Het grote Johannes evangelie
De
Heer gaf dit door het innerlijke woord
aan
Jakob
Lorber
Oorspronkelijke titel: 'Johannes, das
grosse Evangelium' geschreven door Jakob Lorber. Dit boek is gepubliceerd door
Lorber-Verlag, Bietigheim Wurttemberg.
Wie wat meer zou willen weten van de
profeet Jakob Lorber, kan zich wenden tot de Jakob Lorber Stichting voor het
Nederlandse taalgebied
Burg. de Millylaan 1,7231 DP
Warnsveld. Telefoon: 05750 – 21803 - Copyrights 1988 Uitgeverij De Ster - Breda
NUGI 632
ISBN 9065564918
Inhoud
hoofdstuknummer/omschrijving/tussen
haakjes, indien bekend, de datum waarop het geschreven werd
De plaatsen van handeling worden
vetgedrukt
Jezus
in de omgeving van Caesarea Philippi Ev. Matth. hfdst.16 (vervolg)
1 De wonderbaarlijke maaltijd
2 Hoe wonderen plaats vinden
3 De voorzienigheid van God en de vrije wil
van de mens
4 Het nieuwe huis van Marcus, een wonder van
Raphaël
5 Kinderen van de wereld en kinderen van God
6 Gedragsregels van de Heer voor de waard
Marcus
7 Over de Romeinse opperpriester. Kritiek op
het heidense priesterdom in Rome
8 De godsdienstige verhoudingen in Rome in
Jezus' tijd
9 De voorspelling van de Heer over het lot van
Rome en Jeruzalem
10 Een evangelie voor het vrouwelijk
geslacht
11 De meningen van de Nubiërs over
wonderen doen
12 Over gelijkhebberij
13 De mogelijkheid grotere dingen te
doen dan de Heer
14 Het doen van wonderen door de mens,
die geheel in Gods wil is opgegaan
15 De Heer troost de Nubiërs, die niet
zijn geroepen tot het kindschap van God
16 De deputatie uit Caesarea
17 De wijze wetgeving in Mathaël’s
koninkrijk aan de Pontus
18 De rechtsstrijd tussen Cyrenius en
Roclus
19 De eigenlijke bedoeling van Roclus
en zijn metgezellen
20 Roclus bezichtigt het wonderbouwsel
21 De atheïstische geloofsbelijdenis
van Roclus
22 Roclus bewijst zijn atheïsme
23 Roclus' mening over goden en
priesters
24 Roclus' probeert zijn atheïsme als juiste
wereldbeschouwing te bewijzen
25 Het karakter van Roclus, zoals de
Heer hem ziet
26 Cyrenius bejegent Roclus als
vriend.
27 Het kunstmatige Allerheiligste in
de tempel te Jeruzalem.
Indische gruwel van boetedoening
28 Roclus over de Indische
priesterkaste
29 Roclus vertelt over de residentie
van de opperpriester van
30 Roclus bekritiseert de Indische en
joodse religie
31 Roclus prijst de goddeloosheid en
het niet-bestaan
32 De natuurfilosofie van Roclus
33 De god van de natuurfilosofen
34 Roclus vergelijkt menselijke met
goddelijke daden
35 Roclus laat zien dat het hart de
zetel is van de ware godheid
36 Roclus wordt naar Raphaël verwezen
37 Raphaël beschrijft Gods wezen
38 Doel van de boetedoening in Indië
39 De gevaren van hoge
wetenschappelijke ontwikkeling
40 Het ontstaan van slavernij
41 De egoïstische huishouding van de
oude Egyptenaren en de toestand aldaar
42 De staatsorde van de oude Indiërs
43 De religieuze band tussen Indië en
China
44 Roclus vertelt over de toverkunst
van een Indische magiër
45 Raphaël verklaart de toverwerken
van de Indisch~ magiër
46 Het priesterdom als vijand van het
licht
47 De vruchten van de nacht en de
vruchten van het geestelijke
48 Roclus verdedigt het Essenendom en
de schijnwonderen
49 Het verschil tussen levenswijsheid
en bedrog
50 De gevaren van de bedrieglijke
wonderen van de orde der Essenen
51 Ware en valse wonderdoeners
52 Roclus' twijfel aan Raphaël’s macht
53 Roclus rechtvaardigt het stichten
van de orde der Essenen
54 Wat Roclus over de Nazarener heeft
gehoord en zijn opvattingen daarover
55 Het wonder dat Roclus van Raphaël
verlangt
56 De Essenen gissen naar de persoon
van Raphaël
57 Roclus spreekt over het belang van
een ontwikkeld verstand
58 De invloed van de liefde op het
verstand
59 Raphaël onthult wat Roclus diep in
zijn hart over de Heer denkt
60 Het wezen van de liefde
61 Het inzichtelijk vermogen van de
liefde.
De ontoereikendheid van rede en verstand
62 De liefde en haar licht dat tot
inzicht leidt
63 Roclus en zijn metgezellen
overleggen met elkaar
64 Ruban pleit bij zijn metgezellen
voor de Heer
65 Ruban richt zich tot de Heer
66 Raad en toespraak van de Heer,
gericht aan de Essenen
67 Roclus probeert zijn
onwaarachtigheid tegenover de Heer te rechtvaardigen
68 Het priesterdom als grootste
hindernis om de leer van de Heer te verbreiden
69 De ware levensweg
70 Het wezen van satan en van de
materie
71 Wat aan gene zijde het lot is van
de materieel geworden ziel
72 Verklaring van het woord “SHEOULA”
(hel). Over helder zien
73 Hoe men God boven alles liefheeft
en hoe God graag ziet, dat de mens werkt
74 Vragen over ziektes en het genezen
ervan
75 Pijn, ziekte en dood
76 De vrijheid van de menselijke wil
77 Over juiste en onjuiste ijver
78 De ontwikkeling van de vrije wil.
De nadelen van overdreven ijver
79 De Heer maakt gewag van Zijn
laatste avondmaal en Zijn kruisdood
80 Raphaël eet veel
81 Het verschil tussen Raphaël’s
persoon en wezen en dat van de aardse mens
82 Over de wonderen van Raphaël
83 Levensvervolmaking en wonderkracht
door de liefde tot God en de naaste.
Ware en valse profeten
84 De betekenis van het kindschap Gods
op deze aarde
85 De overgangsperioden in het rijk
van de natuurgeesten
86 Over het wezen van de diamant en de
robijn (Thummim en Urim)
87 Over sieraden van goud en
edelstenen bij heersers
88 Geloof en verstand
89 De gevaren van goud
90 De belangrijkste taak van de mens:
een volkomen evenbeeld van God te worden
91 Alles heeft zijn tijd
92 De Farizeeën nemen aanstoot aan de
vrolijke maaltijd van de Heer
93 Roclus richt scherpe woorden tot de
Farizeeën
94 Raphaël verklaart voor Roclus de
begrippen 'satan' en 'duivel'
95 Roclus' tegenwerpingen
96 Demonen en hun invloed
97 De vrije wil van de mens. De hulp
van de goddelijke genade
98 De zelfbeschikking van de ziel
99 Floran verwijt de Farizeeën hun
liefdeloze kritiek op de Heer
100 De zegen van het Romeinse bewind
voor het joodse volk
101 Roclus en Floran in gesprek over
Stahar
102 Roclus belicht het Farizeeërdom
103 Roclus windt zich op over Stahars
geestelijke blindheid
104 Stahar vertelt over zichzelf en
zijn levenservaringen
105 De onbegrijpelijke wegen van de
Voorzienigheid.
Waarom Stahar ten aanzien van de heer twijfelde
106 Het beperkte inzicht van de
engelen in het denken van de Heer
107 Een voorspelling van de Heer over
de toekomst: de volksverhuizing
108 Het tijdperk van de techniek
109 Over het gericht dat de mensen
zelf veroorzaken
110 De toekomstige teistering van de
aarde.
De kinderen van God zullen geborgen zijn
111 Het einde van de aardse materie
112 De materiële werelden zullen ooit
in geestelijke veranderd worden.
Kinderen en schepselen van God.
113 De mensen van de sterrenwerelden
en het kindschap van God
114 De grote scheppingsmens en de
aarde
115 Wezen en inhoud van een hulsglobe
116 Ontoereikendheid van het menselijk
inzicht. Troost in de goddelijke liefde
117 Het kennen van Jezus als God als
voorwaarde voor de ware liefde tot God
118 Gouden richtlijnen voor het
verbreiden van het evangelie
119 Het verschil tussen een ware en
valse leider
120 De toekomst en het zuiver houden
van de leer van de Heer
121 Zet men het Woord niet om in de
daad, -dan kent men het niet
122 Het belang van het daadwerkelijke
christendom
123 Wijsheid als gevolg van
liefdevolle werkzaamheid
124 Het wel goed weten, maar niet doen
125 De noodzaak om zichzelf te
onderzoeken
126 Naastenliefde als regelaar van
spaarzaamheid
127 De liefde als meest ware lofprijzing
van God.
De Heer geeft gelijkenissen over de aarde en het planten.
128 De geestelijke betekenis van de
twee gelijkenissen
129 De geestelijke rijpheid van de
maaiers van de Heer
130 Aanwijzingen van de Heer voor de
verbreiding van het evangelie
131 Handelen volgens de leer en Gods
beloften. Over ceremoniële diensten
132 De verlossing van het ceremoniële
juk en de wet
133 De houding van Gods kinderen
tegenover politieke staatswetten
134 Grondregels voor de opvoeding van
kinderen
135 Te verwachten moeilijkheden in het
instituut der Essenen
136 De bedrieglijke opwekkingen uit de
dood door de Essenen worden verboden
137 De grondregels van het vernieuwde
instituut der Essenen
138 Roclus probeert leugens om bestwil
te rechtvaardigen
139 De rechtvaardiging van verstand en
slimheid
140 Verhulde waarheden en leugens.
Valse profeten en hun wonderen
141 Deemoed en broederliefde; Roclus
en zijn metgezellen in verlegenheid
142 Roclus' voorstellen voor de
hervorming van het instituut der Essenen
143 De Heer geeft Roclus raad
144 Hoe de verhouding van de Essenen
tegenover het priesterdom vervolg zal zijn
145 Farizeeën klagen de Heer als
opruier tegen de staat bij Cyrenius
146 Ontmaskering van de valse
aanklagers
147 Onderhandeling met de Farizeeën
148 De Farizeeën bekennen
149 Cyrenius' getuigenis voor de Heer
150 De domheid en blindheid van de
Farizeeën
151 De tempelmoraal van de Farizeeër.
Mozes' wonderen door de Farizeeër belicht
152 Nog meer verklaringen van wonderen
in het oude testament
153 De natuurfilosofie van de
Farizeeër
154 Cyrenius wijst op de wonderen van
de Heer
155 De Farizeeën krijgen een les door
middel van een wijnwonder
156 De twijfel van de Farizeeër aan
het bestaan van God
157 De aarde, een oefenschool voor de
kinderen Gods
158 Nood als middel tot opvoeding
159 Ware en verkeerde wereldse
werkzaamheid
160 Iemand die op egoïstische wijze
naar zijn wedergeboorte streeft
161 De indruk van de wonderbaarlijke
werken van de Heer op de Farizeeën
162
Cyrenius onthult de mening van de Farizeeër over de wonderwerken van de Heer
163 Het materialistische geloof van de
aanvoerder der Farizeeën
164 De godsdienstfilosofie van de
Farizeeër
165 Marcus spreekt over geloof en
ongeloof
166 De bekering van de Farizeeën
167 Het afscheidsuur van de Heer bij
Marcus
168 Over gierigheid en spaarzaamheid
169 Een belofte voor hulpzoekenden.
De Heer neemt afscheid van het huis van Marcus
170 Petrus' blinde ijver en zorg om de
Heer (Ev. Matth. 16,20-23)
171 Het wezen van satan en van de
materie (Ev. Matth. 16, 24-28)
172 De Heer met zijn leerlingen in het
vissersdorp bij Caesarea
173 De stoïcijnse levenshouding van de
bewoners van het vissersdorp
174 Geloof doet wonderen
175 De stoïcijnse wereldvisie van
visser Aziona
176 Johannes onthult het leven van
Aziona
177 Het ware, levende geloof
178 De weg tot het ware geloof
179 De droom van Hiram
180 Wat de ziel tijdens een droom ziet
181 Hirams stoïcijnse-naturalistische
wereldbeschouwing
182 De vormende kracht van de
menselijke ziel in de droom
183 Hirams magische belevenissen
184 Het bestaan van de menselijke ziel
vóór het lichamelijke leven en erná
185 Hirams bezwaren tegen het eeuwige
voortbestaan van de mens
186 Oneindigheid, eeuwigheid en
zaligheid
187 Drie bedenkingen tegen het
voortleven na de dood
188 De noodzakelijke verscheidenheid
van wezens en omstandigheden op aarde
189 De vraag over de Messias
190 Johannes is bang voor Hirams
scherpe verstand
191 Het vuurwonder van Johannes
192 Het wonderbaarlijke nachtmaal
193 Het naderende schip met de
achtervolgers
194 De achtervolgers staan terecht
195 Het levensverhaal van de
achtervolgers
196 De geldzucht van judas. De
voordelen van nachtelijke rust op ligstoelen
197 De oergeschiedenis van de mensen
198 De oergeschiedenis van de levende
wezens op aarde
199 De verscheidenheid der werelden
200 Het verschil tussen de mensen van
deze aarde en die van de andere werelden
201 Een blik op Saturnus
202 De vraag over de Messias
203 Hirams voorstelling van de Messias
204 Messias en verlossing
205 De verklaring van het begrip
Messias
206 Hirams getuigenis over de Heer
207 Het strandgoed wordt verzameld en
opgeborgen.
