Het grote Johannes evangelie

De Heer gaf dit door het innerlijke woord

aan

Jakob Lorber

 

Deel 5

UITGEVERIJ DE STER, GINNEKENWEG 124, 4818 JK BREDA

 

 


Oorspronkelijke titel: 'Johannes, das grosse Evangelium' geschreven door Jakob Lorber. Dit boek is gepubliceerd door Lorber-Verlag, Bietigheim Wurttemberg.

 

Wie wat meer zou willen weten van de profeet Jakob Lorber, kan zich wenden tot de Jakob Lorber Stichting voor het Nederlandse taalgebied

Burg. de Millylaan 1,7231 DP Warnsveld. Telefoon: 05750 – 21803 - Copyrights 1988 Uitgeverij De Ster - Breda

 

NUGI 632

ISBN 9065564918

 


Inhoud

 

hoofdstuknummer/omschrijving/tussen haakjes, indien bekend, de datum waarop het geschreven werd

De plaatsen van handeling worden vetgedrukt

 

Jezus in de omgeving van Caesarea Philippi Ev. Matth. hfdst.16 (vervolg)

 

 1 De wonderbaarlijke maaltijd

 2 Hoe wonderen plaats vinden

 3 De voorzienigheid van God en de vrije wil van de mens

 4 Het nieuwe huis van Marcus, een wonder van Raphaël

 5 Kinderen van de wereld en kinderen van God

 6 Gedragsregels van de Heer voor de waard Marcus

 7 Over de Romeinse opperpriester. Kritiek op het heidense priesterdom in Rome

 8 De godsdienstige verhoudingen in Rome in Jezus' tijd

 9 De voorspelling van de Heer over het lot van Rome en Jeruzalem

10 Een evangelie voor het vrouwelijk geslacht

11 De meningen van de Nubiërs over wonderen doen

12 Over gelijkhebberij

13 De mogelijkheid grotere dingen te doen dan de Heer

14 Het doen van wonderen door de mens, die geheel in Gods wil is opgegaan

15 De Heer troost de Nubiërs, die niet zijn geroepen tot het kindschap van God

16 De deputatie uit Caesarea

17 De wijze wetgeving in Mathaël’s koninkrijk aan de Pontus

18 De rechtsstrijd tussen Cyrenius en Roclus

19 De eigenlijke bedoeling van Roclus en zijn metgezellen

20 Roclus bezichtigt het wonderbouwsel

21 De atheïstische geloofsbelijdenis van Roclus

22 Roclus bewijst zijn atheïsme

23 Roclus' mening over goden en priesters

24 Roclus' probeert zijn atheïsme als juiste wereldbeschouwing te bewijzen

25 Het karakter van Roclus, zoals de Heer hem ziet

26 Cyrenius bejegent Roclus als vriend.

 De oorzaak van het verval van het priesterschap

27 Het kunstmatige Allerheiligste in de tempel te Jeruzalem.

     Indische gruwel van boetedoening

28 Roclus over de Indische priesterkaste

29 Roclus vertelt over de residentie van de opperpriester van

30 Roclus bekritiseert de Indische en joodse religie

31 Roclus prijst de goddeloosheid en het niet-bestaan

32 De natuurfilosofie van Roclus

33 De god van de natuurfilosofen

34 Roclus vergelijkt menselijke met goddelijke daden

35 Roclus laat zien dat het hart de zetel is van de ware godheid

36 Roclus wordt naar Raphaël verwezen

37 Raphaël beschrijft Gods wezen

38 Doel van de boetedoening in Indië

39 De gevaren van hoge wetenschappelijke ontwikkeling

40 Het ontstaan van slavernij

41 De egoïstische huishouding van de oude Egyptenaren en de toestand aldaar

42 De staatsorde van de oude Indiërs

43 De religieuze band tussen Indië en China

44 Roclus vertelt over de toverkunst van een Indische magiër

45 Raphaël verklaart de toverwerken van de Indisch~ magiër

46 Het priesterdom als vijand van het licht

47 De vruchten van de nacht en de vruchten van het geestelijke

48 Roclus verdedigt het Essenendom en de schijnwonderen

49 Het verschil tussen levenswijsheid en bedrog

50 De gevaren van de bedrieglijke wonderen van de orde der Essenen

51 Ware en valse wonderdoeners

52 Roclus' twijfel aan Raphaël’s macht

53 Roclus rechtvaardigt het stichten van de orde der Essenen

54 Wat Roclus over de Nazarener heeft gehoord en zijn opvattingen daarover

55 Het wonder dat Roclus van Raphaël verlangt

56 De Essenen gissen naar de persoon van Raphaël

57 Roclus spreekt over het belang van een ontwikkeld verstand

58 De invloed van de liefde op het verstand

59 Raphaël onthult wat Roclus diep in zijn hart over de Heer denkt

60 Het wezen van de liefde

61 Het inzichtelijk vermogen van de liefde.

     De ontoereikendheid van rede en verstand

62 De liefde en haar licht dat tot inzicht leidt

63 Roclus en zijn metgezellen overleggen met elkaar

64 Ruban pleit bij zijn metgezellen voor de Heer

65 Ruban richt zich tot de Heer

66 Raad en toespraak van de Heer, gericht aan de Essenen

67 Roclus probeert zijn onwaarachtigheid tegenover de Heer te recht­vaardigen

68 Het priesterdom als grootste hindernis om de leer van de Heer te verbreiden

69 De ware levensweg

70 Het wezen van satan en van de materie

71 Wat aan gene zijde het lot is van de materieel geworden ziel

72 Verklaring van het woord “SHEOULA” (hel). Over helder zien

73 Hoe men God boven alles liefheeft en hoe God graag ziet, dat de mens werkt

74 Vragen over ziektes en het genezen ervan

75 Pijn, ziekte en dood

76 De vrijheid van de menselijke wil

77 Over juiste en onjuiste ijver

78 De ontwikkeling van de vrije wil. De nadelen van overdreven ijver

79 De Heer maakt gewag van Zijn laatste avondmaal en Zijn kruisdood

80 Raphaël eet veel

81 Het verschil tussen Raphaël’s persoon en wezen en dat van de aardse mens

82 Over de wonderen van Raphaël

83 Levensvervolmaking en wonderkracht door de liefde tot God en de naaste.

     Ware en valse profeten

84 De betekenis van het kindschap Gods op deze aarde

85 De overgangsperioden in het rijk van de natuurgeesten

86 Over het wezen van de diamant en de robijn (Thummim en Urim)

87 Over sieraden van goud en edelstenen bij heersers

88 Geloof en verstand

89 De gevaren van goud

90 De belangrijkste taak van de mens: een volkomen evenbeeld van God te worden

91 Alles heeft zijn tijd

92 De Farizeeën nemen aanstoot aan de vrolijke maaltijd van de Heer

93 Roclus richt scherpe woorden tot de Farizeeën

94 Raphaël verklaart voor Roclus de begrippen 'satan' en 'duivel'

95 Roclus' tegenwerpingen

96 Demonen en hun invloed

97 De vrije wil van de mens. De hulp van de goddelijke genade

98 De zelfbeschikking van de ziel

99 Floran verwijt de Farizeeën hun liefdeloze kritiek op de Heer

100 De zegen van het Romeinse bewind voor het joodse volk

101 Roclus en Floran in gesprek over Stahar

102 Roclus belicht het Farizeeërdom

103 Roclus windt zich op over Stahars geestelijke blindheid

104 Stahar vertelt over zichzelf en zijn levenservaringen

105 De onbegrijpelijke wegen van de Voorzienigheid.

       Waarom Stahar ten aanzien van de heer twijfelde

106 Het beperkte inzicht van de engelen in het denken van de Heer

107 Een voorspelling van de Heer over de toekomst: de volksverhuizing

108 Het tijdperk van de techniek

109 Over het gericht dat de mensen zelf veroorzaken

110 De toekomstige teistering van de aarde.

       De kinderen van God zullen geborgen zijn

111 Het einde van de aardse materie

112 De materiële werelden zullen ooit in geestelijke veranderd worden.

       Kinderen en schepselen van God.

113 De mensen van de sterrenwerelden en het kindschap van God

114 De grote scheppingsmens en de aarde

115 Wezen en inhoud van een hulsglobe

116 Ontoereikendheid van het menselijk inzicht. Troost in de goddelijke liefde

117 Het kennen van Jezus als God als voorwaarde voor de ware liefde tot God

118 Gouden richtlijnen voor het verbreiden van het evangelie

119 Het verschil tussen een ware en valse leider

120 De toekomst en het zuiver houden van de leer van de Heer

121 Zet men het Woord niet om in de daad, -dan kent men het niet

122 Het belang van het daadwerkelijke christendom

123 Wijsheid als gevolg van liefdevolle werkzaamheid

124 Het wel goed weten, maar niet doen

125 De noodzaak om zichzelf te onderzoeken

126 Naastenliefde als regelaar van spaarzaamheid

127 De liefde als meest ware lofprijzing van God.

       De Heer geeft gelijke­nissen over de aarde en het planten.

128 De geestelijke betekenis van de twee gelijkenissen

129 De geestelijke rijpheid van de maaiers van de Heer

130 Aanwijzingen van de Heer voor de verbreiding van het evangelie

131 Handelen volgens de leer en Gods beloften. Over ceremoniële diensten

132 De verlossing van het ceremoniële juk en de wet

133 De houding van Gods kinderen tegenover politieke staatswetten

134 Grondregels voor de opvoeding van kinderen

135 Te verwachten moeilijkheden in het instituut der Essenen

136 De bedrieglijke opwekkingen uit de dood door de Essenen worden verboden

137 De grondregels van het vernieuwde instituut der Essenen

138 Roclus probeert leugens om bestwil te rechtvaardigen

139 De rechtvaardiging van verstand en slimheid

140 Verhulde waarheden en leugens. Valse profeten en hun wonderen

141 Deemoed en broederliefde; Roclus en zijn metgezellen in verlegen­heid

142 Roclus' voorstellen voor de hervorming van het instituut der Essenen

143 De Heer geeft Roclus raad

144 Hoe de verhouding van de Essenen tegenover het priesterdom vervolg zal zijn

145 Farizeeën klagen de Heer als opruier tegen de staat bij Cyrenius

146 Ontmaskering van de valse aanklagers

147 Onderhandeling met de Farizeeën

148 De Farizeeën bekennen

149 Cyrenius' getuigenis voor de Heer

150 De domheid en blindheid van de Farizeeën

151 De tempelmoraal van de Farizeeër. Mozes' wonderen door de Fari­zeeër belicht

152 Nog meer verklaringen van wonderen in het oude testament

153 De natuurfilosofie van de Farizeeër

154 Cyrenius wijst op de wonderen van de Heer

155 De Farizeeën krijgen een les door middel van een wijnwonder

156 De twijfel van de Farizeeër aan het bestaan van God

157 De aarde, een oefenschool voor de kinderen Gods

158 Nood als middel tot opvoeding

159 Ware en verkeerde wereldse werkzaamheid

160 Iemand die op egoïstische wijze naar zijn wedergeboorte streeft

161 De indruk van de wonderbaarlijke werken van de Heer op de Farizeeën

162 Cyrenius onthult de mening van de Farizeeër over de wonderwerken van de      Heer

163 Het materialistische geloof van de aanvoerder der Farizeeën

164 De godsdienstfilosofie van de Farizeeër

165 Marcus spreekt over geloof en ongeloof

166 De bekering van de Farizeeën

167 Het afscheidsuur van de Heer bij Marcus

168 Over gierigheid en spaarzaamheid

169 Een belofte voor hulpzoekenden.

       De Heer neemt afscheid van het huis van Marcus

170 Petrus' blinde ijver en zorg om de Heer (Ev. Matth. 16,20-23)

171 Het wezen van satan en van de materie (Ev. Matth. 16, 24-28)

172 De Heer met zijn leerlingen in het vissersdorp bij Caesarea

173 De stoïcijnse levenshouding van de bewoners van het vissersdorp

174 Geloof doet wonderen

175 De stoïcijnse wereldvisie van visser Aziona

176 Johannes onthult het leven van Aziona

177 Het ware, levende geloof

178 De weg tot het ware geloof

179 De droom van Hiram

180 Wat de ziel tijdens een droom ziet

181 Hirams stoïcijnse-naturalistische wereldbeschouwing

182 De vormende kracht van de menselijke ziel in de droom

183 Hirams magische belevenissen

184 Het bestaan van de menselijke ziel vóór het lichamelijke leven en erná

185 Hirams bezwaren tegen het eeuwige voortbestaan van de mens

186 Oneindigheid, eeuwigheid en zaligheid

187 Drie bedenkingen tegen het voortleven na de dood

188 De noodzakelijke verscheidenheid van wezens en omstandigheden op aarde

189 De vraag over de Messias

190 Johannes is bang voor Hirams scherpe verstand

191 Het vuurwonder van Johannes

192 Het wonderbaarlijke nachtmaal

193 Het naderende schip met de achtervolgers

194 De achtervolgers staan terecht

195 Het levensverhaal van de achtervolgers

196 De geldzucht van judas. De voordelen van nachtelijke rust op ligstoe­len

197 De oergeschiedenis van de mensen

198 De oergeschiedenis van de levende wezens op aarde

199 De verscheidenheid der werelden

200 Het verschil tussen de mensen van deze aarde en die van de andere werelden

201 Een blik op Saturnus

202 De vraag over de Messias

203 Hirams voorstelling van de Messias

204 Messias en verlossing

205 De verklaring van het begrip Messias

206 Hirams getuigenis over de Heer

207 Het strandgoed wordt verzameld en opgeborgen.

       De nieuwsgierig­heid van de dorpsbewoners.

208 De voorbereidingen voor het morgenmaal

209 Aziona en Hiram in gesprek met hun buren

210 Epiphanes, de filosoof

211 De mens als onvergankelijk wezen

212 Twijfel en vragen van Epiphanes

213 De noodzaak van het ware, heldere geloof

214 Licht­ en bijgelovigheid

215 De missie van de Heer.

       Epiphanes betwijfelt of de mensen de leer van de Heer zullen begrijpen.

216 De wonderbaarlijke kracht van het woord.

       Onderwijzen is beter dan wonderen doen

217 De wonderbaarlijke verandering van het gebied.

       Wilsvrijheid opgaan in Gods wil

218 Het belang van de gemoedsrust

219 Epiphanes' moed

220 Het doel van de kruisiging van de Heer

221 Epiphanes' voorstellen ter vermijding van de dood van de Heer

222 De leerlingen verwonderen zich over de veranderde omgeving. Over het vasten

223 Vijandelijke verkenningsschepen in zicht. De storm als afweermiddel

224 Aziona vraagt naar het leven van de ziel na de dood

225 Kinderen van God (van boven) en kinderen van de wereld (van beneden)

226 Het leven van de wereldmensen aan gene zijde

227 De nietigheid van een kracht zonder tegenkracht

228 De tegenpool van God

229 De beide polen van het bestaan

230 De weg naar de verlossing

231 De vraag naar de verlossing van de onwetenden

232 Leiding aan gene zijde en wederbelichaming

233 Het vergaan en ontstaan van materiële scheppingen

 

Jezus in de buurt van Kapérnaum

(Ev. Matth. hfdst 17)

 

234 De verheerlijking van de Heer op de berg Tabor (Ev. Matth. 17, 1-2)

235 De Heer in gesprek met Mozes en Elia (Ev. Matth. 17,3)

236 De drie leerlingen verkeren met de geesten van Mozes en Elia.

       Gods geest in de mens als gids tot alle waarheid. (Ev.Matth. 17, 4-9)

237 Incarnaties van Johannes de Doper (Ev. Matth. 17,10-13)

238 De opstanding van het vlees

239 De zegen van de matigheid. De toebereiding van het vlees van onreine dieren

240 Genezing van een bezeten jongen (Ev. Matth. 17, 14-21)

241 Het verblijf van de Heer in Jesaïra en het bezoek in Petrus' vissershut bij Kapérnaum.

242 De Heer spreekt over het lijden dat Hem te wachten staat.

       (Ev Matth. 17, 22-23)

243 Petrus en de tollenaar (Ev.Matth. 17, 24-27)

 

De Heer in het huis van Simon Petrus

(Ev. Matth. hfdst. 18)

 

244 De grootste in het hemelrijk. Over de ergernissen (Ev. Matth. 18. 1-9)

245 Verklaring van de beelden over ergernissen

246 Kinderen als voorbeelden voor de leerlingen.

       God en mens in de Heer  (Ev. Matth. 18,10)

247 Het mysterie van Golgotha (Ev. Matth.18, 11-14)

248 Over het vergeven (Ev. Matth. 18, 15-22)

249 De gelijkenis van de slechte knecht (Ev. Matth. 18,23-35)

250 De noodzakelijkheid van wereldse rechtbanken.

       De oorzaken van misdaden en het verhoeden er van.

251 Een zwerm sprinkhanen

 

Aan de overkant van de Jordaan aan de Zee van Galilea

(Ev. Matth. hfdst. 19)

 

252 De Heer vaart met Zijn leerlingen naar de overkant van de zee

       (Ev. Matth. 19,1)

253 De genezing van de blindgeborene en van andere zieken (Ev. Matth. 19,2)

254 De Heer met de Zijnen in het huis van de Griekse herbergier.

       Waarheid maakt vrij

255 Het verbod van echtscheiding (Ev. Matth. 19, 3-9)

256 Uitzonderingsgevallen met betrekking tot huwelijkszaken

       (Ev. Matth. 19, 10-12)

257 De Heer zegent de kinderen (Ev. Matth. 19, 13-15)

258 De rijke jongeling (Ev. Matth. 19, 16-26)

259 De leerlingen vragen naar het hemelse loon (Ev. Matth. 19, 27 -30)

260 De Heer bezoekt met Zijn leerlingen een plaats in het gebergte

261 In het huis van het plaatselijk hoofd. De wonderbaarlijke wijn

262 De genezing van de kreupele dochter van de waard

263 Barnabe herinnert zich de twaalfjarige Jezus in de tempel

264 De heiliging van de sabbat

265 Eliza getuigt voor de Heer.

       De toegangspaden naar het dorp in de bergen ondergaan een verandering.

266 Het geestelijk zien.

267 De overeenkomsten of analogieën tussen materie en geest

268 Genezing van de door een giftige slang gebeten man. De wonderwijn

269 Over de juiste weg en het juiste zout

270 De zoutrots. Het wonderlijke en gezegende avondmaal

271 Over bescheidenheid, zachtmoedigheid en deemoed. De gulden middenweg

272 De beeldspraak van de profeten

273 De geldzucht van Judas Iskariot

274 Over de Essenen en hun wonderen

275 Een blik in de sterrenhemel

276 De Heer neemt afscheid van het dorp in de bergen

 

De in de tekst tussen ( ) en cursief toegevoegde verklaring van woorden resp. aanvullingen, alsmede de voetnoten zijn, indien niet anders aangegeven, van de uitgever.

 


 

Jezus in de omgeving van Caesarea Philippi (vervolg)

 

1. De wonderbaarlijke maaltijd

 

[1] IK zeg: 'Het is nu reeds een uur na de middag, Marcus, zorg jij daarom voor een maaltijd: Mijn Raphaël zal je helpen! Na de maaltijd zullen we dan zien wat de dag ons nog zal brengen. Zoek allemaal je plaats op aan tafel en Raphaël, verwijder jij de beide hersenhopen van onze tafel en help daarna Marcus!"

[2] RAPHAËL deed dat binnen een ogenblik en zei toen tegen Marcus: 'Moet ik je op menselijke wijze behulpzaam zijn of op mijn eigen manier? Zeg maar hoe je het het liefst hebt! Het zou natuurlijk minder opzien baren als ik je op menselijke wijze zou helpen; maar op mijn manier zouden we veel tijd besparen en die is toch ook erg kostbaar! Wat je dus wilt, zal ik doen en je zult je er niet over hoeven te beklagen dat er iets vergeten is."

[3] MARCUS zegt: 'Ja, hemelse vriend, jouw manier om de spijzen vliegens­vlug op de tafels te zetten, zou natuurlijk veel voordelen hebben -want ondanks de hulp van de bedienden van Cyrenius duurt het toch nog aardig lang voordat het eten voor zoveel mensen op tafel gebracht is; maar er is hier een andere moeilijkheid. Er is nog helemaal niet voldoende eten klaargemaakt! Als jouw bovenaardse bedrevenheid daar iets aan kan doen, dan zou dat op dit moment goed van pas komen; anders duurt het nog wel een goed half uur voordat alles klaar is om opgediend te worden!"

[4] Heel gemoedelijk zegt RAPHAËL tegen Marcus: 'Dat bedoel ik immers ook: zo vlug mogelijk klaarmaken en net zo snel de tafels van passende spijzen en dranken voorzien! Ik zegje,je hoeft slechts te willen, dan gaat alles! Als je wilt, kost het mij maar een ondeelbaar ogenblik en dan staan alle spijzen ook al tot in de puntjes verzorgd voor de gasten op tafel."

[5] MARCUS zegt: 'Ik heb daar geen bezwaar tegen, maar dan zullen de mensen denken dat het hemelse toverij is, en misschien een heel begrijpe­lijke angst voor het eten krijgen en het nauwelijks wagen daarvan te genieten, -vooral de Moren, die hier toch al zo op alles letten, dat hun beslist niets ontgaat!"

[6] RAPHAËL zegt: 'O, die maken zich er juist het minst druk over, want die zijn al gewend aan het wonderbaarlijke! Het is ook al laat, en de Heer zal waarschijnlijk na de maaltijd iets belangrijks van plan zijn, wat Hij alleen maar kan weten. Daarom is het beslist beter dat wij het op mijn geestelijke, snelle manier doen, en niemand zal zich daaraan stoten! Tevens is dit het laatste middagmaal dat de Heer hier gebruikt en daarom kan het helemaal geen kwaad wanneer het er een beetje wonderbaarlijk uitziet! Ben je dat ook niet met mij eens?"

[7] MARCUS zegt: 'Helemaal, want jij, als geest uit de hemelen, zult wel beter dan ik weten en begrijpen wat hier passender en gunstiger is! Handel jij daarom nu maar helemaal naar eigen goeddunken!"

[8] Nadat Marcus dit had gezegd, begaven beiden zich naar de keuken, waar de vrouw van Marcus, zijn dochters en zoons en nog een aantal bedienden van Cyrenius zoals gewoonlijk de handen vol hadden, terwijl de maaltijd voor de vele gasten toch nog maar nauwelijks voor de helft klaar was.

[9] MARCUS zei: 'O, het zal nog wel een uur duren voor alles klaar is'

[10] Zijn VROUW zegt: 'Ja, beste echtgenoot, wij beiden kunnen geen wonderen verrichten en we kunnen het niet overhaasten. Er zit niets anders op dan geduldig te wachten tot alles gereed is!"

[11] MARCUS zegt: 'Weet je wat, laten jij en je dochters nu het koken en braden maar op z'n beloop; Raphaël zal het allemaal als een echte snelle kok vlug afmaken!"

[12] De VROUW zegt: 'Dat zou niet gek zijn, want ze zijn allemaal al behoorlijk moe van het vele werk!"

[13] Toen verdwenen alle koks en kooksters en RAPHAËL zei: 'Nu kunnen ook jullie aan tafel gaan! Alles is al opgediend en alle gasten zijn al begonnen met eten. Kom, oude Marcus, ga jij als mijn medewerker bij mij aan tafel zitten en eet nu eens wat mijn pot schaft, en zeg eens of ik ook kan koken! Je vrouw en je kinderen en de koks van Cyrenius zitten al aan een eigen tafel voor het huis, die rijkelijk voorzien is van dezelfde spijzen en dranken."

[14] Allen gaan nu de keuken uit en wanneer zij aan de tafels de honderden gasten zien eten en drinken, zegt MARCUS heel verbaasd over dit tafereel: 'Ja, hoe is dat nu mogelijk? Je bent toch immers geen ogenblik bij mij weggeweest, en alle tafels zijn zo te zien afgeladen vol! Je hebt geen enkel gerecht kunnen klaarmaken en nog minder opdienen! Verraad mij toch eens iets van de manier waarop je dat gedaan hebt, want alles begrijp ik eerder dan jouw uiterst onbegrijpelijke snelheid, vooral bij daden die op deze aarde toch noodzakelijkerwijs gebonden zijn aan een bepaalde orde binnen tijd en ruimte! Ik vraagje nogmaals iets te vertellen over de manier waarop je de spijzen hebt klaargemaakt en waar je ze vandaan hebt gehaald! Want van het eten dat halfklaar in mijn keuken stond, is niets op al deze tafels terechtgekomen, want ik heb het daar zojuist nog in alle rust en wachtend op zijn bestemming zien staan’

[15] RAPHAËL zegt: 'Dan heb je niet goed genoeg gekeken, want je hele voorraad is op! Kijk maar of het niet zo is!"

[16] MARCUS gaat vlug kijken en vindt zijn keuken en voorraadkamer helemaal leeg. Nu komt hij nog veel verbaasder naar buiten en zegt: 'O, vriend, op die manier is het bij jou werkelijk niet meer om uit te houden! Heus, ik eet in geen drie dagen, als je mij niet iets vertelt over de manier waarop je dat gedaan hebt!"

[17] RAPHAËL zegt: 'Laten we nu ook aan tafel gaan; daar zullen we er samen wat over praten!"

[18] Daarop gaat Marcus samen met Raphaël naar onze tafel, waar het al aardig levendig toe ging. Raphaël bedient zich meteen en presenteert ook aan Marcus een mooie vis en dringt er op aan, dat hij gaat eten. Marcus spoort hem weliswaar aan om uitleg te geven over de snelkokerij en de snelle bediening, maar RAPHAËL zegt heel vriendelijk: Beste vriend, eet en drink nu! Als wij beiden ons lichaam weer naar behoren gesterkt hebben door de gezegende spijs en de gezegende drank, zullen wij ook enkele woorden wijden aan mijn snelkokerij en snel bedienerij!"

[19] Marcus gehoorzaamt Raphaël nu toch en eet en drinkt dat het een lust is.

 

2  Hoe wonderen plaats vinden

 

[1] Als de maaltijd na ongeveer een uur helemaal achter de rug is, komt MARCUS weer op de uitleg terug en vraagt aan Raphaël: 'Wel, hemelse vriend, je zou me nog iets vertellen?"

[2] RAPHAËL zegt: 'Ja, kijk eens vriend, ik zou het je wel willen uitleggen, maar ondanks alle uitleg zal het voorshands toch heel wonderbaarlijk blijven zolang je niet ook gedoopt zult zijn met de Heilige Geest uit de hemelen! Zodra de geest van de Heer eenmaal geheel in je ziel is opgestaan en één met haar zal zijn, dan zul je dat alles ook zonder uitleg zonneklaar inzien; maar nu zal zelfs de meest afdoende uitleg je maar heel weinig duidelijk kunnen maken! Want zelfs de volmaaktste ziel begrijpt als zodanig nooit wat puur geestelijk is; alleen de geest in haar kan dat begrijpen en de ziel vervolgens door haar geest! Maar omdat je dan toch een indruk wilt hebben, kijk dan eens om je heen en zeg mij watje ziet!"

[3] Marcus kijkt heel verwonderd naar alle kanten en ziet nu bij iedere tafel een aantal jongemannen die sprekend op Raphaël lijken en die daar de vele gasten bedienen en voortdurend van alles voorzien. Verscheidenen halen zelfs springlevende vis uit zee, snellen daarmee naar de keuken en meteen weer met reeds klaargemaakte naar de tafels; want de Moren hebben een reuze honger en bovendien werden zij ook nog geprikkeld door de heerlijke smaak van de spijzen.

[4] Toen vroeg RAPHAËL aan Marcus: 'Begrijp je nu hoe ik in staat ben om veel dingen uiterst snel te doen, en dat dit zelfs heel gemakkelijk is, vooral als je bedenkt dat een geest, als het principe dat het diepste innerlijk van de wezens en dingen geheel doordringt, met alle materie ook het effectiefst en altijd met het meeste resultaat kan doen en laten wat hij maar wil en dat niets hem daarbij tegen kan houden?! Bovendien heb ik als aartsengel aeonen helpers die allen ieder ogenblik afhankelijk zijn van mijn wil. Als mijn wil, die de wil van de Heer is, iets wil, dan vervult deze wil ook meteen talloze aan mij ondergeschikte dienaren, die ogenblikkelijk in actie komen en iets wat gedaan moet worden dan ook gemakkelijk met een snelheid uitvoeren die jij je nauwelijks kunt voorstellen! Zelf doe ik persoonlijk weliswaar niets, maar door mijn aartswil worden aeonen helpers vanuit de meest innerlijke basis van hun wezen geactiveerd, en een opdracht wordt dan ook op deze wijze gemakkelijk zo snel mogelijk uitgevoerd, en dat des te zekerder, omdat de Heer en vervolgens wij, alles wat ergens gedaan moet worden allang voorzien en voorbereid hebben, zodat het dan voor jullie, als dat nodig is, kant en klaar in een uiterlijk zichtbare daad omgezet kan worden.

[5] je hebt toch gezien hoe boven op de berg een ezelin is ontstaan; kijk, zo ontstaat alles wanneer onze wil de uit onze gedachten ontstane oerna­tuurgeesten opwekt en dwingt tot een bepaalde, geordende bezigheid! En alleen dit, vriend, moet de verklaring zijn die je van mij hebben wilde! Meer kan ik je niet duidelijk maken door de zeer grote beperktheid van de aardse tong en taal! Vraag ook niet verder; want van dat alles zul je nooit meer begrijpen dan je nu begrijpt, tenzij je in je ziel zelf geest wordt! Want geen schepsel kan ooit zelf binnendringen in het zuivere weten en kennen van de geest! -Begrijp je nu iets meer?"

[6] MARCUS was met deze uitleg heel tevreden en zei: 'ik dank je voor deze uitstekende uitleg; want als ik alles zo overzie wat ik gezien en gehoord heb, begrijp ik nu toch tot mijn volle tevredenheid hoe jij, beste hemelse vriend, je wonderen verricht en vooral de bliksemsnelle uitvoering van wat je wilt. En ik kan nu openlijk de conclusie trekken, dat het toch bij ieder wonder enigszins natuurlijk toegaat en dat het steeds neerkomt op een samenspel van krachten wanneer er ergens iets, hetzij zeer snel of in tussenpozen, uitgevoerd moet worden. ja, ik zie nu tussen jullie geestelijke wonderen en de toverkunsten van de aardse magiërs een bepaalde, lichte overeenkomst, en die bestaat in datgene wat jij voorzien en voorbereiding noemde!

[7] Weetje, hemelse vriend, ik zeg nu maar zonder omwegen hoe ik mij dat voorstel! Plotseling, zonder enige voorbereiding en vooruitzien, kon het voor jullie misschien net zo bezwaarlijk worden om een erg moeilijke wonderdaad tot stand te brengen als het voor een magiër zonder enige voorbereiding, en zonder vooraf gemaakte afspraken met andere personen die de magiër moeten assisteren, zal zijn. Natuurlijk mogen alle andere mensen daarvan niets weten, anders zag het er met het toveren niet zo goed Uit! Ik trek daaruit voor mijzelf de volgende conclusie, die zeker moeilijk weerlegd zal kunnen worden: de Heer, en jullie door Hem, kunnen alles, maar nooit onvoorzien, het wordt veeleer misschien reeds eeuwenlang voorbereid en geestelijk dus allang in fasen ten uitvoer gebracht! Wat hier dus nu als zichtbare daad verricht wordt, werd reeds lang geestelijk voorzien en voorbereid!

[8] Daarom kan een aarde zoals die van ons, niet zo maar door een almachtig 'Er zij!' met alles erop en eraan geschapen worden, maar pas in de loop van de tijd na lange voorafgaande voorbereidingen, waardoor deze tegenwoordige aarde, zoals zij nu is en bestaat, als een noodzakelijk gevolg moest ontstaan. Om dezelfde reden kan dan ook vrijwel niets plotseling volmaakt en blijvend ontstaan. Alles wat snel ontstaat, vergaat ook weer net zo snel. De bliksem bijvoorbeeld ontstaat snel, maar vergaat ook even snel. Aan de andere kant heeft dat echter tot gevolg dat iets wat eenmaal blijvend bestaat, ook zo goed als nooit meer plotseling kan vergaan, maar alleen in fasen zoals het ontstaan is. Iets wat nog nooit voorzien en voorbereid werd, kan dus nooit ten uitvoer gebracht worden door een machtspreuk, ook al wordt deze ondersteund door de krachtigste wil, en dat geldt zowel ingeval van ontstaan als van opheffen en vergaan. Alles kan dus slechts als een tijdelijk wonder gezien worden en ieder gebeuren is een noodzakelijk gevolg van vele periodieke, tijdelijke ontwikkelingsgangen!

[9] Kijk, beste vriend uit de hemelen, de Heer alleen zij alle lof; maar naar het mij voorkomt heb ik de uitleg die jij mij gaf misschien wel veel beter begrepen dan jij het je aanvankelijk had voorgesteld tja, m'n beste Raphaël, weet je, zo helemaal op hun achterhoofd gevallen zijn de oude Romeinen toch niet, zoals zoveel mensen denken! Wel, wat vind je ervan, vriend? Heb ik je begrepen of niet?"

 

3. De voorzienigheid van God en de vrije wil van de mens

 

[1] RAPHAËL zegt glimlachend: 'Enig idee heb je er wel van gekregen; maar met jouw 'noodzakelijke gevolgen' en met onze 'noodzakelijke voorzie­ningen' en 'langdurige voorbereidingen' zitje er glad naast, -waarvan een paar duidelijke voorbeelden je meteen helemaal zullen overtuigen! Kijk hier eens rond, bepaal een plaats, en eis van mij volkomen willekeurig, waar en wat voor soort boom of bomen, volgroeid en rijk beladen met rijpe vruchten, je wilt hebben! Of wil je verschillende soorten? Kortom, zeg het, dan zullen zij ook onvoorzien en onvoorbereid blijvend aanwezig zijn, en duizend jaar zal niet in staat zijn de sporen van hun bestaan volledig uit te wissen! Dus laat horen wat je wilt, dan zul je direkt een waarachtig wonder zien dat nog nooit op een of andere wijze voorbereid en voorzien is"

[2] MARCUS zegt: 'Ja, ja, vriendje, dat is allemaal goed en wel, als je mij er dan maar van kunt overtuigen, dat ik nu volkomen vrij ben om te willen en te wensen! En dat zou voor jou wel eens veel moeilijker kunnen zijn, dan de door mij gevraagde verschillende soorten vruchtbomen op een willekeurige plaats! je hebt mij erg aan het twijfelen gebracht of zelfs jullie, almachtige geesten, zonder vooruitzien en voorbereiding in staat zijn in zekere zin uit niets een puur wonderwerk tot stand te brengen! Ik wil het niet helemaal uitsluiten, maar gezien alles wat er ooit op deze aarde was, is en ook zal zijn, is het wel erg moeilijk te geloven, omdat daartegen reeds Gods alwetendheid wat al te luid haar stem laat horen, en men toch met aan kan komen met een mogelijke, nietszeggende bewering als zou God opzettelijk voor een bepaalde zaak Zijn alwetendheid willens en wetens niet gebruikt hebben. Als God zich echter met van eeuwigheid af volledig onwetend heeft weten te houden van het feit, dat eens Zijn engel Raphaël hier op verzoek van een mens bomen tevoorschijn zal toveren, dan ~al het even moeilijk te bewijzen zijn dat dit wonder ook niet al van eeuwigheid voorbestemd en voorbereid was! Geheel geestelijk was het beslist wel voorzien!"

[3] RAPHAËL zegt: 'Maar dat doet. er immers niet toe, als het maar niet voorbereid is om zich in de materie te manifesteren! Bovendien is de wil van de mens toch zodanig vrij, dat noch de Heer noch wij ooit iets zullen doen om deze ook maar in het minst te storen door deze voor te bestemmen, en nog minder door voorbereidingen te treffen. Je kunt er daarom volkomen van verzekerd zijn, dat je geheel vrije wil in wezen met is voorbestemd en nog minder op enigerlei wijze is voorbereid. Vraag daarom, dan zul je zien dat de Heer, hetzij Zelf of door mij als zijn oude knecht, beslist zonder enige voorbereiding de vruchtbomen, die je vrijelijk kunt vragen, in blijvende vorm door een wonder voor je zal doen ontstaan.

[4] MARCUS denkt nu wat na en zegt na een poosje: Beste vriend, moeten het dan juist allemaal vruchtbomen zijn? Ik zou toch toevalligerwijs ook iets anders kunnen willen?! Zou dat ook tevoorschijn getoverd kunnen worden?"

[5] RAPHAËL zegt: 'O ongetwijfeld, voor ons is het één evenveel moeite als het ander! Vraag watje wilt en het zal er zijn!"

[6] Na deze verzekering pijnigt MARCUS nog een poosje zijn hersens of hem nog niet iets te binnen wil schieten waarmee hij de engel een beetje in het nauw zou kunnen drijven. Maar omdat hem op dat moment geen argument meer te binnen schiet, zegt hij tegen Raphaël: 'Zet hier dan een beter bewoonbaar en meer solide huis voor mij neer, dat wil zeggen een complete herberg voor vreemden en plaatselijke bewoners, een goed omheinde tuin met daarin allerlei bomen met smakelijk fruit en met te vergeten dadels, en in de tuin een heldere bron!"

[7] De ENGEL zegt: 'Maar vriend, is dat niet een beetje veel in een keer?'

[8] MARCUS zegt: 'Aha, niet waar, vriendje, je zit al een beetje in het nauw? Ja, ja, zonder voorzienigheid en voorbereiding zal het misschien toch niet lukken! Maar ik wil je toch nergens toe dwingen. Wat je nu tevoorschijn kunt toveren, tover dat en laat alles wat ik meer gevraagd heb maar weg!'

[9] De ENGEL zegt: 'Het wordt precies zo neergezet als jij hebt gevraagd. En in de naam van de Heer zij alles aanwezig watje van mij hebt gevraagd! Ga en bekijk al wat er is en zeg mij daarna of alles zo naar je zin is! Als je wat aan te merken hebt, doe dat dan; want nu kan er nog van alles aan veranderd worden! Morgen zou het te laat zijn, omdat wij dan beslist niet meer hier zullen vertoeven. Ga dus en bekijk alles goed!"

 

4. Het nieuwe huis van Marcus, een wonder van Raphaël

 

[1] Marcus keek rond en werd helemaal verlegen bij het zien van alles wat daar in een oogwenk ontstaan was. Rechts van het oude huis in noord­oostelijke richting stond een kant en klaar uit bakstenen opgetrokken fraai huis, dat zich met de zuidoostelijke voorkant bijna tot aan de zee uitstrekte. Het had een verdieping met een comfortabele omloop rondom het hele huis en op de begane grond bestond het uit een ruime keuken, een grote voorraadkamer en verder uit achttien vertrekken, waarvan vijf woonka­mers en daarachter dertien grote vertrekken voor allerlei agrarische doel­einden, zoals bergruimten voor allerhande graan, vlees, voor vruchten­groenten, voor peulvruchten en wortelgewassen. In een grote ruimte bevond zich een met wit marmer bekleed waterbekken, dat ruim twintig kwadraatklafters* (* 1 klafter = 1.90 meter (oude Duitse maat)mat en over het geheel gemiddeld zes voet water kon bevatten; het water stond nu echter maar vier en een halve voet hoog, wat voor het bewaren van edelvissen diep genoeg was.

[2] Dit inpandige visreservoir ontving zijn zeer zuivere water uit een volkomen nieuwe, overvloedig opwellende bron; het water drong aan de onderzijde door kleine, maar talrijke openingen van een stenen plaat in het bekken tot aan de vastgestelde hoogte. Vandaar liep een afvoerbuis naar buiten naar de zee, die als men het bekken vol water wilde hebben, van buiten afgesloten kon worden. Om het waterbekken heen liep een prachtige, opengewerkte borstwering van twee en een halve voet hoog, eveneens van wit marmer. Aan één kant was, voor het geval dat men het waterbekken vol wilde laten lopen, een sierlijk afvoerkanaal gemaakt, dat natuurlijk door de muur van het huis liep en niet ver van de lager gelegen afvoerbuis eveneens in zee uitmondde. De wanden en de vloer waren eveneens met wit marmer bekleed, het plafond van het vertrek bestond echter uit het zuiverste en hardste cederhout zonder kwast en spint. Dit vertrek ontving zijn licht door vijf ramen, die allen een marmeren omlijsting hadden en ieder vijf voet hoog en drie voet breed waren. De ramen waren voorzien van zeer zuivere kristalplaten en konden net als alle ramen van het huis geopend en gesloten worden.

[3] De hoofddeur was gemaakt van goudachtig glanzend brons. Alle kamerdeuren, die er sierlijk en smaakvol uitzagen, waren van het beste cederhout gemaakt en doelmatig voorzien van grendels en sloten. De eerste verdieping had over het geheel een elegante bekleding van cederbout en ieder vertrek was prachtig om te zien. Tevens waren zowel op de begane grond als op de eerste verdieping alle vertrekken welvoorzien van alle gerief van een eersteklas herberg, en de korenkamer was vol koren en de voorraadkamer vol met al het mogelijke wat maar in een keuken nodig is. Kortom, het gevraagde huis was niet alleen een solide weergave van het idee dat Marcus al zo lang als luchtkasteel gekoesterd had, maar het was ook nog voor jaren rijk voorzien van proviand en andere voorraden.

[4] Achter het huis waren nog stalgebouwen voor alle soorten vee en er stonden enkele smaakvolle en tevens doelmatige hutten voor het visgerei, volledig ingericht en rijkelijk van het nodige voorzien, en om alle nieuwe gebouwen liep een twintig juk* (* juk = bijna een halve hectare (oude vlaktemaat) grote, zeer dicht omheinde tuin, die eerst een zandsteppe geweest was die niemand toebehoorde, maar nu uit vruchtbare grond bestond, beplant met een groot aantal uitstekende vruchtbomen. Een paar juk was helemaal beplant met de beste wijnstok­ken, die allemaal rijk beladen waren met prachtige, sappige druiven, rijp om te plukken. Ook aan groente was geen gebrek.

[5] In het midden van de tuin was nog een geneeskrachtig bad met een tempel uit marmer. Het had twee afzonderlijke bekkens: het ene met zeer warm bronwater voor het genezen van jichtlijders, en het andere, voor het genezen van melaatsen, was voorzien van lauwe zwavel­ en natronbronnen die door Raphaël's macht volgens Mijn wil uit het inwendige van de aarde daarheen geleid waren. Tevens zag hij een met louter vierkante stenen omsloten zeehaven en vijf grote, degelijk gebouwde scheper! met zeilen en roeiriemen in de zeer ruime haven, waarvan de ingang, hoewel zes klafter breed, 's nachts met een ijzeren ketting geheel afgesloten kon worden. Deze haven zag er precies zo uit als de oude Marcus zich vaak had voorgesteld. Hij wreef zich bij de bezichtiging van alles, wat zo wonderbaarlijk ontstaan was, steeds maar de ogen uit, omdat hij voortdu­rend dacht dat hij sliep en deze dingen droomde.

[6] Toen hij klaar was met de bezichtiging, die bijna een uur duurde, kwam hij (MARCUS) bijna helemaal duizelig terug en zei vol verbazing: 'Ja, is dat dan allemaal wel werkelijkheid of zie ik het allemaal alleen maar in een soort gelukkige droomtoestand? Nee, nee, dat kan geen werkelijkheid zijn! Want zo heb ik mij al meermalen in mijn fantasieën een herberg voorge­steld en ook al ettelijke keren in mijn ochtenddromen gezien, -en jij, vriend uit de hemelen, hebt mij kunstmatig in slaap gebracht en ik heb mijn eigen ideeën nu weer eens in mijn droom bekeken."

[7] RAPHAËL zegt: 'Wat ben jij toch een kleingelovige Romein! Als het allemaal een droombeeld was, zou het nu niet meer te zien zijn, en je wilt toch niet beweren, dat je nog slaapt en nog steeds droomt? Stuur nu je vrouwen kinderen om ook te controleren wat er allemaal is, dan zullen zij je wel uit de droom komen helpen'

[8] MARCUS zegt, terwijl hij nog eens een blik op het nieuwe huis werpt: 'O, het is geen droom, het is overduidelijk werkelijkheid! -Zal die echter stand houden?"

 

5. Kinderen van de wereld en kinderen van God

 

[1] RAPHAËL zegt: 'Zei ik je dan niet dat dit allemaal, dat wil zeggen alles wat hier stevig gebouwd is, in duizend jaar niet volledig zal vergaan? Alleen de verschillende vruchtbomen, de edele struiken en planten, evenals de vijf schepen zullen niet zo lang blijven bestaan; maar het metselwerk zal behoorlijk lang, ja zeer lang standhouden! Ook zelfs na tweeduizend jaar zullen daarvan nog sporen te vinden zijn; maar natuurlijk zal dan niemand meer in bovenaardse bouwers van deze muren geloven. Zelfs in deze tijd zullen de dichtstbijzijnde buren, wanneer zij dit alles zullen zien, zeggen, dat dit allemaal door de aanwezige Romeinen is gebouwd, want veel sterke handen brengen ook wonderen teweeg! Spreek de wereldse mensen echter niet tegen, want als er in een land tienmaal tien maal honderdduizend mensen op de huidige wijze leven, dan zul je over het geheel nauwelijks vijfduizend mensen aantreffen die dat na veel uitleggen redelijkerwijs van je zouden aannemen. Aan blind geloof zou jij echter niets hebben en wij hemelgeesten nog minder. Het is ook helemaal niet belangrijk of er veel of weinig mensen geloven; want de Heer kwam alleen maar vanwege Zijn geringe aantal kinderen op de wereld en niet vanwege de wereldse mensen. En zo zal het blijven tot aan het einde van deze wereld en haar tijden!

[2] Wanneer ook de Heer Zich weer zal openbaren op deze aarde, hetzij alleen door het Woord of soms in korte momenten ook persoonlijk, dan zal Hij dat altijd alleen maar doen aan Zijn ware kinderen, die van boven zijn. De wereld en haar kinderen zullen weinig of niets van Hem merken! Voor hen is de eeuwigheid lang genoeg om hen naar een heel onderge­schikt licht te brengen.

[3] Geloof maar niet dat dit hoogste licht uit de hemelen ooit alle mensen van de aarde zal doordringen! Alleen de ware kinderen, altijd een gering  aantal, zullen daarmee zuiver en overvloedig voorzien worden, en de wereldse kinderen zullen zich alleen maar uit hun afval tempels en afgodenhuizen bouwen en deze met hun ijzeren wetten en blinde domme regels omheinen, maar toch nooit de weinige ware kinderen kunnen deren, want daar zal de Heer altijd zeer getrouw voor zorgen. Daarom zal onder de wereldse mensen geen Jeremia meer zijn klaagliederen aanheffen! -Maar  ga nu naar de Heer en bedank Hem voor dit grote geschenk!"

[4] Nu gaat Marcus naar Mij toe en wil Mij met een stortvloed van uitgelezen woorden gaan bedanken. 

[5] Maar IK zeg tegen hem: 'Bespaar je tong de moeite, want Ik heb de dank van je hart al vernomen en heb die van je tong dus niet nodig! Is iedere eerlijke gastheer zijn loon dan niet waard? Jij bent ook een eerlijke gastheer en je hebt ons onvermoeid bijna acht dagen lang bultengewoon goed verzorgd; dat kunnen we toch met voor niets. Van je verlangen. Deze herberg zal in het levensonderhoud van jou en je latere nakomelingen uitstekend voorzien! Maar zorg jij ervoor dat Mijn naam op deze plaats, dat wil zeggen bij je nakomelingen, onwankelbaar blijft bestaan; want met het verdwijnen van Mijn naam uit hun hart zouden zij ook weldra al het andere verliezen! Wie echter alles in de wereld zou verliezen, maar desalniettemin Mijn naam zou behouden, zou tenslotte niets verloren, maar alles gewonnen hebben; maar wie Mijn naam uit zijn hart zou verliezen, zou alles verloren hebben -ook al zou hij alle goederen op aarde bezitten!"

 

6. Gedragsregels van de Heer voor de waard Marcus

 

[1] 'Wees daarom vóór alles bezorgd over het behoud van Mijn naam in je hart! Wie die behoudt, behoudt alles; maar wie die niet behoudt, die is dan ook door alles verlaten!     

[2] Wie Mij echter waarachtig liefheeft en zijn naaste als zichzelf, die draagt Mijn naam waarachtig en levend in zijn hart -en heeft daaraan een schat die alle eeuwigheden hem met zullen kunnen afnemen, want God waarachtig metterdaad liefhebben, betekent meer dan heer te zijn over alle schatten, niet alleen van deze, maar van alle werelden in de hele oneindig­heid.

[3] Maar het is niet voldoende om Mij alleen uit verstandelijke overwegingen aan te hangen, maar het moet gebeuren vanuit de oprechte liefde in je hart.   

[4] Allerlei armen zullen bij je komen; wat Je hun zult doen zonder aardse beloning, dat heb je Mij gedaan, en Mijn liefde zal het je vergelden.

 [5] Als iemand bij je komt die naakt is, kleed hem! Wie zonder geld bij je komt, geef het hem als hij het in de wereld nodig heeft.

[6] Ik wilde weliswaar dat alle mensen als broeders zonder dit verderfelijke ruilmiddel samen zouden leven; maar omdat zij het al van ouds her in hun bestaan ingevoerd hebben om daarmee hun doen en laten als wereldse mens te vergemakkelijken, zal Ik dat ook zo laten, -maar pas door Mijn liefde zal het de mensen zegen brengen!                                                        .

[7] Waardeer het alleen met de maat van Mijn liefde, dan zal het je ook Mijn liefde en Mijn zegen brengen! Als iemand een 'groschen'* nodig heeft, geef hem er dan twee of ook drie, en Mijn liefde zal het je anderzijds tien­ en dertigvoudig vergoeden!

[8] Kortom, op welke wijze je iemand ook als arm ziet en hem uit liefde tot Mij met een blij hart helpt, je zult altijd kunnen rekenen op Mijn beloning die nooit achterwege zal blijven!

[9] Als er bijvoorbeeld iemand, die geld genoeg heeft, bij. jou komt baden omdat hij aan jicht lijdt, reken hem dan naar recht en billijkheld voor kost en onderdak, maar breng niets in rekening voor het bad.

[10] Als er echter iemand alleen maar voor zijn.plezier komt baden, laat die dan meer dan een ander betalen voor bad, logies en kost! Wil hij echter de waarheid van je horen, geef hem die dan voor niets; want daarin is hij arm!

[11] Komt er echter een wereldwijze die van jou de waarheid wil horen, geef hem die dan niet voor niets, maar laat je voor ieder woord een 'groschen' betalen; want voor zo'n waarheidszoeker heeft de waarheid pas dan waarde, als zij voor veel geld in zijn bezit is gekomen!

[12] Als een arme hongerige bij je is gekomen, geef hem dan te eten en te drinken en laat hem niet arm bij je weg gaan; komt er echter een die er genoegen in schept bij jou aan tafel mee te eten, laat die dan ook voor de arme naast hem betalen!

[13] Ondersteun alles wat armoede heet voor niets en laat alles wat alleen ma.ar met genoegen te maken heeft, betalen! -Heb je Mij goed begrepen?

[14] MARCUS zegt onder vreugdetranen: 'Ja, Heer!'

[15] IK zeg: 'Ga dan en laat alles aan je familie zien!"

[16] Marcus ging naar zijn familie, die uitermate verbaasd was, en gaf Mijn opdracht door, en allen gingen haastig naar het nieuwe huis en natuurlijk ook erin en bekeken alles uit en te na. De vrouwen de kinderen werden helemaal verdwaasd van puur geluk en zaligheid, en wisten van louter vreugde niet wat te doen. Maar nu vroegen allen die aan tafel zaten of ook zij dit buitengewoon opvallende wonderwerk in ogenschouw mochten nemen.

[17] IK zei: 'Beste vrienden! Dit werk zal blijven bestaan en jullie zullen het dan nog vaak genoeg kunnen bekijken en bewonderen; maar Ik zal niet blijven, behalve door de liefde in jullie harten.

[18] Blijf daarom hier bij Mij zolang Ik nog bij jullie ben; want Ik ben immers toch meer dan dat wonderwerk, waarvan Ik er talloze in een ogenblik tot stand zou kunnen brengen"

[19] ALLEN zeggen: 'Ja, ja, ja, o Heer, wij blijven, wij blijven allen bij U, o Heer; want U alleen bent meer dan alle wonderwerken van Uw macht, wijsheid en goedheid, die de hele oneindigheid vullen!"

 

7. Over de Romeinse opperpriester.

Kritiek op het heidense priesterdom in Rome

 

[1] CYRENIUS zegt: 'Heer, U weet hoe belangrijk en hoe zwaar mijn taak als bestuurder is; maar het komt mij nu voor alsof het niets voorstelt en alsof het vanzelf gaat, ook zonder mij, en alsof alles zich zonder mijn toedoen regelt! Ik kom mij nu bepaald al aardig voor als het vijfde rad aan een wagen; ik weet namelijk dat U, o Heer, nu alle zaken voor mij regelt en dat er tijdens mijn regering nog nooit een grotere orde heeft bestaan dan juist nu, omdat U, o Heer, voor mij zorgt!

[2] O gelukkig keizerrijk! Rome, mijn vaderhuls, hoezeer kun je je er in 't geheim over verheugen, dat de Heer Zijn genadig oog op je gericht heeft en ook uit jouw oude muren en burchten en hutten kinderen wil uitverkiezen! Heer, ik sta er met mijn leven voor in: Als U in plaats van hier in Rome zou zijn en voor de Romeinen zo'n teken gedaan zou hebben, dan zou er geen mens zijn die U niet de hoogste, goddelijke verering zou hebben betoond. Maar U kent Uw plan en kent Uw wegen, en het is daarom wel het beste zoals U het hebt geregeld en bepaald! "

[3] Tenslotte zei ook Mijn JARAH, die zich tot nu toe muisstil had gehouden: 'Geëerde stadhouder, zegt U maar niets over Rome! De eigenlijke Romeinen bevallen me nog wel, maar er zijn in Rome ook erg veel afgodenpriesters, die allen onder een zogenaamde Pontifex Maximus* (* Opperpriester bij de Romeinen) staan! Die hebben het volk in hun macht, en met hun Hades­ en zelfs eeuwige nooit aflatende, gruwelijke Tartarus straffen, geestelijk in de tang! Wee degene die de moed zou hebben zich in zo'n wespennest te steken! Heus, die zou het heel gauw erbarmelijk slecht vergaan! Ik geloof dat jullie priesters wat dat betreft nog duizendmaal erger zijn dan de priesters van onze tempel, die toch nog Mozes en de profeten op rug en borst dragen, ook al is dat merendeels maar uitwendig. Maar die van U hebben ook uitwendig niets; al hun doen en laten bestaat uit de grootste zelfzucht en de onbedwingbare lust meteen maar over alles te heersen.

[4] Op een keer hebben twee bij ons logerende, ondergeschikte priesters uit Rome verteld en beweerd, dat de PONTIFEX MAXIMUS zo’n hoog wezen is, dat zelfs Zeus in eigen persoon, die ieder jaar eenmaal de P.M. bezoekt, zich beslist drie tot zevenmaal voor hem buigt voor hij het waagt met zijn allerhoogste plaatsvervanger op aarde een woord te wisselen om hem heel eerbiedig nieuwe wetten voor het sterfelijke volk van de.aarde te .geven. Weliswaar geeft Zeus de P.M. deze eer niet bepaald ter wille van zichzelf, maar alleen ter wille van de domme stervelingen, die daaraan de onuitsprekelijke en onmetelijke hoogheid en majesteit moeten afmeten, waarmee de allerhoogste plaatsvervanger van de allerhoogste god op aarde bekleed is.

[5] Hij zou op aarde heer zijn over alle keizers, koningen, vorsten, veldheren en vele andere machtige heren, en ook de uitsluitende macht hebben over alle elementen. Stampt hij met zijn heilige voet toornig op de grond, dan trilt deze meteen van angst als een espenblad in een woedende storm, en de bergen op aarde beginnen vuur te spuwen en ondersteunen daarmee de vertoornde P.M., opdat hij des te meer in de naam van Zeus zijn altijd gerechtvaardigde wraak kan koelen.

[6] Goede of slechte jaren zouden van hem afhangen. Als hij de aarde zegent, zijn de oogsten op de hele aarde meteen overvloedig; zegent hij de aarde echter niet, dan zal het er op aarde met de oogsten erg slecht uitzien, -en spreekt hij een vloek over de aarde uit, dan is het uit met alles en dan komen er oorlog, hongersnood, pestilentie en nog duizend andere ongehoorde plagen over de aarde! Zeus niet meegerekend, moeten alle goden hem gehoorzamen; als zij weigeren, kan hij ze voor honderd jaar van de aarde verbannen, -wat echter nooit gebeurt en nooit zal gebeuren, omdat alle goden te zeer en te diep overtuigd zijn van de onuitsprekelijke hoogheid van de P.M.

[7] Een P.M. bezit derhalve een drievoudig oppergezag: ten eerste over alle goden behalve Zeus, waarmee hij natuurlijk op gelijke hoogte staat, ten tweede over de hele aarde en haar elementen, en ten derde over alle mensen, dieren en bomen, struiken en planten. Daarnaast gebiedt hij ook over alle planeten en over alle sterren, heeft hij de wolken, winden, bliksems, donder, regen, hagel en sneeuw in zijn hand en de zee beeft voortdurend voor zijn oneindige macht!

[8] En zo op die manier hebben die twee Romeinse priesters mij nog veel over hun P.M. voorgehouden. Een poosje dacht ik dat zij zich tegenover mij slechts een flauwe grap veroorloofden, maar ik overtuigde mij er helaas maar al te gauw van, dat de beide dwazen het heel ernstig meenden. Want toen ik hun daarop begon te vertellen over de enige, ware God van Abraham, Isaäk en Jacob, en over Zijn daden, begonnen zij mij hartelijk uit te lachen en deden hun uiterste best mij ervan te overtuigen dat ik het helemaal bij het verkeerde eind had; want zij hadden duizend tegen één bewijzen dat het zo was zoals zij mij verteld hadden.

[9] Ik vroeg hen of zij ook wisten of de P.M. sterfelijk of onsterfelijk was. Daarop versprak de ene zich wat overhaast en zei, dat de P.M. weliswaar op aarde nog sterfelijk is; maar dat Zeus hem, wanneer hij sterft, meteen in het hoogste Elysium opneemt, waar hij dan gedurende honderd jaar aan de tafel van Zeus eet en daardoor tenslotte ook in het rijk van de goden zelf een echte god wordt. Met dit verhaal was de andere het helemaal niet eens, want hij corrigeerde het meteen als volgt: 'Je hebt nu weer een hoop Germaanse onzin uitgekraamd! Sinds wanneer is een P.M. dan sterfelijk geweest?! Watje over hem zei, geldt alleen maar voor ons onderpriesters, vooral als het ons niet zou lukken volkomen de gunst van de P .M. te  verwerven; de P.M. sterft nooit en kan niet sterven omdat Zeus hem voor altijd onsterfelijkheid heeft verleend! Kijk', zei hij verder, 'ik ken nu reeds de vierde, en van alle vier is er nog niet één gestorven en toch zit er steeds maar één onsterfelijke op de troon en zitten er geen vier, hoewel zij allen volmaakt onsterfelijk zijn, omdat geen P.M. ooit kan sterven, en ook de allerhoogste troon op aarde nooit kan verliezen.'

[10] Tenslotte zei ik toen weer: ‘Maar dat is immers totaal onmogelijk! Hoe kunnen er dan vier één zijn en één vier?! Dat komt mij echt als Germaanse onzin voor! Kortom’, zei ik, 'jullie hebben jullie P.M. bestem­peld als een wereldse nar, en overigens is hij net zo goed een sterfelijk mens als een van ons, en zijn macht bestaat bovenal uit de wapens van de keizer, de grote domheid en blindheid van het verwaarloosde volk en tenslotte uit een bepaald soort uiterst miserabele toverkunsten; want voor domme en geestelijk blinde volkeren kun je gemakkelijk wonderen doen! Ach, val mij met jullie domheden met lastig! Het is al voldoende dat jullie zo oerdom zijn, waarom zou ik het in jullie gezelschap ook nog moeten worden?'

[11] Hierover werden de beiden erg kwaad op mij en ook op elkaar, en zij begonnen weldra elkaar de bitterste verwijten te maken en gingen vechtend de deur uit. Ik vroeg hun nog vanuit het venster, terwijl zij als een paar honden aan het vechten waren, of de P.M. dit ook voorgeschreven had door een nieuwe wet van Zeus uit het Elysium. Maar gelukkig hoorden zij mij niet en bewezen elkaar steeds meer het PRO en CONTRA van de onsterfelijkheid van de PONTIFEX MAXIMUS, totdat tenslotte een paar van onze huisknechten hen uit elkaar haalden.

[12] Nu vraag ik u echter, beste, geëerde Cyrenius, hoe zou het de Heer in Rome bij zulk oerdom volksfanatisme zijn vergaan? Zonder vuur en zwavelregen beslist meer dan slecht! O, de lieve Heer wist reeds van eeuwigheid waar het tijdens Zijn tijd op aarde nog steeds het beste en zinvolste zal zijn, en is daarom ook juist hier en nergens anders op de wereld temidden van Zijn mensen gekomen! Kijk, dat is nu mijn mening; wat denkt u ervan? Wat vindt u, of wat vindt de keizer in Rome dan van die omineuze PONTIFEX MAXIMUS?"

 

8. De godsdienstige verhoudingen in Rome in Jezus' tijd

 

[1] CYRENIUS zegt: 'Kindje, je hebt helemaal gelijk; zo staan in Rome, natuurlijk algemeen gesproken, de zaken met de PONTIFEX MAXIMUS en voorlopig is daar ook niets aan te veranderen! Maar Ik kan je ook heel beslist verzekeren, dat alleen het allerlaagste gepeupel, dat iedere bescha­ving mist, daar nog min of meer aan gelooft; van het betere volksdeel gelooft heus niemand dat meer, en daarom is er met ons Romeinen altijd nog wel iets aan te vangen.

[2] Vanwege het allerlaagste volk zal te eniger tijd de verbreiding van deze zuivere, goddelijke waarheden wel de nodige onprettige strijd opleveren, maar ook aanhangers die naar echt Romeinse zede met vreugde goed, bloed en leven voor deze leer zullen inzetten. Want je vindt op aarde niet makkelijk een ander volk dat voor de dood minder angst heeft dan juist de Romeinen! Als een echte Romein eenmaal voor iets gewonnen is, zet hij ook altijd zijn leven daarvoor in! Een ander volk doet dat niet, daarvan kun je volkomen verzekerd zijn!

[3] Onze priesters zijn een vijfde rad aan de wagen, en hun volksfeesten en preken dienen alleen om het volk te vermaken. Zedelijk stoort niemand zich daar meer aan. Daarvoor zorgt onze alles omvattende rechtsweten­schap, die een samenvatting is van de beste en meest wijze filosofen die als mensen ooit ergens deze aarde hebben betreden.

[4] De P.M. wordt door de staat alleen onderhouden terwille van de laagste bevolkingsgroep, en zijn eertijds vrije doen en laten heeft men zeer beperkt. Ja, een paar eeuwen geleden ging het er nog heel zeldzaam aan toe; toen was de P.M. wel zogezegd een soort god onder de mensen! Hij was op zichzelf steeds een zeer wijs mens en moest dat ook zijn, omdat hij anders niet licht zo'n hoog ambt had kunnen bereiken. Hij moest goed thuis zijn in de mysteriën van Egypte en volledig op de hoogte zijn met alle orakels en hun geheimen. Ook moest hij een volleerd magiër zijn, waarvan hij altijd voor een geheim college van oudste patriciërs van Rome een uiterst streng examen moest afleggen. Bezat hij alle noodzakelijke eigenschappen dan werd hem het hogepriesterambt verstrekt met alle rechten, voor­ en nadelen.

[5] Daarna kon hij weliswaar van alles ten opzichte van het volk onderne­men, maar hij moest in 't geheim steeds voor de patriciërs een gepast respect hebben en ook doen wat zij verlangden. Wilden zij oorlog, dan moest hij zijn profetische mededelingen altijd zo inkleden, dat het volk daaruit de noodzakelijkheid van de oorlog als wil van de goden zag; maar de eigenlijke goden waren toch alleen maar de patriciërs van het rijk en met hen de voornaamste burgers, kunstenaars en dichters, die allereerst van de gedachte uitgingen dat men slechts de fantasie van de mensen een weliswaar veelomvattende, maar toch duidelijke richting moest geven, om hen te bewaren voor de ergste afdwalingen.

[6] Want ieder mens heeft een natuurlijke fantasie. Als deze verwaarloosd wordt, kan de edelste mens daardoor een verscheurend beest worden; wordt zijn fantasie echter bestuurd en naar edeler vormen geleid, waaron­der hij zich heel ordelijk begint te gedragen, dan zal de fantasie ook zelf edeler vormen gaan voortbrengen en in een zuiverder denken en streven overgaan en haar beste innerlijke scheppingen willen realiseren.

[7] En zo is dus de hele godenleer niets anders dan een fantasieproduct dat steeds meer geordend wordt, en is uitgedacht om de algemene menselijke fantasie te besturen en deze zoveel mogelijk met alle menselijke middelen praktisch zichtbaar en effectief te maken. Voor ons wijze en ervaren patriciërs deed zich vanzelf heel begrijpelijk de noodzaak voor dat wij moesten schijnen te zijn wat het volk in onze ogen moest worden.

[8} Zoals het echter toen was, zo is .het ook nu nog, alleen met het verschil dat nu het proletariaat ook reeds in veel is ingewijd waarin vroeger wij patriciërs alleen ingewijd waren, en daarom gelooft het nog maar heel weinig aan het hogepriesterlijk ambt. De meesten geloven wel aan een hoger goddelijk wezen, maar velen geloven nergens meer aan, en een ontwikkelder deel is volgeling van Plato, Socrates en heel vaak van Aristoteles.

[9] Die priesters echter die jou de P .M. beschreven hebben, zijn voor een deel op hun manier vaak werkelijk zo dom dat ze alles woordelijk geloven wat hun ingeprent werd; maar dikwijls zijn het heel sluwe deugnieten, die voor het volk hoog van de toren blazen en doen alsof ze iedere dag met de goden aan het Perzische schaakbord zitten! Zelf geloven zij echter alleen maar de woorden van Epicurius, die ongeveer zo luiden: Ede, bibe, lude! Post mortem nulla voluptas; Mors enim est rerum linea*. (* Eet, drink, speel! Na de dood is er: geen plezier: meer:; want de dood is het einde van alles )

[10] Als jij, allerliefste Jarah, die voor je leeftijd overigens wonderbaarlijk wijs bent, denkt dat wij net zo zijn als de twee onderpriesters, dan zou je ons groot onrecht aandoen; want wij Romeinen zijn precies zoals ik hier nu verteld heb. Al het andere kan alleen maar een waardeloze uitspraak van een leek zijn, die het wezenlijke van Rome net zo weinig kent als jij het voorheen hebt gekend, maar wat ik je nu als mederegeerder van Rome heb onthuld. Nu je dat echter weet, moetje ons Romeinen toch wel met meer begrip beoordelen en behandelen! -Wat vind je, is mijn verzoek aan jou terecht of niet?"

 

9. De voorspelling van de Heer over het lot van Rome en Jeruzalem

 

[1] JARAH zegt: 'Dat spreekt immers vanzelf! Wanneer het zo is zoals u mij nu heel duidelijk hebt uitgelegd, dan heb ik tegen u ook helemaal niets in te brengen. Als de wil goed is, kan ook het gevolg daarvan welbeschouwd niet slecht zijn, ook dan niet wanneer het er voor de ogen der wereld niet gunstig uitziet. Ik laat mij allerminst door de schijn bedriegen; maar ik zie ook in dat men van nature veel eerder tot een oprechte, goede wil kan komen dan tot de zuivere waarheid, die dan vervolgens voor de goede wil tot een echt doeltreffend levenslicht wordt. De goede wil heeft u volgens uw verhaal al steeds in algemene zin gehad; sporadische vertroebelingen hebben aan het geheel weinig of niets kunnen veranderen.

[2] Nu krijgt u bij uw goede wil echter ook nog het meest zuivere licht van de eeuwige waarheid, waardoor uw reeds van oorsprong goede wil ook de juiste wegen en ware middelen tot het bereiken van het beste resultaat moet krijgen, en van u is dus duidelijk alleen het allerbeste te verwachten! -O Heer, zegen U deze eenvoudige woorden van mij, opdat zij tot een voor alle tijden blijvende waarheid worden!"

[3] IK zeg nu: 'Ja, Mijn onnoemelijk beminde Jarah, zij zullen gezegend zijn, jouw wondermooie, zeer ware woorden!

[4] Rome zal lange tijd de beste verblijfplaats van Mijn leer en Mijn bijzondere genade blijven, en deze grote keizerstad zal een leeftijd in de wereld bereiken die maar zeer weinig steden in Egypte zullen bereiken, maar niet zo ongeschonden als Rome. Vijanden van buitenaf zullen deze stad vrijwel nooit kwaad doen; als zij tot verval komt, zal zij dat slechts aan de tijd en haar weinige vijanden van binnenuit te danken hebben!

[5] Maar verder zal jammer genoeg ook in deze machtige stad Mijn leer in een soort afgoderij veranderen; desalniettemin zal Mijn woord en nog altijd over het geheel genomen de beste levensmoraal daarin bewaard blijven.

[6] Vooral in later tijden zal de geest van Mijn leer er in grote mate verdwijnen. De mensen zullen op de buitenste schors kauwen en die aanzien voor het geestelijk levensbrood; maar dan zal Ik haar wel door de juiste middelen geleidelijk aan weer op de rechte weg terugbrengen! En ook al zou zij nog zoveel hoererij en echtbreuk begaan hebben, dan zal Ik haar toch weer te juister tijd reinigen!

[7] Overigens zal zij echter altijd een verkondigster van liefde, deemoed en geduld blijven, waarom men van haar in alle tijden veel door de vingers zal zien, en de groten der aarde zullen zich dikwijls om haar verenigen en uit haar mond de woorden van haar heil willen horen.

[8] In het algemeen zal op deze aarde iets nooit lang helemaal zuiver blijven, dus ook Mijn woord niet; maar in Rome altijd nog het meest zuiver, vanwege het doel van het leven, en als vereerd overblijfsel uit de geschie­denis!

[9] Die verzekering geef Ik je, mijn beste vriend Cyrenius, en Ik geef hem nu hier als volledige, ware zegening van de mooie en waarachtige woorden van onze allerliefste Jarah!

[10] Het ene millennium na het andere zal je laten zien en melden, dat deze uitspraak van Mij met betrekking tot de duur en de plaats van Rome volledig in vervulling zal gaan!

[11] Jeruzalem zal zo verwoest worden, dat men al in deze tijd niet meer zal weten waar het eens heeft gestaan. Wel zullen de latere mensen daar een kleine stad met dezelfde naam bouwen; maar de vorm en de plaats zal anders zijn. En zelfs dit stadje zal door vijanden van elders veel kwaad te verduren krijgen en verder zonder aanzien en belang een nest van allerlei gepeupel blijven, dat met moeite een kommervol bestaan in stand zal houden van het mos van de stenen uit de huidige tijd.

[12] Ja, Ik wilde deze oude godsstad wel tot voornaamste van de.aarde maken; maar zij heeft Mij niet erkend, en behandeld als een dief en moordenaar! Daarom zal zij voor altijd vallen en zich in de toekomst met meer verheffen uit het puin van de oude, welverdiende vloek, die zij zichzelf op de hals heeft gehaald en met eigen mond heeft uitgesproken! ­Mijn allerliefste Jarah, ben je nu met deze zegen van Mij tevreden?

