze vijf schippers, en deze tien mannen die ze
afgegeven hebben, zijn gekomen om Mij te volgen. En zorg nu dat je verder
komt!’
[19] Toen voeren DE TWINTIG verder,
maar onder elkaar zeiden zij: 'Het is toch een vreemde zaak met onze Heer! Nu
neemt Hij al heidenen en tollenaren en dieven en rovers als leerling aan; maar
al die leerlingen uit Jeruzalem liet Hij in Kapérnaum zonder een woord gaan! Ja,
ja, we zullen nog beleven dat Hij ook hoeren en echtbreeksters als leerling
aanneemt! Dat is werkelijk heel vreemd! Maar wat kunnen we er aan doen? Hij is
en blijft nu eenmaal een met alle kracht van God vervulde profeet die niemand
kan weerstaan, en we moeten Hem Zijn recht laten, -daar kan niets tegenop!’
[20] Maar toen zij zo spraken, hadden we
hen samen met de tien rovers die ons in hun brede boot vlug achterna voeren,
ook al ingehaald, en IK zei tegen de twintig: 'Jullie vinden het vreemd dat Ik
zo doe, - Ik vind het echter van jullie tienmaal vreemder dat juist jullie deze
daden en dit handelen van Mij vreemd vinden. De mensen zijn Mijn werk, en Ik
ken dit werk het best, Ik ken al hun bekwaamheden en weet daarom goed wat Ik
doe. Laat daarom verder niets meer van wat Ik doe jullie vreemd voorkomen,
anders zou het jullie erg vreemd voor moeten komen dat Ik jullie heb aangenomen
terwijl jullie nog duizendmaal erger waren dan deze tien rovers, die nog
niemand gedood hebben maar alleen de rijk en zwaarbeladen vlotten wat lichter
hebben gemaakt!’
[21] Daarop vatten de twintig moed en
vroegen Mij om vergeving. Ik liet onze boot echter weer voor de hunne varen en
wees hen de veilige weg door de stroomversnelling. Toen wij die achter ons
hadden, zagen wij meteen Samosata en wij bereikten deze plaats na een uur.
128
De Heer in Samosata
[1] Toen wij daar landden, kwamen er
meteen tollenaars die haastig hun tol eisten.
[2] En IK zei tegen Petrus: 'Pak een
heel pond zilver en geef het hun voor ons allemaal!’
[3] Petrus deed dat, maar DE TOLLENAAR
zei: 'Heer, dat is tien keer teveel, u krijgt nog veel terug!’
[4] Maar IK zei: 'Wees daarmee dan
goed voor de armen, houd alles en wijs ons een goede herberg; want wij blijven
vandaag en morgen hier!'
[5] Toen zei DE TOLLENAAR: 'Blijf dan
bij mij, want ik heb zelf nu eenmaal de beste en grootste herberg!’
[6] IK zei: 'Goed, breng ons
daarheen!'
[7] Nu gingen wij aan land, en toen
wij de vaartuigen verlieten, voeren deze meteen pijlsnel stroomopwaarts met de
schatten terug, hetgeen de tollenaar zeer verbaasde, en dat nog te meer omdat
ook de lege boot zonder schipper vanzelf de twee andere vaartuigen snel
achterna voer .
[8] Toen de tollenaar van zijn
verbazing bekomen was, bracht hij ons naar zijn herberg. Deze Samosaatse
tollenaarswoning en - herberg leek erg veel op het huis van Jored in
Chotinodora en was bijna net zo ingericht; alleen de eetzaal was niet zo ruim
en gerieflijk en elegant ingericht, - vooral het plafond zag er niet erg mooi
uit, omdat het niet uit planken, maar meer naar oosters gebruik slechts uit een
afdak van smerig zeildoek bestond. Maar dat gaf niet, het was toch de beste
zaal in heel Samosata, en dus trokken wij hier in, hoewel een rover Mij erop
wees, dat deze herberg weliswaar een van de beste in de hele plaats was, maar
ook een van de duurste; want je was daar per dag minstens tien penning kwijt.
De waard was een erg geldzuchtige zonderling.
[9] IK zei: 'Daar hebben we het nu
niet over! Morgen zullen we wel zien wat voor rekening hij ons geeft!’
[10] Toen wij ons om de grote, lange
tafel geschaard hadden, vroeg de waard Mij wat wij die middag wilden eten en
drinken.
[11] IK zei tegen hem: 'Brood en wijn
heb je, en meer hebben we niet nodig, en je hebt ook verder niets meer
klaarstaan; vanavond zorgen we wel voor onszelf.’
[12] DE WAARD zei heel hoffelijk: 'O
mijn zeer vereerde vriend, ik heb nog van alles in voorraad, zoals vlees, melk,
boter, kaas, eieren, honing en allerlei tuinvruchten; ook heb ik beste vis in
mijn vergaarbakken! U hoeft maar te vragen en het wordt allemaal binnen de
kortste tijd klaargemaakt!'
[13] IK zei: 'Dat is niet nodig, wij
houden het nu echt bij Mijn eerste verzoek; Ik wens alleen een prima wijn, die
zul je wel ergens hebben!'
[14] De waard riep meteen zijn
bedienden en liet voldoende brood en wijn brengen, en Ik zegende beide en zei
toen tegen allen dat ze naar hartelust moesten eten en drinken.
[15] DE TIEN VOORMALIGE ROVERS zeiden
echter: 'Heer, wij zijn het niet waard aan uw tafel te zitten, en onze kleding
is te armoedig en te smerig voor u, heren, die goed gekleed zijn!’
[16] IK zei: 'Dat is nu niet aan de
orde; nu moet je doen wat Ik wil, en dan zullen jullie kleren weldra ook wel
verbeteren! Een mens is en blijft, wanneer zijn innerlijk in orde is, ook in de
armoedigste kleren een mens.’
[17] Toen aten en dronken wij heel
opgewekt en spraken daarbij weinig. Toen wij gegeten en gedronken en ons
lichaam aldus gesterkt hadden, stonden we terstond op van onze plaatsen en Ik
vroeg de waard om de rekening.
[18] Maar hij zei, dat alles al
betaald was met het grote overschot van het pond zilver, en dat wij voor
hetgeen resteerde nog drie volle dagen bij hem in de herberg konden blijven.
[19] 'Goed', zei IK, 'dan kunnen we
met een gerust hart naar buiten gaan en het plaatsje wat bezichtigen.’
[20] DE WAARD zei: 'Zeker, - alleen
zal ik u voor de zekerheid begeleiden, want we hebben hier een Romeinse
rechtbank en een kleine Romeinse bezetting, en die gaat nu bepaald niet al te
vriendelijk met vreemde reizigers om als zij deze ergens tegenkomt. Maar als ik
als voornaamste tollenaar en tevens bestuurder van dit dorp met u meega, zult u
overalongehinderd kunnen komen. Maar om voor mijzelf ook helemaal zeker en
gedekt te zijn, zou het goed zijn als u mij persoonlijk naar waarheid zou
willen vertellen wie u bent en waar u vandaan komt en wat u eigenlijk hierheen
gebracht heeft.
[21] IK zei: 'Omdat je een eerlijke
wereldziel bent en het op jouw manier goed met ons meent, vertel Ik je als Heer
en Meester voor Mij en al deze anderen: Ik ben een Heiland der heilanden van de
aarde, en dit zijn Mijn leerlingen. Voor het merendeel zijn wij Galileeërs. En
nu weetje voorlopig wel genoeg! ‘
[22] DE WAARD zei: ' Ah -zo, zo, -dus
een zoon van Aesculapius, en dat zijn uw leerlingen?! Wel, heel goed, heel
goed; ik heb bij uw aankomst al iets dergelijks gedacht! Maar vertelt u mij
eens, met wat voor vreemde schepen bent u eigenlijk hier aangekomen?! Hoe is
het mogelijk dat die zo snel stroomopwaarts konden varen? Zoiets heb ik nog
nooit gezien! En van wie was dan dat vele goud en zilver dat in het schip lag
waarin u, meester, hier aangekomen bent, en die edelstenen en parels?'
[23] IK zei: 'Dat is weliswaar van
Mij, -maar Ik heb alles aan de arme schippers geschonken, omdat zij ons allen
behouden hierheen hebben gebracht. Dat de schepen echter ook stroomopwaarts
konden varen, is een geheim dat Ik je nu niet kan uitleggen om de eenvoudige
reden datje dat onmogelijk zou kunnen begrijpen. Maar laten we nu naar buiten
gaan!’
[24] De waard was het daarmee eens en
ging voorop om ons de weg te wijzen en ons naar die plaatsen in het stadje te
brengen die volgens zijn mening het meest bezienswaardig waren. Zo kwamen we
ook voor het statige gebouw van de Romeinse hoofdman, die op de binnenplaats
juist zijn soldaten instructies gaf hoe ze gedurende de nacht wacht moesten
lopen, omdat hem verteld was dat er een grote Perzische karavaan in aantocht
was. Die moest aangehouden en gevisiteerd worden om te zien welke waren en
schatten meegevoerd werden, zodat men over alles de wettelijke tol kon innen.
129
De genezing van de aan koorts lijdende zoon van de hoofdman
[1] Toen de hoofdman daarmee klaar was
en de soldaten en opzichters weggingen, zag hij ons en kwam haastig naar ons
toe. Toen hij bij ons was, vroeg hij meteen aan de tollenaar wie wij waren en
waar wij vandaan kwamen en wat wij hier kwamen doen.
[2] De tollenaar legde hem dat uit, en
toen de ernstig uitziende HOOFDMAN hoorde dat Ik een Heiland der heilanden van
de hele wereld was, kwam hij meteen op Mij af en zei: ' Als u bent wat de
bestuurder van U gezegd heeft, genees mijn zoon dan! Hij lijdt aan een kwade
koorts, ligt al vele jaren ziek te bed en heeft meer weg van een lijk dan van
een levend mens. Van overal vandaan heb ik de beste dokters laten komen, maar
zij konden hem geen van allen helpen. Als u hem kunt helpen, schenk ik u een
koninklijk loon!’
[3] IK zei: 'Breng Mij bij je zieke
zoon, dan zullen we eens zien hoe het met hem staat!’
[4] Meteen bracht de hoofdman ons naar
zijn huis bij zijn zieke zoon. Toen Ik daar kwam stonden er in de ziekenkamer
verscheidene heidense afgodenbeelden om zijn bed, die hem volgens de priesters
hadden moeten helpen.
[5] IK zei echter tegen de hoofdman:
'Je bent toch een verstandig, ervaren man en je ziet toch zelf wel in dat deze
door mensenhanden gemaakte beelden de zieke niet kunnen helpen, en toch heb je
ze daarvoor van de oneerlijke priesters voor veel geld gekocht of eigenlijk
gehuurd! Ik zeg je nu: laat die oneerlijke priesters komen! In hun bijzijn zal
Ik deze beelden vernietigen en daarna zal ik je zoon vast en zeker helpen.'
[6] De hoofdman, die toch al geen
waarde hechtte aan de priesters en de afgodsbeelden, liet meteen de priesters
halen, waarvan er hier zeven waren. Die kwamen al gauw ter plaatse en de
hoofdman stelde Mij meteen aan hen voor als een dokter met bijzondere gaven.
[7] Maar DE PRIESTERS zeiden: 'Vriend,
als mens verbeeld je je erg veel wanneer je denkt datje een zieke nog kunt
helpen die zelfs de almachtige goden niet meer willen helpen omdat zij inzien
dat voor ieder mens eenmaal de tijd van sterven is gekomen!’
[8] IK zei: 'Maar hoe willen jullie,
geboren stoïcijnen, een ander mens iets laten geloven, waarvan jullie zelf nog
nooit ook maar iets ter grootte van het kleinste zonnestofje geloofd hebben?'
[9] DE PRIESTERS zeiden: 'Wie kan er
zeggen, dat wij niet geloven wat wij leren?'
[10] IK zei: 'Ik kan jullie dat
zeggen, omdat daarvoor ook de macht in Mij aanwezig is!'
[11] DE PRIESTERS zeiden: 'Wat voor
macht? Wat praat je over macht?! Hier heeft niemand anders macht dan de
hoofdman en wij, en het allerminst een vreemde, die blij moet zijn dat wij hem
hier in leven laten!’
[12] IK zei: 'Dat Ik hier ook macht
heb, daar zullen jullie nu meteen volledig van overtuigd worden! Kijk, deze
ijzeren en stenen afgoden van jullie, die totaal geen macht en kracht hebben en
volledig dood zijn, zal Ik enkel door een woord volledig vernietigen, omdat Ik
anders de zieke niet zou kunnen en willen helpen! En dus zeg Ik: Weg met jullie
dode afgoden!’
[13] Ogenblikkelijk verdwenen alle
beelden volledig in het niets, en er was in de hele kamer geen spoor meer van
te bekennen. Men doorzocht nu het hele huis, en ook daar waren in alle kamers
alle afgodsbeelden in het niets verdwenen.
[14] Toen sloegen DE PRIESTERS zich op
de borst en riepen: 'O, brutale magiër, wij erkennen je onbegrijpelijke macht;
maar pas op, of je het daarmee bij de echte hemelgoden zult redden!’
[15] IK zei: 'Ik ben een jood uit
Galilea en ben als zodanig nooit bang geweest voor jullie dode afgoden en zal
dat ook nooit zijn. overal waar Ik kom, help Ik de mensen echt, fysiek en
geestelijk. Maar de afgoden moeten wijken en de enige, alleen ware, levende,
eeuwige God moet in hun plaats komen; want zonder Hem is er geen verlossing
voor de mensen op deze aarde. Omdat jullie afgoden echter verdwenen zijn, wil
Ik nu ook de zieke helpen! En dus zeg Ik tegen je: Sta op en wandel!'
[16] Toen verliet de kwade koorts de
zieke ogenblikkelijk, en hij stond op, was volledig gezond en vroeg om eten
omdat hij honger had.
[17] En IK zei tegen de hoofdman:
'Geef hem nu brood en wijn, maar niet te veel ineens, dan zal hij er straks
uitzien alsof hij nooit wat gemankeerd heeft!’
[18] Dat gebeurde, en de zoon stond er
zo gezond bij alsof hij nooit ziek geweest was.
[19] Toen kwam DE HOOFDMAN stralend
van vriendelijkheid naar Mij toe en zei: 'O, onbegrijpelijke, boven al onze
afgoden verheven heiland! Wat ben ik u nu schuldig? Hoe kan ik u daarvoor het
juiste loon geven? Wat verlangt u nu van mij?'
[20] IK zei: 'Met niets van deze aarde
kun je Mij belonen, want Ik neem van niemand betaling aan. Maar Ik zal je door
Mijn leerlingen hier een nieuwe leer over God en het leven van de zielook na de
dood geven; neem die aan en leef er met je hele huis naar. Mocht je echter meer
van Mij willen weten, ga dan binnenkort eens naar Chotinodora, daar zul je wel
uitvoeriger ingelicht worden. Morgen blijf ik echter ook nog hier, dus we
zullen hier nog nader met elkaar kennis maken.’
[21] DE HOOFDMAN was nu erg opgetogen
en zei: 'Heer en meester van alle meesters en waarachtige heiland der
heilanden! Alles, alles, wat u ook maar wilt, zal gebeuren; maar nu voor
vandaag vraag ik u om met al uw leerlingen mijn gast te zijn; want zie eens,
mijn huis is ruim en heeft veel kamers! Het zou van mijn kant toch wel erg
ondankbaar zijn om u in de herberg van de tollenaar te laten, die vandaag
hoogstwaarschijnlijk helemaal vol zit met de in aantocht zijnde grote
Perzische karavaan.’
[22] DE AANWEZIGE TOLLENAAR zei:
'Tegen uw wens, hoofdman, kan ik niet op, -anders zou ik nu alles geprobeerd hebben
om zo'n gast kosteloos zo goed mogelijk te verzorgen; sta me echter alleen toe
dat ik tenminste bij dit gezelschap mag blijven!’
[23] DE HOOFDMAN zei: 'Daar zul je me
juist een groot plezier mee doen. Ik vind het alleen erg jammer dat de rest van
mijn familie nu niet hier is, maar in Serrhe, waarvan zij pas over een paar
dagen terug zullen komen. Maar ik heb toch mensen genoeg, en u zult niets te
kort komen.’
[24] EEN VAN DE PRIESTERS zei: 'Heer,
mogen ook wij bij het gezelschap blijven?'
[25] DE HOOFDMAN zei: 'Dat moet onze
grote heiland bepalen; want jullie hebben hem niet dusdanig ontvangen dat hij
met jullie ingenomen zou kunnen zijn.’
130
De bekering van de afgodenpriesters
[1] IK zei: 'Deze priesters moeten naar
Chotinodora gaan naar hun opperpriester; daar zullen zij wel te horen krijgen
wat ze verder moeten doen. De tijd van het oude, inhoudsloze afgodendom en het
domme bijgeloof enerzijds en het totale niet-geloven anderzijds, is voorbij;
van nu af aan zullen de mensen volgens de volledige, overtuigende waarheid aan
de enige, enig ware, levende en voor iedereen vindbare en begrijpelijke God
beginnen te geloven, en zij zullen zichzelf in dat geloof vinden en de
onsterflijkheid van hun ziel erkennen en haar eeuwige, zalige bestemming. Zodra
deze tijd van het innerlijke licht en leven echter is aangebroken, is het uit
met jullie domme bij elkaar gefantaseerde veelgodendom.
[2] Nu treedt de God op voor wie de
Atheners ook een tempel gebouwd hebben, namelijk die voor de hun onbekende god,
echter zonder afgodsbeeld, maar met op een altaar de boeken van de oude wijzen
van Egypte. En als de mensen eenmaal per jaar in deze tempel bijeenkwamen,
werden wijze woorden uit deze boeken voor hen voorgelezen, en daar werden de
mensen dan het meest gesticht, terwijl zij voor de andere afgoden weinig
respect toonden. Maar nu deze enig ware God optreedt, moeten voor Zijn geest
alle nietswaardige, valse bedrog en leugengoden het veld ruimen. Ga naar
jullie tempel en je zult daar geen afgodsbeeld meer vinden!'
[3] Toen sloegen DE PRIESTERS de
handen boven hun hoofd ineen en zeiden: 'Heer, in dat geval zijn wij verloren!
Wat zal het volk daarvan zeggen ?’
[4] DE HOOFDMAN zei: 'Het volk heb ik
in mijn macht, en ik weet wat ik bij een mogelijke opstand te doen heb. Het
volk zal eerst in alle rust en kalmte uitgelegd worden wat dat allemaal te
betekenen heeft. Als de mensen dat naar alle waarschijnlijkheid erg goed op
zullen nemen, omdat ze nu met jullie doen en laten echt niet meer tevreden
waren, dan is dat al iets goeds. Mochten enkelen zich daarbij, misschien door
jullie opgestookt, ontevreden reageren, dan heb ik ook wel weer middelen
genoeg bij de hand om hen tot rust en tevredenheid te brengen. Laatje er echter
niet toe verleiden om iemand op te stoken, want mijn ernst kennen jullie!
[5] En als de tempel, die hier toch al
niets betekent, geen valse goden meer heeft, wel, wijd hem dan, omdat ik dat
voor jullie verbetering zo beschik, aan de onbekende god en onderwijs het volk
dienovereenkomstig, dan zal het duizendmaal tevredener zijn dan wanneer jullie
het vrijwel iedere week driemaal met jullie cimbalen bijeenroepen om het de wil
van de een of andere god, die jullie bedacht hebben, tijdens allerlei domme,
nietszeggende ceremoniën te verkondigen, waarvoor jullie van iedereen een
offer eisen.
[6] Als iemand met meer inzicht niets
wil geven, wordt hij voor hier en in het hiernamaals bedreigd met straffen van
alle goden, en voor een tijd buitengesloten van het gezelschap van de gelovige
dwazen. Daarbij moeten wij jullie helaas behulpzaam zijn, om jullie je gezicht
niet te laten verliezen; doen wij dat niet, dan zal het volk jullie meteen wat
anders gaan vertellen! Maar als jullie je alleen maar door onze steun kunnen
handhaven met al jullie bedriegerij, zullen jullie als verkondigers van de
waarheid nog meer op onze steun kunnen rekenen. Zien jullie dat in?! Als het
volk jullie voor je leugens graag en gewillig offers gebracht heeft, dan zal
het jullie voor de waarheid nog veel eerder een passend offer brengen. Als leek
zie ik dat duidelijk in, -waarom jullie als wijze priesters der goden dan
niet?'
[7] Een meer gematigde PRIESTER zei:
'Dat is allemaal wel goed en waar! Het zou heel goed zijn het volk de waarheid
te prediken, als je die maar op een bepaalde manier zelf had; maar waar halen
we die vandaan? Dat is een heel andere vraag!’
[8] DE HOOFDMAN zei: 'Daarvoor heeft
deze Heiland jullie al het juiste advies gegeven. Ga naar Chotinodora! Daar
zullen de opperpriesters jullie wel goed instrueren; handel daarnaar en dan zal
alles zeker goed gaan! Ga daar vandaag nog heen, laat je daar onderwijzen, -kom
daarna terug en leer het volk de waarheid!’
[9] IK zei tegen de hoofdman: 'Voor
vandaag moeten ze hier blijven; morgen moeten ze echter jouw raad opvolgen.
Maar vandaag kunnen ze hier nog veel meemaken wat hun de ogen waarschijnlijk
zal openen.’
[10] DE
HOOFDMAN zei: 'Blijf vandaag dan hier in dit gezelschap, dat jullie als mensen,
maar niet als priesters waardig zijn! ' .
[11] IK zei nu zachtjes tegen de
hoofdman: 'Omdat jij volgens dit alles een man naar Mijn hart bent, moet jij
voor kleding zorgen voor deze tien mensen die zo armelijk gekleed zijn! Ik heb
ze aangenomen en zij gaan nu als leerlingen met Mij mee.'
[12] DE HOOFDMAN zei: 'Heer, uw wil
geschiede; want uw wil is voor mij belangrijker dan die van mijn keizer, omdat
ik nu maar al te goed besef dat ook de wil van de keizer aan de uwe
ondergeschikt is en moet zijn! Het is gemakkelijk met grote legioenen te werken
die blindelings aan de veldheer gehoorzamen, en volkeren en landen veroveren;
maar geen enkel oorlogsleger kan slechts door het te willen metalen beelden
vernietigen en een ongeneeslijke koorts in een enkelogenblik genezen. Zelf heb
ik grote macht, en gebied over veel soldaten en krijgsknechten; maar mijn zoon
moest ik ondanks al mijn macht vier jaar lang ellendig zien lijden. Daarom
staat, o goede, wonderbaarlijke heiland, de macht van uw wil eindeloos hoger
dan de macht van alle keizers en koningen op de hele aarde, hoe groot en
uitgebreid die ook mag zijn!'
[13] Daarop riep hij zijn dienaren en
beval hun de tien mannen in de beste kleren te kleden. Dat gebeurde binnen
enkele ogenblikken, en de hoofdman bedacht hen nog rijkelijk met Romeins geld.
Daarna kwamen zij weer bij ons, helemaal als Romeinen gekleed.
[14] De reus zag er bijzonder respect
afdwingend uit, zodat DE HOOFDMAN onwillekeurig uitriep: 'O, wat een prachtig
manspersoon! Als je ziel net zo groot en goed gevormd is, zul je nog grote
dingen presteren op aarde!'
[15] IK zei: Jawel, dat kan heel goed
mogelijk zijn, dat is alleen maar afhankelijk van de juiste levensernst! Maar
mensen die nog nooit een dag hebben kunnen begroeten die hun gunstig gezind
was, hebben hun ernst in de nachtelijke strijd gestaald en zullen daarom zeker
op een vriendelijke levensdag ook de ernst van het leven niet verwaarlozen.’
131
De Romeinse hoofdman vindt zijn broers
[1] DE REUS
zei, diep ontroerd: 'O goddelijke, verheven mensenvriend! Alle tien waren wij
kinderen van een rijk vorst aan de grote Kaspische zee. Wij leefden in vrede,
en ons volk was waarschijnlijk een van de gelukkigste op aarde. Toen kwamen er
opeens wilde horden uit het verre noorden en roofden, verbrandden en
vermoordden alles wat zij tegenkwamen. Toen zei onze vader: 'Kinderen, aan
tegenstand valt niet te denken, laten we vluchten, anders zijn we verloren! '
Vaders wil was ons heilig en wij vluchtten de bergen in en ontkwamen zo aan de
wilde horden. Wij trokken over de bergen en kwamen tenslotte aan deze kant van
de hoge uitgestrekte bergen. Onze vader stierf vijfjaar geleden en de Eufraat
was zijn graf; want wij konden hem geen ander graf geven of laten geven.
[2] In totaal hebben wij gedurende
tien lange jaren alleen in onderaardse holen aan de rivier gewoond en ons
noodgedwongen heel ellendig met kruiden en -helaas -door een vorm van
onschadelijke roof in leven gehouden. Het zilver en goud en de parels en
edelstenen waren merendeels nog afkomstig van de haastig meegenomen sieraden
uit onze koninklijke schat, hoewel wij het in de laatste tijd ook helemaal niet
erg vonden om andere rijke mensen hun overvloed af te nemen. Maar wat wij in
onze holen verborgen hadden, hebben wij, o heer en meester, aan u gegeven toen
wij de onoverwinnelijke macht van uw woord en wil ondervonden.
[3] Wij vroegen u slechts toestemming
om u te mogen volgen en als ijverige leerlingen iets van u te leren wat ons ons
grote verlies zeker zal vergoeden. En dus kunnen we wel zeggen: Wij hebben de
ontzettendste, bitterste levenservaringen opgedaan en kennen de miserabele,
bittere ernst van het leven, en kome wat kome, wij zullen niet beven, en nog
het minst voor datgene wat ons voor de eerste keer in ons leven een waar licht
op de verdere paden van ons aardse leven belooft, en wel met zulke onbedrieglijke
tekenen als geen sterveling ooit gezien heeft.
[4] Ja, heer, aan ons zult u
leerlingen hebben met een onbuigzame wil en ernst! O, zeg ons maar zo spoedig
mogelijk wat wij moeten doen, dan zullen wij dat doen met de onverstoorbare moed
die alleen maar te vinden is bij mensen die gewend zijn de dood altijd met de
grootste koelbloedigheid in de ogen te zien!’
[5] IK zei: 'Blijf trouw aan jullie
principe, dan zul je oneindig meer winnen dan je ooit verloren hebt!'
[6] Toen DE HOOFDMAN dat verhaal van
de tien mannen hoorde, kreeg hij tranen in zijn ogen en hij zei: 'O broeders,
dat heeft de onbekende god allemaal zo wonderbaarlijk beschikt! Kunnen jullie
je niet meer herinneren, datje ooit een broer nog als knaap van nauwelijks tien
jaar verloren hebt? Kijk, jullie vader was ook de mijne! Men ontvoerde mij op
een keer toen ik heel zorgeloos in een klein bos bloemen plukte. Smeken hielp
niet, de kinderdieven sleepten mij over de bergen, en ik werd in Sidon aan een
Romeins schip als slaaf verkocht. In Rome werd ik weer aan een hoge Romein als
slaaf verkocht; ik beviel hem en omdat hij geen kinderen had, nam hij mij aan
als zijn kind, schonk mij de volledige vrijheid en liet mij opvoeden en
opleiden tot krijger. Ik werd langzaam maar zeker dat, wat ik nu ben, weliswaar
meer door mijn geld dan door mijn verdienste, en ik werd een paar jaar geleden
hier als kommandant aangesteld.
[7] Ja, ik zou nu zelfs durven beweren
dat deze wonderbare heiland van ons dit alles heimelijk bij zichzelf in zijn goddelijk
helderziende gemoed ook geweten heeft, en het op deze wijze manier geregeld
heeft dat wij elkaar hier als broeders moesten vinden. Daarom moest ik ook
hierheen komen als commandant, zodat jullie, mijn ongelukkige broeders, je in
mijn nabijheid wat erg treurig was -zouden ophouden; want als jullie als
rovers door mijn soldaten gevangen en bij mij voor het gericht gebracht zouden
zijn, dan zouden wij elkaar net als nu beslist herkend hebben, en ik zou dan
zeker middelen en wegen gevonden hebben om jullie uit de moeilijkheden te
helpen. En dat hebben we allemaal aan de ene, echte, ons nog onbekende god te
danken, die ons hoogstwaarschijnlijk nu deze heiland als gezant stuurde om ons
van de dode goden te bevrijden en ons daarvoor in de plaats de ene, ware god te
wijzen. -Is dat niet zo, beste, nobele broeders? ,
[8] DE GROTE zei: 'Ja, edele broeder,
zo is het precies! Wat hebben wij een tranen omjou vergoten en wat hebben we je
overal in ons hele, grote land gezocht, en alle oevers van de grote zee doorzocht,
-maar alles tevergeefs! Tot op dit uur hoorden wij niets van je. Alleen onze
enige zuster, die vaak heel vreemde dromen had, droomde eens dat zij jou in een
grote, prachtige stad zag en zelfs met je sprak, en dat jij haar zelf zei dat
wij omjou niet te veel moesten treuren, omdat je leefde en goed ondergebracht
was. Deze droom kon zij ons niet vaak genoeg vertellen. O, wat zou ze nu blij
zijn, als zij nog leefde! Maar zij kan haast niet meer in leven zijn, want
tijdens de overval en de vlucht daarna, verloren we haar, als enige, samen met
moeder uit het oog en zij is hoogstwaarschijnlijk in handen van de wilde horden
gevallen. Alleen de grote, ons nog onbekende god zal weten hoe het de beide
stakkers vergaan is! Misschien leven zij nog ergens in grote ellende?!’
[9] IK zei: 'O nee, vrienden, ook voor
hen werd door de jullie nog onbekende god gezorgd! Zij kwamen ook behouden over
het gebergte in de omgeving van de Eufraat en met hulp van een terugreizende
handelskaravaan in Chotinodora. Jullie zuster is daar nu de brave vrouw van de
jullie bekende tollenaar Jored. Hij had al wel een paar vrouwen, maar hij nam
ook haar ondanks haar armoe vanwege haar schoonheid als vrouw; zij is nu zijn
lieveling, hoewel zij hem nog geen kind schonk. Maar hij heeft kinderen van de
andere vrouwen, waarvan jullie zuster echter net zo houdt alsof het haar eigen
kinderen zijn. Ik ben meer dan drie dagen in zijn huis geweest en het hele huis
heeft Mijn leer aangenomen; maar Ik wilde hem niets vertellen over alles wat
hier nog op hem wacht. Het zal hem des te meer plezier doen wanneer hij dit
alles binnenkort door jou, Mijn hoofdman, te weten zal komen. Tot op heden weet
hij nog niet wie zijn liefste vrouw is en waar zij vandaan komt, want noch de
vrouw, noch jullie reeds zeer bejaarde moeder, die heel stil bij hem woont,
hebben -uit vrees voor mogelijk verraad -hem ook maar iets verteld over wie zij
zijn en waar zij vandaan komen.
[10] Daarom moetje dit, als je daar
komt, eerst onder vier ogen aan Jored meedelen, en hem ook zeggen hoe Ik dat
allemaal zo geregeld heb! Daar zullen hij en zijn zoon Jorab zich zeer over
verheugen, en jouw zuster en Je .moeder nog veel meer. Kortom, als jij daar
straks komt, zul je de bultengewone wonderen aanschouwen die daar tijdens Mijn
aanwezigheid hebben plaats gevonden. -Maar nu genoeg daarover; want er zijn
hier nog heel andere, belangrijker zaken waar we wat aan moeten doen.
[11] Eerst gaan we nu een poosje naar
buiten, daar zal meteen iets gebeuren waardoor Ik jullie wat beter met de
jullie nog onbekende God zal kunnen laten kennis maken, en dat is beslist meer
waard dan duizend van zulke romantische gebeurtenissen in een mens z'n leven,
waaraan op deze aarde waarlijk geen gebrek is.
[12] Ik heb dat reeds lang voorzien,
en Ik kende jullie en al jullie levensomstandigheden op deze aarde; maar Ik
wist ook, dat Mijn woord bij jullie in goede aarde zou vallen, en Ik kwam
daarom naar jullie toe om jullie allen troost te brengen. De allergrootste
troost voor jullie moet echter zijn, dat in Mij het rijk van de jullie nog
onbekende God tot jullie is gekomen, en daarmee het eeuwige leven van jullie
zielen!
[13] Want luister: Wat heeft de mens
aan alle schatten van deze aarde, als hij die toch al gauw voor altijd en
eeuwig moet loslaten? Is het dan in dat geval voor de mens niet onnoemelijk
wijzer om zich schatten te verzamelen die voor eeuwig bestaan en de menselijke
ziel voor eeuwig verzekeren van het zaligste en gelukkigste leven, en wel zo,
dat de mens reeds in dit aardse leven tot de duidelijke, onbetwistbare
overtuiging komt dat voor hem het ware, volmaakte, vrije leven pas na de dood
van zijn lichaam volledig en waar begint?'
[14] ALLEN zeiden, zelfs de priesters:
'Ja, Heer, dat zou zeker het hoogste en beste zijn wat de mens op deze aarde
zou kunnen bereiken! Maar er is een muur, die tot op heden nog niemand heeft
kunnen doorbreken, en de zeer fatale sluier van Isis, die tot op heden nog geen
sterveling volledig heeft kunnen oplichten. Zo hier en daar waren er wel zeer
wijze mensen die zeker iets waars ervan op het spoor gekomen zijn, maar over
het waar , wanneer en hoe zijn alle duizend maal duizend vragen nog volledig
onbeantwoord. Als u zo gelukkig bent om deze vragen goed begrijpelijk voor het
menselijk verstand te kunnen beantwoorden, heeft u recht op de grootste roem en
de hoogste dankbaarheid van alle mensen.’
[15] IK zei: 'Als Ik daartoe niet in
staat zou zijn, zou er ook in eeuwigheid geen wezen meer toe in staat zijn, en
zonder dat vermogen van Mij zou er ook geen leven meer in de hele, eindeloze
wereldruimte denkbaar zijn; maar omdat Ik dat allemaal wel kan, bestaat en
leeft alles in de eindeloze wereldruimte en veredelt het zich, door veelvuldige
bestaansveranderingen, van mug tot mens en van zonnestofje tot zon. Maar nu
gaan we naar buiten en om te zien wat we zullen tegenkomen!’
[16] Toen stond iedereen op en ging
met Mij naar buiten.
132
De klacht van de hoofdman over de oorlog in het dierenrijk
[1] De hoofdman bracht ons langs de
rivier op een kleine, schaars met palmen begroeide heuvel, vanwaar men een
bijzonder mooi uitzicht over de verre omtrek ~had en de kronkelende rivier
bijna tot de omgeving van Serrhe kon overzien. Daar gingen we in het gras
zitten en genoten een tijdlang van het werkelijk prachtige uitzicht, en de
hoofdman vertelde allerlei gebeurtenissen die zich hier en daar voorgedaan
hadden, en iedereen luisterde aandachtig naar hem, want hij was een goed
spreker en beheerste de Griekse taal, die iedereen in het gezelschap verstond
omdat deze taal vrijwel in geheel Voor-Azië het meest gebruikt werd.
[2] Maar terwijl de hoofdman nog druk
aan het vertellen was, vloog er een reuzenadelaar, die een konijntje als buit
in zijn machtige klauwen vasthield, heellaag over ons heen.
[3] Toen zei DE HOOFDMAN tegen Mij:
'Verheven, wonderbare heiland, kijk, dat was weer zo'n treurig stukje uit de
geschiedenis van de natuur, waaruit op de hele lieve aarde niets dan
vijandschap en nog eens vijandschap blijkt! Het ene dier is de vijand van het
andere, en dat gaat zo door tot aan de mens, die tenslotte nog de grootste
vijand is van alle andere dingen en wezens,ja zelfs zijn eigen soortgenoten
niet ontziet in zijn toom en woede. Slechts gelijksoortige dieren schijnen een
soort niet vijandige liefde voor elkaar te hebben; maar ongelijksoortige zijn
steeds de grootste vijanden van elkaar. Dat geeft echter over een alwijze en
algoede god duidelijk een ongunstig getuigenis.
[4] Had de alwijze en almachtige god
dan niet voor ander aards voedsel voor de dieren kunnen zorgen dan dat ze
elkaar moeten doden en met het lijk hun honger moeten stillen? Wat voor kwaad
heeft het arme konijntje de arend gedaan dat die het nu met zijn machtige
klauwen moest pakken en ergens heen dragen om het daar nog levend te
verscheuren en op te eten? En zo zijn er een heleboel van die roofdieren die
zich alleen maar voeden met het vlees en het bloed van andere zwakkere,
zachtaardiger dieren. Zouden die zich dan niet evenals ossen, ezels, geiten en
schapen met gras kunnen voeden ?
[5] De aarde is werkelijk
wonderbaarlijk mooi en gesierd met alles wat de zinnen van de mens maar
verkwikken kan; maar nauwelijks heeft men ergens een veilig, rustig plaatsje
voor zichzelf uitgezocht om daar zijn gemoed met verheffende beschouwingen te
verblijden, of het een of andere kwade, afgunstige lot zet je een scène voor je
neus die iemand al het schone en verhevene voor dagenlang vergalt.
[6] Ik ben weliswaar soldaat, een
krijger, en het past mij helemaal niet dat Ik zo weekhartig ben, -maar zo ben
Ik nu eenmaal -en ik kan het onmogelijk begrijpen dat een alwijs, algoed,
almachtig goddelijk wezen, als er een is, plezier kan scheppen in het feit dat
schepselen die hem toebehoren elkaar voortdurend wurgen en opvreten. Dat wezen
moet werkelijk een hart hebben als die mensen in Rome, die nergens meer plezier
aan beleven dan aan de wilde stierengevechten en ander ontzettend afgrijselijk
jagen op dieren.
[7] Mocht echter de grote, enig ware
God, die u, beste vriend, ons beter wilt leren kennen, zo'n patroon zijn,
bespaar ons allen dan een nadere kennismaking met Hem, en nog meer een eeuwig
leven onder Zijn heerschappij, want dat zou wel mijn laatste en ergste wens
zijn! Dan zou uzelf als god mij aeonenmaal liever zijn! Ja, ik geloof dat
dergelijke ervaringen tenslotte ook de anders zo wijze Diogenes genoodzaakt
hebben alles te ontvluchten en te verachten wat ook maar enigszins naar een
almachtige god rook.
[8] Hij heeft immers eens in de een of
andere wijsheidsschool waarin men volgens Plato de waardigheid en grootte van
de mens zo echt oratorisch ophemelde, gezegd terwijl hij een volkomen geplukte,
maar nog levende gans losliet: 'Kijk, dat is nu de waardigheid van de
platonische mens! ' De eigenlijke mens heeft op dit dier alleen maar voor, dat
hij een armzalig verstand heeft dat ertoe dient om hem de pijn des te dieper te
doen voelen als hem van alle kanten de levensveren worden uitgetrokken!
[9] Heer en wonderbare grote meester
in uw geheime kunst, als u ons daarover een bevredigende uitleg kunt geven,
zult u ons een grote weldaad bewijzen! Ikzelf zou nu liever naar huis gaan;
want er kan hier best nog zo'n gruwelijk natuurgebeuren plaatsvinden, en dat
zou mij dagenlang ontstemmen en ongelukkig maken.’
133
Over de zieleleer
Wezen
en doel van de materie
De
vrije ontwikkeling van de mens tot het kindschap van God
[1] IK zei: 'Vriend, als er verder
niets is wat je dwingt deze lieflijke plaats te verlaten, kun je hier wel
blijven, dan zal Ik je in een paar woorden uitleggen watje hart nu zo in de war
brengt! Kijk, Ik kende die gevoeligheid van je en heb juist daarom toegelaten
dat de reusachtige arend zijn buit net voor je neus moest wegvoeren!
[2] Het is volkomen waar dat op deze
aarde al het leven voortdurend aan allerlei vijanden is blootgesteld en steeds
strijdvaardig moet klaarstaan om zich als leven te handhaven. Maar deze strijd
betreft alleen de door de almachtige wil van God gerichte materie, die altijd
dan het meest te lijden heeft, als haar innerlijke, geestelijke wezen, dat wij
ziel noemen, zich losmaakt van de nietswaardige materie en naar een hogere
levensfase overgaat.
[3] Kijk, alle materie van deze aarde
- van de hardste steen tot de ether hoog boven de wolken - is zielestof, maar
in een noodzakelijk gerichte en daarom vaste toestand. Haar bestemming is
echter weer in het ongebonden, zuiver geestelijke bestaan terug te keren zodra
zij, juist door middel van deze afzondering, de levenszelfstandigheid bereikt
heeft. Om deze levenszelfstandigheid door een steeds grotere zelfwerkzaamheid
te bereiken, moet de uit de gebonden materie vrijgemaakte ziel alle mogelijke
levensfasen doorlopen en zich in iedere nieuwe levensfase ook weer opnieuw in
een ander stoffelijk lichaam verpoppen, waaruit zij dan weer nieuwe levens en
bezigheidssubstanties tot zich trekt en zich eigen maakt.
[4] Is een ziel -wat haar geest aan
gene zijde uit God heel duidelijk ziet eenmaal in een lichaam, hetzij van een
plant of van een dier, na de noodzakelijke rijping in staat om naar een hogere
levensfase over te gaan, dan zorgt de haar steeds meer ontwikkelende geest aan
gene zijde ervoor dat het lichaam, dat voor de ziel verder niet meer van nut
is, van haar afgenomen wordt zodat zij dan, omdat zij reeds begiftigd is met
hogere verstandelijke vermogens, een ander lichaam kan vormen waarin zij zich
weer binnen kortere of langere tijd kan opwerken naar grotere verstandelijke
vermogens voor haar leven en haar activiteiten, en dat zo maar door tot aan de
mens, waar zij dan reeds helemaal vrij, in een laatste lichaam, tot vol zelfbewustzijn
zal komen, tot kennis van God, tot liefde voor Hem en daardoor tot volledige
vereniging met haar geest aan gene zijde, welke vereniging wij het opnieuw
geboren worden of de wedergeboorte in de geest noemen.
[5] Als een mensenziel deze levensfase
bereikt heeft, is zij volmaakt en kan dan als volkomen zelfstandig wezen en
leven niet meer door het algemene, goddelijke alzijn en al-leven vernietigd of
verzwolgen worden.
[6] Het zekerste teken van de reeds
bereikte levenszelfstandigheid van een mensenziel is, dat zij God erkent en Hem
zelfs met al haar kracht liefheeft. Want zolang een ziel God niet erkent als
een wezen dat buiten haar bestaat, is zij nog blind en stom, en nog niet
bevrijd van de kracht van de goddelijke almacht; zij moet dan nog geweldig
vechten om zich van die boeien te bevrijden. Maar zodra een ziel begint de ware
God buiten zichzelf te herkennen en, door het gevoel van haar liefde tot Hem,
Hem echt wezenlijk begint waar te nemen, dan is zij vrij van de banden van de
goddelijke almacht en behoort zij ook steeds meer zichzelf toe en is zodoende
zelf schepster van haar eigen bestaan en leven, en daardoor een zelfstandige
vriendin van God voor alle eeuwigheden der eeuwigheden.
[7] Zodoende verliest het eigenlijke
wezen toch eigenlijk helemaal niets wanneer daaraan het verder onbruikbare
lichaam afgenomen wordt zodat het daarna sneller zijn uiteindelijke bestemming
kan bereiken.
[8] Wat is dan het belang van het
lichaam van dit konijntje waarmee de arend zijn honger stilt, -als daardoor
tevens de ziel van het diertje vrijgemaakt wordt, zodat die nu al volledig in
staat is naar een hogere levensfase op te klimmen? Maar de arend zelf heeft ook
een ziel, die op weg is naar dezelfde bestemming. In het vlees en het bloed van
het konijntje bevinden zich echter ook grovere zielesubstanties. Die verenigen
zich met de zielesubstanties van de arend, zodat de ziel van de arend wat
zachtaardiger en intelligenter wordt en na het verlies van haar lichaam zelfs
al een mensenziel kan worden, en wel een heel belangrijke, die veellicht, moed
en kracht bezit.
[9] Op deze aarde is dit nu eenmaal zo
geregeld voor de kinderen Gods die hier opgevoed moeten worden. Het leven is en
blijft net zolang een strijd met allerlei vijanden tot het zich uit eigen
kracht als overwinnaar van de materie omhoog geworsteld heeft. En daarom moet
je je over de stoffelijke levensvijanden helemaal niet verwonderen; want zij
zijn niet de vijanden van het eigenlijke leven, maar slechts vijanden van het
stoffelijke schijnleven, dat eigenlijk helemaal geen leven is, maar slechts een
werktuig van het ware, innerlijke, geestelijke zieleleven, door middel waarvan
dit zich steeds meer omhoog kan werken tot de ware, eigenlijke levensvrijheid,
wat zonder dit tijdelijke hulp leven helemaal ondenkbaar zou zijn.
[10] God kan vanwege Zijn almacht
natuurlijk een geest met volmaakte wijsheid en macht uit Zichzelf naar buiten
brengen of scheppen, en binnen een enkelogenblik zelfs talloos vele, -maar al
die geesten bezitten geen zelfstandigheid; want hun willen en handelen is geen
ander dan het goddelijke Zelf, dat onophoudelijk in hen moet stromen opdat zij
zijn, zich bewegen en handelen volgens de leiding van de goddelijke wil. Zij
zijn op zichzelf helemaal niets, maar pure kortstondige gedachten en ideeën van
God.
[11] Willen zij echter mettertijd
mogelijkerwijs zelfstandig worden, dan moeten zij de weg van de materie, ofwel
van de gerichte en dus vastgelegde wil van God, doormaken op de wijze die
jullie op deze aarde te zien krijgen. Pas als zij dit gedaan hebben, zijn zij
uit zichzelf zelfstandige, zelfdenkende en vrijwillig handelende kinderen van
God geworden, die weliswaar ook altijd de wil van God doen, maar niet omdat hij
hun door de almacht van God opgelegd is, maar omdat zij die erkennen als zeer wijs,
en zelf bepalen dat zij die opvolgen, wat dan hun eigen leven ten goede komt en
hun de hoogste zaligheid en het hoogste levensgeluk geeft.
[12] Kijk, Mijn beste vriend, zo staat
het ermee, en juist omdat dat zo is, kun je de hoogste wijsheid van de enige,
ware God steeds meer erkennen en bewonderen, omdat je daaraan kunt zien, hoe
God in Zijn hoogste liefde en wijsheid om Zijn persoonlijke gedachten en ideeën
zelfstandig te maken, kinderen maakt en opvoedt die volkomen aan Hem gelijk
zijn! Als je dat maar enigermate begrepen hebt, geef Mij dan nu je eigen
oordeel over het hele natuurleven!'
134
Het verhaal van de hoofdman over de wijze Illyriër
[1] DE HOOFDMAN. zei: 'Luister, grote
meesterheiland, ik weet nu werkelijk met wat Ik meer in u moet bewonderen, uw
wonderbaarlijke woord en wilskracht of uw buitengewone theosofische wijsheid!
[2] Ik heb in Rome eens iemand
gesproken, die uit Illyrië kwam en een zonderling mens was. Je kon hem de
vreemdste en vaak geheimste dingen vragen en hij wist ze precies. Als je hem om
het lot van een bepaald mens vroeg, zei hij: 'Als je zo doet, zal datje lot
zijn, en doe je dit of dat, zal je onvermijdelijk ook dit of dat overkomen! '
Mij voorspelde hij haarzuiver dat ik bijna aan het uiterste eind van het grote
keizerrijk in het oosten aangesteld zou worden, en dat ik veel wonderbaarlijke
dingen zou meemaken, wat tot op heden allemaal uitgekomen is.
[3] Deze man, die er heel onopvallend
uitzag, vroeg ik toen zo in vertrouwen wat zijn mening over de goden was. Toen
zei hij: 'Op de manier waarop ze nu door jullie bekeken en vereerd worden, zie
ik er helemaal niets in, want zij bestaan nergens, noch in de natuur en nog
minder in het een of andere rijk van zielen en geesten. Hun beelden zijn
slechts mensenwerk, en de menselijke fantasie gaf er vorm aan. In de oudheid
waren het alleen maar overeenkomstige voorstellingen van de bijzondere, uit de
werking der natuurkrachten bekende, eigenschappen van de ene, eeuwig ware God,
die de huidige mensen echter nu niet meer kennen.
[4] Men moet niet denken dat deze
eigenschappen de enig ware God uitmaken, maar je moet het zo zien dat Hij door
Zijn hoogste wijsheid en wilskracht de mens als Zijn evenbeeld uit de materie
van de aarde door heel veel natuurlijke levensfases tenslotte als mens
tevoorschijn laat komen. De aarde bestaat uit eindeloos veel zielen, en de ziel
van de mens, als de eigenlijke, ware mens, is net zo'n veelvoudige ziel binnen
één vorm en één huid, als haar intelligenties en haar innerlijke en uiterlijke
zienswijzen en waarnemingen zijn. Maar dat beseft nu niemand meer en dat kan
ook niet, omdat de mens zich door zijn lichamelijke lusten van zichzelf
vervreemd heeft. De eigenliefde en de hoererij heeft de mensen in een grote,
diepe levensnacht gestort, waar alleen God Zelf hen weer uit kan trekken en
-naar hij meende -misschien ook al gauw zal doen. Maar met Rome zou Hij niet
beginnen, maar ook niet buiten de grenzen van het grote keizerrijk.'
[5] Kijk, meester, zo sprak die
vreemde Illyriër! Als hij bij die grote wijsheid ook tekenen had kunnen doen,
zou men hem haast voor een god hebben gehouden. Hij had door mij veel
toehoorders en beschermers gevonden die hem graag mochten; maar na een jaar nam
hij afscheid van mij en zei: Ik heb hier weliswaar zeer veel vrienden gevonden,
maar ook een nog groter aantal vijanden uit de kring van de priesters. Die
staan mij heimelijk naar het leven; daarom ga ik ook heel heimelijk hier weer
weg. ' Ik heb hem rijkelijk bedacht en gaf hem een veilig geleide mee tot aan
de kust van de Adriatische zee. Daar ging hij aan boord van een schip en voer
met gunstige wind weer naar zijn vaderland.
[6] Ik had het nu
alleen maar over deze man, om u duidelijk te maken dat ik over datgene wat u
mij nu zo wijs heeft uitgelegd, al eerder gehoord heb en u derhalve nu
gemakkelijker kon begrijpen. Maar wat U nu daarover gezegd hebt, staat oneindig
veel hoger en is duidelijk en voor vrijwel iedereen goed begrijpelijk. Wanneer
ik nu echter uw tekenen, uw complete alwetendheid en uw wijsheid eens goed
overdenk, dan moet ik nu ook aan de vreemde voorspelling van die Illyriër
denken, volgens welke slechts de grote, enig ware god -en dat al gauw -de
mensen uit hun nacht zou halen, en wel binnen de grenzen van het grote
keizerrijk. Misschien bent u zelf wel een afgezant van de enig ware grote god
-of Hem zelfs in eigen persoon?!
[7] Mocht één van beide het geval
zijn, zeg het ons dan, opdat wij ons allen daarnaar kunnen richten!’
135
De persoonlijkheid van God
Gods
wil en de wil van de mens
De
kracht van de wil
[1] IK zei: 'Of het nu het één of het
ander is, dat doet nu niet ter zake; want hoe het is, dat moet eerst jullie
hart zeggen! Als Ik jullie Zelf zou zeggen dat Ik dit of dat was, dan zou dat
geen geestelijke winst voor jullie zielen betekenen. Dat Ik net als jullie
alleen maar een mens ben, kunnen jullie met je ogen zien en met je handen
voelen; maar dat God echter ook volledig mens is omdat de mensen anders niet
Zijn evenbeeld zouden zijn, kunnen jullie je ook voorstellen.
[2] Maar ieder mens kan ook in alles
helemaal gelijk worden aan God als hij de erkende wil van God volledig tot de
zijne maakt. Dat hebben jullie nog niet geweten, maar Ik bewijs jullie dat,
niet alleen door woorden, maar veeleer door de daden die Ik ten aanschouwe van
jullie gedaan heb.
[3] Je denkt nu bij jezelf, dat Ik
alleen maar zeg dat ook een ander dat zou kunnen doen; dat kan Ik echter alleen
maar bewijzen door nu een van Mijn eerste leerlingen te roepen en hem op te
dragen ook een teken te doen.'
[4] DE HOOFDMAN zei: 'Ja, daar twijfel
ik helemaal niet aan, dat ieder van uw leerlingen ook hetzelfde aan ons kan
laten zien wat u zelf doet; maar de leerling zal het zeggen en u zult het
willen, en dan zal beslist gebeuren wat hij zal zeggen.’
[5] IK zei: '0 nee, daarin vergis je
je geweldig! Hij zal slechts op dezelfde wijze zijn wil met de wil van God
verenigen, als Ik het Zelf ook doe, en dan zal door zo 'n vereende wil ook de
volbrachte daad volgen.
[6] Ik zeg
je: Als je de ene, ware God volledig erkent, Hem boven alles liefhebt en Zijn
goed begrepen wil tot de jouwe maakt, daarbij echter ook vol vertrouwen gelooft
en niet twijfelt, kun je tegen die bergen daar zeggen: 'Verhef je, en stort je
in zee!' en dat, wat je samen met God gewild hebt, zal meteen gebeuren!’
[7] DE HOOFDMAN zei: 'Ja, ja, dat kan
natuurlijk best zo zijn, maar het is alleen maar de vraag of God dat wat ik op
dit ogenblik wil, zal toelaten en willen, ook al maak ik verder mijn wil nog zo
ondergeschikt aan de goddelijke, - want iets doms kan God immers toch eeuwig niet
willen. Het vernietigen van die berg zou, als ik dat wilde, in ieder geval toch
erg dom en buitengewoon boosaardig zijn, en God zou Zijn wil dan niet met de
mijne verenigen! - Heb ik gelijk of niet?'
[8] IK zei: 'Dit keer niet zo
bijzonder, want Ik gaf je dat alleen maar als voorbeeld. Want het spreekt toch
wel vanzelf dat degene die eenmaal zijn wil volkomen met de wil van God
verenigd heeft, toch ook de goddelijke wijsheid op z'n minst ten dele -tot de
zijne gemaakt heeft. Zo'n mens zal dan ook wel inzien of dat wat hij wil, goed
en wijs is. Maar dan zal hij met God ook alleen maar iets willen wat goed is,
en wat hij dus wil, zal ook gebeuren als hij er niet aan twijfelt; want
twijfelt de mens, dan is die twijfel een gevolg van de nog niet volledige vereniging
van zijn wil met de wil van God. -Maar vraag nu van een van Mijn leerlingen een
willekeurig teken; alleen moet het logisch mogelijk en verstandig zijn!’
[9] Toen zei DE HOOFDMAN: 'Roept u er
er dan één, want u weet het best wat ze kunnen!’
[10] IK zei: 'Petrus, kom, als je
voldoende geloof hebt, en luister naar wat deze vriend wil!’
[11] Toen ging PETRUS vlug naar de
hoofdman en zei: 'Vriend, wat wil je dat ik voor je doe?'
[12] DE HOOFDMAN zei: 'Als je ook wat
kunt, kijk dan naar de overkant van de rivier! Daar groeit dicht struikgewas om
een massief rotsblok. In dat struikgewas leven veel gevaarlijke, giftige
slangen en die vallen niet zelden tot ver in de wijde omtrek mens en dier aan;
laat dat door de macht van je met God verenigde wil verdwijnen en vernietig ook
het kwalijke broedsel van die dieren!’
[13] Toen strekte de leerling zijn
handen naar de aangewezen plaats uit, die ogenblikkelijk verdween.
[14] Toen DE HOOFDMAN dat zag, zei
hij: 'Heer en meester, als uw leerlingen dat van u kunnen leren, wil ik u zelf
volgen en ook uw leerling zijn; want dat is duizendmaal duizend maal meer dan
tienduizend maal tienduizend Romeinse krijgslegioenen! Als ik dat vermogen heb,
behoort de hele wereld mij toe, en dan verbeter ik haar door wijze wetten.'
[15] IK zei: 'Dat zou Ik Zelf wel
kunnen, als het voor alle mensen op dit ogenblik goed zou zijn! Maar de
wijsheid van God zegt: Zij zijn er nog geen van allen rijp voor; daarom ga Ik
ook hier slechts naar die plaatsen, waarvan Ik weet dat hun bewoners er rijp
voor zijn om een hogere openbaring aan te kunnen nemen. -Maar nu gaat de zon al
weer bijna onder, en het zal goed zijn als wij ons nu in huis terugtrekken.'
[16] DE
WAARD, die natuurlijk ook bij ons was, zei: 'Heer en Meester, ik vind het erg
jammer dat mij niet de genade ten deel kan vallen u allen in mijn huis te
herbergen! Maar laat in ieder geval een aantal van uw leerlingen mijn gast
zijn.
[17] DE HOOFDMAN zei: 'Vriend, vandaag
niet, want vandaag ben ook jij mijn gast; maar morgen zullen wij allen bij jou
te gast zijn en overmorgen, als we deze wondermensen beslist niet meer bij ons
kunnen houden, zullen wij hen naar Serrhe begeleiden! Maar laten we nu gaan,
want ik hoop dat bij mij het bestelde avondmaal al gereed zal zijn!’
[18] Toen stonden wij op en gingen
naar het huis van de hoofdman, waar het avondmaal al op ons wachtte. De waard
ging echter eerst nog even naar huis, maar kwam al gauw weer bij ons.
[19] Het was een volledig Romeinse
maaltijd, en enkele leerlingen durfden zich niet goed van de schotels te
bedienen.
[20] IK merkte dat wel en zei: 'Wat Ik
eet, dat kunnen ook jullie gerust eten!'
[21] Toen vermanden zij zich en aten
en dronken de Romeinse wijn. Iedereen werd al gauw erg vrolijk en we bleven de
hele nacht wakker, terwijl alle aanwezigen met de hoofdlijnen van Mijn leer
bekend gemaakt werden.
136
Het gevoel voor schoonheid
Een
bloem van de waarheid
[1] Wij bleven, zoals het Mijn wens en
daarna dus ook de wens van allen was, de hele nachtwakker. Pas een uur voor
zonsopgang gingen wij naar buiten, en wel naar de prachtig aangelegde tuin van
de hoofdman. Daar waren lieflijke groene lanen en grasbanken, allerlei soorten
bloemen, een bos van rozenbomen, jasmijnstruiken en ook veel nardusplanten.
Daarnaast stonden er alle soorten edele vruchtbomen die maar ergens op aarde
groeien, en iedereen bewonderde deze kunstzinnig, mooi en praktisch aangelegde
tuin.
[2] IK zei
echter: 'Kijk, zoals deze voorbeeldige tuin moet ook de ware mens naar de wil
van God zijn! Hij moet in zichzelf ook het ware en goede met het mooie en
verhevene verenigen. Als hij dat doet, bewijst hij daardoor dat hij God, zijn
Schepper en Vader in alles gelijk is. .
[3] Kijk eens hoe lieflijk al deze
bloemen zijn! Hoe heerlijk zijn zij getooid, de ene overtreft de andere in
schoonheid! Ja, waarom is dit zo? Tenslotte volgt na de bloei van een nog zo
verrukkelijk mooie roos toch slechts een zeer eenvoudig en nooit bijzonder mooi
uitziend zaad, waarvan de voorgangster de prachtige bloem was en voor wiens
voortbrenging eigenlijk helemaal niet zo'n mooie bloem nodig geweest was. Maar
God koos voor al Zijn werken de hoogste graad van schoonheld om daardoor ook
bij de mens de schoonheidszin op te wekken, die voor alle zaligheid
noodzakelijk is. Als die volledig bij de mens ontwaakt is, is zo'n mens ook
ontvankelijk voor alle waarheid en voor al het goede dat nu eenmaal uit de
waarheid voortkomt.
[4] Kijk, onze beste vriend de
hoofdman heeft erg veel gevoel voor al het mooie en daardoor ook voor het
nuttige en goede! Als hij dat gevoel niet had, zouden hem ook Mijn waarheden,
die de mensen tot kennis van de ene, enig ware God en tot kennis van zichzelf
brengen, helemaal onverschillig gebleven zijn, en hij zou ze niet aangenomen
hebben; omdat hij echter zeer veel gevoel voor schoonheid bezit -wat de aanleg
van deze wondermooie tuin meer dan voldoende bewijst -, was hij ook de eerste
die zich hier de mededeling van Mijn nieuwe levensleer erg aantrok en Mijn leer
ook aannam en secuur opvolgde. Laat dus iedereen dat doen en dat zal hem bij
God ten goede gerekend worden!
[5] Ga eens iemands huis binnen! Als
het schoon en ook naar omstandigheden sierlijk ingericht is, kun je er vast op
rekenen, dat ook het innerlijk van deze mens er vrijwel net zo uitziet. Kom je
echter in het huis van iemand waar alles onder het vuil zit en in alle
opzichten een totaal gebrek aan huiselijke orde heerst, dan kun je wel meteen
omkeren en de regel toepassen die Ik jullie leerlingen al gegeven heb, namelijk
dat je de parels van Mijn evangelie nooit voor de zwijnen moet gooien! Daar zou
dat ook volkomen tevergeefs zijn, want zoals reeds gezegd: iemand die geen
gevoel voor schoonheid heeft, wat eigenlijk de bloesem van de waarheid is,
heeft ook geen waarheidszin, die als nuttig levenszaad op de bloesem volgt.
[ 6] Daarmee wil Ik niet zeggen, dat
iemand daarom niets anders moet doen dan vooral alleen maar proberen zijn huis,
zijn tuinen en zijn akkers en weiden door allerlei aardse, kostbare middelen
tot een dusdanige schoonheid te verheffen dat alle mensen daarover in opperste
verbazing zouden moeten raken. Want zo'n onmetelijke schoonheidszin zou maar al
te gauw ontaarden in de grootste eigendunk, eigenliefde, hoogmoed en
heerszucht; het zou voor de armere mensen maar al te zeer een getuigenis zijn
dat de eigenaar van die pracht overmatig rijk moet zijn. Men zou bijvoorbeeld
om iets van hem gedaan te krijgen, hem kunnen gaan eren door zijn pracht te
zeer te bewonderen, waardoor deze man maar al te gemakkelijk zich te veel zou
gaan verbeelden en zich dan nog meer zou inspannen om te maken dat de mensen
nog onderdaniger zouden worden, en tenslotte over de bewonderaars zelfs als
heerser zou gaan optreden.
[7] Dus met zo'n overdreven gevoel
voor pracht en schoonheid is het niets gedaan, omdat het tenslotte nog slechter
is dan lui en vuil te zijn. Zoiets heet hoogmoed van de menselijke natuur, en
is een zonde die de ziel nooit tot het eeuwige leven brengt. Maar het gevoel
voor schoonheid en orde, dat slechts door zijn vlijt en ware ijver voor al het
schone, ware en goede iets doet ontstaan, zoals deze tuin, is een deugd die
voor iedereen heel aanbevelingswaardig is.
[8] Maar nu over iets
anders; want nu komen de hoofdman en de tollenaar , en in hun bijzijn wil Ik de
tuin niet al te zeer prijzen; later zal de hoofdman toch wel vernemen wat Ik
daarmee bedoeld heb.'
137
Het bezoek aan de tempel der wijsheid
[1] Toen kwam de hoofdman met de
tollenaar bij Mij en verontschuldigde zich voor zijn korte afwezigheid vanwege
de noodzakelijke afwikkeling van zijn ambtelijke en maatschappelijke plichten.
En datzelfde deed ook de tollenaar; vervolgens nodigde hij ons uit voor de
ochtendmaaltijd bij hem thuis, en omdat de hoofdman die dag ook zijn gast wilde
zijn, nam Ik de uitnodiging aan, en wij gingen naar het zeer ruime huis van de
tollenaar, waar de 's avonds aangekomen handelskaravaan juist een uur geleden
vertrokken was. Daar gebruikten wij het heel goed toebereide ochtendmaal, en de
leerlingen onderwezen daarna de priesters in Mijn leer en legden hun de
eigenlijke reden uit waarom Ik in de wereld gekomen was.
[2] Ik Zelf onderwees de hoofdman en
zijn zoon, die alles wat zij hoorden met de grootste vreugde en met een vast geloof
aannamen. En zo verliep onder goede gesprekken en werken ook deze dag, en Ik
gaf de priesters nog een keer opdracht om naar Chotinodora te gaan, wat zij
plechtig beloofden te doen. Daarna gingen wij rusten en reisden vroeg in de
ochtend, begeleid door de hoofdman en zijn genezen zoon, en met veel groeten
van de tollenaar, over het water naar de belangrijke oude stad Serrhe.
[3] Daar aangekomen bracht de hoofdman
ons vlug naar zijn familie, die daar bij een overste woonde die nauw verwant
was aan de hoofdman waar die familie op bezoek was. Hoe groot daar de vreugde
van de vrouw van de hoofdman was toen zij haar reeds dood gewaande zoon
helemaal gezond zag, kan iedereen zich zelf wel voorstellen en hoeft niet nader
beschreven te worden.
[4] Omdat wij al tamelijk laat 's
avonds met het grote gezelschap in deze stad aankwamen, baarde onze aankomst
vrijwel geen opzien. Wij namen het vriendelijk aangeboden onderdak bij de
overste aan, waar wij heel goed verzorgd ongeveer vijf dagen bleven.
[5] Niet ver van deze stad op een
tamelijk hoge heuvel stond een tempel, die alleen aan de wijsheid gewijd was.
In deze tempel stond geen afgodsbeeld, maar op een altaar lagen allerhande
boeken en oeroude geschriften. Daarin stonden allerlei wijze woorden om over
na te denken en veel profetieën uit de oudste tijden.
[6] Op de vierde dag bezochten wij
deze tempel met zijn drie oude priesters. Wij waren met vierhonderd mensen,
omdat velen uit de stad ons volgden, want wij hadden daar allerlei zieken
genezen, blinde ziende en doven horend gemaakt, en velen namen de leer aan en
leefden voortaan volgens haar regels voor het leven.
[7] Toen we bij de tempel aankwamen en
de drie priesters de Romeinse overste in het oog kregen, kwamen zij uit de
tempel die anders meestal gesloten was, tevoorschijn en vroegen heel eerbiedig
aan de overste wat hij op deze ongewone tijd wenste.
[8] Maar DE OVERSTE wees naar Mij en
zei: 'Deze Eerste en Voornaamste van alle eersten en voornaamsten is gekomen en
wil jullie wijsheidstempel zien en de geschriften bekijken. Open daarom de
poort en laat ons in de geheiligde zalen binnengaan!’
[9] DE PRIESTERS zeiden: 'Uw verzoek
komt ons wel erg ongelegen, maar omdat u het gebiedt, doen wij het; maar u moet
zelf alle verantwoording op u nemen, zelfs tegenover de strenge,
onverbiddelijke goden!'
[10] DE OVERSTE zei: 'Ja, ja, dat doe
ik zonder meer, want ik moet mij er immers zelf van overtuigen of het wel zo in
jullie oudste boek staat, als deze allerwijste en met alle macht van de goden
begaafde man mij verteld heeft.’
[11] Toen pas gaven de drie priesters
helemaal toe en openden na enkele buigingen voor de tempel de poort, die
bepaald niet tot de grootste behoorde. Wij gingen nu naar binnen en de
priesters haalden van onder het altaar een oud boek tevoorschijn dat in de
oud-Indische taal geschreven was; slechts één van hen kon het lezen en ten dele
begrijpen.
[12] Ik wees hem echter Zelf de plaats
aan die hij lezen en dan vertalen moest.
[13] HIJ bestudeerde de woorden goed,
las deze en vertaalde ze toen als volgt: ‘Uit de bergen, waar de kauwtjes
(kauka) in grote groepen nestelen, ontspringt een rivier die machtig, breed en
ver stroomt. Aan zijn oevers zag ik grote en kleine steden, en hij draagt op
zijn brede rug vele lasten. En kijk, Ik zag een last op zijn rug drijven, - er
lag een diepe nacht over de gehele wijde omgeving vanaf het begin van de rivier
tot daar waar hij eindigt in de grote wereldzee. Maar de last droeg een mens,
wiens gezicht meer straalde dan de zon, en uit zijn mond schoten vlammende
pijlen en zwaarden. Aan de oever lagen vele doden, en wie door de pijlen uit
zijn mond getroffen werden, begonnen zich te bewegen, werden levend, en het
werd volledig dag om hen heen. Maar de last droeg nog meer mensen, zij leefden
en hadden ook een licht in zichzelf en zij straalden als de volle maan. Ook uit
hun mond kwam een licht, dat leek op het licht van de morgenster, en degenen
die door het licht geraakt werden, werden hoewel zij eerst dood waren, weer
levend en bewogen zich vervolgens voort als op klaarlichte dag. Dat maakte
echter dat al gauw de hele rivier licht werd. Toen de hele stroom licht gaf,
werd het vrolijk aan de oevers, en velen haastten zich erheen en wasten hun
gezicht, en zie, allen die de rivier ingingen en zich in de lichte gloed ervan
reinigden, straalden licht uit!
[14] Maar toen ik de rivier later
terugzag, zag ik geen licht meer, opnieuw rustte de donkerste nacht op zijn
rug, en ik keek heel lang, en zie, het wilde niet meer licht worden! En ik
hoorde een stem als het ruisen van veel winden door dor struikgewas, en de stem
sprak: 'Wee, jij brenger van de nacht, wanneer Ik terug zal komen! Jou zal Mijn
gericht dubbel hard treffen; want jij was licht en bent weer nacht geworden! Zo
zeg Ik het jou en vertel jij het zo verder aan jouw wormen! Zo wil het de
Eerste en de Laatste, de Alfa en de Omega!"
[15] Toen boog de priester nogmaals
diep voor zijn boek en legde het, in het fijnste linnen gehuld, weer op zijn
vroegere plaats.
[16] Daarop zei DE OVERSTE tegen hem:
'Begrijp je ook wat je zo goed gelezen hebt?'
[17] DE PRIESTER zei: 'Heer als ik dat
zou begrijpen, zou ik in Delphi op de drievoet van de Pythia zitten!'
[18] DE OVERSTE zei: 'Kijk, wat jij
niet begrijpt, begrijp ik, als soldaat, nu heel goed en ik kan het je
uitleggen! Kijk, hier staat de Man die uit de hemelen tot ons mensen is gekomen
en nu het licht verspreidt van Melitene tot hier in Serrhe! Luister naar Hem,
dan zullen jullie die nu dood zijn, levend worden en in het stralendste licht
jullie heil zien! En deze andere mannen, die met Hem meekwamen, zijn degenen
wier gezicht straalde als de volle maan. Hun woorden zijn een echte
levensmorgenster, en degenen, die deze aannemen, stralen dan in hun hart
volleven net als de woorden die in jullie boek der wijsheid met hét beeld van de
morgenster zijn aangeduid. Jullie moeten nu begrijpen welke tijd is
aangebroken!'
[19] Toen verbaasden de priesters zich
over de wijsheid van de overste en vroegen hem heel eerbiedig wie Ik was en
waar Ik dan vandaan kwam.
[20] DE OVERSTE zei: 'Ik heb jullie
toch al gezegd waar deze Godmens vandaan komt; en als jullie dat weten, weetje
zonder meer watje te doen staat. Zorg er nu voor, dat ook jullie door Hem
levend gemaakt worden, opdat jullie dan ook licht kunnen geven aan alle mensen
die bij jullie zullen komen om bij jullie de ware levenswijsheid van de ziel te
halen!’
[21] Toen kwam EEN VAN DE PRIESTERS
naar Mij toe en zei: 'Verhevene uit de lichte hoogten van de hemelen, geef ons
de ware wijsheid!’
[22] IK zei: 'Daar staan Mijn
leerlingen, richt je tot hen, dan zullen zij jullie de weg wijzen waarlangs je
tot de juiste ware wijsheid kunt komen als je hem bewandelt en daarnaar
handelt, -maar niet hier in deze tempel, maar in het huis van de overste in de
stad! Kom daarheen en laatje onderwijzen!'
[23] DE PRIESTER zei: 'O verhevene,
dat is voor ons een heel moeilijke zaak, omdat wij volgens onze voorschriften
eigenlijk nooit van deze wijsheidshoogte af mogen dalen naar de laagvlakte!
Want symbolisch woont de wijsheid steeds alleen maar op de zuivere hoogte en
daalt nooit in de vuile laagte af, zoals ook het verstand van ieder mens in
zijn hoofd zetelt, in het hoogste deel van zijn lichaam.’
[24] IK zei: 'Als dat waar zou zijn,
had Ik de lichte, hoogste wijsheidshoogten van de hemelen ook nooit moeten
verlaten! Maar omdat Ik dat Voor jullie mensen heb gedaan, zullen ook jullie
deze nietswaardige wijsheidshoogte ooit in jullie leven terwille van een
hogere wijsheid kunnen verlaten; want om het hoogste te krijgen, loont het wel
de moeite zo'n heuvel te verlaten. Van nu af aan zal iedereen in de diepte van
zijn eigen deemoed afmoeten dalen als hij de ware levenswijsheid wil bereiken.'
[25] Toen de ene priester dat van Mij
gehoord had, ging hij terug naar zijn twee medepriesters en vertelde hun wat Ik
hem gezegd had. Die keken aanvankelijk wel erg bedenkelijk, -maar na rijp
beraad gaven zij toch toe, kwamen naar de overste en vroegen hem om toestemming
in zijn huis te mogen komen, omdat Ik dat zo wilde .
[26] Toen zei DE OVERSTE: 'Daar ben ik
zelfs erg blij om! Kom nu maar meteen mee -want wij gaan direct terug -, en
wees vandaag en morgen mijn gast, omdat deze verhevenste Man van alle mannen
der gehele aarde ook nog morgen heel genadig bij mij wil blijven!’
[27] De priesters bedankten en gingen
meteen met ons op weg; alleen gaven zij hun vrouwen en kinderen eerst nog
aanwijzingen over wat zij moesten doen en zeggen als er een wijsheidszoeker
mocht komen gedurende de tijd dat zij weg zouden zijn.
138
De wondermaaltijd in het huis van de overste
Wezen
en werking van de liefde
[1] Nauwelijks waren wij met het
talrijke gezelschap in de stad aangekomen, of EEN GROOT AANTAL MENSEN kwam ons
tegemoet, begroette ons van alle kanten en riep: 'Heil u, grote heiland, en
eeuwig dank, want u heeft ons door uw wonderbaarlijke almacht verlost van een
grote druk!’
[2] Daarover waren de drie
wijsheidspriesters erg verbaasd, temeer toen zij ook de andere priesters tussen
het volk ontdekten.
[3] Wij kwamen nu bij
het grote huis van de overste aan. Daar namen alle begeleiders afscheid en
gingen naar hun huizen en woningen; Ik en alle leerlingen gingen echter met de
overste en zijn zwager, de hoofdman van Samosata, en de andere huisgenoten het
huis binnen om er het middagmaal te gebruiken. We hadden echter behoorlijke tegenslag,
want de vrouw van de hoofdman en de vrouw van de overste, die een goede kokkin
was, waren in de haast vergeten hun bedienden opdracht te geven iets voor het
middagmaal klaar te maken en daarom was er nu dus nog niets gereed.
[4] Toen werd DE OVERSTE wat geërgerd
en ontstemd, maar hij vermande zich toch al gauw en zei: 'Wel, doe dan nu
allemaal jullie uiterste best, zodat we niet vanavond pas ons middagmaal kunnen
gebruiken!’
[5] Maar IK zei tegen de overste:
'Laat maar; open nu maar de deuren naar de grote eetzaal, dan zullen wij daar
alles aantreffen wat wij nodig hebben! ,
[6] De overste deed dat en was niet
weinig verbaasd toen hij zag dat daar alle tafels gedekt stonden met de beste
en kostelijkste spijzen. Toen vroeg hij natuurlijk de vrouwen waarom zij hem
dat niet meteen gezegd hadden toen hij daarnaar vroeg.
[7] Maar de vrouwen verontschuldigden
zich nogmaals en zeiden, dat zij daar net zo verbaasd over waren als hijzelf,
omdat zij van het toebereiden van dit middagmaal even weinig afwisten als hij.
Het moest beslist ook een wonder zijn.
[8] Toen bekeek DE OVERSTE het eten en
het hele servies en bestek wat nauwkeuriger en zag dat alle schotels, lepels,
messen en drinkbekers van puur goud gemaakt waren. Hij kwam vlug naar Mij toe
en zei: 'Heer, Heer, dat is Uw werk! Hoe ben ik, arme zondaar, een duistere
heiden, door U voor zo'n genade waardig bevonden?! Ik ben immers helemaal niet
waard dat Uw overheilige voeten mijn onreine huis betreden, -laat staan voor
zo'n ongehoorde eer, die zelfs voor een keizer van Rome te groot zou zijn!'
[9] IK zei: 'Wat er is, is er; en nu
gaan wij aan tafel en eten en drinken opgewekt wat er op tafel staat! Want als
jullie kinderen van God willen worden, schaadt het immers ook niet dat jullie
nog in dit leven een keer ervaren hoe men als kind in het vaderhuis eet en
drinkt.’
[10] Daarop gingen allen welgemoed aan
tafel en begonnen te eten en te drinken. Maar toen wisten ze niet hoe ze het
hadden, de overste, de hoofdman, zijn zoon en de beide vrouwen, hun dochters en
de tien broeders van de hoofdman, en ook de andere uitgenodigde gasten, want
zij verklaarden dat zij nog nooit zulke hemels lekkere spijzen en zo'n
onvergelijkbaar heerlijke wijn geproefd hadden, en de vrouwen omringden Mij en
vroegen hoe het mogelijk was zulke onbeschrijflijk lekkere spijzen klaar te
maken.
[11] Maar IK zei: 'Ja, beste mensen,
die vind je op aarde niet; maar als onder de mensen op aarde door het erkende
woord van God eenmaal het juiste vuur van de liefde tot God en tot de naaste
intensief aanwezig zal zijn, zullen de mensen bij dat vuur zeker ook spijzen
voor zichzelf bereiden die net zo goed en vaak nog beter zullen smaken dan
deze. Ik zeg jullie: De ware, zuivere liefde is het edelste heilige vuur; dat
kan alles. Het is de beste kok, de beste waard, het beste kruid voor alle
spijzen en de beste spijs zelf. Waarlijk, wie door de zuivere liefde gevoed
wordt, wordt waarachtig goed gevoed, en wie daardoor verzadigd wordt, zal in
eeuwigheid geen honger hebben! Als die liefde jullie levend zal maken, zullen
jullie eeuwig geen dood voelen noch smaken. Doe daarom je best voor die zuivere
liefde tot God en je naasten; want die liefde zal jullie alles geven wat je
meer dan zalig kan maken! En hoe die liefde er uitziet, hebben jullie in de
afgelopen drie dagen gehoord, en dus hoef Ik jullie daarover verder niets te
zeggen.'
[12] Toen dankten allen Mij voor deze
les en beloofden Mij plechtig in die liefde zoveel mogelijk te groeien.
[13] Toen zei EEN VAN DE DRIE
WIJSHEIDSPRIESTERS: 'Hoe kan een sterfelijk, stoffelijk mens echter een eeuwig
onsterfelijke en zuiver geestelijke god liefhebben? Zou zo'n menselijke
vermetelheid een god niet in hoge mate ergeren? Wat zou een aards koning al
niet zeggen als een van ons hem een liefdesaanzoek deed? Wat is echter een
koning vergeleken bij een god!’
[14] IK zei: 'Een domme en erg trotse
koning, die echter zijn onderdanen niet zelf geschapen heeft, zou er wel eens
niet zo vriendelijk op kunnen reageren wanneer een heel gewoon, dom iemand bij
hem zou komen en zeggen: 'O grote koning, ik voel een grote liefde voor u! Kom
van uw hoge troon af en laat u door mij omarmen en kussen! ' De koning zal zo
iemand beslist vooreen dwaas aanzien en hem door zijn dienaren de deur laten
wijzen; en als hij niet goedschiks gaat, dan zal hij zich moeten laten
welgevallen dat hij een tuchtiging krijgt. Maar als de onderdanen zo'n koning
een waarachtige, daadwerkelijke liefde betuigen, zal hij die ook zeker heel
goedgunstig aanvaarden en belonen, en niemand de deur laten wijzen.
[15] God, de eeuwig ware, lijkt echter
niet op een domme heiden van deze aarde. Zelf is Hij pure liefde en dus ook de
hoogste wijsheid Zelf, die als zodanig ook alle werelden en de mensen uit Zich
heeft geschapen.
[16] Omdat Hij dus Zelfpure liefde is,
wil Hij ook, dat alle mensen Hem in de eerste plaats boven alles zullen
liefhebben, en vervolgens ook -omdat alle mensen Zijn werk zijn -elkaar
wederzijds lief zullen hebben zoals ieder zichzelf liefheeft. Als God echter
alle mensen meer liefheeft dan de beste vader zijn kinderen, waarom zullen dan
de mensen van hun kant Hem niet eveneens boven alles liefhebben, zodra zij Hem
eenmaal goed herkend hebben?
[17] Waarlijk, Ik zeg jullie: Zonder
de ware liefde zullen jullie God niet vinden, Hem nooit goed herkennen en Hem zodoende
ook nooit kunnen naderen! Alleen de liefde toont jullie de zekere weg naar Hem,
-jullie verstand echter eeuwig nooit! En wie de weg naar God niet vindt, vindt
ook de weg naar zijn hoogst eigen leven niet en dwaalt daarom in het duister en
op de wegen van het gericht en de eeuwige dood. Onthoud dat van Mij; de rest
zullen jullie later wel van Mijn leerlingen horen.’
[18] Daarop zwegen de drie wijzen en
zij aten en dronken lustig verder.
[19] Maar EEN VAN HEN was een tamelijk
pientere man, en hij zei even later tegen de andere twee: 'Deze wonderbaarlijke
man spreekt de volle waarheid. Laten we dus naar hem luisteren, dat zal voor
ons het beste zijn; want hij is ons in zuivere wijsheid wel duizendmaal duizend
keer de baas!’
[20] Ik zei echter tijdens de hele
maaltijd verder niets meer; na de maaltijd richtten de drie wijzen zich tot de
leerlingen, en deze onderwezen hen in de voornaamste grondregels van Mijn leer,
die het drietal zeer aanspraken.
[21] Zelf ging Ik met de familie van
de overste en de hoofdman naar buiten en liet de leerlingen nu helemaal alleen
werken. Het spreekt vanzelf, dat alle nieuwe leerlingen steeds ijverig aanwezig
waren als de oude leerlingen onderricht gaven, en voor zichzelf ook de
hoofdzaken opschreven. Pas 's avonds kwamen we weer bij elkaar.
139
De sjacherjoden
[1] Op deze middag bezocht Ik met de
overste, de hoofdman en hun familieleden enkele arme joden, die in deze
omgeving met van alles handel dreven en sjacherden, maar weinig verdienden, omdat
de slimme Grieken hen overal vóór waren. De overste en de hoofdman gaven hun
wat; maar Ik raadde hen aan naar huis te gaan en daar hun handen te gebruiken
en met werk dat zij aankonden hun dagelijks brood te verdienen. Want in welk
land iemand met weinig talenten geboren is, moet hij blijven en voor zichzelf
en de zijnen voor een redelijk bestaan zorgen. Alleen mensen met vele, grote
talenten behoren net als de zon de hele aarde toe, omdat hun geestelijk licht
de levensweg van alle andere mensen moet verlichten.
[2] Toen merkte EEN JOOD op: 'Meester,
waarom hebben wij dan van Jehova zo weinig talenten gekregen voor de reis door
deze armzalige wereld? Had Hij ons ook niet flink wat talenten kunnen geven?'
[3] IK zei: O, ongetwijfeld; maar Hij
weet het best wat er voor elk mens goed is, en daarom heeft Hij jullie ook
precies zoveel talenten gegeven als jullie nodig hebben. Want door veel
talenten wordt geen mens zalig, omdat zij geen menselijke verdienste, maar
alleen Gods werk en verdienste zijn. Wie veel gekregen heeft, zal ook over veel
rekenschap moeten afleggen; wie maar weinig gekregen heeft, zal ook slechts
over weinig rekenschap behoeven af te leggen. Eenzelfde zonde zal bij rijk
getalenteerden later op de weegschaal van de goddelijke gerechtigheid veel
zwaarder wegen dan bij gering getalenteerden. Want wanneer een wetgever zelf
tegen zijn wetten handelt, is dat stellig erger dan wanneer degene ertegen
zondigt, aan wie de wet gegeven werd. Laat daarom niemand een mens benijden aan
wie God veel grote talenten geschonken heeft; want zo iemand zal op aarde
altijd ook heel veel moeten verduren. Wees daarom blij dat jullie door God maar
met weinig talenten gezegend zijn!’
[4] Toen DE
JOOD dat hoorde, zei hij: 'Meester, u heeft heel wijs en juist gesproken, en zo
is het ook; maar ik ben toch van mening dat iemand die met heel weinig licht 's
nachts op pad is, beslist gemakkelijker in een afgrond valt dan degene wiens
weg door een behoorlijke zon wordt verlicht! Maar als je eenmaal verpletterd en
dood in een afgrond ligt, maakt het niets meer uit of je met weinig of met
veellicht in die afgrond de dood gevonden hebt. En dan vind ik dat de met
veellicht begaafde mens er toch altijd beter aan toe is dan de met weinig licht
begaafde, omdat de eerste de afgrond al van ver kon zien en ontwijken, terwijl
de met weinig licht begaafde vaak een afgrond nog niet ziet ook al staat hij
vlak bij de rand.’
[5] IK zei: 'Daar heb jij ook gelijk
in, maar juist daarom kan iemand die met weinig licht begaafd is maar beter
thuis blijven, waar hij de bodem waarop hij staat ook 's nachts kent en zijn
stappen met zekerheid weet te zetten. In eigen huis zal ieder het best weten
hoe hij moet lopen om geen misstap te doen; maar in een groot vreemd huis,
waarvan hij niet weet hoe het er van binnen uitziet, zal hij met zijn zwakke
lamplicht moeilijk de weg vinden. Wie God de Heer dus minder licht gegeven
heeft, heeft Hij als kinderen ook zeker lief, omdat Hij daardoor hun opgave van
de aardse levensproef zo licht mogelijk heeft gemaakt, terwijl Hij de weg van
de grote geesten met zeer veel doornen bezaaid heeft, zodat het bewandelen
daarvan helemaal niet zo gemakkelijk is. Daarom, kleine joodse geesten, vat
moed en ga weer naar je land! Daar zullen jullie werk in overvloed vinden dat
past bij jullie licht; maar hier valt voor jullie niets te verdienen.'
[6] Toen zei ook DE OVERSTE: 'Ja,ja,
beste mensen, de Heer heeft volkomen gelijk! Het gaat jullie hier voor zover ik
weet erg miserabel en slecht, en ik kan jullie situatie echt niet verbeteren.
Ga dus naar je eigen land, daar zullen jullie beslist beter ontvangen worden
dan hier! Jullie gesjacher brengt je niets op, en ons werk kunnen jullie niet
doen, omdat je daar geen ervaring in hebt, daarom zullen jullie je thuis veel
beter voelen. Maar opdat jullie gemakkelijker in jullie land kunnen komen, zal
ik jullie uit liefde voor deze Meester, die ook een Jood is, reisgeld geven.'
[7] Toen de arme joden dat hoorden
renden zij naar het huis waar zij woonden, haalden hun kinderen op en zeiden
dat zij met hen de reis tot ver achter Bethlehem moeilijk konden maken, daar
zij nu geen lastdieren meer bezaten.
[8] Toen zei DE OVERSTE: 'Ik zal
jullie dan ook nog voldoende lastdieren geven; maar dan gaan jullie ook
onmiddellijk! Want als jullie dan nog hier zouden blijven, zou ik genoodzaakt
zijn jullie met geweld te verdrijven!'
[9] Toen stemden allen direct toe en
zeiden dat zij liever vandaag dan morgen weggingen. Meteen werd alles geregeld
en binnen een uur hadden ZIJ alles en reisden ook af.
[10] Het waren er ongeveer zeventig,
en daarom waren zij deze stad, die zelf al veel eigen armen had, echt tot last
geworden. Thuis hadden de meesten eigen bezit, waarvan zij de bewerking aan
goedkope knechten overlieten omdat zij dachten door hun gesjacher meer te verdienen.
Zij verarmden echter en waren nu door Mij weer verlost uit hun grote nood.
[11] Dat was dan toch
zeker ook een heel goed werk! Laat daarom iedere ware navolger van Mijn leer
zich inspannen om zulke gevangenen uit hun nood te bevrijden als hij de
middelen daartoe heeft dan zal Ik hem dat reeds hier. en meer nog aan gene
zijde vergelden, zoals Ik het bij deze gelegenheid de overste met duizend pond
zuiver goud, en wel reeds vooraf, ook vergolden heb, omdat Ik ook van te voren
reeds heb geweten wat hij zou doen!
[12] Verder is er in deze plaats niets
meer gebeurd wat speciaal vermeld zou moeten worden. De leerlingen hebben de
drie priesters volledig bekeerd, en Ik heb ook in deze stad een gelovig dokter
gezegend, zodat hij daarna door handoplegging in Mijn naam in staat was heel
veel zieken volledig te genezen. En zo verliep ook de volgende dag snel.
140
De terugreis naar Kapérnaum
De
reus en zijn preek tegen de joden
[1] Gedurende de nacht bleven wij nog in
Serrhe en de volgende dag gingen wij onder veel betuigingen van liefde weer te
voet stroomopwaarts, en wel naar Zeugma, -ook een kleine oude stad aan de
Eufraat. Wij konden vanuit Samosata niet naar deze plaats gaan omdat de
hoofdman naar Serrhe moest vanwege zijn familie; daarom gingen wij vanuit
Serrhe daarheen terug. Van Samosata naar Serrhe is de weg wel meer dan tweemaal
zo ver als naar Zeugma, maar vanuit Zeugma is het dan weer korter naar Deba dan
vanuit Samosata en zeker vanuit Serrhe, dat volgens de huidige maatstaven
-omdat er in deze tijd van die plaatsen nauwelijks nog iets te vinden is -wel
dertig mijl van Samosata vandaan lag.
[2] Wel, in Zeugma deden wij dezelfde
dingen als in de andere plaatsen. De heidenen aan de Eufraat werden regelmatig
door joden bezocht en hadden derhalve ook kennis van hun Godsbegrip, en daarom
was het niet zo moeilijk om elkaar te begrijpen.
[3] Voor een juister begrip kan er
hier nog ten overvloede aan toegevoegd worden, dat de door ons bezochte
plaatsen, die voor Mijn tijd ongeveer achthonderd jaar tot Syrië behoord
hebben, zich nu tot Capadocië rekenden; maar Deba, waar Ik na twee dagen met
Mijn leerlingen heenging, behoorde wel bij Syrië, dat in Mijn tijd aan het
eigenlijke Galilea grensde en eigenlijk noord-Galilea was.
[4] In Deba bleven wij niet lang,
omdat er met de bewoners vanwege hun varkenshandel niet veel aan te vangen was.
[5] Van Deba gingen wij naar Cyrrhus,
een belangrijke Griekse handelsstad; daar bleven wij ongeveer zeven dagen, waar
wij vrijwel op gelijke wijze als in Chotinodora een zeer grote aanhang kregen.
[6] Vandaar trokken wij naar de grote
stad Antiochië, waar wij bijna een volle maand bleven. Antiochië was reeds zeer
oud, had een uitgebreide handel met heel Klein-Azië en zelfs met Europa. Vandaar
kwam Mijn boodschap tot in de meest westelijke provincies van Klein-Azië, en
een kleine koning uit Lydia, Abgarus genaamd, trok van daaruit naar Antiochië
om Mij te leren kennen. Hij nam Mijn leer volledig aan, liet zich zelfs dopen,
bekeerde thuis zijn volk en schreef Mij verscheidene brieven, die Ik ook steeds
beantwoordde; maar aan zijn hartelijke uitnodiging om bij hem te komen, kon Ik
om wijze redenen geen gevolg geven.
[7] Vanuit deze stad trokken wij ons weer
in ons eigenlijke Galilea terug, bezochten daar nog een aantal kleine plaatsen
en dorpjes en hadden met de nieuwe leer steeds veel succes.
[8] Met deze reis, die heel vruchtbaar
genoemd kan worden, waren wij de hele zomer bezig, en toen wij weer bij onze
waard Matthias in Kapérnaum aankwamen, was het al herfst en begon al gauw het
loofhuttenfeest.
[9] De waard verbaasde zich over de
tien nieuwe leerlingen, waarvan vooral de ware reus - die ruim negen
handspannen, dus volgens de huidige maatstaven negen voet lang was - hem
eerbiedige bewondering afdwong. Hij kon zijn ogen maar niet van deze man
afhouden omdat hij nog nooit zo'n reus gezien had; maar de reus was ook in het
spreken een reus en maakte met zijn waarachtig donderende woorden heel veel
indruk. In zijn Romeinse kledij zag hij er nog geweldiger uit, en dat zette
zijn woorden nog meer kracht bij.Tegenspraak duldde hij in geen geval, want ten
eerste was hij nu goed thuis in Mijn leer, die hij heel overtuigend bracht, en
ten tweede had hij zich ook door de omgang met de leerlingen, vooral in de
afgelopen tijd met onze zogenaamde Joodse Grieken, uit de oude profeten zeer
veel eigen gemaakt, en zo wist hij door zijn bijzondere redenaarstalent ieder
die de goddelijkheid van Mijn wezen tegensprak, en daarmee iedere tegenstander,
dermate te overdonderen, dat hun alle moed verging om zich met hem in een
langere woordenstrijd in te laten.
[10] Tijdens Mijn rustperiode van
ongeveer tien dagen in het huis van onze Matthias kwamen er heel veel burgers
en handelslieden die hem naar zijn beroep vroegen en wilden weten wat hij nu in
Kapérnaum van plan was.
[11] Dan keek HIJ hen
heel ernstig aan en zei: ' Als heiden en Romein zal ik over jullie
rechtspreken, jullie ellendige, ongelovige joden! Beëlzebub moet jullie verwekt
hebben, dat jullie zo blind kunnen zijn datje niet ziet dat Deze de enige
drager is van dezelfde geest die eindeloos lang geleden als hoogste geest de
hemel en deze aarde en alles, wat daarop en daarin bestaat, leeft, ademt en
denkt, enkel door Zijn wil heeft geschapen en vaste vorm heeft gegeven.
[12] Wij blinde heidenen hebben dat
bij het eerste teken duidelijk onderkend, hoewel wij er niets van wisten dat
Zijn komst op deze povere aarde reeds verscheidene honderden jaren geleden al
door vele profeten heel eenstemmig voorspeld is, en dat zelfs met tijd, plaats
en een aantal andere omstandigheden precies omschreven werd, wanneer, waar en
hoe Hij, de Almachtige Zelf, uit Zijn hoogste hemel als mens naar deze aarde af
zou dalen. Hier bij ons verblijft de Verhevenste! Waarom geloven jullie dat
toch niet? Omdat jullie kinderen van Beëlzebub zijn en onmogelijk kinderen van
God kunnen zijn! Maak datje weg komt, anders verplettert mijn toorn jullie!'
[13]
Als hij zo begon te spreken, maakte iedereen zich gauw uit de voeten, want
niemand had zin hem nog meer te prikkelen.
141
De mislukte overval van de overste van de synagoge
[1] Op een dag kwam de reeds bekende
overste van de synagoge met zijn Farizeeën en schriftgeleerden bij Matthias en
eiste Mij te spreken, omdat hij gehoord had dat Ik met Mijn leerlingen opnieuw
hier verbleef. Want hij had van Jeruzalem uitdrukkelijk bevel gekregen
nauwkeurige inlichtingen over deze Nazareeër in te winnen, over wat hij deed
en waar hij nu mee bezig was. Ja, hij moest hem zelfs oppakken en hetzij dood
of levend aan Jeruzalem uitleveren.
[2] Toen zei MATTHIAS: 'Heer, hij
woont bij mij, maar ik raad u aan om ook niet het geringste tegen Hem te
ondernemen - want dan bent u met al uw helpers reddeloos verloren!’
[3] DE OVERSTE zei: 'Vergeet nooit,
dat zijn toverij de aan God gewijde priesters niets kan doen! ,
[4] MATTHIAS zei: 'Goed, - daar in die
grote kamer verblijft Hij met al Zijn leerlingen en Hij zit juist aan het
middagmaal! Ga naar binnen en spreek zelfmaar met Hem!'
[5] Toen ging de overste naar de
dichte deur en bonsde er geweldig hard op.
[6] En IK zei tegen de reus: 'Laat hem
binnen en spreek jij met hem, want Ik acht hem geen woord waardig!’
[7] Toen deed DE REUS de deur open en
brulde tegen de overste: 'Kom maar binnen, allerellendigste booswichten en
schurken! Jullie mooie plan is ons reeds lang bekend, en wij zijn juist
hierheen gekomen om het uit jullie drakenmond te horen. Dus naar binnen, jullie
wilde nacht en moerasbeesten, en spreek, opdat het gerecht niet te lang wordt
opgehouden om jullie naar verdienste te verpletteren! ,
[8] Deze woorden maakten op de overste
en zijn soortgenoten zo'n indruk dat ze begonnen te beven en geen van hen in
staat was ook maar iets te zeggen. Zij hielden de reus voor een Romeinse
vicedictator, die - door de keizer met alle macht toegerust - alle joden over
de kling wilde jagen. Terwijl deze bezoekers vol vrees en schrik voor de
geopende deur stonden, begonnen de achtersten zichtbaar aanstalten te maken om
er vandoor te gaan.
[9] Toen riep de reus met donderende
stem tegen de waard: 'Sluit alle deuren goed af, opdat geen van deze onmensen
mij kan ontkomen!'
[10] Nauwelijks had de reus dat
gebruld, of de waard kwam tijd tekort om de deuren dicht te doen; want deze zin
gaf de voeten van de onderzoekers buitengewone vleugels, zodat zij er hals over
kop vandoor gingen.
[11] Maar de reus sprong de overste na
en had hem meteen bij zijn jas, hief hem als een veertje in de lucht en vroeg
hem toen wat hij wilde.
[12] DE OVERSTE zei bevend en
bibberend: 'Heer, heer, ik wilde alleen maar in opdracht van Jeruzalem met die
profeet praten, en toen kwam u, vreeswekkende persoon, mij, de overste van de
synagoge van deze plaats, zo schrikaanjagend tegemoet, -en daarom kon ik niet
met hem spreken!'
[13] DE REUS zei: 'Ellendige schurk,
je bent het ook eeuwig nooit waard deze ware Godmens ook maar op tienduizend
passen te naderen, laat staan met Hem te spreken! Ik weet precies wat de
ellendige schurken in Jeruzalem en jij en je kwaadaardige handlangers tegen de
hoogst verheven Godmens hebben. Wee jullie, als jullie het ooit zouden wagen
Hem met jullie Beëlzebubklauwen aan te raken! Dan zullen jullie de grote Romein
leren kennen!' - Daarop zette hij de overste weer op de grond en zei toen nog
tegen hem: 'Heeft deze pure, almachtige Godmens hier bij jullie dan nog geen
tekenen gedaan, zodat jullie hadden kunnen geloven dat Hij dezelfde Messias is
als waarvan al jullie profeten voorspeld hebben dat Hij juist in deze tijd en
in dit land ter wereld zou komen om de mensen van de eeuwige dood te verlossen?
Spreek, ellendeling!’
[14] DE OVERSTE zei: 'Natuurlijk wel,
hij heeft maar al te veel tekenen gedaan, zodat alle mensen hem nalopen en ons,
de oude priesters die ook door God aangesteld zijn, de rug toekeren, en dat is
nu juist de reden waarom de hogepriesters in Jeruzalem hem zo vijandig gezind
zijn! Wij zijn echter van Jeruzalem afhankelijk en moeten doen wat Jeruzalem
ons voorschrijft.’
[15] DE REUS zei: 'Hoe komt het dan,
dat alle heidenen uit de steden langs de Eufraat vrijwel alleen vanwege Zijn
verheven leer aanhangers van Hem zijn geworden, en dat degenen die Hem volgden
ook meteen de beschikking kregen over de een of andere zuiver goddelijke
kracht?! Een dokter in Serrhe kreeg de wonderbaarlijke gave al zijn zieken
slechts door het geloof in de almachtige naam van deze Godmens zo te genezen
-en wel in één enkel ogenblik -, dat de zieke daarna zo gezond is alsof hij
nooit iets gemankeerd heeft. Ja, zelfs dode mensen krijgen weer een nieuw leven
en zijn dan zo fris en gezond als een zorgeloze gazelle in het hooggebergte!
Als de heidenen dat echter kunnen doen en inzien, waarom dan jullie Joden niet,
waarvan toch geschreven staat dat zij het uitverkoren volk van God zijn? Ik zeg
jullie echter uit naam van de hoogst verheven Godmens: Jullie kunnen het niet
omdat jullie al van je geboorte af aan ondergeschoven kinderen van Beëlzebub
zijn en daarom de meest doortrapte vijanden van God. Als jullie dat echter
ontkennen, verdienen jullie niet beter dan totaal van deze aardbodem verdelgd
te worden.'
[16] Toen de overste dat van de reus
hoorde begon hij te smeken en allerlei goeds te beloven. Daarop liet de reus
hem onder allerlei dreigementen gaan en kwam toen weer in huis terug.
[17] Maar de waard hield zijn hart
vast, omdat hij de grote wraakzucht van de overste kende.
[18] Maar DE REUS zei tegen hem: 'Maak
je maar geen zorgen en vertrouw op de macht van Hem, die doden opwekt, bergen
verplaatst en ijzeren afgodenbeelden door Zijn wil vernietigt! Ik zegje:
honderd legioenen van zulke schurken maken mij nog niet bang, laat staan deze
ene!'
[19] Toen zei DE WAARD, iets meer
gerustgesteld: 'Ja, ja, je hebt helemaal gelijk! Wat mijzelf betreft, ik ben ook
niet bang voor hen, en zelf heb ik zeker het grootste vertrouwen in de Heer,
die ik al vanaf Zijn prilste jeugd ken net als Zijn aardse ouders, omdat Hij
als zachtmoedige knaap al dingen gedaan heeft die alleen maar God mogelijk
zijn; maar ik ben alleen maar wat beducht voor jullie, mijn zeer gewaardeerde
gasten, dat jullie daarvoor hier in Kapérnaum door deze booswichten onaangenaam
bejegend zullen worden! Want ik ken deze schurken maar al te goed!’
[20] DE REUS zei: 'Laat ze maar
langskomen, dan zal ik in m'n eentje wel met hen afrekenen! Want deze
ellendelingen zijn het immers eeuwig niet waard dat de Heer, de Heiligste van
eeuwigheid, hen met Zijn almachtige wil tegenhoudt en tuchtigt!’
[21] Vervolgens kwam de reus weer bij
ons, ging aan tafel zitten en vertelde hoe hij in zijn rechtvaardige toom met
de sprinkhaan van Babel omgesprongen was.
[22] IK zei: 'Dat was weliswaar heel
goed, en Ik liet het toe dat je die heerszuchtige Farizeeër zo behandelde,
-maar ook de waard heeft gelijk: We zullen niet zo lang hoeven wachten eer hij
met een aantal bewapende gerechtsdienaren hier is en ons allen zal willen
boeien en gevangen zetten. Wat doe je dan?'
[23] DE REUS EN met hem ook zijn niet
minder krachtige NEGEN BROEDERS zeiden: 'Heer, leen ons dan slechts een klein
deel van Uw almachtige genade, dan zullen wij voor altijd een einde maken aan
hun gemene praktijken!'
[24] IK zei: 'Wel dan, probeer het,
maar dood niemand!'
[25] Daarop dronken zij allen hun
beker leeg, gingen naar buiten en posteerden zich bij de weg, ieder bewapend
met een ware Herculesknots. Het duurde niet erg lang of daar kwam al een grote
groep van veertig lansknechten en gerechtsdienaren aan, met daarachter de
commandant en de overste met zijn handlangers.
[26] DE REUS werd woedend en zei tegen
zijn broeders: 'We laten ze tot tien passen naderen en dan zal ik ze
toeschreeuwen dat ze moeten blijven staan! Doen ze dat, dan zullen we praten,
-doen ze dat niet dan gebruiken we onze knotsen! ,
[27] Toen kwamen zij tot op tien
passen afstand, en de reus brulde met zijn vreesaanjagende stem: 'Sta stil, of
jullie zijn allemaal kinderen des doods! ‘
[28] De Romeinse soldaten aarzelden en
bleven staan.
[29] Daarop vroeg DE REUS hun: 'Wat
willen jullie, en wie bracht jullie hierheen?'
[30] Toen zeiden DE SOLDATEN tegen de
tien mannen, waarvan zij dachten dat het hoge Romeinen waren: 'Heer, de overste
van de synagoge deed bij de commandant aangifte dat zich hier gevaarlijke
volksopruiers ophouden, en die moeten wij gevangen nemen en onschadelijk
maken!'
[31] Daarop brulde DE REUS: 'O
ellendige schurk van een overste! Wacht maar, jij zult de koningszoon uit de
Kaukasus leren kennen die nu Romein is! Soldaten, ga onmiddellijk terug en leg
de lansen neer, anders loopt het slecht met jullie af!”
[32] Maar ZIJ zeiden: 'Dat kunnen we
niet, want achter ons staat de hoofdman die het bevel voert.’
[33] Toen beval de reus vijf van zijn
broers zich snel meester te maken van de overste, zijn helpers en de
commandant, terwijl hijzelf met de soldaten zou afrekenen.
[34] Dat gebeurde allemaal
bliksemsnel. De soldaten werden als door een storm de zee ingeblazen en konden
zich met moeite zwemmend van de verdrinkingsdood redden.
[35] Intussen bemoeide DE REUS zich
met de overste, greep hem vast, hief hem omhoog en zei: 'Ellendige booswicht,
houd je zo je gegeven woord?! Ditmaal kom jij, infame leugenaar, niet meer zo
gemakkelijk uit mijn handen! Waar zijn hier de volksopruiers en landverraders?
Zitten we daar rustig bij de waard en rusten hier een paar dagen uit omdat we
van de verre reis wat vermoeid zijn, en dit zwarte beest geeft ons aan als
volksopruiers en landverraders! - Hoofdman, waar is de zee het diepst, dat ik
deze ellendeling erin slinger zodat hij daar met zekerheid aan zijn eind komt?'
[36] DE HOOFDMAN zei: 'Vriend, laat
hem; want nu begrijp ik waarom het eigenlijk gaat! Deze hond wilde mij alleen
maar de heiland uit Nazareth, die ik zeer hoog acht, gevangen laten nemen! O,
als ik dat maar vermoed had, zou hij van mij heel wat anders te horen gekregen
hebben! Maar laat hem nu maar gaan, de rest zal ik wel met hem afhandelen, en
ik zal hem laten merken wat het betekent om door een valse en verzonnen
aangifte een Romein aan te zetten tot een verkeerde ambtshandeling! Maar breng
me nu bij de Heer van mijn leven!'
[37] Daarop slingerde de reus de
overste nog een keer in de lucht, zodat hem horen en zien bepaald verging, en
zette hem toen tamelijk onzacht op de grond neer. Toen rende deze met zijn
helpers weg en zwoer bij zichzelf voor de rest van zijn leven nooit meer iets
tegen Mij te ondernemen. Vervolgens kwamen de tien mannen met de hoofdman weer
bij Mij terug in huis, nadat de hoofdman eerst de uit het water geklommen
soldaten bevolen had naar huis te gaan.
142
De hoofdman werft de reus en zijn broeders aan voor Rome
Werken
der liefde zijn voor God de ware verdienste
[1]
Toen de hoofdman Mij zag, kreeg hij tranen in zijn ogen, zodat hij van vreugde
nauwelijks iets kon zeggen. Hij vroeg Mij om vergeving, dat hij zoiets tegen
Mij had kunnen ondernemen.
[2] IK stelde hem echter gerust en
zei: 'Wie iets doet en niet weet dat hij zondigt, zondigt niet, en jij dus ook
niet! De overste is echt een ellendige booswicht; maar van nu af aan zal hij
zich wel rustig houden. Neem daarom geen verdere vijandige maatregelen tegen
hem!’
[3] Dat beloofde de hoofdman en hij at
en dronk met ons, en Ik legde hem Zelf uit waar de tien vandaan kwamen,
waarover hij zich erg verheugde. Toen onderhield de hoofdman zich met de tien
en gaf hen aanwijzingen hoe zij door middel van hem, overste Cornelius en
opperstadhouder Cyrenius naar Rome konden komen en daar meteen een hoog ambt
zouden kunnen krijgen, waardoor zij dan veel goeds zouden kunnen doen.
[4] Maar DE TIEN zeiden: 'Edele vriend
en ambtsgenoot van onze broeder in Samosata! Dit voorstel is weliswaar heel
prijzenswaardig en mooi, -maar wij zijn nu eenmaal leerlingen van de
allerhoogste Heer en Meester, en dat voldoet duizendmaal als geldige reden om
uw aardige, vriendelijke voorstel op dit moment echt niet aan te nemen. Ja, wanneer
wij eenmaal onze levensschool doorlopen zullen hebben, kan uw vriendelijke
voorstel misschien ook nog uitgevoerd worden!’
[5] DE HOOFDMAN was erg blij over de
openhartigheid van de tien en zei: 'Dat jullie daarin volkomen gelijk hebben,
spreekt vanzelf; maar wanneer jullie al, zoals ik vast heb kunnen stellen, alle
hoofdbeginselen van de leer volledig onder de knie hebben en precies weten
watje te doen en te laten hebt, zou het volgens mij voor jullie ook tijd zijn
om je onder de heidenen begeven en hun mogelijkerwijs ook over het grote
genadelicht van God te vertellen dat jullie ten deel is gevallen. -Wat denken
jullie daarvan?'
[6] DE REUS zei: 'Vriend, daarover
hebben wij zelf helemaal geen mening; wij doen slechts wat de Heer en Meester
wil! Als wij in zouden gaan op uw voorstel en zouden doen wat u ons voorgesteld
heeft, zouden wij het in de eerste plaats doen ter wille van onze achtergelaten
geboorteplaats en om de nog zeer ruwe en wilde bewoners deze leer van licht,
liefde, geest en leven bij te brengen!’
[7] Nu pas zei IK: 'Ja, ja, jullie
hebben volkomen gelijk, en daarom kunnen jullie het voorstel van de hoofdman
wel aannemen! Want door nu nog langer of korter aan Mijn zijde bezig te zijn,
winnen jullie niet meer licht, liefde, geest, kracht en leven; dat krijgen
jullie allemaal door het getrouwe opvolgen van Mijn leer. En als jullie bij
gelegenheid een hogere kracht nodig hebben als getuige voor de waarheid van de
wijsheid die jullie door Mij verkregen hebben, vraag Mij er dan in je hart om,
dan zal jullie gegeven worden waarvoor je je vragend tot Mij hebt gewend!
[8] Wanneer Ik Zelf echter binnenkort
deze aarde weer persoonlijk verlaten zal hebben, zal Ik de Heilige Geest van
alle waarheid over al Mijn getrouwe leerlingen en broeders uitstorten. Die zal
hen dan naar alle waarheid, wijsheid, macht en kracht richten, geleiden, de weg
wijzen en opheffen, en jullie zielen verenigen met de geest van gene zijde van
de liefde uit God en zo de wedergeboorte van de geest in jullie tot stand
brengen, zonder welke geen waarachtig, vrij, eeuwig leven mogelijk is maar
slechts een gebonden en gericht leven, dat vergeleken bij het ware vrije leven
van de geest een echte dood is.
[9] Want als een mens niet vrij en uit
zichzelf, maar slechts als een machine door de almacht van de goddelijke wil
leeft, dan is hij in en op zichzelf dood en er geen haar beter aan toe dan een
steen, een plant of een dier zonder verstand. Wie echter streng volgens Mijn
leer leeft en handelt, zal ook zeker kunnen verwachten wat Ik niet alleen maar
nu hier, maar overal reeds heel vaak gezegd en beloofd heb. Of iemand nu hier
persoonlijk met Mij meegaat of niet, maakt niets uit; integendeel, degene die
slechts in de geest -zonder Mijn persoonlijke aanwezigheid -getrouw met Mij
zijn weg gaat, zal door God met nog meer welgevallen aangezien worden!