De nieuwsgierigheid van de dorpsbewoners.
208 De voorbereidingen voor het
morgenmaal
209 Aziona en Hiram in gesprek met hun
buren
210 Epiphanes, de filosoof
211 De mens als onvergankelijk wezen
212 Twijfel en vragen van Epiphanes
213 De noodzaak van het ware, heldere
geloof
214 Licht en bijgelovigheid
215 De missie van de Heer.
Epiphanes betwijfelt of de mensen de leer van de Heer zullen begrijpen.
216 De wonderbaarlijke kracht van het
woord.
Onderwijzen is beter dan wonderen doen
217 De wonderbaarlijke verandering van
het gebied.
Wilsvrijheid opgaan in Gods wil
218 Het belang van de gemoedsrust
219 Epiphanes' moed
220 Het doel van de kruisiging van de
Heer
221 Epiphanes' voorstellen ter
vermijding van de dood van de Heer
222 De leerlingen verwonderen zich
over de veranderde omgeving. Over het vasten
223 Vijandelijke verkenningsschepen in
zicht. De storm als afweermiddel
224 Aziona vraagt naar het leven van
de ziel na de dood
225 Kinderen van God (van boven) en
kinderen van de wereld (van beneden)
226 Het leven van de wereldmensen aan
gene zijde
227 De nietigheid van een kracht
zonder tegenkracht
228 De tegenpool van God
229 De beide polen van het bestaan
230 De weg naar de verlossing
231 De vraag naar de verlossing van de
onwetenden
232 Leiding aan gene zijde en
wederbelichaming
233 Het vergaan en ontstaan van
materiële scheppingen
(Ev. Matth.
hfdst 17)
234 De verheerlijking van de Heer op
de berg Tabor (Ev. Matth. 17, 1-2)
235 De Heer in gesprek met Mozes en
Elia (Ev. Matth. 17,3)
236 De drie leerlingen verkeren met de
geesten van Mozes en Elia.
Gods geest in de mens als gids tot alle waarheid. (Ev.Matth. 17, 4-9)
237 Incarnaties van Johannes de Doper
(Ev. Matth. 17,10-13)
238 De opstanding van het vlees
239 De zegen van de matigheid. De
toebereiding van het vlees van onreine dieren
240 Genezing van een bezeten jongen
(Ev. Matth. 17, 14-21)
241
Het verblijf van de Heer in Jesaïra en het bezoek in Petrus' vissershut bij
Kapérnaum.
242 De Heer spreekt over het lijden
dat Hem te wachten staat.
(Ev Matth. 17, 22-23)
243 Petrus en de tollenaar (Ev.Matth.
17, 24-27)
De
Heer in het huis van Simon Petrus
(Ev. Matth.
hfdst. 18)
244 De grootste in het hemelrijk. Over
de ergernissen (Ev. Matth. 18. 1-9)
245 Verklaring van de beelden over
ergernissen
246 Kinderen als voorbeelden voor de
leerlingen.
God en mens in de Heer (Ev.
Matth. 18,10)
247 Het mysterie van Golgotha (Ev.
Matth.18, 11-14)
248 Over het vergeven (Ev. Matth. 18,
15-22)
249 De gelijkenis van de slechte
knecht (Ev. Matth. 18,23-35)
250 De noodzakelijkheid van wereldse
rechtbanken.
De oorzaken van misdaden en het verhoeden er van.
251 Een zwerm sprinkhanen
Aan
de overkant van de Jordaan aan de Zee van Galilea
(Ev. Matth. hfdst.
19)
252
De Heer vaart met Zijn leerlingen naar de overkant van de zee
(Ev. Matth. 19,1)
253 De genezing van de blindgeborene
en van andere zieken (Ev. Matth. 19,2)
254 De Heer met de Zijnen in het huis
van de Griekse herbergier.
Waarheid maakt vrij
255 Het verbod van echtscheiding (Ev.
Matth. 19, 3-9)
256 Uitzonderingsgevallen met betrekking
tot huwelijkszaken
(Ev. Matth. 19, 10-12)
257 De Heer zegent de kinderen (Ev.
Matth. 19, 13-15)
258 De rijke jongeling (Ev. Matth. 19,
16-26)
259 De leerlingen vragen naar het
hemelse loon (Ev. Matth. 19, 27 -30)
260 De Heer bezoekt met Zijn
leerlingen een plaats in het gebergte
261 In het huis van het plaatselijk
hoofd. De wonderbaarlijke wijn
262 De genezing van de kreupele
dochter van de waard
263 Barnabe herinnert zich de
twaalfjarige Jezus in de tempel
264 De heiliging van de sabbat
265 Eliza getuigt voor de Heer.
De toegangspaden naar het dorp in de bergen ondergaan een verandering.
266 Het geestelijk zien.
267 De overeenkomsten of analogieën
tussen materie en geest
268 Genezing van de door een giftige
slang gebeten man. De wonderwijn
269 Over de juiste weg en het juiste
zout
270 De zoutrots. Het wonderlijke en
gezegende avondmaal
271 Over bescheidenheid,
zachtmoedigheid en deemoed. De gulden middenweg
272 De beeldspraak van de profeten
273 De geldzucht van Judas Iskariot
274 Over de Essenen en hun wonderen
275 Een blik in de sterrenhemel
276 De Heer neemt afscheid van het
dorp in de bergen
De in de tekst tussen ( ) en cursief
toegevoegde verklaring van woorden resp. aanvullingen, alsmede de voetnoten
zijn, indien niet anders aangegeven, van de uitgever.
Jezus in
de omgeving van Caesarea Philippi (vervolg)
1.
De wonderbaarlijke maaltijd
[1] IK zeg: 'Het is nu reeds een uur
na de middag, Marcus, zorg jij daarom voor een maaltijd: Mijn Raphaël zal je
helpen! Na de maaltijd zullen we dan zien wat de dag ons nog zal brengen. Zoek
allemaal je plaats op aan tafel en Raphaël, verwijder jij de beide hersenhopen
van onze tafel en help daarna Marcus!"
[2] RAPHAËL deed dat binnen een
ogenblik en zei toen tegen Marcus: 'Moet ik je op menselijke wijze behulpzaam
zijn of op mijn eigen manier? Zeg maar hoe je het het liefst hebt! Het zou
natuurlijk minder opzien baren als ik je op menselijke wijze zou helpen; maar
op mijn manier zouden we veel tijd besparen en die is toch ook erg kostbaar!
Wat je dus wilt, zal ik doen en je zult je er niet over hoeven te beklagen dat
er iets vergeten is."
[3] MARCUS zegt: 'Ja, hemelse vriend,
jouw manier om de spijzen vliegensvlug op de tafels te zetten, zou natuurlijk veel
voordelen hebben -want ondanks de hulp van de bedienden van Cyrenius duurt het
toch nog aardig lang voordat het eten voor zoveel mensen op tafel gebracht is;
maar er is hier een andere moeilijkheid. Er is nog helemaal niet voldoende eten
klaargemaakt! Als jouw bovenaardse bedrevenheid daar iets aan kan doen, dan zou
dat op dit moment goed van pas komen; anders duurt het nog wel een goed half
uur voordat alles klaar is om opgediend te worden!"
[4] Heel gemoedelijk
zegt RAPHAËL tegen Marcus: 'Dat bedoel ik immers ook: zo vlug mogelijk
klaarmaken en net zo snel de tafels van passende spijzen en dranken voorzien!
Ik zegje,je hoeft slechts te willen, dan gaat alles! Als je wilt, kost het mij
maar een ondeelbaar ogenblik en dan staan alle spijzen ook al tot in de puntjes
verzorgd voor de gasten op tafel."
[5] MARCUS zegt: 'Ik heb daar geen
bezwaar tegen, maar dan zullen de mensen denken dat het hemelse toverij is, en
misschien een heel begrijpelijke angst voor het eten krijgen en het nauwelijks
wagen daarvan te genieten, -vooral de Moren, die hier toch al zo op alles
letten, dat hun beslist niets ontgaat!"
[6] RAPHAËL zegt: 'O, die maken zich
er juist het minst druk over, want die zijn al gewend aan het wonderbaarlijke!
Het is ook al laat, en de Heer zal waarschijnlijk na de maaltijd iets
belangrijks van plan zijn, wat Hij alleen maar kan weten. Daarom is het beslist
beter dat wij het op mijn geestelijke, snelle manier doen, en niemand zal zich
daaraan stoten! Tevens is dit het laatste middagmaal dat de Heer hier gebruikt
en daarom kan het helemaal geen kwaad wanneer het er een beetje wonderbaarlijk
uitziet! Ben je dat ook niet met mij eens?"
[7] MARCUS zegt: 'Helemaal, want jij,
als geest uit de hemelen, zult wel beter dan ik weten en begrijpen wat hier
passender en gunstiger is! Handel jij daarom nu maar helemaal naar eigen
goeddunken!"
[8] Nadat Marcus dit had gezegd,
begaven beiden zich naar de keuken, waar de vrouw van Marcus, zijn dochters en
zoons en nog een aantal bedienden van Cyrenius zoals gewoonlijk de handen vol
hadden, terwijl de maaltijd voor de vele gasten toch nog maar nauwelijks voor
de helft klaar was.
[9] MARCUS zei: 'O, het zal nog wel
een uur duren voor alles klaar is'
[10] Zijn VROUW zegt: 'Ja, beste
echtgenoot, wij beiden kunnen geen wonderen verrichten en we kunnen het niet
overhaasten. Er zit niets anders op dan geduldig te wachten tot alles gereed
is!"
[11] MARCUS zegt: 'Weet je wat, laten
jij en je dochters nu het koken en braden maar op z'n beloop; Raphaël zal het
allemaal als een echte snelle kok vlug afmaken!"
[12] De VROUW zegt: 'Dat zou niet gek
zijn, want ze zijn allemaal al behoorlijk moe van het vele werk!"
[13] Toen verdwenen alle koks en
kooksters en RAPHAËL zei: 'Nu kunnen ook jullie aan tafel gaan! Alles is al
opgediend en alle gasten zijn al begonnen met eten. Kom, oude Marcus, ga jij
als mijn medewerker bij mij aan tafel zitten en eet nu eens wat mijn pot
schaft, en zeg eens of ik ook kan koken! Je vrouw en je kinderen en de koks van
Cyrenius zitten al aan een eigen tafel voor het huis, die rijkelijk voorzien is
van dezelfde spijzen en dranken."