[13] JARAH zegt tot tranen geroerd: 'O Heer, U mijn enige liefde! Wie zou er niet tevreden zijn met datgene wat U zegt, o Heer, en vooral met zo'n grote voorspelling die ver en.diep tot in de verste tijden reikt. Ook mijn beste, geëerde Cyrenius schijnt daarmee zeer tevreden te zijn en ook Cornelius, Faustus en onze Julius. Of echter de kinderen uit Jeruzalem, waarvan er ook een aantal aan deze tafel en nog een aantal aan andere tafels rondom ons zitten, met Uw voorspellingen met betrekking tot Jeruzalem ook zo tevreden zullen zijn, lijkt me een heel andere vraag; want van hun gezichten straalt niet die blijheid als van de gezichten van de Romeinen"

[14] Na deze steekhoudende opmerking verhieven zich ENIGEN die uit Jeruzalem waren en zeiden: 'Weliswaar moet men zijn vaderhuis geen ondergang toewensen zolang het geen woonplaats is geworden van dieven en rovers; maar als het dat eenmaal is, dan moet het ook niet gespaard blijven! De nakomeling heeft daar -zonder angst voor het begaan van een zonde -het recht het met eigen hand boven de hoofden van de daarin wonende booswichten te verwoesten en ieder spoor van enig bestaan voor eeuwig uit te wissen.

[15] Als Jeruzalem nu naar ons beste weten niets anders is dan een nest van roofmoordenaars, waarom zullen wij dan treuren als de Heer dit nest zijn reeds lang verdiende loon wil geven en zeker ook zal geven?! Het trieste daaraan is alleen, dat deze godsstad, die zo buitengewoon begenadigd is, het tenslotte ondanks alle waarschuwingen voor de derde maal zover heeft gebracht rechtstreeks door God Zelf uitermate gevoelig gestraft te worden! Maar Zijn bekende lankmoedigheid en geduld is voor ons ook het zekerste bewijs hoezeer die stad een zeer strenge tuchtiging verdiend heeft, en daarvoor werkelijk niet in het minst medelijden verdient of zelfs maar te betreuren is.

[16] Volenti non fit iniuria!* (* Die het zelf willen, geschiedt geen onrecht!)

Als iemand op klaarlichte dag in een kuil wil vallen, moet men dan medelijden met hem hebben of om hem treuren? Wij niet! Voor echte oerdomme ezels en ossen voelden wij nog nooit medelijden, vooral niet als zij tegenover iedereen de wijsheid in pacht willen hebben; en heel speciaal verdienen zij geen medelijden, wanneer zij hun voorgewende grote wijsheid, die echter in de grond van de zaak alleen maar de grofste domheid is, door allerlei slechtheid en door een doortrapte sluwheid voor echt willen laten doorgaan.

[17] Het is zeker juist, dat een zieke mensenziel meer medelijden verdient dan het gebrekkige lichaam van een ziek mens. Wanneer er echter bij een lichamelijk ziek mens, die nog bij zijn volle verstand is, een knappe en kundige dokter komt die een goede diagnose stelt en de patiënt stellig zou kunnen helpen en zou helpen, maar de zieke, in plaats van vol vreugde de heilzame raad van de dokter aan te nemen, de man door zijn knechten de deur uit laat gooien, -wie, vragen wij, zal er met zo'n zieke ziel dan nog medelijden hebben? Wij niet, en beslist ook niemand anders! Zo'n, zeg maar, beest van een mens moet dan maar ten prooi vallen aan een ziekte die mogelijkerwijs erg bitter en pijnlijk is, en pas door zijn pijn leren hoe dom het was de kundige arts de deur uit te gooien!

[18] Domheid als zodanig verdient medelijden, omdat een dom mens er niets aan kan doen dat hij reeds vanaf de wieg dom is gebleven; maar er zijn mensen -zoals de meeste hogepriesters, Farizeeën en schriftgeleerden -die niet dom zijn, maar zichzelf opzettelijk dom houden om de arme ­door hen dom gemaakte mensheid dan des te gemakkelijker voor hun in de hoogste graad zelfzuchtige doeleinden te kunnen gebruiken! Dergelijke mensen hebben geen zieke zielen; zij zijn alleen maar erg sterke en gezonde wolven in schaapskleren en verdienen niet anders dan met de scherpste pijlen neergeschoten te worden, want daar zou ieder medelijden van willekeurig welk menselijk hart dan ook een grove domheid zijn.

[19] Wie op de hele aarde treurt er nu over de nacht die door de opgaande zon aan zijn eind komt? Of welke dwaas zal er huilen om de hinderlijke winter, om een razende storm, om een epidemie die opgehouden is, en om voorbije slechte jaren? En wij geloven dat het nog een veel grotere domheid zou zijn daarover te treuren nadat de Heer ons eens Zijn grootste genade zal bewijzen. Ja, het is erg treurig dat Jeruzalem het grootste geestelijke licht niet wil herkennen en aannemen; want dat betekent dat zij zich helemaal in hebben laten lijven bij de satan van de wereld! Waar dat echter zo is, laat het daar maar vuur en zwavel uit de hemel regenen! Sodom en Gomorra rusten reeds lang terecht op de bodem van de Dode Zee wie zou die goddelozen willen bewenen? En zo zal men ook Jeruzalem niet bewenen!

[20] En jij, lieve Jarah, hebt je in je oordeel over ons dan ook enigszins vergist! Kijk, de schijn is niet altijd een afstraling van de waarheid en bedriegt ons wel eens! Geloof je niet dat het zo is en waarschijnlijk ook voor altijd zo zal blijven? Hebben wij gelijk of ongelijk?"

[21] JARAH zegt: 'Maar Heer, U mijn liefde, waarom moet het mij nu overkomen dat ik de mensen steeds verkeerd en niet juist kan beoordelen? Het is zonder meer al bijna ergerlijk! Eerst heb ik van Cyrenius weliswaar slechts zachtjes, maar toch een terechtwijzing gekregen, nu alweer een van een groep mensen! Zij hebben allemaal gelijk, - alleen ik blijkbaar niet, omdat zij de waarheid aan hun kant hebben en ik niet. O Heer, geef mij toch een beter inzicht, opdat ik met mijn beoordelingen niet steeds ernaast zit:'

 

10 Een evangelie voor het vrouwelijk geslacht

 

[1] IK zeg: 'Rustig aan, lief dochtertje! Je moet je daarom wat meer intomen en niet neuswijs zijn tegenover zeer ervaren mannen! Verder moet je nooit meteen op het uiterlijk afgaan met je oordeel, maar altijd rustig eerst afwachten wat de mannen die de wereld kennen over de een of andere ervaring te zeggen hebben.     

[2] Heeft mogelijkerwijs iemand zich wat vergist, dan is het pas tijd hem er bescheiden en zacht aan te herinneren hoe en waar hij eventueel een slag in de lucht gemaakt heeft, -maar echt niet eerder!

[3] Want het zou geen pas geven als meisjes als eersten aan ervaren mannen de waarheid zouden vertellen; maar als de mannen zo nu en dan een onwijze stap naast de goede weg zetten, dan pas is het juiste ogenblik gekomen dat een vrouw tactvol en zachtzinnig naar voren komt en zegt: 'Mijn vriend, neem je in acht; want Je bent nu op de verkeerde weg! Zo en zo zit het in elkaar!' Dat zal de man veel genoegen doen en hij zal graag gevolg geven aan de vriendelijke, tactvolle en zachte stem. ..

[4] Maar met voorbarigheid gaat het niet, en het maakt de man gemakkelijk nors en slecht gehumeurd, en dan let hij vaak helemaal niet op de lieve, zachte stem van een vrouw, hoe meegaand zij ook is.

[5] Kijk, dat is ook een evangelie, maar alleen maar voor jouw sekse! De vrouw die hiermee rekening houdt, zal op aarde altijd goede dagen hebben, maar als zij geen rekening met dit evangelie houdt, zal zij het aan zichzelf te wijten hebben wanneer de mannen haar niet respecteren.

[6] Een echte vrouw is een symbool van de hoogste hemel -en een eigenzinnige vrouw die domineren wil, een evenbeeld van de satan, hetgeen al meteen een uiterst slechte, onderste en allerdiepste hel is.

[7] Verder mag een echte vrouw zeker nooit haar ergernis de overhand laten krijgen tegenover een man; want in het vrouwelijke wezen moet immers het grootste geduld en de grootste zachtmoedigheid en deemoed overheersen. In haar moet de man pas de ware rust vinden voor zijn onstuimige hart, en zelf zachtmoedig en geduldig worden! Als echter de vrouw uiteindelijk tegen de man zou gaan opspelen, wat moet dan de man wel doen, bij wie het er toch altijd al meer stormachtig dan vreedzaam uitziet?!

[8] Spreek dus nooit voor je beurt, Mijn dochtertje, ook al ben je nog zo lief, -anders zou je nog meermalen in de gelegenheid komen om je te moeten ergeren als iemand je weer terechtwijst! - Heb je Me goed begrepen?"

[9] JARAH zegt: 'Begrepen wel, - maar mijn hart heeft er moeite mee dat ik dom was en voor mijn beurt sprak. Ik heb nu toch al verscheidene uren gezwegen en dat was goed; ik had nu echter zin ook eens wat te zeggen, maar het zou beter geweest zijn als ik was blijven zwijgen. Maar van nu af aan zal mijn tong een rustdag krijgen zoals er in een vrouwelijke mond geen tweede is!'

[10] IK zeg: 'Mijn lieve dochtertje, dat is nu juist ook weer niet zo strikt noodzakelijk, maar zwijg alleen maar als je niets gevraagd wordt! Als men je echter wat vraagt en je zwijgt, zal de man dat aanzien voor grote eigenzinnigheid, boosheid en geraffineerdheid, en zijn hart van je afwen­den.

[11] Dus: spreken op het juiste moment en zwijgen op het juiste moment, maar altijd vol zachtmoedigheid, liefde en overgave, dat is het mooiste sieraad van een vrouwen een heel lieflijk levensvlammetje, dat zeer geschikt is ieder mannenhart op te fleuren en hem meteen zacht en meegaand te maken!

[12] Bij jonge meisjes doet zich echter een hebbelijkheid voor die vaak heel sterk optreedt, en die heet ijdelheid, die niets anders is dan een uiterst gezond zaadje van de hoogmoed. Laat een meisje dat in zich opkomen, dan heeft zij reeds haar hemelse vrouwelijkheid verspeeld en is zij dicht genaderd aan de satanische vorm. Een ijdel meisje is nauwelijks waard om uitgelachen te worden, een trotse, hoogmoedige vrouw is echter een feeks onder de mensen en wordt daarom door iedereen terecht diep veracht.

[13] Wees jij daarom, Mijn dochtertje, nooit ook maar een spoortje ijdel en nog minder trots en hoogmoedig, dan zul je temidden van velen schitteren als de mooiste ster aan de hoge hemel! - Heb je dat allemaal goed in je opgenomen en begrepen?"

[14] JARAH zegt: 'O ja; maar wees alstublieft niet boos op mij omdat ik werkelijk echt dom was!'

[15] IK zeg: 'Wees daarover maar gerust! -Nu komt Marcus en zijn familie terug en wij zullen zien wat die ons allen te vertellen zullen hebben"

[16] Wanneer Jarah daar genoegen mee neemt en vooral over het punt van de ijdelheid diep begint na te denken, komt Marcus weer met zijn hele gezin naar Mij toe, en zijn vrouwen kinderen beginnen Mij hemelhoog te loven en te prijzen.

[17] Maar Ik zegen hen en zeg, dat zij zich van de grond moeten oprichten, en Ik zeg tegen vrouwen kinderen: 'Jullie weten waardoor jullie je voor altijd kunnen verzekeren van Mijn welgevallen en ook van Mijn hulp op ieder moment dat jullie die speciaal nodig zullen hebben, en heel in het bijzonder Marcus weet dat, die jullie naderhand in alles zal onderrichten.

[18] Maar omdat jullie je de hele tijd om het stoffelijk welzijn van Mij en Mijn leerlingen zo onverdroten en grondig bekommerd hebben, heb Ik alles wat je nu hebt gezien als een tegengeschenk aan jullie gegeven en Ik heb alles zo ingericht, dat het tot jullie tijdelijk en ook eeuwig voordeel kan dienen. Maar laat je nu ook door Raphaël tonen hoe alles gebruikt moet worden; want bij zo'n bezit hoort ook de kennis om het doelgericht te kunnen gebruiken!"

[19] Nu roep IK Raphaël en zeg tegen hem: 'Ga met hen mee en toon hun hoe alles naar behoren gebruikt moet worden; en laat de twee zoons ook zien hoe zij de vijf van zeilen voorziene schepen gebruiken moeten, en hoe zij zich daarmee ook iedere wind ten nutte kunnen maken! Daardoor zullen zij de bekwaamste en beste schippers op deze hele zee worden, en dan zullen weldra alle schepen op de grote zee op gelijke wijze uitgerust kunnen worden, wat de Romeinen goed van pas zal komen. " -Daarop vond snel datgene plaats wat Ik de engel had opgedragen.

[20] Maar IK zei ook tegen Cyrenius: 'Laat jij een paar van je schranderste dienaren meegaan, opdat ook zij iets leren voor jullie wereldse gebruik! Want Ik wil dat allen die Mij volgen, in alle dingen wijs en bekwaam zullen zijn." -Daarop zond Cyrenius meteen volgens Mijn advies enige dienaren mee en liet ook de knaap Josoë meegaan, omdat die een grote voorliefde had voor de scheepvaart.

 

11 De meningen van de Nubiërs over wonderen doen

 

[1] Toen ook dit geregeld was, kwam OUBRATOUVISHAR naar Mij toe en zei: 'U alleen bent almachtig en meer dan almachtig! Kijk, ik en mijn broeders en zusters hebben nu het heil gezien van alle mensen die rechtschapen van hart en van goede wil zijn, en die zorgen voor de vorming van het hart en het gemoed en niet voortijdig voor die van het verstand, dat eigenlijk slechts een rechterarm van het hart moet zijn. Dit is en blijft de enige, juiste weg van het ware leven en zijn heil, hetgeen wij Moren allen, als mensen die een heldere geest hebben, goed inzien en begrijpen. [2] Maar ondanks al onze levensrijpheid en inzicht zit dit wonder ons nu erg dwars, en wij kunnen het niet eens worden, omdat sommigen van ons menen dat zo'n wonder ook tot stand gebracht zou kunnen worden door een mens die door Uw geest volmaakt is geworden, terwijl anderen daarentegen menen dat zulke dingen eeuwig en alleen aan God voorbe­houden zijn, omdat daartoe een almachtige, goddelijke wil behoort die een geschapen geest zelf nooit kan hebben, omdat hij geen oneindige, maar slechts een zeer eindige geest is.

[3] Verder zeggen en denken zij, dat dat reeds aan de schepselen van deze aarde te zien is. Hoe groter deze worden, met des te meer kracht en macht treden zij op, en hoe kleiner zij zijn des te geringer is ook hun kracht. Men verhaalt bij ons over reuzenolifanten van weleer, waarbij vergeleken de nu op aarde voorkomende slechts kleine apen zouden zijn. Deze dieren moeten zo'n kracht bezeten hebben, dat zij met hun slurf de dikste bomen met het grootste gemak konden ontwortelen. Maar als dan reeds hier op aarde een schepsel naarmate hij groter is, met een des te grotere kracht optreedt, hoeveel meer verschil moet men dan merken bij de geesten, als zijnde de hoofdvoorwaarde waarop de kracht in alle verschillende schep­selen berust! Wat U als de oereeuwige Geest mogelijk is, omdat U alleen alleroneindigst groot bent, dat kan geen eindig geschapen geest mogelijk zijn, en die kan dus ook niet zo'n huis, zo'n tuin en zulke prachtige schepen hier uit het niets tevoorschijn brengen!

[4] Mijn eigen mening is wat dat betreft wat tweeslachtig; want ik zei hun, afgaand op de mening van de eersten: In een ogenblik iets scheppen dat mensen -ook al was het met veel moeite en tijd -ook tot stand zouden kunnen brengen, moet voor God toch gemakkelijker zijn dan iets anders dat voor mensen altijd onmogelijk blijft en moet blijven.

[5] Zo kunnen mensen zelfs wonderbaarlijk mooie en overgrote gebouwen scheppen; maar alle mensen van de aarde kunnen nog niet het geringste mosplantje scheppen en het laten groeien, bloeien en zaden laten dragen die geschikt zijn voor de voortplanting. Laat staan dat zij een vruchtboom of zelfs een dier zouden kunnen scheppen dat zich vrij bewegen kan, zijn voedsel kan zoeken en zich kan voortplanten.

[6] Zulke dingen uit het niets alleen door de almachtige wil te scheppen, zal voor een mens, ook al is hij nog zo volmaakt, bezwaarlijk ooit mogelijk zijn; want daartoe behoort meer dan de eindige kracht van een mensen­geest, die zowel wat tijd als ruimte betreft eindig is. Maar dingen die hij eenmaal reeds eindig geschapen heeft, ook al ging dat moeizaam, zou de volmaakte geest van een mens gevoeglijk wel ogenblikkelijk kunnen scheppen. Alleen blijft het dan nog de vraag, of dat voor blijvend, of slechts voor een paar ogenblikken zou zijn als verschijnsel, bij gelegenheid dat men geheelonzelfzuchtig, alleen ter verheerlijking van Uw naam, de blinden een waar licht zou willen geven!

[7] Zou U, o Heer, mij dat niet heel precies willen uitleggen? Heb ik gelijk, of de anderen? Ik zou U met deze vraag zeker niet lastig hebben gevallen, als ik niet gemerkt had dat U nu enige vrije tijd - natuurlijk helemaal door Uw hoogst eigen wil -is gegund. Als Uw heilige wil het U derhalve zou toestaan mij op mijn vraag een voor eeuwig geldig antwoord te geven, dan zou dat voor ons allen ook een overgrote genade zijn, waarvoor wij U nooit genoeg zouden kunnen danken. "

 

12 Over gelijkhebberij

 

[1] IK zeg: 'Ja, Mijn beste vriend, het zal erg moeilijk voor Mij worden jou, of je metgezellen die een andere mening zijn toegedaan, gelijk te geven! Stel je eens een stok voor die een beetje los in de grond staat; die moet, om er iets stevig aan op te kunnen hangen, door middel van een paar slagen met een houten hamer steviger in de grond geslagen worden. Er komen echter. twee nogal onhandige timmerlui die in hun kunst nog erg onbedreven zijn, en de ene die vindt dat hij het beter kan, zegt tegen zijn metgezel: 'Maat, onze kunstvaardigheid is weliswaar gelijk, maar geef mij toch maar de hamer, dan geef ik de eerste klap op de kop van de stok! Want het is een goede gewoonte van mij de spijker op de kop te slaan!'  - 'Goed', zegt de andere, 'laat zien hoe trefzeker je de kop van de spijker kunt raken!' Daarop neemt de eerste de hamer en geeft een harde klap. ­Hij raakt de stok, maar alleen zijdelings aan de linkerkant, waardoor de stok zeker niet steviger staat. Zijn collega moet daarom lachen en zegt­' Geef mij de hamer maar weer; want als je de kop van de stok zo bewerkt, zal hij wel nooit vaster dan voorheen in moedertje aarde staan! Dan zegt degene die de stok niet op zijn kop geraakt had: Hier, pak aan die hamer en probeer jij je geluk maar!' Nu geeft ook deze een geweldig harde klap, ­raakt de spijker echter ook met op de kop, maar schampt hem aan de rechterkant. En nu ontstaat er tussen de beiden een strijd over wie van hen nu beter heeft geslagen. Dat de beiden het daarover niet gemakkelijk eens worden is te begrijpen; want waar twee onderling twisten, houdt de twist niet eerder op dan wanneer een sterkere en meer geoefende erbij komt en de beide twistenden terwille van het recht laat zien hoe men de spijker op de kop slaat. Later lukt het hun beiden ook, maar zonder de derde zouden zij beiden nog wel geruime tijd slechts daarover gekibbeld hebben wie van hen beter geslagen had, of de schampende slag naar links beter was dan die naar rechts.

[2] En kijk, precies zo is het bij jullie meningsverschil, en het moet tenslotte de derde zijn die jullie wijsheidsstrijd beëindigt door de spijker voor jullie op de kop te slaan, omdat jullie anders onderweg nog tot een bloedig gevecht zouden kunnen komen alleen maar over de vraag of de gemiste slag naar links beter was dan de net zo gemiste slag naar :echts!

[3] Dus noch jij, noch je metgezellen hebben de waarheld gevonden met betrekking tot het tot stand gebrachte wonder en de vraag of zoiets ook gedaan zou kunnen worden door een geestelijk volmaakt mens, maar jullie hebben haar nauwelijks links of rechts geraakt!

[4] Nu, dat Ik de spijker goed op de kop zal treffen is wis en zeker.; maar voor Ik nog in deze zaak voor jullie met vaste hand .zal slaan, moet je naar je metgezellen gaan en hun zeggen, dat noch de linker noch de rechter partij gelijk heeft, maar dat ieder nauwelijks de waarheld heeft aangeroerd. Jullie moeten tevoren eerst samen overeenkomen, dat jullie totaal niets weten en begrijpen in deze aangelegenheid. Kom pas daarna terug, dan zal Ik je vertellen wat in deze zaak waar en juist is om te weten en te denken!"

[5] Daarmee gaat de zwarte aanvoerder weer naar zijn .metgezellen terug en vertelt hun alles. Die zelden daarop heel verstandig: Het is heel terecht, juist en goed dat de Heer Zelf ons dit antwoord heeft gegeven; want het geldt niet alleen voor nu, maar voor alle toekomende tijden. Hoe vaak kwam het bij ons niet voor, dat de een de zaak zo, een tweede anders en een derde nog anders beoordeelde! Wie van de drie had dan naar waarheid juist geoordeeld? Geen van hen had de stok op de kop getroffen, mogelijk vaak nauwelijks geschampt! Uiteindelijk moest door een algemene raad en door meerderheid van stemmen besloten worden, wie bij de beoordeling van een zaak of een handeling gelijk had; en het gebeurde beslist niet zelden, dat juist diegene die met zijn slag het verst naast de stok had geslagen, met stemmenmeerderheid gelijk kreeg. Zouden wij toen reeds van iemand zo'n uiterst wijs advies gekregen hebben, hoeveel onnodige ruzies zouden er dan achterwege zijn gebleven! Maar wij hadden nu eenmaal deze heilige aanwijzing niet en kregen vaak ruzie alleen maar omdat ieder van ons de wijste wilde zijn.

[6] Maar dat had toch ook weer zijn goede kant, want dat eeuwige bekvechten heeft onze dorst naar zuivere waarheid steeds meer gewekt. Zonder die dorst zouden wij in de eerste plaats jou, Oubratouvishar, zeker nooit als onze wegwijzer hebben gekozen; zonder jou zouden wij echter nooit in Memphis en zonder Memphis nog minder hierheen gekomen zijn, waar wij nu zelfs de meest zuivere waarheid kunnen horen uit de mond van Degene die de eeuwige Oergrond van al het leven, van al het bestaan en van alle dingen is. Ga nu en breng de innigste dank van ons allen over voor de goddelijk wijze wenk die wij allen kregen en die wij door de daad zo levend en waarachtig mogelijk willen en zullen eren in ons hele nageslacht! Dus geen ruzie meer tussen onmiskenbare broeders'

 

13 De mogelijkheid grotere dingen te doen dan de Heer

 

[1] Met deze boodschap kwam de aanvoerder, begeleid door zijn dienaar, bij Mij en wilde Mij woordelijk meedelen wat zijn metgezellen tegen hem hadden gezegd.

[2] Maar IK zei tegen hem: 'Vriend, dat heeft Degene die harten en nieren van de mensen beproeft, niet nodig! Ik weet reeds alles wat je metgezellen je werkelijk heel verstandig hebben toevertrouwd, enje kunt nu uit Mijn mond het juiste vernemen over jullie strijdvraag. Kijk, luister en begrijp!

[3] Als een mens op deze aarde of pas ook aan gene zijde, wat meestal het geval zal zijn, de hoogste geestelijke levensvoleinding verkregen zal heb­ben, dan zal hij niet alleen dat, wat Ik nu ten aanschouwe van jullie doe en wat er in alle scheppingssferen is en gebeurt, ook door zijn vrije wil kunnen doen en laten ontstaan en bestaan, maar nog veel grotere dingen! Want een volmaakt mens is in de eerste plaats als Mijn kind in alles één met Mij, en niet alleen maar in bepaalde speciale dingen, en moet dus omdat Mijn wil ook geheel de zijne is geworden, natuurlijk ook dat kunnen doen wat Ik Zelf kan.

[4] Maar in de tweede plaats verliest geen mens, hoe volmaakt ook, zijn eigen vrije wil, ook al is hij nog zo één van wil met Mij geworden, en hij kan daarom niet alleen alles uit Mij, maar ook heel ongebonden vrij uit zichzelf willen, en dat zal dan toch duidelijk meer zijn dan Mijn wil aangeeft.

[5] Dat klinkt je nu wel wat fantastisch in de oren, maar toch is het zo en het zal ook voor eeuwig zo blijven. Opdat je dat echter heel duidelijk zult inzien zal Ik je het geheel nog wat duidelijker maken door je te wijzen op een zaak die je na Memphis niet meer geheel vreemd is. 

[6] Je hebt in Memphis bij jullie eerste oponthoud.en wel bij de overste, de wijze Justus Platonicus, verschillende soorten spiegels gezien, waarvan het gepolijste oppervlak je evenbeeld terugkaatste.

[7] De overste toonde je tenslotte ook een zogenaamde magische spiegel, waarin je tot je grote verbazing jezelf veel groter zag dan je in werkelijkheid bent.

[8] De overste toonde je echter ook nog een andere eigenschap van deze spiegel. Hij liet namelijk het zonlicht erop vallen en ontstak zo in het sterke brandpunt, dat zich zo ongeveer een halve manslengte buiten het van alle kanten naar het midden toe gebogen vlak bevond, allerlei brandbare zaken, waarover jij je nog veel meer verwonderde.

[9] Nu vraag Ik je hoe dat mogelijk was? Hoe kwam het dat de door de zogenaamde magische spiegel teruggeworpen straal van de zon een veel grotere uitwerking had dan de zon met haar rechte, ongebroken stralen? En toch was de straal uit de magische spiegel geen andere dan die uit een en dezelfde zon!

[10] De spiegel bleef daarbij beslist helemaal koud! Ja, waaraan ontleende de straal dan die uitwerking die het natuurlijke, vrije zonnelicht zo ver overtrof? Je begrijpt toch al veel en je zult Mij daar ook wel een reden voor aan kunnen geven, tenminste in zoverre als de overste je die kon geven’

[11] De AANVOERDER zegt: 'O Heer, U weet werkelijk, werkelijk alles! Ja, het is waar, de overste in Memphis heeft ons zo’n spiegel laten zien en ook haar verschillende soorten werking: maar met zijn uitleg daarover was ik ronduit gezegd, allerminst tevreden. Hij scheen daar behoorlijk naast Uw stok geslagen te hebben en die zelfs niet eens aangeraakt te hebben. Kortom, hoe langer hij mij vol ijver het geheel probeerde uit te leggen, des te onbegrijpelijker werd het voor hem en voor mij.

[12] Eén ding leek mij wel juist, namelijk dat zo'n naar binnen gebogen spiegel de eigenschap heeft de van de zon uitgaande stralen te bundelen, en dat in een veel sterkere mate, dan wanneer men een aantal vlakke spiegels die de zon in haar natuurlijke grootte, zoals ons oog die ziet, weergeven, zo zou opstellen dat alle stralen op een en dezelfde plaats bij elkaar zouden komen, welke plaats dan ook veellichter zou worden dan de lichtvlek afkomstig van een enkele, vlakke spiegel. Er was dus sprake van een duidelijke verdichting van de straal van het zonlicht, en de ervaring leert, dat de vermeerdering van het licht ook een evenredige vermeerde­ring van de warmte en hitte tengevolge heeft. Zoiets zou echter naar de mening van de overste nooit precies te berekenen zijn; maar het is toch naar zijn zeggen door veelvuldige en goed onderzochte ervaring bevestigd.

[13] Dat, o Heer, is nu echter ook al het goeds wat de overste mij heeft verteld. Om daar nu mogelijkerwijs een verdere goede conclusie uit te moeten of te kunnen trekken, daarvoor heeft mijn ziel te weinig inzicht en ik vraag U daarom nogmaals of U bij mij, lichtloze, een waar, geconcentreerd licht in mijn ziel zou willen laten stromen, anders zal het daarin net zo duister zijn als de huid van mijn nietswaardige lichaam door en door zwart is!"

 

14 Het doen van wonderen door de mens die geheel in Gods wil is opgegaan

 

[1] IK zeg: 'Nu welaan dan, luister naar Mij! Ik ben de zon van alle zonnen en van alle geestenwerelden en van al de zich daarop bevindende wezens van allerlei natuur en soort.

[2] Zoals echter deze aardse zon met haar licht en de daardoor opgewekte warmte binnenstroomt in alle op een aardbol wonende wezens, en op de aardbol slechts in een bepaalde, vastgestelde orde binnenstroomt, en daardoor de hele aardbol zichtbaar volgens de natuur leven inblaast, zo stroom ook Ik volgens de eeuwig strenge, afgemeten en door Mij vastge­stelde met veranderbare orde binnen in alles wat door Mij is geschapen; en daarom kan de aarde nooit méér aarde zijn en worden dan zij is, de vijgeboom met nog meer vijgeboom, de leeuw niet nog méér leeuw en zo verder opklimmend tot de mensen kan geen schepsel meer of ook minder worden in zijn aard en soort, dan hoe en wat het is.

[3] Alleen de mens kan wat zijn ziel en geest betreft steeds maar door meer en meer mens worden, omdat hem van Mij uit het onuitroeibare vermogen is gegeven, door het volgen van Mijn wil die hem is gegeven, steeds meer van Mijn geestelijke levenslicht in zich op te nemen en voor alle eeuwigheden te behouden.

[4] Nu, als de mens helemaal volgens de wet leeft, maar daarbij niet naar iets speciaal hogers streeft, zich echter binnen de orde die hij zich heeft gesteld ook niet voor iets laags laat gebruiken, dus werelds gezien een onberispelijk mens is, dan lijkt hij op een vlakke spiegel die het beeld van de zon op zijn gepolijste vlak noch vergroot noch verkleint. Hij zal daarom ook alles op heel natuurlijke wijze begrijpen, en daarmee bereiken dat hij zich in alles heel gewoon ontwikkelt.

[5] Maar een mens die vanwege een beetje licht, dat hij zogezegd toevallig ergens heeft opgevangen, bij degenen die totaal geen licht hebben veel ophef maakt over het een of ander en doet alsof hijzelf uitvinder van de oerwijsheid is, terwijl hij alle anderen voor meer dan dom houdt, -zo'n mens blaast zich op en lijkt op een bol waarvan de oppervlakte zeer glad gepolijst is en daardoor een naar buiten gebogen spiegelvlak vormt.

[6] Op zo'n vlak zul je weliswaar ook nog het beeld van de zon weerkaatst zien, maar heel klein, en je zult niets meer merken van enige warmte. Door dit terugkaatsende vage licht zal eeuwig niets ontvlammen, ook al was het de meest brandbare nafta-ether! Dat doet de hoogmoed van de ziel als zij zich erg veel inbeeldt over iets heel onbelangrijks. En hoe meer zo'n ziel zich dan inbeeldt, des te puntiger wordt het bolle vlak van haar spiegel en des te kleiner het spiegelbeeld van de geestelijke zon op zo'n haast kegelvormige spiegel van kennis en wetenschap.

[7] Deze twee nu aangeduide mensensoorten worden niet steeds meer mens de laatste zelfs steeds minder.

[8] Maar nu komt er een derde, weliswaar wat zeldzaam geworden mensensoort! Deze is uiterlijk zeer voorkomend, gedienstig, geduldig, zacht, bescheiden en vol deemoed en liefde tegenover ieder die haar diensten nodig heeft.

[9] Deze soort lijkt op onze magische,. naar binnen gebogen spiegel. Als het licht van het leven en de kennis uit Mij op zo n zielespiegel valt, zal het licht dat daarvan in het aardse actieve leven terugstraalt, het gemoed en de eigen, vrije wil doen ontvlammen voor al het goede, alle liefde, al het mooie, ware en wijze. Alles wat in het brandpunt komt te staan van dit vele malen verdichte geesteslicht, wordt helder verlicht en door het hoge warmteniveau van het innerlijke leven snel tot volle wasdom gebracht. En de mens met zo'n zielespiegel herkent dan weldra overduidelijk en heel levendig zaken, waarvan een gewoon mens zelfs nooit zal dromen.

[10] Zo'n mens wordt dan ook steeds meer mens; en hoe meer mens hij wordt des te volmaakter wordt hij ook in zichzelf En wanneer na een passende tijd zijn spiegelomvang of -doorsnede meer en meer is vergroot en aan diepte ten opzichte van het levenscentrum heeft gewonnen, dan zal het naar buiten actieve, en beduidend groter en lichtsterker geworden brandpunt ook zeker nog veel grotere dingen tot stand brengen dan Mijn voor alle schepselen precies afgepaste zonnelicht, waarvan langs de geor­dende en natuurlijke weg nooit een bepaalde, buitengewone vermeerde­ring te verwachten is, en men kan niet aannemen dat het licht van de zon, dat langs natuurlijke weg op deze aarde valt, ooit een diamant zal smelten, maar dat kan de gebundelde lichtstraal uit een grote zogenaamde magische spiegel wel.

[11] Precies zo verhoudt het zich dan ook bij een zeer volmaakt mens, waarvan Ik eerder gezegd heb dat hij grotere dingen zal doen dan Ik. Ik doe alles alleen maar volgens de van eeuwigheid zeer precies afgewogen orde, en de aarde moet op de exact vastgestelde afstand van de zon haar baan volgen, waarin zij over 't algemeen steeds het licht in dezelfde mate ontvangt.

[12] Het is dus begrijpelijk dat Ik nooit, terwille van de kennis of zelfs voor de grap, met de almacht van Mijn wil deze of een andere aarde heel dicht bij de zon kan plaatsen, want zo'n poging zou deze hele aarde in een oogwenk in een pure, witachtig blauwe damp veranderen:.            .

[13] Maar jullie mensen kunnen op deze aarde door dergelijke spiegels het verstrooide licht van de zon op één punt samenbundelen en de kracht daarvan op kleine delen van de aarde uitproberen, en daarmee doen jullie, zuiver natuurkundig gezien, met het licht van de zon meer en grotere dingen dan Ik, -hoeveel meer dan wel met Mijn geestelijk licht via de volmaakte, holle deemoedspiegel van je ziel!

[14] Ja, Mijn echte kinderen zullen dingen tot stand brengen en binnen hun kleine gebieden daden verrichten, die in verhouding tot Mijn daden duidelijk groter moeten zijn, omdat zij naast de volmaakte vervulling van Mijn wil, ook kunnen handelen naar hun eigen vrije wil, waarin zich Mijn licht tot een onuitsprekelijke sterkte kan verdichten, en daardoor in een klein gebied met de meest intensieve vuurkracht van Mijn innerlijke wil daden kunnen verrichten die Ik vanwege de instandhouding van de gehele schepping nooit mag verrichten, hoewel Ik dat natuurlijk ook wel zou kunnen.

[15] Kortom, Mijn echte kinderen zullen als het ware zelfs kunnen spelen met die krachten van Mijn hart en wil, die Ik Zelf evenmin ooit daadwer­kelijk heb gebruikt als dat Ik ooit deze aarde heel dicht naar de zon heb geschoven, om voor de grap met haar onbeschrijfelijke hitte een paar bergtoppen af te smelten, wat niet mogelijk zou zijn zonder tegelijk de hele aarde mee te veranderen in de oorspronkelijke ether. Wat Ik dus noch in het groot en nog minder in het klein mag doen, dat kunnen Mijn kinderen met de magische spiegels ten eerste natuurlijk en dan ook des te meer geestelijk verrichten!

[16] Mijn beste vriend, begrijp je nu ook goed, waarachtig en juist, wat Ik je over jouw vragen heb uitgelegd? Ben je nu tevreden, of heb je nog ergens twijfels onder je zwarte huid?"

 

15 De Heer troost de Nubiërs, die niet zijn geroepen tot het kindschap van God

 

[1] De AANVOERDER zegt: 'Ja, Heer, alles is mij nu duidelijk en mijn ziel voelt zich nu alsof zij overal in thuis is! Maar ik merk bij Uw leerlingen dat zij vrijwel allemaal dit beeld van de drie soorten spiegels bepaald niet goed schijnen te begrijpen! Ik dank U innig voor Uw uitleg, die aan al mijn levensgevoelens volkomen beantwoordt; maar zoals gezegd, ik vind het onaangenaam om te zien, dat juist diegenen die dit alles het best zouden moeten begrijpen omdat zij oorspronkelijk tot het kindschap geroepen zijn, dit alles het minst schijnen te begrijpen!"

[2] IK zeg: 'Daar hoef je je weinig of helemaal niet om te bekommeren! Als jij het begrijpt, waar zou je je dan verder druk om maken? Zij zullen het dan wel begrijpen wanneer de tijd voor hen daar is; want zij zullen nog langer bij Mij zijn, terwijl jullie morgen naar jullie land zullen vertrekken!

[3] Het is immers van ouds een goed gebruik bij alle volken, dat de vreemde gast eerder bedacht wordt dan de kinderen des huizes. De.kinderen zullen daardoor met te kort komen! In eerste instantie kon jullie deze zaak gemakkelijk begrijpelijk gemaakt worden omdat jullie al bekend waren met het wezen van de spiegel; maar van Mijn ware leerlingen en kinderen heeft er nog nooit één een andere spiegel gezien dan alleen die van een rustig wateroppervlak. Als Ik hun echter deze zaak nader zal willen uitleggen, dan zal Ik Mij voor een beter begrip van de zaak even gemakkelijk de betreffende spiegels weten te verschaffen als Ik Mij het mensenbrein wist te verschaffen, en zoals Ik de oude Marcus dit nieuwe huis met alle toebehoren wist te verschaffen.

[4] Wees dus vanwege Mijn leerlingen en Mijn ware kinderen niet ongerust; want Ik Zelf geef je de verzekering, dat zij allen niet te kort zullen komen. Want vreemden komen en gaan weer; maar de kinderen blijven thuis! - Heb je ook dit begrepen?"

[5] De AANVOERDER zegt: 'En of ik het begrepen heb, - maar daardoor is mijn ziel niet vrolijker geworden; want het klonk uit Uw mond zo erg afstandelijk met de naam 'vreemde' aangeduid te worden! Maar wij zullen het eeuwig niet kunnen veranderen wat U van eeuwigheid reeds zo bepaald hebt en wij zijn U als vreemden toch gloeiend van liefde dankbaar voor al deze ook nooit verdiende, overgrote genaden die U ons hier hebt bewezen!"

[6] Dan springen bij de aanvoerder, evenals bij zijn dienaar, de tranen in de ogen en JARAH zegt heel zachtjes tegen Mij: 'Heer en Vader van alle mensen, zie, de beide Moren huilen!"

[7] Maar IK zeg: 'Dat is niet erg, Mijn lieve dochtertje, wantjuist daardoor worden zij kinderen van Mijn kinderen, die ook niet uit het huis van de grootvader gestoten worden!"

[8] Toen de beide Moren Mij dat hoorden zeggen, zonken zij voor Mij op hun knie en snikten luid, maar nu van blijdschap.

[9] En na een poosje riep de AANVOERDER luid: 'O God vol gerechtigheid­wijsheid, liefde, macht en ontferming, met een boetvaardig wezen dank ik U namens mij en mijn volk dat wij ons in ieder geval kinderen van Uw kinderen mogen noemen!"

[10] IK zeg: 'Wees gerust, Mijn vriend! Wie Ik aan neem is geen vreemde meer voor Mij! je ziet hoe de aarde vol bergen is, en daar zijn hoge en lage bij. De hoge zijn weliswaar de eerste en eigenlijke oerzonen van de aarde, en de lage zijn pas in de loop der tijd als afzettingen van de hoge ontstaan, -maar zie, terwijl de allereerste en allerhoogste hun toppen met eeuwige sneeuwen ijs sieren, zuigen de lage nakomelingen voortdurend de liefde­melk uit de borst van de grote moeder!

[11] Ik zeg jullie: Wie liefde heeft en liefde schenkt, is Mijn kind, Mijn zoon, Mijn dochter, Mijn vriend en Mijn broeder! Wie de liefde echter niet heeft en haar dus ook niet schenkt, is een vreemde en wordt als zodanig behandeld. Als Ik je echter Mijn vriend noem, dan ben je geen vreemde meer, maar behoor je tot Mijn huis door Mijn woord, datje getrouw in je hart hebt opgenomen. Maar ga nu getroost heen en verkondig dat alles aan je broeders!'

[12] De aanvoerder gaat nu met zijn dienaar naar zijn metgezellen en verkondigt hun alles wat hij nu van Mij gehoord heeft, en allen beginnen  letterlijk te juichen van vreugde over dit bericht, dat voor en zo uitermate troostrijk is. Wij laten hen nu .over aan hun terechte vreugde. Maar Cyrenius die de uitleg met de spiegels ook niet al te goed begrepen had, hoewel hij een heel goed inzicht had in de verschillende spiegelsoorten, vroeg Mij of Ik hem daarover niet iets meer vertellen wilde. Maar Ik vroeg hem nog wat geduld te hebben, omdat wij het weldra met een wat treurig uitziende deputatie uit Caesarea Philippi te doen zouden krijgen. En Cyrenius stelde zich daarmee tevreden.

 

16 De deputatie uit Caesarea

 

[1] Nauwelijks had Ik dat gezegd of er kwamen al twaalf mannen om het oude huis heenlopen; het waren zes joden en zes Grieken. De Caesareeërs die nu in een paar hutten kampeerden, hadden namelijk via hun herders en vissers gehoord, dat de Romeinse stadhouder een groot stuk land aan de oude visser Marcus geschonken had en dat dit als zijn volledig eigendom omringd was met een ontoegankelijke muur. De Caesareeërs beschouw­den echter alle grond in de verre omtrek rondom de stad als land van de gemeente en wilden nu van Cyrenius horen met welk recht hij zich aan het eigendom van de stad had kunnen vergrijpen, omdat de stad daarover steeds zowel aan de Romeinen als ook aan Jeruzalem de cijns betaald had. Ik had Cyrenius echter al vooraf heimelijk een aanwijzing in zijn hart gegeven, en hij wist dan ook al van te voren waarover het zou gaan eer nog iemand van de afvaardiging zijn mond had opengedaan, en hij was daardoor ook voldoende voorbereid op het antwoord, dat hij de zeer vrijpostige, treurige afvaardiging zou geven.      .

[2] Na alle buigingen stapte er een voorname Griek, Roclus.genaamd, op Cyrenius af, deed zijn mond open en sprak: 'Zeer rechtvaardige, gestrenge en doorluchtige heer, heer, heer! De zaak waarom het hier gaat is, dat aan Marcus de oude krijgsman en nu visser, door uw vrijgevigheid een aanzienlijk deel van onze gemeentegronden, waarvoor wij veel cijns betalen als omheind eigendom in handen is gegeven. Door onze herders die bedroefd waren over dat mooie stuk land, zijn wij dit nog droever uitziende bericht een uur geleden te weten gekomen.

[3] Welk ongeluk ons Caesareeërs, die vroeger zo welgesteld waren, heeft getroffen, daarvan getuigen de hier en daar nog rokende ruïnen. Wij zijn nu in de ware zin van het woord de armzaligste bedelaars van de wereld. Gelukkig is hij die bij de grote brand iets van zijn have kon redden! Ons arme saters was dat geluk niet beschoren, want het vuur greep zo snel om zich heen dat wij en nog velen van ons, de goden nog zeer dankbaar moeten zijn dat wij het vege lijf hebben kunnen redden. Enig vee is nu onze hele have, wij zijn nu weer nomaden geworden; maar hoe kunnen we zelfs dit laatste bezit behouden als uw vrijgevigheid voor geboren Romeinen onze beste gronden van ons afneemt en als volledig onaantastbaar eigendom omheint voor hen die het geluk hebben in uw hoge gunst te staan?!

[4] Wij willen u daarom alleen maar smekend vragen, of de nu zo overgelukkig geworden Marcus aan ons een schadevergoeding moet geven of niet! Zo helemaal zonder schadevergoeding zou deze onteigening in onze huidige, penibele situatie toch wel iets zijn dat in de geschiedenis der mensheid moeilijk ergens zijn weerga zou vinden. - Allerhoogste heer, wat hebben wij armen te verwachten?"

[5] CYRENIUS zegt: 'Waar hebben jullie het over en wat willen jullie, brutale halfmensen?! Dit grondstuk heeft sinds vijfhonderd jaar bij deze berg en deze vissershut behoord, en was volkomen waardeloos omdat het een pure zand­ en steen woestenij was. Er behoorden echter nog twintig morgen land bij die niet omheind en dus aan de stadsgemeente overgelaten werden om vrij en naar believen over te beschikken. Bovendien hebben jullie je nu aan mij voorgedaan als berooide armen en bedelaars, die hun hele hebben en houden zijn kwijtgeraakt! Wat moet ik nu over die boosaardige leugenachtigheid van jullie zeggen?! Ik weet wel dat jullie huizen in de stad door het vuur zijn verwoest, en ik weet precies hoe groot jullie schade is; maar ik ben ook bekend met jullie grote bezittingen in Tyrus en Sidon en ik weet dat juist jij, Roclus, daar zoveel schatten bezit, dat je je zonder meer met mij zou kunnen meten! En datzelfde geldt voor alle elf die nu met je hierheen gekomen zijn!

[6] Jullie twaalven hebben nog zoveel schatten en rijkdommen, dat jullie zelf de door het vuur verwoeste stad minstens tienmaal zouden kunnen opbouwen; en toch komen juist jullie om je over je armoede te beklagen ­en mij van onrecht te beschuldigen omdat het zuiver rechtmatige eigen­dom van de oude Marcus, die in iedere vezel van zijn leven een man van eer is, van dat van jullie werd afgezonderd! Zeg maar welke naam ik jullie moet geven!

[7] Ga en bekijk de grond die Marcus buiten de tuinmuur nog volledig in bezit heeft! Het is nog ruim twintig morgen land. Ik verkoop het aan jullie voor tien zilvergroschen. Als jullie vinden dat het dat waard is, betaal dan de tien groschen en de grond is van jullie! Behalve in de Sahara in Afrika vind je nergens op de goede grote aarde een slechtere gleba* (* Gleba: latijn voor 'aardkluit'.); want behalve zand en dode steenslag en hier en daar een verkommerde distel zul je niets vinden!

[8] Maar jullie zijn rijke mensen, jullie kunnen van ver weg aarde laten aanvoeren en daarmee deze kleine woestenij bedekken en tot vruchtbaar land maken! Ook kunnen jullie van ver weg een zeer dure waterleiding aanleggen om het op die manier gecultiveerde grondstuk in de zomers, die hier meestal droog zijn, behoorlijk te irrigeren, en dan hebben jullie een heel behoorlijk stuk land rechtmatig in jullie bezit gekregen! Maar met die ongemotiveerde aanspraken zullen jullie bij mij  eeuwig niets bereiken, .en ik zal jullie metterdaad bewijzen, dat na jullie huidige zeer onrechtvaardige verzoek altijd slechts de sterkere het recht aan zijn kant heeft! -Wat willen jullie nu doen?"

[9] Behoorlijk geschrokken van de krachtige taal van.de opperstadhouder zegt ROCLUS: 'Heer, heer, heer! Wij zijn het niet zelf die aanspraken wilden laten gelden, maar wij zijn slechts vertegenwoordigers van degenen die in de verwoeste stad in volle ernst een jammerlijk bestaan lelden. Wij hebben al veel voor hen gedaan, en de hele stadsgemeente, die nu totaal verarmd is, heeft ons slechts uit dankbaarheid al de omliggende gronden volledig in eigendom gegeven, en tegen ons gezegd, dat ook deze gronden aan de zee hun gemeentelijk eigendom waren!

[10] In dat geval, dachten wij, kan het ons beslist niet onverschillig laten dat iemand op onbevoegde wijze daar een deel van neemt, cultiveert en het gecultiveerde deel meteen laat omheinen met een ontoegankelijke, massieve muur, en dat met een werkelijk sprookjesachtige snelheld, -wat natuurlijk jullie Romeinen die door de oorlog zeer bedreven zijn, wel mogelijk kan zijn, omdat jullie in het veld niet zelden in weinige ogen­blikken een legerplaats voor honderdduizend man op kunnen zetten!

[11] Nu de zaak dus heel anders blijkt te zijn, zien wij eenvoudig van onze eisen af en gaan naar huis! De nog overblijvende twintig morgen land die buiten de muur liggen, kan de oude, brave burger ook nog voor zichzelf erbij laten omheinen en wij verklaren hierbij dat hij noch door ons, noch door de stadsgemeente ooit in zijn vrije bezit gestoord zal worden. Maar wij geloven toch wel dat hij aan de stad, vanwege zijn alleenrecht als visser, voortaan de van ouds gebruikelijke tiende moet afdragen!"

[12] CYRENIUS zegt: 'O ja, maar jullie moeten bewijzen wanneer de stad dit recht verkregen heeft! Mij is in dit opzicht geen document bekend, omdat ik tijdens mijn huidige, nu reeds bijna vijfendertig jaar lange diensttijd daar nooit iets van gezien heb. Want pas onder mij heeft het vroegere dorp stadsrechten verkregen en wel ter ere van mijn broeder die Rome meer dan veertig jaar had bestuurd. Mij zijn derhalve alle plaatselijke omstandigheden van deze stad precies bekend. Van een vis-tiende die deze stad wettig te vorderen zou hebben, weet ik niets; wel weet ik dat men die onwettig uit naam van de stad gevorderd heeft en dat mijn Marcus verplicht was jullie die steeds te betalen, waarvoor hij als hij kwaad zou \Villen een volledige terugbetaling zou kunnen eisen, wat hij echter niet Zal doen omdat hij een te eerlijk en te ingoed mens is. Maar dat hij in het vervolg aan jullie geen onrechtmatige tiende zal betalen, daar sta ik voor in.

[13] In plaats van jullie nu enig recht te geven, maak ik jullie als afgevaardigden van deze stad bekend dat ik uit hoofde van mijn macht,  uitgaande van de keizer, de oude Marcus benoem tot overste over de stad en haar wijde omliggende gebied, en hem bekleed met alle macht die ik zelfheb, en dat in het vervolg alleen hij over jullie en al jullie aangelegen­heden volledig recht mag spreken, en dat jullie allen aan hem de verplichte schatting af moeten dragen! Dat zeg ik jullie nu mondeling, maar hij zal zich geheel volgens de wet met de papieren, de staf en het zwaard en de gouden weegschaal der gerechtigheid legitimeren! Slechts in heel bijzon­dere gevallen zal een beroep op mij gedaan kunnen worden, maar verder zal hij alles beslechten! -Bent u daarmee tevreden?"

 

17 De wijze wetgeving in Mathaël’s koninkrijk aan de Pontus

 

[1] ROCLUS zegt: 'Tevreden of niet tevreden, - wat kunnen wij doen tegen uw macht? Onmachtige wormen moeten immers met alles instemmen; want wee hen als zij zich ook maar enigszins in het stof van hun nietigheid beginnen te roeren, dan worden zij meteen door de vrolijke vogels uit de lucht opgemerkt, gevangen en gegeten! De zwakke moet immers de machtige gehoorzamen als hij wil leven en dus zullen ook wij Marcus, die nu heer, heer is, moeten gehoorzamen als wij niet gegeten willen worden. Maar aangenaam -om heel eerlijk te zijn -is het voor ons beslist niet dat deze oude, ruwe krijgsman over ons zal heersen; want het is de meest onverbiddelijke mens die wij ooit meegemaakt hebben. Rechtschapen is hij, daar kan niemand aan twijfelen en hij heeft, gezien zijn vele ervaringen, ook een oordeel dat altijd gezond en juist is; maar voor de rest is hij de meest onmaatschappelijke mens, en van menslievendheid is bij hem absoluut geen sprake! Wel, wel, dat is een felicitatie waard, dat hij onze autoriteit is geworden! Werkelijk, zowel ons als onze kinderen en kinds­kinderen zullen goede tijden te wachten staan! Emigreren zou nu beslist het beste zijn, - maar waarheen?"

[2] Dan staat MATHAËL Op en zegt: 'Wel, als jullie emigreren willen, kom dan naar wat nu mijn rijk is, dat achter Klein-Azië aan de wijde Pontus ligt. Het is een groot rijk door twee grote zeeën begrensd, in het westen door de Pontus en in het oosten door het Mare Caspium*. (* De Kaspische Zee ) Daar zullen jullie onder mijn wetten, die echter wel heel streng zijn, veilig en werkelijk zeer rustig kunnen leven. Alleen dit zeg ik jullie, dat er in mijn rijk zelfs geen schijn van onrechtvaardigheid mag voorkomen en iedere leugen uiterst hard en onverbiddelijk bestraft wordt; maar een geheel rechtvaar­dige, waarheidslievende, onzelfzuchtige burger zal onder mijn ijzeren scepter het beste leven hebben!

[3] Niemand zal bij mij vrij zijn van cijns; want wie in staat is om enig werk te doen, moet werken en iets verdienen! Wie echter iets verdient kan ook cijns aan de koning afdragen, die steeds voor het welzijn van het hele rijk moet zorgen en daarom altijd vele en grote schatten tot zijn beschikking moet hebben om een leger te onderhouden dat sterk genoeg is om een mogelijke brutale vijand het hoofd te kunnen bieden.

[4] Hij, de machtige koning, moet scholen en tuchthuizen onderhouden en de grenzen van het rijk voorzien van sterke onoverwinnelijke vestingen, waar geen vijand zo gemakkelijk overheen kan springen, -maar waarvoor zeer veel geld nodig is.

[5] Daaruit zien jullie hoe streng een koning er op toe moet zien dat ieder mens hem de verplichte cijns betaalt; en jullie kunnen dus nu wel emigreren naar mijn rijk, als jullie het eens zijn met de verplichtingen die ik van iedere onderdaan met onverbiddelijke strengheid zal eisen! Mijn toestemming hebben jullie; mocht jullie het juk van Rome onder het beheer van de oude Marcus te zwaar drukken, dan weten jullie nu reeds waarheen je kunt emigreren!

[6] Maar om jullie in algemene zin bekend te maken met mijn instellingen, vertel ik jullie ook nog, dat er bij mij aan niemand ooit een onbeperkt recht op inkomsten verleend wordt. Iedereen staat het weliswaar vrij een vermogen bijeen te garen, maar dat mag op straffe des doods niet groter worden dan tienduizend pond. Al het meerdere dat iemand verwerft, moet hij zeer gewetensvol in de algemene staatskas storten; doet hij dat niet­ hetgeen volgens mij heel snel ontdekt en bewezen kan worden, dan wordt het hele vermogen verbeurd verklaard; de overtreder van deze zo buiten­gewoon heilzame wet voor het algemene welzijn van de staat zal daarbij nog andere zware straffen opgelegd krijgen.

[7] Bovendien wordt het ook niemand toegestaan de toegestane tiendui­zend pond in al te korte tijd te verwerven; want het is maar al te duidelijk dat zo 'n verrijking in een te korte tijd niet mogelijk is zonder allerlei bedrog en andersoortige gewelddadige afpersingen, behalve dan in geval van een geschenk of een erfenis of een eventuele vondst.

[8] Maar voor schenkingen, erfenissen en alle soorten vondsten bestaat in mijn rijk de volgende zeer wijze bepaling dat daarvan steeds de helft afgedragen moet worden aan de staatskas, waaruit in de eerste plaats de onmondige kinderen opgevoed en verzorgd worden, evenals ook andere arme mensen die niet tot werken in staat zijn. Kortom, in mijn rijk is alles zo geregeld dat daar niemand nood zal lijden, maar ook niemand een onnodige overvloed zal hebben! Alleen een buitengewoon goed, wijs en zeer rechtvaardig mens kan ook over twintigduizend pond beschikken, ­maar over meer echter niemand in mijn hele rijk behalve ik en mijn allervertrouwdste ambtenaren en veldheren!

[9] Als jullie met deze staatsinrichting van mij tevreden zijn, pak dan je spullen en verhuis naar mijn rijk!"

[10] ROCLUS zegt: 'O, scherpzinnige koning van de Pontus en het Mare Caspium, wij wensen u veel geluk in uw rijk, maar zullen van uw prijzenswaardige aanbieding toch geen gebruik maken! Onder die omstan­digheden zijn we maar liever Romeinse slaven dan uw belangrijkste rijksonderdanen. Nee, zo'n staatsinrichting zou ons wel gestolen kunnen worden! De Moren daar hebben beslist een meer menselijke! Is er hier soms nog zo'n koning die ons zo'n prachtig voorstel wil doen?!

[11] Het kan best zijn dat uw regering het erg goed doet, als men zich daaraan eenmaal gewend heeft zoals de os aan zijn juk; maar nu? Dan zien we nog liever tien steden boven onze hoofden afbranden en twintig Marcussen heerser over ons worden! Het ga u goed, wijze koning van het ijsgrauwe Noorden!"

 

18 De rechtsstrijd tussen Cyrenius en Roclus

 

[1] Daarop wendt ROCLUS zich weer tot Cyrenius en zegt: 'Heer, heer, heer, waar is Marcus, die nu onze heer en gebieder is, dan kunnen wij hem onze eerbied betuigen!"

[2] CYRENIUS zegt: 'Dat heeft zo'n haast niet; want met een eerbetoon vol lege woorden is hij niet gediend, en andere schatten heeft hij niet nodig, omdat hij daarvan al meer dan genoeg heeft.

[3] De beste huldiging voor hem zal zijn, dat jullie altijd eerlijk en openhartig bij hem komen en hem jullie wensen voorleggen; dan zal hij jullie aanhoren en volledig recht doen! Iedere leugen echter, die hij door zijn scherpzinnigheid onmiddellijk ontdekt, zal hij zeer streng en onver­biddelijk straffen! Want het is de uitdrukkelijke wil van de keizer en ook van mij, om leugen en bedrog uit het hele rijk te verbannen en slechts de zuivere waarheid, gepaard aan een even zuivere en onbaatzuchtige liefde, te laten heersen over alle mensen die wijd en zijd tot Rome behoren; want alleen onder de scepter van de waarheid en de liefde kunnen volkeren waarlijk gelukkig leven. En wie zal zeggen of ik geen lust heb om de zeer wijze regeringsbeginselen van de noordse koning ook in het Romeinse rijk in te voeren; want ik vind dat ze voor de ware verbroedering van de mensen binnen een groot rijk uitermate wijs en doelmatig zijn.

[4] Door zulke wijze beperkingen moeten binnen een staat waarheid en liefde tot een tweede, waarachtige en betere natuur voor de mensen worden! Want naar mijn huidige inzicht begunstigt niets zo sterk leugen, bedrog en zelfzucht als onbeperkte bezitvorming. Een wijze beperking van deze ware vader van leugen, bedrog en zelfzucht, hoogmoed, heerszucht en gierige meedogenloosheid is werkelijk met geen goud te betalen en ik zal deze opvatting binnenkort ter toetsing aan de keizer toesturen. Maar intussen zal ik in ieder geval in het regeringsgebied waar ik absolute macht bezit deze noordse regeringswijze zo snel mogelijk invoeren; want wer­kelijk, zij is zo wijs alsof een God die gegeven heeft!'

[5] ROCLUS zegt: 'Dom is zij zeker niet, omdat zij reeds, al is het bij benadering, al enkele eeuwen bestaat; maar haar hier nu willen invoeren, in deze aan allerlei vorsten en viervorsten verpachte landen, dat zal niet zo gemakkelijk gaan. Met absolute macht kan men weliswaar veel tot stand brengen, maar toch bij lange na niet alles, omdat een keizer toch ook de verdragen die hij gesloten heeft met vorsten, die ook niet helemaal machteloos zijn, niet van vandaag op morgen ongedaan kan maken. Hij moet deze als een recht, dat van hemzelf uitgaat en door hemzelf is vastgesteld, zo lang respecteren tot de daarvoor afgesproken tijdsduur voorbij is, of tot de deelnemers aan het verdrag de afgesproken verplich­tingen kwaadwillig of door onmacht niet gehouden hebben, wat afhanke­lijk van het gemaakte en gesloten verdrag tot hele of gedeeltelijke opheffing daarvan leidt! Zolang de keizer echter de landen aan bepaalde vorsten verpacht en zij in hun landen ook het recht hebben voor hun onderdanen wetten uit te vaardigen, omdat zij daar duur genoeg voor betalen, zolang moet de keizer het vastgestelde recht ook respecteren. Wij allen leven wel in een bepaald opzicht onder Romeinse wetten wanneer wij ons schuldig maken aan een misdaad tegen de staat, wat bij ons echt niet het geval is; maar voor al het andere staan wij onder de wetten van een op dit ogenblik heersende pachtvorst, die ons tijdens de overeengekomen pachttijd tegen willekeurige inmenging van de keizer volledig moet beschermen.

[6] Weet u, eerbiedwaardige heer, heer, heer, wij kennen precies ons standpunt en hebben in dit geval geen commentaar nodig! Wij kennen onze verplichtingen ten aanzien van Rome en die ten aanzien van onze vorsten. Eer wij ons recht bij u zoeken, gaan wij naar onze vorst. Verwijst hij ons naar Rome, dan gaan wij pas naar u. Daarom geloven wij, dat het u voorshands misschien toch niet zo gemakkelijk zou vallen om hier in heel Palestina de wijze regeringsnorm van de noordse koning in te voeren!"

[7] CYRENIUS die nu wat verhit raakt, zegt: 'Je hebt weliswaar eensdeels gelijk dat afspraken gehouden moeten worden; maar aan één ding heb je niet gedacht, namelijk dat de keizer zich wijselijk steeds in ieder pachtcontract van een land de onvoorwaardelijke, ogenblikkelijke ontbinding daarvan heeft voorbehouden, wanneer hij dat nodig mocht achten in verband met de regering. De pachter kan in dat geval alleen de keizer om een eenjarige vergoeding smeken en de keizer heeft, vanaf het ogenblik van de bekendmaking van zijn wil, het bestuur over het voorheen verpachte land en iedereen moet zich naar zijn wetten voegen. Wel heeft de pachter het hem genadiglijk verleende recht om aan de keizer voor te stellen dat, wanneer de pacht hem gelaten wordt, hij zich alle recht ontzegt wetten uit te vaardigen, maar dat hij geheel volgens het gegeven keizerlijk decreet zijn regering voort zal zetten, waarop de keizer dan natuurlijk, als hij dat wil, zijn pachtverdrag weer geldig verklaart; maar dwang is daarbij ondenkbaar, wel de zuivere, vrije genade van de alleenheerser.

[8] Voor Palestina heb zelfs ik dezelfde volmachten ten opzichte van iedere pachter en kan iedere pacht ogenblikkelijk helemaal ontbinden! Je vergist je dus deerlijk als je denkt dat een keizer op enigerlei wijze afstand zou doen van een recht, en zichzelf de handen zou binden. O, zo wijs is beslist iedere vorst dat hij niemand een recht geeft, dat wil zeggen binnen zijn rijk, dat hij naar omstandigheden niet enkel door zijn woord al in het volgende moment helemaal zou kunnen opheffen!

[9] Een keizer kan alles wat hij wil ten uitvoer brengen! Alleen wonderen kan hij natuurlijk niet tot stand brengen en hij kan geen wereld scheppen; maar verder kan hij wel alles tot stand brengen, oude wetten verwerpen en nieuwe daarvoor in de plaats geven, -ja, hij kan zelfs de oude goden en hun vele tempels verwoesten en in plaats daarvan voor de ene ware God een nieuwe, buitengewoon prachtige tempel bouwen, en niemand zal tegen hem mogen zeggen: 'Heer, heer, heer, wat doet u?!' En daarom kan hij reeds morgen de wetten van de wijze koning in zijn hele rijk laten proclameren. Wie zal zich daar tegen willen en kunnen verzetten zonder dat de toom van de machtige keizer hem zou treffen?'

 

19 De eigenlijke bedoeling van Roclus en zijn metgezellen

 

[1] ROCLUS zegt: "Ik zeg immers niet dat de wetten van de koning uit het Noorden onwijs of zelfs maar onrechtvaardig en gruwelijk zouden zijn; alleen voor mensen als wij zouden zij toch wel wat ongemakkelijk zijn! En ik meen daarom toch dat ik Rome, u en de oude Marcus geen oneer aandoe als ik heel stellig beweer, dat de huidige wetten van Rome mij veel liever zijn dan die van de noordse koning, die beslist niet onwijs zijn en wiens rijk volgens een oude sage zelfs tot aan het einde der wereld moet reiken en dus wel het grootste rijk van de aarde zal zijn. Of het hem echter mogelijk zal zijn, zijn wijze wetten aan alle volken van zijn uitgestrekte rijk ook maar te verkondigen, is een heel andere vraag! Geluk zij hem en zijn volken, als hij daartoe in staat zal zijn! -Maar sta mij nu toe dat ik nog een heel onschuldige opmerking maak; want nu ik eenmaal eerlijk moet zijn, ben ik graag heel eerlijk, en wars van alle achterbaksheid!

[2] U, eerbiedwaardige heer, heer, heer, heeft zoëven de opmerking gemaakt, dat een keizer geen wonderen zou kunnen doen en geen wereld zou kunnen scheppen; maar op z'n minst schijnt het mij toe dat dat niet helemaal zo is. Want dit prachtige, nieuwe huis van de oude Marcus, de grote tuinmuur, waaraan voor de bouw honderd van de beste metselaars minstens vijf jaar meer dan genoeg werk zouden hebben als je het uithouwen van de prachtige, rechthoekige granietblokken en de aanvoer daarvan meerekent, en dan ook nog het volledig cultiveren van zo'n grote tuin, en tenslotte, wat ik nu pas opmerk, het bouwen van een zeer grote, veilige haven en een aantal splinternieuwe grote zeilschepen, wat, zoals wij nauwkeurig vanaf een heuvel van de stad hebben waargenomen, allemaal als bij toverslag opeens kant en klaar aanwezig waren - ja, als dat geen  wonder mag heten, dan doe ik afstand van alles wat bij mij mens heet en wil Ik een krokodil zijn! 

[3] En omdat ik nu toch eenmaal zonder schipbreuk te lijden .dit weliswaar kleine, maar toch zeer netelige punt heb aangeroerd, moet Ik nu wel uit naam van mijn elf metgezellen eerlijk bekennen dat mijn hele eerdere, dwaze eis eigenlijk alleen maar een uitvlucht was om daardoor achter dit geheim te komen, en te weten te komen hoe zoiets mogelijk was! Want langs natuurlijke weg kon dat allemaal onmogelijk ontstaan! En.dus vertel ik u nu pas de waarheid dat de nieuwsgierigheid ons tegen wil en dank hierheen heeft gevoerd! Toen wij dat alles bliksemsnel zagen ontstaan, dachten wij allen eenstemmig: Daar moet of een god of een Indische, grote magiër aanwezig zijn, omdat zoiets met natuurlijke mensenkracht onmo­gelijk is uit te voeren! Wij besloten dan ook snel onder een of ander voorwendsel hierheen te gaan om achter het wonder en de meester van dat wonder te komen.

[4] Die hele rechtsaangelegenheid waar wij mee aankwamen is van nul en generlei waarde, en enkel een voorwendsel om een aanknopingspunt te hebben dat ons in de buurt brengt van het ontstane wonder. En kijk, de uitvlucht was goed, omdat wij toch bij de eigenlijke oorzaak van onze komst terechtkwamen! Wij verzoeken u daarom nu dringend om ons daarover opheldering te verschaffen, - koste wat kost! Wij willen niet alleen niets van de goede, rechtschapen, oude Marcus afnemen, maar verplichten ons nog bovendien voor hem het andere, nog braakliggende stuk grond op onze kosten - ook al moeten wij daarvoor de grond uit Europa hierheen laten komen! - zo goed mogelijk te cultiveren; maar gun ons alstublieft een blik achter het geheim van dit wonder'

[5] CYRENIUS zegt: 'Ja, dat geeft de zaak natuurlijk een heel ander aanzien, en daarmee zullen jullie duidelijk meer vooruitgang boeken dan met jullie eerdere, zeer onrechtvaardige eis, waarmee jullie bij mij heus slecht aan je trekken gekomen zouden zijn!"

[6] ROCLUS zegt snel: 'Ik wist dat, en door veel ervaring wijs geworden wisten wij dat allemaal heel goed! U bent nu al ruim dertig jaar onze rechtvaardige en tevens goedhartige heerser en wij kennen u en al uw zwakke kanten. Men moet u vooraf altijd een beetje boos maken als men iets buitengewoons van u te weten wil komen en zo ging het hier ook, hetgeen u ons zeker vanwege de goede zaak graag zult vergeven!"

[7] CYRENIUS zegt: 'Ja, maar waarop baseer je dan je bewering, dat dit alles op wonderbare wijze ontstaan zou zijn? Je hebt vandaag wel ontdekt dat het klaar was, maar je hebt zeven dagen lang er waarschijnlijk weinig of ook helemaal niet op gelet hoe mijn soldaten en krijgers daaraan gewerkt hebben!"

[8] ROCLUS zegt: 'Heer, heer, heer, laten we dat voor wat het is! Sinds u zich, zoals iedereen weet, temidden van een aanzienlijke krijgsmacht hier ophoudt, hebben wij onze heuvel vrijwel dag en nacht niet verlaten om van veraf te ontdekken wat er eventueel allemaal van hieruit door u Romeinen ondernomen mocht worden. Vandaag zorgde de wonderlijk heerlijke morgen er voor dat wij nog vroeger bij de hand waren. Onze blikken waren natuurlijk voortdurend op deze omgeving gericht. Tot een klein uur geleden zagen wij niets dan wat er, sinds wij deze streek kennen, te zien was; maar zoals gezegd, een klein uur geleden ontstonden hier huis, tuin, haven en schepen alsof ze zo maar uit de hemel vielen! -En dat zou geen wonder zijn?!

[9] Wij hebben toch drie uur geleden dat hele legioen Moren, of hoeveel dat er maar waren, hierheen zien gaan en wij hebben ook opgemerkt dat u vanmorgen van de berg bent afgedaald; want wij hebben tamelijk scherpe ogen! Dit is dus ontegenzeggelijk een buitengewoon groot wonder, en daarom zouden wij graag slechts een heel klein beetje uitleg willen hebben over hoe en door wie dat tot stand is gebracht! "

[10] CYRENIUS zegt: 'Nu vooruit dan, - als jij het beter weet dan ik, laat het dan maar een wonder blijven! Maar het 'hoe' en 'door wie' hoef je helemaal niet te weten; want daartoe is meer nodig dan alleen maar haastig hierheen te komen en op slimme wijze achter zo'n geheim te gluren!

[11] Als een verstandig staatsman meteen aan de hele wereld zijn speciale geheimen zou verklappen, zou hij met zijn politiek drommels weinig bereiken en zijn onderdanen zouden hem maar al te gauw rechts en links bij de neus nemen! Maar omdat een staatsman hoofdzakelijk door politiek zijn rijk en zijn onderdanen moet regeren, omdat ieder op zichzelf niet in staat is het algemene welzijn van staat en volk te onderkennen, zouden de verschillende maatschappelijke standen, die alleen oog hebben voor zich­zelf, zich daar nauwelijks voor lenen en daarmee zou een arm volk weinig gediend zijn.

[12] Een goed regeerder moet daarom juiste macht, kennis in alle zaken en scherpzinnige wijsheid bezitten, dan is hij pas een goed heer, gebieder en leider van vele duizendmaal duizenden blinde mensen, die helemaal niet in staat zijn om te beseffen wat voor een groot weldoener een goed heerser voor hen is! Dat een waar heerser zich om wijze redenen niet altijd door zijn onderdanen in de kaart kan laten kijken en daardoor voortijdig zijn goede plannen verraden, is zonneklaar en goed begrijpelijk en dus zal het ook zonneklaar en goed begrijpelijk zijn, waarom ik jou nu dit geheim met onthul; want je zult toch wel inzien dat een regeerder tot meer in staat moet zijn dan een ander mens, omdat hij anders beslist een erg onbedui­dend regent zou zijn! Wat voor eerbied zouden zijn onderdanen dan wel voor hem hebben, als hij tegenover hen in noodgevallen niet ook een beetje almachtig zou zijn? Ga nu maar het wonderwerk van dichtbij bekijkend. en kom daarna terug; misschien kan er dan met jullie op wat verstandiger wijze gesproken worden! Maar voor dit ogenblik zijn wij klaar'

 

20 Roclus bezichtigt het wonderbouwsel

 

[1] Daarop haasten de twaalf zich verheugd naar de tuin en zien stom van verbazing wat de tuin bevat en zij worden ook door Marcus zelf het huls binnengeleid, waar zij alles in grote bewondering in ogenschouw nemen. Maar Marcus vertelt hun net zo min als Cyrenius iets meer erover, ondanks al hun nog zo vriendelijke vragen; want Ik heb Cyrenius, zoals ook eerder Mathaël, ingegeven wat zij moesten zeggen, en zo werd hier de weg gebaand voor de mogelijkheid om ook deze rare snuiters, die nu met Marcus na een half uur weer heel nieuwsgierig naar ons toekomen, tot de geestelijke waarheid te bekeren.