[10] Cornelius en Cyrenius kennen Mij
echter al vanaf Mijn geboorte. Zij zullen jullie goed opnemen en in alles
terzijde staan.'
[11] Daarmee waren de tien mannen
tevreden, en zij namen het voorstel van de hoofdman aan; alleen vroegen zij of
zij zolang nog bij Mij mochten blijven als Ik hier in Kapérnaum zou zijn.
[12] Toen zei IK: 'Dat kunnen jullie
altijd doen, hoewel het jullie niet als een bijzondere verdienste aangerekend
wordt; want een ware verdienste voor Mij heeft alleen hij die in Mijn naam
liefde werkt volgens Mijn leer. Want voor Mij kunnen jullie onmogelijk iets
goeds doen omdat Ik van niemand een dienst nodig heb; en ook al doet iemand
iets goeds voor Mij, dan kan Ik het hem altijd duizendvoudig vergelden, en
bovendien kan niemand Mij iets geven wat hij niet eerst van Mij heeft gekregen.
[13] Maar iemand die uit liefde voor
Mij in Mijn naam iets goeds doet voor zijn naaste, zie Ik als een waar,
verdienstelijk werker op Mijn akker, en hij zal daarvoor zijn loon oogsten.
Want wat jullie in Mijn naam voor de armen zullen doen, zal Ik altijd
beschouwen alsof jullie het voor Mij gedaan hebben. Of jullie nu vandaag of
morgen hier vertrekken, jullie zullen daarom niet verder van Mij weg of dichter
bij Mij zijn dan nu; maar als jullie in Mijn naam goeds zullen doen voor de
mensen van deze aarde, dan zullen jullie in de geest veel dichter bij Mij zijn
dan nu.
[14] Mijn lichaam is niet Mijn Ik,
maar alleen Mijn geest is Mijn waarachtige Ik; met Mijn geest ben Ik alom
tegenwoordig en voortdurend werkzaam in de hele oneindigheid.
[15] Wat alleen Mijn lichaam wil,
gebeurt niet, maar eeuwig alleen dat, wat Mijn geest wil. Waar jullie ook mogen
zijn, daar ben ook Ik temidden van jullie, en als je in Mijn naam dingen doet,
werk Ik met en in je; en als je in Mijn naam spreekt, ben Ik het die je de
gedachten in je hart geeft en de woorden in je mond legt.
[16] Dus, jullie kunnen je, als je
werkzaam blijft in Mijn leer, onmogelijk ooit van.Mij verwijderen; je zou je
alleen dan van Mij kunnen verwijderen als je Mijn woord zou loslaten en, net
zoals velen, een pure dienaar zou worden van de wereld. Maar dat zul je nooit,
en dus kun je op ieder ogenblik Mijn zichtbare persoon zonder de minste schade
voor je ziel verlaten!”
[17] Met deze uitleg waren de tien
meer dan tevreden en zij waren toen ook bereid meteen met de hoofdman te
vertrekken.
[18] Het deed de hoofdman erg veel
genoegen zulke mannen voor Rome gewonnen te hebben, die als krijgers de keizer
zouden bevallen en als trouwe volgelingen van Mijn leer heel goed in staat
zouden zijn deze ook op velerlei wijze aan de heidenen bij te brengen. De
hoofdman bedankte Mij daar ook nog heel in het bijzonder voor en beloofde Mij
vooral voor de reus gedaan te krijgen dat hij reeds als hoofdman met zijn
broeders naar Rome naar de keizer gezonden zou worden.
143
Ambt en eer
Alles
is genade: alleen de goede wil is verdienste
Luc.
17,10
[1] IK zei: 'Het wereldse gaat Mij niets
aan, want dat is een zaak van het menselijke, wereldse verstand. De mensen
kunnen werelds worden, waarbij zij heel fatsoenlijk kunnen zijn, dat telt bij
Mij helemaal niet mee, maar bij Mij telt alleen, dat wat zij zullen doen
volgens Mijn leer en zodoende volgens de wil van God.
[2] Het uiterlijke aanzien van een
mens heeft bij Mij niet de minste waarde, maar wel het aanzien van zijn door
Gods woord verlichte hart, dat vol leven is door de liefde tot God en de
naaste. Maar als iemand een hoog werelds ambt bekleedt, is hij daardoor ook in
staat gesteld om des te meer goed te doen; en doet hij dat, dan zal ook zijn
functioneren voor Mij waarde hebben, -maar niet het hoge ambt op zichzelf.
[3] Keizer en bedelaar zijn voor Mij
volkomen gelijk en hebben als zodanig geen waarde voor Mij, -het heeft voor Mij
alleen waarde hoe zij dat in Mijn naam zijn; want voor Mij geldt werelds
aanzien op zich helemaal niet. Laatje dat duidelijk en nadrukkelijk gezegd
zijn!
[4] Ellendig zij degene die zijn
naaste minacht omdat hij zelf een hoog werelds ambt bekleedt! Het ambt moet
gerespecteerd worden, en de ambtenaar slechts in zoverre hij zijn ambt
vertegenwoordigt; maar de beambte moet zich daarop vooral niet laten voorstaan,
omdat hij slechts een dienaar van het ambt, en niet het ambt zelf is!
[5] Ik zei dit jullie hier alleen maar
om te zorgen dat niemand zich vanwege een werelds ambt erg belangrijk gaat
vinden; want wie dat doet bevindt zich niet meer in Mijn liefde, en zijn ambt
dient hem dan niet tot leven, maar tot zijn ondergang. ,
[6] Toen zeiden MIJN OUDE LEERLINGEN:
'Heer in dat geval is het niet goed een ambt te aanvaarden! Wij hebben van U
ook een ambt aanvaard en zullen er mettertijd echt niets aan kunnen doen als
wij vanwege dit ambt door de mensen geëerd en misschien op een voetstuk
geplaatst worden. ,
[7] IK zei: 'Dat de mensen jullie
daarvoor niet mogen eren, heb Ik nog nooit voorgeschreven; maar als jullie je
om die reden inbeelden dat jullie meer zouden zijn dan degenen die jullie eren,
dan hebben jullie daardoor je loon al gekregen, en je werk zou dan voor Mij
geen werk zijn en dus ook helemaal zonder verdienste.
[8] Willen jullie door Mij aangemerkt
worden als verdienstelijke en goede werkers wanneer je in Mijn naam alles zo
gewetensvol mogelijk gedaan hebt, zeg dan in je hart: 'Heer, ik ben een luie en
onnutte knecht voor U geweest! (Luc.
17, 10) Als je daar waarachtig in jezelf van overtuigd zult zijn en
in zult zien dat jullie slechts vrijwillige dienaars van Mijn alleen werkende
geest zijn, zal Ik jullie werk zo zien alsof Ik het Zelf gedaan had, maar het
rechtvaardige loon daarvoor aan jullie geven.’
[9] SOMMIGE VAN DE LEERLINGEN zeiden:
'Heer, in dat geval kunt U ons wel helemaal missen; want U heeft toch wel de
macht om zonder onze hulp alles Zelf te doen! Als wij uit ons zelf niets kunnen
doen en steeds moeten bedenken dat U alles, zelfs wat wij met opoffering van
ons leven in Uw naam doen, alleen doet en wij dus alleen maar Uw blinde
werktuigen zijn, dan kunnen wij bij U toch onmogelijk aanspraak maken op loon
naar verdienste! Welke verdienste kan een dood weefgetouw hebben voor een
wever, die het alleen maar gebruikt om zijn linnen daarop gemakkelijker te
vervaardigen?'
[10] IK zei: 'Het weefgetouw heeft
geen vrije wil; maar jullie hebben die wel, en kunnen helemaal vrij doen wat je
wilt. Als jullie je dus vrij onderwerpen aan Mijn erkende wil en die opvolgen,
doen jullie het niet zelf, maar dan werkt Mijn wil, die alleen goed is, in
jullie! Wat voor verdienste hebben jullie dan vanwege je daden? Kijk, in jullie
daden ligt jullie verdienste niet, - maar wel in het ondergeschikt maken van je
kwade, wereldse wil aan Mijn enig goede wil, waardoor je één met Mij bent
geworden door de hulp van je geloof.
[11]
Waarlijk, Ik zeg jullie: Zonder Mij kunnen jullie niets verdienstelijks doen
voor het eeuwige leven! (Joh. 15,5) Pas wanneer jullie daarmee in je
hart instemmen, zijn jullie Mijn ware leerlingen - en nog meer: Daardoor zijn
jullie ook Mijn echte broeders in de geest van God! ,
[12] Toen zeiden EEN PAAR LEERLINGEN
weer: 'Die woorden zijn wel erg mooi en ook heel wijs, maar wij geven openlijk
toe dat het allemaal wat hard en ook niet erg begrijpelijk klinkt. Want met de
eigenlijke vrijheid van de eigen wil ziet het er dan niet zo gunstig uit! En
als men iets goeds gedaan heeft, gaat dat de vrijwillige weldoener helemaal
niets aan; voor die daad heeft hij geen loon te verwachten, maar alleen voor
het feit dat hij zich vrijwillig als werktuig heeft laten gebruiken door de
erkende goddelijke wil. Dat is erg vreemd! De mens is en blijft op die manier
toch niets anders dan een werktuig van de goddelijke almacht, en is in en op
zichzelf eeuwig een puur niets. Waarlijk, bij zo'n leer zouden zelfs wij, die
al zoveel van U gehoord en gezien hebben, zwak in ons geloof kunnen worden!’
[13] Maar toen zei DE REUS: 'Beste
vrienden, hoewel ik nog maar pas leerling van deze Meester en Godmens ben, deel
ik deze mening niet! Hoe gaat het dan met een kind, waarin vaak ook al heel
vroeg een kwade wil tot uiting komt? Moet het niet de wijze wil van zijn ouders
gehoorzamen, en zijn eigen wil tenslotte alleen maar gebruiken om datgene te
doen wat zijn ouders willen? En als het mettertijd meer en meer gewend geraakt
is aan de wil van zijn ouders, wordt het zelf wijs, weet dan wat juist en goed
is en verafschuwt uit zichzelf het kwade, verkeerde en onrechtvaardige.
Daardoor komt het pas tot het ware zelfbewustzijn en tot de ware, redelijke
zelfstandigheid. Zou het kind echter ooit zover gekomen zijn als het niet de
wil van de wijze ouders tot de zijne gemaakt had?!
[14] En zo kunnen ook wij mensen pas
dan tot het ware zelfbewustzijn en tot de ware levenszelfstandigheid komen, als
wij door onze vrijwillige gehoorzaamheid de ons geopenbaarde goddelijke wil
geheel tot de onze maken; want in de goddelijke wil moet toch duidelijk ook de
hoogste vrijheid heersen, omdat God Zelf het meest wijze en dus meest vrije
wezen is. En als wij ooit ook maar aanspraak op een ware levensvrijheid willen
maken, dan kunnen wij deze alleen maar bereiken door geheel één met Hem zijn in
ons denken, voelen en willen en dan ook volledig daarnaar handelen. -Heb ik
gelijk of niet?'
[15] DE LEERLINGEN zeiden: 'Ja, ja, in
dit opzicht heb je wel gelijk, en daarvoor kunnen wij je alleen maar prijzen!
Maar het is toch ook waar dat ieder mens uiteindelijk met het gezicht dat hij
gekregen heeft, volkomen tevreden moet zijn; want ondanks alle ontevredenheid
zou hij geen ander krijgen. En kort en goed, alle eer aan de grote wijsheid,
macht en goedheid van onze Heer en Meester, -maar een mens wordt daardoor toch
nooit een vrije God, en God nooit een beperkt mens! En daarmee hebben we veel
en alles gezegd, want dat een mens met zijn toch al hoogst beperkte krachten
alles moet doen en uiteindelijk nog bij zichzelf moet zeggen -en dat zelfs met
een volledige innerlijke overtuiging -, dat hij helemaal niets gedaan heeft en
slechts een onverantwoordelijke, luie en onnutte knecht was, is zo'n vreemde
eis, als er geen tweede op deze aarde ooit gehoord is!
[16] Een wijs vader zal zijn kinderen
alleen maar prijzen wanneer zij op zijn velden ijverig gewerkt hebben; hier
wordt daar echter niet alleen niets over gezegd, maar ook nog geëist dat men
daarna bovendien, wanneer men alles met de grootste ijver gedaan heeft,
zichzelf nog diep moet verachten. Ah, zoiets kan toch niet! Hoe kan een mens
ooit geestdriftig worden voor het doen van iets goeds, als hij vanwege die
goede daad zichzelf moet verachten?! Ja, een mens moet zichzelf verachten en
verafschuwen vanwege een zonde, die hij mogelijk op lichtzinnige wijze begaan
heeft, -maar niet vanwege een goede daad! Daar moet hij alleen maar ware
vreugde aan beleven, en zijn eigen hart moet zichzelf in stilte op verheffende
wijze loven en zijn geweten moet gerust zijn, ook dan, als de hele wereld hem
vanwege die goede daad zou verachten! Maar zichzelf nog daarvoor verachten, en
met zichzelf uitermate ontevreden zijn als men alles met alle mogelijke ijver
gedaan heeft wat men volgens de goddelijke wil voor goed en juist hield, is
echt te veel verlangd van een mens, die toch al zwak is!
[17] Heer, daarover vragen wij U meer
uitleg, anders gaan ook wij weg, net als degenen die al eerder zijn weggegaan!
U kwam tot ons, en wij hebben aan Uw roep gehoor gegeven en U altijd volkomen
geloofd; maar dit kunnen wij, op de manier waarop wij dit begrijpen en inzien,
echt niet van U aannemen, - want het kan vrijwel op geen andere manier worden
ingezien en begrepen! ,
144
De afhankelijkheid van de mens van Gods genade
[1] IK zei op een heel gemoedelijke,
ernstige toon: 'Het is beslist niet erg prijzenswaardig van jullie om je hier
opeens zo te gedragen! Is er dan buiten God nog ergens leven, kracht en macht?
God wil jullie echter zo vrij en zelfstandig mogelijk voor eeuwig levend maken,
en toont jullie wat jullie moeten doen om je een aan God gelijk, volkomen vrij
en volledig zelfstandig leven eigen te maken. Waarom ergert je dan die liefde
van God voor jullie?!
[2] Is dan het leven met de natuur als
medium soms iets anders dan alleen maar de arm, waarmee jullie het ware
goddelijke leven naar je toe kunnen halen? In dat geval heeft het eigenlijk
toch geen andere waarde dan alleen de waarde die God daaraan heeft gegeven.
[3] Als jullie nu echter alleen nog
als natuurlijk levende mensen handelen en in dat handelen jullie eigen eer
zoeken, als jullie jezelf goed vinden, dan zijn jullie net als de Farizeeën in
de tempel die zich voor God rechtvaardigen, en dan zeggen jullie ook: 'Heer,
ik dank U dat ik niet ben zoals vele anderen, en dat ik mij van de eerste tot
de laatste letter aan de wet hield en alles precies gedaan heb wat Mozes en de
profeten voorgeschreven hebben!' Weliswaar heb Ik jullie deze gelijkenis al een
keer gegeven, maar jullie zijn hem vergeten! Als jullie hem zouden hebben
onthouden, wisten jullie ook dat toen niet de Farizeeër, maar alleen de zich
voor God zeer vernederende tollenaar gerechtvaardigd de tempel verliet.
[4] Mochten jullie zeggen: 'Wij hebben
dit of dat goed gedaan!', dan liegen jullie ten eerste jezelf wat voor, en
vervolgens God en ook jullie naasten, omdat geen mens uit zichzelf iets goeds
kan doen, en wel omdat ten eerste zijn natuurlijke leven -maar ten tweede ook
de leer volgens welke hij moet leven en handelen -hem slechts door God gegeven
is. Als een mens dat niet inziet of begrijpt, stelt hij nog niets voor, en is
er bij hem van zelfstandigheid nog lang geen sprake omdat hij nog geen
onderscheid maakt tussen zijn eigen daden en dat wat God in en door hem doet,
en beide zaken als één en hetzelfde voelt en ziet. De mens komt pas binnen de
sfeer van de levenszelfstandigheid, als hij gewaarwordt dat zijn eigen
levenswerk niets voorstelt en alleen het goddelijke werken in hem het enige
goede is.
[5] Ziet een mens dat in, dan zal hij zich
ook zeker steeds meer beijveren om wat hij doet te verenigen met het duidelijk
besefte goddelijke, en zich zo langzaam maar zeker volledig met de levenskracht
van God in zichzelf te verenigen. Door die vereniging komt de mens pas tot ware
levenszelfstandigheid, omdat hij dan weet en duidelijk beseft dat de
goddelijke daden die vroeger als van buiten af gebeurden, nu, door zijn deemoed
en ware liefde tot God, zijn eigen daden geworden zijn. En daarin ligt de
eigenlijke reden waarom Ik eerder tegen jullie gezegd heb: En ook al hebben
jullie alles gedaan, zeg en erken dan toch: 'Heer, alleen U hebt het allemaal
gedaan; wij waren in ons egoïsme slechts luie en onnutte knechten! , (Luc.17,
10)
[6] Als je dat volkomen overtuigd in
jezelf zegt, zal de goddelijke kracht je ondersteunen en vervolmaken; wanneer
jullie dat echter niet vol begrip in jullie zelf erkennen en in plaats daarvan
slechts jezelf op het altaar der eer plaatst omdat je van je eigen kracht
overtuigd bent, dan zal de kracht van God je niet ondersteunen en Hij zal je
zeer moeizame levensvoltooiing aan jezelf overlaten, en dan zal weldra
zichtbaar worden hoever je met je eigen kracht zult komen. En daarom zei Ik
jullie dan ook, dat je zonder Mij niets verdienstelijks en doelmatigs kunt
doen. {Joh. 1: 8,5) Als Ik jullie nu niets onthoud van wat absoluut
noodzakelijk is voor het verkrijgen van het ware, vrije en volledig
zelfstandige leven van jullie ziel, waarom ergert jullie dan Mijn zorgzame en
wijze moeite voor jullie?'
[7] ANDREAS zei: 'Dat ergert ons echt
niet; maar wij vinden het niet zo prettig als U bij bepaalde gelegenheden met
iets nieuws te voorschijn komt dat helemaal tegenovergesteld lijkt aan iets wat
reeds eerder gegeven is, en als U ons daarover dan uit U Zelf geen verdere
uitleg geeft, maar het er meestal op aan laat komen dat wij dat aan U moeten
vragen. U moet met Uw ware alwetendheid immers toch wel inzien wat wij kunnen
inzien en begrijpen! Want het is echt niet zo prettig U om nadere uitleg te
vragen, omdat je van U dan altijd een niet zo aangename terechtwijzing krijgt.
Als U ons in het vervolg weer iets nieuws wilt leren, geef ons dan ook meteen
de juiste uitleg erbij, zodat het dan voor ons niet nodig is U met allerlei
vragen lastig te vallen! U bent zonder meer de goedheid in persoon -wat wij
allen maar al te duidelijk inzien -; maar met Uw onderricht bent U zo nu en dan
erg onverteerbaar!
[8] Ik en wij allen weten en geloven
dat U de zoon van de levende God bent en dat de Godheid in al haar volheid
lichamelijk in U woont; maar dat verhindert mij helemaal niet om altijd
openlijk tegen U te zeggen wat ons bedrukt, ook al wilt U die druk Zelf vaak
negeren. Want zolang wij leven zijn wij mensen en voelen allerlei spanningen;
en omdat dat zo is, moet ons ook de vrije keus gelaten worden ons tegenover God
te mogen uiten over wat ons bedrukt en pijn doet. Als God ons wil helpen, doet
Hij daar goed aan, -en wil Hij dat niet, dan moet Hij zich laten welgevallen
dat wij tegen Hem zullen jammeren zolang Hij ons in dit jammerleven zal laten.
-Dat begrijpen wij allemaal nu heel goed en wij zullen er ons ook trouw aan
houden; maar geef ons in het vervolg geen les meer zonder uitleg! ,
[9] IK zei: 'Broeders, als Ik iets
doe, weet Ik de reden waarom Ik dit of dat zo doe; maar van wat jullie doen en
zeggen, zien jullie de reden nog lang niet in! Maar eens zal de tijd komen
waarin ook jullie de reden zullen inzien van alles wat Ik geleerd en gedaan
heb.
[10] Maar nu is het genoeg! Het
ogenblik nadert waarop de tien nieuwe leerlingen ons gaan verlaten, en het is
nodig hun nog speciale kracht op hun weg mee te geven, zodat zij in staat
zullen zijn voor jullie ook in een ander werelddeel wegen voor te bereiden;
want voor dit goede doel bezitten zij genoeg kennis van Mijn nieuwe
levensleer.'
[11] Daarop zei IK tegen de tien:
'Opdat jullie als mensen van heidense afkomst de andere heidenen het
overtuigende bewijs kunnen leveren dat Ik, die jullie gezonden heeft, Diegene
ben die jullie hebben leren kennen, geef Ik jullie de gave om alle zieken te
genezen, die Ik ook de dokters in Chotinodora en in Serrhe gegeven heb.
[12] Leg de zieken in Mijn naam je
handen op, dan zal het meteen beter met hen gaan en zij zullen jullie woorden
geloven! En nu hebben jullie voorlopig niets meer nodig; wanneer Ik echter zal
zijn opgevaren naar waar Ik vandaan gekomen ben, zal de door Mij over jullie
uitgestorte geest jullie wel in alle verdere waarheid en wijsheid binnenleiden.
Zo zij het en geschiede het!’
[13] Daarvoor bedankten de tien Mij
uitbundig, en de hoofdman verheugde zich er erg over en hij vroeg Mij hoelang
Ik nog op deze plaats zou blijven.
[14] En IK zei: 'Vriend, dat hangt af
van de omstandigheden en de wil van Hem die Mij naar deze wereld gezonden
heeft; want ook Ik, puur als mens gezien, moet Mij streng houden aan wat de
Vader in de hemel Mij opdraagt! Alles wat van de Vader komt is weliswaar ook
van Mij, en Ik en de Vader zijn eigenlijk één, -maar toch telt bij Mij de
liefde meer dan haar licht, de wijsheid. Daarom kan ook Mijn wijsheid Mijn
liefde niets voorschrijven, maar alleen omgekeerd. Je zult het echter nog wel
te horen krijgen hoelang Ik hier nog zal blijven.'
[15] De hoofdman bedankte Mij toen,
stond op en ging met de tien mannen naar huis, waar nog enige zaken op hem
wachtten.
[16] Deze middag bleven zij bij hem;
de volgende morgen zond hij hen echter met goede leiders en speciale
aanbevelingen naar Sidon naar Cyrenius, die bij hun aankomst buiten zichzelf
was van blijdschap toen hij hoorde dat zij bij Mij geweest waren en Mijn leer
hadden aangenomen.
Hij hield hen meer dan een maand bij
zich en zond hen met een goede en veilige gelegenheid naar Rome, waar zij door
de keizer ook heel goed ontvangen werden en meteen hoge militaire functies
kregen, en waar de reus zelfs in het paleis van de keizer als zijn lijfwacht
langere tijd verbleef en veel goede dingen deed, omdat de keizer hem vaak en
graag over zeer geheime zaken raad vroeg.
145
De verwijten en de twijfel van de leerlingen
[1] Ik bleef met de leerlingen de hele
dag in het huis van Matthias en vertelde hem veel van wat Mij allemaal op deze
reis van verscheidene weken overkomen was, hetgeen de waard in hoge mate
interesseerde. De leerlingen gingen echter gezamenlijk naar buiten -behalve
Johannes en Matthéus, die tot de avond hun aantekeningen ordenden en op elkaar
afstemden. Ook de twintig Joodse Grieken gingen naar buiten en genoten van de
aanblik van de zeer levendige, bewogen zee.
[2] Pas laat op de avond kwamen alle
leerlingen weer naar huis terug, toen het avondmaal al enige tijd klaarstond. Wij
gebruikten het nachtmaal in alle stilte en begaven ons al gauw daarna ter
ruste. Vervolgens bleven wij nog enige dagen daar en hielden ons met allerlei
goede en nuttige dingen bezig.
[3] De hoofdman zelfwas iedere dag bij
Mij, en Ik genas enkel door Mijn woord verscheidene zieken waarover hij Mij had
verteld. Enige van Mijn eerste leerlingen ergerden zich er heimelijk over dat
Ik dat allemaal Zelf deed en hun geen opdracht gaf om dat in Mijn naam te doen,
wat volgens hun mening meer zou getuigen voor Mijn leer dan door Zelfsteeds
maar tekenen te doen. Want die getuigden wel voor Mijzelf van Mijn goddelijk
meesterschap, maar helemaal niet speciaal voor het feit dat Mijn leer ook door
Mijn leerlingen werkte, omdat de mensen zeiden: 'Nu trekken zij al zo lang met
Hem rond en toch hebben ze nog maar weinig geleerd, want zij kunnen haast
niets!'
[4] IK zei echter tegen hen: 'Vrienden
en broeders! Voor jullie zal ook de tijd komen waarin je in Mijn naam tekenen
zult doen; maar nu is het nog niet zover. Ik heb echter de meesten van jullie
ook dezelfde kracht gegeven om alle soorten zieken te genezen, en jullie hebben
ze ook genezen, en diezelfde kracht bezitten jullie nog, behalve een van jullie
die zich ervoor liet betalen. Maar als jullie bij Mij zijn, is het echt niet
nodig dat jullie in Mijn bijzijn tekenen doen; waar het echter nodig is, laat
Ik ook jullie heel speciale tekenen doen. Wat willen jullie dan nog meer?! Ik
ben nog niet opgevaren naar de plaats waar Ik vandaan gekomen ben, naar Mijn
God en naar jullie God, en Ik heb de heilige geest van God nog niet over jullie
uitgestort, die jullie binnen zal leiden in alle waarheid en wijsheid. Heb dus
tot zolang geduld, - daarna zullen ook jullie dat doen wat Ik nu doe! - Zijn
jullie daarmee niet tevreden?'
[5] Toen zei THOMAS: 'Heer, daarmee
zijn wij wel tevreden, maar één ding van U begrijpen we nog steeds niet! Kijk,
bij de heidenen heeft U wat betreft het doen van tekenen Uzelf werkelijk bijna
overtroffen! De heidense tempels en afgoden heeft U in een oogwenk vernietigd,
en de koppigste priesters hebben zich als lammeren naar U gevoegd; waarom doet
U datzelfde ook niet in Judea? De tempeldienaren zouden allang Uw leerlingen
zijn als U hun tempel met hetzelfde gemak weggeblazen zou hebben als U bij de
heidenen aan de Eufraat de afgoden weggeblazen heeft! Doe dat ook in Judea, en
Uw leer is geborgen!'
[6] IK zei: 'Jullie zeggen watje
begrijpt, en Ik zeg wat Ik van de Vader uit weet, en wat Ik dus ook heel goed
begrijp! Jullie weten de reden niet waarom bepaalde dingen moeten gebeuren om
bepaalde doelen met zekerheid te bereiken; Ik weet het echter maar al te
duidelijk en precies waarom bepaalde dingen moeten gebeuren om bepaalde doelen
met zekerheid te bereiken. Daarom is het echt niet gepast dat jullie Mij nu willen
voorschrijven wat Ik moet doen! Ik heb jullie echter al bij verschillende
gelegenheden duidelijk uiteengezet waarom Ik bepaalde dingen doe en waarom nu
de verhouding van de mensen tot God zo slecht en duister is, en waarom het
zelfs gebeuren zal dat Mijn lichaam in Jeruzalem gedood zal worden.
[7] Maar jullie onthouden niets en
denken er ook nooit dieper over na, zodat Mijn woord in jullie nooit helemaal
goed wortel kan schieten; en zie, juist daarom is het geloof in Mij bij jullie
nog lang niet levend, en jullie zijn dan ook juist daarom niet geschikt en in
staat om tekenen te doen waardoor de mensen zouden zien dat jullie waarachtig
Mijn leerlingen zijn! -Waarom onthouden jullie toch zo weinig en denken jullie
er ook zo weinig over na?'
[8] Weer zei THOMAS: 'Heer, versterk
ons geheugen, dan zullen wij ook zeker alles onthouden, en nadenken over wat
wij allemaal uit Uw mond vernemen! ,
[9] Daarop zei IK: 'Dat heb Ik toch al
gedaan voor zover het mogelijk was; maar verder dan jullie natuur verdraagt, gaat
dat niet. Zodra echter de geest over jullie zal komen, zal deze jullie zonder
meer in alle wijsheid binnenleiden, en jullie zullen dan in het vervolg je
aardse geheugen niet meer nodig hebben. Maar terwille van de vorming van de
ziel is de mens ook een aards geheugen gegeven, dat bij een werkelijk vaste wil
sterk genoeg is om een ontelbare hoeveelheid woorden, waarheden en handelingen
te onthouden; alleen als de mens totaalonverschillig aan allerlei dingen en
gebeurtenissen voorbijgaat, blijven die ook niet in zijn geheugen hangen,
daarvan heb Ik jullie de reden bij Caesarea Philippi helder en duidelijk laten
zien. Denk daarover na, dan zullen jullie die wel vinden!'
[10] Op wat Ik nu gezegd had, had geen
enkele leerling een weerwoord, en Ik sprak vervolgens met de hoofdman die deze
dagen steeds aanwezig was, over veel dingen, waardoor hem nu in deze tijd
allerlei toestanden in de wereld duidelijk werden.
[11] Maar de
leerlingen onderhielden zich op hun manier en wisselden onderling van gedachten
over allerlei dingen. Enigen beweerden dat God in Zijn macht toch beperkt moest
zijn, omdat Hij bij alles wat Hij wilde doen ontstaan, ook gebonden moest zijn
aan bepaalde voorwaarden, zowel wat tijd alsook wat aard betreft, zonder welke
voorwaarden Hij heel wat zaken helemaal niet tot stand zou kunnen brengen.
Anderen zeiden weer dat God dat niet deed terwille van Zichzelf, maar terwille
van Zijn schepselen, om hen die vastheid te geven waardoor zij voor de
eeuwigheid degelijk en bestendig worden. Bovendien zou het Hem Zelf hemelse
vreugde moeten schenken als Hij Zijn werken in een bepaalde orde, die Hij Zelf
vastgesteld had, pas geleidelijk aan tot Zich omhoog zag rijpen. Dat God
echter door de almacht van Zijn wil ook ogenblikkelijk iets tot stand kon brengen,
daarvoor had Ik hen al heel veel bewijzen geleverd.
[12] Daar kwam weer commentaar op,
-kort en goed, bij het grootste deel van Mijn leerlingen werd het geloof zelf
daardoor wat wankel gemaakt, en sommigen beweerden dat Ik misschien toch niet
meer was dan een groot profeet, ongeveer te vergelijken met Mozes of Elia, bij
wie het ook nooit aan verbazingwekkende tekenen ontbroken had. Met dergelijke
beschouwingen en vergelijkingen kwam de avond en wij gingen na het avondmaal
weer rusten.
146
De ontevreden leerlingen gaan alleen naar het loofhuttenfeest
De
Heer gaat hen in 't geheim achterna
Ev. joh. 7,2-13
[1] 's Morgens kwamen er reeds veel
joden uit de hele omgeving achter Kapérnaum daarheen om per schip over zee naar
Jeruzalem te reizen, omdat het Loofhuttenfeest van de joden voor de deur stond.
(Joh. 7,2) Voor dat doel waren er ook van alle kanten en plaatsen langs
de zee schepen hierheen gekomen om de vele bedevaartgangers over zee te
vervoeren.
[2] Ik ging na de ochtendmaaltijd met
alle leerlingen ook naar buiten aan de zee en wij keken naar de schepen en de
vele pelgrims.
[3] En al gauw kwam ook DE HOOFDMAN
naar Mij toe en zei: 'Heer, wat vindt U van al deze blinde dwazen? Voor veel
geld gaan zij daarheen om met veel moeite Hem te zoeken die hier zo heel dicht
bij hen is!’
[4] IK zei: 'Houd daarover op, ook
voor hen zal de tijd nog wel komen dat hun de ogen geopend worden! Maar toch
trekt er ook een aantal voor Mij op naar Jeruzalem, omdat zij van mening zijn
Mij daar aan te treffen.'
[5] Toen DE LEERLINGEN, die nu ook
aangestoken werden door de vanouds vertrouwde reislust, dat van Mij hoorden,
riepen zij naar Mij: 'Maak U dan klaar om van hier naar Jeruzalem te gaan, en
reis dan ook weer in Judea rond opdat Uw vele leerlingen daar ook Uw werken zien.
(Joh.7,3) Niemand doet toch iets in het verborgene als hij wil dat het
aan de hele wereld bekend wordt; omdat U dat echter ook wilt en Uw daden en
werken er ook naar zijn, maak U nu dan ook duidelijk aan iedereen bekend!' (Joh.7,4)
[ 6] Die broeders zeiden dat echter
alleen maar omdat hun geloof in Mij heel zwak geworden was. (Joh.7,5)
[7] Menigeen zal zich nu afvragen, hoe
dit bij de vele tekenen en lessen mogelijk was. O, dat is bij ieder mens heel
goed mogelijk! Hij hoeft zich maar ergens op iets te laten voorstaan en zich in
te beelden dat hij wat kan, of zijn ziel bevindt zich meteen in een
twijfelachtige duisternis, waar alleen maar een of andere kleine deemoediging
haar uit kan helpen.
[8] En
dat was dan ook hier bij Mijn broeders het geval, waarom IK hen dus niet
berispte, maar slechts zei: 'jullie hebben gemakkelijk praten! Mijn tijd is nog
niet gekomen, -jullie tijd is het echter altijd! ( Joh. 7,6) De wereld
kan jullie niet haten omdat jullie tot op heden nog nooit openlijk tegen haar
getuigd hebben dat haar werken slecht zijn; daarom hebben jullie ook nog overal
de tijd en een gevaarloze weg. Maar Mij haat de wereld allerwegen, omdat Ik
openlijk getuig dat haar werken slecht zijn. ( Joh. 7,7)
[9] Maar
als jullie allen zo feestlustig zijn, ga dan alleen naar dit feest! Ik wil
echter nog niet naar dit feest gaan, want Mijn tijd is nog niet vervuld.' (Joh. 7,8)
[10] Toen keken de broeders elkaar aan
en wisten niet waar zij aan toe waren.
[11] EEN zei: 'Laten we gaan! Vanwege
die vier tot vijf dagen dat we weg zijn zal het niet afgelopen zijn!”
[12] Een paar anderen dachten echter
dat Ik zoiets misschien toch kwalijk zou nemen en intussen ergens heen zou
kunnen gaan waar Ik niet gemakkelijk weer terug te vinden zou zijn; want zij
waren niet van plan Mij te verlaten. Weer anderen meenden dat het toch raadzaam
zou zijn om te gaan, omdat men dan zelf bij deze gelegenheid veel zou kunnen
horen van wat de mensen nu over Mij zeiden. Bij deze mening sloten allen zich
aan en zij besloten heel alleen naar het feest te gaan.
[13] juist legde echter het schip van
Simon Juda (Petrus) aan, en hij kwam naar Mij toe en zei (PETRUS): 'Heer, laat
ons dan alleen gaan! Binnen hoogstens vijf dagen zijn we weer hier! ,
[14] Toen zei IK: 'Ik heb jullie al gezegd
wat je moet doen, ga allemaal maar!’
[15] Nadat Ik dat tegen hem gezegd
had, gingen zij meteen aan boord en voeren af. Ik bleef echter nog hier in
Galilea. (Joh. 7,9)
[16] Maar toen alle broeders al meer
dan halverwege waren, overviel hen plotseling een groot verdriet en berouw,
zodat zij weer wilden omkeren om Mij om vergeving te vragen voor de smadelijke
woorden waar zij bij Mij mee aangekomen waren.
[17] En PETRUS zei luid: 'Heer, Heer,
welke duivel heeft ons dan ditmaal zo gek gemaakt dat wij U konden verlaten? O,
laat U nog eenmaal door ons terugvinden, eeuwige Zoon en Vader in één persoon,
dan zullen wij U nooit meer zo verlaten! ,
[18] Johannes en Matthéus huilden en
wilden beslist terug; maar er stak juist achter hun rug een sterke wind op die
het schip met grote snelheid naar de oever aan de overkant achter Tiberias
dreef, waar de Jordaan de zee verlaat. Toen zij daar aan land gegaan waren,
voelden zij zich zo verlaten, dat zij nauwelijks de moed hadden de weg naar
Jeruzalem verder te gaan.
[19] Maar JACOBUS zei: 'Dat wij
allemaal erg verkeerd gehandeld hebben, daar is helemaal geen twijfel aan; want
de krachtige wind die ons zo snel hierheen dreef en juist opstak toen wij
berouwvol terug wilden keren, is er een sprekend bewijs voor dat Hij ons voor
altijd van Zich verstoten heeft. Wij domme, blinde ossen wilden Hem, de Alwijze
en Almachtige voor gaan schrijven wat hij moest doen! O, wat zijn wij
miserabele dwazen! Waar is dan die gemene satan die ons zo gek gemaakt heeft?
Laat dat meest ellendige beest der beesten hier komen, dan zal het ondervinden
wat het heet zich aan de vrienden van de Heer te vergrijpen! ,
[20] Toen verscheen hun plotseling EEN
LICHTENDE GESTALTE, die op heel ernstige toon tegen hen zei: 'jullie
beschuldiging treft de verloren zoon niet terecht, want jullie eigen overmoed
heeft dat jullie aangedaan. Klaag je daarom zelf aan, jullie zeer begenadigden,
en laat hem met rust die ditmaal geen deel aan jullie domheid heeft!’
[21] Daarop verdween de gestalte en DE
LEERLINGEN zeiden: 'Heer, wees ons arme zondaars genadig en barmhartig!’
[22] Vervolgens gingen zij stil en
rustig op weg en kwamen, al tamelijk laat op de avond, bij de reeds bekende
waard in het dal bij Jeruzalem. Toen hij hen zag en herkende, deed hem dat veel
genoegen; maar toen hij Mij niet temidden van de broeders aantrof, werd hij erg
bedroefd en vroeg hun waarom Ik ditmaal niet met hen meegekomen was.
[23] Toen zei PETRUS: 'Kijk, vriend,
wij wilden naar dit feest gaan, opdat geen jood ons eventueel zou kunnen aanwrijven
dat wij Samaritanen waren. Maar de Heer wilde ditmaal nog niet mee en liet ons
alleen gaan, omdat het voor ons altijd tijd was maar voor Hem de juiste tijd
nog niet was gekomen; en zo zijn wij nu hier. De Heer Zelf bleef echter in
Galilea achter, en wel niet ver van Kapérnaum, waar Hij ons ook beslist weer
zal verwachten.’
[24] DE WAARD zei: 'Dat geloof ik
nauwelijks, want Hij is waarachtig eeuwig ondoorgrondelijk in Zijn geheime
raadsbesluiten! Overmorgen is het de grote sabbat; wie weet of Hij niet nog
eerder in de tempel komt dan wij de voorhoven zullen betreden!’
[25] PETRUS zei: 'Bij God zijn zeker
alle dingen mogelijk, maar dit is iets wat ik nu weer nauwelijks geloof. Maar
nu eerst, beste vriend, - kunnen wij vandaag onderdak bij je krijgen?'
[26] DE WAARD zei: 'O zeker; want bij
mij is nog ruimte genoeg! Uit grote liefde en achting voor jullie en ook voor
mijn Meester en Heer geef ik jullie alles gratis zolang je maar bij mij wilt
blijven!'
[27] Daarop werd meteen voor een goed
avondmaal gezorgd; maar geen van de broeders had veel lust in eten en drinken,
want in hun hart voelden zij nog steeds brandende wroeging over hun gedrag
tegenover Mij in Kapérnaum.
[28] Na de maaltijd vertelden zij de
waard veel over Mijn reizen en op die manier bleven zij vrijwel de hele nacht
wakker; en door over Mij te spreken hadden zij het ook minder moeilijk. Pas
tegen de ochtend sliepen zij in en werden al gauw wakker. Deze dag brachten zij
voor de helft nog bij de waard door, de andere helft echter in Bethanië bij Lazarus,
die Mij ook erg miste; maar de vele verhalen over Mijn daden en lessen tijdens
Mijn reizen in groot-Galilea vervingen enigszins Mijn aanwezigheid.
[29] Nadat echter, zoals nu verteld
werd, Mijn broeders naar het feest waren vertrokken, ging Ik een dag later ook
op weg naar Jeruzalem, vertelde echter niemand waarheen Ik ging, hoewel de
waard en de hoofdman Mij dringend daarnaar vroegen; want Ik Zelf wilde niet
ruchtbaar laten worden dat ook Ik in het geheim naar Jeruzalem naar het feest
ging. {Joh. 7, 10) Ik ging dan ook alleen over afgelegen wegen en
had slechts -heel begrijpelijk -zeer korte tijd voor deze reis nodig.
[30] Op de dag van het feest, toen al
Mijn leerlingen en broeders die vroeg op het tempelplein waren aangekomen,
doorjoden die Mij goed kenden opgemerkt werden, dachten deze joden: ' Aha, dat
zijn immers de leerlingen van de Nazareeër! Dan zal Hij Zelf ook wel hier
zijn!'
[31] En daarom zochten zij Mij links
en rechts en vroegen ook aan verschillende leerlingen waar Ik toch wel was.
{Joh. 7,11)
[32] En DE LEERLINGEN zeiden: 'Dit
keer weten wij niet waar Hij is; want wij zijn alleen naar dit feest gegaan en
Hij bleef ergens in Galilea.’
[33] Toen begonnen de joden onder
elkaar hevig te mompelen, en men opperde heel wat verschillende meningen en
vragen betreffende Mijn persoon.
[34] VELEN zeiden: 'Deze man is erg
vroom, en God heeft hem alle gaven van de profeten geschonken zoals eens aan
Mozes, en alleen hij is geschikt om ons van het juk van de heidenen te
verlossen!'
[35] ANDEREN zeiden:
' Als hij dat zou zijn, dan hoefde hij niet bang te zijn voor de Fanzeeën en
schriftgeleerden, en zou hij naar dit feest gekomen zijn en ons eens duidelijk
uitgelegd hebben wat hij eigenlijk wil! Maar zoals bekend is hij meer een
vriend van de Romeinen en Grieken, en daarom kan hij bij ons joden niet veel
aanhang vinden.’
[36] En WEER ANDEREN kwamen erbij en
zeiden -maar natuurlijk niet al te hard -: 'Ach wat, hij is niets anders dan
een verkapte Esseen, in het bezit van alle toverkunsten, en hij verleidt op een
heel nette manier het volk!’
[37] Niemand durfde echter te openlijk
iets tegen Mij te laten horen, uit angst voor al die joden die vast in Mij
geloofden en op Mij hoopten. (Joh. 7, 13)
[38] Maar temidden van het drukke
feestgewoel en het bedwelmde en onzinnige volk ging Ik, door niemand herkend en
opgemerkt, de tempel binnen.
147
De Heer in de tempel
De
mislukte aanslag van de tempeldienaren
[1] Toen Ik in de tempel op een spreekgestoelte
ging staan, gebood Ik stilte, en de joden herkenden Mij en vroegen heimelijk
aan elkaar hoe Ik nu opeens op het feest gekomen was, omdat toch Mijn
leerlingen die men daarnaar gevraagd had, niets over Mij wisten. Maar Ik begon
het volk het eenvoudig te begrijpen maar zeer veelzeggende vierde en vijfde
hoofdstuk van de profeet Jesaja woord voor woord voor te dragen, en gaf er
daarna een scherp omlijnde en goedbegrijpelijke uitleg van, die helemaal paste
bij deze tijd en exact van toepassing was op de halsstarrige, hoogmoedige
Joden. (Joh.7.14)
[2] Daarop verwonderden DE JODEN zich
en zeiden: 'Hoe is het mogelijk dat hij de Schrift zo goed kent, terwijl hij
die zover wij weten nooit bestudeerd heeft? (Joh. 7, 15) Zijn leer is
dus geen valse leer, omdat zij immers toch helemaal volgens de Schrift is.'
[3] Maar IK gaf hun antwoord en zei:
'Deze leer volgens de Schrift, die jullie Mijn leer noemen, is niet van Mij,
maar van Hem die Mij gezonden heeft! (Joh. 7, 16) Als iemand zich aan
deze leer wil houden en wil handelen volgens de daarin uitgesproken wil van
God, zal hij merken of deze leer van God is, of dat Ik daarin over Mijzelf
spreek! (Joh. 7, 17) Wie over
zichzelf spreekt, zoekt ook zeker alleen zijn eigen eer; wie echter, zoals Ik,
alleen maar de eer zoekt van degene die hem gezonden heeft, is waarachtig, en
in hem is geen ongerechtigheid! ' (Joh. 7, 18)
[4] Toen werden er EEN PAAR FARIZEEËN
wrevelig en zij zeiden onder elkaar: 'Nu wordt het toch wel tijd om deze man te
grijpen en te doden, dan hoeven we hem ook niet meer tegen hoge kosten te laten
zoeken op allerlei plaatsen waar hij zich gemakkelijk verstoppen kan. Zijn leer
is immers duidelijk tegen ons gericht en maakt ons bij het volk verdacht van
allerlei schandelijke zaken. Dus met frisse moed er tegen aan en weg met hem!'
[5] Ik was echter wel op de hoogte van
wat zij onder elkaar bespraken en zei tegen hen: 'Heeft Mozes jullie niet de
wet gegeven? jullie zeggen wel: 'ja ' ; maar waarom doet dan niemand van jullie
meer wat de wet voorschrijft?'
[6] DE JODEN protesteerden en zeiden:
'Hoe kun je zeggen dat wij Mozes' wetten niet hielden?'
[7] Pas daarop zei IK: 'Goed dan, -
als jullie je aan de wet van Mozes houden, waarom proberen jullie Mij dan te
doden?' (Joh.7.19)
[8] Toen sprak HET VOLK: 'Bent u dan
bezeten? Wie probeert u te doden?'
(Joh. 7,20)
[9] IK zei heel ernstig: 'Niet jullie,
maar die daar, die leiders van jullie! Kijk, één enkel ding heb Ik enige
maanden geleden gedaan voor een man die acht en dertig jaar lang ziek was geweest,
en daarover hebben jullie je allen geërgerd en verbaasd! Ik werd als schenner
van de sabbat vervloekt. (Joh. 7,21)
[10] Mozes heeft jullie opgedragen de
besnijdenis toe te passen -niet omdat hij dat wilde, maar de aartsvaders -, en
jullie besnijden de mensen nog heden ten dage ook op de sabbat. (Joh. 7,22)
Maar als jullie ook op sabbat mensen besnijden, zonder angst te hebben dat
daardoor de wet van Mozes wordt geschonden, -waarom zijn jullie dan kwaad op Mij
omdat Ik een heel mens op de sabbat gezond heb gemaakt?! (Joh. 7,23) Ik
zeg jullie; Als jullie dan al willen oordelen, oordeel dan niet volgens de
nietszeggende schijn, maar vel een rechtvaardig oordeel op grond van de volle
waarheid!' (Joh. 7 ,24)
[11] Toen zeiden ENIGE VOORAANSTAANDE
MENSEN uit Jeruzalem onder elkaar: 'Is dat niet degene die de eerwaarde
Farizeeën met Pasen trachtten te doden? (Joh. 7,25) Kijk eens, hij
spreekt nu helemaal vrij uit en zij zitten daar heel rustig en brengen niets
tegen hem in! Erkennen onze oversten dan nu zonder meer dat hij Christus is? (Joh.
7,26) Maar dat kan hij toch niet zijn; want wij weten immers allen waar hij
vandaan komt. Als Christus zal komen, zal niemand weten waar Hij vandaan is
gekomen!' (Joh.7,27)
[12] Toen verhief IK Mijn stem in de
tempel en ging met Mijn onderwijs aldus verder: 'Ja, jullie kennen Mijn persoon
wel en weten ook goed waar Ik vandaan kom; maar jullie weten niet, dat Ik als
mens nu niet uit Mijzelf ben gekomen, maar dat het een Waarachtige is die Mij
gezonden heeft, en Die kennen jullie niet, en daarom weten jullie ook niet waar
Ik eigenlijk vandaan kom (Joh. 7,28) Maar Ik ken Hem wel die Mij naar
deze wereld heeft gezonden. (Joh. 7,29) Omdat jullie Hem echter niet
kennen, kennen jullie ook Mij niet! -Hebben jullie Mij begrepen?'
[13] Mijn
toespraak ergerde de trotse mensen van Jeruzalem en zij zochten naar middelen
om Mij te grijpen en dan ook te straffen; maar omdat Mijn tijd nog niet gekomen
was, was niemand in staat de hand aan Mij te slaan. (Joh. 7,30)
[14] HET VOLK geloofde echter voor het
merendeel in Mij en men zei tegen elkaar: 'Denk je dat als Christus komt Hij
dan meer en grotere tekenen zal doen dan deze man doet?' (Joh.7,31)
[15] Wat het volk over Mij zei,
bereikte echter snel de voorname Farizeeën.
[16] Toen riepen ZIJ: 'Kijk eens hoe
hij het volk verleidt!'
[17] Zij zonden er meteen hun knechten
op af om Mij te grijpen en met touwen te binden. (Joh.7,32)
[18] IK zei
tegen hen: 'Doe dat nu nog maar niet! Ik blijf toch nog maar heel kort bij
jullie, en dan ga Ik naar Hem die Mij naar deze wereld gezonden heeft. (Joh.
7,33) Dan zullen jullie Mij zoeken en waarlijk niet vinden! En waar Ik heen
ga, kunnen jullie Mij niet volgen.' (Joh.7,34)
[19] De knechten bleven staan en
niemand sloeg de hand aan Mij.
[20] Maar
DE JODEN mompelden onder elkaar: 'Waar wil hij dan heengaan dat wij hem niet
kunnen vinden? Wil hij misschien naar de Grieken gaan, die overal verspreid
wonen, en hen onderricht geven? (Joh. 7,35) Wat is dat voor wonderlijke
uitspraak, als hij zegt: 'Jullie zullen mij zoeken en niet vinden!' en 'Waar ik
ben, daar kunnen jullie niet komen!' (Joh.7,36)
Ach, die man praat wel heel verward! Hij is zeker bang voor de hogepriesters
en praat zo om niet door hen opgepakt te worden.’
[21] IK zei: 'Voor het Mijn tijd is,
zal niemand Mij kunnen oppakken!’
[22] Daarop schreeuwden ENKELE JODEN,
SCHRIFTGELEERDEN EN FARIZEEËN: 'Dat zullen we meteen zien, of wij niet in
staat zijn je nu op staande voet op te pakken!’
[23] Zij drongen zich naar Mij toe;
maar toen zij Mij wilden grijpen, verdween Ik plotseling uit de tempel en DE
JODEN EN DE FARIZEEËN keken elkaar verbaasd aan en zeiden: 'Waar is hij nu zo
plotseling gebleven? Dat is werkelijk een wonder!’
[24] Maar DE FARIZEEËN zeiden
geërgerd: 'Wat wonder, wat wonder, hebben jullie dan niet gemerkt hoe
Beëlzebub hem wegtrok, toen hij in gevaar kwam?! Die kunnen we nu nog lang
zoeken, en we zullen hem zeker niet vinden als hij ergens in een hoek van de
hel verborgen zit!’
[25] Die woorden veroorzaakten echter
een geweldig protest onder ALLE JODEN die in Mij geloofden, en er gingen harde
stemmen op die zeiden: 'Die ellendige Farizeeën zien toch werkelijk door de
bomen het bos niet meer! Zij zijn zelfde allerergste Beëlzebubs en met huid en
haar verkocht aan de hel; om hun grove verdorvenheid voor het domme volk echter
goed te praten zeggen zij dat deze man Gods, die kennelijk met alle goddelijke
macht is toegerust, een knecht is van Beëlzebub. O wacht maar, jullie echte
Beëlzebubs! Wij zullen die schijnheiligheid van jullie nog wel heel passend
uitdrijven! Wij zullen jullie maskers afrukken opdat dan zichtbaar wordt wat
jullie eigenlijk zijn! Nu wacht maar, jullie zwarte en grijze booswichten, de
dag van de afrekening zal voor jullie niet lang op zich laten wachten!’
[26] Toen het volk deze gedachten
tamelijk luid liet horen, was er al gauw geen Farizeeër meer in de tempel te
zien, en de knechten die Mij hadden moeten grijpen, waren ook opeens
onzichtbaar geworden. Binnenshuis kregen zij het natuurlijk erg moeilijk met de
Farizeeën, omdat zij zich moesten verantwoorden voor het feit dat zij Mij niet
meteen hadden gegrepen.
[27] Maar DE KNECHTEN zeiden: 'O,
waarom hebben jullie dan niet zelf de hand aan hem geslagen, of ons op z'n
minst in beweging gezet toen wij als verlamd aarzelden?'
[28] EEN HOOGGEPLAATSTE FARIZEEËR zei:
'Is zoiets dan wel passend voor ons op een sabbat?'
[29] Maar DE KNECHTEN zeiden: 'ook wij
zijn Joden en moeten net als jullie de sabbat heiligen! ,
[30] Toen zei DE FARIZEEËR: 'Nu goed
dan! Als jullie hem morgen of overmorgen tegenkomen, wanneer de sabbat voorbij
is en nog slechts twee gezellige feestdagen volgen, grijp hem dan en breng hem
meteen bij ons!'
[31] DE KNECHTEN
zeiden: 'O ja, dat kunnen we wel doen, zolang al dat volk er maar niets op
tegen heeft!’
[32] DE FARIZEEËR zei: 'Wie houdt er
nu rekening met het volk, dat allang vervloekt is?'
[33] EEN KNECHT zei: 'Ja, vervloekt of
niet, -wanneer het vervloekte volk ons en jullie er dan vast en zeker voor
stenigt, wat dan?! Vandaag scheelde het al niet veel! Als wij de tempel niet zo
snel verlaten hadden, zou het ons niet zo erg best zijn vergaan! Het vervloekte
volk zou ons zeker de vloek die wij hen gegeven hebben met woeker hebben
teruggegeven! Wat vandaag echter nog niet is gebeurd, kan gemakkelijk morgen of
overmorgen gebeuren. Het lijkt ons beter om die man met rust te laten! Als hij
een profeet is, ons door God gezonden, zullen wij met al onze macht niets tegen
hem uit kunnen richten; is hij het echter niet, dan zal de zaak vanzelf wel
doodbloeden.’
[34] DE FARIZEEËR zei: 'Jullie zeggen
dat zonder enige kennis van zaken! Staat er dan niet geschreven dat er uit
Galilea, waarheen alleen maar misdadigers verbannen worden, nooit een profeet
zal opstaan?!'
[35] EEN KNECHT zei: 'Dat is wel waar,
maar voor zover wij van andere mensen gehoord hebben -wat ook uit onze
besnijdenisboeken blijkt -is hij geen Galileeër, maar geboren in Bethlehem, en
dat is immers juist de oude stad van David waar deze zijn voorspellingen
neerschreef. Bovendien is ook nog bekend dat de profeet Jesaja heel vaak en
langdurig in Galilea verbleef, evenals de profeet Jeremia, -en dat waren toch
wel de grootste profeten!’
[36] Toen zei DE FARIZEEËR: 'Zijn
jullie dan ook al des duivels?! Wie vertelde jullie dat?'
[37] ALLE KNECHTEN antwoordden: 'Dat
deden jullie zelf nog onlangs tijdens een toespraak over de profeten; toen
jullie het volk vertelden wie de profeten waren, hoe en waar zij geboren
werden, en waar zij zich ophielden en gewerkt hebben! Mogen wij dan ook al niet
meer onthouden wat jullie zelf prediken?'
[38] Daarop werd de Farizeeër erg
verlegen, zei verder niets meer en trok zich terug. De knechten gingen echter
ook weg en lachten heimelijk in hun vuistje omdat het hun gelukt was de hoge,
machtige Farizeeërs ook eens de schrik op het lijf te jagen.
148
Het bezoek van de Heer aan Lazarus in Bethanië
[1] Zelf kwam Ik echter buiten de
tempel in een afgelegen herberg met Mijn broeders en leerlingen samen. Het was
dezelfde herberg waar Ik tijdens de feesten vaak met Jozef en Maria en de
broeders overnachtte. De blijdschap van de broeders toen Ik bij hen kwam was
natuurlijk onbeschrijflijk, want zij zaten allen treurig bij elkaar om te
bespreken of Ik Mij ooit weer over hen zou erbarmen en hen weer zou aannemen.
[2] Maar IK vroeg hun: 'Kinderen,
vrienden en broeders, hebben jullie wat te eten en te drinken?'
[3] Toen vielen allen aan Mijn voeten
neer en vroegen Mij om vergeving. Ik beval hen echter om meteen op te staan en eerlijk
tegen Mij te spreken, omdat zij best wisten dat Ik nooit boos wordt als iets
oprecht wordt gezegd. Toen stonden de broeders op en dankten Mij dat Ik hen
niet verlaten had.
[4] Terwijl Ik echter zo met hen
sprak, kwamen ook DE TWINTIG JOODSE GRIEKEN haastig aangelopen. En toen zij Mij
zagen, zeiden zij: 'Heer, U bent ons voor! Wij waren in de tempel en hebben Uw
wijze toespraak gehoord; toen U echter tijdens die ontzettend brutale aanval
van de Joden en Farizeeën opeens onzichtbaar werd, gingen wij ook snel uit de
tempel zo goed als het bij die grote drukte mogelijk was, en wilden zojuist de
broeders vertellen dat U er was, wat hen zeker in hoge mate verheugd zou
hebben, -en nu treffen wij U reeds hier! ja, dat is voor de broeders zeker nog
veel fijner, en ook wij zijn uitermate blij, U, o Heer, weer in ons midden te
hebben! In het vervolg zal zo 'n scheiding beslist niet meer voorkomen!’
[5] IK zei: 'O, er zullen nog tijden
en omstandigheden komen dat jullie je allen aan Mij zullen ergeren, en wanneer
de herder geslagen wordt, zullen de schapen vluchten en zich verspreiden! Maar
als de herder dan terug komt, zal Hij de goede schapen nogmaals voor altijd om
zich heen verzamelen. Wel, de Farizeeën zou het vandaag erg slecht vergaan zijn
als Ik niet zo snel uit de tempel verdwenen was; want in de tempel was het
aantal van degenen die in Mij geloven, verreweg het grootst, en als iemand de
hand aan Mij geslagen zou hebben, zou er in de tempel een groot tumult zijn
ontstaan, en de voorname mensen uit Jeruzalem zouden er samen met de Farizeeën,
schriftgeleerden en tempeljoden heel slecht zijn afgekomen. Om dat te
vermijden, verliet Ik dan ook de tempel en ben Ik nu hier
[ 6] Morgen doen wij niets en vandaag
ook niets meer, maar overmorgen, wanneer zoals bekend dit feest met de grootste
praal gevierd wordt, zullen ook wij in de tempel verschijnen en het volk
onderrichten. Maar nu verlaten wij deze herberg, die te streng en te dom
volgens oud Joods gebruik is ingericht; want hier krijgen we voor zonsondergang
niets te drinken en al helemaal niets te eten. Laten we daarom naar Bethanië
gaan; daar zullen we meteen wat te eten en te drinken krijgen!'
[7] Daar waren allen het volkomen mee
eens; maar toen kwam DE WAARD VAN DE HERBERG aangelopen en zei: 'ja, wat is dat
nu?! Is mijn herberg dan niet goed genoeg voor jullie? Waarom willen jullie bij
mij weg, en vooral jij, zoon van Jozef uit Nazareth, je bent met je ouders toch
al zo vaak hier in de herberg geweest, en ik ben met Jozef zelfs heel nauw
verwant?'
[8] IK zei: 'je bent Me ten eerste
teveel jood en je vindt al het uiterlijke erg belangrijk, -maar het innerlijke,
ware en levende is je vreemd; daarbij komt nog dat men overal altijd beter
opgenomen wordt dan in het huis van naaste bloedverwanten, wat de reden is waarom
Ik Mij ook maar hoogst zelden in Nazareth laat zien, - want een profeet is
nergens zo onbelangrijk als in zijn vaderland! ,
[9] DE WAARD zei: 'Maar je vader Jozef
was toch altijd graag bij mij, en we hebben steeds veel over Mozes en alle
andere profeten met elkaar gesproken, en hij heeft mij ook heel opmerkelijke
dingen over jou verteld! Waarom wil je dan nu beslist niet in mijn huis
blijven, terwijl je toch al bijna in geen driejaar in Jeruzalem bent geweest?!'
[10] IK zei: ' Als je ook maar ergens
navraag gedaan zou hebben, zou je 'wel te weten zijn gekomen dat Ik vrijwel
tijdens ieder feest hier was! Maar je bent een orthodoxe jood en daarbij ook
nog een orthodoxe waard, en als zodanig kan het je ook niets schelen wat er
voor belangrijks in de stad gebeurt! Blijf jij daarom maar zoals jij bent, en
Ik en deze leerlingen van Mij zullen ook blijven zoals wij zijn! Schuldig zijn
we je nog niets, omdat we nog niets gebruikt hebben; en dus gaan we!'
[11] Daarop stonden we op en gingen
vlug weg naar Bethanië.
[12] Achteraf zei DE WAARD echter
tegen zijn mensen: 'Ik ben echt blij dat die vertrokken zijn; want bij
verwanten zit er voor een waard altijd erg weinig verdienste aan! ‘
[13] Ik vertelde dat aan de leerlingen
en zij werden erg verontwaardigd over deze waard die de mensen naar de ogen
keek.
[14] Maarbij Bethanië zei IK tegen de
broeders: 'Gaan jullie nu vast vooruit en vraag aan Lazarus of hij een goed
middagmaal klaar wil maken; maar spreek nog niet over Mij! Daarna zal Ik komen,
en dat zal hem een groot plezier doen.’
[15] Toen gingen de broeders met de
andere twintig leerlingen snel vooruit en brachten Lazarus de boodschap over .
[16] HIJ vroeg echter meteen naar Mij
en zei: 'ja, mijn beste vrienden, aan jullie wens zal meteen gehoor gegeven
worden; maar ik zou er wat voor geven als ook de grote, heilige Meester bij
jullie was! Een half uur geleden kwamen hier een paar Grieken voorbij en ik
vroeg hun of ze nieuws hadden over het feest. Want ik ben maar een uur in
Jeruzalem geweest en al gauw naar huis gegaan omdat ik mij ergerde aan het
hoogst dwaze feestgedoe en daarom kon ik dus ook niet weten of er verder nog
wat gebeurd was.
[17] Toen zeiden de Grieken: 'Wij
hebben gehoord dat de beroemde magiër uit Galilea in de tempel bezig was; maar
wij zagen hem niet omdat we door het gedrang niet binnen konden komen. ' Wel
dat zeiden de twee Grieken tegen mij. Ik heb er toen meteen een paar van mijn
knechten op uitgestuurd om navraag naar Hem te doen en het mij direct te
melden, zodat ik er dan zelf heen kon gaan, Hem opzoeken en Hem als meest
geliefde gast bij mij uit zou kunnen nodigen; maar de uitgestuurde knechten
zijn nog niet teruggekomen. -Zeg mij, beste vrienden, of jullie ook iets
dergelijks in de stad gehoord hebben!'
[18] Die vraag bracht de leerlingen in
niet geringe verlegenheid, en zij wisten niet wat zij daarop moesten zeggen.
Maar toen maakte Ik aan hun korte verlegenheid een einde door op datzelfde
ogenblik de kamer van Lazarus binnen te komen en hem als broeder te begroeten.
Lazarus was buiten zichzelf van blijdschap en zijn beide zusters huilden tranen
van gelukzaligheid omdat Ik weer eens gekomen was. Kortom, er heerste nu een
blijdschap in het hele huis van Lazarus als nooit tevoren.
[19] Direct werd iedereen aan het werk
gezet om voor ons een buitengewone, schitterende maaltijd klaar te maken. Daar
mochten natuurlijk de echte joden en Farizeeën niets van te weten komen, omdat
zoiets voor zonsondergang de gewijde feestsabbat in hoge mate ontheiligd zou
hebben. Maar op deze sabbat hadden alle Farizeeën het in de tempel veel te druk
en hun dienaren eveneens, en daarom kon er in Bethanië heel veel gebeuren
waarvan de tempel nooit iets vernam. Tijdens het bereiden van de maaltijd
bestegen wij buiten de reeds bekende heuvel, gingen onder de schaduwrijke
palmen op de grasbank zitten, en Ik vertelde Lazarus wat Ik die dag in de
tempel beleefd had.
[20] Johannes en Matthéus schreven
daar toen ook hun evangelie, natuurlijk alleen de hoofdpunten, met weglating
van de meeste bijzaken.
[21] En toen LAZARUS Mij het vierde en
vijfde hoofdstuk van de profeet Jesaja hoorde uitleggen, zei hij: 'ja, Heer,
dat slaat toch wel duidelijk op de huidige tijd en haar mensen, dat er geen
enkel puntje is dat hierop niet van toepassing is! ja, dan is het wel heel
begrijpelijk dat de tempeldienaren het op U gemunt hebben! O, deze les was erg
heilzaam voor hen; want die kerels doen nu immers al net alsof zij zelf de
goden en engelen zijn!’
149
Een voorspelling van de Heer over onze hedendaagse tijd
De
noodzaak van goddelijke openbaringen
[1] IK zei: 'Vriend, zoals het nu is,
zal het over ongeveer tweeduizend jaar weer zijn, en de aanloop daartoe zal al
veel eerder beginnen! In onze tijd is het Jodendom veel erger dan het heidendom
-want de heidenen gebruiken hun verstand tenminste nog, terwijl dat bij de
joden met voeten wordt getreden; maar in die tijd zal Mijn leer, dus het
christendom, erger zijn dan nu Jodendom en heldendom samen. Er zal dan grote
geestelijke nood onder de mensen zijn.
[2] Het licht van het ware, levende
geloof zal doven en de liefde zal volledig verkillen. De hoogmoed van de
welgestelde mensen zal alle grenzen te buiten gaan, en de heersers en priesters
zullen zich nog veel belangrijker wanen dan de ongekende jehova nu is voor de
joden en Zeus voor de heidenen.
[3] Maar ook dan zal Ik van tijd tot
tijd mannen en maagden opwekken en hun het juiste licht geven, en dit licht zal
steeds sterker en krachtiger, worden, en uiteindelijk alle werken van de grote hoer
van Babel verzwelgen. Verwonder je dus niet dat het nu zo is; want het was al
vaak zo en erger, en het zal eens nog erger worden.
[4) De wereld zal altijd wereld
blijven, maar toch zal Ik de Mijnen steeds leiden, en over de wereld Mijn
gericht laten komen wanneer zij zo slecht is geworden dat er naast alle
wereldse zaken geen vonkje van het ware levenslicht uit God meer kan bestaan.
[5] Nu was weer zo'n punt bereikt dat,
zonder Johannes en zonder Mij, in het hele joodse land iedere vonk van de ware
Godskennis verstikt zou zijn, en daarom moest Ik Zelf als mens naar deze wereld
komen om alle goedwillende mensen het verloren levenslicht terug te geven, en
hun opnieuw de wegen naar de ware kennis van God te tonen. Er zal weliswaar nog
vaak strijd zijn tussen Mijn kinderen en de wereldse kinderen omdat het aantal
der Mijnen op aarde steeds kleiner zal zijn dan het aantal wereldse kinderen;
maar uiteindelijk zullen toch de Mijnen over de hele wereld zegevieren, en deze
zal hen geen schade meer kunnen berokkenen. Want ook.al vinden jullie alle
materie nu nog zo hard en onverwoestbaar, zij zal uiteindelijk toch moeten
wijken voor de macht van de geest.
[6] Maar alleen God is Heer over
alles, en Hij weet het best wat, hoe en waarom Hij het een en ander toelaat en
verordent en daarnaast het ware licht over de mensen uitgiet en het in alle
ernst bij 'Zijn kinderen in stand houdt, opdat niemand kan zeggen: ' Als er een
alwijze God zou zijn die alles wat de eindeloze ruimte vult, heeft geschapen,
dan moest Hij toch wel zoveel inzicht, vereend met liefde hebben, dat Hij Zich
aan Zijn verstandige en denkende schepselen, wat mensen toch zijn, tenminste
in zoverre zou openbaren en laten zien,
dat zij daaruit zouden kunnen concluderen dat Hij de ware grond van alle dingen
is en wat de mensen van Hem te verwachten hebben, en hoe zij moeten leven om
die verwachting te realiseren! ,
[7] Als God Zich helemaal niet, op
geen enkele wijze zou openbaren, zouden de mensen ook volkomen het recht hebben
aan geen enkele God te geloven en ieder mens die zou beweren dat er toch een
God ofwel meerdere onzichtbare goden zouden zijn, neer te slaan en te zeggen:
'Wat hebben wij te maken met jouw dwaze fantasiegod?! Als er. een is, laat hij
zich dan laten zien en ons vertellen wat hij met ons wil! Doet hij dat niet,
dan bestaat hij in werkelijkheid ook nergens anders dan alleen maar in de
bedorven fantasie van een dwaze leegloper!
[8] Een God die zich van zichzelf
volledig bewust zou zijn als centraal punt van alle wijsheid en macht, zou met
de mensen, als zijn volmaaktste scheppingen, in zoverre toch wel redelijk
rekening gehouden hebben dat hij zich vroeg of laat zelf aan hen geopenbaard
zou hebben en hun getoond zou hebben waarom zij er zijn en wat hij eventueel
verder met hen voor heeft. Als dat echter niet het geval is, en als er niet een
of ook meerdere keren volledig naar waarheid aangetoond kan worden dat hij er
is, dan bestaat hij ook niet, en dan verdient degene die over een goddelijk
bestaan spreekt en schrijft, heel zwaar gestraft te worden.
[9] Want het is voldoende dat de met
alle verstand en inzicht begaafde en van zichzelf maar al te duidelijk bewuste
mens alle ten hemel schreiende moeilijkheden van het door hem buiten zijn
schuld gekregen leven moet dragen, laat staan dat hij zich voor niets en
niemendal door een nergens bestaande god bepaalde harde en tegen iedere natuur
ingaande wetten moet laten voorschrijven. Want een god, die zich alleen maar
bij monde van een gekke en arbeidsschuwe dwaas aan ons mensen kan en wil
openbaren, is ofwel niets anders dan een hersenschim van die genoemde dwaas, of
hij bestaat alleen maar uit de een of andere ruwe, domme, blinde kracht met zo
'n gering zelfbewustzijn en verstand, dat deze, wil zij niet uitgelachen
worden, zich alleen maar heel stilletjes heimelijk aan een domme, niets wetende
en niets begrijpende, lichtgelovige dwaas durft kenbaar te maken.'
[10] Kijk, ieder verstandig mens zou
gerechtigd zijn zo over de godheid te denken indien de godheid zich alleen maar
en niet anders aan de mensen zou laten zien en openbaren dan door middel van
luie en nietswaardige priesters!
[11] Maar gaan wij terug tot op Adam,
dan zullen we heel veel kort op elkaar volgende tijdsruimtes ontdekken waarin
God zich voor duizendmaal duizend mensen zeker wel op de meest gedenkwaardige
wijze geopenbaard heeft, en hun Zijn wil en Zijn wijze doel met de mensen heeft
meegedeeld; maar omdat de mens, als hem zijn vrije wil niet gelaten wordt,
helemaal geen mens zou zijn, deed hij ook met het goddelijke woord precies wat
hij met het menselijk woord deed.
[12] Een klein deel van de mensen
hield er een tijdlang nog rekening mee; maar het grootste deel vergat het al
gauw totaal, en hield uiteindelijk alles voor waardeloze bedenksels en gezwam
van mensen, genoot met volle teugen van de wereldse vreugden en hield de wijzen
voor dwazen en dwepers, die ter wille van een erg onzeker en onaanwijsbaar
hemelrijk aan gene zijde, het ware hemelrijk van deze aarde met voeten treden.
[13] Door zulke opvattingen ging het
geloof in een ware god dan aan de ene kant welonherroepelijk verloren, en dat
te meer omdat aan de andere kant de luie priesterstand door haar zelfzuchtige
vervalsing van het geopenbaarde woord van God, de nuchtere en volwassen
denkende mensen mettertijd toch de ogen had moeten openen voor het feit dat
zo'n geopenbaarde wil van God zelfs voor de domste mens op aarde nog te dom
moest zijn. De leer bestond uit louter onbegrijpelijke geheimen, die echter
door de blinde mensheid toch voor heilig gehouden werden omdat zij zichzelf
voor veel te ónwaardig hield om zulke grote, diepe en heilige geheimen ooit te
begrijpen.
[14] Of is het vandaag soms anders?
Gaat het domme, blinde volk niet naar de tempel om de Schrift te aanbidden?
Maar van wat daarin staat, weet het weinig of niets, en het heeft ook geen
behoefte om dat te weten, want het stelt er zich al volkomen tevreden mee dat
de gewijde priester van God dat begrijpt, en dat de gewone mens niets anders
nodig heeft dan wat de priester hem vertelt en te doen wat de priester wil; want
de priester weet vast wel waarom.
[15] Maar als de mensheid met het
geopenbaarde woord en de wil van God altijd zo omspringt, is het toch geen
wonder dat de mensen al binnen honderd jaar na wat voor geweldige openbaring
van de waarheid dan ook, nauwelijks méér weten en geloven dan slapende kinderen
weten van datgene wat zij in wakende toestand gedaan hebben?! God houdt,
ondanks dat, echter nooit op Zich op de meest verschillende wijzen zo te openbaren,
dat de mens bij enig nadenken direct kan vaststellen dat het daarbij niet op
een natuurlijke manier is toegegaan.'
150
Echte en valse profeten en openbaringen
[1] (DE HEER:) 'Op grotere schaal
openbaart God Zich bij monde van door Hem geroepen profeten. Zulke profeten
zijn voor mensen met een meer ontwaakte geest altijd goed herkenbaar, - ten
eerste door hun geschreven en gesproken woord, ten tweede door extra
wondergaven, bijvoorbeeld door in noodgevallen de mensen van te voren
toekomstige dingen te verkondigen, zodat de mensen zich dat kunnen aantrekken
en zich kunnen verbeteren en God vragen of Hij het aangekondigde onheil van hen
zou willen afwenden, zoals dat bij Ninive het geval was. Ten derde kunnen zulke
ware, door Gods wil opgewekte profeten ook door hun gebed en door handoplegging
zieken genezen als het genezen heilzaam is voor de ziel van de zieke. En ten
vierde kunnen zij ook samen met de wil van God een strafgericht over de
onverbeterlijke mensheid uitspreken, of, in het tegenovergestelde geval, een
volk zegenen.
[2] Door deze en nog een aantal
andere, karakteristieke eigenschappen zijn de ware profeten, die door God
opgewekt zijn, heel gemakkelijk van de valse te onderscheiden, en men kan het
vooral goed zien aan het feit dat zij als ware profeten altijd vol deemoed en
naastenliefde zijn, terwijl de valse profeten in allerlei bijzondere,
opvallende kleren rondlopen, zeer hoogmoedig en vreselijk zelfzuchtig zijn,
zich alleen op bepaalde, geheiligde plaatsen laten zien, weinig spreken en dan
ook nog erg dom en onzinnig, en op bepaalde tijden allerlei schijnwonderen
verrichten door middel van strikt geheim gehouden natuurlijke middelen -en wee
degene ze hen na zou doen! -, terwijl de ware profeet van zijn echte wonderen
geen geheim maakt, maar zelfs de mensen nog aanzet en aanspoort door hen te zegen
dat zij ook op dezelfde ware, juiste wijze precies dezelfde wonderen kunnen
doen.
[3] Uit het feit dat de ware profeten
dus heel gemakkelijk van de valse te onderscheiden zijn, en ieder nuchter mens
wel kan vaststellen dat er dus werkelijk ware en valse profeten zijn -welke
laatste zeker nooit gekomen zouden zijn als de ware hen niet zouden zijn
voorgegaan -, kunnen de mensen toch ook wel heel gemakkelijk afleiden dat er
een echte God is, die de mensen nooit helemaal verlaten op aarde rond laat
lopen, maar Die hun Zijn wil altijd meedeelt en hun het grote, wijze plan dat
Hij met hen heeft ook steeds openbaart.
[4] Deze manier van openbaren is voor
mensen die zich daar openlijk naar willen richten steeds de heilzaamste, omdat
zij daarvan geen buitengewone dwang ondervinden. Bij de grote openbaringen, die
maar zelden voorkomen winnen de mensen veel minder voor hun zielen, omdat
zulke openbaringen meer een gericht zijn voor de ontaarde mensheid dan iets
heilzaams.
[5] Toen Adam in het paradijs op deze
aarde tegenover God gezondigd had, omdat hij als mens met een vrije wil zich
niet wilde storen aan de hem welbekende wil van God, kreeg hij weldra een grote
openbaring van God en betreurde toen zijn zonde; maar deze grote openbaring was
voor hem een gericht.
[6] Daarna kregen de mensen vanwege de
ontaarde, wereldse kinderen die in het dal woonden, meerdere malen een grote
openbaring van God; maar die was voor de wereldse kinderen steeds een gericht.
[7] Ten tijde van Noach kregen de
mensen weer een grote openbaring van God; maar deze was voor hen een heel groot
gericht.
[8] Ten tijde van Abraham vond er weer
een grote openbaring plaats, en wel vanwege de ontzettend ontaarde bewoners van
Sodom, Gomorra en de omliggende tien kleinere steden. Het was opnieuw een gericht
voor deze mensen; de Dode Zee geeft tot op de huidige dag nog een sprekend
getuigenis daarvan.
[9] Vader Jacob kreeg weer een grote
openbaring van God; maar zijn kinderen moesten die in Egypte boeten.
[10] Ten tijde van Mozes was er een
nieuwe, buitengewoon grote openbaring van God, en op stenen tafelen moesten
Gods donderende woorden tot de mensen ingegrift worden. Maar wat een vreselijk
gericht was deze openbaring van God, met name voor de te blind, te hoogmoedig
en te onmenselijk geworden Egyptenaren, wier voornaamste luister volledig
gebroken werd; maar ook van de Israëlieten werd niets door de vingers gezien.
[11] Toen de Israëlieten onder Jozua
de woestijn verlieten, kwam er weer een grote openbaring van God en het grote Jericho
verdween van de aardbodem.
[12] Zo was het ten tijde van Samuël
en Elia en ook ten tijde van de vier andere grote profeten; en lees maar na
welke gerichten daarop volgden! Zelfs de kleine profeten waren niet zonder
gericht naar deze wereld gezonden.
[13] Nu vindt voor jullie ogen de
grootste en meest rechtstreekse openbaring plaats van God aan de mensen; maar
het daaropvolgende buitengewoon grote gericht voor de Joden zal niet lang op
zich laten wachten.
[14] Van nu af aan zullen bijna 2000
jaar lang talloos vele zieners en profeten worden opgewekt, omdat ook een nog
groter aantal valse profeten en zelfs zeer hoogmoedige, heerszuchtige en alle
liefde missende, valse Christussen zullen opstaan. Maar ook de gerichten zullen
steeds doorgaan, en er zal zelden een heerser zijn die niet met zijn volk
vanwege de duisternis een streng gericht zal moeten ondergaan.
[15] Tegen het eind van de genoemde
tijd zal Ik steeds grotere profeten opwekken, en met hen zullen ook de
gerichten zich vermeerderen en uitgebreider worden. Er zullen ook zware
aardbevingen komen en verwoestende stormen, grote prijsstijgingen, oorlogen,
hongersnood, epidemieën en nog veel ander kwaad, en, zoals Ik al voorheen al
gezegd heb, er zal geen geloof behalve bij heel weinigen -onder de mensen
zijn, die in het ijs van hun menselijke hoogmoed helemaal zullen verkillen, en
het ene volk zal tegen het andere optrekken.
[16] De mensen zullen ook gewaarschuwd
worden door zieners en bijzondere tekenen aan de hemel, waaraan zich echter
alleen Mijn geringe aantal volgelingen zal storen, terwijl de wereldse mensen
dat allemaal slechts voor zeldzame, natuurlijke fenomenen zullen houden en dat
aan iedereen die nog in Mij gelooft, zullen willen wijsmaken.
[17] Maar daarna zal de grootste
openbaring plaatsvinden door Mijn tweede komst op deze aarde; deze openbaring
zal echter ook voorafgegaan worden door een zeer groot en scherp gericht en
gevolgd worden door een algemene schifting van de wereldse mensen door het vuur
en zijn projectielen, waarna Ik dan Zelf een heel andere kweekschool voor ware
mensen op deze aarde zal kunnen vestigen, die dan zal duren tot aan het einde
der tijden van deze aarde.
[18] Ik zeg jullie dit nu van tevoren,
om te voorkomen dat jullie gaan denken dat na Mij alles net zo volmaakt zal
worden als in Mijn hemelen. Ja, weinigen zullen wel aan Mijn engelen gelijk
zijn, -maar velen nog veel erger dan de mensen nu in onze tijd.
[19] Maar over dat alles mogen jullie
je niet ergeren, want Ik heb jullie allen immers al heel vaak gezegd dat de
mens zonder zijn volledig vrije wil helemaal geen mens, maar slechts een op een
mens gelijkend dier zou zijn. [20] In het beste geval zou men zulke mensen dan
wel net als dieren voor een bepaalde bezigheid af kunnen richten; maar men zou
ze nooit zover kunnen brengen dat ze inzien dat die arbeid voor ware mensen en
diermensen goed en nuttig is, waardoor zij dan zo ver zouden komen dat zij
zichzelf voorschrijven om die nuttige arbeid op het juiste moment te
verrichten.
[21] Een mens die tegen de wet zondigt,
toont daardoor net zo goed dat hij een vrij mens is als degene die zich
vrijwillig aan de wet houdt. Daarom moeten jullie ook niemand oordelen en
verdoemen, maar hem slechts met alle geduld en zachtmoedigheid onderricht
geven, en de verdwaalde de juiste weg tonen. Als hij die wil gaan, is het
geschikt en goed voor hem; wil hij het echter niet, dan moeten jullie hem er
ook niet toe dwingen, maar hem hoogstens verwijderen uit een gemeente die beter
en zuiverder is, -want een gedwongen gelovig mens is tienmaal slechter dan
iemand die openlijk ongelovig en afvallig is.
[22] Kijk naar de Farizeeën! Dat zijn
louter gedwongen schijngelovigen; in hun hart geloven zij helemaal niets en
doen alles wat ze maar willen.
[23] Pas daarom goed op, wanneer
jullie in Mijn naam weer opvolgers voor jullie zullen kiezen, datje er ten
eerste absoluut niemand toe dwingt, en ten tweede niemand aanneemt wanneer je
al van verre kunt zien dat hij vanwege tijdelijk belang jullie ambt zou willen
aanvaarden.
[24] Jullie zullen daar wel op letten,
maar er zullen er toch ontelbare van dat soort jullie werk gaan doen, ten dele
door dwang van buitenaf en ten dele door het vooruitzicht in dat ambt een goede
en zorgeloze verzorging te vinden. Maar die zullen door Mij allen bij het leger
van de antikrist gerekend worden, en hun werken zullen bij God in een kwalijke
geur staan en er uitzien als een stinkend kadaver .
[25] Waarlijk, Ik zeg jullie: Al
jullie opvolgers die niet door Mij, maar alleen door mensen in bepaalde
wereldse scholen tot jullie ambtsopvolging voorbereid worden, zal Ik niet
achten; want alleen de antikrist zal zo zijn leerlingen geschikt maken.
[26]
Degenen echter bij wie jullie de handen opleggen en wie jullie dopen in Mijn
naam, zullen vervuld worden van Mijn geest; zij zijn het ook die Ik Zelf altijd
als jullie opvolgers uitkies en met de waarachtige gave van Mijn geest
bevestig.
[27] Maar in latere tijden zullen er
daar maar heel weinig meer van zijn, omdat de antikrist zijn aanhang te zeer
zal uitbreiden; wanneer hij echter zal menen dat hij de allerhoogste in de
wereld is, zal hij ook voor altijd ten val gebracht worden! - Hebben jullie dat
nu goed en duidelijk in je opgenomen?'
151
De kenmerken van de antikrist
[1] Daarop zei JOHANNES, Mijn
lieveling: 'Heer, dan loont het nauwelijks de moeite zoveel ter wille van de
domme mensen te doen! Want als Uw heldere levenslicht, dat U nu aan de mensen
gegeven heeft, al zo gauw weer verduisterd wordt door de altijd met succes
bekroonde moeite van de satan, laat hem de mensen dan maar hebben zoals zij nu
zijn, helemaal rijp voor zijn helse wereldrijk. Waarom moeten deze mensen dan
eerst met Uw levenslicht begenadigd worden?! Waarlijk, als de vruchten van Uw
goddelijke leer er zo uit zullen zien, betekent dat wel -als men namelijk de
wereldse mensen in Uw leer zou onderrichten -alle zwijnen van de wereld Uw
levensparels als doodgewoon voedsel voorwerpen! Geef hen die edele stof
helemaal niet, dan kunnen zij die ook niet bederven en verontreinigen!’
[2] IK zei: 'Ja, Mijn vriend, voor de
mensen die er niet in geloven, en die terwille van werelds gewin alles wat zij
over Mijn leer horen ook nog zullen vervalsen, wordt de levensleer door Mij ook
niet gegeven; want voor de mogelijke, verdere ontwikkeling van de zielen van
zulke mensen heb Ik nog eindeloos veel grote scholen in de hele oneindigheid.
[3] Ik geef deze leer alleen voor Mijn
ware kinderen op deze aarde, en voor hen geldt ook de ware verlossing van de
eeuwige dood. Zij zullen deze leer steeds zuiver houden en zich nooit overgeven
aan de macht van het wereldbedrog, maar rotsvast aan de eeuwige levenswaarheid
vasthouden.
[4] Wat is ons aan alle wereldse
mensen gelegen? Ook hun is de gelegenheid gegeven zich in de rijen van de
kinderen Gods te scharen. Willen zij dat serieus, dan zullen zij daar op geen
enkele wijze in gehinderd worden, en willen zij het niet, laat ze dan doen wat
ze willen, en jullie hoeven je dan ook niet om hen te bekommeren!
[5] Kijk, zo staat de zaak ervoor!
Want Ik ben niet gekomen om mogelijkerwijs de wereld van haar oude boeien van
het gericht te bevrijden, maar alleen om Mijn kinderen te bevrijden van de
wereld en haar gericht. En zoals Ik het nu doe, zullen ook jullie en jullie
opvolgers het in het vervolg doen.
[6] Wat er op deze aarde in en volgens
Mijn orde bevrijd kan worden, dat benijden jullie ook, en wat jullie zo zullen
bevrijden, zal ook meteen bij MIJ in de hemel bevrijd zijn; wat echter niet te
bevrijden is, laat dat gebonden blijven, of wanneer iemand jullie bevrijding
niet de moeite waard vindt, laat hem dan zijn boeien en bind hem, zodat hij
jullie niet lastig kan vallen, -en waarlijk ik zeg jullie, ook voor Mij in de
hemel zal hij gebonden zijn en heel lang een slaaf van zijn duistere wereldse
wil blijven! -Kijk, zo staat het er mee!’
[7] JOHANNES zei verder: ' Maar hoe
kunnen wij zulke duistere antichristenen herkennen? Want ik besef nu wel heel
goed dat Uw leer door velen aangegrepen zal worden, en met name door de vele
magiërs, om daarmee hun toverkunsten op te sieren. O, vertel ons ook bepaalde
kenmerken, opdat wij hen snel kunnen herkennen en dan meteen kunnen
bestrijden!'
[8] IK zei: 'Jullie zullen hen heel
gemakkelijk aan hun daden herkennen! Want op doornen groeien geen druiven en op
distels geen vijgen. Wie iets geeft en er nog meer voor terug wil hebben, is
beslist geen leerling van Mij! Want zie, Ik geef alles voor de Mijnen,
uiteindelijk zelfs het leven van Mijn lichaam, en Ik neem van niemand daarvoor
een werelds offer aan, maar Ik wil slechts dat de mens Mij boven alles liefheeft,
opdat Ik hem dan nog eindeloos veel meer en veel grotere dingen kan geven.
[9] Denken jullie dat de antichrist
dat ook zal doen? O, helemaal niet! Hij zal zijn aanhangers ontzettend weinig
geven -vrijwel niets dan loze, verzonnen beloftes voor het grote hiernamaals -,
maar hij zal daar grote offers voor eisen, zoals nu de tempeldienaren doen, die
zich voor hun ellenlange gebeden heel veel laten betalen; maar deze gebeden
hebben voor niemand enig nut, niet voor deze wereld en nog minder voor de wereld
aan gene zijde! En kijk, zo zal ook de antichrist het doen en de Mijnen zullen
hem en zijn leerlingen en volgelingen heel gemakkelijk aan deze waardeloze en
holle vruchten herkennen!
[10] Wat doen de Farizeeën nu met alle
mogelijke zondaars? Kijk, zij willen betaling voor de zonden, hetzij in de vorm
van geld of van andere rijke offers, en zij geven daarop aan de zondaars een
vrijbrief voor de reeds begane zonden en ook al voor zonden die mensen in de
toekomst denken te begaan, want daarvan zijn er genoeg te vinden, vooral in de
rijke wereld, en zij zeggen tegen de mensen: ' Als hetgeen de wet je oplegt je
te zwaar is, kun je beter offeren!' En zo heffen de tempeldienaren de geboden
van God op en geven daarvoor in de plaats hun zelfzuchtige, wereldse voorschriften,
omdat zij alleen maar op kosten van de arme, blinde mensheid een goed leventje
willen leiden.
[11] Kijk, precies zo zál ook de
antichrist doen en al zijn leerlingen, en jullie zullen hem daaraan heel
gemakkelijk herkennen! En als dan zijn leerlingen overal ter wereld met
opengesperde mond zullen schreeuwen: 'Kijk, hier is de ware Christus!' of 'Daar
is hij!', laat dan niemand van de Mijnen hen geloven! Laat de echte wereldse
kinderen echter met rust en roep ze niet, opdat je met rust gelaten wordt door
de draak en zijn aanhang; want hij zal zich een tijdlang grote macht toeëigenen
en zijn vijanden heel kwalijk behandelen! Maar juist daarmee zal hij zelf zijn
gericht en zijn ondergang bewerkstelligen.
[12] In diezelfde tijd zal Ik de
mensen echter allerlei grote uitvindingen laten doen, die als gloeiende pijlen
in de duistere kamers van de draak zullen dringen en zijn kwade, bedrieglijke
kunsten en valse wonderdaden krachtdadig zullen vernielen, en hij zal als naakt
daar staan, zelfs tot schande van zijn vurigste aanhangers, die zich weldra in
grote groepen van hem zullen afkeren.
[13] Heb daarom geen zorgen over wat
er mettertijd van Mijn leer terecht zal komen, want alleen Ik weet wat er in
deze wereld allemaal moet gebeuren, en wat er toegelaten moet worden opdat ook
in de blinde wereld eens het stralende levenslicht zal schijnen!
[14] Maar zo snel als jullie je dat
voorstellen, gaat dat niet; want Ik alleen ken de levenselementen in deze
aarde, en weet ook het best wat er voor nodig is om deze in de loop der tijden
naar een hoger levenslicht te leiden. Vraag daarom niet verder en wees
opgewekt!
[15] Kijk, Mij.staan in deze wereld
nog heel vreemde, droevige ervaringen te wachten, die eigenlijk helemaal niet
lang op zich zullen laten wachten! Maar toch zullen jullie nog niet gemerkt
hebben dat Ik daar treurig om ben. Laat komen, wat wil, Ik alleen ben de Heer!
Er kan niets boven Mijn wijsheid en Mijn wil uitgaan. Wat er gebeurt en nog
gebeuren zal, is boven berekend en bepaald, en heeft zijn diepste, heilige
reden. Wie in zijn hart en in zijn.liefde en in zijn wil met Mij is, zal door
de wereld, hoe vreselijk ook, nooit gedeerd kunnen worden, maar wie alleen in
zijn wijsheid een is met Mij, zal in de wereld veel harde strijd te doorstaan
hebben; want de wereld met haar materiële verstand zal eeuwig nooit inzien dat,
wat voor haar schijnbaar iets is, geestelijk werkelijk niets is. -Laat dit
voldoende voor jullie zijn en wees nu blij Mij!’
152
De grote afwisseling onder de schepselen en hun doel
[1] Mijn woorden maakten dat iedereen
blij werd, en wij werden door Martha voor het middagmaal uitgenodigd. Wij aten
en dronken opgewekt en.er heerste een vrolijke stemming. Lazarus vertelde Mij
wat hij tijdens Mijn afwezigheid allemaal van de tempeldienaren te verduren had
gehad, en dat hij zich tenslotte ondanks al zijn geduld dermate had geërgerd
dat hij daardoor gewoonweg ziek was geworden.
[2] Met name vertelde HIJ: 'Heer, er
bestaat op aarde geen insect dat zo hardnekkig Is! Je raakt ze niet kwijt, wat
je ook probeert! Dreig je hen met de wetten van Rome, dan proberen ze je
dagenlang als kronkelende slangen te bewijzen dat alleen. zij alle recht aan
hun kant hebben en geen enkele wereldlijke wet hun iets kan voorschrijven omdat
zij de enige wetgevers ter wereld zijn. Ieder mens, zonder uitzondering, heeft
alleen van hen al zijn wel en wee te verwachten.
[3] Ik werd bij die bewijzen van hen
echt kwaad en zou mij bijna aan die verdorven huichelaars hebben vergrepen en
verbood hun mijn huis ooit weer te betreden. Maar dat hielp allemaal niets.
Vandaag jaag ik er tien weg, -morgen komen er weer twaalf anderen voor in de
plaats en beginnen heel onschuldig en gladjes over hetzelfde onderwerp dat
maakte dat ik hun voorgangers mijn huis ontzegd heb, en ze gedragen zich
daarbij zo alsof er tussen mij en hen nooit iets voorgevallen is!
[4] Deze maand was ik echter toch
genoodzaakt om voor veel geld op alle toegangswegen naar mijn huis Romeinse
wachten te posteren met de uitdrukkelijke opdracht geen enkele tempeldienaar tot
mijn huis toe te laten. Nu, toen had ik uiterlijk wel een tijdje rust, maar
innerlijk helemaal niet; want die onbeschaamde tempelbooswichten stuurden mij
allerlei dreigbrieven en vielen mij toen op die manier lastig, omdat zij het
persoonlijk niet meer konden. Als U, o Heer, Mij slechts van deze plaag wilde
bevrijden, zou ik in deze wereld reeds helemaal gelukkig zijn!
[5] Wel, tijdens deze drie dagen zal
er wel niemand uit de tempel hierheen komen, en daarom heb ik ook de wachten
voor deze tijd laten weggaan; maar na die drie feestdagen zal ik ze wel weer
moeten laten komen, anders laten die irritante tempelwespen me niet met rust.
Ik weet wel, dat Uw grote wondergenezing van een half jaar geleden en de
vriendelijkheid die U mij toen bewees, de eigenlijke hoofdoorzaak zijn waarom
de tempeldienaren mij zo achtervolgen. Maar als ik tegen hen zeg dat dit de
reden is, geven ze mij geen gelijk, maar noemen als enige reden mijn onwil om
hun niet minstens acht tot tien dienaren te geven. Ik zei tegen de tempeldienaren:
'Bespreek dat dan met de dienaren! Jullie mogen ze zelfs allemaal hebben als
zij daarmee instemmen!' Maar toen zeiden zij: 'Dat zeg je ons alleen maar in
ons gezicht; heimelijk raad je het je dienaren af, en daarom gaan zij niet naar
ons! Daarvoor zal Godje streng ter verantwoording roepen! 'Op die manier ging
dat zo maar door en daarom heb ik Romeinse wachten genomen! Wat er nog verder
van zal komen, weet U' .
[6] IK zei: 'Laat maar; ook de wachten
zul je verder niet nodig hebben. Ik zal een wachter voor je neerzetten die meer
zal kunnen dan alle legerlegioenen van de Romeinen en Grieken! Morgen laten we
het feest en zijn dwaasheden voor wat het is; maar overmorgen, wanneer het
feest op zijn hoogtepunt is, zal Ik weer naar de tempel gaan en de joden een
spiegel voorhouden van hun doodzonden, zodat zij zich zullen schamen en weg
zullen moeten kruipen voor het volk om niet gestenigd te worden. Laten we dus
maar heel rustig en opgewekt zijn, want we zijn dit keer veilig voor hun
bezoek!’
[7] Toen
zei PETRUS: 'O Heer, als U hier hetzelfde zou doen als aan de Eufraat, dan
zouden die duisterlingen al gauw een heel andere mening over U krijgen!'
[8] IK zei: 'Je zegt dat omdat je dat
nu zo ziet, maar binnen een paarjaar zul ook jij heel anders praten! Kijk eens
naar de bonte afwisseling van de bloemen op de velden, al die verschillende
soorten gewassen, bomen en hun vruchten, dan nog al die verschillende dieren in
het water, op de grond en in de lucht, alsook alle verschillende mineralen en
niet te vergeten alle verschillende soorten sterren aan de hemel! Kun jij Mij
zeggen waarom er zoveel verschillende soorten en onderlinge verschillen zijn?
Zegt je eenvoudige verstand niet veeleer: eigenlijk kan God Zelf daar niet
zo'n wijze reden voor gehad hebben, maar Hij heeft dat enkel uit een soort
goddelijke gril gedaan, omdat Hij er Zelf een bepaald genoegen in vond Zijn
aarde zo bont mogelijk uit te dossen en haar dan net zo bont door elkaar te
bevolken. Want waarom ziet een vijgeboom er heel anders uit dan een appel of
perenboom? Waarom hebben beide vruchten niet één en dezelfde vorm en niet één
en dezelfde smaak?
[9] Kijk, als God niet het geweldige
plan had gehad om op deze aarde de door Hem geschapen mensen tot Zijn kinderen
op te leiden, zou Hij ook voor hen de aarde slechts met het strikt
noodzakelijke en maar een paar soorten vruchten en enkele tamme huisdieren
hebben kunnen bevolken, zoals Hij dat ook op talloos vele andere hemellichamen
gedaan heeft, omdat daar de menselijke schepselen niet dezelfde hoge bestemming
hebben! Met het doel om op deze aarde de mens een uitermate goede gelegenheid
te geven zich in het beschouwen en denken te oefenen en daardoor zijn volledig
vrije wil te leren kennen, heeft God deze aarde als levensschool zoveel
afwisseling gegeven, dat de mens vanaf zijn wieg tot aan zijn graf genoeg te
denken heeft en daarbij allerlei beschouwingen en vergelijkingen kan maken om
het een, dat hem aantrekkelijk en goed lijkt, te kiezen en het andere, dat hem
tegenstaat, te verwerpen.
[10] De talloos vele soorten dieren
zijn op de meest uiteenlopende manieren bezig; laten door allerlei geluiden van
zich horen en maken allerlei bewegingen, en de mens heeft daarmee ruimschoots
de gelegenheid om van de dieren allerlei nuttige bezigheden af te kijken en die
te vervolmaken en ze in een groot en samenhangend geheel over te brengen. Zo
waren vogels, veel vliegen, kevers, krekels en zelfs kikvorsen de eerste
zangleraren voor de natuurmensen, en zeeslakken leerden de mensen schepen te
bouwen en zeilen te gebruiken om verre reizen te maken.
[11] Maar zoals God alleen maar ter
wille van de mensen op deze aarde zo'n buitengewone verscheidenheid van alles
wat maar mogelijk is in alle rijken der natuur heeft doen ontstaan, zo heeft
Hij ook de mensen zelf in zo'n buitengewone, onafzienbare verscheidenheid zowel
naar gestalte als karakter, laten ontstaan, dat je op de duizendmaal duizend
mensen er moeilijk ooit twee zult kunnen vinden die als twee druppels water op
elkaar lijken. Dat deed God echter ook om de mensen zich in alles en veel van
elkaar te laten onderscheiden, zodat zij juist daardoor elkaar wederzijds met
meer liefde tegemoet zouden komen. En om te maken dat zij elkaar steeds meer
liefde zullen schenken, zijn zij ook met heel verschillende bekwaamheden toegerust.
[12] En wat gezegd is van de mens als
zodanig, geldt ook voor gemeenten en zelfs voor hele volkeren. Maar omdat dat
zo is -wat ook overal uit blijkt -, moetje altijd bedenken dat niet alle mensen
op één en dezelfde manier op te wekken en te leren, en voor het licht en leven
te winnen zijn. Wat echter ten opzichte van mensen als zodanig geldt, geldt ook
voor hele gemeenten en ganse volkeren.’
153
Voorspelling van de Heer over het gericht over de joden
De
vergankelijkheid van de materie
[1] (DE HEER:) 'De joden van Jeruzalem
moeten heel anders behandeld worden dan Galileeërs of Samaritanen of zelfs
heidenen, en de laatstgenoemden weer heel anders naar gelang het land of de
gemeente waar zij vandaan komen.
[2] Je moet vooral letten op hun
natuurlijke en morele ontwikkeling. Pas als je die kent, kun je bepalen op
welke manier je bepaalde mensen met succes kunt benaderen en hen voor de
waarheid en voor het licht des levens kunt winnen. Daarom zouden wij hier in
Jeruzalem heel slechte resultaten bereiken als wij met de middelen van
Chotinodora, Malaves, Samosata, Serrhe en dergelijke, deze mensen tot het licht
zouden willen bekeren.
[3] De heidenen zitten toch al tot ver
over hun oren in het duisterste gericht. Als Ik daar een groot teken verricht
om hun oude bijgeloof en hun oude gericht door een nieuw gericht te verbreken,
schaadt hen dat niet, omdat zij door een zacht gericht van hun oude en harde
bevrijd zijn geworden, en zich onder het nieuwe gericht helemaal vrij kunnen
bewegen door hun geloof in God en door hun liefde tot Hem. Wanneer Ik echter
hier in Jeruzalem - vooral nu in deze tijd -hetzelfde zou doen als aan de
Eufraat, zouden er heel wat Joden van louter schrik en angst wegkwijnen en
sterven, en dan zouden we niet zoveel mensen meer hebben om het evangelie aan
te verkondigen. Die nog in leven bleven, zouden voor ons vluchten, en de
priesters zouden huilen, vloeken en schreeuwen: 'Kijk, nu heeft Beëlzebub het
werk van Jehova vernietigd! Wee ons! Jehova heeft ons, Zijn volk, verlaten en
ons aan de duivels overgeleverd!’
[4] Ik heb voor hun ogen slechts een
klein wonder gedaan, -en toen schreeuwden zij al dat Ik een sabbatschender en
godloochenaar was en Mijn daden met behulp van Beëlzebub tot stand bracht! Wat
zouden zij dan wel zeggen en vervolgens doen, als Ik nu in een flits de tempel
met alles wat zich daarin bevindt, zou.vernietigen?! O, als Ik dat nu zou doen,
zouden jullie gruwel op gruwel beleven en uiteindelijk zelfs heel snel vluchten.
Maar omdat er geschreven staat, dat het heil van Jeruzalem zal uitgaan, moeten
wij hier slechts door woorden werken, en tenslotte liever zelf de lichamelijke
dood doorstaan dan dit volk met bovenaardse kracht aan te pakken, waardoor het
lichamelijk en geestelijk zeker vernietigd zou worden.
[5] Ja, Ik zeg jullie: Deze stad en de
tempel zullen op z'n hoogst binnen vijftig jaar zodanig worden vernietigd dat
men helemaal niet meer zal weten waar de tempel heeft gestaan; dat zal echter
gebeuren door de uiterlijke kracht van de Romeinen. Het zal een geweldige
tuchtiging van God zijn, en de joden zullen naar alle windstreken verdreven
worden, nooit meer een volk worden en door iedereen veracht bij de heidenen in
ellende hun brood moeten verdienen. Dit land zal hun voor altijd ontnomen
worden en door de heidenen in een woestijn worden veranderd!
[6] Maar deze grote bezoeking, die met
zekerheid komt, zal het gemoed van de mensen in dit land toch niet zo
verwoesten als het geval zou zijn wanneer Ik thans hun tempel zou laten
verdwijnen; want het eerstgenoemde zullen zij toeschrijven aan de wreedheid
van de Romeinen, en dan zullen er zich velen weer tot God bekeren. Maar het
laatstgenoemde gericht zou hun de weg tot God geheel versperren; want zij
zouden het uitleggen als een overduidelijk, onverzoenbaar gericht van Jehova,
en ook voor vaststaand aannemen dat Hij Zijn grote, onverzoenlijke toorn juist
daardoor te kennen had gegeven door voor hun ogen -en bovendien ook nog op een
belangrijk feest! -de tempel met het allerheiligste zuiver door Beëlzebub te
laten weghalen en hen zo allen aan hem over te leveren.
[7] Als het arme volk niet in het
geding was, zouden wij ons alleen vanwege de priesters zeker geen ogenblik
bedenken om de tempel op z'n minst te ontdoen van zijn kwalijke inhoud; maar
terwille van het arme volk, dat toch erg aan de tempel hangt omdat het nog
gelooft dat Gods geest daarin aanwezig is, willen en zullen wij hier absoluut
geen verwoesting veroorzaken.
[8] Maar dit lichaam van Mij, als
tempel van de ware geest van God, zal afgebroken en door Mij Zelf in drie dagen
weer opgebouwd worden. En dat zal een kwader getuigenis tegen hen zijn en een
erger gericht over hen die nu naar eigen willekeur in de tempel bezig zijn, dan
wanneer Ik nu duizend van die tempels van hen uit de weg zou ruimen. Want wat
er met Mijn tempel gaat gebeuren, zal alle gelovigen tegen de misdadigers in de
tempel in het harnas jagen. Zij zullen zich van hen afkeren en steun bij de
Romeinen vinden. Dat zal de rijke priesterkaste laaiend van woede maken tegen
de Romeinen. Zij zullen heimelijk overal vandaan huurlingen aanwerven en de
Romeinen uit het land willen verjagen. En kijk, dan zal hun einde komen! Denk
er daarom nu niet verder over na; want alles zal zo gebeuren zoals Ik jullie nu
van tevoren heb meegedeeld!
[9] Waarlijk, Ik zeg jullie: Deze
aarde en deze sterrenhemel met al die werelden die je nu ziet, zullen eens ook
vergaan, - maar Mijn woorden en degene die deze levend bezit, eeuwig niet! Want
niemand gebruikt een werktuig langer dan dat het voor hem bruikbaar is; is het
eenmaal totaal versleten, dan werpt men het weg en schaft men zich een nieuw
aan. En kijk, Ik doe precies hetzelfde!
[10] Als iemand al vele jaren
geestrijke wijn in een zak bewaart, zal hij die zak dan nog wel langer
gebruiken, wanneer deze verteerd is en de wijn erdoor sijpelt? O nee, hij zal
de oude zak wegdoen en er een nieuwe voor nemen. Kijk, datzelfde doe ook Ik,
-zoals ook met een oude, vermolmde boom, en ook met een oude, voos geworden
wereld. Want als al Mijn gedachten en ideeën die Ik in een wereld heb
vastgelegd eenmaal in een vrij, zelfstandig, zuiver geestelijk leven zijn
overgegaan, dan is zo'n aarde nog slechts een lege huls, die geen nieuw, sterk
leven meer kan dragen en tot ontwikkeling kan brengen. Dan wordt de lege huls
ontbonden, en in haar plaats komt een nieuwe met nieuwe levenskiemen gevulde
aarde. Alles in tijd en ruimte veroudert, wordt zwak, sterft en vergaat; alleen
de zuivere, denkende, scheppende geest blijft eeuwig.
154
Over de noodzaak van de vergankelijkheid van de materie
[1] EEN VAN DE JOODSE GRIEKEN zei:
'Maar Heer, nu U toch weer zo bezig bent om ons zulke buitengewoon belangrijke
zaken te onthullen, wilt u dan ook zo goed zijn ons te vertellen waarom nu
eigenlijk niets stoffelijks voor eeuwig als zodanig kan blijven bestaan! Rotsen
verweren, reusachtige bomen die vaak zo'n tweeduizend jaar alle stormen
getrotseerd hebben, zoals in ieder geval de oerceders op de Libanon, sterven,
vermolmen en er blijft niets van over. Ook meren en zeeën drogen uit, kortom,
men ziet op de hele aarde niets dan een voortdurend ontstaan en vergaan! Alleen
aan de sterrenhemel blijft het steeds nog heel aardig bij het oude; want
dezelfde sterren die Adam gezien heeft, staan er nog steeds even onveranderlijk
en onvergankelijk op dezelfde plaats. Wanneer U echter zegt dat ook zij eenmaal
zullen vergaan, kom je natuurlijk tot de uitermate belangrijke vraag: Als die,
volgens Uw zeggen ontzettend grote hemellichamen al gedurende zo'n
onuitsprekelijk lange reeks aardse jaren bestaan, zouden zij toch net zo goed
ook eeuwig kunnen bestaan. Hoe lang geleden zijn zij ontstaan, wie kan die tijd
meten en in jaren of zelfs in tienduizenden jaren becijferen? Voor ons
menselijk verstand bestaan zij zo goed als eeuwig en kunnen ook net zo goed
verder de hele eeuwigheid door blijven bestaan. Waarom moeten zij dan tenslotte
toch vergaan?'
[2] IK zei: 'Vriend, dat komt omdat
zij eigenlijk niet uit materie bestaan, maar alleen maar uit geest die gericht
is. Ik heb jullie toch al bij een andere gelegenheid gezegd, dat al het
zichtbaar geschapene niets anders is dan een gedachte van God, vastgehouden
door de almachtige wil van God.
[3] Zolang een belangrijke gedachte
van God door Zijn wil wordt vastgehouden, zolang verschijnt deze ook als iets
wat bestaat, en is daardoor in zekere zin afgescheiden van de talloos vele
andere gedachten opdat hij zich consolideert en voor altijd een zelfstandig ik
wordt. Waarom zou de gedachte van God als hij deze taak heeft volbracht en zich
naar alle kanten vrij en zelfstandig heeft gemaakt, dan nog langer door de
macht van de goddelijke wil vastgehouden en volledig van alle andere
belangrijke gedachten van God gescheiden worden gehouden?
[4] Waarom zou een mens, zodra hij de
innerlijke, geestelijke levensrijpheid volledig bereikt heeft -waarvoor hij
een stoffelijk lichaam nodig had -, dan nog verder en langer en ook steeds
moeizamer dat lichaam moeten rondslepen? Zal iemand, die een huis helemaal
heeft afgebouwd zodat het volledig bewoonbaar is, de bouwstellingen om het
voltooide huis laten staan?! Of laatje vlees, datje in een pan flink gaar
gekookt en eetbaar gemaakt hebt, zo in de pan staan? Zeker niet,je zult het met
het kookvocht uit de pan halen en de lege pan wegzetten! Kijk, daarom heeft
alles zijn tijd op deze wereld!
[5] Stel dat je in het voorjaar een
boom ziet die helemaal in knop staat. Zeg je dan soms ook: 'Wat heb je aan die
vergankelijke knoppen?' De knoppen zwellen, ontvouwen zich steeds meer, en er
komen bladeren en mooie, lieflijke, geurende bloemen te voorschijn. je
bewondert ze, omdat ze je erg bevallen. Maar al gauw beginnen zij te verwelken
en vallen af. Dan vraagje weer boos: 'Waarom wordt die prachtige, verheven
schoonheid van de boom nu bedorven?' ja, je hebt gelijk, bloeiende bomen
zouden altijd heel lieflijk zijn om te zien; maar van zien alleen wordt geen
mens verzadigd, en daarom moet dus de bloesem, die dient om de vruchtkiem
levend te maken, na haar volbrachte dienst weer weggenomen worden, opdat
vervolgens de echte vrucht zich vrij, zelfstandig kan ontwikkelen. En je ziet
daarna al gauw een heleboel zoete vruchten aan de takken van de boom, die je
erg bevallen. Wel, moeten die vruchten soms ook eeuwig aan de boom blijven
hangen?'