[14] Allen gaan nu de keuken uit en
wanneer zij aan de tafels de honderden gasten zien eten en drinken, zegt MARCUS
heel verbaasd over dit tafereel: 'Ja, hoe is dat nu mogelijk? Je bent toch
immers geen ogenblik bij mij weggeweest, en alle tafels zijn zo te zien
afgeladen vol! Je hebt geen enkel gerecht kunnen klaarmaken en nog minder
opdienen! Verraad mij toch eens iets van de manier waarop je dat gedaan hebt,
want alles begrijp ik eerder dan jouw uiterst onbegrijpelijke snelheid, vooral
bij daden die op deze aarde toch noodzakelijkerwijs gebonden zijn aan een
bepaalde orde binnen tijd en ruimte! Ik vraagje nogmaals iets te vertellen over
de manier waarop je de spijzen hebt klaargemaakt en waar je ze vandaan hebt
gehaald! Want van het eten dat halfklaar in mijn keuken stond, is niets op al
deze tafels terechtgekomen, want ik heb het daar zojuist nog in alle rust en
wachtend op zijn bestemming zien staan’
[15] RAPHAËL zegt: 'Dan heb je niet
goed genoeg gekeken, want je hele voorraad is op! Kijk maar of het niet zo
is!"
[16] MARCUS gaat vlug kijken en vindt
zijn keuken en voorraadkamer helemaal leeg. Nu komt hij nog veel verbaasder
naar buiten en zegt: 'O, vriend, op die manier is het bij jou werkelijk niet
meer om uit te houden! Heus, ik eet in geen drie dagen, als je mij niet iets
vertelt over de manier waarop je dat gedaan hebt!"
[17] RAPHAËL zegt: 'Laten we nu ook
aan tafel gaan; daar zullen we er samen wat over praten!"
[18] Daarop gaat Marcus samen met
Raphaël naar onze tafel, waar het al aardig levendig toe ging. Raphaël bedient
zich meteen en presenteert ook aan Marcus een mooie vis en dringt er op aan,
dat hij gaat eten. Marcus spoort hem weliswaar aan om uitleg te geven over de snelkokerij
en de snelle bediening, maar RAPHAËL zegt heel vriendelijk: Beste vriend, eet
en drink nu! Als wij beiden ons lichaam weer naar behoren gesterkt hebben door
de gezegende spijs en de gezegende drank, zullen wij ook enkele woorden wijden
aan mijn snelkokerij en snel bedienerij!"
[19] Marcus gehoorzaamt Raphaël nu
toch en eet en drinkt dat het een lust is.
2 Hoe wonderen plaats vinden
[1] Als de maaltijd na ongeveer een
uur helemaal achter de rug is, komt MARCUS weer op de uitleg terug en vraagt aan
Raphaël: 'Wel, hemelse vriend, je zou me nog iets vertellen?"
[2] RAPHAËL zegt: 'Ja, kijk eens
vriend, ik zou het je wel willen uitleggen, maar ondanks alle uitleg zal het
voorshands toch heel wonderbaarlijk blijven zolang je niet ook gedoopt zult
zijn met de Heilige Geest uit de hemelen! Zodra de geest van de Heer eenmaal
geheel in je ziel is opgestaan en één met haar zal zijn, dan zul je dat alles
ook zonder uitleg zonneklaar inzien; maar nu zal zelfs de meest afdoende uitleg
je maar heel weinig duidelijk kunnen maken! Want zelfs de volmaaktste ziel
begrijpt als zodanig nooit wat puur geestelijk is; alleen de geest in haar kan
dat begrijpen en de ziel vervolgens door haar geest! Maar omdat je dan toch een
indruk wilt hebben, kijk dan eens om je heen en zeg mij watje ziet!"
[3] Marcus kijkt heel
verwonderd naar alle kanten en ziet nu bij iedere tafel een aantal jongemannen
die sprekend op Raphaël lijken en die daar de vele gasten bedienen en
voortdurend van alles voorzien. Verscheidenen halen zelfs springlevende vis uit
zee, snellen daarmee naar de keuken en meteen weer met reeds klaargemaakte naar
de tafels; want de Moren hebben een reuze honger en bovendien werden zij ook
nog geprikkeld door de heerlijke smaak van de spijzen.
[4] Toen vroeg RAPHAËL aan Marcus:
'Begrijp je nu hoe ik in staat ben om veel dingen uiterst snel te doen, en dat
dit zelfs heel gemakkelijk is, vooral als je bedenkt dat een geest, als het
principe dat het diepste innerlijk van de wezens en dingen geheel doordringt,
met alle materie ook het effectiefst en altijd met het meeste resultaat kan
doen en laten wat hij maar wil en dat niets hem daarbij tegen kan houden?!
Bovendien heb ik als aartsengel aeonen helpers die allen ieder ogenblik
afhankelijk zijn van mijn wil. Als mijn wil, die de wil van de Heer is, iets
wil, dan vervult deze wil ook meteen talloze aan mij ondergeschikte dienaren,
die ogenblikkelijk in actie komen en iets wat gedaan moet worden dan ook
gemakkelijk met een snelheid uitvoeren die jij je nauwelijks kunt voorstellen!
Zelf doe ik persoonlijk weliswaar niets, maar door mijn aartswil worden aeonen
helpers vanuit de meest innerlijke basis van hun wezen geactiveerd, en een
opdracht wordt dan ook op deze wijze gemakkelijk zo snel mogelijk uitgevoerd,
en dat des te zekerder, omdat de Heer en vervolgens wij, alles wat ergens
gedaan moet worden allang voorzien en voorbereid hebben, zodat het dan voor
jullie, als dat nodig is, kant en klaar in een uiterlijk zichtbare daad omgezet
kan worden.
[5] je hebt toch gezien hoe boven op
de berg een ezelin is ontstaan; kijk, zo ontstaat alles wanneer onze wil de uit
onze gedachten ontstane oernatuurgeesten opwekt en dwingt tot een bepaalde,
geordende bezigheid! En alleen dit, vriend, moet de verklaring zijn die je van
mij hebben wilde! Meer kan ik je niet duidelijk maken door de zeer grote
beperktheid van de aardse tong en taal! Vraag ook niet verder; want van dat
alles zul je nooit meer begrijpen dan je nu begrijpt, tenzij je in je ziel zelf
geest wordt! Want geen schepsel kan ooit zelf binnendringen in het zuivere
weten en kennen van de geest! -Begrijp je nu iets meer?"
[6] MARCUS was met deze uitleg heel
tevreden en zei: 'ik dank je voor deze uitstekende uitleg; want als ik alles zo
overzie wat ik gezien en gehoord heb, begrijp ik nu toch tot mijn volle
tevredenheid hoe jij, beste hemelse vriend, je wonderen verricht en vooral de
bliksemsnelle uitvoering van wat je wilt. En ik kan nu openlijk de conclusie
trekken, dat het toch bij ieder wonder enigszins natuurlijk toegaat en dat het
steeds neerkomt op een samenspel van krachten wanneer er ergens iets, hetzij
zeer snel of in tussenpozen, uitgevoerd moet worden. ja, ik zie nu tussen
jullie geestelijke wonderen en de toverkunsten van de aardse magiërs een
bepaalde, lichte overeenkomst, en die bestaat in datgene wat jij voorzien en
voorbereiding noemde!
[7] Weetje, hemelse vriend, ik zeg nu
maar zonder omwegen hoe ik mij dat voorstel! Plotseling, zonder enige
voorbereiding en vooruitzien, kon het voor jullie misschien net zo bezwaarlijk
worden om een erg moeilijke wonderdaad tot stand te brengen als het voor een
magiër zonder enige voorbereiding, en zonder vooraf gemaakte afspraken met
andere personen die de magiër moeten assisteren, zal zijn. Natuurlijk mogen
alle andere mensen daarvan niets weten, anders zag het er met het toveren niet
zo goed Uit! Ik trek daaruit voor mijzelf de volgende conclusie, die zeker
moeilijk weerlegd zal kunnen worden: de Heer, en jullie door Hem, kunnen alles,
maar nooit onvoorzien, het wordt veeleer misschien reeds eeuwenlang voorbereid
en geestelijk dus allang in fasen ten uitvoer gebracht! Wat hier dus nu als
zichtbare daad verricht wordt, werd reeds lang geestelijk voorzien en
voorbereid!
[8] Daarom kan een aarde zoals die van
ons, niet zo maar door een almachtig 'Er zij!' met alles erop en eraan
geschapen worden, maar pas in de loop van de tijd na lange voorafgaande
voorbereidingen, waardoor deze tegenwoordige aarde, zoals zij nu is en bestaat,
als een noodzakelijk gevolg moest ontstaan. Om dezelfde reden kan dan ook
vrijwel niets plotseling volmaakt en blijvend ontstaan. Alles wat snel
ontstaat, vergaat ook weer net zo snel. De bliksem bijvoorbeeld ontstaat snel,
maar vergaat ook even snel. Aan de andere kant heeft dat echter tot gevolg dat
iets wat eenmaal blijvend bestaat, ook zo goed als nooit meer plotseling kan
vergaan, maar alleen in fasen zoals het ontstaan is. Iets wat nog nooit
voorzien en voorbereid werd, kan dus nooit ten uitvoer gebracht worden door een
machtspreuk, ook al wordt deze ondersteund door de krachtigste wil, en dat
geldt zowel ingeval van ontstaan als van opheffen en vergaan. Alles kan dus
slechts als een tijdelijk wonder gezien worden en ieder gebeuren is een
noodzakelijk gevolg van vele periodieke, tijdelijke ontwikkelingsgangen!
[9] Kijk, beste vriend uit de hemelen,
de Heer alleen zij alle lof; maar naar het mij voorkomt heb ik de uitleg die
jij mij gaf misschien wel veel beter begrepen dan jij het je aanvankelijk had
voorgesteld tja, m'n beste Raphaël, weet je, zo helemaal op hun achterhoofd
gevallen zijn de oude Romeinen toch niet, zoals zoveel mensen denken! Wel, wat
vind je ervan, vriend? Heb ik je begrepen of niet?"
3.
De voorzienigheid van God en de vrije wil van de mens
[1] RAPHAËL zegt glimlachend: 'Enig
idee heb je er wel van gekregen; maar met jouw 'noodzakelijke gevolgen' en met
onze 'noodzakelijke voorzieningen' en 'langdurige voorbereidingen' zitje er
glad naast, -waarvan een paar duidelijke voorbeelden je meteen helemaal zullen
overtuigen! Kijk hier eens rond, bepaal een plaats, en eis van mij volkomen
willekeurig, waar en wat voor soort boom of bomen, volgroeid en rijk beladen
met rijpe vruchten, je wilt hebben! Of wil je verschillende soorten? Kortom,
zeg het, dan zullen zij ook onvoorzien en onvoorbereid blijvend aanwezig zijn,
en duizend jaar zal niet in staat zijn de sporen van hun bestaan volledig uit
te wissen! Dus laat horen wat je wilt, dan zul je direkt een waarachtig wonder
zien dat nog nooit op een of andere wijze voorbereid en voorzien is"
[2] MARCUS zegt: 'Ja, ja, vriendje,
dat is allemaal goed en wel, als je mij er dan maar van kunt overtuigen, dat ik
nu volkomen vrij ben om te willen en te wensen! En dat zou voor jou wel eens
veel moeilijker kunnen zijn, dan de door mij gevraagde verschillende soorten
vruchtbomen op een willekeurige plaats! je hebt mij erg aan het twijfelen
gebracht of zelfs jullie, almachtige geesten, zonder vooruitzien en
voorbereiding in staat zijn in zekere zin uit niets een puur wonderwerk tot
stand te brengen! Ik wil het niet helemaal uitsluiten, maar gezien alles wat er
ooit op deze aarde was, is en ook zal zijn, is het wel erg moeilijk te geloven,
omdat daartegen reeds Gods alwetendheid wat al te luid haar stem laat horen, en
men toch met aan kan komen met een mogelijke, nietszeggende bewering als zou
God opzettelijk voor een bepaalde zaak Zijn alwetendheid willens en wetens niet
gebruikt hebben. Als God zich echter met van eeuwigheid af volledig onwetend
heeft weten te houden van het feit, dat eens Zijn engel Raphaël hier op verzoek
van een mens bomen tevoorschijn zal toveren, dan ~al het even moeilijk te
bewijzen zijn dat dit wonder ook niet al van eeuwigheid voorbestemd en
voorbereid was! Geheel geestelijk was het beslist wel voorzien!"