[2] Toen Marcus met Raphaël, die hem het nut van alles wat zich in huls bevond had laten zien, en met de twaalf afgevaardigden bij mijn tafel kwam, zei RAPHAËL heimelijk tegen hem: 'Bespaar je ditmaal de Heer hardop te loven, die dat toch al luid genoeg uitje hart hoort; want het gaat er nu om dat deze twaalf Caesareeërs mogelijkerwijs ook tot de Heer bekeerd worden! Zij hebben eigenlijk helemaal geen geloof, maar zijn pure atheïsten uit de fraaie school van Epicurius, een van de voornaamste grondleggers van het dierbare genootschap van de Essenen.

[3] Het zijn zes Grieken en zes joden, die allen volmaakt eensgezind en gelijk gestemd zijn en heimelijk de orde van de brave Essenen aanhangen. Kortom, deze twaalf zijn echte kopstukken, waarmee absoluut met gemak­kelijk te onderhandelen zal zijn. Zij zijn zeer rijk en bezitten onmetelijke schatten op deze aarde, wat de reden is dat zij met de opperstadhouder net zo gemakkelijk praten alsof zij zijns gelijken zijn.                                                                                           .

[4] Het zal moeilijk vallen hen te bekeren! Maar als het lukt hen -met zozeer door bepaalde opvallende wonderen maar veeleer door woorden ­tot de waarheid te brengen, dan is daarmee zeer veel gewonnen; want ieder van deze twaalf heeft als heer de beschikking over zo’n honderdduizend mensen.

[5] De Heer mag voorshands helemaal niet aan hen bekend gemaakt worden. Cyrenius blijft nu het middelpunt en na hem kom jij, als het noodzakelijk mocht zijn; en als alles goed gaat, dan kom ik pas en pas aan het einde de Heer Zelf! Blijf echter nu maar hier, want het zal een belangrijke jacht worden! Maar nu stil"

[6] CYRENIUS vraagt aan Roclus: 'Wel, hoe beviel je mijn wonderbouwsel? Kun je ook iets dergelijks ten tonele voeren?"

[7] ROCLUS zegt: 'Houdt u maar op over het wonderbouwsel, alsof u dat gemaakt zou hebben! U bent weliswaar een zeer machtig heer, heer, heer door het grote aantal soldaten dat u heeft en hun scherpe zwaarden; maar het huis en de tuin en de haven en de grote schepen heeft u net zomin gebouwd als wij!

[8] Met een hoop bouwlieden zou u het wel in 5-10 jaar hebben kunnen bouwen, dat geef ik u graag toe; want de macht van het zwaard en het geld is groot in deze wereld. Een van uw beroemde dichters die ik heb gelezen, zegt van de mensen: 'Niets is de stervelingen te moeilijk; zelfs de hemel wil de mens in zijn vermetelheid beklimmen!' (Horatius) En zo staat het met de mens, deze naakte stofworm! Geef hem middelen, macht en tijd en hij zal weldra bergen gaan verzetten, en zeeën en meren droogleggen en de rivieren een nieuwe bedding geven! Dat is op zichzelf echter alles bij elkaar geen wonder, maar een heel natuurlijk, met vereende krachten doelgericht handelen van de mensen.

[9] Maar het huis hier, de tuin en zijn zeer weelderige aanleg, de omringende en beschermende muur die er als gegoten en als uit één stuk marmer bij staat, evenzo de grote, hoge havenmuur die hier en daar mogelijk wel tot een diepte van 10-20 manslengten reikt, en dan nog de vijf grote vlaggeschepen met al hun tuigage! Nee, mijn overigens zeer wijze en buitengewoon machtige gebieder, dit tovert de vermetele mensheid evenmin als het 'tafeltje dek je! ' van de Perzische tovenaars in een oogwenk tevoorschijn, zoals dat hier voor ons het geval was en is en ook zeker blijven zal; want dit is geen fata morgana met ijle, niet bestaande luchtbouwsels, maar de degelijkste waarheid, die iedereen zal ondervinden als hij zin zou hebben met zijn hoofd door deze muren te willen rennen.

[10] Bij alle honderd magiërs die ik heb ontmoet, heb ik nog nooit gezien dat een of ander werk van hen blijvend was. Er gebeurt wel iets, waarvan men niet weet hoe en met welke middelen, en er wordt ook altijd iets zichtbaar; maar weldra vergaat het als een schuimbel op het water en als het eenmaal weg is, roept geen magiër het meer tevoorschijn! Maar ik zou de tovenaar wel eens willen zien die deze werken ook zo luchtigjes weg zou kunnen blazen! Bij u zou ik zonder meer mijn hele vermogen willen verwedden, dat het u nooit zou lukken dat alles enkel zo maar met een gedachtestreep weg te blazen!"

 

21 De atheïstische geloofsbelijdenis van Roclus

 

[1] (ROCLUS:) 'Daarom heb ik nu de volgende overtuiging: Weliswaar geloofde ik niet meer aan een godheid, maar wel aan een geheime, puur geestelijke, alomtegenwoordige kracht van de natuur, die zich overal ernstig en wijs en daarbij toch vriendelijk doet voelen en voortdurend volgens de aan haar ten grondslag liggende wetten binnen een bepaalde orde werkt en zich er beslist niet over bekommert wat de vergankelijke mensen uitspoken. Zij kent geen goed en geen kwaad; want dat veroor­zaken alleen de slechte mensen onder elkaar. De grote, heilige natuur weet daarvan niets!

[2] Het is een groot ongeluk voor de mensen om slaaf te zijn; maar wie heeft hem tot slaaf gemaakt? De grote heilige natuur zeker niet, maar alleen de bij toeval sterkere mens heeft uit pure lust om zelf niets te hoeven doen en daarbij toch goed en gemakkelijk te leven, de.zwakkere tot zijn lastdier gemaakt en in gelijke mate ook het vee. Wie wierp het harde, zware juk op de nek van de os wie belaadde de ezel, de kameel en het moedige paard en wie bouwde zelfs torens op de rug van de geduldige olifant? Wie vond het zwaard uit en wie de ketens, de kerkers en zelfs het zeer smadelijke kruis, waaraan jullie Romeinen de ongezeggelijkste en eigenzinnigste mensen, die ook zouden willen heersen en moorden, vastbinden en onder de ergste pijnen de dood laat ondergaan? -Alles, al die ellende is afkomstig van de mens!

[3] In de grote natuur is alles vrij; alleen de mens is als het ware een vloek voor zichzelf en voor de gezamenlijke andere vrije werken van de grote meesteres, de natuur! Luie mensen begonnen eens luchtkastelen te bouwen en bedachten de onbeduidende goden, die zij zich voorstelden en ook vormden zoals zij zelf waren, met alle menselijke, slechte eigenschappen. Met deze goden creëerde de mens dus nieuwe plaaggeesten, die op zichzelf de mens beslist nooit kwaad zouden doen; maar de mens bouwde voor deze door hem bedachte goden, die in werkelijkheid nooit ergens waren en ook nooit ergens zullen zijn, tempels, en wijdde zichzelf in .als hun plaatsvervanger, voorzien van allerlei dwang -, schrik­ en plaagmiddelen, en voerde daardoor naast zijn heerschappij over de zwakke mensheid ook de onverbiddelijkste tirannie van de door hem bedachte, onzichtbare wezens in. Zij, die in werkelijkheid nooit ergens hebben bestaan, bestaan nu steeds maar door tot kwelling van de arme mensheld, daarentegen des te meer tot nut en voordeel van de machtigen, omdat die door de machtige invloed die zij voorwenden uit te oefenen, veel gemakkelijker de mensheid blinde gehoorzaamheid opleggen, dan door het zwaard alleen. En dus kunnen uit de aard der zaak met het zuivere verstand denken wat men wij, toch staat overal de sterke, machtige mens klaar voor alles, alles wat maar ooit mogelijk is, en heerst weldra als een koning voorzien van zwaard en lans en gelijktijdig ook als een almachtige plaatsvervanger van de goden. Wee degene die zich als oningewijd mens verstouten zou achter de door de mensen geweven sluier van Isis te kijken! O wee, o wee, o wee, -die zouden door de goden wel toegetakeld worden!

[4] Dat was tot op heden mijn onafhankelijke geloof, dat echter nu door dit fenomeen een heel jammerlijke stoot in de ribben kreeg en Ik begin nu dan toch heel zachtjes te geloven aan een hoger goddelijk wezen, omdat ik maar al te duidelijk inzie dat geen mens zo'n werk met zijn bekende krachten tot stand kan brengen en ook nooit tot stand zal brengen. Dat kan dus alleen maar werk van een god zijn, die weliswaar ook alleen maar een soort mens kan zijn, maar een mens aan wie de krachten van de grote natuur gemakkelijk en altijd onvoorwaardelijk gehoorzamen, zoals gewo­ne soldaten aan een beproefd, inzichtrijk veldheer, van wie zij weten dat hij nog nooit een slag heeft verloren.

[5] Maar deze god mens zou ik hier nu willen leren kennen! U, geëerde Cyrenius, bent het in geen geval. Want als u dat zou kunnen, zou het grote Romeinse keizerrijk reeds lang door een berghoge muur omringd zijn, die zelfs een adelaar angstig zou maken als hij daar overheen moest vliegen. Geef ons, geëerde heer, heer, heer, daarover enige uitleg, dan zullen wij rustig weer naar huis gaan!"

[6] CYRENIUS zegt: 'Dat zou allemaal goed en best zijn, als dat zo maar even op staande voet zou kunnen gebeuren, maar het is niet zo eenvoudig als jullie je dat misschien voorstellen. Men kan een veldwachter wel vragen hoe laat het is, en hij zal je als de zon schijnt, met behulp van zijn in de grond gestoken stok, precies en zonder moeite het uur van de dag meedelen, waarvoor je hem dan een stater moet geven; maar op die manier gaat dat hier niet! Heb geduld, misschien komt er uiteindelijk toch nog wat tevoorschijn, maar dat zal wat meer kosten dan een stater voor een veldwachter!'

[7] ROCLUS zegt: 'Wel, voor zoiets kunnen we ook een pond goud en tien ponden zilver, of nog wel meer, op 't spel zetten!"

[8] CYRENIUS zegt: 'Ja, als men zoiets voor veel goud of zilver zou kunnen kopen, dan was het natuurlijk wat anders! Maar ik kan je in dit geval met stelligheid verzekeren, dat het voor geen enkele schat ter wereld verkregen kan worden! Waarvoor het echter wel verkregen kan worden, daarover moeten jullie eerst onderwezen worden en door menige proef zelf gelou­terd worden! Terwijl je doordrongen bent van volkomen ongeloof aan een persoonlijke god en aan andere persoonlijke, aan God gelijke wezens, en daarin formeel bent opgevoed, wil je van mij dadelijk te weten komen wie Degene is aan Wie het mogelijk was dit alles enkel door Zijn almachtige wil in een oogwenk tevoorschijn te roepen, om dan, als je onder elkaar bent, daar eens behoorlijk om te kunnen lachen! Dan zeg ik: Stop, beste mensen, wij zullen eerst eens zien of jullie in staat zijn om iets te geloven! Als je helemaal niet meer kunt geloven, dan kan ook de van mij verlangde mededeling niet gegeven worden! Kunnen jullie echter nog geloven, dan zullen jullie zodra dit geloof levend wordt, ook in staat zijn al het andere te ontvangen! -Hebben jullie mij goed begrepen?"

[9] ROCLUS zegt: 'Begrepen hebben wij het heel goed, want geen van ons is dom uitgevallen! Maar wat u wilt is voor ons voorlopig zo goed als onmogelijk, waarvoor wij u onze redenen gedeeltelijk al hebben uiteen­gezet en nog verder willen en kunnen duidelijk maken, als u ze wilt horen!"

[10] Gedreven door Mijn woord dat Ik hem in de mond heb gelegd, zegt CYRENIUS: 'Doe dat, dan zal ik daaruit opmaken hoever jullie je verwijderd hebt van de weg van de waarheid! Laatje redenen maar horen en dan zal ik heel goed in staat zijn daaruit op te maken of je waarachtig geestelijk gevormd kunt worden en of men jullie wens kan inwilligen! Want als je zuiver geestelijk niet meer gevormd kunt worden, dan kun je maar beter weer in vrede hier weggaan en leven volgens de leer van jouw Epicurius, die voor mij een van de allerminste wereldwijzen is!

[11] Ja, als rijk en fysiek kerngezond mens kan men het best volgens Epicurius in deze wereld leven; want het principe 'Men moet ter wille van zichzelf eerlijk en verdraagzaam ten opzichte van iedereen zijn, - maar altijd voor zichzelf het eerlijkst!' klinkt wel goed voor wereldse oren, maar de door Gods adem gewekte ziel van een mens huivert daarvan, omdat zo'n Epicurist toch altijd slechts een uitgeslapen egoïst is en alleen voor eigen welzijn zorgt! Wat kunnen hem alle mensen schelen. Kan hij geen voordeel van hen trekken, dan mogen zij allen door de bliksem gedood worden.

[12] Dat zijn zo de hoofdtrekken van een Epicurist! Hoeveel.geestelijks er in zo'n gemoed van steen huist, zal hopelijk zelfs wel voor iedere blinde overduidelijk zijn. Ja voor het rijk worden op deze aarde deugt de leer van Epicurius het meest, vooral wanneer zij met stoïcijns cynisme doorspekt wordt zoals dat bij jullie het geval is; maar voor het rijk worden naar de geest deugt zij allerminst, omdat zij de zuivere liefde tot God en de arme naaste totaal uitsluit. Dit was om Jullie wat zicht te geven op jezelf! En laat nu de redenen horen voor jullie echt Esseense atheïsme!"

 

22 Roclus bewijst zijn atheïsme

 

[1] ROCLUS zegt: 'U hebt gelijk, wij zijn zoals u zoëven een echte epicurist getekend hebt en daar bevinden wij ons op deze aarde heel wel bij! Voor ons atheïsme hebben wij zoveel steekhoudende bewijzen, dat wij daarmee de hele grote zee zouden kunnen vullen. Ik wil slechts nog enige aan de reeds meegedeelde toevoegen en ik hoop dat u daaraan genoeg zult hebben, en u zult ons ook met of tegen uw wil gelijk moeten geven! Wees dus nu zo genadig mij aan te horen!

[2] Kijk, alles wat ook maar enig bestaan heeft van wat voor soort dan ook, uit zich altijd op bepaalde ogenblikken op een wijze die voor alle mensen zonder uitzondering voelbaar is! Is het desbetreffende voorwerp met enig verstand begaafd, dan zal dit zonder veel moeite aan zijn werken te zien zijn; heeft echter het voorwerp, zoals bijvoorbeeld een beeldzuil, helemaal geen verstand, dan zullen daarvan of helemaal geen, of alleen maar zulke werken te zien zijn die het blinde toeval aan het ding begaan heeft of daaraan heeft toegevoegd. Waar dus enige, ook al is het nog zo beperkte, intelligentie aanwezig is, daar zal zij zich ook spoedig uiten door de van haar innerlijke intelligentie uitgaande, geordende, zichtbare werken.

[3] Bijvoorbeeld: Reeds de meest eenvoudige mosplant zorgt zelf eerst voor een eigen geordende vorm en ontwikkelt daarvoor ook haar orga­nisme, waarmee zij dan in het verdere verloop bloesem, zaad en daarmee het vermogen tot voortplanting ontwikkelt. Bij hoger staande planten is, na een bepaalde trapsgewijze ontwikkeling, een grotere en duidelijker intelligentie nog veel zichtbaarder en herkenbaarder.

[4] Overduidelijk treedt dan al bij de dieren een innerlijke intelligentie op; hun handelingen, ook al zijn die in aantal en in variatie nog zeer beperkt, overtreffen die van de mens in vele opzichten. De daden van de mens getuigen wel van zijn uiterst omvangrijke intelligentie, maar nergens wordt een uit het innerlijk afkomstige volmaaktheid zichtbaar, iets, wat de werken van de dieren zeker nooit en nergens ontzegd kan worden. Zo hangt ook wat het dier naar buiten toe doet, inniger met zijn wezen en karakter samen dan bij de mens, deze god van de aarde, het geval is.

[5] De werken van de mensen zijn eigenlijk slechts na-aperij en bestaan slechts uit grove, uiterlijke voortbrengselen, die iedere eigenlijke, inner­lijke, reële waarde missen. De mens kan weliswaar uit alle mogelijke kneedbare stoffen een soort bijenwascellen namaken, ja hij kan ze ook natekenen en naschilderen, -maar wat een plompheid spreekt daaruit, nog afgezien van de stof waaruit de bij haar cellen bouwt! Het schijnt trouwens dat de natuur zich met de mensen als het ware een scherts veroorloofd heeft! Hij is kennelijk in het bezit van een veelomvattende intelligentie en ook beseft hij wat ware volmaaktheid is; maar ook al doet hij zijn uiterste best, hij bereikt deze toch nooit of te nimmer!

[6] Als wij aannemen dat alle organische wezens ook bezield zijn en de ziel overal het werkende principe is -hetzij meer of minder volmaakt, dat maakt hier niets uit -, dan kan men deze veronderstelling als evidente waarheid aannemen, doordat men logisch op juiste wijze vanuit de werking terug redeneert naar de oorzaak, of van de handelingen naar de kracht,/die wij dan de 'ziel' willen noemen. Afhankelijk van de graad van volmaakt­heid en ordelijkheid van de werken van een ziel leidt men dan ook op logische wijze ten eerste haar bestaan en ten tweede haar bekwaamheid af. Vinden wij echter de een of andere chaotische wirwar, wild en ordeloos door elkaar, zonder enige actie of beweging, dus zonder enig spoor van leven, dan denken en zeggen wij: Daar heerst de dood, die van zichzelf totaal onbewust is en wiens bezigheid bestaat uit een volledig tenietgaan, -een verschijnsel dat men in de herfst bij zeer veel bomen en struiken kan waarnemen, wanneer het vroeger zo mooie, goed geordende loof van de boomziel in wilde onordelijkheid naar beneden valt, verdort en in de loop van de winter vrijwel geheel vergaat.

[7] Maar wie zou in de grootste ordeloosheid ook nog een werkende ziel willen zien?! Een vervliegen en tenietgaan daarvan -ja, -maar geen nieuw of zelfs volmaakter ontstaan! Wel wordt door het vergane loof de bodem van de aarde vetter en ontvankelijker voor de vochtigheid uit de lucht en daardoor voedzamer voor de daarop groeiende planten; maar het afgevallen loof zal nooit daaruit als zodanig weer ontstaan, omdat de ziel ervan zo goed als niet meer bestaat.

[8] Men kan daarom gevoeglijk de volgende regel zo vaststellen, dat men zegt: Hoe geordender en volmaakter een werk is, des te volmaakter is ook de kracht die dat werk voort heeft gebracht, die men 'ziel' of ook 'geest' noemt. Men kan dus logischerwijs het bestaan van een geest of haar capaciteit aflezen aan haar produkten of werken.

[9] Maar waar vinden wij zulke geordende werken, dat wij daaruit ook maar met enige waarschijnlijkheid een allerhoogst, meest wijs en tevens almachtig, goddelijk wezen af zouden kunnen leiden? Maar al te bekend is de leerstelling van alle theïsten en theosofen* (* god gelovigen en godgeleerden): 'Zie naar de aarde, haar bergen, velden, zeeën en rivieren en naar alle ontelbare creaturen die haar bewonen! Alles wijst op het bestaan van hogere goddelijke wezens!' -, of, zoals bij de blinde joden, op slechts één god, wat eigenlijk wel iets verstandiger is, en ook gemakkelijker, dan het hebben van zoveel onzicht­bare heren, waar men met de een blijkbaar ruzie moet krijgen als men de ander huldigt en offers brengt. Ik zou wel eens willen weten wie er tegelijkertijd met Juno en Venus overweg zou kunnen, of met Mars en Janus, of met Apollo en Pluto!

[10] Ook daarmee zijn de joden weer iets beter af, want zij hebben een Jehova die tevens heer is over hun Pluto, die zij 'satan' noemen. Alleen is de Pluto van de joden een erg domme sukkel, omdat hij zijn dienaren in plaats van te onderscheiden en te belonen heel kwaadaardig en slecht bejegent; en geen enkele eerlijke jood zal er zich daarom iets van aantrek­ken als hij zijn Pluto zo diep mogelijk veracht. Hoe energieker hij de joodse Pluto veracht en tegen diens wil handelt, des te meer komt hij in de gunst bij Jehova; maar een echte Romein en Griek zou ik dat niet aan willen raden! Wie dat zou doen, staat bij de zeer boosaardige Pluto priesters niet veel goeds te wachten. Het is daarom beter Pluto net zo goed offers te brengen als Zeus, anders springt Pluto de arme zondaar op zijn nek en Zeus kan van rechtswege niets tegen Pluto doen of iets bereiken; want het Suum Cuique** (** ieder het zijne) staat als een wet van het noodlot bovenaan, waartegen zelfs Zeus niet in kan gaan zonder gevaar te lopen met alle andere goden in botsing te komen"

 

23 Roclus' mening over goden en priesters

 

[1] (ROCLUS:) 'Wij hebben, met een paar zijsprongetjes, nu twee godsbe­grippen, die bij elke mens met een redelijk ontwikkeld verstand alleen maar de lachlust opwekken. Bij de Egyptenaren, Grieken en Romeinen wemelt het van grote, kleine, goede en slechte goden; bij de joden zit er maar één op de troon die zeer ernstig en streng rechtvaardig is, maar daarbij toch goed en zo nu en dan barmhartig. Maar kwaad maken mogen de joden, die hij zijn volk noemt, hem ook niet; want verliest hij eenmaal zijn geduld­ dan valt met hem niet te schertsen. Hij dompelt dan meteen de hele mensheid gedurende een jaar onder water, en als dan het water - god weet waarheen - wegloopt, zijn er miljoenen genezen en hebben nergens meer weet van! Of hij laat over een zondig volkje meteen een halve maand lang bliksem -, zwavel­ en pekvuur uit de hemel regenen, en met de zonde is ook het volkje van de aarde verdwenen! Ook met pestilentie en andere kwalen is de enige god van de joden zeer vrijgevig; en als hij eenmaal begint zijn tuchtroede over een volkje te zwaaien, dan is er van een spoedig einde nog lang geen sprake! Bij de joden komt derhalve al het goede en kwade van een en dezelfde god, terwijl bij ons Grieken vele goden het een of het ander regelen. Wie er nu met zijn godendom beter aan toe is, zal hier wel moeilijk te bepalen zijn.

[2] Maar wat praten we over goden in de hemel of in de Orcus en Tartarus!? Het zijn allemaal verzinsels! De luie, arbeidsschuwe priesters zijn de goden, en de ene god van de joden is de hogepriester in Jeruzalem! Deze lieden hebben een schat aan ervaringen en kennis, waarvan zij wijselijk niets doorgeven aan het blindgemaakte en verder met alle mogelijke geweld blind gehouden volk. Slechts in hun boosaardige kaste worden de vaak zeer uitgebreide ervaringen van vele eeuwen en de meest uiteenlopende kunsten en wetenschappen bewaard in de vorm van altijd onaantastbare, heilige geheimen. Daarmee bedrijven zij hun listige spel met de mensen, die hun daarvoor uitermate veel moeten offeren, om dan door hen des te gemakkelijker zo grof mogelijk bedrogen en op alle levensgebieden mishandeld te kunnen worden. Mijn hele vermogen en zelfs de laatste vonk van mijn leven geef ik degene die mij het feitelijke tegendeel kan bewijzen!

[3] In de oertijden kunnen er hier en daar wel eerlijke en rechtschapen mensen geweest zijn die vanaf hun geboorte reeds een bijzondere scherp­zinnigheid bezaten en mettertijd allerhande ervaringen hebben opgedaan, en die graag en met alle liefde hun geestelijke verworvenheden met hun niet zo hoog ontwikkelde medemensen deelden en vervolgens ook de zegeningen daarvan aan hun broeders door goede en blijvende resultaten gewaarwerden. Het moet wel heerlijk zijn geweest te leven in een volksgemeenschap waarin geen mens voor de ander iets uit zelfzucht geheim hield, en allen tot hun voordeel in alles ingewijd waren in wat de ervarenste onder hen wist! Maar hoe lang kon zo'n gelukkige toestand duren?

[4] Die eerste weldoener van zijn medemensen werd door hen beslist op handen gedragen en zijn opvolger niet minder. Dat wekte afgunst op bij sommigen die hielden van een lui leventje, en zij verlangden ook om door hun medemensen op handen gedragen te worden. Zij probeerden ook hun ervaringen in bepaalde opzichten uit te breiden, maar begonnen tevens steeds meer geheimzinnig te doen om zich daardoor bij hun medemensen belangrijk te maken. Iemand die het een lange tijd volgehouden had stom als een vis, maar met een verheven gezicht, rond te wandelen en die natuurlijk door veel nieuwsgierigen heel indringend gevraagd werd waar­om hij steeds zo zonder iets te zeggen en diepzinnig kijkend rondliep, antwoordde daarop: 'Als jullie zouden weten wat ik weet, en gezien, gehoord en ervaren zouden hebben wat ik gezien, gehoord en ervaren heb, dan zouden jullie van stomme verbazing nog woordelozer zijn en diepzinniger kijken dan ik!’

[5] Wanneer heel eenvoudige mensen, die branden van nieuws­ en weetgierigheid, zoiets van een listige boef en dagdiefhoren, laten zij hem niet meer met rust aleer hij met voorwaarden komt waaronder hij hen iets van zijn oneindige voorraad wil mededelen. De voorwaarden worden bereidwillig aanvaard en de slimme boef heeft zich daardoor opgeworpen tot profeet en priester bij zijn medemensen, die hij dan allerlei mystieke zaken begint voor te spiegelen die noch hij en nog minder iemand anders begrijpt en kan begrijpen, omdat deze alleen maar te vinden zijn in het nogal fantasierijke brein van onze boef, die door zulk listig bedrog tenslotte alle echte wijze oudsten tot zwijgen brengt, en wel hoofdzakelijk doordat hij het volk tot zich trekt en aan het verstand brengt dat hij alleen meer weet en begrijpt dan tienduizend van hun oude wijzen.

[6] Om zijn drogleer dan bij het volk volledig en blijvend ingang te doen vinden, hoeft hij slechts een aantal tovertrucjes toe te voegen en het arme ­goede volk laat zich door hem, de harte­ en gewetenloze bedrieger meteen met ontelbare scherpziende, scherphorende en gewoonlijk almachtige goden opschepen!

[7] En wee de eerlijke en goedmenende, rechtschapen man die uit waar inzicht en reine, onbaatzuchtige liefde tegen het volk zou zeggen: 'Geloof deze valse profeet niet; want ieder woord uit zijn mond is een keiharde leugen waaruit alleen brandende eigenliefde en tirannieke heerszucht blijkt, die jullie die nu nog vrij zijn, spoedig met zware ketenen,zal binden! Hij zal jullie onverdragelijke wetten onder de titel 'wil der goden' opleggen en op het overtreden daarvan de zwaarste straffen, ja zelfs de marteldood zetten. Dan zullen jullie en je kinderen onder de zware druk van zo'n valse leraar zuchten en weeklagen en luid om redding roepen! Maar jullie roepen zal volkomen tevergeefs zijn, want tegen de macht van de tiran, die noch een hart noch een greintje menselijke naastenliefde bezit, zal moeilijk iets gedaan kunnen worden!'

[8] Tegen zo'n oppositieleer, die in de begintijden van het knechten van de volkeren zeker wel vaak voorgekomen zal zijn, kan toch geen recht­vaardig en gezond mensenverstand iets inbrengen! Maar het volk liet zich inpakken door een aantal wonderen en geloofde of aan één, of zelfs aan een aantal goden van allerlei soort en liet zich door hen, dat wil zeggen door hun plaatsvervangers, die buitengewoon trots en hoogmoedig en gruwelijk heerszuchtig en zelfzuchtig waren, meer dan onbarmhartig mishandelen, in plaats van te beginnen zelf na te denken en terug te keren tot het oude, natuurzuivere, menselijke verstand. Als men, zoals ik en ook mijn elf metgezellen, tamelijk goed op de hoogte is met een en ander, zal men wel begrijpen waarom ik een atheïst ben"

 

24 Roclus probeert zijn atheïsme als juiste wereldbeschouwing te bewijzen

 

[1] (ROCLUS:) 'Nu op deze wijze vrijwel onweerlegbaar en meer dan duidelijk is uitgelegd hoe alle goden zijn ontstaan en hoe hun priesters in de loop der tijd de eigenlijke, machtigste gebieders over leven en dood van hun broeders zijn geworden, zult u, geëerde heer, heer, heer, ook begrijpen hoe en waarom wij atheïsten zijn geworden! Kijk, wij die maar met weinigen zijn, hebben de duidelijke weg naar het oude, zuivere mensen­verstand gevonden en zijn weer teruggekeerd naar de grote heilige moeder natuur, die voor ons een zichtbare, wonderdoende godheid is die altijd onveranderlijk volkomen ordelijk werkt, terwijl alle andere door de mond van de een of andere mens zich openbarende godheden niets anders zijn dan een bedenksel van een aan een hersenziekte lijdende, werkschuwe luilak, die van de een of ander een paar magische kunsten geleerd heeft of deze zelf heeft uitgedacht, om zich aan de blinden te presenteren als een door God verkozen werktuig, dat diens wil aan hen verkondigt.

[2] De natuur heeft nog nooit een plaatsvervanger nodig gehad en de zon heeft het ook nog nooit in haar hoofd gehaald om uit de ontelbare armzalige mensen een plaatsvervanger voor zichzelf uit te kiezen; zij werkt zelf, geeft licht en verwarmt alles op een onvergelijkbare wijze! Kortom, in de hele grote natuur is alles in orde behalve de mens. Ook de mens, deze grootste en volmaaktste apensoort, laat wat zijn natuur aangaat en wat zijn vorm betreft zeker niets te wensen over.

[3] Maar de mens, of liever het met het woord begaafde, rechtop gaande, dus volmaaktste dier, heeft dan ook een denkvermogen en een zich daaruit vrij ontwikkelend verstand. Daardoor kan en moet hij de heerschappij voeren over alle wezens die onder hem staan. Maar deze voorkeur die de natuur aan de mens heeft gegeven is hem niet genoeg; in zijn verwaandheid aan god gelijk te zijn wil hij ook zijn soortgenoten met voeten treden! En daar ligt dan het kritieke punt waar de mens zijn grenzen overschrijdt en zich tot god maakt. Maar omdat toch ieder mens, als hij niet doofstom of zelfs totaal waanzinnig is, zichzelf niet zomaar zoals hij is, als een mens met net zo'n lichaam als alle anderen, rechtstreeks zelf tot god kan uitroepen ­wat hij beslist zou doen als hij niet bang zou zijn door het hele volk daarvoor uitgelachen en zelfs bestraft te worden -, daarom stelt hij zich tevreden slechts plaatsvervangend voor god op deze aarde op te treden; want als men daarmee maar slim genoeg begint en een goede ondergrond heeft waarop men bouwt, dan houdt dat vele eeuwen stand.

[4] Wel moet men bij het instellen van een plaatsvervangerschap van God ook enige duidelijk wijze en voor de burger nuttige voorschriften toevoe­gen, dan heeft men het pleit voor duizend jaar gewonnen bij het van nature steeds kinderlijk goede, meegaande mensengeslacht! Tegenover één wijs voorschrift kan men dan de bijgelovigen wel duizend van de absurdste leugens en domheden wijsmaken, en die worden door de goedwillige, maar tevens zeer blinde, arme mensheid heel eerbiedig en bereidwillig aangenomen. Van begrijpen kan natuurlijk geen sprake zijn, omdat zulke goddelijke mysteriën als hersenspinsels van een slimme vogel nooit begre­pen kunnen worden. Maar dat doet er niets toe, want de mensheid beschouwt immers datgene altijd het liefst, wat voor haar het meest onduidelijk, onbegrijpelijk en vreemdsoortig is.

[5] Wie de mensheid vervelen wil, moet haar maar goede, bekende en goed begrijpelijke waarheden voorleggen en ik sta ervoor in, dat hij heel snel alleen zal staan! Kan hij echter erg goed liegen, en fantaseren dat hij bijvoorbeeld in het verre Indië dieren gezien heeft zo groot als een berg, en met honderd koppen, waarbij iedere kop sprekend lijkt op die van een bepaald dier, en in het midden van die honderd koppen van de meest verschillende diersoorten ook nog omhoogstekend een reusachtig men­senhoofd, zittend op een lange, dikke nek, dat alle talen van de wereld heel duidelijk, maar wel met donderende stem spreekt en de mensen zelfs wetten voorschrijft voor hun gedrag ten opzichte van de rest van zijn grote leger dierekoppen! Ja, hij kan de mensen die heel opmerkzaam naar hem luisteren ook nog zonder schroom wijsmaken dat op de grote rug van dit wonderbaarlijke reuzendier de mooiste steden en tuinen zijn aangelegd, waarin mensen en dieren wonen, die een heel aangenaam leven leiden mits zij de wetten in acht nemen die uitgaan van de centrale kop van dit reusachtige dier, maar door de tijgerkop van het dier meteen opgevreten worden wanneer zij daartegen zondigen! Deze absurde leugen kan hij nog op veel manieren uitbreiden, en dat wordt allemaal vast en zeker geloofd; en wee degene die zou willen zeggen: 'Maar waarom luisteren jullie naar deze aartsleugenaar?! Ik was toch zelf meerdere malen in Indië en heb nooit ook maar in de verste verte iets dergelijks gezien of daarover horen spreken! 'Dat helpt allemaal niet! Hij wordt als lasteraar tegen deze wonderbaarlijke zaak op een voor hem heilzame manier tot zwijgen gebracht, en de aartsleugenaar die Indië nooit heeft gezien, komt als overwinnaar tevoorschijn. Ik heb zelf meermalen ervaren dat de mensen veel eerder een kolossale domheid aannemen en geloven dan een waarheid, ook al heeft deze zich als nog zo nuttig bewezen.

[6] Als de mensen kennelijk zulke eigenschappen hebben, is het dan te verwonderen dat wij nu al met louter goden behoorlijk gepekeld en gebalsemd zijn? Is het niet veeleer erg verwonderlijk, hoe mensen van mijn soort temidden van zoveel uiterst domme mensen kunnen leven? En kunt U, geëerde heer, heer, heer, zich verwonderen dat wij als ervaren Grieken en joden alle twaalf noodzakelijkerwijs atheïsten moeten zijn, en wel om de eenvoudige reden, dat er toch overduidelijk geen god kan bestaan die zo'n menselijk domme aard heeft dat hij van de mensen vaak de meest belachelijke zaken, zo gezegd tot zijn eer zou eisen, zoals het kopen van tempelmest en tempelafval voor het zegenen van de velden, akkers, tuinen en weiden en nog duizend en één ergere absurditeiten, die allemaal verlangd worden door de ene god van de joden die nog steeds de wijzere is, -om maar te zwijgen over de wel zeer domme en onsmakelijke, mensonterende dingen, zoals offers en andere gewoonten en gebruiken, die onze ongeveer tienduizend Griekse goden eisen en zelfs streng voor­schrijven?

[7] O wee, wee, wee degene, die het zou wagen ook maar een van de geringste houten godheden een klap te verkopen! Die zou als een Sacrilegus maledictus* (*schandelijke tempelschender) heel kwalijk door de plaatsvervangers van god behandeld worden! Ook het vernielen of het beledigen van een uit hout gesneden leugen wordt nu nog steeds als de meest onvergeeflijke misdaad met het zwaard zwaar bestraft. Maar als duizenden arbeidsschuwe volksbedriegers iedere pure waarheid en de ware eer van de mensheid met voeten treden en deze overal vervolgen en al het goede dat mogelijkerwijs opkomt met alle geweld en met de gruwelijkste middelen onderdrukken, dan is dat volkomen juist en dico** (** ik zeg) de wijze, almachtige goden zeer welgevallig. Ah, dan bedankt de ware mensheid toch welonderdanig voor al die goden en godheden! Kunt u als heer en volksregent, die bekend staat als waar­achtig en wijs, het mij kwalijk nemen dat ik ervan walg wanneer ergens, ook al is het in nog zo geringe mate, sprake is van een god?!

[8] Toen ik als handelaar voor de derde maal in Indië kwam, heb ik heel veel verstandige en goede dingen aangetroffen, maar daarnaast ook weer zoveel afschuwelijke domheden, dat men zichzelf zou kunnen kruisigen om maar nooit meer met zulke enorme godendwaasheden in aanraking te komen. Volgens datgene wat ik daar over hun theosofie vernam, moet de hoogste god Lama, die ook de bijnaam Dalai heeft, eenmaal per jaar zijn hoogste plaatsvervanger, die eveneens onsterfelijk is, de hoogste eer bewijzen door zich aan hem en tevens aan zijn opperpriester te vertonen, maar dan wel op een hoge bergtop! Daar moet de plaatsvervanger dan op bevel van de allerhoogste god op een zuiver witte doek zijn behoefte doen, de uitwerpselen vervolgens drogen en laten verpulveren. Dit 'poeder van god', zoals de Indiërs het noemen, wordt dan korrelsgewijs in zeer kleine houten doosjes gedaan en goed verpakt tegen een hoog losgeld aan de hoofden van de volken gestuurd. Deze hooggeplaatsten moeten dan na een voorgeschreven boetedoening dit poeppresentje van god zeer eerbie­dig opeten. Dat en nog een groot aantal van de meest absurde domheden zijn feiten, waarvan iedere reiziger die daarheen gaat zichzelf kan overtui­gen.

[9] Maar wat moet een nuchter mens, in het bezit van een zuiver begrip en een gezond verstand, zeggen, wanneer hij hoort dat de hoogste Indische god door zulke pure smeerlapperij hoogst vereerd wil zijn? Ja, dan zou je   meteen weer uit je vel kunnen springen van ergernis over zo'n kolossale domheid van de mensen, waaraan zij misschien al ettelijke duizenden jaren met lichaam en ziel vasthouden en waar zij door geen enkele verstandige vermaning meer vanaf te brengen zijn!

[10] Ja, laat mij maar eens een verstandige god ontmoeten, dan zal ik ophouden atheïst te zijn, waartoe dit wonderbare werk, dat zich voor mijn ogen voltrok, mij heel sterk zou kunnen aanzetten en tot het geloof brengen dat er ondanks alle door mensen verzonnen oerdomme godheden, dan toch een ware godheid zou kunnen bestaan die beantwoordt aan het zuivere verstand, hetgeen een hogere en erg mooie gedachte voor de mens zou zijn! Zou die godheid tenslotte echter ook zo opgeblazen zijn als dat tot nog toe met al de mij bekende godheden nog steeds het geval was, dan kan deze mij nog duizend van deze wonderen voor de neus toveren, maar dan zal ik haar werkelijk niet eren!

[11] Nu kent u mij helemaal zoals ik ben, denk en handel! U kunt me nu dus wel iets toevertrouwen als u iets weet wat nog beter is en meer waarheid bevat, en dan zal ik het beslist niet ondankbaar aannemen! - Hoe is dus de nieuwe behuizing van de oude Marcus ontstaan? Wie schiep deze?"

 

25 Het karakter van Roclus, zoals de Heer hem ziet

 

[1] CYRENIUS is na alles wat hij nu van Roclus heeft gehoord, zeer nadenkend geworden en weet absoluut niet wat voor antwoord hij hem daarop moet geven. Hij wendt zich daarom tot Mij en zegt met halfluide stem: 'Heer, over het geheel genomen heeft deze man geen ongelijk en het komt mij voor, dat hij ondanks zijn atheïsme de mensheid een heel goed hart toedraagt. Als hij tot het ware theïsme te brengen zou zijn, zou hij met zijn enorm scherpe verstand en zijn veelzijdige ervaringen bepaald een gouden parel zijn voor Uw Goddelijke zaak. Maar juist omdat hij zoveel ervaring heeft en daarbij een oordeel zo scherp als een adelaarsblik, is het in ieder geval voor mij moeilijk hem nu een antwoord te geven waarvan bij hem een goed resultaat te verwachten zou zijn. Wat denkt U ervan om hem nu Zelf onder handen te nemen? U zou hem met weinig woorden beslist meer kunnen zeggen dan ik. Heer, doe dat voor deze man, want zijn inzichten lijken mij kerngezond!"

[2] IK zeg: 'Je hebt deze mens heel juist beoordeeld en de zaak ligt bij hem inderdaad zoals je zegt; want zoveel natuurlijke, gezonde wereldervaring als deze Roclus, en door hem ook zijn elf metgezellen, heeft wel niemand van jullie. Maar omdat hij in deze tijd al herhaaldelijk naar aanleiding van zijn aanzienlijke, aardse schatten op louter list en bedrog is gestoten en overal de godheid vertegenwoordigd vond door de grootste en sluwste bedriegers, daarom kan men zich er ook niet over verwonderen dat hij tenslotte noodgedwongen het kind met het badwater moest weggooien.

[3] Hij zocht God wel heel ijverig en maakte daarvoor ook zijn grote reizen. Maar hoe verder hij kwam, des te meer onzin en dwaasheid en duimendik bedrog vond hij. Hij liet zich op 't laatst zelfs bij de Essenen inwijden en dat beviel hem, omdat deze hun goddelijkheids bedrog toch in ieder geval tot meerder heil van de mensheid hebben bedacht, en daarbij op zichzelf zeer goede en verstandige mensen zijn, bij wie de een met de ander eerlijk als broeder omgaat en niets op zijn naaste voor wil hebben; want de grondregel van deze sekte is: 'Evenveel weten, evenveel bezitten, evenveel zijn, en aan geen leek het geheim van de hoge dikke muren verraden, waardoor voor geen mens op aarde enig onheil, maar alleen zo mogelijk, heil moet ontstaan!'

[4] Dat is op zichzelf zeker heel loffelijk, maar met het geloof aan een god doet zich een grote moeilijkheid voor; want het is bij hen een volkomen uitgemaakte zaak, dat er buiten de geheime krachten in de natuur eeuwig nergens een god bestaat en zou kunnen bestaan. En daarom is het moeilijk een echte Esseen tot geloof aan een god te brengen. Men moet hem eerst nog veel meer gelegenheid geven om zich helemaal naar hartelust vrij in en over alles en iedereen te uiten. Pas wanneer hij zich helemaal aan je heeft blootgegeven, zal er nog wel iets heel bijzonders met hem te verwezenlijken zijn. Maar nu is hij daarvoor nog niet rijp, omdat er nog veel in hem schuilt waarmee hij tengevolge van zijn achterdocht tegen jouw Romeinse uitoefening van het zwaardrecht nog lang niet tevoor­schijn is gekomen.

[5] Zolang een mens echter in iemand geen volledig vertrouwen durft te hebben, .wordt hij ook nooit een waarachtig vriend van hem. Zolang hij echter met een waarachtige, volkomen trouwe vriend van iemand wordt, zal hij zijn hart ook niet geheel voor hem blootleggen. Legt hij zijn hart echter niet geheel voor iemand bloot, dan komt er uiteraard niets terecht van het zichzelf openstellen, dat zeer noodzakelijk is. Je moet daarom proberen van deze Roclus een vriend te maken die je volledig vertrouwt, dan zal hij je nog buitengewoon vreemde zaken vertellen, waarvan je stomverbaasd zult staan!

[6] Maar je strenge, Romeinse houding en deugdzaamheid moetje voor hem veranderen in die van een waarachtig vriend en wel zo open en oprecht als mogelijk is, anders zul je niets bij hem bereiken! Heb je hem echter zover gewonnen, dan zal er gemakkelijk met hem onderhandeld kunnen worden en dan kan Ik pas verder met hem praten; maar nu zou hij, als zijn wil volledig vrij gelaten werd, niet eens met Mij willen praten, maar zou hij doodsimpel tegen Mij zeggen: 'Vriend, de opperstadhouder is de enige die ik ken en met hem heb ik alleen te doen; want jou ken ik met en daarom weet ik ook niet hoeveel ik je in vertrouwen kan meedelen!' En Ik zou daarop voorlopig niets anders kunnen antwoorden dan: 'Vriend, je hebt volkomen gelijk!' Probeer jij hem daarom eerst heel vriendelijk te winnen en breng hem dan pas bij Mij, en daarna zullen wij de hele zaak weldra in kannen en kruiken hebben!"

[7] CYRENIUS zegt: 'Ik wil het wel proberen; maar ik vermoed dat hetgeen ik me voorneem nu juist niet zo precies zal verlopen als ik wens!'

[8] IK zeg: 'Pak het maar op de juiste manier aan, dan zal het wel lukken!"

 

26 Cyrenius bejegent Roclus als vriend.

De oorzaak van het verval van het priesterschap

 

[1] Dan wendt CYRENIUS zich weer tot Roclus en zegt: 'luister eens vriend, ik heb alles wat ik van je gehoord heb, rijpelijk overdacht en het voor en tegen onderzocht, en ik heb je redenen zeer waar en steekhoudend bevonden; ik moet je dus zeggen dat je in veelopzichten gelijk hebt, ­maar helemaal in alles toch niet, omdat je toch bij al je gezonde opvattingen de fout maakt overdreven ijverig te zijn en het kind met het badwater weg te gooien. Je baseert je oordeel op het heden en zet een gebouw op dat geen solide ondergrond heeft, op zand staat en door de stormen gemak­kelijk verwoest kan worden.

[2] Het is wel waar dat de priesters, vooral de hoge, voor het grootste deel zeer heerszuchtige en daarom ook merendeels harteloze mensen zijn, en dat de onderpriesters meestal naar hun pijpen moeten dansen, vooral degene die in de onmiddellijke omgeving van de groten en hogen hun ambt moeten vervullen; maar de zaken zijn toch niet helemaal zo waarde­loos en zo'n volkomen bedrog als jij het je voorstelt en denkt!

[3] Denk eens aan het verschil in taal tussen nu en vroeger! Duizend jaar geleden sprak men alleen in beelden en overeenkomstige gelijkenissen. De hele taal was zuiver poëzie, en daarom hebben de ouden alles in versvorm geschreven en meestal ook op deze manier met elkaar gesproken. Het zogenaamde gebrekkige proza kwam pas tevoorschijn toen de mensen, grondig bedorven, overgegaan waren in het puur materiële, vleselijke leven.

[4] De oude profeten en zieners zullen dus steeds de mensen wel de ware en echte God beschreven en getoond hebben, en de eerste mensen hebben hen beslist ook beter begrepen dan wij hen nu begrijpen. Maar door het toentertijd strikte opvolgen van de bekende zeer wijze geboden van God kwamen de eerste nakomelingen al tot grote welstand; dat maakte hen weldra overmoedig, zinnelijk en gemeen. Dergelijke mensen hadden maar al te gauw met de beeldspraak van de ziel niets meer van doen en begrepen de taal van de oude profeten en zieners snel daarna al helemaal niet meer.

[5] Men begon naar de letter te handelen, die niet levend maakt maar doodt, en men verloor op die manier maar al te gauw de lichtkern van de waarheid. Wij allen zoals wij hier zijn, twee uitgezonderd, wisten niets van een innerlijke, geestelijke betekenis, en wat wij van al de zieners en orakels gehoord hebben, kwam ons net als jou volkomen dwaas voor. Maar de twee die ook bij ons zijn en vooral de Ene, hebben ons de ogen geopend en laten zien hoe totaal en ontzettend verkeerd wij allen de oude zieners en profeten hebben begrepen.

[6] Uit zulke verkeerde begrippen moesten uiteindelijk ook wel heel verkeerde levensprincipes voortkomen en daaruit weer andere ontelbare dwaasheden, en de godsdiensten konden tenslotte ook geen beter aanzien hebben dan al het andere wat de mens deed en tot stand bracht.

[7] Maar omdat de mensheid in haar innerlijke, geestelijke levenssfeer zo zeer in het duister terechtgekomen is en zich van de hogere, goddelijk geestelijke invloed totaal verlaten moest voelen, begon de zelfzucht toe te nemen, zich te harnassen, overal vijanden te zien en zich tegen hun mogelijke aanval uit te rusten met louter uiterlijke wapens, zoals een mens die in het dichte woud door de nacht wordt verrast en uit vrees voor eventuele vijanden ook al het mogelijke in het werk stelt om zich te beschermen tegen de vermeende vijanden die hem willen bedreigen.

[8] Ja, menigeen drijft het in zijn angst zo ver, dat hij de mogelijkheid van het bestaan van een wezen dat hem vriendelijk gezind is volkomen uitsluit, zich voor iedereen afzondert en een complete vrek is, die alles voor zijn bescherming bij elkaar graait en niemand naast zich duldt! Hij omgeeft zijn huis met hoge, dikke muren; zijn schatten bergt hij op in ijzeren kisten en begraaft ze bovendien vaak onder de grond, gewoonlijk op zo 'n plaats waar mensen waarschijnlijk nooit zullen komen.

[9] In die toestand wordt de mens dan ook erg heerszuchtig, omringt zich met allerlei macht, en probeert dan op de meest meedogenloze wijze zich alles toe te eigenen uit angst ooit eens te kort te zullen komen.

[10] Ga zo'n echte vrek eens vragen, voor wie hij dat allemaal verzamelt, want hij kan dat wat hij bij elkaar geschraapt heeft, toch immers voor zichzelf in geen duizend jaar opmaken. Dan zal hij je meteen als zijn aartsvijand beschouwen en je beslist geen verantwoording afleggen. En in geestelijk opzicht zijn vooral de priesters nu zo.

[11] Zij zijn weliswaar uiterlijk in het bezit van de oude, profetische overleveringen en lezen en beschouwen deze ook het meest; maar juist daardoor belanden zij ook het eerst en het snelst in een dicht bos vol duisternis en twijfel, waaruit zij nooit meer de weg kunnen vinden. Omdat zij nu eenmaal priester zijn, moeten zij zich voor het volk door allerlei dwaas uiterlijk vertoon de schijn geven als wisten en begrepen zij iets; maar ze weten en begrijpen mets, behalve het feit -echter alleen heimelijk in zichzelf -, dat zij totaal niets weten, begrijpen en beseffen!

[12] Zij gebruiken daarom hun tijd alleen maar om steeds doeltreffender hun absolute onwetendheid voor het volk te verbergen en het een zo groot mogelijk rad voor ogen te draaien, wat voor hen die het met hun denken toch zo ver gebracht hebben dat zij in zichzelf helemaal niets weten -waar al veel voor nodig is -, nu juist niet zo'n moeilijke opgave is.

[13] Sommigen komen achteraf, weliswaar vaak bij toeval, tot enig juist inzicht; maar vanwege het nu eenmaal dom gehouden volk kunnen zij het gebouw dat helaas opgebouwd is uit leugens en bedrog, niet meer omver halen. Zij moeten dus met de stroom mee zwemmen en hoogstens heime­lijk in zichzelf de betere overtuiging behouden.

[14] Je kunt me heus geloven als ik zeg dat er onder de priesters van welke godsdienst dan ook, mannen zijn die maar al te goed het totaal verkeerde van hun uiterlijke leer inzien en wel degelijk kennis hebben van een ware en enige God, die zij in hun hart ook volledig aanhangen; maar toch kunnen zij eens en vooral aan het oude gebouw van dwaling niets veranderen! Dat laten zij heel geduldig over aan Hem die de macht heeft de tempels van het bedrog omver te werpen, wanneer Hij dat wil en het Hem goed dunkt! Want Hij zal ook wel het best weten, waarom Hij het toegelaten heeft voor allerlei namaakgoden en afgoden tempels te bouwen en ze met muren en zwaarden in stand te houden!

[15] Als je dat nu eens heel grondig overweegt, moetje toch in ieder geval wel wat duidelijker gaan inzien, dat je ondanks je scherpe verstand en alle ervaring niet zonder meer als volkomen atheïst met alle aangevoerde redenen gelijk hebt, en datje van de zuivere, innerlijke waarheid nog zeer ver verwijderd bent!

[16] Nu is het jouw beurt weer je te verantwoorden, als je dat wilt en kunt; want nu staan wij als vrienden tegenover elkaar, en je kunt zonder enige angst voor gerechtelijke vervolging vrijuit spreken! Je kunt openlijk zeggen wat je op het hart hebt en ik zal je vervolgens niet als hoge gezagsdrager van Rome en niet als opperrechter, maar als mens en broeder door woord, raad en daad trachten op de goede weg te brengen! Als je dit echter niet wilt, kun je naar believen ongehinderd hier weggaan, en gaan waarheen je wenst en wilt! Wel zal het mij zeer aan het hart gaan je in die waan hier vandaan te laten gaan, maar niettegenstaande dat zul je alleen al vanwege je scherpzinnigheid, die ik weet te waarderen, geen enkele dwang van mijn kant ondervinden. - Spreek dus nu verder helemaal vrij en openlijk met mij, je vriend!'

 

27 Het kunstmatige Allerheiligste in de tempel te Jeruzalem.

Indische gruwel van boetedoening

 

[1] ROCLUS zegt: 'Heer, heer, heer, uw repliek was erg goed en wijs, en ik heb alles woord voor woord diepgaand doordacht en zorgvuldig overwo­gen! Ik..ontdekte veel waars en goeds daarin en ook dat u, voor mij haast onbegrijpelijk, een echte kosmopoliet bent, zoals er thans vooral op uw niveau helaas nog maar bedroevend weinig zijn.

[2] Het Idee van een enig, zeer wijs, maar daarbij ook zeer humaan god klinkt heel mooi en erg loffelijk; maar waar bestaat zo'n godheid anders dan juist in de verheven gedachten van een poëtisch gestemd mensenge­ moed? Want als er ergens anders een goddelijke realiteit zou zijn, dan zou deze zich immers toch door iets bijzonders uiten! Maar men kan doen wat men wil, en zoeken en vorsen met de grootste vlijt en met de intensiefste opmerkzaamheid en scherpzinnigheid, en dat steeds met de beste wil van de wereld, maar het helpt allemaal niets!

[3] Overal waarheen men zich ook zoekend keert, staat een verkleed mens op de voorgrond, zoals er in de tempel in Jeruzalem voor de kostbare voorhang wachters staan, opdat toch maar geen leek achter de mysterieuze voorhang zou kunnen komen. Maar iemand zoals ik kwam door zijn goud ook als niet-jood achter die Isissluier en vond daarachter niets dan wat mensenhanden gemaakt hebben: een sarcofaagachtige kist uit zwart en bruin hout, met in het midden van deze kist een ijzeren schaal, waarin met een felle hoge vlam nafta brandde, en die vlam stelde de aanwezigheid van de allerhoogste god voor!

[4] Nu is mijn vraag, hoeveel blindheid en domheid er voor nodig is om dat te kunnen geloven! Waar is daar de god, en niet de mens die dat allemaal in elkaar heeft gezet als illusie voor zijn medemensen, die hij alle kennis op leven en dood onthoudt opdat zij voortdurend zo dom en blind mogelijk zullen blijven en met bebloede handen dag en nacht zullen werken, zodat de arbeidsschuwe plaatsvervangers van god zich goed kunnen vetmesten op kosten van de arme, domme saters. Wat interesseert zo'n mensgoddelijke hoogheid ook het leven van miljoenen? Om zich niet alle furiën op de hals te halen, moeten die ieder ogenblik bereid zijn hun leven ergens op het spel te zetten om hun onverdelgbare kwelgeest die op gods plaats zit, wat eigenlijk hun grootste kwaad is, te onderhouden!

[5] Vriend, als ik u zo mag noemen, ga naar Indië en kijk daar eens naar de bevolking en uw haren zullen te berge rijzen! Daar kan men boetelingen aantreffen waarvan onze fantasie nog nooit heeft kunnen dromen! Hier bestaan tegen misdadigers straffen die door de rechters opgelegd worden en door de gerichtsvoltrekkers in het ergste geval op z'n hoogst gedurende één dag aan de overtreders van de wet voltrokken worden. Maar daar duurt de geringste boetestraf minstens een tot twee jaar, die de zondaar zonder enige genade onherroepelijk aan zichzelf moet voltrekken, en de lichtste straf is daar al dermate gruwelijk, dat een Romeinse kruisiging daarbij vergeleken letterlijk in het niets valt. Ik zal slechts een paar kleine voorbeelden geven en dan zult u daar beslist genoeg aan hebben!

[6] Ik zag zo'n licht bestrafte! Hij had drie ijzeren spijkers door zijn kuiten gestoken, maar moest toch een zware last rondom een boom heen trekken­. Als zijn lichaam moe dreigde te worden, nam hij een zweep met ijzeren punten en.sloeg zichzelf daarmee geweldig. Zijn dagelijks eten als boeteling bestond uit zeven vijgen en een kruik water. Deze boeteling was reeds in het tweede jaar van zijn boetedoening en leefde nog steeds.

[7] Een ander, ook een licht bestrafte, droeg over zijn hele lichaam stekels als een stekelvarken, alleen met dit verschil: bij het stekelvarken staan de scherpe punten naar buiten gekeerd, bij de boeteling waren ze echter naar binnen gekeerd en staken minstens twee duim diep in zijn lichaam. Deze stekels, hetzij uit hout, been of ook uit metaal, moet de boeteling volgens voorschrift van de vriendelijke boeteprofeet zelf in zijn lichaam steken en wel iedere dag één meer, gedurende de hele boetetijd van twee jaar, zodat hij aan het eind van zijn wanhopige boetetijd net zoveel heilige boetestekels in zijn lichaam heeft zitten als er dagen in twee volle jaren gaan. Als de boeteling zijn boetedoening overleeft, dan begint daarna pas de vrijwillige naboetedoening, terwille van de verdienste voor de alziende ogen van Lama; want het eerste verplichte deel was er alleen maar om van Lama vergeving van een zonde te verkrijgen. Pas door de naboetedoening kan de zondaar een verdienste voor Lama verwerven.

[8] Ik vroeg de boeteverkondiger, die overigens heel vriendelijk was­ waarin dan de naboetedoening van deze stekelboetedoener bestond. En deze antwoordde: 'Uit twee of ook drie dingen! Ten eerste kan hij de stekels tot aan het eind van zijn leven in zijn lichaam laten zitten, wat veel ongemakken met zich mee brengt, vooral bij de nachtrust; want dergelijke boetelingen kunnen dan alleen op het stuifzand of met aan hem vastgebonden zakken die met lucht gevuld moeten zijn, in het water hij nachtrust genieten. Ten tweede kunnen zij de stekels weer uit hun lichaam trekken, maar per dag niet meer dan één, en dus hebben zij voor het uittrekken net zoveel tijd nodig als eerder voor het insteken. Ten derde kunnen zij ook alle stekels er in een keer uit laten trekken en daarna een balsembad nemen. Dat heelt het snelst de wonden en de boeteling is daarna meteen weer een bruikbaar mens die tot werken in staat is, maar hij moet daarvoor of een groot offer aan Lama schenken, of vier jaar lang slaaf van een priester zijn en diens akker, weiden en tuinen verzorgen, waarbij hij zichzelf echter geheel uit eigen middelen moet verzorgen. Dat het hem daarbij met al te goed gaat, laat zich vanzelfsprekend wel indenken!’

[9] Dat, vertelde zo'n vriendelijke boetepriester mij, waarop ik hem vroeg wat zo’n zondaar dan wel gedaan moest hebben om zo'n marteling als boetedoening opgelegd te krijgen. Toen zei de boeteprediker: 'Daar is vaak helemaal geen werkelijke misdaad voor nodig, maar dat ligt verborgen in de ondoorgrondelijke wijze willekeur van de eeuwige Lama! Hij openbaart zijn heilige wil enkel en alleen aan zijn opperste priester op aarde. Die verkondigt deze dan aan ons, lagere priesters en wij onderrichten dan het volk, dat ons blind gehoorzamen moet. Want al zijn wij ook oneindig klein en gering voor de hoogste priester van Lama, voor het volk zijn wij toch oneindig veel en groot en onze wil is zeer machtig! Eén woord uit onze mond is voor het gewone volk een ijzeren wet, omdat het wel weet dat het woord van Lama en van ons één is!'

[10] Ik vroeg hem of Lama dan nooit een reden aangaf, waarom hij zo'n mens veroordeelde tot zo'n ontzettende, gruwelijke boetedoening. Toen zei de priester weer met het vriendelijkste en deemoedigste gezicht van de wereld: 'Zegt Lama ooit aan een mens hoe, wanneer en waarom hij hem een vreselijke, pijnlijke ziekte geeft? Lama is zeer wijs, almachtig en rechtvaardig. Hij doet wat hij wil en vraagt nooit iemand om raad, en het oordeel van de mensen is hem een gruwel! Wie kan zich verzetten tegen de wil van Lama, die toch almachtig is? Het zou het ontzettendste van het ontzettende en het verschrikkelijkste van het verschrikkelijke zijn om hem boos te maken! Daarom is het voor de mens heilzamer zich op deze wereld, waarop alles een eind heeft, alle martelingen aan te doen, dan in een andere wereld eeuwig in het verschrikkelijke vuur van de toorn van Lama te branden.’

[11] Daarop vroeg ik de vriendelijke man, die uiterlijk met de grootste en vroomste gemoedsrust jarenlang kon aanzien hoe volgens de aan hem bekendgemaakte wil van Lama honderd boetelingen hun lichaam ondraag­lijk pijnigden en kastijdden, waarom zich dan onder de boetelingen geen jonge vrouwen nog minder een meisje en ook helemaal geen priester bevond. Men zag alleen maar wat meer bejaarde mensen, merendeels Moren, en heel oude, gewoonlijk erg lelijke vrouwen! Daarop zei de vrome priester alleen maar: 'Beste, weetgierige vreemdeling, iedere ver­klaring ligt in het 'Lama wil het' besloten. Als men dat weet, is ieder verder vragen overbodig!"'

 

28 Roclus over de Indische priesterkaste

 

[1] (ROCLUS:) Dat antwoord ergerde mij als Romeins burger, en ik zei tegen hem: 'Vriend, zou je me ook dan zo antwoorden als ik aan het hoofd van tienmaal honderdduizend soldaten deze vraag met een streng gezicht op leven en dood aan je gesteld zou hebben en je had opgedragen al deze arme stumpers van boetelingen ogenblikkelijk van hun boetedoening te ont­slaan?' Dit verbaasde de vrome man enigszins, hij keek mij met een grote vragende blik aan en scheen diep na te denken over wat hij mij op deze vraag moest antwoorden.

[2] Maar ik zei met een heel ernstig gezicht tegen hem: 'la, ja, bekijk mij maar, zodat je mij later aan het hoofd van een machtig leger des te eerder en gemakkelijker zult herkennen wanneer ik de kwade, versterkte burcht van jullie gruwelijke god en zijn opperpriester zal aanvallen en verwoesten! , Toen vermande mijn eerst zo vriendelijke zieleherder zich, trok een grimmig gezicht en zei tegen mij: 'lij waanzinnige sterveling, eerder verwoest je de maan dan de vesting van Lama! Maar waar is je leger?'

[3] Ik zei: 'Dat zal ik je niet aan je neus hangen! Eén gebaar van mij is echter voldoende en dan zul jij , slecht mens, nog vroeg genoeg ondervin­den, waar mijn leger zich opgesteld heeft! Ik zegje: Als je mij nu over de Lama en over zijn opperpriester en over jullie connecties met hem en over de reden van deze schandelijke mensenmishandeling niet alles volledig naar waarheid vertelt, laat ik je grijpen en twintig jaar lang op alle manieren die mijn fantasie mij zal ingeven, martelen, opdat ook jij eens kunt proeven hoe het deze arme boetelingen te moede moet zijn bij zulke ongehoorde kwellingen en martelingen! ,

[4] Nu zag de vrome man dat er met mij niet te schertsen viel en hij begon, hoewel zichtbaar met tegenzin, met de waarheid voor de dag te komen, maar wel met vooraf de opmerking en vraag, dat hij dan met mij mee wilde gaan, omdat hij anders zijn leven niet meer zeker zou zijn, hetgeen ik hem dan ook beloofde, waarop hij meteen als volgt het geheim prijs gaf

[5] 'Er is bij ons wel een handschrift, dat nog afkomstig moet zijn van de aartsvaders van deze aarde. De makers daarvan moeten volgens zeggen van de hoogste god, wiens ware naam alleen de opperpriester kent, een zekere Kienan, Jared en Henoch zijn. Ook van Nohai en Minihal zijn uitgebreide mededelingen in het grote wereldboek der boeken voorhanden; maar wij kennen de inhoud daarvan niet en kunnen er ook nooit een blik in werpen­ omdat daarop de pijnlijkste doodstraf is gesteld.

[6] Van ons onderpriesters heeft niemand ooit de Lama gezien! Je kunt al van zeer veel genade en geluk spreken als je in je leven ook maar eenmaal de opperpriester van de Lama te zien krijgt. Van de Lama zelf is al helemaal geen sprake! De opperpriester draagt kennis van de levensomstandigheden van al zijn onderdanen en van alle hem onderhorige vorsten, die hij net zo beveelt als een heer zijn dienaren. Zij moeten hem in alles wat hij wil gehoorzamen, anders kost het hem slechts één woord aan zijn volkeren, die blindelings en rotsvast in hem geloven en hun hele wel en wee enkel en alleen maar van hem verwachten, en deze staan op en brengen alle vorsten met het grootste plezier van de wereld om, omdat dat hun het hoogste welgevallen van de Lama oplevert. Daarvan zijn de vorsten zeer goed op de hoogte en daarom bewijzen zij in hun eigen belang de opperpriester alle denkbare eer en offeren hem jaarlijks grote sommen goud en zilver, en verrijken hem nog bovendien met de mooiste kudden.

[7] Dicteert hij voor de een of ander een lichamelijke boetedoening, waarvan ook geen vorst gevrijwaard is, dan kunnen de vorsten deze met goud of kostbare edelstenen en parels afkopen, of zij kunnen door middel van een verzoek toestemming vragen of iemand anders, die zeer vroom is en nog nooit boetedoening kreeg opgelegd, voor een vorst als vervanger diens boetedoening kan overnemen, als hij dat wil; want dat wordt geheel aan de vrije wil van de vrome overgelaten, evenals ook het vaststellen van de vergoeding voor het plaats vervangen, die bij zulke gelegenheden nooit zo heel erg bescheiden uitvalt. Want dergelijke vrome plaatsvervangers halen reeds van te voren bij de boeteverkondigers betrouwbaar advies en kunnen de aan een vorst opgelegde zeer pijnlijke lichaamsstraf in een willekeurige lichtere omvormen, die door de opperpriester van de Lama aanvaard wordt als geldend voor de vorst als hij de boetevervanger een voldoende grote som daarvoor heeft betaald, waarvan de desbetreffende plaatsvervanger tweederde aan ons priesters moet afdragen.

[8] Bij het opleggen van een boete moet altijd de geheimgehouden norm aangehouden worden dat hoogst zelden aan arme mensen een boete wordt opgelegd; en als die welopgelegd wordt, dan behoort deze altijd tot de allerlichtste soort. Grote en zware boeten worden gewoonlijk alleen aan rijken en welgestelden opgelegd, die zich hetzij ten dele of ook wel geheel vrij kunnen kopen van de boeteoefening, als zij dat willen. Maar behalve een vorst koopt zelden iemand zich helemaal vrij, omdat zo'n volle afkoop hem zijn hele vermogen zou kosten. De gierige verricht de boetedoening dan wel zelf en martelt zich liever op de ergste manier, dan zijn goud of zilver af te geven. Heeft degene die een boete voorgeschreven kreeg ­eventueel een erg mooie dochter of ook wel een heel knappe goedge­bouwde zoon, dan kan hij deze in plaats van het goud en het zilver als offer aan de opperpriester brengen, natuurlijk met een kleine bruidsschat en met sieraden en rijke kleding; want dat alles kan de opperpriester met zijn ontelbare dienaren ook goed gebruiken en voor allerlei diensten inzetten. Want hij bezit voor zichzelf, merendeels in de bergen en op de hoogten, verschrikkelijk grote landerijen die zo uitgebreid zijn, dat een mens jarenlang rond zou moeten trekken voordat hij alle landerijen gezien heeft die de hogepriester als een geschenk van Lama toebehoren."'

 

29 Roclus vertelt over de residentie van de opperpriester van Lama

 

[1] (ROCLUS:) De stad waarin hij resideert heeft geen naam, is zeer groot en voor de eeuwigheid gebouwd. Zij staat, omgeven door enkel onbe­klimbare, zeer hoge bergen, zelf op een hoge berg die een rotswand heeft waarover wel niemand zou kunnen klimmen, gesteld dat hij in de buurt van de reusachtige berg zou kunnen komen; dat is echter totaal onmogelijk omdat de hele grote berg waarop de naamloze stad gebouwd is, in de zeer uitgestrekte hoogvlakte door een drievoudige ringmuur is omgeven waarin nergens een poort is; je kunt slechts door van bovenaf neergelaten touw­ladders over de muren komen.

[2] Ben je echter op deze wijze heelhuids over de drie reusachtige muren gekomen, dan sta je vervolgens voor de kale rotswanden van de berg. Vol ijver loop je dan ruim een halve dag om de berg heen om tevergeefs naar een mogelijke weg omhoog te zoeken, die je echter met geen mogelijkheid vindt, omdat er aan de buitenkant geen is. Alleen de wachters van de derde ringmuur kennen de poort in een rots, die je echter ook alleen maar weer door middel van een neergelaten touwladder bereikt. Als je eenmaal op de vooruitspringende rots boven bent aangeland die ongeveer twaalf mans­lengten van de bodem verwijderd is, dan heb je nog niets bereikt als de wachters van dit vooruitspringende gedeelte dat bovenop een oppervlak van ruim twee morgens heeft, de poort niet voor je opendoen en je met een fakkel door een lange onderaardse gang naar de top van de berg brengen.

[3] Als iemand na ruim een uur trappenlopen door onderaardse gangen eenmaal boven op de berg is aangeland, dan kan zijn oog niet genoeg krijgen van de grote natuurpracht die hij daar ontwaart. De ruimte daar boven is meerdere honderden morgens groot en men ziet er zeer weelderig aangelegde tuinen. In het midden van de hoogvlakte bevindt zich ook een meer, dat ongeveer twee morgens groot is en dat weliswaar niet erg diep is, maar zeer zuiver, aangenaam smakend water bevat en alle inwoners van de grote, heilige bergstad ruimschoots voorziet van hun onmisbare ele­ment.

[4] Dan loop je urenlang rond op de hoge bergvlakte zonder een spoor van een stad op te merken. Wil je die bereiken, dan moetje eerst door een tamelijk uitgestrekt bos, waarna je weer bij een hoge, lange ringmuur komt, die je echter via poorten en ophaalbruggen kunt passeren. Kom je na zoveel moeite en inspanning in de grote stad, dan is daar een pracht te zien waarvan geen sterveling zich een voorstelling kan maken. Alles kun je zien, behalve het paleis van de opperpriester.

[5] Dat bevindt zich in het midden van de grote stad op een nog hogere rots, die een omvang heeft van ruim drieduizend pas en nog zo'n dertig manshoogten boven de andere gebouwen van de grote stad uitsteekt. Je komt in dit zeer heilige paleis ook alleen maar langs onderaardse trappen. ­Hoe het er echter daar uitziet, kan ik je niet zeggen, omdat ik er ten eerste zelf nooit in ben geweest en ook niemand het mij ooit beschreven heeft; want behalve de opperdienaren van de opperpriester mag op straffe des doods niemand het ooit wagen de ingangspoort ook maar te naderen.

[6] Wel is het zo dat de opperpriester meermalen verkleed in de stad afdaalt, ook in de tuin wandelt en zich onderhoudt met de andere priesters, die de enige bewoners van deze stad zijn; maar niemand mag hem daar herkennen of hem zelfs als opperpriester begroeten. Wie van de priesters dat zou doen, zou zich blootstellen aan zeer bedenkelijke onaangenaamheden. Slechts vier maal per jaar is er een dag aangewezen waarop hij zich in volornaat aan de bewoners van de stad vertoont. Dat zijn dan ook de hoogtijdagen. Drie nachten ervoor en drie nachten erna branden op de hele berg talloze lichten, zodat alle omliggende bergen daardoor tot in de verre omtrek lijken te gloeien, hetgeen steeds een prachtig schouwspel is.