[6] Toen zei DE JOODSE GRIEK, die burger
van Jeruzalem was: 'Dat, o Heer, besef ik allemaal best. Het een komt uit het
ander voort, en dat gaat zeker zo ver en zo lang door tot via de vele
ontwikkelingen een bepaald hoofddoel is bereikt. Maar waarom moet dan de boom,
die vaak gedurende vele jaren goede vruchten voor de mensen heeft gedragen,
uiteindelijk sterven, verrotten en volledig te gronde gaan? Hij verrichte
immers goede dienst, maar moet toch plaats maken voor een andere!'
[7] IK zei: 'Kijk, alle materie is een
tijdelijk vat om een bepaalde mate van het geestelijk levenselement in op te
nemen! Ieder jaar ontwikkelt zich daarvan een bepaald deel, maakt zich vrij en
gaat in een hogere levenssfeer over. Na een groter of vaak ook geringer aantal
aardse jaren is echter de laatste vonk van het levenselement uit de reeds harde
en onbruikbaar geworden boom verdwenen en in een hogere levenspotentie
overgegaan, en de boom bezit dan geen leven meer.
[8] Moet je dan nieuwe levenselementen
in de oude, harde, onbruikbaar geworden boom brengen om door de reeds te grof
geworden materie van de boom bedorven te worden, zoals zelfs ook de beste wijn
bedorven wordt als men zo dom is om die in een oud onrein vat te gieten? Is het
dan niet verstandiger om nieuwe wijn in nieuwe, schone vaten te doen en de oude
weg te werpen, vooral als men een onuitputtelijk aantal nieuwe vaten heeft?
-Wat denk jij daarvan?'
[9] DE JOODSE GRIEK zei: 'Heer, ik
geef me gewonnen! U alleen bezit de hoogste wijsheid en weet alles van de hele schepping,
en U alleen heeft daarom ook in alle dingen volledig gelijk. Wij kunnen U
slechts vragen stellen en alles wat U ons zegt, gelovig aanvaarden. Alles is
zoals U, o Heer , het ons genadig uitlegt. Dat is echter tevens het grootste en
overtuigendste bewijs voor het feit dat juist U in Uw geest alles wat er ook
maar in de hele oneindigheid is, van eeuwigheid zo geordend en geschapen heeft.
[10] Uw leerling Johannes heeft in
zijn inleiding over wat U gezegd heeft, van U het meest juiste en waarachtigste
getuigenis gegeven, door te zeggen: 'In den beginne was het Woord, het Woord
was bij God, en God was het Woord. Het Woord is vlees geworden en woonde onder
ons. Hij kwam tot de Zijnen en zij hebben Hem niet herkend. ,
[11] Kijk, Heer, zo is het ook! U kwam
naar ons, mensen, en hoe weinigen hebben U herkend, en hoe velen herkennen U
ondanks alle grote tekenen en meest wijze lessen ook nu. nog niet! Het is toch
wel merkwaardig, hoe verschrikkelijk dom en verblind de mensen zijn!'
[12] IK zei: 'Het is nu eenmaal zo, en
je kunt er toch niets tegen doen; want de vrije wil mogen wij hun niet
ontnemen, omdat zij dan zouden ophouden mensen te zijn. Hun nog meer tekenen
geven, zou vergeefse moeite zijn; want WIJ zouden daarmee niets anders bereiken
dan alleen dat, wat Ik jullie al duidelijk uiteengezet heb toen jullie meenden
dat Ik ook hier hetzelfde als aan de Eufraat moest doen.
[13] Wij hebben voor dit volk alleen
maar woorden; wiens ogen daardoor niet geopend worden, diens ogen gaan ook niet
open door tekenen. Maar zij zullen nog wel tekenen te zien krijgen, -echter
niet voor hun behoud, maar voor hun zekere ondergang.
[14] Ik zeg jullie: Het laatste teken
dat hier in Jeruzalem gedaan wordt, zal vrijwel gelijk zijn aan dat van de
profeet Jona voor Ninive, toen hij drie dagen in de buik van een grote vis
doorbracht. En vanwege dit teken zal dan het grote gericht over hen losbarsten,
dat deze bedrijvers van alles wat slecht is verzwelgen zal, zoals een vurige
draak zijn ellendige prooi. -Maar nu houden we er over op en gaan nog wat naar
buiten, voor de zon ondergaat!’
[15] Daar waren allen het mee eens, en
wij stonden op van tafel en klommen onze heuvel weer op van waaruit men ook een
deel van Jeruzalem kon overzien.
155
Ongelukken en ziektes die al of niet door eigen schuld ontstaan
[1] Toen wij het ons op de heuvel
gemakkelijk hadden gemaakt, zei LAZARUS: 'Werkelijk, het is eeuwig jammer van
deze grote mooie stad, om eens zo totaal verwoest te worden! Maar wie kan daar
iets aan doen, als haar slechte bewoners het zelf zo willen?'
[2] IK zei: 'Daar ben Ik het helemaal
mee eens, want iemand die zelf iets, hoe erg ook, voor zichzelf wil ondergaan,
geschiedt in eeuwigheid geen onrecht. Ik was daar al vaak en wilde hen onder
Mijn beschermende vleugels verzamelen zoals een hen haar kuikens; maar tot op
heden was alle moeite vergeefs, en daarom zijn zij helemaal zelf schuldig aan
alle tegenspoed die hen zal overkomen.
[3] Toch zal Ik niet ophouden met het
geven van allerlei lessen en strenge vermaningen, om toch nog sommigen van hen
te kunnen redden. En wat Ik nu Zelf doe, zullen jullie na Mij nog gemakkelijker
doen, omdat het laatste en grootste teken dat Ik in Jeruzalem verricht, jullie
daartoe in staat zal stellen. Wie jullie zal horen, zal ook Mij horen -omdat
jullie alleen zullen spreken wat Mijn geest je in de mond zal leggen -, en hij
zal geholpen worden. Degenen echter die in hun oude kwaad zullen volharden,
zullen ook de vruchten daarvan oogsten.
[4] Moet Ik soms, omdat zowel water
als vuur voor een mens dodelijk zijn wanneer hij ofwel in een diep water valt
of bij een grote brand door het vuur gegrepen wordt, geen water en geen vuur
meer op aarde laten bestaan? O, zeker niet! Een mens heeft daarvoor zijn
verstand en kracht en vrije wil. Zowel van water als van vuur kent hij de goede
en de kwade eigenschappen. Beide moet hij met verstand gebruiken en dan zullen
beide elementen hem van dienst zijn; wanneer hij echter moedwillig of uit grote
onvoorzichtigheid in een diep water valt of in een kalkoven springt, draagt hij
er duidelijk -vrijwillig of vaker nog onvrijwillig -zelf schuld aan dat hij
daarbij zijn aardse leven verliest. Iemand die werkelijk verstandig en
voorzichtig en wijs is, zal zo'n ongeluk niet gauw overkomen -en degenen die
volgens Mijn leer zullen leven, al helemaal niet!’
[5] EEN JOODSE GRIEK zei: 'Heer, maar
overal is het menselijk verstand met al zijn voorzichtigheid toch niet
voldoende! Neem eens het volgende voorbeeld: Stel dat ik voor dringende zaken
per schip over zee naar Rome moet. Midden op zee begint het echter te stormen.
Het schip lijdt schipbreuk op een onderzeese rots en vergaat met man en muis.
Wiens schuld is dan mijn ongeluk? Mijn schuld zeker niet, en van de kapitein
van het schip ook niet; want hoe kon hij weten dat die storm zo plotseling op
zou steken, en hoe had ik dat dan kunnen weten?'
[6] IK zei: 'Mijn vriend, als zoiets
gebeurt, is dat heel zeker om goede redenen een toelating van boven, en het is
te vergelijken met iemand die aan een bepaalde ziekte overlijdt omdat de ziekte
kwaadaardig en ongeneeslijk is. Want geen mens op de hele aarde blijft in zijn
aardse lichaam, en daarom kan een mens dus ook zowel in het water als in het
vuur helemaal zonder schuld zijn leven verliezen. Ik geloof dat we daar geen
woorden meer aan hoeven te verspillen. En dus gaan we nu over op iets anders
dat veel belangrijker is!
156
De op handen zijnde maansverduistering
[1] (DE HEER:) 'Kijk, de zon is al
ondergegaan, de lucht is onbewolkt en er laten zich al enkele sterren zien;
daar in het oosten komt net de volle maan boven de wat in damp gehulde horizon.
Maar nog vandaag zal er binnen twee uur een maansverduistering plaatsvinden
door de natuurlijke schaduw van deze aarde, die dan juist tussen de zon en de
maan zal komen te staan. Dat zal bij de mensen in Jeruzalem en vooral bij de
domme Farizeeën een verschrikkelijk spektakel veroorzaken, omdat dit keer de
maan bijna een half uur lang helemaal zal verdwijnen. Er zal gejammerd worden
en er zullen grote offers in de tempelkas terechtkomen; maar wij zullen hier
dit kleine schouwspel van de natuur heel rustig gadeslaan en ervan genieten.
[2] Overigens is dit heel natuurlijke
verschijnsel gunstig voor onze huidige bezigheden hier; want zowel de priesters
als het volk houden zo' n verschijnsel voor een teken van Gods toorn, en het
volk dat in Mij gelooft, zal de priesters luidkeels verwijten dat zij Mij
vandaag hebben willen laten oppakken, en dan zullen de priesters het zwaar te
verduren krijgen. Maar dan zullen de priesters zich verontschuldigen en de Essenen,
die zij boven alles haten, de schuld in de schoenen schuiven en hen hartgrondig
gaan verwensen en verdoemen. Intussen zal de maan weer te voorschijn komen en
de priesters zullen heel hoogdravend tegen het volk zeggen: 'Kijk, ontzettend
blind en dom volk, omdat wij de ergste vijanden van God nu met onze volkomen
macht, die God alleen ons verleend heeft, tot de orde hebben geroepen, is de
toorn van God weer bedaard, en kunnen wij weer vrij ademhalen en uit grote
dankbaarheid rijkelijk offers in Zijn offerkist geven!'
[3] Vervolgens zal er 's nachts meteen
weer rondgegaan worden om te offeren, en het blinde, domme volk zal offeren
zoveel het maar kan. Maar Mijn vele aanhangers zullen daaraan weinig bijdragen
en veel aanwezige Essenen zullen de Farizeeën uitdagen en op hun beurt een
prediking houden over de maansverduistering, zoals je die niet zo vaak zult
horen; want de Essenen weten precies de oorzaak van de maansverduistering en
hebben deze, evenals verscheidene andere, al van te voren herkend, hetgeen zij
de priesters in het bijzijn van het volk zullen meedelen.
[4] Dan zal het volk de priesters het
vuur na aan de schenen leggen en velen zullen hun offers terugvragen, maar niet
krijgen; want de priesters zullen hun vertellen dat dit offer voor een bepaald
goed doel gebruikt zal worden. Dat zal een deel van het volk tot bedaren
brengen, het andere deel zal echter nog erger te keer gaan, zodat er een waar
tumult in de tempel en ook buiten de tempel zal ontstaan, en de Romeinse wacht
zal gewapend ingrijpen en met grote strengheid de rust moeten herstellen. Kijk,
dat alles zal in deze nacht door de heel natuurlijke maansverduistering
veroorzaakt worden; maar ons zal dat niet in het minst storen. Sommigen zullen
wel hierheen vluchten voor de strengheid van de Romeinen; maar daar hoeven wij
niet bang voor te zijn. -Wel, hoe vinden jullie dat?'
[5] ALLEN zeiden: 'O Heer,
buitengewoon, alleen de slechte priesters komen er nog veel te goed vanaf! Voor
hen zou een steniging, althans door de Essenen, toch wel op z'n plaats zijn!'
[6] IK zei: 'O, dan vergissen jullie
je erg! Het stenigen met woorden wat de Essenen doen is veel passender en
beter; want zij leggen het volk duidelijk het natuurlijke karakter van dit
verschijnsel uit, en het volk gaat de priesters dan pas goed te lijf, en zegt
van nu af aan het geloof in hen helemaal op en zweert vanwege hen nooit meer in
de tempel te komen. En kijk, zoiets is voor de tempeldienaren erger dan wanneer
zij op stenen getrakteerd werden!’
[7] LAZARUS zei: 'Heer, mocht de
maansverduistering nog niet direct beginnen, dan zouden we eerst nog het
avondmaal kunnen gebruiken!’
[8] IK zei: 'Beste broeder, we zijn
pas een uur geleden van tafel opgestaan, en het zou dus overdreven zijn nu al het
avondmaal te gebruiken. Laten we wachten tot het hele verschijnsel voorbij is,
dat in totaal drie uur zal duren, -dan zullen we daarna wel een versterking tot
ons nemen!’
[9] Lazarus was daarmee tevreden en
zei tegen zijn beide zusters, dat zij nu geen rekening hoefden te houden met
een avondmaal, maar wellater met het gereedmaken van een stevig nachtmaal.
Daarop vroeg Lazarus Mij wat de maan nu eigenlijk precies was.
[10] IK zei: 'Beste broeder, kijk, dat
weten Mijn leerlingen precies, en Ik Zelf heb je ook al eens -onder vier ogen
-verteld wat zon, sterren en maan zijn; maar je schijnt het geheel niet goed
begrepen te hebben. Maar dat geeft niet! Ik zal straks jullie geestesoog
openen, en dan zullen jullie de maan net zo kunnen bekijken, als nu het aardse
landschap, en dat zal beter zijn dan wanneer Ik jullie deze dingen met vele
duizenden woorden uit zou leggen.’
[11] Dat vonden allen goed en zij
bedankten Mij al bij voorbaat.
157
Het zien van de maan door het geestesoog
[1] Maar toen begon de schaduw van de
aarde op de maan al zichtbaar te worden. Aller ogen waren nu op de maan gericht
en volgden het voortschrijden van de schaduw. Weldra werd de hele maan donker,
en bij deze gelegenheid werd er een veel groter aantal sterren zichtbaar dan
eerder bij het licht van de volle maan.
[2] Toen vroeg LAZARUS Mij: 'Heer, hoe
komt het, dat er nu zoveel sterren zichtbaar geworden zijn, die je eerder niet
zag?'
[3] IK zei: 'Dat komt, beste broeder,
omdat het sterke licht van de volle maan je oog niet beïnvloedt. De pupil van
je oog is nu erg verwijd en je kunt daardoor ook het heel zwakke lichtschijnsel
van zeer ver weg staande sterren waarnemen. Overdag zie je helemaal geen
sterren omdat het licht van de zon de pupil van je oog noodzakelijkerwijs erg
verkleint. Het oog van de mens is door God zo kunstig gevormd, dat het iedere
gradatie van het licht kan waarnemen en zelfs precies kan berekenen.
[4] Maar hoe kunstig het lichamelijke
oog van de mens ook gebouwd is, het is toch niet te vergelijken met het
wonderbaarlijke geestesoog, dat alles in de juiste proporties en ook door en
door ziet.
[5] Let maar eens goed op hoe de
kleinste sterren langzaam maar zeker zullen verdwijnen wanneer de maan nu uit
de schaduw van de aarde komt, dan kun je je ervan overtuigen dat dat door het
steeds sterker wordende licht van de maan komt.
[6] Heel anders is dat met het oog van
de ziel. Dat wordt niet beïnvloed door het aardse licht, en nachtelijke
duisternis van de aarde of hellichte dag maken voor dat oog geen verschil. Voor
de ziel is het alleen maar voortdurend dag en nooit nacht, dat wil zeggen voor
een ziel die in Mijn licht leeft en werkt; maar voor een ziel die alleen maar
in het licht van deze wereld werkt, dat wil zeggen volgens de wereldse leer
leeft, is er aan gene zijde ook alleen maar nacht en duisternis.
[7] Let nu allen echter op! Ik zal
jullie voor enige ogenblikken, in zekere zin met geweld, innerlijk laten
ontwaken en de maan zo laten zien alsof jullie erop stonden!”
[8] Toen wilde Ik dat, en allen
slaakten tegelijkertijd een kreet van ontzetting, en Lazarus vroeg Mij zijn
geestesoog weer te sluiten, want hij vond de maan te woest, te verlaten en te
leeg.
[9] Maar IK zei: 'Kijk eens wat beter,
dan zullen jullie wel wezens ontdekken die op mensen van deze aarde lijken!'
[10] Toen spanden allen zich in om nog
beter te kijken en toen ontdekten zij menselijke wezens, en wel op de kant die
steeds naar de aarde toegekeerd is, een soort luchtige, bijna geheel
doorzichtige en daarbij toch erg kommervol uitziende kleine menselijke wezens,
die hun volkomen vreemd voorkwamen; maar op de andere kant van de maan beviel
het hun iets beter. Omdat zij deze echter nu tijdens de veertien dagen durende
nacht van de maan zagen, vonden zij ook vanwege heel natuurlijke, op de maan
heersende toestanden de mensen en de weinige dieren daar in diepe slaap.
[11] Toen allen zo de hele maan
bezichtigd hadden en al begonnen te zeggen dat zij nu de maan meer dan lang en
goed genoeg gezien hadden en Ik hun ook het innerlijke gezicht wel weer kon
ontnemen, deed Ik dat dan ook; want allen werden een beetje bang dat zij nu
misschien zelfs in deze zeer treurig uitziende wereld zouden moeten blijven.
[12] Toen zij allen de maan weer met
hun lichamelijke ogen zagen, waren ~ij erg blij, en. EEN VAN DE OUDSTEN VAN DE
JOODSE GRIEKEN zei tegen Mij: ‘Heer, als er in Uw grote schepping ergens een
wereld is waar de zielen als verdoemden gekweld worden, dan is de maan daar
volkomen geschikt voor, vooral op deze naar ons toegekeerde kant! En die
vreemde, erg lelijke, donkergrijs doorzichtige en mistig luchtige menselijke
wezens zijn zeker niets anders dan zulke in het geheel niet te benijden,
ongelukkige zielen. Als een mens op onze aarde door streken en landen reist,
komt hij van de ene mooie streek vaak in een nog veel mooiere; maar op de
wereld daar boven is het precies omgekeerd. Reeds de eerste en zeker nog de
beste plaats die men ziet, ziet er al zo ontzettend wild en woest uit, dat men
er van schrikt als van een monster. De andere plaatsen en streken zijn echter nog
veel afschrikwekkender en ontzettender, en in die streken wonen menselijke
wezens die er zo treurig en. verkommerd uitzien, dat men de bewoners van onze
slechtste en stinkendste poelen bij hen vergeleken ware koningen zou kunnen
noemen. Heer, Heer, wat zijn dat toch voor wezens?'
[13] IK zei: 'Ja, ja, dat zijn nu niet
bepaald erg gelukkige wezens, en zij hebben veel van de hel in zich, maar zij
kunnen en zullen mettertijd toch naar een beter leven overgaan, -maar dat zal
niet zo snel gebeuren. Degenen die zich al op de oppervlakte van die maanaarde
bewegen en een bepaalde doorzichtigheid gekregen hebben, zijn er in ieder geval
al beter aan toe; maar degenen die nog in de diepe holen, gaten en kraters
wonen, maken het nog slecht, en het zal nog geruime tijd duren voor zij naar
een betere levenstoestand zullen overgaan.
[14] Kijk, het zijn zielen van mensen
van deze aarde, die tijdens hun lichamelijke leven bovenmatig toegegeven
hebben. aan een ontzettende liefde voor de wereld en voor zichzelf. Deze
zielen, die in feite merendeels stoffelijk zijn ingesteld, krijgen op de maan
uit zichzelf een soort halfstoffelijk lichaam, waardoor zij ook nog de kwade
stoffelijke indrukken, zoals kou, hitte, alsook het licht van de zon en de
weerschijn van deze aarde en de andere planeten waarnemen; maar zij kunnen hun
hebzucht niet meer niet iets aards stillen. Zij zien de aarde erg goed, en
weten ook hoe goed zij eens op haar bodem geleefd hebben, waar zij veel
goederen en aanzien bezaten en veel mensen hen dienden; nu zijn zij alleen aan
zichzelf overgelaten en naakt, en hebben behalve de heel dunne lucht totaal
geen voedsel, zelfs geen water en al helemaal geen wijn. De bodem van hun aarde
is een soort puimsteen, en er groeit zelfs geen mos.
[15] En daarom is de maan voor zulke
zielen een heel geschikte plaats om behoorlijk van al het materiële ontdaan te
worden en tot het inzicht te komen dat alle aardse goederen erg bedrieglijk en
waardeloos zijn; en tenslotte maakt zich het verlangen van hen meester om
helemaal te vergaan en niet meer te bestaan.
[16] Velen proberen zichzelf te doden,
anderen zich door een soort slaap te onttrekken aan elke verdere
wereldbeschouwing; maar noch het een noch het ander lukt. Dan beginnen zij te
zoeken of er niet de een of andere uitweg uit de holen en dalen van hun lijden
voert naar een streek waar zij misschien wijzere mensen zouden kunnen ontmoeten
om met hen over de oorzaak van hun erg treurige bestaan te spreken. En kijk,
dan vinden zij met veel moeite en inspanning een uitweg. Dan komen zij op grote
vlakten, beklimmen de zeer hoge bergen en ontmoeten daar ook wijze geesten, die
hen wijze lessen geven en ook vertellen dat er een almachtige, wijze, goede God
bestaat, in wie zij moeten geloven en die zij moeten liefhebben, en dat het hen
ook gauw beter zou vergaan als zij dat zouden doen.
[17] Dat nemen zij dan graag aan en
zij worden daarna al gauw bevrijd van hun materie en krijgen een geestelijk
gewaad en worden vervolgens naar een andere aarde, zoals bijvoorbeeld Venus of
Mercurius, later naar Jupiter , Saturnus en nog andere planetaire aarden
gebracht. Daar ontdoen zij zich dan gewoonlijk al van al het stoffelijke, juist
door de materie van de kleine en grote aarden die zij moeten doorlopen. Daarna
kunnen zij naar de zon overgaan, waar zij zich dan heel veel wijsheid en ook
liefde eigen kunnen maken. Dan worden zij pas zuivere geesten en gaan zij over
naar de zuiver geestelijke zon, waar waarlijk geen gebrek is aan talloze, zeer
wijze leerscholen.
[18] Zo worden dan zulke erg aan de
stof gehechte mensen na verloop van zeer lange tijd ook zuiver, en kunnen
genieten van een grote zaligheid; maar zij kunnen nooit komen waar een van de
minste van Mijn kinderen zal komen.
[19] Maar ook deze ellendige
maanbewoners zullen verlost worden wanneer Ik weer teruggekeerd zal zijn naar
de plaats vanwaar Ik gekomen ben. -Dus weten jullie nu wat de maan is?'
[20] LAZARUS zei: 'ja, Heer, dat weten
wij nu heel precies, dat wil zeggen, wat betreft de kant die naar ons toegekeerd
is! Maar de achterkant schijnt meer overeen te komen met onze aarde. Wij zagen
daar gewassen en wateren, en wij zagen daar ook wolken aan de hemel. Wat is
daar dan?'
[21] Precies zulke natuurlijke mensen
als bijvoorbeeld in het hoge noorden van deze aarde, maar natuurlijk vanwege de
heel andere dag en nachtomstandigheden van die maan enigszins anders
georganiseerd. De rest zal de geest jullie leren. En omdat nu ook het
verschijnsel voorbij is, kunnen we wel weer naar binnen gaan en een lichte nachtversterking
gebruiken.’
[22] Daar waren allen het nu mee eens,
en we gingen naar binnen, waar Ik iedereen het advies gaf om de andere mensen
niets over dit visioen te vertellen.
158
De gevolgen van de maansverduistering
Wedergeboorte
en geestelijke gaven
[1] In de kamer gingen wij zoals
gewoonlijk aan de grote tafel zitten, en Lazarus liet brood en wijn brengen,
omdat er verder niets klaargemaakt was. Martha wilde echter toch naar de keuken
gaan om in ieder geval voor Mij iets beters klaar te maken.
[2] Maar IK zei tegen haar: 'Doe dat
niet, zuster, brood en wijn zijn immers de beste kost voor het lichaam van de
mens! En als jij nu vuur maakt, kunnen vluchtelingen uit Jeruzalem dat merken
en naar binnen komen, wat zowel jullie als Ik Zelf niet prettig zouden vinden.
Doe dus niet, wat voor ons niet nodig is! Morgen zal het wel beter schikken.’
[3] Toen zag Martha van haar voornemen
af en wij aten en dronken.
[4] Maar toen wij ons lichaam
voldoende gesterkt hadden, kwamen er EEN PAAR KNECHTEN VAN LAZARUS naar ons in
de kamer en vertelden, dat er buiten de muren waarmee Bethanië omringd was,
groepen mensen rondliepen, die onder elkaar vertelden dat er in Jeruzalem
tijdens het plaatsvinden van de maansverduistering zo'n groot tumult was
uitgebroken, dat tenslotte de Romeinen met de wapens in de hand de rust hadden
moeten herstellen omdat alles anders een heel bedenkelijke wending had kunnen
nemen.
[5] Vele pelgrims hadden de stad
verlaten. Maar degenen, die hierheen gevlucht waren, probeerden binnen te komen;
dat konden zij echter niet omdat wij vandaag al bij zonsondergang alle poorten
goed gesloten hadden. Sommigen vroegen zich af of de profeet uit Galilea hier
soms in Bethanië was. Maar anderen zeiden daarop: 'O, daarvoor is hij te
verstandig, die heeft zeker vanmorgen al onraad bespeurd en is nog op tijd
verdwenen!' - Heer des huizes, wat moeten we met deze mensen doen? Moeten we ze
binnenlaten of niet?'
[6] IK antwoordde in plaats van
Lazarus: 'Laat ze maar buiten; men zal ze verder niet achtervolgen! Morgen is
de lucht weer opgeklaard en verloopt het feest weer zonder enige storing.’
[7] Toen gingen de knechten weer naar
buiten en hielden met de andere knechten de wacht opdat niemand eventueel over
de muur op de grote binnenplaats zou komen.
[8] Toen herinnerde Ik allen aan
datgene wat Ik hun eerder op de heuvel over de gevolgen van de
maansverduistering in Jeruzalem gezegd
had, en zij waren allemaal verbaasd dat Ik zo precies had kunnen weten wat het
verschijnsel voor uitwerking zou hebben, zonder dat Ik in Jeruzalem aanwezig
was geweest.
[9] Maar IK zei tegen hen: 'Waarom
vinden jullie dat zo wonderlijk? Kijk, net als Ik, had een ander wijs en
verstandig mens jullie dat ook kunnen voorspellen als hij uit lange ervaring
met zekerheid zou weten hoe de hebzuchtige tempeldienaren zich bij zulke
gelegenheden gedragen, en hoe zij met al zulke natuurverschijnselen steeds hun
voordeel weten te doen! Iets vast te stellen wat voor ieder die goed nadenkt
volkomen voor de hand ligt, is helemaal niet zoiets bijzonders; maar zonder
berekening bepalen wanneer zo ’n verschijnsel optreedt, is heel wat
uitzonderlijker, hoewel de Essenen het ook door berekening tamelijk precies van
tevoren kunnen bepalen, en van deze geheime rekenkunst ook altijd gebruik
hebben gemaakt.
[10] De latere opvolgers zullen
echter, hoewel zij geenszins alwetend zijn, door berekeningen zulke
verschijnselen nog veel preciezer vast kunnen stellen en daarom is het ook niet
zo belangrijk als jullie denken.
[11] Veel belangrijker is het om de
gedachten van een mens in zijn hart na te gaan! Wie dat kan, is net als God
alwetend en alziend en alvoelend. Degenen die volgens Mijn leer zullen leven en
daardoor de wedergeboorte van de geest in hun ziel bereiken, zullen dat ook
kunnen; degenen die dat echter niet zullen bereiken, zullen ook nooit tot iets
werkelijk geestelijks in staat zijn.
[12] Het lichaam van de mens zal
eeuwig nooit ontdekken wat er allemaal in de mens verborgen ligt, want het
heeft geen oog om te zien wat er innerlijk in hem is. Maar alleen de geest, die
zich in het innerlijk van de mens bevindt, ziet en weet alles wat er in de mens
is. Laat daarom ieder naar de ware wedergeboorte van de geest streven; want
zonder die wedergeboorte kan niemand het rijk van God binnengaan.
[13] Eer Ik zal zijn opgevaren, zal
niemand echter in staat zijn de volledige wedergeboorte van de geest in zijn
ziel te bereiken, -maar na Mijn hemelvaart iedereen die in Mij zal geloven en
volgens Mijn leer zal leven.'
[14] Toen zeiden DE LEERLINGEN: 'Heer,
hoe en wanneer zal dat dan gebeuren?'
[15] IK zei: 'Dat zullen jullie weldra
beleven en met eigen ogen zien. Meer hoeven jullie voor die tijd niet te weten.
Bedenk echter liever dat wij tot dan nog veel te doen zullen hebben, en dat Ik
eerst nog veel zal moeten lijden opdat het hele gericht waarin alle mensen zich
nu bevinden, van de stekel van de dood ontdaan wordt! -Maar nu gaan wij rusten
om morgen weer hard aan het werk te kunnen gaan; want een slaperig mens is
nooit in staat tot geestelijke arbeid.’
[16] Daarop gingen wij rusten en
sliepen vast tot het al weer licht was.
159
De belevenissen van de leerlingen op het feest in Jeruzalem
[1] Toen wij ontwaakten - wat ditmaal
ruim een uur later dan anders gebeurde -, stond de ochtendmaaltijd al kant en klaar
op tafel. Wij gingen dan ook meteen aan tafel en gebruikten opgewekt het goed
toebereide maal. Daarna vroegen de leerlingen aan Mij wat Ik allemaal op deze
dag ging doen.
[2] IK zei: 'Deze dag bestem Ik tot
een dag van rust en daarom zal Ik niet zo bijzonder veel doen. Jullie kunnen
echter naar het feest gaan en zien wat er allemaal gebeurt en luisteren naar
wat er allemaal gezegd wordt! En als jullie dan op de middag terugkomen, kunnen
jullie Mij vertellen wat de mensen zoal over Mij zeggen; want Ik wil vandaag
met Mijn geestesoog en - oor bij het feest aanwezig zijn, omdat er vandaag een
puur heidens feest gevierd zal worden. Wie echter hier wil blijven, blijve en
denke niet aan dat domme feest!’
[3] Daarop stonden enkele leerlingen
op en gingen rustig wandelend naar het feest; maar Petrus, Johannes, Jacobus,
Andréas, Simon en Matthéus bleven, en de Joodse Grieken bleven ook bij Mij,
-want deze laatsten hadden helemaal geen zin om in de stad door iemand, ondanks
hun Griekse kledij, herkend te worden.
[ 4] Toen die paar leerlingen echter
op het feest kwamen, werden zij al gauw door ENKELE JODEN herkend, die naar hen
toekwamen en nogal heftig vroegen: 'Zijn jullie niet Galileeërs en leerlingen
van de timmerman uit Nazareth? Waar is hij, dan kunnen we naar hem toegaan en
met hemzelf praten?'
[5] De leerlingen gaven op die vragen
echter helemaal geen antwoord. Toen drongen de joden nog meer bij hen aan.
[6] Dat ergerde NATHANAËL, en hij zei
tegen de opdringerige mensen: 'Waarom vragen jullie dat toch? Loop heen en zoek
Hem zelf! Wij zijn hier net zo goed bedevaartgangers als jullie, en jullie
hebben geen reden om ons met wat dan ook lastig te vallen. Maar mochten jullie
aan de gang blijven, dan zullen we je wel door de Romeinen bij ons laten
verwijderen.'
[7] Daarop mopperden de Joden en
lieten de leerlingen met rust; vervolgens liepen de leerlingen in de voorhoven
van de tempel rond.
[8] Er werd echter op verschillende
plaatsen druk over Mij gesproken, en veel Joden die in Mij geloofden, zochten
Mij, en vroegen anderen of iemand Mij ergens gezien had. Maar niemand wist waar
Ik was heengegaan.
[9] En SOMMIGEN zeiden: 'Hij heeft
gisteren toch gelijk gehad toen hij zei: 'Jullie zullen mij zoeken en toch niet
vinden! En waar ik zijn zal, kunnen jullie niet komen! "
[10] Er waren er echter verscheidenen
die zeiden dat Ik een pure bedrieger en geschoolde magiër was. Anderen zeiden
dat Ik kennelijk een profeet was, omdat Ik dingen deed die nog nooit door een
magiër gedaan waren. Nog anderen zeiden dat Ik voornamelijk een heel vroom mens
was. Daartegen protesteerden weer anderen die zeiden dat Ik van een machtige
geest uit de onderwereld bezeten was, die door Mij zijn wonderen deed en
daardoor de mensen verleidde. Maar niemand beweerde of geloofde dat Ik Christus
was.
[11] Het feest kwam de leerlingen
echter heel verlaten en woest voor en zij gingen daarom al gauw terug. T oen
zij weer in Bethanië arriveerden, werd hun meteen gevraagd hoe het op het feest
geweest was. En zij vertelden haarfijn wat zij meegemaakt hadden, en wat zij
gezien en gehoord hadden. Toen ergerden Lazarus en de andere leerlingen en de
joodse Grieken zich erover dat het volk zo erg verstokt was.
[12] En LAZARUS zei: 'Nee, het
onbegrijpelijkste vind ik toch wel dat uitgerekend dit volk zo ontzettend
verstokt is! Wat een tekenen zijn er al gedaan, en wat een lessen zijn er al
gegeven, -en alles vergeefs! Nee, nee, dat is te erg! Iemand als U, o Heer, die
de mensen alleen maar voortdurend de grootste weldaden bewijst, en naar mijn
weten nooit van iemand ook maar een stater heeft gevraagd, maar zoveel armen
toch welovergelukkig heeft gemaakt, en ieder die U een vriendendienst bewezen
heeft meteen duizendvoudig daarvoor beloonde, ziet dit stekeblinde, minne volk
als een bedrieger! O Heer, geef mij slechts een paar momenten Uw almacht, en
deze plaats zal in een oogwenk van al zijn oude vuil gereinigd zijn! O,
hopeloze mensheid! Nee, die heeft geen vijftig jaar meer nodig om rijp te
worden voor een heel zwaar gericht; die is daar nu al meer dan rijp voor!'
[13] IK zei: 'M'n beste broeder,
windje daar niet over op en bedenk dat Ik Zelf wel het best inzie, waarom
toegelaten wordt dat zij zich zo onzinnig gedragen! Toch zullen wij hen niet
richten, maar het goed begrijpelijke woord dat Ik zo vaak helemaal tevergeefs
tot hen gesproken heb, zal hen richten. Maar het is goed dat ook jullie nu
gehoord hebben, hoe het merendeel van het volk over Mij oordeelt. Morgen, op de
grootste feestdag, zal Ik weer in de tempelonderricht geven en hun heel precies
vertellen wat voor soort mensen zij zijn, en wat zij als zodanig te verwachten
hebben. - Daarom houden we er nu over op en houden ons met iets beters bezig! ,
[14] LAZARUS zei: 'Ja, Heer, dat zal
wel het beste zijn! Maar is er dan iets wat we nu direct kunnen doen? Het
middagmaal zal pas over een uur klaar zijn.
[15] IK zei: 'O, maak jij je daar maar
geen zorgen over, -daar zal Ik wel voor zorgen!’
160
De zeven waakhonden van Lazarus
De
sterrenwerelden als scholen voor geesten
[1] (DE HEER:) 'Kijk, toen Noach op
aanraden van God de ark bouwde, werd hij door de erg werelds geworden buren
bespot en uitgelachen, en men zei: 'Kijk eens naar die oude dwaze dromer! Hier
hoog op de bergen, ver van zee, bouwt hij een huis voor op het water, in de
mening dat God zoveel water zal laten komen dat de golven zelfs tot over deze
hoge bergen zullen slaan, en daar zal hij dan met de zijnen in gaan zitten om
niet te verdrinken!’
[2] Die opmerkingen en nog ergere
moest Noach aanhoren; ja zelfs zijn broer Mahal lachte hem uit, en ging met
zijn dochters naar het dal van Hanoch. De buren wilden Noach echter de lust tot
bouwen benemen door 's nachts herhaaldelijk te vernielen wat hij overdag
gebouwd had. Toen vroeg hij God om van die plagerijen verlost te worden. En
zie, God zond hem een aantal grote, kwaadaardige honden, en wie zich 's nachts
in de buurt van het bouwwerk waagde, werd door de honden verscheurd, en Noach
kreeg zo tijd genoeg om de ark af te bouwen.
[3] Jij hebt nu voor veel geld
Romeinse soldaten gehuurd om je huizen te bewaken! Ik kan je echter heel andere
bewakers bezorgen; die zullen je maar weinig kosten en zich daarbij toch door
niemand laten omkopen! Zij zullen jouw vijanden instinctmatig meteen herkennen
en hen onder geweldig gehuil tot ver over de grenzen van je bezit verjagen;
maar tevens zullen zij de echte vrienden van je huis goed kennen en hen niet
wegjagen, maar hen ongestoord binnen laten komen.
[4] LAZARUS antwoordde: 'O Heer, geef
me toch vlug zulke bewakers; zij zullen bij mij niets te kort komen!'
[5] IK zei: 'Wel, kom dan maar mee
naar buiten, dan zullen de bewakers er direct zijn!'
[6] Toen gingen wij naar buiten op de
grote binnenplaats, en meteen kwamen ons zeven grote honden tegemoet, blaften
luid en liepen toen kwispelstaartend om ons heen. Ze waren allemaal zo groot
als een tweejarig rund en hadden een krachtig gebit en een bruine, ruige vacht.
[7] Lazarus was er erg blij mee en
vroeg Mij hoe een goed onderkomen voor deze dieren er uit moest zien. En in een
oogwenk, slechts door de macht van Mijn wil, en op de meest geschikte plaats,
maakte Ik er een voor hem, wat Lazarus erg verbaasde; maar de leerlingen legden
het hem uit en beschreven hoe Ik voor mensen complete woonhuizen geschapen had.
[8] En LAZARUS zei: 'Zulke dingen doet
de Heer allemaal en nog gelooft het ellendige volk daar boven niet in Hem, en
zegt nog bovendien dat Hij een bedrieger is! O, wat willen die mensen met hun
slechtheid, en waar eindigt hun gemeenheid?!’
[9] Maar IK zei tegen hem: 'Laat maar!
De tijd is eeuwig en de ruimte oneindig; hoeveel er ook gebeurt, er is voor
iedere daad plaats. Vannacht tijdens de maansverduistering zag je talloze
sterren, en dat was nauwelijks het tienduizendste deel van de sterren die
binnen het bereik van onze ogen liggen. Ik zeg je echter dat al deze mogelijk
zichtbare sterren slechts een te verwaarlozen deel vormen van het totaal der
sterren die nog nooit gezien werden, zelfs niet door het scherpst ziende oog
van een Birmaan uit boven-Indië, terwijl veel van die scherpzieners uit
boven-Indië zulke scherpe ogen hebben, dat zij de bergen en kraters op de maan
goed kunnen waarnemen. En kijk, al deze oneindig vele werelden zijn scholen
voor allerlei geesten, en daaruit kun je pas goed opmaken waarom in de Schrift
staat, dat Gods raadsbesluiten onnaspeurbaar en Zijn wegen ondoorgrondelijk
zijn! Maak je daarom niet druk over alles wat schijnbaar volkomen
onbegrijpelijk gebeurt; want God weet alles en kent de geesten en de wegen
waarop Hij hen naar hun doel laat gaan!’
161
Het geven van een voorbeeld als beste les en vermaning
Waar
ernst en dreiging op hun plaats zijn
[1] (DE HEER:) 'Voor ieder die uit
Mijn mond de wegen van het licht en het leven kent, geldt echter dat hij zuiver
voor God moet staan en geen oordeel moet vellen over zijn naaste! Wie dat doet,
doet alles en geeft door zijn voorbeeld zijn broeder het beste en
doeltreffendste onderricht.
[2] Als je broeder je goed en edel
ziet handelen, zal hij weldra naar je toe komen en je vragen: 'Waarom doe je
dat eigenlijk?' En je zult hem dan naar waarheid vertellen waarom, en zeggen: '
Ga en doe dat ook, dan zul je leven!' En kijk, hij zal gaan en weldra beginnen
te doen wat hij jou heeft zien doen! Als je hem echter zijn fouten gaat
voorhouden en hem pas daarna vertelt hoe hij zich in het vervolg moet gedragen,
zal hij kwaad worden en je vragen: 'Wie geeft jou het recht over mij te
oordelen? Kijk naar jezelf, ik kan wel voor mijzelf zorgen!
[3] Daarom zeg Ik tegen iedereen: Laat
goede werken aan de leer voorafgaan, dan kunnen de mensen het snelst zien dat
jullie waarachtig Mijn leerlingen zijn! Wees zelfs voor je vijanden goed, dan
zul je gloeiende kolen op hun hoofden stapelen!
[4] Neem
allen aan Mij een voorbeeld! Want Ik Zelfben van ganser harte deemoedig en
zachtmoedig, en oordeel niemand en verdoem niemand; maar ieder die vermoeid is
en onder allerlei kwalen gebukt gaat, kome tot Mij, dan zal Ik hem verkwikken! (Matth.11,28
e.v.)
[5] Zoals Ik Zelf tegenover alle
mensen ben, moeten ook jullie zijn! Of kunnen jullie, Mijn eerste leerlingen,
van Mij zeggen dat Ik hard en wreed was tegen oerslechte mensen die dat buiten
hun schuld waren en bij Mij werden gebracht?
[6] Alleen een gering aantal mensen
dat vóór de tijd die van bovenaf bepaald is opzettelijk kwaadaardig Mij en
jullie wilden vernietigen, kreeg het vuur van Mijn rechtvaardige toorn te
verduren. Ook daarmee gaf Ik een voorbeeld dat jullie bij voorkomende,
soortgelijke gevallen kunnen navolgen; want aan kracht daartoe zal het je niet
ontbreken. Maar voordat jullie streng gaan optreden, moet je geen enkele milde
manier onbeproefd laten. Strengheid moet slechts gebruikt worden als de mensen
jullie moedwillig boosaardig bejegenen, jullie vervolgen en van geen verzoenend
woord willen weten.
[7] Geef degene die je om Mijn naam
vervolgen zal voor een beloning van de hoge priesters en hun trawanten, een
strenge vermaning! Als hij zich jullie vermaning aantrekt, laat hem dan in
vrede gaan; als hij zich echter van driemaal vermanen niets aantrekt, dreig hem
dan ernstig! Trekt hij zich van dit dreigement ook niets aan, breng dan het
dreigement ten uitvoer, als waarschuwend voorbeeld voor al degenen die zich
voorgenomen hebben jullie ter wille van aards gewin hardnekkig te achtervolgen!
Maar dit is ook het enige geval waarin jullie streng moeten optreden.’
[8] PETRUS zei: 'Heer wat moeten we
dan aanvangen met iemand die zich de moeite zou nemen ons door leugens en
vleiende woorden te verleiden? Die kwade opzet zouden wij natuurlijk wel meteen
doorzien, maar als wij dat doorhebben en het die persoon voorhouden, en hij ons
toch, ondanks alle plechtige verzekeringen, blijft verleiden, -wat moeten wij
dan met zo iemand beginnen?'
[9] IK zei: 'Maar kunnen jullie nog
steeds niet zo ver doordenken en door vergelijking tot de slotsom komen, dat
het niet aankomt op het middel, maar op het door het middel te bereiken doel
dat een mens, op welke wijze dan ook, bij iemand wil bereiken? Of iemand dat
met zwaard, lans, kettingen of met leugenachtige, vleiende praatjes tracht te
bereiken maakt niets uit; trekt hij zich niets aan van jullie herhaalde
waarschuwing, dan moet hij bedreigd worden, en trekt hij zich ook niets van de
bedreiging aan, dan: moet die aan hem voltrokken worden! Ik denk, dat jullie nu
wel zullen inzien hoe en wanneer er in de ware zin van het woord met alle ernst
moet worden opgetreden.
[10] Maar daarbij moet nog met het
volgende rekening gehouden worden, namelijk: Wanneer ieders tijd komen zal,
zoals binnenkort Mijn tijd zal komen, telt de eigen ernst niet meer, maar dan
moet men zich de ernst van God laten welgevallen, als men geestelijk tot God
wil komen.’
162
Oorzaak en doel van ziektes en lijden
[1] Toen zei EEN VAN DE JOODSE
GRIEKEN: 'Heer, maar waarom kan een mens, die toch al arm en sterfelijk is,
alleen maar via allerlei pijn en lijden tot God komen? Zou dat ook niet zonder
lijden kunnen gebeuren, maar door gezond te leven volgens de erkende wil van
God?'
[2] IK zei: 'Hoe de mens dat wil,
hangt merendeels van hemzelf af. De meeste lichamelijke ziekten zijn zelfs een
gevolg van allerlei zonden die de mens al vanaf zijn jeugd tot aan zijn oude
dag herhaaldelijk, en tenslotte uit een soort gewoonte, heeft begaan. Veel
ziekten van de mensen zijn een erfenis van ouders en voorouders aan hun
kinderen en kindskinderen, omdat reeds de ouders en voorouders gezondigd
hebben. Je kunt God niet de schuld geven als de mensen zichzelf allerlei
ziekten, pijn en lijden bezorgen. Wel zou je tegen Mij kunnen zeggen: ' Als een
mens meteen door God onderwezen is over wat hij moet doen om binnen de juiste
orde op de wereld te leven en te bestaan, en hij handelde en gedroeg zich niet
daarnaar, is het duidelijk zijn eigen schuld als hem allerlei lijden overkomt;
maar als de mens alles uit de natuur moet leren, en door allerlei akelige en
vaak heel nare ervaringen verstandig moet worden, dan is hij niet schuldig aan
zijn lijden, en het betreurenswaardigste schepsel op aarde!'
[3] Ja, zeg Ik Zelf, dat zou de mens
ook beslist zijn, als het zo was! Dat het echter niet zo is, bewijst de
schepping van het eerste mensenpaar in het paradijs, dat vrijwel ononderbroken
door God meer dan honderd jaar lang in van alles onderwezen werd. Bovendien
wekte God in die eerste mensentijd op deze aarde nog voortdurend zieners en
profeten op, die de steeds meer werelds geworden mensen onderwezen en hun de
wil van God openbaarden.
[4] Onder zulke omstandigheden kon
geen mens beweren dat hij van niemand gehoord zou hebben hoe hij volgens Gods
wil moest leven. Maar de mensen cultiveerden hun aardse woonwereld maar al te
gauw, bouwden steden, en maakten het ene prachtige bouwwerk na het andere,
werden zo op hun wereld verliefd, en vergaten door al die wereldse zaken God,
en werden zelfs godloochenaars. Zodra er dan ook een ziener, die door God
opgewekt was, naar zulke mensen toekwam, werd hij alleen maar uitgelachen en
niemand lette op de betekenis van wat hij zei.
[5] Wel, dat soort mensen moest dan
natuurlijk maar door allerlei bittere ervaringen wijs worden, en daaruit
moeizaam voor zichzelf een leefregel opstellen. Deze leefregels, zoals je die
nu bijvoorbeeld bij veel heidenen vindt, waren echter al voor het grootste deel
zonden tegen de ware, goddelijke orde, en daardoor moesten noodzakelijkerwijs
allerlei lichamelijke en geestelijke kwalen schering en inslag worden onder de
mensen.
[6] Als God dan zo'n mensenziel voor
het eeuwige leven wil behouden, moet Hij haar door allerlei lichamelijk lijden
daarbij helpen, en wel door zo'n te sterk aan de wereld gehechte ziel door veellijden
en pijn meer en meer van de wereld los te maken, om te voorkomen dat deze
helemaal naar de materie van de wereld, en dus naar haar dood en gericht, zou
worden toegetrokken en opgeslokt. En kijk, dat is nu de reden waarom op aarde
de mensen zo vaak en zo veellijden moeten!
[7] Maar. ook wij zullen veel moeten
lijden ter wille van de door eigen schuld misvormde mensen. Maar ons lijden zal
niet over ons komen omdat wij geen kennis van de zuiver goddelijke levensorde
zouden hebben of omdat onze daden daarmee in strijd zouden zijn, maar wij
zullen door ons lijden de blinde mensen ziende maken, omdat zij aan ons zullen
kunnen zien hoe weinig waarde wij aan het leven van deze wereld hechten en hoe
groot de waarde van het leven van de ziel moet zijn om daarvoor alle aardse
voordelen af te wijzen. En kijk, daaruit zal dan pas de eigenlijke verlossing
van de mensen van de dood naar het leven bestaan! -Maar genoeg over dit alles!
Omdat nu het middagmaal helemaal gereed is, gaan we weer naar binnen en aan tafel!’
[8] De joodse Grieken konden echter
niet zo goed begrijpen dat ook zij als latere verkondigers van Mijn woord
daarvoor nog moesten lijden, ja zelfs hun leven op het spel zouden moeten
zetten.
[9] Maar IK sprak de bekende woorden
tegen hen: 'Van nu af aan zal ieder die zijn leven liefheeft, het verliezen;
wie het echter veracht en loslaat, zal het voor eeuwig behouden!’
[10] Toen zeiden DE JOODSE GRIEKEN:
'Wat betekent dat? Wie kan dat begrijpen?'
[11] IK zei: 'Dit betekent: Wat zou
een mens er aan hebben als hij met dit aardse leven de hele wereld zou winnen,
maar schade zou lijden aan zijn ziel? Wat kan zo'n mens dan geven om zijn ziel
te verlossen? Daarom moet een mens dit lichamelijke leven alleen maar gebruiken
om daardoor het eeuwige leven van de ziel te winnen. Als een mens zijn
lichamelijke leven met in de eerste plaats daarvoor gebruikt, is het zijn eigen
schuld dat hij h.et leven van zijn ziel verspeelt, of het minstens zodanig
verzwakt dat de ziel later aan gene zijde vaak een zeer lange tijd nodig heeft
om zo ver tot zichzelf in te keren, dat zij in een wat lichter en beter
geestesleven over kan gaan. Want zolang een ziel nog met enige liefde aan haar
lichamelijke leven en de voordelen daarvan hangt, kan zij in haar geest niet
volledig wedergeboren worden; een ziel die echter niet volledig in haar geest
wedergeboren is, kan ook al die tijd niet in het ware rijk van God binnen gaan,
omdat daarin geen atoom van iets materieels kan bestaan. Nu weten jullie
genoeg, laten we dus naar binnen gaan!’
[12] We gingen nu naar binnen en
nuttigden het goed toebereide middagmaal en tijdens het eten werd er maar
weinig gesproken.
163
Het lot van zelfmoordenaars
De
leer verkondigen zonder het goede voorbeeld te geven is nutteloos
Geloof
zonder werken is dood
[1] Na de maaltijd stond echter EEN
OUDSTE van de genoemde joodse Grieken op en zei tegen Mij: 'Heer, ik heb er
tijdens het eten diep over nagedacht datje het lichamelijke leven helemaal niet
moet liefhebben maar veeleer moet verachten en loslaten, om daardoor het leven
van de ziel te verkrijgen en te behouden! Dat is me nu wel tamelijk duidelijk
geworden; maar er blijft toch nog een punt over dat ik nog niet helemaal
begrijp. Er zijn ook mensen die ware aartsvijanden van hun eigen leven zijn, en
zichzelf doden als zij daar om de een of andere reden genoeg van krijgen. Die
zouden dan toch zeker het leven van de ziel moeten verkrijgen! - Wat zegt U
daar over?'
[2] IK zei: 'Heeft God hun dan het
lichamelijke leven gegeven om te vernietigen?! Het leven van het lichaam is het
middel dat God de mens gegeven heeft waardoor hij het leven van de ziel voor
eeuwig kan en moet verkrijgen. Als hij echter het middel van te voren
vernietigt, hoe moet hij dan het leven van zijn ziel behouden en eigenlijk
eerst verkrijgen? Als een wever eerst zijn weefstoel stuk maakt en vernietigt,
hoe kan hij dan daarna zijn linnen weven? Ik zegje: Zelfmoordenaars
-uitgezonderd waanzinnigen -zullen moeilijk ooit of ook helemaal nooit het
rijk van het eeuwige leven bezitten! Want als iemand eenmaal zo'n vijand van
zijn leven is, heeft hij geen liefde voor het leven; een leven zonder liefde is
echter geen leven, maar de dood. -Weetje nu waar je aan toe bent?'
[3] DE JOODSE GRIEK zei: 'Ja, Heer en
Meester, nu is het mij duidelijk, en het zal voor mij ook een hoofdthema van Uw
leer zijn, dat de mensen niet genoeg gepreekt kan worden!’
[4] IK zei: 'Heel goed, - maar vóór
alles moet de prediker zelf helemaal volgens de orde zijn, alvorens hij iemand
anders onderricht geeft; want anders is het onderricht zonder inhoud en laat
het ook bij de leerling niets achter. Als iemand zelf ijverig doet wat hij
leert, zullen ook zijn leerlingen zich inspannen om net zo volmaakt te worden
als hun meester. Als de leerlingen echter meteen al hier en daar gebreken en
onvolkomenheden aan hun meester ontdekken, zullen zij ook al gauw minder
ijverig worden en tenslotte zeggen: 'De meester is zelf een stumper, - wat zal
er van ons terechtkomen?!' En Ik zeg jullie: De leerlingen zullen zo'n meester
al gauw de rug toekeren; want een stumper zijn is altijd iets alledaags en
behoort nooit tot de sfeer van de kunst, en nog minder tot de sfeer der
wijsheid. Daarom moeten jullie eerst zelf in alles volmaakt zijn, dat wil
zeggen, in de leer en het toepassen daarvan, omdat jullie anders niet in staat
zouden zijn ware verkondigers van Mijn evangelie te zijn.
[5] Stel dat er ergens nog een oude
heldenschool bestond, waarin de sterkste en moedigste mensen tot oorlogshelden
opgeleid werden. De meester zou bij hen vooral de nadruk leggen op de
doodsverachting en zeggen dat een laf mens, die de dood vreest, nooit een echte
held kan worden. Als het dan echter op een serieuze proef aan zou komen,
waarbij de heldenmeester aan zijn leerlingen zou moeten tonen hoe men de dood
koelbloedig tegemoet moet treden, en hij zou dan aarzelen en tenslotte zelf op
de vlucht slaan, -zou dat zijn heldenleerlingen dan tot ware moed aansporen?
Beslist niet, want de leerlingen zouden denken: ' Ach, hij wil ons alleen maar
met goedgekozen woorden doodsverachting aanpraten; maar als het er op aankomt,
is hij honderdmaal banger voor de dood dan de bangste van ons! Hij kan maar
beter lafaards in plaats van helden opleiden!’
[6] Heel andere reacties zal de
heldenmeester oproepen als hij ten aanschouwe van zijn leerlingen een gevecht
aangaat met een leeuw, en deze door zijn kracht en behendigheid overwint en in
het stof laat bijten. Dan zullen zijn leerlingen hem bewonderen en bij zichzelf
steeds meer zin krijgen om zo gauw mogelijk ook zo'n gevecht aan te gaan. En de
spreuk blijft steeds waar, dat alleen de geest van de daad leven brengt, de
dode letter van het woord slechts doodt. Want wat zelfdood is, kan als zodanig
geen leven schenken, maar de geest die door de levende daad aan de dag treedt,
maakt alles levend.
[7] Ik zeg jullie: Niet zij zullen het
rijk van God binnengaan die tegen Mij zullen zeggen: 'Heer, Heer!' maar alleen
zij die de erkende wil van Mijn Vader in de hemel zullen doen! Het is niet
genoeg dat iemand gelooft dat Ik Christus, de Gezalfde van God ben, maar hij
moet ook doen wat Ik geleerd heb, anders heeft zijn geloof geen zin; want
zonder de werken is het grootste geloof dood en geeft aan geen enkele ziel het
eeuwige leven. -Besef dat allen goed en handel daarnaar, dan zullen jullie
leven!’
[8] Na deze les van Mij vroeg niemand
meer iets, want zij hadden allen genoeg om over na te denken en onder elkaar te
bespreken.
164
Lazarus' houding ten opzichte van de tempel
Ergernis
en de schadelijke gevolgen ervan
[1] Ik ging met Lazarus en zijn beide zusters
naar buiten. Toen wij op de grote binnenplaats kwamen, merkten de grote honden
dat onbekenden de plaats Bethanië naderden, en zij renden luid blaffend naar de
poort van de grote binnenplaats, en Lazarus vroeg Mij, wat dat te betekenen
had.
[2] IK zei tegen hem: 'Enkele Joden en
een paar oude Farizeeën, die vandaag niets te doen hadden, wilden je bezoeken
en je tevens voor Mij waarschuwen; maar ze doen dat alleen maar om van jou te
weten te komen of ik Mij soms bij jou bevind, of waar Ik bij jou vandaan
eventueel naar toe ben gegaan. En kijk, de honden merken precies dat het geen
vrienden van jou en Mij zijn, en rennen daarom naar de poorten om te zorgen dat
die Joden en Farizeeën snel terug gaan! Want zodra degenen die komen ook maar
van verre deze dieren in het vizier krijgen, zullen zij ogenblikkelijk omkeren
en zo snel hun voeten hen kunnen dragen er vandoor gaan. Daarna zullen de
honden ook weer heel rustig terugkomen.
[3] Wij gingen toen in dezelfde richting
als de honden.Nog maar nauwelijks hadden we de poort bereikt, of we zagen ook
al een zwarte groep mensen. De honden verlieten onder geweldig geblaf de poort
en renden in woeste vaart de komenden tegemoet. Maar toen die de honden in de
gaten kregen, keerden zij pijlsnel om en gingen er als razenden vandoor .
[4] Toen zij zagen dat ze niet meer
door de honden achtervolgd werden, begonnen zij langzamer te lopen en zij waren
erg boos op Lazarus, die zich nu al door verscheurende beesten liet bewaken om
zichzelf en zijn huis te beschermen tegen de bezoeken van de mannen van de
tempel; maar hij moest het geduld van de tempel niet op de spits drijven,
anders zou het hem nog heel slecht vergaan. Waar hij nu toch die beesten
vandaan gehaald mocht hebben? En zo mopperden zij tot ze in Jeruzalem waren;
maar thuis zeiden zij niets) omdat zij zich schaamden voor honden op de vlucht
geslagen te zijn.
[5] Toen Ik dat aan Lazarus meedeelde,
vroeg hij Mij, wat hij in het uiterste geval van de tempeldienaren te vrezen
had.
[6] IK zei tegen hem: 'Helemaal niets;
want als zij je iets zouden willen doen, sta je immers onder het Romeinse
recht, en daar heb je wereldrechtelijke bescherming genoeg aan omdat juist
deze plaats al sinds meer dan vijftig jaar geheel onder het uitsluitende gezag
van de Romeinen staat. Ja, als dat niet zo was, zouden de tempeldienaren je wel
heel anders hebben aangepakt; maar zo hebben zij geen recht. Zij proberen
alleen jou, als Jood, op deze manier in hun voordeel uit te buiten, en uiten
tegenover jou alleen maar loze bedreigingen; maar in werkelijkheid kunnen ze je
niets doen. Je verplichtingen kom je altijd gewetensvol na en dus kunnen zij
ook niets reëels tegen je inbrengen. Dat is dan ook de voornaamste reden waarom
zij zo boos zijn op jou.
[7] Zij weten maar al te goed dat jij
de rijkste man van heel Judea bent, omdat jouw bezittingen als zodanig reeds
een klein land vormen, en geheel onder de Romeinse jurisdictie staan. Zij
hebben dus geen recht om je belasting op te leggen en dat is hun een gruwel.
Zij zouden het graag zo willen aanleggen, dat jij je los maakt van de Romeinen
en je dan tot zuivere onderdaan van de tempel verklaart. Omdat jij dat echter
ondanks al hun opdringerigheid niet doet, vallen ze je overal op je bezit
lastig, ruien je bedienden op, en doen stiekem nu weer dit, dan weer dat aan.
Maar van nu af aan ben je beveiligd; en dus mogen ze heimelijk nog zo kwaad op
je zijn, ze kunnen je toch niets doen, -en daarom kun je van nu af aan volkomen
gerust zijn!’
[8] LAZARUS zei: 'Heer, ik dank U voor
uw goede uitleg! Ik voel me nu erg gerustgesteld, en heus, ik adem nu weer
vrijer; maar ik vind het toch nog erg onplezierig dat ik nu tegen mezelf moet
zeggen: 'Je hebt als mens altijd volgens je beste weten en geweten heel
bereidwillig al het mogelijke gedaan wat men ook maar met de schijn van
wettigheid van je verlangd heeft, en bovendien heb je nog openlijk en verborgen
uit goedhartigheid heel veel goeds gedaan, wat men nooit van je had kunnen
verlangen, -en daarvoor word je nu door die ellendige tempeldienaren nog
gehaat!' Ach, Heer, dat wordt me echt te erg!
[9] Die ellendige schepsels willen
alles alleen maar zelf bezitten en houden er absoluut geen rekening mee dat ik,
om de tempel zijn verplichte kosten voor het onderhoud van de armen te
besparen, jaarlijks minstens duizend armen helemaal onderhoud en bovendien nog
ieder jaar een heel behoorlijk bedrag in hun buidel stop. Ik heb de tempel ook
al veel grote giften gegeven, -en dat alles telt bij die ellendelingen niet
mee! In plaats daarvan proberen zij nu bovendien nog om mij helemaal te gronde
te richten, wat zij zelfs op een sabbat ogenblikkelijk zouden doen als hun dat
mogelijk was! Ja, Heer, ik weet maar al te goed dat ze mij niets kunnen doen,
maar het ergert me toch ontzettend dat deze ellendelingen mij nu nog haten,
terwijl ik hun toch zoveel diensten heb bewezen!'
[10] IK zei: 'Maar kijk dan eens naar
Mij! Heb Ik niet deze aarde en Zon, maan en alle sterren geschapen? Verzorg Ik
niet voortdurend de aarde, opdat zij allerlei soorten voedsel voor alle
schepselen voortbrengt? Zorg Ik niet voor het leven van ieder mens? Ik heb deze
aarde voorbestemd voor het kweken van Mijn kinderen, Ik ben nu Zelf volgens
alle bekende voorspellingen op deze aarde gekomen om Mij door woord en daad als
Heer van hemel en aarde in de gedaante van een mens te tonen, om hen daardoor
Zelf zodanig onderricht te geven dat zij waarachtig Mijn evenbeeld worden. En
wat doen deze tempelhelden? Zij haten Mij, vervolgen Mij en ieder die in Mij
gelooft, omdat Ik hun toon dat hun daden slecht zijn. Zij proberen Mij
voortdurend te doden en weldra zal de tijd komen dat Ik Zelf zal toelaten dat
zij ook die gruweldaad aan Mij begaan. En kijk, Ik voel geen ergernis over hen
in Mij! Aan gene zijde zal Ik echter ook eeuwig Heer blijven, en hun zal daar
zeker vergolden worden wat zij hier doen!
[11] Omdat Ik als de Oereerste en als
de enige, grootste weldoener van de mensen Mij daarover echter niet erger, moet
jij je ook niet aan hen ergeren, want vergeleken bij Mij heb je voor hen iets
heel gerings gedaan! Kijk eens naar die steen, hier op de weg voor ons! Wie
zorgt er voor dat hij blijft wat hij is, -buiten Mij? Als Ik op dit ogenblik
Mijn wil, die hem in stand houdt, terugtrek, bestaat hij niet meer als materie,
maar gaat hij over in zijn geestelijk specifieke toestand, dus terug in de
sfeer van Mijn oerideeën, en datzelfde zou Ik ook ogenblikkelijk met de hele
aarde kunnen doen als de daden van haar bewoners Mij zouden kunnen ergeren.
Omdat deze Mij echter niet ergeren en nooit kunnen ergeren, blijft alles
bestaan en laat Ik Mijn zon om het even schijnen over goeden en kwaden,
rechtvaardigen en onrechtvaardigen. Pas aan gene zijde zullen de grote
verschillen aan de dag treden, en ieder zal zijn rechter in zich dragen.
[12] Wil je echter aan gene zijde
volledig bij Mij zijn, dan moet je ook daarin aan Mij gelijk zijn dat je je
over niemand ergert. Wie Mij navolgt, moet Mij in alles navolgen, omdat hij
anders niet volledig Mijn leerling is.
[13] Daar komt nog iets bij, namelijk,
dat ergernis helemaal niet bevorderlijk is voor je noodzakelijke, lichamelijke
gezondheid; want daardoor ontstaat er te veel gal, en die verpest het bloed en
brengt het menselijk leven ieder ogenblik in gevaar. Hoedje dus ook in dit
opzicht met name voor te grote ergernis, omdat je anders al gauw je lichamelijk
leven kwijt zou raken! Bedenk dat alles goed, dan zul je ook niet bang hoeven
te zijn voor lichamelijke kwalen!'
165
Invloeden van geesten en de vrije wil van de mens
De
bestemming van de zielen van dieren
[1] LAZARUS zei: 'Ja, Heer, dat zie ik
nu maar al te goed in, maar ik kan U toch niet helemaal verzekeren dat ik mij,
zelfs als ik me dat zo goed mogelijk voorneem, bij gelijksoortige, nare
gevallen niet weer zal ergeren, want ergeren is mij al tot een tweede natuur
geworden. Zelfs met de beste wil kan ik geen onrecht verdragen!
[2] Maar op deze aarde zie je
merkwaardige dingen: Ieder mens weet dat hij eenmaal moet sterven en al het
tijdelijke moet loslaten; hij kent de wetten van de goddelijke orde en de
goddelijke wil; hij heeft inzicht en verstand om het onware te onderscheiden
van het ware, het kwade van het goede, het recht van het onrecht en de nacht
van de dag; hij weet deels uit openbaringen en deels vaak uit zelf
meegemaakte, verlichte momenten -, dat de ziel na de dood van het lichaam
voortleeft in dezelfde vorm waarin zij op aarde belichaamd was en geleefd
heeft; en toch streeft hij alleen maar naar de dode, aardse goederen, keert de
goddelijke wetten bewust de rug toe, treedt al het juiste, goede en ware met
voeten, haat alles behalve zichzelf, en begaat de ene doodzonde na de andere;
hij hoereert, pleegt echtbreuk, bedriegt, steelt, rooft en moordt, en God
betekent niets voor hem! Ja, dan vraagje je toch af hoe het mogelijk is dat God
dat kan toelaten!
[3] Als een mens dat allemaal uit
eigen vrije wil doet, is hij toch wel erger dan de satan en al zijn duivels,
waarover de Schrift herhaaldelijk spreekt; wordt hij echter net als Saulus door
een boze geest tot al het kwade aangedreven, zodat hij onmogelijk iets goeds
kan doen terwijl hij toch het goede en ware inziet en als zodanig erkent, dan
is hij op zichzelf, omdat hij door onzichtbare krachten gedwongen wordt, toch
zeker duidelijk onschuldig, en de schuld ligt dan bij de kwade verleider en ten
dele -eerlijk gezegd - ook bij Hem die deze verzoeking voor de arme, zwakke
mens toelaat. Want tegen een zichtbare vijand kan men zich op allerlei wijzen
beschermen, maar wie kan zich tegen een onzichtbare vijand beschermen en
daarmee een beslissende strijd aangaan, als die als geest de mens totaal
gevangen kan nemen en zelfs op de menselijke wil een geweldige druk kan
uitoefenen? - Kijk, Heer, dat zijn merkwaardige zaken, die zelfs de
verstandigste en beste mens niet thuis kan brengen!
[4] Als de mens zonder enige kwade
invloed van iemand anders, puur uit eigen vrije wil het kwade doet, dan vind ik
hem een afschuwwekkend zondaar, die als zodanig uit alle goede gemeenten
verwijderd moet worden -want zo'n onmens verdient naar mijn oordeel zeker voor
eeuwig niets beters, als hij zijn leven niet serieus in alle opzichten
verbetert -, maar wie kan iemand die door een duivel verleid is, veroordelen?!
Zo'n veroordeling zou voor mij hetzelfde zijn als het straffen van iemand die een
gevaarlijke ziekte gekregen heeft. -Heer, leg Mij ook dat eens goed uit!'
[5] IK zei: 'Ja, beste broeder, jouw
oordeel over deze zaak bevat veel goeds, en Ik kan niet tegen je zeggen: 'Kijk,
nu heb je onjuist geoordeeld!'; maar toch ligt de zaak aanmerkelijk anders, en
daarom zit je er met je oordeel helemaal naast!
[6] Op een wereld waar het er om gaat
dat de mensen tot volmaakte kinderen Gods opgevoed worden, moeten zij behalve
een vrije wil en een helder verstand, ook door God gegeven wetten hebben waarin
Gods wil duidelijk naar voren komt, en hun wil moet die wetten aanvaarden en
toepassen. Maar hoe zouden zij dat kunnen als er zich in hen ook geen even
krachtige prikkel zou bevinden om die wetten niet te houden?
[7] Pas deze tegengestelde prikkel verschaft
de menselijke wil immers volmaakte vrijheid en geeft hem ook de volledige
kracht om haar te weerstaan en de gekende wil van God daarvoor in de plaats te
zetten.
[8] Ik zeg je: Een mens die in
zichzelf niet volledig het vermogen heeft een complete duivel te worden, kan
ook nooit een volledig op God gelijkend kind van God worden.
[9] Zou de oneindigheid van de ruimte
nog wel een oneindigheid zijn als deze een of andere beperking had, of zou God
wel volkomen almachtig zijn als het Hem onmogelijk zou zijn ook maar het
kleinste ding te scheppen? Of is God minder God omdat Hij naast heilzame
kruiden ook schadelijke, giftige planten geschapen heeft, en omdat Hij het vele
onkruid net als de tarwe van zaad voorzag, zodat het evenals de edele planten
voort kan woekeren?
[10] Kijk, zoals in God Zelf geen
enkele beperking kan optreden, in wat voor vorm dan ook, -noch naar boven noch
naar beneden -, evenzo kan en mag er ook in de mens, waaruit een echt kind van
God moet ontstaan, nooit enige beperking optreden -noch naar boven noch naar
beneden -; want met zo'n beperking zou de mens geen mens meer zijn, maar
slechts een meer intelligent dier, wiens wil alleen maar in zoverre enige
schijn van vrijheid heeft, dat het dier daardoor juist tot die bezigheid wordt
gedreven waarvoor het de instinctmatige mogelijkheid bezit, -maar ook eeuwig
geen haar meer dan dat!
[11] Uit een eenvoudige dierenziel kan
echter nooit een mensenziel ontstaan, en daarom zegt men ook dat de dierenziel
met het dier sterft, wat echter natuurlijk alleen maar zo begrepen moet
worden, dat een dierenziel na de dood van het dier, bijvoorbeeld van een os,
volledig ophoudt met de ziel van een os te zijn, omdat zij zich bij het
verlaten van het dierenlichaam meteen met nog heel veel andere vrije dierenzielen
tot een nieuwe, volmaaktere ziel verenigt, zich gedurende enige tijd kwalificeert
als mensenziel en vervolgens in een mensenlichaam tijdens de verwekking
opgenomen kan worden, -een oude wetenschap, die bij de oervaders heel duidelijk
en volkomen gebruikelijk was en bij de boven Indiërs nog heden ten dage veel
voorkomt.
[12] Maar om daar nu nog verder over
te praten, zou nutteloos zijn, omdat het volkomen voldoende is als de mens
beseft dat hij mens is, en daardoor God als zijn Schepper, Weldoener en
uiteindelijk als zijn enig ware Vader erkent, aan Wie hij als mens in zijn
geest volledig in alles gelijk moet en ook kan worden, als hij maar wil. Zeg
Mij nu eens of je dat alles goed begrepen hebt!’
[13] LAZARUS zei: 'Ja, Heer en Meester
van eeuwigheid! -Maar de avond begint nu al aardig te vallen. Wat zou U ervan
zeggen als wij weer naar binnen gingen?'
[14] IK zei: 'Laten we dat doen! Maar
zeg de leerlingen niets over alles wat wij hier onder elkaar besproken hebben;
want zij weten heel veel over die zaken, en daarom is het helemaal niet nodig
hun dat weer te vertellen. Wij zullen nu vannacht nog een klein schouwspel
beleven, maar dat zal niet angstwekkend zijn; daarom moet je ook niet bang zijn
wanneer het zich voordoet. Maar nu gaan we, anders worden we gehaald, want je
zusters hebben het avondmaal al klaar!’
166
Wat meteoren en kometen eigenlijk zijn
[1] We gingen naar huis, en toen we
nog ongeveer dertig passen te gaan hadden, vloog er een grote vurige meteoor
vanuit het noorden precies over onze hoofden naar het zuiden en wel met zo'n
snelheid dat hij van horizon tot horizon nauwelijks. enkele ogenblikken nodig
had om die afstand, die minstens vierhonderd uur gaans bedroeg, af te leggen.
[2] Toen zei LAZARUS die aan zulke
verschijnselen nog enige bijgelovige waarde hechtte, met een zekere opwinding
tegen Mij: 'Heer, dat betekent niets goeds!’
[3] IK zei: 'Waarom dan? Waarom zou
dat dan op iets kwaads duiden?'
[4] LAZARUS zei: 'Een heel oude
volkssage verklaart dergelijke verschijnselen als volgt: Wanneer er ergens op
aarde een groot booswicht sterft, grijpen zeven van de allerergste duivels zijn
ziel en sleuren die door de lucht. Van pure schrik, angst en pijn laat deze
alles los en omdat die ziel nu eenmaal tot de onderste hel behoort, bestaat
alles wat zij in haar angst loslaat natuurlijk uit vuur. Zulk duivels en hels
afval verpest echter de lucht, en waar soms een deel ervan op aarde valt,
gebeurt dan ook het ene ongeluk na het andere, en er zijn heel wat offers en
gebeden voor nodig om zo'n plaats van ongeluk te zuiveren. - Zo luidt de oude
volkssage. Ik geloof dat weliswaar niet zonder meer; maar het is toch vreemd
dat zoveel dingen, die men als kind in zekere zin met de moedermelk heeft
binnengekregen, niet zo gemakkelijk helemaal uit een mens te verwijderen zijn.
Er blijft altijd een soort geloof daaraan hangen, dat van tijd tot tijd bij
zulke overigens helemaal onbegrijpelijke verschijnselen weer vernieuwd wordt en
het gemoed met vrees en angst vervult. - Zegt U nu eens, o Heer, wat daarvan
waar is!’
[5] IK zei: 'Die oude sage bevat niet
de minste waarheid; maar het verschijnsel zelf, dat heel natuurlijk is, moet
waar zijn, omdat het anders nooit op zou treden. Wat het verschijnsel als
zodanig voorstelt, zal Ik je in de praktijk laten zien. Let nu dus op!
[6] Kijk, daar ligt een steen! Als
iemand door middel van een buitengewone kracht in staat zou zijn deze steen zo
krachtig door de lucht te slingeren dat hij binnen een ogenblik honderd uur ver
kwam, dan zou hij door de sterke wrijving met de luchtmassa ogenblikkelijk zo
gloeiend worden als vloeibaar erts. Maar ook de lucht waar de steen doorheen
zou snijden zou gloeiend worden en achter de weggeslingerde, vliegende steen
een gloeiend uitziend spoor vormen, dat echter snel af zou koelen en
verdwijnen, - net zoals jij dat bij de zoëven voorbijvliegende meteoor hebt
gezien. Zo' n spoor is dan geen afval van een zich in de klauwen van de duivel
bevindende ziel, maar alleen de door de zeer snelle vlucht van de steen
gloeiend gemaakte lucht. Om je het echter nog gemakkelijker te laten begrijpen,
zal Ik nu deze steen nemen en hem door de kracht van Mijn wil met grote
snelheid rond laten vliegen en hem dan weer hierheen leiden, waardoor jij dan
helemaal bevrijd zult zijn van je oude kindergeloof'
[7] Toen tilde Ik de ongeveer tien
pond zware steen op en liet hem bliksemsnel gedurende enkele ogenblikken in
grote kringen door de lucht gaan, zodat hij nog meer licht afgaf dan de eerdere
volkomen natuurlijke meteoor, en toen hij voor ons neerviel, was hij nog zo
gloeiend als gesmolten erts en straalde hij een grote, nauwelijks te verdragen
hitte uit; en als men er hout op zou leggen, zou het meteen in brand vliegen.
Dat verbaasde Lazarus toen.
[8] En IK zei op
gemoedelijke toon tegen hem: 'Kijk, broeder, daar heb je nu jouw door zeven
aartsduivels gedragen ziel van een booswicht! Binnen enkele uren zal zij wel
weer helemaal afgekoeld zijn.
[9] Maar heb je dan nog nooit bij
jezelf gedacht, dat het priesterdom altijd al alle buitengewone
natuurverschijnselen bij het domme volk in zijn voordeel wist uit te buiten?!
Maans en zonsverduisteringen, kometen, zware stormen en grote vurige
verschijnselen in de lucht en nog andere zeldzame verschijnselen legde het uit
als buitengewone, slechte voortekenen uit de hemelen en het schreef meteen
veel gebeden en offers voor. Dat werd aan kinderen reeds bijgebracht, en als
dan zo'n verschijnsel plaats vond, liep het angstig gemaakte volk meteen naar
de priesters, die dan voorschreven wat hun het meeste voordeel bracht. - Nu,
broeder, vraag Ik je, of je deze stekel niet herkent!'
[10] LAZARUS zei: 'Ja, nu onderken ik
dat natuurlijk wel; maar vroeger was dat voor mij immers niet mogelijk. Maar
deze priesters zijn toch wel echte doortrapte duivels! Wel, ik dank U, o Heer,
voor deze uitleg; want pas nu is het mij duidelijk hoe ik over deze zwarte
volksbedriegers moet denken. -Maar kometen zijn toch serieus voorboden van
oorlogen?'
[11] IK zei: 'Dat zijn ze - en dat zijn ze niet! Ze zijn het, omdat het
volk dat gelooft, en door de engelen wordt ook dat teken, dat op zichzelf heel
onschuldig is, gebruikt om losbandige mensen het toelaten van een gericht aan
te zeggen. Als de mensen daarna geloven en boete doen, zal er na een komeet
geen oorlog volgen; verbeteren zij zich echter niet, dan zal de oorlog niet
uitblijven, die altijd de voorloper is van allerlei daarop volgend nog groter
onheil dan de oorlog zelf.
[12] Op zichzelf zijn kometen niets
anders dan aarden in wording, die zich langzaam maar zeker volgens het
goddelijke plan ontwikkelen tot datgene wat zij moeten worden, -en dan zijn het
geen voorboden van oorlog.
[13] Nu meen je weliswaar, dat God een
wereld ook in een oogwenk zou kunnen scheppen. O ja, dat zou Hij heel goed
kunnen; maar dan zou er in God geen orde zijn en ook niet in het zo plotseling
ontstane geschapene. Maar God schept een wereld volgens Zijn orde, en daar
ontstaat het een na het ander, en zo ontstaat een volmaakte eenheid uit de
talloze veelheid van de goddelijke gedachten en ideeën.
[14] Zo'n komeet is ook een groot
gericht in wording voor een bepaald soort geesten. Die moeten langzaam maar
zeker steeds inniger en inniger samengaan, zodat zij in ruimte en tijd
uiteindelijk een bonte, stoffelijke massa vormen. Deze vorming van zichtbare,
vaste massa noemen wij de omhulling van de geestelijke potenties, en deze
omhulling is het eigenlijke gericht waaruit dan na lange tijd de in het gericht
gevangen gehouden geesten hun zelfstandige levensvrijheid kunnen bereiken. En
omdat kometen dus gerichten in wording zijn, hebben zij ook deze invloed als
zij dichter bij een reeds lang bestaande aarde komen, of wordt door Gods
engelen deze invloed ook voor een oude aarde gebruikt, omdat deze invloed daar
een gericht opwekt en met name de mensen tegen elkaar opzet, - natuurlijk
alleen maar als het noodzakelijk is, dat wil zeggen, wanneer de mensen God
totaal beginnen te vergeten en zichzelf voor goden aanzien. -Nu weetje dan ook
watje van kometen moet denken, en dus kunnen we nu deze plaats wel verlaten. Of
wil je eerst nog iets vragen?'
[15] LAZARUS zei: 'Heer, nog slechts
twee kleine dingen; want ook al weet ik.nu. door Uw goedheid dat wat ik weet,
ik zou ik dat beetje er toch nog bij willen weten om mijn kennis wat af te
ronden! Die twee kleine dingen zijn, dat ik in de eerste plaats van U nog zou
willen horen waar de volkomen natuurlijke meteoren vandaan komen, wie ze met
zo'n onmetelijke kracht de lucht in slingert, en in de tweede plaats waar de
kometen heengaan als zij langzaam maar zeker uit het zicht verdwijnen.’
[16] IK zei: 'Meteoren hebben
tweeërlei oorsprong. Het kan uitgeworpen materiaal van de zon zijn; want de zon
is een duizendmaal duizend maal grotere aarde dan deze waarop wij staan. Aan
haar oppervlakte vinden dan ook zo nu en dan verhoudingsgewijs grotere en
heftiger uitbarstingen plaats dan op deze aarde. Bij zulke uitbarstingen worden
altijd een groot aantal grotere en kleinere, hardere en vaak ook zachtere
massa's met een voor jou volledig onbegrijpelijke kracht in het wijde heelal
naar buiten geslingerd, en daarvan komen er ook steeds een aantal in de buurt
van deze aarde. En zodra zij enigszins binnen de sfeer van de lucht van deze
aarde komen, beginnen zij te gloeien en worden als vallende sterren zichtbaar.
En dringen zij te diep door in de dichtere luchtmassa van de aarde, dan worden
zij in hun snelheid afgeremd en door hun zwaarte door deze aarde aangetrokken,
en dan vallen zij ook heel natuurlijk op de bodem van deze aarde, hetzij op het
droge of in het water, dat op deze aarde aanmerkelijk meer ruimte beslaat.
[17] Dat is dus de ene en meest
voorkomende soort van de op deze aarde voorkomende meteoren. Een ander en
zeldzamer soort meteoren zoals die van daarnet er een was, ontstaat echter hier
op aarde zelf. Temidden van het grote aantal bergen op onze aarde zijn er ook
die in verbinding staan met het binnenste van de aarde en door bepaalde grote
organen voortdurend gevoed worden. Deze voeding gaat langzaam maar zeker steeds
meer gisten, waardoor inwendige grote holle ruimten opgevuld worden met gassen,
die gemakkelijk ontbranden wanneer zij te veel onder druk komen te staan. Als
zich zo'n inwendige ontbranding voordoet, verwoesten de brandende gassen de
minder vaste delen van de berg, breken er als laaiende vuurmassa's doorheen en
sleuren de losse stukken mee en slingeren die -net als die we eerder zagen -dan
met overeenkomstige, Immense kracht hetzij recht omhoog, of vaak ook in de een
of andere richting schuin over de aarde, soms tot op enkele uren afstand van de
plaats van hun ontstaan. Daar vallen zij dan naar beneden zonder de aarde
daardoor enige schade te berokkenen.
[18] Tot ver in de omgeving van een
vuurspuwende berg zul je zulke verschijnselen vaak van heel dichtbij te zien
krijgen; maar van de bergen uit de Kaukasus komen alleen maar die stukken
hierheen, die toevallig tijdens de uitbarsting zo'n richting krijgen dat zij
hier moeten belanden, en ook moeten zij met voldoende kracht uitgeworpen zijn.
Bovendien moesten zij zich ook reeds bij het uitwerpen in gloeiende toestand
bevonden hebben, waardoor zij gemakkelijker de weerstand van de lucht, die hen
hindert in hun snelle vlucht, konden overwinnen, omdat deze door hun hitte
ogenblikkelijk verdund werd en daardoor hun vlucht minder belemmerde dan koude
en daarom dichtere lucht.
[19] En nu heb Ik je deze zaak
helemaal op natuurlijke wijze, volgens wereldse begrippen uitgelegd, en daarmee
kun je heel tevreden zijn. Een diepere, geheel geestelijke uitleg daarvan kan
Ik je nu niet geven, omdat je die niet zou begrijpen; wanneer Ik echter de
geest der waarheid over jullie allen zal zenden, zal deze jullie ook in alle
wijsheid binnenleiden. Maar nu is het ook al de hoogste tijd in huis te gaan.
Kijk, de beide zusters komen ons al halen!’
[20] Pas toen gingen wij naar binnen,
namen meteen aan tafel plaats en aten en dronken opgewekt.
[21] Wel vroegen een paar leerlingen
ons wat wij zo lang buiten hadden gedaan.
[22] En IK zei: 'Dat wat jullie niet
gedaan hebben; en het was dan ook belangrijker dan jullie woordenstrijd over de
vage persoonlijkheid of onpersoonlijkheid van Beëlzebub. Maar eet en drink nu,
opdat jullie morgen kracht hebben om opgewassen te zijn tegen een hete dag!’
[23] Daarop vroeg niemand meer iets,
en ieder at en dronk wat voor hem stond.
167
Lazarus wordt eigenaar van een oliebron
[1] Toen echter het avondmaal voorbij
was en de ene leerling na de andere door slaap overmand werd, zei IK: ' Maar
kunnen jullie dan nog niet even wachten met slapen?'
[2] PETRUS zei: 'Ik weet het echt zelf
niet waarom wij vandaag - en wel nu na de maaltijd - door zo'n erge slaap
overmand worden, terwijl wij toch bijna de hele dag meer gerust dan gewerkt
hebben!’
[3] IK zei: 'Wees daaróm steeds in
Mijn naam bezig, dan zullen jullie veel minder slaperig zijn!’
[4] Terwijl
Ik nog sprak, klonk er een harde knal alsof vlakbij de bliksem was ingeslagen.
De muren trilden en de deur van de kamer ging open en slingerde heen en weer.
Toen hadden de leerlingen opeens helemaal geen slaap meer, en allen wilden naar
buiten om te onderzoeken wat daar wel gebeurd mocht zijn.
[5] Maar Ik hield hen tegen en zei
tegen hen: 'Het is nu niet veilig om naar buiten te gaan! Er is een belangrijke
naftabron hier vlakbij, maar toch nog tamelijk diep onder de grond. Boven de
bron bevindt zich een grote, naar alle kanten stevig gesloten ruimte. In het
onderste deel is hij, vanwege een vuurader die zich in de buurt bevindt, bijna
gloeiend en er heerst daarom in deze ruimte voortdurend een buitengewoon grote
hitte, die maakt dat de nafta van de in deze ruimte uitmondende bron meteen
verdampt en zo de hele ruimte met naftadamp vult. Wanneer de verdamping niet
zo sterk is, wordt de damp door de steenmassa's opgezogen die de holle ruimte
omringen. Als zo nu en dan echter die bepaalde steenwand gloeiender wordt,
veroorzaakt dat ook een grotere verdamping van de nafta. De stenen wanden
kunnen zo'n grote toevoer dan niet volledig opnemen en dan loopt de spanning
van de naftadamp in de grote holle ruimte steeds meer op, die dan met name bij
de gloeiend hete rotswanden te veel druk uitoefent en wrijving veroorzaakt en
daardoor gemakkelijk ontbrandt.
[6] En kijk, zo'n onderaardse
activiteit van de natuurgeesten heeft zojuist plaatsgevonden. Dat was echter
heel gunstig, want door deze ontbranding van de naftadamp is de steenkorst van
twintig manshoogten dikte opengebarsten en jij, Lazarus, krijgt daardoor een
zeer royale naftaoogst. Het openspringen van de grot is zo goed verlopen, datje
heel gemakkelijk bij de eigenlijke naftabron kunt komen en met geringe moeite
dagelijks ongeveer honderd pond kunt winnen.
[7] Hoe algemeen bekend en gezocht
naftaolie is, weet je wel, en zo heb je nu een nieuwe bron van inkomsten
gekregen, die je met heel weinig inspanning vele duizenden ponden goud en zilver
zal opbrengen. Want zulke weldoeners als jij moeten ook op aarde geld als water
bezitten, om waarachtige verzorgers van de armen en zwakken te kunnen zijn. Ik
zal je morgen alles laten zien, -maar vannacht zou het niet raadzaam zijn om in
de buurt te komen want de dichte damp zou niemands lichamelijke gezondheid ten
goede komen. Maar morgenmiddag zullen wij die plaats zonder enig bezwaar kunnen
naderen.’
[8] LAZARUS zei: 'Heer, dat heeft Uw
almacht weer teweeggebracht! Want geen van mijn voorouders noch ikzelf hebben
ooit iets van een naftabron gemerkt. Slechts zo nu en dan heeft men op zeer
warme dagen ' s nachts buiten een heel lichte naftageur waargenomen, waarvan
men altijd dacht dat deze door de wind meegevoerd werd uit Jeruzalem; want in
Jeruzalem wordt erg veel aardolie verstookt, die merendeels uit Perzië en
Arabië door handelaars hier naartoe wordt gebracht, maar altijd vrij duur is.
Maar dat zich op mijn grond zo 'n zeldzame bron zou bevinden, heeft niemand
ooit gedacht! Ja, ik kan, o Heer, niets anders doen dan U mijn dank uit te
spreken uit naam van mij en alle arme mensen die daardoor nu goed verzorgd
zullen worden!’
[9] IK zei: 'Laat dat maar rusten! Dat
jij jouw aardse schatten gebruikt volgens de wil van God, zoals ook jouw aardse
vader dat gedaan heeft, weet Ik; maar najou en najouw zusters, omdat jullie
geen nakomelingen hebben, zullen de kinderen van de broeder van je vader deze
goederen van je in bezit krijgen. Druk daarom je erfgenaam op het hart dat hij
in jouw voetspoor verder moet gaan; want mocht hij zijn eigen, wereldse weg
willen gaan, dan zullen hem de bezittingen afgenomen worden en zal hijzelf tot
de bedelstaf vervallen; de bezittingen zouden dan in handen van de heidenen
komen. Maak hem dat dus duidelijk, zodat hij goed weet wat hem te doen staat!
-Maar nu is de tijd aangebroken om te rusten laten wij daarom onze ledematen
enige rust gunnen!’
[10] Daarop begaf iedereen zich ter
ruste.
168
Lazarus en de tempelspionnen
[1] Vroeg in de morgen werd iedereen
in huis door luid geblaf van de zeven honden uit de slaap gewekt, en Lazarus
ging met zijn knechten kijken wat er aan de hand was. Hij ontdekte een grote
schaar mensen, mannen en vrouwen die zich buiten de ingangspoort opgesteld
hadden maar zodanig door de honden waren ingesloten, dat zij geen stap voor of
achterwaarts dorsten te doen. Toen zij Lazarus, die zij goed kenden, met al
zijn knechten aan zagen komen, riepen en smeekten zij om hulp. Lazarus riep de
honden terug en vroeg die mensen wat zij al zo vroeg in Bethanië zochten.
[2] EEN JONGE LEVIET deed voor allen
het woord en zei: 'Vriend, wij hebben vannacht een krachtige, donderende knal
uit deze richting gehoord, en wij wilden hier alleen maar navragen of je ons
daar wat meer over kon vertellen. Toen we hier aankwamen liepen deze vreselijk
kwaadaardige beesten ons met een verschrikkelijk gehuil als razenden tegemoet
en maakten duidelijk aanstalten om ons ogenblikkelijk in duizend stukken te
scheuren! Eén zo'n ontzettend sterk leeuwebeest is al genoeg voor honderd
onbewapende mensen, - waarom heb je er dan zelfs zeven?! Zo kan toch geen mens
ooit nog bij je gastvrije huis komen!'
[3] Toen zei LAZARUS tegen de Leviet:
'In Gods grote natuur gebeurt toch vaak genoeg iets ongewoons, - waarom dan ook
niet eens een keer een harde knal? Ga naar Sicilië; daar zul je zulk ge knal
heel vaak horen! Wij hebben die harde knal net zo goed gehoord als jullie en
zijn ook geschrokken, -maar we zijn niet op onderzoek uitgegaan om te zien
waar die knal vandaan kwam; want daar is nog tijd genoeg voor! Waarom zijn
jullie uit Jeruzalem dan zo bijzonder geïnteresseerd in die harde knal? Ik
geloof eerder dat jullie om een heel andere reden zo vroeg zo snel hier naar
toe zijn gekomen, en niet vanwege die knal! Jullie zijn met kwade bedoelingen
gekomen, en dat hebben mijn wachters heel goed onderkend, en daarom zijn ze
jullie zo woedend tegemoet gerend. Zeg eens eerlijk wat jullie hier eigenlijk
gezocht hebben!’
[4] Daarop aarzelden allen en EEN zei
vrij zacht: 'Nu kun je op deze wereld al helemaal niets meer doen, - we zijn
alweer verraden! Je kunt nu zelfs niet meer de vier wanden van je woonkamer
vertrouwen, ja zelfs je eigen gedachten niet meer; want de mensen lezen al
duidelijk van je gezicht af wat je gedacht hebt!’
[5] LAZARUS, die wel gehoord had wat
er gezegd werd, zei: 'Ja, je hebt gelijk! De mensen hebben het nu al zo ver
gebracht, dat ze jou met vrij grote zekerheid kunnen zeggen wat er over tien
jaar met je zal gebeuren, en daarom vraag ik jullie nog een keer heel
vriendelijk, waarom jullie eigenlijk zo vroeg hierheen zijn gekomen. Die knal
was maar een voorwendsel, maar eigenlijk - om jullie een antwoord te besparen
- zijn jullie alleen maar zo vroeg gekomen, om bij mij te komen spioneren wie
zich onder mijn dak bevindt. Omdat je je als tempeldienaren zo aan mij ergert,
beramen jullie zelfs vandaag, op zo 'n schitterende feestdag, plannen om mij
ergens van te kunnen beschuldigen! Omdat ik echter die gemene plannen tegen mij
allang duidelijk doorzien heb, heb ik, omdat ik nu volledig Romeins burger ben,
voor jullie een stevige grendel op mijn deur gedaan, die jullie met al jullie
ingebeelde kracht nooit weg kunnen schuiven. Ik zal als jood mijn
verplichtingen altijd nakomen, maar alleen - zeg maar - die, welke Mozes
voorgeschreven heeft; alle andere gaan me niets aan! Hebben jullie mij
begrepen?
[6] Ga nu maar terug, en zeg dat maar
duidelijk tegen al jullie meerderen! Zeg ze ook: Wee die tempeldienaar, die het
ooit waagt mijn huis met vijandige voornemens te bezoeken! Heus, die zal het
slecht vergaan! Ik laat iedereen met rust en geef ieder zonder meer wat hem
toekomt. Wie meer van mij eist, is een dief en een rover; want hij eist datgene
wat niet hem, maar zijn arme naaste toebehoort. En zo iemand - ook al is het
duizendmaal een priester -is mijn vijand, en mag zolang ik zal leven nooit in
de buurt van mijn huis komen! Onthoud dat goed en houd er voor je eigen bestwil
rekening mee! En maak nu datje wegkomt, anders laat ik mijn wachters weer los!'
[7] Toen zeiden zij geen woord meer en
allen maakten zich zo snel mogelijk uit de voeten.
[8] Toen zij in de tempel kwamen,
vroeg men hun meteen, wat zij gezien en beleefd hadden.
[9] Maar DE LEVIETEN zeiden: 'Met al
onze slimheid krijgen we daar niets meer gedaan, - daar is het eens en voor al
voorbij! Maar mochten jullie, heren van de tempel, dat niet willen geloven, ga
dan zelf en laat je door zijn leeuwen verscheuren en opeten! Die beesten zijn
zo afgericht dat zij de geheimste gedachten van de mensen ruiken; jullie hoeven
alleen maar een bepaalde vijandige gedachte tegen Lazarus te koesteren, -en die
beesten ruiken dat al op een afstand, en dan is het met jullie gedaan! Dat
hebben we gezien en voor een deel ook enigszins ondervonden. Als Lazarus zelf
niet op ons roepen met minstens honderd knechten te hulp was geschoten, bevond
ons lichaam zich nu al in de buik van die grote verscheurende beesten! Dat is
alles wat wij gezien en beleefd hebben; Mochten jullie ons echter niet geloven,
ga er dan heen en overtuig je zelf!'
[10] Toen zeiden DE OVERSTEN niets
meer, maar inwendig verbeten zij hun woede, en zij zeiden tegen elkaar: 'Dat
doet allemaal die laaghartige Galileeër! Als we die niet gauw pakken en uit de
weg ruimen, verleidt hij het hele volk, en dan kunnen we allemaal maken dat we
weg komen! Mocht de Galileeër eventueel vandaag weer naar het feest komen, dan
moet alles in het werk gesteld worden om hem uit de weg te ruimen!’
[11] Toen zei DE LEVIET: ' Zie daar
maar van af! Staat al niet meer dan de helft van het volk achter hem?! En
kennen jullie zijn onbegrensde macht wel? Hij doorziet jullie gedachten lang
voordat jullie die nog gedacht hebben, en hij kan jullie daarom ook al eerder
vernietigen dan je zou verwachten!’
[12] EEN OVERSTE zei: 'Wat kan hij ons
doen? Zijn macht komt van Beëlzebub!'
[13] DE LEVIET zei: 'Best, maar dan
heeft hij zeker ook de leeuwen van Lazarus verbeëlzebubt! Ga er met de complete
ark des verbonds heen, met de staf van Aäron in je hand, dan zullen die woeste
beesten je wel zeggen wat voor beëlzebubstijd het is! De Galileeër was immers
al meermalen hier in de tempel om het volk ongehinderd en openlijk onderricht
te geven; wat konden jullie toen met al je woede uitrichten? Niets! Wat zullen
jullie dan vandaag tegen hem uitrichten? Hij zal komen, en onderricht geven
waar jullie bij zijn, en jullie zullen tegen zijn zogenaamde macht van
Beëlzebub niets kunnen uitrichten!'
[14] EEN OVERSTE zei: 'Zijn jullie
soms ook door hem verleid zoals het domme volk, dat daarvoor vervloekt is ?'
[15] DE LEVIET zei: 'Dat beslist niet;
maar zoveel gezond verstand heb ik wel, dat ik heel duidelijk inzie wat
mogelijk en wat niet mogelijk is! We hebben van zeer betrouwbare en waarachtige
getuigen gehoord waartoe de Galileeër allemaal in staat is. Maar mochten jullie
toch een confrontatie met hem aan willen gaan, dan zal uiteindelijk ook echt
wel blijken wie er zonder enige twijfel dan net zo zeker aan het kortste eind
zal trekken, als ook wij vandaag in Bethanië aan het kortste eind hebben
getrokken!'
[16] DE OVERSTE zei: 'Dat zullen we
allemaal nog wel zien; wij zijn niet bang voor hem! - En ga nu aan jullie
werk!’
[17] Daardoor had de Leviet zijn
meerderen toch nog aan het twijfelen gebracht, en daarom kon Ik Mij daarna
vrijer in de tempel bewegen.
169
De verwijzing van de Heer naar zijn kruisdood
[1] In huis stond, toen Lazarus weer
naar binnen kwam, de ochtendmaaltijd gereed, die wij terstond tot ons namen.
Lazarus wilde ons alles vertellen wat zich op de vroege ochtend buiten had
voorgedaan.
[2] Maar IK zei: 'Laat dat maar, want
Ik weet immers alles al, en Ik heb terwijl jij buiten was ook de leerlingen
verteld wat er allemaal is gebeurd, en ook alvast alles wat de meegestuurde
Leviet zojuist aan zijn meerderen heeft verteld over Bethanië, -niet wat hij
van jou moest vertellen, maar iets heel anders, wat er veel toe bijdraagt dat
Ik Mij vandaag in de tempel gemakkelijker kan bewegen! Het kwam dus heel goed
uit dat het vanmorgen vroeg gebeurde. Nu maken we ons ook meteen gereed om op
te trekken naar Jeruzalem; want vandaag op de derde en laatste dag van het
feest, wanneer het altijd het meest schittert en het meeste volk aantrekt, zal
Ik nogmaals in de tempeloptreden en het volk onderricht geven.’
[3] Toen zei NATHANAËL: 'Heer dat zal
een enorme opschudding veroorzaken; ik hoop maar dat we er heelhuids vanaf
komen!’
[4] IK zei: 'Maak je maar ergens
anders zorgen over; jullie zullen er zelfs nog heelhuids vanaf komen wanneer Ik
tussen misdadigers aan het kruis zal hangen!'
[5] LAZARUS zei: 'Wat zegt U, o Heer?
Wordt U aan het kruis gebonden? Nee, eer dat gebeurt, laat ik door mijn
knechten de hele tempel in brand steken en alle verdorven tempeldienaren tot as
verbranden!’
[6] IK zei: 'Houd daar over op,
broeder! Want als de mens volledig aan God gelijk wil worden, moet zijn wil zo
oneindig vrij worden gelaten dat hij zich, als hij kwaad wil, ook aan zijn God
en Schepper kan vergrijpen. Want -zoals Ik je al gezegd heb -als de mens niet
de mogelijkheid heeft om een volmaakte aartsduivel te worden, dan heeft hij ook
niet de mogelijkheid om volledig aan God gelijk te worden.
[7] De mens heeft dus een volkomen
vrije wil, die hij door de gegeven wetten in zichzelf herkent. Maar wat zouden
de wetten en wat zou de vrije wil van de mens zijn, als hij in zichzelf niet de
prikkel zou hebben de wetten te overtreden zoals en wanneer hij maar wil?!
Zonder die prikkel zou de mens slechts een dier zijn, dat niet anders kan
handelen dan volgens de dwang van de wet die erin is gelegd.
[8] Aan de mens is echter, voor zover
het zijn geestelijke deel betreft, geen dwingende wet meegegeven, maar slechts
een geestelijke wet die als volgt geformuleerd is 'Je behoort...'. En zo is de
mens in zijn willen en verlangen helemaal vrij gelaten, en kan hij zich zelfs
aan Mijn lichaam vergrijpen, dat nu drager van de geest is en vergeestelijkt
voortaan ook zal blijven bestaan.
[9] Ik heb je dit nu gezegd, opdat je
het niet vreemd zult vinden wanneer dat met Mijn lichaam zal gebeuren, -maar de
kwade opzet van de mensen die dat zullen doen, zal helemaal tevergeefs zijn;
want Ik zal daarna op de derde dag toch net zo volledig weer temidden van
jullie zijn, als Ik nu bij jullie ben. Daarna zal het gericht over het kwade
tempelgebroed pas beginnen. Omdat jullie allen dit nu weten, kunnen jullie Mij
opgewekt volgen naar de tempel!’
[10] Daarna stonden wij allen op en
gingen naar de tempel.
170
De Heer geeft onderricht in de tempel
[1] Toen wij ons in de tempel
bevonden, hielden de leerlingen zich meer op de achtergrond en mengden zich
tussen het volk om te horen wat er over Mij gezegd werd.
[2] IK ging echter midden in de tempel
op een verhoging staan, terwijl nog allerlei feestceremoniën volop gaande
waren, en riep luid tot het volk: 'Wie dorst heeft, kome tot Mij en drinke!' (Joh.7,37)
[3] Toen meldden zich een paar om Mij
heen staande JODEN en zeiden: 'Wat heeft U dan voor ons te drinken?'
[4] Daarop zei IK: 'Wie in Mij
gelooft, zoals de Schrift zegt, uit diens lichaam zullen stromen levend water
stromen!' (Joh. 7 ,38)
[5] Toen keken de joden elkaar aan, en
vroegen zich af wat dat te betekenen had; want zij wisten niet, dat Ik alleen
maar over de Geest sprak, die degenen zouden ontvangen die in Mij geloven. Want
-zoals Ik al meermalen heb uitgelegd -de Heilige Geest kon vóór Mijn
verheerlijking hier niet aanwezig zijn behalve in Mij. (Joh.7,39)
[6] VELEN uit het volk, die deze
woorden hoorden, zeiden echter onder elkaar: 'Waarlijk, die Galileeër spreekt
als een ware profeet en is dus ook een volkomen echte profeet. ' (Joh. 7,
40)
[7] WEER ANDEREN, die Mij door Mijn
daden beter kenden, zeiden: 'Wat profeet, wat profeet! Hij is Christus, de
beloofde Messias! Want zelfs God kan geen grotere dingen doen dan Hij doet!'
[8] Maar SOMMIGEN vroegen: 'Moet
Christus dan wel volgens de Schrift uit Galilea komen? (Joh. 7,41) Zegt
de Schrift niet: 'Christus zal van het geslacht van David zijn en uit het
gehucht Bethlehem komen, waar David leefde'?!' (Joh. 7 ,42)
[9] Toen zeiden SOMMIGEN, die goed op
de hoogte waren van Mijn afkomst en Mijn geboorte: 'Ja, als jullie dat
verlangen, dan is dat bij deze profeet zonder meer van toepassing! Ten eerste
is hij een zoon van Jozef, de alom bekende timmerman uit Nazareth, en van
Maria, een dochter van Joachim en Anna, en het is bewezen dat die beiden van de
stam van David zijn. En ten tweede weet iedereen dat Hij in Bethlehem in een
stal tijdens de algemene volksregistratie van keizer Augustus geboren is, en
acht dagen daarna door Simeon besneden werd en de naam Jezus kreeg. Waarom
twijfelen wij dan nog of Hij Christus is?'
[10] Er was dus op deze wijze
verdeeldheid onder het volk over wat Ik eigenlijk was. (Joh.7,43)
[11] Ettelijke vrienden van de
Farizeeën werden echter door de Farizeeën aangezet om Mij te grijpen; want de
tempeldienaren konden niet meer verdragen dat zelfs de beteren onder het volk
Mij tot Christus begonnen uit te roepen. Er kwamen er toen een paar naar Mij
toe om Mij te grijpen; maar in Mijn buurt verloren zij de moed en geen van hen
dorst een hand naar Mij uit te steken. (Joh. 7, 44) Behalve aan hun vrienden gaven de Farizeeën
eveneens hun knechten opdracht Mij op te pakken en bij hen te brengen; maar ook
die bleven bij Mij staan, en luisterden naar de manier waarop Ik het volk de
geboden van God en de geboden der liefde uitlegde, zoals Ik die op andere
plaatsen al vaak heb uitgelegd, zodat Ik die reeds vaak gegeven uitleg hier
niet extra hoef te vermelden. De knechten zagen echter ook de grote
volksmenigte die in Mij geloofde, en dorsten Mij ook daarom niet te grijpen.
[12] Toen Ik tijdens de lering een
pauze hield, keerden de knechten onverrichter zake naar de Farizeeën terug.
Toen zij echter weer zonder Mij terugkwamen, vielen DE FARIZEEËN woedend tegen
hen uit en zeiden: 'Waarom hebben jullie hem niet gegrepen en bij ons gebracht?
Zien jullie dan zelf niet in dat hij ons juist midden op het prachtigste feest
stoort en bovendien nog al het volk bij ons weghaalt? Waarom hebben jullie hem
dan niet gegrepen en voor zijn terechte straf aan ons overgeleverd?'
[13] Toen
antwoordden DE KNECHTEN: 'Luister, er heeft nog nooit een mens zo wijs
gesproken als deze Galileeër! (Joh. 7, 46) Hij moet werkelijk van Gods
geest vervuld zijn!'
[14] Toen
antwoordden DE FARIZEEËN: 'Wat beweren jullie nu? Zijn jullie dan ook al door
hem verleid? (Joh. 7 ,47) Is er
dan ook maar één Farizeeër of overste die in hem gelooft?! (Joh. 7,48) Nee, - maar alleen het domme
volk, dat niets van de wet weet en daarom vervloekt is!' (Joh.7,49)
[15] Toen zeiden DE KNECHTEN: 'We
hebben jullie de laatste keer al gezegd hoe het met het door jullie vervloekte
volk staat, en daarbij blijft het! Als jullie het daarmee echter niet eens
zijn, ga dan zelf onder het volk en zeg het dat het vervloekt is omdat het in
de Galileeër gelooft, - dan zal het volk jullie wel laten merken hoe tevreden
het met jullie vloek is! Jullie hebben je kennelijk voorgenomen iedere
andersdenkende te verdoemen, zonder te onderzoeken of het geloof van de naaste
misschien niet in menig opzicht beter is dan het onze! Maar wij als heel gewone
knechten vinden dat niet juist; want zolang God een mens niet richt en
verdoemt, zolang moeten ook wij stervelingen niet op Hem vooruitlopen, en de
Alwijze op die manier zeg maar te verstaan geven dat wij aardse wormen nog
wijzer zijn dan Hij. Vervloek ook maar eens het geloof van de Romeinen -maar
wel heel openlijk! -, die zullen jullie dan wel vertellen wat zij van jullie
oordeel vinden!’
[16] DE FARIZEEËN zeiden: 'Verdwijn,
want wij zien dat ook jullie al verleid zijn!’
[17] DE KNECHTEN zeiden: 'Slecht
genoeg van jullie dat jullie ons en het volk geen beter onderricht weten te
geven! Want jullie zullen van ons toch niet eisen dat wij voor die valse,
miserabele wonderen van jullie eerbied zullen hebben, terwijl wij bij die
wonderen zelf steeds meehielpen en heimelijk de wonderen produceerden?! De
wonderen boezemden het volk echter altijd nog wel eerbied voor jullie in,
terwijl al jullie preken en lessen, omdat ze helemaal tegen Mozes ingingen,
zelfs voor de allerdomste mensen te dom en te slecht waren! Jullie kunnen ons
echt niet veel doen, anders verraden wij al jullie oude, nietszeggende wonderen
aan het volk, en dan moeten jullie maar zien hoe je met het volk klaar komt!’
[18] Toen werden de Farizeeën
vriendelijker tegen de knechten, waarna die weggingen.
171
De Farizeeën en Nicodemus
[1] Maar toen de knechten weg waren,
wendden de Farizeeën zich tot de overste Nicodemus - die een groot wijsgeer was
en destijds, toen Ik voor het eerst openlijk in Jeruzalem met de
twaalfleerlingen rondliep, 's nachts bij Mij kwam - en zij vroegen hem, wat er
volgens de wet aan te doen was.
[2] Toen zei NICODEMUS tegen hen (Joh.
7,50): 'Jullie hebben je weliswaar zeer geërgerd over de brutale
tegenspraak van onze knechten, maar ik moet mezelf openlijk bekennen dat zij
beslist gelijk hadden. Want zoek zelf maar eens uit of er een bepaalde wet is
waarin staat dat een mens reeds veroordeeld moet worden voor men hem verhoord
heeft en gebleken is, wat voor strafbaars hij mogelijkerwijs gedaan heeft! (Joh.
7,51) Ik als schriftgeleerde ken zo'n wet niet; volgens welke wet willen
jullie dan iemand al veroordelen nog voor jullie hem gehoord hebben?'
[3] Toen zeiden DE FARIZEEËN: 'Jij
bent zeker een van onze belangrijkste schriftgeleerden, dat kan niemand je
betwisten, en bent daarom ook overste onder de schriftgeleerden; maar je bent
evenwel een Galileeër en dus ook een vriend van deze Galileeër! Maar kijk eens
in de Schrift, dan zie je dat er geschreven staat: Uit Galilea komt geen
profeet!' (Joh. 7,52)
[4] NICODEMUS zei glimlachend: 'Hoewel
dat waar is, en jullie mij niet op de Schrift hoeven te wijzen, omdat ik die
echt van begin tot eind beter ken dan jullie allen bij elkaar, wijs ik jullie
op iets anders, en wel op het besnijdingsverslag uit de jaren van de eerste
volksregistratie van keizer Augustus, en daar zullen jullie ontdekken dat deze
huidige Galileeër niet in Galilea, maar in Bethlehem, de oude stad van David,
geboren is, en dat zijn beide ouders in rechte lijn afstammen van David!
[5] Jullie geciteerde uitspraak uit de
Schrift kan dus op deze Galileeër in de verste verte niet toegepast worden,
temeer daar de wet ook uitdrukkelijk zegt: Voor iedere jood geldt levénslang als
geboortestreek het gebied waar hij geboren en besneden is, en die gemeente moet
voor hem zorgen wanneer hij zwak en arbeidsongeschikt is geworden. Maar een
heiden krijgt zijn domicilie daar waar hij tot Jood is besneden en
ingeschreven, en moet als een eigen lid van die gemeente gezien en aangenomen
worden.
[6] Kijk, vrienden, omdat wij deze wet
niet kunnen opheffen, en er tevens door de besnijdings en registratieverslagen
van Augustus onweerlegbaar vaststaat dat deze volksleraar geen geboren
Galileeër is, heeft het volk naar waarheid ook helemaal geen reden deze man
niet voor een echte profeet te houden!’