[3] RAPHAËL zegt: 'Maar dat doet. er
immers niet toe, als het maar niet voorbereid is om zich in de materie te
manifesteren! Bovendien is de wil van de mens toch zodanig vrij, dat noch de
Heer noch wij ooit iets zullen doen om deze ook maar in het minst te storen
door deze voor te bestemmen, en nog minder door voorbereidingen te treffen. Je
kunt er daarom volkomen van verzekerd zijn, dat je geheel vrije wil in wezen
met is voorbestemd en nog minder op enigerlei wijze is voorbereid. Vraag
daarom, dan zul je zien dat de Heer, hetzij Zelf of door mij als zijn oude
knecht, beslist zonder enige voorbereiding de vruchtbomen, die je vrijelijk
kunt vragen, in blijvende vorm door een wonder voor je zal doen ontstaan.
[4] MARCUS denkt nu wat na en zegt na
een poosje: Beste vriend, moeten het dan juist allemaal vruchtbomen zijn? Ik
zou toch toevalligerwijs ook iets anders kunnen willen?! Zou dat ook
tevoorschijn getoverd kunnen worden?"
[5] RAPHAËL
zegt: 'O ongetwijfeld, voor ons is het één evenveel moeite als het ander! Vraag
watje wilt en het zal er zijn!"
[6] Na deze verzekering pijnigt MARCUS
nog een poosje zijn hersens of hem nog niet iets te binnen wil schieten waarmee
hij de engel een beetje in het nauw zou kunnen drijven. Maar omdat hem op dat
moment geen argument meer te binnen schiet, zegt hij tegen Raphaël: 'Zet hier
dan een beter bewoonbaar en meer solide huis voor mij neer, dat wil zeggen een
complete herberg voor vreemden en plaatselijke bewoners, een goed omheinde tuin
met daarin allerlei bomen met smakelijk fruit en met te vergeten dadels, en in
de tuin een heldere bron!"
[7] De ENGEL zegt: 'Maar vriend, is
dat niet een beetje veel in een keer?'
[8] MARCUS zegt: 'Aha, niet waar,
vriendje, je zit al een beetje in het nauw? Ja, ja, zonder voorzienigheid en
voorbereiding zal het misschien toch niet lukken! Maar ik wil je toch nergens
toe dwingen. Wat je nu tevoorschijn kunt toveren, tover dat en laat alles wat
ik meer gevraagd heb maar weg!'
[9] De ENGEL zegt: 'Het wordt precies
zo neergezet als jij hebt gevraagd. En in de naam van de Heer zij alles
aanwezig watje van mij hebt gevraagd! Ga en bekijk al wat er is en zeg mij
daarna of alles zo naar je zin is! Als je wat aan te merken hebt, doe dat dan;
want nu kan er nog van alles aan veranderd worden! Morgen zou het te laat zijn,
omdat wij dan beslist niet meer hier zullen vertoeven. Ga dus en bekijk alles
goed!"
4.
Het nieuwe huis van Marcus, een wonder van Raphaël
[1] Marcus keek rond en werd helemaal
verlegen bij het zien van alles wat daar in een oogwenk ontstaan was. Rechts
van het oude huis in noordoostelijke richting stond een kant en klaar uit
bakstenen opgetrokken fraai huis, dat zich met de zuidoostelijke voorkant bijna
tot aan de zee uitstrekte. Het had een verdieping met een comfortabele omloop rondom
het hele huis en op de begane grond bestond het uit een ruime keuken, een grote
voorraadkamer en verder uit achttien vertrekken, waarvan vijf woonkamers en
daarachter dertien grote vertrekken voor allerlei agrarische doeleinden, zoals
bergruimten voor allerhande graan, vlees, voor vruchtengroenten, voor
peulvruchten en wortelgewassen. In een grote ruimte bevond zich een met wit
marmer bekleed waterbekken, dat ruim twintig kwadraatklafters* (* 1 klafter =
1.90 meter (oude Duitse maat)mat en over het geheel gemiddeld zes voet water
kon bevatten; het water stond nu echter maar vier en een halve voet hoog, wat
voor het bewaren van edelvissen diep genoeg was.
[2] Dit inpandige visreservoir ontving
zijn zeer zuivere water uit een volkomen nieuwe, overvloedig opwellende bron;
het water drong aan de onderzijde door kleine, maar talrijke openingen van een
stenen plaat in het bekken tot aan de vastgestelde hoogte. Vandaar liep een
afvoerbuis naar buiten naar de zee, die als men het bekken vol water wilde hebben,
van buiten afgesloten kon worden. Om het waterbekken heen liep een prachtige,
opengewerkte borstwering van twee en een halve voet hoog, eveneens van wit
marmer. Aan één kant was, voor het geval dat men het waterbekken vol wilde
laten lopen, een sierlijk afvoerkanaal gemaakt, dat natuurlijk door de muur van
het huis liep en niet ver van de lager gelegen afvoerbuis eveneens in zee
uitmondde. De wanden en de vloer waren eveneens met wit marmer bekleed, het
plafond van het vertrek bestond echter uit het zuiverste en hardste cederhout
zonder kwast en spint. Dit vertrek ontving zijn licht door vijf ramen, die
allen een marmeren omlijsting hadden en ieder vijf voet hoog en drie voet breed
waren. De ramen waren voorzien van zeer zuivere kristalplaten en konden net als
alle ramen van het huis geopend en gesloten worden.
[3] De hoofddeur was gemaakt van
goudachtig glanzend brons. Alle kamerdeuren, die er sierlijk en smaakvol
uitzagen, waren van het beste cederhout gemaakt en doelmatig voorzien van
grendels en sloten. De eerste verdieping had over het geheel een elegante
bekleding van cederbout en ieder vertrek was prachtig om te zien. Tevens waren
zowel op de begane grond als op de eerste verdieping alle vertrekken
welvoorzien van alle gerief van een eersteklas herberg, en de korenkamer was
vol koren en de voorraadkamer vol met al het mogelijke wat maar in een keuken
nodig is. Kortom, het gevraagde huis was niet alleen een solide weergave van
het idee dat Marcus al zo lang als luchtkasteel gekoesterd had, maar het was
ook nog voor jaren rijk voorzien van proviand en andere voorraden.
[4] Achter het huis waren nog
stalgebouwen voor alle soorten vee en er stonden enkele smaakvolle en tevens
doelmatige hutten voor het visgerei, volledig ingericht en rijkelijk van het
nodige voorzien, en om alle nieuwe gebouwen liep een twintig juk* (* juk =
bijna een halve hectare (oude vlaktemaat) grote, zeer dicht omheinde tuin, die
eerst een zandsteppe geweest was die niemand toebehoorde, maar nu uit
vruchtbare grond bestond, beplant met een groot aantal uitstekende vruchtbomen.
Een paar juk was helemaal beplant met de beste wijnstokken, die allemaal rijk
beladen waren met prachtige, sappige druiven, rijp om te plukken. Ook aan
groente was geen gebrek.
[5] In het midden van de tuin was nog
een geneeskrachtig bad met een tempel uit marmer. Het had twee afzonderlijke
bekkens: het ene met zeer warm bronwater voor het genezen van jichtlijders, en
het andere, voor het genezen van melaatsen, was voorzien van lauwe zwavel en
natronbronnen die door Raphaël's macht volgens Mijn wil uit het inwendige van
de aarde daarheen geleid waren. Tevens zag hij een met louter vierkante stenen
omsloten zeehaven en vijf grote, degelijk gebouwde scheper! met zeilen en
roeiriemen in de zeer ruime haven, waarvan de ingang, hoewel zes klafter breed,
's nachts met een ijzeren ketting geheel afgesloten kon worden. Deze haven zag
er precies zo uit als de oude Marcus zich vaak had voorgesteld. Hij wreef zich
bij de bezichtiging van alles, wat zo wonderbaarlijk ontstaan was, steeds maar
de ogen uit, omdat hij voortdurend dacht dat hij sliep en deze dingen droomde.
[6] Toen hij klaar was met de
bezichtiging, die bijna een uur duurde, kwam hij (MARCUS) bijna helemaal duizelig
terug en zei vol verbazing: 'Ja, is dat dan allemaal wel werkelijkheid of zie
ik het allemaal alleen maar in een soort gelukkige droomtoestand? Nee, nee, dat
kan geen werkelijkheid zijn! Want zo heb ik mij al meermalen in mijn fantasieën
een herberg voorgesteld en ook al ettelijke keren in mijn ochtenddromen
gezien, -en jij, vriend uit de hemelen, hebt mij kunstmatig in slaap gebracht
en ik heb mijn eigen ideeën nu weer eens in mijn droom bekeken."
[7] RAPHAËL zegt: 'Wat ben jij toch
een kleingelovige Romein! Als het allemaal een droombeeld was, zou het nu niet
meer te zien zijn, en je wilt toch niet beweren, dat je nog slaapt en nog
steeds droomt? Stuur nu je vrouwen kinderen om ook te controleren wat er
allemaal is, dan zullen zij je wel uit de droom komen helpen'
[8] MARCUS zegt, terwijl hij nog eens
een blik op het nieuwe huis werpt: 'O, het is geen droom, het is overduidelijk
werkelijkheid! -Zal die echter stand houden?"
5.
Kinderen van de wereld en kinderen van God
[1] RAPHAËL zegt: 'Zei ik je dan niet
dat dit allemaal, dat wil zeggen alles wat hier stevig gebouwd is, in duizend
jaar niet volledig zal vergaan? Alleen de verschillende vruchtbomen, de edele
struiken en planten, evenals de vijf schepen zullen niet zo lang blijven
bestaan; maar het metselwerk zal behoorlijk lang, ja zeer lang standhouden! Ook
zelfs na tweeduizend jaar zullen daarvan nog sporen te vinden zijn; maar
natuurlijk zal dan niemand meer in bovenaardse bouwers van deze muren geloven.
Zelfs in deze tijd zullen de dichtstbijzijnde buren, wanneer zij dit alles
zullen zien, zeggen, dat dit allemaal door de aanwezige Romeinen is gebouwd,
want veel sterke handen brengen ook wonderen teweeg! Spreek de wereldse mensen
echter niet tegen, want als er in een land tienmaal tien maal honderdduizend
mensen op de huidige wijze leven, dan zul je over het geheel nauwelijks
vijfduizend mensen aantreffen die dat na veel uitleggen redelijkerwijs van je
zouden aannemen. Aan blind geloof zou jij echter niets hebben en wij
hemelgeesten nog minder. Het is ook helemaal niet belangrijk of er veel of
weinig mensen geloven; want de Heer kwam alleen maar vanwege Zijn geringe
aantal kinderen op de wereld en niet vanwege de wereldse mensen. En zo zal het
blijven tot aan het einde van deze wereld en haar tijden!
[2] Wanneer ook de Heer Zich weer zal
openbaren op deze aarde, hetzij alleen door het Woord of soms in korte momenten
ook persoonlijk, dan zal Hij dat altijd alleen maar doen aan Zijn ware
kinderen, die van boven zijn. De wereld en haar kinderen zullen weinig of niets
van Hem merken! Voor hen is de eeuwigheid lang genoeg om hen naar een heel
ondergeschikt licht te brengen.
[3] Geloof maar niet dat dit hoogste
licht uit de hemelen ooit alle mensen van de aarde zal doordringen! Alleen de
ware kinderen, altijd een gering aantal,
zullen daarmee zuiver en overvloedig voorzien worden, en de wereldse kinderen
zullen zich alleen maar uit hun afval tempels en afgodenhuizen bouwen en deze
met hun ijzeren wetten en blinde domme regels omheinen, maar toch nooit de
weinige ware kinderen kunnen deren, want daar zal de Heer altijd zeer getrouw
voor zorgen. Daarom zal onder de wereldse mensen geen Jeremia meer zijn
klaagliederen aanheffen! -Maar ga nu
naar de Heer en bedank Hem voor dit grote geschenk!"
[4] Nu gaat Marcus naar Mij toe en wil
Mij met een stortvloed van uitgelezen woorden gaan bedanken.
[5] Maar IK zeg tegen hem: 'Bespaar je
tong de moeite, want Ik heb de dank van je hart al vernomen en heb die van je
tong dus niet nodig! Is iedere eerlijke gastheer zijn loon dan niet waard? Jij
bent ook een eerlijke gastheer en je hebt ons onvermoeid bijna acht dagen lang
bultengewoon goed verzorgd; dat kunnen we toch met voor niets. Van je
verlangen. Deze herberg zal in het levensonderhoud van jou en je latere nakomelingen
uitstekend voorzien! Maar zorg jij ervoor dat Mijn naam op deze plaats, dat wil
zeggen bij je nakomelingen, onwankelbaar blijft bestaan; want met het
verdwijnen van Mijn naam uit hun hart zouden zij ook weldra al het andere
verliezen! Wie echter alles in de wereld zou verliezen, maar desalniettemin
Mijn naam zou behouden, zou tenslotte niets verloren, maar alles gewonnen
hebben; maar wie Mijn naam uit zijn hart zou verliezen, zou alles verloren
hebben -ook al zou hij alle goederen op aarde bezitten!"