[7] Deze hoogvlakte, in het midden waarvan zich de nu beschreven berg D.iet de heilige stad bevindt, is ook niet zo gemakkelijk te bereiken als men zich dat misschien voorstelt; want vooraf moet men in lange dagreizen vele bergen, dalen, kloven en ravijnen overwinnen. Aan het eind volgt nog een bergengte, zoals er geen tweede ergens ter wereld meer te vinden kan zijn! Om tenslotte op de hoogvlakte te komen moet men ladders beklimmen, want zonder deze is het onmogelijk om op de hoogvlakte te komen. Je kunt er ondanks alle inspanningen onmogelijk verder komen, want deze natuur vestingen zijn door geen aardse krijgsmacht in te nemen, noch door belegering, noch door wat voor andere gewelddadige middelen dan ook. Men kan weliswaar de volken gedurende enige tijd van hun Lama-opper­priester afsnijden, - maar hen van hem afvallig maken nooit! Want daarvoor zorgen wel zijn machtige vorsten, waarvan elk in staat is uw krijgsmacht te verdubbelen. Ik raad het u daarom niet aan u aan het grote Indië te vergrijpen; want het zou u daarbij heel slecht vergaan!' -Daarop zweeg hij weer en ik had tijd er het mijne van te denken. Dat ook de god der Indiërs weer een mens is en zich uitstekend heeft weten te beveiligen, dat ben ik te weten gekomen en ik wist nu juist datgene wat ik had willen weten.

 

30 Roclus bekritiseert de Indische en joodse religie

 

[1] (ROCLUS:) 'Ja, eerder gaf ik als mijn mening te kennen, dat de menselijke idee over één god in wie van eeuwigheid steeds de grootste intelligentie, het helderste verstand, de hoogste wijsheid en de beste en almachtigste wil aanwezig is, wel tot de mooiste en menswaardigste gerekend zou kunnen worden. Maar een goddelijke wezen dat zo buitengewoon volmaakt is, zou als begrip ook zeer zuiver moeten zijn, onafhankelijk van het feit of hij helemaal geestelijk transcendent gezien al of niet een realiteit zou zijn! Maar onder wat voor domme en materialistische begrippen wordt zo'n goddelijk wezen aanbeden, en met wat voor soort listen en vaak gruwelijk geweld wordt dat de andere nog nuchtere, natuurlijke mensen ter aanbid­ding en diepste verering opgedrongen!

[2] Als men zich als ervaren denker daartegen verzet, heet het: Een god moet er zijn, 't geeft niet wat voor gezicht hij heeft; een goddelijk waardig of ontzettend grotesk dom, dat is over het algemeen hetzelfde voor de totaal blinde mens! Maar is dat ook voor een ontwikkeld zuiver verstand hetzelfde? Ik geloof het niet, want een zuiver verstand baseert zich op een mathematisch juiste, logische orde en kan zich ondanks alle dwang nooit voorstellen, dat een meester wiens bijzonder kunstige, ordelijke werken getuigen van grote kennis en gedegen ervaring die hij moet hebben bezeten om zulke schitterende en buitengewoon ordelijke, vernuftige werken tot stand te brengen, nog veel dommer en stompzinniger geweest zou zijn dan de allerdomste vis in het water!

[31.Maar, zegt men, waarom zou ik dan denken dat een godheid die door miljoen.en mensen zeer diep vereerd wordt, zo ontzettend dom zou zijn? Nee, luister, geëerde vriend, daar is waarlijk niet zoveel voor nodig! Ik zeg nu heel openlijk wat uit mijn hart opwelt. Als wij de geboden van de ons bekende godheden eens bezien en kijken naar wat wij aan afbeeldingen van hen hebben, dan is dat al voldoende! Meer hoeft men daarover in 't geheel niet te zeggen "

[4] Dan zegt CYRENIUS: 'Nu, tegen de Mozaïsche wet van de joden zul je hopelijk toch niets in te brengen hebben?"

[5] ROCLUS zegt: 'Dat is stellig nog de beste van alle geboden die ik als van goden afkomstig heb aangetroffen. Voor de goddelijke eenheid is veel te zeggen en de voorschriften, ook al zijn zij niet uitputtend, zijn zo menslievend mogelijk en hebben een grote overeenkomst met die van het oude Egypte; alleen heeft Mozes een heel wijs voorschrift van de oude Egyptenaren niet vertolkt! Het is mooi en lofwaardig dat de godheid hem een voorschrift geeft voor de kinderen, hoe deze zich tegenover hun ouders hebben te gedragen; maar Isis van de Egyptenaren heeft ook een echt wijs voorschrift aan de ouders gegeven, hoe zij zich tegenover hun kinderen moeten gedragen, omdat ook kinderen mensen zijn en van hun verwekkers bepaalde dingen die hun toekomen, met recht moeten kunnen verlangen; want zij hebben zich niet zelf verwekt op deze wereld en men heeft hen vooraf niet gevraagd of zij het er wel mee eens waren om vaak onder zeer bittere omstandigheden op de wereld geplaatst te worden. Kortom, de kleine, zwakke, nieuw geboren mensen vinden bij Mozes wel een voor­schrift voor hun gedrag tegenover hun ouders, maar deze hebben er geen tegenover de kinderen, en dus staan deze rechteloos tegenover hun ouders, zoals slaven tegenover hun heren. Door Mozes zijn ook in dit opzicht wel latere bepalingen toegevoegd; maar in de aanvankelijke wet die op de berg door God gegeven is, staat daarover niets'

 

31 Roclus prijst de goddeloosheid en het niet-bestaan

 

[1] (ROCLUS:) 'Ik ben veel met joden omgegaan en al hun wetten ken ik wellicht beter dan velen van hen, want er was mij veel aan gelegen deze precies te leren kennen. Een oud spreekwoord zegt weliswaar: 'Wie zoekt, die vindt!', -maar tot op heden is deze spreuk bij mij nog niet bewaarheid geworden; want ik vond steeds alleen dat wat ik niet gezocht heb. Ik heb de echte, ware godheid gezocht en dat deed ik heel ijverig en met veel geldelijke offers, moeite en alle mogelijke inspanning, en dat ook steeds nuchter van geest en verstand, -ik vond echter niets, helemaal niets anders dan menselijk bedrog in vele vormen en gedaanten, waarin geen enkele godheid, ook niet ter grootte van een zonnestofje te vinden was. Overal vond ik in het gunstigste geval het geloof in de patriarchale autoriteit, maar steeds ingekapseld in een compleet oerwoud van mystiek, of in ergere gevallen het lichtzinnig bijgeloof, of in het allerergste geval een waanzinnig geloof onder de dwang van politieke onderdrukking, onder welks vleugels tenslotte zelfs een van nature zeer begaafde geest zich in de modder van de ergste domheden niet meer staande kan houden. In eigen ogen zal hij zich voelen als een huichelaar en een monster; want ten opzichte van de hoge waarde van de menselijke geest bestaat er voor mij niets monsterlijkers en ellendigers dan op gezag van een door een machtige tiran bekrachtigde wet aan te moeten nemen dat overdag alleen de maan schijnt en zorgt dat het dag wordt, en 's nachts alleen de zon; en wie dat niet gelooft, worden als aanvangsstraf voor het ongeloof de ogen uitgestoken, neus en oren afgesneden en de tong uit de mond gerukt.

[2] Gelooft zo'n verminkt mens dan nog niet wat men hem wil laten geloven, dan wordt de ongelovige geheel naakt met handen en voeten op het ruwste kruishout -zeg maar -vastgespijkerd, vervolgens wordt zijn buik kriskras opengereten en dan worden er uitgehongerde honden op losgelaten, die de ongelovige volledig bij bewustzijn de darmen en inge­wanden uit het lichaam scheuren en deze opvreten! Wie dat soms niet zou kunnen geloven, moet maar eens naar Indië reizen, dan zal hij niet alleen dat, maar nog duizendmaal ergere dingen aantreffen, die de mensen zichzelf moeten aandoen. En als iemand zou weigeren zichzelf als boeteling de afgrijselijkste martelingen aan te doen, wee, wee, wee hem, -die is onder duizend eden ten dode gedoemd, natuurlijk op de meest gruwelijke en vertwijfelde wijze! En, vriend, moet daarachter dan de een of andere zeer wijze, zeer goede, rechtvaardige en almachtige godheid schuil gaan? Al zou ik een tiendubbele dwaas worden, dan zou ik toch onmogelijk zoiets kunnen aannemen!

[3] Houd wat mij betreft dus maar op met alle godendom! De mensen hebben eeuwig geen god nodig, maar wel de ware filantropische filosofie en een op rationele principes gebaseerde menselijkheid, en daardoor worden zijzelf geheel volmaakte goden. Met het zuivere verstand en met hun ontwikkelde, onderzoekende geest zullen de scherpziende, fijngevoe­lige mensen moeder natuur weldra heel veel belangrijke geheimen ontfut­selen en wonderbare daden tot stand brengen waarvan geen van ons nog ooit ook maar gedroomd heeft, en de mensen zullen zonder de oude, domme goden met elkaar een volmaakt gelukkige levenswandel hebben. De fysieke dood, waarachter zij weliswaar geen Elysium, nog minder de een of andere allerwaanzinnigste Tartarus in hun pure fantasie zullen zien en verwachten, zal hun beslist een veel geringere angst aanjagen dan wanneer hen na het afleggen van het lichaam pas de ware, allerafschuwe­lijkste gebeurtenis eeuwigdurend te wachten staat.

[4] Eeuwigheden bestond ik niet; voel ik soms enige droefheid omdat ik er niet was? Dus zal ik, als ik weer volledig niet besta, om dit dwaze bestaan beslist nog minder iets van hinderlijke droefheid voelen. Ik houd het volledig niet-bestaan voor de meest gelukkige toestand van een mens die eens was; het zich aanwezig voelen is zelfs in de gelukkigste toestanden op zichzelf al slechter, omdat met het gelukkige bestaan ook de vrees bestaat, of gemakkelijk in een ongelukkig bestaan te kunnen geraken, of eens door de dood wis en zeker de gelukkige toestand te moeten verliezen.

[5] Het volmaakte niet-bestaan ondervindt noch de genietingen van het geluk, noch het van tevoren betreuren van het verlies ervan, dat zeker komt. Een waar filosoof van mijn soort zal daarom door geen natuurlijke dood afgeschrikt worden, maar wel door een marteldood! Want de lieve natuur heeft de mens toch niet uit een in haar aardhumus geproduceerde stof voortgebracht, om zich door zijn medemensen te laten martelen?! Kortom, ik vind de werken van de natuur erg wijs, hoewel Ik nu juist ook niet iedere werking van de ruwe natuurkracht voor volstrekt wijs en doelmatig houd; maar ik zal daarover nooit klagen:'

 

32 De natuurfilosofie van Roclus

 

[1] (ROCLUS:) "De ruwe en tevens toch geweldige krachten van de natuur kunnen alleen maar erg grof te werk gaan en die wijze van werken is Iets noodzakelijks, want hun woeden roept de microkrachten in het leven, en die vormen zich dan pas tot iets, als zij door de geweldige uitwerking van de grote oerkrachten in zekere zin tot leven worden geroepen. Door wederzijds aantrekken en afstoten krijgen de kleine krachten pas vorm en beginnen de aangenomen vormen te ontwikkelen, treden dus in een voelbaar bestaan, dat zij zolang behouden als zij in hun afgescheiden staat een andere, krachtiger op hen inwerkende kracht kunnen weerstaan. Als deze de kleine kracht overweldigd heeft, is het met de afzonderlijke, kleine kracht volledig gedaan. Haar vorm lost zich samen met haar op en alles wordt door de grote kracht weer verslonden, zoals dat ook treffend getoond wordt met het beslist door een wijze uit de oertijd bedachte beeld van Chronos die als stamvader van de goden zijn kinderen weer verslindt. Dit genoemde beeld van de mythische oergod Chronos stelt de tijd voor en de daarin werkende krachten. De tijd schept alles, onophoudelijk schept zij lachende akkers en tevens dorre stoppelvelden. Ontstaan en vergaan, leven en dood, zijn en niet-zijn gaan steeds gelijktijdig samen. Geen stilstand, geen oponthoud; de ene golf roept de volgende op, - maar daar tussendoor loopt ook tevens de vore, het graf! Wat het stempel van het leven draagt, draagt op de keerzijde ook het stempel van de dood.

[2] Dat alles is echter voor iemand die de dingen zorgvuldig beschouwt, zoals zij komen en gaan, een noodzakelijk gevolg van de voortdurende wisselwerking van de verschillende afzonderlijke en speciale krachten in de grote natuur. Die wekken elkaar steeds wederzijds op en vernietigen elkaar ook weer net zo strijdend als zij strijdend zijn ontstaan. Ik zie overal een voortdurend spel van golven, en de vaak fantastische vormen van de hoog in de lucht zwevende wolken leveren ons er een heel duidelijk bewijs voor in welke zeer verschillende vormen de tegengesteld werkende krachten elkaar dwingen. Nu eens komt een leeuw, dan een draak, dan een vogel, een vis, een hond, ja heel vaak zelfs een mensenhoofd, af en toe zelfs een karikatuur van een mens tevoorschijn! Maar hoe lang blijven die vormen, die vaak heel mooi zijn? Zo lang, tot er een sterkere, daarop inwerkende kracht ze eerst de mooie vorm afneemt en tenslotte helemaal wegvaagt!

[3] Is het dan met onze vorm en ons bestaan zo heel veel anders? Beslist niet! Hoezeer veranderen zich beide bij de mens vanaf zijn geboorte tot in zijn grijze ouderdom, als hij die bereikt! En waar is de trotse mens die duizend jaar geleden zich voornam de gehele aarde te veroveren? Daar, waar de sneeuwvlok verblijft die met haar miljoenen broers en zusters bezig was de hele aarde in ijs te veranderen! Waar is de orkaan die gisteren nog de sterkste ceders op zijn weg vond, waarvan hij het bestaan volledig dreigde te beëindigen? Een sterkere tegenkracht heeft hem, zoals Chronos zijn kinderen, verslonden! Slechts in onze herinnering, die ook maar tijdelijk is, leeft hij nog heel vaag voort; in werkelijkheid heeft hij echter voor de hele eeuwigheid opgehouden te woeden!

[4] Toen ik door Perzië reisde, was ik getuige van een zeer merkwaardig natuurverschijnsel. Het was een gloeiend hete dag, zodat wij met onze karavaan onder grote, schaduwrijke bomen bescherming moesten zoeken tegen de gloeiende zonnestralen. Ongeveer een paar uur voor zonsonder­gang bemerkten wij een dicht, pikzwart wolkendek, dat vanuit het oosten opsteeg en in onze richting dreef Onze leiders voorspelden een geweldige storm en raadden ons aan het bos niet eerder te verlaten dan dat de storm voorbijgeraasd zou zijn. Dat deden wij en binnen een half uur was de storm met bliksem en donder boven ons. Het kraakte en woedde ontzettend in de bomen en menige sterke tak is toen bezweken en het arme loof van de bomen heeft geweldig geleden. Het begon te regenen, maar niet erg hard, toch werd het donkerder en donkerder. Toen de regen echter een tijdje aanhield, begonnen er tussen de steeds rijkelijker vallende regendruppels uit de wolken ook complete padden bij miljoenen met de regen op de aarde te vallen. Die in het water vielen zwommen vrolijk rond, terwijl er van de padden die op de harde grond terecht kwamen slechts enkele enige ogenblikken in leven bleven. Merkwaardig was het, dat niet lang na deze vreemde storm die ruim een kwartier duurde, toen de bijna ondergaande zon haar hete stralen weer op de aardbodem liet vallen, ook onze padden verdwenen en er niets dan een slijmerige schimmel van hen overbleef en dat ook alleen maar zo hier en daar.

[5] Dan vraag ik, waar deze talloos vele padden vandaan gekomen zijn en wie ze zo gemaakt heeft? Wie anders dan de natuurkrachten, die toevallig zo tegen elkaar zijn opgebotst dat uit hun tegengestelde krachten juist de padden moesten ontstaan! Die in het water terecht kwamen, vonden waarschijnlijk in hun voornaamste element geschikt voedsel, en vele daarvan zullen wel behouden zijn; maar die op de gloeiend hete aarde vielen, troffen een hun wezenlijk vijandig element aan en krachten die zich zeer tegen hen teweer stelden, en het gevolg was het volledige oplossen van hun door hun korte bestaan nog te weinig vaste lichaam. De natuur werkt, zoals men uit zoveel verschijnselen heel duidelijk kan aflezen, altijd blind, zonder welke economische berekening dan ook; zij schept dingen van een bepaalde soort steeds in onnoemelijke aantallen, waarvan gewoon­lijk nauwelijks het honderdste deel degelijk en duurzaam blijft bestaan. ­Kijk maar eens naar een boom die in het voorjaar bloeit! Wie zou de duizendmaal duizend bloemen willen of kunnen tellen? Men behoeft echter maar acht dagen na de bloeitijd onder de boom rond te lopen om reeds een grote hoeveelheid afgevallen bloemen met vruchtbeginsel op de grond te vinden; vervolgens gaat echter het afvallen van overtollige, aankomende vruchtjes steeds maar door tot dat, wat aan de boom overblijft, volledig rijp is geworden"

 

33 De god van de natuurfilosofen

 

[1] (ROCLUS:) 'Als de een of andere zeer wijze god de schepper zou zijn van de boom en zijn vruchtbeginselen, zou hij beslist economischer te werk gaan, want binnen de sfeer van de wijsheid valt toch ook een wijze economie! Maar uit het vaak zeer oneconomisch beginnende kiemen van de dingen blijkt toch wel meer dan duidelijk, dat de dingen die uit de ruwe natuurkrachten tijdens hun wederzijdse, zich meestal op dezelfde wijze steeds herhalende strijd tevoorschijn komen, met enorme aantallen begin­nen te groeien, waarvan er dan slechts een aantal tot rijping komen in zover de strijdende krachten elkaar niet wederzijds tot zwijgen brengen; want met dit zwijgen houdt de aandrijvende kracht van het worden en onder­houden op en daarmee noodzakelijkerwijs het ontstane werk zelf In zover zich echter de eenmaal begonnen strijd nog in stand houdt en voortduurt, zal ook zijn werk met hem voortbestaan, gedijen en een bepaalde rijpheid bereiken.

[2] Zou een godheid die zich van zichzelf en van ieder van zijn handelingen duidelijk bewust zou zijn, in al zijn wijsheid en al zijn voortdurende vastheid van wil ook zo kunnen handelen? Ik zeg: Nee, dat zou voor hem nog veelonmogelijker zijn, dan dat ik mij een zeer wijs heerser zou kunnen indenken die met de grootste vlijt en inzet van hoge kosten steden en paleizen zou bouwen om ze vervolgens weer omver te gooien, en die daarmee steeds maar door zou blijven gaan! Zou er wel een mens op aarde te vinden zijn, die zo ontzettend dom is om op de gedachte te komen hem wijs te noemen?! Thans moet echter de denkende en ervaren mens een god wijs noemen, die datzelfde in een nog veel ingewikkelder mate doet, die werken met een zeer grote innerlijke, organische volmaaktheid voor het grootste deel alleen maar in het bestaan roept om ze meteen weer te gronde te richten en te vernietigen! Nee, laat zich dat degene maar voorstellen, die in de grote beperktheid van zijn kennis en ervaring zich zoiets in zijn grote blindheid voor kan stellen; voor mij is dat onmogelijk!

[3] Bij een god, ook al is hij nog zo wijs, moet twee en twee net zo goed vier zijn, als bij een mens die rekenen kan. Als een ergens bestaand god  echter zou zeggen: 'Hoor eens, beste man, bij mij is twee en twee vijf, of ook wel zeven!' dan zou ik zelf tegen zo'n god zeggen: 'Of u bent een dwaas, of u belieft mij daarvoor te houden; want met zo'n rekenkunde kunt u moeilijk een hele wereld scheppen en onderhouden! Eerder wordt een blinde een van de beroemdste kunstschilders, dan dat u voor mij met die wijsheid van u de slechtste paddestoel uit de grond laat groeien!' Wij Grieken hadden een schilder, Apelles genaamd, die mensen en dieren dermate natuurgetrouw schilderde, dat men zou kunnen zeggen, dat de natuur overtroffen werd. Wel, deze beroemde schilder zette beslist geen streek voor niets, maar had iedere streek heel goed berekend; maar hoeveel streken zet daarentegen zo'n zich als zeer wijs voordoende god voor niets­ bij wie om heel speciale, wijze redenen twee en twee ook zeven kan zijn of zelfs moet zijn!

[4] Vaak staat alles er in het voorjaar zo mooi en veelbelovend bij! De mensen verheugen zich reeds op een goede oogst, om beloond te worden voor hun werk en moeite. Zij danken reeds van te voren het onzichtbare wezen, dat zij volgens het geloof dat hun als kind reeds is bijgebracht, als de almachtige god of ook als meerdere goden aanbidden. Maar juist een paar weken voor de oogst komt er een geweldige storm, die een heelland dermate verwoest, dat de goede mensen nog niet zoveel van de verwachte oogst krijgen als zij achter een spijker zouden kunnen verbergen! Dat is een verschijnsel dat zich op aarde, zover wij haar kennen, ieder jaar zeker in de verschillende landen regelmatig dan weer hier en dan weer daar herhaalt.

[5] Dan ijlen de blinde, bijgelovige schapen van mensen naar hun bodem­loos hebzuchtige priesters en vragen hun waaraan zij zich dan schuldig gemaakt mochten hebben tegenover god of de goden, dat deze hen zo hard gestraft hebben. Is het zo, dat de priesters als wetgevers en plaatsver­vangers van god, beslist niets op de wettige en dus door de goden verlangde levenswijze van het volk aan te merken hebben, dan trekken zij een heel goedmoedig en medelijdend gezicht en troosten de arme schapen zo goed zij maar kunnen en willen, manen hen met zachte woorden tot geduld, en verklaren hun ook zo nadrukkelijk mogelijk, dat god daardoor alleen maar hun geduld, de sterkte van hun geloof en hun overgave in volle tevreden­heid aan zijn wil, terwille van henzelf voor het eeuwige leven na de lichamelijke dood, op de proef heeft gesteld!

[6] De huilende joden wordt bij zulke gelegenheden altijd de erg legen­darische Job voorgehouden, hetgeen een heel goede fabel is; en voor de heidenen staan er in hun geloofsboeken ook een aantal van zulke anekdo­ten die de droefenis van het arme volk weg moeten nemen. Met die woorden van troost keert het volk dan weer volmaakt getroost en in zekere zin vergenoegd naar huis terug en geeft zich geheel over aan de hoop op betere tijden en dat god hen daarom toch niet helemaal te gronde zal laten gaan!"

 

34 Roclus vergelijkt menselijke met goddelijke daden

 

[1] (ROCLUS:) 'Ik vraag hier alleen maar, wat de wereldse rechtbanken zouden doen met een mens die zich met een aantal handlangers de slechte grap zou veroorloven, bijvoorbeeld 's nachts, de gezegende velden slechts over een klein gebied zoveel mogelijk te verwoesten? Ik geloof dat de Romeinen zo'n moedwillige booswicht minstens tienmaal zouden kruisi­gen als zij hem te pakken kregen, of zij zouden hem op een eventuele verklaring van een dokter voor levenslang in een gekkenhuis opsluiten. Maar een god aanbidt men daarvoor nog en houdt hem voor eindeloos wijs! Ook niet slecht als men zich daarbij maar gelukkig voelt! Want de hoogste wijsheid van de goden heeft immers het onbetwistbare voorrecht in de gehele schepping de allerdwaaste streken uit te halen; zij kan naar goeddunken roven, moorden en te gronde richten, en niemand zal het in zijn hoofd halen ook maar te denken, dat zij daar een kwalijke streek heeft uitgehaald. Wel wagen de bijgelovige mensen het toch te denken, dat de eerder genoemde verwoesting van het gewas nu niet bepaald iets goeds inhield; want als het iets goeds geweest zou zijn, zouden de arme, goede mensen zich de gang naar de plaatsvervangers van de goden zeker bespaard hebben.

[2] Wat gebeurt er dan met een mens, die het huis van een ander in brand steekt en daardoor niet alleen diens huis, maar ook alles wat zich daarin bevind, vernietigt en dus van een welvarend burger een bedelaar maakt? Volgens de wet hoort, naar mijn weten, de brandstichter aan het kruis. Als de heer god Zeus echter de vernietigende bliksem in iemands huis slingert en daardoor alles door het vuur laat verwoesten, dan is dat ontegenzeggelijk zeer goed en uitermate wijs! Wee degene die dat niet zo zou opvatten en daar niet muurvast in zou geloven; die zou de PONTIFEX MAXIMUS dan wel de toom van god Zeus op een dergelijke manier laten voelen, dat het afbranden van een huis daarbij vergeleken een enorme weldaad zou zijn! Ik ben echter zo vrij hier te vragen: Als de plaatsvervangers van god de daad van het huizen afbranden die van Zeus uitgaat, als wijs en zeer goed en rechtvaardig beoordelen, waarom vinden zij dan eenzelfde daad door een mens gepleegd zó verdorven slecht, dat zij het nodig oordelen hem daarvoor met de pijnlijkste dood te bestraffen?

[3] Ik oordeel op dat punt evenwel als volgt en zeg: Het waarachtig goede en waarachtig wijze moet, door wie ook bedreven, eeuwig goed en wijs blijven, en verdient daarom geen straf! Omdat echter de slimme mensen plaatsvervangers van de goden op aarde heimelijk zelf wel weten, net als wij goedmoedige Essenen, dat er geen goden bestaan, maar dat er alleen een algemene oernatuurkracht is, die slechts puur toevallig iets tot stand brengt dat na verloop van tijd op de meest verschillende gebieden pas overgaat in onvermijdelijk edeler vormen, daarom hebben vervangers van god door middel van hun fantasie de natuurkracht allegorisch als een god gepersonifieerd en deze aan de andere mensen, die zelf nooit over iets nadachten, gewoonlijk visueel ter verering en aanbidding voorgesteld.

[4] De op deze wijze verzonnen god moest laten merken dat hij er was, en dat natuurlijk zo wonderdadig mogelijk! Als het volk de god eenmaal door een aantal wonderdaden had waargenomen, dan moest het zich ook al gauw strenge wetten van hem laten welgevallen. Wee de overtreders daarvan! Om te voorkomen, dat de mensheid in haar blinde, domme vrees voor de eenmaal als vaststaand aangenomen wonderdadige god echter niet na een gemakkelijk begane zonde in volledige vertwijfeling zou raken, hebben de slimme plaatsvervangers van god middelen uitgedacht ter verzoening met de beledigde godheid. Zij hebben daarvoor offers en andere pijnlijke manieren van boetedoening bedacht, waardoor de zondaar weer de vriendschap van zijn beledigde god terug kan winnen. En zo bestaan er nu reeds overal op de lieve aarde naast de burgerlijke wetten van het land ook wetten die van de een of andere god uitgaan en die zo gesteld zijn, dat een mens, ook al is hij nog zo kuis en deugdzaam, daar dagelijks zonder meer wel tienmaal tegen zondigen moet, waardoor hij zich voor de genade en het welgevallen van zijn god enigszins onwaardig heeft gemaakt. Hij moet zich 's avonds, nog voor zonsondergang, door voor­geschreven middelen reinigen, omdat hij anders meteen in een erger kwaad kan vervallen.

[5] Ik kan en wil dat beslist niet slecht noemen; want het schaadt niet als de mensheid een gevoelig geweten heeft, en zekere wassingen en het zuiver houden van het lichaam hebben nog nooit een mens geschaad. Maar mij en mijns gelijken mag men deze niet opleggen als voorschriften van een god die nergens bestaat! Ik en mijn metgezellen weten hetgeen wij weten en niemand kan ons ten laste leggen dat wij voor onze zuivere wetenschap ooit leerlingen hebben geworven. Maar het zal ons toch in het geheim tenminste wel geoorloofd zijn, dat wij een X niet voor een U houden?! Wij zullen nooit iemand te na komen, omdat wij allen mensenvrienden zijn; maar wij vragen ook om ons met rust te laten. Waarom geven de priesters in Jeruzalem nu voortdurend af op ons Essenen? Laat hen zijn wat zij zijn, en wij wat wij zijn; want zij zijn voor het forum van het zuivere verstand geen haar beter dan wij, - en wij uiteraard ook niet beter dan zij. Wij vervloeken hen echter niet, maar betreuren alleen hun grove blind­heid. Maar wie geeft hun het recht ons te vervloeken, terwijl wij ons toch zelf de moeilijke opgave gesteld hebben nooit een mens te oordelen en te gronde te richten, maar alleen iedereen met raad en daad te helpen?!

[6] Ook al verrichten wij pseudo wonderen -want echte zijn er nooit geweest­ dan gebeurt dat om de mensheid, die blind is en blind wil blijven, des te gemakkelijker te helpen, omdat zij op een duidelijke, zuiver menselijke manier niet meer te helpen is. Dat zou echter door zulke priesters, die zich schriftgeleerden noemen en toch ook moesten weten hoe het met hen staat, ook moeten worden ingezien! Zij moesten zich met ons verenigen en met ons samenwerken, dan zou het er binnen enkele jaren met de mensheid al heel anders uitzien dan nu:'

 

35 Roclus laat zien dat het hart de zetel is van de ware godheid

 

[1] (ROCLUS:) 'Maar deze plaatsbekleders van God in Jeruzalem zijn ten eerste dom als nachtuilen overdag, daarbij vraatzuchtig als wolven en heerszuchtig en jaloers als een rode haan, en tevens ook nog ruw, onbeschaafd en onverdraaglijk als wilde zwijnen! Wie kan er nu met zulke buren vreedzaam samenleven?! Wie voelt zich niet verplicht, als de zaken er zo voor staan, zijn terechte woede tegen hen te uiten?! Tegen zulk menselijk uitschot moet men toch nu en dan optreden door de zuivere waarheid ten aanschouwe van iedereen aan het licht te brengen en hen welgemeend te laten zien met wat voor schandelijke schurken ze te maken hebben! Wij ontnemen de mensheid daardoor zeker niets anders dan hun oude blindheid!

[2] Dat dit niet bepaald aangenaam is voor de oude troetelkinderen van Abraham, wier hart en ziel versteend zijn, is begrijpelijk; maar wij kunnen er werkelijk niets aan doen, en het wordt nu toch wel eens hoog tijd om deze oude Augiasstal te reinigen! Deze kerels maken ons voor goddelozen uit en noemen ons onteerders van het allerheiligste. Waar is dan hun god, die wij onteren, en waar is hun allerheiligste?! Is dat soms hun tempel, de voorhang daarin, of de half ijzeren en halfhouten ark des verbonds met de naftavlam, of voorheen met een rookzuil, die evenwel iets moeilijker te produceren was dan de naftavlam?! Of moeten soms die reusachtige zogenaamde cherubijnen het allerheiligste voorstellen, of het oude manna in de ark, de staf van Aäron, of de oude ossehoorn bazuinen waarvan het geschal de muren van Jericho deed instorten, of de gouden harp van David en zijn kroon, of de hele zogeheten heilige schrift, die de Farizeeën niet meer mogen lezen maar alleen maar mogen aanbidden?! Kortom, ik zou de god der joden en zijn allerheiligste toch wel eens ergens anders willen zien of in iets anders willen waarnemen dan in die antieke rommel waarin niets anders te zien en waar te nemen is dan een door mensenhand vervaardigde oude, kunstige, typisch Egyptische logheid, die van iets puur goddelijks nog veel verder afstaat dan het blauw van de aardse hemel! En als men zoiets, wat alleen maar een oude, schandelijke leugen is, onteert ­wat voor ergs doet men dan?!

[3] Of moet men een dergelijk oud en verroest, menselijk bedrog zelfs nog prijzen, om de joodse godheid, die evenals de Romeinse Zeus helemaal niet bestaat, een aangename dienst te bewijzen? Neen, zoiets zal een eerlijke Esseen nooit doen! Wij kennen een ander allerheiligste, en dat is een eerlijk en braaf mensenhart! Daarin zetelt de ware godheid! Deze moet ieder waarachtig en eerlijk mens in zichzelf, evenals ook in zijn medemens, erkennen! Doet hij dat, dan heeft hij ook achting voor de menselijke waardigheid in de medemens. Doet hij dat echter niet, dan geeft hij een erbarmelijk slecht getuigenis van zichzelf en verlaagt hij zich tot beneden het redeloze dier. ja, er kan een God zijn; maar die vindt de mens alleen in de ware levensdiepte van zijn eigen hart, en de naam van deze ware God is 'Liefde'! Dat is de enige, ware Godheid; daarbuiten bestaat er eeuwig geen! Wie deze echt gevonden heeft, heeft het principe van het leven gevonden en zal dan hierdoor nog meer vinden, misschien zelfs een eeuwig onverwoestbaar leven!

[4] Men moet in zichzelf liefde door liefde vergaren en de liefde daardoor steeds machtiger maken! Door deze geconcentreerde levenskracht zal men waarschijnlijk heel gemakkelijk met succes het hoofd kunnen bieden aan die vijandelijke andere krachten, en daardoor als overwinnaar het voort­bestaan van zijn leven voor eeuwig veilig kunnen stellen temidden van duizend vijandige krachten, die, al is het niet lichamelijk, dan toch in zekere zin geestelijk blindelings op hem inwerken. Want iedere kracht op zichzelf is toch oorspronkelijk geestelijk en moet dat ook zijn, omdat wat wij eenmaal te zien krijgen niet meer de werkende kracht zelf is, maar alleen het resultaat daarvan. Wanneer we de werken van de algemene natuur­kracht opmerkzaam gadeslaan, wordt ons al gauw duidelijk dat bepaalde krachten, als delen van de algemene oerkracht, zich onder bepaalde vanzelf opgetreden voorwaarden geconsolideerd moeten hebben omdat ze anders, gezien het feit dat ze steeds op gelijke wijze blijven voorkomen, niet in staat zouden zijn om steeds dezelfde gevolgen te veroorzaken. Dezelfde gevolgen veronderstellen ook steeds dezelfde oorzaken. Een kracht die steeds door dezelfde onveranderlijke gevolgen duidelijk manifesteert dat hij niet verandert, moet in zichzelf een volledig bewustzijn en een voor haar activiteit geheel toereikende en heldere intelligentie hebben, waarmee ze zich zo goed mogelijk van de nodige wapens voorziet waardoor ze altijd als winnaar uit een gevecht met andere, nog ruwere krachten, tevoorschijn kan treden en dat ook zal doen; want zou ze op een of andere manier overwonnen of te niet gedaan worden, dan zou datgene wat haar activiteit had voortgebracht, ook zeker nooit en te nimmer tevoorschijn komen. Laten we maar eens aannemen dat de onzichtbare kracht door wier activiteit bijvoorbeeld de vijg ontstaat, door andere krachten opgeheven zou kunnen worden, dan zou er ook nooit meer ergens een vijg tevoor­schijn komen!

[5] En wanneer wij door een dergelijke waarneming reeds genoodzaakt zijn om vast te stellen dat talloze krachten, met hun verschillende activi­teiten die zich steeds herhalen, onvernietigbaar geconsolideerd zijn, en wanneer we ook zien dat zelfs wij mensen onze vorm en oorspronkelijke hoedanigheid steeds weer herscheppen, kunnen we ook wel als vaststaand aannemen dat de kracht waaruit wij zijn voortgekomen, zichzelf als blijvend levensprincipe voor eeuwig heeft vastgelegd. En als deze kracht behouden is gebleven, kan ook ieder mensenleven zichzelf vastleggen als het zijn levensprincipe waarachtig gevonden en met de juiste middelen ontwikkeld heeft, en daarna geestelijk voor eeuwig en altijd voortbestaan. Want ik denk dat het voor een eenmaal van zichzelf bewuste en denkende levenskracht, als ze zichzelf eenmaal goed gevonden heeft, en ze zichzelf en ook haar omgeving geheel doorziet, nooit meer te moeilijk zal zijn om middelen te vinden waarmee ze voor eeuwig het hoofd kan bieden aan een buitengewoon machtige, maar slechts ruwen blind werkende kracht­ wat de mensen op deze wereld dan ook laten zien. Laat maar eens alle orkanen en een heel miljoen bliksems los op de piramiden van Egypte! Zullen ze mensen, die zich helemaal in de binnenste catacomben bevinden­ schade toe kunnen brengen? Kortom, reeds op deze wereld laten de mensen zien, dat ze zich heel goed weten te beschermen tegen de ruwen boosaardig werkende krachten. Wie leerde hun dat? De ervaring, hun scherpe verstand en de noodzaak!

[6] En wanneer een over het algemeen nog zeer weinig ontwikkeld mens dat kan, hoeveel temeer zal hij daartoe als een geconsolideerd geestelijk leven in staat zijn! Wij hebben dus ook wetenschappelijk gezien een gefundeerd vooruitzicht op het voortleven van de geest van de mens na het afvallen van het lichaam, en hebben daarvoor geen Zeus en evenmin een Lama van de Indiërs noch een jehova van de joden nodig; de zuivere rede geeft ons dit in het zuiverste en helderste licht.

[7] En zo, mijn edele vriend, heb ik u de argumenten die ik tot nu toe had voor mijn atheïsme helder en duidelijk aangegeven, en ook dat mijn argumenten zeker niet uit mijn duim zijn gezogen, maar op de solide grond van vele ervaringen staan! Ik wil me hiermee echter helemaal niet voor altijd van het theïsme afkeren! Geef me andere argumenten, en ik ben een theïst! Hoe zit het nu met dit wonderbaarlijk ontstane huis voor Marcus en zijn gezin? Geef me daarover toch ook enkele aanwijzingen; want nu kent u me immers al helemaal!"

 

36 Roclus wordt naar Raphaël verwezen

 

[1] Van louter verbazing over Roclus' ervaringen en diens juiste beoorde­ling van de verschijnselen - zowel op het gebied van de moreel politieke levensomstandigheden van de volkeren, als wel over hun verschillende zeden en levenswijzen en hun religieuze cultus, alsook op het meer omvangrijke gebied van allerlei natuurverschijnselen -wist Cyrenius niet­ hoe hij daar nu met enigszins steekhoudende argumenten op kon antwoor­den; want alle uiteenzettingen van Roclus waren gebaseerd op de vaste grond van ervaringen, en strikt genomen was daar niets tegenin te brengen. Het priesterdom kende Cyrenius maar al te goed, en hij wist wat de motieven voor zijn oude, duistere praktijken waren. Bovendien zag hij Roclus als een goed en hoogst onbaatzuchtig mens, die alleen maar Esseen was geworden om met ieder middel, dat niet in tegenspraak was met humaniteit en ware naastenliefde voor alle mensen die blind zijn zonder daar schuld aan te hebben, de altijd en overallijdende mensheid te helpen. Kortom, Cyrenius begon steeds meer sympathie voor Roclus op te vatten.

[2] Ook alle andere aanwezige gasten waren buitengewoon verbaasd over het scherpe verstand van deze Esseen, en betreurden het aldoor dat Roclus met Mij nog geen kennis had gemaakt. Iedereen was nu uiterst gespannen op wat Ik uiteindelijk op dit alles zou zeggen. Maar voor Mij was de tijd nog steeds niet rijp om een soort discussie met Roclus te beginnen, omdat hij toch nog het een en ander in zijn hart verborg waarmee hij tijdens dit zeer openhartige gesprek nog niet voor de dag was gekomen; maar in een verder gesprek zou Cyrenius niet meer opgewassen geweest zijn tegen Roclus.

[3] Daarom riep Ik heimelijk Raphaël bij Me, en gaf ook Cyrenius een teken dat hij Raphaël nu aan Roclus voor moest stellen en hem moest zeggen dat deze jongeling nu de rest met hem zou afhandelen, omdat hij (Cyrenius) zichzelf te zwak en te arm aan ervaring vond om tegenover Roclus' absoluut zeer gedegen verstand tegenargumenten naar voren te brengen die het atheïsme van de scherpzinnige denker teniet zouden doen; maar deze jongeling zou hem, namelijk Roclus, wel zeer gefundeerde tegenargumenten kunnen geven, waar hij volledig zeker van kon zijn.

[4] Cyrenius richtte zich daarom nu nog eens tot Roclus en deelde hem dit mee.

[5] Maar ROCLUS zei daarop dadelijk tegen Cyrenius: 'Beste, geëerde vriend, wanneer u als wijze grijsaard van koninklijke afkomst, die zolang reeds in regeringszaken zit, mij niet te woord durft te staan met uw vele ervaring en kennis, wat moet deze jonge knaap dan met mij aan, hij is duidelijk nog geen twintig jaar oud. Of vind u mijn argumenten te zwak en inhoudsloos om mij daarop een antwoord te geven?"

[6] CYRENIUS zegt: 'Nee, nee, absoluut niet, het is precies zoals ik het je heb meegedeeld! Maar probeer het eerst met de jongeling en oordeel dan pas!'

[7] ROCLUS zegt: 'Welaan dan, laten we maar eens kijken op welke plaats hij de steen der wijzen gevonden heeft!"

[8] Nu richtte Roclus zich tot de reeds naast hem staande Raphaël: 'Wel, laat dan zien wat je kunt! Als je mijn ervaringen ongedaan kunt maken of mijn verstand met blindheid kunt slaan, dan heb je aan mij een zwakke rietstengel die gemakkelijk door allerlei winden naar alle willekeurige kanten wordt gebogen; laat je me echter zoals ik ben, dan zal het je moeilijk lukken om mij door jouw ervaringen van mening te doen veranderen! Want je kunt nauwelijks meer dan Rome hebben gezien en watje op de reis hierheen allemaal bent tegengekomen! Je was vast nog nooit in Egypte ­het land van de oude wijsheid, en je hebt nog lang niet uit ervaring geleerd hoeveel soorten van geloof aan één of meer goden en godinnen bij de verschillende volkeren bestaan, en jij wilt het met ons, twaalf reuzen wat ervaring betreft, opnemen? Nu goed dan, ik heb er niet bepaald iets tegen; we zullen wel zien hoeveel haar je op je tanden hebt! Doe dus je best en weerleg mijn puur atheïstische argumenten, en laat mij de God zien die te verenigen valt met het zuivere verstand van een mens en met diens innerlijke levensprincipe, dat duidelijk de liefde is! Maar kom vooral niet met een andere God; want die wordt al bij voorbaat verworpen, omdat er geen andere kan zijn en ook nooit zal zijn! Is hij het daarmee eens, laat hem dan tegen ons beginnen!"

 

37 Raphaël beschrijft Gods wezen

 

[1] RAPHAËL zegt: 'Beste vriend, je bent voor niets veel te hard tegen mij van stapel gelopen! Laat mij eerst ook een paar woorden spreken, dan zal wel duidelijk worden of ik tegen je ben opgewassen.

[2] Je hebt me al bij voorbaat letterlijk verboden om met een andere god bij je aan te komen dan met een die je verstand goedkeurt! En zie, ikzelf ken werkelijk ook geen andere dan Die, welke jij met je verstand hebt gevonden! Het verschil tussen ons beiden is alleen dat jij je zo 'n God wenst, terwijl ik de allerhoogste eer heb Hem waarachtig persoonlijk te kennen, en tegelijk heb ik ook nog de grote eer Zijn altijd bereidwilligste dienaar te zijn.

[3] Deze enige ware God is puur liefde, en door deze liefde is Hij de volste wijsheid en door deze wijsheid almachtig.

[4] Deze God is tegelijk de hoogste orde, waarheid, gerechtigheid en alle licht en leven Zelf, en alle wezens en dingen op deze aarde - de aarde zelf met al haar geesten en elementen, de maan, de zon en al de talloos vele andere sterren, die niets anders dan ook enorm grote hemellichamen zijn, sommige onuitsprekelijk vele malen groter dan deze aarde, die even goed een bol is als de maan en de zon die jij nooit anders dan als bollen hebt gezien, waarvan de laatste, de zon namelijk, miljoen malen groter is dan deze aarde -, dat zijn allemaal werken van een en dezelfde God, die in Zijn oereigenlijke Wezen precies zo is als jouw waarlijk zeer gelouterde verstand Hem zich voorstelt!

[5] Hij kent alle slechte en verkeerde voorstellingen die men van Hem heeft en wekt ook aldoor mensen op die een ware voorstelling van Hem krijgen; maar deze worden op deze wereld door de trage en blinde mensen gewoonlijk nooit juist begrepen en die blijven bij hun vanouds gewende dwaasheden.

[6] Jij meende evenwel dat zo'n reële God toch onmogelijk de gruwelen van de mensen zo lang zou kunnen aanzien en dulden. Hem als de almachtige Gebieder, zou het toch immers mogelijk moeten zijn om al deze vreselijke onzin over boord te gooien. Daarin heb je in feite beslist geen ongelijk.

[7] Wat dat betreft voel en denk ik precies zoals jij, en dat is voor mij nog veel moeilijker, omdat ook Ik, als een reeds lang volkomen geconsolideerd geestelijk levend wezen, volkomen macht heb om door mijn wil, als het noodzakelijk zou zijn, in een enkelogenblik al die bergen die daar boven de zee oprijzen, in een voor jouw zintuigen volkomen niets te veranderen; want iets kunnen en het niet mogen is zeker bitterder dan iets willen en het niet kunnen!

[8] Maar dat men ondanks de macht die men in zichzelf bezit er niet op los mag slaan, ook al zou men het nog zo graag willen, komt, omdat het er op deze wereld voor ieder mens om gaat -zoals jij dit heel juist opmerkte tegen het eind van het gesprek met Cyrenius -dat hij zich als een echt mens moet vinden en zich als een concrete levenskracht moet consolide­ren, omdat hij zich anders onmogelijk als een vrij en zelfstandig wezen voor eeuwig in stand zou kunnen houden tegen de voortdurende, vijan­delijke inwerking van de grote machtige krachten! Ook al heb je je niet precies met deze woorden van mij uitgedrukt, je hebt er wel dezelfde zin en betekenis in gelegd.

[7] Nu zul je wel inzien dat je niet door er op los te slaan kunt ingrijpen bij de mens hier op deze aarde, omdat hij hier zijn innerlijke levensprincipe zelf moet consolideren, zonder enig gewelddadig ingrijpen van buiten, puur volgens zijn inzichten en geheel volgens zijn eigen vrije wil. Als de mensen ergens vanuit zichzelf zo'n levensorde hebben ontdekt waarin zowel een moreel alsook een fysiek bestaan denkbaar is, laat men hen daarin blijven zolang ze niet in te hoge mate ontaarden. Gebeurt dat echter bij een volk, dan IS de Heer van de hemel en de aarde er ook altijd om het ontaarde volk weer terug te voeren naar de juiste levensorde, zoals het ook nu bij het joodse volk het geval is."

 

38 Doel van de boetedoeningen in Indië

 

[1] (RAPHAËL:) 'Jij bent wel in Indië geweest en hebt heel wat verkeerde gebruiken gezien, met name de harde boetedoeningen. Zoiets is voor een puur verstandsmens zonder meer een dwaasheid verbonden met een in ieder geval schijnbaar gruwelijke willekeur van' de priesterkaste aldaar. Maar toch is het niet helemaal zoals het lijkt te zijn. Dit volk leeft in een land dat op aarde de grootste groeimogelijkheid bezit voor planten alsook voor dieren en mensen. Ga eens in dit land naar de bossen in de bergen dan zul je er dagenlang rond kunnen lopen zonder ook zelfs op de oudste bomen ook maar één dor takje te vinden, en breek je van een boom een tak af en leg je deze helemaal vrij en open neer, zelfs op zanderige grond, dan zul je die tak na een jaar zeker nog helemaal groen aantreffen, ja, heel vaak zelfs opnieuw beworteld.

[2] De levenskracht is dus vooral in gebieden in het middelgebergte buitengewoon groot, zowel bij planten als bij dieren. Men kan daar een dier of ook een mens een flinke wond bezorgen, dan zal deze toch niet zo'n erge pijn veroorzaken, omdat de lucht die haar afdekt daar al geneeskrachtiger werkt dan hier de meest geneeskrachtige pleister. Als iemand je hier een klap geeft met een stok of een roede, zul je er dagenlang pijn van hebben; daar kun je je duizend klappen met een roede laten geven, dan voel je de ene klap nauwelijks tot je de volgende krijgt. Als je hier een spijker in je vlees probeert te steken, zul je al een pijn voelen die ondraaglijk wordt! De plek zal gezwollen raken, er kan een brandende ontsteking, ja zelfs dodelijk koud vuur bij optreden, of de wond zal beginnen te etteren en je onuitsprekelijke pijn bezorgen; in de zojuist genoemde gebieden in Indië helemaal niet! Jarenlang kun je met een in het vlees gestoken spijker rondlopen, dan zul je daar kort nadat hij erin is gestoken amper meer pijn van voelen, omdat de lucht daar zo geneeskrachtig is als balsem, zodat er bij verwondingen haast nooit een ontsteking kan ontstaan. En als die niet optreedt, is er van pijn al totaal geen sprake en al helemaal niet van ondraaglijke pijn.

[3] Tegelijk echter zijn de mensen daar, omdat ze door te veel natuur le­venselementen bezield zijn, altijd zeer opgewonden, en zouden vooral als het om sexuele drift gaat, tot ontaarding overgaan zoals deze nergens op aarde voorkomt. De zware boetedoeningen houden hen hier het meest van af. Door de hevige kastijdingen wordt hun vlees in zekere zin gevoelloos gemaakt, en zij worden hiertoe gebracht door hun vrees voor het vuur van de hel die hun sterk ingeprent is; dit vuur wordt hun door de priesters zo levensecht als maar mogelijk is beschreven, zodat ze het alleen al door de beschrijving flink heet krijgen; want voor vuur heeft de Indiër de grootste angst, omdat dit hem reeds hier de grootste pijn bezorgt die zijn lichaam voelen kan. Door de zware boetedoeningen die God de Heer tot nu toe en ook nog langer bij de Indiërs toelaat en duldt, blijft de ziel van deze mensen toch behouden in haar menselijke levensvorm en is dan voor het eeuwige hiernamaals in staat om naar een hogere levensver­volmaking over te gaan.

[4] Jij wilt weliswaar de volgende tegenwerpingen maken: 'Men hoeft dit volk alleen maar echt wetenschappelijk te vormen, dan zal het zeker niet overgaan tot alle mogelijke ontucht!' - Dat helpt niet, mijn gewaardeerde vriend, ondanks je nog zo heldere verstand! Voor volkeren met een fantasie die van nature zo levendig is, is wetenschap een waar levensgif! Laten we aannemen dat de fantasierijke Indiërs met hun grote verbeeldingskracht de wetenschappen van Griekenland, Rome en Alexandrië zouden bezitten, dan zou de hele aarde niet veilig zijn voor hen! Allerlei kunsten en wetenschappen zouden hen alleen maar de middelen in handen geven om een van de verschrikkelijkste en ontaardste volkeren van de aarde te worden; want ze zouden al gauw dingen tevoorschijn brengen die alles, wat eens Babylon en Ninive en heel Egypte, Athene en Rome gemaakt hebben, totaal voorbij zouden streven. Bergen zouden voor hun moedwil moeten wijken, steden zouden ze bouwen die zich zonder meer over vruchtbare landen zouden uitstrekken, rivieren en beken zouden ze indammen, om er dan enorm grote meren te laten ontstaan. Kort en goed, de in alle wetenschappen ingewijde Indiërs zouden het verschrikkelijkste volk van de hele aarde worden, ook al bezitten ze nu nog zo'n zachtmoedig gemoed en uiterlijk!"

 

39 De gevaren van hoge wetenschappelijke ontwikkeling

 

[1] (RAPHAËL:) 'Overigens wordt een volk dat een grote fantasie bezit ook daarom al nooit te hoog wetenschappelijk ontwikkeld, omdat de te machtige verbeeldingskracht en de daaruit voortkomende fantasie dat altijd zou belemmeren en tegengaan. Het behaagt deze mensen meer om allerlei onnozele beelden in hun fantasie te zien, dan om logisch juist over het een of andere verschijnsel na te denken; overigens komen de strenge boete­doeningen die je gezien hebt niet zo vaak voor als jij denkt en men je verteld heeft. Want een rijke koopt zich ook vrij, en de arme wordt er alleen toe verplicht wanneer hij zich werkelijk aan een belangrijk vergrijp tegen de bestaande wetten heeft schuldig gemaakt. Er bestaat dus in Indië tot nog toe een dergelijke patriarchale orde, dat men daartegen nog niet meteen met bliksem en vuur uit de hemelen kan optreden. Wel bestaat er een ongehoord grote dosis aan dwaas bijgeloof, dat binnen de perken gehouden moet worden; maar omdat een dergelijk bijgeloof bij al die volkeren die een levendige fantasie hebben altijd rijkelijk voorhanden is, kan men daartegen ook niet meteen met alle geweld optreden.

{2] Want het is nog altijd beter dit volk in zijn bijgeloof te laten, dan het in alle wetenschappen in te wijden; want het bijgeloof bindt de Indiër aan zijn grond~ terwijl de wetenschap hem maar al te gauw van adelaarsvleugels zou voorzien, waarmee hij zich onmiddellijk op verderfelijke wijze over de hele aarde zou verspreiden. Ja, als het mogelijk zou zijn om het hele volk der Indiërs in één keer zonder eigen inspanning in de zuivere wetenschap in te wijden, zouden ze er een tijd lang verbaasd over zijn hoe ze zich zo lang door die grote en zinloze dwaasheid hebben kunnen laten beheersen. Maar spoedig daarop zouden ze dan zo zeer in toorn en boosheid.over hun priesters ontbranden, en eveneens over alle grote persoonlijkheden van andere volkeren, dat die allemaal over de allerscherpste kling gejaagd zouden worden. Ze zouden zo'n intensieve zuivering uitvoeren, dat de hele aarde binnen de kortste keren rood van bloed zou zien. En wat zou er uiteindelijk mee gewonnen zijn? Het domme deel van de mensen zou natuurlijk afgeslacht worden, en uit de wetenschappelijk ontwikkelde mensen zouden louter bloeddorstige tijgers voortkomen!

[3] Dat dit zo zou gaan, bewijs jij als puur verstandig mens door je grote ergernis over alle godheden en vooral over hun zogenaamde plaatsvervan­gers. Als jij eens mijn macht zou bezitten! O wee, hoe snel zou je een eind maken aan alle priesters op de hele wereld! Maar wat moet er daarna dan gebeuren met de andere mensen die met huid en haar aan hun priesters hangen en zich door hen, zoals lammeren door hun herders, naar alle kanten laten leiden?! Zou je hen ook wel allemaal door een machtspreuk tot jouw zuiver verstandelijke inzichten kunnen brengen? Ik zeg je: Dat zou een moeilijke opgave zijn! Want als iedereen evenveel zou weten, zou ook iedereen evenveel materiële middelen moeten bezitten als hij niet wilde verhongeren. Want zou hij bij zijn buurman komen en hem zijn diensten aanbieden, zeggend: 'Ik begrijp nu dit en dat!', zou de buurman zeggen: 'Dat begrijp ik ook, en ik heb me daar allang naar gericht en ik heb van niemand iets nodig! leder moet nu voor zichzelf zorgen! ,

[4] Als een vader tegen zijn kinderen zou zeggen: 'Jullie moeten dit en dat doen en leren! ' , dan zouden de kinderen zeggen: 'Waarom moeten wij dat nog doen en leren? Wij kunnen en begrijpen immers alles wat u kunt en begrijpt, en wij handelen daarnaar! Wat verlangt u dan nog meer van ons?'

[5] Als je op hoge leeftijd een bediende nodig zou hebben, omdat ieder mens dan zwakker wordt en kwalen krijgt, en je zou tegen de eerste de beste die iets voor jou zou kunnen doen, zeggen: ' Zie, ik ben zwak geworden en heb je hulp nodig; ik zal er goed voor betalen; als ik sterf zal ik je tot erfgenaam maken!', -weetje wat deze dan tegen de hulpbehoe­vende man zou zeggen? Luister, hij zou precies datgene zeggen wat jij tegen iemand zou zeggen die je zou benaderen voor een vaste dienstbe­trekking! Je zou tegen hem zeggen: 'Vriend, ik heb het niet nodig om iemands knecht en dienaar te zijn, want ik ben even welgesteld als jij en hoef geen dienstbetrekking aan te nemen om mijn levensonderhoud in het zweet mijns aanschijns te verdienen! Wie het nodig heeft moet zich maar afsloven voor zijn naaste; ik doe dat niet!' -Kijk, wat ik je nu zeg was vele honderdenjaren geleden in het oude Egypte het geval! De mensen werden allemaal zeer wijs en ieder was rijk."

 

40 Het ontstaan van slavernij

 

[1] (RAPHAËL:) 'Wat had dat tot gevolg? Kijk en luister: Niemand wilde meer de knecht van zijn naaste worden, ieder werkte en leefde tenslotte voor zichzelf en voor geen prijs wilde nog iemand voor zijn naaste werken. Uiteindelijk zagen de mensen echter toch in, dat een leven dat op een dergelijke manier verzorgd is, toch wel heel ellendig is. En de oudsten van het volk zagen het eerst in da~ deze situatie niet goed was, want vooral zij hadden behoefte aan verzorging. Ze bespraken met elkaar wat hieraan te doen zou zijn. Een van hen, een zeer wijs man, zei: 'De aarde is groot; laten we er op uit trekken en kijken of er niet ergens mensen leven die arm zijn en voor een goed loon ons graag zouden dienen!' Ze gingen naar Azië en vonden al spoedig wat ze zochten. De niet zo ver van Egypte wonende kleine volkeren in Azië hadden al snel in de gaten waar het de meer dan rijke Egyptenaren aan ontbrak, en ze trokken rond in de landen die verderop in Azië lagen om daar dienaren te kopen, die ze vervolgens tegen een hogere prijs in Egypte verkochten. Zie, zo ontstond de slavernij en de slavenhandel, die tegenwoordig helaas al bijna overal een normaal verschijnsel is. Kun jij zo'n vrucht van de vroegere buitengewoon hoge, algemene wijsheid van de oude Egyptenaren prijzen?

[2] Maar de oorspronkelijke, oude wijze Egyptenaren leerden ook van hun ervaringen, en wijdden hun dienaren voor geen goud in hun diepe wijsheid in; want deze zou van hun dienaren immers maar al te gauw rijke mensen gemaakt hebben die geen zin meer zouden hebben in dienen en werken en zij, de oude wijzen, zouden dan weer niemand hebben die hen trouw en op hun wenken zou bedienen en voor hen zou werken.

[3] Heb jij echter ook in Indië slaven gezien, dat wil zeggen slaven die ze elders gekocht hebben.? Zeker niet! Er zijn wel slaven van het eigen bijgeloof, wat ook erg is, maar toch niet zo erg als slaven die men koopt! De slaven die verkocht en dan door anderen weer gekocht worden, worden slechts als lastdieren behandeld en lange tijd verre gehouden van Iedere geestelijke ontwikkeling. Wat zij doen moeten is: blindelings gehoorzamen, zwijgend dulden en nog erger lijden dan het vee. Als ze dit niet doen, is de grootste, willekeurige, voor geen enkel gerecht ter wereld te verantwoorden mishandeling hun deel! Zelfs het doden van een slaaf als dit van zijn heer uitgaat, is wettelijk niet strafbaar! Alleen wanneer je buurman een slaaf van jou gedood zou hebben, is hij verplicht je een schadevergoeding te geven.

[4] En zie, deze ellende die de mensheid is aangedaan, is en blijft nog altijd een gevolg van die tijd van Egypte waarin de mensheid over het algemeen een hoge mate van wijsheid bezat en zeer welvarend was en niemand voor een begane zon.de enige straf hoefde te ondergaan, omdat waarlijk niemand ook maar de minste reden had om zijn buurman onrecht aan te doen, daar iedereen zelf zoveel bezat van alles wat hij nodig had om te leven dat hij zijn buurman jarenlang om niets hoefde te vragen. Toen de slavernij echter opgang maakte, stelde men wetten op volgens welke geen slavenbezitter zich tegenover zijn slaven bezondigen kon, al behandelde hij hen nog zo wreed. Maar als men geen zonden kan doen, waarom zou men dan boete doen?’

 

41 De egoïstische huishouding van de oude Egyptenaren

en de wantoestand aldaar

 

[1] (RAPHAËL:) 'Toen echter later door het werk van de slaven de heren van het land rijk werden, maar niet allemaal in gelijke mate, zodat sommigen aanzienlijk rijker werden dan anderen, duurde het niet lang of er ontstond afgunst, twist en ruzie. Pas toen vond men het noodzakelijk om burgerlijke wetten op te stellen waar iedereen zich aan had te houden, zelfs de 'VAR"(Farao = Herder) inbegrepen. Toen begon men dan ook de slaven beschaving bij te brengen door hen -natuurlijk zeer verhuld -enig begrip van de godheid bij te brengen, en hen op die wijze voor elk afzonderlijk van God uitgaand en zichtbaar verschijnsel meteen een alle­gorische persoonlijkheid voor ogen te stellen, die de slaven als een godheid moesten vereren. Daardoor werden de in de loop der tijd machtig geworden slaven volgzamer en zachtaardiger en droegen ze hun lot met meer geduld; want ze waren zeer bevreesd voor de onzichtbare machtheb­bers, omdat ze door de geheime kunsten van de Egyptenaren tot een bepaalde overtuiging kwamen dat er echt zulke goden bestonden en dat hiermee niet viel te spotten.

[2] Waren, zoals reeds gezegd, de slaven niet machtig geworden -zowel door hun voortplanting als door het feit dat er twee keer per jaar nieuwe slaven bijgekocht werden -, dan zouden de oude Egyptenaren hun nooit het bestaan van valse goden en al helemaal niet van min of meer echte goden bijgebracht hebben; alleen uit hun vrees voor de kracht en voor het ruwe, lichamelijke geweld van de slaven zagen de oude, oerwijze Egyp­tenaren zich gedwongen om de slaven enig begrip van de godheden bij te brengen.

[3] Stel je nu zelf eens de situatie van die oude wijze Egyptenaren voor! Ze waren wijs en rijk; wat de een had en begreep, dat begreep ook ieder ander, ieder bezat ook dezelfde rijkdom en hoefde dus helemaal niet bij d.e buurman zijn kost te verdienen; meestal zorgde ieder alleen voor zijn eigen grondbezitting met zijn kinderen. Zolang de mensen nog vrij jong en krachtig waren, liep het wel goed met zo’n egoïstisch wijze huishou­ding; toen de mensen echter ouder en zwakker werden en te maken kregen met ouderdomskwalen, kregen zij behoefte aan hulp. Maar wie had hen moeten helpen? Je zegt: 'Hun kinderen!' Dat zou men denken; maar in die tijd had Mozes Gods geboden nog lang niet aan de mensen verkondigd. En volgens hun natuurlijke, wijze wetten waren de kinderen ten opzichte van hun ouders ook niets anders dan ieder ander vrij mens. De kinderen dienden en gehoorzaamden hun ouders slechts tot ze volwassen waren. Daarna werden ze vrij en hadden ze geen verplichting meer tegenover hun ouders; want met hun pure verstand hadden ze de wijze grondregel aangenomen dat kinderen tegenover hun ouders, als zijnde hun werk, net zo min verplichtingen hebben als een huis tegenover zijn bouwmeester, behalve dat er in gewoond wordt, -hoe het gebouwd wordt is de verantwoordelijkheid van de bouwopzichter en degene die de bouw uitvoert. Is het huis goed gebouwd, dan zal het daarin ook goed en aangenaam wonen zijn; maar is het huis slecht en onzorgvuldig gebouwd, dan zal het ook een slechte woning zijn, waarvan de schuld dan niet bij het huis maar bij de bouwmeester zelf ligt.

[4] Wel, de ouden zouden hun kinderen wel graag zo opgevoed hebben dat ze hen dan hun hele leven lang gediend hadden; maar de kinderen hadden ook hun vijf zintuigen door het onderricht van hun ouders gevormd, vaak meer praktisch dan theoretisch, en zo werden ze net als hun ouders wijze egoïsten, en de ouders zagen zich daardoor genoodzaakt hun dienaren elders te zoeken. Deze kwamen en dienden; en met hun pure verstand dachten de oude wijzen: 'Willen wij dat deze mensen onze vaste dienaren blijven, dan mogen ze niets van onze wijsheid te weten komen, anders worden ze uiteindelijk net zoals onze kinderen, die ons ook niet willen dienen omdat ze in al onze wijsheid zijn ingewijd!'

[5] De slaven bleven zodoende lange tijd dom en kregen geen ander onderricht behalve in dat, wat ze als dienaren en knechten te doen hadden. Maar het aantal slaven nam sterk toe en ze begonnen hun kracht te onderkennen, die de oude wijzen heimelijk zeer begonnen te vrezen! Het pure verstand sprak tot de wijzen: 'Maak spoedig mensen van hen, anders zullen ze jullie als grote kudden wilde dieren verscheuren!' Toen pas bedacht men voor de gevreesde slaven het bekende godendom en liet men de goden in bijzijn van de slaven allerlei wonderen verrichten. Daardoor werden de slaven geïntimideerd, en dienden de oude Egyptenaren nu als een aparte kaste vrijwillig met dubbele inzet. Pas hierdoor kwam Egypte tot zeer grote bloei, en trok veel vreemdelingen aan, waaronder zich nu en dan ook verraders bevonden en mensen die afgunstig waren, door wie in latere tijden grote moeilijkheden ontstonden.

[6] Zie, dat is enkel en alleen het werk van het pure menselijke verstand, dat mij voorkomt als een mens, die vanaf een hoge en steile berg naar beneden begint te lopen en wanneer hij goed op gang is gekomen niet meer kan stoppen! Wat daar het gevolg van is kun je je gemakkelijk  voorstellen.

 

42 De staatsorde van de oude Indiërs

 

[1] (RAPHAËL:) 'De Indiërs hebben hun zaken veel verstandiger geregeld! Het volk houdt vast aan het op zichzelf onschuldige bijgeloof, maar gelooft daarbij toch aan een allerhoogst goddelijk wezen en diens plaatsvervangers hier op aarde, die er, om de oude stereotype orde in stand te houden, steeds de grootste zorg voor dragen dat er aan de inhoud van de oude boeken vooral niets nieuws wordt toegevoegd, maar ook dat er niets van verloren gaat. En zo zal de Indiër over duizend jaar ook nog geheel zijn wat hij nu is en al enkele duizenden jaren geleden was. Het ergste bij hem zijn de boetedoeningen en het feit, dat hij zichzelf tot rechter moet zijn.

[2] Tegenover zichzelf kan hij zo streng zijn dat dit alle menselijke begrippen te boven gaat, omdat aan hen die dit zelf uit vrije wil doet, geen onrecht geschiedt; aan de andere kant zien we bij de Indiërs weer het goede verschijnsel, dat er bij hen geen slechte lasterlijke praat en geen verraad bestaat. Niemand klaagt zijn naaste aan en onder de vele miljoenen mensen is er niet één die leedvermaak kent! Dit is ook de oorzaak, dat de Indiërs op hun eigen wijze zo'n oud volk zijn geworden en erg ouder zullen worden. In de loop der tijden, als er vreemde volkeren bij hen komen die hun een andere religie en andere zeden en gewoonten bij zullen brengen, zullen zij ook onrustiger en ontevredener worden, zichzelf niet meer tot rechter zijn en geen boete meer doen; in plaats daarvan zullen zij recht spreken over anderen, hen vervolgen en de zwaarste boetes opleggen. Het zal niet lang duren of ze zullen zijn zoals de Farizeeën in Jeruzalem, die hun gelovigen de ondraaglijkste lasten opleggen en over iedereen een oordeel uitspreken; maar boven zich dulden ze absoluut. geen rechter en zelf raken ze geen enkele last aan, zelfs niet met het puntje van hun pink! – Vind jij dat goed of zelfs beter dan hetgeen je bij de onschuldige Indiërs hebt gezien?"

 

43 De religieuze band tussen Indië en China

 

[1] (RAPHAËL:) 'Kijk, voorbij Indië, aan de andere kant van de hoogste bergen van deze aarde, bestaat nog een heel groot keizerrijk dat minstens vijf maal zoveel mensen telt als het Romeinse rijk. Al die mensen hebben bijna dezelfde godsdienstige opvattingen als de Indiërs. Ze leven in de grootste rust en orde, ze zijn zeer matig, nuchter, tevreden, werkzaam, volhardend en vol blinde gehoorzaamheid tegenover hun leraren en leiders en hun keizer is hun absolute heer. Waakzaam zorgt hij ervoor dat er nergens een vreemdeling zijn grote land kan binnendringen. Met het oog hierop is zijn hele land dan ook op de plaatsen waar de grens merendeels door vlak land loopt, door middel van een kolossale muur van de aangrenzende landen van de aarde afgesneden, waar geen enkel vijandelijk leger overheen kan komen. Deze muur is ook overal voorzien van torens, waarin een sterke wacht voortdurend uitkijkt, die sterk genoeg is om iedere vreemde, die in de buurt komt, zonder meer terug te sturen.

[2] Alleen een bode van Brahma (BRAU MA = heeft gelijk) uit het hooggebergte gebied van Indië heeft ieder jaar een keer het hem toegestane recht om over deze muur in het land te komen, omdat hij degene is die de lof of de berisping van de Lama overbrengt, en deze direct aan de keizer zelf in een zware gouden koker moet overhandigen. Deze bode komt met een groot en prachtig gevolg op een bepaalde tijd bij de afgesproken plaats tot onder aan de muur en begint daar veel lawaai te maken. Dan laat men van de andere kant van de hoge muur een mand naar beneden zakken. Maar alleen de bode mag in de mand plaats nemen, waarin hij dan naar boven wordt gehesen; zijn gevolg moet dan zo lang wachten tot hij weer terug is gekomen.

[3] Vanaf de muur wordt de bode tijdens een lange reis van ruim twintig dagen vervoerd in een draagstoel, van waaruit hij mets anders dan de lucht kan zien. Pas in de grote keizerstad, die meer inwoners heeft dan heel Palestina, wordt hij vrijgelaten en eervol naar de keizer gebracht. Daar overhandigt hij de gouden koker met inhoud en geeft de keizer de wens van de grote Lama te kennen, waarop hij van de keizer aanzienlijke geschenken krijgt en genadig uitgeleide wordt gedaan. Dan begint meteen zijn terugreis, die nooit een haar verschilt van de heenreis.

[4] Bij zo'n reis van de godsbode naar de keizer en van de keizer weer naar huis, verzamelt er zich altijd een groot aantal mensen langs de weg waarlangs de godsbode, die natuurlijk behalve de vertrouwde dragers bij het in­ en uitstappen niemand te zien krijgt, onbeschrijflijk plechtig naar de keizer wordt gedragen.

[5] Vraag je aan het volk waarom het de godsbode nooit te zien en al helemaal nooit te spreken krijgt, dan zal het volk je, vervuld van de grootste deemoed, ten antwoord geven dat die wens alleen al een eeuwig onver­geeflijke zonde zou zijn. Bovendien is het al zo'n overweldigende over­vloed van genade van de grote god, om diens heilige bode vanuit de verte gedragen te zien worden. Iedereen die zoiets ziet ontvangt zoveel zegen, dat hij daaraan op z'n minst voor nog tien maal honderdduizend andere mensen van het grote rijk, waarvan ze denken dat het precies in het midden van de wereld ligt, tien jaar lang ruim voldoende heeft. Nu, dit wordt het onschuldige volk dus bijgebracht, en ze geloven het rotsvast.

[6] De bode zelf weet ook wel dat zij dit geloven; maar hij weet ook nog iets anders, namelijk dat hij het land en alles wat zich daarin bevindt en afspeelt absoluut niet mag zien, om het op geen enkele wijze ook maar enigszins te kunnen verraden, want daar zou de doodstraf op staan. Want landverraad is in dit land het zwaarste misdrijf, dat zelfs vanwege het minste of geringste meteen zwaar wordt bestraft. Het volk van dit rijk is ondanks alle domheid toch zeer trouw, waarachtig en buitengewoon gehoorzaam. Kan het jou ergeren, als het volk door zijn leiders dom gehouden en verzorgd wordt en daar heel gelukkig onder is, ook al weten de keizer en zijn belangrijkste dienaren bij zichzelf wel beter? Of is dit niet precies als bij jullie Essenenorde? Is God dan onwijs en onrechtvaardig, als Hij dit allemaal toelaat en duldt zolang het volk maar geduldig en deemoedig is, en dat Hij ook jullie, wellustige Essenen duldt? -Spreek nu, mijn vriend­ en zeg me of je daar iets tegen in te brengen hebt!"