[7] DE FARIZEEËN zeiden: 'Dan moeten
we echter wel zo slim zijn om deze verslagen uit de weg te ruimen!’
[8] NICODEMUS zei: 'O ja, wel de
verslagen die in onze archieven liggen, - maar niet die, welke zich helaas in
de archieven van de Romeinen bevinden! En die controleren en vergelijken ieder
jaar heel kritisch onze tempelverslagen! Wee ons, als er iets zou ontbreken of
veranderd zou zijn! Ik zou dan echt niet in de schoenen van een van ons willen
staan! ,
[9] DE FARIZEEËN zeiden: 'Hm, hm, dat
is natuurlijk niet zo best!’
[10] Daarop wisten zij niets meer in
te brengen, verlieten stilletjes de tempel en het feest, en ieder van hen ging
heel rustig naar huis. (Joh. 7,53)
[11] Terwijl voor in de tempel tussen
de knechten, Farizeeën en Nicodemus deze onderhandelingen plaatsvonden, die
hier uitgebreid zonder enige weglating, zowel van het gebeurde als van het
gesprokene, woordelijk weergegeven zijn, gaf Ik het volk zonder enige verdere
moeilijkheid onderricht, en liet het ook in begrijpelijke taal de nietswaardige
en volledig onwettige huichelachtigheid en bedriegerij van de tempeldienaren
zien. En er was er dan ook niet één, die Mij tegenwierp dat Ik onjuiste dingen
over de tempeldienaren aan het daglicht bracht, en allen vroegen Mij ook nog de
volgende dag na het feest weer naar de tempel te komen en hen met de
opwekkende, eenvoudig begrijpelijke, waarheid te verkwikken.
[12] En VELEN zeiden: 'Meester, wij danken
U voor deze goddelijke drank; want wij hebben al heel lang naar die waarheid
verlangd, en U heeft ons grote verlangen nu echt zodanig gestild dat wij in
eeuwigheid niet meer zo'n verlangen zullen hebben zoals tot op dit moment! U
bent waarlijk Davids nakomeling en de beloofde Gezalfde van God!’
[13] Ik zag hen echter vriendelijk aan
en beloofde ook nog de volgende dag in de tempel te komen en hun een nog groter
licht te geven, waarop AL HET VOLK Mij toeriep: 'O kom, kom en geef ons licht
in deze tempelnacht!’
[14] Daarna verliet Ik met alle
leerlingen en Lazarus de tempel.
De Heer
op de Olijfberg
172
De Heer en de Zijnen in de herberg van Lazarus op de Olijfberg
[1] Toen we buiten waren vroegen DE
LEERLINGEN EN LAZARUS zich af: 'Wat gaan we nu doen? Zullen we naar Bethanië
teruggaan of zullen we iets anders ondernemen in Jeruzalem?'
[2] Lazarus vroeg Mij naar Mijn
mening.
[3] En IK zei tegen hem: 'jij kunt
doen en laten wat je wilt, maar Ik kan vandaag niet naar Bethanië gaan, want de
tempeldienaren hebben langs de weg naar Bethanië spionnen uitgezet om te weten
te komen of Ik Mij misschien bij jou ophoud. En als zij dat te weten zouden
komen, zouden zij je vervolgens nog meer narigheid bezorgen. Ik heb Mij daarom
voorgenomen deze dag en ook de nacht op de Olijfberg in de kleine en nog steeds
erg armzalige herberg door te brengen.’
[4] LAZARUS zei: 'Dat is prachtig,
want de helft van de Olijfberg en de herberg zijn immers ook mijn eigendom! O,
daar zullen we het goed naar onze zin hebben! De herberg werd driejaar geleden
nog erg druk bezocht, maar sinds mijn strubbelingen met de tempel is het bezoek
sterk teruggelopen omdat de Farizeeën verklaarden dat het een zonde is voor
iedere jood als hij mijn herberg op de Olijfberg bezoekt. De oorzaak schijnt
simpelweg alleen daarin te liggen, dat ik ook deze bezitting van mij onder de
Romeinse jurisdictie gesteld heb toen de tempeldienaren er alle moeite voor
deden mij met hun praatjes mijn bezit afhandig te maken. Ik heb daardoor hun
plannen gedwarsboomd, wat hen natuurlijk vreselijk ergerde. Maar omdat deze
bezitting nu ook onder Romeins opperbestuur staat, verklaren de tempeldienaren
haar voor absoluut onrein, en iedere Jood die de herberg bezoekt, is voor een
vol jaar verontreinigd. Kijk, dat is de eigenlijke reden waarom mijn herberg op
de Olijfberg nu veel minder bezocht wordt dan vroeger; alleen Romeinen en
Grieken komen daar vaak. Maar desalniettemin is de herberg toch met van alles
goed voorzien, en wij zullen daar niets te kort komen. juist vanuit de herberg
heeft men een prachtig uitzicht over vrijwel heel Jeruzalem en de wijde omtrek,
en ik ben ervan overtuigd dat het U boven heel goed zal bevallen.’
[5] IK zei: 'Prachtig, beste broeder!
Ik weet het, en juist daarom heb Ik Mij voorgenomen deze dag en deze nacht op
de Olijfberg door te brengen; want daar boven zijn we veilig voor alle
vervelende bezoeken van Joden en Fanzeeën. En daarom kunnen we daar nu wel
naartoe gaan!’
[6].Allen waren daarmee geheel
tevreden, en Ik ging met de leerlingen de Olijfberg op. {Joh. 8, 1)
Lazarus liep echter snel vooruit om zijn bedienden te zeggen wat ze te doen en
klaar te maken hadden. Meteen werden daar alle voeten en handen flink aan het
werk gezet om voor ons een waar feestelijk middagmaal te bereiden.
[7] Wij namen er echter de tijd voor
en beklommen heel op ons gemak onze Olijfberg, die zo heette omdat zijn
rotsvrije vlakke delen dicht met olijfbomen beplant waren. Het grootste deel
van deze olierijke berg bezat onze Lazarus; het kleinere naar de stad gelegen
en meest rotsachtige deel was echter eigendom van een Griek, die zich heel
weinig aan dit bezit gelegen liet liggen en de jaarlijkse olieoogst altijd voor
enkele zilverlingen aan Lazarus overliet, en die was zodoende ook voor de helft
bezitter van het aan de kant van de stad gelegen deel van de Olijfberg.
[8] De Olijfberg was niet zo'n hoge
berg, maar had toch een paar plaatsen die tamelijk steil waren, en men had
daarom toch bijna een half uur nodig om helemaal op het hoogste punt te komen.
De tempel stond ook op een tamelijke hoogte en was zelfeen zeer hoog bouwwerk,
maar vanaf de top van de Olijfberg moest men zijn blikken toch behoorlijk naar
beneden richten om de hoge koepel van de tempel te kunnen zien. Kortom, in de omgeving
van Jeruzalem was de Olijfberg wel de hoogste berg.
[9] Wij kwamen weldra de
vooruitgelopen Lazarus achterna en namen plaats onder de olijfbomen rondom de
herberg en keken rond tot Lazarus kwam en ons vroeg om aan tafel te komen. Wij
stonden op en gingen de herberg binnen, waarvan de eetzaal beslist niet tot de
kleinste behoorde, want honderd gasten vonden daar heel geriefelijk een royale
plaats. De grote tafel was ruim voorzien van brood, wijn en allerlei edele
vruchten, en in de schalen geurden goed toebereide vissen uit de rivier de
Jordaan en uit de krachtig stromende beek Kedron. De leerlingen liep bij het
zien daarvan het water al in de mond. Wij gingen dan ook meteen aan tafel, en
aten en dronken naar hartelust.
[10] Het deed Lazarus erg veel genoegen
dat ook Ik met heel veel plezier en eetlust at en dronk.
[11] Maar IK zei tegen hem: 'Vriend,
het doetje nu veel genoegen dat ook Ik zo flink eet en drink, maar geloof Me:
Hoe goed het Mij hier ook smaakt wat er op tafel staat, toch heeft Mij het ochtendmaal
van vandaag in de tempel nog beter gesmaakt, -want vandaag heb Ik veel geoogst
voor Mijn rijk in de hemel. Maar morgen zal de volgende oogst voor Mijn rijk
wel aanmerkelijk slechter uitvallen. Wat vandaag van Mij werd, zal van Mij
blijven; maar morgen zal er niet veel nieuws bijkomen. Het zwarte gebroed daar
beneden zal Mij verzoeken, - maar daarvoor aan de schandpaal gezet worden voor
het volk! - Maar laten we nu eten en drinken en dan weer naar buiten gaan!
Vandaag zullen jullie nog veel zien.’
173
De beschouwingen van de Heer bij de aanblik van Jeruzalem
Het
gericht over Jeruzalem
[1] Binnen een uur waren wij met de
maaltijd klaar, stonden van tafel op en gingen meteen naar buiten; want er was
vooral bij het avondlicht naar het oosten toe een heel mooi uitzicht, en dat
kwam ons bij onze beschouwingen heel goed van pas.
[2] Toen wij zo naar de grote,
uitgestrekte stad met haar vele paleizen keken, zei LAZARUS: 'Wat heeft deze
stad toch een lieflijke uitstraling! En wat een schande voor dat deel van de
mensen die alle anderen een goed voorbeeld moesten geven!
[3] Daar beneden ligt
de tempel, waarvoor de grote David als de man naar Gods hart reeds de
materialen bijeengebracht heeft. Salomo, zijn zoon, heeft hem gebouwd, opdat
het hele joodse volk zich op de vastgestelde tijden daar zou verzamelen en God
eer zou geven. Maar wie eist nu de eer van de mensen op ? O, God allang niet
meer, maar die ellendige Farizeeën, schriftgeleerden en de hogepriesters! De
oude, wonderbare ark des verbonds is al sinds bijna vierentwintig jaar
overgegaan naar het archief van de dode, krachteloze relikwieën, en de nieuwe
is dood en heeft geen kracht meer; maar toch offeren de blinde Joden daaraan
nog meer dan zij ooit aan de oude, echte geofferd hebben.
[4] Daaraan zie je toch wel heel
duidelijk hoe de miserabele tempelheren het arme, onschuldige volk bewerken, en
dat zij helemaal niet aan een echte en enige God geloven, omdat zij Zijn
wetten, die hij aan Mozes en alle andere profeten gegeven heeft, zo schandelijk
met voeten treden, en in plaats daarvan het volk onder bedreiging met de dood
hun eigen voorschriften opleggen, die als zuivere waanzin door geen enkel
verstandig mens meer geloofd kunnen worden. O wat een grote schande! Alles
zucht onder de ondragelijke last, die voornamelijk van de kant van de tempelheren
komt, en toch heeft niemand de moed deze overduidelijke volksbedriegers in hun
gezicht te spuwen, en hen te wijzen op de grote misdaden die zij tegen de
mensheid bedrijven.
[5] U alleen, o Heer, heeft de mensen
de ogen geopend, met het doel om hun nu te laten zien waar zij met de
tempeldienaren aan toe zijn. Maar ook dat helpt slechts weinig, want desondanks
doen zij toch op de brutaalste wijze van de wereld wat zij willen, en geen
straffende bliksem schiet uit Uw wolken op hen neer! U, o Heer, bent nu Zelf
aanwezig op deze aarde als mens met een lichaam, -een verschijnsel dat zijn
weerga niet vindt in de hele voorbije eeuwigheid, en dat de hoogste genade is
die God Zijn schepselen heeft geschonken. Duizend en nogmaals duizend mensen,
waaronder zelfs vele heidenen, erkennen dat met de grootste vreugde en
dankbaarheid, en die daar beneden horen luid van alle kanten en van groot en
klein deze heilige waarheid bevestigen. Maar in plaats van deze boodschap met alle
blijdschap als volledig waar aan te nemen, vervloeken zij nog het volk dat zich
wil inzetten voor die waarheid! Je vraagt je af: Wat zijn zulke beestachtige
mensen dan waard?'
[6] IK zei: 'Beste broeder, maak je
toch niet zo druk; want je ziet immers dat op deze wereld alles zijn bepaalde
tijd heeft, en datje geen oude ceder als een dunne stok over je knie kunt
breken! Kijk, Ik wil en zal nu nog een aantal dagen hier doorbrengen en
dagelijks gedurende zeven dagen onderricht geven in de tempel. Wie zich wil
bekeren, zal daar goed aan doen; wie echter in zijn blindheid, en daardoor ook
in zijn slechtheid, wil volharden, zal omkomen op de dag van het gericht dat
over Jeruzalem zal losbarsten en alle schepselen te gronde zal richten.
[7] Kijken jullie allemaal maar eens
goed naar die grote stad! Heus, geen steen zal op de andere gelaten worden!
Maar alle blinden en alle zwangere vrouwen zullen smeken dat het gericht toch
maar niet op een sabbat zal losbarsten, omdat zij denken datje op een sabbat
niet kan en mag vluchten; want dan komt er geen jood levend vanaf.
[8] Maar voordat het gericht over al
deze goddelozen zal komen, zullen eerst nog vele, grote tekenen aan de hemel en
op aarde gebeuren. Dan zal het gericht en het eind van deze stad echter nog
niet komen; want er zal gewacht worden of er zich iemand zal verbeteren of
bekeren. En slaat men geen acht op de tekenen, dan zal er een grote beproeving
toegelaten worden, opdat de mensen zich tot God zullen bekeren. Als echter ook
dat geen uitwerking zal hebben, zal Ik nog profeten sturen, die met hun luide
stemmen, die klinken als oorlogsbazuinen, in alle vier de windstreken zullen
proberen om degenen die echt geestelijk dood zijn, te wekken. Zij, die zich
laten wekken tot het licht des levens, zullen ook tot het eeuwige leven
opstaan; maar degenen, die op die bazuin roep van Mijn boden alleen zullen
ontwaken in hun toorn en woede tegen Mij en Mijn woord, zullen opstaan -maar
niet tot het leven, maar tot de dood door het gericht, -en naar die plaats
verworpen worden, waar de eeuwige duisternis heerst in het gericht, waar veel
gehuil zal zijn en tandengeknars.
[9] Wanneer echter het gericht komt,
laat dan iedere rechtvaardige vluchten! Wie dan reeds op het dak van de kennis
van de zuivere, goddelijke waarheden staat, laat die niet meer afdalen in het
huis om een oude Joodse mantel (voorschriften van de Farizeeën) te halen, maar
laat hij op zijn nieuwe lichte hoogte blijven! En wie zich reeds op het veld
van zijn nieuwe werk volgens Mijn leer bevindt, laat die niet naar zijn oude
geboortestreek van de blinde en waardeloze ceremonie terugkeren, maar laat hij
op zijn nieuwe veld blijven, dan zal hij zijn leven behouden!
[10] Dan zal het echter gebeuren dat
er twee in een en hetzelfde huis zullen zijn wanneer het gericht komt; dan zal
de ene gered worden en de andere zal te gronde gaan. Wie volgens Mijn leer zal
handelen, zal gered worden; wie echter Mijn leer zal hebben, maar volgens het
oude zuurdeeg van de Farizeeën zal handelen, zal te gronde gaan.
[11] Evenzo zullen er twee op het veld
zijn en twee malen in een molen; dan zal ook de ene opgenomen worden tot het
leven en de andere in het gericht gelaten worden. - Hoed je dus voor het oude
zuurdeeg van de Farizeeën, want heus, daarmee zal niemand ontsnappen aan het
gericht!’
174
De voorspelling van het grote gericht van de huidige tijd
[1] (DE HEER:) 'Zoals het echter met
het gericht over Jeruzalem zal gaan, zo zal het ook gaan met een toekomstig,
groot gericht over de wereld, wanneer Ik een definitief einde zal maken aan de
grote hoer van Babel. Dat zal dan een gericht zijn zoals ten tijde van Noach en
ten tijde van Sodom en Gomorra.
[2] Dan zullen er ook grote tekenen op
aarde, op zee en aan de hemel plaatsvinden, en Ik zal knechten opwekken die vanuit
Mijn woord het komende gericht op velerlei wijze zullen voorspellen. Maar de
hoogmoed van de mensen zal er niet naar luisteren, en zo hij er al naar
luistert, zal hij hun woorden toch niet geloven, maar hen uitlachen alsof het
dwazen zijn. Maar juist dat zal met de grootste zekerheid aangeven dat het
grote gericht, dat alle boosdoeners door het vuur zal verteren, onherroepelijk
in aantocht is.
[3] Zo zullen in diezelfde tijd ook
vele jongelingen visioenen hebben, en vele jonge vrouwen zullen voorspellen
over de dingen die komen zullen. Gezegend degenen die zich daardoor verbeteren
en zich waarachtig zullen bekeren!
[4] De voortekenen zal men net zo
gemakkelijk kunnen herkennen als dat aan een vijgeboom te zien is dat het
voorjaar komt zodra zijn twijgen sappig worden en gaan uitlopen.
[5] Dan zullen er hier en daar tussen
de volkeren grote oorlogen voorkomen, en het ene volk zal optrekken tegen het
andere; ook zal er grote schaarste optreden en zullen er allerlei epidemische
ziekten uitbreken, zoals die bij de mensen tot dan toe nog nooit voorkwamen.
Ook zullen er grote aardbevingen aan vooraf gaan, om te maken dat de mensen
elkaar daardoor tot boete en liefdadigheid zullen aansporen. Gezegend degenen
die zich daardoor zullen laten leiden!
[6] Maar heel velen zullen zich daar
niets van aantrekken en alles toeschrijven aan de blinde krachten van de
natuur, en de profeten zullen bedriegers genoemd worden, en velen zal men ter
wille van Mijn naam in kerkers gooien en hen onder bedreiging met zware
straffen verbieden in Mijn naam te spreken en een komend gericht aan te
kondigen. Wie niet zal doen wat de grote hoer van Babel wil, zal het heel
moeilijk krijgen.
[7] Al deze dingen moeten eerst
gebeuren, ongeveer zevenhonderd jaar voor het gericht, zodat achteraf niemand
kan zeggen dat hij niet voldoende gewaarschuwd was. Maar vanaf nu zullen er nog
geen volle twee duizend jaar voorbijgaan tot het grote gericht op aarde zal
plaatsvinden; en dat zal dan een duidelijk jongste, maar tevens ook laatste
gericht op deze aarde zijn.
[8] Pas daarna zal het paradijs op
aarde komen, en wolf en lam zullen vreedzaam in één stal wonen en met elkaar
uit één schotel eten.
[9] Als het gericht nadert, zal ook
het teken van de Mensenzoon aan de hemel te zien zijn, hetgeen betekent dat de
hemel in de mens Mij als de enige Heer van hemel en aarde zal erkennen, en de
ziel van de mens zal Mij zal prijzen en de hoogste lof geven.
[10] Dat is dan echter nog niet de
voleindiging van de mens. Maar wanneer Ik, licht en stralend in de wolken van
de hemelen, met alle hemelmachten, onder geschal als van vele oorlogs en
gerichtsbazuinen in het levende woord voor alle mensen zal optreden in de echte
hemel, die in het hart van de mens is, dan is het wereldgericht gekomen.
[11] De ware mens zal dan Mijn
heerlijkheid binnengaan, en de boosdoeners zullen verteerd worden door het
vuur van Mijn rechtvaardige toorn, en binnengaan in het rijk van hun kwade
daden, dat gereedgemaakt is voor alle onverbeterlijke duivels. Want laat degene
die uit zichzelf vrijwillig de hel kiest, daarin dan ook vervloekt zijn, zoals
deze in zichzelf vervloekt is. Zoals het goede echter eeuwig goed zal blijven,
zo zal ook het kwade in zichzelf eeuwig kwaad blijven en de eeuwige, gerichte
ondergrond zijn die Mij eeuwig als voetbank zal moeten dienen.
[12] Ikzelf, als oergoddelijk persoon,
zal echter niemand richten, maar dat zal Mijn woord doen dat Ik tot jullie
gesproken heb. Want wanneer Ik eenmaal opgevaren zal zijn naar Mijn rijk, zal
Ik nooit meer in het vlees op deze aarde terugkomen, maar enkel in de geest, in
het woord, en het zal zo zijn zoals het in het begin was, waarover geschreven
staat: In den beginne was het woord, het woord was bij God, en God was het
Woord. Het Woord is echter Vlees geworden en heeft onder de mensen gewoond.
Hij, d.w.z Ik kwam naar Mijn eigendom, en de Mijnen hebben Mij niet herkend;
want de wereld en haar vlees hadden hen allen blind en doof gemaakt.
[13] Ik ben nu in het vlees bij jullie
als een mens; maar Ik kan jullie toch niet alle kracht van Mijn geest schenken.
Wanneer Ik echter later niet meer in het vlees zoals nu, maar slechts in de
geest bij jullie zal zijn, zal Ik jullie ook alle kracht en macht van Mijngeest
kunnen schenken, die Ik natuurlijk van eeuwigheid Zelfben. In de geest en in zijn
kracht zal Ik bij jullie blijven tot aan het einde van de tijd dat deze aarde
nog zal bestaan, en tot zij de laatste gerichte geest tot rijpheid gebracht zal
hebben. Maar dan zal met deze aarde ook voor eeuwig de wieg van de kinderen
Gods verdwijnen. Vanaf die tijd zal alles geestelijk gericht worden.
[14] Ik heb jullie echter al meermalen
verteld en laten zien, hoe het op deze aarde wordt. Wacht daarom geduldig op de
zekere verlossing, die beslist zal komen, en wens niet te snel een voortijdig
wereldgericht! Want wanneer dat komen zal, zal het nog te vroeg zijn voor
jullie zelf, en nog meet voor hen die gericht worden; want in het gericht zijn
liefde en medelijden ver te zoeken, en iedere ziel zal dan aan haar eigen
kracht overgelaten worden om met bitterheid te ervaren hoe totaal nutteloos de
ijdele, tijdelijke hulp van wereldse mensen was. - En zeg Mij nu, of jullie het
allemaal goed begrepen hebben!’
175
Lazarus' twijfel aan de goddelijke leiding van de mensheid
[1] LAZARUS zei: 'Ja, begrepen heb ik het
in ieder geval wel! Eerlijk gezegd: de hele geschiedenis van de mensheid ziet
er nu niet bepaald vrolijk uit! In feite zijn de mensen er toch merendeels niet
zelfschuldig aan dat zij zo slecht zijn, maar veeleer de omstandigheden
waaronder zij verwekt, geboren en opgevoed zijn. Dan lijkt ieder gericht toch
wel een erg eigenmachtige en tirannieke daad van de kant van Degene die de
macht heeft de mensen te richten.
[2] Men zegt weliswaar: God doet ieder
mens de juiste kennis van waar en onwaar en van goed en kwaad toekomen; maar
wanneer gebeurt dat? Volgens mijn ervaring vaak pas dan, wanneer de mens reeds
zo vast zit in alles wat verkeerd en kwaad is, dat geen enkele ware leer hem
ooit meer kan helpen. Wanneer de mensen ettelijke honderden jaren zonder enige
voelbare goddelijke invloed gebleven zijn, gaan zij God noodzakelijkerwijs
steeds meer vergeten en maken dan eigen wetten en levensvoorschriften, waardoor
ondanks heel strenge navolging het geluk van de mensen niet tot stand gebracht
kan worden. Zodra de mensheid dan tenslotte helemaal verdierlijkt is, komen er,
aanvankelijk slechts kleine, openbaringen door geroepen mensen. En werpen die
geen vruchten af, dan volgen er pas grotere. En hebben ook die geen uitwerking,
dan volgt er al een strafgericht. Heer, waarom dat nu eigenlijk zo moet zijn,
begrijp ik zelf nog lang niet!
[3] Van Adam tot Noach, en vooral bij
de nakomelingen van Kaïn, was er van bijzondere openbaringen vrijwel geen
sprake meer. Ten tijde van Noach gebeurden er wel allerlei tekenen en openbaringen,
maar te laat, omdat het volk, vooral dat uit het dal, al helemaal duivels was.
Het volk trok zich daar toen natuurlijk niets meer van aan en leefde in zijn
roes verder; maar daarna kwam dan ook meteen een verschrikkelijk gericht.
[4] Daarna duurde het tot Abraham,
gedurende welke lange tijd er vrijwel geen openbaring plaatsvond. Met Abraham
begon de goddelijke openbaring weer; maar spoedig daarna volgde dan ook het
gericht over Sodom en Gomorra en de omliggende tien steden.
[5] Via Abraham, Izaak en Jacob ging
het toen weer verder tot Mozes. In de tijd van deze profeet vond voor de mensen
iets buitengewoons vanuit de hemelen plaats. Zij kregen voor de eerste maal
bepaalde wetten waar zij hun leven naar moesten richten; maar het gericht was dan
ook buitengewoon. De Egyptenaren moesten met vele honderdduizenden in het
stofbijten, en de bevrijde Israëlieten verging het daarna volle veertig jaar in
de woestijn niet zo heel veel beter. Zij allen, Egyptenaren en Israëlieten,
hadden immers te lang geen enkele speciale openbaring meer meegemaakt en werden
lauwer en lauwer. Het eerdere geloof, dat vitaler was, werd een lui en
traditioneel geloof, en dat is niet veel beter dan helemaal geen geloof. Maar
zoals het geloof is, zo gaat het ook met het houden van de daarbij behorende
leefregels!
[6] Blijven openbaringen nog langer
uit, dan verliezen de mensen totaal hun geloof in een ware God, gaan dan naar
eigen goeddunken goden maken, en vervallen daardoor tot complete afgoderij. Kan
men hun dat echter, puur verstandelijk gesproken, als eigen schuld aanrekenen?
Naar mijn mening, die meestal heel redelijk en menselijk is, echt niet!
[7] Tijdens de richteren en later ook
onder enkele koningen zijn er bij ons, joden, wel steeds profeten opgewekt,
-maar altijd pas nadat de mensen zich eerst al behoorlijk aan doodzonden hadden
schuldig gemaakt; en dan kwam er ook altijd meteen een gericht dat de zondaars
vernietigde.
[8] O Heer, nu bent U er Zelf. De
mensen krijgen nu toch wel de allergrootste openbaring, maar het gericht zal
ook niet lang op zich laten wachten. Over slechts een paar honderd jaar zullen
de mensen, als hun niet nogmaals een openbaring gegeven wordt, zelfs wat Uw
leer betreft geen haar beter zijn dan nu de tempeldienaren daar beneden! De
bekeerde heidenen zullen weer heidenen worden, en de joden nog slechter dan zij
nu zijn, en zo zal het nooit helemaal licht en goed op deze aarde worden.
Daarom vind ik dat duidelijke openbaringen van Uw goddelijkheid van nu af aan
niet zolang achterwege moeten blijven, omdat anders de nakomelingen, die bij
deze huidige openbaring niet aanwezig kunnen zijn, zonder hun schuld weer in de
oude duisternis moeten verzinken.
[9] De Filistijnen zijn vanwege hun
goddeloosheid verdelgd en vernietigd en hebben, zover ik weet, nooit een
openbaring gekregen; zo ook de oude Phoeniciërs, en ook de Trojanen, de
Babyloniërs, de Ninevieten en nog andere volkeren die, zover mij bekend is ook
nooit een speciale openbaring hebben gekregen
[ 10] Wat is dan toch de reden van dit
ongunstig gezinde spel met de mensen van deze aarde? Kijk, geen enkel mens kan
er wat aan doen dat hij bestaat! Maar als hij eenmaal volgens Uw almachtige wil
bestaat, dan is hij ook al vanaf de wieg tot aan zijn graf compleet ongelukkig
en moet hij zich het ene gericht na het andere laten welgevallen. Waarom is dat
toch zo?'
176
Over de werkers in de wijngaard
Doel,
wezen en werking van de openbaringen
[1] IK antwoordde Lazarus en ook de
andere leerlingen, omdat zij het met de wat opgewonden mening van Lazarus eens
waren: 'Luister, Ik zal jullie hier een gelijkenis vertellen; die zal jullie
het antwoord op de vraag van Lazarus geven!
[2] Er was eens een heer die arbeiders
voor zijn wijngaard huurde. Zij kwamen 's morgens en de heer werd het met hen
eens over een stuiver per dag. En om twaalf uur ging hij naar een plaats waar
hij nog mensen zonder werk aantrof en zei: 'Waarom zijn jullie niet aan het
werk? Ga naar mijn wijnberg, dan geef ik jullie waar je recht op hebt! ' En zij
gingen daarheen en werkten. Maar tegen de avond zag de heer van de wijnberg nog
een aantal werklui werkeloos staan. En hij ging erheen en zei tegen hen:
'Waarom staan jullie de hele dag niets te doen?' En zij antwoordden: 'Heer,
niemand heeft ons gehuurd!' Toen zei de heer tegen hen: 'Wel, gaan jullie dan
ook naar mijn wijngaard, en werk dit ene, laatste uur van de dag, dan zal ik
jullie ook nog geven waar je recht op hebt!' Toen gingen zij heen en werkten
nog vol ijver het laatste uur van de dag.
[3] 's Avonds riep de heer eerst de
arbeiders die vanaf de ochtend gewerkt hadden, en gaf ieder de afgesproken
stuiver. Toen riep hij degenen die slechts een halve dag gewerkt hadden, en gaf
ook ieder een stuiver. Daarna riep hij degenen die slechts een uur gewerkt
hadden, en gaf ook ieder een stuiver.
[4] Toen zeiden degenen die de hele
dag gewerkt hadden: 'Heer, waarom geeft u degenen die maar een uur gewerkt
hebben hetzelfde als ons, die toch de hele dag moeite en hitte hebben
doorstaan?' Toen zei de heer: 'Wat gaat het jullie aan als ik goed en
barmhartig ben? Ben ik soms onrechtvaardig als ik uit goede wil ook de laatsten
hetzelfde geef als jullie? Waren wij het dan niet over een stuiver eens
geworden? Jullie hebben zelf niet meer gevraagd! En als ik jullie nu geef watje
gevraagd hebt, wat willen jullie dan nog meer van mij? Ben ik dan niet
heer over mijn eigen vermogen, waarmee ik kan doen wat mij goeddunkt?!'
Daar hadden de eerste arbeiders geen antwoord op, en zij waren tevreden met hun
dagloon.
[5] En Ik zeg jullie allen ook, dat
Mijn Vader , die in Mij is, bij jullie hetzelfde zal doen, -en dan zullen ook
de eersten de laatsten en de laatsten de eersten zijn.
[6] De wijnstokken in de wijnberg
stellen de oorspronkelijke mensen van deze aarde voor, die bewerkt moeten
worden. Zij hebben geen dienstverband met Mij, maar zij moeten bewerkt worden
om een goede vrucht op te brengen voor God de Heer .
[7] Alle profeten zijn echter, zoals
jullie nu hier, wat betreft hun ziel niet afkomstig van deze aarde, maar zij
zijn van boven aangestelde werkers, en hebben eerst een degelijk contract met
Mij afgesloten ten aanzien van het verkrijgen van het kindschap van God, dat
slechts op deze aarde mogelijk is.
[8] Alle grote profeten vanaf het
begin tot op heden, jullie meegerekend, die een grote openbaring ontvingen,
zijn de eerst gehuurde werkers voor de wijnberg van de Heer.
[9] De kleine profeten, die slechts
een halve dienst moeten verrichten, namelijk het instandhouden van de eens
gegeven grote openbaring, zijn degenen die in Mijn naam na jullie zullen komen,
die ook wel zelfbepaalde kleine openbaringen ontvangen en daarmee
voorspellingen doen, maar de kracht en macht die Ik jullie geven zal, niet
zullen bezitten. Zij zullen ook hetzelfde loon ontvangen, omdat hun geloof
sterker moet zijn; want omdat zij niet zien wat jullie nu allemaal zien en
meemaken, zal hun meer uit vrije wil voortkomende geloof hun ook als een
grotere levensverdienste aangerekend worden. Wanneer zij dus hetzelfde loon
zullen krijgen als jullie, bedenk dan dat zij het moeilijker hadden om te
geloven wat nu tot heil van alle schepselen gebeurt, omdat zij niet zoals
jullie getuigen van dat alles zijn geweest.
[10] Tenslotte zullen er nog heel
veellater nogmaals, vlak voor een groot gericht, zieners gewekt en toegelaten
worden, die de korte, grote inspanning op moeten brengen om de zeer onzuiver
geworden leer te zuiveren, opdat deze behouden en niet door de meer verlicht
denkende mensheid als oud priesterbedrog verworpen wordt. Deze derde groep
arbeiders in Mijn wijnberg zullen niet door grote wonderdaden, maar alleen door
het zuivere woord en de Schrift werken, zonder een andere opvallende openbaring
te krijgen dan slechts het innerlijke, levende woord in het gevoel en in de
gedachten van hun hart, en zij zullen vol zijn van helder, verstandig geloof en
zo, zonder wonderen, de verdorde mensenwijnstokken in Mijn wijngaard
oprichten, en dan van Mij ook hetzelfde loon krijgen dat jullie als arbeiders
voor een hele dag zullen krijgen; want het zal voor hen veel moeilijker zijn om
vast en zonder twijfel datgene te geloven wat meer dan duizend jaar vóór hen
hier is gebeurd.
[11] Ook al liggen dus de grote
openbaringen behoorlijk ver uit elkaar, toch zorgt God er steeds voor dat er
altijd meteen weer nieuw gewekte zieners onder de mensen komen zodra de lessen
van de grote openbaring enigszins onzuiver beginnen te worden, en dat gebeurt
op zo'n manier, dat daarbij de vrije wil van geen enkel mens enige dwang
ondervindt. Want de grote openbaringen worden juist steeds lange tijd na elkaar
gegeven om ervoor te zorgen dat de vrije wil van de mensen zo min mogelijk
wordt aangetast.
[12] Wanneer uiteindelijk de wereld de
mensen weer te ver van hun geestelijke baan heeft doen afwijken, blijft er
natuurlijk niets anders over dan over te gaan tot een grote openbaring, die
echter altijd een gericht met zich meebrengt, omdat de openbaring zelf een
treurig gericht voor de mensen is. Want zolang je het dode hout niet aansteekt,
zal het niet branden; maar het vuur ontsteekt het. En kijk wat het vuur voor
het hout is, dat is een grote openbaring voor de mensen. – Begrijpen jullie dat
nu?'
177
De profeten als dragers van de openbaring
Lichtgelovigheid
en onvoorwaardelijk geloof
[1] LAZARUS zei: 'Ja, ik begrijp wel
wat U daarmee hebt willen zeggen; maar ik heb nog een bijgedachte, waarvan ik
nog niet zo precies weet wat ik ermee aan moet. Moeten dus al die mensen die
direct een grote openbaring krijgen, beschouwd worden als mensen die onder het
gericht vallen? En kunnen alleen diegenen een zegen van de grote openbaring
verwachten, die alleen indirect, dus puur wat hun geloof betreft, daaraan deel
hebben?
[2] Dat is dan toch wel erg nadelig
voor de overbrengers van de openbaring, omdat zij gezien hun herkomst al betere
en zuiverder mensen waren, die in staat moesten zijn een belangrijke, grote
openbaring in zich op te nemen en goed te begrijpen. Want de eigenlijke, zuiver
wereldse mensen zouden een grote openbaring immers nooit zonder meer begrijpen,
omdat zij zelfs de kleinste openbaring niet kunnen begrijpen maar er bij staan
als kippen die een bliksemschicht uit de wolken zien schieten.’
[3] IK zei: 'Wie zegt er dan, dat
overbrengers van een grote openbaring als mensen gezien moeten worden die onder
het gericht vallen? Ik zal toch wel precies weten wie Ik moet kiezen om de
hoofdverantwoordelijkheid te dragen van een grote openbaring, zodat deze zelf
geen schade lijdt!
[4] Mozes droeg zonder meer de
verantwoordelijkheid van een heel grote openbaring; maar onder hem waren er
velen, die slechts indirect aan de openbaring deel hadden en uiteindelijk toch
veel vaster geloofden dan Mozes zelf, die bij zichzelf twijfelde aan de belofte
dat Ik de Israëlieten het Beloofde Land, waar melk en honing stroomt, zou
geven. Omdat Mozes die belofte niet volledig geloofde, mocht hij het Beloofde
Land wel zien vanaf een hoge berg, maar er zelf niet binnengaan.
[5] Dat bewijst echter meer dan
voldoende dat niemand van degenen die de verantwoordelijkheid droegen van een
openbaring, op zichzelf ooit gebonden was, en van nu af aan nog minder dan ooit
gebonden zal zijn, maar voor zichzelf altijd volkomen vrij blijft in geloven en
handelen, het enige waardoor hij zalig wordt; want iemand wordt niet zalig
omdat hij de verantwoordelijkheid draagt van een openbaring, maar alleen
wanneer hij de openbaring zelf gelooft en daarnaar leeft.
[6] Datzelfde is dan ook met jullie
allen het geval. Jullie zijn nu door Mijn daden natuurlijk meer gedwongen te
geloven dat Ik de Christus ben en dat Mijn woorden Gods woorden zijn, dan
degenen die slechts mondeling het evangelie van jullie zullen horen. Maar
daarentegen zal er bij jullie nog genoeg twijfel over Mij opkomen, waardoor
jullie gelegenheid zullen hebben jezelf in je geloof te versterken. Want
wanneer de herder verslagen zal zijn, zullen de schapen vluchten en helemaal
verstrooid raken; maar op het juiste moment zal Ik hen wel weer verzamelen en
hun geloof versterken. Dus valt niemand die de verantwoordelijkheid draagt van
een ware openbaring, onder het gericht. Want ten eerste komt zo iemand altijd
van boven en kan een openbaring hem niet extra dwingen, omdat zijn ziel reeds
een voorproef gehad heeft van het lichamelijke leven op een andere aarde en
daarom beslist veel gedegener en vaster is dan een ziel die zich pas op deze
aarde tot een geheel heeft gevormd; en ten tweede worden aan de ziel van zo'n
profeet ook grotere geloofsproeven opgelegd dan aan een ziel van deze aarde,
die vaak maar al te lichtgelovig is. Een ziel van deze aarde heeft genoeg aan
het woord en heeft nauwelijks een teken nodig. Maar zielen die van boven komen,
hebben meer nodig, want zij geloven niet zo snel en hebben ook duidelijker en
grotere bewijzen nodig voor zij van geloof vervuld worden en daardoor tot daden
overgaan.
[7] Ja, als Ik nu bijvoorbeeld naar
Perzië zou gaan, of naar Indië of Athene of naar Rome, en daar zulke tekenen
zou doen als Ik hier al bij jullie heb gedaan, dan zou daar geen mens ooit iets
anders durven doen dan wat Ik had voorgeschreven. Zulke puur aardse zielen zouden
daar duidelijk in hoge mate hun vrijheid kwijt zijn, en met het beproeven van
hun vrije wil zou het dan voor lange tijd helemaal gedaan zijn. Maar Mijn
tekenen schaden jullie niet in het minst, omdat jullie absoluut niet
lichtgelovig zijn; want voor men jullie zover heeft dat je vast en zeker
gelooft, moet men jullie ook al veel hebben laten zien, en zelfs dan zitten
jullie nog vol met allerlei twijfels en vragen nu eens dit en dan weer dat. Wie
dat echter bij Mij doet, heeft geen gedwongen geloof, maar een vrij geloof;
want hij eist volledig in te zien en te begrijpen wat hij gelooft, en wat hij
niet inziet en begrijpt, gelooft hij ook niet.
[8] Het beste bewijs daarvoor is, dat
Ik direct moet uitleggen en bespreken wat jullie van Mij horen. Jullie weten toch
wie Ik ben, en zouden ook zonder dat Ik alles speciaal uit moet leggen van Mij
kunnen geloven wat Ik jullie leer. Maar dat doen jullie niet, en jullie hebben
Mij al enkele malen laten blijken dat jullie Mij in verband met een heel
geheime leer niet geloofd hebben; en jullie zeiden Mij in Mijn gezicht dat dit
een harde leer was; en het is nog geen zeven dagen geleden dat jullie Mij allen
hebben verlaten, ook vanwege lessen die jullie niet begrepen hebben.
[9] Daaruit blijkt, dat jullie zielen
sterker zijn dan de zielen van de eigenlijke kinderen van deze wereld. Zulke
mensen als jullie nu, zullen er op deze aarde altijd zijn, en Ik zal hen
opwekken en ook, net als jullie, uit Mij het innerlijke woord van de geest
geven, en zij zullen de eigenlijke kinderen van deze aarde onderwijzen,
waardoor hun wil helemaal vrij blijft. De leraren mogen zich daarom echter niet
inbeelden dat zij als leraar en wijze hoger bij Mij staan aangeschreven dan de
kinderen van deze aarde; want Ik zeg steeds, en dat zal altijd gelden: Laat
deze kleinen tot Mij komen en belet hen niet! Want wie niet wordt als deze
kinderen, zal in Mijn rijk niet binnengaan, want hun behoort het en het is ter
wille van hen gemaakt. Wie echter een wijze is en derhalve een leraar en
daarbij van ganser harte deemoedig en zachtmoedig, die zal eens ook daar zijn,
waar Ik als een ware Vader van eeuwigheid tot eeuwigheid temidden van Mijn
kinderen zal zijn!’
[10] Toen alle leerlingen dit
onderricht van Mij gehoord hadden, zwegen zij en wisten zij niet wat zij tegen
Mij moesten zeggen.
178
Twee soorten mensen op aarde:
zielen
van boven en zielen van beneden
[1] Alleen LAZARUS vroeg: 'Heer en
Meester, ben ik er soms ook een van boven?'
[2] IK zei: 'Ongetwijfeld, want anders
zou jij de tekenen die Ik je al meermalen heb laten zien, niet zo rustig en
gelijkmoedig hebben ondergaan, alsof het iets heel natuurlijks was. Alles
heeft je alleen maar op het moment dat het gebeurde verrast, -enkele
ogenblikken later maakte je je er al niet meer druk over; want je dacht bij
jezelf een mens kan onmogelijk iets dergelijks als het vliegen van de vogels
door de lucht tot stand brengen. Maar omdat Ik nu eenmaal volledig God was, was
het ook volkomen natuurlijk dat Mij alles net zo mogelijk moet zijn als het
vliegen door de lucht voor een vogel, en daarom is dat beslist net zo'n wonder
als alle andere door Mij geschapen dingen. De maan, de zon, de sterren en deze
aarde en alles wat daarin, daarop en daarboven is en leeft en beweegt, zijn
blijvende wonderen van Mijn wijsheid en macht, en de huidige wonderen zijn er
slechts voorbijgaande getuigen van dat Ik exact Dezelfde ben die reeds van
eeuwigheid de oneindigheid met talloze, blijvende wonderen heeft gevuld. Jij
dacht dat wanneer Ik als God wonderen doe, dat niets wonderbaarlijks is, maar
dat het eigenlijk wonderbaarlijke aan Mij Mijn onbegrijpelijke liefde voor
jullie, Mijn schepselen, is en Mijn zo immens grote vriendelijkheid en
onzelfzuchtige goedheid, zachtmoedigheid, geduld en grote deemoed voor de
mensen, die Ik met één zucht in het puurste niets zou kunnen laten verdwijnen.
[3] 'Ja', zegje verder bij jezelf,
'als ook een mens dat alles zou kunnen, zou het wél een wonder zijn; zo goed
als het heel wonderbaarlijk zou zijn als een mens zich als een vogel in de
lucht zou kunnen verheffen en in de lucht rond zou kunnen zweven.’
[4] Kijk, als je niet van boven zou
zijn, zou je dat niet kunnen denken, en Ik zou om je vrije wil te ontzien,
zulke tekenen zoals Ik die gedaan heb, wijselijk niet gedaan hebben! Die daar
beneden zijn echter niet van boven afkomstig, maar van deze wereld, en Ik mag
hen daarom niet zulke tekenen laten zien als aan jou en Mijn leerlingen. Zij
mogen er alleen maar over horen spreken, maar er niet veel van zien; want als
zij de grote tekenen zouden zien die Ik doe en gedaan heb, zou hen dat volledig
doden. Daarom moeten zij alleen aan Mijn woorden knagen.
[5] Maar hun zal ook nog wel een teken
gegeven worden, maar geen ander dan dat van de profeet Jona; want zoals hij
slechts drie dagen in de buik van de vis verbleef en toen levend op de oever
werd gezet, zo zal ook Ik drie dagen in het graf doorbrengen en dan weer levend
te voorschijn komen, tot grote schrik en gericht voor hen daar beneden.
[6] Onthoudt allen goed, dat de
kinderen van deze aarde niet door tekenen, maar alleen door het levende woord
voor Mijn rijk gewonnen moeten worden! Want de meeste kinderen van deze aarde
-als zij al niet door allerlei valse tekenen te veel bedorven zijn -zijn
lichtgelovig en niet traag van begrip en kunnen daarom door de juiste woorden
snel en gemakkelijk voor de waarheid gewonnen worden; maar door te opvallende
tekenen zouden zij al hun eigen denken en willen volkomen kwijt raken. - Weet
je nu, Lazarus, of je van boven of van beneden komt?'
[7] LAZARUS zei: 'Ja, ik zie nu wel in
dat ik ook op de een of andere manier van boven ben gekomen; maar hoe kunnen
wij dan zien, wie van de mensen die we tegenkomen van boven of van beneden
afkomstig is?'
[8] IK zei: ' Als het nodig is, zal de
geest in je je dat wel zeggen. Maar er is ook een uiterlijk teken dat zelden
bedriegt, waardoor meteen goed aan een mens te zien is waar hij, wat betreft
zijn ziel, vandaan komt.
[9] Kijk, de ziel houdt ook in haar
noodzakelijke, duistere lichaam een zeker gevoel voor waar zij vandaan komt, en
richt zelfs haar lichamelijke oren en vooral haar ogen graag in die richting
waar zij oorspronkelijk vandaan komt. Mensen, die hun blikken graag naar boven
richten en graag bergen beklimmen, en ook graag geluiden horen die ergens van
bovenaf hun oor bereiken, zijn zeker ook van boven afkomstig. Maar mensen die
hun blikken voornamelijk naar de grond richten, en daarin rond woelen en
allerlei schatten zoeken, en maar zelden hun ogen en oren naar boven richten,
zijn ook heel zeker van beneden afkomstig. Op deze wijze kunnen jullie, als je
daarop let, heel goed zien wie je voor je hebt.
[10] Mensen die van boven afkomstig
zijn, zijn gewoonlijk ook erg vindingrijk en bewegen zich op het gebied van
kunsten en wetenschappen; maar zij nemen niet alles zo maar zonder meer aan,
want zij willen alles heel duidelijk bewezen zien. De Griek Philopold in Kana
bij Kis geloofde niet eerder, dan nadat Ik hem de zonneaarde toonde waarop hij
het eerst een lichaam had; en vrijwel alle cynici zijn precies zo. Voor hen zou
je werelden kunnen scheppen zonder dat dat meer indruk op hen maakt dan bij een
mens van deze aarde waartegen je zegt: ' Ga en doe dat! ' Die zal je nauwelijks
vragen: 'Ja, waarom dan?', maar hij zal het gelovig doen, omdat een wijs mens
dat tegen hem gezegd heeft; de reden hoopt hij dan nog altijd vroeg genoeg te
ervaren. Maar een mens die van boven komt, zal je aankijken en ernstig vragen:
'Waarom moet dat? Zonder reden doe ik niets! Verklaar je nader, dan zal ik wel
zien hoe belangrijk het is datje zegt: Ga en doe dat!’
[11] Want Ik zeg jullie dat het heel
belangrijk is dat je je ervan vergewist met wat voor soort mensen je als leraar
te maken hebt, en met welke wijnstokken in Mijn wijngaard; want hetzelfde woord
kan de beste, maar ook de slechtste gevolgen hebben, als men het wel of niet
overeenkomstig het karakter van de toehoorder gebruikt.
[12] De zwakke, kleine kinderen van
deze aarde geloven, zoals reeds gezegd, alles wat men hen wil laten geloven,
snel en gemakkelijk, en hebben pas achteraf uitleg nodig zodra zij zich een
hoop geloofsregels hebben eigen gemaakt. Daarom moet er bij hen goed op gelet
worden dat hun altijd de zuivere waarheid gepredikt wordt, -en wee degene die
de kleinen der aarde met allerlei valse leren en voorbeelden zou willen plagen,
zoals Ik jullie dat al een keer met een kleiner voorbeeld in Galilea heb laten
zien! Maar bij de kinderen van boven moet de uitleg hetzij reeds van te voren
of toch minstens tegelijk met de leer gegeven worden, omdat zij anders niet
gemakkelijk iets voor volle waarheid zullen aannemen.
[13] Jullie waren er reeds vaak
getuige van hoe Ik dat bij de Grieken en Romeinen deed; doen jullie ook
hetzelfde, dan zullen jullie hen des te gemakkelijker winnen omdat jullie Mij
en Mijn werken als voorbeeld hebben, waarop je je altijd met succes kunt
beroepen! Als het nodig is zullen jullie ook zelf tekenen kunnen doen; maar
wees er zuinig mee en doe pas een teken wanneer jullie daar in de geest toe
gedwongen worden! Een teken veroorzaakt weliswaar iets goeds, maar een waar, levend
woord is duizendmaal beter, omdat door het woord aan het mensenhart geen dwang
wordt opgelegd.
[14] Want het woord verlicht eerst het
verstand van de mens. Dit wekt dan vervolgens de wil en de liefde in het mensenhart
op. De liefde wordt een geweldige vlam. Deze verlicht de wil in het hart en
brengt hem tot leven, en die handelt dan volgens voorschrift van het eigen
verstand; en wat de mens op die wijze vrij uit zichzelf doet, is eigen,
verdienstelijk werk, en dan heeft de mens pas zijn eigen levenshaard gevonden.
[15] Maar het teken verlamt het
menselijk verstand voor lange tijd, en schrikt alleen de liefde en haar wil tot
handelen op. Dit handelen is echter als een weggeworpen steen, die zich slechts
zolang door de lucht beweegt als de kracht van het werpen reikt; zodra deze
echter ophoudt, valt de steen door zijn gewicht weer dood en onbeweeglijk op de
grond en blijft daar in zijn oude gericht liggen.
[16] De ziel van een door een teken
bekeerd mens lijkt precies op zo'n weggeworpen steen, en handelt blind, uit
angst voor het teken; wanneer het teken mettertijd zijn kracht verliest,
verslapt de liefde en de wil van de ziel en wordt helemaal traag, vooral bij de
nakomelingen die geen teken gezien hebben, en zij houden het teken hetzij voor
een toverkunstje of gewoonweg voor een leugen en een verzinsel van de
voorouders. Want als de ziel aan het verstand vraagt wat het teken betekende,
kan dit haar geen verklaring geven omdat het er zelf nooit een heeft gekregen,
en het oordeelt dan heel gewoon zo: 'Zijn wij als mensen dan minder dan onze
voorouders, die allerlei tekenen kregen en dan zo gemakkelijk konden geloven?
Wij moeten nu geloven wat we niet begrijpen, en de tekenen waarover we alleen
maar hebben horen praten, moeten ons laten geloven? Nee, dat gaat beslist niet!
Dat kan een wijze God, als Hij bestaat, eeuwig nooit van ons zwakke mensen
verlangen! Daarom verlangen ook wij tekenen of minstens een verklaring die een
juist licht werpt op wat wij moeten geloven en moeten doen, zodat wij de juiste
reden kennen. Want de redenen waarom wij willen geloven, moeten voor alle
mensen in alle tijden aanvaardbaar zijn, en het moet niet zo zijn dat we eerst
moeten geloven, om daarna ook dat te kunnen geloven waartoe wij door hen
gedwongen worden te geloven.’
[17] Kijk, zo oordeelt dan het
verstand van de mensen, en dat zelfs terecht! Want als de leer ook na het geven
van tekenen voor het menselijk verstand niet te begrijpen is, dan gaat zij heel
snel met alle tekenen ten onder, en de mensen verliezen dan ieder geloof en
vallen in hun oude, trage, wilde leven terug, tot de een of andere slimme
magiër hen overvalt en hen met valse tekenen gemakkelijk en snel aan zijn kant
brengt.
[18] Daarom zeg Ik jullie allen nog
eenmaal heel nadrukkelijk: Geef helder en duidelijk onderricht, en wees in hoge
mate spaarzaam met tekenen, dan zullen jullie blijvende en vaste leerlingen
kweken! Want het teken vergaat, maar de lichte, zuivere waarheid blijft eeuwig,
en heeft voor haar bevestiging helemaal geen teken nodig, omdat zij zelf het
hoogste teken is dat altijd uit de hemelen wordt gegeven aan de mensen die het
zoeken.
[19] Maar er zijn ook bepaalde tekenen
die jullie wel kunnen verrichten; dan moet het teken echter alleen maar een
ware weldaad zijn voor arme, gebrekkige mensen zonder onderscheid van stand of
geloof, en niet een speciaal bewijsmiddel voor de zuivere goddelijkheid van
Mijn leer.
[20] De leer moet door haar licht zelf
ook zonder alle andere bijzondere tekenen zuiver goddelijk blijken te zijn en
ieder die daarnaar handelt het innerlijke, levende bewijs van haar volledige
echtheid geven. Als jullie daar op letten zullen jullie later echte, goede
leerlingen voor Mij opleiden; maar als jullie dit niet zo nauw nemen, zullen
jullie zelf de poorten openzetten voor de antichrist, en dan zullen jullie zelf
genoodzaakt zijn er vandoor te gaan.’
179
De antikrist
[1] LAZARUS zei: 'Heer, wat moeten we
dan onder de antichrist verstaan?'
[2] IK zei: 'De antichrist zal
ontstaan doordat bepaalde slimme, arbeidsschuwe mensen de leer ook zullen
aannemen zodra zij zien dat deze steeds meer aanhangers krijgt, en dat het Mijn
leerlingen steeds beter gaat. En als zij over de tekenen zullen horen die Ik
gedaan heb, en ook over die welke jullie bij bepaalde gelegenheden zullen doen,
dan zullen zij net als de heidense magiërs grote tekenen beginnen te doen door
met heel natuurlijke middelen goocheltrucs uit te voeren, net als de Essenen
deden. Dat zal de lichtgelovigen aantrekken, en op het laatst wordt dat zo erg
dat daarna heel velen jullie, dat wil zeggen jullie volgelingen, voor valse
leraren en profeten zullen aanzien en zullen vervolgen.
[3] Zorg er daarom voor, dat jullie
van degenen die het evangelie zullen aannemen alleen maar het noodzakelijkste
voor je levensonderhoud accepteert! Want als luiaards zouden zien dat de
prediking en een teken jullie veel geld opbrengen, zouden ze er zeker alles
voor over hebben o m jullie te verdringen. Daarom zal men echte van valse
profeten het snelst kunnen onderscheiden door hun gedrag. Want echte profeten
zullen altijd even arm als Ik rondtrekken, en van hun gemeenten alleen maar
aannemen wat zij nodig hebben om te leven; valse profeten zullen zich echter
gedragen zoals de Farizeeën nu -en in veelopzichten nog veel erger -en zich
voor alles wat zij zogenaamd in Mijn naam voor de gemeenten doen, heel duur
laten betalen, en alle mensen zullen gestraft worden als zij hen niet voor
heilige dienaren van God aanzien, en geloven dat God alleen maar hun gebeden verhoort
en in hun offers groot welgevallen heeft. Maar terwijl er nu voor alle joden
slechts deze ene tempel is, zullen de antichristenen talloze prachtige tempels
bouwen en daarin voor de mensen hun toverkunsten en hun offers verrichten, en
slechte toespraken houden, die henzelf ten goede komen. Bidden zullen zij in
vreemde talen, om het volk te laten geloven dat hun taal het zuiverst en dus
ook God het meest welgevallig is.
[4] Dit is voor iedereen voldoende om
een valse profeet te herkennen en hem duidelijk van een ware te onderscheiden.
Zij zullen natuurlijk luidkeels hun stem laten horen en de hele wereld
toeroepen: 'Komt allen naar ons, want hier is de Christus, en waar wij zijn is
Hij! ' Maar geloof het niet ook al roepen zij nog zo hard en doen zij nog zulke
grote tekenen; want zij zijn nooit of te nimmer Mijn volgelingen, maar het zijn
verleide volgelingen van Beëlzebub, van wie zij hun loon in de poel zullen
oogsten onder gehuil en tandengeknars! Let daar goed op, en doe zo min mogelijk
tekenen, maar houd je aan .het woord en zijn eeuwige waarheid, dan zal de
zuivere leer temidden van vele mensen blijven tot aan het einde der wereld! -
Maar nu gaan we weer naar huis, en Lazarus, laat jij ons wijn en brood brengen,
want Ik heb dorst gekregen!’
[5] Daarop gingen wij naar huis, en
Lazarus liet meteen voldoende brood en wijn opdienen. Wij gingen aan de tafels
zitten en sterkten ons.
180
Over de juiste zegen en het juiste gebed
[1] Tijdens onze maaltijd sprak Ik
weinig, maar toen de heerlijke wijn de tongen van de leerlingen losmaakte, werd
het al gauw heel levendig in de herberg. Ook de waard van de herberg, die deze
voor Lazarus beheerde, kwam met zijn mensen naar Mij toe en vroeg of Ik ook hem
en zijn familie Mijn zegen zou willen geven, want dat zou een krachtig middel
zijn tegen de vloek van de tempeldienaren.
[2] IK zei tegen hem: 'Vriend, waar Ik
ben, is ook alle zegen met Mij; meer is echt niet nodig! Leef ook jij maar
volgens de leer die Ik Mijn leerlingen heb gegeven, daardoor zul je pas de
ware, levende zegen ontvangen, die je niet alleen voor deze wereld, die voor
iedereen slechts van zeer korte duur is, maar ook voor je ziel, die eeuwig zal
leven, van groot nut zal zijn! Maar een zegen zoals jij je die voorstelt, is
waardeloos. Kijk eens naar de Farizeeën, die alle soorten zegen uitdelen en
zich daarvoor laten betalen; wie van degenen die zo'n zegen heeft gekregen,
heeft daar echter ooit iets aan gehad? Ja, de Farizeeën hebben er wel wat aan
gehad, -maar de gezegende moest zich met zijn geloof troosten en daarin enige
rust vinden.
[3] Ik zegen de mensen echter naar
waarheid slechts doordat Ik hun het ware levenslicht geef en daardoor het
eeuwige leven, als zij Mijn leer in praktijk brengen. Al dat zogenaamde
magische zegenen is niets waard en vergroot alleen het bijgeloof van de mensen.
Wie echter Mijn leer toepast, en gelooft dat Ik de ware Christus ben, kan een
zieke in Mijn naam de handen opleggen en dan zal het beter met hem gaan. En ook
als de zieke zich ver weg bevindt, en je in Mijn naam voor hem bidt en je
handen naar hem uitstrekt, zal hij gezond worden, als hem dat tot zegen strekt.
En kijk, dat is een veel betere zegen dan die, welke jij volgens jouw mening
van Mij wilde hebben! -Zeg Mij nu of je daarmee tevreden bent!'
[4] DE WAARD zei: 'O Heer, ik dank u
ervoor, want ik zie wel in dat de zuivere waarheid voor de mensen de grootste
zegen is, en leugen en bedrog de grootste vloek. Maar nu zou ik van u, o Heer,
toch nog willen horen, of bij God de gebeden van de priesters ook dan geen waarde
hebben en ook dan niemand iets helpen, als iemand in de ware zin gelovig is en
in de mening, dat hij niet waardig is tot God te bidden, naar een priester gaat
en hem betaalt om voor hem tot God te bidden. Hoe moet men dat naar waarheid
geloven en begrijpen?'
[5] IK zei: 'Staat er niet geschreven:
'Zie., het volk eert Mij met de lippen, maar zijn hart is verre van Mij'? Hoe
kan een gebed waarvoor iemand betaald heeft, hem nu helpen? Hij, de gelovige,
durft niet tot God te bidden, en de betaalde priester bidt niet tot God en kan
dat zelfs duidelijk niet, omdat hij zelf niet in een God gelooft. Want als hij
in een God geloofde, zou hij zich voor zijn gebeden niet laten betalen, maar
tegen de gebedsbetaler zeggen: 'leder mens - ook al zou hij zoveel zonden hebben
als er gras op aarde en zand in de zee is - kan berouwvol en deemoedig tot God
bidden, en God zal zijn gebed verhoren. De naastenliefde die God mij
voorschrijft, legt mij al zonder meer de plicht op alle mensen in mijn gebeden
te gedenken, ga jij dus maar zelf tot God bidden, want dat alleen kan en zal je
helpen; want een betaald gebed is een gruwel voor God!'
[6] Kijk, dat zou een gelovige
priester tegen degene moeten zeggen die hem voor een gebed wilde betalen! Maar
omdat de priester zelf niet in God gelooft, laat hij zich voor het gebed
betalen dat hij uit een boek, zonder er ook maar iets bij te denken en te
willen, in een huichelachtige, vrome houding prevelt, en daarom is hij een
complete leugenaar en bedrieger. Hoe kan zo'n gebed door God op prijs worden
gesteld?
[7] Ik zeg je: Ook al zou God de mens
die vanwege zijn vermeende onwaardigheid niet tot Hem zou durven te bidden,
terwille van zijn deemoed uit de een of andere nood helpen, dan zal Hij hem in
dit geval echter beslist niet helpen, om hem daardoor langzaam maar zeker van
zijn bijgeloof te bevrijden.
[8] Wanneer je een arme ziet die om
noodzakelijke hulp tot God bidt, ga dan naar hem toe en help hem, als je wat
hebt om hem te helpen; heb je echter niets, bid dan zelf ook voor hem tot God,
en Ik zeg je: God zal jouw gebed en het gebed van de arme verhoren! Want
wanneer er twee of drie waarachtig tot Mij bidden, zal hun gebed ook zeker
altijd verhoord worden. Maar laat niemand zich terwille van domme en puur
wereldse zaken biddend tot God richten, want God zou hem niet verhoren; als
iemand echter bidt voor iets wat echt noodzakelijk is voor het leven van het
lichaam en voor de versterking van het geloof en de ziel, dan zal het hem niet
onthouden worden. -Kijk, dat is de waarheid over het echte gebed, dat ook een
ware en echte zegen van God in het hart van de mens is! Begrijp je dat?'
[9] DE WAARD VAN DE HERBERG zei: 'Ja,
Heer, dat is heel gemakkelijk te begrijpen omdat het immers een overduidelijke waarheid
is; maar de magische gebeden van de priesters heb ik nog nooit begrepen, en wel
om de heel eenvoudige reden dat zij als puur bedrog helemaal niet te begrijpen
zijn. O die gemene bedriegers! Hoe zij toch hun uiterste best doen om het volk
hun waardeloze gebeden zó voor te stellen alsof die echt stapsgewijs steeds
werkzamer en krachtiger zouden worden naarmate ze door hogere priesters op
bepaalde zeer heilige plaatsen gebeden worden, en alsof een en hetzelfde gebed
door een en dezelfde hogepriester gebeden -en wel op de heiligste plaats -, in
kracht en uitwerking zou toenemen naarmate het met meer ponden goud en zilver
betaald wordt! En kijk, nog heel veel mensen geloven dat zonder meer! Wee
degene, die het hun zou afraden en zou zeggen dat de God van Abraham, Izaak en
Jacob geen welgevallen aan zo'n gebed zou kunnen hebben, en dat Hij ook erg
onrechtvaardig zou zijn als Hij alleen naar het gebed van die mensen zou
luisteren die het door priesters voor veel geld kunnen laten bidden, en armen
die dat niet kunnen, zonder hen te verhoren en zonder enige hulp af zou wijzen!
O, dat zou bij deze blinde dwazen helemaal geen zin hebben! Zij zouden zo'n
wijze volksvoorlichter alleen voor een godslasteraar en tempelschenner houden
en hem als zodanig ook bij de tempel aangeven, waarna hij dan zeker heel snel
voor alle eeuwigheid zo goed verzorgd zou worden, als men zich dat maar zou
kunnen wensen.
[10] Ah, verheven vriend en goddelijke
meester, voor een eerlijk en ontwikkeld mens is er geen bestaan meer! Heus,
deze herberg is toch veel meer een ware tempel Gods dan Salomo's voorhof daar
beneden; want daar vind je nu verder alleen nog maar leugen en bedrog en de
ergste mensenhaat! Ik ben al sinds tien jaar niet meer in de tempel geweest -en
zal er ook in de toekomst erg voor oppassen! Een feest kan mij nog wel het
minst naar de tempel lokken, want dan worden er op brutale wijze de grootste
bedriegerijen bedreven, en geen wet beschermt mij daarvoor. Op de feesten halen
de tempeldienaren, alsof ze goden zijn, zonder enig verantwoordelijkheidsgevoel
de grootste onzin uit; dat kan ik echter niet zonder de grootst mogelijke
ergernis aanzien en daarom blijf ik liever weg. -Heb ik gelijk of niet?'
[11] IK zei:'Absoluut, want je kunt er
niets aan veranderen, en daarom is het voor jou beter van de plaats weg te
blijven waar je niets goeds en waars kunt beleven en je je als een Jood van de
oude stempel moet ergeren. Maar Ik ben gekomen om alles wat krom is, recht, en
wat blind en doof is, ziende en horende te maken. Laten we nu echter over de
tempel ophouden, want de totale onbruikbaarheid ervan is jullie maar al te
bekend!
[12] Wij zullen echter binnenkort nog
meer gasten krijgen, namelijk echte Romeinen en Grieken. Zij zullen hier eten
en waarschijnlijk hier ook overnachten, want beneden is er in de hele stad
vrijwel geen onderdak te vinden, en jij als waard kunt je daarop vast wat
voorbereiden.”
[13] Toen de waard dat hoorde, ging
hij vlug naar zijn mensen buiten en lichtte hen in; en die keken toen of de
gasten er al aankwamen. Toen zij naar beneden naar de tuinpoort keken waar men
doorheen moest om op de Olijfberg te komen, zagen zij reeds een groep van
dertig mensen door de poort naar binnengaan, en zij gingen dus snel alles
regelen om de gasten die er al gauw zouden zijn, iets behoorlijks voor te
kunnen zetten. De kamer, waarin ook wij zaten, was groot genoeg om honderd
gasten te herbergen. Ook waren er nog enige ruime zijkamers, die voor
nachtlogies heel goed ingericht waren, en niemand hoefde zich dus zorgen te
maken over een goed onderkomen voor de aankomende vreemdelingen, waarvan de
gids een vrije burgeres van Jeruzalem was die zich veel met vreemden
bezighield. Wij zullen haar later nog wel beter leren kennen
181
De aankomst van de Romeinse vreemdelingen in de herberg
[1] Het duurde natuurlijk niet lang,
of de vreemdelingen waren er al. De waard en ook Lazarus gingen hen hoffelijk
tegemoet en verwelkomden hen. De vreemdelingen kwamen daarop binnen, begroetten
ons volgens hun gebruik, en wij groetten hen terug. Zij gingen aan een tafel
zitten en vroegen meteen te eten en te drinken, want ze waren erg hongerig en
dorstig omdat er in de stad nergens iets behoorlijks meer te krijgen was.
[2] En DE WAARD zei: 'Brood en wijn
kunt u meteen krijgen, maar op een behoorlijk avondmaal zult u wel iets langer
moeten wachten!'
[3] Dat vonden zij best, en zij kregen
meteen ruim voldoende brood en wijn en aten en dronken heel opgewekt, prezen de
wijn en waren in een heel vrolijke stemming. Ook de vrouw was erg goed geluimd
en vertelde hun allerlei vrolijke dingen. Maar wij hielden ons rustig, en de
leerlingen, die de Griekse en ook de Romeinse taal machtig waren, luisterden
aandachtig naar wat deze vreemdelingen allemaal vertelden.
[4] In hun midden bevond zich een zeer
voornaam man. Het was een Romein die nu voor het eerst in Jeruzalem was. Hij
zei tegen de anderen: 'Luister, na zoveel gekheid kunnen we nu ook wel eens
iets ernstigers zeggen, opdat het geëerde gezelschap dat wij hier aangetroffen
hebben niet bij zichzelf denkt dat wij alleen maar een stel grappenmakers zijn.
Ik begin dus maar meteen en zeg:
[5] Wij komen allen uit Rome hierheen
naar de grote stad der Joden, die door hen heilig genoemd wordt. Door de goede
diensten van onze mooie jodin kwamen wij in deze bergherberg, die volgens onze
gids weliswaar bij het joodse priesterdom een erg slechte naam heeft, maar
desondanks sinds lange tijd altijd als de beste en goedkoopste van heel
Jeruzalem zijn waarde bewezen heeft. Wat onze beste gids dus van deze herberg
als goed aanprees, wordt nu volkomen bevestigd; want wij zijn er nu zelf, en
het brood, de bijzonder goede wijn en de heel speciale vriendelijkheid van onze
waard zijn voor ons daarvan het beste bewijs. Daarom moeten wij onze mooie gids
ook vooral heel dankbaar zijn, wat volgens ons oude Romeinse gebruik ook zeker
het geval zal zijn.
[6] We zijn nu al enige.dagen hier in
deze stad en hebben ons vannacht met de slechtste herberg moeten behelpen, en
de goede goden hebben ons vandaag iets beters toegedacht. Dat wij gisteren
alleen al door het zoeken van onderdak geen tijd hadden voor datgene waarvoor
wij eigenlijk uit Rome hier naartoe gereisd zijn, is niet moeilijk te
begrijpen; maar nu hebben we dan een echt onderdak, en daarom is het naar mijn
mening nu ook al wel tijd om aan datgene te gaan denken waarvoor wij de lange
en gevaarlijke reis ondernomen hebben. Want de reis van Rome hierheen is echt
geen kleinigheid! Onze lieve gids, die ons de weg naar deze goede herberg
gewezen heeft, zal morgen misschien ook in dit opzicht inlichtingen kunnen
geven, -of misschien ook wel onze waard; maar hem moeten wij eerst nog wat
beter leren kennen, omdat dat bij de joden wat moeilijk schijnt te liggen, die
hebben het - onder ons gezegd - altijd achter de ellebogen.
[7] Dat onze mooie gids echter een
heel eerlijk en rechtschapen persoon is, daar hebben we ons al een paar maal
van kunnen overtuigen; daarom zullen wij ons heimelijk tot haar wenden, en dan
zal zij wel zo vriendelijk zijn ons goed in te lichten, zodat wij te weten
komen of wij onze reis hierheen al dan niet voor niets gemaakt hebben. Want als
er enige waarheid in schuilt, blijven wij net zolang hier tot wij precies weten
wat ervan waar is; maar stelt het niets voor, dan gaan wij binnen een paar
dagen al weer naar huis.
[8] Een
onweer ziet er op afstand ook altijd veel gevaarlijker en dreigender uit dan
vlak daarna, wanneer het dichtbij is, en zo zal het waarschijnlijk ook in dit
geval zijn. Natuurlijk is het vreemd dat wij hier in het joodse land nog
vrijwel niemand erover hebben horen spreken. Maar ondanks dat zullen wij wat
intensiever informaties inwinnen, en daarom zou ik jou, onze aanvallige gids,
willen vragen of je iets hebt gehoord over een Joodse, sinds kort nieuw
opgestane profeet, die ongelooflijke, wonderbare dingen moet kunnen doen.
[9] Vertel ons eerlijk en naar
waarheid, of en wat je over die profeet hebt gehoord, en wat er eigenlijk van
waar is! Heb je hem al een keer zelf gezien en gesproken, of andere
geloofwaardige mensen over hem horen spreken? En als ze over hem gesproken
hebben, zul je misschien ook gehoord hebben wat zij over hem zeiden? Zeg ons
alles watje over deze zaak weet, en wij zullen je - zoals reeds gezegd
-bijzonder erkentelijk zijn!'
182
Het gesprek van de gids met de Romeinen over de Heer
[1] Daarop zei DE JONGE VROUW: 'Ja,
geachte vrienden, wat dat betreft kan ik jullie echt niet van dienst zijn! Ik
heb wel - zo meer in het algemeen het een en ander over hem gehoord, maar
alles wat men over hem vertelde, klonk nog veel ongelooflijker dan de verhalen
over uw goden.
[2] Maar volgens wat algemeen in de
betere kringen verteld wordt, moet hij wel een heel wijs en buitengewoon goed
mens zijn; naast zijn wijsheid duiken er echter meteen weer allerlei
wonderdaden op, die een mens die zijn verstand gebruikt zelfs dan niet zou
geloven, als hij die zelf door de profeet had zien verrichten. Zelf geloof ik
dat dan ook niet van die man, maar bij de mensen gaat dat nu eenmaal zo. Zodra
er een slim mens opstaat temidden van een grote groep domme mensen, en hen wijst
op hun grote domheid, en de blinden naderhand inzien dat hij waarachtig een
echt wijs man is, houden zij hem ook al meteen voor een god! Ook al geeft hij
dan staaltjes van zijn kunnen ten beste die gewoon op heel natuurlijke
principes berusten, dan zien zij dat direct als wonderen door een god gedaan,
en de mensen lopen hem van alle streken der aarde na! Ik geloof dus, dat dat
ook het geval is bij deze goede, en toch wel erg verstandige man, die net zo min
een profeet zal zijn als een van ons.
[3] Hij moet ook al een paar keer hier
in Jeruzalem zijn geweest, ook een paar wonderen hebben gedaan en vervolgens
het volk op zijn manier onderwezen hebben; maar toen moet hij in botsing
gekomen zijn met de Farizeeën, en die hebben hem, geloof ik, heel nadrukkelijk verboden
in het openbaar op te treden, -en daarom zou hij op dit moment wel eens minder
vaak in deze stad te zien kum1en zijn. Hij moet voornamelijk in Galilea werken,
daarom weet men hier minder over hem dan bijvoorbeeld in een stad in Galilea.
[4] Zelfheb ik hem nog nooit gezien en
ik heb ook geen speciale behoefte om hem te zien. Van zijn bijzondere wijsheid
zou ik bar weinig begrijpen, en allerlei toverkunstjes heb ik ook al vaak
genoeg gezien -vooral bij de Essenen, die zelfs doden weer levend en gezond
maken -, en daarom voel ik me niet zo erg geroepen om de zo alom beroemde
wonderprofeet te zien. Dat is dan ook alles wat ik weet en ik kan u verder
niets meer, noch pro noch contra, over deze profeet zeggen.
[5] Overigens moet ik heel eerlijk toegeven
dat ik van geen enkele profeet ooit iets bijzonders verwacht heb; want ten
eerste waren ze allemaal zo vervelend en somber als een nevelige dag laat in de
herfst, ten tweede zo onbegrijpelijk als de sterrenhemel en ten derde zo donker
en onvriendelijk als een onweersnacht in Egypte. Wie kan er ooit
vriendschappelijk met zulke mensen omgaan? Maar dat is alleen maar mijn privé
mening, die ik niemand wil opdringen; want heus ik wordt nooit een profetes, en
het maakt me helemaal niet uit wat de mensen geloven, als zij maar goed en
eerlijk zijn.’
[6] DE ROMEIN zei: 'Wel kijk eens aan,
je gewone natuurlijke verstand is helemaal nog niet zo slecht! Je hebt een
gezonde instelling, die ons heel goed bevalt; maar ondanks dat moet achter de
grote, nieuwe profeet toch meer schuilgaan dan jij ons over hem wist te
vertellen. Dat je dat weinig, of ook helemaal niet kan interesseren, komt wel
omdat je nog erg jong bent en door je vrouwelijke wispelturigheid; maar wij als
reeds tamelijk bedaagde mensen, en mannen uit de voornaamste en grootste stad
van de tot nu toe bekende wereld, interesseren ons beslist heel erg voor zo'n
zeldzame man, anders zouden we voor hem niet zo 'n grote reis naar hier gemaakt
hebben, -en daarom zul je wel begrijpen dat wij nog meer informatie over die
man moeten hebben. Maar jij bent zo gewiekst, dat je toch wel zult weten of we
zoiets aan de waard kunnen vragen, want de huurlingen van de priesters en van
Herodes moeten hier erg grote oren en ogen zo scherp als een adelaar hebben.
Daar hoort hij toch zeker niet bij?'
[7] DE JONGE VROUW zei: 'O, maakt u
zich daar maar geen zorgen over! De waard zwijgt als het graf en heeft zover ik
weet nog nooit iemand verraden. U kunt hem dat best vragen, en die ongeveer
dertig gasten schijnen vrienden te zijn van de eigenlijke eigenaar, Lazarus
genaamd, en die is zelf helemaal tegen de tempel, en daarom zitten de priesters
hem zo veel ze maar kunnen dwars. Maar hij is onbetwist een van de rijkste
mensen in het hele land, dus kunnen ze hem niet zo gemakkelijk wat doen, en nog
veel minder omdat hij met al zijn bezittingen helemaal onder Romeinse
bescherming staat. O, zowel met de een als met de ander kunt u volkomen vrijuit
spreken en niemand zal u verraden! Ik wel het allerminst; want hoeveel achting
ik voor de tempel heb, dat heb ik u beneden al heel precies uitgelegd, en daar
hoef ik wel niets aan toe te voegen!’
[8] DE ROMEIN, die de Griekse taal
machtig was, zei: 'Goed gesproken, beste gids! Het is al in orde, want we weten
nu met wie wij het te doen hebben; al het andere komt dan vanzelf wel!'
[9] Mijn leerlingen zaten zachtjes
onder elkaar over deze vreemdelingen te mompelen en kritische opmerkingen te
maken, en hadden niet zoveel op met het nogal lichtvaardige meisje, maar Ik gaf
hen te verstaan dat zij niet voortijdig iets moesten zeggen. En dat deden zij
dan ook.
[10] Al gauw daarna kwamen Lazarus en
de waard de kamer binnen en kondigden aan dat het avondmaal binnengebracht zou
worden. Dat was voor de vreemdelingen natuurlijk een verrassend goed bericht.
[11] En toen er meteen royale
hoeveelheden erg lekker uitziend voedsel in edel vaatwerk op de tafels gezet
werd, zetten DE VREEMDELINGEN grote ogen op, en zeiden: 'Waarachtig,
smaakvoller kun je het ook in Rome niet krijgen!'
[12] Maar toen zij begonnen te eten,
werden ze helemaal enthousiast en zij hielden niet op met de loftrompet te
steken over de kwaliteit van de spijzen. Ook onze tafel werd rijkelijk van
voedsel voorzien, en wij aten en dronken; maar wij deden niet zo enthousiast,
wat de vreemdelingen wat vreemd voorkwam, en zij dachten dat onze spijzen
misschien wat minder goed waren.
[13] LAZARUS en de waard, die aan onze
tafel aten, zeiden echter: 'Beste vrienden, dat is bij mij altijd
hetzelfde! Iedere gast, hoog of laag, wordt helemaal op gelijke wijze bediend!
Iedereen krijgt met alle plezier het beste aangeboden wat ik heb.’
[14] Deze woorden stelden de
vreemdelingen helemaal gerust, zij aten en dronken en vroegen tijdens het eten
verder niets meer.
183
De Romein vraagt de waard en Lazarus naar de wonderman Jezus
[1] Na de overvloedige maaltijd begon
het in de eetzaal pas rumoeriger te worden, en omdat de wijn de vreemdelingen
ook meer moed gaf, begonnen zij steeds opnieuw over hun oude thema van de
nieuwe profeet, en ONZE VOORAANSTAANDE ROMEIN wendde zich tot onze waard en
vroeg hem: 'Beste waard, je zult het me toch niet kwalijk nemen als ik je om
iets heel speciaals vraag! ?
[2] Kijk, vanuit Judea heeft zich
zelfs tot Rome de mare verspreid dat ergens in de joodse landen een
buitengewoon man, een soort profeet, is opgestaan, die toekomstige zaken
voorspelt, en aan wiens wil alle natuurkrachten volkomen moeten gehoorzamen!
Lang wilden wij dat niet geloven, maar er kwamen pas kort geleden van zeer
betrouwbare zijde opnieuw berichten naar Rome en dus ook bij mij -omdat ik een
van de voornaamste patriciërs van Rome ben -, en ik en al deze vrienden van
mij, die ook tot de aanzienlijksten van Rome horen, dachten: Iets ervan moet
toch waar zijn, -maar wat? Schepen hebben we genoeg en zeelieden bij honderden,
laten we een reis naar Azië maken en wel naar Judea! Daar zullen we het
gemakkelijkst ervaren wat er van waar is!
[3] Wel, we vertrokken veertien dagen
geleden, hadden ten dele een redelijk gunstige wind en zijn nu hier! Maar
merkwaardig genoeg, in Rome kwamen we duidelijk meer aan de weet dan hier in
het land waar de wonderman zich op moet houden! Degenen, die we onderweg
daarnaar gevraagd hebben, wisten of helemaal niets of nauwelijks meer dan wat
wij uit Rome meegebracht hebben.
[4] Jeruzalem, als hoofdstad van dit
land moest dan toch wel het eerst alles over deze zaak weten! Daarom komen we
ook juist hierheen. Maar ook hier is álles stil! Onze prettige gids die we
vandaag alleen aangenomen hebben om ons de stad te laten zien, heeft ons
weliswaar nog het meest verteld, maar voor zo'n buitengewone zaak kunnen we dat
beslist niet voldoende vinden. Daarom heb ik me nu voor deze aangelegenheid tot
u gericht om te vragen of u ons meer daarover kunt vertellen. Zeg me eens!
Bestaat er in Judea zo'n man, en wat doet hij? Wat vindt u van hem?'
[5] De waard keek Mij aan en vroeg Mij
in zekere zin met zijn ogen of hij Mij bekend mocht maken. Maar hij hoorde in
zichzelf het duidelijke antwoord: 'Nu nog niet, zij zullen Mij later zelfwel
herkennen!'
[6] Daarop zei DE WAARD tegen de
Romein: 'Ja, zeer geachte vriend, die man bestaat precies zoals u dat in Rome
heeft horen vertellen; maar onze meer dan zelfzuchtige en heerszuchtige
priesters zijn hem en ook ieder die hem goed kent in hoge mate vijandig gezind,
en daarom kunnen we, om onze huid te sparen, beter niet zo erg veel of te luid
over hem spreken.
[7] Ik ken u natuurlijk helemaal niet
en weet ook niet met welk doel u eigenlijk nu meer informatie wilt hebben, u
zult het mij voorlopig dus ten goede moeten houden als ik u nu niet meer over
hem kan zeggen dan: Hij bestaat precies zoals hij u in Rome beschreven is; maar
waar hij nu is, en wat hij doet, kan en mag ik u niet verraden.
[8] Ook deze heer hier, die thans
eigenaar is van de hele oude stad Bethanië, evenals deze berg met deze herberg,
kent hem zeer goed en weet wat de grote man presteert! Hij kan ook volkomen
naar waarheid getuigen dat de wonderman nog bestaat en actief is; maar over het
waar zal ook hij zwijgen. Wij weten wel dat al onze priesters, die zichzelf
voor goden houden, hem eeuwig niets kunnen doen; maar wij willen ondanks dat
alle opzien vermijden, om rust van de giftige priesters te hebben. Meer kan en
mag ik u met zeggen.
[9] DE ROMEIN zei: 'Daar ben ik ook al
tevreden mee; alleen zou ik nog door u, heer des huizes, deze uitspraak
bevestigd willen zien! Wat zegt u over de beroemde man?'
[10] LAZARUS zei: 'Wat de waard tegen
u zei, is waar, en meer kan en mag ook ik u niet zeggen! Maar omdat u morgen en
ook overmorgen nog niet afreist, kan het heel goed gebeuren dat u Hem, als u
goeds met Hem voor hebt, nog gemakkelijk persoonlijk zult leren kennen! Want
Hij komt graag bij degenen die rechtschapen zijn en een waarachtige goede wil
hebben; maar verraders haat Hij, niet om Zichzelf, maar vanwege hun eigen,
verwerpelijke slechtheid. Zijn wil is zo krachtig, dat Hij slechts hoeft te
willen en dat wat Hij wil, gebeurt ogenblikkelijk. Hij zou bijvoorbeeld kunnen
willen dat deze hele aarde niet meer bestond en dan is zij er ook niet meer!
Hij vreest ook geen vijand; maar is hem niet vijandig gezind, niet, omdat Hij
een vijand ook maar enigszins zou vrezen, maar omdat Hij Zelf wil dat de mensen
zich alleen maar toeleggen op de wederzijdse liefde. Daarom zijn grote vijanden
van de mensheid Hem een gruwel, en wee degene, die Zijn rechtvaardige toorn
treft! Kortom, Hij is de wijste, beste en machtigste, waarachtige godmens op de
hele aarde! Meer hoef ik u niet te zeggen.
[11] DE ROMEIN zei: 'Daar ben ik al
volkomen tevreden mee! U kunt er van verzekerd zijn, dat wij allen alleen maar
bezield met de beste bedoelingen voor de bijzondere man hierheen gekomen zijn!
Als we al onze schatten bij ons zouden hebben die wij voor het grootste deel in
ons schip hebben achtergelaten, zou ik die allemaal als onderpand geven voor
onze goede plannen met de beroemde man! Maar je kunt ons wel vertrouwen, want
een echte Romein doet alles openlijk en veracht achterbaksheid. Stel dat wij
hem ook maar ergens ontmoeten, dan zal hij onze achting voor hem niet slechts
door woorden en diepe buigingen, maar door krachtige, belangrijke daden leren
kennen!’
[12] LAZARUS antwoordde: 'Met goud,
zilver en edelstenen hoeft u bij Hem echter niet aan te komen, want als Hij
iets wenst, kan Hij Zelf bergen in blinkend goud veranderen! Voor Hem geldt
niets anders dan slechts een zuiver en goed hart. Wie Hem met deze grootste
schat tegemoetkomt, is Zijn vriend, en voor hem doet Hij ook alles waarvan Hij
ziet dat de ander het nodig heeft. Maar goud en zilver kan men beter
thuislaten, want Hij haat het omdat het de mensen hard en slecht maakt. Alles,
wat voor de wereld groot en schitterend genoemd kan worden, is in Zijn ogen een
gruwel. Nu weet u hoe Hij is; gedraag u daarnaar als u Hem zult vinden, dan zal
Hij u graag Zijn liefde, de waarheid en het eeuwige leven geven!'
184
Lazarus vertelt de Romeinen over de Heer
[1] DE ROMEIN zei: 'Ik kan aan u zien
dat u de waarheid spreekt en niet liegt, en ons verlangen om de bijzondere man persoonlijk
te leren kennen is daardoor nog groter geworden. Als hij echter ongetwijfeld zo
is als u beiden ons met dezelfde woorden beschreven heeft, dan zou hij zich
zelfs gemakkelijk tot koning der Joden kunnen opwerpen. Want dan zou toch de
macht van zijn wil al voldoende zijn om ons Romeinen weg te jagen en het daarna
ook zo te regelen dat er in 't vervolg nooit meer een Romein in het land zou
komen! Wij Romeinen weten ook al sinds lang dat alle joden volgens de tekst van
hun oude profeten op een grote koning wachten. Uiteindelijk kon het wel eens zo
zijn dat hun langdurige hoop door deze grote man volledig vervuld is, en dat
wij Romeinen op een mooie morgen er door zijn almachtige godenwil bliksemsnel
uitgewerkt worden! Wat denkt u daarvan?'
[2] LAZARUS zei toen: 'Daar hoeven de
Romeinen bij Hem beslist nooit of te nimmer bang voor te zijn; want ten eerste
is Hij een groot vriend van de Romeinen, en ten tweede moet de voorspelling van
de oude profeten zo opgevat worden dat Hij in de verste verte niet van plan is
om als Messias, die nu naar waarheid volgens de oude profetieën gekomen is, een
aards rijk op deze aarde te vestigen, maar om een geestelijk rijk van liefde en
ware wijsheid van God te vestigen voor alle mensen van de aarde die Zijn leer
over God, over Zijn hemelrijk en het eeuwige leven van de ziel na de
lichamelijke dood aannemen en volgens Zijn bekendgemaakte wil zullen leven en
werken. Kijk, dat is Zijn zuivere en ware bedoeling; maar van een verdrijving
van de Romeinen uit dit land is bij Hem al heel zeker nooit sprake!
[3] Ja, dat heel veel geestelijk
blinde joden dit geloven, kan ik zeker niet bestrijden; maar zonder
uitzondering houden zij onze grote man daar niet voor. En als Hij tegen hen
zegt dat Hij de Beloofde is, geloven zij Hem toch niet, ondanks alle wonderen
die Hij hun laat zien, maar beschuldigen Hem nog van godslastering, en noemen
Hem een sabbatschender, en als het nu mogelijk zou zijn, zouden zij de eersten
zijn die Hem zouden doden! Wat ik u hier zeg is de volle waarheid, en u hoeft
in ieder geval niet in het minst bang te zijn dat Hij ooit de joden van u
Romeinen bevrijden zal, eerder het tegendeel!’
[4] DE ROMEIN zei: 'Wel, in dat geval
kan hij maar beter naar Rome gaan; daar zal men hem beslist op handen dragen en
verafgoden! Wat doet zo'n groot en uniek man bij de maar al te bekende domme
Joden, die zich Voor Gods kinderen houden, maar in hun denken, spreken en
handelen dommer zijn dan de Scythen uit het noorden?!'
[5] LAZARUS zei: 'Als Hij dat in Zijn
ondoorgrondelijke, diepe wijsheid zou willen, zou Hij ook allang in Rome
geweest zijn! Wie zou Zijn almachtige wil hebben kunnen weerstaan?! Maar Hij
zal wel weten waarom Hij voornamelijk alleen maar bij ons joden blijft! Wij
mensen zijn allemaal te dom om tegen Hem te kunnen zeggen: 'Heer, doe dit, of
doe dat!'; want Hij alleen is waarachtig een Heer in alle wijsheid en alle
macht. Wie kan Hem dan iets raden?!'
[6] DE ROMEIN zei: 'Ja, in dat geval
zal er moeilijk met hem te praten en te onderhandelen zijn! Nu, hoe het ook
zij, wij zullen hem toch in hoge mate dankbaar zijn als hij ons slechts één
keer waardig zou achten om hem ergens te zien te krijgen! U beiden zullen wij
echter goed weten te belonen als u ons op een af andere wijze gelegenheid zoudt
geven om hem te zien! ,
[7] LAZARUS zei: 'Dat zou erg
lichtzinnig van u zijn! Want als ik en mijn waard hebzuchtig zouden zijn, zou
het niet zo moeilijk zijn iemand over te halen om tegen goede betaling zich aan
u voor te doen als de grote man; en als u hem zoudt vragen of hij. de grote
wonderman was, zou hij u dan ook een heel goed en waar klinkend antwoord kunnen
geven, -want ook daarvoor zouden wij al van tevoren kunnen zorgen. Kijk, dat
zou van u dus niet slim zijn en van ons slecht! U zult hem wel uit u zelf
herkennen, zonder dat wij om uw klinkende beloning te verdienen u zouden moeten
zeggen: Kijk, die of die is het!’
[8] Toen de Romein dat antwoord van
Lazarus hoorde, loofde hij hem en prees hem als een zeldzaam verstandig,
eerzaam man.
185
De genezing van de bezeten jonge vrouw Maria Magdalena
[1] Maar kort daarna, ongeveer na een
kwartier, kreeg de gids van de Romeinen die anders als publieke vrouw met
ontuchtige mannen verkeerde, vanwege de teveel genoten wijn geweldige krampen,
en zij jammerde en vertrok haar gezicht terwijl haar ledematen en spieren
vreselijk verkrampt waren.
[2] DE ROMEINEN waren daardoor hevig
ontdaan, omdat zij zo'n verschijnsel voor een buitengewoon slecht Malum Omen*
(*slecht voorteken) hielden. Zij zeiden: 'Wee ons, de goden zijn erg kwaad op
ons geworden omdat wij een vreemde god zijn gaan opzoeken! Wat doen we nu?'
[3] LAZARUS zei: 'Gewoon blijven! Want
ik ken deze persoon al geruime tijd; zij heeft al een aantal jaren last van
deze ziekte, en zij heeft dit al meermalen gehad, vooral als zij iets teveel
wijn had gedronken. Wij joden noemen het bezetenheid door één of vaak ook meer
kwade geesten. In vroeger tijden, toen er nog veel vrome mensen onder de joden
te vinden waren, konden zulke kwade geesten door het gebed van een vroom mens
verjaagd worden; maar in deze tijd bestaat dat nauwelijks meer. Natuurlijk zou
onze bijzondere man dat welogenblikkelijk kunnen, als Hij dat wilde!
[4] Kijk, dat is de oorzaak van dit
verschijnsel en verder helemaal niets! Hoe zouden jullie goden kwaad op jullie
kunnen worden, terwijl zij toch nergens anders kunnen bestaan dan in de
fantasie van mensen die van een ware god niets weten omdat zij nooit iets over
Hem gehoord hebben? Waarom niet? Dat ligt in het eeuwig grote wijsheidsplan
besloten van Hem die de mensen geschapen heeft.’
[5] Dat stelde de Romeinen gerust, en
zij konden toen weer naar de gids, die zich in een ellendige toestand bevond,
kijken en wat medelijden voor haar voelen.
[6] DE VOORNAAMSTE ROMEIN kwam aan
onze tafel, waar wij heel rustig zaten, zocht juist Mij uit en zei: 'Beste
vriend, is er dan helemaal niemand onder u die dit ongelukkige meisje wat kan
helpen? U zit er echt zo ongeïnteresseerd bij, terwijl deze arme vrouw met de
dood vecht! Ik zou haar beslist graag helpen als ik een middel tegen die kwaal
zou kennen; maar het is bij ons Romeinenjuist met het genezen van speciaal dit
soort kwalen nog erg slecht gesteld.’
[7] IK zei: 'U heeft zich tot Mij
gewend, zonder te weten wie Ik ben; maar uw halve vertrouwen dat er aan onze
tafel iemand de bezetene zou kunnen helpen, heeft u naar Mij toegebracht. En Ik
zeg u dat uw geest u al de juiste man heeft aangewezen, die haar ook helpen zal
tot haar lichamelijk welzijn en tot welzijn van haar ziel. Let dan goed op met
welke middelen Ik deze jonge vrouw voor altijd zal helpen!’
[8] Toen stond Ik op van Mijn stoel,
ging naar de al helemaal verstijfd op de grond liggende jonge vrouw, strekte
Mijn handen over haar uit en bedreigde de zeven kwade geesten in haar .
[9] Maar DE GEESTEN schreeuwden luid
uit haar buik: 'O Jezus, Zoon van David, laat ons nog een korte tijd in dit
huis van ons!'
[10] Maar Ik dreigde hen nog eens, en
zij verlieten de jonge vrouw op datzelfde ogenblik.
[11] En DE JONGE VROUW stond op en was
vrolijk, fris en gezond alsof haar nooit iets gemankeerd had. Maar toen zij Mij
naast zich zag en men haar verteld had dat Ik haar geholpen had, keek zij Mij
strak aan en zei: 'Ach, dat is toch die geweldige man voor wie mijn hart al
sinds een jaar steeds sneller klopte! En juist hij, die ik oneindig liefhad en
nog liefheb sinds ik hem slechts eenmaal in het voorbijgaan gezien heb, kwam me
nu te hulp! O vriend, u had mij maar beter kunnen laten sterven in plaats van u
nu tot groot verdriet van mijn hart te moeten weerzien, zonder ooit hoop te
hebben ook door u bemind te worden! Want u bent een zuiver mens en ik ben een
verdorven hoer!’
[12] Daarop viel zij aan Mijn voeten
neer, omklemde deze knielend en maakte ze nat met tranen van liefde en berouw.
[13] Toen kwamen een paar leerlingen
naar voren, wilden haar van Mijn voeten wegtrekken, en zeiden tegen haar dat
zoiets hier niet te pas kwam.
[14] Maar IK zei tegen de leerlingen:
'Wat gaat jullie dat aan?! Ben Ik dan niet Heer over Mijzelf en nu ook over
haar? Als het Mij teveel wordt, zal Ik wel tegen haar zeggen wat wel of niet te
pas komt! Ik zeg jullie: Deze jonge vrouw heeft veel gezondigd, -maar zij houdt
ook meer van Mij dan jullie allemaal bij elkaar; daarom zal haar ook veel
vergeven worden. En verder zeg Ik jullie nog, dat overal waar Mijn evangelie
gepredikt wordt ook over dit voorval en deze jonge vrouw gesproken zal worden.’
[15] Toen trokken de leerlingen zich
terug en zeiden niets meer.
[16] Maar IK zei daarop tegen de jonge
vrouw: 'Sta op want je bent geholpen, en al je zonden zijn je vergeven! Maar ga
nu heen en zondig niet meer, opdat je nog niet iets ergers zal overkomen! Want
als een boze geest een mens verlaat, trekt hij door dorre steppen en woestijnen
en zoekt naar een woning, en als hij niets vindt, komt hij weer terug. Dan
vindt hij zijn oude woning schoongeveegd en gereinigd, zodat hij grote lust
krijgt er weer in te trekken. Als hij echter ziet dat hij alleen te zwak is,
haalt hij zeven andere geesten die nog erger zijn dan hij en gezamenlijk
trekken zij dan met geweld in de gereinigde woning, en deze tweede toestand van
die mens is dan nog veel erger dan de eerste. Let dus goed op dat jou niet
hetzelfde overkomt! Sta daarom op, ga heen en zondig dus niet meer!'
[17] Toen stond de jonge vrouw op en
wist van louter liefde en dank voor Mij haast niet wat zij moest doen. Na een
poosje vroeg zij Mij of zij toch deze nacht nog hier in de herberg mocht
blijven, omdat het al laat in de nacht was geworden.
[18] En IK zei tegen haar: 'Ik sprak
niet tegen je lichaam, maar tegen je ziel en haar vele wereldse begeerten; met
je lichaam kun je gaan waar je wilt!'
[19] Dat was voldoende voor de jonge
vrouwen zij ging weer aan tafel zitten, - maar haar ogen wendde zij geen moment
van Mij af.
186
De Romeinen en de jonge vrouw eren de Heer
[1] Maar nu begon DE ROMEIN Mij ook
wat nauwkeuriger te bekijken, en hij zei tegen Mij: 'Vriend, vergeef mij dat
mijn hart mij dwingt u nu ook met een belangrijke vraag lastig te vallen! Mijn
eerdere navorsingen naar die bijzondere man uit dit land zullen u niet ontgaan
zijn. U heeft nu deze jonge vrouw zo wonderbaarlijk genezen als ik nog nooit
eerder heb meegemaakt. U genas haar alleen door de kracht van Uw wil. Zou het
kunnen zijn dat u uiteindelijk die bijzondere man, die ware godmens bent,
waarover men helemaal in Rome spreekt?! En mocht u het misschien niet zijn, dan
zult u zeker van hem afweten. Als dat zo is, breng ons dan bij hem, en wat ik
aan schatten bij mij heb is van u!'
[2] Daarop zei IK: 'Omdat u daarvoor
helemaal uit Rome de verre reis met uw reisgenoten hierheen hebt gemaakt, zeg
Ik u dat u reeds op de juiste plaats bent; want Ik ben Degene die u gezocht
heeft. Wat wilt u nu? Waarom was het u zoveel waard om Mij te vinden?'
[3] DE ROMEIN, die helemaal in de
wolken was over Mijn mededeling, zei: '0 vriend, als U het bent, dan heb ik met
al mijn reisgenoten mijn heil gevonden; want ik wil Uw onderricht ze]f meemaken
en Uw grote macht en heerlijkheid zien. Maar wij zullen U morgen pas verder
lastigvallen; deze nacht willen we als oude, goede vrienden doorbrengen.
[4] Allereerst dank ik U nu voor de
genezing van dit lieve jonge meisje. En jullie beiden als gastheren, laat nu
nog meer wijn brengen; want wij hebben nu ons hoogste heil gevonden, en morgen
zullen alle armen van deze stad op onze kosten te eten krijgen! Fiat!'
[5] Lazarus en de waard haalden nog
een flinke hoeveelheid wijn en de drinkbekers werden gevuld.
[6] Daarop pakte DE ROMEIN de volle
beker en zei: 'Heilons, en eer, liefde en dank aan U, grote Meester! ook al
herkennen de duistere, domme joden U niet, dan zullen de Romeinen U des te
beter herkennen!'
[7] Hierop dronk hij de beker in één
teug leeg en prees daarna de wijn. Vervolgens deden de anderen allemaal
hetzelfde. Alleen de jonge vrouw dronk niet, omdat zij bang was weer een aanval
te krijgen.
[8] Maar DE ROMEIN zei tegen haar:
'Luister, lieve jonge vrouw! Wij Romeinen hebben een oud spreekwoord dat luidt:
'Als de dokter erbij is, kan je niets gebeuren!' En hier hebben we een
Opperdokter, en daarom kun je ook ter ere van Hem wel een beker leegdrinken!'
[9] Toen zei DE JONGE VROUW: 'Als ik
wist dat ik Hem eer kon bewijzen door de wijn te drinken, zou ik alle zakken
van heel Palestina leeg willen drinken en dan voor Hem sterven; maar ik weet,
dat ik door het drinken van wijn Zijn eer niet in het minst vergroot. Omdat Hij
door alle machten van de hemel en van de natuur van deze aarde ten hoogste
geëerd wordt, is naast die hoogste eer mijn eer zoveel als niets, en daarom
drink ik nu de wijn ook niet; maar ik drink de wijn uit liefde voor Hem en ook
voor u, goede mannen uit Rome! En laat daarom deze beker vol wijn zoveel
betekenen als: Mijn hart is voor Hem alleen, en mijn achtingvoor u allen!'
[10] Na deze goede toespraak dronk zij
de beker leeg, stond van haar zitplaats op, ging naar Mij toe en zei: 'O grote
Meester, laat een onwaardige jonge vrouw de zoom van Uw kleed aanraken en
kussen om haar hart daardoor wat te verlichten!'
[11] Daarna knielde zij neer, pakte de
zoom van Mijn gewaad en kuste deze vele malen, maakte hem nat met haar tranen
en kon die toen helemaal niet meer loslaten.
[12] EEN PAAR LEERLINGEN protesteerden
en zeiden: 'Maar Heer, jaag haar toch weg; zij maakt Uw goede kleren vuil!’
[13] IK zei: 'Waar maken jullie je
druk over! Als Ik het goed vind, waarom vinden jullie het dan niet goed?! Zij
was een zondares, is nu een ware boetvaardige vrouwen Mij juist daarom liever
dan veel rechtvaardigen die geen behoefte hebben om boete te doen.
[14] Kijk, er was eens een mens die
honderd schapen had! En op een keer verdwaalde er op de grote weideplaats een
schaap in de bosjes. Toen hij 's avonds zijn schapen tel.de, merkte hij dat er
een schaap mankeerde. Hij bedacht zich met lang, het de negen en negentig
schapen staan en ging snel het verloren schaap zoeken. En toen hij het na lang
en ingespannen zoeken vond, nam hij het van blijdschap op zijn schouders en
droeg het naar huis. Toen het weer bij de andere negen en negentig was,
verheugde hij zich meer over dat gelukkig teruggevonden schaap dan over de
negen en negentig die nooit zoek waren geweest.
[15] En kijk, zo zal er ook in de
hemel meer vreugde zijn over één zondaar die waarachtig boete doet, dan over
negen en negentig rechtvaardigen die nooit boete hoefden te doen!
[16] Zo was er ook een vrouw die van
haar geld een stuiver had verloren. Zij treurde erg over de verloren stuiver,
stak meteen een lamp aan en zocht hem net zo lang tot zij hem had
teruggevonden. Toen zij de stuiver had teruggevonden, nodigde zij haar buren
uit, en gaf een maaltijd om ook hen in haar grote vreugde te laten delen.
[17] Kijk, dat zal ook in de hemel
gebeuren wanneer een zondaar zich d.oor ware boetdoening heeft laten
terugvinden! Want de engelen van God zien altijd zijn aangezicht, letten goed
op het doen en laten van de mensen en zijn uitermate blij wanneer een mens uit
zichzelf de zonde loslaat en zich in al zijn doen en laten op God richt.
[18] En daarom verheug ook Ik Mij over
deze zondares die zich nu voor altijd van haar zonden heeft afgewend; en zij is
ook blij dat zij haar echte en ware heil gevonden heeft. Laat haar daarom haar
vreugde!’
[19] Daarop zeiden de leerlingen, die
wat jaloers waren, niets meer, dronken hun bekers uit en lieten die ook meteen
weer bijvullen.
187
Over de werking van de wijn
[1] Maar IK zei tegen hen: 'Beste
vrienden en broeders, als wijn in juiste mate gedronken wordt, is deze
versterkend en maakt alle lichaamsdelen krachtig en gezond; maar wanneer hij
overmatig gedronken wordt, wekt hij de kwade geesten in het lichaam op en
verdooft de zintuigen. De kwade geesten wekken dan echter lichamelijke lusten
op, met name onkuisheid en ontucht, waardoor de hele ziel dan voor lange tijd
onrein, en daardoor ook ontevreden, twistziek, traag en vaak haast helemaal
dood wordt. Let daarom bij het drinken van wijn op de juiste maat, dan zal
jullie lichaam rustig blijven!’
[2] PETRUS zei: 'Heer, zijn wij dan
ook bezeten, omdat U nu spreekt over kwade geesten in ons lichaam?'
[3] IK zei: 'Zeker; want het lichaam
en het bloed van ieder mens zit vol natuurlijke, kwade geesten, die kwaad
genoemd kunnen worden omdat zij onder het gericht staan; als zij niet onder het
gericht zouden staan, zouden zij niet jullie vlees en bloed zijn. Maar wanneer
het lichaam van jullie wordt afgenomen, zal het niet lang daarna uiteenvallen,
en zijn geesten zullen dan reeds naar een vrijere bestemming worden geleid.
[4] Maar niet alleen in jullie
lichaam, ook in alle elementen zijn zulke geesten die nog lang niet goed
genoemd kunnen worden. Alleen voor degene die reeds door Mij rein is geworden,
is alles rein en goed door de bestemming die het van God uit in zich draagt.
[5] Kijk, een steen die helemaal dood
op de grond ligt, is eigenlijk slechts schijndood! Beledig hem maar eens door
hem hard te slaan of te wrijven, dan zal hij jullie wel door wegspattende
vonken aangeven dat hij helemaal uit gerichte geesten bestaat! En als je hem
erg verhit, zal hij week worden en uit gaan vloeien. En als dat niet zo was,
waar zouden de mensen dan anders hun geliefde glas van maken?
[6] Dus, kwade en nog onzuivere
natuurgeesten zijn overal waar lichamen, water en lucht zijn, en het aardse
vuur is niets anders dan een verlossing van reeds rijper geworden geesten, die
daarna dan weer een hogere bestemming krijgen.
[7] Maar toch is er een groot verschil
tussen de boze geesten waardoor mensen vaak bezeten worden, en de onzuivere
natuurgeesten waaruit de hele aarde in al haar delen en elementen bestaat; maar
ze hebben wel zo'n verwantschap en wederzijdse relatie, dat een mens die zijn
lichamelijke natuurgeesten niet te veel opwekt, ook niet gemakkelijk
lichamelijk door de echte boze mensenziel geesten bezeten kan worden.
[8] Juist daarom waarschuw Ik jullie
dan ook voor alle hartstocht, want die is op zichzelf een gevolg van het wakker
schudden van verschillende vlees en bloedgeesten. Als die eenmaal wakker zijn,
voegen zich daarbij ook al gauw nog onreine zielen van gestorven mensen, die
zich vaak nog in deze onderste aardse sfeer bevinden; en als dat gebeurt, is zo
'n mens in volle ernst bezeten. -Begrijpen jullie dat?'
[9] DE
LEERLINGEN zeiden: 'Ja, Heer, want zulke dingen heeft U ons immers al meermalen
uitgelegd, maar toch nooit zo onomwonden en duidelijk als nu, en daar zijn wij
U erg dankbaar voor en wij zullen in deze nacht dan ook geen wijn meer drinken.
' .
[10] IK zei: 'Doe dat, dan zal dat
jullie in de ochtend deugd doen; want in een nuchter lichaam zit een gezonde
ziel, en een gezonde ziel is de beste dokter voor een ziek lichaam!’
188
De waarde van het denken en de lichtgelovigheid
[1] DE ROMEIN zei: 'Luister, grote
Meester, ook al zou ik geen wonder zien, maar alleen Uw woord horen, dan zou ik
toch weten dat er zeer veel van een waarachtig goddelijke geest in U moet
wonen! Zonder diens invloed kan geen mens zo wijs spreken, en op U is ons oude
devies: Sine affiatu divino non exsistit vir magnus!* (*zonder goddelijke
inspiratie bestaat geen bijzonder mens) volledig van toepassing; want U bent
door de hoogste God beslist het meest beademd! Bij zo'n buitengewone wijsheid
is het goed te begrijpen dat ook de wil ongewoon krachtig moet zijn, want hij
weet maar al te duidelijk wat hij wil en welk middel voor de verwezenlijking
geschikt en noodzakelijk is. Een dom mens zal in zijn hele leven niets groots
en wonderbaarlijks tot stand brengen, maar wel degene die zich zowel van het te
verwezenlijken werk als van de daarvoor noodzakelijke middelen volledig bewust
is.
[2] Wie wijs is in zijn spreken, zal
het ook in zijn daden zijn; wie echter om woorden verlegen zit en zelfs dom is,
diens werken zullen door de mensen beslist nooit bewonderd worden. Ook al lukt
het een blinde kip vaak een gerstekorrel met haar snavel op te pikken, dan is
zij daarom nog geen zinnebeeld van wijsheid zoals de nachtuil, die ook 's
nachts goed ziet waar haar aanstaande buit zich bevindt.
[3] De mensen die de bekende
bouwkundige wonderen gebouwd hebben, hebben vooraf beslist een bouwplan
ontworpen waarin van te voren al precies vastgelegd was hoe het grote kunstwerk
er uit moest zien en welke functie het moest hebben. De bouwmeester van zo'n
wonderbouwwerk dat nu reeds - zoals de piramiden van Egypte - enige duizenden
jaren getrotseerd heeft en waarschijnlijk ook verder nog duizenden jaren trotseren
zal, was beslist geen blinde kip, maar een nachtuil die ook 's nachts duidelijk
zag, omdat het hem anders onmogelijk geweest zou zijn zo'n bouwwerk tot stand
te brengen. En daarom ben ik van mening dat alleen de grote wijsheid van een
door een machtige god bezield mens in staat is wonderbare dingen ten
aanschouwen van de andere zwakke mensen te verwezenlijken, omdat de wijsheid in
de eerste plaats meesteres en versterkster van de wil is, en zij de enige is
die de deugdelijke middelen ontdekt waardoor zij dat, wat zij wil, ook altijd
gedaan krijgt, en zodoende ook onvermijdelijk en ongehinderd het beoogde doel
bereikt.
[4] Grote wijze Meester, U hoeft
daarom voor mij helemaal niet meer door enig wonder het bewijs te leveren dat
alles moet gebeuren wat U in Uw grote wijsheid maar wilt; want Uw
onbegrijpelijk grote wijsheid en de grote beslistheid van Uw woord leveren mij
daarvoor de zekerste en ongetwijfeldste borg. - Heb ik als Romein gelijk of
niet?'
[5] IK zei: 'Vergelijk deze heiden nu
eens met de joden, die zeggen dat God hun Vader is! Zij vinden alle grote
tekenen die Ik al zo vaak en zo veelvuldig zichtbaar en hoorbaar voor hen
gedaan heb niet voldoende, en deze heiden herkent Mij aan Mijn woord! Daarom
zeg Ik tegen jullie Joden daar beneden in de grote stad: Het hemelse licht zal
bij jullie weggenomen en aan de heidenen gegeven worden!
[6] Maar jou, Mijn beste Agricola, zal
Ik toch een teken geven, omdat jij Mij ook zonder teken gelooft; want de
genezing van deze jonge vrouw die Ik nu Zelf heel lief heb gekregen, is voor
denkers van jouw formaat te gering, want enigen uitjouw gezelschap hebben toch
heimelijk bij zichzelf gedacht: 'Kijk, dat is een slimme man! Hij wachtte met
het genezen net zolang tot hij duidelijk zag dat het vanzelf al beter ging met
de jonge vrouw! Toen het moment kwam waarop vanzelf beterschap intrad, wat een
dokter duidelijk kan zien, riep hij haar pas en zij ontwaakte, zoals zij ook
zonder zijn roep zeker ontwaakt zou zijn!' Kijk, dat dachten jouw intelligente
metgezellen bij zichzelf en ten dele dacht jij het ook!