6.
Gedragsregels van de Heer voor de waard Marcus
[1] 'Wees daarom vóór alles bezorgd
over het behoud van Mijn naam in je hart! Wie die behoudt, behoudt alles; maar
wie die niet behoudt, die is dan ook door alles verlaten!
[2] Wie Mij echter waarachtig
liefheeft en zijn naaste als zichzelf, die draagt Mijn naam waarachtig en
levend in zijn hart -en heeft daaraan een schat die alle eeuwigheden hem met
zullen kunnen afnemen, want God waarachtig metterdaad liefhebben, betekent meer
dan heer te zijn over alle schatten, niet alleen van deze, maar van alle
werelden in de hele oneindigheid.
[3] Maar het is niet voldoende om Mij
alleen uit verstandelijke overwegingen aan te hangen, maar het moet gebeuren
vanuit de oprechte liefde in je hart.
[4] Allerlei armen zullen bij je
komen; wat Je hun zult doen zonder aardse beloning, dat heb je Mij
gedaan, en Mijn liefde zal het je vergelden.
[5] Als iemand bij je komt die naakt is, kleed
hem! Wie zonder geld bij je komt, geef het hem als hij het in de wereld nodig
heeft.
[6] Ik
wilde weliswaar dat alle mensen als broeders zonder dit verderfelijke
ruilmiddel samen zouden leven; maar omdat zij het al van ouds her in hun
bestaan ingevoerd hebben om daarmee hun doen en laten als wereldse mens te
vergemakkelijken, zal Ik dat ook zo laten, -maar pas door Mijn liefde zal het
de mensen zegen brengen! .
[7]
Waardeer het alleen met de maat van Mijn liefde, dan zal het je ook Mijn liefde
en Mijn zegen brengen! Als iemand een 'groschen'* nodig heeft, geef hem er dan
twee of ook drie, en Mijn liefde zal het je anderzijds tien en dertigvoudig
vergoeden!
[8] Kortom, op welke wijze je iemand
ook als arm ziet en hem uit liefde tot Mij met een blij hart helpt, je zult
altijd kunnen rekenen op Mijn beloning die nooit achterwege zal blijven!
[9] Als er bijvoorbeeld iemand, die
geld genoeg heeft, bij. jou komt baden omdat hij aan jicht lijdt, reken
hem dan naar recht en billijkheld voor kost en onderdak, maar breng niets in
rekening voor het bad.
[10] Als er echter iemand alleen maar
voor zijn.plezier komt baden, laat die dan meer dan een ander betalen voor bad,
logies en kost! Wil hij echter de waarheid van je horen, geef hem die dan voor
niets; want daarin is hij arm!
[11] Komt er echter een wereldwijze
die van jou de waarheid wil horen, geef hem die dan niet voor niets, maar laat
je voor ieder woord een 'groschen' betalen; want voor zo'n waarheidszoeker
heeft de waarheid pas dan waarde, als zij voor veel geld in zijn bezit is
gekomen!
[12] Als een arme hongerige bij je is
gekomen, geef hem dan te eten en te drinken en laat hem niet arm bij je weg
gaan; komt er echter een die er genoegen in schept bij jou aan tafel mee te
eten, laat die dan ook voor de arme naast hem betalen!
[13] Ondersteun alles wat armoede heet
voor niets en laat alles wat alleen ma.ar met genoegen te maken heeft, betalen!
-Heb je Mij goed begrepen?
[14] MARCUS zegt onder vreugdetranen:
'Ja, Heer!'
[15] IK zeg: 'Ga dan en laat alles aan
je familie zien!"
[16] Marcus ging naar zijn familie,
die uitermate verbaasd was, en gaf Mijn opdracht door, en allen gingen haastig
naar het nieuwe huis en natuurlijk ook erin en bekeken alles uit en te na. De
vrouwen de kinderen werden helemaal verdwaasd van puur geluk en zaligheid, en
wisten van louter vreugde niet wat te doen. Maar nu vroegen allen die aan tafel
zaten of ook zij dit buitengewoon opvallende wonderwerk in ogenschouw mochten
nemen.
[17] IK zei: 'Beste vrienden! Dit werk
zal blijven bestaan en jullie zullen het dan nog vaak genoeg kunnen bekijken en
bewonderen; maar Ik zal niet blijven, behalve door de liefde in jullie harten.
[18] Blijf daarom hier bij Mij zolang
Ik nog bij jullie ben; want Ik ben immers toch meer dan dat wonderwerk, waarvan
Ik er talloze in een ogenblik tot stand zou kunnen brengen"
[19]
ALLEN zeggen: 'Ja, ja, ja, o Heer, wij blijven, wij blijven allen bij U, o
Heer; want U alleen bent meer dan alle wonderwerken van Uw macht, wijsheid en
goedheid, die de hele oneindigheid vullen!"
7.
Over de Romeinse opperpriester.
Kritiek
op het heidense priesterdom in Rome
[1]
CYRENIUS zegt: 'Heer, U weet hoe belangrijk en hoe zwaar mijn taak als
bestuurder is; maar het komt mij nu voor alsof het niets voorstelt en alsof het
vanzelf gaat, ook zonder mij, en alsof alles zich zonder mijn toedoen regelt!
Ik kom mij nu bepaald al aardig voor als het vijfde rad aan een wagen; ik weet
namelijk dat U, o Heer, nu alle zaken voor mij regelt en dat er tijdens mijn
regering nog nooit een grotere orde heeft bestaan dan juist nu, omdat U, o
Heer, voor mij zorgt!
[2] O gelukkig keizerrijk!
Rome, mijn vaderhuls, hoezeer kun je je er in 't geheim over verheugen, dat de
Heer Zijn genadig oog op je gericht heeft en ook uit jouw oude muren en
burchten en hutten kinderen wil uitverkiezen! Heer, ik sta er met mijn leven
voor in: Als U in plaats van hier in Rome zou zijn en voor de Romeinen zo'n
teken gedaan zou hebben, dan zou er geen mens zijn die U niet de hoogste,
goddelijke verering zou hebben betoond. Maar U kent Uw plan en kent Uw wegen,
en het is daarom wel het beste zoals U het hebt geregeld en bepaald! "
[3] Tenslotte zei ook Mijn JARAH, die
zich tot nu toe muisstil had gehouden: 'Geëerde stadhouder, zegt U maar niets
over Rome! De eigenlijke Romeinen bevallen me nog wel, maar er zijn in Rome ook
erg veel afgodenpriesters, die allen onder een zogenaamde Pontifex Maximus* (*
Opperpriester bij de Romeinen) staan! Die hebben het volk in hun macht, en met
hun Hades en zelfs eeuwige nooit aflatende, gruwelijke Tartarus straffen,
geestelijk in de tang! Wee degene die de moed zou hebben zich in zo'n
wespennest te steken! Heus, die zou het heel gauw erbarmelijk slecht vergaan!
Ik geloof dat jullie priesters wat dat betreft nog duizendmaal erger zijn dan
de priesters van onze tempel, die toch nog Mozes en de profeten op rug en borst
dragen, ook al is dat merendeels maar uitwendig. Maar die van U hebben ook
uitwendig niets; al hun doen en laten bestaat uit de grootste zelfzucht en de
onbedwingbare lust meteen maar over alles te heersen.
[4] Op een keer hebben twee bij ons
logerende, ondergeschikte priesters uit Rome verteld en beweerd, dat de
PONTIFEX MAXIMUS zo’n hoog wezen is, dat zelfs Zeus in eigen persoon, die ieder
jaar eenmaal de P.M. bezoekt, zich beslist drie tot zevenmaal voor hem buigt
voor hij het waagt met zijn allerhoogste plaatsvervanger op aarde een woord te
wisselen om hem heel eerbiedig nieuwe wetten voor het sterfelijke volk van
de.aarde te .geven. Weliswaar geeft Zeus de P.M. deze eer niet bepaald ter
wille van zichzelf, maar alleen ter wille van de domme stervelingen, die
daaraan de onuitsprekelijke en onmetelijke hoogheid en majesteit moeten
afmeten, waarmee de allerhoogste plaatsvervanger van de allerhoogste god op
aarde bekleed is.
[5] Hij zou op aarde heer zijn over
alle keizers, koningen, vorsten, veldheren en vele andere machtige heren, en
ook de uitsluitende macht hebben over alle elementen. Stampt hij met zijn
heilige voet toornig op de grond, dan trilt deze meteen van angst als een
espenblad in een woedende storm, en de bergen op aarde beginnen vuur te spuwen
en ondersteunen daarmee de vertoornde P.M., opdat hij des te meer in de naam
van Zeus zijn altijd gerechtvaardigde wraak kan koelen.
[6] Goede of slechte jaren zouden van
hem afhangen. Als hij de aarde zegent, zijn de oogsten op de hele aarde meteen
overvloedig; zegent hij de aarde echter niet, dan zal het er op aarde met de
oogsten erg slecht uitzien, -en spreekt hij een vloek over de aarde uit, dan is
het uit met alles en dan komen er oorlog, hongersnood, pestilentie en nog
duizend andere ongehoorde plagen over de aarde! Zeus niet meegerekend, moeten
alle goden hem gehoorzamen; als zij weigeren, kan hij ze voor honderd jaar van
de aarde verbannen, -wat echter nooit gebeurt en nooit zal gebeuren, omdat alle
goden te zeer en te diep overtuigd zijn van de onuitsprekelijke hoogheid van de
P.M.
[7] Een P.M. bezit derhalve een
drievoudig oppergezag: ten eerste over alle goden behalve Zeus, waarmee hij
natuurlijk op gelijke hoogte staat, ten tweede over de hele aarde en haar
elementen, en ten derde over alle mensen, dieren en bomen, struiken en planten.
Daarnaast gebiedt hij ook over alle planeten en over alle sterren, heeft hij de
wolken, winden, bliksems, donder, regen, hagel en sneeuw in zijn hand en de zee
beeft voortdurend voor zijn oneindige macht!
[8] En zo op die manier hebben die
twee Romeinse priesters mij nog veel over hun P.M. voorgehouden. Een poosje
dacht ik dat zij zich tegenover mij slechts een flauwe grap veroorloofden, maar
ik overtuigde mij er helaas maar al te gauw van, dat de beide dwazen het heel ernstig
meenden. Want toen ik hun daarop begon te vertellen over de enige, ware God van
Abraham, Isaäk en Jacob, en over Zijn daden, begonnen zij mij hartelijk uit te
lachen en deden hun uiterste best mij ervan te overtuigen dat ik het helemaal
bij het verkeerde eind had; want zij hadden duizend tegen één bewijzen dat het
zo was zoals zij mij verteld hadden.
[9] Ik
vroeg hen of zij ook wisten of de P.M. sterfelijk of onsterfelijk was. Daarop
versprak de ene zich wat overhaast en zei, dat de P.M. weliswaar op aarde nog
sterfelijk is; maar dat Zeus hem, wanneer hij sterft, meteen in het hoogste
Elysium opneemt, waar hij dan gedurende honderd jaar aan de tafel van Zeus eet
en daardoor tenslotte ook in het rijk van de goden zelf een echte god wordt.
Met dit verhaal was de andere het helemaal niet eens, want hij corrigeerde het
meteen als volgt: 'Je hebt nu weer een hoop Germaanse onzin uitgekraamd! Sinds
wanneer is een P.M. dan sterfelijk geweest?! Watje over hem zei, geldt alleen
maar voor ons onderpriesters, vooral als het ons niet zou lukken volkomen de
gunst van de P .M. te verwerven; de P.M.
sterft nooit en kan niet sterven omdat Zeus hem voor altijd onsterfelijkheid
heeft verleend! Kijk', zei hij verder, 'ik ken nu reeds de vierde, en van alle
vier is er nog niet één gestorven en toch zit er steeds maar één onsterfelijke
op de troon en zitten er geen vier, hoewel zij allen volmaakt onsterfelijk
zijn, omdat geen P.M. ooit kan sterven, en ook de allerhoogste troon op aarde
nooit kan verliezen.'