 

44 Roclus vertelt over de toverkunst van een Indische magiër

 

[1] ROCLUS, wiens ogen steeds groter werden naarmate hij langer naar de vermeende jongeling luisterde, riep verbaasd en opgewonden tegen Rap­haël: 'Maar luister eens, jongen! Je bent amper zestien jaar oud en komt me daar met een kennis en ervaring aanzetten, die een ander eerlijk mens zich nog in geen zestig jaar met de grootste inspanning eigen had kunnen maken! Ik wil het er nu niet over hebben dat je mij werkelijk tot het aannemen van een ware God, die er precies zo uitziet als mijn hart allang in stilte wenste, bekeerd hebt, en dat ik hier nu helemaal niets tegen in te brengen heb, maar ik wil je alleen maar vragen hoe en wanneer je deze kennis en ervaring hebt opgedaan.

[2] Jij kent een rijk dat nog voorbij Indië ligt, waarover ik nauwelijks een paar keer, en wel alleen maar in Indië, wat gebazel heb gehoord; een Indiër heeft mij hierover namelijk heel argeloos zulke wonderlijke dingen verteld­ dat ik mijn lachen soms nauwelijks in kon houden. Pas nu, door jouw woorden, kan ik me een juistere voorstelling maken van dit ongelofelijke rijk, waarvan de bewoners bijvoorbeeld de grootste beschaving schijnen te bezitten op het gebied van industrie, kunsten en ambachten. Ja, je hebt inderdaad helemaal gelijk en je schijnt ook in de magie van alle volkeren geweldig goed thuis te zijn; anders zou je het vast en zeker nooit over een zekere almacht, die jou eigen is, gehad hebben!

[3] Ik zie nu wel in, ook al is het nog een beetje vaag, dat de Godheid om waarlijk hoogst wijze redenen alles zoals het nu is op aarde laat bestaan en gebeuren, omdat het haar enkel om de ontwikkeling van de ziel en niet om het lichamelijk welzijn van de mensen te doen kan zijn! Maar om mijn al of niet volledig inzicht in deze zaak gaat het nu ook helemaal niet­ bovendien kan een oude ceder van de Libanon niet met één slag geveld worden, -maar het gaat er nu heel eenvoudig enkel en alleen maar om, en dat is voor mij van het grootste belang, hoe jij hier allemaal aan gekomen bent!

[4] Je hoeft me nu ook helemaal niet meer te vertellen hoe het nieuwe paleisachtige huis van de oude Marcus, met die tuin, de haven en zijn geheel nieuwe schepen ontstaan is; want het is immers duidelijk dat jij als de wonderbaarlijke bouwmeester daarvan voor me staat en je als zodanig reeds verraden hebt, waarschijnlijk met opzet, om mij op de proef te stellen en te kijken of ik ondanks mijn goed ontwikkelde verstand niet te dom ben om hetgeen jij zo terloops even zegt, te begrijpen.

[5] Het gebied van de magie is enorm en onbegrensd, en zelfs de grootste meester op dit gebied is en blijft niets anders dan een gebrekkig beginner. Wij Essenen hebben er, onder ons gezegd, zeer zeker veel verstand van, omdat wij immers Perzische en Egyptische magiërs in dienst hebben die wonderdaden kunnen verrichten die voor mensen zoals wij gewoonweg duizelingwekkend zijn, hoewel ook ikzelf op dit gebied geen leek ben; maar afgezien daarvan heb ik in Indië magiërs gezien die dingen hebben verricht, waarbij vergeleken die hele magie van ons als puur kinderspel beschouwd moet worden! Ik zou er duizend pond goud voor gegeven hebben, als de koninklijke magiër van Thebe mij slechts enkele van zijn onovertreffelijke toverkunsten geleerd zou hebben; maar hij was er voor geen geld toe over te halen­

[6] En evenzo kun jij ook in geheimen ingewijd zijn waarvan ik nog nooit gedroomd heb, en kun jij van jouw onzichtbare handlangers en dienstbare natuurgeesten gebruik maken zoveel je maar wilt, en daarom is het voor jou niet moeilijk om een hele berg, en nog minder moeilijk om een huis en andere dingen in een oogwenk te maken. Want ik heb van de zojuist genoemde magiër in Thebe gezien, hoe hij in een oogwenk van een voor ons liggend uitgestrekt landschap een meer heeft gemaakt waar meerdere eilanden uit oprezen en waar meerdere schepen op ronddreven; gedurende enkele ogenblikken was dit meer te zien, daarna maakte de magiër een gebaar, en de hele omgeving zag er weer precies zo uit als daarvoor .

[7] Weliswaar heeft hij ons hiertoe naar een heel donker kamertje gebracht en liet hij ons door een raam de omgeving zien die geheel dezelfde was als buiten het kamertje vrij te zien was. Toen sloot hij het raam, maakte een paar tekens en opende het raam voor de tweede keer, en van de vroegere natuurlijke omgeving was geen spoor meer te bekennen, maar wij zagen het zojuist beschreven meergebied uitgestrekt naar alle kanten, en dat alles zo natuurlijk als het maar zijn kan. Alleen voelde ik daarbij dat het een beetje eigenaardig trok in mijn ogen, wat blijkbaar veroorzaakt werd door de grote verrassing.

[8] De magiër zei toen dat hij ons door datzelfde ene raam nog tal van wonderbaarlijke omgevingen voor kon toveren, - maar dat zou ons een heleboel goud kosten; daarom lieten wij onze nieuwsgierigheid hiernaar maar varen. Ik vroeg hem of hij ook in staat was om zo 'n gebied te fixeren, zodat het blijvend was. Hij zei dat hij dat kon en verdween toen plotseling. Toen we daarop naar buiten gingen, viel er van het meergebied geen spoor meer te ontdekken.

[9] Ik vraag me af hoe zoiets mogelijk is en geef mezelf dan het antwoord hierop, namelijk dat die magiër uit Thebe duidelijk nog veel en veel meer thuis was in de geheime krachten van de natuur. Hoe zou het anders mogelijk geweest zijn om door een en hetzelfde raam, waardoor ik tevoren heel goed de werkelijke natuurlijke omgeving zag, een gebied met een meer tevoorschijn te toveren en het vorige landschap geheel te laten verdwijnen? Hij liet toen het meer weliswaar weer verdwijnen en het oorspronkelijke landschap weer ontstaan; maar hij had het gebied met het meer ook voor altijd kunnen laten bestaan, - wat hij echter niet wilde omdat het oorspronkelijke gebied al zeer lang tot een van de meest vruchtbare streken behoorde, en omdat zulke mooie akkers, weilanden en tuinen voor de mensheid immers duidelijk van meer nut zijn dan een op een zee gelijkend onafzienbaar ver uitgestrekt meer met enkele eilanden en schepen.

[10] Voor dit toverwerk had ik hem graag tweehonderd pond goud gegeven; maar daar wilde hij niets van horen noch weten. Zijn huis moet wel vol met allerlei enorm machtige natuurgeesten geweest zijn, zonder wier hulp de magiër het zojuist genoemde gebied met het meer nooit tot stand had kunnen brengen!

[11] En zo heb jij, jonge tovenaar, dit dan ook tot stand gebracht, wat ons, doordat het plotseling opdook, eigenlijk hierheen heeft gelokt! Dit is een toverstuk dat alles weg heeft van hetgeen ik en mijn elf metgezellen in Thebe gezien hebben; voor het geheim, hoe men dit tevoorschijn kan brengen, zou ik veel goud betalen, maar ik weet dat jij het evenmin verkoopt als die magiër in Thebe. Want jij bent nog jong en zult hiermee nog veel geld en andere schatten verdienen.

[12] Door wat ik nu zeg, is je vast wel duidelijk geworden, dat ik niet eens zal proberen om je het geheim te ontlokken; maar er is één ding dat ik uit jouw mond zou willen horen, namelijk hoe, waar en wanneer jij tot deze wijsheid en deze magische kunst bent gekomen! Je hebt mij en mijn metgezellen tot het aannemen van een waar, hoogste goddelijk wezen gebracht, en het zal dus ook helemaal geen probleem voor je zijn mij alleen maar te zeggen, waar je op zo jonge leeftijd achter al deze dingen bent gekomen!"

 

45 Raphaël verklaart de toverwerken van de Indische magiër

 

[1] RAPHAËL zegt: 'Je bent toch wel een merkwaardig iemand! Jouw vele ervaringen hebben je dermate in verwarring gebracht, dat je nu helemaal met meer in staat bent om het valse van het eigenlijk ware te onderscheiden! Als je aan de magiër, die in Thebe was, alleen maar gevraagd zou hebben of hij voor jou zonder dat kamertje met dat raam een landschap met een meer tevoorschijn wilde toveren, dan zou hij dat voor een wereld vol goud nog niet voor je gedaan hebben, omdat zoiets hem totaalonmogelijk zou zijn geweest; maar in dat bewuste kamertje had hij door dat bepaalde raam nog een aantal landschappen voor je tevoorschijn kunnen toveren!

[2] Laat die magiër maar eens buiten in de naakte natuur zo'n degelijk huis tevoorschijn toveren, en dan meteen blijvend en met alles erop en eraan! Dat zal hij, zoals gezegd, wel mooi laten! Daarom is dit huis hier om het eerlijk te zeggen, een werk van God, -en dat andere slechts van een mens die in feite niet meer is dan iemand die goed thuis is in natuurkundige zaken en daar handig mee om weet te gaan, en absoluut geen zogenaamde magiër

[3] Zoals dit echter een  werk van God is, is dit eveneens het geval met mijn wijsheid! Alles wat jij aan mij ontdekt, komt van. God! Daarom hoef je dus niet meer te vragen hoe, waar en wanneer Ik tot dit alles ben gekomen!

[4] Voor het oog van de mens kunnen ook mensen wel op wonderen lijkende werken tot stand brengen; alleen zijn dat helemaal geen wonderen, maar met heel natuurlijke middelen ook op heel natuurlijke wijze tot stand gebrachte zaken, die voor een leek alleen maar op wonderen lijken omdat hij noch van de middelen noch van de manier waarop men die middelen voor een bepaald doel kan gebruiken ook maar enige notie heeft. Vertelt men hem echter over de middelen en de gevolgen die ontstaan wanneer men er gebruik van maakt, dan zal hij meteen in staat zijn om hetzelfde wonder te verrichten als de magiër, die hij tevoren voor een wonderdoener heeft gehouden "

[5] ROCLUS zegt: "Ook het tevoorschijn toveren van dat landschap van de magiër in Thebe?"

[6] RAPHAËL zegt: 'inderdaad, alleen is het een beetje moeilijk om aan de middelen te komen die daarvoor nodig zijn; want die magiër heeft zowel het ene als ook het andere middel zelf uitgevonden. Deze twee middelen geeft hij natuurlijk niet prijs, en daarom is het voor jou wel moeilijk om hetzelfde tot stand te brengen als wat hij daar doet en waardoor hij zich het aanzien van een eersteklas magiër verschaft.

[7] Zou je echter de kunst verstaan om zuivere kiezelsteen te smelten en daaruit helder glas te vervaardigen en dit tenslotte te slijpen en te polijsten zoals men edelstenen slijpt en polijst -een werk waar de Indiërs heel goed in thuis zijn -, dan zou je het wonder al gauw en ook heel duidelijk doorzien, en nog des te helderder, wanneer je bovendien een soort Apelles zou zijn, wie het mogelijk was om water zo bedrieglijk echt met allerlei kleuren te schilderen, dat hij zelfs vogels misleidde.

[8] Die magiër van jou is een beroemde edelsteenslijper, hij kan glas maken uit kiezelsteen, het ook slijpen en polijsten, en bovendien is hij ook een van de beste schilders van heel Indië, vooral wat het natekenen en naschilderen van landschappen betreft, natuurlijk op zeer kleine schaal. Hij heeft een eigen apparaat geconstrueerd om zijn geschilderde landschappen door zo'n zelf geslepen stuk glas te laten bekijken, en hierdoor wordt zo'n optisch bedrog bewerkstelligd als jij zelf met je merenlandschap hebt gezien.

[9] Dat is nu een heel geheime wetenschap die de Phoeniciërs en door hen ook de Egyptenaren ontdekt hebben en die ze, onder volstrekte geheim­houding, voor hun buitengewone toverkunsten gebruikt hebben. Over een paar duizend jaar zullen alle volkeren precies weten hoe zoiets werkt; dan zal er ook niemand meer zijn die, als hij een goed verstand heeft, een dergelijk verschijnsel nog voor een wonder zal houden, en al helemaal niet van buitengewone aard "

 

46 Het priesterdom als vijand van het licht

 

[1] (RAPHAËL:) 'Ik zeg je dat er een tijd zal komen, dat mensen op ijzeren wegen zo snel zullen rijden als een afgeschoten pijl door de lucht vliegt; dat mensen zullen spreken met de tong van de bliksem van het ene eind van de wereld naar het andere; dat ze in de lucht zullen rondvliegen als vogels, ver weg over zeeën en landen, -en toch zal niemand hen voor magiërs en nog minder voor goden houden! Wel zullen de priesters, die er altijd zijn, steeds alles in het werk stellen om te verhinderen dat het volk op deze wijze wordt voorgelicht; maar hun moeite zal ook altijd volkomen tevergeefs zijn!

[2] Hoe meer ze geneigd zijn het volk in nacht en volledige duisternis te voeren, des te meer zullen ze daardoor de altijd aanwezige lichtgeesten opwekken tot een des te grotere tegenwerking, en daardoor zal een groter en intensiever licht onder het volk verbreid worden, tot tenslotte de priesters zelf genoodzaakt zullen zijn om door de voor hen uiterst zure appel van het licht heen te bijten en apostelen van het licht te worden; maar dat zal veel strijd vergen.

[3] Het zal gebeuren dat de magiërs hevig vervolgd worden, en de kiem voor deze vervolgingen bestaat al reeds voor een deel bij het Farizeeërdom dat een grote afkeer heeft van de magiërs, en voor het grootste gedeelte bij jullie Essenen, die nu uit alle windrichtingen de toverkunsten opkopen. Jullie kijken nu al met heimelijke, jaloerse blikken naar iedere wonderdoe­ner, vooral als deze een of ander wonder verricht dat jullie al binnen jullie muren hebben gerangschikt en weggeborgen, ten behoeve van jullie volksmisleidende levensonderhoud.

[4] Nu behaagt het God de Heer echter om langzaam maar zeker niet de priesters, maar heel gewone, onopvallende mensen buitengewone uitvin­dingen te laten doen, waardoor de mensen een belangrijke culturele ontwikkeling doormaken.

[5] De priesters zullen dit natuurlijk met veel kabaal te vuur en te zwaard gaan bestrijden, maar dat zal hen niet helpen; want hoe heftiger ze daartegen gaan vechten, des te meer zullen ze hun zelfzuchtige en heers­zuchtige, slechte begeertes ten overstaan van het volk blootgeven en daardoor Ieder geloof en vertrouwen verliezen.

[6] Want als men van een mens ook maar eenmaal gemerkt heeft dat hij iemand wilde bednegen, zal men in de toekomst geen vertrouwen meer m hem stellen, zelfs niet wanneer hij met iets heel reëels en waars voor de dag zou komen; want de vrees blijft, dat daarbij een of andere slechte bedoeling op de achtergrond op de loer ligt. Daarom zal het met priesters die zich door hun boosaardige ijver te zeer hebben blootgegeven, niet slechts gedeeltelijk, maar helemaal uit zijn.

[7] God de Heer heeft er door Zijn orde al voor altijd voor gezorgd, dat al het slechte en verkeerde zich altijd zelf vernietigt; en hoe meer dit naar alleenheerschappij begint te streven, des te eerder zal het zichzelf vernie­tigen.

[8] Al het slechte handelen van de mensen van deze aarde lijkt op een nutteloze machine die des te eerder totaalonbruikbaar wordt, naarmate deze aldoor maar intensiever en heviger gebruikt wordt. Ook het lichaam van de mens wordt des te eerder versleten en vernietigd, naarmate het hartstochtelijker zijn hebzuchtige neigingen volgt.

[9] Daarom is het voor iemand met ware levenswijsheid nooit een reden om niet aan een ware God te geloven, wanneer hij ziet dat alle priesters slechte zaken teweeg brengen en hij hen dingen ziet begaan waartegen zijn verstand in opstand komt. Want de Heer laat dat alles daarom toe: ten eerste, opdat daardoor het ware, zuivere verstand des te meer opgewekt wordt tot ware werkzaamheid, en ten tweede, opdat het slechte zichzelf daardoor des te eerder vernietigt en geheel te gronde richt.

[10] Overdag zoekt niemand naar licht en is men zich niet eens bewust van de werkelijke waarde daarvan; men gaat immers in geen enkelopzicht gebukt onder de zwaarte van de nacht. Overdag is het goed lopen, omdat men iedere kuil, iedere steen op straat en iedere afgrond kan ontwijken, daar men dat allemaal al van veraf kan zien. Maar 's nachts in het stikkedonker is dat heel anders; dan kan men slechts moeizaam en met de grootste voorzichtigheid vooruit komen.

[11] Hoe welkom is de wandelaar dan ook het kleinste lichtende vlammetje dat zijn pad, al is het maar enkele stappen ver, verlicht, en met welk een verlangen zal de wandelaar in de woestijn die een vriend van het licht is de komende ochtend tegemoet gaan!

[12] Zie, precies zo vergaat het de vriend van het geestelijke licht midden in een geestelijke nacht, die grotendeels door de snode heb­ en heerszucht van de priesters bij de vaak te lichtgelovige mensen verspreid is; maar hoe donkerder het wordt, des te meer zal ook steeds het gebrek aan licht waargenomen worden en des te meer zal de volle waarde van het geestelijke licht gewaardeerd worden.

[13] Mensen die eenmaal door hun opvoeding al van de wieg af aan volledig verduisterd zijn, merken het ontbreken van geestelijk licht even­wel niet op en voelen zich heel behaaglijk onder de blinde troost van hun priesters, die hun steeds in geuren en kleuren een heleboel stichtelijke verhalen kunnen vertellen over mensen die weliswaar allang gestorven zijn, maar volgens de regels van de priesters ooit een vroom en trouw leven hebben geleid. Dat stelt de totaal blinden helemaal gerust; daarbij huilen ze vaak van louter ontroering en worden mild gestemd, wat de priester natuurlijk nooit tot nadeel strekt.

[14] Zulke mensen gaan, zoals gezegd, evenmin gebukt onder hun gees­telijke nacht als iemand die totaal blind is geboren ooit enige hinder heeft ondervonden van de nacht, al was die nog zo donker; voor hem gaat nooit een zon op of onder! Maar iemand ondergaat de nacht heel anders wanneer hij gewend was om voortdurend in het licht van de eeuwige waarheidsdag te wandelen, maar dan als een goede zanger mee moet gaan huilen met de wolven in het bos, wil hij het er heelhuids afbrengen!

[15] Stel je een situatie voor waarin enkele mensen die ziende zijn zich in een groep bevinden waar iedereen blind is! En dat nu een van deze ziende mensen een beschrijving gaat geven van de grote heerlijkheid van het licht en van het heerlijke kleurenspel hiervan. De blinden zouden hem meteen het zwijgen opleggen en hem uitmaken voor een brutale, boosaardige leugenaar, terwijl hij toch geheelovertuigd zou zijn van de zuivere waarheid! - Zeg me of denk je eens in, hoe het de ziende mensen na verloop van tijd te moede zou moeten worden, en vooral als de ziende mensen heel goede middelen zouden hebben om de meeste blinden van de hele groep ziende te maken, als deze het maar zouden willen! Hoe zou het jou dan met je zuivere verstand te moede zijn?"

 

47 De vruchten van de nacht en de vruchten van het geestelijke licht

 

[1] ROCLUS zegt: 'Dat zou een wanhopige toestand zijn, vooral voor een ziende arts! Het zou immers duizend maal beter zijn om helemaal niet te bestaan, dan als een ziende onder de blinden te leven die vol wantrouwen, eigendunk en hoogmoed zijn! Maar je hebt gelijk, mijn beste, zeer wijze Jongen! In de wereld is het nu eenmaal zo en niet anders; daarom is het in mijn ogen beter om de blinden te verlaten en ieder conflict met hen zoveel mogelijk te vermijden. Verliezen ze daardoor iedere ziende leider, dan moeten ze uiteindelijk allemaal na korte of iets langere tijd aan de rand van een afgrond komen die hen allemaal, dat kan niet anders, moet verzwelgen. Hun einde is weliswaar treurig maar zeker, en niemand kan hen daarvoor behoeden!"

[2] RAPHAËL zegt: 'Dit keer heb je een heel goed oordeel uitgesproken, en zie, zo handelt de Heer vanuit Zijn orde ook met de mensen! Wanneer een of andere gemeenschap van mensen, of ook een heel volk, vrij­ en kwaadwillig de waarheld en het licht uit de hemelen vijandig gezind wordt, laat de Heer het ook toe dat zo'n volk in een volslagen donkere levensnacht terecht komt. Hierin begaat het dan al gauw de ene ten hemel schreiende domheld na de andere en geeft daardoor aan allen die ook maar een beetje kunnen .zien, zijn eigen kwaadaardige blindheid en leugen duidelijk te kennen in alles wat het wil, nastreeft en doet. Zo'n ongeneeslijk volk moet dan uiteindelijk wel aan de rand van een afgrond komen en deze zal het zonder enige genade en mededogen verslinden. De ziende mensen echter zullen in aantal toenemen en met hun licht zullen ze de aardbodem zegenen, geestelijk en lichamelijk.

[3] Maar de Heer laat een volk, zolang het nog maar een heel zwak schijnsel van het ware licht bezit, zeker niet aan de rand van de afgrond komen, omdat er in dit schijnsel toch nog enig besef aanwezig is dat hen waar­schuwt voor het te gronde gaan.

[4] Maar wanneer er bij een volk eenmaal een uitgesproken haat ten opzichte van het licht van de waarheid heerst en het volk en z'n priesters de ziende mensen op alle mogelijke manieren vijandelijk gaan bejegenen en vervolgen, zoals nu al sinds lang bij de joden het geval is, dan houdt ook het geduld van de Heer op en voor zo'n volk valt er niet meer aan de ondergang te ontkomen.

[5] En bij zo'n volk komt dan de Heer vanuit de hemelen Zelf naar de aarde, waar Hij een gericht houdt over de slechte, blinde godslasteraars zoals het ook nu, op dit moment, op aarde het geval is en wel in het mooie land van de joden, die ooit Gods volk waren!

[6] De Heer zal nu echter nog het kleine aantal trouwe en ziende mensen om Zich heen verzamelen en hen een vollicht uit de hemelen geven; maar naast dit licht zal alles wat geen licht heeft niet kunnen bestaan, maar gedreven worden naar de werkelijke rand van de onvermijdelijke afgrond. Daar hoef je voor de ziende mensen met geen enkel bedrieglijk wonder meer aan te komen, maar slechts alleen met een wonder dat geheel waarachtig voortkomt uit Gods kracht, die Hij in het hart heeft gelegd van leder mens die de waarheid ziet.

[7] Want zoals een vals en blind geloof, dat eigenlijk een bijgeloof is, maar al te gauw als zodanig te herkennen is aan allerlei leugens, bedrieglijke daden en een steeds toenemende liefdeloosheid, zo is ook een waar, levend geloof als zodanig te herkennen aan de volle waarheid in alle dingen, zonder enige terughoudendheid, en door een voortdurende toename van de liefde onder de mensen en tot God, en vanuit deze waarheid en liefde in dé goddelijke kracht en macht, die God in het hart heeft gelegd van leder mens die de waarheid ziet.

[8] Wat voor zin heeft heel die geheime kunst en wetenschap dan voor de mens, als uiteindelijk zelfs de ziende mussen de valse profeet waar iedereen bij is vanaf de daken toeroepen: 'Jij bent alleen maar een egoïstische, vreselijke oplichter en doetje wonderen zus en zo voor de blinden! Maar de ware, ziende kinderen van God kun je nooit bedriegen; want zij zijn tot Iets anders in staat vanuit de goddelijke kracht in hun hart die de geest van de eeuwige liefde is, en zij doorzien je miserabele knoeiwerk en je boze opzet door en door. Pak daarom je oude bedrieglijke boeltje bij elkaar en zorg dat je een ziend mens wordt in de ware kracht van God, -of wij mussen zullen je nog beroven van het beetje licht datje bezit!' -Zeg eens! Zou jij de mussen dat kwalijk kunnen nemen? Het ergste wat een bedrieger kan overkomen is wel, dat men hem tegemoet treedt met het volle licht van de waarheid; maar erkennen moet hij deze uiteindelijk toch, goed­schiks of kwaadschiks!

[9] Kijk hier eens naar het onmiskenbare wonder dat is voortgekomen uit de ware kracht van God! - Jij bent een Esseen en ook nog een vooraan­staand magiër van deze orde. Jij maakt doden levend, de maan haal je bijna pal voor de neus van de geestelijk blinde, verbaasde toeschouwers naar beneden, je laat bomen, gras, water, rotsen en muren praten. Wat zou je ervan vinden als deze mensenmussen van alle rassen en klassen je nu heel luid gingen vertellen hoe jij en je handlangers, wanneer jullie diensttijd je naar het klooster roept, jullie doden opwekken en jullie bomen, gras, water, rotsen.en muren laten spreken, en als ze dan een dode naar je toe brachten en je dringend zouden verzoeken hem in het leven terug te roepen? Wat zou je zuivere rede en je scherpe verstand daarop te zeggen hebben?"

 

48 Roclus verdedigt het Essenendom en de schijnwonderen

 

[1] ROCLUS zegt: 'Ik zou het zeker zonder tegenspraak moeten dulden; want waarheid blijft waarheid, of deze mij nu schade of voordeel oplevert! Ik weet nu echter wat je mij hiermee eigenlijk wilt zeggen en dat zal zeker wel zijn, dat ook onze orde iets slechts is en dat deze tenslotte zijn ondergang tegemoet zal gaan op het moment, dat Gods zuivere licht uit de hemelen het hart van de mensen verlicht zal hebben. Vriend, dat is weliswaar een waarheid waar niets tegen in te brengen valt -want wanneer alle mensen of in ieder geval het grootste deel daarvan in al onze geheimen worden ingewijd, dan is er inderdaad voor altijd een eind gekomen aan ons werk -; maar men zal in ieder geval nooit van ons kunnen zeggen, dat wij al deze dingen met ook maar een greintje zelfzuchtige, kwade wil hebben gedaan, omdat het ons in deze hoogst droeve tijd alleen maar in alle opzichten te doen was om het aardse welzijn van de mensen, en ons klooster in feite niets anders is dan een instelling op basis van liefde en vriendschap. Wij hebben daarvoor dan ook niet één slecht middel gekozen!

[2] Zeker, men zou inderdaad kunnen zeggen: Elk bedrog is al een slecht middel. Maar dan geef Ik ook aan een god heel beslist ten antwoord: Ja bedrog is inderdaad altijd een slecht middel, als dat ook maar enigszins gepaard gaat met een of andere slechte bedoeling om wat voor zelfzuchtige reden dan ook! Als ik echter zie dat de mens op geen enkele andere manier te helpen is dan kennelijk alleen maar door bedrog, en ik dan ook uit pure liefde voor mijn lijdende broeder naar dit enig mogelijke middel grijp en de mens daar onmiskenbaar mee help, dan is en blijft zelfs het allergrootste bedrog geen slecht maar een uitermate goed en juist middel, waar een god onmogelijk iets tegen in te brengen kan hebben. Om dit kracht bij te zetten zal ik je slechts een voorbeeld uit mijn Esseense levenservaring geven, en zul je me gelijk moeten geven, ook al zou je zelf een tienvoudige god zijn.

[3] Er kwam een. huilende man bij me, wiens lieve, jonge, uiterst brave vrouw zodanig ziek werd, dat zij van deze ziekte enkel en alleen geheel genezen kon worden door slechts één, mij welbekend middel. Ieder ander geneesmiddel zou zonder meer haar dood hebben betekend en haar echtgenoot tot de ongelukkigste mens van de wereld hebben gemaakt. De vrouw had echter zo'n afkeer van het bekende middel, dat ze liever tien keer zou willen sterven dan zich van dit geneesmiddel te bedienen waardoor ze zeker zou genezen. Wat men haar ook zei, niets hielp en haar man was keer op keer de wanhoop nabij. Het was mij bij zulke gelegen­heden nog nooit gebeurd dat me niet iets goeds te binnen schoot en ik zei dan ook meteen heel ernstig en beslist in het bijzijn van de man tegen de vrouw: 'O, maak je maar niet ongerust, ik weet nog wel honderd andere middelen die zulke ziektes nog veel eerder en zekerder genezen dan het genoemde middel! ' Hiermee had ik in feite al gelogen als een paard; want ik wist werkelijk voor alle schatten der aarde geen ander middel voor haar. Deze werkelijk kardinale leugen was dus al het eerste bedrog voor het heil van de zieke vrouw.

[4] Het tweede en dus nog grotere was vervolgens noodzakelijkerwijs, dat ik het bekende middel een andere naam gaf, het vermengde met iets neutraals en daardoor de vorm, kleur en ook een beetje de smaak ervan veranderde en de prijs ervan ook flink verhoogde. Drie pond goud veranderden de zaak enorm. De vrouw nam het geneesmiddel met veel plezier in en werd enkele uren later niet alleen volkomen gered, maar ook meteen fris, monter en ook volkomen gezond! Ik zelf kon amper mijn lachen inhouden om dit geslaagde bedrog, en tot op dit uur heeft noch de vrouw noch de man van dit voor beiden heilzame bedrog ook maar iets vernomen!

[5] Nu vraag ik jou of dit bedrog als zodanig goed of slecht was? -Je zwijgt en kunt er niets tegen inbrengen! Ik zal je echter nog een ander voorbeeld geven en daar dan je oordeel over vragen.

[6] Luister, een jaar geleden gebeurde het, dat de enige, dertienjarige dochter van een hoogst respectabel en buitengewoon goed bemiddeld echtpaar overleed aan een vreselijke melaatsheid. Dit kwam mij toevallig ter ore en ik snelde terstond naar het huis waar grote droefheid heerste­. De vader en moeder waren ontroostbaar vanwege dit verlies. Ik bekeek het meisje, dat daar volkomen dood lag aandachtig en stelde vast, dat het grote gelijkenis vertoonde met een meisje in onze grote verzorgings­ en verpleeginrichting en ik dacht bij mezelf: 'Dit droeve echtpaar kan en moet geholpen worden!'

[7] Ik riep meteen de vader bij me en zei hem: 'Treur niet! Ik ben een ware Esseen en zeg je, dat ik dit slapende meisje weer tot leven kan wekken door mijn geheime geneesmiddel in het klooster! Laat haar daarheen brengen met alles wat ze ooit heeft bezeten en geef mij een uiterst nauwkeurige beschrijving van haar gehele karakter, haar sympathieën en antipathieën, kortom van alles waar zij ooit mee te maken heeft gehad en ik garandeer je, dat ik je nu dode dochter uiterlijk over twee maanden in je armen terug kom brengen!'

[8] Ik zei dit ernstig en het spreekt dus vanzelf, dat de beide ouders er niet lang over hoefden na te denken, omdat ze mij bij voorbaat al totaal niet tot enig bedrog in staat achtten. Alles wat het meisje dus ooit had toebehoord van de wieg tot aan haar dood moest mee naar het klooster gebracht worden. Omdat ik gedurende mijn diensttijd dit huis heel vaak had bezocht en het meisje zeer goed kende en omdat het meisje van de al eerder genoemde verzorgingsinrichting, heel veel op het overleden meisje leek en daarbij een heel goed vermogen bezat om zich aan te passen en dingen in zich op te nemen, was een uitwisseling zeer wel mogelijk. Toen er een paar maanden waren verstreken, was het meisje uit de verzorgings­inrichting al helemaal de weer tot leven gewekte dochter van de beide gelovig op haar terugkomst wachtende ouders.

[9] Ik bracht zelf het tot leven gewekte meisje naar het ouderlijk huis. Toen de beide ouders mij al in de verte zagen en goed herkenden, staken ze van vreugde hun handen omhoog en liepen ze mij tegemoet, terwijl hun pseudo dochter op mijn aanraden hetzelfde deed, want ik had haar van tevoren verteld hoe ze zich moest gedragen. Als je getuige was geweest van de gelukzaligheid van beide ouders, had je samen met mij meegehuild van vreugde!

[10] Door dit beslist buitengewoon fijnzinnige, maar toch wel kolossale bedrog zijn drie mensen volkomen gelukkig geworden; de droevige vader en moeder hebben hun verloren dochter ongetwijfeld terug, en het anders zeer arme meisje is bij een paar weldoeners gekomen, zo goed als haar hart zich maar ooit had kunnen wensen. En wat heeft het mij opgeleverd? Ik zeg je, zo waar als ik hier sta: Niets, behalve het aangename besef dat ik drie mensen heel gelukkig heb gemaakt!

[11] Nu vraag ik je of dit bedrog ook slecht genoemd moet worden! Ja, ikzelf noem ieder bedrog slecht wanneer het door iemand uit zelfzuchtig­heid en verwerpelijk winstbejag tegenover zijn onschuldige medemensen gepleegd wordt; maar als ik alleen maar dan mijn toevlucht neem tot werkelijk fijnzinnig bedrog als ik er volledig van overtuigd ben, dat een zeer ongelukkig mens op geen enkele andere manier te genezen is, dan is een nog zo groot bedrog iets heel goeds en kan het door een verstandige en wijze god niet slecht genoemd worden, en dan moet men met de vindingrijke mensengeest die in onze orde allerlei middelen uitvond om de lijdende mensheid gelukkig en gezond te maken bovendien nog erg dankbaar zijn!

[12] Of heeft ook niet jullie God zich volgens de Schrift duidelijk van bedrog bediend tegenover de oude en blinde vader Isaäk, om zijn volk in Jacob een betere stamvader te geven dan de eerstgeborene, die ruwe Ezau? Ik ben het wel met je eens dat ieder kwaadwillig bedrog, als het eenmaal zijn hoogtepunt heeft bereikt, zichzelf te gronde moet richten, maar een bedrog ten gunste van de mensheid zeker nooit, maar wat moedwillig geschiedt door de een of andere kwaadwillige verrader wel! Het is dan toch echter wel duidelijk dat de vriend van de waarheid die ons goede bedrog verraadt, duizend maal slechter is dan de ergste volksbedrieger uit onze orde! - Bewijs het tegendeel, als je dat kunt! Ik ben bereid om iedere strijd met jou over deze vraag te doorstaan. "

 

49 Het verschil tussen levenswijsheid en bedrog

 

[1] RAPHAËL zegt:"Beste vriend, ik moetje openlijk bekennen dat het echt niet gemakkelijk is om met jou te praten; want jij gaat nu eenmaal van het principe uit, dat ieder middel geheiligd is alleen al door de bedoeling en het doel, en ik kan je daar onmogelijk iets anders op zeggen dan dat je je ondanks al je goede wil en je scherpe verstand op een dwaalspoor bevindt­ en dat jij van alles wat ik je gezegd heb, met al je verstand hoe helder dat ook is, zeker nog bijna niets hebt begrepen!

[2] Jij ziet alleen aardse voordelen en het aardse geluk van de mensen, omdat je van de geestelijke verhoudingen eigenlijk nog totaal geen notie hebt.

[3] Men kan een mens op deze aarde wel heel gelukkig maken door allerlei misleidingen; maar daarmee heeft men hem voor zijn ziel en voor zijn geest helemaal niets goeds, doch maar al te vaak, serieus iets zeer slechts bewezen.

[4] Je hebt me een paar voorbeelden uit je leven verteld en tegen het eerste heb ik inderdaad geen bezwaar; want de behandeling van de zieke vrouw was in feite geen bedrog, maar enkel iets verstandigs.

[5] Als bedrog geldt voor God iedere verborgen handeling en verleiding van mensen, waardoor zij onvermijdelijk fysieke en morele schade moeten oplopen. Als je echter een toespraak, iets aantrekkelijks of een daad alleen maar verhult om je broeder op deze wijze onmiskenbaar fysiek en moreel te helpen, omdat hij vaak met allerlei zwakheden behept is waarmee op een openlijke manier maar moeilijk of ook helemaal niets te beginnen valt­ dan is dat alleen maar goed en verstandig en zeer aan te bevelen, en absoluut geen bedrog.

[6] Als je met een handeling, toespraak of verlokking altijd een waarachtig edele bedoeling verbindt, dan heb je enkel iets verstandigs gedaan, waar­voor je de beloning uit de hemelen niet onthouden zal worden. En onder deze categorie valt je eerste voorbeeld; want met deze verstandige daad heb je absoluut niets anders willen bereiken dan datgene waarvan jij inzag, dat het voor de zieke vrouw volkomen goed en nuttig was.

[7] Maar je tweede voorbeeld is van geheel andere aard, ofschoon ook dit eenzelfde goedmoedig karakter lijkt te hebben. Daarmee is voor de verre toekomst aan de mensheid een vals bewijs geleverd voor het vermogen van jullie klooster om wonderen te verrichten, waardoor het niet kan uitblijven dat deze inrichting, wegens de algemene blindheid van de mensen, alle goudbronnen van de hele aarde voor zichzelf opent en over niet al te lange tijd in het bezit komt van reusachtige rijkdommen.

[8] Maar wat doet aardse rijkdom, wat brengt ze altijd teweeg? Ze maakt de mensen hovaardig en heerszuchtig, en brengt hardvochtigheid voort, liefdeloosheid en de smerigste hoogmoed, en daardoor ook verachting, haat en vervolging van de medemensen.

[9] Je hebt je immers al tegenover Cyrenius behoorlijk negatief uitgelaten over alle priesters, en uit de doeken gedaan hoe ze als plaatsvervangers van een god de geestelijk arme mensheid maar al te vaak op de meest onmenselijke manier kwellen, hen voor zich laten werken en zelf niets anders doen dan zich overgeven aan de allerergste ledigheid, terwijl ze intussen wel de blinde mensheid met geestelijke en lichamelijke folteringen dwingen om voor hen te leven, te werken en te sterven! Je hebt deze levensomstandigheden flink onder de aandacht gebracht en de schande­lijkheid ervan duidelijk aan het licht gebracht.

[10] Ik zeg je nu echter onverbloemd, dat alle nu nog overal bestaande priestergemeenschappen op veel zuiverder basis staan dan jullie klooster; want hun fundament was vaste en zuivere, goddelijke waarheid uit de hemelen, maar deze werd door de mensen zoveel geweld aangedaan, dat er nu bijna niets anders meer te zien valt dan leugen en allerhande bedrog. Wat kan er dan wel van jullie instituut terechtkomen dat nu al principieel op niets anders gebouwd is dan op pure leugen en bedrog?!

[11] Denk je soms dat jullie opvolgers zich steeds strikt aan jullie huidige opgestelde normen zullen houden? Over vijftig jaar al zal daaraan alles een heel ander gezicht krijgen! Het bedrog en allerlei toverkunsten zullen nog vermeerderd en verfijnd worden. Jullie zullen je ook wagen aan het weer tot leven wekken van oude personen, wat in sommige gevallen beter, in andere gevallen minder goed zal lukken.

[12] Jullie zullen op het verraden van jullie geheimen de meest gruwelijke en onverbiddelijke straffen stellen; ja, jullie zullen zelfs de vraag, hoe het een of andere wonderwerk van jullie mogelijk is, strafbaar verklaren! Jullie uitspraak zal zijn: 'Volk, je hoeft nergens een vraag over te stellen; jouw zaak is het slechts om onvoorwaardelijk te geloven! Mankeer je iets, kom dan, en je zult geholpen worden in ruil voor een volgens de voorschriften betaald offer! Over al het andere hoefje je eeuwig nooit zorgen te maken!'

[13] Daardoor zullen mensen met een weetgierige inborst echter heimelijk boos worden, allerlei onderzoekingen verrichten en van buiten af achter jullie geheimen komen. Dat zal jullie heimelijk met woede vervullen en aan degenen die zich aan jullie heiligdom vergrijpen, zal de meest vreselijke wraak gezworen worden en indien mogelijk zal deze ook nietsontziend volledig ten uitvoer worden gebracht:'

 

50 De gevaren van de bedrieglijke wonderen van de orde der Essenen

 

[1] (RAPHAËL:) 'Je hebt je afkeurend uitgelaten over de boetedoeningen van de Indiërs! Over vijftig jaar al zullen jullie nog tienmaal ergere invoeren; want als jullie er mogelijkerwijs slechts voor gezorgd hebben dat het grootste gedeelte van het volk in zijn geloof sterk van jullie afhankelijk is, waar het heel gemakkelijk toe te brengen is door jullie pseudo wonderen, dan zal het volk, wat er ook gebeurt, zich daar spoedig en zonder enig weerwoord in schikken. Want in hun domheid kunnen ze jullie voor niets anders aanzien dan voor knechten van de goden op deze aarde die met allerlei geheime, goddelijke, alles vermogende krachten zijn toegerust, waar geen aardse wil en geen wereldse, menselijke kracht ook maar enigszins tegen opgewassen is.

[2] Door zulke wonderen kunnen jullie het volk zonder meer volledig in jullie macht krijgen. Als dat eenmaal is gebeurd, hoeven jullie slechts tegen de een of de ander zeggen: 'Erge zondaar die je bent! Wat jij voor ergs hebt gedacht, gewild en ook al bijna hebt gedaan, dat zien wij, ja wij zien reeds die slechte gedachten en begeertes inje hart in de kiem ontstaan, die jij pas in het komende jaar bewust in je gedachten hebt, en waardoor je je de volle vervloeking en toom van de goden op je nietswaardige hals zult halen! Wij waarschuwen je dat je je van al je boze gedachten en wensen voor de toekomst ontdoet en datje voor de goden, om ze voor deze keer gunstig te stemmen, voorlopig zo'n groot mogelijk offer aan onze voeten legt:.Bovendien moet je jezelf nog gedurende drie volle jaren dagelijks kastijden door met een touw op je rug te slaan tot hij bijna bloedt! Je zult het eeuwig berouwen als je deze boete niet strikt uitvoert!'

[3] De arme man die eigenlijk nooit een slechte gedachte en al helemaal geen kwade wil in zich op had laten komen, zal zonder enige tegenspraak van jullie aannemen dat hij een grote en verdoemenswaardige zondaar is, en dat hij alles gewillig zal moeten ondergaan waar jullie hem als almachtige en alwetende godsknechten mee opgezadeld hebben. -Ik vraagje echter naar het oordeel van je zuivere verstand, of dit einddoel dat jullie uitein­delijk toch moeten bereiken, goed en juist is, en of hier ook het middel door het zeker volgende einddoel wordt geheiligd!"

[4] ROCLUS zegt: 'Ja, maar die bedoeling hebben wij nog geen van allen ooit gehad, wij waren altijd alleen maar iets goeds van plan voor de arme, lijdende mensheid, -en daarom zie ik nog altijd niet zo goed in hoe mijn middel, namelijk het gestorven meisje op bedrieglijke wijze weer tot leven wekken, slecht kan zijn! Want ik kan me met al mijn verstand, hoe helder dit ook is, totaal geen enkele voorstelling maken van waar dit volgens jou toe zal leiden -en ook niet dat uiteindelijk alles wat wij nastreven, ook al is dat nu nog helemaal niet duidelijk, in die richting gaat! Want als men zoiets wil bereiken, moet men toch wel de wil hebben om iets slechts te doen. Bij mijn weten is bij ons allemaal het volslagen tegendeel het geval! Waarvandaan zou het slechtste van het slechte ons instituut binnen moeten komen?"

[5] RAPHAËL zegt: 'Vriend, je hoeft maar de zuiverste tarwe te nemen en deze op de zuiverst mogelijke akker te strooien, als hij opkomt zul je er altijd nog een behoorlijke hoeveelheid onkruid tussen aantreffen! Nu jij en je collega s echter mets dan onkruidzaad in de aarde strooien, hoe willen jullie dan tarwe oogsten?

[6] Gedurende alle tijden en in alle landen op aarde is oorspronkelijk door God aan de mensen de allerzuiverste waarheid gepredikt door de mond van profeten die vervuld waren van Gods geest. Bekijk deze waarheden nu eens na een paar duizend aardse jaren! Wat zijn het nu? Voor het overgrote deel onkruid, voorschriften van mensen, leugens en allerlei soorten duimendik bedrog! Jullie hebben je instituut op niets dan leugens gebouwd, en denken jullie daarmee waarheid op te wekken in het hart van de mensen? Waar blijft de wereld dan?!

[7] Wat heeft het voor zin om een grote, diepe kuil in de grond te graven midden op de weg, zónder er in de verste verte de bedoeling mee te hebben dat er ooit een mens in zal vallen?! En als de mensen dan 's nachts op deze weg lopen, zeg me, zullen ze dan niet even goed over de rand van dit gat vallen en daarin verdwijnen als wanneer je dat gat wél in de aarde gegraven had met de bedoeling om er mensen in te laten vallen en te laten verdwijnen?!

[8] Of laten we zeggen dat er een zieke man bij je komt, wiens ziekte je met al je heldere verstand verkeerd beoordeelt, en je geeft hem dan een middel dat in zijn geval juist een gif is! Hij gaat eraan dood. Kan het middel dan goed genoemd worden, omdat jij als arts daar de beste bedoeling mee gehad hebt?!

[9] Mensen die in de weg, omdat het zeer drassig was, een gat of een diepe afvoergeul groeven zonder er een brug over heen te maken met een goede leuning, hadden zelfs ook een goede bedoeling, namelijk om de weg droog te.leggen; maar door hun kortzichtigheid konden ze niet zo ver vooruit kijken, want anders hadden ze immers zeker in moeten zien, dat zo'n gat of zo'n geul voor degenen die 's nachts over deze weg zouden gaan wel zeer gevaarlijk moest zijn.

[10] Het middel waarmee ze de weg drooglegden was zodoende ook met de beste bedoeling een slecht middel, omdat ze met hun goede bedoelingen dit maal niet voorzien hadden dat het gat of de geul 's nachts voor de reizigers toch duidelijk heel gevaarlijk zou zijn. Ja, als de wegverbeteraars het drassige stuk met stenen en hout opgevuld hadden en de weg op deze manier hadden drooggelegd, of over de geul in ieder geval een goede en stevige. brug hadden gelegd, dan zouden beide, zowel het middel als de bedoeling, goed zijn. Maar omdat ze enkel dachten: 'Nu, overdag zal iedere reiziger het gat of de geul toch wel vroeg genoeg opmerken en het ontwijken, -en 's nachts moet toch niemand reizen!', was het middel dus slecht en kan het door een zogenaamd goede bedoeling niet geheiligd worden!

[11] En zo is ook jullie bedrieglijke wonderinstituut voor het heil van de mensheid een tot in de kern slecht middel, omdat jullie bij het oprichten ervan helemaal niet hebben overzien welke onuitsprekelijk grote nadelen hieruit voor de mensheid moeten ontstaan. Wat voor zin heeft het dat jij de dochter van je vriend zogenaamd tot leven hebt gewekt, als hij van iemand die hij volledig vertrouwt te horen zou krijgen, dat zijn eigen dochter netjes begraven is en een totaal vreemd kind als zijn zogenaamd weer levend gemaakte dochter aan zijn zorg werd toevertrouwd? Denk je soms dat jouw vriend zich ook hierna met zo'n bedrog tevreden zal stellen? Of kun je je niet voorstellen, dat een dergelijk verraad een uitzonderlijk vernietigend licht op jullie hele instituut zou werpen en het hierdoor alle geloofwaardigheid en al het vertrouwen zou verliezen?!

[12] Denk er maar eens over na wat de gevolgen van zo'n verraad voor beide partijen zijn, dan zal het je wel duidelijk gaan worden of slechte middelen wel, serieus beschouwd, door een niet te overziene, totaal blinde, goede bedoeling en door het bereiken van een slechts schijnbaar goed doel, als goed en geheiligd beschouwd kunnen worden voor het forum van het heilige gerecht van de ware en alleen juiste wijsheid van God en Zijn lichtende geesten!

[13] Of staat dit niet gelijk met het willen verzwakken of zelfs vernietigen van de waarachtige kracht van Gods geest, waarmee niet zelden mensen op deze aarde vervuld werden? En gebeurt dit niet ten dele uit valse eerzucht en deels uit afgunst en grote jaloezie en uit vrees voor het verminderen of zelfs het geheel verloren gaan van inkomsten?! Wat moet er wel niet omgaan in een doorgewinterde Esseen, als hij hier dit wonder, dat op klaarlichte dag ten aanschouwe van alle mensen open en eerlijk werd verricht, goed tot zich laat doordringen en vervolgens, als hij eerlijk wil zijn, heimelijk bij zichzelf moet denken: ' Zie, tot zoiets zul jij eeuwig nooit in staat zijn! Wat stellen de wonderdaden van de Essenen eigenlijk voor vergeleken bij dit wonder! '?!"

 

51 Ware en valse wonderdoeners

 

[1] ROCLUS zegt: 'Voor ons, denkende mensen, is daar inderdaad een oneindig groot verschil tussen, maar voor de leek is gauw iets goed! Als iemand, die vanuit zijn innerlijke geestkracht wonderen verricht, ons maar niet ten aanschouwe van het volk uitdaagt en voor hen onze heel natuurlijke trucjes onthult, dan kunnen wij natuurmagiërs, naar ik meen, ons heel goed handhaven naast de ware magiër die vanuit zijn innerlijke goddelijke geestkracht werkt, en hij naast ons, als hij tenminste niet geplaagd wordt door jaloezie!"

[2] HAPHAËL zegt: 'Zo, is dat alles wat er in je om gaat?! Denk je dan dat het de ware wonderdoener die vanuit de goddelijke kracht die in hem woont te werk gaat ook te doen is om wereldse eer en aardse beloning?! Bestaat er voor de mens dan geen hogere en verder reikende bestemming op deze wereld dan de best mogelijke verzorging van zijn lichaam en zijn persoonlijke eer op deze materiële aarde? Luister en voel!

[3] Ieder mens heeft een onsterfelijke ziel en in de ziel een geest die nog onsterfelijker is. En opdat de ziel, als geest die zich uit de materie ontwikkelt, volledig één wordt met de oergeest van God, die 'liefde' heet, moet al het streven van de ziel erop gericht zijn, dat zij zich ten eerste losmaakt van de materie en van alle eisen die deze stelt, en dat zij al haar inspanningen, al haar doen en laten enkel naar het zuiver geestelijke richt; ten tweede moet het voortdurend haar enige zorg zijn, dat zij één wordt met de in haar rustende geest van Gods zuivere liefde, omdat God Zelf van oorsprong in Zijn oerwezen de allerzuiverste Liefde is.

[4] Maar hoe komt een mens dan te weten, dat zijn ziel één is geworden met de ware geest van  God in haar? -Dat komt hij heel eenvoudig uit zichzelf te weten! Als je in jezelf geen hoogmoed, geen onnodige eerzucht, geen zucht naar roem, geen afgunst, geen verlangen naar bezit, pracht en praal, geen eigenliefde, maar daarentegen des te meer intense en ware liefde voelt voor je naaste en  God, en het een ware, diepe vreugde voor je hart is als je alles wat je bezit  in geval van nood aan arme en gebrek lijdende broeders en zusters hebt gegeven, ja, als het je echt pijn doet in je hart wanneer je een arme niet kunt helpen, en als God alles voor je betekent en de hele aarde met al haar rijkdommen en schatten niets, dan is je ziel reeds .geheel een met de geest van God in haar, dan heeft zij het volmaakte eeuwige leven bereikt, is ze wijs, en waar nodig in staat om wonderen te verrichten enkel en alleen door te willen!

[5] Om de ziel van de mensen echter naar deze bestemming te leiden, is door God aan zo menig vrome, in zichzelf en met God één geworden ziel juist. In bijzondere mate goddelijke kracht verleend om wonderen te verrichten, opdat zij voor de zwakken en kleingelovigen een getuige is van datgene waartoe de mensen door God bestemd zijn en hoe zij moeten leven en handelen om deze bestemming in zichzelf te realiseren.

[6] En een ware wonderdoener zal zeker geen wonder doen om zich door de domme en blinde wereld te laten aangapen of zelfs om iets te bereiken waar alleen de materiële wereld waarde aan hecht, nee, hij zal dit doen om zijn naasten de ware levensweg te laten zien, om hun moed en vertrouwen ~ geven voor de strijd met de wereld tegen hun kwade hartstochten om hun de ware grond, de waarde en het ware doel van het leven te laten zien  en hen op deze manier via een heel korte weg daarheen te brengen waartoe ze allen door God zijn geroepen, namelijk tot het ware, eeuwige leven en de hoogste gelukzaligheid daarvan.

[7] Stel nu jezelf en je hele instituut de vraag of jullie ook jullie zogenaamde wonderen ooit met deze bedoeling hebben verricht! Jullie zijn wel we­reldwijze en zeker niet van huis uit slechte mensen; maar jullie zijn door het najagen van de goederen van deze wereld zelf in je innerlijke levenssfeer volkomen blind geworden. De wereld en wereldse gelukzaligheid betekent voor jullie alles! Om deze zo volkomen mogelijk te bereiken, is het vooral noodzakelijk omje door geschikte en doeltreffende middelen een zo groot mogelijk aanzien te verschaffen. Met het zwaard in de hand gaat dit niet altijd het best; maar het is bepaald niet moeilijk om je door middel van allerlei toverkunsten een soort goddelijk aanzien te verschaffen, omdat alle mensen van nature veel meer verlangen naar wonderen dan naar geweld. Men moet er dan alleen nog voor zorgen, dat er met behulp van dergelijke zogenaamde wonderen voor de kijklustigen een bepaald materieel, ook al is dit maar schijnbaar, voordeel te behalen valt, en het spel is gewonnen.

[8] De strekking van jullie opvattingen is dus precies zoals ik je nu uiteen zal zetten: ' Als mensen die overal in de wereld rondgekeken hebben, zijn wij aan de weet gekomen dat de mens na dit aardse leven helemaal geen leven meer heeft en kan hebben. Maar omdat je nu eenmaal op deze wereld moet leven, moet je in ieder geval zo goed mogelijk proberen te leven. Om dat te kunnen, moet je iets bedenken waardoor je je voor het volk onmisbaar, en schijnbaar op de eenvoudigste manier en met de minste moeite dienstbaar kunt maken. Dan zal het volk zelf al het zware werk voor ons verrichten, wij zullen daarbij een goed leven hebben, en het volk, dat ons helemaal verzorgt, zal daarbij van mening zijn dat het God een aangename dienst bewijst door alles, maar dan ook alles, voor ons te doen! Daarvoor presenteren wij ons aan het volk, vanwege ons vermogen om wonderen te doen, als permanente en onverstoorbare plaatsvervangers van de goden op aarde, en daarvoor zullen wij ook als goden leven. Er moet alleen nooit een verrader komen! Als het ons lukt om ons slechts vijftig jaar lang zonder verraad te handhaven, zullen vorsten samen met hun volkeren van pure deemoed voor ons in het stof kruipen!

[9] Om deze zaak zo doelmatig mogelijk te maken, mogen wij in het begin geen kosten sparen om alles zo effectief als maar enigszins mogelijk is in te richten. Verder moeten wij ons steeds voor het volk voordoen als de meest liefdevolle, voor hen bezorgde, en door de goden waarachtig bezielde mensen, en we zullen door de volkeren op handen worden gedragen! De oude religiestichters waren weliswaar zo verstandig om ervoor te zorgen dat een volk zo werd als zij het 't beste konden gebruiken; maar wij Essenen met onze buitengewoon grote ervaring, willen een religie tot stand brengen waartoe uiteindelijk alle volkeren samen met hun heersers moeten behoren! Want hoe het bijna overal elders toegaat weten wij, en voorlopig zullen wij daar nog meer van aan de weet komen, wij zullen ons zeer geslaagde instituut aldoor verbeteren en het in hoge mate verrijken met alles wat nuttig voor ons is en het zo voor alle tijden der tijden een voor al onze vijanden volledig onaantastbare plaats geven!'

[10] Wel, als de ware wonderdoeners, die vanuit Gods geest te werk gaan­ zich dan ook nog met jullie zouden willen verenigen, zou jullie instituut, dat gebaseerd is op het bedriegen van mensen, inderdaad totaal onover­winnelijk zijn en jullie zouden dan al spoedig heer en meester zijn over alle wereldse schatten van deze aarde. Maar de ware wonderdoeners zijn, zoals ze in het verleden waren en ook in de toekomst altijd zullen blijven ­altijd de grootste vijanden van alle bedrog en leugen geweest en zullen zich daarom ook nooit met jullie verenigen, maar jullie overal ontmaskeren en de volkeren alle voorzieningen tonen van jullie instituut, dat vanuit jullie standpunt bekeken zo prijzenswaardig is! Daardoor zullen jullie verwach­tingen, die er zo mooi groen uitzien, maar al te gauw verwelken en voor niemand meer enige waarde hebben. Zul je dan ook nog beweren dat jullie bedrieglijke wonderinstituut zo gemoedelijk en eendrachtig samen kan gaan met de werkelijke wonderdoeners die vanuit God werken? Zie, ik alleen zou al heel goed in staat zijn om jullie instituut met een enkel wonder dermate krachteloos te maken, dat voortaan zeker geen enkel mens meer, op zoek naar hulp, bij jullie zijn toevlucht zou nemen! -Geloof je wat ik zeg, of geloof je me niet?"

 

52 Roclus' twijfel aan Rafaëls macht

 

[1] ROCLUS zegt: ':Als je met je daden tot evenveel in staat bent als met je woorden, dan zou zoiets je inderdaad mogelijk zijn; maar de ervaring die ik tot nog toe met iedereen heb opgedaan is, dat de wijzen met de krachtigste woorden ook de zwaksten waren wat hun daden betreft. Ik geef daarom openlijk toe, dat ik niet al te zeer bevreesd ben voor je enigszins hoogdravende woorden met betrekking tot je daadkracht! Maar ja, er is veel mogelijk, ook al is het niet altijd waarschijnlijk!

[2] Ga maar naar de beide ouders en vertel hun dat hun onlangs uit de dood opgewekte dochter niet de echte is, maar dat zij slechts vanwege de grote gelijkenis ondergeschoven is, dan zul je zien of ze je geloven! Ja, men zal je wel de deur wijzen, maar geloven zal men het nooit, ook al zou je in staat zijn om met een tweede, nog meer gelijkende kopie te komen. Want de werkelijke dochter tot leven wekken zal je waarschijnlijk toch niet lukken; want ten eerste zal het jou nauwelijks bekend zijn waar ze begraven is, en ten tweede is haar lichaam vast al wel behoorlijk aangevre­ten door de wormen.

[3] Dit zou volgens mij nog de enige manier zijn om de beide ouders, in ieder geval voor een tijdje, aan het twijfelen te brengen; in het uiterste geval zouden de twee ouders de werkelijk tot leven gewekte dochter vanwege de grote gelijkenis als pleegdochter aannemen. Maar laten we ophouden met deze hele nietszeggende woordenwisseling en onze aan­dacht op iets anders richten!

[4] Hoor jij ook bij dit gezelschap? Waarom zijn jullie nu eigenlijk precies hier? Verleent de opperste landvoogd hier, zoals al vaker het geval was, publieke audiëntie aan het volk, luistert hij naar hun verzoeken en hoort hij allerlei klachten van het volk en zijn vertegenwoordigers aan, of houdt hij hier soms een soort gerecht of krijgsraad?  Want ik zie hier immers mensen uit alle streken en plaatsen van de mij bekende aarde. Zelfs de zwartste Moren, zo zwart als ik ze eerder nog nooit heb gezien, zijn hier buitengewoon rijk vertegenwoordigd; Perzen, Armeniërs;' Tauriërs, Grie­ken, Romeinen en Egyptenaren zijn er ook!

[5] Uit bescheidenheid en passende hoogachting voor de wijze en grijze Cyrenius zou ik nooit voor de dag zijn gekomen met deze vraag; maar omdat we nu al ruim twee uur met elkaar praten, heb ik moed gevat en de vraag nu aan jou gesteld! Vertel me daar eens wat over als je dat wilt, en ook over de manier waarop nu toch eigenlijk dit huis met die tuin, haven en schepen erbij is ontstaan! Ik weet nog wel watje mij hierover al gezegd hebt; maar puur door de kracht van Gods geest in de mens kan het toch immers niet alleen maar gebeurd zijn! Die kracht kan de mens wel op het spoor brengen van de middelen waarmee men zoiets het best kan produceren; maar zonder deze middelen, enkel uit lucht, zal zoiets toch wel niet tot stand zijn te brengen! Kom, beste, wijze, jonge vriend, zeg me nu eens eerlijk wat je er allemaal van weet!"

[6] RAPHAËL zegt: 'Heb nog maar even geduld; want we zijn nog niet helemaal klaar met het gesprek van zojuist, en waarom deze menigte hier is samengekomen, mag ik niet voortijdig verklappen! Later zul je nog wel meer te horen krijgen; laten we voor 't ogenblik maar eens bij het volgende stilstaan: of ikzelf niet in staat zou zijn om jullie instituut een dodelijke slag toe te brengen, zonder mij ergens een tweede kopie van de zogenaamd door een wonder tot leven gewekte dochter te verschaffen! Jij twijfelt hieraan en toch zou ik je ogenblikkelijk een overtuigend bewijs kunnen leveren waarvan je de haren te berge zouden rijzen! -Wat zou je dan zeggen?"

 

53 Roclus rechtvaardigt het stichten van de orde der Essenen

[1] Enigszins geraakt zegt ROCLUS: 'Mijn geweten wordt niet geplaagd door wat voor misdaad dan ook! Ik heb steeds streng volgens de wet geleefd; wat zou mij de haren te berge moeten doen rijzen? Als het al zo is dat ons instituut zo'n gruwel is in de ogen van een voor de mensen nooit zichtbare God, wiens bestaan ik nu inderdaad niet meer kan ontkennen na alles wat ik van jou gehoord heb, dan zou de alwetende, alles ziende en almachtige, buitengewoon oerwijze God toch wel een middel hebben waardoor Hij het oprichten van dergelijke instituten gemakkelijk zou kunnen verhinde­ren! Wij en eigenlijk onze voorvaderen hebben noch voor, noch tijdens en ook niet na het oprichten van dit instituut van enige kant een of andere belemmering ondervonden; ook de staat, waaraan het plan toch openlijk werd voorgelegd, heeft met alle bereidwilligheid toegestaan dat dit insti­tuut, dat zeer nuttig werd bevonden, werd opgericht, en ons toegezegd altijd trouw te zullen zwijgen, en ook beloofd om als dat nodig mocht zijn, ons met wapens te behoeden en te beschermen. Het volk, voor wiens duidelijk heil dit instituut werd opgericht, heeft ook geen protest laten horen. Dus van geen enkele kant, noch van God, noch van de staat en ook niet van de burgers, is bij de oprichting op een of andere manier gepro­testeerd, en zodoende was het puur onmogelijk om tegen iemands wil te zondigen met het oprichten van dit instituut, en wij als leden daarvan kunnen daarom iedereen en ook een God met een heel rustig geweten onder ogen komen. Ik zou daarom werkelijk niet weten waarmee jij er op gerechtvaardigde wijze voor zou kunnen zorgen, dat de haren mij te berge rijzen!

[2] Jij beschikt, tenminste naar je eigen woorden, over een bijzondere kracht en bent misschien zelf wel degene die dit wonder heeft verricht, en je kunt misschien ook zomaar slechts door woord en wil doden tot leven wekken, zoals nu tot onze stad het gerucht van een Nazarener is doorge­drongen die zoiets ten aanschouwe van iedereen heel goed kon, wat ik ook helemaal niet zo zeer betwijfel; want mensen zijn innerlijk geesten van zeer verschillende grootte, en zo is er regelmatig iemand die hetzij uit zichzelf of door toeval iets uitvindt waarvan miljoenen vóór hem, miljoe­nen tijdens zijn leven en erna, geen enkele notie hebben, en hij voert het uit en brengt daardoor vaak de halve aardbol in grote verbazing. En dan is het juist weer ons instituut, dat met geen goud te betalen is, dat zulke uitvinders opzoekt en alles in het werk stelt om hen voor zich te winnen, en ervoor te zorgen dat hun afzonderlijke uitvindingen de gehele mensheid ten goede komen!

[3] Wij Essenen zullen nooit een buitengewoon mens vervolgen of belemmeringen in de weg leggen, maar wij stimuleren zo iemand nog op alle mogelijke manieren, en proberen hem, indien mogelijk, voor ons te winnen, wat ons al meerdere malen is gelukt. Dat het hem dan niet slecht gaat bij ons, daar staat het hele instituut als één man borg voor! Zie, zo denken wij, dit is ons standpunt en zo handelen wij ook, zonder dat enige beloning, hetzij tijdens of na dit leven, hier een rol speelt! Wij doen hetgeen wij na algemeen overleg als goed beschouwen, alleen omwille van het geval zelf! Voor welke rechter moeten wij dan nog bang zijn?

[4] Ben jij soms zelf die wonderbaarlijke Nazarener? Ook goed, en eigenlijk nog beter; want dan leren wij die man of jongeling tenslotte immers zelf kennen, van wie wij al zoveel buitengewone dingen hebben vernomen! Alleen zie je me er iets te jong uit voor de Nazarener, die volgens de beschrijving minstens dertig jaar moet zijn! Maar het maakt helemaal niet uit, je hoeft de beroemde Nazarener ook helemaal niet te zijn; want jij bezit immers ook een zeer levendige en werkzame geest, je hebt veel van de wereld gezien en allerlei ervaringen op kunnen doen. Waarom zou jij daardoor niet ook vermogens kunnen ontwikkelen, waarvan ik de groots­heid in het geheel niet kan vermoeden? O, denk niet dat ik ook maar enigszins jaloers op je ben! Ook wil ik niet ontkennen dat er buiten onze schijnwonderen ook ware wonderen kunnen bestaan; want aan schijnwon­deren moeten altijd ware wonderen vooraf zijn gegaan, omdat de mensen anders niet zo gemakkelijk ooit schijnwonderen hadden kunnen uitvinden. Maar wat betreft één ding ben ik het absoluut niet met je eens, namelijk dat wij met opzet door onze schijnwonderen ooit iets hebben willen bereiken waarvan men algemeen erkent dat het in feite slecht is.

[5] Inderdaad, we wisten niet dat door zulke bedrieglijke wonderen de morele levenssfeer van de mensen totaal te gronde wordt gericht, wat voor de mensen een groot kwaad is; maar we waren allen zonder uitzondering atheïsten en daarom kon ons natuurlijk ook geen ander menselijk levens­geluk voor ogen staan dan het aardse, omdat wij niet aan een leven na de dood van het lichaam geloofden, tenminste niet aan een leven waar men zichzelf van bewust is! Waardoor wij echter het bestaan van een goddelijk wezen niet meer aannamen en wat ons tot een absoluut atheïsme heeft gebracht, heb ik je al zo goed en aanschouwelijk mogelijk per 'longurn et laturn'*(*lang en breed) uit de doeken gedaan en ik geloof nu voorjou, ook al zou jij God Zelf zijn, zo zuiver mogelijk te staan.

[6] Er is ook geen enkel ziek plekje in mijn geweten dat ik geheim heb gehouden, en daarom sta ik hier ook heel moedig tegenover je! De dood vrees ik niet, ofschoon ik waarlijk geen vriend ben van pijn en lijden. Wat is er verder nog waarmee je de haren van een man, die ook van zichzelf kan zeggen 'Si totus illabatur orbis, impavidum ferient ruinae! ,** (** Ook al stort de hele wereld in elkaar, de onverschrokkene zal toch door het puin gedragen worden)van angst te berge zou kunnen doen rijzen? Laten we nu liever goede vrienden blijven en elkaar in alles wat goed en waar is steunen, wat zonder meer zeker het beste is voor alle mensen, dan zal het volgens mij helemaal niet nodig zijn dat wij elkaars haren te berge doen rijzen! Overigens kun je doen wat je wilt, de wereld zal over het algemeen toch nooit beter worden dan ze nu is en ook altijd al was!

[7] Het liefst zou ik er nu met mijn collega's weer vandoor gaan! Want ik zag net dat hier meerdere Farizeeën zijn, en -vergeef me, vriend! -die kom ik liever nergens tegen, omdat ze' ex diametro ,*** (***lijnrecht) tegen iedere vooruitgang zijn. Ik schenk je alle verdere verklaringen en moeite! Ik weet nu waar ik aan toe ben en waar ik me geestelijk naar moet richten om het eeuwige leven uit God te bereiken; meer heb ik voorlopig niet nodig, en verdere uitleg over dit wonder met betrekking tot het huis schenk ik je ook, ofschoon ik graag tot in de kern was doorgedrongen! Maar al die Farizeeën; zelfs de overste uit Caesarea Philippi, met z'n stramme benen, is ook al hier! O, we maken dat we weg komen!"

[8] RAPHAËL zegt: 'O, voor hen kunnen jullie wel blijven; want dat zijn evenmin Farizeeën meer als jij! Iedereen die hier rondloopt is een zuiver mens, op één na, die intussen vanwege de Schrift wordt geduld. Dus de Farizeeën die hier zijn, hoef je niet meer te mijden! Maar je beweert dat je iets gehoord hebt van de wonderbaarlijke Nazarener? Vertel me er iets van, dan zal ik er van afzien omjouw haren te berge laten rijzen! –Wil je dat?"

[9] ROCLUS zegt: 'Waarom niet? Ik weet weliswaar niet veel; maar wat ik weet is geen onzin, het lijkt op waarheid te berusten en verdient om geloofd te worden. Ik vraag alleen enig geduld om het onder woorden te brengen!"

 

54 Wat Roclus over de Nazarener heeft gehoord en zijn opvattingen daarover

 

[1] Na een korte pauze zegt ROCLUS tegen Raphaël: 'Beste jongen, werkelijk wijze vriend! Ik ben nu geheel in staat om je te vertellen wat ik ook pas sinds korte tijd heb vernomen van enkele handelslieden uit Nazareth en Kapérnaum, aan wie ik zonder meer waarlijk mijn volledige vertrouwen heb geschonken wat de feiten betreft, omdat dat mannen zijn die men kan geloven. Maar ik weet natuurlijk ook geen woord meer dan wat ik van deze collega' s van mij als waarheidsgetrouw heb vernomen, ­luister dus naar me!

[2] In het stadje Nazareth aan de bovenloop van de Jordaan gelegen, niet in het plaatsje in de bergen dat dezelfde naam heeft, leefde een timmerman die bij zijn tweede vrouw een zoon had verwekt, die hij 'Jezus' noemde. Deze was tot zijn dertigste ook timmerman en een altijd stille man, die veel dacht maar weinig sprak. Hij was verder een uiterst beschaafd man; men hoorde hem nooit ruziën en zag hem nooit een of andere bekoorlijke Venus en evenmin Bacchus hulde bewijzen.

[3] Evenwichtige en zeer bescheiden nuchterheid was de overheersende karaktertrek in zijn leven. Daarnaast was hij altijd zeer deemoedig en barmhartig tegenover de armen, en vroeg voor zijn altijd uitstekende timmermanswerk slechts een heel klein loon, dat hij altijd uiterst stipt aan zijn ouders afdroeg. Op de dag echter dat hij precies dertig jaar oud werd, legde hij al zijn gereedschap aan de kant en raakte noch zijn bijl, noch zijn zaag meer aan.

[4] Zijn broers en zijn nog in leven zijnde moeder, allemaal volkomen eerlijke mensen, vroegen hem naar de reden daarvan en hij moet hun het volgende, hoogst mysterieus klinkende antwoord gegeven hebben: 'Het uur is gekomen, dat ik de wil van mijn Vader in de hemel moet vervullen, waarom ik dan ook naar deze wereld ben gekomen! ,

[5] Spoedig daarop verliet hij het ouderlijk huis, trok naar de kleine woestijn niet ver van de plaats waar de Jordaan in de zee stroomt, waar wij ons nu bevinden, nam daar leerlingen aan en leerde hun God en de naaste lief te hebben en waarschuwde hen voor het oude zuurdeeg van de Farizeeën; en dit is iets waardoor ik veel waardering voor de man kreeg, ofschoon ik nog niet het geluk had hem ergens persoonlijk te ontmoeten; want een tegenstander van de Farizeeën is altijd onze vriend en kan van ons alle steun krijgen.