[7] Maar daarmee
maak Ik niemand een verwijt, want een zelfstandig denker is Mij altijd liever
dan duizend lichtgelovige zielen voor wie het niets uitmaakt of men hun een
alfa of een omega laat zien. Want wie niet denkt, leert en begrijpt ook niets,
en voor hem is goud en lood uiteindelijk hetzelfde; maar de denker koopt nooit
een kat in de zak. Daarom zei je ook na de genezing van deze lieve jonge vrouw
bij jezelf: 'Dat teken is hem wel goed gelukt, - maar ik moet hem eerst horen
spreken, dan pas zal blijken of hij werkelijk uit zijn wijsheid de kunde bezit
zulke tekenen slechts door zijn wil te verwezenlijken!' Toen je Mij echter
hoorde spreken, verdween je twijfel; want Mijn woorden werden voor jou en ook
voor je metgezellen een borg voor de volle waarheid van het teken en voor het
eigenlijke doel van Mijn aanwezigheid.
[8] Omdat
jullie, jij met je metgezellen, echter alleen het woord en met het teken
geloofd hebben, daarom wil Ik dan nu ten aanschouwen van jullie ook een groot
teken doen.
[9] Kijk, waar Ik ben, ben Ik
waarachtig niet alleen, maar daar dienen Ml] talloze scharen machtige, lichte
engelgeesten uit alle hemelen! Als een keizer of een koning vanwege een
belangrijke regeringsaangelegenheid ergens heen reist, reist hij ook niet
alleen, maar hij neemt nog een groot en talrijk gevolg met zich mee. En kijk,
zo is dat dan ook bij Mij het geval. Ook Ik heb vanwege een uitzonderlijk
grote, nieuwe regeringsaangelegenheid op werelds en geestelijk gebied, als de
enige Heer van de hele oneindigheid, nu in de wereldse tijd juist op deze
aarde, in het lichaam van deze mensen, een uitermate belangrijke reis
ondernomen, die nodig is omdat anders geen mens van deze aarde ooit een
waarachtig, eeuwig leven zou kunnen bereiken!
[10] En omdat Ik als zeer groot
monarch deze reis* (*'deze reis' is toegevoegd) op aarde uit heel gewichtige
levensmotieven heb ondernomen, kunnen jullie je wel voorstellen, dat nu ook
veel legioenen van Mijn dienstbare engelen de reis samen met Mij maken en ook
steeds rondom Mij zijn, op Mijn wenken wachten en Mijn bevelen op alle sterren
uitvoeren.
[11] Met jullie lichamelijke ogen
kunnen jullie hen weliswaar nu nog niet zien of waar nemen; wanneer Ik echter
enige tijd jullie innerlijk gezichtsvermogen zal ontsluiten, zullen jullie hen
wel zien en horen, en jullie zullen zelfs met hen kunnen spreken en iets van
hen kunnen verlangen. Maar eerst moet Ik aan jullie vrije wil de heel
belangrijke vraag stellen of jullie die begeleiders van Mij ook in alle ernst
willen zien en spreken, want dwang vindt bij Mij nooit plaats!'
[12] Toen aarzelden de Romeinen even,
want deze mededeling van Mij vonden zij toch wel wat al te gek.
[13] Maar AGRICOLA zei tegen de
anderen: 'Zal ik jullie eens wat zeggen? We laten hem zijn gang gaan en dan
zien we wel verder! Een paar dingen zijn me bij hem nu weer speciaal
opgevallen! Wie vertelde hem hoe ik heet?! Want uit een zekere voorzichtigheid
heb ik hier nog niemand mijn naam gezegd. Hoe kan hij hem dan weten? Maar nog
meer! Wie kon hem onze gedachten verraden?! En kijk, toch wist hij alles! Ah,
neem van mij aan dat dat echt geen kleinigheid is! Nu zei hij weer dat hij niet
alleen hier is, maar dat er talloze scharen machtige geesten bij hem zijn!
Vrienden, als dat zo is, is hij absoluut een volmaakt god in optima forma, en
hebben wij het geluk, dat nog nooit eerder voorgekomen is, om de echte Jupiter
persoonlijk te zien! Wij gaan dus er allemaal mee accoord om dat te zien en te
horen wat hij ons zojuist heeft voorgesteld. Wel, we willen het dus en daarom
vragen wij hem om ons zijn machtige reisgezellen te laten zien, als hem dat
mogelijk is!’
[14] Allen, zelfs Mijn eerdere
leerlingen waren het er helemaal mee eens dat zij dat wilden.
[15] En AGRICOLA kwam naar Mij toe en
zei: 'Grote Meester, toon ons Uw talloze, machtige, geheime en onzichtbare
begeleiders als U dat mogelijk is, dan zullen we zien 'Nat dat dan wel voor
wezens zijn. Wij allen vragen U om ons te laten zien wat U ons daarnet in het
vooruitzicht heeft gesteld!’
[16] IK zei: 'Dat zal ook meteen
gebeuren! Maar blijf vooral kalm, want wat jullie nu zullen zien, zal, ook al
is het door Mijn wil verzacht, jullie erg aangrijpen, ondanks dat jullie
dappere Romeinen zijn!’
[17] DE
ROMEIN zei: 'Meester, onze lijfspreuk is: Si totus illabatur orbis, impavidum
ferient ruinae!* (* Al zou de hele wereld verwoest worden, dan zullen de
onverschrokkenen op de ruïnes verder leven!) Wie geen vrees heeft voor de dood,
is ook niet bang voor de goede geesten en nog minder voor de kwade, die wel
eens niet al te veel macht zouden kunnen hebben! Wij zijn volledig op alles
voorbereid, ook al is het nog zo buitengewoon, en U kunt uw teken wel laten
beginnen. Wij zijn er allemaal erg benieuwd naar!’
[18] IK zei: 'Sta dan op van jullie
zitplaatsen en kom met Mij mee naar buiten! Daar zullen jullie een uur lang de
heerlijkheid van God de Vader zien, die Mij, dat wil zeggen in dit lichaam, in
deze wereld gezonden heeft voor het heil van de mensen.’
[19] Toen Ik uitgesproken was, stonden
allen van hun zitplaatsen op en gingen met Mij naar buiten.
189
De Romeinen zien de engelenwereld
[1] Toen wij dus, bij elkaar zo'n
zeventig mensen, buiten een plaats gevonden hadden, zei IK over allen:
'Epheta', dat betekent 'Open je!'
[2] En allen bevonden zich in het tweede
gezicht en zagen onafzienbare scharen stralende engelgeesten, waarvan er een
aantal naar hen, dat wil zeggen naar de Romeinen, afdaalden en met hen spraken.
[3] De Romeinen waren erg verbaasd, en
AGRICOLA zei tegen Mij: 'Heer en meester, het lijkt wel onze fabuleuze Olympus!
Nee, wat een talloze scharen! Wie zou dat ook maar in zijn helderste droom
kunnen beleven! Zeg mij eens, of het echt is! Of is het alleen maar zo'n door
Uw wilskracht in ons opgeroepen fantasie, die wij nu plastisch, schijnbaar
buiten ons, waarnemen? Deze wezens zien er volledig lichamelijk uit, vooral
zij, die hier op de aardbodem bij ons rondlopen! Hoe moeten wij dat opvatten?'
[4] IK zei: 'Kijk, naast je staat een
engel, vraag het hem, en hij zal je antwoord geven!’
[5] Toen richtte AGRICOLA zich tot de engel
en zei tegen hem: 'Spreek, merkwaardig wezen! Ben je een echt wezen, of ben je
alleen maar een produkt van mijn op dit moment nogal verhitte fantasie? Als je
een echt wezen bent, geef daarvan dan een overtuigend bewijs, zodat ik het
helemaal geloven kan!’
[6] DE ENGEL zei met heldere stem:
'Wij zijn veel meer werkelijkheid dan jullie mensen; want jullie lichamen zijn
beslist geen werkelijkheid, omdat zij niet zijn wat zij schijnen te zijn. Ze
hebben wel een menselijke vorm, die zich met haar ledematen volgens de wil van
de ziel laat bewegen, maar als deze vorm vergaat, gaat zij meteen weer in
talloze andere vormen over. Alleen de zuivere waarheid* (*In het manuscript
werd 'waarheid' in een ander handschrift toegevoegd omdat Lorber het
betreffende woord had weggelaten) is een echte werkelijkheid, al het andere aan
jullie mensen die nog aards zijn, is schijn en noodzakelijk zinsbedrog. Want
zolang een mens terwille van zijn lichaam werkt om zich schatten van deze
wereld te verzamelen, zolang bevindt zich ook zijn ziel door de begoocheling
van haar lichaam zelf in de grootste begoocheling; want degene die het
lichamelijke leven, leven noemt en ook denkt dat het dat is, diens ziel is als
dood te beschouwen zolang zij zelfniet beseft dat het leven van het materiële
lichaam de eigenlijke dood is.
[7] Wij zijn echter volledig
werkelijkheid omdat wij geen veranderlijk lichaam hebben maar de totale
levenskracht zelf zijn die nooit veranderd of op enige wijze vernietigd kan
worden. Alles wat jullie als lichamelijke mensen op de wereld ook maar
waarnemen of zien, kan jullie lichaam verwoesten en veranderen. Als een steen
op je hoofd valt, doodt hij je. Als je in het water of in het vuur valt, ben je
dood. Kort en goed, je lichaam kan in alle elementen een zekere dood vinden.
Maar bij ons is dat nooit mogelijk, want wij zijn zelf volledig uit God, de
levenskracht zelf, en doordringen alles, en geen enkel stoffelijk element kan
ons ooit deren. In ons hebben wij de onoverwinnelijke macht en kracht om alle
stoffelijke elementen in een oogwenk te vernietigen, of een wereld te scheppen
uit de elementen. Wij beheersen alles; maar wijzelf kunnen eeuwig nooit door
iets anders beheerst worden dan alleen door ons zelf, omdat wij de volmaakte
uitdrukking van Gods wil zijn.
[8] Om ou, als denkende Romein,
daarvan nog meer te overtuigen, moet je die steen pakken en zo hard mogelijk
naar mijn hoofd werpen, en dat zal me helemaal niets doen! Als ik echter bij
jou hetzelfde zou doen, zou je ogenblikkelijk lichamelijk dood zijn. Probeer
het maar, en overtuig je zelf dat het zo is en niet anders!’
[9] De Romein probeerde het, en de
steen viel door de engel heen op de grond, en de engel stond onbeschadigd voor
de Romein.
[10] Toen tilde DE ENGEL de steen weer
op en zei: 'Als ik dat nu bij jou zou doen, zou je met een verpletterd hoofd
dood op de grond liggen; maar dat wil ik je niet aandoen, in plaats daarvan
doen we wat anders. Kijk eens hoe hard die steen is! Neem hem nog eens in je
hand, en probeer hem te vernietigen!’
[11] De Romein nam de steen en
probeerde zijn fysieke kracht uit op de hardheid en de grote vastheid van de
steen; maar slaan of gooien op de zeer harde rotsbodem hielp niet, -de steen
bleef behalve een paar krassen volkomen onbeschadigd.
[12] Daarop nam DE ENGEL de steen uit
de hand van de Romein en zei: 'Kijk, dit is de steen die jij daarnet door mij
heen hebt gegooid, en die je nu probeerde te vernietigen! Je ziet, dat ik de
steen net als jij in mijn hand kan houden, en zeker heel wat steviger dan jij
hem daarnet vasthield. Probeer hem uit mijn hand te halen, dan zul je je van
mijn kracht kunnen overtuigen!’
[13] De Romein probeerde het uit alle
macht, maar het was hem niet mogelijk de hand van de engel ook maar een
haarbreedte naar links of naar rechts of naar boven of naar beneden te bewegen,
en nog minder lukte het hem de steen uit de hand van de engel te krijgen.
[14] Toen zei DE ENGEL: 'Kijk, dat
moet toch wel meer zijn dan alleen maar jouw verhitte fantasie?!'
[15] DE ROMEIN zei: 'Ja, vriend, wie
of wat u ook bent! Als ik nu droomde, zou ik de stad die daar beneden ligt,
zeker niet zien, en het lawaai van het volk hierboven niet horen, en dan zou ik
naast mij ook niet al mijn metgezellen en deze herberg op zo'n natuurlijke
wijze zien! Ik heb namelijk al heel vaak heldere dromen gehad en daarin ook
reeds op aarde bestaande streken gezien; maar nooit zagen zij er precies zo uit
als zij er in het echt uitzien. Alleen als ik over een van mijn vrienden
droomde, zag die er steeds zo uit - tenminste wat gezicht en spreken betreft -,
alsof hij in de natuurlijke wereld was, sprak en werkte. Maar hier is dat niet
het geval; want ik zie hier al het natuurlijke zoals het is, en daarbij zie ik
ook jullie onnatuurlijke wezens, en dus houd ik jullie voor echte en niet voor
gedroomde werkelijkheden. - Wat wil je nu echter met de steen doen?'
[16] DE ENGEL zei: 'Dat zul je direct
zien! Kijk, je hebt daarnet geprobeerd om de steen te breken, maar de steen
bood uiterst hardnekkig tegenstand! Maar nu zal ik je laten zien, hoe ik de
steen in mijn hand direct volledig verpulveren zal! Kijk, nu is de steen nog
heel, en kijk, nu zijn er honderden stukjes! En kijk die nu eens! Waar zijn ze
nu? Er is niets meer van over! Ik heb ze helemaal in hun oersubstantie
opgelost!
[17] Als ik als geest dat met het
grootste gemak kan, is dan mijn zuiver geestelijke bestaan niet oneindig
volmaakter dan het bestaan van alle lichamelijke mensen op deze kleine aarde?!
Daarom is alleen óns bestaan een echt bestaan, en dat van jullie op deze aarde
is dat slechts in zoverre het een leven volgens de wil van de Heer is, die nu
eindeloos genadig bij jullie leeft en jullie waarachtig leert leven, en die
alleen van eeuwigheid alles in alles is, naar Wie jullie moeten luisteren en
volgens wiens woorden jullie moeten leven en werken.'
190
Het verschil in levensopgave van engelen en mensen
[1] DE ROMEIN zei: 'Jawel, jawel, dat
zie ik nu wel heel goed in, -maar omdat jullie machtige geesten er nu eenmaal
zijn en jullie bestaan duidelijk echter is dan het onze nu, waarom laten jullie
je dan niet vaker zien om ons te leren en te troosten? Wij hebben jullie nu
gezien, en als wij dat onze medemensen zullen vertellen, zullen enigen dat wel
geloven, maar veel anderen zullen erom lachen en ons voor dwepers en halve
dwazen houden. Zou het dan niet goed zijn als er zich eens iemand van jullie
liet zien om van de waarheid van wat wij zeggen overtuigende bewijzen te
leveren?'
[2] DE ENGEL zei: 'Wij doen altijd
precies de wil van de Heer; alleen wat Hij wil is goed, en dat doen wij!
[3] Als het voor de aankomende mensen
van deze aarde goed en voor hun zieleheil noodzakelijk zou zijn, zouden wij ook
bij de mensen voortdurend zichtbaar zijn; maar omdat dat niet het geval is,
mogen wij de mensen alleen onzichtbaar leiden, opdat hun vrije wil geen dwang
ondervindt. Want niemand kan voor God bestaan als hij niet eerst een juiste
tijd schijnbaar helemaal van ons geïsoleerd de volledige levensvrijheidsproef
in zijn lichaam heeft doorgemaakt. Dat is de liefde, de wijsheid en de wil van
de Heer en daarom moet alles dus zo gebeuren, bestaan en zijn; en gebeurt,
bestaat en is iets niet op die manier, dan is dat ook zo goed als helemaal
niets. Als jullie mensen echter van nu af aan zo zullen leven en werken als de
Heer het wil hebben, dan zullen ook jullie na het afleggen van jullie lichaam
zo worden en zijn, als wij nu zijn; want ook wij waren eens op een hemellichaam
dat wat jullie nu zijn.
[4] Maar zelfs de minste mens van deze
aarde is reeds in de wieg veel meer dan wij, ondanks al onze grootheid, wijsheid
en macht; want de ware mensen van deze aarde zijn kinderen van de zuivere
eeuwige liefde van God, en de hoogste wijsheid en macht moet zich bij hen
geheel vrij, uit hun liefde tot God, hun waarachtige Vader , ontplooien. Wij
zijn echter als schepselen uit Zijn wijsheid voortgekomen; daarom moeten wij
ook eerst vanuit onze grote wijsheid de liefde tot God in ons zelf scheppen, en
je kunt nauwelijks begrijpen hoeveel moeilijker dat is, dan datje uit liefde
tot God de hoogste wijsheid en macht in je vindt.
[5] Maar juist omdat jullie mensen van
deze aarde uit de zuivere liefde in God zijn voortgekomen, dus zelf de liefde
in God zijn, mogen wij wijsheidswezens jullie niet in het minst storen in
jullie vrije ontwikkeling uit jullie oerliefde van God, en jij, aardse broeder,
zult nu iets beter begrijpen waarom wij, engelen van God, jullie niet zichtbaar
mogen begeleiden. Want wij mogen de in jullie godsliefde sluimerende wijsheid
en macht slecht zachtjes en heel ongemerkt wekken, maar jullie nooit ook maar een
vonk van onze eigenlijke wijsheid inblazen; want dat zou jullie wijsheid niet
wekken, maar alleen maar verstikken
[6] Dat is ook al zo bij jullie aardse
mensen het geval. Want wat zou er van een kind terechtkomen als jullie het
vanaf de voedster direct op een hogere school zouden doen, waar wijze en
hooggeleerde leraren hun goed voorbereide leerlingen de hoogste en voor gewone
mensen volledig onbegrijpelijke wetenschappen en geheime kunsten zouden
doceren? Zo'n kind zou uiteindelijk wel woorden van de leraar na kunnen zeggen,
maar de diepe zin en betekenis daarvan nooit kunnen begrijpen. Laat daarom de
kinderen eerst door de voedster opvoeden en door allerlei spelletjes tot het
eerste kinderlijke denken brengen. Van jaar tot jaar wordt het kind dan rijper en
meer geschikt voor een hoger onderricht.
[7] Wat jullie nu met jullie kinderen
doen, doen wij engelen ook met jullie mensen, en dat moeten we doen omdat
jullie mensen van deze aarde kinderen* (* 'kinderen' is toegevoegd) van de Heer
zijn.
[8] Als jullie op die wereld zouden
zijn geboren waarop wij eens in een lichaam leefden, zouden jullie reeds alle
nodige wijsheid in die wereld meegebracht hebben en vrijwel alleen maar
onderricht nodig hebben voor het ontdekken van de liefde van God in het licht
van je grote wijsheid.
[9] Bezie alle dieren op jullie aarde
eens! Dat zijn ook schepselen van Gods wijsheid; daarom hebben zij ook geen
onderricht nodig om eerst moeizaam te leren wat zij volgens hun geschiktheid en
aard moeten doen. Dat brengen zij allemaal al meteen bij de geboorte mee, en op
hun manier zijn zij direct volleerde kunstenaars. Wie heeft een bij ooit kennis
over kruiden bijgebracht, wie heeft haar getoond waar de honing in de
bloemkelken zit en waar de was? Wie leerde haar haar cel bouwen en in haar maag
uit de zoete bloemendauw de geurende honing bereiden? Waar heeft de spin
geleerd haar draad te spinnen en daarmee een uiterst bruikbaar net te weven?
Kijk, dat alles ontvangen de dieren uit de goddelijke wijsheid, waarvan zij
direct het produkt zijn! Omdat zij echter voorlopig ook niet meer zijn dan dat,
hebben zij wat zij hebben ook geheel volmaakt, maar zij kunnen, omdat zij de
liefde en diens vrije wil vrijwel helemaal ontberen, hun kennis heel weinig
vergroten.
[10] Toch zijn er ook dieren die in
zekere zin reeds bepaalde symptomen van de hogere liefde meegekregen hebben. En
kijk, zulke dieren zijn derhalve dan ook al in staat zijdelings onderricht van
de mensen aan te nemen, en daarom kunnen zij ook voor een aantal zaken
afgericht worden! En hoe meer liefde er voorhanden is bij bepaalde dieren,
zoals bijvoorbeeld bij een hond of bij een aantal vogels, des te meer zijn
zulke dieren ook geschikt om voor verschillende handelingen geoefend te worden.
[11] Bij menselijke schepselen op andere
hemellichamen is dat echter in hoge mate het geval, omdat zij reeds alle
denkbare gaven hebben als zij op de wereld komen. Zij hoeven niets meer in een
of andere school te leren. Omdat de liefde zich echter slechts heel geleidelijk
als een produkt van hun wijsheid ontplooit, hebben zij scholen waarin geleerd
wordt hoe men van de zuivere wijsheid tot de vrije liefde en een vrije wil kan
komen. Pas zodra zo'n mens dat dan na heel veel moeite geleerd heeft, is hij in
staat om God en ook Zijn kinderen van deze aarde te naderen.
[12] En misschien zie je nu al weer
wat duidelijker waarom jullie echte mensen van deze aarde tijdens jullie
ontwikkeling in de wijsheid niet in zichtbaar en voelbaar contact met ons mogen
blijven. Kort en goed, het is jullie levensopgave uit de liefde wijsheid te
puren en te ontplooien, en onze opgave was het uit de wijsheid Gods liefde te
puren en te ontplooien.
[13] Het onbeschrijflijk grote
verschil is alleen maar, dat jullie mensen van deze aarde aan God gelijk kunnen
worden, maar wij nooit, -behalve wanneer wij zelf nog eens een aards lichaam
aannemen, waartoe wij tot op heden echter werkelijk nog geen al te grote lust
in ons voelen; want wij zijn allen met ons lot meer dan tevreden en zien graag
volledig af van een beter .
[14] Wie een volmaakt kind van God kan
worden -waar echt heel veel voor nodig is -, is natuurlijk ook wel eindeloos
gelukkig; maar wij zijn ook met ons lot volmaakt tevreden, en een beter en
hoger hebben wij niet nodig!
[15] Wel bevinden zich bij deze talloze
scharen die nu voorjou voor korte tijd nog zichtbaar zijn ook al een paar echte
kinderen van God, -maar jullie, die nu door de Allerhoogste van eeuwigheid
geleerd en geleid worden, zijn er oneindig veel beter aan toe! Want het is
beslist niet hetzelfde of je een zoon des huizes bent of slechts een knecht.
Van de kinderen is alles wat de verheven Vader bezit, van de knechten alleen
maar dat wat de Heer hun geven wil. - Begrijp je dat m'n beste Agricola?'
[16] Agricola stond nu vrijwel
sprakeloos en hij wist echt niet wat hem overkwam; want van de woorden van de
engel ging een te grote overtuiging uit, en daar kon hij natuurlijk niets
tegen in brengen. Daarbij ontbrak het de overigens heel rechtschapen Romein aan
alle mogelijke, zuiver geestelijke kennis om met de engelgeest een verder
gesprek aan te kunnen gaan.
[17] Daarom kwam hij naar Mij toe en
zei AGRICOLA: 'Ongeëvenaarde Heer en Meester, dit is toch beslist geen droom,
en de geest - of wat hij verder ook maar kan zijn - ontwikkelde voor mij ideeën
waarvan echt geen mens ooit gedroomd heeft! Wat moet iemand zoals wij daar nu
van begrijpen?! Het mooiste is, dat hij zegt dat ook hij eens een lichamelijk
mens op het een of andere hemellichaam geweest is. Dan vraag ik me af, waar
naast deze aarde nog een ander hemellichaam moet zijn! Ik en talloze andere
mensen hebben daar nooit iets van gehoord. Wat is dat dan voor een nieuw
verhaal?'
[18] IK zei: 'Rustig aan Mijn vriend!
Ga maar naar hem toe, dan zal hij je de andere aarden nog wel laten zien,
waarvan er ontelbare in de eindeloze ruimte zijn! Ik zegje dat deze geestje
niets gezegd heeft wat niet waar is; ga dus maar naar hem toe en laat je nader
inlichten over de dingen waaraan je twijfelt, en hij zal je dat allemaal heel
praktisch laten zien en uitleggen!'
191
Over het tweede en derde gezicht
[1] DE ROMEIN bedankte Mij hartelijk
voor deze raad en ging weer naar de engel en zei tegen hem: 'M'n beste
engelgeest, ik ben je weliswaar erg erkentelijk voor alle wijze woorden die je
tegen mij sprak, -maar wij burgers van deze aarde, die aankomende kinderen Gods
moeten zijn, respectievelijk moeten worden, kunnen beslist niet overweg met
jullie bovenaardse wijsheid! Wat weten wij nu van nog andere aarden in de
eindeloze grote ruimte, terwijl wij onze eigen aarde nog lang niet goed genoeg
kennen! Wees daarom zo goed om mij eenvoudige bewijzen voor je verklaring te
geven, want anders zul je met al je wijsheid bij ons echt niet veel resultaat
hebben!'
[2] DE ENGELGEEST zei: 'Je verlangt
veel van mij, wat ik je nu wel moet toestaan omdat de Heer het zo wil jouw
gezicht is nu in zoverre verruimd, dat je met het oog van je zielons, zuivere
geesten, kunt zien, - maar dat is ook alleen maar zo omdat wij ons, uit jullie
uitstralende levenssfeer, in zekere zin een substantieel lichaam gevormd
hebben.
[3] Zouden wij als pure geesten bij
jullie zijn, dan zouden jullie ons ondanks jullie huidige tweede gezicht toch
niet zien. Wanneer jullie echter eens zuiver geestelijk zult kunnen zien - wat
jullie het derde gezicht of het geestelijk gezicht kunnen noemen -, dan kunnen
jullie' ons wel als zuivere en pure geesten zien. Juist dit derde gezicht is
noodzakelijk om net als wij alle andere hemellichamen te kunnen zien, die
overeenkomstig in miniatuur ook in jou aanwezig zijn, maar niet doorjouw ziel
opgemerkt kunnen worden alvorens zij met de geest uit God een wordt.
[4] Met toestemming van de Heer kunnen
wij echter bij jullie mensen ook voor korte tijd maken dat jullie geest
helemaal ontwaakt en dus in de verrukking van het derde en daarmee hoogste en
zuiverste gezicht verplaatst wordt.
[5] Ik zal jullie dan eerst tussen de
maan en deze aarde plaatsen, dan kunnen jullie zien dat deze aarde ook maar een
bol is, net zoals jullie met jullie lichamelijke ogen de maan en de zon zien.
Dan zal ik jullie helemaal op de maan, vervolgens op de zon en daarna pas op
verschillende werelden en aarden brengen. - Zijn jullie het met mijn voorstel
eens?'
[ 6] DE ROMEIN zei: 'Zeker, maar het
zal toch niet al te veel tijd gaan kosten? Want als die sterren niets dan
werelden zijn, groter dan deze aarde, dan moeten zij welontzettend ver van deze
aarde af staan, omdat zij er zo klein uitzien, en dan spreekt het wel vanzelf
dat een geestelijke reis daarheen, ook al gaat die nog zo snel, toch wel eens
niet zo erg kort zou kunnen duren.’
[7] DE ENGEL zei: 'Voor een zuivere
geest bestaat er tijd noch ruimte. Hier en eindeloos ver van hier is één en
hetzelfde, en 'nu' en 'voor aeonen jaren' is ook één en hetzelfde. Daarom
kunnen jullie in zuiver geestelijke toestand ook in één moment meer zien en
meemaken dan je lichamelijk amper in enige duizenden jaren langs de weg van
mondeling onderricht slechts vaag te weten kunt kommen, waarvoor natuurlijk de
levenstijd van de mens op aarde veel te kort is. Dat heeft ook nog het grote
voordeel dat de ziel bij ons dan ook in een ogenblik veel meer en zuiverder
leert en ondervindt, dan waartoe zij hier op aarde in reeks van jaren in staat
zou zijn. Want als een ziel zich ook maar enigermate in haar lichaam
zelfstandig heeft gemaakt, is het voor haar een groot levensvoordeel als haar
dat zware en lijdende lichaam wordt afgenomen, en zij dan in ons gezelschap
komt en door ons volledig levend het ware levensonderricht doormaakt.
[8] Maar let nu allemaal op, want ik
zal jullie nu meteen vrij maken in jullie geest, die het eigenlijke liefdeleven
uit God is, en waardoor jullie ook kinderen van God zijn, of toch heel zeker
kunt worden als je naar de wil van God zo zult leven zoals dit jullie heel
omstandig wordt uitgelegd. Het zij zo! Wordt vrij, en zie nu de aan jullie
verwante, eeuwige schepping van God!'
[9] Nadat de engel, zoals Ik dat
wilde, dit uitriep, vielen allen lichamelijk in slaap, maar konden daarbij toch
nog spreken, hoewel zij in deze toestand volledig van al hun zintuigen beroofd
waren.
192
Een bezoek aan het universum
[1] Allen lagen op de grond. Alleen
AGRICOLA zat op een bank en begon het volgende te zeggen: 'Dus die grote bol
daar beneden is de aarde en daar boven is de maan als een kleinere bol en daar
nog dieper onder de aarde onmiskenbaar de zon! O, dat is een wonderbaarlijke
aanblik, en de schijnbaar lege ruimte is vol van wezens van mijn soort!
Enigen zweven naar beneden naar de aarde, en anderen zweven er weer vandaan.
En, O, O, daar is de maanaarde al! Zij lijkt veel op onze aarde, maar het ziet
er allemaal zo doods en verlaten uit. Het zou me daar echt niet bevallen en het
schijnt ook haar bewoners niet al te goed te bevallen, want ze trekken allemaal
erg bedroefde gezichten en zien er erg kwijnend uit.’
[2] DE ENGEL zei: 'Dat zijn slechts
bepaalde aardse zielen die daar in zekere zin losgemaakt worden van hun te
grote liefde voor de wereld, opdat zij dan geschikt worden voor een hogere
geestelijke vorming. Kijk, hier op de andere zijde van deze aarde ziet het er
al vrolijker en natuurlijker uit! Dat zijn de werkelijke bewoners van deze
maanaarde.'
[3] Dat stelde de Romein gerust en hij
bekeek alles met grote verbazing en verwondering.
[4] Vandaar ging het naar de zon.
[5] Toen AGRICOLA in de buurt van de zon
kwam, zei hij tegen de engel: 'Vriend, deze wereld is me te groot! Ik verga
erin tot een volkomen niets. Breng mij naar een kleinere aarde!'
[6] DE ENGEL zei: 'Ja, vriend, dat kan
ik niet, want ik moet de wil van de Heer uitvoeren! Als wij op de oppervlakte
van deze lichtwereld zullen staan, zal zij zich wel vriendelijker aan je
voordoen. Dus daar gaan we!'
[7] Ogenblikkelijk bevonden zij zich
op het mooiste punt van de middengordel. Daar werd de Romein overweldigd door
de overgrote pracht. En toen hij daarna ook nog de mensen zag, die buitengewoon
mooi waren, wilde hij zich daar niet meer weg laten halen en smeekte de engel
of hij een jonge vrouw van deze grote aarde mee mocht nemen naar de kleine
aarde, opdat de mensen zich er allemaal van zouden kunnen overtuigen dat ook de
zon een wereld is, waarop veel mooiere en ook veel betere mensen wonen.
[8] DE ENGEL zei: 'Ja, vriend, ook dat
gaat weer niet! En ook al zou ik haar naar de aarde kunnen brengen, dan zou het
voor haar toch onmogelijk zijn op aarde verder te leven, omdat de lucht van de
aarde voor haar precies hetzelfde zou zijn wat voor de lichamelijke mensen het
water op aarde is. Zo zie je wel dat de mensen van de andere werelden zo
geschapen zijn dat zij alleen maar op de hun aangewezen wereld bestaan kunnen.
- Maar nu gaan we weer verder!’
[9] Na de zon werden de planeten nog
bezocht en een paar dichtbijzijnde zonnen, waarop de Romein het steeds het
meest naar zijn zin had, zodat hij het voortdurend jammer vond dat hij niet een
bewoner van zo 'n grote, prachtige, mooie lichtwereld geworden was.
[10] Maar DE ENGEL zei tegen hem: 'Ja,
mijn vriend, juist op deze lichtwereld heeft jouw ziel vierduizend jaar lang
lichamelijk gewoond! Kijk, daar staat je prachtige huis nog; en de mensen die
daar in en uit gaan waren lichamelijk je naaste bloedverwanten.
[11] Maar toen een rondtrekkende wijze
je vertelde, dat er ergens in de eindeloos grote scheppingsruimte een wereld is
waarop de mensen vroeger of later volledig kinderen van de grote God kunnen
worden, als zij kunnen besluiten hun ziel van deze wereld los te laten maken,
om op die aarde van God nog eens in een onbeholpen lichaam een leven in de
vrijheid van de liefde door te maken -echter zonder enige herinnering aan deze
prachtige wereld, omdat het leven dáár niet de ziende wijsheid, maar alleen,
vooral in het begin, de volkomen blinde liefde als basis heeft -, stemde je
daarmee in. En kijk, daarna werd je meteen veranderd, en je vrij geworden ziel
werd al gauw daar in een aards moederlichaam verwekt, en wel in de prachtigste
stad van de aarde van God, opdat je in bepaalde, verlichte dromen niet een
heimelijk verlangen zou krijgen weer hier te zijn!
[12] En kijk, je was dus al een keer
op zo'n mooie wereld, iets watje nu in je geest heel goed beseft en waarbij je
je ook alles herinnert watje voor ongeveer vijftig aardse jaren allemaal hebt
gedaan! Maar om te zorgen dat je verlangen om hier te blijven niet te veel
ontwaakt, zullen we meteen weer naar onze aarde van God gaan.’
[13] Op dat moment waren zij allen,
dat wil zeggen alle Romeinen, weer uit het derde gezicht teruggeplaatst in het
eerdere tweede en werden daarom weer wakker, maar met een exacte herinnering
aan al het geziene, en duidelijk gehoorde.
[14] Toen zij allemaal ook weer waren
opgestaan, zei DE ROMEIN: 'Ik heb dat en dat gezien! Hebben jullie ook zoiets
gezien of gehoord?'
[15] Iedereen vertelde in het kort wat
ook hij gezien en gehoord had.
[16] En AGRICOLA zei: 'Nu geloof ik
ook, dat wat ik heb gezien en wat ik heb gehoord en meegemaakt, werkelijk zo
is, omdat jullie allemaal precies hetzelfde gehoord en gezien hebben. Dus dat
zijn louter zonnen en aarden, en de meeste ontzettend veel groter en mooier dan
onze aarde, - en dat alles moet door de geest van deze wonderbaarlijke jood
geschapen zijn?!'
[17] DE ENGEL zei: 'Ja, aardse
broeder, dat alles en nog eindeloos veel meer, groter en wonderbaarlijker! En
Hij, de verhevenste, eeuwige geest, heeft nu terwijl Hij ook een mens van
jullie aarde is, dit teken gedaan opdat ook jullie Hem waarachtig erkennen,
volgens Zijn woorden leven en dan als Zijn kinderen meer dan zalig zullen
worden. En ga Hem nu allemaal uit de grond van je hart ervoor danken dat Hij
jullie zoiets groots geopenbaard heeft, en jullie heeft laten zien dat Hij
alleen de Heer is van alle dingen en al het leven!’
[18] Daarop deden allen dat, en Ik
liet hen ontwaken uit het tweede gezicht, en alle engelenscharen werden weer
onzichtbaar .
[19] Ik vroeg hun hoe hun dit teken
bevallen was.
[20] ALLEN zeiden: 'Onbeschrijflijk
goed!’
[21] Maar ze verlangden nu allen naar rust en
zeiden dat ze pas de volgende dag nuchterder daarover zouden kunnen praten. En
dus gingen we weer naar onze kamer om te rusten.
193
De geestelijke overeenkomst van de dagtijden
[1] 's Morgens waren wij bij zonsopgang
al weer buiten. Het was een heldere dag en de zon ging wonderlijk zuiver op.
[2] Ik keek met de leerlingen naar het
mooie natuurtafereel, en JOHANNES zei tegen Mij: 'Heer, ik weet echt niet
waarom zo'n mooie ochtend op mij altijd zo'n prettige en op mijn hart zo'n
verheven, versterkende indruk maakt, terwijl de middagzon mij helemaal
onverschillig laat en de avondzon mij meer ernstig en droefgeestig stemt! ‘
[3] IK zei: 'Dat komt door de betere
en juistere levensgevoelens van de mens. De morgen lijkt op de vrolijke,
onschuldige jeugd van de mens, en daarom stemt hij ook ieder zuiver en
werkelijk voelend mens jeugdig en vrolijk.
[4] De middag lijkt op een sterke man
die in het zweet van zijn aanschijn zijn brood verdienen moet; daarom zal de
middag ook niet meer zulke tedere gevoelens opwekken als de ochtend. Want
tijdens de ernstige mannenleeftijd heeft de jeugdige levenspoëzie opgehouden,
en een bepaalde, zorgelijke levensernst is in zijn plaats gekomen, en dat wekt
in een juist aanvoelend hart ook echt niets bekoorlijks, maar alleen een zekere
ernst waaraan het hart nu eenmaal nooit veel vreugde beleeft, hoewel die ernst
er voor het verkrijgen van het ware leven moet zijn.
[5] En de avond tenslotte, als
zinnebeeld van de aardse dood en het vergaan van alle dingen, kan op een juist
aanvoelend hart geen andere dan slechts een duistere indruk maken, hoewel de
avond ook net zo noodzakelijk is als de ochtend en de middag. Want als er voor
de mens geen levensavond zou zijn, dan zou voor hem ook de eeuwige levensmorgen
nooit te voorschijn komen en tot eeuwige waarheid worden.
[6] Kijk, dat is de eenvoudige reden
van je juiste gevoel, dat echter ook niet bij alle mensen hetzelfde is! Want er
zijn mensen die de avond veel prettiger vinden dan de ochtend; ja er zijn
mensen op wie juist de ochtend een heel onaangename indruk maakt, de middag een
betere, en de avond en vooral de nacht de allerbeste. Maar mensen die zo
voelen, behoren merendeels tot de verkeerde soort, en het is moeilijk zulke
mensen een beter inzicht te geven en hen op de juiste geloofs en gevoelsweg te
brengen; want zij hebben zich in deze wereld met alle energie alleen maar die
schatten verzameld die gaan roesten en die de motten verteren. En degenen die
eenmaal op dat standpunt staan, zijn daar moeilijk vanaf te brengen.
[7] Daarom zeg Ik ook tegen jullie
allen: Verzamel je in deze wereld nooit zulke schatten die door roest aangetast
en gemakkelijk door motten verteerd kunnen worden! Maak je geen zorgen voor de
komende dag over wat je eten en waarmee je je kleden zult! Het is voldoende dat
iedere dag zelf zijn eigen zorgen met zich meebrengt. De Vader in de hemel weet
precies watje nodig hebt. Kijk naar de mussen op het dak en de bloemen op de
velden! Zij zaaien en zij oogsten niets en worden toch door de Vader in de
hemel in alles rijkelijk verzorgd. Hebben de mussen niet een verenpak en
voedsel, en zijn de bloemen op het veld niet prachtiger gekleed dan Salomo in
al zijn pracht ooit was? Maar zijn jullie niet veel beter dan de mussen,
waarvan men er een dozijn voor een penning koopt, en beter dan gras op het veld
dat vandaag nog bloeit, morgen echter afgemaaid, vervolgens gedroogd en, omdat
het te slecht is om aan de dieren te voeren, in de oven wordt gegooid en
verbrand?! Nu Ik jullie dit echter verteld heb, gedraag je daar dan ook naar en
handel daarnaar, dan zullen jullie als Mijn uitverkoren leerlingen in jullie
ambt een goed bestaan hebben!
[8] Mozes heeft toch gezegd, toen hij
voor de priesterstam Levi het geven van de tiende instelde: 'Wie het altaar
dient, moet ook van het altaar leven!' En Ik zeg jullie nu hetzelfde, ook al is
het met andere woorden. Daarom heb Ik dat nu ook alleen tegen jullie en voor
jullie gezegd, en daar wil Ik geen gebod mee gegeven hebben waardoor niemand
meer een akker gaat bebouwen en nooit een wijnstok in de wijngaard zal
verzorgen en planten, maar het geldt alleen voor jullie als uitverkoren werkers
in Mijn geestelijke wijngaard; want tegen de anderen zeg Ik: Wie niet werkt zal
ook niet eten! Wie echter Mijn rijk zoekt en zijn gerechtigheid, die zal, zoals
jullie, al het andere als een vrije gift erbij gegeven worden.'
[9] Toen dankte vooral Johannes Mij
voor deze les en vroeg Mij of hij dit ook op moest schrijven.
[10] IK zei: 'Zeker, maar voornamelijk
slechts voor jullie en jullie opvolgers; want als dit voor alle mensen zou
gelden, zag het er op aarde al gauw heel woest uit.’
194
De Heer karakteriseert de dertig Romeinen
[1] (DE HEER:) 'Onze Romeinen zijn
echter ook al weer op de been en zullen zo dadelijk hier bij ons zijn; bemoeien
jullie je echter niet te veel met hen! Ik zal het nodige wel met hen
afhandelen. Voor heidenen zijn het eigenlijk goede mensen; maar toch zijn het
slechts heidenen en zij slapen nog diep. jullie kunnen je er direct zelf van
overtuigen hoe weinig zij vandaag als nuchtere mensen rekening zullen houden
met wat ze gisteren allemaal gehoord en gezien hebben. Ze herinneren zich alles
goed, maar het komt hen voor alsof ze het alleen maar heel levendig gedroomd
hebben. Daarom zeg Ik jullie, dat je hen niet moet aanspreken om hen daaraan te
herinneren.
[2] Het jonge meisje is vanmorgen
vroeg al weggegaan, nadat zij eerst de waard die al op was, een van liefde
brandende groet voor Mij heeft gegeven, met daarbij de uitdrukkelijke
verzekering, dat zij in het vervolg nooit meer zondigen zal. En Ik zeg jullie
dat zij haar gegeven woord ook zal houden. Dus houd je aan wat Ik jullie nu met
betrekking tot de Romeinen voor dit ogenblik gezegd heb, en doe dat zo goed als
je kunt, want jullie zullen jezelf weldra ervan overtuigen, dat alleen Ik
altijd en eeuwig gelijk heb!'
[3] De leerlingen verwonderden zich
erover dat deze dertig Romeinen, die gisteravond zo buitengewoon voor Mij in
vuur en vlam stonden, dat vandaag allemaal slechts voor een levendige droom
zouden houden.
[4] IK zei: 'Verbaas je daar niet te
veel over, want deze mensen hebben gisteren beneden in de stad al wat teveel
van het goede genoten en daarna hier ook nog wel zevenmaal meer dan wij allen.
Daarom hebben zij ook meer gedroomd dan gewaakt, want iemand die dronken is,
droomt met open ogen. Daarom komt alles wat zij gisternacht beleefd hebben hen
des te meer als een heldere droom voor. Maar het mooiste van de zaak is dat zij
elkaar nu hun droom vertellen, en iedereen precies dezelfde droom vertelt. Dat
begrijpen zij niet en zij geven de wijn de schuld, die misschien door een
magiër betoverd was. De jonge vrouw missen zij nog niet eens.
[5] Daarom heb Ik ook juist tijdens
hun roes zo'n buitengewoon teken voor hen gedaan. Want als zij volledig nuchter
waren geweest, zouden zij Mij beslist voor een van hun goden hebben aangezien
en als zodanig hebben uitgeroepen; maar zo is het goed, en het is voor de
vrijheid van een menselijk hart altijd beter dat het een onthullend teken in de
droom krijgt, dan in volledig nuchtere, wakende toestand. En dat was dan ook
gisteren bij deze Romeinen het geval. Jullie zullen dadelijk zien wat er uit
deze zaak voort zal komen.’
[6] Nadat Ik dat met de leerlingen had
afgesproken, kwamen Lazarus en de waard naar buiten naar ons toe, en de waard
bracht Mij eerst de lieve groet van het jonge meisje over.
[7] En LAZARUS zei tegen Mij: 'Maar
Heer, toch is er echt iets vreemds met de Romeinen, en met name met Agricola,
die gisternacht zo spraakzaam was! Vandaag is de spraakzaamste zo stil als een
muis en allen houden ze het gisteren door U gedane buitengewone teken voor een
droom; en het mooiste is dat ze natuurlijk allemaal precies dezelfde droom tot in
detail aan elkaar vertellen! Een deel zoekt de oorzaak bij de werking van de
wijn, die beslist betoverd moet zijn geweest; Agricola zegt echter dat de droom
ontstaan is doordat hun fantasie zich al teveel bezig houdt met de beroemde
jood, en daardoor bij allen tegelijk, zonder dat zij zich daarvan bewust waren,
dat beeld geschapen heeft dat hen allen gedurende deze nacht heeft
beziggehouden. Maar het allermooiste is, dat zij eigenlijk helemaal niet weten
hoe zij in deze bergherberg gekomen zijn! Ik zei tegen Agricola, dat zij al
vrij laat op de avond door een jong meisje naar boven gebracht waren; maar nu
kunnen zij zich ook dat niet meer herinneren! Ja, laat iemand maar proberen
deze mensen te begrijpen, - ik weet er geen weg mee!'
[8] IK zei: 'Maak je daar maar niet
druk over! Zo is het wel in orde; want als deze mensen gisteren helemaal
nuchter geweest waren, had Ik Mij niet zo aan hen kunnen openbaren. Maar omdat
ze in hun dronkenschap meer droomden dan waakten, is het toch heel goed gelukt.
Pas er echter voor op dat je Mij niet verraad! Als zij een van jullie weer naar
de beroemde jood zullen vragen, zeg hun dan dat hij vanmorgen in de tempel zal
spreken! Dan zullen zij snel naar de tempel gaan en Mij willen zien en horen.
Daarna zullen zij pas rijper zijn om iets meer over hun zogenaamde droomgezicht
te ervaren.
[9] LAZARUS zei: 'Prachtig! Maar Heer,
de ochtendmaaltijd is nu ook al klaar! Zou U het met Uw leerlingen niet eerst
willen gebruiken en daarna pas naar de tempel gaan?'
[10] IK zei: 'O, zeker; maar zet het
in een andere kamer, zodat we niet in het zicht van de Romeinen zitten! Er
zullen er al gauw een aantal naar buiten komen en van alles vragen. Mijn
leerlingen hebben al orders wat zij moeten doen; Ik zal geen moeite met hen
hebben. Zet jij intussen onze ochtendmaaltijd in een andere kamer, dan zullen
wij meteen komen om te eten, waarna we naar de tempel zullen afdalen!’
195
De dertig Romeinen zoeken de Heer
[1] Toen beiden dat hoorden gingen zij
onmiddellijk het huis weer binnen en deden alles zoals Ik gezegd had. Zij waren
echter nog maar nauwelijks in huis toen er al een aantal Romeinen naar buiten
kwam en met volle teugen van het prachtige uitzicht vanaf deze berg genoot.
[2] Een van hen ging naar een leerling
toe en vroeg hem of hij gedurende de nacht in deze herberg geweest was, en de
anderen die bij hem waren misschien ook.
[3] Maar DE LEERLING wees naar Mij en
zei: 'Die daar is ook uw taal machtig, ga maar met Hem praten!’
[4] Als Romein die ook een beetje
joods verstond, begreep hij dat en hij ging meteen naar Mij toe en vroeg Mij
hetzelfde wat hij aan de leerling gevraagd had.
[5] En IK zei tegen hem: 'Waarom
vraagt u dat aan ons? Wij hebben u toch ook niet gevraagd of u de nacht in deze
herberg hebt doorgebracht! Wij zijn hier wel geweest, maar dat zal u,
vreemdelingen, toch niets aangaan, omdat wij uw slaapgelegenheid beslist in
geen enkel opzicht met onze aanwezigheid belast hebben! Maar zegt u Mij nu eens
waarom u dat van ons wilt weten!’
[6] DE ROMEIN zei: 'Ach, wij zochten gisteren
en ook eergisteren al heel intensief naar de beroemde jood en door een toeval
zijn wij in deze herberg terechtgekomen! Maar we waren allemaal door de zware
wijn wat dronken, en toen wij sliepen hadden we allemaal dezelfde wonderlijke
droom: Wij vonden de wonderbare Jood. Die bracht ons onder meer juist naar dit
punt en toonde ons daar zijn hele goddelijke macht en heerlijkheid, zodat wij
buitengewoon enthousiast waren, en de wonderbare jood voor een god aanzagen die
voor enige tijd pro forma een mensenlichaam aangenomen had om zo de betere
mensen te onderrichten over een hoger leven. Maar dat is slechts heel in het
kort de inhoud van ons droombeeld. Evenwel, als slechts één van ons dat
gedroomd zou hebben, - wel dan zou dat een heel aardige, zeldzaam mooie droom
geweest zijn; maar nu hadden wij allemaal zonder uitzondering volmaakt één en
dezelfde droom, wat beslist niet normaal is! Wij gaven de wijn de schuld en
wilden u nu vragen, als u hier ook overnacht hebt, of u zelf soms ook een
soortgelijke droom had. Neem me dat niet kwalijk!’
[7] IK zei: 'O nee, niet in het minst!
Maar kunt u zich dan helemaal niet meer herinneren, hoe die beroemde jood er
heeft uitgezien?'
[8] DE ROMEIN zei: 'Ja, dat gaat nu
wat moeilijk; maar als ik het zelf voor het zeggen had, zag hij er volgens mijn
vage herinnering bijna zo uit als u, beste vriend! Ik vraag u echter daar niet
boos over te worden!’
[9] IK zei: 'Nu ja, dat is niet zo
erg; uiteindelijk kan Ik het toch zelf geweest zijn!'
[10] DE ROMEIN zei glimlachend: 'Hm,
hm, beste vriend, u maakt zeker een grapje? Maar ik zeg u: Die vreemde droom
was beslist geen grap; want als u ook zo'n droom gehad zou hebben, zou u daar
ook erg opgewonden over zijn!'
[11] IK zei: 'U kunt toch niet weten,
of ook Ik niet precies hetzelfde gezien heb als u! Maar laten we er over
ophouden! Wij blijven ook vanavond hier, en als ook u er nog zult zijn, zullen
we nog wel op dit onderwerp terugkomen. Maar nu gaan we dadelijk de
ochtendmaaltijd gebruiken en dan aan het werk! Waar de wonderjood vandaag nog
te horen en te zien zal zijn, dat zal de heer van deze herberg u st!aks nog wel
zeggen, want hij zal dat beslist weten.’
[12] DE HOFFELIJKE ROMEIN zei: 'Dan
wens ik, dat u goed moge smaken! De huisheer zal dan wel zo goed zijn om ons te
vertellen waar de beroemde man te zien en te horen zal zijn!'
[13] IK zei: 'Prima! Maar blijf
nuchter, anders verslaapt en verdroomt u Hem weer, zoals het al velen vergaan
is, en zeer velen nog vergaan zal! Maar nu aan tafel!’
[14] Wij verlieten de Romeinen en gingen
de kamer binnen waar de maaltijd reeds op ons wachtte. De Romeinen deden
hetzelfde, maar dan net als gisteren in de grote eetzaal. Wij waren natuurlijk
vlug klaar en daalden toen snel naar de stad af, waar wij eerst wat rondkeken;
want voor negen uur was er in de tempel niets te doen, dat wil zeggen op deze
huidige eerste dag na het feest.
196
De Heer geeft onderricht in de tempel
Het
gericht van het luisterende volk
[1] Maar toen de tempel geopend werd,
ging Ik die morgen bijtijds met de leerlingen naar binnen en was er zodoende
als een van de eersten. (Joh. 8,2) En toen het volk zag dat Ik de tempel
was binnengegaan, kwam het in groten getale naar Mij toe, en Ik ging zitten en
begon het door gelijkenissen, beelden en voorbeelden te onderwijzen, zoals die
veelvuldig in de Evangeliën voorkomen.
[2] Ik wees hen op de grote liefde,
goedheid en rechtvaardigheid van God de Vader, en ook liet Ik hun zien, waaruit
eigenlijk het rijk van God bestaat dat nu zo dicht bij hen was gekomen.
[3] En velen geloofden in Mij.
[4] En SOMMIGEN zeiden: 'Het is echt
een groot profeet, en het verwondert ons erg dat de Farizeeën dat niet willen
erkennen! Hij is tevens in hoge mate onbaatzuchtig; want ook al heeft hij naar
ons beste weten velen buitengewoon geholpen, toch heeft hij zich nooit door
iemand iets laten betalen, en het staat vast dat hij, overal waar men hem en
zijn leerlingen nog naar oud gebruik gastvrij heeft opgenomen en verzorgd, de
gastheer steeds op wonderbaarlijke manier een weldaad bewees, die beslist meer
waard was dan duizendmaal datgene wat hij van de gastheer ontving. Bovendien is
hij geen zwartkijker en gaat hij met alle mensen op dezelfde manier om, en als
hij nu zegt: 'Komt allen tot Mij die belast en beladen zijn, Ik zal jullie
allen verkwikken, en jullie zullen bij Mij de ware levenstroost en diens ware
rust vinden! ' dan moeten wij het zeker geloven!
[5] Een mens, die zo wijs en
goedhartig spreekt, en zelf ook daarnaar handelt, en zulke grote tekenen doet,
is toch waarlijk een groot profeet, en dan geeft het toch niet waar hij vandaan
komt! En als de Messias zal komen, dan is het maar de vraag of Hij grotere
tekenen zal doen! Als Hij niet met donder en bliksem en zwavelregen komt,
zullen de Farizeeën net zo min in Hem geloven als in deze man!'
[6] Weer ANDEREN, die nog meer geloof
hadden, zeiden: 'Wij hoeven op geen enkele andere Messias meer te wachten, want
voor ons is Hij al de ware! Want Zijn woorden hebben kracht en leven, en Zijn
daden zijn volkomen goddelijk, en dus is Hij voor ons al volledig de ware
Messias. Zij die op een andere willen wachten, moeten maar wachten en zichzelf
bedriegen!’
[7] NOG ANDEREN zeiden: 'We staan nog
te veel onder het gezag van de Farizeeën, en kunnen niet doen wat wij willen.
Wat hebben wij aan de waarheid en het geloof zolang de Farizeeën de macht in
handen hebben, en nu onder de Romeinen zelfs nog meer dan ooit?!'
[8] Maar toen zei IK: 'God Zelf is de
eeuwige liefde en de waarheid zelf! Niets ter wereld kan jullie vrij maken dan
alleen de waarheid. Wie de zonde doet, die altijd een leugen was, is ook een
knecht van de zonde en een slaaf van andere nog grotere zondaars die geen
geweten en geen liefde hebben dan wat hun eigen schandelijke ik hun ingeeft.
Wie echter de waarheid in zich heeft, is een machtig vijand van de leugen en
van de zonde, en is vrij; want niemand kan hem beschuldigen van een zonde. Kies
daarom voor de waarheid en vrees niet degenen die wel je lichaam kunnen doden,
maar je ziel verder niets kunnen doen; vrees veeleer God die je ziel samen met
je lichaam kan doden en te gronde richten!
[9] De schade aan je lichaam zal God
eens duizendvoudig vergelden; maar de schade aan je ziel zal God je nooit
vergelden. Want God heeft de ziel verstand, begrip, geweten, een vrije wil en
de wet gegeven om daarmee goed te kunnen beoordelen wat goed en slecht is, en
zij kan met haar wil het ene of het andere kiezen. Volgens haar keuze zal zij
ook door zichzelf gericht worden, hetzij ten dode of ten leven.
[10] Maar de Vader in de hemel wil dat
jullie allen het eeuwige leven ten deel zal vallen, en daarom heeft Hij Mij in
deze wereld naar jullie toegezonden. Daarom zeg Ik jullie nog eens: Wie in Mij
gelooft, zal het eeuwige leven hebben; wie echter niet gelooft dat Ik door de
Vader naar jullie toegezonden werd, zal het leven verliezen dat hij nu
gemakkelijk had kunnen aannemen. De Vader in de hemel heeft Mij echter lief en
ook allen die in Mij geloven, en Ik Zelf zal hun in de waarheid van Mijn
woorden het eeuwige leven geven!’
[11] Toen zeiden ENIGEN: 'Het is toch
vreemd wat die man weet te zeggen, waarbij hij zichzelf vrijwel gelijk stelt
aan God. Het is een waar wonder dat de Farizeeën hem vandaag zolang zijn gang
laten gaan!'
[12] Weer ANDEREN zeiden: 'Hij spreekt
vrij en openhartig, en wij ontdekken niets onbetamelijks in zijn woorden! Hij
spreekt openlijk de volle waarheid en de Farizeeën zullen moeite hebben iets
tegen hem te vinden!’
[13] NOG ANDEREN zeiden: 'O maak je
daar maar niet druk over; die zullen gauw genoeg iets vinden!’
[14] EEN NAAST HEN STAANDE TOLLENAAR
zei: 'O ja, waarna zij weer, zoals nog steeds, zullen afdruipen! Die luilakken
vinden allang niets meer tegen deze oprechte man!’
[15] Daarna ontstond er een kleine
stilte, en de Farizeeën werden woedend en braken er hun hoofd over hoe zij Mij
bijvoorbeeld door een woord of door een aan Mij gevraagd oordeel konden vangen,
om Mij dan van een onwaarheid te kunnen betichten en het volk onder veel
misbaar te kunnen zeggen: 'Kijk nu eens, dat is nu jullie waarachtige profeet
of jullie mooie Messias! Daar staat hij nu als leugenaar! ' Maar ondanks al hun
ingespannen denken konden zij niets geschikts vinden.
197
De echtbreekster
[1] Maar terwijl zij zo zaten te
piekeren, brachten de gerechtsdienaars, die zij er op uit gestuurd hadden, een
echtbreekster bij hen die op heterdaad betrapt was en nu volgens de wet van
Mozes gestenigd moest worden, wat echter door de huidige Farizeeën, als de
echtbreekster rijk was, altijd in een grote geldboete veranderd werd. En als
zij arm, maar jong en mooi was, werd zij gewoonlijk gegeseld en daarna
verplicht om de tempeldienaren te dienen; een oude en lelijke was echter reeds
door de natuur beveiligd tegen echtbreuk. De aanwezige echtbreekster was nog
erg jong, maar arm en wilde tijdens deze feesttijd aan een zeer rijke
vreemdeling een royaal appeltje voor de dorst bijverdienen om zich daarna
gemakkelijker in leven te kunnen houden. Zij zou beslist eigendom van de tempel
geworden zijn als Ik er niet geweest was en als de tempeldienaren niet
gedwongen waren geweest haar als voornaamste middel te gebruiken om Mij
daarmee, zoals zij dachten, met zekerheid te vangen.
[2] Dus werd deze arme echtbreekster
door de wijze Farizeeërs meteen voor Mij gebracht, en dus midden tussen het
volk dat Mij natuurlijk van alle kanten dicht omringde. (Joh. 8,3)
[3] Toen de
vrouw, door doodsangst gekweld, voor Mij stond, vroeg EEN VAN DE HOOGGELEERDE
FARIZEEËN Mij: 'Deze vrouw is op heterdaad tijdens echtbreuk gegrepen. (Joh.
8,4) Mozes heeft ons in zijn wet geboden zo'n persoon te stenigen, - en de
wet van Mozes is vrijwel gelijk aan Gods wet. Wat heb je daar op te zeggen?'
(Joh.8,5)
[4] Het spreekt wel vanzelf, dat zij
dat alleen maar deden om Mij, naar zij dachten, deels door de strenge wet van
Mozes, en deels door Mijn toespraak over de grote barmhartigheid van God de
Vader , en ook door Mijn goedheid voor de zondaars die hun welbekend was,
onvermijdelijk in verlegenheid te brengen, waardoor zij Mij dan zouden kunnen
beschuldigen en vervolgens tegen het volk, zoals reeds gezegd, met groot,
indrukwekkend misbaar zouden kunnen zeggen: 'Kijk nu eens naar die grote
bedrieger en volksverleider, die we nu terecht grijpen en aan het gerecht
overleveren!’
[5] Maar zo
snel als zij dat wilden, gaf Ik op hun vraag geen antwoord, maar Ik bukte Mij
en schreef de schuld van de zondares in het zand op de grond (Joh. 8,6); want er lag bij zulke grote
feesten altijd veel zand op de grond, omdat de tempel pas nadat het hele feest
voorbij was, weer geveegd werd en het bijeengeveegde vuil daarvan verkocht werd
aan allerlei bijgelovige joden.
[6] Toen de Farizeeën en de
tempeljoden echter bleven vragen, richtte Ik Mij op en zei tegen hen: 'Het is
volkomen waar dat Mozes zo'n wet gegeven heeft; maar zij die het recht hadden
zo'n zondares te stenigen, moesten zonder zonde zijn, - dat staat ook
geschreven! In ieder geval moest degene die de eerste steen naar de zondares
wierp volkomen rein en zonder zonde zijn! Wie van u dus zonder zonde is, werpe
de eerste steen naar deze zondares! (Joh.
8,7) Gods barmhartigheid wordt daardoor niet geschaad, want Mozes gaf de
mensen wijze wetten. Wie deze kent en niet houdt heeft zichzelf geoordeeld en
zijn doodsvonnis bezegeld.’
[7]
Daarop bukte Ik Mij weer naar de grond en schreef verder. (Joh. 8,8)
[8] Toen zij echter deze woorden van
Mij hoorden, waarmee zij niet gerekend hadden, en hun geweten hun zei: 'Jullie
zijn toch zelfveelvoudige zondaars en echtbrekers, en het hele volk kent
jullie als zodanig!', toen zei van hoog tot laag niemand meer iets en ieder
verliet zo vlug hij maar kon de tempel en verdween.
[9] Na enkele ogenblikken was er
niemand van de Farizeeën en tempeljoden en de Levieten en knechten en
gerechtsdienaars meer binnenin de tempel. Alleen Ik en de zondares waren daar
nog, en natuurlijk stonden in een grote cirkel om ons heen het volk en Mijn
leerlingen. (Joh.8,9) Het volk verbaasde zich en was heel blij dat Ik de
Farizeeën met zo weinig woorden op de vlucht had gejaagd.
[10] En EEN AANTAL zei heel luid: 'O,
als ze ook maar één steen gepakt zouden hebben, zouden we ze verscheurd hebben
die oude zondebokken! Want een zondaar kan en mag zeker iemand die veel minder
gezondigd heeft al helemaal niet oordelen.’
[11] Toen richtte Ik Mij weer op en
zag binnen de kring niemand van de rechters, alleen de vrouw, die gestenigd had
moeten worden.
[12] En IK vroeg haar: 'Wel, waar zijn
je aanklagers? Heeft niemand je dan veroordeeld?' (Joh.8,10)
[13] DE ECHTBREEKSTER zei: 'Nee, Heer,
niemand heeft mij veroordeeld, maar zij gingen allen zo vlug mogelijk weg!'
(Joh.8, 11)
[14] Toen zei IK tegen haar: 'Dan
veroordeel ook Ik je niet! Maar ga nu naar je woonplaats en zondig voortaan
niet meer! Want als je zondigt, zal het je slecht vergaan!' (Joh.8, 11)
[15] Toen dankte de zondares voor de
haar bewezen genade, vroeg Mij echter of Ik haar zou willen zeggen hoe zij
veilig naar huis kon komen, want zij was toch bang dat de gerechtsdienaars van
de Farizeeën haar onderweg zouden oppakken en kwaad zouden doen.
[16] Toen zei IK: 'Wees voor hen niet
bang, want zij zullen blij zijn om je niet onder ogen te komen! Ga nu echter
onder het volk, dat zal je wel beschermen en je behouden thuis brengen! Kijk
maar eens daar bij de voorhang van de tempel, dan zul je al diegenen zien die
zojuist hier stonden! Want het volk vroeg hun buiten om welke reden zij
allemaal zo haastig uit de tempel vluchtten. Zij schaamden zich echter om de
waarheid te zeggen, bedachten toen een onbeholpen smoesje en keerden bij de
poort die op het oosten staat weer heel stilletjes terug. Maar ga jij nu onder
het volk dat in Mij gelooft, dan zal je niets gebeuren! Ik zal het volk nu
verder onderwijzen en dan zullen zij zich meteen weer melden en zich naar Mij
toe dringen; want zij zijn nu nog veel kwader op Mij, omdat Ik hen beschaamd
gemaakt en jou uit hun klauwen gered heb. Maar ga nu maar gerust daar waar Ik
je gezegd heb, wees vroom en zondig voortaan niet meer!'
[17] Toen ging zij bedeesd weg tussen
het volk, dat haar vriendelijk opnam en haar onder luide bedreigingen tegen de
Farizeeën moed insprak.
198
De Heer maakt Zich in de tempel bekend
[1] Toen het daarna weer rustig werd
in de tempel, zeiden ENIGEN UIT HET VOLK: 'Heer en Meester, laat U door de
Farizeeën niet van de wijs brengen en leer ons meer over Uw zending en het rijk
van God; want als U spreekt zijn wij allen helemaal oog en oor, en alleen voor
U kloppen onze harten sneller!’
[2] Daarop zei IK tegen het volk:
'Luister dan en let goed op, want Ik zal het jullie openlijk zeggen, en niet
meer voor jullie verborgen houden wie Ik ben!
[3] Luister! Ik ben het Licht der
wereld, wie Mij volgt zal niet in duisternis wandelen, maar hij zal het ware
levenslicht hebben. ' (Joh .8 , 12)
[4] Toen begon HET VOLK hard te
juichen en te roepen: 'Ja, dat is helemaal waar, want U, Meester, bent als een
helder schijnend licht in deze wereld gekomen, en wat doet Uw licht ons, die
zolang met onze ziel in de donkere nacht rondgedwaald hebben, goed!’
[5] Dat was voor DE VAN WOEDE VERVULDE
FARIZEEËN teveel. Zij drongen zich weer naar Mij toe en zeiden: 'Omdat je dat
over jezelf zegt, is je bewering niet waar! ' (Joh. 8, 13 )
[6] Daarop
zei IK: 'Ook al zou Ik iets over Mijzelf zeggen, dan zou Mijn bewering toch
waar zijn; want Ik weet vanwaar Ik gekomen ben, en Ik weet ook waarheen Ik zal
gaan. Alleen jullie Farizeeën weten vanwege jullie hoogmoed niet, waar Ik
vandaan gekomen ben en waarheen Ik zal gaan. (Joh.8,14). Jullie oordelen
en veroordelen alles zoals je lichaam je dat ingeeft, omdat jullie geen geest
kennen. Maar zo oordeel Ik niemand, (Joh. 8, 15) en als Ik oordeel, dan
is Mijn oordeel juist; want Ik ben hier niet alleen, zoals jullie denken, maar
Ik en de Vader die Mij gezonden heeft, zijn hier (Joh. 8,16) en staat er niet in jullie
wet geschreven dat het getuigenis van twee mensen geldig is? (Joh.8, 17)
Ik ben ten eerste degene die van Mijzelf getuig, en ten tweede is er de Vader,
die Mij naar deze wereld gezonden heeft, die van Mij getuigt. Hoeveel meer
getuigen willen jullie nog?' (Joh.8, 18)
[7] Toen stoven DE FARIZEEËN op en
zeiden: 'Denk je datje ons voor de gek kunt houden? Waar is dan je vader, zodat
hij je getuige kan zijn?'
[8] Toen stond IK op en ging naar de
pilaar waar zich de zogenaamde offerkist van God bevond, die vanwege de offers
voor de tempel die naam had, en Ik riep hard in de kist: 'Jullie blinden kennen
noch Mij noch Mijn Vader! Want als je Mij zou kennen, zou je ook Mijn Vader kennen!'
(Joh.8,19)
[9] T oen Ik die woorden hard in de
offerkist van God had geroepen, vroegen zij Mij waarom ik dat deed.
[10] IK zei: 'Omdat het geen verschil
maakt of Ik die woorden in jullie gezicht zeg of in die kist, die nu leeg en
dood is! De kist heeft de woorden tenminste geduldig aanvaard, wat bij jullie
niet het geval geweest zou zijn.’
[11] Dat viel bij het volk in goede
aarde en het eiste van de Farizeeën dat ze Mij ongestoord zouden laten spreken.
Toen trokken de Farizeeën zich weer wat terug.
[12] Ik gaf het volk toen verder
onderricht en liet Mij ongenadig over de Farizeeën uit, en hoe meer Ik hun
schanddaden aan het volk onthulde en hun op Mijn vingers voorrekende voor welke
zaken zij allemaal nog meer verdoemd zouden worden, hoe meer het volk juichte
en hoe woedender de Farizeeën werden. Maar zij grepen Mij niet, omdat Mijn tijd
nog niet gekomen was. (Joh. 8,20)
[13] Toen kwamen er echter ENIGE
ANDERE JODEN naar Mij toe, die nog veel waardering voor de Farizeeën hadden,
maar Mij in bepaalde opzichten ook niet helemaal ongelijk gaven, en zeiden:
'Maar zeg ons nu eens wat nu eigenlijk de bedoeling is van alles wat je zegt!’
[14] Toen zei IK nogmaals tegen hen:
'Luister! Ik zal hier vandaan gaan op een manier die jullie niet kennen, en
jullie zullen Mij zoeken en niet vinden en daarbij in jullie zonden sterven!
Want waar Ik heenga, kunnen jullie niet komen. ' (Joh. 8,21)
[15] Toen zeiden zij onder elkaar (DE
JODEN): 'Wil hij zich soms nu, omdat hij de Farizeeën zo razend gemaakt heeft
en hun wraak niet gemakkelijk meer ontlopen kan, uit vertwijfeling zelf doden?
Want anders zou hij met een beetje gezond verstand niet zeggen: 'Waar Ik
heenga, kunnen jullie niet komen! ' (Joh. 8,22)
[16] Maar IK zei heel opgewekt tegen
hen: 'Breek je daar het hoofd maar niet over! Ik zal jullie meteen Zelf de ware
reden vertellen, en dan zullen jullie direct inzien waarom jullie zo, zoals
jullie nu zijn, niet daar kunnen komen waar Ik heen zal gaan.
[17] Kijk! Jullie zijn van beneden en
zullen daar weer naartoe gaan; Ik ben echter van boven en zal heel zeker ook
weer daar naartoe terugkeren, en jullie zullen Mij niet kunnen volgen. '
(Joh. 8,23)
[18] Toen werden ook DEZE JODEN kwaad
en zeiden: 'Wat wil je daarmee zeggen? Kun je soms zelfs voorspellen dat wij
naar de hel gaan?'
[19] IK zei: 'O nee, maar de zaak ligt
zo: Jullie zijn van déze wereld en dat geldt ook voor jullie ziel; Ik ben
echter niet van deze wereld!’
[20] En DE JODEN zeiden: 'Waar is dan
wel een andere wereld? Wij kennen geen andere!’
[21] IK zei: 'Ja, het klopt dat jullie
geen andere kennen! En daarom zei Ik dat tegen jullie, omdat jullie door je
ongeloof zullen sterven in je zonden. Want als jullie niet geloven dat Ik de
beloofde en nu tot jullie gekomen Messias ben, zullen jullie sterven in je
zonden en nooit daar heengaan waar Ik zal zijn met Mijn uitverkorenen. (Joh.
8,24) En als dat niet zo zou zijn, heus dan zou Ik als puur mens zoals
jullie, nooit de moed gehad hebben om jullie dat te zeggen!’
[22] Toen zeiden DE JODEN: 'Wat zegje
van jezelf? Zeg klip en klaar wie je dan zo heel precies wel bent!'
[23] En IK zei: 'Het is moeilijk voor
totaal dove oren te spreken. Omdat jullie Mij daarnet niet begrepen hebben,
luister dan nu naar Mij! Ten eerste ben Ik Degene die zojuist met jullie sprak!
'(Joh. 8,25)
[24] DE JODEN zeiden: 'Wel, en wie ben
je dan in de tweede plaats?'
[25] IK zei: 'Rustig aan, dat 'ten
tweede' zullen jullie zelf wel uit Mijn woorden kunnen opmaken; want Ik moet
jullie nog veel vertellen en duidelijk maken! Luister! Hij Die Mij gezonden
heeft, bezit de hoogste graad van waarheid, en alleen wat Ik steeds van Hem
gehoord heb maak Ik nu aan de wereld bekend, en dat zijn jullie allen.'(Joh.8,26)
[26] Maar omdat DEZE BLINDE JODEN weer
niet begrepen (Joh.8,27), dat Ik tegen hen sprak over de Vader of over
de eeuwige liefde in Mij, vroegen zij weer: 'Maar bij de tempel en Sinaï! Wie
is dan degene die je gezonden heeft?'
[27] Toen zei IK, ook met een heel
ernstig gezicht, tegen hen: 'Luister! Wanneer jullie de mensenzoon verhoogd
zullen hebben, zullen jullie, weliswaar te laat, beseffen dat Ik het ben, die
als mens niets uit Mijzelf doe, maar altijd spreek en handel zoals Mij de Vader
geleerd heeft. (Joh. 8,28) En Ik zegje daarbij nog uitvoeriger: De Vader
die Mij gezonden heeft, is niet ergens ver weg, maar Hij is hier bij Mij. De
Vader laat Mij nooit alleen; want alleen Ik doe altijd dat wat Hem welgevallig
is, en Ik vrees net zoals Hij geen enkel mens in de hele wereld. (Joh. 8,29)
Want als het niet zo was, zou Ik het ook niet zeggen.’
199
De Heer en Zijn tegenstanders
[1] Toen Ik dat heel ernstig tegen de
Joden gezegd had zetten VELEN grote ogen op en zeiden: 'Heus, die man spreekt
als iemand die macht heeft, en niemand durft hem aan te raken of te verbieden
zo in de tempel te spreken! Als iemand van ons dat openlijk in de tempel tegen
de Farizeeën gezegd zou hebben, zouden zij hem al tien keer gestenigd hebben, -
en hem laten ze duidelijk in hun nadeel spreken en ze durven niet meer
dichterbij te komen. Dat is echt iets bovenmenselijks, dus geloven wij wat hij
zegt! '(Joh. 8,30)
[2] Toen zei IK tegen de joden die in
Mij begonnen te geloven: ' Als jullie zullen blijven bij wat Ik zeg, worden
jullie daardoor ook Mijn ware leerlingen. (Joh.8,31) Jullie zullen
de daarin liggende waarheid herkennen, en die waarheid zal jullie vrijmaken,
zoals Ik dat al eerder heb aangegeven.' (Joh.8,32)
[3] Daarop
antwoordde het meer ongelovige deel van de JODEN: 'Weet, dat wij Abrahams zaad
zijn en nooit iemands knechten of zelfs slaven zijn geweest! Hoe kunnen we dan
als vrije heren en burgers nog vrijer worden?' (Joh .8 , 33)
[4] Daarop
zei IK tegen hen: 'Waarlijk, waarlijk, Ik zeg jullie: Wie zonde doet, is knecht
van de zonde, zoals Ik dat al eerder heb gezegd! (Joh. 8,34)
Een knecht is echter geen vrij man,
omdat hij steeds aan de lusten en hartstochten van zijn lichaam moet
gehoorzamen. De knecht blijft niet eeuwig in het huis, maar alleen de zoon. (Joh.8,35)
Knecht is echter iedere zondaar, en het huis is het rijk van God en zijn
gerechtigheid, en de zoon is de waarheid. Als Ik jullie nu echter als de ware
zoon van het rijk van God vrij maak, dan zijn jullie ook waarachtig en echt
vrij.' (Joh.8,36)
[5] DE
ONGELOVIGEN zeiden weer: 'Vergeet niet, dat wij Abrahams zaad zijn en nooit
iemands knecht zijn geweest! Waarom blijf je dan zeggen dat je ons vrij zult
maken?'
[6] IK
zei: 'O, Ik weet wel dat jullie nakomelingen van Abraham zijn, - Ik ben het
lichamelijk ook! Maar hoewel jullie zeggen dat jullie als zaad van Abraham
nooit iemands knecht geweest zijn, waren jullie vaderen in Egypte en later in
Babylon het wel, en nu zijn jullie knechten van Rome, - als jullie het dan over
uiterlijke verhoudingen willen hebben. Maar Ik heb het over de innerlijke
levensverhoudingen, en volgens die waren jullie altijd knechten van jullie
hartstochten, en lieten jullie je daardoor als bezetenen beheersen. En dat dat
zo is, bewijst de omstandigheid dat jullie Mij trachten te doden, net zoals ook
de Farizeeën dat uit alle macht proberen. En dat doen jullie, omdat hetgeen Ik
zeg niet tot jullie doordringt en jullie het niet begrijpen, en Mij haten omdat
Ik de volle waarheid tegen jullie spreek. (Joh.8,37) Ik spreek tot
jullie alleen maar dat wat Ik steeds van Mijn Vader zie en hoor, en jullie
vinden dat niet belangrijk, maar hebben het voortdurend alleen maar over wat
jullie ook van jullie vaders gezien en gehoord hebben, terwijl dat volkomen
onbelangrijk is. ' (Joh .8 , 38)
[7] Toen Ik hun dat onder de neus
gewreven had, zeiden zij opnieuw (DE JODEN): 'Vergeet niet, dat Abraham onze
Vader is! Dat heft alle beschuldigingen tegen ons op. - Begrijp je dat?'
[8] IK zei:
'O, Ik begrijp jullie heel goed! O, waren jullie maar Abrahams kinderen, dan
zouden jullie ook Abrahams werken doen! (Joh.8,39) Maar nu
proberen jullie Mij te doden als een gevaarlijk misdadiger, en dat alleen maar
omdat Ik jullie de waarheid zeg die Ik steeds van God gehoord heb. Heus, dat
heeft Abraham nooit met de drie jongemannen willen doen toen zij hem de
waarheid gezegd hadden. (Joh. 8,40) Jullie doen weliswaar de werken van
jullie vader, - maar niet die van vader Abraham! Begrijp dat toch!'
[9] Toen zeiden de reeds helemaal
woedende ongelovige JODEN: 'Vriend, wij zijn niet buitenechtelijk geboren! We
hebben allen een vader, en dat is God Zelf!' (Joh.8,41)
[10] IK zei
tegen hen: 'O, als God jullie Vader zou zijn, zouden jullie Mij liefhebben
zoals zij Mij liefhebben die Mij herkend hebben; want Ik ben wat Mijn geest
betreft van God uitgegaan en kom uit God. Want waarlijk, Ik ben niet, zoals
bijvoorbeeld een mens, uit Mijzelf gekomen, maar God heeft Mij gezonden, dat
wil zeggen dit lichaam waardoor Hij Zichzelf nu aan jullie openbaart, en welk
lichaam jullie nu proberen te doden. (Joh .8 , 42) Waarom kunnen jullie
dan Mijn stem niet horen, als jullie Gods kinderen zijn?' (Joh. 8, 43)
[11] DE JODEN zeiden: 'Horen we je
soms niet?'
[12] IK zei: 'O ja, jullie horen Mij
beslist wel met je lichamelijke oren, maar Ik vraag jullie alleen maar, waarom
de betekenis van Mijn woorden jullie niet bevalt. Waarom bevalt die dan wel aan
heel veel anderen, zelfs aan de Romeinen daar, die zich om de offerkist van God
opgesteld hebben?'
[13] Toen zwegen zij en wisten niet
wat zij Mij daarop moesten antwoorden; want zij waren bang voor het volk en
waagden het niet hun antwoord hardop kenbaar te maken, want dat zou natuurlijk
zeer grof en beledigend geweest zijn.
[14] Maar HET VOLK riep tot Mij: 'Heer
en Meester, zorg toch dat U deze rijke, duistere figuren kwijtraakt; want wij
zouden nu graag heilzame, lichtende woorden van U horen, maar niet de
voortdurende, meer dan domme tegenspraak van deze blinden. Zeg hun eens
duidelijk en ronduit wat en hoe zij zijn, zodat ze dan gaan!'
[15] IK zei: 'Heb maar geduld! Ik heb
hun al gezegd, dat zij geen kinderen van God zijn, en dat zou toch wel
voldoende voor hen moeten zijn!'
[16] DE JODEN zeiden totaal
verbitterd: 'Hoe kun je zeggen dat wij geen kinderen van God zijn?!’
[17] Toen
zei IK dan ook met een heel ernstig gezicht: 'Ik heb jullie de reden klaar en
duidelijk uitgelegd. Wat willen jullie dan nog meer?! Ja, Ik zal jullie ook nog
wel zeggen wat jullie zijn, omdat jullie zo aan blijven houden! Besef, wiens
kinderen jullie zijn: Jullie zijn kinderen van de vader der duivels! Vanaf het
begin was hij een moordenaar en hij bleef niet in de waarheid; want de waarheid
was nooit in hem (in de materie). Wanneer deze geest, die jullie vader is,
liegt, spreekt hij uit zichzelf; want hij was altijd een leugenaar en een vader
van de leugen.’ (Joh. 8, 44)
[18] Toen zeiden de verbolgen JODEN:
'Wie geeft je het recht om dat in het bijzijn van al het volk over ons te
zeggen? Waarom zijn wij kinderen van de satan?'
[19] IK zei: 'Omdat Ik de waarheid
tegen jullie spreek en jullie Mij niet geloven! ' (Joh. 8, 45)
[20] DE JODEN zeiden: 'Waarom moeten
we je dan geloven?'
[21] IK zei: 'Om niet te sterven in
jullie zonden, maar om zalig te worden!'
[22] DE JODEN zeiden: 'Jij bent ook
een mens zoals wij, waarom moet nu juist jouw woord ons zalig maken?'
[23] IK zei: 'Jawel, Ik ben nu ook
maar een mens, - maar een mens die kan zeggen: 'Wie van jullie kan Mij van een
zonde betichten?'! Als Ik echter als een voor God en alle mensen zondeloos mens
de waarheid zeg, waarom geloven jullie Mij dan niet? (Joh.8,46) Wie
uit God is, hoort ook graag Gods woord. En jullie willen nu echter juist Mijn
woord, dat Gods woord is, niet horen omdat jullie niet uit God zijn!'
(Joh.8,47)
[24] Toen zeiden DE JODEN helemaal verdwaasd
van pure kwaadheid: 'Is het niet zo dat jij een Samaritaan bent en de duivel in
je hebt in plaats van de geest van God?' (Joh.8,48)
[25] IK
zei: 'Ik ben geen Samaritaan en heb nog minder een duivel, zoals duizenden dat
over Mij getuigen kunnen, maar Ik eer altijd waarachtig God, Mijn Vader. Waarom
maken jullie Mij te schande? (Joh. 8, 49) waarom maken zoveel anderen
Mij dan niet te schande, die Mij en de Vader wel herkend hebben?'
200
Het wezen van de Heer
Ev. Joh.
8, 50-59
[1] Toen werd HET GELOVIGE VOLK weer
ongeduldig en zei: 'Heer, wij smeken U, jaag deze blinde dwazen bij U weg; want
zij storen U en ons! Als zij niet gauw ophouden, zullen wij er met geweld een
eind aan maken, want wij zijn voor U hier gebleven, willen U horen en niet deze
domme duisterlingen. Want een kind in de wieg is heel vaak al verstandiger dan
die onzinnige dwazen!
[2] Wij allen, zo'n tweeduizend man,
beseffen heel goed wat U en Uw goddelijke zending betekenen. Wij hebben heel
goed gemerkt wat U bedoelde toen U zei: 'Ik ben niet alleen, maar de Vader is
overal bij Mij!' Maar deze domoren merkten het niet en zullen eeuwig niet
merken dat de Vader en U één en dezelfde zijn, en dat U, wanneer U zegt: 'De
Vader heeft Mij gezonden!' alleen maar het menselijke, zwakke verstand te
verstaan wilt geven dat U, Eeuwige, voor Uzelf een lichaam geschapen heeft om
voor ons wormen van deze aarde in onze grote nood een zichtbare God, leraar en
trooster te zijn. Uw heilige lichaam is Uw zoon, en U bent in U zelf Vader voor
ons arme zondaars en wormen van deze aarde!
[3] En deze dwazen begrijpen dat niet,
terwijl ze zeggen dat zij alle profeten op hun duimpje kennen die toch
uitdrukkelijk genoeg in geuren en kleuren de tijd voorspeld hebben waarin de
Messias zal komen. En die tijd is nu helemaal aangebroken; waarom zal de
Beloofde dan niet gekomen zijn?
[4] Als de grote, van Gods geest
vervulde zieners deze huidige tijd ongeveer duizend jaar geleden, precies zoals
die nu is, hebben kunnen aankondigen, en als deze tijd nu precies zo gekomen is
als toen van te voren beschreven werd, waarom zou dan juist de voor deze tijd
beloofde Messias weggebleven zijn?! Maar Hij is ook niet weggebleven, Hij is
onder ons; wij hebben Hem snel en gemakkelijk herkend!
[5] Maar deze blinde nakomelingen van
degenen die reeds in de woestijn aan de voet van de Sinaï, terwijl Jehova op de
berg onder bliksem en donder de heilige wetten aan Mozes gaf, het gouden kalf
aanbeden en Jehova niet geëerd hebben -ofschoon Hij vlak voor hun neus luid
Zijn wetten verkondigde -, zijn nu voor het aangezicht van God nog dezelfde
aanbidders van hun gouden kalveren, en bij al hun mateloze domheid toch nog
brutaal genoeg zich zelfs aan U o Heer te vergrijpen. O Heer, laat ze gaan, en
leer ons U beter en dieper kennen - en ook onze erge zonden die wij zo vaak
tegenover U begaan hebben! ,
[6] IK
zei tegen het volk: 'Houd je rustig, want Ik moet immers ook deze mensen zeggen
wie Ik ben, opdat zij zich eens niet verontschuldigen kunnen dat het hun niet
gezegd en hun er niet op gewezen zou zijn! Ik heb al tegen hen gezegd dat Ik
Mijn eer niet zoek, en bij deze mensen al helemaal niet, en dat er Eén is die
hen zoekt en richt. (Joh. 8,50) Maar deze blinde en verkeerde soort zal
dat nooit inzien en begrijpen, tot de bijl aan hun wortels gelegd zal worden.
Daarom zeg Ik echter nog eenmaal tegen hen: Waarlijk, waarlijk, als iemand Mijn
woord zal houden, zal hij de dood eeuwiglijk niet zien! ' {Joh. 8,51)
[7] Toen zeiden de JODEN die nu al
helemaal blind van woede waren: 'Nu beseffen we pas goed dat je de duivel in je
hebt! Als jouw woord gelijk is aan Gods woord, dan was het toch ook Gods woord
waaraan Abraham, Izaak en Jacob en alle profeten zich gehouden hebben, en toch
zijn zij allemaal gestorven! Is dan jouw woord goddelijker dan dat van de Vader
en de profeten, zodat je kunt zeggen: 'Wie Mijn woord zal houden, zal de dood
in eeuwigheid niet smaken!' (Joh.8,52) Ben je dan meer dan onze
vader Abraham, die gestorven is, en de profeten, die allen gestorven zijn? Wie
denk je wel dat je bent?' (Joh.8,53)
[8] IK
zei: ' Als Ik Mijzelf zou eren, zou Mijn eer geen waarde hebben; maar het is
Mijn Vader die Mij eert, waarvan jullie zeggen dat Hij jullie God is. (Joh. 8,54) Jullie kennen Hem echter niet,
maar Ik ken Hem. En als Ik zou zeggen: 'Ik ken hem niet!', zou Ik een leugenaar
zijn, net als jullie die zeggen dat Hij jullie Vader is! Ik ken Hem echter
werkelijk en houd dus Zijn woord! (Joh. 8,55)
[9] Ik
zeg jullie echter nog iets, om je te laten zien dat jullie vader Abraham Mij
niet onbekend is. Kijk, Abraham was blij dat hij Mijn tijd op deze aarde zou
zien! Jullie zeggen wel dat Abraham gestorven is; maar Ik zeg jullie, dat hij
evenwel Mijn tijd hier vanaf Mijn eerste dag voortdurend gezien heeft, en daar
veel vreugde aan beleeft (Joh. 8,56); hij ziet Mijn tijd nog steeds en
is blij!'
[10] Dat was voor DE BLINDE JODEN iets
te ongeloofwaardig en zij zeiden met wijd opengesperde mond: 'Wat?! Je bent nog
geen vijftig en jij hebt Abraham gezien?' (Joh.8,57)
[11] IK zei: 'Waarlijk, waarlijk, Ik
zeg jullie: Ik was er oneindig veel eerder dan Abraham! ' (Joh. 8,58)
[12]
Dat deed de joden van woede barsten. Zij hadden geen woorden meer om hun
overgrote verontwaardiging uit te drukken. Toen bukten zij zich en raapten
losse brokken steen op, waarvan er genoeg In de tempel lagen omdat men aan de
bodem zelden tijd besteedde, en wilden die naar Mij gooien; maar Ik verborg Mij
snel, werd volledig onzichtbaar en midden tussen hen door gaand verdween Ik uit
de tempel. (Joh. 8,59) De leerlingen en Lazarus met de Romeinen kwamen
Mij al gauw achterna, en wij gingen vervolgens snel weer onze Olijfberg op.
[13] Maar in de tempel vond nu iets
zeldzaams plaats, dat zich tijdens feestdagen vrijwel nog nooit had voorgedaan.
Het volk stortte zich op de joden en begon hen dermate in het nauw te drijven
dat er soldaten bij gehaald moesten worden om de rust enigermate te herstellen.
Maar het volk liet zich nauwelijks kalmeren en eiste van de Romeinse soldaten
dat alle woedende joden die de rust zo geweldig verstoord hadden, geboeid aan
het gerecht overgeleverd zouden worden, wat dan -in ieder geval pro forma ook
gebeurde. Toen pas was het volk weer tevreden.
[14] Daarop ging een schriftgeleerde
midden tussen het volk staan om het tegen Mij op te zetten; maar hij had nog
geen tien woorden gezegd of hij moest al de benen nemen.
201
De ontmaskering van de verleider van de echtbreekster
[1] Het was al ver na twaalven toen
ook het merendeel van het volk de tempel verliet en zijn onderkomen opzocht, en
dus ook onze echtbreekster naar huis ging en haar man alles vertelde wat er in
de tempel met haar gebeurd was.
[2] Toen werd DE MAN bedroefd en zei:
'Niet deze brave vrouw, maar ik ben daar het meest schuldig aan!’
[3] Daarop vroeg EEN van hen die de
vrouw bij hem teruggebracht hadden: 'Hoe kan het nu dat jij de oorzaak bent van
de echtbreuk van je vrouw?'
[4] DE MAN: 'Vrienden, alleen
uitzonderlijk grote nood heeft mij en mijn vrouw ertoe gedwongen het illustere
aanbod van een vreemdeling aan te nemen! Maar de vreemde moet of een verklede
gerechtsdienaar, of zelfs een geile Farizeeër geweest zijn die allang een oogje
op mijn vrouw had. Want toen ik het geld aannam en het naar een andere kamer
bracht, kwamen de gerechtsdienaren al en trokken mijn vrouw uit de armen van de
vreemdeling. Helaas heb ik door mijn eigen schuld mijn dierbare vrouw in de
diepste ellende gestort. Omdat zij nu weer terug is, moet er iets bijzonders
gebeurd zijn; want geen van al de mensen die op deze wijze gevangen genomen
werden, is ooit weer teruggekomen. Hoe kwam mijn vrouw weer vrij? Beste mannen,
jullie waren beslist getuige van alles wat er in de tempel voorgevallen moet
zijn. Willen jullie mij niet vertellen wat je gezien hebt?'
[5] DE MANNEN zeiden: 'Dat zal je
vrouw je wel allemaal vertellen. De arme vrouw heeft haar bevrijding alleen
maar te danken aan de grote profeet uit Galilea. Maar hij zei ook, dat zij in
het vervolg niet meer mocht zondigen; want anders zou het haar nog veel erger
vergaan. Daar zullen jullie je dus in je verdere leven aan moeten houden!’
[6] Toen vroeg de man, of hem zelf het
grote geluk ten deel kon vallen om de profeet ergens te ontmoeten om hem op
passende wijze te kunnen bedanken.
[7] DE MANNEN zeiden: 'Waar hij zich
nu ophoudt, kunnen wij echt niet zeggen; maar we hebben wel gehoord dat hij,
als hij naar Jeruzalem komt, altijd bij Lazarus van Bethanië verblijft. Daar
willen wij hem zelf gaan opzoeken. Doe dat ook! We horen daar in ieder geval
waar hij eventueel heengegaan kan zijn.'
[8] DE MAN zei: 'Dan is hij misschien
op de Olijfberg, omdat Lazarus zich tijdens de feesten gewoonlijk daar pleegt
op te houden, want hij bezit daar een grote herberg die druk door vreemdelingen
bezocht wordt.’
[9] DE MANNEN zeiden: 'Des te beter!
Dan zullen we hem daar het eerst gaan zoeken! En is hij daar niet, dan gaan we
naar Bethanië!'
[10] De man en ook zijn vrouw
bedankten de mannen en maakten zich reisvaardig. Hij sloot zijn kleine
behuizing af en ging met de mannen mee, wat bij hen in goede aarde viel.
Onderweg kwamen zij echter een aantal Farizeeën tegen, waaronder er één was die
de vrouwen ook de man meteen duidelijk herkenden als de vreemdeling die in
Romeinse kledij die ochtend de mooie jonge vrouw voor geld tot echtbreekster
maakte. De twee zeiden dat tegen de mannen die hen begeleidden.
[11] Toen stapten DE MANNEN op de
Farizeeër af en vroegen hem heel bars: 'He, vriend, ken je deze vrouw, die je
vanmorgen als Romein verkleed voor geld tot echtbreuk hebt verleid? Dat jij het
was, bewijst je kale hoofd, en deze beiden hebben je ook al van verre herkend!
Wat heb je daar nu op te zeggen? Kijk, wij zijn met ongeveer twee en zeventig
man en zullen nu jou voor het Romeinse gerecht slepen. Wat vind je daar nu
van?'
[12] De drie wilden er vandoor gaan;
maar de mannen lieten dat niet toe, hielden hen tegen en stelden de kaal
geschoren man nog een keer dezelfde vraag. Maar hij begon hen te vervloeken en
te zweren dat hij het niet was.
[13] Maar DE MAN EN
DE VROUW zeiden: 'Al dat miserabele zweren helpt je helemaal niets, want je
weet dat het getuigenis van twee mensen voor het gerecht geldig is. Kom dus nu
maar met ons mee naar de rechter, ellendeling, dan kun je zelf in de kuil
vallen die je voor ons hebt gegraven!'
[14] Toen begonnen de drie te smeken
en wilden de man veel geld geven. Deze nam dat echter niet aan, maar eiste van
hen dat hij in het vervolg door de tempel met rust gelaten zou worden. Dat
beloofden zij dan ook plechtig, en de mannen lieten de drie verder gaan, maar
wel na hen gedreigd te hebben meteen naar de landvoogd te gaan als ze ook maar
de minste aanwijzing kregen dat de tempel zich ongunstig over hen uitgelaten
mocht hebben. Dat dit echtpaar daarna volkomen door de tempeldienaren met rust
gelaten werd, kan men zich gemakkelijk voorstellen.
[15] En daarom had dan ook dit voorval
door Mijn wil plaatsgevonden; want anders zou het arme echtpaar het kwaad te
verduren gehad hebben in Jeruzalem, en steeds in groot gevaar geweest zijn.
202
Arbeiders bezoeken de Heer op de Olijfberg
[1] Daarna gingen allen de Olijfberg
op, waar Ik juist met de leerlingen en met Lazarus zat te eten en waar zich ook
de dertig Romeinen bevonden en zaten te eten. Daar aangekomen, vroegen zij een
knecht van de herberg of Ik er was. En de knecht beaamde dat. Toen de ongeveer
zeventig man dit heugelijke bericht hoorden, juichten zij en vroegen de knecht
om naar binnen te gaan en Mij te vragen of zij bij Mij in de kamer mochten
komen.
[2] De knecht ging naar binnen en
vroeg het Mij.
[3] En IK zei tegen hem: 'Ga naar
buiten en zeg tegen degenen die je gezonden hebben: Wie honger heeft, laat die
komen en zich verzadigen, en wie dorst heeft, laat die komen en drinken! Want
wie door Mij verzadigd wordt, zal in eeuwigheid geen honger meer hebben, en wie
van Mijn wijn gedronken heeft, zal nooit meer dorst hebben; want uit zijn
lendenen zullen beken levend water stromen. - Ga nu naar buiten en zeg hun
dat!'
[4] De knecht ging snel naar buiten en
bracht dat woordelijk aan de mannen over.
[5] Toen zij dat hoorden, wisten zij niet
waar zij aan toe waren en vroegen zich af of Ik hun hier soms voor niets wilde
laten eten, maar zij vonden zichzelf te onwaardig om dat aan te nemen.
[6] Daarom zeiden zij tegen de knecht
(DE ZEVENTIG): 'Doe ons een plezier en ga nog een keer naar binnen en zeg de
goede meester en heer, dat wij niet voor eten of drinken hierheen gekomen zijn,
maar alleen om van hem nog een paar woorden van licht en leven te horen!’
[7] Daarop ging de knecht weer de
kamer binnen.
[8] Maar IK kwam hem Zelf tegemoet en
zei tegen hem: 'Ik weet al wat je Mij zeggen moet. Ga jij maar weer aan je
werk, Ik zal wel Zelf met de mannen spreken!’
[9] De knecht verdween, en Ik kwam
naar buiten naar de mannen en zei tegen hen: 'Wie oren heeft, laat die horen en
verstaan, en wie ogen heeft, laat die zien en begrijpen! Jullie zijn hierheen
gekomen ter wille van de ware spijs en de ware drank die Ik jullie wil geven.
Voedsel voor het lichaam doet niets voor het eeuwige leven van de ziel, dat
doet alleen Mijn woord en jullie geloof, en het handelen volgens het woord.
Mijn woord is de ware spijs, en jullie geloof en jullie handelwijze is de ware
drank. Kom daarom allen die vermoeid en beladen zijn tot Mij, want Ik wil
jullie allemaal sterken!’
[10] DE MANNEN zeiden: 'O heer, wat
bent u goed en wijs! Als u het toestaat, zouden we graag in de kamer komen en
daar wachten op die geestelijke spijs van u, tot het u, o heer en meester,
belieft ons met een paar woorden te sterken en op te wekken. Maar kijk, bij ons
bevindt zich degene, die door uw grote wijsheid vandaag in de tempel aan de
brutaliteit van de Farizeeën ontkomen is, en ook haar armzalige echtgenoot! Zij
kwamen beiden met ons mee om u nog eens te bedanken voor de grote weldaad die
hun bewezen is! Als u wilt, komen zij ook met ons mee in de kamer.'
[11] IK zei: 'Ik ben toch in deze
wereld gekomen opdat allen tot Mij zullen komen die op een of andere wijze
vermoeid en beladen zijn. Want Ik ben een ware dokter, die naar de zieken
toegaat en hen helpt, en niet naar de gezonden die de dokter niet nodig hebben.
Kom allemaal dus nu in de kamer!’
[12] Ik ging dus weer de kamer in en
allen volgden Mij.
[13] De waard had intussen al een
grote bruiloftstafel neergezet waaraan de ongeveer zeventig man en de vrouw
ruim plaats hadden. Toen allen aan de tafel zaten, vroeg de waard hun of zij
iets wilden eten of drinken.
[14] Daarop antwoordde EEN van hen:
'Vriend, wij zijn allemaal min of meer arm en hebben niet voldoende geld om een
beker wijn te kunnen bestellen; breng ons daarom alleen maar brood en een paar
kruiken water , daarmee zijn we ook tevreden! Wij zijn allemaal dagloners en
leven van het werk van onze handen. Deze tien feestdagen zijn voor ons de
slechtste tijd, omdat we dan niet mogen werken. Als we echter geen werk hebben,
hebben we ook geen inkomsten en dus geen geld waarmee wij behalve ons
dagelijkse brood nog iets anders zouden kunnen aanschaffen, omdat het beetje
wat we gespaard hebben al bijna op is.'
[15] DE WAARD zei: 'Maar jullie hebben
toch zeker vrouwen en kinderen! Waar leven die dan van, als het jullie mannen
al zo slecht gaat?'
[16] DE MAN die zoëven gesproken had
zei: 'O vriend, dat geluk is ons, behalve degene wiens vrouw bij ons is, niet
beschoren! Vrouwen zijn er nu slechts voor de rijken op de wereld; wij armen
kunnen geen vrouw nemen, laat staan onderhouden. Kijk, wij zijn ongehuwd en
hoeven niet voor vrouwen kinderen te zorgen! In deze uiterst slechte tijd
kunnen we nauwelijks voor ons zelf zorgen; hoe zou dat dan wel met vrouw en
kinderen moeten? De Heerjehova zij gedankt dat we ongetrouwd zijn!'
[17] Toen zei LAZARUS: 'Maar, beste
mensen, als jullie in Jeruzalem zo krap zaten, waarom kwamen jullie dan niet
naar mij in Bethanië? Daar hadden jullie werk in overvloed gevonden! En bij mij
kan niemand zich beklagen dat hij het ooit te krap had.’
[18] DE MAN zei: 'Dat is ons bekend;
maar wij weten ook dat iedereen uit de verre omtrek naar u toegaat en bij u
werk en verdienste zoekt, en daarom durfden wij u niet lastig te vallen. Maar
binnenkort zullen wij van uw aanbod wel gebruik maken.’
[19] Daarop gaf Lazarus de waard
opdracht, al deze mensen rijkelijk van brood en wijn te voorzien. En de waard
met zijn bedienden brachten voldoende brood en wijn.
[20] Toen deze gasten ook de wijn
zagen, spraken zij hun dank uit, en EEN van hen zei tegen Lazarus: 'Heer, het
drinken van de wijn zal wel gaan, maar het betalen zal minder goed gaan! Wij
zullen de rekening echter na de feestdagen beslist terugbetalen.’
[21] LAZARUS zei: 'Eet en drink zonder
zorg; want wat jullie hier verteren, is reeds betaald!’
[22] Allen vroegen nu, wie dat
allemaal al betaald had; want dat wilden zij graag weten om de weldoener
daarvoor op passende wijze hun dank te kunnen brengen.
[23] Maar LAZARUS zei: 'Vraag daar
niet naar, maar eet en drink; want de weldoener is al volkomen tevreden met
jullie goede wil!’
[24] Daarop stonden ALLEN op en
zeiden: 'Hiermee brengen wij dan onze grote dank aan de weldoener die onbekend
wil blijven!’
[25] Pas toen gingen zij weer zitten
en begonnen te eten en te drinken.
203
De reden van het ongeloof van de tempeldienaren
[1] Ook wij aten en dronken, en de
Romeinen deden hetzelfde en spraken onder elkaar veel over Mij; zij konden
echter niet zo goed begrijpen hoe en waarom Ik, met Mijn goddelijke kracht en
macht, voor dat handjevol joden uit de tempel had kunnen vluchten.
[2] IK zei tegen Agricola: 'je vergist
je als je denkt dat Ik eventueel uit angst voor de joden gevlucht ben! Maar Ik
wist waarom Ik het deed. Het ging er voornamelijk om, dat het volk Mij herkende
en dat het ook de slechte, ongelovige, zelfzuchtige joden beter leerde kennen
dan eerder ooit het geval was. Daarom vergreep het zich later ook aan hen, en
bezorgde hun een ovatie die zij hun leven lang niet meer zullen vergeten.
Waarom had Ik Mij aan die boosaardige mensen moeten vergrijpen, terwijl ik toch
van te voren wist wat hen wachtte zodra Ik uit de tempel zou gaan? Er zitten
hier wel zeventig getuigen die heel goed weten hoe het de woedende joden na
Mijn vertrek is vergaan.’
[3] DE ROMEIN zei: 'Luister, goddelijke
Meester, wij als Romeinen, hebben slechts een beperkte kennis van de godsdienst
der joden, en toch geloven wij dat U waarachtig de aan de joden beloofde
Messias bent! Waarom geloven dan nu juist de joden dat niet, die met uw
godsdienst toch beslist het meest vertrouwd zijn? Wat voor reden hebben zij om
dat niet te geloven, terwijl zij toch zien dat vele anderen het wel geloven?'
[4] IK zei: 'Dat doet hun zelfzucht,
hun onbegrensde hoogmoed en hun eveneens onbegrensde heerszucht. Naar hun idee
moet de Messias met een alle begrip te boven gaande hemelse pracht onder donder
en bliksem, uit de hemelen neerdalen, Zijn intrek in de tempel nemen en de
hogepriesters, Farizeeën en schriftgeleerden bekleden met alle macht en alle
luister, de Romeinen het land uitjagen, en de tempeldienaren aan Zijn zijde met
alle macht en gezag uitrusten, zodat zij dan weldra over de hele wereld zouden
kunnen heersen.
[5] Omdat Ik echter op een heel andere
wijze, die reeds voor de schepping van deze wereld precies vastgesteld was,
uiterst armoedig en behoeftig op deze wereld gekomen ben, daarom geloven deze
blinden niet dat Ik de Beloofde ben, en zij haten Mij omdat zij wel inzien dat
door Mij al hun aanzien en al hun macht binnenkort verloren gaat.
[6] Het volk leert hen nu pas goed
kennen en heeft geen eerbied meer voor hen, wat zij heel goed merken, en zij
proberen daarom steeds of zij Mij doden kunnen. Als jullie daar eens goed over
nadenken, zullen jullie wel inzien waarom de priesters niet in Mij geloven.
[7] Er zijn echter ook al een aantal
priesters naar Mij overgegaan, omdat zij beseft hebben dat Ik echt de Messias
ben, en die zitten hier aan Mijn tafel in Griekse kledij en trekken als Mijn
leerlingen nu al meer dan een half jaar met Mij rond en zijn getuige van heel veel
van Mijn onderricht en daden. Vraag het hun, dan zullen zij jullie alles
vertellen!
[8] En deze twaalf, die hier het
dichtst bij Mij zitten, zijn vanaf het begin van Mijn optreden bij Mij geweest,
en weten vrijwel alles wat Ik onderwezen en wat Ik tot heil van alle mensen
gedaan heb. Ook met hen kunnen jullie spreken, en zij zullen niets voor jullie
verborgen houden. Maar nu eten en drinken wij; later zullen we dan verder
spreken!'
[9] Met deze uitleg waren de Romeinen
heel tevreden en AGRICOLA zei: 'Priestervolk behoort toch overal bij Pluto! Men
zou het helemaal af moeten schaffen en alleen Uw waarachtige, zuivere
goddelijke leer aan alle mensen verkondigen!’
204
Het opvoeden van de mensheid in de kennis van God
[1] IK zei: 'Vriend, wat jij wenst, zal
ook gebeuren! Maar zo gemakkelijk als jij het je voorstelt, zal het echt niet
gaan. Want het oude priesterdom is al te diep geworteld en dat hef je van
vandaag op morgen niet op! Daar heb je eeuwen voor nodig. En zelfs dan zal het
vaak nog de vraag zijn; en binnen een paar duizend jaar zal deze aarde nog lang
niet bevrijd zijn van alle priesterdom en nog minder van alle heidendom.
[2] De wereldse mensen scheppen
behagen in de wereld, en daarom moet een godsdienst er ook heel werelds
uitzien, wil deze bij de mensen weerklank vinden.
[3] De waarheid zal steeds slechts
bedekt aan de mensen van deze aarde gegeven worden; want onverhuld zouden de
mensen haar net zo min verdragen als jij het licht van de middagzon met open
ogen verdragen kunt. De mensen moeten leren denken, vervolgens gaan zoeken en
zelf vinden. En als een mens het innerlijke licht van het leven niet zelfheeft
gevonden, helpen duizend leraren hem niet en maakt het hem tenslotte niets uit
of hij het licht voor duisternis of de duisternis voor licht houdt.
[4] Daarom moet een mens wel een duw
krijgen om de waarheid te gaan zoeken, maar niet de volle waarheid ineens
krijgen, want als deze hem opeens helemaal duidelijk zou worden, zou geen mens
die verdragen zonder zijn aardse leven te verliezen. En dus zullen wij bij de
mensen van deze aarde ook nog lange tijd met de hele, volle waarheid niet zo
erg snel voor den dag kunnen komen. Jij bent een puur verstandelijk gevormd
Romein, en Ik kan daarom met jou ook niet anders dan heel natuurlijk spreken. Maar
oordeel nu zelf eens of Ik niet helemaal gelijk heb!'
[5] DE ROMEIN zei: 'Dat zeker; maar ik
begrijp toch de wijsheid van God niet, en Zijn almacht nog veel minder! Heeft
Hij dan niet de hele aarde inclusief de mensheid geschapen, en hangt niet al
het bestaande van Hem af?'
[6] IK zei: 'Beslist, maar vooral ook
de ware, innerlijke levensvorming en vooral de mogelijke, volledige
zelfstandigheid en eigen kracht van het geschapen leven van ieder mens! En die
kan God slechts langzaam maar zeker teweegbrengen door Zich zo veel mogelijk op
de achtergrond te houden en slechts heel zacht in te werken op het gemoed van
de mensen.
[7] Daarom moet een mens aanvankelijk
alleen maar door allerlei verschijnselen in de stoffelijke wereld, en
vervolgens zelfs door dromen en door kleine innerlijke duwtjes, zover gebracht
worden dat hij over alle verschijnselen en waarnemingen begint na te denken,
-en dat geldt niet meteen voor ieder mens, maar alleen voor degene, die heel in
't geheim door God daarvoor bestemd is. De anderen horen het later pas van zo'n
gewekt mens, gaan dan ook overal op letten en denken erover na.
[8] Pas als bijzonder gewekte mensen
veel daarover nadenken, wordt het toegelaten dat zij vanzelf op het spoor komen
dat er een God moet zijn die alles tot aanzijn roept en alles ordent en leidt.
Op deze wijze ontwikkelt zich langs heel natuurlijke weg de erkenning van een
almachtig, al goed en alwijs goddelijk wezen.
[9] Pas als de mensheid eenmaal in
brede kringen tot deze erkenning gekomen is, worden er grotere openbaringen en
preciezere vaststellingen toegelaten, waaruit de mensen al duidelijker en met
groter vertrouwen het goddelijke wezen leren kennen, maar waarbij zij toch nog
een grote, vrije speelruimte hebben om alles wat aan hen geopenbaard is als waarheid
aan te nemen en daarnaar te handelen, of ook niet aan te nemen en niet daarnaar
te handelen.
[10] Wie de openbaring voor waar
aanneemt en daarnaar handelt, komt dan ook al gauw tot een steeds duidelijker
besef en tot het ware, zelfstandige, vrije leven. Wie het echter niet
aanneemt, maar alleen op zijn verstand en zijn ervaringen vertrouwt en daarnaar
handelt, begaat geen zonde, maar hij blijft toch achter, en zal er veellanger
over doen voor hij tot een zuiver kennen van God en tot vervolmaking van zijn
innerlijke, ware leven zal komen.
[11] Wie echter de volle waarheid van
een openbaring aanneemt en deze met zijn verstand duidelijk inziet maar er
eigenzinnig tegenin gaat, zondigt, en bederft daardoor ook vaak zijn leven in
het hiernamaals voor een voor jullie onvoorstelbaar lange tijd; want hij bezit
totaal geen innerlijk licht, omdat hij noch aan zijn absolute verstand, noch
aan de goed begrepen openbaring gewillig gehoor heeft gegeven.
[12] Wanneer echter een ziel op die
wijze door eigen schuld in de dikste levensduisternis belandt, kan God haar met
al Zijn almacht ook niet helpen, maar moet Hij haar zolang in haar eigen
toestand laten tot zij, wat altijd nog mogelijk is, toch nog iets gaat
beseffen. Is dat het geval, dan heeft Gods liefde en wijsheid een eindeloze
hoeveelheid passende middelen om zo'n ziel heel ongemerkt in orde te brengen.
En kijk, zo ligt de verhouding tussen God en alle mensen op deze aarde, die er
is om de kinderen van God te dragen.
[13] Hoe de verhouding van de mensen
van andere aarden tot God er uitziet, gaat de mensen van deze aarde helemaal
niets aan; pas als zij als kinderen van God volmaakt zullen zijn, zullen zij
het volste recht van God, hun Vader, krijgen zich ook daarom te bekommeren.