[10] Tenslotte zei ik toen weer: ‘Maar
dat is immers totaal onmogelijk! Hoe kunnen er dan vier één zijn en één vier?!
Dat komt mij echt als Germaanse onzin voor! Kortom’, zei ik, 'jullie hebben
jullie P.M. bestempeld als een wereldse nar, en overigens is hij net zo goed
een sterfelijk mens als een van ons, en zijn macht bestaat bovenal uit de
wapens van de keizer, de grote domheid en blindheid van het verwaarloosde volk
en tenslotte uit een bepaald soort uiterst miserabele toverkunsten; want voor
domme en geestelijk blinde volkeren kun je gemakkelijk wonderen doen! Ach, val
mij met jullie domheden met lastig! Het is al voldoende dat jullie zo oerdom
zijn, waarom zou ik het in jullie gezelschap ook nog moeten worden?'
[11] Hierover werden de beiden erg
kwaad op mij en ook op elkaar, en zij begonnen weldra elkaar de bitterste
verwijten te maken en gingen vechtend de deur uit. Ik vroeg hun nog vanuit het
venster, terwijl zij als een paar honden aan het vechten waren, of de P.M. dit
ook voorgeschreven had door een nieuwe wet van Zeus uit het Elysium. Maar
gelukkig hoorden zij mij niet en bewezen elkaar steeds meer het PRO en CONTRA
van de onsterfelijkheid van de PONTIFEX MAXIMUS, totdat tenslotte een paar van
onze huisknechten hen uit elkaar haalden.
[12] Nu vraag ik u echter, beste,
geëerde Cyrenius, hoe zou het de Heer in Rome bij zulk oerdom volksfanatisme
zijn vergaan? Zonder vuur en zwavelregen beslist meer dan slecht! O, de lieve
Heer wist reeds van eeuwigheid waar het tijdens Zijn tijd op aarde nog steeds het
beste en zinvolste zal zijn, en is daarom ook juist hier en nergens anders op
de wereld temidden van Zijn mensen gekomen! Kijk, dat is nu mijn mening; wat
denkt u ervan? Wat vindt u, of wat vindt de keizer in Rome dan van die omineuze
PONTIFEX MAXIMUS?"
8.
De godsdienstige verhoudingen in Rome in Jezus' tijd
[1] CYRENIUS zegt: 'Kindje, je hebt
helemaal gelijk; zo staan in Rome, natuurlijk algemeen gesproken, de zaken met
de PONTIFEX MAXIMUS en voorlopig is daar ook niets aan te veranderen! Maar Ik
kan je ook heel beslist verzekeren, dat alleen het allerlaagste gepeupel, dat
iedere beschaving mist, daar nog min of meer aan gelooft; van het betere
volksdeel gelooft heus niemand dat meer, en daarom is er met ons Romeinen
altijd nog wel iets aan te vangen.
[2] Vanwege het allerlaagste volk zal
te eniger tijd de verbreiding van deze zuivere, goddelijke waarheden wel de
nodige onprettige strijd opleveren, maar ook aanhangers die naar echt Romeinse
zede met vreugde goed, bloed en leven voor deze leer zullen inzetten. Want je
vindt op aarde niet makkelijk een ander volk dat voor de dood minder angst
heeft dan juist de Romeinen! Als een echte Romein eenmaal voor iets gewonnen
is, zet hij ook altijd zijn leven daarvoor in! Een ander volk doet dat niet,
daarvan kun je volkomen verzekerd zijn!
[3] Onze priesters zijn een vijfde rad
aan de wagen, en hun volksfeesten en preken dienen alleen om het volk te
vermaken. Zedelijk stoort niemand zich daar meer aan. Daarvoor zorgt onze alles
omvattende rechtswetenschap, die een samenvatting is van de beste en meest
wijze filosofen die als mensen ooit ergens deze aarde hebben betreden.
[4] De P.M. wordt door de staat alleen
onderhouden terwille van de laagste bevolkingsgroep, en zijn eertijds vrije
doen en laten heeft men zeer beperkt. Ja, een paar eeuwen geleden ging het er
nog heel zeldzaam aan toe; toen was de P.M. wel zogezegd een soort god onder de
mensen! Hij was op zichzelf steeds een zeer wijs mens en moest dat ook zijn,
omdat hij anders niet licht zo'n hoog ambt had kunnen bereiken. Hij moest goed
thuis zijn in de mysteriën van Egypte en volledig op de hoogte zijn met alle
orakels en hun geheimen. Ook moest hij een volleerd magiër zijn, waarvan hij
altijd voor een geheim college van oudste patriciërs van Rome een uiterst
streng examen moest afleggen. Bezat hij alle noodzakelijke eigenschappen dan
werd hem het hogepriesterambt verstrekt met alle rechten, voor en nadelen.
[5] Daarna kon hij weliswaar van alles
ten opzichte van het volk ondernemen, maar hij moest in 't geheim steeds voor
de patriciërs een gepast respect hebben en ook doen wat zij verlangden. Wilden
zij oorlog, dan moest hij zijn profetische mededelingen altijd zo inkleden, dat
het volk daaruit de noodzakelijkheid van de oorlog als wil van de goden zag; maar
de eigenlijke goden waren toch alleen maar de patriciërs van het rijk en met
hen de voornaamste burgers, kunstenaars en dichters, die allereerst van de
gedachte uitgingen dat men slechts de fantasie van de mensen een weliswaar
veelomvattende, maar toch duidelijke richting moest geven, om hen te bewaren
voor de ergste afdwalingen.
[6] Want ieder mens heeft een
natuurlijke fantasie. Als deze verwaarloosd wordt, kan de edelste mens daardoor
een verscheurend beest worden; wordt zijn fantasie echter bestuurd en naar
edeler vormen geleid, waaronder hij zich heel ordelijk begint te gedragen, dan
zal de fantasie ook zelf edeler vormen gaan voortbrengen en in een zuiverder
denken en streven overgaan en haar beste innerlijke scheppingen willen
realiseren.
[7] En zo is dus de hele godenleer
niets anders dan een fantasieproduct dat steeds meer geordend wordt, en is
uitgedacht om de algemene menselijke fantasie te besturen en deze zoveel
mogelijk met alle menselijke middelen praktisch zichtbaar en effectief te
maken. Voor ons wijze en ervaren patriciërs deed zich vanzelf heel begrijpelijk
de noodzaak voor dat wij moesten schijnen te zijn wat het volk in onze ogen
moest worden.
[8} Zoals het echter toen was, zo is
.het ook nu nog, alleen met het verschil dat nu het proletariaat ook reeds in
veel is ingewijd waarin vroeger wij patriciërs alleen ingewijd waren, en daarom
gelooft het nog maar heel weinig aan het hogepriesterlijk ambt. De meesten
geloven wel aan een hoger goddelijk wezen, maar velen geloven nergens meer aan,
en een ontwikkelder deel is volgeling van Plato, Socrates en heel vaak van
Aristoteles.
[9] Die priesters echter die jou de P
.M. beschreven hebben, zijn voor een deel op hun manier vaak werkelijk zo dom
dat ze alles woordelijk geloven wat hun ingeprent werd; maar dikwijls zijn het
heel sluwe deugnieten, die voor het volk hoog van de toren blazen en doen alsof
ze iedere dag met de goden aan het Perzische schaakbord zitten! Zelf geloven
zij echter alleen maar de woorden van Epicurius, die ongeveer zo luiden: Ede,
bibe, lude! Post mortem nulla voluptas; Mors enim est rerum linea*. (* Eet, drink, speel! Na de dood is
er: geen plezier: meer:; want de dood is het einde van alles )
[10] Als jij, allerliefste Jarah, die
voor je leeftijd overigens wonderbaarlijk wijs bent, denkt dat wij net zo zijn
als de twee onderpriesters, dan zou je ons groot onrecht aandoen; want wij
Romeinen zijn precies zoals ik hier nu verteld heb. Al het andere kan alleen
maar een waardeloze uitspraak van een leek zijn, die het wezenlijke van Rome
net zo weinig kent als jij het voorheen hebt gekend, maar wat ik je nu als
mederegeerder van Rome heb onthuld. Nu je dat echter weet, moetje ons Romeinen
toch wel met meer begrip beoordelen en behandelen! -Wat vind je, is mijn
verzoek aan jou terecht of niet?"
9.
De voorspelling van de Heer over het lot van Rome en Jeruzalem
[1] JARAH zegt: 'Dat spreekt immers
vanzelf! Wanneer het zo is zoals u mij nu heel duidelijk hebt uitgelegd, dan
heb ik tegen u ook helemaal niets in te brengen. Als de wil goed is, kan ook
het gevolg daarvan welbeschouwd niet slecht zijn, ook dan niet wanneer het er
voor de ogen der wereld niet gunstig uitziet. Ik laat mij allerminst door de
schijn bedriegen; maar ik zie ook in dat men van nature veel eerder tot een
oprechte, goede wil kan komen dan tot de zuivere waarheid, die dan vervolgens
voor de goede wil tot een echt doeltreffend levenslicht wordt. De goede wil
heeft u volgens uw verhaal al steeds in algemene zin gehad; sporadische
vertroebelingen hebben aan het geheel weinig of niets kunnen veranderen.
[2] Nu krijgt u bij uw goede wil
echter ook nog het meest zuivere licht van de eeuwige waarheid, waardoor uw
reeds van oorsprong goede wil ook de juiste wegen en ware middelen tot het
bereiken van het beste resultaat moet krijgen, en van u is dus duidelijk alleen
het allerbeste te verwachten! -O Heer, zegen U deze eenvoudige woorden van mij,
opdat zij tot een voor alle tijden blijvende waarheid worden!"
[3] IK zeg nu: 'Ja, Mijn onnoemelijk
beminde Jarah, zij zullen gezegend zijn, jouw wondermooie, zeer ware woorden!
[4] Rome zal lange tijd de beste
verblijfplaats van Mijn leer en Mijn bijzondere genade blijven, en deze grote
keizerstad zal een leeftijd in de wereld bereiken die maar zeer weinig steden
in Egypte zullen bereiken, maar niet zo ongeschonden als Rome. Vijanden van
buitenaf zullen deze stad vrijwel nooit kwaad doen; als zij tot verval komt,
zal zij dat slechts aan de tijd en haar weinige vijanden van binnenuit te
danken hebben!
[5] Maar verder zal jammer genoeg ook
in deze machtige stad Mijn leer in een soort afgoderij veranderen;
desalniettemin zal Mijn woord en nog altijd over het geheel genomen de beste
levensmoraal daarin bewaard blijven.
[6] Vooral in later tijden zal de
geest van Mijn leer er in grote mate verdwijnen. De mensen zullen op de
buitenste schors kauwen en die aanzien voor het geestelijk levensbrood; maar
dan zal Ik haar wel door de juiste middelen geleidelijk aan weer op de rechte
weg terugbrengen! En ook al zou zij nog zoveel hoererij en echtbreuk begaan
hebben, dan zal Ik haar toch weer te juister tijd reinigen!
[7] Overigens zal zij echter altijd
een verkondigster van liefde, deemoed en geduld blijven, waarom men van haar in
alle tijden veel door de vingers zal zien, en de groten der aarde zullen zich
dikwijls om haar verenigen en uit haar mond de woorden van haar heil willen
horen.
[8] In het algemeen zal op deze aarde
iets nooit lang helemaal zuiver blijven, dus ook Mijn woord niet; maar in Rome
altijd nog het meest zuiver, vanwege het doel van het leven, en als vereerd
overblijfsel uit de geschiedenis!
[9] Die verzekering geef Ik je, mijn
beste vriend Cyrenius, en Ik geef hem nu hier als volledige, ware zegening van
de mooie en waarachtige woorden van onze allerliefste Jarah!
[10] Het ene millennium na het andere
zal je laten zien en melden, dat deze uitspraak van Mij met betrekking tot de
duur en de plaats van Rome volledig in vervulling zal gaan!