[6] Aan deze zeer achtenswaardige leer schijnt hij ook een geweldige magische wilskracht te verbinden en wonderdaden te verrichten die tot nog toe geen enkele sterveling in zijn dromen voor mogelijk heeft gehouden. Men zegt bijvoorbeeld dat hij iedere dode zonder enig aards middel maar slechts door woord en wil weer in het leven terugroept; hoe ongelooflijk en fantastisch dit ook mag klinken, zegt men toch dat het volkomen waar is! Kortom, hij moet van de ene plaats naar de andere trekken, de mensen zichzelf en God leren kennen op een manier die heel goed te begrijpen is, en iedere stap die hij zet schijnt van de meest buitengewone wonderen vergezeld te gaan!

[7] Zijn intussen al zeer talrijke en altijd met hem mee trekkende leerlingen houden hem voor een God, omdat een werkelijke God met al zijn wonderbaarlijke eigenschappen onmogelijk tot meer in staat zou zijn. Maar laten we het daar maar niet over hebben; want een God, zoals wij ons die in allerlei vormen en gedaanten voorstellen, is immers toch niets anders dan een allerlei vormen aannemend product van de menselijke fantasie, met louter toegedichte vermogens die niets voorstellen, evenmin als de bezitter van deze vermogens, namelijk de gefantaseerde God!

[8] Maar als het echt zo gesteld is met de wonderman uit Nazareth, waar ik absoluut niet aan twijfel, dan zie ik ook helemaal niet in waarom men hem niet voor een God zou kunnen of mogen houden! Ik denk er het volgende over: Deze mens, door zijn natuurlijke aanleg zeker begaafder dan leder ander mens op de hele aarde, heeft door zijn levensinzet het centrum van zijn liefdeleven in zichzelf gevonden, en heeft vervolgens dit centrum zeer zorgvuldig verzorgd, gevoed, gesterkt en ontwikkeld.

[9] Met dit ware leven, dat volledig in hem is ontwikkeld en hem geheel doordringt, stelt hij zich in verbinding met de algemene levenskracht van de natuur, waardoor zijn wil dan niet alleen zijn eigen levensorganisme leidt, maar alle organismen in de hele natuur, omdat hij door zijn leven de leidraden van alle andere deellevens in de levende wezens in zichzelf verenigt en daardoor naar believen met alle wezens kan doen wat hij wil.

[10] Ik heb daarstraks al, toen ik nog volledig atheïst was, de opmerking laten vallen, dat en hoe een mens het alleen maar tot een werkelijke God en tot het eeuwige leven kan brengen door het levensprincipe in zichzelf te vinden, en dat misschien al verscheidene mensen heel lang geleden het zover gebracht hebben en in de toekomst nog meer mensen het zover zullen brengen. Nu hebben we de man uit Nazareth, die geen verzinsel is en die mijn bewering volkomen rechtvaardigt! Aan hem dacht ik dan ook toen ik die opmerking tegenover jou maakte. Ik zou er heel wat voor over hebben als ik hem ergens kon vinden! Ik zou zelfs zijn leerling worden en ik zou hem, als het allemaal waar is wat ik over hem gehoord heb van enkele van mijn collega's, zonder daar verder nog aan te twijfelen voor een ware God houden en hem met hart en ziel liefhebben en aanbidden, ook al zou je me daar duizend joodse Jehova's en honderdduizend Egyptische oppergoden tegenoverstellen!

[11] Ik zeg je: Alle Jehova's en alle Zeus en, de Egyptische, Griekse en Romeinse, en alle Athma's en Lama's van de Indiërs stellen niets voor bij deze ene Nazarener, die een ware wonderman is en waarvoor wij, Essenen, in 't geheel niet bevreesd zijn, want enkele van ons bevinden zich zelfs onder zijn leerlingen en hebben ons al meerdere malen per brief laten weten hoe deze man is, wat hij leert en wat hij allemaal doet! Ja, als die man hier toevallig zou zijn, dan zou ik jou helemaal niet vragen hoe dit wonderbaarlijke huis is ontstaan; want dan zou ik tegen je zeggen: 'Kijk, dit is een waar Godswerk! ,

[12] Voor een God is het mogelijk om hier ook een nieuwe wereld te scheppen; want hij heeft de centrale levensdraden in zich, en het kan niet anders dan dat hij hiermee alle wezens en alle elementen van de gehele natuur volkomen in zijn macht moet hebben. Hij hoeft maar iets vast te willen en het moet zich dan volgens zijn allerhelderste en hoogst volmaakte intelligentie vormen. Archimedes, 'n grote wijze, die met heel wat krachten vertrouwd was, zei: 'Geef me een vast punt boven de aarde, en ik licht de hele wereld uit haar voegen!' Dat was weliswaar een stoutmoe­dig, maar toch een groot woord; maar het zou hem wel zwaar gevallen zijn om met zijn schroefhefbomen de hele aarde uit haar voegen te lichten.

[13] De Nazarener heeft echter geen materiële schroefhefbomen nodig, hij hoeft maar zijn wil te laten werken en de hele aarde, wij incluis, ligt in atomen uiteengevallen voor ons, dat wil zeggen, voor zover wij ons na dit uiteenvallen nog een bestaan voor onszelf kunnen voorstellen!

[14] De Nazarener is het die de geschikte hefboom heeft gevonden en hij heeft geen vast punt buiten de aarde nodig, maar alleen zijn wil, en alle zichtbare natuur is opgehouden te bestaan! En kijk, deze Nazarener behoort in zekere zin ook tot ons instituut, dat wil zeggen tot het instituut van de ware, onbaatzuchtige naastenliefde, en wij hoeven daarom niet te vrezen voor een wonderdoener die nog groter en nog waarachtiger is, omdat wij er van overtuigd zijn dat vast niemand op deze aarde het tegen hem op zal nemen.

[15] Of voel jij er soms voor om het tegen hem op te nemen, je wou me Immers de haren te berge doen rijzen?! Kijk, mijn beste en verder zeer gewaardeerde jongen, altijd mooi bescheiden blijven! Je kunt dan wel tot heel veel in staat zijn, maar nog lang niet tot alles; de Nazarener is echter tot alles in staat! Met hem zou het slecht kersen eten zijn voor jou, beste vriend van me! Ik zal de Nazarener vast nog wel ergens zelf ontmoeten en jou dan aan hem voorstellen; pas dan echter op dat het je de kop niet kost! -Zo, weet je nu wie de wonderman uit Nazareth is?

[16] RAPHAËL zegt: 'Zo, denk je dat ik hem niet ken? Ik ben immers al een zeer geruime tijd bij hem in dienst!'

 

55 Het wonder dat Roclus van Raphaël verlangt

 

[1] ROCLUS zegt lachend: 'Wat ben jij een vreselijke opschepper! Als je nog nooit een onwaarheid hebt gesproken dan heb je het nu gedaan! Daar laat die jonge vlegel mij de heerlijke Nazarener eerst uitvoerig beschrijven en zegt nu, dat hij al geruime tijd bij hem in dienst is. Niet slecht, helemaal niet slecht! Eerst weet hij nog zo goed als niets over hem en nu is hij zelfs zijn dienaar! Neen, maar nu vraag ik je toch om dat te bewijzen, anders zal ik ervoor zorgen dat jouw blonde lokken te berge rijzen! Begrepen?! Kom dus maar op met het bewijs!"

[2] RAPHAËL zegt: 'Ja m'n vriend, met dit verzoek maak je me niet bang en ik zal in staat zijn om alles te doen wat je maar verlangt, als je tenminste iets verstandigs vraagt en iets wat men zich voor kan stellen; want voor iets doms en iets dat men zich niet voor kan stellen bezit ik geen kracht en geen macht. Vertel me dus vlug waarmee ik het moet bewijzen, dan zal ik het ook even vlug ten uitvoer brengen!"

[3] ROCLUS keek Raphaël nu strak in het gezicht en zei: 'Wel, mijn lieve, jonge vriend, hier heb ik een steen van de grond opgeraapt die ongeveer vijf pond weegt. Hij is van bruin graniet en is voor zover ik weet met geen enkel metaal verwant. Maak er goud van, maar het gewicht moet gelijk blijven!"

[4] RAPHAËL zegt: 'Kortzichtige man, als.dat goud wordt, zal de klomp wel drie keer zo zwaar worden! Het gewicht kan dus niet gelijk blijven als aan de vorm en de omvang niets veranderd mag worden! Wat wil je nu dat er verandert?"

[5] ROCLUS zegt: 'Laat vorm en omvang hetzelfde blijven en het gewicht veranderen ten behoeve van het wonder!'

[ 6] RAPHAËL zegt: 'Houd de steen nu dan stevig vast, opdat hij niet wanneer hij als een goudklomp driemaal zwaarder is geworden uit je hand valt; want de oerplotselinge gewichtstoename geeft altijd hetzelfde gevoel als wanneer er een steen van ongeveer tien pond uit de lucht in je handen zou vallen! Je zou dus wel eens met goudklomp en al om kunnen vallen!"

[7] ROCLUS zegt: 'Dat ongeluk zal mij waarschijnlijk niet overkomen!'

[8] Dit zei Roclus enkel vanuit een soort twijfel over het slagen van het bewijs. Op hetzelfde moment wil Raphaël de steen echter in goud veranderen. De steen verandert op dat moment ook helemaal in goud en werpt door de plotselinge gewichtstoename Roclus op de grond en wel zo hard, dat Roclus zich flink bezeerde en hij nauwelijks in staat was om weer op te staan.

[9] Toen hij (ROCLUS) weer op zijn benen stond begon hij Raphaël te verwijten dat hij het moedwillig had gedaan: 'Luister, wonderbaarlijke, baldadige jongen, tien van zulke goudklompen zijn niet waard om je daarvoor zo'n pijn te laten welgevallen! Had je me dan niet kunnen zeggen: 'Nu gebeurt de verandering!'? Ik ben immers met mijn hoofd en mijn handen zo hard op de grond terecht gekomen alsof ik uit een hoge boom ben gevallen! Mijn hoofd doet nog ontzettend pijn! O, jij baldadige wonderjongen, genees me nu ook van mijn hevige hoofdpijn, als een nog groter bewijs van de waarheid van hetgeen je gezegd hebt!'

[10] Nu blies Raphaël in de richting van Roclus en op hetzelfde ogenblik voelde Roclus geen enkele pijn meer, en RAPHAËL zei tegen hem: 'Til nu ook de klomp goud van de grond op en bekijk hem of hij wel helemaal van echt goud is!"

[11] ROCLUS deed dat en riep meteen ook zijn elf metgezellen erbij en zei: 'Kijk hier eens en oordeel zelf!"

 

56 De Essenen gissen naar de persoon van Raphaël

 

[1] ALLEN kwamen en zeiden: 'Vriend, dat is puur goud, en die hele klomp zou wel eens een nauwelijks te schatten hoge waarde kunnen hebben! En die onbeschrijflijk mooie jongen heeft enkel door zijn wil bewerkstelligd dat deze bruine korensteen nu een even grote klomp goud werd? Dat kan geen enkele magiër! Het is dus een echt wonder, alleen een God mogelijk, -wat wij weliswaar tot nog toe allemaal voor een verzinsel hielden, maar dit feit zegt ons onmiskenbaar iets anders. Deze prachtige jongen is een God, niets meer en niets minder! Die moet door ons aanbeden worden en wij moeten hem offeren wat wij maar kunnen, opdat hij niet boos op ons wordt en ons zelfs zou verlaten!"

[2] ROCLUS zegt: 'Hij beweert van zichzelf dat hij slechts een leerling en dienaar van de steeds beroemder wordende Nazarener is. Hij is dus geen God; maar des te duidelijker komt hier de onbetwistbare goddelijkheid van de Nazarener naar voren! Ook hebben jullie zojuist gezien met wat voor geweld ik op de grond viel, waardoor ik hevige hoofdpijn kreeg, en met een heel zachte ademtocht uit de mond van de jongen werd die pijn letterlijk weggeblazen. Dus de jongeling is volgens zijn eigen woorden slechts een leerling en dienaar van de Nazarener, en verdient weliswaar al ons respect, maar geen aanbidding en geen offer! Omdat hij dit nu ongetwijfeld is, moeten we nu alleen naar de Nazarener zoeken; hebben we die, dan hebben we alles!"

[3] De METGEZELLEN zeggen: 'Is deze jongen tenslotte niet zelf de Nazare­ner?

[4] ROCLUS zegt: "Neen, neen, dat is hij niet! Ten eerste is hij daar veel te jong voor; dertig jaar, -hoe komen jullie daarbij!? Deze jongen is amper zestien! En ten tweede hebben we de hoogst eigen bekentenis van de jongen zelf! Zijn moedwilligheid is wel een beetje erg, maar van een leugen is bij hem absoluut geen sprake, dat garandeer ik jullie, -geen spoortje van een leugen is bij hem; want zo goed heb ik hem welleren kennen! Oprecht is hij zonder meer, soms ook wel een beetje ondeugend, wat we vanwege zijn jeugdige leeftijd graag door de vingers willen zien, te meer daar hij zo'n prachtige jongen is als ik in mijn leven nog nooit heb gezien! Men zou bijna denken dat hij een verkleed erg mooi meisje is; maar soms ziet hij me er toch veel te ernstig uit, zodat ik hem dan ook ondanks zijn zeer vrouwelijke schoonheid toch voor een mannelijk persoon moet houden. Ook is hij veel te wijs voor een meisje; want meisjes, ook al zijn ze nog zo mooi, zijn altijd een beetje dom en kunnen zich nooit en te nimmer tot de wijsheid van een man verheffen. Maar hij bezit een heel bijzondere wijsheid, waar iemand zoals wij niet mee kan wedijveren. Dit alles bewijst echter ook dat hij niet de Nazarener zelf, maar een echte dienaar van hem is. Laat hij ons bij de Nazarener brengen!"

[5] Nu richt Roclus zich weer tot Raphaël en zegt: 'Luister, jij beste, ofschoon enigszins kwajongensachtige dienaar van de Nazarener! Wij beiden zijn klaar met elkaar en ik en mijn collega’s vragen je nu alleen nog om ons te laten zien waar wij de beroemde Nazarener kunnen vinden en ontmoeten!"

[6] RAPHAËL zegt: 'Ja, nu mag en kan ik je, ook al is het een beetje vaag, wel zeggen dat de zeer beroemde Nazarener zich juist hier bevindt! De juiste persoon kun jij met je scherpe verstand zelf wel vinden onder deze ruim honderd gasten! Kijk, als je niet zo'n scherp verstand had, dan had ik je de persoon van de Nazarener wel aangewezen; maar je scherpe verstand belet me dat! Ga daarom goed zoeken en je zult het goede wel vinden!"

[7] ROCLUS zegt: 'En maar hatelijke opmerkingen maken, - geeft niets; mijn verstand is desondanks niet te verachten! Wat ik daarmee niet kan vinden, vind ik wel met mijn hart; want dat behoort toch ook niet bepaald tot de minste op deze wereld. Maak je geen zorgen om mij, mijn jonge, zeer wijze vriend, ik zal niet lang hoeven te zoeken en spoedig het juiste vinden en hebben!"

 

57 Roclus spreekt over het belang van een ontwikkeld verstand

 

[1] Nu spoort Raphaël Roclus aan om eerst voor de kostbare klomp goud te zorgen, die hij hem cadeau doet.

[2] ROCLUS zegt een beetje boos geworden: 'Vriend, als ik op het punt sta het hoogste goed van de mensen te zoeken, dan laat ik het gevaarlijke vuil van deze wereld met rust! Heb je dat begrepen, jonge vriend, je dreigt nu toch wel een beetje eigenwijs te worden?! Ik kan je werkelijk verzekeren dat ik deze vuiligheid met geen vinger meer aan zal raken en je kunt het voor je eigen plezier weer veranderen in hetgeen het vroeger was!

[3] Denk je soms dat ik begerig ben naar goud, omdat ik een Griek en een Esseen ben? Wel, dan vergis je je deerlijk! Ten eerste bezit ik thuis als aards erfgoed honderd keer meer van dit gele vuil der aarde dan deze ongemak­kelijke klomp groot is en daarom heb ik dit vers gebakken goud niet nodig, en ten tweede is mijn hart er nog nooit aan gehecht geweest; want als ik ooit begerig was geweest naar aardse goederen, dan had ik vast nooit zo'n scherp verstand kunnen ontwikkelen, dat, ook al kan het, het Allerhoogste zelf niet begrijpen, toch een hulpmiddel is op de weg daarheen, en ook daarom alleen al duizend maal meer waarde heeft dan honderdduizend van zulke goudklompen.

[4] Wel weet ik nu dat de mens bij het puur met het verstand zoeken naar de hoogste geestelijke zaken van het leven, ook al is dat verstand nog zo zuiver en scherp, er nooit helemaal zal komen; maar als dit licht van de ziel volledig ontbreekt, zal de mens het nog moeilijker hebben om bij de hogere, dieper liggende waarheden van het leven te komen! Als de mens een goed ontwikkeld verstand heeft, dan is hij volgens mij al een flink eind op weg naar de eeuwige en onvergankelijke levenswaarheid die van God komt, en dat is vanuit dit gezichtspunt bekeken zeker ook al van zeer hoge waarde, en het is daarom helemaal niet juist dat jij, jonge vriend, zo plagend over mijn scherpzinnigheid spreekt!

[5] Kijk, in de afgebrande stad dwalen nog heel wat mensen rond over wier scherpe verstand jij je zeker nooit zou beklagen; waarom komen ze dan niet hier naar toe, deze schapen en lammeren, om de diepere waarheden v~n ~et leven te zoeken? Ze zijn hier allemaal komen kijken en hebben dit nieuwe wonderbaarlijke huis vast ook ontdekt; maar dat is hen om het even!

[6] Wat kan de belangstelling wekken van een mens als hij helemaal niet in staat is om te denken? Ik zeg: Helemaal niets, behalve dat zijn misschien hongerige maag ijverig achter wat eten aan zal lopen, dat hem zal verzadigen! Zet deze steeds hongerige menselijke lastdieren een maaltijd voor en verricht naast hen de grootste wonderen, -dan zullen deze verstandsloze mensen gulzig eten en niet in het minst oog hebben voor jouw wonderen! En als ze hun maag hebben gevuld, worden ze traag en slaperig en zullen weer geen oog hebben voor je wonderen! Zoiets valt alleen het ontwikkelde verstand op en het begint te denken en allerlei vergelijkingen te maken en heeft geen rust tot het de een of andere verklaring van het wonder te pakken heeft!

[7] Maar als dit onweerlegbaar zo is, waarom maak je dan voortdurend bitse opmerkingen over mijn scherpe verstand? Kijk, ondanks al je won­derbaarlijke kracht heb je het wat dit betreft toch wel heel erg mis!

[8] Als ik een God waarachtig wil leren kennen dan moet ik daarbij, en wel op de eerste plaats, ook denken en dan pas voelen! Wat moet anders een beter en geestelijk gevoel in mijn hart opwekken als ik als een os ben zonder verstand? Jij zei me dat ik de goddelijke Nazarener alleen met mijn scherpe verstand moest zoeken en vinden; en dat zal ik ook doen om je te laten zien, dat een goed verstand ook ergens goed voor is! Kort en goed, het is uitstekend, ik ben je heel veel dank verschuldigd en ik mag je echt heel graag -want je hebt mij een echte God leren kennen en mij daardoor een onmetelijke schat gegeven, waartegen hele goudbergen niet opwegen -; maar datje nog steeds vervelende opmerkingen maakt over mijn verstand bevalt me niet aan jou!

[9] Want zelfs de hoogste wijsheid van een God moet het met me eens zijn, dat het verstand voor de mens vanwege de zelfkennis en hoofdzakelijk vanwege de daaruit voortvloeiende kennis van God even noodzakelijk is, als de ogen voor hem nodig zijn om te kunnen zien! Ik weet wel dat een mens met zijn verstand, ook al is dit nog zo wakker en helder, eindeloos veel niet kan en zal begrijpen van wat de goddelijke, hoogste wijsheid allemaal heeft verordend, wat haar deed ontstaan, en wat er allemaal is en gebeurt; maar zonder een zekere scherpzinnigheid, die in staat is om te onderzoeken en te onderscheiden, begrijpt de mens helemaal nooit iets!

[10] Men zegt, dat alleen het geloof een licht is voor de mens! O, lieve hemel, wat is dan een geloof zonder verstand? Het is de wiegewijsheid van onmondige kinderen die naar de maan reiken omdat ze mogelijk denken dat het een rond stuk honingbrood is! Er zijn werkelijk volwassen mensen op deze goede aarde die de maan voor een in de lucht zwevend stuk brood houden, dat iedere maand door de paradijsvogels wordt opgegeten, maar dan meteen weer opnieuw begint te groeien! Ja, vriend, zeg me, wat heb jij, wat heb ik en wat heeft een God nu aan zo'n geloof? Is het dan niet beter en waardiger voor de menselijke en goddelijke geest in de mens om na te denken en in de loop van de tijd te ontdekken, dat de maan toch iets anders moet zijn dan een stuk brood waarvan de paradijsvogels kunnen eten?

[11] Mijn principe is: Alles onderzoeken en daarvan het goede, en hetgeen in ieder geval het dichtst bij de waarheid komt, zolang behouden tot men hierover een beter en sterker licht ergens vandaan heeft gekregen. Immers, in een pikdonkere nacht is een lichtwormpje beter dan helemaal geen licht; en daarom is het lichtvonkje van de ziel -verstand genaamd -immers ook beter dan totaal duister bijgeloof, waarin in de verste verte geen waarschijn­lijkheid is te ontdekken!

[12] Gesteld, dat ik een volstrekte waarheid, die mij verteld is, moet geloven zonder mij ook maar in het minst ervan te kunnen overtuigen dat het werkelijk een waarheid is, omdat het verstand en de ervaring die daarvoor nodig zijn ontbreken. Wat is zo'n geloof dan anders dan het blindste bijgeloof? Want wat voor nut heeft de geloofde waarheid voor mij als ik die niet begrijp, ja mij helemaal niet overtuigen kan of het een waarheid is? Waar zou goud nu goed voor zijn, als het verstand van een mens het niet zou kunnen onderscheiden van ander, gewoon, waardeloos metaal? Als een mens dus iets gelooft dan moet hij het toch met een beetje verstand geloven, anders maakt het voor hem immers niet uit of iets leugen of waarheid is!

[13] Als jij mij zegt: 'Ver achter die blauwe bergen ligt een stad die louter uit de kostbaarste edelstenen is opgebouwd, en de mensen die daar wonen zijn allemaal reuzen!', dan zal ik jou, als ik blind en dom genoeg ben, op je woord geloven en dan zal dat zelfs een onwrikbare waarheid voor me zijn; maar als er dan iemand anders komt die tegen mij zegt: 'Zeg, achter die blauwe bergen ligt helemaal geen stad, en er zijn al helemaal geen mensen die zo groot zijn als reuzen!', wat zal ik als dom onwetend mens zonder verstand dan doen? Ik zal vasthouden aan wat ik het eerst gehoord heb, ofschoon het een pure leugen is, en ik zal met brutale spot de waarheid van de tweede afwijzen! Kan dit echter een hoogst wijze God om het even zijn?

[14] Als de Nazarener een God is vol van de hoogste wijsheid, waaraan ik nu niet meer twijfel, omdat ik dat met mijn verstand inzie, dan zou het toch wel dom van hem zijn als hij de mensen zou leren om de leugen en het onware daarvan te onderkennen, maar daarentegen het licht van de waarheid en het goede daarvan zonder enig kritisch verstand aan te nemen!

[15] Je ziet dus datje me wat dit betreft niet kunt overtuigen, ook niet al doe je duizend wonderen; maak daarom in het vervolg geen grapjes meer over mijn verstand, maar laat het in zijn waarde; wijs me dus maar aan waar de goddelijke Nazarener zich nu bevindt, opdat ik op passende wijze voor hem neer kan knielen en hem ook kan aanbidden!"

 

58 De invloed van de liefde op het verstand

 

[1] RAPHAËL zegt: 'Maar vriend, jij maakt je in zekere zin druk om iets waarvan jij alleen maar veronderstelt dat ik er zo over denk; hoe kun je van me denken dat ik een tegenstander ben van een goed verstand bij mensen?! Als ik je zeg datje de Nazarener hier nu met je kritische verstand moet zien te vinden, wil ik je er alleen maar op wijzen dat ook het helderste verstand bij lange na niet toereikend is, maar dat het vooral een zaak is voor het gemoed, dus van de liefde, om Diegene te zoeken en te herkennen, die Zelf de hoogste en zuiverste liefde is! Het verstand moet hierbij weliswaar niet ontbreken, maar het moet voorafgegaan worden door de liefde! Zonder liefde lukt dit het pure verstand als zodanig niet!

[2] De persoon van de Nazarener is lang niet het enige wat hierbij belangrijk is, evenmin het feit dat jij Hem in je enthousiasme als magiër tot een God maakt, maar het enige belangrijke is wat je hárt erover zegt!

[3] Als je de juiste graad van warmte daarvoor zou bezitten dan had je de Nazarener al herkend en was het niet nodig geweest om mij naar Hem te vragen; want liefde vindt liefde snel en moeiteloos. Maar bij jou overheerste tot nu toe nog steeds het kille, ofschoon heel nuchtere verstand, en daarom moet je nog steeds naar Hem vragen die zo dicht bij je is! Denk jij dat ik daarmee het blinde bijgeloof, dat jullie Essenen nu precies het meest cultiveren, wil verdedigen? O, dan vergis je je behoorlijk in mij!

[4] Als ik zeg dat hierbij puur werelds verstand niet voldoende is, dan wil dit zeggen dat het wereldse verstand, zelfs als dit een hoge mate van zuiverheid heeft bereikt, gepaard moet gaan met een nog veel hoger staand, zuiver geestelijk inzicht om het Allerhoogste te kunnen herkennen. Als ik je dit nu op zo voor de hand liggende wijze duidelijk wilde maken, hoe kun jij mij dan als intelligent persoon verwijten, dat ik een tegenstander ben van het verstand en alleen ware ezels en ossen in staat acht tot hoger inzicht? Merkje dan niet hoe ver je puur wereldse verstand weer naast het doel heeft geschoten?!

[5] Kijk, voor alle belangrijke burgerlijke levensomstandigheden hebben de mensen zo nu en dan werkelijk wijze wetten bedacht en deze ook gesanctioneerd; maar er zijn er ook enkele bij die erg wreed zijn, zoals bijvoorbeeld de meeste strafwetten.

[6] Nu heeft een mens een wet overtreden, voornamelijk omdat hij deze wet niet kende. De arm van het gerecht grijpt hem en brengt hem voor de strenge stoel van de alle wetten zeer goed kennende rechter. Als deze dan volgens zijn puur wereldse verstand een oordeel uitspreekt, dan zal hij de aangeklaagde zonder enige genade volgens de codex poenitentiarium* (*wetboek van strafrecht) ter dood veroordelen.

[7] Maar heeft de rechter, behalve zijn heldere verstand ten aanzien van de wereld en de wet, ook een liefdevol warm voelend hart, dan zal dit protest aantekenen bij het kille wereldse verstand en het volgende zeggen: De wet, misschien meer uit tirannieke heersersdrift zo meedogenloos opgesteld, kan hier toch niet volledig toegepast worden!? Want hier moet de duidelijke totale onwetendheid met een bestaande wet in aanmerking genomen worden!

[8] Want wanneer iemand op het dak staat en iemand anders beneden op de grond ziet liggen, en met boze opzet naar beneden springt boven op hem om hem te doden of toch in ieder geval zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, dan moet zo iemand ten strengste gestraft worden voor zijn boosaardige opzet. Maar als iemand zomaar, enkel uit onvoorzichtigheid van het dak valt en daarbij ook iemand die beneden op de grond ligt of toevallig voorbij loopt dodelijk verwondt, dan is hij immers volledig onschuldig aan zo'n ongeluk, en dan is het een zaak van de rechter om goed te onderscheiden welke omstandigheden er toe leidden, dat deze persoon tot boosdoener werd!

[9] Als een vreemdeling, die ons schrift, onze taal en onze wetten totaal niet kent, meteen bij het betreden van ons land al gauw en gemakkelijk een van onze wetten overtreedt, dan moeten wij hem wel aanhouden en hem door middel van een tolk met onze wetten bekend maken. Pas wanneer hij dan voor de tweede keer een wet overtreedt, waarmee men hem bekend heeft gemaakt, dan kan hij er ook rustig voor gestraft worden. In zo'n geval is het niet gepast om te zeggen, dat onwetendheid met betrekking tot een wet waarop in een land eenmaal straffen staan, voor niemand als verontschuldiging geldt; want hoe kan iemand een wet in acht nemen waarvan hij aantoonbaar nog nooit iets heeft vernomen?!

[10] Kijk en oordeel nu zelf Wie van beide rechters heeft hier volgens recht en waarheid geoordeeld -de eerste, die met zijn kille verstand alleen de letter van de wet als richtlijn koos, of de tweede, die in zijn hart als mens een gerechtvaardigd mededogen had met de zondaar en daardoor de gebreken en de domheid van de wet aan het licht bracht?"

[11] ROCLUS zegt: 'Natuurlijk de tweede'

[12] RAPHAËL zegt: 'Goed! Maar wat verhoogde het inzicht en het scherpe verstand van de tweede rechter?"

[13] ROCLUS zegt: 'Natuurlijk de liefde in zijn hart, die hem tot mededogen met de zondaar aanzette! Hij wilde de zondaar niet vervloeken, waarom hij dan ook alles kritischer begon te bekijken en daardoor op een aantal omstandigheden kwam die voor de zondaar pleitten"

[14] RAPHAËL zegt: 'Goed en juist gesproken! Wat volgt daar nu anders uit voor ieder mens, dan dat een door allerlei wetenschappen en ervaringen gewekt verstand met betrekking tot alle dingen en omstandigheden en richtingen pas dan een juist scherp inzicht krijgt, wanneer het verwarmd Wordt door de liefde in zijn hart, en door de steeds lichter oplaaiende liefdesvlam ook steeds helderder verlicht wordt. Was ik dan een tegenstan­der van het verstand, omdat ik je er door bepaalde toespelingen alleen maar op wees dat aan jouw scherpe verstand de eigenlijke scherpzinnigheid nog in belangrijke mate ontbreekt, en jij deze moet verhogen met de ware liefde tot Hem, die je nu pas zoekt en die je vroeger niet in die mate gezocht hebt als je nu hebt doen voorkomen?!'

 

59 Raphaël onthult wat Roclus diep in zijn hart over de Heer denkt

 

[1] (RAPHAËL:) 'Het is wel waar dat jij over de beroemde Nazarener een heleboel hebt gehoord wat je ongelooflijk toescheen, en dat je graag een ontmoeting met Hem had gehad als het zonder al te veel moeite mogelijk was geweest; maar dat je er bepaald moeite voor gedaan hebt, is niet zo, en je dacht bij jezelf: 'Wij hebben toch al enkele broeders naar hem toegestuurd en zij zullen ons wel berichten wat hij onderwijst en doet!' Maar die hebben zich vervolgens volledig van jullie afgescheiden en zijn Zijn leerlingen geworden en hebben aan jullie helemaal geen verslag over Hem uitgebracht, en dat verontrustte jullie een beetje en pas daardoor zijn jullie van dag tot dag nieuwsgieriger geworden om de Nazarener persoon­lijk te leren kennen.

[2] Alleen vriend, dergelijke pure nieuwsgierigheid is nog lang geen liefde! Want geef het zelf maar toe, of jouw liefde tot de Nazarener niet ongeveer hetzelfde is als wanneer een overwonnen strijder zich aan zijn overwinnaar uit enkel zwakheid, waarvan hij zich bewust is, allervriendelijkst overgeeft, in de hoop dat de overwinnaar hem toch maar niet nog meer bewijzen levert van zijn kracht! Eigenlijk ben je in je hart heel bang voor de Nazarener en doe je alleen maar alsof je vurig verlangt om Hem te ontmoeten; maar ik zie dat er in jouw gemoed een heel andere wind waait. En weet je hoe die wind in begrijpelijke taal spreekt? Luister, ik zal vertolken wat hij zegt!

[3] Deze wind luidt als volgt: 'O jij, verdraaide Nazarener! Dat je uitgesproken nu moet komen opdagen! Juist nu de zaken van ons fijne instituut zo goed op gang zijn gekomen! Dat men nu juist met die Nazarener komt aanzetten, die -wie kan het zoals hij? -nu wonderen verricht waarbij onze verrichtingen puur verbrande as zijn en door hem heel snel verdacht en waardeloos kunnen worden. Die is pas met recht als een ware luis in onze vacht terechtgekomen, en die zal er niet meer uit te krijgen zijn. Nu komt het er op aan om in deze hachelijke omstandigheden te doen alsof er niets ernstigs aan de hand is. Laten we alles op alles zetten om te voorkomen dat hij ons vijandig gezind wordt. Want als dat gebeurt, is het meteen afgelopen met ons hele instituut. Wat dan! Waarheen en wat te beginnen? Te overwinnen is hij nooit; daarom moeten we verstandig te werk gaan en zelfs in de verste verte niets onvriendelijks tegen hem laten merken, maar hem steeds met de meeste voorkomendheid behandelen en hem zo vriendelijk en dienstbaar als maar mogelijk is tegemoet treden, dan zal hij, van wie men zegt dat het een goed mens is, vast nooit het zwaard tegen ons opheffen en ons in ieder geval met rust laten!'

[4] Kijk, vriend, dit en nog een heleboel meer bevat jullie innerlijke levenswind, waar je waarschijnlijk nauwelijks iets anders tegenin kunt brengen dan slechts te verklaren, dat alles wat ik nu gezegd heb een leugen is, wat echter ook niet zal gaan, omdat ik je dan meteen documenten zou laten zien die door jou geschreven zijn en waarvan de schandelijke inhoud hier waarschijnlijk veelopzien zou baren. En dat is nu juist het stukje, dat jouw haren, die reeds behoorlijk grijs zijn, te berge zou kunnen doen rijzen! Had ik nu gelijk, toen ik je zei dat je dus maar moest proberen om met dat scherpe verstand van jou de beroemde Nazarener te zoeken? Wat heb je nu op dit alles te zeggen?"

[5] Diep getroffen zegt ROCLUS: 'Ja, beste vriend, als jij ook mijn geheimste gevoelens kunt lezen, dan houdt ieder verder gesprek met jou op en moet ik nu in alle ernst voor jou, jongen, neerknielen en je om vergeving vragen voor alles wat ik tegen je heb gezegd!"

[6] RAPHAËL zegt: "Kijk, ook dat moest eruit bij jou, en nu kun je pas aan de Nazarener voorgesteld worden, volg mij daarom nu!"

[7] ROCLUS spreekt nu de zeer verlegen klinkende woorden: 'Ja, vriend, dat is allemaal zeer mooi en zeer verheven! Ja, ja, er ligt een -hoe zal ik het zeggen -een grote waardigheid in en het is een onmenselijk grote eer om aan de machtigste en meest verheven mens van de hele aarde voorge­steld te worden! Ja, ja, dat is het! Maar als zo'n volmaakt goddelijk mens naast al zijn ondoorgrondelijke vermogens om wonderen te verrichten ook het zeldzame vermogen bezit om mensen zoals wij geheel en al te doorzien en aan een mens, zoals ik, meteen in 't openbaar zijn hele levensloop te vertellen, -weet je, dan is het in 't geheel niet aangenaam meer om met zo'n Godmens kennis te maken! En ik zou nu liever weg willen lopen dan nog langer hier te blijven! Bovendien is het al bijna avond geworden, en thuis hebben wij vandaag nog heel wat werk te doen, -en jij zult ons daarom wel willen verontschuldigen als ik nu jouw overigens zeer gewaar­deerde aanbod afwijs, dat wil zeggen, als het niet per se noodzakelijk is dat wij met de beroemdste aller beroemden kennis maken. Natuurlijk, als jij het als iets goeds en noodzakelijks voor ons beschouwt en het wilt, dan spreekt het vanzelf dat wij ons tegenover jou, als onze in geestelijk opzicht grootste weldoener, zeker niet afwijzend zullen gedragen; maar eerlijk gezegd vind ik het op het moment werkelijk niet erg aangenaam om iemand die qua macht en wijsheid zo immens groot is zo dicht onder ogen te komen, omdat men zich naast zo iemand maar al te zeer volkomen in het niets voelt zinken! Men wordt een duizendvoudig niets, terwijl de tegenpartij met zijn ondoorgrondelijke alles-in-alles in dit al-zijn alleen maar steeds meer aan kracht wint. Zo'n gevoel van niets te zijn doet zeer en doet het hart pijn; daarom verheug ik me er dan nu ook niet meer zo geweldig op om voor het aangezicht van de beroemde Nazarener geplaatst te worden."

[8] RAPHAËL zegt: Als jullie Hem niet leren kennen, verspelen jullie het eeuwige leven van je ziel! Bovendien heb je zojuist immers zelf heel terecht opgemerkt, dat je, om alles te hebben, alleen de Nazarener maar hoeft te hebben! Nu is daarvoor nog gelegenheid, maar nog slechts tot morgen­ vroeg; Zijn vertrek vindt morgen heel vroeg in de ochtend plaats, dat staat vast. Waar Hij heen gaat weet behalve Hij helemaal niemand! Daarom moeten jullie de gelegenheid aangrijpen, als je eeuwig wilt leven!"

[9] ROCLUS zegt: 'Wel, breng ons dan naar hem toe! Onder zulke omstan­digheden zal hij ons toch wel niet om het leven brengen!"

[10] RAPHAËL zegt: 'Jullie het ware leven geven, ja dat zal Hij doen, - maar van het schijnleven dat jullie nu leiden zal hij geen haar krenken! Volg me dus, zoals ik je al eerder heb aangeboden!"

 

60 Het wezen van de liefde

 

[1] Nu pas besloot Roclus om Raphaël naar Mij toe te volgen en moedig de ruim dertig passen af te leggen. Daar Ik echter bij Cyrenius, zoals tevoren, nog aan tafel zat en met hem over een aantal regeringsmaatregelen sprak en Raphaël onze Roclus in de richting van Cyrenius meenam, zei deze (ROCLUS) toen hij ongeveer twintig passen gelopen had: 'Ja, nu breng je me weer naar de opperstadhouder, met wie ik daarstraks al alles besproken heb?! De mij nu overbekende Cyrenius zal toch zeker niet de gezochte Nazarener zijn?"

[2] RAPHAËL zegt: 'Dat zeker niet; maar die aan de rechterkant vlak naast hem zittende, heel eenvoudig uitziende man, die is het! Je weet nu wie Hij is en nu kun je zelf wel naar Hem toe gaan!"

[3] ROCLUS zegt: 'Dat is niet moeilijk, -nog maar ruim tien passen, en ik sta vlak bij hem! Maar wat moet ik dan zeggen, hoe moet ik hem aanspreken?"

[4] RAPHAËL zegt: 'Maar jij, met je verstand,je kennis en je ervaring, weet jij niet hoe je dat moet doen?! Dat is zelfs voor mij bijna niet te begrijpen! Ga er naar toe en zeg: 'Heer en Meester, hier voor U staat een hongerig en dorstig man, voed zijn ziel!', dan zul je daarop wel meteen een passend antwoord krijgen!"

[5] Roclus deed dat met een bevreesd hart, en IK keerde Mij met een ernstig, vriendelijk gezicht naar hem toe en zei: 'Vriend, van Tyrus en Sidon naar Caesarea Philippi en van daar naar hier is duidelijk een kleinere afstand dan van hier naar Achter-Indië, waar de oosterse Sihiniten ver over het hoogste gebergte van Indië een geweldige muur hebben aangelegd! Daar zocht je de waarheid -en ook weer niet de waarheid; want ook al zou je de waarheid gevonden hebben, dan zou je de waarheid toch niet herkend hebben! Zou je haar echter herkend hebben, dan zou ze je niet bevallen zijn; want als de waarheid niet volledig verenigd is met liefde, dan lijkt ze op het zonlicht in het noorden. Dit verlicht ook de aarde; maar omdat het licht zonder warmte is, schenkt het de grond geen leven en is alles verstard als in de dood!

[6] Een rechter zoekt volgens de wet ook de volle waarheid. De misdadiger wordt met alle mogelijke middelen gedwongen de volle waarheid te bekennen en onder strenge eed worden getuigen gehoord. Tenslotte komt de volle waarheid aan het licht; maar wie heeft er iets aan? Dat is ook een waarheid zonder liefde, dus een licht zonder warmte, en leidt tot doden! En zie, zo'n waarheid heb ook jij gezocht en grotendeels gevonden, ­weliswaar heeft het je innerlijk niet tot leven gewekt, maar doodde het je geest, die de liefde is in het hart van ieder mens.

[7] En omdat jouw geest als het ware doodgedrukt was door de massa van de starre, materiële waarheid, kon het niet anders dan dat je ieder spoor van het bestaan van een God verloor, omdat God ook alleen maar puur liefde is in Zijn oerwezen en alleen door de liefde weer begrepen kan worden!

[8] Je had er wel een duister, vaag vermoeden van, dat de liefde het basiselement is van alle wezens en dingen; maar wat liefde zelf in wezen is, dat wist je niet en je kon dat ook niet weten, omdat je gevoel en de zintuigen van je ziel er nooit door bewogen zijn.

[9] Jouw kennis over het wezen van de liefde leek op de kennis die je over het wezen van de sterren hebt. Ze geven licht, maar hun licht produceer;. geen warmte en je kunt onmogelijk te weten komen, door middel van verstandelijke kennis, of hun licht misschien ook afkomstig is van een vuur .

[10] Bij de zon voel je de warmte en ben je van oordeel dat die een vuur moet zijn en wel een onmetelijk machtig vuur, omdat het van een enorme grote afstand, die jou niet helemaal onbekend is, in staat is de aarde nog zo aanzienlijk te verwarmen.

[11] Van de maan beweer je het volslagen tegendeel, omdat je van deze planeet nog nooit enige warmte hebt gevoeld. Van de andere sterren beweer je helemaal niets, omdat je van hun invloed nog nooit iets anders dan alleen het schaarse licht ervan hebt ondervonden.

[12] En omdat je van de sterren die jou klein toeschijnen, maar zo weinig voor je waarnemingsvermogen hebt gekregen, ben je ook nooit vanuit een gebied van je leven min of meer aangespoord om erover na te denken wat sterren nu toch eigenlijk zijn, of het licht dat ze geven vuur is of niet, of dat ze massa hebben, of misschien alleen maar warmte­ en gewichtsloze lichtpuntjes zijn.

[13] Om echter een voorstelling van iets te kunnen vormen is het natuurlijk wel noodzakelijk om er eens over na te gaan denken. Maar om in zekere zin gemotiveerd over een zaak na te kunnen denken, moet men wel vinden dat de zaak dat waard is; de waarde hangt echter altijd af van de liefde die men voor een zaak heeft opgevat.’

 

61 Het inzichtelijk vermogen van de liefde,

de ontoereikendheid van rede en verstand

 

[1] (DE HEER:) 'Liefde op haar beurt is weer een gevolg van de bewogenheid van het innerlijk leven waar iets op heeft ingewerkt.

[2] Het innerlijk leven is liefde, dus een vuur met alle warmte. Als dit vuur gevoed wordt door de inwerking van iets wat zelf vuur in zich heeft, zoals het vuur van een haard gevoed wordt doordat men er goed brandhout aan toevoegt, dan zal het levendiger gaan branden, het wordt steeds warmer en levendiger en krijgt meer aandacht voor wat er brandt. De vlammen worden dichter, het vuur lichter, en de ziel zal spoedig veellicht krijgen over iets wat haar eerder geheelonbekend was. Daardoor wordt de liefde voor de zaak steeds groter en groter, en men houdt niet op tot men deze door en door kent en het helemaal duidelijk is wat men er aan heeft en wat er allemaal in opgesloten zit. Dat gebeurt echter alleen, wanneer de liefde voor de zaak steeds groter en intensiever wordt.

[3] Als het leven nergens door iets wordt aangespoord, dan blijft het koud en bekommert het zich niet in het minst om iets, ook al is het op zichzelf nog zo gedenkwaardig, zoals ook die vlam niet lekt aan de stukken hout die er te ver vanaf liggen.

[4] De mens moet dus door iets bewogen worden om er warme levendige gedachten over te krijgen. Door de koude waarheid, die een schijnsel is van de verre sterren, kan het innerlijk leven nooit bewogen worden, omdat de innerlijke warmte ervan daardoor niet toeneemt, maar slechts minder wordt.

[5] Jij hebt tot nu toe alles met je ijskoude verstand gezocht, en de hefboom voor je zoeken was je even koude scherpzinnigheid, die niets als waar aanvaardde wat niet met een zintuig was waar te nemen.

[6] Zo zocht je God met het telraam in de hand, je probeerde de A te vinden, terwijl je niet eens de hoofdlijnen vond die aan deze veelzeggende letter ten grondslag liggen. Je zocht op de sneeuw­ en ijsvlaktes van het noorden planten, vond echter niets, ofschoon het licht van de sneeuw je bijna verblindde.

[7] Ik bedoel hier met de sneeuw­ en ijsvlaktes het kil oordelende verstand en de nog killer berekenende scherpzinnigheid, die tot geen enkele innerlijke geestelijke zienswijze in staat kan zijn, omdat deze als grove materie zich onmogelijk kan laten béwegen door iets puur geestelijks.

[8] Veel is je opgevallen, zoals bijvoorbeeld het steeds terugkeren van dezelfde vormen in de jou creatief voorkomende natuur. Je dacht aan een permanente consolidering van een zichzelf bewuste, vergrote, intelligente levenskracht, die, in staat om alles te doordringen en tot zich te trekken, uit de ruwe grondkrachten dan steeds weer dezelfde vormen tevoorschijn tovert. De hele aarde, maan, zon en ook de sterren beschouwde je als een tempel, waarin tenslotte nu wellouter onzichtbare magiërs wonen. Bo­vendien kreeg je in Indië nog menige schijnbare bevestiging, en om die reden werd je toen degene die de belangrijkste rol speelde bij het inrichten van jullie toverkamer in Essea.

[9] Maar omdat je dit allemaal met je kille verstand deed en je gemoed daarbij nooit liet ontwaken, vond je ook niet de grond van het leven, hoe dicht je er ook bij bent gekomen met je scherpzinnigheid, en verdiepte jij je weer in de koude en dode materie, zocht hierin je heil en wilde hierin ook het heil van alle andere mensen geworteld zien.

[10] Je zaak ging nu al geruime tijd met groot succes vooruit; want je was en bent nog het hoofd van dit instituut, dat zeer geschikt is om de onkundige mensheid in het duisterste bijgeloof terecht te doen komen, en om de denkende mensen compleet in het grootste materialisme verzeild te doen raken. Je vernietigde al wel heel wat levende afgodentempels, maar je stelde er niets beters voor in de plaats. In jou was de dood en je vond hem zelfs een welkome gast; want het niet-zijn was bij jou het hoogste in je leven.

[11] Waarom ben je eigenlijk zo geworden? Omdat jij nooit in je hart enige liefde hebt laten ontkiemen! Je hebt je innerlijke levensvuur niet aangewakkerd tot een, al was het maar matige, vlam! Nu je echter zelfs de buitenste laag van je hart nog nooit flink geactiveerd hebt, hoe had je dan de binnenste en zelfs de centrale levenselementen van het geestelijk deel van je hart ook maar enigszins kunnen activeren, waardoor allicht je hele hart in de vlam van het ware leven sneller geklopt en je bewustzijn verlicht zou hebben om jezelf goed te leren kennen en als gevolg daarvan God?!'

 

62 De liefde en haar licht dat tot inzicht leidt

 

[1] (DE HEER:) 'Je kunt hier nu wel uit opmaken, dat de mens alleen met zijn scherpzinnigheid en zijn verstand, ook al is dit nog zo helder en scherp, niets kan begrijpen van alles wat geestelijk is. Hij kan het leven niet begrijpen en het essentiële einddoel ervan; want scherpzinnigheid en verstand zetelen voornamelijk in de hersenen en het bloed dat de hersenen in een zekere actieve spanning houdt, waardoor deze voortdurend in staat zijn om de indrukken en beelden van de materiële buitenwereld op te nemen, ze te vergelijken wat hun vorm en werking betreft, en daar uiteindelijk een reeks conclusies uit te trekken.

[2] Maar dat zijn allemaal dingen en afbeeldingen van de materie, waarin de zintuigen van het hoofd nooit iets geestelijks kunnen ontdekken. En omdat het leven immers alleen maar iets geestelijks kan zijn, kan het ook alleen maar in en door zichzelf begrepen worden.

[3] Er moeten in de mens dus nog andere zintuigen aanwezig zijn, waarmee hij ook het geestelijke levenselement in zichzelf kan voelen en zien, en zo stukje bij beetje ook in al zijn diepgang, verbindingen en relaties kan gaan

[4] Wat zijn nu die innerlijke zintuigen? -Kijk en luister! Er is eigenlijk maar één enkel zintuig en dat heet liefde, en die woont in het hart. Dit zintuig moet vooral gesterkt, ontwikkeld en gezuiverd worden en alles wat de mens doet, wat hij wil, wat hij denkt en waarover hij een oordeel vormt moet door de levenswarme lichtvlam uit het vuur van de zuivere liefde verlicht en doorgelicht worden, opdat alle geesten ontwaken op de ochtend van de levensdag die in het hart van de mens aanbreekt.

[5] Als alle levensgeesten in de gedachten, woorden, daden en werken wakker worden, zullen ze in beweging komen, en de mens die vol is van dit innerlijke geestelijke licht zal hen al snel zonder moeite gewaar worden, omdat ze zodra ze gewekt zijn zich in allerlei vormen beginnen te uiten. Deze vormen zijn niet toevallig en zonder betekenis, maar ze komen allemaal overeen met een zichtbare geestelijke activiteit uit de sfeer van Gods orde.

[6] Zoiets kan de mens met zijn verstand en zijn ijdele scherpzinnigheid nooit te zien krijgen, maar slechts met de van leven vlammende ogen van zijn geest, welke de liefde is.

[7] Daarom kun je het volgende als een vaste norm aannemen en zeggen: Geen enkel op de buitenwereld gericht verstand kan ooit doorgronden en te zien krijgen wat er in de mens leeft; dat kan alleen de geest in de mens. En daarom kan ook niemand God kennen, dan alleen de gewekte en volop actief geworden geest van God in het hart van de mens, die gelijk God Zelf zuivere liefde is en een eeuwige sabbat in het hart van de mens.

[8] Kijk, dit alleredelste deel in je hart heb je nog nooit verzorgd en je had ook geen vermoeden van de waarde ervan, en daarom is het heel begrij­pelijk dat je een overtuigde godsloochenaar bent geworden en ongeacht al je zoeken de eeuwige Godheid die alles geschapen heeft, alles doordringt en behoudt, nooit op het spoor kon komen!

[9] Ook nu zal het echter niet zo gemakkelijk voor je zijn om de Godheid in haar ware wezen en zijn helemaal tot op de bodem te leren kennen, omdat je hersenen met hun produkten al te zeer zijn verhard. Je zou een geweldig liefdevuur in je hart moeten ontsteken, je Essenendom helemaal moeten opgeven en jezelf moeten verdeemoedigen in al je levenssferen en levensverbindingen, en je zou een totaal nieuw mens moeten worden; want alle levenstheorieën en levensopvattingen die je tot nu toe hebt gehad, zijn ten opzichte van de innerlijke en enige waarheid fundamenteel onwaar en fout, zodat je hiermee nooit zelfs ook maar in het voorportaal van het innerlijke goddelijke leven zult komen dat zich in je bevindt!

[10] Maar aan jou is nog niet alles verloren, je zou zelfs nog iets groots kunnen bereiken; maar dan zou je volledig uit vrije wil door zelf te handelen en het zelf te willen een nieuw mens moeten worden, en er vanuit je innerlijke overtuiging overeenkomstige krachten toe bij moeten dragen dat het zinloze optreden van jullie instituut ophoudt, omdat het anders onmogelijk voor je zou worden om ooit tot het ware leven van je innerlijke geestelijke mens door te dringen. Want het innerlijke leven in de mens is de hoogste waarheid, waarin je geheel moet overgaan; maar deze hoogste waarheid kan nooit en te nimmer gedijen als ze door activiteiten van leugen en grof bedrog gevoed moet worden.

[11] Iedere stap die je zet moet van de hoogste en diepste waarheid in je denken, willen, spreken en handelen vergezeld gaan, wil het ware, inner­lijke leven in jezelf tot lichtste waarheid worden; als dat niet van A tot Z het geval is, dan, luister goed, is het innerlijke leven in jezelf een pure leugen!

[12] Nu weet je zo ongeveer hoe het met je zuivere verstand en met je scherpzinnigheid is gesteld! Aanjou is nu de vrije keus, of je het eeuwige leven wilt bereiken of de eeuwige dood! Ik echter ben Degene, die Ik ben! Ik kan je het eeuwige leven geven, maar je ook overlaten aan de eeuwige dood!

[13] Van hetgeen Ik je nu gezegd heb, zal niet het minste of geringste ooit afgedaan worden! Deze aarde en dit zichtbare firmament zullen in deze hoedanigheid, vorm en bestaanswijze vergaan, - maar deze woorden van Mij eeuwig nooit! Doe nu wat je wilt! Ik ben hier nog een korte tijd~'

 

63 Roclus en zijn metgezellen overleggen met elkaar

 

[1] Roclus en al zijn elf metgezellen beginnen hevig achter hun oor te krabben en weten niet, wat zij Mij daar nu op moeten antwoorden.

[2] ROCLUS gaat naar hen toe en begint als volgt tegen hen te spreken: 'ik heb het van te voren al gedacht, toen die jongen mij zei dat ik naar de Nazarener moest gaan, dat hij zich dan vooral zou richten op de vernieti­ging van ons instituut tot heil van het volk; vooral daarmee schijnt de wonderen verrichtende Nazarener de meeste moeite te hebben! Maar hij zal ons toch niet al te gemakkelijk in het nauw drijven met al zijn theosofische frasen!

[3] Er lijkt wel veel waars in zijn woorden te zitten, maar ons instituut met al zijn goede voorzieningen zal hij toch niet gemakkelijk ten val brengen! Hiermee wil ik jullie echter niets voorschrijven; jullie kunnen doen wat Jullie willen, -want jullie hebben het daar voor het zeggen, evengoed als ik!"

[4] EEN ANDER, die intussen ook vanuit Caesarea Philippi hier naartoe was gekomen, zegt: 'Vriend Roclus, ik heb vanaf het begin tot nu toe met de grootste aandacht naar het hele betoog geluisterd en nauwlettend gadege­slagen wat hier allemaal is gebeurd, en ik moet je nu openlijk bekennen dat jij echt ongelijk hebt met je beweringen, en jouw geestelijke blindheid is om razend van te worden! In het openbaar zeg je het een en bij jezelf denk je heimelijk iets heel anders! Tegenover die jongen verafgood je de beroemde Nazarener en bij jezelf houd je hem voor een magiër van de oudste en meest geheime school van Egypte! Wij weten nu toch waar de magie en de uitspraken van bijna alle ons bekende orakels op gebaseerd zijn!

[5] Denk toch eens na of jij een toverkunst kent, waarmee men in een enkelogenblik een stuk graniet in het zuiverste goud kan veranderen! Dit wonder alleen al doet toch al onze wonderen teniet, die op niets anders dan op het allerpuurste bedrog zijn gebaseerd! En kijk ook eens naar dit nieuwe prachtige huis, die tuin met zijn grootse ringmuur, die haven met zijn schepen, kijk eens naar al die heerlijke fruitbomen in de tuin, die guirlandes van wijnranken vol met de kostelijkste druiven! Vier uur geleden was deze plek nog een woestijn, waar ik toen zelf nog geweest ben omdat ik bij de zee iets moest doen. Kijk nu eens naar deze woestijn! Wat een weelde, wat een zegen!

[6] Kan een mens dat bewerkstelligen door een bepaald soort magie die ons toch door en door bekend is? Ik zeg je: Daar houdt alles wat ons tot nu toe bekend was, op; al onze kennis is leugen en bedrog en deugt nergens meer voor! Als wij ons in de toekomst naast deze Godmens nog staande willen houden, dan is het duidelijk dat wij moeten doen wat de Nazarener jou in alle vriendelijkheid heeft aangeraden!

[7] Ik behoor weliswaar niet tot jullie geheime raad en ben pas een paar uur geleden bij jullie gekomen; maar zoveel kan ik jullie vanuit hetgeen ik nauwlettend heb geobserveerd wel zeggen, dat het met ons nol?ele leugen­ en bedroginstituut gedaan is! Het zou de grootste dwaasheid zijn om onder zulke omstandigheden nog in zekere zin het hoofd te willen bieden aan de God uit Nazareth!

[8] Bovendien zien we immers toch allemaal overduidelijk dat al die Romeinse hoogwaardigheidsbekleders en machthebbers zijn intiemste vrienden zijn! Hij hoeft alleen maar te zeggen: 'Zorg dat dit instituut verdwijnt!', en dan zijn wij aan banden gelegd voor alle tijden der tijden! En wat doen we dan daarna?! Ik ben daarom in dit geval zelfs zeer beslist van mening, dat wij aan moeten nemen en op moeten volgen wat deze Godmens uit Nazareth jou in alle vriendelijkheid heeft aangeraden!

[9] Overigens is het een werkelijk slechte veronderstelling van je -ik zeg het je open en zonder enige terughoudendheid in je gezicht -, dat jij deze onmiskenbare Godmens tegenover ons in de schoenen wilde schuiven dat hij je alleen maar zo behandeld had omdat hij ons instituut als een eventueel hinderlijke barrière zag voor hetgeen hij onderneemt! Dat is immers meer dan belachelijk! Ons armzalige instituut zou voor hem een hinderpaal op zijn weg zijn?!

[10] Jou en jullie allemaal zeg ik: Evenmin als wij in staat zijn om de maan bij het opgaan te hinderen, ook al gaan we nog zo enorm staan blazen en schreeuwen, zal ons luchtige instituut voor deze almachtige Godmens een hinderpaal op zijn weg zijn! Hij hoeft er zelfs niet eens heen te blazen, maar enkel zomaar een beetje te willen en al onze dingen zoals gebouwen, muren, catacomben en al onze toverapparaten zijn lucht geworden! Wat moeten we daarna? Daarom is het nu de hoogste tijd dat jullie tot betere gedachten komen!

[11] Ga daarom naar hem toe en zeg -maar gemeend en oprecht -, dat jij en wij allemaal vast willen wat hij je heeft aangeraden! Want we kunnen met deze ruil onmogelijk iets verliezen als we ons instituut helemaal zo inrichten als hij dat wil. Daardoor wordt hij dan heer en meester van ons instituut, en wij willen en zullen zijn trouwe leerlingen zijn. - Zijn jullie het daar mee eens?"

[12] DE MEESTEN zeggen: 'Helemaal, -als hij ons maar als zijn leerlingen aan wil nemen!"

[13] De goede spreker, die RUBAN heette, zegt: 'Dat doet hij, dat weet ik zeker, omdat hij zo'n buitengewoon menselijk en vriendelijk gezicht heeft! -Wat vind jij ervan, Roclus, wil e nog steeds iets doms uitbroeden?"

 

64 Ruban pleit bij zijn metgezellen voor de Heer

 

[1] ROCLUS zegt: 'Ja, ja, je hebt gelijk, ook ik denk er zo over! Maar als hij dat nu eens alleen voor ons zou willen doen op voorwaarde, dat wij tenslotte al onze leugens aan het volk bekend moeten maken en al die aardse schade moeten vergoeden, die wij bij het volk door ons toverbedrog hebben aangericht?! Wie van jullie zin heeft om deze noot te kraken, die moet het maar doen; ik voel er voorlopig nog bar weinig voor om me daarna door het volk te laten toetakelen! Het is een zeer hachelijke zaak!

[2] Ik wil echter eerst weten, wat hij nu eigenlijk in dit opzicht van ons verlangt! Daarom zal ik dan nog een keer naar hem toe gaan en zien en horen, wat hij in dit opzicht allemaal voor eisen aan ons zal stellen; want van een ontmaskering voor de ogen van het volk door onszelf kan absoluut geen sprake zijn!"

[3] RUBAN zegt: 'Zoiets zal hij zeker niet van ons verlangen; want hij zal het beter weten dan wij allemaal! Het is geen sprong in het duister; in de hele ons bekende natuur moet het een uit het ander voortkomen! Dat wij met onze drogmiddelen soms rare sprongen hebben gemaakt, wil nog niet zeggen dat hij ook zo met ons zal doen! Ga daarom naar hem toe en doe heel open wat ik je nu heb aangeraden"

[4] ROCLUS zegt: 'Ja, maar ik doe het alleen maar omdat ik het doen wil, niet omdat jullie het willen en omdat jij, Ruban, het mij aangeraden hebt!"

[5] RUBAN zegt: 'Het maakt mij niet uit waarom je iets doet, als je maar het juiste doet! Maar weet je, eerste onderdirecteur en hoofd van de afdeling externe instituutsaangelegenheden, dat is nog altijd jouw oude, hoogmoedig klinkende manier van spreken en handelen, dat je bij de beste raad die een ander je geeft, zegt: 'O, dat heb ik allang ingezien en bij mezelf gedacht en ik zal dat nu ook doen, omdat ik het zelf zo wil! ' Of de goddelijke Nazarener daar ook voor altijd mee tevreden zal zijn, weet ik niet; want hij schijnt een grote vijand te zijn van hoogmoed, ook als die alleen maar schijnbaar is! Ik heb me, begrijp je, eerlijk gezegd nog nooit laten voorstaan op mijn verstand en mijn bijzondere scherpzinnigheid; een goede eigenschap van mijn gemoed is echter, dat ik snel in  de gaten heb hoe iemand, wat zijn manier van voelen en denken betreft, in elkaar zit.

[6] En daarom ken ik de goddelijke Nazarener in zoverre al heel aardig, zodat ik weet hoe hij is, wat hij wil en wat hij wenst. Deemoedigheid schijnt bij hem bovenaan te staan, want zonder deemoed.kan waarlijk van geen liefde en nog minder van volle waarheld sprake zijn. Maar Ja, ons uitgangspunt is zodanig, dat iedere blik van ons, iedere stap, ieder woord en iedere handeling tegenover onze medemensen je reinste bedrog en meest geraffineerde leugen is en volgens de regels van onze orde ook moet zijn omdat ons devies is, dat iedereen door ons bedrogen en belogen moet worden omdat iedereen dat zelf wil.

[7] Maar dat is geen principe van de goddelijke Nazarener. Zijn devies is zeker alleen maar: 'De volmaaktste en zuiverste waarheid, en haar gerech­tigheid tot elke prijs, ook als het bestaan van de hele wereld ermee gemoeid is!' Neem jezelf daarom in acht; want je staat voor een rechter, wiens vermogen om te zien ook tot je diepste gedachten reikt! Neem jezelf dus in acht bij alles wat je zegt of doet, want anders gaat het flink fout!"

[8] ROCLUS zegt: 'Ja, mijn beste broeder Ruban, omdat jij het allemaal zo goed weet, moet jij maar in plaats van mij naar de Nazarener toe gaan en naar jouw eigen goeddunken alles met hem regelen, en dan moet het ook voor ons allen goed zijn; want tegen zo'n geweldige stroom is niet op te zwemmen! Ga en doe dat, en ik zal je er bovendien nog heel dankbaar voor zijn!"           .

[9] RUBAN zegt: 'Waarom niet? Als jullie mij daar allemaal toe machtigen dan wil ik jullie dat plezier graag doen, - zelfs veel liever dan nog langer een laffe volksbedrieger te zijn!"

[10] ALLE TWAALF zeggen: 'Ja, wij machtigen jou daarvoor en wij zullen het helemaal eens zijn met wat jij met de Nazarener afspreekt; want onze Roclus is wel een heel voortreffelijke directeur voor onze externe leugen ­en bedrogzaken, en hij is een uitstekend politicus; maar de lichte sferen van de waarheid hebben hem nooit gelegen, hij zou daar heel onhandig mee omgaan. Het is daarom beter dat jij in zijn plaats gaat en alles goed en doelmatig met de goddelijke Nazarener bespreekt!'

 

65 Ruban richt zich tot de Heer

 

[1] Nadat RUBAN deze volmacht heeft gekregen, gaat hij naar Mij toe en zegt, wanneer hij bij Mij is gekomen: 'Heer en meester vol ware goddelijke kracht! Omdat Roclus om U zeker niet onbekende redenen niet bij U durfde te komen, zoals ook geen van zijn elf metgezellen, hebben ze mij gemachtigd om met U, Allerwaarachtigste, alles met betrekking tot ons afkeurenswaardige instituut te bespreken. Daarna zal alles, wat U maar wilt, beslist gebeuren, en wij willen U zelfs graag het hele instituut ter beschikking stellen en allemaal Uw leerlingen worden! Zegt U nu dus genadig wat Uw wil is, die ons allen heilig is, dan zullen wij strikt daarnaar handelen! Wilt U echter dat het instituut helemaal opgeheven wordt, zegt U het dan; want we zijn allen ook overeengekomen dat het instituut geheel opgege­ven wordt, als U dat verlangt!"

[2] IK zeg: 'Je bent een eerlijke ziel, waarom jouw huis dan ook door de vlammen ontzien werd! Maar kijk, als Ik wil dat jullie instituut opgeheven wordt dan zou Ik er hetzelfde mee kunnen doen als met die grote rots in zee, waartegen al heel wat schepen in de storm te pletter zijn geslagen! Zie je de rots nog?"

[3] RUBAN zegt: Ja Heer, ik zie hem en ken hem helaas maar ,al te goed; want ik ben zelf eens bijna tegen die rotswanden verongelukt!

[4] IK zeg: 'Hij worde vernietigd, zodat hij voortaan voor geen enkele schipper meer gevaarlijk is!"    

[5] Op dat ogenblik was de rots, die in totaal een inhoud van meer dan tienduizend kubieke vadem had, tot op de bodem van de zee opgelost, zodat er niet alleen geen spoor van over bleef, maar er ook op die plaats niets te merken was van enige troebelheid in het water. Wel zagen allen met grote verbazing op die plek een sterke golfslag, die natuurlijk ontstond doordat het water dat voorheen die grote rots omgaf, in de holle ruimte stortte en van nu af aan een ononderbroken watermassa vormde.

[6] Toen RUBAN dat zag, werd hij van angst vervuld en zei met bevende stem: 'Het is dus precies zoals ik tegen Roclus heb gezegd! Daar houdt alle magie op en gaat het om de naakte waarheid! Wat U nu, o Heer en Meester, met die kwaadaardige rots hebt gedaan, zou U bijvoorbeeld ook even gemakkelijk met de hele aarde kunnen doen, en helemaal met ons slechte instituut! Daarom kan ik nu niets anders zeggen dan: Heer en Meester, Uw wil geschiede! Want U bent geen mens, maar Gods geest.woont ten volle in U! Moge U ons allen, arme zondaars, genadig zijn en zeer barmhartig! U alleen bent alles in alles, en U alleen kunt alles, voor U is niets onmogelijk!"

 

66 Raad en toespraak van de Heer, gericht aan de Essenen

 

[1] (RUBAN:) 'Maar wat moeten wij met ons instituut van leugen en bedrog doen?"

[2] IK zeg: 'Het vervullen met liefde en waarheid, en geloven in Mijn naam en handelen volgens Mijn leer! Want als jullie dat in volle ernst doen, dan zullen jullie niet meer met bedrog en leugen, maar met alle waarheid en echte liefde dienstbaar kunnen zijn aan de wereld; maar alle instrumenten voor de bedrieglijke magie moeten door jullie verworpen worden. En is er het een en ander bij dat op zichzelf goed is - zoals electroforen* (*elektriciteitsopwekker) en nog meer van dergelijke machines -, die, op natuurlijke wijze gebruikt, nuttig blijken te zijn, maak daar dan geen verkeerd, maar een waar gebruik van, dat beantwoordt aan de natuur van de zaak, en onderwijs het volk wat het is en hoe de machine, natuurkundig gezien, werkt, hoe ze gebouwd is, dan zullen jullie daarmee waarlijk veel goeds kunnen bewerkstelligen!

[3] Let nooit op het oordeel van de wereld; want de wereld is en blijft slecht en boosaardig; bedrog en hoogmoed zijn haar hoofdelementen!

[4] Ik zeg jullie, dat jullie in Mijn naam bergen zullen kunnen verzetten en nog grootsere dingen kunnen doen dan Ik Zelf nu doe; maar nooit mag de gedachte in jullie opkomen dat jullie iets gedaan zouden hebben vanuit jullie kracht en macht; want die bestaat niet op deze wereld! Alleen door de kracht van Gods Geest zullen jullie alle dingen mogelijk zijn die voor de mensen van nut kunnen zijn!

[5] Alle kracht zal een aan God toegewijd gemoed eigen zijn, en dat zolang iemand daarbij niet overdrijft. Aanvaardt iemand uit eigen belang daarvoor echter eer en geld, dan zal hij ogenblikkelijk de eigenschap die Gods geest hem verleent, volledig verliezen!

[6] Niets moeten jullie méér uit de weg gaan dan de rijkdom van de wereld en degenen die deze rijkdom vereren; want er bestaat op de wereld geen slechter mens dan degene die aardse schatten najaagt en begeert; want zo iemand vervloekt inderdaad de liefde en alle waarheid van het hart, die uit God komt.

[7] Als zulke mensen naar jullie toe komen, wijs hen dan de deur en maak hen duidelijk dat Gods woord en de kracht daarvan nooit als nutteloos voer aan de onbehouwen aardse zwijnen voorgezet moet worden! Jullie moeten hen hierom weliswaar niet vervloeken en ook niet verwensen ­want aan Gods geest is alle toorn en alle wraak! -maar ze worden al voldoende gestraft doordat hen resoluut de deur gewezen wordt en jullie vriendschap hun wordt onthouden!

[8] Als zulke mensen bij jullie komen wanneer hun onheil is overkomen, geef hun dan geen gehoor; want hulp zal hun hart niet beter maken, ­integendeel: ze zullen daarna nog voorzichtiger en slimmer handelen voor hun goudzakken. Ze zullen jullie echter uitlachen en bespotten en jullie hulp als lege blaaskakerij betitelen en jullie uitschelden voor luie opschep­pers en bedriegers! Jullie moeten je daar niet mee inlaten; want Gods kracht­ die door jullie werkt, moet alleen in woorden en daden diegenen ten goede komen die zich dit waardig hebben gemaakt in de volle deemoed van hun hart!

[9] En opdat jullie weten wat je voortaan allemaal in Mijn naam moet weten en doen, moeten jullie naar die jongeling daar gaan; die zal jullie een boek geven waarin jullie al het nodige zullen vinden! -En nu moet Roclus nog bij Mij komen; want Ik heb nog het een en ander met hem te bespreken! Ga naar hem toe en vertel hem dat Ik dit wil!"

[10] Roclus trok weliswaar een erg zuur gezicht toen Ruban hem Mijn uitgesproken wens overbracht. Maar toch ging hij, kwam bij Me en boog heel diep voor Mij .

[11] IK keek hem heel vriendelijk aan en zei hem op vragende toon: 'Wel, Mijn scherpzinnige vriend, hoe denk je nu over Mij? Wat vindt jouw scherpe verstand van Mij en wat voelt daarnaast je hart? Je hebt immers daarstraks aan die jongen bekend, toen je nog naar Mij op zoek was, dat Ik een echte God was, dat je Mij ook zonder Me persoonlijk te kennen, liefhad en steeds sterker de levensdrang in je waarnam om je knieën voor Mij te buigen en Mij zelfs serieus als een ware God te aanbidden!

[12] Nu ken je Mij persoonlijk, en zul je er ook niet aan twijfelen dat Ik de beroemde Nazarener -zoals jij Mij noemde - volledig naar waarheid ben. Maar je knieën heb je nog niet voor Mij gebogen - wat Ik ook nooit van je verlangd zou hebben -, en je hart lijkt nog heel weinig liefde voor Mij te voelen. Waarom heb jij, grote waarheidsvriend, dat dan tegen die jongen gezegd, als het niet waar is?"