[14] Maar nu laat God voor de mensen
van deze aarde wel de grootste openbaring plaatsvinden; want meer dan Ik Zelf
in een menselijk lichaam kan er tot de mensen van deze aarde eeuwig nooit
komen. Het ga hem goed die in Mij gelooft, zich niet over Mij ergert en
vervolgens zo leeft en handelt als Ik hier duidelijk leer! Want wie zich aan
Mijn woorden houdt en helemaal daarnaar leeft en handelt, zal weldra beseffen
dat deze woorden die Ik tegen jullie zeg en gezegd heb, geen mensenwoorden,
maar goddelijke woorden zijn, die op zichzelf leven, licht en eeuwige waarheid
zijn.
[15] Daarom laten wij hen daar beneden
hun gang gaan, ook al willen zij niet in Mij geloven; want daarnaast zijn er
immers al zeer velen die in Mij geloven en daardoor het ware, eeuwige leven
reeds nu volledig in zich hebben; want heus, er zijn er reeds die de dood niet
voelen en smaken zullen! Ik ben een echte bruidegom, en wie in Mij gelooft en
Mij liefheeft is waarachtig Mijn bruid! En de bruid zal het eeuwige leven net
zo in zich hebben als Ik het in Mijzelf heb en het ook kan geven aan wie Ik het
geven wil. - Begrijp je dat?'
205
De wilsvrijheid en de geestelijke opdracht van de mens op aarde
[1] DE ROMEIN zei: 'Waarlijk, U bent
een God! Want als U slechts mens was zoals ik, zou U nooit zo wijs kunnen spreken.
Uw wonderen van gisteren krijgen pas door deze woorden van U, alsook door die
van vandaag in de tempel, de volledige bevestiging dat zij waarheid zijn. Veel
hebben wij al over U in Rome horen vertellen; maar al die verhalen zijn toch
niets vergeleken bij deze werkelijkheid. Maar nu eten en drinken wij weer; want
het gehoorde is eindeloos verheven en diepzinnig, en wij moeten het eerst
behoorlijk begrijpen om daarna in staat te zijn iets meer van Uw genade en
liefde te horen. Want U spreekt niet zoals een gewoon verstandig mens spreekt
over een kunstzinnig en schitterend gebouw, maar U spreekt als een bouwmeester
die het gebouw vanaf de grond heeft opgebouwd. En daarom moet je je bij wat U
zegt goed inspannen en het behoorlijk van punt tot punt in je opnemen en
begrijpen, als je daaruit voor je leven het ware nut wilt halen. Daarom houden
we nu een kleine pauze; wat brood en wijn zal het ons makkelijker maken om tot
dieper inzicht te komen!’
[2] Daarna aten en dronken de Romeinen
er weer vrolijk op los, en wij aten en dronken ook. Ook de ongeveer zeventig
mannen en de geredde vrouw aten en dronken naar hartelust, en spraken onder
elkaar over wat Ik tegen de Romeinen had gezegd, en ook over het getuigenis dat
de Romein Mij zo openlijk en ronduit had gegeven.
[3] Ook MIJN LEERLINGEN verwonderden
zich bij zichzelf hogelijk over het verstand van de Romein en zeiden: 'Kijk nu
eens hoe snel deze uitgesproken heiden alles begreep, terwijl de joden daar
beneden nog steeds het bos vanwege de bomen niet zien! Het is toch wel in hoge
mate vreemd dat zulke mensen zelfs ter wille van hun grote aardse belang niet
vol vreugde het stralende levenslicht willen of kunnen zien!’
[4] EEN VAN DE DERTIG JOODSE GRIEKEN
zei: 'O, ze zouden het best kunnen begrijpen; maar ze willen het niet omdat zij
denken dat zij daardoor hun aanzien, hun grote rijkdommen en hun goede leventje
kwijtraken. En al dalen de engelen dan zichtbaar uit de hemelen tot hen af om
hun te vertellen dat onze Heer en Meester Christus is, dan zullen zij dat toch
niet aannemen vanwege datgene wat ik zoëven naar voren heb gebracht, - en ik
weet dat wel het best, omdat ik weet hoe zij zich ten tijde van de vrome
hogepriester Zacharias gedragen hebben. Ik en vele anderen zagen de engel van
God met de vrome man spreken en waren er bij onszelf volkomen van overtuigd dat
het een echte verschijning was; maar de onbegrensde hoogmoed van de andere
Farizeeën en hun zelfzucht voelde zich ver verheven boven al dit waarachtige,
en zij wurgden hem meteen daarna tussen het offeraltaar en het allerheiligste.
Zoals zij echter toen waren, zo zijn zij tot op dit uur nog, en zij zouden
zelfs ten tijde van Mozes met Jehova de strijd aangebonden hebben, als zij toen
geleefd zouden hebben. En dat zijn nog steeds door U, o Heer, toegelaten
priesters en zogenaamde dienaren van God, terwijl zij toch allang voor de satan
te slecht zouden zijn!’
[5] IK zei: 'Laten we daar nu over
ophouden; want Ik heb immers zojuist de Romeinen uitgelegd hoe de hele mensheid
door Mij voor het leven opgevoed wordt, en die priesters zijn toch ook mensen.
Maar hoe erg hun vrijwillige koppigheid ook is om in alle zonden te volharden,
dat geeft jullie toch tevens een duidelijk bewijs hoe zeer de menselijke vrije
wil als de enige kiem tot verkrijging van het zelfstandige, vrije, eeuwige
leven der ziel door God geëerbiedigd en beschermd wordt. En omdat deze zo
geëerbiedigd en beschermd wordt, bewijst dit ook uitdrukkelijk dat God de
mensen niet alleen voor deze aarde en voor hun korte levenstijd geschapen
heeft, maar voor een eeuwig, geestelijk leven, dat echter alleen juist door de
totale wilsvrijheid van de ziel tijdens dit korte lichamelijke leven volkomen
bereikt kan worden, -dat echter ook verloren kan gaan als een mens tot aan het
eind vrijwillig in zijn verstoktheid volhardt. Dat wil zeggen: de ziel zal
nooit volledig ophouden ziel te zijn; maar wat voor een, is een heel andere
vraag. Want in het hiernamaals kan niet die volmaaktheid bereikt worden als in
dit leven. De reden daarvan heb Ik jullie al vaak aangegeven. Wanneer wij ons
nu gesterkt zullen hebben, zullen wij er verder over nadenken en over de grote
barmhartigheid van God spreken.”
[6] Maar vandaag zullen er nog
allerlei zondaren en tollenaren en ook een aantal verklede Farizeeën hierheen
komen, die gehoord hebben dat Ik Mij hier ophoud. Aan hen zullen wij de handen
vol hebben; - maar laten we het aanwezige voedsel opeten en daarna weer aan ons
werk gaan! Zolang Ik nu echter rust en eet, moeten jullie Me niet met van alles
lastigvallen! Zo zij het!’
[7] Daarop at en dronk iedereen in
stilte wat hij nog had aan spijs en drank op en was de zitting aan tafel al
gauw ten einde.
206
Over zonde en offer
[1] Nog nauwelijks drie uur voor
zonsondergang stonden wij van de tafels op en gingen naar buiten. Ongeveer een
kwartier lang liepen wij wat op de berg rond en gingen toen onder een groep
olijfbomen zitten. Intussen kwamen er al veel mensen de berg op, die aan de
bedienden van de herberg vroegen of Ik Mij daar soms bevond. De bedienden
bevestigden dat en wezen waar Ik was. Omdat de aangekomenen echter veel mensen
om Mij heen zagen, durfden zij niet naar Mij toe te komen.
[2] Maar IK zei tegen Lazarus: 'Laat
die mensen hierheen komen; want dat zijn degenen, waarvan Ik binnen zei dat zij
zouden komen. Zij zochten Mij, en daarom zullen zij Mij ook vinden.’
[3] Lazarus ging er heen en zei dat
tegen hen, en zij kwamen aarzelend naar Mij toe.
[4] Toen zij bij Mij waren, stond Ik
op en vroeg hun waarom zij naar Mij toegekomen waren.
[5] En EEN TOLLENAAR vatte moed en zei:
'Heer en Meester, wij zijn grote zondaars, die vanwege ons ambt al een aantal
jaren niet de feesten, offers en predikingen van de tempel konden bijwonen;
maar vandaag waren wij ter wille van U in de tempel en hoorden Uw woorden. Door
deze woorden werden wij zeer verlicht en we zijn tot de overtuiging gekomen dat
U ongetwijfeld de beloofde Messias bent, hoewel de Farizeeën U niet als zodanig
willen of wensen te erkennen.
[6] Wij maakten echter uit Uw
waarachtige woorden op dat U Zelf niet zo bijzonder veel met de tempel op
heeft, en daarom willen wij U, Waarachtige, vragen of en hoe wij van God
vergeving van onze grote zonden kunnen krijgen. Wat zegt U, Heer en Meester,
over onze zonden? Mogen wij nog hopen dat God ons barmhartig zal zijn? U heeft
toch in de tempel gezegd dat allen die vermoeid en beladen zijn tot U moeten
komen en dat U hen dan verkwikken zult, en daarom zijn wij nu ook naar U
toegekomen om van U met zekerheid de ware verkwikking te ontvangen.’
[7] IK zei: 'Luister, wat Ik vandaag
in de tempel zei, geldt ook voor jullie hier op deze berg! Wie zondigt, is een
knecht van de zonde, en de waarheid is niet in hem; en waar geen waarheid in de
mens is, is ook geen vrijheid.
[8] Dat jullie vanwege jullie ambt de
tempel en zijn diensten niet bezoeken, zal heus niet jullie grootste zonde
zijn; maar heel vaak hebben jullie de armen die jullie tolhuis moesten
passeren, te zwaar belast, en vaak hebben jullie degenen die voor jullie
werkten het loon voor hun diensten onthouden. Kijk, dat is waarachtig zonde en
wie die begaat, komt niet in de hemel, maar in het gericht en de dood!
[9] Want wie geen liefde voor zijn
naaste heeft, heeft nog minder liefde voor God, die hij toch boven alles moet
liefhebben. Want hoe kan degene die zijn naaste niet liefheeft die hij ziet,
God liefhebben die hij niet ziet? De liefde voor God en daaruit de liefde voor
de naaste is echter het leven van de ziel; wie die liefde niet heeft, heeft in
zichzelf ook geen leven, maar alleen het oordeel en de dood.
[10] Ik zeg jullie nu echter, dat wat
Mij betreft jullie zonden vergeven zijn, omdat jullie die erkend, berouwd en
verafschuwd hebben; maar voor volledige vergeving van jullie zonden is het ook
absoluut noodzakelijk dat jullie zoveel mogelijk degenen die door jullie op
enigerlei wijze te kort zijn gedaan, de schade vergoeden, en dat jullie in het
vervolg niet meer zondigen. Wie niet tot op de laatste cent alles betaald heeft
wat hij zijn broeders en zusters schuldig was, zal niet eerder in het rijk van
God binnengaan dan dat hij goedgemaakt heeft wat hij aan zijn broeder gezondigd
heeft. Doe dat, dan zullen jullie het eeuwige leven ontvangen, en dan zijn
jullie zonden volledig vergeven!
[11] Niemand kan echter God en de
mammon van deze wereld gelijktijdig dienen; want wie de mammon zoekt en
liefheeft, kan God niet liefhebben. Wie God echter niet liefheeft, heeft geen
echt leven uit God in zich, maar slechts een schijnleven uit de vorst van deze
wereld, die in zichzelf dood is en niemand ooit iets anders dan slechts de dood
kan geven die zijn wezen voor eeuwig is. Jullie weten nu wat je te doen hebt;
doe dat dus en jullie zullen in eeuwigheid leven!’
[12] DE TOLLENAAR zei: 'O Heer en
Meester, wij danken U uit het diepst van ons hart voor deze grote troost! Wij
zullen er alles aan doen om alles heel secuur uit te voeren, maar vragen U toch
nog of U ons nog heel genadig een advies wilt geven. Kijk, wij hebben als joden
erg tegen de tempel gezondigd! Bedoelt U nu dat wij de tempel ook alles moeten
vergoeden wat wij door onze afvalligheid nagelaten hebben?'
[13] IK zei: 'Ook dat kunnen jullie
doen, - maar God houdt daar geen rekening mee; want bij God geldt niets anders
dan een zuiver, zacht, deemoedig en liefdevol hart. Wat jullie in plaats
daarvan echter kunnen doen, is, dat jullie het met mate en doelgericht aan de
armen geven, en vooral aan de arme weduwen en wezen; want dat is God
welgevallig. Maar de tempel nog rijker te maken dan hij al is, heeft bij God
niet de minste waarde.
[14] Weten jullie wat er in de
profeten staat over de verering van God in de tempel? Kijk, zo staat het in de
profeten: 'Dit volk eert Mij met de lippen, maar zijn hart is verre van Mij!'
Ik zeg jullie: Alle grote offers, inclusief de brandoffers, zijn een gruwel
voor God; want Hij heeft dat alles niet nodig. Want waarom zouje God aardse
dingen geven, die je toch zelf eerst van Hem hebt gekregen?! God heeft de
brandlucht van geslachte dieren niet nodig; maar als jullie Vader heeft Hij van
jullie, Zijn kinderen, de brandende liefde van jullie harten nodig. - Hebben
jullie dat nu goed begrepen?'
[15] Een achteraanstaande FARIZEEËR,
die echter verkleed was, zei om Mij te verzoeken: 'Meester, als offers dan voor
God helemaal geen waarde hebben, waarom hebben Mozes en Aäron die dan op bevel
van Jehova ingesteld?'
[16] IK zei: 'Om jullie een beeld te
geven van het offer van degene die Zich nu in deze tijd vrijwillig voor alle
mensen uit pure liefde opoffert. Maar het brandoffer en het slachtoffer werd
ook ingesteld als getuigenis tegen jullie, opdat jullie je daarbij altijd
zouden herinneren dat jullie steeds zondaren waren en afvallig van de ware God
en daarom een zoenoffer nodig hadden dat jullie als sprekend zinnebeeld altijd
zei, dat jullie je door je vele zonden van God hebben afgewend en een middelaar
nodig hebben, die jullie weer met God verbindt en verenigt
[17] En daarom heeft het ingestelde
offer alleen maar waarde als lering. Als jullie het brengen, heeft het ook
helemaal geen daadwerkelijke waarde die eventueel ook voor God zou gelden, maar
heeft voor jullie alleen de waarde van een onderwijzend, bindend woord van God,
in een overeenkomstig teken gegeven dat zeker voor een wijs mens heel goed te
begrijpen is. Wie het begrijpt, bezit dan ook alles wat het teken leert. Wil
dit teken echter voor de mens ook bij God waarde hebben, dan moet hij vanuit
zijn hart handelen overeenkomstig de geestelijke zin van het teken.
[18] De eigenlijke, geestelijke zin
van het offer dat jullie nu nog steeds, maar helemaal blind en zinloos,
brengen, en dat daarom ook voor totaal niemand enige waarde meer heeft, bestaat
er echter uit datje God boven alles en je naaste als jezelf moet liefhebben, en
datje niet allerlei ontucht, hoererij en echtbreuk zult plegen. -Begrijp je
dat?'
[19] Toen zette DE FARIZEEËR grote
ogen op en zei tegen degene die naast hem stond: 'Wat vind jij ervan, wat zegt
die man en wat leert hij?'
[20] DE GEVRAAGDE zei: 'Die man heeft
een helder verstand, dat is zeker; maar nu zal ik hem eens een vraag stellen,
en dan zullen we wel zien wat hij daarop antwoorden zal.’
[21] Daarna richtte hij zich tot Mij
en sprak: 'Meester, dat heeft u goed gezegd; maar als men de naaste moet
liefhebben als zichzelf, doet zich de vraag voor, wie dan eigenlijk mijn naaste
is.'
[22] IK zei: ' Allereerst ieder mens
die op een of andere wijze jouw hulp nodig heeft, en ten tweede ook iedere
vreemde, ook al is het een heiden van het andere eind van de wereld. Maar Ik
zal jullie een gelijkenis geven, dan kunnen jullie beoordelen wie nu precies
jullie naaste is.’
[23] Daarop vertelde Ik hun allen de
gelijkenis van de barmhartige Samaritaan en vroeg toen aan de vragensteller:
'Wie was nu de naaste van de half doodgeslagen man?'
[24] HIJ zei: 'Die hem hielp!'
[25] IK zei: 'Goed, ga dan heen en doe
desgelijks, dan zul je God een zeer welkom en waar offer brengen, dat beter zal
zijn dan jullie brand en slachtoffers! ,
[26] Daarop zei geen van de verklede
Farizeeën meer iets; maar alle anderen prezen God dat Hij een mens die wijsheid
gegeven had.
207
De beschouwingen van de Heer over Jeruzalem
en
de eindtijd van de aarde
Het
duizendjarige rijk en het vuurgericht
[1] Ik richtte Mij nu helemaal op en
ging met de leerlingen wat verderop. Daar waren ter wille van het mooie
uitzicht een aantal banken en andersoortige zitplaatsen gemaakt. Op die plaats
stond Ik stil en ging zitten. Van daaruit overzag men Jeruzalem het best.
[2] De leerlingen keken naar de mooie
stad en JOHANNES zei weemoedig tegen Mij: 'Heer, mijn liefde, is het niet
eeuwig zonde van deze stad dat zij volgens Uw voorspelling al binnenkort zo
jammerlijk verwoest zal worden?'
[3] IK zei: 'Geliefde Johannes, je
hebt hier op deze plaats een heel steekhoudende opmerking gemaakt, en ook Ik
krijg er tranen van in Mijn ogen. Maar wat kan er verder nog aan gedaan
worden?! Kijk, om ter wille van het behoud van deze muren alle inwoners door
een engel des verderfs te laten doden, zou zeker niet erg wijs zijn, maar erg
betreurenswaardig; want er leven nu immers nog verscheidene duizenden mensen
binnen deze muren die in de loop van de tijd toch nog in Mij zullen geloven! En
kijk eens naar die ongeveer zeventig man, en al die tollenaars en die verklede
Farizeeën en schriftgeleerden; die zullen reeds vandaag al helemaal in Mij
geloven, en zo zijn er ook nog heel veel onder het volk die hierna nog bekeerd
worden. Daarom moet deze plaats ook zolang gespaard blijven voor elk te groot
uitvallend gericht. Maar wanneer alle goede visjes uit deze vijver gehaald
zullen zijn, en daarin alleen nog adders en weerzinwekkende kikvorsen rond
zullen zwemmen, dan zal het moment aanbreken om dat ellendige moeras door vuur
en aardbeving te dempen.
[4] O, kijk nu eens naar deze hele
omgeving! Hoe zag die er tienmaal duizend maal duizend jaar geleden uit?! Toen
was er nog heel weinig vaste grond, en er was nog geen spoor van al deze bergen
en dalen, die nu zo weelderig begroeid zijn. Pas door latere, vele duizenden
jaren durende, voor jullie verstand onvoorstelbaar grootse en vrijwel over de
hele aarde woedende vuuruitbarstingen is langzaam maar zeker de aarde aan deze
vorm gekomen.
[5] En kijk, net als de natuurlijke
vorming van de aarde, gaat ook de geestelijke vorming van de mens vooruit! Nu
zijn de harten van de mensen nog allemaal vol woedende stormen en wild
uitbrekend vuur. De wildste hartstochten laaien op en verwoesten alles in en
boven zich. Maar dat komt wel in orde, -want er zal een tijd komen waarin al
die hartstochten zullen veranderen in rustige en vruchtbare bodem, en pas dan
zal het volkomen licht en vreugdevol bij de mensen worden! Maar er zal altijd
een geringer aantal waarachtige, goede en zuivere mensen zijn, dan mensen die
zich steeds min of meer door hun wereldse hartstochten laten beheersen.
[6] Die betere tijd zal duizend en
meer jaren duren en zal lijken op de tegenwoordige gesteldheid van de aarde,
die nu, door slechts weinig stormen belaagd, zich in een periode van zekere
rust en orde vol weelderige, vruchtbare velden bevindt, maar daarnaast toch
veel meer onvruchtbare en stormachtige woestenijen telt dan rustige en
vruchtbare landen, afgezien van de grote oceaan.
[7] Maar na die meer dan duizend jaar
durende tijd zal de aarde opnieuw een grote vuurproef moeten doorstaan. In die
tijd zullen de bergen op deze aarde ook vlak en vruchtbaar land worden, en de
zee zal grote delen van het dode land dat nog in haar diepten begraven ligt
terug moeten geven, en de betere mensen zullen het in bezit nemen en in korte
tijd tot een paradijs omvormen. Daar zal dan voor altijd, tot aan de volledige
ontbinding van de hele aarde, de ware vrede heersen en de dood nooit of te
nimmer enig recht meer hebben.
[8] Maar zoals de bergen van de aarde
eens vlak land zullen worden, zo zullen ook de mensen hun hoogmoed door harde
beproevingen helemaal moeten afleggen, omdat het anders op aarde bij de mensen
nooit tot ware, innerlijke vrede zou komen. Want oorlog komt alleen maar voort
uit de hoogmoed van de mensen; als de hoogmoed verdwijnt dan verdwijnen ook
afgunst, nijd, gierigheid, haat, ontevredenheid en daarmee alle twist, ruzie,
strijd en oorlog.
[9] En zo zal deze nu zo
wereldberoemde en bijna oudste stad, voor de muren waarvan de grote koning van
Salem reeds de basis heeft gelegd, en die nu een hoge hoogmoedsberg is, moreel
en materieel erg vernederd en tot vlak land verlaagd worden. Het zal met haar
gaan zoals met een oude, hoge ceder, die, omdat hij dor, vermolmd en dood is,
tijdens een storm afbreekt van zijn rotte wortels en dan door de houthakkers in
stukken wordt gezaagd, met de bijl gekloofd en in het vuur wordt verbrand.
[10] Bij de boom was zijn natuur de oorzaak,
bij de mens is het echter zijn kwade wil, die ook de meest wijze wet niet wil
opvolgen, zoals eens de Hanochieten door hun tomeloze ongehoorzaamheid de
zondvloed over zich gebracht hebben, waarin zij allen kwalijk omgekomen zijn.
Hoeveel duizenden keren zijn zij door Mij via een aantal zieners gewaarschuwd
om de bergen met rust te laten! Maar niemand van hen lette daarop. Zij aten,
dronken, zwelgden en zondigden op alle mogelijke manieren, zij vrijden en
hielden grote huwelijksfeesten tot de vloed van alle kanten over hen heen viel
en hen allen verdronk. Zo zal het hier ook gaan.
[11] Dit meer dan hoogmoedige
slangengebroed zal zich mettertijd in zijn blindheid en machtswaan boven de
Romeinen verheffen en hen uit dit land willen verdrijven. En dat zal hun einde
zijn. De veldheer, en later tevens keizer, is al geboren die deze stad en haar
volk de genadeslag zal geven. ..
[12] En tegen het einde van de tijd
van deze aardse bevolking -en dus niet van deze aarde -zal het precies zo gaan:
De mensen zullen in die tijd weliswaar geen bergen tot hun -diepste fundamenten
afgraven, zoals de goud en edelstenen zoekende Hanochieten dat gedaan hebben,
ook zullen zij geen Romeinen meer tegen zich in het harnas kunnen jagen; maar
zij zullen door allerlei machines, door de kracht van het vuur aangedreven,
beginnen om via ongelooflijk diepe schachten en gaten in het binnenste van de
aarde te dringen, waardoor zeer brandbare gassen in grote massa's naar de
oppervlakte van de aarde zullen komen. En als de atmosfeer te veel met zulke
gassen verzadigd zal zijn, zullen deze vrijwel rondom de hele aarde ontvlammen
en alles tot as verbranden. Slechts weinig mensen zullen daarbij in leven
blijven. Maar die over zullen blijven, zullen dan ook echte mensen zijn. Die
zullen dan werkelijk een geheel vernieuwde aarde bewonen, en jullie en velen
die na jullie komen en in Mijn naam gewekt worden, zullen hun leraars en
leiders zijn.
[13] Pas dan zal Mijn rijk geheel over
deze aarde verbreid zijn, en de mensen van de zon zullen met Mijn kinderen van
deze vernieuwde aarde een volledig gelijkberechtigde gemeenschap vormen en
opgroeien in de liefde van Mijn ware kinderen.
[14] Maar houd dat wat Ik jullie nu
gezegd heb, voor je; want in deze tijd zou het niemand enige zegen brengen als
hij dat allemaal ook precies zou weten. Op het juiste moment zal Ik het Zelfde
mensen, zodra zij diepere dingen verdragen kunnen, uitvoerig meedelen. –Hebben
jullie nu allemaal alles goed begrepen?'
[15] JOHANNES zei: 'Heer, Mijn enige
liefde, dat heb ik goed begrepen; want U heeft het weer eens heel duidelijk
gezegd, en daarom kon ik U ook heel goed volgen! Of de andere broeders het
allemaal ook zo begrepen hebben, zullen zij natuurlijk zelf het beste weten! ,
[16] Toen zeiden ALLEN behalve Judas,
dat ook zij alles heel goed hadden begrepen.
[17] Alleen deze leerling zei (JUDAS):
'Heer, ik begrijp niet alles!'
[18] IK zei: 'Als het de andere
broeders duidelijk is en jou niet, terwijl jij je nog altijd het meest laat
voorstaan op je verstand, ga dan naar de broeders, dan zullen zij je het
onbegrepene wel begrijpelijk maken! Deemoed begrijpt alles eerder dan starre,
eigenzinnige hoogmoed, die, als je daar nog langer aan toegeeft, je duivel, je
rechter en je dood zal zijn. Wat heb jij meer dan alle anderen, dat je je daar
zo op kunt laten voorstaan?! Verdeemoedig jezelf opdat je de strikken van de
satan zult kunnen ontlopen!’
[19] Toen draaide JUDAS zich om en
ging naar Nathanaël, waarmee hij nog het beste kon opschieten, en vroeg hem het
een en ander wat hij voordien niet begrepen had, en Nathanaël legde het hem
uit. En toen dan ook deze leerling zo ongeveer begreep wat Ik daarvoor aan de
leerlingen voorspelde, deed hij of hij in slaap viel en vroeg niets meer.
[20] Een van de joodse Grieken, die
ook bij Mij waren, vond echter dat het misschien toch geen kwaad kon als men de
andere joden er ook iets over zou vertellen.
[21] IK zei: 'Wat eventueel nodig is,
zullen zij nog wel te rechter tijd ervaren; alles hoeven zij echter beslist
niet te weten. - Maar daar komt onze Lazarus. We wachten hem hier op! Hij heeft
veel met de verklede tempeldienaren besproken en nu zullen we zien wat hij ons
te zeggen heeft.’
208
Het verhaal van Lazarus over de ongelovige Farizeeën
[1] LAZARUS kwam al gauw en zei: 'Heer
en Meester! Het spijt me ontzettend dat ik niet hier bij U kon blijven; maar ik
besefte dat U rust wilde hebben, en daarom ging ik terug naar het volk om het
tegen te houden zodat het U niet direct achterna kon gaan en U in Uw rust zou
storen. Natuurlijk werd er over niets anders gesproken dan alleen over U, en
wel veel ten gunste van U en weinig ten nadele van U .
[2] De Romeinen hebben die groep
verklede tempeldienaren op een heel indringende wijze bewerkt, zodat deze
uiteindelijk niets meer in te brengen hadden. Twee konden er wel eens dicht bij
zijn om in U te geloven, maar de anderen draven er nog steeds over door dat er
uit Galilea geen profeet kan opstaan. Maar de geredde vrouw heeft dat heel goed
gepareerd door te zeggen: 'U heeft helemaal gelijk, want er staat werkelijk
geschreven dat er uit Galilea geen profeet zal opstaan, maar deze man is immers
geen profeet, Hij is de Messias, dus de Heer Zelf, die Zich door de profeten
van te voren aangekondigd heeft! Er staat echter nergens geschreven dat de
Messias Zelf niet uit Galilea zal opstaan! Bovendien heb ik zojuist door deze
mannen horen vertellen dat juist deze Heer en Meester, die u vervolgt en aan
wie u niet wilt geloven, niet ergens in Galilea, maar in Bethlehem in Judea is
geboren en op de achtste dag na Zijn zeer gedenkwaardige geboorte in de tempel
besneden werd en de naam Jezus uit Bethlehem kreeg. Maar als de zaken met
betrekking tot deze Godmens nu zo staan, hoe kunt u dan zeggen dat er uit
Galilea geen profeet opstaat?
[3] Heer, toen deze bekoorlijke vrouw
de tempeldienaren bewerkt had, kreeg zij van alle Romeinen, en de ongeveer
zeventig man en ook van alle aanwezige tollenaars volledige bijval, en die
daagden de tempeldienaren uit om de gedegen toespraak van de vrouw te
weerleggen; maar geen van hen kon haar enig weerwoord geven en dus behaalde de
vrouw voor het volk een behoorlijke overwinning op de wijze Farizeeën en
schriftgeleerden, -wat een ware balsem voor mijn hart was. Daarom heb ik de
vrouw en haar man ook meteen beloofd dat zij daarvoor hun leven lang bij mij
verzorgd zullen worden met alles wat zij nodig hebben, -waarover de
tempeldienaren wellaatdunkend deden, maar waarover zij toch verder niets
dorsten te zeggen.
[4] Toen richtte de Romein Agricola
zich 'tot de tempeldienaren die het meest ongelovig waren, en zei: 'Vrienden,
het is werkelijk heel vreemd en vermakelijk met jullie! Jullie zijn als
priesters en leraren van het volk toch zeker wel goed op de hoogte met jullie
geschriften en leringen, waarin overduidelijk juist over deze man geschreven
wordt. Alle omstandigheden waaronder jullie messias bij jullie zal komen en die
in de profeten genoemd zijn, zijn haarzuiver van toepassing op deze man en
stemmen met alles overeen. Hoe kunnen jullie dan nog zeggen dat hij niet degene
is waarvoor hij zich zelf door woord en daad voor iedereen zichtbaar zonder
enige terughoudendheid uitgeeft?!
[5] Jullie zijn toch ook mensen en
hebben voldoende geld, zodat een van jullie zich best in goud en zijde zou
kunnen kleden. En in keizerlijke pracht gekleed zou hij zich aan het volk
kunnen voorstellen en zeggen: 'Luister volk, ik ben de beloofde Messias der
Joden!' -heus, dat zou zelfs de sluwste en vermetelste van jullie niet durven,
omdat hij al vooruit zou weten hoe zo'n verklaring door het volk en door zijn
vroegere collega's zou worden opgenomen. Wie geeft dan deze onopvallende, heel
eenvoudige man de moed om aan jullie en de hele wereld te verkondigen dat juist
Hij alleen de beloofde Messias van de joden en eigenlijk van alle mensen van
deze aarde is?! En wat Hij over Zichzelf zegt, bevestigt Hij door woord en
daad. Als dat nu voor alle ogen en oren van de mensen gebeurt, -waarom geloven
jullie dat dan niet? Waarom kunnen wij heidenen het dan zonder enige twijfel
geloven -en waarom jullie niet? Omdat jullie vol hoogmoed en vol van de
allerlaagste eigenliefde zitten!
[6] Daar hebben wij Romeinen echter
nog nooit last van gehad, want bij ons geldt nog steeds het oude
rechtsprincipe: Geef ieder het zijne, beledig en bedrieg niemand, en leef
deugdzaam! Onderzoek alles en behoud het ware en goede, en wat je doet doe dat
verstandig en wees de gevolgen indachtig! -Aan deze principes van ons houdt
zich iedere rechtschapen Romein en hij staat met zijn hele ziel voor al het
grote en wonderbare open. Jullie vinden van jezelf dat jullie zonder meer al
een soort goden zijn; en als er bij jullie iets opduikt dat werkelijk goddelijk
is, haten jullie het meer dan de dood en willen jullie er niets van weten of
horen. Ja wat voor soort mensen zijn jullie dan?'
[7] Daarop zei een van de verklede
mannen: 'Ja, ja, jullie Romeinen, die nu onze heren en gebieders zijn, komt
zo'n zwakke messias die het meer met jullie dan met ons houdt, natuurlijk wel
van pas, en jullie zullen begrijpelijkerwijs altijd met zo iemand ingenomen
zijn; maar als de ware, machtige Messias zal komen, zal die jullie uit het land
verdrijven en Zelf heersen in ons land, en dan weldra ook over de hele wereld!’
[8] Toen bond de Romein wat in en zei
heel beheerst: 'Dat jullie je de messias zo voorstellen, is ons vandaag tijdens
de maaltijd door die Messias waaraan jullie niet geloven en die jullie niet
aannemen exact aangetoond. Maar ik zeg jullie: Op zo'n messias zullen jullie
tevergeefs wachten! Als jullie echter beweren dat deze Messias ons Romeinen te
pas komt omdat Hij zwak is en geen macht heeft, dan zijn jullie kwaadwillige
leugenaars en verloochenen jullie wat je maar al te goed van deze man weet! Ik
zeg jullie: Deze Ene heeft eindeloos meer macht en kracht in Zijn wil, dan alle
rijken van de hele wereld, ook al zijn ze nog zo machtig! Dat weten wij en is
ons bekend, omdat wij het van zeer geloofwaardige oog en oorgetuigen tot zelfs
in Rome gehoord hebben. En jullie zijn hier en zeggen ons Romeinen onbeschaamd
in ons gezicht dat wij Hem goed gezind zijn vanwege Zijn zwakte?! Nu, wacht
maar, als Hij terugkomt zullen wij Hem vragen om jullie een proefje van Zijn
almacht te geven, dan zullen we eens zien of jullie nog zeggen dat Hij zwak
is!'
[9] Toen zwegen de verklede mannen, en
de Romeinen bespraken onder elkaar wat zij doen zouden; want de zaak met de
verklede mannen scheen hun niet onverschillig te laten.
[10] Omdat ik duidelijk zag dat een
paar heetgebakerde Romeinen uit de groep de onbeschaamdheid van - zeg maar -
slechts twee verklede Farizeeën erg hoog opnamen, zei ik tegen hen: 'Beste
mannen uit Rome, de grote keizerstad! Let toch niet op het zinloze gepraat van
deze twee blinden! Als zij ook maar een beetje helder verstand zouden hebben,
zouden zij zoiets zeker niet gezegd hebben. Wij met ons allen zijn toch ook
Joden, en onze Heer en Meester is het ook, en wij hebben hoogachting voor
jullie en zijn de wijze regering in Rome veel dank verschuldigd; want zij is
onze beschutting en bescherming tegen de onderdrukking door de tempel en door
de landpachter Herodes, die vaak alle perken te buiten gaat. Wij weten wat wij
aan de Romeinen hebben; maar zij, die menen eigen baas te zijn, weten dat niet
of willen dat niet weten, let dus maar niet op hun praatjes! Maar ik zal de
Heer Zelf op mijn knieën vragen om deze blinden een proefje van Zijn macht te
geven, opdat deze dwazen u niet kunnen verwijten dat u Hem alleen maar vanwege
Zijn zwakte steunt!’
[11] Met deze woorden kalmeerde ik de
Romeinen en pas daarna kwam ik hierheen, en vraag ik U dan ook of u al deze
blinde Farizeeën wilt tonen dat U geen zwakke, maar een almachtig sterke
Messias bent!’
209
Het wonder in de herberg
[1] IK zei: 'O, vriend en broeder!
Deze mensen die door eigen kwade wil blind zijn, weten maar al te goed dat Ik
erg machtig ben, en zij hebben geen groter bewijs van Mijn wijsheid, kracht en
macht nodig, want zij haten Mij juist omdat zij bang voor Mij zijn vanwege Mijn
wijsheid en macht. Dus daarvoor is het echt niet nodig deze blinden een nieuw
bewijs van Mijn macht te geven; maar ter wille van de Romeinen zal Ik heel
onverwacht toch iets doen, om de Romeinen daardoor iets tegen hen in handen te
geven. - Maar omdat de zon al dicht bij de horizon staat, breken we op en gaan
we naar binnen. Wie ons volgen wil, die zal ons dan wel in huis vinden, want
buiten zal Ik vandaag niet meer spreken of iets doen. Laten we dus naar binnen
gaan!’
[2] LAZARUS zei: 'Heer, mijn huis
heeft weliswaar een grote zaal, maar of die alle mensen die hier nu zijn,
bevatten kan, dat weet ik niet!’
[3] IK zei: 'Maak je daar geen zorgen
over want er gaan veel makke schapen in een hok! Van die twee ietwat schurftige
Farizeeën zal dat niet afhangen. Kom nu!'
[4] Toen zetten wij ons in beweging en
waren al gauw binnen aan onze tafel waarop zich reeds brood en wijn bevond. Wij
waren nog maar net gaan zitten, toen de mensen die voordien buiten nog heel
levendig van gedachten wisselden, met z'n allen de grote eetzaal binnenkwamen;
maar ondanks hun grote aantal was er toch ruim voldoende plaats, en Lazarus en
zijn waard verwonderden zich daarover.
[5] En DE WAARD zei: 'Of de mensen
zijn kleiner -of de zaal is groter geworden! Zoveel mensen heb ik nog nooit in
deze ene zaal bij elkaar gezien! En waar zijn al die netjes opgestelde tafels
en stoelen vandaan gekomen, en waar komt opeens zoveel brood en wijn vandaan?
Ik heb nog geen druppel wijn en ook geen stukje brood opgediend. Hoe gebeurde
dat dan? Heeft u heimelijk de bedienden opdracht gegeven om dat te doen?'
[6] LAZARUS zei: 'Ik zeker nog minder
dan jij! Dat heeft de Heer dus weer zo geregeld met Zijn almachtige wil. Ik en
de Romeinen hebben Hem vanwege de blinde, verklede, hier aanwezige Farizeeën om
een teken gevraagd, en zoals ik nu duidelijk zie, heeft Hij het ook heel
ongemerkt al gedaan. Kijk maar eens naar de tafel van de Romeinen! Hun
wijnkruiken zijn van zuiver zilver en hun drinkbekers van blinkend goud! Heb
jij soms zoiets om je gasten mee te bedienen?!'
[7] Toen zette de waard grote ogen op,
maar de Romeinen nog grotere.
[8] AGRICOLA was buiten zichzelf van
bewondering over die onderscheiding en zei tegen Lazarus: 'Vriend, waarom eer
je ons pas vanavond op deze wijze en waarom heb je dat niet al gisteravond en
vandaag overdag gedaan? Want dit is toch wel zo'n schitterend eerbewijs, dat
degenen die dit bezitten dat uitsluitend voor een keizer doen.’
[9] LAZARUS zei: 'Beste vrienden! Als
ik dit tafelgerei gisteren en vandaag had gehad, zouden wij u steeds daarmee
bediend hebben; maar het is helemaal zonder dat ik het wist hier in huis
gekomen en op uw tafel gezet, en daarom denk ik dat dit reeds het genoemde
krachtproefje zal zijn voor degenen die aan Zijn macht twijfelden!
[10] Alles wat hier gebeurt is nu wel
erg wonderbaarlijk. Kijk eens naar al die tafels in de zaal! Ze zijn er, en
noch ik noch mijn waard weten waar ze vandaan zijn gekomen! Ook staan er op
alle tafels grote hoeveelheden brood en wijn, en noch het een noch het ander
hebben de waard of ik of een van onze bedienden op een tafel gezet! Bovendien
weet ik maar al te precies voor hoeveel gasten hier in het uiterste geval
plaats is. Nu zijn er zeker vijfmaal zoveel gasten, en toch ziet de zaal, die
werkelijk veel groter is, er nog precies eender uit! Als ik eens goed over deze
zaak nadenk is dit alles toch wel iets meer dan het door u gevraagde
krachtproefje van de zuivere wil van onze Heer en Meester!’
[11] DE ROMEIN die van verbazing bijna
omviel, zei: 'Ja, vriend, ik geloof datje helemaal gelijk hebt! Want ook al zou
je op een voor ons verborgen wijze het kostbare vaatwerk uit Bethanië hierheen
hebben kunnen laten brengen, waarbij wij met z'n dertigen toch gemerkt zouden
hebben dat er iets in huis gebracht werd - tenzij je van hier naar Bethanië een
onderaardse gang hebt, wat zeer te betwijfelen is -, dan zou je in die paar uur
toch nooit al die tafels en stoelen hebben kunnen laten halen en de zaal hebben
kunnen vergroten! En dus is het waarlijk een ongehoord wonderwerk, en degene
die het tot stand bracht is een god en geen mens meer!’
[12] De bij elkaar nu vijf Farizeeën
en enige Levieten staarden slechts en wisten niet wat ze daarop moesten zeggen.
[13] Omdat het echter al gauw
behoorlijk donker in de zaal geworden was, moesten er lichten aangestoken
worden, wat altijd enige bezwaren met zich meebracht want men had in die tijd
niet zulke aanstekers als heden ten dage. Als het zogenaamde eeuwige licht, dat
ieder huis had, doofde, dan moest men naar een buurman gaan en daar vuur lenen,
of men moest bepaalde droge stokjes zolang tegen elkaar wrijven tot zij
begonnen te branden. Ditmaal was echter ook in dit huis het vuur helemaal
gedoofd, en de bedienden wreven de genoemde stokjes, die echter deze keer niet
wilden branden. En zo werd het steeds donkerder, en niemand kon licht maken.
[14] Toen kwam LAZARUS naar Mij toe en
zei: 'Heer, in het hele huis is het vuur gedoofd en nu kunnen wij geen licht
maken! U is toch alles mogelijk; als U wilt, maakt U dan licht!’
[15] IK zei: 'Zet de lampen dan op de
tafel en breng ook de wandlampen, dan zal Ik zien of we vuur kunnen maken!'
[16] Alles werd neergezet en in orde
gebracht en Ik zei: 'Zoals in het eerste boek van Mozes geschreven staat, sprak
God tegen de duisternissen: 'Er zij licht! ' , en het werd licht in de
scheppingsruimten, zo ook heb Ik de macht om te zeggen: Er zij licht in deze
hele zaal en in het hele huis!'
[17] Zodra Ik dat gezegd had, brandden
ogenblikkelijk alle lampen in de hele zaal en ook in het hele huis, en in de
keuken brandde het hout in het fornuis zodat de koks konden beginnen met het
klaarmaken van het eten.
18] Toen de Farizeeën dat zagen, waren
zij helemaal verbluft, keken naar de Romeinen en wachtten af wat die eventueel
over dit gebeuren zouden zeggen. Maar de Romeinen waren zelf van pure verbazing
helemaal sprakeloos, zodat er bijna een half uur verstreek voor iemand weer
iets zei.
[19] Maar toen stond AGRICOLA op, liep
naar de tafel waar de verklede mannen helemaal apart zaten en zei tegen hen: '
Zeg me eens hoe jullie de zwakte van deze ware Messias bevalt! Noemen jullie
dat nu ook nog een zwakte, of kunnen jullie misschien hetzelfde doen alleen
door jullie wil? Kunnen jullie ook zulke kostbare drinkserviezen scheppen en
met kostelijke wijn vullen? Kunnen ook jullie heerlijk brood uit de lucht te
voorschijn toveren, en tafels en banken? Jullie tafel en jullie banken en stoelen
zijn toch echt wel stevig genoeg, en zij zijn niet gemaakt, maar alleen
geschapen door de wil van Degene van wie jullie beweren dat wij Romeinen Hem
alleen maar goed gezind zijn omdat wij in zekere zin van Zijn zwakte niets te
vrezen zouden hebben. Wat zeggen jullie daar nu dus van?'
210
De twijfel van de Farizeeën over de Heer als Messias
[1] Daarop zei EEN FARIZEEËR heel
verlegen: 'Het is allemaal erg bijzonder, en ik heb nog nooit gehoord dat
mensen ooit zoiets deden! Maar wij hebben wel meer magiërs gezien die ook
onbegrijpelijke dingen tot stand gebracht hebben, -hetzij met natuurlijke
middelen, of ook met behulp van dienstbare geesten, dat kunnen wij niet
beoordelen, en dus kan deze man ook geheimen bezitten die hij zich eventueel
door zijn grote talent heeft eigen gemaakt, en die hij aan niemand openbaart.
Voor men dan zo'n man als god kan aannemen, moet men wel veel en eigenlijk wel
helemaal alles onderzoeken, en daaruit pas opmaken wie men nu precies voor zich
heeft. Ik bestrijd de mogelijkheid niet dat hij de ware Messias kan zijn, maar
om dat zonder een behoorlijk onderzoek aan te nemen, is altijd een bedenkelijke
zaak.
[2] Bij ons Joden bestaat er volgens
de wet slechts één god waaraan we moeten geloven, en wij mogen geen vreemde goden
naast Hem hebben. Als we deze man ook als god aannemen, wat moeten we dan met
de oude wet? Dan moeten we in twee goden geloven, ten eerste aan een zichtbare
die hier vlakbij ons is, en vervolgens aan de onzichtbare, waarvan tevens
gezegd wordt dat geen sterveling Hem kan zien en daarbij in leven kan blijven.
[3] Jullie Romeinen hebben het dan met
jullie godenleer veel gemakkelijker. Jullie hebben in totaal verscheidene
duizenden goden die jullie vereren, en daarbij komt het er op één echt niet
aan, die jullie dan weer ter gedachtenis aan jullie Olympus en jullie Pantheon
toevoegen. Maar bij ons joden is dat totaal anders. Wij kunnen ons bij de
messias die komen moet alleen maar een machtige profeet voorstellen, van de
grootte van Mozes of Elia, die in ieder geval naast de geestelijke kracht van
een hogepriester ook die van een koning, zoals David eens was, bezit; maar dat
de beloofde Messias de oude Jehova Zelf moet zijn of op z'n minst een echte
zoon van Hem, is ondanks alle werkelijk buitengewone tekenen die hij ons nu
laat zien, voor ons joden die met de oude wet te maken hebben, moeilijk
aanvaardbaar.
[4] Hij zegt weliswaar dat degene die
in hem gelooft het eeuwige leven zal hebben; maar dan zou de oude Jehova Zich
toch ook eens moeten laten horen, en aangeven dat deze Nazareeër werkelijk Zijn
zoon is, en dan moest Hij de oude wet die ons vreselijk drukt, opheffen, dan
zullen wij graag in plaats van aan één aan twee goden geloven. Maar zoiets
gebeurt niet, ten minste niet zichtbaar en hoorbaar voor ons, en daarom blijft
ons voorlopig jammer genoeg niets anders over dan bij de oude wet te blijven.'
[5] DE ROMEIN zei: 'je hebt nu
weliswaar heel gepast gesproken, maar wij Romeinen weten maar al te goed
hoeveel waarde jullie aan de oude wet hechten. Het gaat jullie er alleen maar
om de opbrengst van jullie godsdienst en jullie tempel. Ieder van jullie
verkoopt jehova zowel als Mozes en de andere profeten voor een paar pond goud
en zilver! Als dat niet zo was, zouden jullie de Samaritanen niet haten en vervolgen
omdat zij jullie nieuwe voorschriften niet aannemen en vast bij Mozes en de
andere profeten zijn gebleven!
[6] Kijk, wij zijn weliswaar Romeinen,
maar wij weten in Rome alles over de toestanden in onze Aziatische landen! En
dus weten we ook heel precies dat jullie uiterlijk voor het volk wel priesters
zijn, maar innerlijk atheïsten, nog erger dan onze cynici en Epicuristen.
jullie geloven aan geen enkele god en staan daarom ook steeds klaar om in het
geheim de grootste en gruwelijkste misdaden tegen iedere burgerlijke -en nog
meer tegen iedere goddelijke wet te plegen. Als jullie niet voor onze
wereldlijke wetten, die altijd onverbiddelijk streng gehandhaafd worden, zouden
terugschrikken, zou er allang geen leven meer voor jullie zeker zijn.
[7] Dat jullie nu deze ware godmens
niet als Degene die Hij ongetwijfeld is, willen aanvaarden, komt noch door
jullie jehova noch door Mozes, maar alleen door de angst dat daardoor jullie
aanzien en grote inkomsten zouden kunnen verminderen. jullie zijn in je gewetenloosheid
maar al te blij datje elk vonkje van geloof in een God kwijt bent! Nu moeten
jullie opeens heel serieus weer aan een God gaan denken, -wat voor jullie
gevoelloze geweten wel heel erg lastig zou zijn! En daar denken jullie dus
beslist niet aan! Maar één ding kan jullie niet onverschillig laten, en dat is
zonder meer, dat er nu zo veel mensen in deze waarachtige godmens geloven,
daardoor wijs en verstandig worden en zich dan toch van jullie af zullen keren.
En dan zou ik ook tegen jullie willen zeggen: Hinc ergo illae lacrimae?*
(*Vandaar dus die tranen! {d.w.z.: Dat is dus de reden)) Naar mijn mening heb
ik jullie nu alleen maar openlijk de volle waarheid gezegd; maar desondanks
kunnen jullie doen wat je wilt! ‘
[8] Na deze energieke toespraak van de
Romein, die Ik hem, goed herkenbaar, in de mond gelegd had, was een van de twee
weerbarstigste Farizeeën helemaal verbouwereerd en hij wist van kwaadheid niet
wat hij tegen de Romein zou zeggen.
[9] Maar toen zei EEN ANDER, die
geloviger was en heimelijk in Mij begon te geloven, tegen de Romein: 'Beste
vriend! je hebt ons toch wel een beetje te cru afgeschilderd! Daarmee wil ik
niet zeggen dat er misschien bij ons niet zulke mensen zijn zoals je beschreven
hebt; maar ik en nog meerderen horen daar echt niet bij. Wij geloven nog vast
in de oude Jehova en de profeten! Wij hebben de nieuwe voorschriften niet
bedacht en niet gemaakt; wij moeten ze echter wel houden, omdat ze er nu
eenmaal zijn Wij zijn echter van mening, dat ze nooit hadden kunnen ontstaan als
Jehova daar niet mee had ingestemd; want in de oude tijden mochten de priesters
toch niets aan de oude wet veranderen. En als iemand het waagde, dan was er
direct al de strafroede en ook de profeet die dat aankondigde. Maar nu is daar
reeds lang geen sprake meer van. God moet toch wel helemaal instemmen met de
nieuwe voorschriften van de tempel, omdat Hij Zich helemaal niet aan ons
kenbaar maakt en ons ook geen aanvaardbare profeet stuurt.
[10] Onze Galileeër hier heeft
weliswaar alle kenmerken van een profeet, en wij zouden hem ook als profeet
aannemen als hij maar niet als zodanig in Galilea zou zijn opgestaan. Datzelfde
was ook met Johannes de doper het geval. Zijn woord klonk helemaal als dat van
een echte profeet; maar verder was hij dan ook een oer Galileeër, en daarom
konden wij als mensen die in de Schrift geloven, toch niet zonder meer aannemen
dat hij een echte profeet was. Overigens is het wel waar dat beiden geen
geboren Galileeërs, maar geboren Judeeërs zijn; maar in de Schrift wordt niet
de geboorte, maar het opstaan als echte profeet bedoeld. Omdat er dus staat dat
uit Galilea geen profeet opstaat, kunnen wij ook niet zo gemakkelijk als u
denkt, aannemen dat dit helemaal echte en ware profeten kunnen zijn. En u kunt
daarom niet kwaad op ons worden als wij zeggen dat wij eerst nog veel moeten
onderzoeken voor wij de Nazareeër als profeet kunnen accepteren. Daarna kunnen
we pas zien hoe het er met de Messias uitziet. U heeft toch zelf gezegd dat u,
Romeinen, alles eerst goed onderzoekt en daarna pas het goede behoudt! Doen wij
dan verkeerd als wij uw wijze raad opvolgen?'
[11] DE ROMEIN zei: 'O, dat zeker
niet! Maar hier is niets meer wat nog onderzocht zou moeten worden, hier heerst
de volle en onmiskenbare waarheid, die alleen iemand die volslagen blind is
niet kan opmerken, omdat die blinde ook de zon om twaalf uur 's middags niet
ziet.
[12] Wij Romeinen en Grieken behoren
beslist niet tot de erg lichtgelovige mensen en zijn scherpzinnig genoeg om een
mens die iets uitzonderlijks laat zien van alle kanten te testen. Ook in de
sfeer van de magie zijn wij helemaal doorkneed, en zowel de Egyptische alsook
de lndo Perzische geheimen zijn ons beslist niet onbekend; maar dingen zoals
deze man doet, met daarbij Zijn woorden en onderricht, heeft geen mens nog ooit
gedaan of gesproken. En dat zijn toch voor iedere vrij denkende mens bewijzen
genoeg die hem zeggen: 'Kijk, hier is geen mens meer, maar een God, aan wie wij
de hoogste eer verschuldigd zijn!' Dan komt het er niet meer op aan dat men dat
alleen maar gelooft, maar dat men komt, ziet en de onmiskenbare God aanbidt en
liefheeft!
[13] Maar de waarheid herkent alleen
hij, in wie de waarheid al thuis is; wie dit licht van de ziel echter niet
heeft, kan ook net als jullie dit licht nooit herkennen. Jullie willen de
werken en wat deze godmens leert onderzoeken?! Dan vragen wij, Romeinen,
jullie, waarmee je dat wilt doen. Wie testen wil moet zich vooraf zelf allerlei
kennis en vaardigheden grondig eigen hebben gemaakt. Maar waar moeten jullie je
dat ooit eigen gemaakt hebben? In jullie verroeste tempel zeker niet, -en
verder zijn jullie ook nergens heen geweest waar jullie iets goeds, nuttigs en
degelijks hadden kunnen leren. Jullie oude Schrift begrijpen jullie niet en
jullie nieuwe Schrift is geen stuiver waard. En wat kennen jullie nog meer?!
Daar jullie dus heel zeker verder niets anders kennen, hoe en waarmee willen
jullie dan deze godmens testen? Zeg zelf eens of wij Romeinen jullie niet
helemaal door hebben!'
211
Een weddenschap tussen Agricola en een Farizeeër
[1] EEN van degenen die wat geloviger
waren, zei: 'Daarin hebben jullie niet helemaal ongelijk, maar bij ons joden
zijn toch ook mensen die wat geleerd hebben, en dus ook wat begrijpen en
daardoor ook het een en ander kunnen onderzoeken en beoordelen. En zo zijn er
ook priesters die wat meer begrijpen dan men als vreemdeling zou denken.’
[2] DE ROMEIN zei: 'Ah, dat dacht ik
ook, dat ook jullie joden het een en ander geleerd moeten hebben! Maar wat
jullie geleerd hebben is toch lang niet voldoende om het verstand van een
Romein te beoordelen, laat staan de wijsheid van deze godmens, die werkelijk
onbegrensd is en waarvoor wij de grootste eerbied hebben.
[3] Ik wil met jullie zevenen een
weddenschap om duizend pond goud aangaan dat jullie mij op geen enkele vraag
die ik persoonlijk bedenken kan, het juiste antwoord kunnen geven. En als het
zo zeker is dat jullie dat niet kunnen, hoe zou je ons dan willen bewijzen dat
deze godmens niet de volkomen juiste en ware Messias is? Laat jullie knapste kop
hier komen, en zelfs met hem ga ik die genoemde weddenschap aan! Als
tegenbewijs zal ik dan deze godmens, in jullie bijzijn de moeilijkste vragen
stellen en dan verwed ik er tienduizend pond goud onder dat Hij mij alle
beantwoorden zal. Als Hij echter mij vragen zal stellen, zal ik Hem er op
duizend vragen niet één kunnen beantwoorden, hoewel ik zeker duizendmaal zoveel
kennis heb als de meest wijze van jullie.’
[4] EEN FARIZEEËR zei: 'Vriend, dan
speel je met je goud een heel gewaagd spel, want wij hebben op heel veel
terreinen ervaring!’
[5] DE ROMEIN zei: 'Goed, dat goud
stelt voor mij niets voor, want ik bezit nog meer dan duizendmaal het bedrag
van deze weddenschap! Maar wat ik als Romeins patriciër zeg, daar houd ik mij
ook op leven en dood aan! Begrijpen jullie dat? Laat mij dus vragen aan jullie
stellen! Beantwoorden jullie de vragen goed, dan hebben jullie duizend pond
goud verdiend; als jullie dat echter niet kunnen, betalen jullie mij slechts
honderd pond als straf voor jullie aanmatiging tegenover ons Romeinen, die
jullie heren zijn!’
[ 6] De zeven bespraken hierna onder
elkaar of zij deze prachtige weddenschap aan zouden gaan. Eén dacht dat het
toch wel erg gewaagd was, omdat je toch niet kon weten wat de Romein allemaal
zou vragen.
[7]
Maar EEN VAN DE MEEST ONGELOVIGEN van hen zei: 'Ik geloof, dat die heiden mij
geen enkele verstandige vraag kan stellen die ik niet zou kunnen beantwoorden.
Ik neem de weddenschap aan; maar er moeten ook scheidsrechters bij zijn, die
vast zullen stellen of mijn antwoorden goed en juist zijn.’
[8] En hij zei tegen de Romein: ' Als
we hier een kundig en onbevooroordeeld scheidsgerecht kunnen krijgen, neem ik
de weddenschap aan!'
[9] DE ROMEIN zei: 'Goed, stellen
jullie er maar een samen! Er zijn hier nu een paar honderd mensen, - die zullen
toch wel kunnen beoordelen of jouw antwoorden waar, goed en ter zake kundig
zijn? Ik heb mijn scheidsrechter al.’
[10] Daarop zei DE FARIZEEËR snoevend:
'Dat is best, vraag maar, - de weddenschap begint!’
[11] DE ROMEIN stond op en zei nog een
keer tegen de Farizeeër: 'Vriend, niet zo lichtzinnig! Want ik zeg je nog één
keer datje mij op iedere vraag het antwoord schuldig zult blijven, en die
honderd pond goud je niet geschonken zullen worden.’
[12] DE FARIZEEËR zei heel trots: 'Dat
is best, de weddenschap is begonnen! Alleen stel ik nog de voorwaarde dat jij
daarvoor een zelfde aantal door mij aan jou gestelde vragen moet beantwoorden.
Pas als je daarbij geen enkel juist antwoord schuldig gebleven bent, krijg je
de honderd pond goud.’
[13] DE ROMEIN zei: 'Ik stem helemaal
in met dit voorstel, en ik zal je in totaal slechts tien vragen stellen.
Luister dus!
[14] Omdat ook wij Romeinen over het
algemeen veel afweten van jullie profeten, zou ik graag een juiste uitleg
willen hebben van wat de profeet Jesaja in het tiende hoofdstuk bedoelde toen
hij zei:
[15] 'Wee de schriftgeleerden die
onjuiste wetten maken, en deze gebruiken om een onrechtvaardig gericht uit te
schrijven teneinde het belang van de armen te verkrachten en het goede recht
van de armzaligen onder Mijn volk geweld aan te doen, zodat daardoor de weduwen
hun prooi en de wezen hun buit moeten worden! Wat denk je te doen op de dag van
het grote gericht en op de dag van de grote beproeving die van ver weg over
jullie heen zal komen? Naar wie wil je dan vluchten om hulp te krijgen? En waar
zullen jullie je eer laten om te voorkomen dat deze onder de gevangenen gebogen
zal worden en onder de verslagenen zal vallen? In dat alles houdt de toorn des
Heren niet op en Zijn hand is over jullie uitgestrekt.
[16] Dat, m'n vriend, is de eerste
vraag, helemaal op jullie terrein, zodat je niet kunt zeggen dat ik je om iets
onbekends gevraagd heb. Geef mij het juiste antwoord daarop!’
[17] Toen de hoogdravende Farizeeër
deze vraag hoorde en deze tekst van de profeet, waarover hij zich dodelijk
verlegen voelde, werd zijn tong volledig lamgelegd, en hij wist niet wat hij
daarop moest zeggen, omdat juist in deze tekst de gruweldaden van de Farizeeën,
precies zoals zij waren, heel duidelijk naar voren kwamen.
[18] Toen de Farizeeër met het
antwoord treuzelde, zei DE ROMEIN: 'Ja vriend, als je de overige negen vragen
ook zo zult beantwoorden, zullen onze scheidsrechters het makkelijk hebben met
hun gericht! Ken je jullie Schrift dan niet?'
[19] Tenslotte zei DE FARIZEEËR: 'O,
dat wel; maar het is niet passend om dat hier uit te leggen, dat kan alleen in
de tempel, en zelfs daar is het voor het volk beter als het niet alles ervaart
en begrijpt!’
[20] DE ROMEIN zei: 'O, dat geloof ik
graag; want als jullie dat aan het door jullie reeds helemaal uitgeplunderde
volk zouden hebben voorgelezen en uitgelegd, dan zou het jullie allang als
wandluizen hebben weggebrand! Deed ik jullie daarnet onrecht toen ik je in je
gezicht zei dat je aan geen enkele god gelooft? Want zou je aan een god geloven
dan zou jullie meest beroemde profeet je niet zo'n goddeloos getuigenis gegeven
hebben. Ik zeg jullie dit: Nu is de tijd van jullie grote gericht en jullie
ongeluk gekomen! Waar willen jullie heen vluchten om hulp te krijgen?
[21] Maar genoeg daarover! De eerste
vraag is zo goed als verprutst. Gaan we naar de tweede over; misschien vergaat
het je daarmee beter!'
[22] DE ACHTERDOCHTIGE FARIZEEËR zei:
'Maar ik eis nadrukkelijk een betere!'
[23] Het volk had echter in stilte
leedvermaak en zou de Romein op staande voet hebben willen omhelzen.
212
Agricola verklaart voorspellingen uit Jesaja
[1] DE ROMEIN ging nu over tot de
tweede vraag en zei: 'Let op! De tweede vraag luidt duidelijk: Wat is volgens
jullie de betekenis van de tekst uit dezelfde profeet, die luidt:
[2] 'Het volk dat in de duisternis
wandelt, ziet een groot licht en boven hen die in het duistere land wonen
schijnt het helder.'
[3] Waar is dat volk dat in de
duisternis wandelt? Waar is het duistere land, en wie is dat licht? Geef
antwoord op deze toch wel erg gemakkelijke vraag!’
[4] De sluwe Farizeeër besefte best
wat de Romein door hem gezegd wilde hebben en hield daarom weer zijn mond.
[5] Maar toen de Romein hem nogmaals
aanspoorde om te praten, zei DE FARIZEEËR: 'Dat is alweer een vraag die alleen
in de tempel beantwoord kan worden, en daar ook alleen maar onder vier ogen en
achter gesloten deuren. Daarom kan ik daar hier geen antwoord op geven.’
[6] DE ROMEIN zei: 'Ik zie, dat je hier
heel duidelijk een onwaarheid zegt Kijk, ik heb zelfs in Rome in het openbaar
door een van jullie apostelen al jullie profeten horen voorlezen en uitleggen,
en nog helemaal niet zo slecht! Die apostel hield zijn voordrachten bijna
gedurende een heel jaar in het openbaar, en bij degene die zich persoonlijk
alles dieper en duidelijker wilde laten uitleggen, kwam hij aan huis en gaf hem
onderricht voor een door hemzelf te bepalen bedrag. Ik zelf heb mij volle drie
jaar privé door hem laten onderwijzen. De apostel was volgens zijn zeggen ook
een priester uit jullie tempel. Waarom kon en mocht hij dan ons Romeinen zeer
ver buiten jullie tempel de profeten uitleggen en waarom jij nu niet? Kijk, dan
zal ik je ook nu weer de ware reden zeggen waarom je deze tekst niet wilt
uitleggen! Luister! Je bent bang voor het volk hier, - hoewel je voor God, aan
wie je niet gelooft, helemaal niet bang bent! Want het volk weet dat zij het
volk zijn dat door jullie, schriftgeleerden in de duisternis gaat, en dat het
ook juist dit land is, dat door jullie al sinds lange tijd duister gemaakt
werd.
[7] Maar daar aan die tafel zit het
grote licht dat door het volk nu heel goed gezien wordt, want het schijnt heel
helder in dit duistere land. Als het volk echter dit licht uit God goed ziet en
daardoor erg blij is, waarom zien jullie het dan niet? Jullie willen het niet
zien omdat jullie vol hoogmoed, vol zelfzucht en vol onbegrensde heerszucht
zitten, en willen hebben dat zon, maan en alle sterren en de hele wereld zich
onder jullie scepter zullen buigen. Daarom zal echter ook binnenkort met jullie
gebeuren wat de aangehaalde grote profeet juist over jullie voorspeld heeft
toen hij in het tiende hoofdstuk vanaf vers 16 zei:
[8] 'Daarom zal de Heer Zebaoth
dorheid (jullie starheid) zenden temidden van Zijn gegoeden (die jullie zijn),
en Zijn heerlijkheid (Zijn grote macht en wijsheid) zal Hij voor jullie
ontsteken (zoals juist hier het geval is), zodat zij branden zal als een
machtig vuur.'
[9] Dit licht, dat daar bij ons zit,
is nu het vuur in Israël, en Zijn Heilige daar is de vlam en die zal jullie als
Zijn doornen en struikgewas doen ontbranden en verteren op één dag. De oude
heerlijkheid van Zijn bos en Zijn veld zal verdwijnen. Wie Zijn bos en Zijn
veld is, hoef ik jullie waarachtig niet nader uit te leggen! Van jullie zielen
tot op de laatste vezel van jullie lichaam, dat nu jullie ware god is, zullen
jullie vernietigd worden en jullie zullen smelten als boter in de zon en
verdwijnen als een ochtendnevel in haar stralen. Jullie als de overgebleven
bomen van Zijn bos zullen gemakkelijk door een knaap geteld en opgeschreven
kunnen worden.
[10] Kijk, ik als Romein begrijp
jullie Schrift beter dan jullie, de voornaamste joden midden in jullie land en
midden in jullie godsstad! Maar daar gaat het nu niet om. De weddenschap is
afgesloten en een Romein trekt zich niet terug van datgene waarom hij onder
getuigen gewed heeft. De tweede vraag is ook verloren, en dus gaan we nu naar
de derde!'
[11] DE FARIZEEËR zei: 'Verliezen we
nu al omdat we de eerste twee vragen niet konden beantwoorden?'
[12] DE ROMEIN zei 'O, jullie hebben
het niet met iemand te doen die op winst uit is! Als jullie slechts één van
mijn tien vragen goed beantwoorden, hebben jullie de weddenschap gewonnen! Maar
ik vraag jullie wat ik wil. Als jullie vervolgens mij vragen willen stellen -
zoals wij dat afgesproken hebben -, dan zal ook ik jullie niet voorschrijven
waarover je mij moet vragen. En daarom nu naar de derde vraag!
[13] Kijk, ik las in Jesaja het
twaalfde hoofdstuk, en daar stond:
[14] 'In dezelfde tijd (die er nu is)
zul jij (Israël) zeggen: Ik dank U o Heer dat U toornig op mij bent geweest, en
dat Uw toorn is omgeslagen en U mij troost. Zie, God is mijn heil, ik ben zeker
en vrees niemand; want God de Heer is mijn sterkte, mijn psalm en mijn heil. Ik
zal met vreugde water (wijsheid en leven) scheppen uit de bron van heil (de
liefde van de Heer), en jullie volken zullen in diezelfde tijd zeggen: Dank de
Heer, predik Zijn naam (woord des levens), maak Zijn werken bekend onder de
andere volken, verkondig dat Zijn naam (het woord van God) zo groot is! Zing de
Heer een lofzang, want Hij heeft Zich heerlijk betoond! Laat dat bekend worden
in alle landen! Juich en prijs jezelf, inwoonster van Sion (de achtergebleven
kennis van de joden), want de Heilige van Israël is bij je!'
[15] Wel, blinde vriend, wat zegje van
deze buitengewone ontboezeming van de grote profeet? Tot wie is die wel
gericht? Wijzen alle tekenen er niet onomstotelijk op dat de Heilige Israëls
onder ons is?'
[16] Toen keek DE FARIZEEËR de Romein
helemaal perplex aan en zei na een poosje: 'Vriend, zeg me toch, waar en
wanneer je je onze Schrift zo goed hebt eigen gemaakt! Je kent alle profeten zo
goed alsof je een schriftgeleerde uit de tempel bent! Ik ken dit hoofdstuk wel
heel goed, maar het heeft een puur geestelijke betekenis en heeft naar mijn
mening helemaal niets te maken met onze tegenwoordige tijd. Het zijn heel
gebruikelijke, geestelijke, lofprijzingen van een profeet, die helemaal niet
geschikt zijn voor een gewoon mens. Het is een soort psalm op God de Heer.'
[17] DE ROMEIN zei: 'Vriend, dan ben
je erbarmelijk slecht ingelicht! Ik als heiden zeg je dat wat nu reeds
honderdduizenden je zouden zeggen: De Heilige Israëls zit daar aan de tafel bij
degenen die heel goed en nog veel beter op de hoogte zijn van wat ik je zoëven
gezegd heb! Je weet nu, zoals ik je ondubbelzinnig bewezen heb, datje sinds je
kinderjaren nooit in een god geloofd hebt. Wat verhindert je dan nu in deze
ware Heilige Israëls te geloven, die de enige is van wie je het eeuwige leven
kunt ontvangen?'
[18] DE FARIZEEËR zei: 'Ik ben niet de
hoogste in rang in de tempel, en ik heb gezworen mij te houden aan dat wat het
hoofd van de tempel mij opdraagt; want daar hangt mijn bestaan vanaf en mijn
veiligheid. Als mijn beroep door de een of andere God niet goed gevonden zou
zijn, dan had Hij met Zijn wijsheid en almacht heel gemakkelijk kunnen
verhinderen dat ik werd wat ik nu ben; omdat Hij het echter niet verhinderd
heeft, ben ik dat wat ik ben, en spreek en doe ik wat de tempel mij opdraagt.
Doe ik daardoor onrecht, dan is God Zelf als Hij mocht bestaan -daaraan
schuld, omdat Hij mij dat heeft laten worden. En omdat ik dat nu eenmaal ben en
mijn wereldse verzorging daardoor gevonden heb, blijf ik ook dat wat ik zonder
mijn schuld en zonder dat ik er wat aan kon doen, geworden ben.
[19] Ik weet maar al te goed dat onze
hele Mozes en alle andere grote en kleine profeten niets anders zijn dan
beelden uit de fantasie van vele oude priesters, en dat geen enkel woord waar
is over een mogelijke godheid heidens of joods -; maar de dweepzieke mensen
hebben nu eenmaal in hun nietszeggende fantasie een god uitgedacht, en ons
daarmee voor de lichtgelovige volksmenigte een erfenis nagelaten, en wij dwazen
cultiveren en houden deze oermenselijke onzin in stand zolang het gaat. Als dit
systeem van ons eenmaal aan het wankelen raakt, delven wij het onderspit, -wat
mij nu reeds maar al te duidelijk is.
[20] Daarna zal hoogstwaarschijnlijk
de leer van deze zeer wonderbare mens een tijdlang voortwoekeren; maar
uiteindelijk zal ook die het zelfde lot te wachten staan. Want alles wat de
sterfelijke mens opricht, vergaat net als hijzelf; alleen dat wat een eeuwig
onbekende God geschapen heeft, blijft ook eeuwig hetzelfde, zoals bijvoorbeeld
zon, maan, sterren en deze aarde. En nu heb je dus van mijzelf gehoord dat ik
persoonlijk nergens in geloof, maar de oude dingen en zaken ter wille van het
arme volk overeind houd, omdat anders onder het volk de grootste
ongeciviliseerde toestanden zouden uitbreken waardoor alles te gronde zou gaan,
omdat nu zelfs ondanks al onze waakzaamheid al zoveel gebeurt wat de mensheid
beslist niet tot eer strekt.
[21] Daaruit kun je wel zien dat ik nergens
in geloof, en wel het allerminst in zo'n God die eens de mensen van deze aarde
wetten gegeven zou hebben. Als er een God zou bestaan Die alles uit Zichzelf
geschapen zou hebben, zou hij door de macht van Zijn wil belangrijke wetten in
de natuur hebben vastgelegd, maar dat zo'n wezen ooit een mens bepaalde morele
wetten gegeven zou hebben, geloof ik voor mij alleen al daarom niet omdat Hij
eens in de oudheid slechts één mens voor alle mensen wetten gegeven zou hebben,
terwijl volgens mij toch alle mensen gelijk zijn. Nu ik dus aan je heb laten
zien hoe ik ben en wat ik denk, vraag ik je mij geen vragen meer uit onze
Schrift te stellen, want ik geloof niet in de echtheid daarvan!’
213
De onwetendheid van de Farizeeër over de zon en de zondvloed
[1] DE ROMEIN zei: 'Ik wist wel dat
jij en waarschijnlijk heel veel van je soortgenoten niet in een god geloven,
maar toch het volk dwingen om in jullie te geloven, en het alleen maar allerlei
wetten voorschrijven die jullie voordeel brengen! Maar daar gaat het nu niet
om; de voorwaarde van de weddenschap moet nagekomen worden! Als je dus uit de
bijbel beslist geen vragen meer wilt hebben, dan zullen we meteen andere vragen
stellen. Hier komt dus de vierde vraag!
[2] Vertel eens wat de zon eigenlijk
is!
[3] Kijk, dat is een heel natuurlijke
vraag! Beantwoord die, -maar juist en waarachtig!’
[4] DE FARIZEEËR zei: 'Dat is toch wel
een belachelijke vraag! Wie kan dat weten? Zo'n vraag kun je wel aan een God
stellen, maar niet aan een mens! Wie is dan bij of zelfs op de zon geweest om
te kunnen zeggen wat de zon als zodanig is?! Wij mensen kunnen alleen datgene
over haar zeggen wat wij daarvan zien en waarnemen.
[5] Zij bestaat uit een tamelijk
grote, zeer sterk lichtgevende schijf, en haar grote lichtsterkte verwekt warmte
en zelfs, zoals wel eens in de grote woestijn van Egypte, een zodanige hitte
dat stenen gaan smelten. Verder gaat de zon op en onder, wat op aarde dag en
nacht veroorzaakt. Dan gaat zij regelmatig in de winter in het zuiden lager en
in de zomer weer verder naar het noorden hoger op, en die wisseling veroorzaakt
het jaar en de vier jaargetijden. Tevens veroorzaakt het licht van de zon,
afhankelijk van de gradaties van het licht en de warmte, het groeien van de
planten en de geboorte van talloos vele insecten. Soms wordt zij verduisterd,
wat echter zelden voorkomt. Hoe zo'n verduistering veroorzaakt wordt, zal wel
geen mens op de hele aarde weten, evenmin als waar zij zich 's nachts bevindt.
[6] Kijk, dat is dan ook alles wat wij
mensen van de zon weten en kunnen weten, en meer kan ik je daarom ook niet
vertellen! Dat zij inwendig waarschijnlijk uit een groot vuur zal bestaan, laat
zich ten dele vermoeden uit het feit, dat haar licht zo ver weg nog zo'n grote
warmte verspreidt; maar daarbij is het erg vreemd dat het op de hoge bergen
altijd belangrijk kouder is dan hier beneden, hoewel de hoge bergtoppen dichter
bij de zon staan dan dit dal. Meer of nog nadere gegevens hebben wij mensen
-zoals reeds gezegd -niet over dit hemelgesternte. -Heb je op dit antwoord ook
iets aan te merken?'
[7] DE ROMEIN zei: 'O, meer dan
genoeg! Want wat je daar gezegd hebt, weet iedere gewone dagloner die geen
schriftgeleerde is, en wiens wijsheid net als die van jou niet veel voorstelt
zonder dat hij die door het volk laat aanbidden, zoals jullie dat van het volk
eisen. Waarom zijn wij Romeinen, en alle leerlingen van onze grote Meester en
Heer, dan zo precies van deze dingen op de hoogte en waarom jij niet? Kijk, dat
komt omdat je in geen God gelooft, zoals de meesten van jouw soort! Komt er
echter iemand die jullie veel zou kunnen leren, dan vervolgen jullie hem meteen
uit alle macht; want jullie zijn bang dat zijn grotere wijsheid het aanzien van
jullie oude verroeste domheid erg zou kunnen verminderen. En daarom willen jullie
zelf niets hogers leren en te weten komen, en laten jullie het ook niet toe dat
jullie stekeblinde aanhangers het leren en te weten komen. om die reden zijn
jullie zelfechter ook dubbel strafbaar.
[8] Wie in geen God gelooft, is
duidelijk een goddeloze. Zonder God is de ziel echter duister en zo goed als
dood, en ziet en hoort niets van alles wat God allemaal volledig naar waarheid
in haar geest heeft ingeschapen. De van God bezielde en verlichte mens ziet
echter alles en begrijpt ook alles. Hij kan daarom ook de zon en de maan, de
sterren en de hele aarde zo in zichzelf bekijken alsof hij daar zelf was. En
als hij dat gedaan heeft, weet hij dus ook wat de zon is en hoe zij eruit ziet
en al het andere eveneens.
[9] Mij en vele anderen die ook hier
zijn, viel die genade ten deel; daarom weten wij nu ook allen wat de maan, wat
de zon en wat de sterren zijn. Omdat jij dat niet weet en nog niet eens zoveel
weet als de Essenen weten, die wij Romeinen heel goed kennen, daarom heb je ook
deze vierde vraag heel ontoereikend en onjuist beantwoord. Als je je daarvan
zelf wilt overtuigen, hebben wij wel middelen om je er ook van te overtuigen.'
[10] DE FARIZEEËR zei: 'O, dat hoeft
niet! Want mensen zoals jullie, die helemaal ingewijd zijn in alle magie en
toverij, zouden mij nog ver boven de wolken in de zon kunnen toveren, - en voor
zo'n luchtreis voel ik niets! Ik geef mij al gewonnen en geef toe dat ik ook
deze vierde vraag vrijwel met beantwoord heb. Stel me dus maar de vijfde
vraag!'
[11] DE ROMEIN zei: 'Het zal bij alle
vragen wel zo met je gaan! Datje niet veel van de hemel afweet heb ik al
gezien; misschien vergaat het je op deze aarde beter!
[12] Wat vind je van de zondvloed van
Noach? Was die algemeen of slechts van plaatselijke aard? Heeft Noach wel van iedere
diersoort er een paar in zijn ark meegenomen? Hoe voerde hij met zijn familie
dat grote aantal dieren? Waar haalde hij voor de verscheurende dieren het vlees
en voor de viseters de vis vandaan? Waar leefden de roofdieren naderhand van
toen Noach weer uit de ark ging? Want toen was de aarde nog woest en eenzaam en
nergens was een schaaps - of varkenskudde die als voedsel voor de leeuw, de
tijger, de hyena, de wolf enz. had kunnen dienen. Het water moet in het
algemeen nog veel hoger dan zelfs de hoogste bergen op aarde gestaan hebben.
Waar stroomde het tenslotte naar toe, als de hele aarde overal even hoog onder
water stond?
[13] Geef mij daar eens een redelijk
antwoord op! Want het is zelfs voor mij iets ongelofelijks, en ik kan daar
beslist geen wijs uit worden. Misschien kun je mij op jouw manier een
bevredigende uitleg geven? Spreek!’
[14] Helemaal verbouwereerd zei DE
FARIZEEËR: 'Vriend, je vraagt me iets wat je zelf niet schijnt te begrijpen!
Wat doe je dan als ik dat aan jou zou vragen?'
[15] DE ROMEIN zei: 'Dan zul je niets
verliezen! Of ik echter deze zaak zelf net zo min begrijp als jij, is een
andere vraag, en dat zal later nog wel blijken. Nu ben jij aan de beurt om wat
te zeggen!’
[16] DE FARIZEEËR vervolgde: ' ja, m'n
vriend, over dit erg mystieke punt uit het boek Mozes valt ook weer niet zoveel
te zeggen en uit te leggen! Want deze zaak is, als we die met ons eigen
verstand beoordelen, over het geheel genomen een volkomen tegennatuurlijke
onzin. We hebben daarover geen andere historische gegevens en dat betekent
dus: of de onzin geloven zoals die gegeven is, en daarbij de in die tijd zeer
grillige almacht van God als grote helpster denken - of de hele oude kraam
overboord gooien!
[17] Het boek spreekt van een zeer
algemene vloed, die volgens de ons toch steeds beter bekende natuurwetten
volkomen onmogelijk is. Als je het de oude Indiërs vraagt, die nog oudere
boeken bezitten dan wij, dan kennen die helemaal geen zondvloed van Noach. Maar
wel zeggen zij dat vele duizenden jaren geleden een grote staartster heel dicht
bij de aarde gekomen is. En die ster bestond puur uit water, en de aarde trok
dat water naar zich toe. Daardoor werd een groot deel van het vlakke Indië
onder water gezet, dat pas heel geleidelijk in de grote Indische oceaan verdween.
In die tijd verdronk alles wat in de dalen woonde: mensen en dieren. Degenen
die op de bergen woonden, schreven dat op, om door te geven aan kinderen en
kindskinderen. Dat is een Indische en ook een Perzische sage.
[18] De oude Egyptenaren kennen behalve
de overstromingen van de Nijl geen enkele andere vloed. Alleen enige negers
zeggen dat daar waar nu de grote Sahara woestijn ligt eens water stond en een
groot meer was.
[19] Ook hebben onze teruggekeerde
apostelen verteld over een groot rijk in het uiterste oosten van Azië aan de
andere zijde van de grote muur, en zij spraken met de wachters in de Indische
taal. Zij stelden ook vragen over de grote zondvloed, en of de muur voor of na
de algemene vloed gebouwd was. Maar de gemoedelijke wachters konden hun wel
veel over grote bergbranden vertellen, maar over zo'n grote watervloed wist
niemand iets. Deze kennis hebben wij door allerlei ervaringen opgedaan. Het is
daarom heel moeilijk aan een algemene zondvloed te denken, laat staan te
geloven.
[20] jullie Romeinen spreken in jullie
godenleren ook meteen over twee grote overstromingen: De Ogygische en die van
Deucalion en Pyrrha. Of die echt hebben plaatsgevonden of niet, kunnen noch wij
joden, noch jullie Romeinen beoordelen en weten. Maar als de zondvloed van
Noach niet als een algemene overstroming gezien moet worden, dan vervalt ook de
ark en al het andere.
[21] Het beeld van de vloed van Noach
heeft beslist een heel andere betekenis dan alleen maar die, welke niet
geloofwaardig is omdat zoveel andere feiten daartegen spreken. Maar wie heeft
de sleutel daarvoor? – Uit dit alles blijkt dus wel dat ik je daarover ook geen
verstandig antwoord kan geven, en je vraag is dus vrijwel niet beantwoord, maar
terdege verontschuldigd.’
[22] DE ROMEIN zei: 'ja, dat heb ik
heel goed uitje woorden begrepen; ik heb er alleen maar niets aan, en ik zie
bij jou als priester steeds maar dat onaangename, dat jij van de mensen
onvoorwaardelijk geloof eist voor zaken die je zelf als baarlijke onzin afdoet.
Maar ik zegje dat deze verheven Heer en Meester van onsje precies en glashelder
zou kunnen vertellen hoe de vork in de steel zit bij de zondvloed van Noach;
maar omdat jij niet aan een god gelooft en nog minder aan de zuiver goddelijke
zending van deze godmens, blijf je gewoon in de nacht van het gericht van je
ziel! Dus met de beantwoording van mijn vijfde vraag is het ook vrijwel niets!
Dus gaan we over naar de zesde vraag! Misschien heb je daar meer geluk mee!'
214
Over het boek Job en over de tempel Jabusimbil
[1] (DE ROMEIN ZEI:) 'Zeg me eens: Wat
vind je van het boek Job? Hoe bevalt je het tweegesprek tussen God en job en
dat tussen God en satan? Wat denk je ervan, en hoe verklaar je mij deze vreemde
geschiedenis?'
[2] DE FARIZEEËR zei: ' Alweer zo'n
vraag die door geen enkel verstandig mens kan worden beantwoord! Wat vind je
dan van jouw Icarius, Bacchus en Orpheus? Onze Job heeft nooit bestaan, en
alles is een vrome sage, bedacht door de een of andere oude ziener, die
indertijd zijn verzinsel met een zweem van een duistere moraal zo opschreef als
hij het zelf begreep. Wij zien daarin een uiterst rechtschapen man waar God
grote waarde aan hecht. God laat Zich dan ten eerste door satan wijsmaken dat
ook deze Job zou vallen, als hij - satan - hem aan de tand mocht voelen. God
geeft daarop ten tweede aan satan het recht, het geduld van job op de
schandelijkste wijze te beproeven, en wel net zo lang tot de arme Job tenslotte
zijn geduld verliest en behoorlijk tegen God in opstand komt. Dan zendt God hem
een zegsman die de arme Job heel scherp terechtwijst; en als Job zich dan weer
volledig schikt naar de harde wil van God, wordt God hem weer genadig.
[3] Wel, wie daarin iets wijs ontdekt
van de kant van een God die zeer wijs moet zijn, moet wel uit de tijd van deze
zeer geplaagde man stammen! Wij lezen deze geschiedenis met tegenzin en hebben
die allang voor apocrief verklaard, want in deze geschiedenis zit net zo weinig
waars en wijs als in die van jouw Atlas, die de hele hemel voortdurend op zijn
schouders moet dragen, en daarover is ook geen wijs en verstandig antwoord te
geven.’
[4] DE ROMEIN zei: 'Nou, nou, dat gaat
wel goed zo bij jullie! Omdat jullie te traag zijn om te zoeken, te denken en
te leren, daarom verwerpen jullie liever alles wat jullie niet in je luie kraam
te pas komt! Al op het eerste gezicht zag ik in job de innerlijke, geestelijke
vorming van de mens, en jullie noemen dat apocrief! Wordt daar niet heel
duidelijk in getoond hoe de ziel zich langzaam maar zeker moet scheiden van
alles wat werelds en lichamelijk is?
[5] Een mens die in alle opzichten in
welstand leeft, kan God gemakkelijk loven en prijzen, want het gaat hem daarbij
heel goed; maar voor zijn ziel heeft dat nog maar weinig waarde. Maar dan wordt
de mens op de proef gesteld hoe hij zich in de ellende en in de nood tegenover
God opstelt, en door middel van Job is daar een heerlijk beeld gegeven hoe men
niet alleen in welstand, maar ook in de grootste ellende God moet erkennen,
loven en prijzen. En zoiets noem jij onecht en dat betitel je als zinloze en
onbegrijpelijke kletspraat?! O, je staat nog helemaal onderin de poel van het
gericht en de dood! En je hebt dus nu al zes vragen verprutst! Maar daar praten
we niet over, en ik zal je nu als zevende vraag iets heel natuurlijks en
gemakkelijks zeggen! Luister dus!
[6] Kijk, in Opper-Egypte bestaat, nog
heel goed bewaard, een in een granietberg uitgehouwen tempel van God! Zijn naam
is ja-bu-sim-bil. Deze tempel -heel iets anders dan de tempel in Jeruzalem! -
is door de oerbewoners van het gedenkwaardigste land van de hele wereld, dus
door de toenmalige kenners van God, met de onbeschrijflijkste moeite van de wereld tot stand gebracht. Voor
de toegangsdeur zijn in zittende, dus in eeuwig rustende houding, de vier elementen
van deze aarde gepersonifieerd weergegeven. Hun kolossale weergave moet de
geweldige kracht van God in de wetten van de totale natuur voorstellen, en hun
rust de onveranderlijke orde van de goddelijke geest. Het binnenste van deze
tempel, een zeer ruime hal, bestaat uit drie afdelingen. In de eerste staan
gigantische mensengestalten, in de tweede mensen van ons slag, en in de derde
zijn met verschillende tekens helemaal op de achtergrond, weliswaar sterk
verweerd, de woordsymbolen ja-bu-sim-bil te lezen. -Hoe zou jij, als
schriftgeleerde, mij het inwendige van deze gedenkwaardige aardse tempel kunnen
uitleggen? Want ik hoop datje dat niet onbekend zal zijn.'
[7] DE FARIZEEËR zei: 'ja, ja, daar
heb ik veel over gehoord, en het zal wel precies zo zijn als jij mij nu hebt
beschreven; maar die tempel is verschrikkelijk oud, en wie kan zeggen wie de
volkeren waren die die tempel gemaakt hebben? Hun tekens zijn voor ons
onleesbaar, en wie kan precies raden wat zij betekenen?! Ze lijken niet in het
minst op ons schrift, en zodoende zijn zij dood voor ons. jullie schrijven van
links naar rechts, en wij omgekeerd, en daarom kunnen jullie het oerschrift van
Egypte ook gemakkelijker lezen dan wij, omdat men zegt dat ook de oude
Egyptenaren van links naar rechts geschreven moeten hebben. Wij schrijven
omgekeerd en kunnen daarom dat oude schrift echt niet meer ontcijferen. Wat
kunnen die drie hallen en die vreemde grote en kleine beeldhouwwerken in de
eerste twee hallen betekenen, en wat tenslotte de derde hal met die bepaalde
inscripties, die wij Joden niet kunnen lezen?'
[8] DE ROMEIN zei: 'O, jullie, die
pretenderen kinderen van God te zijn, en die door alle wijsheid van de wereld
opgeblazen als grote moeraskikkers rondlopen -alsof jullie de hele aarde
geschapen hebben! Dat wat voor de hand ligt, begrijpen jullie niet, en toch
willen jullie opvoeders en leiders zijn van een volgens jullie Schrift door God
uitverkoren volk! Niemand kan iets weggeven wat hij niet heeft, maar alleen dat
wat hij heeft! jullie bezitten alleen maar domheid en onwetendheid in alle
dingen! Wat kan het arme volk dus van jullie leren? Niets dan jullie
onbegrijpelijke domheid! Want heus, ik heb in Rome vaak een al heel oud
spreekwoord gehoord: 'Kijk, die man is nog dommer dan een Jood!', en nu merk ik
zelf dat het waar is!
[9] Wij Romeinen hebben het nog nooit
beneden onze waardigheid geacht om ons van de geestelijke godenleer van ieder
veroverd volk precies op de hoogte te stellen en ons uitgebreid daarover te
laten informeren, en toch noemt men ons heidenen, -en jullie als het volk van
God geloven niet in jullie grote God, maar verachten ook nog iedere andere
Godskennis zonder die ooit in het minst nader te hebben onderzocht! Wat zijn
jullie dan voor mensen? Waarlijk, jullie zijn, erger nog dan de meest gewone
Epicuristen, mensen geworden die uitsluitend en alleen maar denken aan hun maag
en hun buik!
[10] Kijk, ik, een heiden vanaf mijn
geboorte, zal je nu zeggen wat de gedenkwaardige tempel bij ja-bu-sim-bil voor
een betekenis heeft, die mij ook merendeels heel andere begrippen van de ware
godheid heeft bijgebracht dan welke ik vroeger had.
[11] Toen ik op een keer ongeveer tien
jaar geleden voor staatszaken naar Opper-Egypte moest reizen, kwam ik ook bij
de genoemde tempel, die op mij een onbeschrijflijke indruk maakte. Ik bekeek
alles met de grootste opmerkzaamheid en liet mij door een daar aanwezige,
helemaal verarmde priester en bewaker van dit oude bouwwerk uitleggen wat al
die dingen betekenden. De oude man, die heel liefdevol en deemoedig was, was
uitermate behulpzaam en legde alles zo goed aan mij uit dat ik tegen mijzelf
moest zeggen: Kijk, die man is wijs en spreekt de volle waarheid!
[12] Hij zei tegen mij: 'Kijk, vriend,
de reuzenfiguren aan de rechterkant stellen de zeven geesten Gods voor,
waardoor de mens op deze aarde tot allerlei kennis komt en zich daarop dan vele
en grootse dingen inbeeldt! De figuren aan de linkerkant zijn voorstellingen
van de wilde en onbeheerste hartstochten van de mens, en daarom zie je ook aan
hun voeten allerlei tekenen van dood en gericht. En kijk eens naar de tweede
hal! Die is wat lager dan de eerste, en je komt er door een tamelijk nauwe deur
in. Dat geeft de deemoed van de mens weer, zonder welke je onmogelijk tot het
echte kennen van God komt. Daarom zie je hier ook heel bescheiden mensenfiguren
in diepgebogen houding. En nu hier in de derde en laatste hal zie je alleen
maar geestelijke zaken, voorgesteld door overeenkomstige tekens. En daar,
helemaal bovenin zie je in een kring de tekens: ja-bu-sim-bil, -dat is: Gods
woord in het hart van ieder mens die God liefheeft en zoekt. En de tekens
betekenen: Ik was -ben -en zal zijn. Ik ben de Al-Ene, en buiten Mij is er geen
God!'
[13] Mijn vriend, wie zoekt die vindt,
en ik heb van mijn jeugd af aan gezocht en veel gevonden! Maar het allerhoogste
wat in deze wereld ooit ergens te vinden was, vond ik hier, maar niet in de
blindheid van jullie tempel, maar daar! Daar zit Hij in mensengestalte heel
vriendelijk bij ons, waarvan in de oude tempel in de derde hal geschreven
staat: Ja-bu-sim-bil! Het maakt echter helemaal niets uit of jij en nog veel
meer van je soortgenoten het geloven of niet; want ondanks dat is het toch
zoals ik en vele duizenden het nu geloven en altijd zullen geloven.
[14] De
zevende vraag is hiermee echter ook onbeantwoord gebleven en ik zal je nu de
achtste vraag stellen en zien of je in jezelf daar een antwoord op zult
vinden!'
215
Het orakel van Delphi
Over
het verder leven na de dood
[1] (DE ROMEIN:) 'Luister! Wat vind je
dan van het nog bestaande orakel van Delphi? - Deze vraag is toch echt wel kort
en helemaal op jouw terrein! Spreek!’
[2] DE FARIZEEËR zei: 'Daar heb ik wel
eens over horen spreken, maar hoe kan ik je nu vertellen wat ik van iets vind,
als ik daar nauwelijks meer van weet dan de naam?! Dat er in Delphi een
waarzegster is die Pythia heet, op een driepoot zit en de mensen voor geld heel
slimme antwoorden op hun vragen geeft, zoveel weet ik wel; maar hoe die Pythia
dat doet, hoe de tempel van deze waarzegster en haar driepoot er uitzien, en of
haar waarzeggerijen enige waarde hebben of niet, dat weet ik niet en ik kan je
dan ook geen ander antwoord geven dan dat wat ik je al gegeven heb.'
[3] DE ROMEIN zei: 'Waarlijk, ik had
je toch wel voor wat ervarener gehouden dan je in werkelijkheid en naar
waarheid bent! En met dat ongeloof van jullie en met zoveel onwetendheid wagen
jullie het de wijste der wijzen te testen en te beproeven?! Nee, dat is toch
wel wat al te erg! In Rome heb ik echter al gehoord hoe jullie bij jullie
sabbatstoespraken het volk over alles wat het heidendom betreft ernstig de les
lezen, en iedere jood op afschuwelijke wijze met eeuwige verdoemenis dreigen
die het zou wagen ooit zo'n tempel te bekijken, en zich in te laten lichten
over de gebruiken om daardoor in staat te zijn de licht en schaduwzijden van
de andere volkeren te leren kennen.
[4] Maar ik stel je nu voor de negende
maal een vraag en zeg: Hoe konden jullie dat doen, terwijl je er toch geen flauw
vermoeden van hebt waaruit het eigenlijke heidendom bestaat? Jullie Schrift
begrijpen jullie niet, in jullie God geloven jullie niet, en toch willen jullie
rechters zijn over mensen die het belangrijk vinden hun geest te verheffen door
elders opgedane ervaringen! Zeg mij eens waarom jullie dat doen!'
[5] Heel verlegen antwoordde DE
FARIZEEËR: 'Dat moeten we doen omdat de overste van de tempel dat ten strengste
voorgeschreven heeft. Om de eigenlijke reden moeten wij ons helemaal niet
bekommeren en die gaat ons ook niets aan; want zij die ons gebieden zijn de
verantwoordelijken. Wij zijn slechts hun machines, die daarbij een goed
leventje hebben en de hele wereld heimelijk kunnen uitlachen; want hoe dommer
die is, des te beter gaat het ons. Er zijn bij ons ook mensen geweest die met
alle mogelijke offers en opofferingen het rijk van God gezocht hebben en
uiteindelijk toch niets anders dan de dood gevonden hebben die wij allemaal ook
weldra zullen vinden. Is degene die van zijn leven geniet niet duidelijk wijzer
dan de een of andere eigenaardige kwezel, die zichzelf ontmant ter wille van
een hemelrijk waar hij op hoopt en dat totaal onbekend en nog meer onzeker is,
en die tenslotte niets meer eet dan sprinkhanen en wilde honing die de wilde
darren en hommels in hun aardholletjes bijeen vergaren? Ze kunnen zeggen wat ze
willen, maar ik blijf er helemaal bij datje moet zorgen datje goed, gezond en
zo zorgeloos mogelijk leeft, en dat al het andere niet de moeite waard is! Wie
niet veel geleerd heeft, hoeft aan het einde ook niet veel te vergeten.
[6] En aan het eind van ons leven zal
het toch wel niets uitmaken of we met veel geleerdheid en kennis of als dwazen
door de wormen gegeten worden! Of er eens weer een opstanding of een zieleleven
na de dood van het lichaam zal zijn, is een vraag die geen sterveling anders
dan alleen door zijn blinde geloof beantwoord heeft. Dit antwoord zal denk ik
wel aan je vraag voldoen?!'
[7] DE ROMEIN zei: 'Hoor eens, man, je
bent zo ontzettend dom en je ziel is zo levenloos, dat iemand van ons op zo 'n
uitspraak - en nog wel waar het volk bij staat! - geen antwoord meer kan geven!
Ik heb toch al met heel velen over geestelijke dingen gesproken, maar nog
nooit, zelfs niet bij de meest fanatieke heidenen, ben ik zo'n stekeblinde dwaas
tegengekomen! Ik als heiden zou wel honderden sprekende bewijzen kunnen geven
die het leven van de ziel na het verlaten van het lichaam in het helderste en
zekerste licht stellen, - en jij als priester praat dommer dan het slechtste
dier zou doen, als het kon spreken!
[8] Kijk, als vriend van het licht en
van de waarheid zal ik je in plaats van de tiende vraag heel in' t kort een
waar voorval vertellen dat ik in tegenwoordigheid van vele getuigen zelfbeleefd
heb, en daar zou ik heel graag jouw antwoord op willen horen!
[9] Zeven jaar geleden ben ik in
dienst van de staat naar Hispania gezonden. Saguntus heette de plaats waar ik
moest wezen. Ik verbleef met mijn bedienden in een van de grootste herbergen
van die plaats, waar ik zeer goed verzorgd werd. Op de derde dag 's morgens
vroeg, kwam, terwijl ik helemaal wakker was, mijn reeds twintig jaar geleden
overleden vader precies zoals hij er eertijds uitgezien had bij mij en riep mij
zo hard bij mijn naam dat ook al mijn bedienden dat hoorden, -terwijl zij hem
ook allemaal zagen.
[10] Ik vroeg de geest, wat hij wilde.
[11] En de geest zei: 'Wat jullie
stervelingen nog lang niet vermoeden, zien wij onsterfelijken al heel duidelijk
van te voren! Verlaat op z'n laatst binnen een uur deze herberg en ga drie uur
lang ook in geen andere, maar blijf buiten, ver van de muren; want binnen die
tijd zal er een aardbeving komen, waardoor dit huis en andere licht gebouwde
huizen in zullen storten, en daarbij zullen een aantal mensen en dieren het
leven laten! Sla echter vooraf alarm op het plein van de stad, zodat nog meer
mensen zich kunnen redden! Als alle gevaar voorbij zal zijn, zal er een jongen
bij jullie komen en je naar een veilige herberg brengen!'
[12] Daarop verdween de gestalte en
wij werden allen door een onheilspellende huivering bevangen. Wij renden
bepakt en bezakt naar buiten en wekten door ons lawaai de mensen in huis, die
ook naar buiten renden en nog veel andere mensen wakker riepen, die ook zo snel
mogelijk uit hun huizen vluchtten; want deze mensen waren zeer lichtgelovig en
geloofden in ons visioen, vluchtten en redden zich daardoor het leven.
[13] Het onheilspellende uur kwam en
tevens een heftige aardschok, waardoor meteen ongeveer twintig huizen,
waaronder ook onze eerder bewoonde herberg, tot op de fundamenten in elkaar
geschud werden. Daarop volgden een paar trillingen, waardoor echter geen
verdere schade aangericht werd. Na drie uur treurig wachten kwam toen ook de
jongen naar ons toe en bracht ons in een wat verderop gelegen, maar volledig
onbeschadigde herberg die ons opnam en waarin wij een veilig onderkomen
vonden. Voor de volledige waarheid van deze gebeurtenis staan al mijn huidige
metgezellen in, want zij waren toen ook bij mij.
[14] Zeg me nu eens, watje van deze
ware gebeurtenis denkt! Leeft de ziel na de lichamelijke dood verder, of sterft
zij voor altijd samen met het lichaam?'
[15] De nu helemaal verbouwereerde en
verwarde FARIZEEËR zei: 'Als dat verhaal waar is, zou men toch aan kunnen nemen
dat een ziel verder leeft; maar wat de ziel is, en hoe en waar zij verder
leeft, weten we toch niet.'
[16] DE
ROMEIN zei: ' Als de geest van mijn vader wist wat er gebeuren zou, en waar ik
mij bevond, dan moet zijn leven en bestaan beslist volmaakter en verlichter en
dus óók beter zijn dan dit blinde lichamelijke proefleven. Als wij heidenen dat
echter weten en nog steeds zoeken om altijd iets meer daarover te weten te
komen, waarom doen jullie dat dan niet, en waarom vervolgen jullie Degene, die
jullie daarover het hoogste en zuiverste licht zou kunnen geven? Waarom
proberen jullie Hem in je blindheid zelfs te doden, - zoals jullie vanmorgen in
de tempel maar al te opvallend hebben laten blijken?'
[17] Toen
zeiden ALLE FARIZEEËN: 'Dat hebben alleen maar de laaghartige Joden willen doen
en niet wij! Maar wij zijn nu niet vanwege de tempel maar vanwege onszelf
hierheen gekomen, om te zien en te testen waarom het gaat. Moeten we geloven of
niet geloven? Maar tot op heden voldoet dat, wat we gezien en gehoord hebben,
nog niet helemaal, en wij wachten daarom nog op wat meer. Als onze overtuiging
groter wordt, kunnen ook wij leerlingen van deze Meester worden. Je moet daarom
niet aandringen! Jij, vriend, hebt ons met je vragen nu weliswaar overwonnen,
en wij zijn je die honderd pond goud schuldig; maar nu hebben wij het recht
omjou tien vragen te stellen! Als je ze allemaal beantwoord hebt, krijg je ook
meteen de honderd pond. Stem je daarmee in?'
[18] DE ROMEIN zei: 'Volledig, vraag
maar! Voor antwoorden zal uitstekend gezorgd worden!’
216
De zeven boeken van Mozes
[1] DE FARIZEEËR die voordien aan het
woord was, vroeg daarop aan de Romein, of hij hem de vragen mocht stellen, of
een ander.
[2] DE ROMEIN zei: 'Dat maakt me niets
uit! Iedereen die maar wil en kan vragen, mag vragen!’
[3] Met dit antwoord waren zij
tevreden en een ander stapte naar voren, EEN SCHRIFTGELEERDE van de hoogste
rang, die zei: 'Luister! Als je een vraag niet tot algemene tevredenheid
beantwoordt, verlies je volgens je eigen verklaring duizend pond goud!’
[4] DE ROMEIN zei: 'Dat weten we al!
Denk nu maar niet aan het goud, maar aan een verstandige vraag! Want die zul je
harder nodig hebben dan het afgesproken goud, datje nog lang niet gewonnen
hebt. Stel nu je eerste vraag, opdat ik de strekking daarvan leer kennen!’
[5] Toen dacht DE FARIZEEËR erover na
welke vraag hij het eerst zou kunnen stellen waarop de Romein mogelijkerwijs
niet te gemakkelijk zou kunnen antwoorden. Het viel hem in dat de Romein niet
zou kunnen weten hoeveel boeken Mozes geschreven had. Want over het algemeen
was bij het volk alleen bekend dat Mozes niet meer dan vijf boeken geschreven
had. Maar omdat Mozes eigenlijk zeven boeken en nog een zuiver profetisch
aanhangsel had geschreven -wat de Farizeeër wel wist, maar waarvan hij toch
vrijwel zeker was dat dat buiten de meest ingewijden van de tempel wel niemand
zou weten -, daarom vroeg hij de Romein of hij soms wist hoeveel boeken Mozes
geschreven had.
[6] Daarop glimlachte DE ROMEIN - wat
de ernstige Romeinen zelden deden en hij zei tegen de Farizeeër: 'Heus, je had
me geen betere vraag kunnen stellen, want uit mijn betrouwbare antwoord zal
heel duidelijk vastgesteld kunnen worden, dat jullie je al sinds lange tijd
absoluut niets aan God en Mozes gelegen hebben laten liggen! Jullie waren, naar
m'n beste weten, al sinds de tijd van Samuël meer vijanden dan vrienden van God
en het volk, en daarom hebben jullie ook zonder enige angst voor God en voor
het volk twee van de belangrijkste boeken en het profetische aanhangsel, waarin
jullie gewetenloze handelwijze en jullie einde haarfijn beschreven staat, vanaf
Samuëls tijd tot op dit uur aan het volk onthouden. Maar in de tijd dat jullie
door ons Romeinen veroverd werden, moesten al jullie boeken van alpha tot omega
bij ons Romeinen ingeleverd worden om ons een duidelijk inzicht te geven en om
overgeschreven te worden, en zo kwamen wij Romeinen ook achter al jullie
geheimen en dus weten wij heel goed dat Mozes zeven boeken en nog een
profetisch aanhangsel geschreven heeft.
[7] In het zesde boek berichtte hij nauwkeurig
over het natuurlijke ontstaan van de aarde, en beschreef hij haar toestanden
van het begin tot aan zijn tijd, en vanaf daar profetisch verder tot haar
volledige uiteenvallen. Juist in dit zesde boek beschreef de grote man ook de
sterrenhemel, deze zon, de maan van deze aarde en haar bewegingen, zoals ook de
bewegingen van alle planeten, wat zij zijn, hoe zij er uitzien, en hoe zij als
werelden functioneren. Hij beschreef ook de kometen, de zons en maansverduisteringen
en liet zien, hoe goede rekenaars deze van te voren exact kunnen berekenen. En
tenslotte liet hij ook nog zien wat de vaste sterren zijn, wees op hun grootte
en de reusachtige afstanden waarop ze van hier staan, en zei aan het eind van
dit belangrijke boek, dat dit allemaal goed aan het volk bijgebracht moest
worden, opdat het volk van God in alle waarheid op aarde en onder de sterren
zou wandelen en niet in allerlei verkeerde, heidense dwalingen zou vervallen.
[8] Maar jullie priesters dachten er
al gauw anders over. Jullie wisten dat het blinde volk altijd een grote angst
had voor de buitengewone verschijnselen aan de hemel. Toen dachten jullie:
'Waar heeft het volk die kennis voor nodig? Het volstaat, als alleen wij die
bezitten! We zullen zelf de verduisteringen berekenen, het volk dat daarvan
niets weet dreigen en het tot grotere offers dwingen, en het zal offeren en
geloven dat wij de verduistering van de maan of van de zon verdreven hebben! '
Met nog meer van die restricties van jullie hebben jullie het volk heel
gewetenloos het zesde boek van Mozes ontnomen en voor jullie aardse voordeel
gebruikt.
[9] Het zevende boek bevatte de ware
schepping van de mens, zijn geestelijke ontwikkeling door de voortdurende
invloed van de geest van God. Het legde het eerste boek van Mozes voor ieder
mens begrijpelijk uit en berichtte over de boeken van de aartsvaders Kenan,
Henoch en Lamech en legde ze uit. Aan het eind beschreef het de oorlogen van
Jehova, of de getrouwe geschiedenis van de volkeren van de laagten der aarde,
en helemaal aan het eind stond weer een dringende en zeer bedreigende vermaning
aan de leraren van het volk, om dat alles goed aan het volk te leren, en
niemand te laten huwen of een ambt te laten bekleden voor hij zich de hele
inhoud van dit boek volkomen eigen gemaakt had.
[10] Maar die vermaning sloegen jullie
ook in de wind en jullie zeiden: 'Het is beter voor het volk onwetend over dit
alles te blijven; want als men het volk te ver zou inwijden, zou het al gauw
helemaal geen priesters meer nodig hebben, en die zouden zich dan genoodzaakt
zien ook met hun handen hun dagelijks brood te verdienen. ' Deze
veronderstelling was echter beslist heel dom, omdat Mozes toch zelf geboden had
dat de stam van Levi van de tienden moest leven.
[11] Dan volgt er nog,. bijna als een
afzonderlijk boek, een aanhangsel bij het zevende boek. Het is helemaal
profetisch, maar geeft toch heel duidelijk aan dat de priesters en de rechters
en de koningen in alles tegen Gods wil zullen handelen, en hoe Hij hen daarvoor
steeds zal straffen.
[12] Daarin wordt ook de grote Messias
beschreven, hoe hij in deze wereld zal komen, hoe Hij zal leven, wat Hij zal
doen, welke leer Hij zal verkondigen en hoe Hij door de priesters gehaat en
vervolgd zal worden. Dan komt de ondergang der Joden, de kerk van de Messias,
haarlangdurige vervolging door de anti-Messias, dan komt het einde daarvan en
vervolgens de grote heerlijkheid van de zuivere kerk van God op aarde. Helemaal
aan het eind van dit aanhangsel staat weer een dringende en krachtige waarschuwing
dat dit aanhangsel ook altijd door het volk moet kunnen worden ingezien.
-Hebben jullie dat ooit gedaan?
[13] Ja, reeds ten tijde van de
profeten hebben jullie van dit alles nooit iets tegen het volk gezegd, en
daarom heeft ook de profeet Jesaja, door de profetie van Mozes op te nemen, in
het tiende hoofdstuk datgene opnieuw vermeld waarover ik jullie in mijn eerste
vraag uitleg vroeg. En zo hebben alle -vooral de vier grote profeten, datgene
aan het volk terug moeten geven wat Mozes in zijn aanhangsel schreef, wat jullie
het volk echter om de jullie maar al te bekende redenen altijd onthouden
hebben, en jullie waren in de laatste tijd te lui om daarin te studeren en moet
je nu laten welgevallen dat de Essenen jullie zelfs het aardse voordeel dat je
daarvan had, hebben afgenomen; want die zijn tenminste op de hoogte van wat aan
het firmament te zien is, zij berekenen de verschijnselen en gebruiken die voor
hun aardse voordeel. Kijk, ook dat is een rechtvaardige straf van boven! En ik
ben er nu helemaal van overtuigd dat ik je eerste vraag geheel naar waarheid en
streng wetenschappelijk heb beantwoord.’
[14] DE SCHRIFTGELEERDE zei heel
verlegen: 'Ja, - jammer genoeg maar al te precies en waar! Ik geloof dat ik je
nu maar helemaal geen tweede vraag meer moest stellen. Want aan een man met
zo'n uitgebreide kennis is het moeilijk vragen. We kunnen je maar beter meteen
de honderd pond goud betalen dan je nog meer vragen te stellen! Met iedere
vraag verraden wij ons immers zelf opnieuw en raken we voor het volk, dat daar
zeker zijn mond niet over zal houden, in steeds grotere verlegenheid. ,
[15] DE ROMEIN zei: 'Dat doet mij
weinig! De weddenschap moet doorgaan ook al zou de aarde samen met ons daarna
een puinhoop worden, en je moet me dus de volgende vragen stellen! Vraag, en ik
zal je antwoorden; want nu ben ik er pas trots op dat ik een Romein ben!’
[16] Toen staken DE ZEVEN
TEMPELDIENAREN de hoofden bij elkaar en beraadslaagden over wat zij de Romein
verder zouden vragen.
217
Over het Hooglied van Salomo
[1] Na lang vragen en beraden kwamen
zij op de gedachte om de Romein te vragen hoeveel zandkorrels er in de zee
zitten en hoeveel grassprieten er op aarde zijn.