[11] Jeruzalem zal zo verwoest worden,
dat men al in deze tijd niet meer zal weten waar het eens heeft gestaan. Wel
zullen de latere mensen daar een kleine stad met dezelfde naam bouwen; maar de
vorm en de plaats zal anders zijn. En zelfs dit stadje zal door vijanden van
elders veel kwaad te verduren krijgen en verder zonder aanzien en belang een
nest van allerlei gepeupel blijven, dat met moeite een kommervol bestaan in
stand zal houden van het mos van de stenen uit de huidige tijd.
[12] Ja, Ik wilde deze oude godsstad
wel tot voornaamste van de.aarde maken; maar zij heeft Mij niet erkend, en
behandeld als een dief en moordenaar! Daarom zal zij voor altijd vallen en zich
in de toekomst met meer verheffen uit het puin van de oude, welverdiende vloek,
die zij zichzelf op de hals heeft gehaald en met eigen mond heeft uitgesproken!
Mijn allerliefste Jarah, ben je nu met deze zegen van Mij tevreden?
[13] JARAH zegt tot tranen geroerd: 'O
Heer, U mijn enige liefde! Wie zou er niet tevreden zijn met datgene wat U
zegt, o Heer, en vooral met zo'n grote voorspelling die ver en.diep tot in de
verste tijden reikt. Ook mijn beste, geëerde Cyrenius schijnt daarmee zeer
tevreden te zijn en ook Cornelius, Faustus en onze Julius. Of echter de
kinderen uit Jeruzalem, waarvan er ook een aantal aan deze tafel en nog een
aantal aan andere tafels rondom ons zitten, met Uw voorspellingen met
betrekking tot Jeruzalem ook zo tevreden zullen zijn, lijkt me een heel andere
vraag; want van hun gezichten straalt niet die blijheid als van de gezichten
van de Romeinen"
[14] Na deze steekhoudende opmerking
verhieven zich ENIGEN die uit Jeruzalem waren en zeiden: 'Weliswaar moet men
zijn vaderhuis geen ondergang toewensen zolang het geen woonplaats is geworden
van dieven en rovers; maar als het dat eenmaal is, dan moet het ook niet
gespaard blijven! De nakomeling heeft daar -zonder angst voor het begaan van
een zonde -het recht het met eigen hand boven de hoofden van de daarin wonende
booswichten te verwoesten en ieder spoor van enig bestaan voor eeuwig uit te
wissen.
[15] Als Jeruzalem nu naar ons beste weten
niets anders is dan een nest van roofmoordenaars, waarom zullen wij dan treuren
als de Heer dit nest zijn reeds lang verdiende loon wil geven en zeker ook zal
geven?! Het trieste daaraan is alleen, dat deze godsstad, die zo buitengewoon
begenadigd is, het tenslotte ondanks alle waarschuwingen voor de derde maal
zover heeft gebracht rechtstreeks door God Zelf uitermate gevoelig gestraft te
worden! Maar Zijn bekende lankmoedigheid en geduld is voor ons ook het zekerste
bewijs hoezeer die stad een zeer strenge tuchtiging verdiend heeft, en daarvoor
werkelijk niet in het minst medelijden verdient of zelfs maar te betreuren is.
[16]
Volenti non fit iniuria!* (*
Die het zelf willen, geschiedt geen onrecht!)
Als iemand op klaarlichte dag in een
kuil wil vallen, moet men dan medelijden met hem hebben of om hem treuren? Wij
niet! Voor echte oerdomme ezels en ossen voelden wij nog nooit medelijden,
vooral niet als zij tegenover iedereen de wijsheid in pacht willen hebben; en
heel speciaal verdienen zij geen medelijden, wanneer zij hun voorgewende grote
wijsheid, die echter in de grond van de zaak alleen maar de grofste domheid is,
door allerlei slechtheid en door een doortrapte sluwheid voor echt willen laten
doorgaan.
[17] Het is zeker juist, dat een zieke
mensenziel meer medelijden verdient dan het gebrekkige lichaam van een ziek
mens. Wanneer er echter bij een lichamelijk ziek mens, die nog bij zijn volle
verstand is, een knappe en kundige dokter komt die een goede diagnose stelt en
de patiënt stellig zou kunnen helpen en zou helpen, maar de zieke, in plaats
van vol vreugde de heilzame raad van de dokter aan te nemen, de man door zijn
knechten de deur uit laat gooien, -wie, vragen wij, zal er met zo'n zieke ziel
dan nog medelijden hebben? Wij niet, en beslist ook niemand anders! Zo'n, zeg
maar, beest van een mens moet dan maar ten prooi vallen aan een ziekte die
mogelijkerwijs erg bitter en pijnlijk is, en pas door zijn pijn leren hoe dom
het was de kundige arts de deur uit te gooien!
[18] Domheid als zodanig verdient
medelijden, omdat een dom mens er niets aan kan doen dat hij reeds vanaf de
wieg dom is gebleven; maar er zijn mensen -zoals de meeste hogepriesters,
Farizeeën en schriftgeleerden -die niet dom zijn, maar zichzelf opzettelijk dom
houden om de arme door hen dom gemaakte mensheid dan des te gemakkelijker voor
hun in de hoogste graad zelfzuchtige doeleinden te kunnen gebruiken! Dergelijke
mensen hebben geen zieke zielen; zij zijn alleen maar erg sterke en gezonde
wolven in schaapskleren en verdienen niet anders dan met de scherpste pijlen
neergeschoten te worden, want daar zou ieder medelijden van willekeurig welk
menselijk hart dan ook een grove domheid zijn.
[19] Wie op de hele aarde treurt er nu
over de nacht die door de opgaande zon aan zijn eind komt? Of welke dwaas zal
er huilen om de hinderlijke winter, om een razende storm, om een epidemie die
opgehouden is, en om voorbije slechte jaren? En wij geloven dat het nog een
veel grotere domheid zou zijn daarover te treuren nadat de Heer ons eens Zijn grootste
genade zal bewijzen. Ja, het is erg treurig dat Jeruzalem het grootste
geestelijke licht niet wil herkennen en aannemen; want dat betekent dat zij
zich helemaal in hebben laten lijven bij de satan van de wereld! Waar dat
echter zo is, laat het daar maar vuur en zwavel uit de hemel regenen! Sodom en
Gomorra rusten reeds lang terecht op de bodem van de Dode Zee wie zou die
goddelozen willen bewenen? En zo zal men ook Jeruzalem niet bewenen!
[20] En jij, lieve Jarah, hebt je in
je oordeel over ons dan ook enigszins vergist! Kijk, de schijn is niet altijd
een afstraling van de waarheid en bedriegt ons wel eens! Geloof je niet dat het
zo is en waarschijnlijk ook voor altijd zo zal blijven? Hebben wij gelijk of
ongelijk?"
[21] JARAH zegt: 'Maar Heer, U mijn liefde,
waarom moet het mij nu overkomen dat ik de mensen steeds verkeerd en niet juist
kan beoordelen? Het is zonder meer al bijna ergerlijk! Eerst heb ik van
Cyrenius weliswaar slechts zachtjes, maar toch een terechtwijzing gekregen, nu
alweer een van een groep mensen! Zij hebben allemaal gelijk, - alleen ik
blijkbaar niet, omdat zij de waarheid aan hun kant hebben en ik niet. O Heer,
geef mij toch een beter inzicht, opdat ik met mijn beoordelingen niet steeds
ernaast zit:'
10
Een evangelie voor het vrouwelijk geslacht
[1] IK zeg: 'Rustig aan, lief
dochtertje! Je moet je daarom wat meer intomen en niet neuswijs zijn tegenover
zeer ervaren mannen! Verder moet je nooit meteen op het uiterlijk afgaan met je
oordeel, maar altijd rustig eerst afwachten wat de mannen die de wereld kennen
over de een of andere ervaring te zeggen hebben.
[2] Heeft mogelijkerwijs iemand zich
wat vergist, dan is het pas tijd hem er bescheiden en zacht aan te herinneren
hoe en waar hij eventueel een slag in de lucht gemaakt heeft, -maar echt niet
eerder!
[3] Want
het zou geen pas geven als meisjes als eersten aan ervaren mannen de waarheid
zouden vertellen; maar als de mannen zo nu en dan een onwijze stap naast de
goede weg zetten, dan pas is het juiste ogenblik gekomen dat een vrouw tactvol
en zachtzinnig naar voren komt en zegt: 'Mijn vriend, neem je in acht; want Je
bent nu op de verkeerde weg! Zo en zo zit het in elkaar!' Dat zal de man veel
genoegen doen en hij zal graag gevolg geven aan de vriendelijke, tactvolle en
zachte stem. ..
[4] Maar met voorbarigheid gaat het
niet, en het maakt de man gemakkelijk nors en slecht gehumeurd, en dan let hij
vaak helemaal niet op de lieve, zachte stem van een vrouw, hoe meegaand zij ook
is.
[5] Kijk, dat is ook een evangelie,
maar alleen maar voor jouw sekse! De vrouw die hiermee rekening houdt, zal op
aarde altijd goede dagen hebben, maar als zij geen rekening met dit evangelie
houdt, zal zij het aan zichzelf te wijten hebben wanneer de mannen haar niet
respecteren.
[6] Een echte vrouw is een symbool van
de hoogste hemel -en een eigenzinnige vrouw die domineren wil, een evenbeeld
van de satan, hetgeen al meteen een uiterst slechte, onderste en allerdiepste
hel is.
[7] Verder mag een echte vrouw zeker
nooit haar ergernis de overhand laten krijgen tegenover een man; want in het
vrouwelijke wezen moet immers het grootste geduld en de grootste
zachtmoedigheid en deemoed overheersen. In haar moet de man pas de ware rust
vinden voor zijn onstuimige hart, en zelf zachtmoedig en geduldig worden! Als
echter de vrouw uiteindelijk tegen de man zou gaan opspelen, wat moet dan de
man wel doen, bij wie het er toch altijd al meer stormachtig dan vreedzaam
uitziet?!
[8] Spreek dus nooit voor je beurt,
Mijn dochtertje, ook al ben je nog zo lief, -anders zou je nog meermalen in de
gelegenheid komen om je te moeten ergeren als iemand je weer terechtwijst! -
Heb je Me goed begrepen?"
[9] JARAH zegt: 'Begrepen wel, - maar
mijn hart heeft er moeite mee dat ik dom was en voor mijn beurt sprak. Ik heb
nu toch al verscheidene uren gezwegen en dat was goed; ik had nu echter zin ook
eens wat te zeggen, maar het zou beter geweest zijn als ik was blijven zwijgen.
Maar van nu af aan zal mijn tong een rustdag krijgen zoals er in een
vrouwelijke mond geen tweede is!'
[10] IK zeg: 'Mijn lieve dochtertje,
dat is nu juist ook weer niet zo strikt noodzakelijk, maar zwijg alleen maar
als je niets gevraagd wordt! Als men je echter wat vraagt en je zwijgt, zal de
man dat aanzien voor grote eigenzinnigheid, boosheid en geraffineerdheid, en
zijn hart van je afwenden.
[11] Dus: spreken op het juiste moment
en zwijgen op het juiste moment, maar altijd vol zachtmoedigheid, liefde en
overgave, dat is het mooiste sieraad van een vrouwen een heel lieflijk
levensvlammetje, dat zeer geschikt is ieder mannenhart op te fleuren en hem
meteen zacht en meegaand te maken!
[12] Bij jonge meisjes doet zich
echter een hebbelijkheid voor die vaak heel sterk optreedt, en die heet
ijdelheid, die niets anders is dan een uiterst gezond zaadje van de hoogmoed.
Laat een meisje dat in zich opkomen, dan heeft zij reeds haar hemelse
vrouwelijkheid verspeeld en is zij dicht genaderd aan de satanische vorm. Een
ijdel meisje is nauwelijks waard om uitgelachen te worden, een trotse,
hoogmoedige vrouw is echter een feeks onder de mensen en wordt daarom door
iedereen terecht diep veracht.
[13] Wees
jij daarom, Mijn dochtertje, nooit ook maar een spoortje ijdel en nog minder
trots en hoogmoedig, dan zul je temidden van velen schitteren als de mooiste
ster aan de hoge hemel! - Heb je dat allemaal goed in je opgenomen en
begrepen?"
[14] JARAH zegt: 'O ja; maar wees
alstublieft niet boos op mij omdat ik werkelijk echt dom was!'