 

67 Roclus probeert zijn onwaarachtigheid tegenover de Heer te rechtvaardigen

 

[1] ROCLUS zegt: 'Verhevenste der verhevenen! Zolang ik nog niet in een god kon geloven, was dat een gedrag dat tot nog toe iedereen die verstandig is, gehuldigd heeft, en dit gedrag, dat als zodanig eigenlijk helemaal geen gedrag is, maar waarmee het grootste deel van de wereldgeschiedenis wordt gemaakt, heet politiek, diplomatie. En het vereist dat men iemand die men nog niet precies kent, niet meteen al zijn plannen aan z'n neus hangt. Men hoeft helemaal niet iets slechts van plan te zijn met iemand waarmee men contact opneemt, maar toch is het altijd raadzaam om niet met de zuivere waarheid voor de dag te komen, omdat de ervaring maar al te vaak bewezen heeft dat men met de naakte waarheid bij de mensen meer onheil dan heil heeft aangericht.

[2] Men moet iemand altijd eerst via allerlei zijpaden helemaal door en door leren kennen -wat geen gemakkelijke opgave en geen gemakkelijk werk is -, voordat men hem met de hele waarheid bekend maakt; want anders kan men immers niet weten aan welke kant hij toegankelijk is voor de waarheid! Want geen enkel mens is, vooral met betrekking tot zichzelf, een bijzonder goede vriend van de lichtende waarheid. Hij heeft veel liever dat het donker om hem heen is, en dat is dan ook de reden, waarom ik bij die jongeling de waarheid binnen in mij een beetje op de achtergrond heb gehouden. En overigens is het toch voor iedereen een bekend feit, dat kinderen pas door allerlei onwaarheden naar de waarheid geleid worden, en dat is ook verstandig van de ouders; want als deze hun kinderen meteen de waarheid zouden gaan verkondigen, dan zou er van die kleintjes weinig goeds en fatsoenlijks terecht komen.

[3] Het is waar dat ik me aan die jongen anders voordeed dan ik was; maar ik heb hem daardoor geen schade berokkend en dat kon ook niet, omdat ik nooit de wil daartoe heb gehad, en zodoende geloof ik daar niets slechts mee gedaan te hebben. En als ik daarmee gezondigd heb, dan zondigen ook alle ouders tegenover hun kinderen, aan wie ze met een zekere ernst en zelfs met grote nadruk vertellen, dat er op de ver weg gelegen, hoge bergen bepaalde bomen zijn waaraan kinderen, net als pruimen, bloeien en groeien. Daar zouden dan bepaalde mensen zijn die deze vruchten verzamelen en ze dan overal in de wereld te koop aanbieden. Soms, zo vertellen ze, komen deze vruchten ook wel aangedreven in beken en rivieren die in die hoge bergen ontspringen, en dan worden ze ook opgevangen.

[4] Dat is toch zeker een enorme leugen, groter en dommer kan men er zich geen voorstellen; maar de ouders hebben daarbij zeker de beste bedoeling om door zulke puur uit de lucht gegrepen verhalen hun kleintjes te behoeden voor onkuise gedachten en ze op die manier fris en gezond naar lichaam en ziel naar de volwassenheid te leiden, en dat zal toch hopelijk niet onjuist zijn?! En zo ben ik dan ook van mening dat een leugen, waar niet in het minst een slechte bedoeling aan ten grondslag ligt, maar vaak, voor zover wij als mensen kunnen beoordelen, alleen maar een bijzonder goede intentie, eerder als deugd dan als zonde gezien moet worden!

[5] En zo is ons instituut in feite weliswaar volleugen en bedrog; maar tot nog toe is dit nog absoluut niet gepaard gegaan met boze en eigenlijk heerszuchtige bedoelingen, dat wil zeggen, voor zover wij dat kunnen beoordelen. Maar wat daar in latere tijden allemaal uit voort kan komen, daarvoor ontbreekt het ons aan een methode om dat te kunnen voorzien, en wij kunnen er niet borg voor staan omdat de mensen die na ons komen evenzeer mensen zullen zijn met een vrije wil, zoals wij dat nu zijn.

[6] Ik beweer zelfs, dat in het begin al degenen die een of andere religie hebben gesticht waaraan alle betere aspecten van de beschaving van een bepaald volk ten grondslag lagen, het heel goed en eerlijk met het volk gemeend hebben. Maar de latere nakomelingen en vooral de priesters, die niet geroepen zijn maar zichzelf als zodanig geïntroduceerd hebben, die belachelijk slechte plaatsvervangers van de goden op deze aarde, zijn de nooit juist begrepen leerstellingen verkeerd gaan uitleggen, hebben er zelfzuchtig en heerszuchtig als ze zijn nieuwe aan toegevoegd om er zelf beter van te worden en deze onder de benaming 'Gods wil', 'Gods woord', zwaar gesanctioneerd, en hebben de arme mensheid daar vaak op de meest gruwelijke wijze mee geplaagd, waarvan ons nu zelfs nu nog heel wat voorbeelden maar al te duidelijk kunnen overtuigen!

[7] We hoeven alleen maar te kijken naar de mij zeer goed bekende verhalen van de tempel in Jeruzalem en daarnaast naar de tempelverhalen van Rome, dan is het meer dan duidelijk wat er van Mozes en al helemaal van alle oerwijsheid van Egypte terecht is gekomen! En -ik wil geen onheilsprofeet zijn -, maar ik durf ten overstaan van u te beweren, dat uw zuivere en goddelijke leer, waarvan die jongen de hoofdlijnen al wonder­baarlijk snel aan mijn metgezellen heeft duidelijk gemaakt, en die voor zover ik gehoord heb veel heerlijks bevat, al over enkele eeuwen een heel ander gezicht zal hebben!

[8] Uw leerlingen zullen zendelingen en verbreiders van uw goddelijke leer worden. Deze zullen niet overal kunnen komen; zij zullen weer leerlingen kiezen en deze tot leraren en soms tot geestelijke leiders van uw leer maken, en daarmee is de basis gelegd voor het priesterdom en hiermee voor het allerergste bijgeloof, dat durf ik duizend tegen één te verwedden!

[9] En als dat in de loop van de tijd overal zo gaat, waarom zou dan juist ons instituut een uitzondering vormen? Overal zijn mensen met een bestuurlijke taak. Als nu een ware God aan het hoofd staat en hen onderwijst en leidt, zullen ze wel binnen de orde blijven; maar stelt hij hen weer op de proef, wat noodzakelijk is in verband met de vrije wil, dan zullen ze meteen wel weer goed raad weten met een gouden kalf zoals de oude Israëlieten in de woestijn, toen Mozes hen verliet om de Sinaï op te gaan om de geboden van de Allerhoogste te halen"

 

68 Het priesterdom als grootste hindernis om de leer van de Heer te verbreiden

 

[1] (ROCLUS:) 'U als de volmaaktste profeet, geheel vervuld van alle goddelijke geesten en begaafd met alle macht en kracht zoals nog nooit een mens op de aarde, zult dat zeker ook van te voren al zien! Maar wie kan er iets aan doen? Het is nu eenmaal zo, was altijd al zo en zal ook altijd zo blijven, en wij zullen het niet veranderen!

[2] Zolang de mensen hun vlees en hun vrije wil wordt gelaten, zo lang zullen ze over het algemeen ook dat blijven, wat ze zijn, en zullen ze allerlei voorzieningen treffen al naar gelang de klimatologische omstandigheden in een land. Hoe verder hier vandaan, des te erger, zoals ik dat tijdens mijn vele reizen maar al te vaak duidelijk heb ervaren! Hoe verder ik mij van dit, nu mijn enige geestelijke lichtpunt, verwijderde, des te blinder en dommer vond ik ook de mensen, ook vroeger al toen ik nog atheïst was, en het zou me zeker overal nog meer opgevallen zijn als ik alles had geweten wat ik nu weet.

[3] Het is weliswaar zeer waar, dat er geen duisternis kan zijn die niet ogenblikkelijk teniet gedaan zou kunnen worden door een overeenkom­stig licht. In de natuur is het in ieder geval zeker zo. Maar of het geestelijke licht de geestelijke nacht ook zo plotseling kan verdrijven, is natuurlijk een heel andere kwestie! In een bepaald opzicht was mijn geestelijke nacht zeker niet onbeduidend te noemen, en die jongen heeft hem met enkele lichtwoorden verjaagd; maar ja, hij had aan mij ook wel iemand die op menig wetenschappelijk gebied niet tot de allerminsten behoort en die heel veel ervaring heeft opgedaan in de wereld.

[4] Men moet zich eens een volk voorstellen dat diep verstrikt is geraakt in een hoogst absurd en duister bijgeloof! Daar zullen enkele woorden, ook al bevatten ze nog zoveel licht, en zelfs verscheidene tekenen, al zijn die nog zo opvallend, nauwelijks enig licht brengen! Zo 'n volk wordt dan nog duisterder en boosaardiger, en zal juist in aanwezigheid van het licht een grote vijand ervan blijken te zijn, waarna het dan pas echt duister wordt bij zo'n dierlijk volk.

[5] We hoeven daar helemaal niet ver voor te zoeken. Laten we onze ogen maar eens richten op de tempel in Jeruzalem en daar het in­ en externe Farizeeërdom bekijken, dan zien we zoveel geestelijke nacht, dat dat ons erg zal verbazen! Laat iemand bij hen maar eens aankomen met een echt innerlijk, geestelijk licht, ongeveer zoals die jongen daarstraks bij mij gekomen is, dan zou hij binnen korte tijd een kind des dood zijn!

[6] Wat deze ware knechten en dienaren van de allerdonkerste nacht al allemaal tegen ons instituut hebben ondernomen! Als wij niet in ieder opzicht zo onafhankelijk zouden zijn en ze ons op de een of andere wijze hadden kunnen pakken, dan bestonden wij allang niet meer! Wanneer er nu een Mozes en Aaron op zouden staan en de mensen de waarheid zouden leren zoals ze dat in hun tijd gedaan hebben, dan zouden ze meteen opgepakt en met stenen bekogeld worden, of men zou hen als tegenstan­ders het vervloekte water te drinken geven, en heel zeker het echte; want ze hebben twee soorten, namelijk een echt dat zonder meer de dood ten gevolge heeft, en een onecht dat niemand schade toe kan brengen, omdat het helemaal geen gif bevat.

[7] Als ze dan iemand die tegen hen of liever tegen de tempel zondigt, om een geheime reden welwillend gezind zijn, geven ze hem het onechte vervloekte water te drinken. Maar als iemand hun te veel in de weg heeft gelegd, kan hij bij de eerste de beste gelegenheid met het echte vloekwater zijn dorst voor alle eeuwigheid lessen. Dat de Farizeeën dit zowel in Jeruzalem doen alsook in andere plaatsen, is nu toch wel bij alle mensen met een beetje ontwikkeling zo'n bekend feit dat dit vrijwel niemand meer verbaast. Ik vraag me echter af, hoe een echt waarheidslicht deze Farizeese nacht dan kan verlichten?

[8] En zoals het bij de Farizeeën is, is het overal waar van priesterdom sprake is. Ook al zullen alle mensen.een waar licht aannemen. omdat.zij het weldadige ervan snel en gemakkelijk inzien, dan zullen de priesters zich daar toch met alle middelen en uit alle macht tegen verzetten en het niet aannemen, omdat zij door pure hoogmoed en heerszucht zo blind zijn dat zij helemaal niet in staat zijn om de weldaad van het zuivere waarheidslicht te onderkennen.

[9] En zolang het priesterdom door God en ook door de wereldse regeringen wordt geduld, kan er van enig geestelijk licht zo goed als geen sprake zijn! Want dit altijd hoogst zelfzuchtige en heerszuchtige soort mensen zal er steeds op uit zijn om het hogere licht verdacht te maken, en het eigenoude vuil als zuiver goud aan te prijzen en op te dringen aan de mensen die hun ondergeschikt zijn.

[10] Daarom ben ik er wat deze zaak betreft zelfs vast van overtuigd, dat men éérst alles wat maar een beetje naar priesterdom ruikt, volledig uit de weg moet ruimen, dus de oude Augiasstal uit moet mesten, en pas dan de ware geestelijke zon over alle volkeren tegelijk moet laten opgaan; anders sterft ieder zaadje, al is het nog zo goed, voordat het nog maar enigszins wortel heeft kunnen schieten in de aarde van het leven.

[11] Ik herken in u, verheven meester, de volle goddelijke kracht, zonder welke het u totaal onmogelijk zou zijn om de werken te verrichten die alleen een god mogelijk kunnen zijn, omdat in hem alle ontelbare speciale krachten verenigd zijn en hun eeuwige oerbasis hebben van waaruit ze alleen maar kunnen werken. En omdat ik dat in u ontdekt heb, is het ook wel zeker dat ik een grenzeloze achting en liefde voor u heb, wat u met de ogen van uw geest nog duidelijker in mijn hart en hersenen kunt zien dan die jongen daar.

[12] Maar toch zeg ik u zonder enige terughoudendheid, dat uw moeite en beslist grote opoffering zo goed als geheel tevergeefs is en de mensen weinig zegen zal brengen zolang ook maar één priester op deze aarde rondloopt! Of u zou met uw almacht alle mensen en dus ook alle priesters op de hele aarde plotseling zo moeten veranderen als die oude rots in zee, dan zou het op aarde misschien ooit eens heel aangenaam kunnen worden! Het is alleen maar eeuwig zonde van uw inspanning en uw werk! Als u nog als timmerman zou werken met zaag en bijl, zouden de Farizeeën u zeker met rust laten; maar zo zullen ze u, ondanks uw onloochenbare goddelijkheid, haten, en ze zullen u overal waar u gaat, woedend en razend achtervolgen! Ook zullen ze proberen om het heerlijke zaad dat u nu zaait, met alle middelen die hen ter beschikking staan te bederven.

[13] Want er is nauwelijks iemand die de Farizeeën en hun aardse handelwijze beter kent dan juist ik, omdat ik vanwege ons instituut het meest met hen te kampen heb gehad! Ze zijn nu weliswaar totaal door ons verslagen en overwonnen, en kunnen met al hun woede niets meer tegen ons uitrichten; want onze ringmuren zijn sterker dan die om hun tempel, en alle zieken in de wijde omtrek zoeken nu hun heil bij ons, omdat wij de mensheid met reële geneesmiddelen weer beter maken, terwijl die tempellieden genezen door loze spreuken en mysterieuze tekens en met allerlei relikwieën -die God weet waar vandaan komen -maar waarbij de zieken helemaal niets merken van een of andere verbetering.

[14] Dit is nu mijn naakte bekentenis voor u, o Heer en Meester; maar doet u nu wat u wenst, -alleen, laat ons instituut niet eerder vallen dan de tempel in Jeruzalem! Dat is mijn vurigste verzoek aan u; en het liefst zouden wij allemaal zien, dat u geheel volgens uw wijsheid onze overste en leider zou willen worden! "

 

69 De ware levensweg

 

[1] IK zeg: 'Jullie hebben Mijn woord en Mijn leer; doe en handel daarnaar, dan ben Ik jullie overste en meester!

[2] Mijn persoon hoeft zich daarom helemaal niet binnen de muren van jullie klooster te bevinden, maar alleen Mijn woord en Mijn naam -en niet alleen maar als naam geschreven en door koude onverschillig uitge­sproken woorden, maar in daden vol geloof en volliefde voor God en de naaste -, dan zal Ik midden onder jullie zijn, en wat jullie dan zullen willen in Mijn naam, dat zal ook geschieden, en zo zullen. jullie nog grotere werken verrichten dan Ik.

[3] Wat Ik doe, dat doe Ik ten aanschouwe van jullie om van Mij Zelf een geldig getuigenis af te leggen, opdat jullie mensen daaraan kunnen zien dat Ik Diezelfde ben Die van eeuwigheid uitgaat van de Vader, over wie alle wijzen en patriarchen geprofeteerd hebben.

[4] Jullie moeten en zullen van Mij getuigen tegenover alle schepselen die blind en doof zijn, en ten behoeve daarvan zullen jullie meer nodig hebben dan Ik nu Zelf voor jullie nodig heb, want jullie zien immers scherp en horen goed!

[5] Maar jullie schijnwonderen moeten helemaal uit jullie instituut ver­bannen worden; want ieder bedrog is min of meer een ingeving van satan en kan daarom nooit tot iets leiden dat men werkelijk goed zou kunnen noemen! En zolang men wat voor drogrniddel dan ook in een instituut voor geneeskunde gebruikt, kan daarnaast in Mijn naam geen wonderdaad lukken!

[6] Als jullie in Mijn naam willen werken, dan moet Ik ook volledig naar waarheid door de liefde en door het meest levendige geloof geheel in jullie zijn.

[7] Als jullie zo zijn, kunnen jullie tegen die berg zeggen: 'Verhef je en stort in zee!" -en het zal geschieden volgens jullie wil! Maar let wel, zonder Mij zijn jullie nergens toe in staat!

[8] Ik zal altijd en immer bij jullie zijn zolang jullie trouw Mijn woord, Mijn liefde en een vol levend geloof in Mij bewaren en geen valsheid in jullie ziel zullen dragen! -Zeg me, of je Mij nu goed begrepen hebt!'

[9] ROCLUS zegt: 'Niet helemaal, moet ik heel eerlijk bekennen; want ik hoorde iets over een ingeving van satan! Dat is dezelfde boze geest die volgens de joodse leer de altijd onzichtbare aanstichter moet zijn van al het kwaad en verderf op de aarde. Ik heb dat tot nu toe als een allegorie* (* symbolische voorstelling) van de joden beschouwd en ik kan niet zeggen hoezeer het me nu verbaast om deze naam uit uw mond te vernemen!

[10] Waarlijk, ik houd u voor de meest wijze van alle mensen en ik geloof nu ook vast dat er een alwijze en almachtige God bestaat, door wie alles wat de eindeloze ruimte bevat, geschapen is, en dat u nu de eigenlijke drager van Gods geest bent; maar dat u me nu aan komt zetten met die oude joodse fabel van de satan en uiteindelijk ook nog met allerlei duivels en misschien ook nog met de joodse hel, dat verwondert me erg. Bestaat satan dan serieus, of een duivel, of de hel? Daar zou ik werkelijk graag een nadere verklaring over hebben!"

 

70 Het wezen van satan en van de materie

 

[1] IK zeg: 'Wat je onder dit alles, wat nu nog onbegrijpelijk voor je is, moet verstaan, zul je vinden in het boek dat de jongen jou via Ruban heeft gegeven; overigens zouden de tegenstellingen zoals bijvoorbeeld geest en materie, leven en dood, liefde en haat, waarheid en leugen, je toch al een kleine vingerwijzing kunnen geven dat dit allemaal een ontstaansgrond moet hebben, omdat het anders nooit in de een of andere waarneembare verschijningsvorm zou kunnen treden!

[2] Als het kwaad niet een of andere ontstaansgrond zou hebben, waarvan­daan zou het dan in het bewustzijn van de mensen moeten komen? Aan de hand hiervan zul jij met je geoefende hersens toch wel beginnen te zien dat niet alles -zoals: waarheid en leugen en meer van dergelijke tegenstel­lingen -het hoogste en beste Godswezen in de schoenen geschoven kan worden!

[3] Of kun jij aannemen dat God, de hoogste en diepste waarheid Zelf, leugenachtige neigingen in het hart van de mens heeft gelegd, opdat deze dan zondigt tegen Gods orde, en onrein wordt in alles wat hij zegt en doet? O, integendeel! God schiep de mens geestelijk naar Zijn evenbeeld, dus zuiver, waar en goed.

[4] Omdat de geestelijke mens echter ook voor zijn verdere bestaan om bepaalde redenen de weg van het vlees moest doormaken, moest hij dit aan de materie van de aarde ordenen, volgens de beschikking van de allerhoogste geest van God; terwille van de menselijke geest is in het vlees van de mens een tegenwicht gelegd dat die geest op de proef stelt, en dit tegenwicht heet verleiding!

[5] Deze huist echter niet alleen in het vlees van de mens, maar in alle materie; en omdat de materie niet datgene  is wat zij schijnt te zijn, is ze ten opzichte van de mens die zichzelf op de proef stelt, leugen en bedrog, dus een schijngeest die er is en die niet is. Hij is er, omdat de verleidende materie er voor het vlees van de mens is; maar hij is er ook niet, omdat de materie niet is wat ze schijnt te zijn.

[6] Zie en begrijp het goed! Deze drog-geest, door en door leugen in zichzelf, is nu de geest van de hele wereld der materie en is datgene, wat 'satan' of 'de opperste duivel der duivels' heet. De 'duivels' echter zijn de afzonderlijke, specifieke, kwade geesten van de jou nu getoonde algemene geest van het kwaad

[7] Een mens die dus liefde opvat voor allerlei materie, en door zijn handelwijze daar geheel in opgaat, zondigt tegen Gods orde, die het bestaan van de mens alleen maar tijdelijk op een materiële bodem plaatste om met gebruikmaking van zijn geheel vrijgelaten wil er de strijd mee aan te gaan en sterk te worden voor de onsterfelijkheid. En het gevolg van de zonde is de dood, of het verloren gaan van al datgene, wat de ziel van de mens zich onrechtmatig uit de materie heeft toegeëigend, omdat alle materie, zoals Ik je heb laten zien, als datgene wat het lijkt te zijn,.niets is:

[8] Als je dus houdt van de wereld en haar gewoel en je wilt verrijken met haar schatten, lijkje op een dwaas aan wie in alle ernst een mooie prachtige bruid wordt voorgesteld, die hij echter niet wil en naar wie hij ook geen verlangen koestert; maar die zich wel met het vuur van een blinde fanaticus op de schaduw van de bruid werpt en deze schaduw bovenmatig liefkoost! Maar als de bruid dan de dwaas zal verlaten, zal natuurlijk ook haar schaduw met haar meegaan! En wat zal er voor de dwaas dan overblijven? Natuurlijk niets!

[9] Wat zal hij dan jammeren, de dwaas, omdat hij heeft verloren wat hij zo liefhad! Maar dan zal men tegen hem zeggen: 'Blinde dwaas, waarom nam je dan niet de volle waarheid in plaats van de schaduw ervan, die toch duidelijk niets was?!' Wat kan de schaduw ook anders zijn dan een ontbreken van licht, dat iedere vaste vorm aan de aan het licht tegenover­gestelde zijde veroorzaakt omdat de lichtstraal niet door de vaste en dichte massa kan dringen?

[10] Wat echter jouw schaduw voor jou is als je in het licht staat of loopt, dat is voor de geest alle materie met haar schatten! De materie is een noodzakelijk bedrog en in zichzelf een leugen, omdat ze niet datgene is, wat ze voor de zintuigen van het lichaam lijkt te zijn.

[11] Het is echter juist een gericht van de leugen en het bedrog, dat de materie zich voor de ogen van de geest als iets vergankelijks en alleen als een uiterlijk overeenkomstig schaduwbeeld van de innerlijke diepe waar­heid moet manifesteren, terwijl ze volgens de blinde liefde van de ziel voor de wereld liever in een realiteit datgene zou blijven, wat ze lijkt te zijn. "

 

71 Wat aan gene zijde het lot is van de materieel geworden ziel

 

[1] (DE HEER:) 'En als dat zo is, wat heeft het dan voor nut voor de ziel, als ze voor de lichamelijke mens alle materiële schatten van de aarde zou verkrijgen en dus op zou gaan in het vlees en in diens gemene en dierlijke hebzucht, maar dan in haar geestelijke sfeer schade zou lijden en de realiteit van het ware leven zou verliezen?! Waar moet zij dan aan gene zijde iets vandaan halen om echt iets te kunnen worden, nu zij met het 'niets' van de materie zelf tot 'niets' geworden is?!

[2] Ja vriend, voor degene die heeft, is alles wat hij krijgt winst, zodat hij dan altijd nog meer heeft! Maar heel anders is het gesteld met datgene, wat op zichzelf niets is en niets heeft! Hoe moet men dan iets kunnen geven aan datgene wat zich eerder door de leugen heeft laten vangen en tot mets heeft laten maken?!

[3] Of kun jij vloeistof in een bak doen die alleen in je gedachten bestaat en verder nergens, of -als er wel een bak is -deze echter aan alle kanten zoveel gaten heeft, dat ze nauwelijks te tellen zijn? Zal daar ook maar één druppel in blijven?                                                    ..

[4] Ach, zou de materie op zichzelf, zoals zij is, blijvende en onveranderlijke realiteit zijn -wat echter onmogelijk is , dan zou zij als zodanig. waarheid zijn, en wie haar zou verkrijgen en bezitten, zou dan in het bezit zijn van een waarheid; en zou de ziel overgaan in de materie, dan zou ze een ware en blijvende realiteit worden!                                                       ...

[5] Omdat materie echter alleen maar een gericht van het geestelijke is, dat niet blijvend kan en mag zijn, maar slechts kan en mag duren zolang het geestelijke oerelement zich hierin verzamelt, zichzelf daarin leert kennen en dan na het verkrijgen van voldoende kracht de materie om zich heen oplost en deze in het overeenkomstige geestelijke verandert, daarom kan het niet anders dan dat een verwereldlijkte en materieel geworden ziel uiteindelijk het lot van de materie deelt.

[6] Wordt de materie opgelost, dan gebeurt dat ook met de ziel. Deze wordt, in ieder geval voor het grootste deel, opgelost in de substantiële, psycho-etherische oerkrachtatomen, en daarbij blijft er voor de eigenlijke ziel na het afvallen van het vlees niets anders over dan het een of andere lichtloze en vaak bijna levenloze skeletachtige grondtype van een dier, dat niet de minste gelijkenis heeft met het wezen van een mens.

[7] Zo'n ziel bevindt zich dan in een toestand welke de oer-aartsvaders, die begaafd waren met het vermogen om geestelijk te zien, 'SHE OUL A , (hel = dorst naar leven) noemden, wat een heel ware en juiste benaming was.

[8] In die zin is ook de hele aarde en kortom alles wat je met je materiële zintuigen ook maar kunt waarnemen, een ware 'SHE OUL A '. Dit betekent voor de ziel, die een geest is of liever gezegd moet worden, de dood; want wie is opgehouden datgene te zijn wat hij was, is ook als datgene wat hij was, volledig dood.

[9] Een ziel is dan na het afvallen van het vlees ook dood als zij om de zojuist genoemde redenen alles, wat haar van een menselijk wezen eigen was, bijna totaal heeft verloren, en er hoogstens een dierskelet van haar overgebleven is. Er zullen weer voor jou ondenkbare tijden moeten verstrijken eer zo'n ziel, die geheel in materie is opgegaan, een mensachtig wezen wordt, en hoe lang zal het duren, tot uit zo'n ziel weer een volledig mens groeit!

[10] Jij denkt nu natuurlijk, dat bij God alles ook in een enkelogenblik mogelijk moet zijn. Ik zegje daarop, dat bij God inderdaad wel alle dingen mogelijk zijn. Als God poppen en automaten wil hebben, dan is één enkel ogenblik genoeg om de hele zichtbare ruimte daarmee te vullen!

[11] Maar al deze wezens zullen geen eigen, vrije wil hebben en geen eigen, op zichzelf staand, zelfwerkzaam leven. Ze zullen zich alleen maar bewegen volgens Gods wil die door hen heen stroomt. Wat zij zien zal zijn wat God ziet, hun gedachten zullen de gedachten van God zijn. Zulke schepselen zullen zijn als de afzonderlijke ledematen van je lichaam, die zich zonder jouw bewustzijn en jouw wil absoluut niet zelf kunnen bewegen en actief kunnen zijn.

[12] Is dit niet heel anders met je kinderen, die ook uitjouw vlees en bloed zijn voortgekomen? Die wachten niet meer op jouw wil; zij hebben een volledig eigen leven, bewustzijn en wil. Ze zullen je wel volgen, en lessen en geboden vanje aannemen, maar niet overeenkomstig jouw, maar altijd slechts volgens hun hoogst eigen wil, zonder welke jij aan hen net zo weinig zou kunnen leren als aan een uit steen gehouwen beeld of een steen!

13] En kijk, schepselen met een vrij bewustzijn en een vrije wil, die voor zichzelf verantwoordelijk moeten zijn en zichzelf moeten vervolmaken, om daardoor dan ook voor eeuwig vrije en zelfstandige wezens te blijven, moeten door God ook zo geschapen zijn dat het hun mogelijk gemaakt wordt om zoiets te bereiken!

[14] Door God mag hier alleen in zekere zin het zaadje geschapen worden, dat is toegerust met alle denkbare levenscapaciteiten, die als in een huls opgesloten zitten; de verdere, vrijere levensontwikkeling en de vorming daarvan moet aan het zaadje zelf overgelaten worden. Het moet ook het van buiten eromheen stromende leven uit God zelf naar zich toe gaan trekken en daaruit een eigen, op zichzelf staand leven vormen.

[15] En kijk, zoiets gaat niet zo snel als jij denkt, omdat het embryonale leven als zodanig niet zo machtig en daadkrachtig kan zijn als het sinds eeuwigheden allervolmaaktste leven in God!

[16] En omdat iedere ziel, ook al is deze nog zo verdorven, altijd dezelfde bestemming heeft, kan deze aan gene zijde met betrekking tot haar levensheil ook op geen andere manier geholpen worden dan waarop zij zich met de weinige, haar nog ter beschikking staande middelen zelf helpen kan en volgens Gods eeuwige orde ook zelf helpen moet.

[17] Hopelijk heb Ik je nu duidelijk en helder genoeg uiteengezet wat dan eigenlijk satan is en de hel, en wat de eigenlijke eeuwige dood is, en je zult nu wel nauwelijks meer een vraag hebben over iets wat je niet voldoende duidelijk is. Mocht er echter toch nog iets zijn wat je niet begrijpt, vraag het dan; want kijk, de zon gaat bijna onder en dan zullen wij het avondmaal tot ons nemen!

 

72 Verklaring van het woord 'SHEOULA' (hel)

Over helder zien

 

[1] ROCLUS zegt: 'Heer en Meester, ik heb nu gezien dat uw wijsheid en zeer gedegen inzicht in alle dingen ondoorgrondelijk diep is en ik moet hier openlijk toegeven, dat u zoiets onmogelijk zou kunnen weten en inzien als u alleen maar een mens zou zijn en niet met uw geest het grootste aandeel had gehad in de hele schepping, -en mij is nu heel veel helder en overduidelijk geworden wat ik me vroeger nooit had kunnen voorstellen! Maar omdat u zo goed was om mij zulke buitengewone dingen te verklaren, vraag ik u om mij de uitdrukking 'sheoula' en, zeg, de eeuwige dood nog een beetje nader te verklaren; want helemaal duidelijk is me dat nog niet. Dat wil zeggen, ik begrijp het wel zo ongeveer, maar als ik zou beweren dat ik er al helemaal in thuis was, zou ik mezelf voor de gek houden! Zou u mij daarom deze twee genoemde dingen nog iets nader willen uiteggen!"

[2] IK zeg: 'Luister dan! 'SHE', of 'SHEI' of ook 'SHEA' betekent: 'hij dorst'; 'OUL' of ook 'VOUL': 'de in zichzelf verlaten mens', men zou kunnen zeggen: ' dierlijke mens' ; en dan' A' : 'naar de consistentie van datgene, wat de innerlijke wijsheid en kennis uitmaakt'.

[3] Dat men onder de letter A zoiets moet verstaan, laat de vorm zien van de oude Egyptische piramiden, die een nabootsing op grote schaal zijn van de hersenpiramiden, en die de bestemming hadden om de mensen als wijsheidsscholen te dienen, waarvan de naam en de inrichting van binnen vandaag de dag nog getuigenis afleggen. Want 'PIRA Ml DAl' betekent immers 'Geef mij wijsheid!' En de inrichting van binnen was ook zo dat de mens hierin, helemaal van de buitenwereld afgesloten, zijn innerlijk moest beginnen te beschouwen en zijn innerlijk levenslicht moest vinden. ­Daarom was het in de lange inwendige gangen van zo'n piramide ook altijd pikdonker en oerduister, en het werd niet eerder licht, voordat de mens met zijn innerlijk levenslicht alles begon te verlichten.

[4] Dit is voor jou wel een beetje vreemd om te horen, maar toch is het allemaal zo! Want als in het gemoed van een mens het innerlijk oog geopend wordt, bestaat er voor hem op aarde geen nacht en geen duisternis meer. Een als het ware tastbaar bewijs hiervoor leveren alle zeer sensitieve en in extase verkerende mensen. Deze zien met volkomen gesloten ogen heel veel meer dan duizend anderen met de allerbeste, gezondste en scherpste ogen; want zij kijken door de meest vaste en ondoorzichtige materie heen en kunnen gemakkelijk door de hele aarde heen kijken, en zelfs de sterren zijn niet zo ver weg dat de in extase verkerende (magneti­sche) mensen ze niet geheel en al zouden kunnen doorzien.

[5] Maar hoe mensen in de zalige toestand van extase kunnen komen -en dat tenslotte wanneer en hoe vaak ze maar willen -, dat werd hun nu juist in de piramiden geleerd en werd vooral zeer intensief beoefend.

[6] Omdat de piramiden daarvoor dienden, gaf men ze ook de zeer juiste en veelzeggende naam SHE OUL A. De oude Hebreeërs kortten het af tot SHEOL " de Grieken tot SCHOLE, de Romeinen tot SCHOLA en de Perzen en Indiërs tot SCHEHOL.

[7] En omdat de oude wijzen, door hetgeen zij in geestvervoering zagen, heel goed wisten in wat voor betreurenswaardige toestand zeer materiële zielen, die de wereld en zichzelf bovenmatig liefhebben, aan gene zijde na het afvallen van het lichaam geraken, noemden zij deze betreurenswaardige toestand ook SHE OUL A, hel!

[8] Dat een dergelijke toestand, in vergelijking met die van een ware wijze die leeft binnen Gods orde, met het begrip 'dood' werd aangeduid, komt zeker met de waarheid overeen. En omdat dat eeuwig en noodzakelijker­wijs een steeds eendere en blijvende eigenschap is van alles wat 'wereld' en 'materie' heet, zal het ook duidelijk zijn waarom men zoiets de 'eeuwige dood' heeft genoemd!

[9] Zolang dan een ziel hier of aan gene zijde in zo'n toestand verkeert, bevindt ze zich natuurlijk ook in een toestand van eeuwige dood, en om zich daarvan los te maken is beslist een uiterst moeilijke levensopgave! Menige ziel kan er wel zo'n lange tijd voor nodig hebben als de levensduur van een wereld tot ze uit zichzelf weer zover komt dat ze iets is! -Zeg Me, of het je nu duidelijk is!'

[10] ROCLUS zegt: 'Ja, Heer en Meester over alles, nu is me ook dit werkelijk geheel duidelijk; maar nu nog een kleine vraag, en dat is, hoe namelijk een mens in de staat van geestvervoering kan raken, waarin hij alles ziet! Als ik dat nog zou weten, al zijn het alleen maar de wegen waarlangs dat mogelijk is, dan zou ik er al het denkbare voor over hebben om mezelf ook van tijd tot tijd in zo'n hoogst gelukkig makende toestand te brengen! Heer en Meester over alle dingen, wees zo goed om me ook wat dat betreft een paar goede aanwijzingen te geven!"

[11] IK zeg: 'De scholen van Egypte hebben opgehouden te bestaan en bestaan op die manier al heel lang niet meer; want ten tijde van Mozes begon het de verkeerde kant op te gaan. Toen is men al begonnen om alleen uiterlijk onderwijs te geven, en mensen als Plato en Socrates waren zo ongeveer de laatsten die nog 'n vaag begrip hadden van de innerlijke levensschool.

[12] Maar Ik ben immers nu in het vlees van deze wereld gekomen om jullie mensen een nog beter levensvoorschrift te geven, waarmee ieder kan bereiken dat hij tot de hoogste levenswijsheid komt. En dit voorschrift luidt kort gezegd als volgt: 'Heb God boven alles lief, en heb je naaste lief zoals jezelf!' Wie dit beoefent en volop in praktijk brengt is gelijk aan Mij en zal juist daardoor dan ook binnengeleid worden in alle wijsheid en haarkracht en macht! 

[13] Want in degene die volliefde tot God is, is ook God met Zijn eindeloze en grenzeloze liefde en met het hoogste licht daarvan tegen­woordig. De ziel zwelgt dan met haar geest in het licht van Gods wijsheid­ en dan kan het immers niet anders dan dat ook zij alles ziet en weet wat het licht van God ziet en weet. En omdat de eeuwige almacht en kracht van God nu juist in Zijn grenzeloze en eindeloze liefde ligt, hoeft de ziel in deze goddelijke liefde natuurlijk slechts te willen met de wil van de in haar heersende liefde van Gods geest, en wat de ziel wil, dat moet gebeuren! - Dat is zo duidelijk en waar, als maar iets in deze wereld duidelijk en waar kan zijn.

[14] Het is echter bij lange na niet voldoende om dit te weten en te geloven, hoe intensief dan ook, maar men moet het volop in praktijk brengen, ook in de moeilijkste levensomstandigheden, en men moet het te allen tijde oefenen; want alleen voortdurende intensieve oefening baart uiteindelijk pas kunst!'

 

73 Hoe men God boven alles liefheeft en hoe God graag ziet, dat de mens werkt

 

[1] ROCLUS zegt: 'Heer en Meester, hoe kan ik het nu zover brengen om God, de onzichtbare eeuwige Geest, uit alle levenskrachten boven alles lief te hebben? Want het lijkt me dat het hart van een mens te klein is en niet in staat om de oneindige, eeuwige Geest van God, waar men zich onmogelijk een voorstelling van kan maken, boven alles lief te hebben.

[2] Naastenliefde is niet moeilijk; maar met de liefde tot God, zo tot in 't eindeloze, valt het toch zeker voor ons, zeer kleine mensen, niet mee! Hoe kan men er dan voor zorgen, dat men God boven alles kan liefhebben?"

[3] IK zeg: 'iets gemakkelijkers bestaat er vast in de hele wereld niet! Als men Gods werken bekijkt, Zijn goedheid en wijsheid, en men zich nauwkeurig aan Zijn geboden houdt, zijn arme naaste liefheeft als zichzelf, dan heeft men daardoor ook al God boven alles lief!

[4] Kun je je echter van God geen voorstelling maken die je voldoet, kijk dan naar Mij, dan heb je ook die voor eeuwig geldende en blijvende vorm voor je, de enige vorm waaronder jij je jouw God en Schepper voor kunt stellen! Want God is ook een Mens, maar de eeuwig meest volmaakte in en door Zichzelf! Als je Mij ziet, zie je ook alles! -Heb je Mij ook wat dit betreft goed begrepen?"

[5] ROCLUS zegt: 'Heer en Meester van alle dingen, nu heb ik alles en ik wil Uw dienaar zijn! Maar laat mij nu in vrede gaan! Want ik ben het niet waard om nog langer bij U te blijven!"

[6] IK zeg: 'Wie de innerlijke vrede heeft, kan gaan waarheen hij maar wil, dan gaat hij in vrede! En jij hebt de innerlijke vrede nu bereikt, en als jij ergens heen gaat, ga je in vrede. Maar je kunt met je gezelschap nog wel een tijdje hier blijven, dan zul je samen met hen hier nog het een en ander horen waar jullie allemaal wijzer van worden!

[7] Het einde van de dag breekt nu aan en de zon die de hele dag een helder licht over de aarde heeft geworpen, heeft reeds de rand van de bergen bereikt en zal over enkele ogenblikken niet meer te zien zijn, en wij kunnen allemaal zeggen dat deze dag goed is besteed. We hebben flink gewerkt, en in uren meer verricht dan wat enkel mensenhanden in jaren tot stand gebracht zouden hebben. Wie werkt, moet ook eten en zijn ledematen versterken! Jullie hebben ook gewerkt en moeten daarom ook met ons samen eten! Blijven jullie dus hier en houdt met ons een avondmaal!"

[8] ROCLUS zegt: 'Heer en Meester over alle dingen! Wat heb ik hier dan wel gedaan met mijn metgezellen, dat men als werk zou kunnen bestem­pelen? Woorden, meningen en ervaringen uitwisselen is alles wat wij hier gedaan hebben, terwijl we verder niets stonden te doen, -dat kan men toch geen werken noemen?"

[9] IK zeg: 'Waar en wanneer dan ook een mens waarachtig voor het heil van zijn ziel heeft gewerkt, daar en dan heeft hij ook het meest en waarachtig en hoogst belangeloos gewerkt; want op de goede manier bezig zijn voor het welzijn en het heil van de eigen ziel sluit immers zonder meer alle andere zelfzuchtige bezigheden geheel en al uit, omdat zelfzuchtigheid en eigenliefde de liefde tot God en de naaste volledig uitsluiten.

[10] Wie op aardse wijze voor zijn lichaam zorgt, zoekt de schatten van deze wereld, woelt in de materie en begraaft zijn ziel dus in het gericht en in de dood. Al heeft zo iemand ook de hele dag door met ploeg en houweel op het veld gewerkt met zoveel ijver dat hij 's avonds rijkelijk in zijn eigen zweet baadt, dan was hij in vergelijking met hetgeen Ik arbeid noem, toch een dagdief, een luie knecht voor het veld van Gods rijk.

[11] Want wie niet in zijn geest werkt voor het ware, hem door God gestelde doel, zoals hij naar recht en billijkheid volgens Gods orde behoort te doen, die werkt zeker ook niet voor het tijdelijke en eeuwige welzijn van zijn naaste, en vindt het niet de moeite waard om God te zoeken en Hem nader te leren kennen. Wie zich echter niet inspant om God te vinden en Hem waarachtig te leren kennen, spant zich nog minder in voor het welzijn van zijn naaste, en als hij al iets voor hem doet, dan doet hij dat omwille van zichzelf, opdat zijn naaste op de een of andere manier in staat zal zijn hem vele malen meer van dienst te zijn dan hij het voor hem is geweest.

[12] jij hebt nu echter God en ook jezelf gezocht -en zowel God als jezelf gevonden; en zie, dat was een goed werk van je, zodat je nu in een paar uur meer hebt gedaan dan anders in je hele leven! En daarom kun je nu ook hier blijven, een goede rust genieten en met ons een avondmaaltijd houden!"

 

74 Vragen over ziektes en het genezen ervan

 

[1] ROCLUS zegt: "Heer en Meester over alle dingen! leder woord uit Uw mond is meer dan het puurste goud en de ene waarheid verheft de andere! Ook is er geen van Uw licht­ en levenswoorden bij mij op onvruchtbare bodem gevallen, en ik voel nu in mezelf dat hieruit zeker de zegenrijkste vruchten voor de schuren van het ware leven zullen groeien; en omdat ik nu toch de genade heb om met U te praten, zou ik ook graag van U willen weten of wij in het vervolg de zieken door onze natuurlijke geneesmid­delen van hun ziektes moeten genezen, of dat wij dat enkel en alleen moeten doen door zo vast mogelijk op Uw Naam te vertrouwen? Want de gedachte kwam nu bij me op, dat het misschien wel niet altijd in overeenstemming is met Uw goddelijke wil om iedere zieke te genezen. Want er zullen er wel bij zijn, aan wie Uw goddelijke liefde en wijsheid een lichamelijke ziekte of ook een psychische ziekte deed toekomen, om juist daardoor hun ziel te verbeteren.

[2] Het is een maar al te bekend feit, dat vaak de lichamelijk gezondste mensen nu niet bepaald de in moreelopzicht meest deugdzame mensen zijn. ja, lichamelijke gezondheid maakt de mens vaak moedwillig, op de wereld gericht en genotzuchtig, terwijl zieken, vooral zij die aan een chronische kwaallijden, gewoonlijk geduldig, zachtmoedig en vol over­gave aan de goddelijke wil wegkwijnen; men hoort ze zelden klagen, ze zijn vol deemoed en zijn in hun hart niet afgunstig. Zou het goede karakter van hun ziel misschien niet veranderen als men hen plotseling kerngezond zou maken?

[3] En dan komt er nog iets bij: zeker staat het voor ieder mens vast, dat hij lichamelijk ooit zal sterven, -als dit niet het geval zou zijn, dan zouden mensen uit de tijd van Adam lichamelijk nog leven. Wanneer wij echter iedereen, jong en oud, die ziek en ook doodziek bij ons komt, meteen weer geheel beter zouden maken en wij ook elkaar, dan zou mettertijd het sterven op deze wereld werkelijk wel eens iets zeldzaams kunnen worden, met name, als door Uw leer in de loop der tijd bijvoorbeeld ook oorlogen overbodig zouden worden!

[4] Als wij iemand die om hulp bij ons is gekomen, niet genezen, dan zal men ons voor harde, meedogenloze mensen uitmaken; en als U het een keer niet toelaat dat iemand, die al meerdere malen door ons is genezen, bijvoorbeeld voor de tiende keer weer genezen wordt, ondanks onze wil en onze moeite, dan wordt ofwel de kracht van Uw naam ofwel ons eigen vertrouwen daardoor verdacht en gebrekkig, en zal het geloof van het volk schipbreuk lijden! Want zover kunnen wij de eenmaal in de materie levende mensen niet brengen, dat ze ter verkrijging van een hoger leven in het grote hiernamaals dit aardse leven zo'n geringe plaats willen gaan geven, dat ze er in geval van ziekte niets meer voor doen.

[5] Zelfs een grijsaard van honderd jaar en ouder zal nog naar medicijnen grijpen om zijn leven te verlengen, ook al zou hij weten dat het afleggen van zijn broze lichaam met het hoogst mogelijke welbehagen verbonden zou zijn. Dat de zucht van mensen om gezond en zo lang mogelijk.op deze armetierige wereld te leven zelfs onder vaak heel slechte omstandigheden onverzadigbaar is, leert ons in het algemeen een meer dan duizendjarige ervaring; en als de mensen op grotere schaal weten dat iedere kwaal van hen alleen door de kracht van Uw Naam genezen kan worden, ja, dat, als dat nodig is, zelfs overledenen in het leven teruggeroepen kunnen worden, dan zullen we keer op keer door het volk belegerd worden!

[6] Volgens mij zou nadere informatie hierover voor ons, en ook voor ieder ander, zeker niet overbodig zijn! Of hebt U voor die mensen die geheel volgens Uw orde zullen leven soms van nu af aan de oude lichamelijke dood helemaal opgeheven, zodat vanaf nu de mensen voort­aan reeds met een verheerlijkt lichaam zullen leven, en de vleselijke dood slechts degenen die tegen Uw leer en Uw wetten blijven zondigen ten deel zal vallen?

[7] Heer en Meester over alle dingen! Ziet U, de stralen van de onderge­gane zon werpen nog zo'n prachtige gouden gloed over de avondhemel, en de sikkel van de maan wedijvert gewoon met de avondster om het licht van de moeder van de dag te vervangen. Het is zo overheerlijk, Heer, om Uw lichtgevende werken te aanschouwen; maar nog eindeloos veel heerlijker is het gevoel van het innerlijke licht, dat vanuit Uw mond de duisterste hoeken van ons leven verlicht! Wilt U mij, omdat er nog tijd voor is, nog voor het avondmaal duidelijk maken, wat ik mezelf nooit duidelijk zal kunnen maken!"

 

75 Pijn, ziekte en dood

 

[1] IK zeg: "Mijn vriend, je wilt iets te weten komen wat jij noch iemand anders eigenlijk hoeft te weten, omdat dat enkel en alleen Mijn zaak is, wat zoveel wil zeggen als: het is een zaak van de eeuwige Vader in de hemel, dus een orde waarop zelfs Ikzelf in lichamelijk opzicht geen uitzondering mag, kan en zal maken!

[2] Wie in vlees is gehuld, zal dit ook weer moeten afleggen, met of zonder pijn, dat maakt helemaal niets uit; want als men het vlees heeft afgelegd, is alle pijn die men op deze wereld voelde, opgehouden. Want de lucht die de ziel van een mens in de andere wereld zal inademen, zal een heel andere zijn dan de lucht van deze materiële wereld hier. Waar geen dood meer bestaat, daar is in feite ook geen pijn, omdat lichamelijke pijn altijd alleen maar veroorzaakt wordt doordat de ziel zich gedeeltelijk van het lichaam losmaakt.

[3] Daarmee wil Ik echter niet zeggen dat een ziel in haar zuivere toestand zonder gevoel en gemoedsbeweging is -want als zij die niet had zou ze immers dood zijn; maar ze zal in de wereld die in overeenstemming is met haar wezen niets vinden dat haar benauwt, beknelt, beklemt en bedrukt en daardoor een pijnlijk gevoel veroorzaakt, en daarom zal ze ook nooit pijn waarnemen.

[4] Of is een volkomen kerngezond mens soms in zijn lichaam niet ontvankelijk voor het gevoel van pijn, omdat hij nog nooit het ongeluk had ziek te zijn, en nog nooit door iemand geslagen of gestoken werd?! Bij hem ontbrak alleen maar een oorzaak die pijn opwekte.

[5] De belangrijkste oorzaak voor pijn, die altijd alleen maar door de ziel en nooit door het vlees gevoeld wordt, ligt dus in de druk die een te traag en derhalve ook te zwaar geworden lichaam op een levensgedeelte van de ziel uitoefent.

[6] Daarom is iedere ziekte tijdelijk te genezen als men in staat is om de massa van het vlees te verlichten; maar voor het lichaam dat oud wordt bestaat er geen verlichting meer, ofschoon iemand die in goede orde leeft, over het geheel genomen nog tot op zeer hoge leeftijd weinig over pijn te verhalen zal hebben. Diens lichaam zal tot aan het laatste uur nog heel flexibel en buigzaam blijven, en de ziel zal zich stukje bij beetje heel zacht van het vlees los kunnen maken volgens de eigenlijke, beste en ware orde. Zij zal weliswaar ook niet wensen om zich, zelfs op de hoogste leeftijd die op aarde mogelijk is, van het lichaam los te maken; maar wanneer de voor haar duidelijk te horen, hoogst gelukkig stemmende roep uit de hemelen klinkt: 'Kom uit je kerker naar het volledig vrije, eeuwige, ware leven!', dan zal ze geen seconde aarzelen om haar bouwvallige, aardse huis te verlaten en zich naar buiten te begeven naar de lichte velden van het ware, eeuwige leven.        

[7] Wel, dat zullen jullie met geen enkel kruidensap en ook niet door de macht van Mijn naam ooit kunnen verhinderen, omdat het niet de wil van Mijn geest kan zijn. Jullie zullen in staat zijn om ware wonderen. te verrichten met de kracht van Mijn naam, maar alleen in overeenstemming met Mijn wil die zich duidelijk in jullie hart kenbaar zal maken, en nooit in strijd daarmee. Daarom moeten jullie ook vooral Mijn wil, die waarlijk een wil van God is, volkomen tot jullie wil maken, dan is het onmogelijk dat jullie iets mislukt wat jullie vanuit Mij en dus vanuit Mijn eeuwige orde zullen willen.

[8] Daarom kan er ook geen sprake van zijn, dat iemand tengevolge van de aan jullie verleende geneeskracht in en door Mijn naam nooit zou kunnen sterven. Ook moeten jullie nooit iemand genezing ontzeggen als Mijn geest jullie in je hart ingeeft: 'Hem worde geholpen!'; als de geest echter zegt: 'Laat zijn vlees hem blijven kwellen, opdat zijn ziel er genoeg van krijgt om zich over te geven aan de geneugten van het vlees!', laat hem dan en genees hem niet van zijn lichamelijke kwaal -want deze moet hij dragen tot heil van zijn ziel!

[9] En nu zie je dus, dat je bezorgdheid een beetje overbodig was! Begeef je daarom in Mijn juiste orde, dan zal alles je wel duidelijk worden! Heb je soms nog meer moeilijkheden, zeg dat dan, voor de waard met het maal uit de nieuwe keuken zal komen!"

 

76 De vrijheid van de menselijke wil

 

[1] ROCLUS zegt: 'Ja, Heer en Meester over alle dingen, als wij alleen maar wonderen kunnen doen die U alleen wilt, en dan nog alles binnen Uw hele aan de wereld ten grondslag liggende natuurlijke, eeuwige orde, dan dient onze eigen vrije wil immers nergens meer toe, en met het hier en daar verrichten van de hoognodige wonderen als de beste en krachtigste bewijzen voor de macht en de kracht van Uw naam zal het er op aarde dan zeer magertjes uit gaan zien!

[2] De wonderen van Uw wil gebeuren toch al dag in dag uit, of wij die nu ook willen of niet, en onze wil is tegenover die van U altijd als een lege holle noot. De zon, de maan en de sterren gaan op en onder zonder onze wil; en zo wordt ook de aarde groen en brengt haar vruchten voort; en de wolken trekken voorbij, en de winden spelen met de golven van de zee; en het wordt winter en zomer, en de tijden gaan voorbij en komen nooit meer terug, alles helemaal zonder onze wil! Of wij dat nu ook willen of niet, dat maakt niets uit! Maar hoe zit het dan met de vaak ook noodza­kelijke, uitzonderlijke wonderen?"

[3] IK zeg: 'Ja, beste Roclus, het is nog altijd een beetje moeilijk om met jou te praten, omdat jouw gemoed nog te veel aardse opvattingen en zienswijzen bevat!

[4] Kijk, wie zijn handen aan de ploeg slaat en daarbij achterom kijkt, is nog niet geschikt voor het rijk van God! Denk jij soms dat God in Zijn volmaakt heldere denken en willen ook zo eenvormig en eentonig is als het starre ijs van het Noorden?

[5] O mens, leer eerst God goed kennen en Zijn almachtige wil, dan zul je ook wel gaan inzien of iemand, wiens hart vol is van Gods geest, in overeenstemming met de eeuwige wil van God niets anders meer kan willen en doen dan alleen maar stom en geduldig de ene dag na de andere te laten ontstaan en te laten vergaan en gelukzalig toe te zien, hoe de verschillende kruiden groeien en bloeien en dan weer verdorren!

[6] Als het God wat de mens betreft alleen maar daarom te doen was geweest, dan had Hij hun nooit een eigen wil hoeven te geven, dan had Hij hen slechts als poliepachtige zeedieren, weliswaar in menselijke vorm, als paddestoelen uit de grond kunnen laten groeien, met in de grond vastzittende wortels om vocht en voedsel op te nemen; dan hadden ze dag en nacht kunnen toekijken hoe de sterren volgens Gods wil schijnbaar op en ondergaan en hoe mooi het gras om hen heen groeit! Zich vrij te kunnen bewegen en van plaats te kunnen veranderen zou helemaal niet nodig zijn; want ze zouden immers toch geen vrije wil hebben, en de steeds eendere en stereotype wil van God zouden ze als onbeweeglijke beelden nog veel beter door zich heen kunnen laten gaan en in zich kunnen laten heersen dan een mens dat kan met zijn wil, hoe vroom en ootmoedig hij ook is!

[7] Want een mens, die dan toch altijd nog een eigen wil heeft en zich vrij kan bewegen, kan immers toch nog met al zijn gevoel voor schoonheid ooit op de gedachte komen om enkele stappen over een mooi met gras begroeid stuk grond te lopen; en dan is het onvermijdelijk dat hij het gras dat volgens de wil en de eeuwige orde van God rechtop groeit en staat, tegen de grond drukt en bovendien nog enkele bladmijten voordat het hun tijd is hun levenslicht uitblaast! -Heb je nu een beetje in de gaten, hoe dwaas je bezorgdheid is?

[8] En bedenk dan eens, dat de mens met een vrije wil voor zijn lichamelijk voedsel niet alleen allerlei heerlijke vruchten die vol vruchtzaadjes zitten met zijn tanden fijnmaalt en deze dan als voedsel voor zijn lichaam genadeloos en zonder pardon verslindt, maar zich zelfs aan allerlei dieren vergrijpt, doodt, en tenslotte ook hun gebraden vlees met ware gulzigheid verorbert. Hier en daar zoekt hij uitgestrekte vlakten uit waar eerder gedurende vele duizenden jaren het mooiste gras, andere heilzame kruiden­struiken en bomen in de mooiste en meest ongestoorde orde van God groeiden, en bouwt daar dan dode huizen en steden op.Ja, vriend, kan dat volgens de orde van God zoals jij je die voorstelt, wel juist zijn?

[9] Of, als jij je in de loop der tijd lang geworden nagels, baard en haren korter maakt, handel je dan niet in strijd met Gods orde, volgens wiens stereotype wil nagels, baard en haren steeds weer aangroeien en niet zo kort willen blijven als jij hen met je schaar hebt voorgeschreven?

[10] Als God nu absoluut niet wilde dat een wezen, dat vrij denkt en een vrije wil heeft, in strijd met het stereotype van Zijn scheppingswil handelde en op vernietigende wijze zowel op grote als op kleine schaal ingreep tegen de bestaande, altijd onveranderlijke orde, zou Hij dan wel wijs gehandeld hebben toen Hij voor Zichzelf wezens schiep, die alleen al omwille van hun bestaan genoodzaakt zijn om allerlei vernietigende ingrepen te ver­richten tegen de orde van de oerschepping, die toch ook een werk van de almachtige en hoogst wijze God is?!

[11] Maar als God, de Heer en Schepper van alle dingen en wezens, het toelaat dat de levende wezens, en met name de vrij denkende mensen die een vrije wil hebben gekregen, Zijn bossen verwoesten, bomen omkappen, er hutten en huizen van bouwen en het grootste deel ervan verbranden, Zijn mooie gras vertrappen, afmaaien en als voer aan de koeien, ossen, ezels, schapen en geiten geven, en als God dan niemand op zijn vingers tikt bij talloze andere ingrepen tegen Zijn stereotype orde, hoeveel onwaarschijnlijker is het dan dat Hij Zich met Zijn almachtige wil verzet als het erom gaat de zeer kleine wilsvrijheid van de mens te ontwikkelen tot de grootste goddelijke vrije wil!

[12] Heb je dan niet gezien hoe zojuist deze jongen, die in feite ook slechts een schepsel van God is, die steen in goud veranderde, wat tegen het stereotype van de oergoddelijke wil in gebeurde? Heeft iemand hem ter verantwoording geroepen omdat hij zo'n enorme ingreep heeft gedaan in de basisorde van God? Integendeel, dit is slechts teweeggebracht door de goddelijke wil, verenigd met die van de jongen!

[13] Als jij je houdt aan de eenvoudige geboden van God en God waarachtig boven alles liefhebt, dan word je toch immers steeds meer één met het weten en willen van God. Op die manier word je wijzer en wijzer en in dezelfde mate ook machtiger, en zo krijg je ook steeds meer inzicht in je willen. Je innerlijke goddelijke licht zal tot een alziendheid verheven worden, waardoor je in de overigens nog bestaande levensduisternis de werkzame levenskrachten niet alleen zult voelen, maar ook zult zien; en doordat je de volmaakt vrije wil van God in je hebt, zul je ze er ook toe kunnen brengen om op deze of gene manier actief te worden. Juist doordat je de talloze, voortdurend van God uitgaande krachten ieder op zich en individueel herkent en doorziet, krijg je er als bezitter van de goddelijke wil vat op, en kun je ze ook bestemmen en bundelen voor een wijze handeling en een wijs doel. Ze zullen dan ook meteen zo in actie komen als wanneer God ze direct Zelf voor een bepaalde activiteit had bestemd.

[14] Want alle door de hele oneindigheid van God uitstromende krachten zijn te vergelijken met talloze armen van één en dezelfde almachtige God, en kunnen ook onmogelijk op een andere manier actief worden en actief zijn dan enkel en alleen doordat ze hiertoe aangezet worden door de goddelijke wil, omdat ze in feite niets anders zijn dan pure uitstralingen van de goddelijke wil.

[15] Wanneer de mens dan zijn kleine wilsvrijheid met de eindeloos grote goddelijke verenigt, zeg Me, of je dan kunt denken dat het mogelijk is dat

hij enkel een stomme toeschouwer is van de puur goddelijke wil, of dat de mens, wiens wil op die manier zo groot en vrij is geworden, niet in staat zou zijn om met zo'n goddelijke wilsvrijheid het een en ander tot stand te brengen!"

 

77 Over juiste en onjuiste ijver

 

[1] ROCLUS zegt: 'Ja Heer en Meester over alle wezens en dingen, doordat U zo genadig bent om deze dingen uit te leggen, staat dit nu voor mij natuurlijk allemaal in een ander licht en menig raadsel dat ik vroeger niet kon oplossen, is me nu volledig duidelijk! Ja, nu begin ik ook een beetje te begrijpen wat een mens eigenlijk is, en wat hij in deze wereld te zoeken heeft en na moet streven en volgens Uw woord ook kan bereiken en eigenlijk moet bereiken! Ja, om zich aan Uw geboden te houden en letterlijk Uw wil te vervullen, is nu natuurlijk iets dat zeer gelukkig maakt en heel eenvoudig is; want nu ziet men overduidelijk wat men van U uiteraard krijgt! Want als ik een plaats, hoe ver ook verwijderd, voor me zie en zo rechtstreeks mogelijk naar deze plaats toeloop, dan moet ik hem tenslotte toch eens bereiken!

[2] Ik kan nu niets anders doen dan U vanuit al mijn levenskrachten danken voor alle moeite die U voor mij gedaan hebt en U verzekeren, dat ik een gewetensvolle leerling van U zal zijn en blijven. Ik geef U ook de volledige verzekering, dat ik alles in het werk zal stellen om ons instituut te reinigen van alle oude wereldse leugenachtige slakken, en daar zal in het vervolg niets meer ondernomen worden dan alleen datgene, wat zich laat verenigen met Uw leer, o Heer en Meester!

[3] Nu al voel ik een kracht in mij die ik tevoren nooit heb gevoeld, waarvoor in het vaste vertrouwen op U alle bergen moeten wijken en waardoor alle doden uit hun graf zouden moeten opstaan! Hoe zal het daarna dan wel niet zijn als mijn toekomstig leven geheel Uw wil zal zijn, en tot welke kracht zal ons instituut komen als allen die daaraan verbonden zijn één zullen zijn wat hun instelling en hun wil betreft?!

[4] Daarom moeten we nu geen tijd meer verliezen! Kom aan, laten we allen aan het werk gaan voor deze nieuwe taak vanuit God! Wie aarzelt, begaat een grove zonde tegen het heil van de mensheid van de hele aarde'

[5] IK zeg: 'Je huidige enthousiasme is wel op zijn plaats en je zult datgene wat je je nu hebt voorgenomen, ook doorzetten; maar je huidige vuur is te vergelijken met een strovuur, waarbij ook meteen geweldige vlammen oplaaien zodat men denkt: als dat zo doorgaat, staat over enkele ogenblik­ken al meteen de hele aardbodem in brand! Maar na enkele ogenblikken houdt het grote strovuur op en naderhand kan men nog amper zien waar de luchtige, grote hoop stro werd verbrand!

[6] Een juiste ijver ontwikkelt zich als het licht en de warmte van de opgaande zon. Als het licht en de warmte van de zon meteen 's ochtends met een Afrikaanse middaggloed zou komen opzetten, dan zou deze een vernietigende uitwerking hebben op planten en dieren, wat iedere goede en ervaren boer al aan het zogenaamde zonneblikken kan zien.

[7] Van een zonneblik is sprake, als tijdens een onweer het firmament dicht met regenwolken is bedekt en het ook al regent maar opeens, als aarde en vruchten al een beetje zijn afgekoeld, het wolkendek opensplijt tengevolge van een bepaalde luchtstroming, en licht en warmte van de zon plotseling op planten en bomen en op allerlei kwetsbare diertjes valt; en kijk, de schade die dan aangericht wordt is groter dan wanneer het een uur lang flink gehageld zou hebben! -Ik wil je met dit voorbeeld alleen op een praktische manier laten zien hoe, als het ware, misplaatste ijver veel meer beschadigt dan goed doet.

[8] Daarom moet je nu ook niet in jullie instituut opeens alle oude en half vergane bomen tegelijk willen omhakken, maar met redelijke ijver als het ware ongemerkt, zo stukje bij beetje, en dan zul je pas de ware zegen in je instituut verspreiden! Maar in één klap, mijn vriend, gaat dat niet! Verder is het ook nodig, dat jullie onder elkaar nog heel wat gesprekken voeren en dat er daarna bewijzen worden gegeven van de nieuwe wonderwerken in Mijn naam! En pas als op die manier allen, en niet alleen jij, in dit nieuwe licht zijn ingeleid, kan al het oude met succes verwijderd worden.

[9] Als een echt wijze boer merkt dat er onkruid tussen de zuivere tarwe opkomt, laat hij het groeien tot aan de oogst. Bij het maaien laat hij het onkruid pas van de tarwe scheiden en daardoor blijft zijn tarwe gezond; het onkruid wordt gedroogd en verbrand op de akker en dient als mest voor de grond. Zie, dat noem Ikzelf wijs en waarachtig gehandeld!

[10] Geloof Me, dat Ik met heel Jeruzalem en al zijn Farizeeën even snel af zou kunnen rekenen als tevoren met die rots in de zee; maar zo'n ijver zou Me slechte vruchten afwerpen! Daardoor zouden dan allen die zouden horen dat Ik door Mijn goddelijke almacht zo'n verwoesting aangericht heb, wel voor Mij gewonnen zijn, maar beslist niet door innerlijke overtuiging, maar langs de weg van het eigen gericht. Uit vrees en schroom zou niemand zich meer durven te roeren; iedereen zou als een machine datgene doen wat Ik van hem zou verlangen!

[11] Zou dat dan echter de vrije wil tot ontwikkeling brengen als zijnde het hoogste goed van iedere mensenziel, en de wil verheffen tot de hoogste kracht van de goddelijke, volkomen vrije wil, waarin alleen het allerhoog­ste levensgeluk bestaat en kan bestaan?!'

 

78 De ontwikkeling van de vrije wil

De nadelen van overdreven ijver

 

[1] (DE HEER:) 'En dat de hoogste zaligheid van het leven inderdaad gelegen is in het bezit van de volkomen ongebonden wilsvrijheid en de steeds succesvolle, daadwerkelijke werkzaamheid daarvan, daar leveren alle zelf­zuchtige en heerszuchtige mensen reeds op deze aarde het krachtigste bewijs van!

[2] Menigeen geeft immers graag al zijn bezittingen op om maar een beetje macht te hebben! Wie haat bijvoorbeeld kroon, troon en scepter, vooral als hij zichzelf omhoog kan werken!?

[3] Maar waarom hebben deze drie effectieve heersers dan zo'n onuitspre­kelijke waarde in de ogen van de mensen? Het antwoord ligt voor de hand, en in de aard van de zaak. Omdat hij, die op de troon zit, temidden van miljoenen mensen in de wereld volkomen vrij en doeltreffend van zijn wil gebruik mag en kan maken!

[4] En na degene die op de troon zit, wordt dan ook iedereen bovenmatig gelukkig die door de heerser een ambt krijgt aangeboden waarin hij, al is het maar in naam van de heerser, ook een kleine heerser kan spelen, en zijn naar vrijheid dorstende wil iets meer lucht kan geven. Hij onderdrukt weliswaar zo goed hij kan zijn oorspronkelijke vrije wil, en maakt in plaats daarvan de wil van zijn heerser geheel tot de zijne, ook al is hij het daar vaak niet mee eens; maar dat doet hij allemaal om ook maar een beetje mee te kunnen heersen, en om zijn wil enigszins te kunnen laten gelden. Want bij bijzonder hooggeplaatste staatsbeambten is er immers altijd wel een keer gelegenheid om van de geheel eigen vrije wil gebruik te maken. en dat is voor de mens op deze aarde al een allerhoogste zaligheid.

[5] Maar wat is deze vergeleken met de zaligheid, die voor de gehele oneindigheid en eeuwigheid voort zal komen en moet komen uit de eenwording van de hier altijd uiterst beperkte menselijke wil met de wil van God?!

[6] Maar voordat zoiets kan gebeuren moet de menselijke wil, dat zul je zelf inzien, een serieuze ontwikkeling doormaken en op een hoogst wijze manier door alle stadia van het leven geleid worden, want anders zou het zeker erg gevaarlijk zijn om de vrije wil van de mens uit te rusten met een doeltreffende machtsvolkomenheid!

[7] Maar om de wil van de mens daartoe bekwaam te maken, moet men er naar toe werken dat de mens zich geheel vrijwillig op de wegen van het licht begeeft, en hierop zolang met alle liefde en wereldse zelfverlooche­ning voortgaat tot hij door eigen werkzaamheid en volkomen zelfbestem­ming het juiste doel heeft bereikt.

[8] Maar daartoe is noch een uiterlijke noch een innerlijke dwang bevor­derlijk, die allebei een gericht zijn en waardoor nooit de geest van een mens in zijn wil vrij kan worden. En zolang hij dat niet kan, kan er ook nooit sprake zijn van een vereniging van zijn wil met de volkomen vrije wil in God!

[9] Daarom moeten de mensen eerst alleen door zeer wijs onderricht tot ware kennis van zichzelf en van het enig ware Godswezen gebracht worden, en dat met alle mogelijke goedheid, geduld en de grootste zachtmoedigheid; alleen hardnekkige, weerbarstige karakters, bij wie op de achtergrond een op zichzelf vrijwel geheel zinloze boze moedwil en een waar duivels leedvermaak schuilt, moeten door een werelds uiterlijke straf en gericht op de knieën gedwongen worden, maar niet te snel door een wonder dat wordt verricht om hen te straffen.

[10] Want men moet nooit over het hoofd zien, dat degene die bestraft moet worden, ook een mens is, die eveneens tot een juist gebruik van zijn vrije wil gebracht moet worden, en dat het heel goed mogelijk is dat een arglistige en wraakzuchtige demon hem op een of andere manier beheerst, en op die manier van de anders misschien heel onschuldige mens een waar monster maakt!

[11] Daarom moet iedere overdreven ijver, zelfs als het om iets goeds gaat, zolang in toom worden gehouden tot hij de bescheiden rijpheid heeft verkregen die alles rustig en liefdevol overwegend en verstandig bereke­nend, onverdroten en gestaag tracht aan te wenden met de haar ter beschikking staande middelen, en wel voortdurend rekening houdend met de verschillende ontwikkelingsfasen en omstandigheden van het levend object dat zij moet behandelen.

[12] Dat jullie instituut, zoals het nu nog is, zeker niet Mijn goedkeuring weg kan dragen, zul je nu wel geheel en al inzien! Maar al zou het op nog honderd slechtere principes gebaseerd zijn dan nu het geval is, dan zou het even onverstandig zijn om het plotseling verdacht te maken en te vernie­tigen, als wanneer men nu Jeruzalem of het nog vele malen ergere heidense Rome in een oogwenk van de aarde zou verwijderen.

[13] Probeer zodoende van nu af aan om stukje bij beetje, al naar gelang de dingen zich als het ware vanzelf aandienen, al het verkeerde uit jullie instituut te verwijderen, dan zal het instituut en het volk dat er aan gehecht is, langzaam aan gezond worden overeenkomstig de volle waarheid! Zou je nu echter met je medebroeders meteen alles overhoop willen halen, dan zouden de vele medewerkers van het instituut jou voor waanzinnig en bijgelovig verklaren en op alle mogelijke manieren proberen om je onschadelijk te maken voor het instituut, dat volgens hen uiterst doelmatig is ingericht; en daardoor zou jou iedere gelegenheid ontnomen worden om heel geleidelijk aan en ongemerkt al het verkeerde uit het instituut te verwijderen en te vervangen door de volle waarheid "

 

79 De Heer maakt gewag van Zijn laatste avondmaal en Zijn kruisdood

 

[1] (DE HEER:) 'Het meest sprekende voorbeeld daarvan vind je hier immers bij Mij. Nu ken je Mij, Mijn leer en ook de ware strekking ervan voor het leven. Je kent ook Mijn macht, door middel waarvan Ik deze hele aarde even snel en gemakkelijk tot niets zou kunnen omvormen als tevoren de jou welbekende oude rots in de zee! Maar dan zou Ik Me tenslotte Zelf toe moeten roepen: ' Als je deze wereld vol met je hartskinderen, die je hun aanleg en geaardheid hebt gegeven, liever niet had willen hebben, dan had je beter al in het begin helemaal geen aarde kunnen scheppen!' Maar de aarde en de mensen zijn er nu eenmaal, en het is dus zaak alles met alle liefde en geduld te behouden en te leiden volgens de wijsheid uit God, opdat van alles wat deze aarde draagt en in zich bevat, niets, zelfs niet ter grootte van een zonnestofje, verloren zal gaan!

[2] Ja, Ik zeg je: De mensen die Mij het meest tegenstaan en die zeker ook de slechtste mensen op de hele aarde zijn, zijn zonder meer de schriftge­leerden en Farizeeën in Jeruzalem; maar eerder nog dan dat Ik hen veroordeel en aan het kruis laat hangen, wil Ik het Mij door hen laten aandoen!"