[2] DE ROMEIN zei: 'Alleen dwazen en
mensen die nooit nadenken of hun verstand gebruiken, kunnen zo 'n vraag stellen
waarvan het numeriek precieze antwoord hun zelf eeuwig vreemd en volkomen
onbekend zal blijven en ook moet blijven, ten eerste, omdat het tellen daarvan
om heel begrijpelijke redenen voor iedere sterveling volmaakt onmogelijk is; en
ten tweede -gesteld dat bijvoorbeeld het tellen van het gras op aarde mogelijk
zou zijn - omdat er thans toch geen enkel aan ons bekend getal is dat het
totaal van het gras op de hele aarde zou kunnen weergeven; en tenslotte ten
derde -gesteld dat ik jullie door een vrijwel eindeloze reeks van ons bekende
grootste getallen en cijfers het totaal van het zand in de zee en het gras op
aarde zou meedelen - blijft er nog de vraag: Wie zal kunnen zeggen of ik dat
oneindig grote getal te hoog of te laag heb aangegeven? En als iemand dat zegt,
dan ben ik als hoge en door de keizer met veel staatsmacht voorziene Romein
volkomen gemachtigd van mijn tegenstander op leven en dood het volledig
rekenkundig bewezen tegenbewijs te eisen, dat mij geen mens, maar slechts God alleen
zou kunnen geven; want die man zou onder toezicht van veel getuigen eerst het
zand en het gras moeten tellen, wat toch helemaal onmogelijk zou zijn zowel
volgens de elementaire verhoudingen als vanwege de menselijke leeftijd, en dus
kunnen jullie mij in duizend en nogmaals duizend jaar absoluut geen geldig
tegenbewijs leveren.
[3] Waarom zo'n belachelijke vraag,
waar de mussen op het dak de onzin van moeten inzien? Jullie kunnen mij alleen
maar zulke dingen vragen waarvan jullie kunnen bewijzen datje die zelfprecies
weet en hoogstens kunt vermoeden dat ik daar niet van op de hoogte ben. Maar
met vragen waarop ik kan antwoorden wat ik wil, en waarvan jullie mij nooit
bewijzen kunnen dat ik je een onjuist antwoord gegeven heb, versla ik jullie
het gemakkelijkst! Jullie zijn dus nu met je tweede vraag nog meer afgegaan dan
met de eerste; geef me dus nu een derde, maar verstandige vraag!'
[4] Nu begon het volk te juichen
vanwege de domheid van de schriftgeleerde en het prees de Romein vanwege zijn
nuchtere, heldere verstand. Maar de Romein vroeg om stilte, omdat hij nog niet
klaar was. Wanneer hij klaar zou zijn, kon het naar hartelust jubelen. Toen
werd het volk weer rustig, en de Romein vroeg om de derde vraag.
[5] Na een korte pauze vroeg DE
SCHRIFTGELEERDE aan de Romein: 'Omdat je zo bijzonder veel afweet van onze
Schrift, vraag ik je, of je het Hooglied van Salomo kent en wat de betekenis
daarvan is.'
[6] DE ROMEIN zei: 'O ja! Dit lied is
vanwege zijn sterk poëtische karakter en mystiek reeds lang erg geliefd bij
mij. Ik begreep tot op heden de diepe zin ervan niet volledig, maar omdat ik nu
Hem gevonden heb op Wie het uitsluitend van toepassing is, verzeker ik jullie
dat er geen vers in voorkomt dat mij niet zo duidelijk is als de zon midden op
een onbewolkte dag. Als jullie het prettig vinden, wil ik jullie waar al het
volk bij is, er hier meteen een voorbeeld van geven dat ik het lied nu goed
begrijp.'
[7] Toen bedacht de schriftgeleerde
dat hij de Romein er beter niet verder over kon vragen, want hij merkte wel dat
de Romein alles heel zinvol op Mij en Mijn leer zou betrekken, die toch de
nieuwe kerk is die in Mij haar gezochte vriend gevonden heeft, en Mij
uitgenodigd heeft als gast van de liefde en het leven.
[8] Daarom zei DE SCHRIFTGELEERDE: 'We
zien al dat ook deze vraag een misser is en verklaren deze vrijwillig als
verloren. Maar omdat wij u toch iets moeten vragen, willen we u een andere
vraag stellen en dat wordt dus de vierde vraag.
[9] Wat is de ziel van de mens, en
waar bevindt zij zich in het lichaam? Dat is toch zeker een heel behoorlijke
vraag waartegen toch echt niets in te brengen is!'
[10] DE ROMEIN zei: 'O, beslist niets,
en ik zal haar ook volgens de zielkunde en volgens mijn eigen ondervinding heel
precies en volledig naar waarheid beantwoorden, hoewel ik maar al te goed weet
dat geen van jullie weet wat de ziel is en waar zij in het lichaam woont!'
218
Agricola spreekt over het wezen van de ziel
[1] (DE ROMEIN:) 'Kijk, de ziel als
geestelijke substantie is helemaal mens, zowel wat betreft gedaante alsook wat
betreft alle ledematen en bestanddelen van het lichaam! En als dat niet zo zou
zijn, kon zij ook niet van haar lichaam zo volmaakt mogelijk gebruik maken. De
handen van de ziel bevinden zich in de handen van het lichaam, haar voeten in
de voeten van het lichaam, en zo verder alle delen van de ziel in de
overeenkomstige delen van het lichaam. Wordt het lichaam ergens ziek, dan is de
zielook in de zieke lichaamsdelen aanwezig en spant zich erg in om deze weer
gezond te maken. Lukt haar dat niet, dan wordt zij daarin passief en het gevolg
daarvan is dat zo'n lichaamsdeel helemaal verlamd, vrijwel gevoelloos en dus
inactief schijnt te zijn. Dat is een goede en juiste leer van alle oude en ook
nieuwe psychologen. Maar nu vraagje je af hoe die geleerden achter dat geheim
kwamen. Die vraag is heel gemakkelijk te beantwoorden.
[2] Allereerst komt iemand die nuchter
denkt daarop door zijn verstand; want als de ziel helemaal het eigenlijke
levensprincipe in alle delen van de mens is, dan moet zij ook in alle delen van
het lichaam aanwezig zijn, omdat anders bepaalde delen van het lichaam zeker
geen leven zouden bevatten en op gelijke wijze dood zouden zijn als het hele
lichaam dood is zodra de ziel het verlaten heeft. Dus omdat het hele lichaam
actief is, moet ook, als oorzaak van de levensactie, de ziel door het hele
lichaam verspreid zijn. En dus is de ziel alleen al volgens het logische denken
van een zuiver en gezond mens ongetwijfeld helemaal mens in geestelijke stof en
heeft haar basis -nota bene -in het hele lichaam.
[3] Iemand zou echter daartegen kunnen
inbrengen: 'Ja, dat klinkt heel aardig, maar waar zijn daarvoor de tastbare
bewijzen, die als enige houdbare getuigen kunnen dienen voor de volle waarheid
van de verstandelijke redenering?’
[4] O, ook zulke tastbare bewijzen
hebben wij door veelvuldige ervaringen in alle tijden, landen en volken! Eerst
gelden natuurlijk die, die men als gezond en waarheidslievend mens zelf
opgedaan heeft, en daarna kunnen de ervaringen van vele andere mensen de eigen
ervaring ondersteunen en haar waarheid bevestigen.
[5] De vreemde geschiedenis van
Saguntus in Hispania kennen jullie. De verder levende geest van mijn vader was
op gelijke wijze mens als hij tijdens zijn leven was. Dat bewijst dat hij dat
als zielook in het lichaam moest zijn, namelijk helemaal een mens met hoofd,
lichaam, handen en voeten.
[6] Maar dat is niet de enige ervaring
op dit gebied. Toen ik een aantal jaren geleden naar Egypte moest reizen,
maakte ik de volgende heel vreemde gebeurtenis mee: Ik was met de meeste van
mijn hier aanwezige metgezellen in Sicilië om vandaar per schip naar Egypte te
reizen. Wij scheepten ons 's morgens in op ons grote, stevige schip, dat reeds
vele stormen getrotseerd had. Wij bevalen ons aandachtig en innig in de hoede
van de goden aan en ik riep heimelijk ook nog de bescherming van de God der
joden in, die ik uit jullie Schrift had leren kennen. Toen wij af wilden varen,
was het schip met geen mogelijkheid vlot te krijgen. Ik liet meteen alles heel
zorgvuldig onderzoeken en nergens was iets te vinden dat het schip ook maar in
het minst had kunnen belemmeren om vlot te komen. Toen werd van alles
geprobeerd om het schip, dat toch in zeer diep water lag, van land te duwen;
maar alles, was vergeefse moeite. Ik stond met een aantal van mijn metgezellen
vol woedende gedachten op het dek, keek omhoog en omlaag en links en rechts en
over boord naar beneden in zee om eventueel toch de een of andere reden te
ontdekken waarom het wegvaren niet lukte.
[7] Toen ontdekte
ik opeens een in het wit geklede mannelijke gedaante aan de oever van de zee,
die heen en weer wandelde en met zijn ogen het schip fixeerde en niet uit het
oog verloor. Ik riep een aantal van mijn metgezellen bij mij en maakte hen op
de gedaante opmerkzaam. Zij dachten dat het misschien een oevertovenaar was, en
dat men hem offers zou moeten geven om het schip los te laten. Wij gingen
derhalve uit het schip aan de oever naar de gedaante, die ons met vaste blik
opwachtte. Bij de gewaande tovenaar aangekomen, vroeg ik manmoedig aan de
gedaante: 'O houdt mijn schip vast met uw tovermacht. Waarom doet u dat?
Verlangt u van ons een offer als losgeld voor het schip? Spreek, want mijn reis
naar Egypte is dringend!’
[8] De gedaante keek mij strak en
ernstig aan en zei luid en goed verstaanbaar: 'Ik ben geen tovenaar en eis geen
offer van je. Maar omdat jij de bescherming van de God der joden vroeg, werd ik
hierheen gezonden om je voor de ondergang te bewaren. Want wanneer je vandaag
afvaart, ben je in het derde uur van de nacht samen met het schip een prooi van
de zee! Twintig uur gaans van hier over het water zal een zware storm woeden.
Wee degene, die zijn woede treft! Morgen kun je echter afvaren, en dan zul je
je vaart gelukkig volbrengen,'
[9] Toen vroeg ik de geest: 'Wie bent
u dan, hoe heet u?'
[10] Toen antwoordde de geest: 'Ik ben
je oergrootvader geweest, ik was een eerzame patriciër en altijd voor iedereen
goed en rechtvaardig en ben daarom nu ook zalig, ook al is het nog niet
helemaal volmaakt. Jij zult op aarde nog grote dingen beleven. Als het echter
zover is, denk dan aan mij, die je dit nu met goedvinden van de enig ware God
heb meegedeeld!’
[11] Toen verdween de geest, en wij
bleven aan land.
[12] Wel dat was een door ons allen geziene
geest, of de verder levende ziel van een reeds lang gestorven en vergaan
lichaam, die een volmaakte mensengestalte had en goedverstaanbare woorden voor
mijn welzijn sprak en een wilskracht toonde waartegen al onze fysieke kracht
volkomen in het niets verdween. Deze verschijning is volkomen waar en kan door
de meeste van mijn metgezellen hier worden bevestigd. -Laten we echter verder
gaan met een andere, die wij in Opper-Egypte meemaakten!'
219
Ziel en lichaam
[1] (DE ROMEIN:) 'Wij reisden naar Memphis
en kregen onderdak, dat de plaatselijke overste en landvoogd ons bezorgde in
zijn grote paleis. Gedurende de drie eerste dagen bekeken wij de stad, haar
omgeving en de oude tempel met haar entourage, waarvoor wij Romeinen ons
natuurlijk erg interesseerden.
[2] Op de derde dag, nog heel vroeg,
merkte ik dat er zich iets in mijn grote slaapvertrek ophield en bewoog. Ook de
bedienden die bij mij de wacht hielden, merkten het. Ik vroeg hun meteen wat
het was, en wat het te betekenen had. Maar de bedienden wisten het niet en
bezwoeren zoiets nog nooit eerder waargenomen te hebben. Het leek nu eens een
schaduw op de wand en dan weer rook die zich van de vloer van de kamer verhief
en heen en weer zweefde alsof hij door een licht zuchtje wind bewogen werd. Er kon
daar echt niets gemakkelijk in brand vliegen omdat vrijwel alles van steen was,
zelfs de tafels, bedden en stoelen. Wij staarden een tijdje in stomme berusting
naar dit schijnbare spel van de natuur, en iedereen wachtte met een zekere
angst op wat er tenslotte uit voort zou komen.
[3] Het duurde echter niet zo erg lang
tot dit schaduw en rookspel opeens verdween. Daarna werd een sterk geruis
hoorbaar en een heel jeugdige maar overigens zeer bedroefd uitziende
vrouwelijke gedaante kwam te voorschijn; gezien haar vreemde kleding leek zij
op een vrouw uit het oude Egypte.
[4] Ik vatte moed en vroeg haar met de
stem van mijn hart wie zij was, en wat zij hier wilde.
[5] Ogenblikkelijk richtte het wezen
zich op en zei: 'Ik ben een dochter van Sesostris en mijn naam is Isia.Jij bent
ook van dezelfde stam en je kunt mij vrijmaken uit deze vesting van ellende en
vertwijfeling waarin ik al een lange aardse tijd verblijf. Vertel mij over een
echte, ware God! Die alleen zal mij bevrijden van deze lange kwelling; maarjouwen
mijn goden zijn alleen maar dode gedachten van de blinde mensen.'
[6] Ik zei: 'Richt je dan tot de God
der Joden!'
[7] T oen ik dat gezegd had, werd de
gedaante helemaal wit en verdween.
[8] Wat er verder gebeurde doet hier
echt niet terzake. De verschijning was ditmaal vrouwelijk en leek precies op
een meisje van hoogstens drie en twintig jaar. Als dochter van Sesostris heeft
zij beslist ook eens op deze aarde lichamelijk geleefd, en het zou me erg
verwonderen als zij niet volkomen leek op haar toenmalige lichamelijke
gedaante.
[9] Maar dit levert toch wel een
volledig en onomstotelijk bewijs dat ten eerste ieder lichamelijk mens een
onsterfelijke ziel heeft, en dat die tijdens het leven van het lichaam het hele
lichaam bewoont, en na het vergaan van het lichaam op zichzelf helemaal
dezelfde gedaante heeft die zij eerder in het lichaam had. Meer hebben jullie
niet gevraagd, en dus heb ik jullie ook niets verder te vertellen.
[10] Maar dat de ziel het hele lichaam
van de mens inneemt, kan ik jullie door nog een zelfbeleefde gebeurtenis
bewijzen, luister dus verder!
[11] Ik kende in Rome een man die in
een veldslag een been tot boven zijn knie verloren had en in leven bleef Toen
ik die man vroeg of hij nooit meer iets van het verloren been, als het ware als
gevoel vanuit zijn herinnering, merkte, en of hij voelde dat hij geen been had,
bezwoer de man, dat het voor hem leek alsof hij helemaal geen voet kwijt was.
Door dat gevoel was het hem al meerdere malen overkomen dat hij op die voet die
er nog steeds leek te zijn, wilde gaan staan, en daardoor was hij ook al een
aantal keren behoorlijk hard gevallen.
[12] Uit dit ware voorval kan ook weer
meteen geconcludeerd worden, dat de ziel in de eerste plaats het hele lichaam
doordringt en geen ledemaat verliest ook al wordt het lichaam helemaal
verminkt, en ten tweede dat de ziel zelf onsterfelijk is en na de lichamelijke
dood verder blijft leven en zich verder ontwikkelt.
[13] Ik geloof dat ik jullie vraag nu
helemaal ordelijk heb beantwoord. Ik zou jullie nog wel een aantal van zulke
feiten uit oude tijden en van al de ons bekende volkeren kunnen vertellen; maar
dat zou de waarheid van mijn antwoord niet vergroten. En dus heb ik ook deze
vraag helemaal volledig beantwoord en kunnen jullie mij nu wel de vijfde vraag
stellen! Wat denken jullie ervan?'
[14] DE SCHRIFTGELEERDE zei: 'Dat je
deze vierde vraagbuitengewoon goed beantwoord hebt, moeten wij allen toegeven.
Maar wij geven ook toe, dat wij je geen vraag meer kunnen stellen; want je bent
een uitermate geleerd man met erg veel ervaring, bij wie wij allen in de leer
zouden kunnen gaan. Wat moeten of kunnen wij je nog verder vragen?! We zullen
je de honderd pond goud betalen en daar houdt de zaak mee op.'
[15] DE ROMEIN zei: 'Best! Inmiddels
kunnen we deze geschiedenis wel laten voor wat het is, omdat jullie nu inzien
dat wij Romeinen niet zo dom zijn als jullie gewoon waren van ons aan te nemen.
Jullie hebben nu gezien dat wij alles degelijk onderzoeken en het daarbij
gevonden goede en ware behouden. Maar omdat jullie daar nu wel van overtuigd
zijn, vraag ik jullie: Heb ik gelijk, als ik jullie nu je grote dwaasheid
verwijt om de godmens die daar zit, niet als zodanig te willen en te kunnen
erkennen naar wat Hij volgens mijn mening ontegenzeggelijk is?'
[16] DE FARIZEEËN zeiden: 'Beste,
werkelijk zeer wijze vriend! Dat willen wij ook, en we zijn er zelfs heimelijk
van overtuigd dat die Galileeër heel goed de beloofde Messias kan zijn en ook
zal zijn; maar ook wij kunnen een oud spreekwoord van jullie aanhalen, en dat
luidt: Ultra posse nemo tenetur. * (* Men moet van niemand meer verlangen dan
hij kan) En dat is bij ons het geval. Wij kunnen dat niet vanwege de betrekking
die wij jammer genoeg bekleden. Want als wij openlijk zijn leerlingen worden,
zullen we door de tempel zonder enige consideratie vervloekt en uitgestoten
worden. Waar moeten we dan heen, en wat doen we dan, en wie zal ons kost en
inwoning geven?
[17] Ja, als iemand leven kon als een
vogel in de lucht, dan zou het heel gemakkelijk zijn een leer te aanvaarden die
op zichzelf wel vol van de zuiverste waarheid is, maar absoluut het
tegengestelde is van ons huidige jodendom! Wij kunnen het dus alleen maar heel
in het geheim voor ons zelf aannemen en geloven. Naar buiten toe moeten wij
ertegen zijn, omdat wij anders niets zouden hebben om van te leven en ergens te
kunnen wonen. Wie dat bedenkt, zal beslist wel inzien wat wij wel of niet
kunnen doen.'
[18] DE ROMEIN zei: 'Deze
verontschuldiging van jullie is zo waardeloos en zo leeg als een uitgeblazen ei
en bevat niet de minste reden om jullie van het aannemen van de waarheid af te
kunnen houden. Want nu jullie weten en wel moeten erkennen wie deze godmens is,
kunnen jullie toch onmogelijk vragen wat jullie zullen eten, waarmee je je zult
kleden en waar je zult wonen. Als de hoogste geest van God in Hem woont, die
hemel en aarde geschapen heeft en alles onderhoudt en bestuurt, en als iedere
ademhaling en iedere polsslag alleen van Hem afhangt, dan zal Hij ook wel
degenen die in Hem geloven en Hem liefhebben alles geven wat zij voor hun
lichamelijke levensonderhoud nodig hebben.
[19] Kijk eens al naar deze mensen
hier! Zij eten en drinken en zijn goed gekleed. Ook al hadden zij hun kleren al
eerder, dan toch niet het voedsel wat zij hier nu gebruiken. Ook jullie drinken
nu wijn die nooit eerder in een zak zat, en eten brood dat nooit in een
bakkersoven was. Als jullie nu net als wij Romeinen daarvan overtuigd moeten
zijn, hoe kunnen jullie je dan met zulke waardeloze redeneringen
verontschuldigen?
[20] Maar wat hebben jullie
uiteindelijk aan je tegenwoordige functie en lichamelijke verzorging? Zal die
jullie verzekeren van het eeuwige leven? Wie zal eens jullie zielen verzorgen
als je Hem de rug toekeert die dat alleen kan doen, zoals Hij jullie Zelf
vanmorgen in de tempel duidelijk genoeg heeft gezegd dat degene die in Hem
gelooft de dood in eeuwigheid niet zal zien, voelen en proeven?! Als je nu
volgens jullie zeggen erkent dat Hij de grote Beloofde is, bestaat er toch voor
jullie en voor totaal niemand een geldige reden om niet openlijk voor alle
mensen in Hem te geloven en volgens Zijn leer te leven. -Heb ik gelijk of
niet?'
[21] ALLE AANWEZIGEN zeiden: 'Ja,
verheven Romein, u heeft helemaal gelijk; want zo is het en eeuwig niet anders!
Heil een ieder die nu het geluk heeft de Heer te zien en Zijn goddelijke leer
te horen, zoals wij allen dat geluk beleven en het niet in het minst waard
zijn!'
220
Het zich van de wereld afkeren en het rijk van God
[1] Daarop zei IK: 'En zalig is ook hij
die zich aan Mij niet ergert! Jullie blinde Farizeeën zeggen: 'Als de lucht 's
avonds rood is, zal het morgen een mooie dag worden; maar is de ochtend rood,
dan zal de dag somber zijn!' Deze tekenen kunnen jullie beoordelen; waarom zien
jullie dan de grote tekenen van deze tijd niet, die jullie door Mij gegeven
worden? Die tekenen zien jullie ook wel en je begrijpt ze ook; maar vanwege
jullie wereldse rijk wil je ze niet aannemen en houd je ook het volk ervan af.
En dus willen jullie zelf niet in het hemelrijk, maar laten jullie ook niemand
anders erin; en daarom zullen jullie eens ook des te meer verdoemd zijn!
[2] Als een blinde tegen een steen
stoot, kan niemand hem dat kwalijk nemen. Maar als een ziende dat doet, is dat
duidelijk een grove fout; want hij kon toch zien dat er een steen op de weg
lag. En dat is des te meer bij geestelijke zaken het geval. Wie op grond van
zijn zieleblindheid deze tekenen en woorden die Ik doe en spreek niet begrijpen
kan, zal dat ook niet als een zonde aangerekend worden -maar wel wordt het
degene die ziet en toch vijandig tegenover de waarheid staat, veelvoudig
aangerekend!
[3] Dat is thans bij jullie Farizeeën
en schriftgeleerden het geval. Je ziet bij jezelf heel goed in dat Ik de
Beloofde ben; maar je ziet daarnaast ook in dat jullie totaal geruïneerde
Jodendom naast Mijn leer niet kan bestaan omdat jullie Mozes en de profeten
vrijwel helemaal hebben vervangen door jullie eigen voorschriften om het volk,
de weduwen en de wezen te kunnen onderdrukken, en niet om hen te steunen. En
omdat jullie dat doen en je niet tot Mij bekeert, blijft jullie zonde in je, en
daarmee ook het gericht en de dood! Heus, met dezelfde maat waarmee jullie nu
meten zal jullie eens door Mijn ware Vader vergolden worden!'
[4] Toen zei EEN FARIZEEËR die eerst
nog helemaal ongelovig was: ' Meester, dat vind ik een vreemde redenatie van u!
Is het dan helemaal niet mogelijk dat wij van nu af aan ook uw leerlingen
worden?'
[5] IK zei: 'Jullie kunnen wel
leerlingen van Mij worden, maar niet zo gemakkelijk als je denkt; want wie
leerling van Mij wil worden, moet helemaal met de wereld breken en mag niet
naar haar verlokkingen kijken; want de hele wereld is een constant gericht en
een voortdurende dood! Wie de wereld liefheeft is niet geschikt en is ondeugdelijk
om een echte leerling van Mij te worden; want de liefde tot de wereld heeft
geen leven in zich maar alleen het gericht en de dood. Ik heb echter geen dode,
maar volkomen vrije, levende leerlingen nodig. Als jullie dat kunnen worden,
dan kun je ook bij Mij blijven!
[6] Want Ik ben niet in deze wereld
gekomen om alle blinde en kortzichtige mensen te richten, maar Ik ben alleen
gekomen om het verlorene te zoeken, de zieken te genezen, het gebogene op te
richten en alle gevangenen vrij te maken. Wie Ik help, zal ook voor eeuwig
geholpen zijn; wie echter Mijn hulp niet wil aannemen, die zal niemand noch in
de hemel noch op deze aarde kunnen helpen.
[7] Ik bedoel hier echter niet
Mijzelf, als persoon, maar Mijn leer; want die is het rijk van God dat nu vlak
bij jullie is gekomen en ieder die daarnaar leeft het eeuwige leven zal geven.
Waarlijk, Ik Zelf zal niemand oordelen; maar het woord dat Ik tot jullie spreek
zal je richten, zoals ook de waarheid richt en dood brengt aan de leugen!’
[8] Daarop zei DE SCHRIFTGELEERDE: '
Meester, u heeft nu heel goed en wijs gesproken en zo is het ook; maar toch is
er nog iets waarmee ik het nog niet zo goed eens kan zijn, en dat is het
volgende: U zei, dat men de wereld niet moet liefhebben, omdat de wereld het
gericht en de dood is. Nu, dat is op zichzelf helemaal waar, - maar bedenk nu
eens hoe groot de wereld is en hoeveel mensen onvrijwillig op haar leven! Wie
gaat er naar hen toe en brengt hen troost, en een evangelie uit de hemelen? Ze
groeien wild op als het onkruid op een heide en kennen niets en weten niets.
Moeten ook zulke mensen die door de almachtige wil van God helemaal blind op
deze aarde gezet zijn, geen liefde voor deze aarde hebben die hen draagt en
voedt?
[9] Ons Jodendom is al bijna meer een
heidendom dan een echt Jodendom; hoe ziet het er dan wel met de andere volkeren
en mensen uit? Want, zover ons weten, denken en herinneren reikt, kan geen mens
er toch wat aan doen dat hij volkomen willoos in deze slechte en ellendige
wereld is geboren! Als hij er echter eenmaal is, dan wordt hij meteen vanaf
zijn geboorte tot aan de rand van het graf voortdurend met al het mogelijke
geplaagd waarmee een mens maar geplaagd kan worden. Tot besluit volgt er dan
een pijnlijke en bittere dood.
[10] Ja, als je daar maar een beetje
goed over nadenkt, dringt zich onwillekeurig de belangrijke vraag aan je op:
Waarom ben ik eigenlijk een mens? Wie heeft mij in dit tranendal geplaatst, en
waarom?
[11] Als de mens zo zijn hele ellende
bekijkt, kun je het hem toch echt niet kwalijk nemen dat hij in de wereld op
zoek gaat naar een plaatsje waar hij zijn lot wat draaglijker kan maken. Wel,
na veel pijn en moeite heeft hij eindelijk zo'n plaatsje veroverd waar het hem
wat beter en rustiger zou kunnen gaan voor de rest van zijn leven, -en dan
komen daar meteen profeten en andere boden vol van de geest van God en
verkondigen hem de toorn van God, het gericht, de dood en een aantal andere
echt niet zulke opwekkende zaken, en met het moeizaam verkregen rustplaatsje is
het finaal uit.
[12] Ja, als de mens vanaf zijn
geboorte al met een god een overeenkomst gesloten zou hebben onder welke
voorwaarden hij op deze wereld te leven heeft, dan zou natuurlijk alles heel
anders zijn! Maar je wordt helemaal naakt en blind en bijna zo goed als bewusteloos
in de wereld geboren en meteen door van alles gekweld. En ben je na allerlei
lijden en wederwaardigheden eindelijk een man geworden -zeg maar -zelfs gezond
van lijf en leden, en in staat het leven misschien zo hier en daar toch een
prettige dag te ontfutselen, dan regent het al van alle kanten stapels wetten
van allerlei soort, en met de prettige dag is het gedaan! Want als ik hem heb
doorgebracht, dan heb ik tegen een aantal wetten gezondigd die daarna mijn
kwellende geweten activeren; maar heb ik die wetten voor ogen gehouden, wel,
dan bleef er van die prettige dag ook niets meer over! Ja, waarom is dat
allemaal dan zo?
[13] Ik geloof nu wel, dat u degene
bent die ons volledig kunt helpen; maar wat gebeurt er met de talloos vele
andere mensen die op deze aarde leven? Wie zal hen helpen? En waarom werden wij
joden en de Grieken en Romeinen niet eerder geholpen?'
221
De goddelijke leiding van de mensen
[1] IK zei: 'Luister, hoe de mensheid
op deze aarde behandeld moet worden, weet alleen Hij die haar geschapen heeft
heus het allerbeste! En Hij heeft het zelfs geen dag laten ontbreken aan
allerlei aanwijzingen uit de hoogste levenshemelen, om de mensen op de juiste
wegen te wijzen waarop zij moeten wandelen om het doel dat God hun gesteld
heeft op eenvoudige wijze te bereiken. Als de mensen zich echter door wereldse
lekkernijen en haar valse en vergankelijke prikkels steeds opnieuw hebben laten
verleiden en steeds opnieuw van God zijn afgevallen en het gouden kalf en de
mammon van de wereld hebben aanbeden die zij in hun blinde inbeelding en ijdele
fantasie zelf tot iets heel belangrijks hebben verheven, kan God er dan wat aan
doen dat de mensen Zijn onderricht en Zijn raadgevingen verwerpen en zich in
plaats daarvan wetten maken waardoor zij zich steeds meer van de verderfelijke
mammon kunnen toeëigenen?!
[2] Heeft God jullie niet bij monde
van Mozes al het mogelijke van Zijn oneindige overvloed in de schepping heel
precies laten zien, en uitgelegd dat dat allemaal alleen maar zo is ter wille
van de mensen van deze aarde?! Heeft God niet laten zien wat de mens van deze
aarde is en wat er tenslotte uit hem moet worden?! Mozes heeft jullie de reden
van de hele materiële schepping heel precies uitgelegd, en goed laten zien
waarom iedere ziel de weg van het vlees moet doormaken om na het afleggen van
het lichaam als een zelfstandige en aan God volledig gelijke geest God te
kunnen naderen.
[3] Dat alles heeft God reeds in de
oudste tijden veelvuldig via Adam, Seth, Enos, Kenan, Henoch, Lamech, Noach en
daarna steeds maar door tot Abraham, Isaäk en Jacob aan de mensen laten zien.
Hij woonde vaak zelfs persoonlijk bij hen en leerde hun de juiste wegen van het
heil te gaan. Waarom hebben jullie mensen dat allemaal verworpen en jullie
wereldse wijsheid op de plaats van de goddelijke openbaringen gezet?!
[4] Wie was Melchizedek, de enige
hoogste priester, de koning van Salem? Waar zijn zijn leringen en zijn wijze,
liefdevolle wetten die hij aan alle mensen gegeven heeft?! Kijk, jullie vaderen
hebben die vernietigd!
[5] Mozes heeft in zijn grote zesde en
zevende boek al het verlorene nogmaals gegeven, en jullie hebben het weer voor
het volk verstopt en het in plaats daarvan afval gegeven.
[6] Als de hele mensheid nu lijden
moet door de schuld van de zelfzuchtige priesters en andere heerszuchtige
mensen, kan God daar dan wat aan doen?!
[7] God gaf de mens een vrije wil om
uit zichzelf en voor zichzelf te kunnen handelen; God gaf de mens echter ook de
rede en het verstand, opdat hij de raadgevingen en wetten van God vatten en
begrijpen kan, en heeft hem ook de kracht verleend daarnaar te handelen. Als
een mens zich daarbij echter toch uit eigen vrije wil door de wereld laat
beheersen en geen acht wil slaan op de raad van God, is het dan niet zijn eigen
schuld als hij, omdat hij door eigen schuld van de hele orde van God niets
weet, van de ene ellende in de andere moet vallen?!
[8] Maar omdat het nu echter al te erg
onder de mensen is geworden en hun het licht te veel ontbreekt, kwam Ik Zelf nu
nogmaals als de oude Melchizedek zelfs in het vlees tot jullie, zoals Ik dat
reeds lang van te voren door alle profeten heb laten aankondigen.
[9] Ik ben hier nu om de mensen weer
opnieuw op de weg van het ware licht en leven te helpen, en leer en doe tekenen
opdat jullie zullen geloven dat Ik het ben! -en jullie geloven het niet, en
gunnen het ook de andere mensen niet dat zij geloven en daardoor zalig en
volkomen gelukkig zouden worden! Wiens schuld is het dan dat jullie met je
blinde aanhang in de ellende blijven? Ik waarachtig niet! En jullie zullen het
op je eigen conto moeten schrijven als het jullie later nog duizendmaal
slechter zal gaan dan nu!
[10] De Romein heeft jullie de ware
reden gezegd waarom jullie niet willen geloven dat Ik de beloofde Messias ben.
Maar Ik zeg jullie nog één keer: Wie in Mij gelooft, zal het eeuwige leven
hebben, en er zullen stromen levend water uit zijn lendenen vloeien; wie echter
niet gelooft, zal het eeuwige leven niet in zich hebben, maar slechts de
wereldse dood en alle gericht! Maar Ik dring Mij daardoor aan niemand op, maar
laat alles over aan ieders vrije wil.
[11] Omdat Ik echter al voor het heil
van alle mensen in deze wereld zelfs in het vlees tot jullie gekomen ben, moet
Ik jullie toch wel laten weten dat Ik er ben, opdat jullie niet weer kunnen
zeggen dat niemand dat tegen jullie gezegd heeft, en dat God de mensen wel
geschapen heeft en ze uit vrouwen geboren laat worden, maar Zich dan helemaal
niet meer om hen bekommert en hen steeds maar laat versmachten.
[12] Ik ben er nu om alle mensen te
helpen, en zend Mijn engelen uit naar alle volkeren der aarde om hun wijzen op
de juiste manier voor te lichten. Wie zich daarnaar richt, zal niet verloren
gaan ook al bevindt hij zich nog zo ver hiervandaan. Maar niemand zal daartoe
gedwongen worden. Dit zei Ik jullie nu, opdat je weet dat Ik er ben en waarom.
Maar jullie kunnen doen wat je wilt.’
[13] DE FARIZEEËR zei nu tegen de
zijnen: 'Wat moeten we doen? Die man spreekt geweldig, en zeer velen geloven in
hem. We kunnen niet zeggen: 'Hij is het!', -maar ook niet: 'Hij is het niet!'
Naar mijn mening kunnen we eerst beter eens goed de Schrift nalezen. Als alles
met hem overeenstemt, dan kunnen we niet anders dan volledig in hem geloven;
stemt echter niet alles met hem overeen, dan blijven we wat we zijn! Wat denken
jullie ervan?'
[14] DE SCHRIFTGELEERDE zei: 'Dan
zullen we veel te doen krijgen; want de Schrift is groot en voor ons moeilijk
te begrijpen. Daar zullen we zonder meer weinig uit kunnen halen! Ik denk dat
wij nog langer bij hem en vooral bij zijn leerlingen moeten blijven, en met hen
bespreken wat zij vanaf het begin allemaal van hem gehoord en gezien hebben. En
dat zal ons beslist een beter bewijs over hem geven dan al onze onbegrijpelijke
boeken. Ik ben nu al meer vóór het geloof in hem dan voor het tegendeel! Wat
zeggen jullie anderen daarvan?'
[15] EEN DIE AL EERDER WAT MEER
GELOOFDE zei:. 'Het geloof is bij mij geen moeilijkheid meer; maar hoe komen we
van de tempel af? Dat is een heel andere vraag, die voor ons wel eens
moeilijker te beantwoorden zou kunnen zijn dan iedere andere!'
[16] Daarop zei DE ROMEIN: 'Als dat
het enige is waar je over inzit, dan denk ik dat dit heel vlug verholpen kan
worden. Naar mijn weten zendt de tempel altijd ervaren priesters overal heen om
anderen voor het geloof te winnen. Als jullie je meerderen zeggen dat jullie
daarvoor door mij, Agricola, zijn uitgenodigd, zal beslist niemand er iets op
tegen hebben, en men zal je laten gaan. - Wat vind je daarvan?'
[17] Toen zei DE SCHRIFTGELEERDE: 'Dat
klinkt goed, wij zullen het proberen. Maar als de hogepriester er niet op in
gaat, wat dan?'
[18] DE ROMEIN zei: 'Dan vorder ik
jullie van hem met mijn keizerlijke volmacht, en dan zal jullie hogepriester
daar niets meer tegenin te brengen hebben!’
[19] Daarmee waren allen tevreden, -
alleen de ene Farizeeër begon nog over de honderd pond goud.
[20] DE ROMEIN zei echter: ' Als
jullie mij volgen, scheld ik die kwijt!’
[21] Daarmee waren allen tevreden en
zij gingen naar de leerlingen, spraken met hen over een aantal zaken en werden
daardoor nog geloviger.
222
Reine en onreine spijzen
[1] Terwijl de groep Farizeeën zich
met de leerlingen bezig hield, sprak Ik met Lazarus en zijn waard over heel
gewone aardse zaken. De vele aanwezige tollenaren met hun aanhang luisterden
echter aandachtig naar alles wat Ik met Lazarus en zijn waard besprak en staken
daar veel uit op wat zij bij hun landbouw en hun veeteelt goed konden
gebruiken.
[2] Ik wees hen op veel wortelvruchten
die zij door Mijn omschrijving goed konden herkennen, verbouwen en daarna als
voedsel konden bereiden. Ook vertelde Ik hun hoe zij het vlees van varkens,
herten, reeën, gemzen, gazellen, wilde en tamme hazen en een aantal vogels
moesten klaarmaken om het te kunnen eten zonder dat het schadelijk voor hen
was. Zo vertelde Ik hun ook, hoe en wanneer men die dieren het gemakkelijkst
kon vangen en doden en hoe men het vlees ervan dan gemarineerd en goed gerookt
voor langere tijd kon bewaren om er, indien nodig, van te eten.
[3] Dat hoorden ook de Romeinen, en
onze AGRICOLA kwam van zijn tafel naar Mij toe en zei: 'Heer en Meester, ook
van dit onderricht heb ik alles gehoord en het deed me heel veel genoegen dat U
ons ook over dergelijke zaken inlicht! Kijk, wij zijn gewend de misdadigers in de
kerkers rivier en zeekreeften te eten te geven! Deze dieren worden, wanneer ze
gevangen kunnen worden, in zout water waaraan tijm is toegevoegd gekookt.
Wanneer ze rood worden, zijn ze voldoende gekookt. Als ze zo klaargemaakt
zijn, geeft men ze de gevangenen te eten. In het begin werden zij, zoals men
weet, alleen door erge honger genoodzaakt dit voedsel te eten; maar na verloop
van tijd smaakte deze kost hun erg goed, en zij werden tevens kerngezond, zagen
er met de dag beter uit, en iedereen verheugde zich tenslotte op de kreeften.
Degenen die hun straftijd achter de rug hadden, aten ook later vrijwel niets
anders dan kreeften, als ze die tenminste konden krijgen. -Wat vindt U van die
kost? Zou het raadzaam zijn dat ook andere mensen te laten eten?'
[4] IK zei: 'Ja zeker, - maar alleen
in bepaalde jullie bekende maanden, en dan moeten ze natuurlijk vers zijn en
levend! De bereidingswijze is heel goed. Maar rivierkreeften zijn beter dan die
uit zee.'
[5] Daarmee was Agricola zeer
tevreden.
[6] ENIGE LEERLINGEN zeiden toen onder
elkaar: 'Kijk onze Heer en Meester nu toch eens! Over zulke dingen heeft Hij
allang niets meer gezegd! Hoe kan het dat Hij dat nu toch wil?'
[7] Maar ook DE FARIZEEËN, die met de
oudste leerlingen over Mij spraken, hoorden wat Ik zei, schudden hun hoofd en
zeiden: 'Nu vertelt hij dingen die in strijd zijn met de wet van Mozes, en de
Romeinen brengen daar niets tegenin, terwijl zij ons toch verweten dat wij de
instellingen van Mozes verworpen hebben en vervangen hebben door die van ons!
Weet hij dan niet wat Mozes heeft voorgeschreven, en dat het vlees van onreine
dieren de mensen ook reeds verontreinigt als men het alleen maar aanraakt? Wat
heeft de toebereiding er mee te maken! Wat onrein is, blijft ook bij de beste
toebereiding onrein en verontreinigt degene die het eet! Wat, vreemd van hem
dat hij zo praat!’
[8] JACOBUS zei heimelijk tegen Mij:
'Heer, hoort U niet hoe de Farizeeën u prijzen? Zeg toch iets terug!’
[9] IK zei: 'Wat maakt het Mij uit wat
de blinde Farizeeën zeggen! Zij zijn blinde leiders van blinden! Als echter de
ene blinde de andere leidt, vallen beiden in de greppel en de een kan de ander
niet helpen. Let daarom niet op wat ze zeggen!’
[10] Dat hadden echter ook de
Farizeeën gehoord en die begonnen zich af te vragen of Ik ook hen nu bedoeld
had, terwijl ze toch gelovig waren geworden.
[11] Maar IK ging staan en zei tegen
hen: 'Ja, het slaat ook op jullie! Blinde dwazen! Wat door de mond naar binnen gaat
en via de mond in het lichaam terechtkomt en langs de natuurlijke weg weer het
lichaam verlaat, verontreinigt de mens niet; maar wat door de mond uit het
hart komt als slechte gedachten, slechte en onfatsoenlijke praatjes, eerroof,
meineed, allerlei leugens, bedrog, nijd, gierigheid, ontucht, hoererij en
echtbreuk en vraat en zwelgzucht, dat verontreinigt de hele mens ook als hij
reine spijzen eet!
[12] Sla maar na in de Schrift dan
zullen jullie wel vinden waarom Mozes alleen maar het gebruik van zuivere
spijzen heeft aanbevolen! Dat deed hij vanwege jullie te grote belustheid op
vlees en vanwege jullie buitensporige zinnelijkheid en geilheid. Ik zeg echter
nu, dat voor degene die in zijn hart rein is ook al het andere rein is, maar
voor degene die in zijn hart onrein is, alles onrein is.
[13] Wat je voor de noodzakelijke
instandhouding van je lichaam eet of drinkt, zal je noch zalig noch ooit
onzalig maken, maar alleen watje gelooft en hoe je handelt! Geloof je verkeerde
dingen, dan kun je niets doen wat juist en werkelijk goed is; want dan is de
waarheid niet in je. Maar daardoor zal je ziel niet in het gericht blijven,
want dan zouden alle heidenen verloren zijn en daar is geen sprake van! Maar
als je de waarheid hoort en ook begrijpt, en toch verkeerd handelt, zal de
waarheid je richten, echter niet tot leven, maar tot de dood van je ziel! Want
zoals het licht de dood van de nacht is, zo is ook de waarheid de dood van de
leugen en de onwaarheid. Maar nu de dag van je ziel is gekomen, waarom wil je dan
in de nacht van het gericht en van de dood terugkeren?!'
[14] DE SCHRIFTGELEERDE zei: 'Meester,
ik weet wel dat u de waarheid spreekt; maar u heeft ons toch verweten dat wij
de wetten van Mozes opgeheven en er andere voor in de plaats gesteld hebben! En
kijk, wij bestrijden dat niet, omdat het werkelijk zo is. maar als u nu alle
joden toestaat ook het vlees van de door Mozes genoemde onreine dieren te eten,
nadat ze op een bepaalde manier bereid zijn, dan heft ook u immers op dit punt
de wet van Mozes op, net zoals u die ook niet altijd zo streng gehouden heeft
door ook op de sabbat zieken te genezen! Want er staat geschreven: 'Zes dagen
zul je arbeiden, de zevende dag zul je rusten en aan God de Heer wijden!' Met
welk recht doet u zoiets dan zelf?'
[15] IK zei: ' Als Ik Degene ben als
wie Ik in deze wereld ben gekomen, dan doe Ik dat nu met precies hetzelfde
recht als waarmee de Vader die in Mij is, eens Mozes in de woestijn voor jullie
joden de wetten gaf. Ik hef echter, zoals jij denkt, beslist geen wet van Mozes
op, maar Ik Zelf vervul de wet in alle opzichten. Ik laat jullie alleen maar
jullie onbegrip zien ten aanzien van de beoordeling van de wetten van de
profeet. Jullie houden je aan de letter, die doodt, en kennen de geest niet die
levend maakt. Ik openbaar jullie nu echter de alles levendmakende geest; hoe
kun je dan zeggen dat Ik de wet van Mozes ophef?
[16] Jullie letterzifters voeden met
jullie letters wel de muggen en verslinden daarvoor kamelen; want als jullie
je dan zo onwrikbaar letterlijk aan de wetten van Mozes willen houden, hoe
kunnen jullie daarvoor dan voor veel geld en andere offers aan rijke joden
dispensatie geven?!
[17] Zelf eten jullie zelfs op de
sabbat gezuurd brood, jullie eten wild gevogelte en geven ook nog aan jullie
apostelen verlof om alles te eten wat de mensen in een bepaald land eten. Het
gaat jullie echter alleen maar om het aardse voordeel, en dat maakt nu juist
datje de wet breekt; Ik geef de mensen echter nu uit pure liefde en mededogen
deze raad en verlang voor die dispensatie geen offers en hef daarom de wet van
Mozes niet op! Want als de mens, wanneer hij honger heeft, zijn lichaam
verzadigt met wat voor eetbaar voedsel dan ook, zondigt hij tegen geen enkele
wet van Mozes. Maar als een Jood puur uit smulpaperij en om zijn gehemelte
onnodig te strelen, tot ergernis van zijn medemensen het vlees van onreine of
gestikte dieren eet, terwijl hij voldoende vlees heeft van reine dieren, dan
zondigt hij omdat hij zijn zwakke medemensen daarmee ergert
[18] Hiermee zeg Ik niets anders dan:
Een mens kan indien nodig ook het vlees van al de door Mij aangegeven dieren
eten en hoeft daar geen gewetenszaak van te maken; maar hij moet het eerst
klaarmaken zoals Ik zojuist verteld heb, dan zal het hem niet schaden! Maar
bloed, speciaal van gestikte dieren, moet niemand eten, omdat daarin veel kwade
geesten verborgen zitten! Jullie weten dat wel, en toch eten jullie heimelijk
het vlees van gestikte kippen, kalveren en lammeren, omdat het jullie beter
smaakt en je daarvan bedwelmd en geil en tenslotte helemaal gevoelloos wordt.
[19] Denk eerst over jezelf na, over
watje doet, en daarna kunnen jullie pas tegen Mij zeggen of Ik de wet van Mozes
ophef! Hoe kun je tegen je buurman zeggen: 'Kom, laat mij de splinter uit je
oog halen!', terwijl er in je eigen oog een behoorlijke balk zit?! Dwaas! Haal
eerst de balk uit je eigen oog en kijk dan pas watje aan de splinter in het oog
van je buurman kunt doen! Laat ieder eerst zijn eigen straatje vegen en dan pas
naar zijn buurman gaan en zeggen: 'Voor mijn deur is het nu schoon, als je
wilt, zal ik ook voor jouw deur vegen opdat de voorbijgangers zich niet ergeren
aan ons vuil."
223
Goed en verkeerd sabbatvieren
[1] (DE HEER:) Precies zoals het met
het eten van het vlees van onreine dieren staat, zo staat het ook met de
sabbat. Allereerst is iedere dag een dag des Heren, en de ware mens moet iedere
dag goed doen, niet alleen op de sabbat! En ten tweede staat er alleen maar
geschreven dat men deze dag heiligen moet, en dan niet als het niet nodig is
zware slavenarbeid moet verrichten; maar dat men op de sabbat ook geen goede
werken mag doen, daarvan staat in de hele Mozes geen enkel woord!
[2] Maar als de profeet zegt: 'Zonder
noodzaak en wettige toestemming zul je op de sabbat geen zwaar knechtenwerk
verrichten!', hoe komen jullie er dan bij dat Ik de sabbat schend als Ik op die
dag een zieke kosteloos gezond maak? Jullie geven toch zelf op de sabbat voer
aan de os en jullie brengen de ezel en het rund en de schapen en varkens naar
hun drinkplaats! En laten jullie een os of ezel in een put verdrinken als deze
er op een sabbat in zou vallen? Maar als jullie dat al voor je huisdieren doen,
waarom mag een mens dan niet op een sabbat geholpen worden? Is een mens niet
meer waard dan een dier?!
[3] O jullie blinde dwazen! Hoe ver
hebben jullie je van de waarheid verwijderd! Ja, het is waar, wat er van jullie
geschreven staat: 'Zie, dit volk eert Mij met de lippen; maar zijn hart is
verre van Mij!’
[4] Vertel eens: Als er een mens bij
jullie komt en zegt: 'Ik heb het druk met mijn oogst, en de tijd is gunstig!
Als ik op de sabbat door mag gaan, offer ik de drievoudige tiende, een gemeste
os en drie vette kalveren!', dan schrijven jullie toch meteen een vrijbriefvoor
hem uit zodat hij daarmee ook voor de sabbat arbeiders kan huren. Is dat niet
een grotere schending van de sabbat, dan wanneer men een zieke op een sabbat
helpt?!
[5] Op een sabbat mag je voor
zonsondergang geen brood breken en ook niet eten; maar als jullie de hele dag
door in je kamers - ook al is het een sabbat -
zwelgen en smullen en anderen dat ook voor geld toestaan -maar niet aan
een arme, omdat hij er niet voor betalen kan -, dan vraag Ik: Is dat geen
godslasterlijke schending van de sabbat?!
[6] Verder vraag Ik: Waarom hebben
jullie dan gezegd dat het zesde en zevende boek van Mozes van later datum is,
om het zo samen met het profetische aanhangsel te kunnen verwerpen? Dat zou
toch voor iedereen een lichtende leiddraad geweest zijn, die hem duidelijk had
laten zien wat hem in alle voorkomende gevallen te doen stond. In plaats
daarvan kregen jullie een kabbala, die uit de oud-Egyptische Horus stamt. Zowel
deze als de oude Horus begrijpen jullie niet, en Mozes en de profeten, waarvoor
jullie stenen gedenktekens opgericht hebben, en die jullie vaderen gestenigd
hebben, willen jullie niet begrijpen, maar je leert het volk dat het samen met
jullie deze Schriften alleen maar hoog moet vereren en aanbidden en dat dit
voldoende is. Is dat niet een grotere schending van de sabbat, dan wanneer Ik een
zieke op een sabbat gezond maak?!
[7] Maar Ik ben die Ik ben, ook een
Heer van de sabbat! En dus zeg Ik: Dat wat jullie van de sabbat gemaakt hebben,
schenkt Mij geen vreugde, en Ik doe ook op de sabbat wat Ik wil, zoals Ik ook
op de sabbat - spreekt de Heer - de zon op en onder laat gaan, en de rivieren
laat stromen, de winden laat waaien en de grote stormen loslaat, en de maan en
de sterren langs hun voorgeschreven banen laat gaan en het gras laat groeien en
het zoete sap in de druif laat rijpen! Als dat alles echter in Mijn absolute
macht ligt, moet Ik jullie dan soms vragen wat Ik op een sabbat mag doen?! Spreek
nu en geef een deugdelijk en verstandig antwoord!’
224
Het weerwoord van de Farizeeër
[1] Na deze repliek van Mij wist de
schriftgeleerde niet wat hij daarop antwoorden zou; want aan de ene kant voelde
hij zich te veel geraakt, en aan de andere kant juichte het volk luid over deze
geweldige woorden die Ik sprak over Mijn recht. En zo stonden nu de zeven
tempeldienaren als aan de grond genageld, en niet een was in staat een
verstandig woord tegen Mij in te brengen. Bovendien waren zij inwendig ook erg
kwaad op Mij geworden omdat Ik hun zonder enige consideratie de volle waarheid
in hun gezicht had gezegd.
[2] Maar na een poosje beheerste DE FARIZEEËR
zich weer en zei: 'Maar Heer en Meester, wat u ons daar nu zegt, wisten wij
allang! Dat we niet anders konden handelen, zult U ook wel kunnen begrijpen!
Dat alles en nog meer had u ons kunnen vertellen zonder dat wij ons daar druk
over gemaakt zouden hebben, -maar dan wel op een andere manier! Maar U vertelt
dit alles alsof wijzelf de laatste boeken van Mozes verworpen -, en alsof wij
de profeten gestenigd zouden hebben! Als U Zelf ook lichamelijk persoonlijk bij
ons geweest was, dan zou het nooit zo ver gekomen zijn; nu bent U opeens
gekomen en nu is dan ook alles helemaal fout, -en dat kunnen we toch niet
allemaal van vandaag op morgen veranderen! Wat kunnen wij met z'n zevenen tegen
vijfduizend soortgenoten?!
[3] Wij zullen zelf voortaan in de tempel
niet veel te doen hebben; maar het is dan toch ook niet alleen onze schuld dat
de zaken er zo slecht voorstaan. Zeg ons, wat kunnen we dan ten opzichte van de
tempel anders doen dan hem op een goede manier de rug toekeren? Want als we
morgen beginnen over Uw ware en goede zaak te spreken, dan worden we morgen
gestenigd, en daardoor zou Uw zaak niets gewonnen hebben; als we echter , zoals
de Romein voorgesteld heeft, onder een of ander voorwendsel Jeruzalem en zijn
valse leer voor altijd de rug toekeren, dan geloof ik dat wij, door tevens Uw
leer aan te nemen, alles doen wat wij in onze huidige toestand als zwakke
sterfelijke mensen maar doen kunnen, en meer kunt U zelfs als God niet van ons
verlangen! Geef ons Uw almachtige wil, dan zullen we snel met de tempel
afgerekend hebben! Maar dat U ons, terwijl wij in U willen geloven,
onbeschrijfelijk slecht, vals en boosaardig noemt, vind ik in ieder geval niet
erg prijzenswaardig!'
[4] IK zei: 'Beste mensen, voor de
blinden kun je moeilijk iets opschrijven en voor de doven is het kwaad preken!
Als Ik je jullie zaak, die ook nog sterk aan jullie persoon hangt, ter
verbetering voor ogen stel, doel Ik dan op jullie persoonlijk?! Wat Ik weergeef
is de geest van jullie tempelwerk, en die gaat niet alleen jullie, maar alle
joden aan.
[5] De waarheid is de zon van de
geest, en die moet zuiver en zonder hoffelijkheids wolken alle mensen
beschijnen! De beschenen wolk is echter geen zon, en dwaze hoffelijkheid is hetzelfde
als een gepolijste leugen, die niemand tot het ware heil van zijn ziel kan
brengen. Daarom moet iedereen openlijk de waarheid spreken wil het nut hebben;
want met een halve waarheid is niemand gediend! Bij Mij is geen
terughoudendheid en geen consideratie, maar alleen liefde en licht! En zou Ik
niet zo waarachtig zijn als Ik ben, waar zou dan de hemel zijn en deze aarde,
en waar en wat zouden jullie mensen zijn?! Maar Ik ben niet gekomen om de
mensen te vleien, maar om hun de waarheid te leren en hun door de waarheid het
eeuwige leven te geven. En daar kun je geen terughoudendheid en consideratie
gebruiken. -Bedenk dat eerst en zeg dan pas of Ik hard tegen jullie was!'
[6] DE FARIZEEËR zei: 'Ja, U heeft wel
helemaal gelijk, en de mensen zijn Uw liefde niet waard en kunnen U van nu af
aan niet genoeg danken dat U in het vlees gekomen bent om hun het ware licht te
geven en hun de ware weg naar het eeuwige leven te wijzen. Maar één ding is er
toch door ons mensen ten opzichte van U op te merken, en dat is het volgende: U
bent zo, als deze keer, nog nooit bij de mensen geweest om hen te leren Uw wil
en hun bestemming te onderkennen. Steeds waren het zeer ervaren en
geestdriftige mensen - profeten genaamd - die beweerden door Uw geest gegrepen
te zijn; en niet zij hebben gesproken, maar Uw geest door hun mond. Zij deden
ter bekrachtiging van hun verklaringen ook tekenen, vaak van de meest
buitengewone aard zoals men in de boeken leest; maar zij waren toch mensen en
moesten sterven, hoewel zij heel vaak over het eeuwige leven spraken en
schreven. Zelfs Mozes was daarvan niet uitgezonderd. Alleen van de unieke Elia
zegt de Schrift, dat hij in een vurige wagen naar de hemel is opgevaren en
alleen zijn mantel achterliet voor zijn leerling Elisa. Deze geschiedenis is
echter toch wat ongeloofwaardig en kan niet als norm dienen, omdat men zoiets
nooit daarvoor en ook nooit daarna bij welke grote wijze dan ook heeft
meegemaakt.
[7] Maar omdat al deze profeten
gestorven zijn en geen mens na hun dood meer iets van hen te weten kon komen,
begonnen de mensen er langzamerhand steeds meer aan te twijfelen of er na de
lichamelijke dood nog een voortleven van de ziel bestaat, en tenslotte maakten
zij voor zichzelf een gemakkelijker levensnorm dan degene die de profeten ingevoerd
en voorgeschreven hadden.
[8] Wanneer er dan weer een profeet
onder het volk opstond en te kennen gaf dat God door hem sprak, dan werd men
alleen maar geërgerd over zo iemand en zei men tegen hem: 'Bewijs eerst maar
eens dat je net zo onsterfelijk bent als Elia! ' of 'Roep de reeds lang
gestorven vaders en profeten, opdat wij ze zien en zij ons in levende lijve
getuigen -ten eerste, dat er werkelijk een leven na de dood is en hoe, en ten
tweede, dat jij een echte profeet bent! Als je ons dit bewijs niet kunt geven,
geloven we jou net zo min als we nu en in de toekomst de oude profeten geloofd
hebben en ooit geloven zullen; want zij zijn gestorven zoals ook jij zult
sterven, en niemand heeft na hun dood ooit meer iets van hen gehoord. We hebben
wel hun geschriften bewaard, maar die zijn door de nooit verzadigbare aarde
verslonden. Wat hebben we echter aan hun geschriften vollessen over het eeuwige
leven, als zij als leraren ons na hun dood niet het overtuigend bewijs kunnen
leveren dat hun leer waar is?!'
[9] Kijk, Heer en Meester, zo zijn de
mensen in de loop van de tijd gaan denken en handelen, en ze hebben de profeten
ook gedood, wat meestal gebeurde als deze niet ophielden hun allerlei straffen
van God te voorspellen! Waarom is het dan niet toegestaan dat een gestorven
profeet af en toe weer op deze aarde komt en door zijn verschijnen getuigt van
wat hij tijdens zijn aardse leven geleerd heeft? En waarom wordt het ongeloof
van de mensen hun steeds als schuld aangerekend?
[10] Als er maar één keer eens iemand
kwam - natuurlijk wel op een manier dat men hem zou moeten herkennen als degene
die hij op aarde lichamelijk was, dan zou dat het geloof bevestigen, en de
mensen zouden dan ook beslist volgens zijn leer leven. Maar voor zover wij
weten is dat nog nooit voorgekomen, en daarom is het ook heel natuurlijk dat de
mensen wantrouwig en ongelovig worden. Dat thans en al heel lang de tempel
vrijwel helemaal antimozaïsch is geworden, vindt zijn oorzaak voornamelijk in
dat wat ik gezegd heb, en komt ook omdat de van ons afgescheiden Sadduceeërs
heel openlijk aan geen onsterfelijkheid van de ziel meer geloven. En wie kan
hun strikt genomen redelijkerwijs ongelijk geven? En daarom zijn de
tempeldienaren dan eigenlijk niet helemaal alleen schuldig aan de slechtheid
die nu in de tempel heerst, maar het steeds maar niet kunnen bewijzen van het
leven na de lichamelijke dood. Ontbreken daarvoor sterke en overtuigende
bewijzen, dan verdwijnt ook vanzelf het geloof in een god; en ook al gelooft
men nog aan het bestaan van God, dan
heeft men toch geen juiste achting en liefde voor Hem en beschouwt men de
geboden die Hij aan de mensen gegeven heeft, als een menselijk bedenksel dat in
een bepaalde tijd en voor de in die tijd geldende menselijke levensverhoudingen
heel goed kon zijn, maar voor de tegenwoordige tijd nauwelijks meer te
gebruiken is. Dat zeg ik niet om ons en de tempel eventueel goed te willen
praten; maar het is toch geen onwaarheid dat het zo was en nu ook nog zo is.
[11] U, Heer en Meester, toegerust met
de volheid van Gods geest, bent voor ons nu natuurlijk wel het sterkste bewijs,
en borg voor een eeuwig leven van de ziel na de dood; maar buiten ons zijn er
nog talloos vele mensen die dit overduidelijke bewijs altijd zullen missen. Kan
het hun dan als schuld aangerekend worden als zij niet in een eeuwig leven na
de lichamelijke dood geloven, en eventueel de zon of het vuur als god
aanbidden? Zou het dan niet mogelijk zijn, dat in ieder geval de gestorven
ouders naar hun kinderen zouden gaan om hun te vertellen wat hun na het
verlaten van het lichaam te wachten staat, wat de ziel is, en hoe zij er
uitziet?
[12] Maar zoiets gebeurt niet, en
daarom is dan alles wat over het hiernamaals gezegd wordt een soort fabel,
waaraan alleen een zwakzinnig mens geloven kan, maar die een dieper denkend
mens nooit volledig als waarheid kan aanvaarden! En wij priesters verrichten
zelfs iets goeds als wij het volk zo dom mogelijk houden en het met veel
bombarie en ernst van alles wijsmaken wat duidt op een hiernamaals. Want als
wij het volk net zo wijs zouden maken als wij zijn, zou het gauw afgelopen zijn
met het jodendom, en de mensen zouden zich al gauw in een afgrijselijke
toestand bevinden.
[13] Alleen wij priesters houden het
volk in toom en moedigen het aan om de aarde vlijtig te bewerken en gewetensvol
de tiende aan ons te geven, -en daar is het tevreden mee. Maar die tevredenheid
is natuurlijk gauw verdwenen wanneer ongevraagde profeten ieder moment bij het
volk verschijnen en het tegen ons opruien. Daarmee bedoel ik U niet, Heer en
Meester, omdat U geen profeet, maar de Heer Zelfbent; alleen die profeten
bedoel ik zoals ik dat eerder heb aangegeven.
[14] Heb ik nu goed gesproken en ons
geloof, zoals het is, naar waarheid belicht of niet? Iedereen die het beter en
waarachtiger kan uitleggen zal ik zeer dankbaar zijn; want het is beslist geen
grapje altijd aan de dood en aan de zekere en eeuwige vernietiging te moeten
denken, waarvan men nergens ter wereld het tegenbewijs kan vinden. Want alles
sterft en vergaat en komt niet terug. Zelfs steen verweert en lost zich in
vluchtig stof op waaruit geen harde steen meer ontstaat, zoals ook geen mens
ooit meer uit het graf zal opstaan op de een of andere jongste dag, hoewel wij
dat aan het volk moeten leren! - Ik heb gesproken.'
225
Invloeden van geesten en contact met gene zijde
Zelfstandigheid
en wilsvrijheid van de mens
[1] IK zei: 'Gesproken heb je nu wel
en met die toespraak zou je in een school van Sadduceeën, Stoïcijnen en
Epicuristen veel opzien gebaard hebben; maar hier heb je net zo geoordeeld als
een blinde over het licht en de kleuren, en als een dove over de harmonie van
een goedgestemde harp.
[2] Noch een mens en nog minder een
reeds overleden geest kan je het leven van de ziel laten zien en bewijzen. Dat
moet je in jezelf vinden; en dat is alleen maar mogelijk door de ware liefde
tot God en door de liefde tot de naaste.
[3] Jij dacht dat de terugkeer van een
reeds overleden ziel het geloof in de onsterflijkheid van de ziel en het geloof
in God het meest zou versterken, en Ik zeg je dat jouw mening fundamenteel fout
is! Ten eerste heeft een overleden ziel aan gene zijde voor zichzelf en degenen
die daar haar naasten zijn meer dan genoeg te doen, en in zekere zin niet zo
veel vrije tijd om meermalen weer, in een uit de lucht van de aarde zich
aangeschaft lichaam, bij de aardse mensen te verschijnen en hun te leren hoe
het aan de andere kant is en hoe het er uitziet, en ten tweede kan iedere
volmaakte geest zonder meer, zonder beperking van de vrije wil, zeer goed op de
mensen inwerken, en zo'n onzichtbare inwerking is voor de mens veel heilzamer
dan de zichtbaarheid en hoorbaarheid van een overleden geest. Want als een
goede en al zeer verlichte geest goede en edele gedachten en gevoelens in je
hart legt, dan zijn zij al zo goed alsof je ze zelf bedacht had; zij verenigen
zich met je leven en zetten je tot daden aan.
[4] Als echter een geest, zoals
bijvoorbeeld die van Mozes, voor je verscheen en tegen je zei: 'Dit en dat moet
je doen als je tot het leven wilt ingaan; doe je dat niet dan val je onder het
gericht van de almachtige God en dan is een volledig gelukkige opstand uit de
dood van het gericht heel moeilijk!' dan zul je na die vermaning beven, en je
leven lang niets anders durven te doen dan wat de geest van Mozes je bevolen
heeft.
[5] In hoeverre is dat dan een
verdienste van jezelf? Kijk, helemaal geen; want het eigen betere weten van je
vrije wil heeft je niet beter laten handelen, maar de macht van de naar je
toegekomen geest, en dat heeft voor je ziel vrijwel geen waarde! Het is bijna
hetzelfde als wanneer jullie mensen een os of een ezel of ook een ander dier
voor een bepaald werk africhten. Zonder stok, spies of gesel zal niemand
gemakkelijk iets van een dier gedaan kunnen krijgen; maar als je een dier voor
grof veldwerk afgericht hebt, dan is dat alleen maar jullie verdienste en niet
de verdienste van het dier .
[ 6] Als Ik door Mijn almacht zou
willen dat geen mens ooit een zonde zou begaan, dan zou ook geen mens ooit meer
zondigen; want hij zou zich geen streep buiten Mijn wil kunnen wagen of
-bewegen, zoals ook niemand zijn lichaam anders kan vormen dan het door de wil
van God gevormd is, en ook zijn lichamelijk leven niet naar believen kan
verlengen, omdat dat allemaal van de almachtige wil van God afhangt. Als God
het niet zou toestaan dat een mens ooit een zonde zou begaan, wie zou dan de
verdienste hebben van het zonden vrije leven van de mens die enkel door Gods
almacht zo geleid werd, zoals het groeien van de bomen en van alle andere
vruchten wordt geleid en de werelden worden geleid en begeleid door de
eindeloze ruimte? Toch zeker niemand anders dan God alleen, omdat de mens in
dat geval slechts een speelpop in de handen van God zou zijn! Dat zou voor God
veel gemakkelijker zijn, zoals het voor Hem ook gemakkelijker is de meest
verschillende dieren met hun veelsoortigste en zeldzaamste eigenschappen te
scheppen en ze dan te leiden en ieder op zijn wijze bezig te laten zijn.
[7] Maar de mensen van deze aarde zijn
voorbestemd om vrije en volledig zelfstandige kinderen van God te worden, en
dus moeten zij ook zo geleid worden dat daarbij hun noodzakelijke vrije wil
niet de geringste dwang ondergaat van de kant van een sterkere geest, maar
alleen door openbaring en lering en door uiterlijke wetten zodanig geleid wordt
dat zij uit zichzelf het ware en goede dat haar geleerd wordt met haar vrije
wil aanpakt en uit eigen beweging gaat doen.
[8] Kijk, het rekening houden met de
vrije wil van de mens van deze aarde gaat bij God zelfs zover dat Hij niet eens
altijd toeziet op wat een of ook meerdere mensen denken, willen en doen. Alleen
wanneer zij te ver van God zijn afgeweken, kijkt God naar hen om en verwekt
weer zieners, leraren en profeten, om de mensen weer de wil van God en zijn
plannen met hen opnieuw mee te delen. Houden de mensen daar rekening mee, dan
gaat het al weer helemaal goed; houden zij zich er echter niet aan, en
bespotten en vervolgen zij de door God voor hen opgewekte zieners, leraren en
profeten, dan wordt God gedwongen een uiterlijk strafgericht over de mensen en
vaak over een heel volk te laten komen. Maar zelfs zo'n gericht gaat nooit
direct van de almachtige wil van God uit, maar komt altijd door de blinde en
boosaardige verkeerdheid van de mensen.
[9] De machtige Hanochieten werden
meer dan honderd jaar lang gewaarschuwd dat zij niet ter wille van goud en
edelstenen en ook niet ter wille van een gemakkelijker voeren van hun oorlogen
hele bergen moesten verwoesten en volledig tot op de grond afgraven, omdat zij
daardoor de onderaardse grote watersluizen zouden openen en allen zouden
verdrinken. Maar dat hielp allemaal niets; zij deden wat zij wilden, groeven
nog dieper in de bergen en openden de watersluizen. Kijk, dat heeft God dus
niet direct door Zijn almacht, maar slechts door Zijn toelating laten gebeuren,
wat noodzakelijkerwijs moest volgen omdat de mensen aan Zijn tijdige
waarschuwingen geen gehoor wilden geven!
[10] God had de mensen immers door
Zijn almacht kunnen binden, zodat zij de bergen nooit verder hadden kunnen
verwoesten! Ja, dat zou voor God heel gemakkelijk geweest zijn; maar de mensen
zouden dan opgehouden hebben mens te zijn en zouden daarna in het geestenrijk
ook niet meer als vrije mensen hebben kunnen bestaan. God liet echter eerder
toe dat een heel mensengeslacht door zijn eigenzinnige wil lichamelijk ten
onder ging, dan dat hun ziel wat betreft hun vrije wil en volledige
zelfstandigheid ook maar iets zou inboeten.
[11] Zo is ook een volksstam nog door
de koning van Salem meerdere malen gewaarschuwd om niet in de omgeving van
Sodom en Gomorra te gaan wonen, omdat zich daar in de bodem veel zwavelhoudende
aardlagen bevonden en er ook aardpek voorkwam. Het werd het volk ook duidelijk
en begrijpelijk uitgelegd dat zich uit die aardlagen voortdurend onreine
geesten losmaken en de mensen tot ontucht prikkelen; want zoals zich in de wijn
ontuchtgeesten bevinden die het lichaam tot ontucht aandrijven als een mens er
teveel van gedronken heeft, zo zijn die geesten ook in zwavel en aardpek
aanwezig. Het volk werd ook verteld dat zich in zo'n omgeving vaak
aardbevingen, bergbranden en veel zware onweersbuien voordoen, die vaak grote
schade aanrichten, waarna gemakkelijk hongersnood en pest ontstaan; maar al
die goede raad zelfs uit de mond van Jehova hielp niets. Omdat de omgeving verder
erg weelderig begroeid en vruchtbaar was, gingen de mensen er toch wonen en
binnen tweehonderd jaar waren er al, behalve Sodom en Gomorra, nog tien steden
gebouwd. De mensen werden helemaal zinnelijk en begingen allerlei
onbeschrijflijke ontucht en allerafschuwelijkste hoererij zelfs met dieren.
[12] Zij werden nogmaals in Nahors' en
opnieuw in Tharah's tijd gewaarschuwd en hun werd aangeraden de slechte streek
te verlaten; maar niemand stoorde zich daaraan. Tharah' s zonen waren Abraham,
Nahor die naar zijn grootvader genoemd was - en Haran, die Lot verwekt had.
Haran ging er zelf heen en predikte op Gods bevel, maar bereikte ook niets.
Lot, zijn zoon, deed hetzelfde gedurende een aantaljaren, hield zich
afwisselend dan in de ene en dan weer in de andere stad op en werd daarbij zelf
bijna een offer van de geest van ontucht.
[13] Toen kwamen zichtbare engelen,
die eerst Abraham bezochten, en Jehova was onder hen en vertelde Abraham precies
hoe het Sodom en de andere steden zou vergaan. En de beide engelen in de
gestalte van twee sterke jongemannen werden er naartoe gezonden om Lot nog te
redden. Het volk luisterde helemaal niet naar de jongemannen, maar wilde met
hen nog de meest onnatuurlijke ontucht plegen. Lot ontkwam door de waarschuwing
van de beide jongemannen. Alleen zijn vrouw werd slachtoffer omdat zij talmde
uit nieuwsgierigheid; zij werd lichamelijk een zoutpilaar, zoals de jongemannen
voorspeld hadden. Want zij zeiden: 'Wij moeten nu meteen vluchten en ons niet
eens de tijd gunnen om om te kijken; want het onderaardse vuur grijpt snel om
zich heen, en de overal vrijkomende dampen verstikken direct al het natuurlijke
leven en veranderen alles in een steenachtig zout! ' Maar Lots vrouw bleef
toch een paar ogenblikken staan en werd door de dampen achterhaald en daardoor
een slachtoffer .
[14] Kijk, toen heeft opnieuw Gods
almachtige wil in principe niet de volledige ondergang van deze slechte
landstreek veroorzaakt; want dit wat tijdens Abraham gebeurd is, zou deze
onrijpe plek toch ook door zijn aard te wachten hebben gestaan. Maar dat
daarbij zoveel mensen te gronde zijn gegaan, was enkel en alleen de schuld van
de ongehoorzaamheid van hun vrije wil.
[15] God had deze mensen natuurlijk
wel met Zijn almachtige wil daar weg kunnen halen en naar een andere gezonde
landstreek kunnen verplaatsen; maar dat zou duidelijk tegen hun wil geweest
zijn. Omdat God daar echter het meest rekening mee houdt en ook moet houden,
liet Hij liever toe dat deze mensen lichamelijk allemaal te gronde gingen, dan
dat ook maar een atoom van de vrije wil van hun ziel verwoest zou worden. Want
zelfs voor God is dat het grootste meesterwerk van Zijn liefde, wijsheid en
macht, mensen te scheppen die Hem in alles volkomen gelijk worden.
[16] Om dat te bewerkstelligen moet de
mens vrijwel zonder kracht in de grootste verlatenheid van deze wereld geboren
worden en zijn onderricht geleidelijk aan in de uiterlijke wereld op doen. Pas
als hij zich zo enige kennis en vaardigheden vergaard heeft, gaan de hem
omringende goede en ook slechte geesten heel ongemerkt op hem inwerken, -de
goede op zijn gemoed en de slechte op zijn fysieke natuur, opdat de ziel steeds
in een volkomen vrij evenwicht blijft.
[17] Als een mens tegen alle
aanvechtingen van zijn zintuigen in, vrijwillig gehoor heeft gegeven aan de
goede van buiten komende raadgevingen en vermaningen, en zijn leven daarnaar
heeft ingericht, wordt de stille invloed van de goede geesten ook steeds
krachtiger, die echter geen mens anders voelt en mag voelen dan dat dit door
hemzelf gewild is. Als de invloed van het goede uit de hemelen door de eigen
wil van de mens eenmaal zo krachtig is geworden dat de ziel daar helemaal in is
overgegaan, wordt de ware goddelijke geest van de liefde in haar wakker,
doordringt de ziel geheel, en dan pas is de ziel de eerste fase van haar
vervolmaking ingegaan, is dan al onveranderlijk vrij en kan, ook al is zij nog
in het lichaam, verschijningen en openbaringen van geesten en zelfs van de
hoogste engelen ontvangen.
[18] En dan gebeurt het vaak dat zulke
mensen verschijningen krijgen, met zielen aan gene zijde spreken en zich door
hen persoonlijk laten voorlichten en daarvan ook andere, nog helemaal
natuurlijke mensen getrouwen waarachtig over kunnen berichten. Wie hen gelooft,
doet daar zeker goed aan, -alleen moet hij niet meteen eisen datzelfde ook te
ervaren; want dat kan niet eerder dan dat hij de hiervoor beschreven
geestelijke zielerijpheid bereikt heeft.
[19] leder mens moet zich echter eerst
gelovig naar de ontvangen goede lessen richten en dan op zijn gemoed letten,
maar ook op de vaak sluimerende, kwade hartstochten in zijn lichaam, die zich
in traagheid, arbeidsschuwheid, wellust, eigenliefde, starheid, hoogmoed, nijd,
gierigheid en heerszucht maar al te duidelijk kenbaar maken. Aan deze laatste
moet hij door de kracht van de liefde tot God en door de liefde tot de naaste,
door geduld, deemoed en zachtmoedigheid het hoofd bieden, dan zal hij helemaal
niet lang hoeven te wachten tot de goede geesten zich voelbaarder en
duidelijker aan hem zullen openbaren.
[20] Overigens is er bijna geen enkel
mens bij wie het niet een keer toegelaten is bepaalde wenken en zelfs gezichten
uit het hiernamaals te krijgen. Maar wanneer de mens dat alles daarna in de
wind slaat en het alleen maar voor een zinsbegoocheling houdt, kan men hem niet
helpen. Ik geloof dat Ik je bezwaar en tegenwerping nu volgens de eeuwige
waarheid volkomen belicht heb, en ieder moet daaruit kunnen zien hoe deze zaak
bij de mensen op deze aarde ligt. -Heb je daar misschien nog iets tegen in te
brengen?’
226
Gods wezen en eeuwige scheppingsvreugde
De
verandering van alle materie in het geestelijke
Het
leven van de mens aan gene zijde
[1] DE FARIZEEËR zei: 'Heer en Meester,
daar is niets meer tegen in te brengen; want de waarheid van al het gezegde is
maar al te goed zichtbaar! Maar als uit de zielen van de mensen van deze aarde
uiteindelijk louter goden ontstaan, waar zullen die dan ruimte hebben om zich
in hun goddelijke vrijheid, zelfstandigheid en macht te bewegen en te regeren
en te heersen? Want ook een geest heeft een bepaalde ruimte en ook tijd nodig,
ook al staat hij door zijn goddelijke eigenschappen boven ruimte en boven alle
tijd.'
[2] IK zei: '0 kleingeestig en
volledig verschrompeld gemoed! Zag je nog nooit een sterrenhemel? Weetje nog
niet wat deze sterren zijn die in zo'n groot aantal voorjou zichtbaar zijn?!
Kijk, als er uit ieder atoom van deze aarde twaalfduizend zielen zouden
ontstaan -wat zo'n enorm aantal zou opleveren dat in deze tijd ook de beste
rekenaar dat niet voor mogelijk zou houden -, dan kwam er nog maar nauwelijks
één ziel op een zonnewereld in de grote scheppingsruimte, laat staan op het nog
veel grotere aantal aarden, die zich niet zelden met vele duizenden om een
enkele zonnewereld bewegen.
[3] Denk je dan eens de eindeloos
grotere ruimte van de hemelen van God in en het eveneens eindeloze aantal van
haar gemeenschappen, die zo overeenkomen met de werelden in de materiële ruimte
dat bijvoorbeeld van deze aarde, die vrijwel het kleinst is, er tot op heden al
honderdduizend maal honderdduizenden als reeds bestaand kunnen worden aangenomen!
Hoeveel mensensoorten er nog uit deze aarde gevormd worden, weet God alleen,
omdat Hij de oneindige aantallen als een eenheid duidelijk voor Zich heeft. Als
er echter uit de mensen van deze aarde zo talloos vele gemeenschappen in het
grote hiernamaals gevormd kunnen worden, hoeveel dan wel niet uit al de
ontelbaar vele werelden, waarvan er veel fysiek al zo groot zijn dat deze aarde
daarbij vergeleken nauwelijks een zandkorrel is ?
[4] Als je dit nu bedenkt, zal het je
toch misschien een beetje duidelijker worden of een eindeloos groot aantal van
ware Godskinderen eens voor de gezamenlijke, eeuwige, eindeloze hemel te groot
zal worden! Denk je dan, dat voor de eeuwig grote God een aantal dat doorjouw
mensenverstand beperkt wordt, voor eeuwig voldoen zou?! Tel slechts de
schepselen van deze aarde, denk aan de overal oneindige vruchtbaarheid en voortplantingsmogelijkheid
van planten en dieren, en dan kun je daaruit al concluderen dat bij God alles
tot in het oneindige doorgaat en niemand kan zeggen dat dit geen nut heeft!
[5] Want als God dat niet in de
planten en dieren gelegd zou hebben, dan zouden jullie binnen korte tijd geen
brood meer hebben en geen vlees en geen melk, geen wijn en geen fruit; maar
omdat een tarwekorrel als hij in de aarde gelegd wordt honderdvoudige vrucht
geeft, hebben jullie steeds brood genoeg en eveneens al het andere. Als God dus
steeds in alles oneindige dingen schept volgens Zijn allerhoogste wijsheid en
eindeloze macht, kan dan iemand zeggen dat het eeuwige en eindeloze scheppen
uit God iets nutteloos is? Jullie eigen alledaagse levensbehoeften leren jullie
al het zuivere tegendeel, omdat jullie zonder voedsel niet zouden kunnen
bestaan! - Begrijp je nu, waarom God voortdurend zo eindeloos veel schept?'
[6] DE FARIZEEËR zei nu erg verbaasd:
'Ja, Heer en Meester, dat zie ik nu wel in en ik bewonder Uw wijsheid ten
diepste, -alleen moet ik nu toch nog openlijk zeggen, dat ik begin te huiveren
voor de eindeloze grootte en macht van de Schepper, en ik vraag U alleen nog of
God eeuwig door blijft scheppen; want volgens U, komt er vrijwel geen einde aan
het scheppen. Daarom vraag ik U mij dat wat duidelijker te maken, omdat ik er
anders helemaal duizelig van word.’
[7] IK zei: 'Dat had je wel uit Mijn
uitleg kunnen opmaken. Als God eeuwig is, dan zal Hij ook beslist van
eeuwigheid geschapen hebben! Want wat zou Hij anders in de eeuwigheid vóór de
tijd van de doorjou veronderstelde schepping van deze wereld, van de zon, de
maan en alle sterren gedaan hebben, terwijl Hij toch eeuwig op dezelfde wijze
volmaakt was?!
[8] God is geestelijk eeuwig en
oneindig. Alles ontstaat en bestaat uit Hem, alles is in Hem, alles is de
eeuwige, eindeloze overvloed van Zijn gedachten en ideeën van het kleinste tot
het grootste. Hij denkt ze in het heldere licht van Zijn zelfbewustzijn en wil
dat ze werkelijkheid worden, en dan zijn zij reeds, wat zij als oerbegin zijn
moeten. Daarbij legt Hij dan de lichtkiem van Zijn liefde in de in zekere zin
uit Zijn persoonlijkheid naar buiten gebrachte gedachten en ideeën, maakt ze
levend, zodat ze dan als zelfstandige wezens bestaan, en leidt ze dan door
Zijn voortdurende en steeds grotere geestelijke invloed tot de hoogst mogelijke
trap van de onverwoestbare zelfstandigheid.
[9] Deze wezens zijn dan - omdat de
goddelijke liefde in hen hen leidt en in stand houdt -zelf ook vol scheppende
kracht, reproduceren zichzelf en kunnen zich tot in het oneindige vermeerderen.
En ieder wezen dat uit hen ontstaat, lijkt niet alleen op de voortbrenger,
zoals kinderen op hun ouders, maar is eveneens toegerust met dezelfde
eigenschappen, die ertoe dienen dat verwekker en verwekte de goddelijke liefde
in zichzelf vermeerderen, wat gemakkelijk mogelijk is.Daardoor kunnen zij
tenslotte uit de materie helemaal in het zuiver geestelijke overgaan en geheel
aan God gelijk worden en toch hun individuele zelfstandigheid behouden, en dat
voor eeuwig.
[10] Zo keren de eens naar
buitengebrachte gedachten en ideeën van God weer volledig naar en in God terug,
maar niet meer puur zoals zij naar buiten gebracht zijn, maar als volledig
levende, van zich zelf duidelijk bewuste en zelf handelende wezens, die dan
helemaal, als van God onafhankelijk, op zichzelf kunnen bestaan, werken en
handelen, -en daarom heb Ik dan ook tegen Mijn leerlingen gezegd: 'Wordt net zo
volmaakt als jullie Vader in de hemel volmaakt is!'
[11] Ik doe nu grote dingen voor
jullie ogen en oren; maar jullie zelf zullen nog grotere dingen doen in Mijn
naam, die de liefde van God in jullie harten is, zonder welke niemand iets
effectiefs voor het eeuwige leven kan doen, omdat de liefde van God het
eigenlijke, onverwoestbare leven zowel in God Zelf, als in ieder uit God
ontstaan wezen is.
[12] Maar al het eens aards geschapene
vindt als zodanig dan eens zijn einde, als het door het vervuld worden met de
goddelijke liefde langzaam maar zeker overgegaan is in het zuiver geestelijke;
en zo zal ook deze aarde niet eeuwig bestaan, maar langzaam maar zeker in het
geestelijke overgaan. Maar volgens de tijdsrekening van deze aarde zal het voor
jullie huidige verstand nog zeer lang duren tot het vuur van de goddelijke
liefde alle materie in haar oorspronkelijk geestelijke zal hebben opgelost.
[13] De oplossing van een wereld zal
echter op gelijke wijze plaatsvinden als waarop ieder ander aards wezen oplost,
waarbij de uiterlijke dood gaandeweg steeds meer intreedt en zichtbaar wordt.
Als je naar een boom kijkt, zul je zien dat hij langzaam maar zeker verziekt.
Hij wordt oud en vermolmd, slechts een paar takken vertonen nog leven, andere
zijn rot en vermolmd en vallen in de loop van de tijd van de stam. Mettertijd
wordt ook de stam gedeeltelijk vermolmd en gaat dood, en dat gaat net zo lang
door tot uiteindelijk de hele boom verrot, vermolmd en op zichzelf dood is.
Maar zelfs als boom, die op zichzelf reeds volkomen dood is, bevat hij toch nog
levensgeesten; daarom zullen jullie, als hij door de storm omgewaaid in het bos
ligt, mossen en andere kruidjes uit hem zien groeien; ook zullen allerlei
wormen hem inwendig doorboren; en een even groot aantal insekten knagen en
teren zolang op het vlees en merg van de gestorven boom als er nog wat aan zit,
tot dan misschien na honderden jaren van de hele boom geen spoor meer te vinden
is.
[14] Zo, ook al is het dan in grotere
omvang, zal het ook gaan met een stervende en tenslotte helemaal gestorven wereld.
Maar waar een boom sterft, groeit al gauw een andere op zijn plaats. Zo vergaat
er dus ook een wereld, -maar dan komt er een, en komen er zelfs een aantal
andere, in haar plaats en nemen de overgebleven levensgeesten van de geheel
gestorven en volledig teniet gegane oude wereld op om deze verder te verzorgen
en te ontwikkelen. En kijk, zo komt er aan het eigenlijke scheppen eeuwig geen
eind, omdat God ook eeuwig nooit kan ophouden in Zijn eeuwig onbegrensde liefde
en wijsheid te denken en te willen en lief te hebben!
[15] Ik denk dat het nu wel voor
iedereen helemaal begrijpelijk moet zijn! Tegen degene voor wie het toch nog te
weinig begrijpelijk mocht zijn, zeg Ik nog bovendien: Denk jezelf in eeuwig
jeugdige kracht onsterfelijk voortlevend op een wereld! Zul je ooit ophouden
met denken en willen? Zul je ooit helemaal niets gaan doen, of zul je nergens
meer van willen genieten? Beslist niet, maar je zult steeds meer gaan doen,
ijverig bezig zijn en alles er voor geven om je steeds meer en grotere genoegens
van het leven te verschaffen; want de liefde en het ware leven der liefde kan
nooit rusten, maar moet bezig zijn, omdat het leven zelf niets anders is dan
doorlopend bezig zijn.
[16] Laat daarom niemand van jullie
denken dat hij zich eenmaal aan gene zijde in een eeuwig passieve, zoete rust
zal bevinden; want dat zou juist de ware dood zijn voor de geest of de ziel.
Hoe geestelijker een mens innerlijk wordt, des te actiever wordt hij ook, en
dat door en door. Als dat echter in deze wereld al zichtbaar en duidelijk
herkenbaar het geval is, hoeveel te meer zal dat dan aan de andere zijde het
geval zijn, waar geen zwaar lichaam de ziel in haar bezig zijn zal belemmeren!
-Wel, zeg nu of je het goed begrepen hebt!’
227
Niet het weten, maar het handelen uit liefde maakt zalig
Over
ijver en spaarzaamheid Rechtvaardige rijkdom
[1] DE FARIZEEËR die buitengewoon
verbaasd was, zei: 'Heer en Meester, nu pas besef ik dat U vol van de
goddelijke geest moet zijn; want over zulke dingen kan alleen maar God de mens
een waar en volledig uitsluitsel geven! Wat is daarbij vergeleken het verstand
van de grootste wijze van deze aarde, dat hij zich door enige ervaring en
beschouwing van de uiterlijke vormen der dingen heeft eigen gemaakt?! Wat is de
kleine beperkte mens tegenover God?! Daarom kan de mens uit zichzelf God ook
nooit doorgronden en evenmin Zijn eeuwige heerschappij, zijn werkzaamheid en
scheppingskracht!
[2] Ik zou nu alleen maar willen dat
de hele tempel van dit licht vervuld zou zijn! Maar dat is bij de algemene
verhardheid van de tempel helemaal niet denkbaar! Wij met z'n zevenen hebben
toch vaak over zulke zaken natuurlijk meer contra dan pro -nagedacht, en hoe
moeilijk was het voor ons dit licht binnen te gaan! Hoe zou het dan onze
collega's en medepriesters vergaan, die over die zaken misschien nog nooit
nagedacht hebben noch pro noch contra -, maar er alleen maar op bedacht waren
hoe zij steeds meer hun buik konden vullen! O Heer en Meester, U zult wel het
best weten wat U met de tempel en zijn meer dan blinde priesters zult doen! De
huiveringen lopen over m 'n rug als ik dit licht vergelijk met de meest
fundamentele duisternis van de tempel. Hoe groot en almachtig waant iemand van
onze soort zich in de tempel, en hoe oneindig klein zou hij zich weten als hij
in dit licht zou komen!
[3] O David, hoe waar was het toen jij
zei: 'O, wat zijn alle de mensen nietig vergeleken bij U o Heer! Verlaat je
niet op hulp van mensen; zij kunnen jullie allen niet helpen!' Ja, hoeveel alle
wetten en zelfzuchtige lessen in de tempelons gebaat hebben, zien we pas nu
goed in en zullen we in het vervolg beslist nog beter inzien! Heer en Meester,
verlaat ons nooit met Uw geest!’
[4] IK zei: 'Wie in Mijn leer blijft,
blijft ook in Mij, en Ik blijf in hem; wie echter door zijn daden Mijn leer
verlaat, verlaat ook Mij, en het leven is niet in hem. Ik ben de ware
levensdag. Wie op deze dag voortgaat, zal zich niet stoten en wie op deze dag
werkt, zal het ware levensloon ontvangen.
[5] Nu weten jullie voorlopig het
belangrijkste; jullie zullen nog voldoende gelegenheid hebben om al het andere
te horen. Maar kennis alleen maakt niet zalig, slechts het handelen!
[6] Er is echter een tweevoudig
handelen: een handelen voor de wereld uit eigenbelang - en een werkelijk
handelen in de wereld uit ware liefde tot God en uit liefde voor de naaste. Uit
het eerste verkrijgt de mens het gericht en gemakkelijk de eeuwige dood, uit
het tweede echter de liefde en genade van God en het eeuwige leven van de ziel.
[7] Daarmee zeg Ik niet dat iemand niet
met alle ijver de aarde bebouwen moet, en dat hij niet spaarzaam moet zijn,
want Ik Zelf raad iedereen alle vlijt aan en een juiste spaarzaamheid. Maar dat
alles behoort men te doen om voldoende voorraad te hebben om op ieder moment de
armen bij te kunnen staan. Want wat iemand de armen doet in Mijn naam, zal Ik
zo aannemen alsof hij het Mij gedaan had, en Ik zal hem zegenen hier en aan
gene zijde; wie echter alleen voor zichzelf en puur voor zijn kinderen werkt en
zorgt, en zich niet schuwt iets oneerlijk in bezit te nemen, die zal geen zegen
van Mij kunnen verwachten, en aan gene zijde zal hij voor Mijn rechterstoel
niet bestaan, maar hij zal buiten geworpen worden in de kerker van de buitenste
duisternis. Daar zal veel gehuil en tandengeknars zijn, en zo'n ziel zal
moeilijk ooit tot volle aanschouwing van God komen.
[8] Wie echter van zijn egoïstische
spaarzaamheid overgaat naar volledige gierigheid, is reeds hier een duivel in
mensengestalte die de geest van God, die zuiver liefde is, altijd weerstreeft
en daarom voor altijd van de zaligheid zal blijven uitgesloten. Want zo zeker
er een hemel is, zo zeker is er ook een hel, waarvan de worm nooit sterft en
het vuur nooit dooft. Wie daar helemaal uit eigen wil inkomt, zal er ook geheel
door eigen wil nooit meer uitkomen, -en dat is de ware eeuwige dood van de
ziel. Let daar ook goed op, en pas er voor op dat je niet in zelfzucht,
eigenliefde, nijd, gierigheid en wereldse hoogmoed vervalt! Want alle andere
zonden raakt de mens eerder kwijt dan de zojuist genoemde.
[9] Kijk
eens naar onze Lazarus, die nu stoffelijk gezien wel een van de rijkste mensen
van heel Judea is, -maar hij is niet rijk voor zichzelf, maar voor vele
duizenden armen, die altijd bij hem werk en een rechtvaardig goed onderkomen
vinden; daarom is hij ook gezegend, en als hij lichamelijk zou sterven dan zal
Ik hem toch opwekken, opdat hij nog lang voor de armen leven zal. En verder zal
hij geen dood meer zien, voelen en smaken, maar het zal hem vrij staan zijn
lichaam te verlaten en binnen te gaan in Mijn rijk dat altijd voor hem
openstaat. In het huis waar Ik eeuwig zal wonen, zal ook hij eeuwig wonen! .
[10] Jullie zien daaruit, dat Ik niet
alleen maar een vriend van de armen, maar ook een vriend van de rijken ben,
indien zij hun rijkdom volgens de ware en juiste bedoeling van God benutten en
gebruiken. Wie rijk is, moet zo handelen, en hij zal leven!'
[11] Toen zei LAZARUS helemaal
ontroerd van liefde: 'Maar Heer, U bent al te goed, wat doe ik dan wel voor
goeds dat ik, arme zondaar, door U zo geprezen wordt?'
[12] IK zei: 'Ik weet wel hoe en wat
jij doet; verwonder je daarom niet als Ik je verdiend prijs in het bijzijn van
veel mensen!
[13] Tegen een andere rijke, die Mij
ook wilde volgen, maar daarbij zijn rijkdommen erg liefhad, zei Ik: 'Verkoop
eerst al je goederen, verdeel de opbrengst onder de armen, en kom dan pas om
Mij te volgen!' - Maar omdat de man zijn rijkdommen erg liefhad, werd hij
meteen bedroefd en ging weg.
[14] Tegen jou zeg ik echter: Koop nog
meer goederen; want wat jij het jouwe noemt, is eigenlijk al het bezit van de
vele armen, die het merendeel van je goederen verbruiken!
[15] Tegen een rijke, die zijn
rijkdommen als zodanig of ter wille van zichzelf te veel liefheeft, zeg Ik dat
een kameel gemakkelijker door het oog van een naald gaat dan dat zo 'n rijke
eens in de hemel zal komen!
[16] Maar er zijn ook veel armen die
naar een goedhartige rijke gaan en hem om een aalmoes smeken en als zij er een
gekregen hebben, deze verspillen, en bovendien nog erg ondankbaar zijn tegen
hun weldoener. Maar laat een weldoener zich daar niets van aantrekken; want hoe
minder dank jullie op deze wereld zullen ontvangen, des te groter zal jullie
loon aan gene zijde zijn; want daardoor tonen zulke rijken pas dat zij op God
gelijken, die ook de zon over goeden en kwaden laat opgaan en schijnen.
[17] Ja, Ik zeg jullie nog meer: Doe
je vijanden goed, bid voor hen die je vervloeken, en zegen die je haten en
achtervolgen, dan zullen jullie daardoor het snelst gloeiende kolen op hun
hoofden stapelen en hun slechte gemoed het snelst naar het betere en hogere
keren! Leen je overbodige geld aan hen die het je niet met rente terug kunnen
betalen, en nodig diegenen te gast die je niet terugkunnen vragen, dan zul je
daardoor in de hemel grote schatten voor je ziel verzamelen!
[18] Als er echter iemand naar jou als
rijke komt, die je al enige malen geholpen hebt maar die je goedheid
misbruikte, vermaan hem dan in een goed gesprek; onthoud hem echter je liefde niet!
Als hij zich verbetert, dan heb je een dubbel goed werk aan hem gedaan;
verbetert hij zich niet, wordt dan daarom niet boos op hem, -want naast de
fysieke armoede bestaat er ook een geestelijke, die altijd groter en
betreurenswaardiger is dan de fysieke.
228
Naastenliefde
Kennis
en liefde van God
[1] (DE HEER): 'Er staat weliswaar
geschreven dat men hem, die je iets kwaads heeft aangedaan, zevenmaal volledig
vergeven moet; maar Ik zeg jullie: zeven en zeventigmaal zevenmaal zul je je
belediger vergeven voor je hem voor de rechter aanklaagt! Verbetert hij zich
ook dan niet, verstoot hem dan uit de gemeente! Wie echter niet telt hoe vaak
iemand hem beledigd heeft, die zal ook in de hemel niet worden aangerekend
worden hoe vaak hij tegenover God heeft gezondigd.
[2] Als iemand je om een gunst vraagt,
bewijs hem dan met vreugde nog meer dan waarom hij je gevraagd heeft! Als
bijvoorbeeld iemand in de winter bij je komt en je om een opperkleed vraagt
omdat jij een aantal opperkleden hebt, geef hem er dan ook nog een mantel bij;
en als iemand je vraagt om een uur gaans met hem mee te gaan omdat hij de weg
niet kent, ga dan twee uur met hem mee, opdat je hem meer liefde bewijst dan
hij je gevraagd heeft! Wat je meer voor iemand gedaan hebt, zal je in de hemel
tien -, dertig en ook honderdvoudig vergolden worden.
[3] Hoe groter de naastenliefde is
waarmee iemand zijn behoeftige medemensen helpt, des te veelvuldiger zal hem
het gedane eens vergolden worden. Bedenken jullie dat allen goed en handel
daarnaar, dan zullen jullie als waarachtige kinderen van God het eeuwige leven
hebben en eeuwig zijn onmetelijke schatten oogsten! Ik zeg jullie: Een zon voor
degene, die uit ware naastenliefde met zijn naaste en arme broeder ook maar een
penning gedeeld heeft!’
[4] Toen zei DE FARIZEEËR die nu al
erg gelovig was: 'Heer, wat moet iemand met een zon doen?'
[5] IK zei: 'Is de zon niet het licht
van de dag, en verwarmt zij niet de hele wereld en maakt zij niet door haar
licht en haar warmte dat alles groeit en bloeit op aarde? Als Ik echter zeg:
'Een zon voor degene die Mijn leer in alles navolgt! ' , dan bedoel Ik daarmee
geen stoffelijke zon, maar een volledig geestelijke zon in zijn hart, wat
zoveel wil zeggen als de volledige godgelijkheid van zijn ziel. - Begrijp je dat
goed?
[6] Bovendien zeg Ik je nog dat eens
zulke zielegeesten, die volledig aan God gelijk zijn, ook de natuurlijke zonnen
moeten gaan besturen, wat oneindig veel wil zeggen; want daardoor krijgen zij
ook de opperste leiding over alle aarden die om een zon cirkelen. En nog
andere, volmaaktere kinderen van God zal de volledige leiding van de
centraalzonnen in handen gegeven worden, waarvan de leiders van de kleinere
planeetzonnen bij bijzondere gelegenheden hun richtlijnen zullen krijgen. Maar
om dat te kunnen zijn moet men eerst een volledige, hele geestelijke zon in
zijn binnenste bergen.
[7] Want wat je ook maar ziet, het
wordt allemaal door geesten geleid, omdat zij van God de bekwaamheid daarvoor
krijgen. En de zaligheid van iedere geest ligt in het feit dat hij zo door God
voorzien met alle kracht en macht, God dienend,
bezig kan zijn.
[8] Jullie allen is op deze aarde
slechts iets gerings toevertrouwd; maar wie in dit kleine getrouw is, zal eens
over iets groots gesteld worden. Maar Ik zeg jullie ook, dat niemand God en de
mammon tegelijkertijd kan dienen; noch de een en noch minder de ander is
tevreden met een halve dienst. Begrijp je dat?'
[9] DE FARIZEEËR zei: 'Heer, dat
begrijp ik nu al heel goed; maar ik heb in mijn huidige functie veel van de mammon
verworven. Wat moet ik daarmee doen?'
[10] IK zei: 'Zoals je het verkregen
hebt, zo moet je het ook weer verdelen onder degenen die het nodig hebben! Want
wie echt Mijn leerling en volgeling wil zijn en ook zal zijn, zal, als hij het
in alle ernst wil, zich geen zorgen hoeven te maken voor de komende dag wat hij
zal eten en drinken en waarmee hij zich zal kleden, maar laat hij slechts
ijverig het rijk van God en diens gerechtigheid zoeken! Al het andere wat hij
nodig heeft om te leven, zal hem erbij gegeven worden; want de Vader in de
hemel weet altijd wat de Zijnen nodig hebben. Hij, die het gras op het veld
voedt en alle dieren hun voer en hun bekleding geeft, zal voor de mensen die in
Zijn liefde en in Zijn welbehagen wandelen toch nog wel meer zorg dragen; want
zo'n mens is meer waard dan alle planten en alle dieren van de hele wereld.
-Begrijp je dat?'
[11] DE FARIZEEËR EN MET HEM OOK DE
ANDERE ZES zeiden: :Ja, Heer, ook dat begrijpen we nu en we zullen ook datgene
doen wat U ons nu zo wijs heeft aangeraden. Alleen hier in Jeruzalem kunnen we
dat voorlopig niet zo gemakkelijk doen; maar we nemen alles wat van ons is mee
en dan vinden we nog wel genoeg gelegenheden waar Uw raad zullen toepassen,
-want de aarde is overal van God en de mensen beslist niet minder! -Heer, is
dat goed?'
[12] IK
zei: 'Het komt er echt niet op aan of jullie hier of ergens anders de armoede
gedenken, maar daar aan de tafel waar de vrouw zit die Ik vandaag uit de geile
klauwen van de tempel gered heb, zou een weldaad van pas komen. De vrouw en
haar man zijn arm, en de andere mannen aan dezelfde tafel ook. Geef de honderd
pond die jullie verloren hebben maar aan Lazarus, dan zal hij als Mijn ware
broeder ervoor zorgen dat deze armen daardoor een behoorlijk bestaan kunnen
leiden!’
[13] DE FARIZEEËN zeiden: 'Heer, niet
alleen de honderd pond, maar duizend pond goud zullen we Lazarus daarvoor
geven, en daar kan hij naar Uw wil over beschikken. Want het licht dat wij van
U kregen is eindeloos meer waard, en Uw geduld met ons is eeuwig onbetaalbaar!
Het is maar goed dat wij allen niet in de tempel wonen omdat wij zelf erg rijk
zijn en daarom kunnen wij met onze privégelden en - schatten doen wat wij
willen. Het tamelijk hoge inleggeld in de tempel is natuurlijk zonder meer weg.
Want ook al reizen wij erepriesters, als missionarissen, dan hoeven we van de
tempel toch geen vergoeding te verwachten, -maar de tempel ook van ons niets
meer dan wat hij al heeft; en dus zullen wij nog vannacht het geld aan Lazarus
geven. - Is dat zo juist?'
[14] Toen zei IK: 'Mij nog meer
daarover te vragen is helemaal onnodig; want jullie zullen nu wel inzien dat
ieder zich meer verdienste verwerft naarmate hij meer wil offeren en naarmate
hij dat meer met ware liefde tot God en de naaste doet. Volg dus jullie goede
wil en het zal jullie vergolden worden!’
[15] Daarop vroegen de zeven of er een
aantal sterke mannen die bij de vrouw aan tafel zaten met hen mee wilden gaan
om het geld te dragen. Toen stonden allen, in totaal twee en zeventig man, op
en gingen met de zeven mee en brachten het duizend pond zware goud al binnen
een uur.
Toen zij allen in de zaal waren,
legden zij op Mijn aanraden het goud in honderd zware zakken aan de voeten van
Lazarus, en Lazarus bedankte eerst Mij dat Ik hem de genade waardig achtte zo
voor de armen te mogen zorgen, en daarna pas prees hij ook de teruggekeerde
zeven mannen, dat ook zij Mij in hun hart herkend hadden.
[16] Ook de armen dankten Mij en EEN
van hen zei: 'Heer, als ook wij Uw leerlingen zouden kunnen worden, dan zien
wij af van deze buitengewone ondersteuning; want het is beter Uw leerling te
zijn dan al het goud van de hele wereld te bezitten! Want voor wie U zorgt, o
Heer, die is voor de hele eeuwigheid goed verzorgd!’
[17] IK zei: 'Deze nacht is het nog
geen tijd om daarover te spreken, maar er kan nog van alles gebeuren, omdat Ik
pas vandaag over zeven dagen Jeruzalem voor een poos zal verlaten. Bespreek
echter nog voordien met Mijn oude leerlingen de hoofdinhoud van Mijn leer; wat
jullie niet weten zal je op het moment datje het nodig hebt in de mond gelegd
worden.
[18] Maar voor nu zeg Ik tegen jullie
allen: Omdat Ik vandaag zo'n goede oogst had, ben Ik daar ook echt blij om, en
daarom zullen wij gedurende deze nacht opblijven en toch zal ieder van jullie
morgen zo gesterkt zijn alsof hij de hele nacht goed geslapen had. Maar wij
zullen tot de ochtend nog een aantal zaken behandelen die jullie op een hoger
standpunt van de kennis van God zullen brengen; want God zo goed mogelijk te
leren kennen is voor ieder mens het belangrijkste.
[19] Want wie God niet goed kent, kan
nooit volmaakt in een God geloven, en Hem nog minder boven alles liefhebben en
dus ook nooit volledig deel hebben aan de geest van God. Want uit een onjuiste kennis
van God komen mettertijd tengevolge van de vrije wil van de mensen, allerlei
soorten dwalingen onder de mensen, die dan als een duizendkoppige hydra
voortwoekeren, de mensen tot afgodendienaars maken en hun de poort tot het
ware, eeuwige leven versperren, zodat zij dan aan gene zijde als zielen
moeilijk ooit binnen kunnen komen; want wat een ziel hier binnen een dag voor
haar levensvervolmaking kan doen, kan zij aan gene zijde vaak niet in duizenden
aardse jaren doen. Mijn oude leerlingen hebben over God al wel veel
uitgebreidere kennis; maar jullie nieuwelingen zijn al met al daarin nog zwak,
en daarom wil Ik jullie daarin sterken.'
[20] ALLEN zeiden: 'Heer, doe dat en
houd niets voor ons achter; want wij smachten ernaar als verdord gras naar leven
brengende regen!’
[21] Ook DE ROMEINEN zeiden: 'Ook wij,
-des te meer omdat wij nog volledig nieuwelingen zijn in deze belangrijkste
kennis van alle kennis!'
[22] Ook PETRUS zei: 'Ook ons ouden
zal het van groot nut zijn; want ook wij staan daarin nog helemaal niet zo
stevig!’
[23] IK zei: 'En wat hebben jullie
daar dan nog voor moeilijkheden mee?'
229
God-Vader, God-Zoon en God-Heilige Geest
[1] PETRUS zei: 'Toen U Zich aan de
Jordaan door Johannes liet dopen, openden de hemelen zich, en de geest van God
zweefde in de vorm van een vurige duif boven Uw hoofd, en uit de hemelen hoorde
men met een heldere stem de volgende woorden: 'Dit is Mijn geliefde Zoon aan
Wie Ik een welbehagen heb, naar Hem moeten jullie luisteren!' En ook bij een
andere gelegenheid hoorde ik precies diezelfde woorden, waarover wij eigenlijk
tot op heden U nog niet zo precies om nadere uitleg dorsten te vragen. Maar
omdat U nu Zelf ons allen nog duidelijker God wilt laten kennen, geloof ik dat
het nu ook het moment zou zijn om ons dat beter uit te leggen, natuurlijk als
het volgens Uw goddelijke wil is.
[2] Want tot nu toe bent U voor ons
alleen maar de waarachtige zoon van de Allerhoogste, zoals wij zelfs uit de
mond van Uw lichamelijke moeder gehoord hebben dat de aartsengel Gabriël haar
verschenen is en haar aldus toegesproken heeft: 'Gegroet zijt gij, omdat gij
genade voor God gevonden hebt! De heilige geest zal u overschaduwen en u zult
een jongen baren, die u de Zoon van de Allerhoogste zult noemen!’
[3] Kijk, Heer, dat en nog heel veel
meer weten wij en wij kunnen niet ontkennen dat er een allerhoogste God Vader
in de hemel is. U bent Zijn Zoon, zonder enige twijfel, en een Derde, beslist
ook aan God, de Vader en U gelijk, is toch duidelijk de Heilige Geest! -Hebben
wij ongelijk als wij hierop ons geloof baseren?'
[4] IK zei: 'Om jullie dat volledig te
ontsluieren is het ogenblik nog niet helemaal gekomen; maar het zal ook niet
lang op zich laten wachten. Maar Ik heb jullie immers toch al verschillende
keren gezegd toen jullie Mij vroegen om jullie de Vader te laten zien: Wie Mij
ziet, ziet ook de Vader; want Ik en de Vader zijn volledig één. De Vader is in
Mij en Ik insgelijks in de Vader. -Hoe hebben jullie dat dan begrepen?'
[5] PETRUS zei: 'Wij begrepen dat zo,
en dat geldt voor ons allen: U bent altijd doordrongen van de volledige kracht
van de Vader in zoverre U die hier maar nodig hebt op deze aarde, en zo bevindt
de eeuwige en oneindige Vader Zich ook in U. U bent Zijn volledig evenbeeld.
Omdat dus de Vader als de oneindige, eeuwige en alomtegenwoordige God ook in U
is en U zeker in het bijzonder omgeeft, daarom moet U ook in de Vader zijn!’
[6] IK zei: 'Goed, - en hoe staat het
dan met de Heilige Geest? Wat denken jullie dan van hem?'
[7] PETRUS zei: 'Heer, daar begrijpen
we allemaal niets van, hoewel U Zelf zei, dat een mens alle zonden vergeven
kunnen worden maar nooit een zonde tegen de Heilige Geest! U bent echter
kennelijk niet de Heilige Geest, omdat U zei dat zonden tegen de Zoon vergeven
kunnen worden. De Vader is het ook niet, omdat ook zonden tegen de Vader nog
eerder vergeven zouden kunnen worden. Wel, wie en wat is dan de Heilige Geest?
Wij zagen hem in de vorm van een vurige duif. Is hij een aan alle mensen vanaf
Adam verborgen gehouden derde goddelijke persoonlijkheid, of is hij één met de
Vader of één met U? Hij kan toch niet heiliger zijn dan de Vader en U? En toch
zei U, dat zonden tegen de Heilige Geest nooit of te nimmer vergeven worden!
Hij moet dus op een nog helemaal aan ons onbekende wijze beslist het Heiligste
van alle hemelen zijn.
[8] Daar ziet U uit, dat zelfs ons,
oud leerlingen, nog veel ontbreekt aan zuivere kennis van God, en daarom hebben
wij ook alle reden ons er op te verheugen als U ook ons God nog zuiverder wilt
leren kennen.
[9] Bij Mozes staat heel streng: Ik,
Jehova, ben slechts Eén, en jullie enige God! Jullie zullen voor jezelf geen
vreemde goden naast Mij maken en denken! -En volgens onze beperkte begrippen
hebben we er nu drie, en toch moeten we slechts aan één God geloven! O Heer, daarover
zou wat meer en duidelijker uitleg ons erg helpen; want dat is nog geen van ons
helemaal duidelijk!’
[10] IK zei: 'Slechts aan Eén Enige
(moeten jullie geloven)*, (*toegevoegd) omdat er van eeuwigheid nooit meer
geweest zijn en ook eeuwig nooit meer zullen zijn!
[11] Jullie geheugen is bepaald niet
jullie sterkste kant, dat jullie Mij nu iets kunnen vragen wat Ik toch al bij
geschikte gelegenheden vaak genoeg heb uitgelegd, - en toch is de hoofdzaak
jullie nog steeds onduidelijk; want toen Ik eerder zei dat de volmaakte kennis
van God de hoofdzaak van het leven is, omdat bij het ontbreken daarvan er geen
echt, maar alleen een verward machinaal leven is, toen heb Ik jullie vlak
daarna uitgelegd wat en wie God is, -maar jullie geheugen is zwak en kort!'
[12] DE LEERLINGEN zeiden: 'Heer,
sterk ons geheugen!'
[13] IK zei: 'Zeg liever: 'Heer, sterk
ons lichaam en onze wil!', want de sterkte van het geheugen hangt altijd af van
de sterkte van de wil. Jullie ziel is weliswaar zeer gewillig, maar jullie
vlees is zwak, en daardoor ook jullie geheugen, dat pas later sterker zal
worden wanneer Ik de Heilige Geest over jullie zal zenden. -Maar let dan nu
goed op, en wel met gespannen aandacht!’
230
De drie-eenheid in God en mens
[1] (DE HEER:) 'Maar wat jullie nu
zullen horen, moetje voorlopig voor je houden en niet voortijdig ruchtbaar
maken! Wanneer echter de juiste tijd daarvoor aangebroken is, zullen jullie dat
door Mijn geest, die de eigenlijke Heilige Geest is, wel in jezelf merken.
[2] De Vader, Ik als Zoon en de
Heilige Geest zijn herkenbaar van eeuwigheid één en dezelfde.
[3] De Vader in Mij is de eeuwige
liefde en als zodanig de oergrond en de eigenlijke oerstof van alle dingen, die
de hele eeuwige oneindigheid vervult.
[4] Ik als Zoon ben het licht en de
wijsheid, die voortkomt uit het vuur van de eeuwige liefde. Dit krachtige licht
is het eeuwige, volmaaktste zelfbewustzijn en de helderste zelfkennis van God
en het eeuwige woord in God, waardoor alles wat bestaat gemaakt is.
[5] Opdat dit alles echter gemaakt kan
worden is de machtige wil van God nodig, en dat is dan de Heilige Geest in God,
waardoor de werken en wezens hun volledige bestaan krijgen. De Heilige Geest is
het grote uitgesproken woord 'Er zij!'
-en dan is er, wat de liefde en de wijsheid in God besloten hebben.
[6] En kijk, dat alles bevindt zich nu
in Mij: De liefde, de wijsheid en alle macht! En daarom is er maar één God, en
dat ben Ik, en Ik heb alleen maar hier een lichaam aangenomen om Mij aan jullie
mensen van deze aarde, die Ik volkomen naar Mijn evenbeeld geschapen heb uit de
oersubstantie van Mijn liefde, in jullie individualiteit nader te kunnen
openbaren, - zoals dat juist nu het geval is.
[7] Dat echter ook jullie de helemaal
aan Mij overeenkomstige drieëenheid in jullie hebben, zal jullie direct zo
duidelijk mogelijk uitgelegd worden.
[8] Kijk ieder mens heeft liefde in
zich en tengevolge van die liefde ook een wil; want de liefde op zichzelf is
een begeren en verlangen, en in het begeren en verlangen ligt nu juist de wil.
Dat is ook eigen aan alle planten en dieren, en in zeker opzicht ook aan de
andere materie.
[9] Liefde en wil heeft zelfs de
ruwste en ongeciviliseerdste mens. Maar wat doet hij daarmee? Hij is alleen
maar uit op de bevrediging van zijn laagste en stoffelijkste behoeften die zich
instinctmatig uit zijn grove liefde in zijn wil vertalen, waar zijn verstand
niets anders dan een flauw vermoeden van opvangt. Kijk maar eens of de daden
van zulke mensen niet veel slechter zijn dan die van dieren bij wie de liefde
en het verlangen door een beïnvloeding van boven geleid wordt!
[10] Maar heel anders staat het met de
liefde en haar wil bij die mensen* (*toegevoegd) van wie het verstand een helder licht is
geworden; het schijnt dan door de liefde en haar wil, en daardoor door de hele
mens. Dan pas zorgt de liefde voor de zuivere middelen, zij ordent het licht of
de wijsheid, en zij activeert de wil. Als de mens echter als evenbeeld van God
ook die mogelijkheid in zich heeft, bestaat hij dan uit drie mensen of is hij
slechts één mens?'
[11] ALLEN zeiden, en vooral de oud
leerlingen: 'Wij danken U, o Heer, dat U nu weer eens zo heel duidelijk
gesproken heeft; want het is echt niet altijd Uw gewoonte om zo te spreken en
te leren. Nu weten we pas helemaal hoe het met de volkomen eenheid van God
staat, en U bent dus dan toch heel volmaakt God, zoals wij dat al vaker
gedacht hadden.’
231
De oneindigheid en alomtegenwoordigheid van God en Jezus
De
verschijning bij de doop van de Heer
[1] (DE LEERLINGEN:) 'Maar er blijft
nu nog een vraag over, en dan zijn wij wel tamelijk op de hoogte!
[2] Kijk, Heer, God is naast al Zijn
eigenschappen echter ook oneindig en daardoor alomtegenwoordig! Hoe is dat dan
bij U mogelijk, terwijl U Zich toch net als wij binnen één nauwkeurig begrensd
persoon lichamelijk bij ons bevindt?'
[3] IK zei: 'Kijk, beste oud
leerlingen van Mij, dat is alweer een oude denkfout van jullie! Weten jullie
niet meer, dat jullie Mij, toen wij van Samaria naar Galilea gingen, daar
vrijwel dezelfde vraag gesteld hebben? En heb Ik jullie niet door een teken aan
de zon bewezen, dat Ik door Mijn wil ook op de zon net als op aarde op gelijke
wijze aanwezig ben?! En nu vragen jullie Mij alweer vrijwel precies hetzelfde!
Ook heb Ik jullie hetzelfde laten zien bij Caesarea Philippi, bij de waard
Matthias in Kapérnaum toen Ik het zeer diep verzonken gat ogenblikkelijk vulde,
en in Chotinodora met het afgodenmeer, en nog steeds begrijpen jullie het
geheim van het rijk van God niet en nog minder het geheim van God?!
[4] Is dan niet Mijn van de eeuwige
liefde doorgloeide en van haar vlammenlicht dat de wijsheid van God is -
doorstraalde wil juist de voor jullie zo onbegrijpelijke Heilige Geest, die
eeuwig onophoudelijk van Mij uit de hele oneindigheid vervult?! En door dit Ik
van Mij, Mijn 'Ik ben' en dus ook door Mijn zijn en bestaan, ben Ik overal
tegenwoordig zoals Ik nu in Mijn eigenlijke wezen persoonlijk bij jullie
aanwezig ben. Mijn oud leerlingen en broeders, dat heb Ik jullie al enige malen
heel duidelijk laten zien, en jullie zijn het toch vergeten; maar zullen jullie
het dit keer misschien wel onthouden?!
[5] Ik zal echter niet altijd zo met
Mijn hele oerwezen bij jullie blijven, en toch zal Ik als geheel Dezelfde bij
jullie blijven, dat wil zeggen bij allen die getrouw volgens Mijn woorden
zullen handelen en leven, en wel tot aan het einde der tijden van deze aarde!
[6] Want Ik zal nu ook wanneer de tijd
zal komen dit menselijke door veel lijden en zeer grote vernederingen nog op
deze wereld helemaal in Mijn oergoddelijke veranderen en daarna opvaren naar
Mijn God die in Mij is en naar jullie God die nu bij jullie is en jullie dat
leert met Zijn mond.’
[7] VERSCHILLENDEN zeiden: 'Heer, dan
zou het ons toch liever zijn dat U eeuwig zo bij ons bleef; want waar U, o
Heer, bent, daar is ook al de hoogste hemel, en wij verlangen eeuwig geen
betere!'
[8] IK zei: 'Dat zegt niet jullie
geest, maar je lichaam waarin jullie ziel nog erg diep begraven ligt!
[9] Omdat het zuiver geestelijke leven
van de ziel in Mijn rijk jullie nog volkomen vreemd is, zouden jullie
natuurlijk graag liever meteen maar eeuwig hier leven; maar als jullie wisten
dat jullie in één ogenblik in Mijn rijk meer en onbeschrijfelijk grotere
zaligheden beleven zullen dan in duizend jaar met een gezond lichaam op deze
aarde, dan zouden jullie zo niet praten. Jullie, Mijn oud leerlingen, heb Ik
wel al menig voorproefje gegeven, - maar
omdat jullie geheugen altijd en eeuwig kort is, weet het daar ook niet veel
meer van. Maar Ik zal jullie in dit opzicht geen nieuwe bewijzen geven; want
wanneer Mijn geest te eniger tijd over jullie zal komen, zal Deze jullie al
alle wijsheid bijbrengen!’
[10] Toen zei THOMAS, die nog steeds
het meest ongelovig was opeens: 'Heer, waarom zagen we dan de Heilige Geest in
de vorm van een vurige duif, en waarom hoorden wij de stem van de Vader uit de
geopende hemel?'
[11] IK zei: 'Ik wist wel, dat ook jij
nog met een vraag zou komen, en Ik neem het je ook helemaal niet kwalijk; want
jij hoort ook bij diegenen die zelden of bijna nooit ergens om vragen.
[12] Kijk het beeld van de duif
betekent voor jullie beperkte zintuigen ten eerste de grote zachtmoedigheid en
ten tweede de grote vliegbekwaamheid van Mijn wil, die de eigenlijke Heilige
Geest is; want waar Ik met Mijn wil iets tot stand wil brengen daar ben Ik ook
al tot in de eindeloze verte aanwezig en breng iets tot stand.
[13] Wat de stem betreft die van boven
uit de hemelen leek te komen, dat deed ook alleen maar Mijn geest, de uit Mij
komende en Hem geheel vervullende liefde die alom met Mijn wil net als in Mij
zo innig verbonden is. Dat de stem uit de hemelen leek te komen, moest jullie
aangeven en leren dat al het ware en goddelijk goede eerst van boven komt,
zoals ook de mens in zijn hart pas dan goed wordt zodra het mensenhart vanuit
het door God verlichte verstand verlicht en daardoor werkelijk veredeld wordt.
[14] Pas als het hart eenmaal verlicht
is en in de ware liefde ontvlamt, wordt het helemaal licht en levend in de mens.
Dan gaat ook jouw liefde spreken en zul je zeggen: 'Het licht in mij is mijn
lieve zoon, in wie ik een welbehagen heb, naar hem -dat wil zeggen, naar al
mijn wensen, begeerten en hartstochten -moet je luisteren!' - Nu Mijn leerling,
wat vind je ervan? Is het zo of niet?'
[15] DE LEERLING zei: 'O, hoe zou het
anders kunnen zijn? In U, o Heer, is de hoogste liefde en wijsheid! U kunt ons
immers alles overduidelijk uitleggen; maar het zou toch niet zo erg verkeerd
zijn als ook andere gelovigen dat al gauw net zo zullen begrijpen als wij?!'
[16] IK zei: 'Degenen voor wie het
voorshands nodig is deze grote geheimen beter te begrijpen, heb Ik nu deze
uitleg van het geheim van God gegeven. Hoe zullen de anderen, die nog niet eens
iets begrijpen van aardse zaken en dingen van deze wereld, zulke diep
geestelijke zaken kunnen verstaan en begrijpen?
[17] Voor kinderen is er ander voedsel
dan voor rijpe mannen. Hoe wil je iemand iets wat dieper geestelijk is
begrijpelijk maken, als hij de aarde die hem draagt en voedt, totaal niet kent,
en nog minder beseft wat de sterrenhemel allemaal omvat en bevat? Maar jullie
heb Ik dat alles leren kennen, zodat jullie je vooral een levendig begrip van
de grootte en van de wijze orde van God hebben kunnen maken, en daarom hebben
jullie dat hogere en zuiver geestelijke ook gemakkelijker kunnen begrijpen; de
anderen die hier zijn, hebben al veel in de wereld beleefd, en hebben daardoor
een basis om ook iets hogers te begrijpen, waartoe hun grote liefde tot Mij hen
echter het meest geschikt maakte. En zo is nu aan allen die daarvoor geschikt
waren, dit grote en diepe geheim door Mij uitgelegd; alle anderen moeten
wachten tot zij geschikt zijn om het van Mijn geest te ontvangen.
232
Het wezen van de kometen
[1] Toen zei ook LAZARUS: 'Heer, U
heeft mij laatst in Bethanië ook veel over de sterrenhemel uitgelegd; alleen
heb ik U toen ook gevraagd naar de aard van de door het volk zo zeer gevreesde
kometen, maar het antwoord is waarschijnlijk om zeer wijze redenen tot nu toe
nog uitgebleven. Wilt u zo vriendelijk zijn mij daarover nog iets te
vertellen?'
[2] IK zei: 'O ja, met veel genoegen!
Kijk, zoals volgens Mijn oude, dat wil zeggen eeuwige orde geen vrucht aan een
boom in één keer rijp wordt, zo wordt ook geen centrale zon, geen planetaire
zon en geen aarde zoals deze, ineens helemaal kant en klaar geschapen, bewoond
en met alle mogelijke vruchten begroeid, maar dat gaat geleidelijk aan; want
voor God is het immers echt niet nodig Zich ergens mee te overhaasten, omdat
Hij van de ene eeuwigheid tot de andere toch tijd genoeg heeft, -ofschoon het
niet buiten de mogelijkheden van God ligt een hele zon, evenals een hele aarde
of talloos vele werelden van beide soorten in één ogenblik tot aanzijn te
roepen.
[3] Zo'n komeet is derhalve een langzaam
wordende zon, die zich uit de in de eindeloze ruimte voorkomende lichtstof
vormt, zich in de vrije ether langzaam maar zeker verdicht, en dus uit de
aanvankelijk geestelijke substantie in het stoffelijke begint over te gaan, en
na voor jullie ondenkbaar lange tijdruimtes een werkelijke zon wordt en
waaruit, wanneer zij haar volle rijpheid bereikt heeft, pas dan planeten of
aarden, zoals deze er een is, net als kuikens uit een ei geboren worden, maar
aanvankelijk ook als slechts merendeels heel losse gas massa's met heel weinig
vastere lichaamsmassa's. Zij worden door de innerlijke, grote natuurlijke
kracht van de zon in de verre vrije ruimte als het ware naar buiten geslingerd;
en als zij de juiste afstand hebben bereikt die bij hun grootte en speciale
zwaarte hoort, dan beginnen zij ten gevolge van de grote en sterke aantrekkingskracht
van de zon in zekere zin weer naar de zon terug te vallen.
[4] Zo'n terugval duurt vaak duizenden
aardse jaren. In die tijd heeft zich zo'n nieuw zonnekind door de hem van
talloze kanten ontmoetende lichtsubstanties reeds meer en meer verdicht.
Wanneer de komeet vaak na zeer veel jaren van de een of andere kant komend weer
in de buurt van de zon komt, wordt hij door de mensen van deze aarde en ook
door mensen van andere aarden als een ster, gewoonlijk met een lange,
lichtgevende dampstaart, gezien. Tengevolge van een bepaalde afstotende kracht
van de zon kan hij echter toch nooit meer in de zon terugvallen, welke
afstotende kracht - vooral vlak in de buurt van de zon -bestaat uit het zeer
heftige uitstromen van het licht, waardoor zo'n komeet wanneer hij als een nog
heellicht lichaam in de buurt van de zon komt, zich bijna met de snelheid van
het licht verder beweegt, omdat hij daardoor een nieuwe heftige stoot krijgt en
zich in de grote diepte van de ruimte verliest, waarop hij aan de uiterste
grens van zijn verwijdering weer begint terug te vallen naar de zon.
[5] Jullie kunnen op deze aarde
daarvan een klein voorbeeld zien bij een grote brand. Het vuur, de hitte en het
sterke licht drijven een grote hoeveelheid gloeiende vonken hoog in de lucht.
Als deze eenmaal zo hoog zijn dat de werpkracht van het vuur niet meer op ze
kan inwerken, vallen ze weer heel snel terug; maar zodra zij weer in de buurt
van het vuur komen, worden zij meteen weer met grote heftigheid weg gestoten en
doorlopen weer hun eerdere weg.
[6] Dat ligt allemaal echter vast in
de oergoddelijke orde, en alles wat maar natuur heet moet zich naar deze wetten
voegen. - Nu weet je ook wat kometen zijn, en kun je het ook aan denkende
mensen bijbrengen.
[7] Wat betreft echter die kometen
waaruit zonnen ontstaan, die komen nooit in de buurt van een andere planetaire
zon, maar zweven in voor jullie onmetelijke diepten van de ruimte en worden in
later tijden door de hooggeleerde mensen met bepaalde oogwapens zo nu en dan
ontdekt. Begrijp je dat goed?'
[8] LAZARUS zei: 'Heer en Meester van
eeuwigheid, dat ik Uw woorden in hun algemeenheid begrepen heb is zeker, maar
toch zie ik nog aanzienlijke hiaten die ik nog niet begrijp!'
[9] IK zei: 'En die zijn?'
[10] LAZARUS zei: 'Heer, wat zo'n
komeet is, weet ik nu wel; maar wat is zijn staart? Wat heeft die voor
betekenis? En zo duidde U ook aan dat er in later tijd zulke hooggeleerde
mensen zullen zijn, die bepaalde oogwapens uit zullen vinden waardoor men in
de grote diepte van Uw schepping die grote kometen zal ontdekken, waaruit na
ongeveer aeonen jaren van deze aarde nieuwe zonnen zullen ontstaan. Wat zal dan
het bijzondere aan zulke oogwapens zijn? Waaruit zullen die bestaan? Hoe zullen
ze er uitzien, en hoe zullen ze gebruikt worden? Kijk, ik ben nu ontzettend
nieuwsgierig daar van U iets meer over te horen, omdat U beslist heel precies
zult weten wat de mensen over tienduizend jaar en nog eindeloos langer daarna
zullen doen, en wat ze allemaal uit zullen vinden! Als het Uw heilige wil zou
zijn, dan zou U mij en ons allen daar wat meer over kunnen vertellen!
[11] IK zei: 'O ja, waarom niet?! Want
hoe meer iemand ware en echte kennis bezit, des te gemakkelijker komt hij tot
zuiver inzicht.’
233
Het belang van kennis
[1] (DE HEER:) 'Mozes was zelf een
groot meester in alle mogelijke vakken van de menselijke kennis. Er bestond in
Egypte geen mysterie zo groot waarin hij niet ingewijd was, en de oude
Egyptenaren bezaten ook zulke oogwapens, ook al waren die niet zo volmaakt als
die van de genoemde latere geleerden, en zij konden daardoor heel goed de
planeten ontdekken en hun loop ook redelijk goed berekenen, waarvan nog heden
ten dage hun dierenriem te Diathira het duidelijkste bewijs levert. De zuivere
wetenschap en hoofdwetenschap was natuurlijk slechts in handen van de
priesterkaste; het gewone volk moest zich tevredenstellen met wat de priesters
wilden zeggen.
[2] Maar Mozes, die in zekere zin een
prins was aan het koninklijke hof, werd in alles ingewijd zonder daardoor ook
maar in het minst te gaan twijfelen aan het geloof van Israël dat hij van zijn
moeder, die aan het hof zijn voedster was, geleerd had. En zo kon Mozes dan ook
het eerst tot de heel zuivere kennis van God komen, omdat zijn hele verstand al
een zuivere en passende vooropleiding genoten had.
[3] Daarom zeg Ik jullie ook dat een
zuivere en goed gefundeerde kennis van de hele aarde -zo mogelijk in al haar
delen -en haar beweging, en haar exacte grootte, en daarbij de sterrenhemel in
al haar verschijningen, er voor een zuiver gemoed voortreffelijk voor kan
zorgen om tot de ware samenhangende kennis van God te komen, zonder welke voor
de mensen geen waar heil te verwachten is. Want slechts zij die God waarlijk
kennen, komen tot God en zijn eigenlijk reeds bij God; maar zij die God niet
kennen, kunnen ook niet bij God komen, omdat zij God niet kennen en dus ook
niet bij God zijn.
[4] Want tot God komen betekent, reeds
door de zuivere kennis en liefde bij God zijn, omdat zonder de zuivere en ware
kennis ook niemand God waarachtig kan liefhebben.
[5] Wat heeft je ziel er aan als je
ook aan een ergens achter alle sterren aanwezig zijnde God gelooft en ook
gelooft dat Hij van daar uit, als uit een eigen centrum, door Zijn almacht
alles hoort en ziet en alles schept, onderhoudt en regeert, en dat Hij zo met
Zijn macht alles doordringt en overal tegenwoordig is. Dan ken je God toch niet
in het minst en ben je in je hart nog veel verder van Hem verwijderd dan de eindeloze
afstand waarop je je Hem voorgesteld hebt! Je bent dus door zo'n heel mistig
nachtelijk besef van God beslist nog zeer ver van Hem af, kunt Hem onmogelijk
liefhebben, maar slechts zo'n halfgelovige vage vrees en eerbied voor Hem
hebben. En met deze kennis en gemoedsinstelling kan niemand bij God zijn, en
van een ware liefde kan in dat geval al nooit sprake zijn.
[6] Of wat zou een trouwlustige
jongeman zeggen die vlak in de buurt enige dochters kent die hem heel goed
aanstaan, en waarvan hij er een met zijn hele hart lief zou kunnen hebben,
wanneer men tegen hem zou zeggen:' Hoor eens, dat is niets voorjou! Voorjou is
er een bruid in de verste uithoek van de wereld, wordt daar verliefd op, reis
er naar toe en neem haar tot vrouw!'? Zal hij jullie dan niet vragen: 'Ja, waar
is dat? Is het in het oosten of in het westen, in het zuiden of in het
noorden?'? En jullie zullen hem onmogelijk naar waarheid iets anders kunnen
zeggen dan: 'Ja, dat weten we zelf niet, maar zij zal best ergens zijn, houdt
maar van haar en zoek haar!' Denken jullie dat de jongeman ooit op een meisje
verliefd zal worden dat zo ver van hem weg is, of dat hij zo gek zal zijn om
haar in alle vier de windstreken te gaan zoeken? Ik zeg jullie dat hij daar
helemaal niet over piekert! -En met de liefde voor een volkomen onbekende en
ergens ontzettend ver weg zijnde God gaat het niet veel beter.
[7] Maar wat is daar dan het andere
kwade gevolg van? Omdat de mensen een te verre en te onbekende God niet kennen
en nog minder lief kunnen hebben, maken zij voor zichzelf dichtbij goden, die
zij dan eren, liefhebben en aanbidden, en waaraan zij allerlei offers brengen.
Voor de ene ware God bouwen zij weliswaar ook een lege tempel, waarin slechts
heel weinig licht mag doordringen, - en die is aan de onbekende god gewijd. De
Romeinen hebben daarvan hun blinde fatum gemaakt, dat zelfs over al hun goden
heerst. Daardoor komt toch wel voldoende naar voren waartoe een slechte kennis
van God de mensen mettertijd brengt.
[8] En omdat Ik, als de steeds zo ver
weg gedachte en geloofde Jehova, jullie mensen nu het allernaast ben, daarom
verklaar Ik jullie graag datgene wat jullie en jullie nakomelingen tot de ware
kennis van God en tot de trouwste liefde voor Hem kan brengen. En dus zal Ik dan
ook jouw twee vragen heel kort beantwoorden.
[9] Kijk, de komeet waarover je een
uitleg kreeg, heeft op grote afstand van de zon helemaal geen staart, maar
alleen een nevelachtige damp om zijn kern! Pas wanneer hij in de buurt van de
zon komt, vormt zich een staart tengevolge van zijn zeer grote snelheid. Want
door deze snelheid, die bij veel kometen zo buitengewoon is dat ze in de buurt
van de zon vaak in enkele ogenblikken 80, 90-100.000 uren ruimteweg afleggen,
kan de zeer lichte etherdamp niet zo snel door de ruimte vliegen als de
aanmerkelijk zwaardere kern en de hem direct omgevende dichtere damp, en zo
geschiedt daardoor in het groot ongeveer hetzelfde als wanneer je een nog sterk
gloeiend en net zo sterk rokend stuk hout neemt en het ver weg door de lucht
zou gooien; je zou dan zien dat de rook als zeer licht lichaam achter het
gloeiende vliegende stuk hout ook als het ware een kometenstaart vormt.
[10] Deze atmosferische lucht is
weliswaar veel dichter dan de zuivere ether, maar bij zo'n snelheid wordt dat
in de ether ook al zichtbaar. Want ook die bevindt zich nog in tijd en ruimte
en is dus een stoffelijk iets, hoewel zijn oergrondstoffen vergeleken bij de
verdichte stoffen van een aardse wereld vrijwel gewichtsloos zijn, zoals ook
deze aardse lucht die op zichzelf altijd nog een lichaam is dat gewicht heeft -
anders zou ze bij een sterke beweging niet in staat zijn de machtigste bomen te
ontwortelen -, maar onder water lijkt lucht volledig gewichtsloos.
[11] Omdat ether op zichzelf ook iets
stoffelijks is, kan hij de damp van een komeet bij diens zeer grote snelheid
dus ook wel in een natrekkende dampstaart veranderen. - Dat zul je nu wel
begrijpen?!'
[12] Toen zeiden LAZARUS EN AL DE
ANDEREN: 'Ja, Heer, U onze enige liefde, dat is nu zonneklaar! Als deze dingen
zo uitgelegd worden, moet zelfs een kind ze begrijpen! Onze aarde was dan zeker
ook zo'n komeet?'
[13] IK zei: 'Zeer zeker, - weliswaar
niet uit deze zon geboren maar uit een andere, heel veel grotere, maar dat
maakt echt niets uit; want ook uit de oercentraalzonnen worden zulke aarden
vormende kometen met nog grotere kracht in de onmetelijke ruimte naar buiten
geslingerd, komen dan in de buurt van de kleinere planetaire zonnen en worden
daardoor aangetrokken, onderhouden en netjes als eigen kinderen verzorgd en tot
behoorlijke aardelichamen opgevoed.
[14] Dat weten jullie nu, en dus
zullen we op wens van Lazarus nog een blik op de eens komende kijkwapens
werpen. Wel, om dat aan jullie uit te leggen zal wat moeilijk zijn, maar we
zullen zien wat er aan gedaan kan worden!'
234
Uitvindingen en hun doel
[1] (DE HEER:) 'Kijk, de oude
Egyptenaren waren in staat een soort spiegels te maken waarmee zij de
zonnestralen opvingen. Alle stralen die op een grote wiskundig juiste
uitholling van zo'n spiegel terechtkwamen, werden door deze holle spiegel over
een afstand van 50-100 manslengten op een punt ter grootte van een hoofd
samengebundeld, dat zoveel licht uitstraalde datje er niet naar kon kijken, en
die stralen ontwikkelden daar zo'n grote hitte, dat witgloeiend ijzer daarbij
vergeleken nog maar koel water was. Het natuurlijke gevolg daarvan was dat een
voorwerp waarop dit gloeiende punt gericht werd, ogenblikkelijk in brand vloog
en vernietigd werd, zoals jullie, maar vooral de Grieken en de Romeinen al wel
vaak zullen hebben horen vertellen.
[2] Wel, hoe was dat dan mogelijk? -
Zo'n spiegel neemt een grote hoeveelheid stralen op en geeft die heel
geconcentreerd weer terug, terwijl een vlakke spiegel ze slechts net eender
weer terugkaatst als zij op zijn oppervlak komen!
[3] Als iemand voor een vlakke spiegel
gaat staan, verschijnt hij daarin slechts zo groot als hij is; zou hij echter
voor zo 'n genoemde holle spiegel staan dan zou hij reuze groot zichtbaar
worden.’
[4] EEN ROMEIN zei: 'Ja, dat weet ik
uit eigen ervaring; want ik heb zo'n spiegel in Memphis gezien. Hij was gemaakt
van een zeer harde soort zwart marmer en mat ongeveer twee manslengten in
doorsnee. Het vlak was gedeeltelijk al wel wat mat, maar over het geheel
weerkaatste het nog goed, en als men voor de spiegel ging staan, zag men zich
daarin als een kolossale reus. Enkelen van ons hebben dat gezien.
[5] Ook zijn er in Rome een paar
mensen die glas maken en het daarna in allerlei vormen gieten, waaronder ook
zulke, die aan beide zijden wat afgerond zijn, waarmee men dan een tondel zoals
die in Illyrië voorkomt, of ook droog stro goed kan aansteken. Ook de Vestaalse
maagden plegen hun lampen, als die soms eens gedoofd zijn, met dit vuur uit de
zon aan te steken. Als men door zo'n glas echter een of ander voorwerp, dat
natuurlijk niet te groot moet zijn, bekijkt, dan ziet men het veel groter dan
het in werkelijkheid is.'
[6] IK zei: 'Wel, daar hebben we dan
het geval met de kijkwapens al! Zo'n spiegel of zo'n glas, natuurlijk
mathematisch zo zuiver mogelijk, is al ten dele een kijkwapen.
[7] Wanneer later, door het instromen
van Mijn geest, de mensen in staat zullen zijn zulke spiegels en ook zulke
glazen van verschillende grootten en brandpuntsafstanden te maken, zullen zij
ook al gauw die eerder genoemde kijkwapens samenstellen waardoor zij de
sterrenhemel zullen bekijken, en daar veel zullen ontdekken wat tot nu toe met
name voor de meeste Joden verborgen gebleven is.
[8] En Ik zal dat en nog veel meer in
later tijd door de mensen laten uitvinden, omdat dat dienen moet en ook dienen
zal voor het onderdrukken en voor het algeheel aten verdwijnen van de valse
profeten, die met grote kracht en wereldse luister zullen uitroepen: 'Kijk,
hier is Christus!' of 'Daar is Hij!'; maar luister dan niet naar hen, en
ontwijk hen als een pestvlaag! Want alles wat zij in de scholen en tempels
leren en prediken zullen, zal niets dan bedrog zijn, dat onder de mensen de
grootste ellende zal veroorzaken die ooit in de wereld was. Want veel mensen
zullen hen aanhangen vanwege de valse tekenen en wonderen, die zij zullen
verrichten zoals de Essenen en de Indische magiërs.
[9] Daarom zal Ik eerst de geest van
ware wetenschap en allerlei vaardigheden bij de mensen opwekken en vervolgens
pas de zeer reine geest van de waarheden uit de hemelen, en alle valse profeten
met hun leider zullen dan jammeren en weeklagen, en al diegenen naar de hel
vervloeken en op alle mogelijke manieren belagen, die hun voor eeuwig de rug
toe zullen keren. Maar dat zal hun allemaal niet helpen; want de eeuwige
ondergang der leugen bestaat altijd daaruit, dat zij in het gezicht van de
waarheid te schande wordt, zoals het ijs, dat zich zo hard als steen voor zou
willen doen, maar door de zon in water verandert, waarna het met zijn hardheid en
vastheid afgelopen is.
[10] In het hoge noorden van deze
aarde, waar het erg koud is, bouwen de Scythen in de winter woonhutten van ijs.
Maar wat gebeurt er met deze hutten wanneer daar de weliswaar korter durende,
maar zeer hete zomer komt? Binnen enkele dagen zijn al deze woonhutten
weggesmolten! En net eender zal het in die tijd met de grote, prachtige hutten
van de valse profeten gaan: Nog voor zij er behoorlijk erg in hebben, zullen
hun prachtige woonplaatsen ook al weg zijn! -Begrijpen jullie dat nu wel goed?'
235
Over de valse profeten
[1] LAZARUS zei: 'Maar Heer, je zou
toch niet geloven en aannemen dat deze leer van U ooit ergens vervalst zou
kunnen worden! Want zoals wij die van U ontvangen hebben, zo zullen wij haar
immers ook doorgeven aan onze nakomelingen, en er zal niets toegevoegd en niets
weggelaten worden; wij kunnen ook schrijven en zullen dat wat wij nu van U
gehoord en gezien hebben woordelijk opschrijven, en onze mensen zullen het
allemaal punt voor punt horen en ook opvolgen. In dat geval begrijp ik niet hoe
het mogelijk kan zijn dat er valse profeten op kunnen staan!'
[2] IK zei: 'Precies zoals jij nu
spreekt, hebben eens de directe aanhangers van Mozes gesproken toen Ik op de Sinaï
de wetten gaf. De wetgeving duurde, dat zullen jullie zeker nog wel weten, iets
meer dan zeven volle jaren, en duurde daarna nog ongeveer drieëndertig jaar
meer in het geheim en niet voor iedereen waarneembaar, - en reeds in de eerste
zeven jaar is het gouden kalf gegoten en aanbeden! Kijk, zo zijn de mensen!
[3] Dat Mijn leer bij jullie en bij
jullie geringe aantal nakomelingen nog lang zuiver zal blijven, geef Ik wel
toe; maar in algemene zin zal het er heel anders uitzien!
[4] Waar ook maar iets groots en
buitengewoons op de wereld gebeurt, wordt het door mensen zonder bezigheden, en
door hun winstbejag en hebzucht, al gauw op een of andere manier uitgebuit en
omgevormd tot hun aardse bron van inkomsten, -wat zo waar is als de waarheid
zelf. Als Ik zulke activiteiten zou willen voorkomen, dan zou Ik alleen maar
wurgengelen op deze wereld moeten laten komen, die al van te voren al dat soort
mensen om zouden moeten brengen, wat tengevolge van de vrije wil van de mens
echt niet aangaat, net zo min als het aangaat het onkruid op een tarweakker in
één keer te vernietigen, wat zelfs voor de tarweakker niet goed zou zijn, omdat
het onkruid uiteindelijk zelfs mest Voor de tarweakker wordt.
[5] Zoals echter het onkruid op de
tarweakker wordt toegelaten, zo wordt ook dat toegelaten, echter niet zonder
een altijd vroeger of later volgende straf. Kijk, dat is dus niet volledig te
verhinderen!
[ 6] Daarom zeg Ik alleen, dat al
degenen die nu het zuivere van Mij en later van jullie ontvangen, altijd goed
op hun hoede moeten zijn opdat ook zij niet in verzoeking komen; want de boze
geest trekt door de hele wereld als een brullende en hongerige leeuwen probeert
alle edele en zuivere zielen te verslinden. Hoed je daarom voor de valse
profeten! Dat is alles wat Ik jullie nu daartegen mee kan geven.'
[7] PETRUS vroeg: 'Heer, als zij soms
al in onze tijd op zouden duiken, hoe zullen wij ze dan kunnen herkennen?'
[8] IK zei: 'Aan hun vruchten! Op
dorenhagen rijpen geen vijgen en op distels geen druiven! Ik alleen ben, door Mijn
leer, de deur van de schaapskooi; wie ergens anders in de stal inbreekt, is een
dief en een rover. Ik alleen ben de ware deur, de weg, het licht, de waarheid
en het leven. Wie dus tot Mij wil komen, moet door Mij en in Mij gaan op Mijn
weg, in Mijn licht, hetwelk de eeuwige, onveranderlijke waarheid in God is.
[9] Iedere goede arbeider is weliswaar
zijn loon waard, maar een huurling die zich huren laat om werk te doen voor een
ander die zelfbelang bij het werk heeft, is zelden zijn loon waard. Want hij zal
slechts voor de schijn ter wille van zijn loon werken; maar de werkgever zal
daarmee slecht gediend zijn. En zo en nog erger zullen alle valse leraren en
profeten zijn. Want hun motief zal - zoals nu bij de Farizeeën - de mammon
zijn; daarvoor zullen zij onderricht geven, domme en verkeerde dingen voorspellen,
de mensen fysiek en nog meer geestelijk bedriegen, de eigendommen van weduwen
en wezen opslokken en hun daarvoor de hemel beloven, en tenslotte zullen zij
hen die bij de zuivere waarheid blijven, als de grootste ketters te vuur en te
zwaard vervolgen en onder groot misbaar zeggen: 'Wij zijn de ware volgelingen
van Christus, de Zoon van God!' Ik zeg jullie dat nu vooruit, opdat jullie en
je ware volgelingen kunnen weten hoe je je moet gedragen wanneer dat mocht
gebeuren - en ten dele ook reeds begonnen is!'
[10] PETRUS zei: 'Heer, hoe kan dat nu
al mogelijk zijn?'
[11] IK zei: 'Heel gemakkelijk; want
hoe vaak heb Ik al voor een grote menigte gesproken, en waren er dan niet
altijd mensen bij die niet kwamen luisteren voor het heil van hun ziel, maar
voor het heil van hun geldbuidel. Iets beleefden zij zelf, iets lieten zij zich
door anderen vertellen, en het meeste maakten zij er zelf bij, verzonnen
zodoende leugen op leugen, maakten vervolgens reizen naar alle windstreken,
zeiden dat ze door Mij gezonden waren en verdienden daarmee veel geld. - Wat
zegje daar dan van?’
[12] PETRUS EN JOHANNES zeiden: 'Heer,
heeft U dan voor zulke misdadigers geen bliksem en donder meer?'
[13] IK zei: 'Ei, ei, zijn jullie nu
kinderen van de donder of kinderen van God! De bliksem verwoest en vernietigt
wel waar hij inslaat, maar de kinderen Gods hebben een ander wapen, en dat
heet: geduld, zachtmoedigheid en liefde .
[14] Daarbij zijn deze mensen nog van
mening dat zij God een goede en Hem welgevallige dienst bewijzen. Jullie zullen
zulke mensen nog heel veel tegenkomen, en velen zullen zich bekeren. Als wij
hen nu meteen met bliksems uit de wolken zouden verdelgen, zouden jullie hen
dan ook nog kunnen bekeren? Laten we dus niet meteen onze toevlucht tot
bliksems nemen!
[15] De waarheid is de beste bliksem
tegen zulke valse leraren en profeten! Jullie kunnen eerder alle zeeën der
aarde droogleggen dan ooit een dam opwerpen tegen de stroom der waarheid. Met
Mij zullen jullie alles kunnen, zonder Mij kan echter niemand iets; want Ik ben
de waarheid, het licht en het leven! - Begrijpen jullie dat goed?'
236
De geestelijke alomtegenwoordigheid van de Heer
De
eersten zullen de laatsten zijn
Waarschuwing
voor jaloersheid en hoogmoed
[1] PHILIPPUS zei: 'Ja, Heer, als U
altijd zo, zoals nu, bij ons zou blijven, dan zou het natuurlijk wel gaan; maar
U zult volgens hetgeen U al meermalen gezegd hebt nog maar een korte tijd bij
ons blijven, en dan zal het niet zo effectief gaan als nu, nu U zichtbaar onder
ons werkzaam bent!’
[2] IK zei: 'Ik zal jullie in wezen
wel verlaten, dat wil zeggen met het wezen van Mijn persoonlijkheid, omdat dat
gebeuren moet om voor jullie, evenals voor allen die door jullie in Mij zullen
geloven, een eeuwige, gelukzalige woonplaats te bereiden; maar met Mijn geest,
die de oneindigheid vervult, blijf Ik bij jullie tot aan het einde van de
wereld, en dat nog effectiever dan nu, en jullie zullen dan nog grotere dingen
doen dan Ik Zelf nu doe.
[3] In wie Mijn leer, dus Mijn licht
en daarom de eeuwige waarheid, huist, in hem huist ook Mijn kracht en Mijn
macht. Wat willen jullie dan nog meer?'
[4] PHILIPPUS zei: 'U Zelf, Heer,
omdat wij U boven alles liefhebben!'
[5] IK zei: 'Ook dat zal jullie
volledig gegeven worden; want waarlijk, Ik zeg jullie: Waar er ooit slechts
twee of drie ernstig in Mijn naam bijeen zullen zijn, daar zal ook Ik bij hen
zijn, ofwel zichtbaar of waarneembaar werkend in de geest, en dat zal toch ook
wel Mijn wezen zijn?!
[6] Kijk, in later tijden, als de
mensen meer en meer in allerlei wetenschappen en kunsten bedreven zullen zijn
dan ze nu zijn, dan zal Ik maar heel zelden zichtbaar bij hen verschijnen, maar
des te intenser werken door Mijn geest. En Ik zeg jullie: Deze mensen zullen
des te zaliger worden, omdat zij dat wat jullie nu zien, niet zien, maar toch
zonder te twijfelen geloven en daarnaar zullen leven! Jullie hebben Mij lief
omdat je Mij ziet; de mensen in de toekomende tijden echter, zullen Mij
liefhebben zonder Mij ooit gezien te hebben. Hoezeer zullen zij Mij dan
liefhebben als zij Mij in Mijn rijk zullen zien! Daarom heb Ik jullie al eens
een beeld gegeven waarin gezegd werd: En zo zullen gemakkelijk de eersten de
laatsten worden, en de laatsten de eersten! Want heus, er is meer voor nodig om
niets te zien en toch te geloven en te leven volgens het geloof, dan alles te
zien en dan pas te geloven en daarnaar te leven! –Zijn jullie allen dat ook
niet van mening?'
[7] Toen zei LAZARUS: 'Dat is beslist
zo; want niets te zien en toch rotsvast te geloven, is duidelijk een grotere
verdienste dan al die tekenen te zien en al die toespraken en leringen, die
iemand met onweerstaanbare kracht tot geloof dwingen, uit de zuiver goddelijke
mond te horen, en dan pas te geloven. En dus zal de zwakste in het geloof in O,
o Heer, die toch gewetensvol daarnaar handelt, beslist eerder de hoogste hemel
verdienen, dan een van ons, die het sterkste geloof heeft, de laagste hemel. O,
dat is mij in ieder geval erg duidelijk!’
[8] De leerling ANDREAS zei toen: '
Mij nog niet! Kunnen wij er dan wat aan doen dat wij juist nu op de wereld
zijn? We zullen in deze eerste zeer kritieke tijd toch last en hitte te dragen
hebben, en moeten wij dan daarvoor buiten onze schuld de laatsten zijn? Dat
klinkt echt wat vreemd!’
[9] IK zei: 'Dat klinkt alleen voor
diegene vreemd, die Mijn woorden nog steeds niet begrijpt! Doet het er dan wat
toe dat die mensen eventueel geacht worden als jullie eersten en jullie eersten
niet meer dan de laatsten?! Of zul je, wanneer je eenmaal zalig in Mijn hemelen
zult zijn, soms wat minder zalig zijn, als de laatste even zalig zal zijn als
jij? Kijk eens, hoe blind je nog bent!
[10] Ik zeg jullie: Op aarde is jammer
genoeg naijver, - maar in de hemel zal daarvan eeuwig niets meer naar voren
komen; want een afgunstig mens zal daar niet binnenkomen.
[11] In de hemel zal alleen hij de
eerste en de grootste zijn, die vindt dat hij zelf de minste en kleinste is;
want laat datje glorie worden, datje allemaal in jullie hart aan de kinderen
gelijk wordt! Wie in zijn hart niet wordt als de kinderen, zal niet binnen
kunnen gaan in het rijk van God; want de weg naar de hemel is een heel smalle,
en bezaaid met allerlei dorens. De grootste doornige hindernis is en blijft echter
de hoogmoed en het hele legioen wat daarvan afgeleid is.
[ 12] Laat ieder zich daarom hoeden
voor eerzucht, omdat dat de vader is van de nijd, de zelfzucht en tenslotte,
als hij voedsel vindt, van de grootste hoogmoed, die zijn oervaderland in de
hel heeft! - Heb jij, leerling van Mij, dat begrepen?'
[13] ANDREAS zei: 'O ja, en ik dank U,
o Heer, uit de grond van mijn hart voor deze les van U, die o zo heilzaam is!’
[14] IK zei: 'Alles is alweer in orde.
Wie daarnaar handelt, zal het eeuwige leven oogsten.’
237
Hemel en hel
[1] Daarop kwam DE ROMEIN naar Mij toe
en zei: 'Heer en Meester, dat U alles in de hele oneindigheid van het grootste
tot het kleinste bekend is, daar ben ik volkomen van overtuigd, en niemand kan
mij deze zalige overtuiging meer ontnemen! Maar nu is er al meerdere malen
sprake geweest van de hel, en ik moet eerlijk bekennen dat ik nog steeds niet
in het minst weet, wat ik daar eigenlijk van denken moet. Is het een bepaald
erg duister en treurig oord, waar de kwaaddoeners voor hun zonden eeuwig
gepijnigd of zonder onderbreking gemarteld worden, of zijn al die grote
martelingen uiteindelijk, te oordelen naar Uw eeuwige liefde en goedheid, toch
slechts de uiterste middelen om tenslotte zelfs de meest slechte geesten na een
ondenkbaar lange tijd terug te brengen tot het juiste besef? Waar is dat
onzalige oord, en hoe ziet het er uit?'
[2] IK zei: 'Mijn zeer gewaardeerde
vriend, daarover kun je bij Mijn eerste leerlingen heel precies uitsluitsel
krijgen -want hun heb Ik alles laten zien -; maar daarnaast bevat de eeuwige
liefde en wijsheid van God toch nog veel wat jij, ook al zou Ik het je
vertellen, nu nog niet zou kunnen begrijpen. Overigens is de hel op zichzelf
net zo min een bepaalde plaats als de hemel zelf, maar de hel evenals de hemel
zijn helemaal alleen afhankelijk van de innerlijke toestand van de mens.
[3] Zo kunnen een engel en de ergste
duivel vlak naast elkaar zijn, staan of zitten, terwijl zij geestelijk toch
eindeloos ver van elkaar verwijderd zijn, en de engel bevindt zich onbeïnvloed
door de uiteraard vlakbij hem zijnde duivel (heel wel in de hemel)*,
(*toegevoegd) en de duivel bevindt zich op gelijke wijze in de hel en weet niet
het minste van de engel die zo vlak bij hem is. Maar dat kun je nu niet zo
gemakkelijk begrijpen, want geestelijke verhoudingen zijn heel anders dan die
van deze aarde.
[4] Maar voor de opmerkzame waarnemer
zijn ook hier genoeg van dergelijke verschijnselen te vinden die met die in het
hiernamaals heel precies corresponderen. Zo kun je bijvoorbeeld fysiek dichtbij
een mens staan, die innerlijk je grootste vijand is en dag en nacht er op zint
hoe hij je op de gevoeligste manier schade toe kan brengen, en toch geestelijk
ver van hem verwijderd zijn. Hij kan je niet uitstaan vanwege je hoge positie,
omdat hij die liever zelf had; hij is echter slim en weet zijn innerlijke
gezindheid voor jou zo te verbergen, dat jij die op geen enkele manier ook maar
kunt vermoeden. Als je dus bij hem komt, zal hij je met de grootste
vriendelijkheid ontvangen en je alle eer geven, terwijl hij in werkelijkheid,
als er niet zulke strenge strafwetten zouden zijn, je meteen zou willen
vernietigen. Maar hij dacht bij zichzelf: 'Jij bent nu hoog boven en ik nog
diep beneden! Jij moet mij eerst nog omhoog helpen, en als ik eenmaal hoog
boven ben, zal er wel voor gezorgd worden dat je in de afgrond stort! ' Kijk,
dat is reeds een volmaakte duivel, en hij bevindt zich al met lichaam en ziel
in de hel, terwijl jij als altijd rechtschapen en eerzaam man je dus in de
hemel bevindt.
[5] En kijk, als jij en je slechte
buurman bij elkaar zijn, dan zijn fysiek gezien hemel en hel vlak naast elkaar;
maar toch kan de hel je niets doen, omdat tussen jullie beiden de wet een
steile en onneembare afscheiding vormt. Maar hoe hemelsbreed verschillend is
jullie morele toestand en hoe ver van elkaar verwijderd!
[ 6] Kijk, hieraan kun je zien hoe ver
hemel en hel van elkaar afstaan! En nu zal Ik je nog een voorbeeld geven van de
aard van de hel op zich; let dus goed op !
[7] Stel je twee mensen voor,
bijvoorbeeld twee naburige, trotse en heerszuchtige koningen! Uiterlijk zijn ze
zeer vriendschappelijk. Als de een de ander bezoekt, overbieden zij elkaar in
voorkomendheid en zij omarmen en kussen elkaar als de beste en intiemste
vrienden; maar heimelijk denkt en wenst ieder voor zich: '0, zag ik je maar zo
gauw mogelijk onder mijn voeten in het stof vertrapt liggen! ' leder loert
slechts op een geschikte en voor hem gunstige gelegenheid om zijn buurman, die
hij boven alles haat, helemaal te kunnen vernietigen. Wie er echter op uit is
met zijn buurman een oorlog te beginnen, vindt ook al gauw een reden daarvoor.
Kortom, beiden raken al gauw met elkaar in oorlog, en de sterkere overwint de
wat zwakkere, en deze blijft niets anders over dan te vluchten.
[8] Als hij zo zijn huid gered heeft,
gaat hij zo vlug mogelijk naar een derde nog machtiger buur, vertelt hem over
zijn ongeluk, verraadt hem alles over zijn vroegere vriend, geeft de derde
adviezen hoe hij hem gemakkelijk kan overwinnen en biedt zichzelf als
aanvoerder aan. Daarop worden snel voor goede soldij krijgsknechten te paard
geworven en onverwacht wordt de voormalige overwinnaar, voor hij er erg in
heeft, overvallen en beroofd van al zijn goederen en land. Als nu de tweede
overwonnene zich nog door de vlucht kan redden, zal hij al gauw een vierde
vinden die tegen de derde optrekt en hem mogelijkerwijs overwint, en dan valt
er schijnbaar een periode van rust. Maar de overwonnenen rusten innerlijk
helemaal niet, maar ieder zoekt voor zichzelf de gelegenheid zich op alle
overwinnaars op ongeëvenaarde wijze te wreken. En kijk, zo wordt zo'n,totaal
hels gemoed steeds verder en verder gedreven door zijn innerlijke worm, die
niet sterft!
[9] En wat je nu in het voorbeeld van
de beide koningen hebt gezien, dat vind je in de hele hel. Hoe denk je het
zwarte gemoed van deze wezens te kunnen verbeteren?! - Hoe bevalt je deze
zaak?'
238
De gevechten in de hel
[1] DE ROMEIN zei: 'Ja, Heer, als het
er in de hel zo uitziet, is er aan een eind van deze wederzijdse buitengewone
vijandelijkheden natuurlijk in eeuwigheid niet te denken, en dan ziet het er
heel anders uit dan ik mij ooit heb voorgesteld! Zulke geesten zijn dus vanwege
hun innerlijke kwade toestand uit zichzelf nooit in staat echte bewoners van de
hemel te worden?'
[2] IK zei: 'Heel zeker; als zij
duizend eeuwigheden zo gelaten worden, worden zij uit zichzelf in plaats van
ooit eens beter, eeuwig steeds maar slechter! Denk je maar eens ontelbaar veel
van zulke geesten in, die van niets dan de meest grenzeloze zelfzucht en
ongelimiteerde hoogmoed vervuld zijn, hoe die dan onder elkaar huishouden!
Bedenk daarbij nog dat zij aan gene zijde helemaal vrij zijn, dat geen enkele
wet hen op welke manier dan ook bindt, en iedereen kan doen wat hij wil! Als je
je dat eens goed indenkt, zul je daar een anarchie zien waar op aarde geen
voorbeeld van te vinden is.
[3] Iedereen wil meteen de hoogste
heer zijn; alleen degenen die op gelijke wijze kwaad en slecht zijn, gaan samen
tegen anderen die op een andere manier kwaad en slecht zijn, en zo zijn er
eeuwig ruzie, getwist, oorlog en wederzijdse verminkingen van de gruwelijkste
aard. En verzamelen de verminkten zich weer, dan zijn zij pas helemaal
wraakgierig en proberen met hun voorstellingen en goocheltrucs als tovenaars en
kunstenaars de aandacht te trekken. Als zij daardoor langzaam maar zeker een
grote aanhang gekregen hebben, wee dan degenen die hen verminkt hebben!
[4] En zo zijn er voor iedere soort
kwaad en bedrog heel grote gemeenschappen, die slechts kort in een
schijnharmonie met elkaar leven. Als zij een bepaalde andere gemeenschap
bestormd, uit elkaar geslagen en buit gemaakt hebben, dan wil bij de verdeling
iedereen aanvoerder geweest zijn en dus ook het grootste deel van de buit
binnenhalen. Daardoor ontstaat er dan strijd binnen de winnende gemeenschap.
Eerst worden loten getrokken. Als iemand door het lot het grootste deel wordt
toegewezen, dan vraagt men hem of hij denkt dat hij nog allerlei proeven van
echt helse aard durft te doorstaan. Daarbij worden hem de schitterendste dingen
voorgespiegeld, zelfs het kronen tot koning en god van alle gemeenschappen.
Als hij niet op de proef gesteld wil worden, krijgt hij het kleinste deel van
de buit, wat hem natuurlijk al heimelijk woedend maakt; als hij daarentegen het
voorstel aanvaardt, wordt hij vreselijk gemarteld en moet hij alle mogelijke
bespottingen ondergaan en zelfs de grootste pijn standvastig verdragen.
[5] Nu geldt dan jullie Romeinse
spreekwoord: Aut Caesar, aut nihil (alles of niets). Heeft hij toegestemd en de
proeven doorstaan dan wordt hij weliswaar een schijnkoning, -maar die eer duurt
niet lang. Al gauw komt er opstand en de gemartelde koning wordt afgezet, en
een dictator neemt zijn plaats in en geeft decreet na decreet, waarbij iedereen
dan goed voor eigen zak zorgt. Dat is dan weer diegenen niet naar de zin die
daarbij te kort komen, en dat kweekt dan ook weer samenzweringen, waaruit al
gauw een muiterij van zeer gruwelijke aard te voorschijn komt. En zo kan daar
nooit orde ontstaan.
[6] Van tijd tot tijd worden ook
betere leraren naar zulke zeer ontredderde gemeenschappen gestuurd; maar het
vergaat hen niet veel beter dan het de engelen in Sodom en Gomorra vergaan is.
De slechte geesten zouden hen graag als sterke wezens gebruiken om al hun
vijanden te vernietigen. Hieraan kun je wel zien hoe het met de verbetering van
deze geesten staat.'
239
De tweede schepping van God
[1] (DE HEER:) ‘Alle helse geesten
kunnen zich erg goed anders voordoen dan zij zijn. Zij verschijnen vaak
uiterlijk als engelen terwijl ze innerlijk net verscheurende dieren zijn en
blijven. Hun vermommings kunst gaat zo ver, dat zij zelfs engelen zouden kunnen
verleiden, en Ik ben voornamelijk daarom lichamelijk op deze aarde gekomen, om
voor eeuwig tegen de hel een dam op te werpen, die zij in alle eeuwigheid nooit
zal kunnen overmeesteren.
[2] Ik, als God van eeuwigheid, zou
natuurlijk wel met Mijn wil de hel kunnen vernietigen, maar met haar dan ook de
hele schepping. Maar wat dan? Soms met een nieuwe schepping beginnen? Ja, ja,
dat zou wel gaan; maar een nieuwe schepping van stoffelijke werelden is in geen
andere orde denkbaar dan die van de tegenwoordige, omdat de materie het
vastgelegde en noodzakelijkerwijs geoordeelde medium is waarin een wezen, dat
in alle opzichten aan Mij gelijk moet worden, geheel los van Mij de proef van
de vrijheid van wil moet doorstaan om tot de ware levenszelfstandigheid te
komen.
[3] Daarom is het beter alles te laten
bestaan, maar in goede orde van elkaar gescheiden. Dit kon echter door Mij
alleen maar verwezenlijkt worden doordat Ik Zelf mens ben geworden, Zelf alle
materie heb doordrongen, en daarmee al haar nog zo oude, gerichte geestelijke
inhoud geschikt heb gemaakt om zalig te worden.
[4] En dat is nu de tweede schepping,
die Ik reeds van eeuwigheid voorzien heb, zonder welke nooit een mens van deze
of een andere aarde volmaakt zalig had kunnen worden; want voor deze komst van
Mij op aarde was Ik eeuwig een onzichtbare God, zoals het ook in Mozes staat
dat niemand God kan zien en in leven kan blijven. Van nu af aan ben Ik voor
iedereen een zichtbare God, en iedereen die Mij ziet, leeft en zal eeuwig
leven.
[5] De verlossing bestaat echter in de
eerste plaats uit Mijn leer, en in de tweede plaats uit Mijn menswording,
waardoor de overheersende macht van de oude hel helemaal gebroken en overwonnen
is.
[6] Dat heeft de profeet Jesaja reeds
aangekondigd toen hij in het 63e hoofdstuk vers 1-9 zei: 'Wie is Hij die van
Edom komt, het kleed uit Bosra bespat, rechtschapen gekleed, voortschrijdend
door de grootheid van Zijn kracht?
[7] Ik, die spreek in gerechtigheid,
machtig om te redden!
[8] Waarom heeft Uw gewaad een rode
kleur en lijkt Uw gewaad op dat van een druiventreder?
[9] De druivenpers trad Ik alleen, en
uit het volk niemand met Mij! Daarom vertrad Ik die (de hel) in Mijn toorn
(gerechtigheid) en plette ze in Mijn woede (de hoogste orde der goddelijke
wijsheid). Daarom is de overwinning op Mijn gewaad gespat (het ware van de
leer en het geloof); want de dag der wraak is in Mijn hart, en het jaar van
Mijn verlosten is gekomen. Mijn arm bracht Mij heil (het menselijke van de
Heer); naar de aarde afdalend overwon Ik haar (de hel). Hij sprak: Kijk, die
kinderen zijn Mijn volk (door de hel verleid), daarom werd Ik hun verlosser,
wegens Mijn liefde en Mijn mildheid heb Ik hen verlost.’
[10] En verder vinden jullie ook bij
hem in zijn 59e hoofdstuk: 'Hij zag dat er niemand was (d.w.z. geen liefde en
geen waarheid) en verbaasde zich dat er geen vertegenwoordiger was; daarom
bracht Zijn arm (het menselijke van de Heer) Hem heil, en de gerechtigheid
richtte Hem op (de goddelijke orde in het menselijke van de Heer). Daarom trok
Hij gerechtigheid aan als een pantser en de helm des heils op Zijn hoofd en
trok het gewaad van de wraak ( de waarheid) aan en bedekte Zich met ijver als
met een mantel. Toen kwam voor Sion een verlosser!’
[11] In Jeremia lezen jullie
(hfdst.46): 'Zij hebben de moed verloren, want hun (van de hel) helden zijn
verslagen. Zij sloegen op de vlucht en keken niet achterom. Die dag (tot eer en
prijs) is voor de Heerjehova Zebaoth een dag van wraak, waarop Hij wraak zal
nemen op Zijn vijanden en Zijn zwaard zal vreten en zat zal worden.'
[12] En in de 45e psalm, vers 4-8,
lezen jullie iets heel voortreffelijks, dat luidt: 'Gord het zwaard (ook het
menselijke van de Heer) om de lendenen, Machtige! Uw pijlen ( de waarheid) zijn
gepunt. Volkeren (van de hel), die in hun hart vijanden van de koning (het
goede en ware) zijn, zullen onder U vallen. Vestig Uw troon (de kerk des Heren)
voor de tijd die komt en de eeuwigheid! U hield van de gerechtigheid; daarom
heeft God U gezalfd.’
[13] Er zijn nog veel van dergelijke
plaatsen waarin duidelijk gemaakt wordt dat Ik voornamelijk in het lichaam in
deze wereld ben gekomen om de al te grote inmenging van de hel voor eeuwig een
halt toe te roepen.’
240
De verhouding tussen hel en wereld
[1] (DE HEER:) 'Laat echter niemand
van jullie denken dat Ik ook de hel eens geschapen zou hebben! Dat zij verre
van Mij en van jullie allen! Denk ook niet, dat het een plaats van eeuwige
bestraffing van de boosdoeners van deze aarde is! Zij heeft zich vanzelf
gevormd uit al die vele mensenzielen die op deze aarde iedere goddelijke
openbaring weghoonden, God loochenden, slechts deden wat hun uiterlijke
zinnelijkheid behaagde, maar zich uiteindelijk goddelijke eer lieten bewijzen
en al het volk door hun hovelingen liet instrueren dat zij zelf goden waren en
dat het hele volk hen moest aanbidden, zoals Nebukadnezar dat in Babylon deed.
Zij bedachten opnieuw afgoden en dwongen de volken die te aanbidden en hun
grote offers te brengen; wie dat niet deed, werd onmenselijk gemarteld.
[2] Daaruit kunnen jullie welopmaken
wat voor macht de hel over de hele aarde uitoefende, en hoe dringend het nodig
was dat Ik Zelf af moest dalen in de materie om dit oude maar noodzakelijke
gericht met Mijn hele inzet te doorbreken en daardoor tegen de hel die zichzelf
geschapen had een dam op te werpen die zij nooit meer zo zal doorbreken als tot
nu toe het geval was .
[3] Ik, de Allerheiligste, moest Mij
met de onheiligheid van de zwakheid van de mensen van het geschapene bekleden,
om als een sterke held de hel te kunnen naderen om deze te overwinnen. Ik ben
nu naar haar toegekomen, ben er midden in, en alle duivels en satans vluchten
voor Mij als los kaf in de stormwind.
[4] En hiermee heb Ik jullie nu met
een voorbeeld laten zien, wat de hel is, wat zij deed, ten dele nog doet, en
wat de verlossing is. – Hebben jullie dat wel enigszins begrepen?'
[5] Nu zei AGRICOLA vol verbazing:
'Heer, zo'n beschrijving van de hel is mij nog nooit ter ore gekomen! Wij
Romeinen hebben haar in onze fantasie onder de aardbodem gesitueerd, en dan
speciaal op die plaatsen waar er, zoals bij ons, van die bergen zijn die
voortdurend roken en van tijd tot tijd grote, alles verwoestende vuurmassa 's
uitspuwen. Ah, maar zo ziet de zaak er heel anders uit! Dan is immers nu de
hele aarde met een mensengeslacht dat buitengewoon losbandig is een volmaakte
hel; want in deze wereld gaat het nu net zo toe als U ons het reilen en zeilen
in de hel beschreven heeft!’
[6] IK zei: 'Ja, m'n vriend, de wereld
en de hel zijn net zo één als lichaam en ziel één zijn. De grote helleziel bedient
zich net zo van de uiterlijke wereld als de ziel zich van haar lichaam bedient.
Als de ziel een engel is door haar liefde tot God en de naaste, dan zal ook het
lichaam alleen maar goed doen, omdat de ziel, die het lichaam levend maakt,
niets kwaads wil en kan doen; maar is de ziel al volledig een duivel, dan is
haar lichaam dat ook.
[7] Ik kwam echter nu in dit
wereldlichaam om al de legioenen maal legioenen duivels daaruit te verdrijven.
Ik gaf je gisteren met de jonge vrouw in het klein een voorbeeld van wat Ik nu
in het groot doe. Ik zal nu het huis schoonvegen van de oude duivels; maar als
de mensen zich niet daaraan zullen houden, dan zullen ze al gauw gereed zijn
met een nieuwe hel en haar duivels, en die zullen dan al gauw in het gereinigde
huis intrekken en een toestand in de wereld te weeg brengen die nog erger zal
zijn dan de eerste voor Mij was.
[8] Want zoals voorheen, moet ook nu
en in het vervolg iedere ziel in het lichaam haar wils en kennis
vrijheidsproef doormaken, en die kan zonder toegelaten prikkels tot het goede
en het kwade nooit .of te nimmer plaatsvinden. Maar nu hebben de mensen door
Mij hulp bij de hand en ze kunnen de hel die zich in hen uit wil breiden altijd
met glans overwinnen, wat nu juist het gevolg van Mijn verlossing is. Die dat
echter niet zullen doen, zullen nog dienstbaarder aan de nieuwe hel zijn dan de
ouden dat tot op deze tijd waren.'
[9] AGRICOLA zei: 'Ja, Heer, zou het
dan niet beter zijn zulke nieuwe hellezielen na hun lichamelijk leven maar
meteen helemaal te vernietigen ? !’
[10] IK zei: 'Ja, m'n vriend, dat gaat
niet; want alle zielen, goede en slechte zijn uit Mij, en van Mij kan eeuwig
nooit iets vernietigd worden, dus ook de slechtste ziel niet, maar iedere ziel
zal volgens haar liefde verder leven. - Mijn vriend, begrijp je dit zo'n
beetje?'
[11] Toen zeiden ALLEN: 'Heer en
Meester! Deze zaak is ons nu helemaal duidelijk; maar er gebeurt nu iets anders
bij ons, namelijk, een heel speciaal treurig gevoel in ons hart doet zich
gelden, en noodzakelijkerwijs om twee redenen: De eerste is dat we met lichaam
en ziel duidelijk in de volmaaktste helleven en de tweede is dat altijd
verreweg het merendeel van de mensen van deze aarde kennelijk niets anders dan
hellegeesten worden, en dat ook duidelijk voor eeuwig. Is er dan voor zulke
hellegeesten werkelijk ook bij U, o Heer, geen mogelijke hulp meer denkbaar?'
241
Lazarus wil de zondaars helpen
[1] Maar toen zeiden DE FARIZEEËN EN
SCHRIFTGELEERDEN, die in het geheim niet erg met de uitleg over de hel tevreden
waren: ' Ah, daarover maken wij ons helemaal geen zorgen en wij laten dat aan
Zijn goedheid en wijsheid over. We hebben immers gemopperd omdat Hij zoveel
zondaars en tollenaars aannam, die toch ook echt geen hemelse geesten waren,
dus zal Hij ook wel voor geesten die reeds werkelijk hels zijn een uitweg
hebben! Want in Zijn wijsheid zal nog heel veel verborgen liggen wat Hij ons
niet zal openbaren. Wat wij nodig hebben zal Hij ons openbaren; wat we echter
beslist niet nodig hebben, daar moeten we ons ook niet druk over maken. Als een
duivel uit eigen wil zo blind en dom is en als hij geen licht wil aannemen,
-wel, laat hem dan in eeuwigheid duivel blijven! Als hij voortdurend de
gelegenheid heeft zich te verbeteren, en het hem niet aan begrip en verstand en
ook niet aan wil daarvoor ontbreekt, maar als hij toch het goede en ware niet
wil en het in zekere zin een eer vindt tegen de wil van God in te gaan, wel,
laat die nar dat dan doen zolang hem dat waarschijnlijk plezier verschaft, en
God en alle zalige heiligen zullen daarbij niets verliezen! -Dat is zo onze
heel nuchtere mening.’
[2] LAZARUS zei: 'Ja, ja, jullie
mening is volkomen juist, en de Romeinen hebben ook helemaal gelijk als zij
zeggen: 'Hem die het zelf wil, geschiedt geen onrecht! ' , maar ik zeg: Zo
spreekt toch alleen maar de droge wereldse rechtsfilosofie. Maar als ik een
mens zie die zich uit vertwijfeling van het leven wil beroven, of ik zie een
echt onervaren mens die giftige bessen verzamelt om op te eten, dan is het toch
mijn menselijke plicht niet maar iedereen te laten doen wat hij zich
voorgenomen heeft, maar hem daar heel ernstig van af te houden en hem te
vertellen welke gevolgen het een en ander voor hem kan hebben.
[3] Natuurlijk, als ik niet weet of
zie dat er ergens voor een mens door zijn handelwijze gevaar dreigt, dan heb ik
ook geen gevoel voor hem en kan ik hem ook niet helpen; maar als ik het zie,
weet en voel, dan mag ik een mens, al is hij nog zo dom en eigenzinnig, niet
door zijn eigen wil aan de ondergang prijsgeven, en het kan een voelend hart
niet onverschillig laten of er tussen duizend mensen negenhonderd
negenennegentig verloren gaan of niet. En ik kan daarom al diegenen alleen
slechts prijzen die het hard en treurig te moede wordt als zij beseffen dat er
zo ontzettend velen zo goed als voor eeuwig verloren zijn, en ik vind het nu
ook heel natuurlijk dat deze edel voelende mensen zich op die wijze voor de
Heer uitgesproken hebben. Want van Hem kan men toch wel met het volste
vertrouwen verwachten, dat Hij ons in dit opzicht een juiste verklaring, ook al
is het door een of ander beeld, zal geven. -Heer, heb ik juist geoordeeld of
niet?'
[4] IK zei: 'M'n beste broeder
Lazarus, je hebt heel juist geoordeeld! Ook al mopperen alle Farizeeën en
schriftgeleerden daarover, toch ben Ik alleen de Heer, en kan doen wat Ik wil,
en niemand kan Mij ter verantwoording roepen en zeggen: 'Heer, waarom doet U
dit of dat?'
[5] Ik zal jullie echter over de ware
barmhartigheid van God een paar voorbeelden geven, en oordelen jullie dan zelf
aan de hand daarvan, hoe het daarmee staat. -Luister dus naar Mij!’
242
Drie gelijkenissen over de barmhartigheid van God
Het
geheim van de liefde
[1] (DE HEER:) 'Waar vind je een man,
die honderd schapen heeft en als hij er één van verliest niet meteen de
negenennegentig in de woestijn achter zal laten en op weg zal gaan naar het
verloren schaap en het zo lang zal zoeken tot hij het terugvindt, en, als hij
het gevonden heeft, het op zijn schouders neemt van vreugde? En als hij dan
thuiskomt, zal hij al zijn buren bij zich uitnodigen en zeggen: 'Wees blij met
mij, want ik heb mijn schaap dat verloren was, teruggevonden en geef een
feestmaal! ,
[2] En Ik zeg jullie: Zo zal er ook
meer vreugde zijn over één zondaar die verloren was, als hij zich echt verbeterd
heeft, dan over negenennegentig rechtvaardigen die nooit boete hoefden te doen!
(Luc.15,3-7)
[3] Of
welke vrouw, die tien stuivers heeft en één daarvan verliest zal dan niet
meteen een licht aansteken, het hele huis op z'n kop zetten en blijven zoeken
tot zij de verloren stuiver vindt? En als zij de verloren stuiver teruggevonden
heeft, zal zij dan niet haar vriendinnen en buurvrouwen bij elkaar roepen en
zeggen: 'Wees blij met mij, want ik heb mijn stuiver gevonden, die ik verloren
had!'? .
[4] En Ik zeg: Zo zal er ook in de
hemel bij de engelen van God een grote vreugde zijn over één zondaar, die
verloren was, maar door ware en ernstige boetedoening zich weer voor de hemel
heeft laten vinden! (Luc .18, 8-11)
[5] Luister nu verder naar een beeld
dat ook heel veelzeggend is! Er was eens een heel aanzienlijk en buitengewoon
rijk man, die twee zoons had. En de jongste zoon ging naar zijn vader en zei
tegen hem: 'Geef mij het deel of de waarde van mijn goederen dat mij als
erfgenaam toekomt; want ik wil weg en mijn geluk in de wereld beproeven!' De
vader verdeelde het goed van de zoons en gaf de jongere zijn deel.
[6] Al gauw daarna verzamelde de
jongste al zijn bezittingen en ging weg naar verre landen. Toen hij een plaats
vond die hem aanstond, verbraste hij daar al zijn geld. Nadat hij al gauw al
zijn bezittingen erdoor gejaagd had, kwam er grote schaarste in dat land en hij
begon gebrek te lijden. Daarop ging hij naar een burger van dat land en vroeg
hem om werk, en die zond hem op zijn akker om zijn varkens te hoeden. Na echter
een paar dagen de varkens gehoed te hebben, kreeg hij erge honger en wilde zijn
buik vullen met het draf dat de varkens aten, en niemand gaf het hem.
[7] Omdat hij echter zo'n honger leed en
zich, toen de nood het hoogst was, alleen met wortels en gras voedde, kwam hij
eindelijk tot zichzelf en zei in gedachten: 'Hoeveel dagloners heeft mijn vader
thuis die brood in overvloed hebben en ik verga van de honger! Ik zal echter op
weg naar mijn vader gaan en tegen hem zeggen: 'Vader, ik heb gezondigd in de
hemel en voor u! Ik ben voortaan niet meer waard dat ik uw zoon heet; maar neem
me aan als een van uw minste dagloners!' (Jeremia 3, 12 en Psalm 51, 6)
[8] En zo ging de zoon op weg en
reisde naar zijn vader. Op grote afstand zag de vader de zoon al aankomen, en
hij had medelijden met hem. Daarom liep hij hem met open armen tegemoet, viel
hem om de hals en kuste hem. De zoon zei echter tegen hem: 'Vader , ik heb in
de hemel en voor u gezondigd; ik ben in het vervolg niet meer waard dat ik uw
zoon genoemd wordt! ' Maar de vader zei tegen zijn knechten: 'Breng meteen het
beste gewaad en doe het hem aan, en geef hem een ring aan zijn vinger en trek
hem schoenen aan! En breng een gemest kalf, slacht het en laat ons eten en
vrolijk zijn! Want deze, mijn zoon, was dood en is weer levend geworden, hij
was verloren en is gevonden! Laten we nu dus zingen en vrolijk zijn!’
[9] Maar de oudste zoon was op het
veld, en toen hij naar huis kwam, hoorde hij zingen en dansen. En hij riep een
van de knechten bij zich en vroeg hem wat dat was. De knecht zei tegen hem: 'Uw
broer is gekomen, en uw vader heeft voor hem een gemest kalf geslacht omdat hij
zijn verloren zoon weer gezond terug had.' Toen werd de oudste zoon kwaad en
wilde niet naar binnen gaan. De vader ging echter naar buiten en vroeg het hem
dringend. Maar de oudste zoon zei tegen zijn vader: 'Kijk, ik dien u zoveel
jaar en heb nooit uw gebod overtreden, en u heeft mij nooit ook maar een bok
gegeven om daarmee met mijn vrienden een keer feest te vieren! Maar nu deze
zoon van u gekomen is die zijn bezit met hoeren erdoor heeft gebracht, nu heeft
u voor hem een gemest kalf geslacht! ‘Mijn zoon, jij bent altijd bij mij',
sprak de vader, 'en alles wat van mij is, is ook van jou! Daarom moet ook jij
nu vrolijk zijn, want deze broer van je was dood en is weer levend, en hij was
verloren en is teruggevonden!' Toen ging ook de oudste broer naar binnen en was
erg blij met zijn jongste broer. (Luc.15 ,11-32)
[10] Kijk, deze beelden zeggen jullie
alles wat degenen nodig hebben die met hun liefhebbende hart op de Vader in de
hemellijken; zij die echter alleen maar wijs zijn, voelen de grote behoefte van
de liefde in de Vader niet.
[11] David, de man naar Gods hart, had
ook twee zoons die hij bijzonder lief had. Wat zou David, ondanks dat Absalom
hem vervolgde en hem met alle middelen trachtte te overwinnen, hebben willen
geven aan degene die hem de zo zeer geliefde zoon levend teruggebracht zou
hebben! Salomo was wel de wijsheid zelf en steeds bij David, maar Davids liefde
en toeneiging ging naar Absalom uit.
[12] O beste mensen, dit beeld zegt
oneindig veel! Wat een vreugde zal Davids hart voelen wanneer zijn verloren
Absalom hem eens weer levend tegemoet zal komen!
[13] In de liefde ligt nog heel veel
verborgen wat geen wijsheid doorgrond heeft; daarom is de Vader als de eeuwige
liefde ook groter dan de Zoon, die als Haar licht hier voor jullie staat.
[14] Daarom zeg Ik: Veel is zelfs voor
de meest wijze mensen onmogelijk, wat bij God in Zijn liefde toch allemaal
mogelijk is! - Geloven jullie dit van Mij?'
[15] LAZARUS zei vol blijdschap:
'Heer, wij danken U heel innig voor deze mededeling; want wie niet met
zevenvoudige duisternis van zijn ziel en zijn hele gemoed geslagen is, moet
toch wel zonder meer merken wat U daanI1ee aangeduid hebt. Ik in ieder geval
heb U heel duidelijk begrepen, en dat zal wel bij velen het geval zijn.’
[16] Ook vrijwel allen die hier
aanwezig waren, zeiden dat zij het gesprokene goed begrepen hadden.
243
De gevolgen van de verkeerde voorstelling van gene zijde
[1] Alleen de Farizeeën waren het er
nog niet over eens, en DE SCHRIFTGELEERDE zei: 'Het geheel klinkt weliswaar
heel hoopvol, maar past niet bij het begrip van een daar tegenoverstaande
eeuwige beloning. Want als de goede mens voor zijn goede handelingen, en voor
zijn geduld bij alle soorten pijn en lijden, schadeloosgesteld wordt door een
eeuwige beloning aan gene zijde, dan zou ook de boosdoener, die op deze wereld
alleen maar een goed leventje leidt, eeuwig bestraft moeten worden.
[2] En als men de mensen zou vertellen
dat uiteindelijk ook nog uit de hel verlossing mogelijk is, dan zullen er nog
meer boosdoeners op aarde komen! Nu houdt nog de vrees voor de eeuwige straffen
in de hel heel veel mensen van kwade handelingen af, en de hoop op het bereiken
van de eeuwige gelukzaligheid spoort de mensen aan tot het goede! Maar nemen we
aan dat ook de verdoemden nog een mogelijke kans hebben eenmaal zalig te
worden, dan zullen ook de goeden zich meer en meer bij hen voegen, en het
zuiver goede zal op aarde al gauw net zo zeldzaam worden als diamant. Dat is
allemaal voor een week hart wel erg troostrijk, - maar het gevoel van
rechtvaardigheid verdwijnt daarbij! Dat is zo mijn eerlijke mening.’
[3] IK zei: 'Voor jou kan dat wel erg
eerlijk zijn, maar voor Mij is dat erg krom! Als jij gelooft, dat hetzij de hel
of de hemel als beweegredenen moeten dienen om de mensen van het kwade af te
houden en naar het goede toe te brengen, dan ga je toch wel uit van een heel
foute gedachte; want de volkomen slechte mens lacht om jouw hel en om jouw
hemel, en de volkomen goede is ook goed zonder jouw hel en zonder jouw hemel.
Want op de manier waarop jij de zaak voorstelt zijn de hel en de hemel pas
helemaal geschikt om ieder mens zo slecht mogelijk te maken.
[4] Want wie goed doet alleen vanwege
het loon, leent zijn geld tegen hoge rente uit, en wie dat doet, bezit geen
naastenliefde, en nog minder liefde voor God. Want hoe kan iemand die zijn
naaste die hij ziet, niet liefheeft, dan wel God liefhebben die hij niet ziet?
[5] Neem echter hemel en hel eens weg,
en kijk dan eens naar jouw vrome mensen! Die zullen nog erger te keer gaan dan
een op winstbejag uit zijnde makelaar die merkt dat zijn schuldenaar er met het
geleende geld vandoor is; en omdat zij geen helse straffen meer te duchten
hebben, zullen zulke mensen dan alleen maar door de gesanctioneerde wereldse
wetten in te tomen zijn.
[6] Het is dus van het begin af aan al
verkeerd geweest van de mensen, dat de ouden de hel voor hun kinderen zo heet
mogelijk maakten en de hemel afschilderden met alle kleuren van het licht en
met alle geneugten die de menselijke zintuigen strelen. Daardoor veroorzaakten
zij wel een soort vroomheid, die echter vanwege de hel, waar je erg gemakkelijk
in terecht kon komen, en vanwege de hemel, die te moeilijk bereikt kon worden,
nooit in ware liefde tot God en de naaste overging, maar bij de zwakke re
karakters ontaardde in een steeds grotere vrees en bij de sterkere, die meer
verlicht waren, overging in een totale onverschilligheid ten opzichte van God
en de medemens. Want deze sterkere mensen geloofden zelf helemaal niets, maar
deden pro forma mee, om het gewone volk het geloof te laten behouden, opdat het
niet in opstand zou komen tegen hen voor wie het moest werken, zodat die zich
in de plaats van het verloren geloof in God, hemel en hel op de wereld een
hemel non plus ultra konden bereiden.
[7] Het gevolg daarvan is echter de
huidige bijna totale goddeloosheid onder de mensen, die als de wereldse wetten
van Rome hen niet met het zwaard ervan afgehouden zouden hebben, allang in
grote woede tegen de heersersnaturen opgestaan zouden zijn en hun metterdaad
gevraagd zouden hebben waarom zij hen zouden moeten dienen en hen onderdanig zouden
moeten zijn.
[8] Kijk, dat alles is een gevolg van
dat rechtvaardigheidsgevoel in de ziel van de mensen die altijd net als jij in
de scherpste bewoordingen de mensen prediken dat God weliswaar de goeden eeuwig
in de hemel beloont, maar tengevolge van zijn onverbiddelijke gerechtigheid de
slechten ook eeuwig in de verschrikkelijkste hel onder ongehoorde martelingen
eeuwig zonder enige verzachting straft!
[9] O, jullie dwazen! Bestaat er wel
een vader die ook maar enige liefde voor zijn kinderen heeft, die een kind dat
tegen zijn gebod in handelde, levenslang in een kerker zou laten gooien en het
daarbij nog elke dag dat het leefde zou willen laten tuchtigen?! Als een
menselijk vader dat niet doen zal, die in de aard als mens toch slecht is,
hoeveel te minder zal de Vader in de hemel dat dan doen, die de eeuwige en
zuivere liefde en goedheid Zelf is!
[10] Of stel je eens op aarde een
waarachtig wijs en zeer verstandig mens voor! Zal die ooit een eeuwig durende
bestraffing van een zondaar goed kunnen keuren, of zal hij iemand zo’n straf
opleggen? Beslist niet, - en de zeer wijze God des te minder!
[11] Ik zeg jullie echter, dat er in
de toekomst onder Mijn ware volgelingen zelfs helemaal geen tijdelijke straffen
zullen bestaan, hoewel het tot nu toe was: leven om leven, oog om oog en tand
om tand, -maar als iemand je een klap in je gezicht geeft, geef hem er niet een
terug, maar keer hem ook je andere wang toe, zodat hij je nog een klap kan
geven als hij nog boos op je mocht zijn, opdat er dan vrede en enigheid tussen
jullie moge zijn! Als iemand je een oog zou hebben uitgeslagen, doe dan bij hem
niet hetzelfde, maar vergeef hem en je zult als lijdende zijn hart verbeteren.
Vergeld nooit kwaad met kwaad, dan zullen jullie als Mijn waarachtige
leerlingen rust hebben in de wereld en ook juist daardoor tonen dat jullie
waarachtig Mijn leerlingen zijn!’
244
Over rechtspreken en straffen
[1] Toen zei DE SCHRIFTGELEERDE: 'Heer
en Meester, ik zie nu wel, dat alleen U goed en waarachtig bent, en het is wel het
beste je zo te gedragen, en zo te geloven en te spreken, als U dat nu allemaal
uit en te na heeft uitgelegd! Alleen met het opheffen van de doodstraf kan ik
mij nog niet helemaal verenigen; want als het leven van een mens niet het leven
van een moordenaar zou kosten, dan zou immers al gauw geen mens zijn leven meer
zeker zijn. Alleen de zekere doodstraf houdt velen af van de allergrootste
gruweldaden!’
[2] IK zei: 'Ja, dat is weer jouw
mening, maar Mijn mening is een heel andere! De ene tijger brengt de andere
voort, zo brengt een leeuw, een panter en een hyena ook zijns gelijke voort.
[3] Als een ruw, dierlijk verwaarloosd
mens, door.zijn dierlijke hartstochten gedreven een mens doodt, zou de gedode
eigenlijk het recht hebben degene die hem heeft doodgeslagen ook te doden; een
derde echter die de doodslager nooit kwaad gedaan heeft, heeft eigenlijk
helemaal geen recht zich in de plaats van de verslagene op diens moordenaar te
wreken. Maar omdat zo'n dierlijk mens ook voor andere mensen gevaarlijk kan worden,
kan er jacht op hem gemaakt worden. Heeft men hem te pakken, dan moet men hem
in een goede gevangenis zetten, onderricht geven en proberen van hem een mens
te maken! Is dat gelukt, dan heb je van een duivel een mens gemaakt, waarvoor
je meer van het ware levensloon in je te verwachten hebt dan wanneer je de
moordenaar gedood zou hebben. Dat zou dus iets zijn wat het allerbeste met een
moordenaar gedaan kon worden.
[4] Of maak in een ander geval, als de
moordenaar een te beruchte en helemaal lichamelijke duivel zou zijn, ook jacht
op hem en vraag hem dan, wanneer je hem gevangen hebt, de reden waarom hij die
gruweldaden gepleegd heeft, en of hij er geen berouw over heeft! Spreekt hij
(de waarheid)* , (*toegevoegd) doe dan zoals ik hiervoor gezegd heb; loochent
hij de daad echter of geeft hij op jullie vragen geen behoorlijk antwoord,
hoewel jullie er van overtuigd zijn dat hij de booswicht is, zorg er dan voor
dat hij verder onschadelijk wordt voor de menselijke samenleving, maar niet
door zijn dood, maar hetzij door hem achter stevige tralies te zetten, door het
blind maken van zijn ogen of door een verbanning naar een dusdanig verre streek
aan zee, dat hij daar nooit meer vandaan kan komen.
[5] Dat is zo Mijn raad hoe jullie je
ook in zo'n geval als Mijn echte leerlingen zullen moeten gedragen. Jullie
kunnen de misdadigers in jullie gemeente verbeteren of deze van hen zuiveren,
maar jullie mogen geen rechter spelen! Want wie oordeelt, zal eens ook door Mij
geoordeeld worden. Wie echter niet oordeelt, zal ook door Mij niet geoordeeld
worden. Als jullie degenen die tegen jullie zondigen zullen vervloeken en
verdoemen, dan zal jullie eens van Mij datzelfde te wachten staan; als jullie
echter volgens Mijn leer wandelen, zullen jullie ook niet verdoemd en vervloekt
worden.
[6] Jullie moeten tegen jullie
broeders zelfs niet 'raka ,** (**achterbaks mens) zeggen; want daardoor maken
jullie je al aan een gericht schuldig omdat je, als je dat ernstig meent, over
een broeder een oordeel geveld hebt. Nog minder moeten jullie tegen een
broeder, ook al is hij nog zo dom, in alle ernst zeggen dat hij een dwaas is;
want als jullie wijzer zijn dan hij, dan zijn jullie dat door Gods genade. Als
jullie daarom echter trots geworden zijn en het gebeurt dat jullie je vanwege
een dom mens schamen, niet met hem willen praten en zeggen: 'Wie kan er met een
dwaas praten?', dan stamt zo'n oordeel al uit de kiem van de hel in je, en maak
je je schuldig aan het helse vuur. Het is echter niet passend als er in Mijn
echte leerlingen door zo'n valse impuls helse vonkjes ontstoken zouden worden,
want ook uit het kleinste vonkje kan een grote brand ontstaan.
[7] In de hel is het hoogmoedsvuur het
hoogst, en in de hemel schijnt alleen het licht van de grootste deemoed en
bescheidenheid, en het zachte vuur van de liefde verwarmt alles en maakt alles
levend. -Begrijp je dat?'
245
De grote scheppingsmens in het universum
[1] DE SCHRIFTGELEERDE zei: 'Ja, Heer
en Meester, nu is ook mij alles duidelijk; maar wij allen bij elkaar zullen
niets in kunnen brengen tegen de macht van de wereldheersers! En die zullen hun
strafcodex daarom niet veranderen, en zij zullen hun doodsoordelen vellen als
voorheen, en Uw leer zal in dit opzicht de wil van de wereldheersers en
machtigen niet buigen!'
[2] IK zei: 'Net zoals jij weet Ik ook
wel hoe het met de wereldheersers overal ter wereld staat. Ik heb ook niet
tegen hen gesproken, maar tegen jullie! Jullie zullen ook naar de
wereldheersers gaan en hun Mijn wil kunnen meedelen. Die het aan zullen nemen,
zullen er ook wel bij varen, - die het echter niet aan zullen nemen, maar hun
rechtspraak houden als tevoren, die zullen ook daarna hun loon van daar
ontvangen, van waar zij hun oordeel gehaald hebben; want zij die het niet van
Mij hebben en het voortaan ook niet willen hebben, die kunnen het toch nergens
anders vandaan hebben dan uit de hel, en dus zullen zij ook van haar het loon
daarvoor oogsten!’
[3] DE GELEERDE FARIZEEËR zei: 'Ja,
Heer, als zij het beeld van de verloren zoon horen en begrijpen zullen, zullen
zij zich uiteindelijk om de hel niet zo erg druk maken!’
[4] IK zei: 'Maak jij je maar ergens
anders zorgen over! De tijd, waarbinnen de verloren zoon* (* de grote
Scheppingsmens) de genoemde hoop gegeven is, is niet zo kort als jij je je
misschien voorstelt. Ik zal je de duur van de gerichte werelden duidelijk
maken, luister dus!
[5] De aarde is zeker geen klein
hemellichaam, en de zon is juist duizendmaal duizendmaal groter dan deze hele
aarde; maar reeds de dichtstbijzijnde centrale zon is meer dan tienmaal honderdduizend
maal groter dan deze zon, die deze aarde verlicht en weldra op zal gaan, en
heeft meer volume dan alle tienhonderd maal duizendmaal duizend planetaire
zonnen tesamen met al hun aarden en manen en kometen, die zich allemaal in voor
jullie onvoorstelbaar uitgestrekte kringen met hun aanhang met grote snelheid
om zo 'n centrale zon bewegen en toch, vooral de verst verwijderde, vaak
duizendmaal duizend jaren van deze aarde nodig hebben om slechts eenmaal hun
uitgestrekte baan te doorlopen en weer op het beginpunt terug te komen.
[ 6] Nu bestaat er echter nog een
tweede soort centrale zonnen, waaromheen zich in nog oneindig grotere banen
hele zonnengebieden met hun centrale zonnen bewegen, waarvan de verst
verwijderde gebieden reeds een aeon van deze aardse jaren nodig hebben om
slechts eenmaal om deze tweede centrale zon té cirkelen. Zo' n tweede centrale
zon, waaromheen nu hele zonnengebieden met hun centrale zonnen draaien, zullen
we samen met haar duizendmaal duizend zonnengebieden een zonnenheelal noemen.
[7] Stel je nu echter weer een net zo
groot aantal van die zonnenheelallen voor! Die hebben weer op een afstand die
voor geen mensenverstand meer te meten is een gemeenschappelijke centrale zon,
die op zich als hemellichaam nog tienmaal duizendmaal duizend maal groter is
dan de zonnenheelallen die in onmetelijk wijde kringen om haar heen draaien.
[8] Dit zonnenheelal gezelschap met
een centrale zon zullen we een zonnenal-al noemen. Zulke al-allen zijn er weer
in een voor jullie ontelbaar aantal, en alle hebben op een eindeloze diepte
weer een ongehoord grote centrale oerzon, waaromheen zij zonder verstoring van
hun vele afzonderlijke bewegingen als één lichaam in een alleen voor een engel
meetbaar wijde baan doorlopen, en zo'n zonnen en wereldensysteem willen we, om
het tot een begrijpelijk begrip te maken, een zonnen en wereldenhulsglobe
noemen, omdat alle hiervoor genoemde al-allen naar alle richtingen om de
centrale oerzon cirkelend, een onmetelijk grote bol vormen en tengevolge van
hun noodzakelijkerwijs vrijwel gedachten snelle beweging en de daardoor
veroorzaakte centrifugale kracht op een natuurlijk voor jullie onmeetbare
diepte en verte een soort huls vormen, waarvan de dichtheid die van de
atmosferische lucht van deze aarde benadert en van binnen naar buiten een
doorsnede heeft die gerekend naar de afstanden op aarde zelfs met duizendmaal
duizend aeonen nog veel te gering zou zijn.’
[9] Toen zeiden DE SCHRIFTGELEERDE EN
DE ROMEIN EN MIJN LAZARUS: 'Heer, we worden duizelig van deze meer dan
verschrikkelijke grootte van Uw schepping! Kan een engel die wel ooit overzien
en de waarheid daarvan bevatten?'
[10] IK zei: 'Heel zeker, want anders
was het geen engel! Maar laat je duizeligheid maar varen, want het wordt nog
erger; want nu heb Ik jullie nog maar nauwelijks een stip van de grootte van
Mijn schepping laten zien!
[11] We zijn bij de grote huls als
gemeenschappelijke omhulling van al de talloos vele al-allen staan gebleven.
Hoe die omhulling tot stand komt, heb Ik jullie al in het kort aangeduid. Maar
waarom wordt ze gevormd?
[12] Kijk, alles wat een geheel vormt,
van het grootste tot het kleinste, heeft ter bedekking en ter bescherming van
zijn uiterst kunstige binnenste een omhulling! Deze omhulling heeft echter ook
nog het heel belangrijke doel om het onreine van het binnenste mechanisme van
een levend lichaam in zich op te nemen en als iets wat voor het organische
leven ondeugdelijk is naar buiten te brengen, maar daarvoor dan van buiten af
gezuiverde levensvoedingsstof op te zuigen en ter versterking van het leven aan
het inwendige, organische lichaamslevens mechanisme toe te voeren. Daaruit
kunnen jullie je nu in ieder geval een duidelijk begrip vormen, waarom ik het
geheel van zonnen en werelden-al-alcompendium een omhulde bol of 'hulsglobe'
noem.
[13] Maar vraag niet naar de grootte
en lengte van de doorsnede van zo'n hulsglobe! Want voor de mens zou er wel
eens moeilijk ooit op deze aarde een getal uitgedacht kunnen worden waardoor
men als men de afstand van deze aarde naar de zon, die toch ongeveer 44 maal
duizendmaal duizend uur bedraagt, als eenheidsmaat neemt, zoiets toereikend zou
kunnen bepalen, want aeonenmaal aeonen van zulke afstanden zijn nauwelijks
voldoende voor een zonnenwereldal-algebied, waarvan er binnen een hulsglobe
zoals reeds aangeduid een vrijwel ontelbaar aantal zijn. Nu heb Ik bij jullie
toch nog het begrip voor de bijna oneindige grootte van een hulsglobe gevormd,
en op deze basis kunnen we dan wel verder bouwen.
[14] Kijk, zo'n hulsglobe is eigenlijk
slechts een enkel punt in Mijn grote scheppingsruimte! Hoe je je dat echter
voor moet stellen en dat moet begrijpen zal Ik jullie allen meteen laten zien.
[15] Denken jullie je nu helemaal
buiten de reusachtig grote omhulling of buitenste huid van een hiervoor
beschreven globe een zich naar alle kanten uitstrekkende, ontzaglijke ruimte
die helemaal leeg is, en ga die in gedachte in tot zelfs iemand met heel
scherpe ogen van die hele vrijwel eindeloos grote hulsglobe alleen nog maar een
flauw schemerig minuscuul puntje zou kunnen ontdekken, en in de
tegenovergestelde richting ook weer zo'n puntje, dat natuurlijk ook weer een
hulsglobe is. Dat geeft dan zo ongeveer een indruk van de afstand tussen twee
hulsgloben, die alle twee even groot zijn, maar door de enorme afstand reeds
halverwege tot een nauwelijks waarneembaar schemerig puntje ineenschrompelen,
en zo hebben we dus kennis gemaakt met twee naburige hulsgloben.
[16] Wat zullen jullie echter zeggen als
Ik je nu vertel dat er van zulke hulsgloben in de eindeloos grote
scheppingsruimte, ook al is je begrip als mens nog zo groot, werkelijk
ontelbaar vele zijn, die echter alle volgens Mijn orde in hun totaliteit
precies een mens in optima forma voorstellen?
[17] Dan vraag je je af hoe groot zo'n
mens dan wel moet zijn, als reeds een enkele hulsglobe zo eindeloos groot is en
de afstand van de ene hulsglobe naar de andere nog aeonenmaal aeonen maal
groter!
[18] Maar ook deze mens is aan de
buitenkant net als iedere afzonderlijke hulsglobe met een soort huid omgeven.
Weliswaar is die huid nog onnoemelijk veel dikker -om begrijpelijk te spreken -
dan die van een hulsglobe, maar deze heeft toch in het algemeen hetzelfde doel
en is naar jullie begrippen oneindig belangrijk net als de omhulling van een
enkele hulsglobe. Jullie zullen je nu wel afvragen wat er dan buiten deze mens
is, en waarop deze bijna eindeloos grote mens staat en wat hij als mens doet.
[19] Buiten deze wereldmens strekt
zich naar alle kanten de vrije etherruimte eeuwig uit, waar deze mens in een
voor jullie begrippen werkelijk eindeloos grote kring, door Mijn wil
aangedreven, met voor jullie onvoorstelbare snelheid doorheen vliegt ter wille
van de voedingsstof uit de eindeloze etherzee, waar hij in zekere zin als een
vis doorheen zwemt. Omdat er in de vrije, grote etherruimte geen onder of boven
is en geen wezen noch naar de ene noch naar de andere kant ergens heen kan
vallen, bevindt deze mens zich dus net zo stevig en vast in de etherruimte als
deze aarde, de zon en al de aeonenmaal aeonen zonnen in een hulsglobe.
[20] De bestemming waar hij aan werkt
is alle grote gedachten en ideeën van God die hij bevat tot rijpheid te brengen
voor de toekomstige volkomen vrije en zelfstandige bestemming van het
geestesleven.'
246
De verlossing van de wereldmens
[1] (DE HEER:) 'Zoals jullie nu,
zullen nog talloos velen uit hem ontstaan, en dat net zo lang tot al het in hem
gerichte en gevangen gehouden leven over zal zijn gegaan in het vrije
geestelijke leven; en zolang deze hele wereldmens niet volledig in het vrije,
zelfstandige geestelijke zal zijn opgelost, zolang zal ook het gericht en de
hel voortbestaan. En dus hoeft niemand van jullie er zich zorgen over te maken
dat eventueel de hellegeesten van de ergste soort in het lijden en de
kwellingen die zij zichzelf aandoen te kort zullen komen.
[2] De omlooptijd van deze zon om haar
centrale zon beslaat een tijdsruimte van ongeveer 28000 aardse jaren, wat voor
de zon zelf dus een jaar is, dat wil zeggen ongeveer een jaar op de zon.
[3] Voordat deze aarde er was, had de
zon als datgene wat zij nu is, deze weg al talloze malen doorlopen, maar met
deze aarde ook al zo vaak, dat jullie voor het totaal van die zonnejaren in
jullie rekenkunde helemaal geen getal kennen dat groot genoeg is om het te
berekenen, en er zou nog minder een getal te bedenken zijn voor het aantal
malen dat zij haar grote kringloop nog zal blijven volbrengen tot aan haar
volledige oplossing. Ik zeg jullie: aeonenmaal aeonen van die zonnejaren zouden
nog vrijwel niets zijn!
[4] Maar wat is de ouderdom van een
planetaire zon vergeleken bij die van een centrale zon van een zonnengebied,
die eindeloos eerder bestond, voor er ook maar één planetaire zon de haar
omringende planeten verlichtte?! Maar wat is deze bestaansduur dan weer
vergeleken bij die van een centrale zon van een zonnenal, en die weer
vergeleken bij de bestaansduur van een centrale zon van een zonnenal-al, en
bijna helemaal niets vergeleken bij die van een centrale oerzon in een
hulsglobe, die eigenlijk de allereerste grootmoeder van alle zonnen en werelden
in een hulsglobe is?!
[5] Welke rekenaar kan bepalen hoe oud
zo'n centrale oerzon is, en hoe oud deze nog zal worden?! Hoeveel centrale
zonnen en hoeveel hele zonnengebieden zijn reeds uit haar ontstaan die allang
helemaal opgelost zijn, en hoeveel zullen er over onvoorstelbaar lange tijden
nog opgelost worden en hoeveel nieuwe zijn er al onheuglijk lang geleden in hun
plaats gekomen, en hoeveel nieuwe zullen er weer op hun plaatsen komen?!
[6] Maar ook deze centrale oerzon zal
eens, wanneer eerst alle andere zonnen uit haar in de loop van eindeloos lange
tijdsruimten zullen zijn opgelost, ook opgelost worden, maar de hele grote
wereldmens nog lang niet; want zoals het afsterven bij een mens geleidelijk
gaat, zo gaat het ook bij de grote wereldmens.
[7] Waarom wordt het lichaam van een
ouder geworden mens langzaam maar zeker steeds zwakker? Omdat bepaalde vezels
en zenuwen geleidelijk aan afsterven en niet meer werken, - wat het verouderen
en zwakker worden van het lichaam veroorzaakt. En toch kan de mens daarbij nog
vele jaren door blijven leven zonder dat hij aan geestelijke kracht iets
inboet, vooral als hij steeds volgens de wil van God geleefd heeft. En zo zal
dat ook eens met de grote wereldmens het geval zijn. Ook al zullen er in hem al
aeonen hulsgloben opgelost zijn, dan zal hij daarom toch nog voor jullie
begrippen eindeloos lang voort kunnen bestaan, want de hulsgloben in hem zijn
dat, wat bij jullie vezels en zenuwen zijn.
[8] Deze nu aan jullie voorgestelde
grote wereldmens is in de algemeenste zin van het woord de jullie eerder
voorgestelde verloren zoon, nu op zijn terugkeer, en de Vader die hem
tegemoetkomt ben Ik, nu als mens bij jullie, en Ik neem hem in ieder mens die
volgens Mijn leer leeft weer in Mijn Vaderhuis op.
[9] Heil de zondaar die boete doet en
berouwvol naar Mij terugkeert! Laat daarom niemand denken dat de algehele
ommekeer misschien binnen een kort tijdsbestek zou kunnen plaatsvinden en dat
de bewoners van de hel of van het gericht soms te kort voor hun wandaden door
hun zelfgeschapen wanorde zouden moeten lijden en smachten! De hardnekkigsten
zullen natuurlijk het langst en de eerder tot inkeer komenden wat minder te
lijden hebben. - Heb jij als schriftgeleerde dat nu goed begrepen?'
247
De Heer als Heiland van de grote wereldmens
Het
geestelijke formaat van de mens
[1] DE FARIZEEËR zei helemaal
verbluft: 'Heer, Heer, almachtige, eeuwige God, volgens uw maar al te
duidelijke voorstelling is er voor de verdoemden in de hel maar ontzettend
weinig hoop op zaligheid; want die eindeloze tijdruimten zonder tal en zonder
maat, zijn immers hetzelfde als de eeuwigheid als zodanig! Ach, dat zijn tijden
waaraan tot op heden nog geen mens ook maar in de verste verte heeft gedacht!
Wat wordt een mens daar oneindig klein bij! O God, waarom bent U dan zo
oneindig groot, wijs en machtig en zijn wij mensen zo ontzettend nietig, dom en
zwak?! Heer, heus waar, nu overvalt mij een grote angst voor U, omdat U in Uw
geest te eeuwig, te eindeloos groot, te wijs en te almachtig bent! En het is
voor mij nu het aller onbegrijpelijkste, hoe U in Uw hele goddelijke volheid in
het zeer beperkte lichaam van een mens naar ons op deze nietige aarde hebt
kunnen komen!’
[2] IK zei: ' Maak je daar maar niet
ongerust over; want Ik doe in eeuwigheid niets zonder een heel wijze reden. Het
spreekt echter vanzelf dat een wijs en ervaren dokter als hij bij een zieke
komt er vooral naar kijkt en op let waar in het lichaam de voornaamste bron van
de ziekte zetelt. Als hij dat goed onderkend heeft, zal hij meteen met zijn
middelen proberen de meest zieke zenuw in de mens ook al is die nog zo klein,
te genezen en actief te maken. Als de zenuw weer in gezonde staat is, wordt
vlug daarna de hele mens gezond.
[3] En kijk, zo weet Ik ook het best
waar de zieke zenuw in de grote wereldmens zit, en daarom ben Ik juist naar
deze zieke zenuw gekomen om die eerst te genezen, opdat dan de hele grote mens
gezond zal worden! - Begrijp je de zaak nu beter?'
[4] DE SCHRIFTGELEERDE zei: 'Ja, ja,
grote God en Heer, dat is al prima in orde, maar ondanks dat zink ik voor U
steeds meer in een puur allesoverheersend niets weg.’
[5] IK zei: 'Ben Ik dan lichamelijk
niet even goed iets miniems vergeleken bij de grootte van de hele schepping die
jullie nu getoond is?! En toch overtreft Mijn geest deze eindeloos!’
[6] DE SCHRIFTGELEERDE zei: 'Ja, bij U
al heel zeker; maar waar blijft mijn geest daarbij vergeleken?'
[7] IK zei: 'Wel, heeft jouw geest zich
niet met de Mijne boven alle bijna eindeloos grote hulsgloben en uiteindelijk
zelfs nog eindeloos ver boven de hele Grote mens verheven?! Heb je met Mij niet
de bijna eindeloos grote hulsgloben als flauw schemerende puntjes gezien en
zelfs ook de hele Grote mens?! En heb je je niet met Mij eindeloos ver buiten
de huid van de grote wereldmens in de vrije ruimte naar buiten verheven, zodat
zelfs de hele Grote mens in het geestelijke beeld van je gedachte je nauwelijks
zo groot voorkwam als een wazige mier?! Als je Mij echter in je geest in de
eindeloze scheppingsdiepten kunt volgen, en wel zo, dat deze voor jou
uiteindelijk gewoonweg tot niets worden, hoe kun je dan zeggen dat jij en ook
een ander mens helemaal niets bent vergeleken met die eindeloos grote
schepping?!
[8] Kijk eens uit het open raam, dan
zie je juist de Regulus in de Grote Leeuw! Kijk, dat is nu de centrale oerzon
in deze hulsglobe! Haar niet te berekenen grote afstand van hieraf heeft haar
samengedrukt tot een punt. Hoeveel van zulke Regulussen zou je je nu wel naast
elkaar kunnen voorstellen? Ik zeg je: een enorm aantal, -zoals je geest er zich
ook naast de Grote wereldmens in de eindeloze ruimte nog een aantal begon voor
te stellen! En met zulke zuiver goddelijke mogelijkheden in je geest toegerust,
zeg jij, dat een mens nog minder dan niets zou zijn?!Ja,je lichaam als materie
is natuurlijk niets; daarom moet ook de grote en onsterfelijke mens niet voor
zijn tijdelijke en materiële niets zorgen, maar voor zijn geestelijke alles,
dan zal hij in het vervolg nooit kunnen zeggen dat hij minder dan niets is,
maar in en met Mij alles in alles!
[9] Kijk, al heeft de jullie onthulde
aanblik van de natuurlijke grootte van Mijn schepping je ook in het niets
samengedrukt, dan zeg Ik je toch, dat de kleinste in Mijn rijk in alles
onvergelijkbaar groter zal zijn dan dat wat je nu zo eindeloos groot voorkomt!
- Begrijp je dat?'
[10] Toen haalden allen weer opgelucht
adem en zij waren blij, dat Ik hen uit het niets dat hen allen verpletteren
wilde, door Mijn laatste uitleg weer wat meer bestaan gegeven had.
248
De beweging van de wereldmens en zijn hulsgloben
De
dubbelzonnen
[1] Nu kwam LAZARUS naar Mij toe en
vroeg Mij: 'Heer, heeft zo'n hulsglobe, die ik mij door Uw genade ondanks haar
reusachtige grootte nu heel goed kan voorstellen, geen andere beweging dan de
algemene van de grote wereldmens?'
[2] IK zei: 'O, ja, een beweging om
haar eigen as, en de reden daarvoor is dat haar huid voortdurend tegen de haar
geheel en al omringende ether wrijft en daardoor een behoorlijke hoeveelheid
elektrisch vuur, zoals de bliksem, produceert, dat dan als voornaamste voedsel
voor alle in zo'n globe aanwezige hemellichamen dient; want een ontzettend
grote hoeveelheid van deze stof, die bij de wrijving tussen de globe en de
buitenether ontstaat, vult de etherruimte in de globe. Door de beweging van de
ontelbaar vele hemellichamen binnen een bol wordt deze stof door middel van de
atmosferen die hen omgeven, weer geactiveerd, verspreidt zich eerst in ruime
mate in deze atmosferen, en vervolgens op de hemellichamen zelf. Hoe groter een
hemellichaam is -zoals bijvoorbeeld een zon of zelfs een centrale zon -en hoe
geweldiger zijn beweging is, des te meer wordt er van deze licht en
voedingsstof op hem geproduceerd. Vanaf de zonnen wordt datgene wat teveel is
aan de planeten doorgegeven.
[3] Daaruit kun je dan wel zien dat
dus ook een hulsglobe een beweging moet hebben, en de draaiing om haar as, die
ongelooflijk snel is, is voor haar behoefte meer dan voldoende; en nog uitgebreider
is de beweging van de grote wereldmens in de grote, vrije etherruimte. Zijn
bewegingssnelheid binnen een oneindig grote kring is zo buitengewoon, dat hij
in een oogwenk de afstand van duizend hulsgloben doorloopt, maar toch heeft hij
honderdmaal duizendmaal duizend zonnejaren nodig om weer op de oude plek aan te
komen.
[4] Daaruit kunnen jullie je ten
eerste een begrip vormen, hoe groot de kring is die hij steeds weer opnieuw
moet doorlopen, en dat er voor de voeding van al zijn zenuwen en vezels heel
goed gezorgd is. En ten tweede kunnen jullie je ook een helderder begrip maken
van de macht, wijsheid en orde in God, dan tot nu toe het geval was. –Begrijpen
jullie dat goed?'
[5] DE SCHRIFTGELEERDE zei: 'Heer, nu
is alles me duidelijk geworden! Voorheen zei U, dat een mens God onmogelijk
naar waarheid zou kunnen liefhebben als hij Hem niet eerst heeft leren kennen,
en de waarheid van Uw woord zie ik pas nu goed in. Nu ken ik God en heb Hem nu
dan ook in U, o Heer, buitengewoon lief. Maar hier is God ook gemakkelijk te
herkennen wanneer U, als God Zelf, Zich aan ons op zo'n ongehoorde wijze te
kennen geeft, en dat is ook natuurlijk helemaal geen verdienste van ons, omdat
dat alles alleen maar Uw genade is. Maar wie van alle mensen van de hele aarde
zou ooit die onmetelijke diepten van U hebben kunnen doorgronden en onthullen?!
Dat kan alleen Hij die deze geschapen en zeer wijs en kunstig geordend heeft!
[6] Wij kunnen hier niets anders doen,
o Heer, dan U uit het diepst van ons hart onze liefdevolste dank brengen, maar
ook daarbij te vragen of U ons in Uw genade voortdurend zou willen bewaren en
ons daarin steeds meer zou willen sterken. -Heer, Uw eerste leerlingen zullen
van Uw grootte al wel meermalen iets gehoord hebben; mogen we hun vragen ons
dat alles te vertellen?'
[7] IK zei: 'O, zeer zeker, -zij weten
er al heel wat van! Het wordt al gauw dag en dan zullen jullie daartoe genoeg
gelegenheid vinden. Maar nu moet ieder van jullie dat wat hij nu gehoord heeft
eens goed overdenken en het nauwgezet onthouden voor hen die hij in Mijn naam
zal toespreken!
[8] Maar nu gaan we naar buiten om
naar de komende dag en de zonsopgang te kijken en Iaat ieders hart zich
verblijden! Intussen kunnen de mensen van de waard voor een ochtendmaaltijd
zorgen!’
[9] De waard gaf meteen zijn mensen
opdracht en het werd al gauw levendig in huis; maar wij stonden op en gingen
naar buiten.
[10] Nog waren er in het westen een
aantal grote vaste sterren heel goed zichtbaar, en Lazarus vroeg Mij , of zich
daar ook soms een centrale zon bevond.
[11] IK zei: 'Bij die, die nu nog
zichtbaar zijn, is er geen; maar heel ver daarachter zijn er zelfs zeer veel,
waarvan echter voor zeer scherpe ogen in een donkere nacht hoogstens een paar
als nauwelijks merkbare wazige puntjes te zien zijn.
[12] Er is echter ook nog een speciaal
soort zonnen, die in ieder apart zonnengebied veelvuldig voorkomen. Dat zijn de
dubbelzonnen, die echter toch geen centrale zonnen zijn, maar alleen een wat
minder voorkomende soort planetaire zonnen, en een van beide is altijd een stuk
groter dan haar begeleidster. Beide zonnen zijn zelden meer dan zesduizend
maal duizendmaal duizend uur gaans van elkaar verwijderd. De kleinere zon legt
haar baan als een grote planeet om de grotere zon af; maar toch bewegen zich om
beide een behoorlijk aantal grotere en kleinere planeten, waarop hun bewoners
een goed bestaan hebben. Want ten eerste is het bij hen bijna nooit volledig
nacht en ten tweede nooit erg koud, en dat geldt vooral voor de kleinere
planeten tijdens hun doorgang tussen de beide zonnen.
[13] Maar er zijn ook grotere planeten
die om beide zonnen een grote elliptische baan beschrijven. De bewoners van
deze grotere planeten hebben het daarbij niet zo goed als die op de kleinere.
[14] Deze dubbelzonnen hebben echter in
ieder zonnengebied een heel belangrijke functie, want zij zijn de natuurlijke
regelaars van de bewegingen van de andere enkele, planetaire zonnen en de
verdelers van de bekende voedingsstof voor een heel zonnengebied, en zij zijn
zo verdeeld, dat er op iedere zevenhonderd tot duizend enkele zonnen een zo' n
dubbelzon voorkomt. Maar in Mijn rijk zullen jullie dat alles overduidelijk
leren kennen, want hier is alle kennis daarvan slechts onbeduidend stukwerk.
[15] Maar nu richten we onze ogen weer
naar de zonsopgang; want dadelijk zal onze zon in al haar pracht en majesteit
opgaan, en de huidige zonsopgang moeten jullie allen heel goed in je opnemen!’