[3] Dan springt ROCLUS gewoonweg op en zegt: 'Neen, neen, Heer en Meester! Dat zou betekenen dat Uw geduld wel erg ver gaat! Vanwege die paar schurken in Jeruzalem - ook al zouden ze allemaal in het niets worden opgelost - zal Gods rijk noch op deze aarde en al helemaal niet aan gene zijde ooit enigszins schipbreuk lijden; weg daarom met dat zwarte gespuis, en U blijft!'

[4] IK zeg: 'Zoals je deze zaak nu begrijpt, spreek je ook! Maar over ongeveer drie jaar vanaf nu gerekend zal je eigen geest je leren dat het anders is, dan zul je beter weten; daarom genoeg hierover, laten we ons op het avondmaal voorbereiden! Deze tafel zal iets langer gemaakt worden en jullie, met Ruban erbij nu met z'n dertienen, zullen daar prima aan kunnen zitten en een beeld geven van een toekomstig avondmaal, dat met Mijn laatste avondmaal op deze aarde overeenkomst zal vertonen!"

[5] ROCLUS zegt: 'Heer en Meester! U wordt nu opeens geheimzinnig en raadselachtig; hoe komt dat, waarom?"

[6] IK zeg: 'Vrienden, Ik zou jullie nog heel veel kunnen zeggen, maar jullie zouden het nu nog niet kunnen verdragen! Maar wanneer na dat laatste avondmaal de Heilige Geest in jullie hart zal komen, zal hij jullie volledig in de levende waarheid inwijden, en dan zul je pas helemaal begrijpen wat Ik nu tegen je gezegd heb. -Daar komt Marcus al aan met de schalen; laten we daarom gaan zitten om een vrolijk avondmaal te nuttigen! Jullie tafel is al klaar en gedekt:'

[7] Na deze woorden maakt ROCLUS een diepe buiging voor Mij, gaat dan naar zijn vrienden en metgezellen en zegt: 'Van weggaan is nu geen sprake, we moeten eerst aan het avondmaal deelnemen dat zojuist opgediend wordt, en wel daar, aan de tafel van de heren! De Heer en Meester wil het zo en dan wordt er niet geweigerd! Kom daarom nu snel met me mee en neem met mij plaats aan het vrije gedeelte van de tafel daar, waar de heren reeds lang zitten!"

[8] RUBAN zegt: 'Dat zal vast niet zo erg goed passen! Wij die niets te betekenen hebben, naast de grote Heer aller heren op aarde!'

[9] ROCLUS zegt: 'Passend of niet, de Heer en Meester over alle dingen wil het nu eenmaal zo en dan staat ons niets anders te doen dan te gehoorzamen, en wel met het vreugdevolste hart van de wereld! Laten we daarom gaan, opdat er niemand op ons hoeft te wachten! Maar ook, omdat ik werkelijk al flink honger heb en me echt van harte verheug op een overvloedig en goed toebereid maal! Ik zie dat ze ook hele kruiken en grote bekers vol wijn bij de spijzen op tafel zetten, en de lieftallige jongen schijnt vooral aan onze tafel veel zorg te besteden; laten we er dus maar snel naar toe gaan!"

 

80 Raphaël eet veel

 

[1] Na deze woorden van Roclus begeven allen zich naar de voor hen bestemde tafel, maken driemaal een buiging voor het voorname gezelschap en Raphaël wijst ieder meteen zijn plaats en gaat tenslotte als veertiende bij hen aan de nieuwe tafel zitten. Roclus ziet precies het gerecht voor zich waar hij altijd het allermeest van hield; het was een gebraden lam met een bijgerecht dat uit allerbeste en volledig rijpe pomeransen bestond. Hij kon er maar niet over uit hoe het mogelijk was dat men in de keuken zijn smaak zo precies had kunnen raden. Maar al gauw bedacht hij in wat voor gezelschap hij zich bevond en dat verklaarde hem alles. Evenals hij kreeg ieder van de dertien gasten precies datgene, wat hij met recht zijn lievelingsgerecht noemde; alleen Raphaël had een grote schaal voor zich met acht grote heerlijk klaargemaakte vissen, waar hij, zoals bekend, goed raad mee wist, wat de dertien erg opviel.

[2] En Roclus kon het niet laten om de vermeende jongeling, weliswaar heel vriendelijk maar toch zeer verbaasd, te vragen hoe het hem toch mogelijk was om acht van zulke grote vissen zo haastig en snel te verorberen, en of hij nu nog meer kon eten.

[3] En RAPHAËL antwoordde ook heel vriendelijk met een glimlach: 'O, laat er nog maar tien keer zoveel komen, ik zal er heel gemakkelijk en zonder enige moeite weg mee weten; maar met deze vissen ben ik nu ook heel goed en volkomen verzadigd! "

[4] ROCLUS zegt; 'Jouw maag moet toen je nog klein was te volgestopt zijn, anders kan ik dat onmogelijk verklaren! Kun je me misschien helpen om ook mijn lam mee op te eten? Want kijk, aan een achtste deel ervan heb ik meer dan genoeg!'

[5] RAPHAËL zegt: 'Geef maar hier, zeven achtste deel kan ik makkelijk aan!"

[6] Roclus, die zelf slechts een bout van een achterpoot nam, gaf al het andere aan Raphaël en deze was in een enkel ogenblik klaar met vlees en botten.

[7] Dat werd ROCLUS nu toch een beetje al te bont en hij zei totaal perplex: 'Neen, mijn anders zo lieftallige en zeer wijze jongen, dat gaat bij jou vast en zeker niet op natuurlijke wijze! Over het eten van het vlees wil ik eigenlijk helemaal niets zeggen; maar dat je, een wolf overtreffend, ook met beenderen, die geen enkel ander mens toch ooit eet, zo snel klaar bent, -weet je, dat wordt me nu toch al te grijs, nu moet je me deze zaak toch eens nader verklaren!"

[8] RAPHAËL zegt: 'Wel, geef me een steen, dan krijg je ook je wonder te zien!"

[9] Roclus raapte snel een flinke steen van de grond en gaf die aan Raphaël.

[10] En DEZE zei: 'Kijk maar, ik zal ook deze steen verorberen als een prima stuk brood!"

[11] Hierop pakte Raphaël de steen, bracht hem naar zijn mond, en toen de steen zijn mond aanraakte, verdween deze uit het aardse bestaan!

[12] Toen Roclus en zijn vrienden dit zagen, waren ze perplex en ROCLUS zei: 'Nee, jonge vriend, met jou kun je beter maar niet samen ergens te gast zijn, want het zou uiteindelijk wel eens mogelijk kunnen zijn, dat je je ook over je medegasten ontfermt! Veroorloof me deze zachtmoedige opmerking, waarmee ik je eigenlijk niets anders wil zeggen dan: Als je ook ons wilt eten, doe het dan liever vlug, opdat we niet lang vol angst op ons einde hoeven te wachten! Nee, ik wilde van die acht vissen van de grootste soort die er in de Galilese zee voorkomen, niets zeggen, ook niets van mijn zeven achtste lam, beenderen inbegrepen, ofschoon dat al -het spijt me dat ik het zeg -een ontzettend abnormale vorm van vraatzucht is; maar het eten van een minstens tien pond zware steen is iets, dat ons allen geheel terecht met ontzetting vervult! Waar moet dat uiteindelijk naar toe? Dat gaat ons weliswaar weinig of niets aan; maar, ofschoon je in naam van alle goden alle bergen van de aarde kunt verslinden, willen wij toch liever geen getuigen zijn van jouw ontzettende vraatzucht! Begrepen, mijn beste jonge veelvraat?"

 

81 Het verschil tussen Raphaël’s persoon en wezen en dat van de aardse mens

 

[1] RAPHAËL zegt: 'Je moet wel zo praten, omdat je me niet kent; zou je me kennen, dan zou je dat allemaal even natuurlijk vinden als dat jij overeenkomstig jouw honger maar amper een achtste deel van het lam hebt gegeten!

[2] Ik ben ook wel een mens zoals jij, en het ontbreekt mij voorlopig aan geen enkel zintuig en ik heb ook alle ledematen die bij een lichaam horen; maar mijn lichaam is heel anders dan het jouwe; dat van jou is nog sterfelijk ­dat van mij niet! Jij kunt je als ziel en geest niet van je lichaam ontdoen wanneer je dat wilt, het niet oplossen en het niet van het ene moment op het andere veranderen in je geestelijk element; ik kan dat echter wel. In feite ben ik eigenlijk puur geest, ondanks mijn schijnbare lichaam; jij bent echter nog bijna geheel puur vlees en zult nog heel wat voor jezelf moeten doen, tot je je in je lichaam als een rijpe en vrije ziel zult gaan voelen.

[3] Als jij iets hebt gegeten, dan duurt het een poos alvorens hetgeen je gegeten hebt tot bloed en vlees wordt in je lichaam, en je zult nooit weten hoe die verandering in je plaatsvindt. Jij kent de organische bouw van je lichaam niet tot in de kleinste deeltjes; maar aan mij is ieder atoom van mijn en ook van jouw lichaam zo duidelijk bekend, dat er in de hele wereld niets duidelijkers kan zijn! Want ik moet het lichaam dat ik nu heb, van atoom tot atoom, van zenuw tot zenuw, van vezel tot vezel zelf vormen en in stand houden, alsook alle ledematen; maar jij weet al vanaf het begin niet waar je lichaam uit bestaat, en wie het voortdurend vormt en in stand houdt.

[4] Jouw lichaam is verwekt, geboren en gegroeid zonder datje het besefte en buiten je wil om, -dat van mij is geschapen volgens mijn inzicht en mijn wil! Het bewustzijn dat jij van je bestaan hebt, is nog een slaaptoe­stand, en jouw weten, kennen en willen is als het dromen in de slaap van je bestaan; maar ik bevind me in het helderste en wakkers te leven van de volkomen eeuwige levensdag. Ik weet wat ik zeg en doe, en ken de ware en diepste grond daarvan, -en jij weet niet eens hoe, waardoor en waarom allerlei gedachten in je ontstaan! En zo weet ik dan ook waarom ik, zolang ik onder de sterfelijken verblijf, aanzienlijk meer spijzen tot mij kan nemen en dat ook moet, dan jij en al je metgezellen samen. Ik kan je zelfs de reden daarvan nog helemaal niet duidelijk maken, omdat je die met je huidige kennis helemaal niet zou kunnen begrijpen; maar later zal er wel een tijd komen datje alles, wat ik je nu als het ware toegeworpen heb, heel goed zult kunnen vatten en begrijpen.

[5] Maar dat je het voor mogelijk hield, dat ik me vanwege mijn te grote vraatzucht tenslotte zelfs ook aan jullie zou willen vergrijpen, zoals een hyena of een wolf, dat is wel een beetje onnozel van je! Ik vind dat jullie vanwege mijn geestelijke ontwikkeling en mijn voor jullie duidelijk zichtbare wijsheid wel beter hadden moeten weten! Ik kan niet alleen maar een steen eten zoals jullie dat nu hebben kunnen zien; die manoeuvre zou ik ook met hele bergen en planeten kunnen uitvoeren, waarvoor ik voldoende macht zou bezitten! Alleen, wanneer ik niet wijs zou zijn en de macht zou hebben die me nu eigen is, zou ik handelen volgens een blinde gedrevenheid, en dan zouden jullie in mijn buurt inderdaad je bestaan en je leven niet zeker zijn! Maar de oereeuwige wijsheid van God, van waaruit eigenlijk mijn hele wezen is gevormd, gebiedt mij bovenal om alle door de kracht en almacht van God geschapen dingen in stand te houden, daar mag eeuwig geen atoom van verloren gaan en kan ook niet verloren gaan, omdat Gods wil en Zijn alziend licht-oog altijd de eeuwige en oneindige ruimte van het grootste tot het kleinste geheel doordringt en er in werkzaam is; en daarom is jouw vrees voor mijn door jullie veronderstelde vraatzucht volledig ongegrond! -Roclus, heb je deze woorden enigszins begrepen?"

[6] ROCLUS zegt: 'Van een werkelijk begrijpen kan geen sprake zijn; maar ik maak er wel uit op dat wij in jouw nabijheid voor ons bestaan zeker niets te vrezen hebben, en dat is voor ons voorlopig al heel veel! Maar waar laat je toch zulke grote hoeveelheden? Heb je soms een soort struisvogel­ maag, die voor zover ik weet ook de hardste steen kan verteren? Zelfs de hardste metalen schijnen voor een struisvogel ware lievelingskost te zijn! Maar hoe het ook zij, - je bent en blijft nu eenmaal een wonderlijk wezen!

[7] Joden spreken van bepaalde oergeschapen hemelboden (engelen), wij Grieken en Romeinen hebben onze geniën en de zogenoemde halfgoden; misschien ben jij zo'n verkapte engel of in ieder geval zo'n genius of halfgod?! Ik vind dat je er ook te teer en subtiel uitziet voor een aards iemand; want geen enkele Vestaalse maagd, *(* Oudromeinse priesteres van Vesta) al was ze nog zo kuis, zou de vergelijking met jou kunnen doorstaan als het om lichamelijke teerheid en schoonheid gaat. Je bent me al eerder erg opgevallen en ik vergiste me niet, toen ik je heimelijk al voor een soort toverachtig fantoom hield! Ik had steeds de indruk alsof je enerzijds toch wel iets was, maar anderzijds slechts een sprekend, lichtend beeld, dat door een allerhoogst goddelijk wezen slechts voor een bepaalde tijd een bestaansvorm en de nodige wijsheid en macht werd verleend. Ben je echter voor dit wezen niet meer nodig, dan is het ook helemaal gebeurd met je! -Dat heb ik in ieder geval bij mezelf gedacht, gevoeld en ervaren "

[8] RAPHAËL zegt: 'Behalve dat het volkomen met me gedaan zou zijn, zit je behoorlijk dicht bij de waarheid! Alleen in dat helemaal afgelopen zijn met me schuilt een oneindige grote moeilijkheid; want zie, voor jou onbegrijpelijk lang geleden, voordat er nog een wereld in de eindeloze ruimte begon te zweven en licht te geven, was ik al een geheel voltooide dienaar van de allerhoogste geest van God! Dat ben ik nog en zal dat ook eeuwig blijven, ofschoon misschien iets meer lijkend op de Heer, waarnaar nu alle, ook de volmaaktste geesten, streven en zullen blijven streven. Maar daarom zal ik toch steeds blijven wat ik ben, alleen in een nog volkomener mate, om welke reden ik me nu dan ook door de genade van Heer naar deze voorbereidende school van het materiële leven begeven heb. Maar voor dit moment blijf ik nog wie, hoe en wat ik ben! -Begrijp je het nu al iets beter?"

[9] ROCLUS zet grote ogen op en zegt: 'Ach zo, nou ja, zoals ik al dacht! Je bent dus -zoals men dat zegt -slechts een tijdelijk met een schijnbaar lichaam beklede geest uit de hemelen, die hier is om de Heer der heerlijkheid tijdelijk te dienen en Zijn wil ten uitvoer te brengen?! Ja, ja, zo is dat dus, ja, dan is er natuurlijk wel een immens verschil tussen ons, en dan kan ik met jou eigenlijk geen aards woord meer spreken!"

[10] RAPHAËL vraagt snel: 'En waarom dan niet?"

[11] ROCLUS zegt, nu heel ernstig kijkend: 'ik veronderstel dat jij, met je zeker grenzeloze wijsheid, de reden hiervan ook zonder mijn bijna nietszeggende verklaring nog beter in zult zien dan ik; maar omdat jullie ­mysterieuze, geestelijke wezens, altijd verlangen dat wij, armzalige, sterfe­lijke mensen, ons uiten, moet ik het je wel zeggen, -ook al weet je toch al van te voren ieder woord dat ik uit zal spreken! Luister daarom naar mij:

[12] Ook op deze aarde bestaan bepaalde verhoudingen en toestanden die­ als ze naast elkaar voorkomen, nooit bij elkaar passen. Zo is bijvoorbeeld een molshoop naast de hoge berg Ararat beslist een zeer belachelijke verhouding, ook een varkensstal naast het keizerlijk paleis in Rome, een vliegenstolp naast een Egyptische piramide, een mug naast een olifant, een druppel water naast de grote oceaan! Maar de verhouding tussen de dingen die ik zojuist noemde, is nog vele malen beter dan die tussen jou en ons; ook een in de nacht glanzend glimwormpje zou het naast de zon nog stukken beter doen! Wat zijn mijn woorden voor jou? Een allerdomst dorsen van volkomen leeg stro; want hetgeen ik je nu zeg, heb je al een hele eeuwigheid geleden woord voor woord geweten! Maar ik spreek hier ook niet omwille van jou, maar voor mijzelf en mijn makkers, opdat ze hardop horen wat ik nu denk over de positie waarin we nu verkeren! Soort zoekt soort: de gewone mens hoort bij de gewone mens en de hoogge­plaatste en machtige hoort bij de hooggeplaatsten en machtigen.

[13] De weegschaal laat ons precies zien hoe het zit. Een zonnestofje heeft zeker ook nog enigszins gewicht, anders zou het na verloop van tijd niet op de aarde vallen. Maar zou zelfs een os niet moeten lachen, als iemand waar hij bij was aan de ene kant een zonnestofje en aan de andere kant tienduizend pond op de weegschaal zou leggen om te zien hoeveel lichter het stofje is dan het grote gewicht van tienduizend pond?! En zo is het ook met ons, jij past niet bij ons gezelschap en wij evenmin bij het jouwe.

[14] Jij bent volgens de Schrift van de joden een van de grootsten in de hemel, en wij staan op deze aarde nog nauwelijks aan de rand van het wiegeleven, en er moet nog zo ontzettend veel met ons gebeuren tot wij , en dan alleen nog maar op deze aarde, de geestelijk volwassen leeftijd zullen bereiken! Wij vragen je daarom om ons te verlaten, omdat wij ons nu aan jouw zijde te zeer als niets moeten beschouwen! Jij hebt bij ons zeker niets te winnen en wij bij jou, in verhouding tot wat jij bent en waartoe je in staat bent, ook zoveel als niets!"

 

82 Over de wonderen van Raphaël

 

[1] RAPHAËL zegt: 'Dat ik me in jullie gezelschap bevind, is niet mijn wil maar die van de Heer, en daar moeten wij evengoed aan gehoorzamen als jullie en alle geschapen wezens, van welke soort dan ook. Een klein verschil bestaat alleen in het feit, dat wij aan de wil van de Heer niet als blinden­ maar als zienden gehoorzamen, terwijl alle andere schepselen geheel blindelings moeten gehoorzamen aan de wil van de Heer .

[2] En tussen mij en jullie bestaat het verschil, dat ik als een geest die eveneens een volkomen vrije wil heeft gekregen, de wil van de Heer geheel tot mijn hoogst eigen wil heb gemaakt; terwijl het jullie tot nog toe amper bewust is, dat er een Heer bestaat. Van het kennen van Zijn wil kan nu nog geen sprake zijn; want deze zullen jullie pas nader leren kennen door dat geschrift, dat ik voorheen zelf voor jullie volgens de wil van de Heer heb geschreven en aan jullie heb overhandigd.

[3] Als jullie daardoor de wil van de Heer geheel hebben leren kennen en hem in jullie hart hebben opgenomen, en als jullie dan enkel en alleen volgens deze nieuwe wil in jullie werkzaam zijn, dan zal er tussen jullie en mij ook helemaal geen verschil zijn; integendeel, jullie zullen in staat zijn om zelfs nog veel grotere dingen te presteren, omdat jullie de weg van het vlees al doorgemaakt hebben, terwijl ik deze eens nog door zal moeten maken, wanneer ook ik mijn huidige pure dienaarschap van God wil omruilen voor het kindschap van God. Ik zou nu al liever datgene zijn, wat jullie zijn; maar hier komt het alleen op de wil van de Heer aan, hoe en wat en wanneer Hij het wil!

[4] Ik dring er echter niet op aan, ofschoon het mijn wens is; want ik ben ook zo voor mij in hoogste mate gelukkig en kan niets anders zingen dan 'Heilig, heilig, heilig!' voor Hem, die nu een Mens van vlees is geworden om alle mensen van deze aarde en alle bewoners van de hemel om te vormen tot Zijn kinderen, -dat wil zeggen, als de bewoners van de hemelen dat willen en de Heer daarom vragen in hun hart! Want ook in de hemelen slaan talloze harten vol vurige liefde voor God de Heer en waar zij om vragen wordt hen ook steeds toegestaan.                                         .

[5] En vooral het volgende moet je heel goed beseffen: Hoe meer kennis je van de zuiver goddelijke wil in je hart hebt opgenomen als voortdurend richtsnoer van je leven –in je hart, wel te verstaan -des te wonderbaarlijker en machtiger zullen de gevolgen van je wil uit God zijn!

[6] Het kennen, beseffen en lofprijzen van de goddelijke wil die.je hebt leren kennen, heeft geen enkel nut voor je; want dat alles is lege toejuiching van al het grootse en wonderbaarlijke dat voor je ogen gebeurt. Je herkent het mooie, goede en verhevene eraan en weet heel goed, dat het van het bewustzijn en de wil van de kunstenaar uitgaat. Maar gesteld het geval dat jij ook de kennis daarvoor zou hebben, maar natuurlijk bij lange. na niet de wil van de kunstenaar erbij, -zou je door middel van die kennis alleen soms iets tot stand brengen? Of dat je bijvoorbeeld wel zo'n beetje de wil van de kunstenaar had, maar niet zijn inzicht en zijn door inspanning en hard werken verworven vaardigheid, zou je dan wel in staat zijn om iets te presteren?

[7] Ik zegje: Daar moet de volle ware kennis, een van God uitgaande vaste wil en een grote vaardigheid in de toepassing ervan aanwezig zijn! Pas dan kun je inderdaad tegen de een of andere berg zeggen: Verhef je en stort in zee, waar het 't diepst is!', -en dan zal er feilloos gebeuren wat je hebt gewild!

[8] Maar met kennis en vaste wil alleen kun je mets of maar zeer weinig tot stand brengen! De vaardigheid in de toepassing van de wil van God in het eigen hart verkrijgt men echter alleen door de macht van de zuivere liefde tot God en daardoor tot de naaste; want alleen deze echte liefde brengt in de ziel het levende geloof teweeg en een onwrikbaar vast vertrouwen, zonder welke ook de meest gelouterde tot niets of tot weinig in staat is.”

 

 

83 Levensvervolmaking en wonderkracht door de liefde tot God en de naaste

Ware en valse profeten

[1] (RAPHAËL:) 'Stel bijvoorbeeld het geval, dat jij een blinde het licht van zijn ogen terug wilt geven door de kracht van de goddelijke wil in jou en datje daarbij toch een klein beetje twijfelt of het wel zal lukken, dan is dat al helemaal fout; want dan zal de blinde het licht in zijn ogen niet terugkrijgen. Wanneer jouw liefde tot God echter heel intensief in je aanwezig is, dan zal dit hoogste liefdes­ en levensvuur niet alleen jouw eigen ziel hevig activeren, maar het zal met een onweerstaanbare kracht geestelijk veel verder reiken dan jouw eigen sfeer en heel geconcentreerd werkzaam zijn waar jouw goddelijke wil, natuurlijk met alle wijsheid en verstand, iets onder handen heeft genomen. Als de blinde dan door jouw goddelijke wil gegrepen wordt en tegelijkertijd in het brandpunt geplaatst wordt van de machtige godsliefde waar jouw ziel vol mee is, moet hij wel ogenblikkelijk volkomen ziende worden; want in het hoogste liefdes­ en levenslicht en -vuur uit God moet iedere dood wijken, ook die van een oog zonder licht, dat natuurlijk zonder licht even goed dood is als het hele lichaam zonder adem of hartslag. Daardoor wordt dan ook het opwekken van een overledene ogenblikkelijk mogelijk; want wanneer de goddelijke wil die je hart vervult en diens wijsheid er niet tegen zijn dat een overledene weer tot leven gewekt wordt, hoef je de dode maar in het brandpunt van je liefde tot God de Heer te plaatsen, en hij leeft weer helemaal!

[2] Daarvoor is voor jullie mensen een zeer grote inspanning en volhar­dende oefening nodig; want men moet er wel voor zorgen dat het hart de hoogste mate van meegaandheid heeft, opdat het zich op ieder gewenst ogenblik in de optimale liefde tot God kan storten. Als het dit kan, dan is de mens als mens ook volmaakt en dan moet gebeuren wat het hart vanuit God wil! Wanneer je op deze manier toegerust een wereld wilt scheppen, moet deze ontstaan in overeenstemming met jouw goddelijke wil en volgens de macht van de goddelijke liefde, die, door haar totale aanwezig­heid, maakt dat jouw hart een hoog levensvuur is en dat jouw uitstraling een hoog levenslicht wordt dat ver om zich heen licht verspreidt en werkzaam is. Hetgeen tevoren in je wil vorm aanneemt door je wijze kennis die van God komt, zal uit de substantie van je krachtig uitstromende levenslicht der liefde zich ook meteen voegen in de door jou van te voren doordachte en duidelijk voorgestelde vorm, en in enkele ogenblikken heb je dan in die vorm een hele wereld voor je, die je dan zelfs kunt fixeren en blijvend kunt laten zijn, als je zuiver en volkomen in het bezit bent van de goddelijke wil en de goddelijke liefde.

[3] Natuurlijk kun je niet al meteen vanaf het eerste begin in het volle bezit zijn van de goddelijke wil in jezelf als je God tevoren niet In alle volheld hebt opgenomen in je hart door de zuivere, ware, al het andere buiten sluitende liefde; want als God niet volledig in je is, kan Hij ook niet volledig in je willen.                                                                                                                  

[4] Maar God boven alles uit alle macht liefhebben, is met zo gemakkelijk als jij je dat voorstelt! Daar is vooral een volgens de wetten van Mozes volkomen zuivere levenswandel voor nodig. Als deze levenswandel door allerlei tegen de orde indruisende levensfouten (zonden) werd verstoord, hebben noodzakelijkerwijs ook alle krachten die voor het leven nodig zijn schade geleden, en daardoor zijn deze tot materie geworden en zodoende als het ware volledig gedood.

[5] Iemand, wiens leven op deze manier misvormd werd, kan God dan onmogelijk vanuit al zijn met de orde overeenstemmende levenskrachten boven alles liefhebben, omdat zulke mensen vaak al voor meer dan tweederde dood zijn. Zo iemand moet dan door een uiterste verlooche­ning, die vaak jarenlang duurt, de gestorven levenskrachten van al zijn oude hartstochten en gewoontes opnieuw in zichzelf tot leven brengen en pas op die manier langzaam maar zeker overgaan tot de hoogst mogelijke liefde tot God, wat natuurlijk voor iemand die al zo zeer verwereldlijkt is, geen gemakkelijke opgave is!

[6] Want als een kerngezond iemand bij het beklimmen van een hoge berg al heel veel moeite moet doen, en hem dit heel zwaar moet lijken, hoeveel te meer dan iemand die aan jicht lijdt en nog amper in staat is om zich op de vlakke grond met krukken voort te slepen! Maar als iemand die aan jicht lijdt ondanks alles toch zeer serieus een hoge berg wil beklimmen, dan moet hij, voordat hij er aan begint, een gezonde en sterke leider zoeken die hem flink kan helpen; dan zou het beklimmen van de hoge berg zeker heel zinvol voor hem zijn.

[7] Hij zou daarbij zeker flink gaan zweten, en hoe hoger hij. kwam, hoe heviger; maar hierdoor zou hij zijn oude ledematen bevrijden van de stoffen die de jicht veroorzaakten en zo vervolgens de afgestorven delen weer tot leven brengen en op die manier tenslotte de hoogste top van de berg reeds geheel gezond beklimmen, natuurlijk wel na een moeizame reis van meerdere dagen. Maar wat een onvoorstelbare moed is er voor iemand die aan jicht lijdt nodig, om te besluiten naar de hoogste top van de berg Ararat te gaan! En toch zou dit altijd nog gemakkelijker zijn dan voor een geheel verwereldlijkt mens het beklimmen van het geestelijk gebergte genaamd: algehele deemoed en totale zelfverloochening!

[8] Jij kijkt wel heel verbaasd en zegt bij jezelf: 'Nou, nou, met zulke vooruitzichten zullen vast maar heel weinig mensen de top van de ware levensvervolmaking op deze aarde bereiken, en wat dat wonderen doen betreft, zover zal het waarschijnlijk niet komen!' Ja,ja,je zult daar wel niet helemaal ongelijk in hebben; maar in deze tijd zijn er zeer levensbekwame leiders bij de hand, met wier hulp het nu niet een te overmatig zware opgave is om, als je ziel aan jicht lijdt, je met zeer krachtige steun naar de hoogste levenstop van de geestelijke Ararat te laten leiden en begeleiden.

[9] Nu is het voor iedereen die maar enigszins van goede wil is, gemakkelijk om te werken aan zijn levensvoleinding; want het heeft de Heer behaagd om in deze tijd niet alleen levenskrachtige leiders uit de hemelen naar deze aarde te roepen om de mensen door hen te laten voorbereiden en leiden, maar Hij kwam Zelf in het vlees om jullie, aan jicht lijdende mensen, te genezen en om aan jullie Zijn zuivere goddelijke wil kenbaar te maken, en o m jullie te leren, God boven alles lief te hebben en je naaste als jezelf

[10] Voortaan kan niemand er meer aan twijfelen om de absoluut zuivere wil van God te herkennen, en ook te ondervinden hoe men God boven alles moet liefhebben en hoe men zijn hart tot deze liefde kan verheffen. Nu worden de wegen op z'n zuiverst getoond, en wie ze wil bewandelen kan nu onmogelijk verdwalen. Maar in latere jaren en eeuwen zal het weer moeilijker worden om vriendschap te sluiten met de allerzuiverste wil van de Heer; want er zullen behalve echte, ook veel valse profeten opstaan; ze zullen, zoals jullie dat tot nu toe hebben gedaan, wonderen verrichten en daardoor veel mensen geheel verkeerde begrippen van God en Zijn zuivere wil bijbrengen, zelfs onder dwang. Er zal dan grote droefheid en ellende onder de mensen van deze aarde ontstaan en niemand zal voor de ander als een betrouwbare gids kunnen dienen, omdat de een zal zeggen en onderwijzen: 'Zie, hier is de waarheid!' en een ander: 'Kijk, daar of ginds is de waarheid! ' Maar allen die dit zullen roepen, zullen niet waarachtig zijn, maar geheel en al verkeerd en vals!

[11] Maar de Heer zal ondanks alles nog altijd weer knechten op doen staan om degenen die van goede wil zijn de zuivere wil van God kenbaar te maken, zoals wij deze nu aan jullie duidelijk maken. Heil aan degenen die zich daar volledig naar zullen richten; want zij zullen daardoor hetzelfde bereiken als wat jullie nu zo gemakkelijk kunnen bereiken! Alleen zullen er dan niet veel wonderen verricht worden; want de Geest van de Heer zal de Zijnen leren daar voorzichtig mee te zijn, om daardoor niet een heel leger van enkel valse profeten tegen zich in het harnas te jagen en dan met het zwaard tegen de hel te moeten strijden­

[12] De ware waarheidsprofeten zal de Heer steeds in alle stilte doen opstaan en ze zullen als stille wateren in de wereld nooit lawaai of een enigszins merkbaar geluid maken; in degenen die geluid en lawaai zullen maken zal de waarheid en het Woord van de Geest echter niet zijn.

[13] De door God gewekte echte profeten zullen in alle stilte ook heel goed in staat zijn om wonderen te doen; maar de wereld zal daar niets van merken, maar alleen zullen zo nu en dan de ware vrienden van God het merken tot hun eigen stille troost.

[14] Nu gebeuren er wonderen vanwege de verstokte joden en heidenen, opdat uiteindelijk niemand kan zeggen dat er bij de openbaring van deze nu geheel nieuwe leer geen tekenen uit de hemelen hebben plaatsgevon­den die deze openbaring bevestigen. In die toekomstige tijden echter zullen de mensen meer naar de volle waarheid vragen en niet meer zozeer naar wonderbaarlijke bevestigende tekenen, waarvan de wijzen zullen zeggen dat ze hetgeen wit is niet zwart kunnen maken en dat waarheid ook zonder deze wondertekenen waarheid blijft.

[15] Uit wat ik nu gezegd heb moetje welopmaken, dat ik ondanks dat ik zo veel eet, toch geen wezen ben waar men bang voor moet zijn, en dat er tussen ons niet zo'n groot verschil bestaat als jij voorheen hebt gedacht, maar dat we nu al ongeveer op gelijk niveau staan, ja, dat jij, omdat je nu al een mens met een lichaam bent, mij al een belangrijke stap vóór bent! Zeg me nu, of ik ten opzichte van jou nog te vergelijken ben met een olifant in het gezelschap van een mug! Is het nog nodig dat ik jullie verlaat omdat ik je niet aansta, of zal ik als dertiende toch nog maar als leraar bij jullie blijven?"

 

84 De betekenis van het kindschap Gods op deze aarde

 

[1] ROCLUS, die Raphaël nu weer bijzonder graag mocht, zegt: 'O, blijf, blijf! Want nu kun je in ons bijzijn een wereld opeten, onze liefde ten aanzien van jou wordt daarom niet minder en onze vrees voor jou niet groter; want nu weten we wie je bent en wat we aan je hebben.

[2] Maar nu iets anders! Ik weet wel, dat je toch al weet wat ik je nu ga zeggen, maar mijn metgezellen weten het niet en alleen omwille van hen zeg ik het nu hardop, opdat ook zij horen wat ik graag van je verlang! ­Zeg me, of het nu echt niet mogelijk zou zijn dat ook jij lid wordt van ons instituut, in ieder geval zo lang, tot wij die volmaakte levensstaat bereikt zouden hebben die we zo nodig hebben voor het ware heil van de mensheid!"

[3] RAPHAËL zegt: 'Voorlopig is dat niet mogelijk, omdat ik nu nog andere verplichtingen heb tegenover de Heer en de mensen! Maar in geval van nood zal ik steeds als geroepen bij jullie zijn. Overigens hebben jullie de toezegging van de Heer, dat jullie in Zijn naam kunnen werken, -en die alleen is machtiger dan talloze myriaden van mijn soort! Aan deze naam, die luidt: Jezus = Gods kracht, moeten jullie je houden, dan zullen bergen voor jullie wijken, en stormen en orkanen verstommen, als jullie levens­wandel tenminste zo is dat jullie deze naam waardig zijn! Want dit is Gods waarachtigste naam in Zijn liefde van eeuwigheid, waarvoor alles buigt in de hemel, op aarde en onder de aarde!

[4] Ik bedoel hiermee niet: onder de grond van deze materiële aarde, die rond is zoals elke andere planeet, en waaronder, dus precies aan de andere kant van ons, eveneens landen, bergen, meren en zeeën zijn zoals hier; ook bedoel ik niet het binnenste van de aarde, dat een groots, met een dier vergelijkbaar organisme is, dat dient voor de ontwikkeling van het voor een hele planeet nodige natuurlijke leven; maar met de uitdrukking 'onder de aarde' geef ik de morele levensstaat aan van alle instinctmatig met rede begaafde wezens op de talloos vele andere planeten, waar ook mensen zijn; maar deze hebben vergeleken met jullie, mensen van deze aarde, een slechts zeer beperkte bestemming.

[5] Zij behoren ook tot het eindeloos grote geheel, en vormen als het ware de schakels van een ketting; maar jullie vormen de spil, omdat jullie als ware kinderen van God de bestemming hebben om met God en met ons de hele oneindige schepping van God te dragen, van het kleinste tot het grootste! En daarom plaats ik jullie op of boven deze aarde meteen onder ons, de huidige bewoners van Gods hemelen!

[6] Als jullie dit nu goed begrijpen, zullen jullie ook des te meer moeten letten op de naam van de Allerhoogste van eeuwigheid, omdat jullie daar nu heel goed uit kunnen opmaken dat God jullie Vader is en jullie Zijn kinderen zijn; als jullie dat niet waren, zou Hij dan wel naar jullie zijn afgedaald vanuit de hemelen en jullie Zelf opvoeden voor Zijn eeuwig grote bedoelingen, die Hij al sinds eeuwigheden voor jullie, Zijn kinderen ­op het oog heeft gehad en weggelegd?

[7] Wees daarom nu allemaal buitengewoon verheugd, dat Hij als de Vader van eeuwigheid Zelfnaar jullie toe is gekomen om jullie geheel tot datgene te maken, waartoe Hij jullie al sinds eeuwigheid heeft geroepen en bestemd!

[8] En omdat jullie ontegenzeggelijk Zijn kinderen zijn en Hij naar jullie is gekomen zonder door jullie, onmondigen, geroepen te zijn, zal Hij van nu af aan nog wel eerder en zekerder bij jullie komen wanneer jullie Hem in de volle liefde van je hart zullen roepen en zeggen: 'Abba, lieve Vader, kom, wij hebben U nodig!' jullie hebben dus de belofte uit de mond en het hart van de Vader Zelf gekregen, daarom hoef ik dus ook geen tweede belofte te doen. Want deze ene belofte zal reeds eeuwig waar blijven, en daarom kunnen jullie mij voor jullie instituut gemakkelijk missen; want waar de Heer Zelf werkzaam is, daar kunnen Zijn hemelsboden heel goed gemist worden.

[9] Als jullie mij overigens zo nu en dan als vriend bij jullie willen hebben, dan hoef je mij maar te roepen, en ik zal meteen bij jullie zijn als jullie je in de liefde en de orde van de Heer bevinden. Maar als jullie ooit, om wat voor smerige aardse reden dan ook, de orde van de Vader verlaten, dan zou ik natuurlijk niet bij jullie komen ook al roepen jullie duizend maal, en zelfs de almachtige naam van de Vader zou dan leeg en zonder uitwerking blijken te zijn. Als jullie nu nog iets op je hart hebben, zeg het dan, dan zal ik jullie raad geven! "

 

85 Overgangsperioden in het rijk van de natuurgeesten

 

[1] Op het moment dat Raphaël tegen Roclus en ook tegen diens gezelschap zegt dat zij hem nog meer mogen vragen als zij-nog iets op hun hart hebben, steekt plotseling een krachtige wind op van de kant van de zee, die zijn kracht vooral beproeft op de prachtige tenten van de nog steeds onder ons vertoevende Ouran, die vlak bij de zee staan. Ook is het gekrijs te horen van een aantal kraanvogels, die wild en in grote verwarring in de lucht rondvliegen.

[2] De nieuwe schepen in de nieuwe haven beginnen ook enorm te kraken; want de wind wordt, ondanks het prachtige weer, steeds heviger en harder, zodat CYRENIUS tegen Mij zegt: 'Heer, de storm neemt met de minuut toe, als dat zo doorgaat zullen ook wij wel genoodzaakt zijn een andere plaats op te zoeken! Die wild door elkaar vliegende kraanvogels betekenen ook niet veel goeds! De dieren moeten erg van iets geschrokken zijn, anders hadden ze hun nachtelijke rustplaats niet verlaten! Neen, neen, we moeten hier gauw weg! De wind wordt steeds heviger en voelt ook behoorlijk koud aan! Zullen we ons toch maar naar de vertrekken van het nieuwe huis begeven?"

[3] IK zeg: 'Zolang Ik bij jullie ben, hebben jullie noch wind, noch de koude ervan en ook geen krijsende dieren te vrezen! In de lucht, zoals ook in de aarde en in het water bevindt zich immers een groot aantal nog onzuivere natuurgeesten; deze hebben bepaalde perioden en tijden dat ze op hun eigen manier actief zijn, om daardoor in staat te zijn om naar een nieuwe en hogere sfeer van werkzaamheid over te gaan.

[4] Zulke geestelijke overgangsperioden in de natuur zien er dan steeds wat als een stormachtige natuur uit; dat is allemaal voor het behoud en de voortplanting van het geheel even noodzakelijk als voor jou het ademen hoogst noodzakelijk is voor het behoud van je lichamelijke natuurlijke leven. Alsje snel hebt gelopen en daardoor de geesten van je vlees en bloed in grotere beweging hebt gebracht, verenigen deze zich en komen daar­door een trap hoger in hun bestaan; daardoor verliezen de onderste treden als het ware hun arbeiders, en als deze niet al direkt het volgende moment door nieuwe arbeiders bezet zouden worden dan zou je meteen bewuste­loos neervallen, en bij de snel voortschrijdende en ook zeer snel toene­mende inactieve toestand van de onderste lagen van je lichamelijke leven ook zeer spoedig het leven van je lichaam geheel verliezen.

[5] Kijk, door het licht en de warmte van de dag zijn ontelbaar grote hoeveelheden uit de materie bevrijde natuurgeesten in de planten­ en dierenwereld naar een hogere trap van bestaan overgegaan, en bij zeer hoge temperaturen overdag vaak meer dan er uit de grove materie van de zich op de alleronderste trede bevindende natuurgeesten vrij gemaakt konden worden! En je merkt dan meteen dat alles dan zo traag, zo zonder levenslust is en dat de plantenwereld verwelkt en vaak dor wordt. De oorzaak daarvan is, dat er veel meer levensgeesten uit de natuur naar een hogere trap van bestaan zijn overgegaan dan er van onder af bij zijn gekomen en hun plaats hebben ingenomen om daar werkzaam te zijn.

[6] Het gaat ongeveer zoals bij een rivier, die niets anders is dan een stromende watermassa, die uit vele duizenden kleine bronnen komt. Als je dus de vijfhonderdduizend bronnen van de Eufraat droog zou kunnen leggen, dan zou je de rivierbedding helemaal leeg gemaakt en in korte tijd volledig drooggelegd hebben. Het een wordt waarlijk door het ander in beweging gebracht, en pas in de voltooide mens hebben .alle geheel van onderen opstijgende levensgeesten uit de natuur hun eindbestemming bereikt, dat wil zeggen wat de ziel en de geest van de mens betreft; maar het lichaam is en blijft nog lang materie en valt uiteindelijk uiteen in allerlei levensvormen, die tenslotte weer opstijgen tot waar hun bestemming ligt.

[7] Als je dit nu een beetje overdenkt en ter harte neemt, dan zal deze nu behoorlijk krachtig waaiende wind je zeker niet verbazen en ook het gekrijs van de kraanvogels niet, want vogels staan op een hogere trap van intelligentie, en nemen het 't eerste waar wanneer er van onderaf te welrug elementaire levensgeesten uit de natuur in hen opstijgen.

[8] De grote hitte van de dag heeft heel veel levensgeesten uit de natuur naar een hogere fase doen gaan en van onderen is er een algemeen, aanzienlijk en voelbaar tekort ontstaan, en wel juist in deze streek van de aarde; in het noordoosten is daarentegen door de huidige dag en ook die van gisteren en eergisteren een ware overvloed aan natuurgeesten van geheel onderaf uit de materie vrij geworden. Op de plaats waar ze zijn ontstaan en vrij gekomen kunnen ze niet ondergebracht worden en daarom trekken of verspreiden zij zich naar die gebieden, waar er een groot tekort aan hen bestaat. De trekvogels, vooral de kraanvogels, bezitten in dit opzicht een buitengewoon en uiterst gevoelig leven, zij nemen het eerst van alle dieren zowel de overvloed als ook het tekort aan genoemde laagste natuurgeesten waar, ze worden onrustig, vliegen op, en zoeken.dan in de lucht lagen op waarin ze een overschot van de natuurgeesten vinden, die ze dan door flink in te ademen opnemen. Door gekrijs geven ze dan te kennen dat ze gevonden hebben wat ze tekort kwamen; dit gekrijs van de kraanvogels is daarom zowel een teken van genoegen, als natuurlijk ook van misnoegen.

[9] Deze wind waait juist nu vanuit het noordoosten en is geheel en al verzadigd met die hier ter plaatse al zeer schaars geworden eerste en laagste natuurgeesten, die door de apothekers zuurstof genoemd worden. De koude ervan is daarom voorlopig voor niemand schadelijk, omdat deze alleen maar een verkwikkende werking heeft en onze reeds zeer verzwakte ledematen versterkt en aangenaam verfrist. Deze wind zal een uur duren en dan gaan liggen, en jullie zullen allemaal opgewekt en monter worden, en de wijn en het brood zal jullie smaken."

 

86 Over het wezen van de diamant en de robijn (Thummim en Urim)

 

[1] Cyrenius was met deze verklaring volkomen tevreden en stelde Mij nu een vraag met betrekking tot de negers, die hij sinds een uur uit het oog was verloren en die hij ook niet aan een tafel het avondmaal had zien nuttigen.

[2] IK zei: 'Deze zijn, van al het noodzakelijke voorzien, al meer dan een uur geleden van hier vertrokken en zullen nu al ruim drie uur gaans hier vandaan zijn! Ik liet dit vanwege de Essenen gebeuren, omdat die meer dan wie ook uit zijn op wonderen, en er meteen enkele voor hun instituut gevraagd zouden hebben, waardoor het goede dat Ik met dit instituut van plan ben, in hoge mate verijdeld had kunnen worden. In plaats van een van de negers, waarmee in ieder geval Roclus met al zijn levenservaring het al gauw aangelegd zou hebben, heb Ik Raphaël op hen afgestuurd, die deze scherpzinnige man beslist goed wist bezig te houden en zich ook nu nog met hem bezig houdt tot heil van hem, van het bekende instituut, en van de lijdende mensheid"                                      .

[3] CYRENIUS zegt: 'Ach, wat vind ik dat jammer vanwege Oubratouvishar; want dat was werkelijk het toppunt van menselijke natuurwijsheid! Ik zou Justus Platonicus wel eens willen zien, als Oubratouvishar in Memphis bij hem komt en hem vast en zeker precies zal vertellen wat hij hier allemaal heeft meegemaakt!" ­

[4] IK zeg: 'Wel, dan zou je alles wat zich hier in de vele uren dat de negers hier waren, heeft afgespeeld en wat er allemaal is gesproken, haarfijn en exact opnieuw horen vertellen! Want dit soort mensen heeft ten eerste een zeer sterk geheugen en ten tweede -wat uiterst belangrijk is -kennen ze de leugen niet en houden ze niets achter; daarom zullen ze ook niets verzwijgen voor de overste van Memphis. Overigens heb je wel een zeer mooi en kostbaar aandenken aan hen, namelijk de grote diamant, die een onschatbare waarde heeft op deze wereld.

[5] Omdat Ik deze steen nu ter sprake heb gebracht, moet Ik je ook iets over de bijzondere eigenschap ervan vertellen. Omdat hij een buitenge­woon glad oppervlak heeft, ontwikkelt zich op dat oppervlak altijd een soort elektromagnetisch vuur, of duidelijker voor je uitgedrukt: om zijn buitengewoon gladde oppervlak spelen steeds een heleboel natuurgeesten van de edelste soort. Ze dringen er in grote getale omheen en omgeven hem van alle kanten en veroorzaken door hun voortdurende activiteit ook een zeker bijzonder oplichten van zijn vlakken, wat aan deze steen dan ook in de ogen van de mensen een bijzondere waarde verleent.

[6] Bijna dezelfde waarde heeft ook de Urim (robijn), die ook een soort diamant is; alleen is de diamant een moeilijk splijtbare, onmiskenbare bundeling van ontelbare wijsheids natuurgeesten, vandaar ook zijn bui­tengewoon grote hardheid, -terwijl de urim een bundeling van liefdes­ natuurgeesten is, vandaar dat hij ook rood is, Iets minder hard en er zich om het oppervlak van de robijn heen, vooral als hij zeer goed en zeer glad gepolijst is, steeds een groot aantal liefdes natuurgeesten scharen, wat deze steen dan ook een heel bijzondere lichtende glans verschaft, die met zelden, zelfs in een pikdonkere nacht, als een matte gloed voor het lichamelijke oog zichtbaar is.

[7] Als je nu de genoemde twee steensoorten op je borst hangt, breng je daardoor een aantal liefdes­ en wijsheids natuurgeesten mechanisch in nauw contact met de uitstralende levenssfeer van je ziel (aura); deze geesten worden dan door de levensgeur van je ziel in beweging gebracht, worden zeer actief en brengen daardoor in je ziel een groter licht teweeg; in dit licht veroorzaken de speciale intelligentiedeeltjes van de natuurgeesten dan ook een soort spiegelreflex in je ziel, waardoor de ziel op dat moment vanzelf in een hoger en dieper weten geraakt en op deze manier helderder ziet dan anders in haar normale aardse toestand.

[8] Om deze reden heeft Mozes dan ook al zijn broer Aäron, de opper­priester, aangeraden om de thummim­ en urim platen op zijn borst te dragen en wel gedurende de uitvoering van zijn ambt, waar hij dan ook in staat was te profeteren.

[9] Maar van nu af aan zal in plaats van de genoemde platen de ware liefde tot God en haar wijsheid hetzelfde bewerkstelligen, en dat in veel hogere en sterkere mate; maar ondanks dat heb Ik je alleen maar de bijzondere eigenschap van beide genoemde edelsteensoorten bekend gemaakt opdat je dit weet'

 

87 Over sieraden van goud en edelstenen bij heersers

 

[1] (DE HEER:) 'Een dergelijke eigenschap en werking zou ook bij andere voorwerpen bereikt kunnen worden als ze tot een buitengewone gladheid konden worden gebracht; omdat dit echter bij andere voorwerpen van­wege hun te geringe hardheid niet goed te doen is, kunnen hiervoor alleen maar thummim en urim gebruikt worden. De oude Egyptenaren wisten dat heel goed en gebruikten deze beide steensoorten ook voor dat doel. De oude wijzen en de farao's droegen daarom steeds zulke stenen op hun borst en ook op hun hoofd in een gouden diadeem.

[2] Wie derhalve in die tijden zulke stenen droeg, werd door het volk steeds als een patriarch en als een wijze gezien. Zodoende hadden in die tijd koninklijke sieraden een echte en ware reden. In deze tijd zijn ze echter niets anders dan een ijdel uithangbord van aardse rijkdom en hoogmoed, als ook van liefde voor pracht en praal, zelfzucht en de bovenal verdoe­menswaardige heerszucht. Weliswaar zijn keizers, koningen, vorsten en generaals nog steeds met deze wijsheidstekenen getooid; maar waar is de oude ware reden?! -Daarom is datgene, wat ooit bij de ouden een van de belangrijkste deugden was, nu een van de belangrijkste ondeugden gewor­den!

[3] Zo was ook in de oude tijden het heersen een belangrijke deugd; want ten eerste waren er in een land immers nooit zoveel waarachtig wijze en ervaren mensen voorhanden en degene, aan wie men de last van de algehele leiding van het volk opdroeg, had steeds een onaangename positie en moest altijd de leraar en raadgever van duizenden zijn!

[4] Niemand vocht om deze functie. Het volk, overtuigd van de noodza­kelijkheid van een wijze leider, bouwde de mooiste woning voor hem en versierde de vertrekken met allerlei edelstenen, met goud, parels en kostbare schelpen, en ze voorzagen de leider van alles wat hij maar nodig had voor een aangenaam leven, en zijn woord was voor het volk een wet. Daar is vandaag de dag nog het grote aanzien van de heersers op gebaseerd, - echter met dit grote verschil:

[5] Toentertijd had de heerser geen wapens nodig; zijn woord was reeds alles in alles. Wat hij aanraadde en wat hij wilde hebben, werd met vereende krachten tot stand gebracht en dit alles met grote liefde en vreugde. Wie een of andere schat vond of een bijzonder mooi kunstwerk vervaardigde, bracht dit naar de leider van het volk. Want bij de ouden bestond de wijze gewoonte om als volgt te oordelen: 'Wat er ook maar enigszins toe kan dienen de wijsheid van de leider te verhogen, moet aan hem gegeven worden; want de wijsheid van de leider is de orde en het geluk van de volkeren!'

[6] Maar nu leeft dit allemaal niet meer, en in plaats van de oude deugd is nu een ware zonde der zonden van de mensheid gekomen. Waar zijn de patriarchen? O Babel, jij grote wereldhoer, jij hebt de aarde verpest! Maar daarom ben Ik nu gekomen om de mensen van hun oude erfelijke kwaal te verlossen, om een vloek te leggen op alle kostbaarheden van de aarde en om te zegenen de harten die van goede wil zijn.

[7] Van nu af aan zal Mijn woord de kostbaarste edelsteen zijn voor de mens en waar en zuiver goud Mijn leer. Ieder mensenhart dat vervuld zal zijn van zuivere liefde tot God en tengevolge daarvan tot zijn naaste, zal een waar en levend paleis en een tempel zijn, en wiens hart het volst zal zijn met liefde, die zal een ware koning in Mijn rijk zijn!

[8] Daarom: Geen klinkend metaal en geen geslepen diamant zal jullie meer dienen als kroon van het leven, maar Mijn Woord en het handelen daarnaar! Want van nu af aan moet geen enkele materie voor jullie hart meer waarde hebben, doch alleen Mijn Woord en het vrije handelen naar Mijn Woord vanuit de eigen wil.

[9] Wel moeten keizers en koningen zich buitendien tooien met de oude sieraden; maar willen ze wijs en machtig zijn, dan moeten ze daar toch geen enkele waarde aan hechten, maar alleen aan Mijn Woord! Wie dat met zullen doen, zullen dan ook spoedig door vele vijanden omringd zijn!

[10] Maar als iemand al waarde hecht aan edelstenen en aan goud, dan moet hij dat doen op grond van de bijzondere, door hun natuur bepaalde eigenschappen, die ware realiteit zijn, maar nooit op grond van de ingebeelde waarde, die een leugen is!

[11] Wanneer een vorst zijn woonvertrek helemaal met puur en goed gepolijst goud zou laten bekleden, om daarin door de inwerking van de meer zuivere natuurgeesten in een profetisch helderziende toestand te geraken om zo, in zijn zware taak het volk te leiden, veel gewaar te worden van wat hem anders zelfs de beste spion niet kan vertellen, dan zou hij daar goed aan doen; het goud stamt uit het licht, en vooral op het glanzende oppervlak ervan verzamelen zich altijd grote aantallen van de meer zuivere natuurgeesten. Dit is een onmiskenbare eigenschap van zuiver goud en daarin ligt ook alleen de waarde van dit metaal.

[12] En natuurlijk moet zo'n voorziening dan gebaseerd zijn op zuivere kennis en inzicht, maar nooit alleen op wat men heeft horen zeggen, dus geheel bijgelovig; want de mens heeft zijn verstand van God gekregen om alles eerst te onderzoeken en de ware grond goed te leren kennen, en dan pas het goede en nuttige te behouden met goede bedoelingen voor het bijzondere als ook voor het algemene. Wie dat doet, handelt juist en binnen Mijn orde en zal door geen enkele handeling op het verkeerde pad raken.

[13] Maar als iemand alleen maar op basis van horen zeggen en door blind geloof, dat eigenlijk bijgeloof is, zo'n voorziening treft, en daarvan ook zou merken dat deze soms werkt, maar niet weet waarom en op wat voor gebied deze werking volgens de natuur plaatsvindt, en tot waar deze zich uitstrekt en noodzakelijkerwijs haar grenzen heeft, -dan zal zo iemand, die op grond van zijn eerste levensontwikkeling ook heel gemakkelijk de gevoeligheid voor dergelijke subtiele invloeden bezit, gemakkelijk zijn dwaze, materiële fantasieën en voorstellingen van allerlei aard als invloeden van natuurgeesten beschouwen en zich daardoor tot een verschrikkelijk valse profeet verheffen en veel kwaads aanrichten, vooral als hij, als machtig vorst, middelen in handen heeft waarmee hij geweld kan aanwenden; en dan zijn er ook duizend duistere dwaalwegen mogelijk."

 

88 Geloof en verstand

 

[1] (DE HEER:) 'Daarom moet een goed navolger van Mijn leer nooit lichtvaardig iets aannemen zonder het van tevoren nauwkeurig onderzocht te hebben. Pas wanneer hij alles wat daarin naar voren komt grondig heeft leren kennen en ervan overtuigd is, moet hij het goede en ware als levenswaar aannemen en er dan verstandig en wijs naar handelen; en daardoor zal hij dan zeker tot een resultaat komen dat men geheel en al terecht kan aanprijzen als. zijnde vanuit de hemelen gezegend.

[2] Ik ben immers Heer en Meester v:an eeuwigheid en jullie kennen Mij als zodanig nu volkomen. Ik zou jullie nu van alles kunnen zeggen, krom of recht, wit of zwart, en jullie zouden het van Mij aannemen, omdat jullie er nu in je innerlijk van overtuigd zijn wie Ik ben. Zou dan daarom een blind autoriteitsgeloof op z'n plaats zijn!? Maar wie van jullie kan zeggen dat Ik dat van iemand verlang of ooit verlangd heb?! Ja, Ik verlang geloof, geen blind en dood, maar een volop levend geloof! Ik leer jullie waarheden waarvan de wereld nog nooit enig vermoeden heeft gehad, maar Ik zeg daarbij niet: 'Geloof je dat?', maar: 'Heb je het goed begrepen?' En wanneer je zegt: 'Heer, dit en dat is me hierin nog onduidelijk!', dan verduidelijk Ik de zaak met alle middelen die Mij ten dienste staan, net zolang tot je het tot op de bodem begrepen hebt, en daarna ga Ik pas weer een stap verder.

[3] Ik zou iedereen wel meteen vanaf het begin zo'n uitleg kunnen geven dat hij een nieuwe les van Mij meteen geheel en al zou moeten begrijpen; maar Ik weet ook, wat en hoeveel iemand in één keer aan kan, en daarom geef Ik per keer slechts zoveel als iemand van jullie kan verdragen, en Ik geef het zaadje tijd om te ontkiemen en wortel te schieten, en Ik verplicht Mezelf om niet eerder iets nieuws te vertellen dan wanneer het vorige door en door begrepen is. Ik laat jullie tijd om hetgeen Ik naar voren heb gebracht en getoond heb te onderzoeken!

[4] Ikzelf zeg tegen jullie: 'Onderzoek alles en behoud het goede en derhalve ook ware!' Als Ik dat Zelf doe, hoeveel te meer moeten jullie het dan doen, omdat jullie de gedachten van mensen nooit zo kunnen doorzien als Ik!

[5] Verlang vooral van niemand blind geloof, maar laat iedereen het waarom zien! En mocht iemand niet in staat zijn om het met zijn verstand te begrijpen, schuw dan geen moeite om het hem stapje voor stapje met alle liefde en geduld duidelijk te maken, tot hij in staat is om jullie goede leer door en door te begrijpen; want met een onjuist begrip moet niemand van jullie een leerling zijn in Mijn naam! Want Ik geef jullie een helder licht en leven, en daarom zullen jullie geen apostelen zijn van de duisternis en de dood!

[6] Wie zoekt, zal vinden; aan hem die vraagt, zal een juist antwoord gegeven worden, en voor wie klopt aan een gesloten poort, zal deze geheel worden opengedaan!

[7] Niets is zinlozer dan een half antwoord op een gestelde vraag; helemaal geen antwoord geven is dan veel beter! En niets is onpractischer dan een halve verklaring over iets waarbij een juist inzicht van levensbelang is.

[8] Daarom moet degene die leraar wil zijn, dat wat hij zijn broeder wil leren, zelf buitengewoon grondig tot diep in de wortel en de oerkiem begrijpen, omdat het anders zo is, dat de ene blinde de andere leidt en als ze bij een greppel komen, vallen beiden erin, de leider en degene die geleid wordt

 

89 De gevaren van goud

 

[1] (DE HEER:) 'Je kent nu de echte waarde van het goud en de edelstenen; gebruik ze ook op de manier die Ik je nu verteld. heb, dan bevind je je geheel in Mijn orde, zoals een patriarch uit de oertijd!                                                                                                      .

[2] Ook de patriarchen uit de oertijd kenden het.goud, en gebruikten het op de eigenlijke en juiste manier; maar die hen gingen gebruiken volgens de ingebeelde waarde, kwamen ook zeer spoedig in groot ongeluk terecht. Want pas door de ingebeelde waarde van goud, parels en edelstenen ontstonden dieven en straatrovers, en de ene koning werd de andere vijandig gezind zo gauw hij aan de weet was gekomen dat zijn buurman teveel van het gele metaal had verzameld.

[3] Dus alleen de dwaasheid van de mensen veroorzaakt wederzijdse vervolgingen! Hieruit ontstaat tenslotte al het denkbare kwaad, zoals afgunst, gierigheid, hebzucht, trots, hoogmoed, heerszucht, vraatzucht­ontucht en allerlei vormen van hoererij, -en tenslotte doodslag, moord en alle gruwelijkheden die mensen zich wederzijds aandoen. En wat is daar voornamelijk de schuld van? Meestal de totale miskenning van het goud en de vele edelstenen en parels! De mensen zijn zich van elkaar gaan onderscheiden al naargelang het bezit van goud! De sterkste verzamelde er veel van, de zwakste kreeg niets. Degene nu die rijk was aan goud, had enerzijds al spoedig een aanzienlijk aantal geïnteresseerde vrienden, en de arme werd anderzijds al spoedig minstens voor een halve dief aangezien, die men niet kon vertrouwen, en werd daarom veracht! Geen wonder dus, als hij door zo'n vingerwijzing al gauw een echte dief werd!

[4] Ik zal nu niet verder uitweiden over deze kwalijke zaak omdat jij, Mijn vriend Cyrenius, je de rest vanzelf gemakkelijk kunt voorstellen. Maar dit voeg Ik er nog aan toe: als jullie mettertijd vrij willen zijn van allerlei vijanden, dieven, rovers en moordenaars, dan moet je de waarde van het goud en van alle edelstenen beoordelen naar de eigenschappen die ze hebben, dan zullen jullie daardoor het aantal vijanden zeer aanzienlijk verminderen; want door jullie wijsheid zullen dan velen zelf wijs worden en Gods orde in alle dingen onderkennen! En als ze dat doen, zullen ze ook edele en liefdevolle mensen worden, waar jullie niet voor hoeven te vrezen.

[5] Maar als jullie, of in ieder geval jullie nakomelingen, het goud, het zilver en de edelstenen weer een gefingeerde waarde gaan toekennen, dan zullen jullie weer in de oude vijandelijke situatie terechtkomen waarin jullie je nu bevinden. Ik zeg je: onder bepaalde, juiste omstandigheden is alles goed op aarde en brengt het zegen door het ware gebruik ervan voor lichaam, ziel en geest, en voor de zuivere is alles zuiver, en voor degene die zelf een licht is geworden, kan er geen nacht meer zijn; maar door een dom, verkeerd gebruik, dat dus in strijd is met de orde, moet uiteindelijk zelfs het beste slecht worden en in plaats van zegen en heil­ vloek en onheil brengen! .

[6] Je weet dat water de meest uiteenlopende en allerbeste eigenschappen heeft en voor het fysieke leven van mensen, dieren en planten het onmisbaarste element is; maar als een mens een huis zou willen bouwen in de diepte van de zee, om daarin met de vissen te wonen, dan zou zijn lichaam in zo'n woning spoedig de dood vinden. -Zo is ook het vuur evenals het water een hoogst noodzakelijk element voor het leven; maar wie zich in het vuur zou storten in de veronderstelling dat hij daarin een nog grotere hoeveelheid leven verkrijgt, zal al gauw tot as worden en op die manier geen vonkje natuurlijk leven meer bezitten!

[7] En zo gaat het over het algemeen met alle dingen! Ja, zelfs de meest giftige planten en dieren zijn een grote zegen voor deze aarde; .want ze zuigen de slechte, giftige stof uit de lucht op; hun natuur zit zo in elkaar dat het gif, dat in de nog geheel rustende levensgeesten van de natuur aanwezig is, geen schade kan toebrengen aan hun natuurlijke leven"

 

90 De belangrijkste taak van de mens:

een volkomen evenbeeld van God te worden

 

[1] (DE HEER:) 'Laat daarom deze dingen rustig in hun eigen gebied, waarin zij voor de aarde nuttig zijn; streef er vooral naar om volmaakte mensen te worden, -ja, jullie moeten zo volmaakt worden als jullie Vader is, dan zal alle gif van planten en dieren geen vat op jullie hebben!

[2] Wordt toch weer datgene waartoe jullie geroepen zijn, wat de aartsva­ders waren, aan wie alle schepselen gehoorzaamden; jullie moeten door het in acht nemen van Mijn leer heer worden over wat jullie Vader geschapen heeft binnen Zijn orde; hiervan hebben de negers jullie een klein bewijs geleverd, en onder zulke omstandigheden zal er geen vijand­schap meer bestaan, noch bij jullie onderling, noch tussen jullie en de aan jullie ondergeschikte schepselen! Maar als jullie buiten deze orde treden, dan zul je weer genoegen moeten nemen met de oude vloek en de onvrede.

[3] In deze tijd zal er weliswaar voor Mijn rijk op deze aarde veel geweld nodig zijn, en degenen die het zich niet met geweld eigen maken, zullen het niet in hun bezit krijgen. Later zal het echter minder moeilijk gaan; maar zonder een zekere strijd, in ieder geval met zichzelf, zal Mijn rijk niet reeds op deze aarde verkregen kunnen worden. Want als het leven op deze aarde al alleen maar strijd is, hoeveel te meer dan het ware geestelijke leven aan gene zijde, vooral als het zich reeds in deze wereld als een welkome burger moet openbaren. Maar desondanks zal de strijd voor iedereen die God waarachtig liefheeft over het algemeen niet zwaar zijn! Want ieder van Mijn ware vrienden zij gezegd, dat Mijn juk zacht en Mijn last licht is!

[4] Ik zie dat jij en jullie allen dit allemaal heel goed hebben begrepen en Ik zeg jullie daarom nu dan ook, dat jullie reeds met alles zijn toegerust wat jullie voor het verder uitdragen van Mijn Woord en Mijn wil nodig zullen hebben. Volgens de voorspelling van de profeet Jesaja is hier nu in deze paar dagen alles in vervulling gegaan, en daarom is hier nu een dagtaak volbracht.

[5] Wie dit alles inziet en het trouw in acht neemt, zal vast en zeker de vervolmaking van het leven bereiken en de dood nooit voelen noch ooit op wat voor manier dan ook waarnemen; want wie al in dit lichaam het eeuwige leven van zijn geest heeft doen ontwaken, zal bij het afvallen van dat lichaam niets dan een hem boven alles zaligmakende bevrijding in het heldere bewustzijn van zijn volmaakte bestaan duidelijk en juist waarne­men, tevens zal zijn gezichtsvermogen verruimd worden tot in het onein­dige!

[6] Maar degenen die niet vervolmaakt zijn, zal het op het moment dat hun lichaam afvalt wel iets anders vergaan! Ten eerste zullen zij in hun lichaam grote pijn te dragen krijgen, die natuurlijk meestal toeneemt tot het moment dat men het scheidingsmoment noemt. Behalve deze onver­mijdelijke pijn van het lichaam zullen echter ook in de ziel vrees, angst en tenslotte zelfs een soort wanhoop zich kenbaar maken en de ziel nog meer pijnigen dan de hevigste pijn van het lichaam. En als de ziel bevrijd wordt van haar lichaam, dan zal zij er aan gene zijde niet zelden vele jaren volgens de tijdrekening van deze wereld voor nodig hebben om ook maar tot een enigszins menselijk bewustzijn te komen; van een algehele vergeestelijking echter zal misschien in aeonen jaren van deze aarde geen sprake zijn.

[7] Daarom zal het uiterst waardevol en goed zijn, als jullie voor je broeders ook dezelfde inspanning en hetzelfde geduld opbrengen, die Ik nu Zelf met jullie aan de dag heb gelegd.

[8] Heil zij jullie en je broeders, als ook jullie aan het eind van je inspanningen tegen je broeder kunt zeggen: 'Broeder, ik heb aan jou nu mijn dagtaak volbracht, handel er nu naar en vervolmaak jezelf volgens de jou nu duidelijk gemaakte orde van God, de Heer van alle leven en zijn van eeuwigheid!"'

 

91 Alles heeft zijn tijd

 

[1] .(DE HEER:) 'Ik ben echter een volle dag over Mijn tijd heengegaan tot jullie heil, en het was Mijn grote liefde voor jullie, die Mij dat liet doen.

[2] Jullie moeten dit zeker niet vergeten, en hetzelfde doen als een broeder tegen jullie zal zeggen: 'Verlichte afgezant van de Heer, blijf  nog bij mij; want mijn hart vindt een geweldige troost en een grote, weldadige versterking in uw aanwezigheid!' Blijf daar dan, ook al zou het de tijd die jullie door de geest is voorzegd, ver overschrijden! Want waarlijk, Ik zeg jullie: Een dergelijk vrijwillig werk van naastenliefde zal door Mij hoog gewaardeerd worden!

[3] Het is vanzelfsprekend, dat men dit slechts een, twee of drie keer kan doen voor een vriend; vraagt hij dan echter weer om nog langer te blijven, troost hem dan met de verzekering, dat je hem spoedig weer ontmoet en spoor hem aan om voortdurend te handelen volgens Mijn leer, die Ik jullie allen nu gegeven heb, zegen hem dan in Mijn naam en vervolg jullie weg volgens de roeping van de geest, die nu door Mij in je woont als een levend woord en jullie zelf naar het eeuwige leven leidt!"

[4] CYRENIUS zegt: 'Heer, hoe is het nu? Gisteren nacht zei U dat U na deze dag hier weg zou gaan! Is dat al als geheel vaststaand op te vatten? Zou het niet mogelijk zijn dat U, o Heer, ons toch nog een dag schenkt?"

[5] IK zeg: 'De wijze Salomo zei ooit: ' Alles heeft zijn tijd!', en zo heb ook Ik Mijn goede en zeer nauwkeurig ingedeelde tijd, en Ik zal daarom dit keer niet aanjouw verlangen kunnen voldoen; want kijk, in het grote land van de joden zijn veel steden, plaatsen en dorpen, die allemaal door mensen bewoond worden! De meesten weten nog niets van Mij, zijn ook Mijn kinderen en wachten vaak al op de komst van de Vader uit de hemelen, en zullen ook zeer verheugd zijn als Hij door hen, zoals ook nu door jullie, gezien wordt. Maar, Mijn innige vriend, het is zeker niet zo, dat er helemaal niet aan je verlangen tegemoet gekomen wordt! Omdat jullie Mij zozeer liefhebben, wil Ik nog deze hele nacht en van de dag van morgen nog drie uur bij jullie blijven, omdat het ook Mij een gelukkig gevoel geeft om bij jullie te zijn; maar langer dan drie uur is in geen geval mogelijk, want zoals gezegd: Op deze wereld heeft alles zijn tijd en zijn orde!'

[6] CYRENIUS zegt: 'Maar U bent toch ook Heer over de tijd en kunt deze tegenhouden of zelfs ongedaan maken!"

[7] IK zeg: 'Wat je nu zegt is goed en juist! Maar Ik moet je er wel bij zeggen, dat juist omdat Ik Heer ben van de tijd, en de tijd vanuit Mijzelf verdeeld en vastgesteld heb en Ik in zekere zin de tijd eigenlijk Zelfben en omdat deze niets anders is dan Mijn hoogst eigen onveranderlijke orde, is het Mijzelf nagenoeg onmogelijk om in strijd met de tijd te handelen; want als Ikzelf in zou gaan tegen Mijn orde, dan zou je spoedig nog maar heel weinig van al die schepselen zien wier bestaan afhankelijk is van Mijn eeuwig onveranderlijke orde.

[8] Als je slechts een enkelogenblik datgene wegneemt op grond waarvan iets bestaat, dan gaat op datzelfde ogenblik ook datgene, wat daarvan afhangt, teniet. Of stel je een stevige burcht voor op een vaste stenen rots! Je zegt dat deze burcht als voor de eeuwigheid gebouwd is. Indien Ik echter toe zou laten, dat de machtige rots zo zacht als boter zou worden, zou de stevige burcht zich dan ook staande houden?! Of stel je voor dat je op een goed en degelijk schip op zee vaart; zou je iets hebben aan je schip en zelfs aan de beste wind, als Ik het water liet verdrogen tot op de bodem?! Je zult er niet aan twijfelen, dat Ik zoiets goed zou kunnen! Het is dus duidelijk, dat tegelijk met de noodzakelijke voorwaarde, ook datgene wat daarvan afhankelijk is in het water valt.

[9] Ik regel de tijd overal en ben het eeuwige gericht daarin; maar in de heilige sfeer van de liefde bestaat eigenlijk geen tijd meer, en Ik kan alleen aan de liefde altijd nog iets toevoegen. En het blijft precies bij datgene wat Ik nu gezegd heb! Laat Marcus ons nu meer wijn brengen, opdat we de koelte van de nacht beter kunnen verdragen; want we blijven ook deze nacht buiten!"

 

92 De Farizeeën nemen aanstoot aan de vrolijke maaltijd van de Heer