[15] IK zeg: 'Wees daarover maar
gerust! -Nu komt Marcus en zijn familie terug en wij zullen zien wat die ons
allen te vertellen zullen hebben"
[16] Wanneer Jarah daar genoegen mee
neemt en vooral over het punt van de ijdelheid diep begint na te denken, komt
Marcus weer met zijn hele gezin naar Mij toe, en zijn vrouwen kinderen beginnen
Mij hemelhoog te loven en te prijzen.
[17] Maar Ik zegen hen en zeg, dat zij
zich van de grond moeten oprichten, en Ik zeg tegen vrouwen kinderen: 'Jullie
weten waardoor jullie je voor altijd kunnen verzekeren van Mijn welgevallen en
ook van Mijn hulp op ieder moment dat jullie die speciaal nodig zullen hebben,
en heel in het bijzonder Marcus weet dat, die jullie naderhand in alles zal
onderrichten.
[18] Maar omdat jullie je de hele tijd
om het stoffelijk welzijn van Mij en Mijn leerlingen zo onverdroten en grondig
bekommerd hebben, heb Ik alles wat je nu hebt gezien als een tegengeschenk aan
jullie gegeven en Ik heb alles zo ingericht, dat het tot jullie tijdelijk en
ook eeuwig voordeel kan dienen. Maar laat je nu ook door Raphaël tonen hoe
alles gebruikt moet worden; want bij zo'n bezit hoort ook de kennis om het
doelgericht te kunnen gebruiken!"
[19] Nu roep IK Raphaël en zeg tegen
hem: 'Ga met hen mee en toon hun hoe alles naar behoren gebruikt moet worden;
en laat de twee zoons ook zien hoe zij de vijf van zeilen voorziene schepen
gebruiken moeten, en hoe zij zich daarmee ook iedere wind ten nutte kunnen
maken! Daardoor zullen zij de bekwaamste en beste schippers op deze hele zee
worden, en dan zullen weldra alle schepen op de grote zee op gelijke wijze uitgerust
kunnen worden, wat de Romeinen goed van pas zal komen. " -Daarop vond snel
datgene plaats wat Ik de engel had opgedragen.
[20] Maar IK zei ook tegen Cyrenius:
'Laat jij een paar van je schranderste dienaren meegaan, opdat ook zij iets
leren voor jullie wereldse gebruik! Want Ik wil dat allen die Mij volgen, in
alle dingen wijs en bekwaam zullen zijn." -Daarop zond Cyrenius meteen
volgens Mijn advies enige dienaren mee en liet ook de knaap Josoë meegaan,
omdat die een grote voorliefde had voor de scheepvaart.
11
De meningen van de Nubiërs over wonderen doen
[1] Toen ook dit geregeld was, kwam
OUBRATOUVISHAR naar Mij toe en zei: 'U alleen bent almachtig en meer dan
almachtig! Kijk, ik en mijn broeders en zusters hebben nu het heil gezien van
alle mensen die rechtschapen van hart en van goede wil zijn, en die zorgen voor
de vorming van het hart en het gemoed en niet voortijdig voor die van het
verstand, dat eigenlijk slechts een rechterarm van het hart moet zijn. Dit is
en blijft de enige, juiste weg van het ware leven en zijn heil, hetgeen wij
Moren allen, als mensen die een heldere geest hebben, goed inzien en begrijpen.
[2] Maar ondanks al onze levensrijpheid en inzicht zit dit wonder ons nu erg
dwars, en wij kunnen het niet eens worden, omdat sommigen van ons menen dat
zo'n wonder ook tot stand gebracht zou kunnen worden door een mens die door Uw
geest volmaakt is geworden, terwijl anderen daarentegen menen dat zulke dingen
eeuwig en alleen aan God voorbehouden zijn, omdat daartoe een almachtige,
goddelijke wil behoort die een geschapen geest zelf nooit kan hebben, omdat hij
geen oneindige, maar slechts een zeer eindige geest is.
[3] Verder zeggen en denken zij, dat
dat reeds aan de schepselen van deze aarde te zien is. Hoe groter deze worden,
met des te meer kracht en macht treden zij op, en hoe kleiner zij zijn des te
geringer is ook hun kracht. Men verhaalt bij ons over reuzenolifanten van
weleer, waarbij vergeleken de nu op aarde voorkomende slechts kleine apen
zouden zijn. Deze dieren moeten zo'n kracht bezeten hebben, dat zij met hun
slurf de dikste bomen met het grootste gemak konden ontwortelen. Maar als dan
reeds hier op aarde een schepsel naarmate hij groter is, met een des te grotere
kracht optreedt, hoeveel meer verschil moet men dan merken bij de geesten, als
zijnde de hoofdvoorwaarde waarop de kracht in alle verschillende schepselen
berust! Wat U als de oereeuwige Geest mogelijk is, omdat U alleen
alleroneindigst groot bent, dat kan geen eindig geschapen geest mogelijk zijn,
en die kan dus ook niet zo'n huis, zo'n tuin en zulke prachtige schepen hier
uit het niets tevoorschijn brengen!
[4] Mijn eigen mening is wat dat
betreft wat tweeslachtig; want ik zei hun, afgaand op de mening van de eersten:
In een ogenblik iets scheppen dat mensen -ook al was het met veel moeite en
tijd -ook tot stand zouden kunnen brengen, moet voor God toch gemakkelijker
zijn dan iets anders dat voor mensen altijd onmogelijk blijft en moet blijven.
[5] Zo kunnen mensen zelfs
wonderbaarlijk mooie en overgrote gebouwen scheppen; maar alle mensen van de
aarde kunnen nog niet het geringste mosplantje scheppen en het laten groeien,
bloeien en zaden laten dragen die geschikt zijn voor de voortplanting. Laat
staan dat zij een vruchtboom of zelfs een dier zouden kunnen scheppen dat zich
vrij bewegen kan, zijn voedsel kan zoeken en zich kan voortplanten.
[6] Zulke dingen uit het niets alleen
door de almachtige wil te scheppen, zal voor een mens, ook al is hij nog zo
volmaakt, bezwaarlijk ooit mogelijk zijn; want daartoe behoort meer dan de
eindige kracht van een mensengeest, die zowel wat tijd als ruimte betreft
eindig is. Maar dingen die hij eenmaal reeds eindig geschapen heeft, ook al
ging dat moeizaam, zou de volmaakte geest van een mens gevoeglijk wel
ogenblikkelijk kunnen scheppen. Alleen blijft het dan nog de vraag, of dat voor
blijvend, of slechts voor een paar ogenblikken zou zijn als verschijnsel, bij
gelegenheid dat men geheelonzelfzuchtig, alleen ter verheerlijking van Uw naam,
de blinden een waar licht zou willen geven!
[7] Zou U, o Heer, mij dat niet heel
precies willen uitleggen? Heb ik gelijk, of de anderen? Ik zou U met deze vraag
zeker niet lastig hebben gevallen, als ik niet gemerkt had dat U nu enige vrije
tijd - natuurlijk helemaal door Uw hoogst eigen wil -is gegund. Als Uw heilige
wil het U derhalve zou toestaan mij op mijn vraag een voor eeuwig geldig
antwoord te geven, dan zou dat voor ons allen ook een overgrote genade zijn,
waarvoor wij U nooit genoeg zouden kunnen danken. "
12
Over gelijkhebberij
[1] IK zeg: 'Ja, Mijn beste vriend,
het zal erg moeilijk voor Mij worden jou, of je metgezellen die een andere
mening zijn toegedaan, gelijk te geven! Stel je eens een stok voor die een
beetje los in de grond staat; die moet, om er iets stevig aan op te kunnen
hangen, door middel van een paar slagen met een houten hamer steviger in de
grond geslagen worden. Er komen echter. twee nogal onhandige timmerlui die in
hun kunst nog erg onbedreven zijn, en de ene die vindt dat hij het beter kan,
zegt tegen zijn metgezel: 'Maat, onze kunstvaardigheid is weliswaar gelijk,
maar geef mij toch maar de hamer, dan geef ik de eerste klap op de kop van de
stok! Want het is een goede gewoonte van mij de spijker op de kop te slaan!' - 'Goed', zegt de andere, 'laat zien hoe
trefzeker je de kop van de spijker kunt raken!' Daarop neemt de eerste de hamer
en geeft een harde klap. Hij raakt de stok, maar alleen zijdelings aan de
linkerkant, waardoor de stok zeker niet steviger staat. Zijn collega moet
daarom lachen en zegt' Geef mij de hamer maar weer; want als je de kop van de
stok zo bewerkt, zal hij wel nooit vaster dan voorheen in moedertje aarde
staan! Dan zegt degene die de stok niet op zijn kop geraakt had: Hier, pak aan
die hamer en probeer jij je geluk maar!' Nu geeft ook deze een geweldig harde
klap, raakt de spijker echter ook met op de kop, maar schampt hem aan de
rechterkant. En nu ontstaat er tussen de beiden een strijd over wie van hen nu
beter heeft geslagen. Dat de beiden het daarover niet gemakkelijk eens worden
is te begrijpen; want waar twee onderling twisten, houdt de twist niet eerder
op dan wanneer een sterkere en meer geoefende erbij komt en de beide twistenden
terwille van het recht laat zien hoe men de spijker op de kop slaat. Later lukt
het hun beiden ook, maar zonder de derde zouden zij beiden nog wel geruime tijd
slechts daarover gekibbeld hebben wie van hen beter geslagen had, of de
schampende slag naar links beter was dan die naar rechts.
[2] En kijk, precies zo is het bij
jullie meningsverschil, en het moet tenslotte de derde zijn die jullie
wijsheidsstrijd beëindigt door de spijker voor jullie op de kop te slaan, omdat
jullie anders onderweg nog tot een bloedig gevecht zouden kunnen komen alleen
maar over de vraag of de gemiste slag naar links beter was dan de net zo
gemiste slag naar :echts!
[3] Dus noch jij, noch je metgezellen
hebben de waarheld gevonden met betrekking tot het tot stand gebrachte wonder
en de vraag of zoiets ook gedaan zou kunnen worden door een geestelijk volmaakt
mens, maar jullie hebben haar nauwelijks links of rechts geraakt!
[4] Nu, dat Ik de spijker goed op de
kop zal treffen is wis en zeker.; maar voor Ik nog in deze zaak voor jullie met
vaste hand .zal slaan, moet je naar je metgezellen gaan en hun zeggen, dat noch
de linker noch de rechter partij gelijk heeft, maar dat ieder nauwelijks de
waarheld heeft aangeroerd. Jullie moeten tevoren eerst samen overeenkomen, dat
jullie totaal niets weten en begrijpen in deze aangelegenheid. Kom pas daarna
terug, dan zal Ik je vertellen wat in deze zaak waar en juist is om te weten en
te denken!"
[5] Daarmee gaat de zwarte aanvoerder
weer naar zijn .metgezellen terug en vertelt hun alles. Die zelden daarop heel
verstandig: Het is heel terecht, juist en goed dat de Heer Zelf ons dit
antwoord heeft gegeven; want het geldt niet alleen voor nu, maar voor alle
toekomende tijden. Hoe vaak kwam het bij ons niet voor, dat de een de zaak zo,
een tweede anders en een derde nog anders beoordeelde! Wie van de drie had dan
naar waarheid juist geoordeeld? Geen van hen had de stok op de kop getroffen,
mogelijk vaak nauwelijks geschampt! Uiteindelijk moest door een algemene raad
en door meerderheid van stemmen besloten worden, wie bij de beoordeling van een
zaak of een handeling gelijk had; en het gebeurde beslist niet zelden, dat
juist diegene die met zijn slag het verst naast de stok had geslagen, met
stemmenmeerderheid gelijk kreeg. Zouden wij toen reeds van iemand zo'n uiterst
wijs advies gekregen hebben, hoeveel onnodige ruzies zouden er dan achterwege
zijn gebleven! Maar wij hadden nu eenmaal deze heilige aanwijzing niet en
kregen vaak ruzie alleen maar omdat ieder van ons de wijste wilde zijn.
[6] Maar dat had toch ook weer zijn
goede kant, want dat eeuwige bekvechten heeft onze dorst naar zuivere waarheid
steeds meer gewekt. Zonder die dorst zouden wij in de eerste plaats jou,
Oubratouvishar, zeker nooit als onze wegwijzer hebben gekozen; zonder jou
zouden wij echter nooit in Memphis en zonder Memphis nog minder hierheen
gekomen zijn, waar wij nu zelfs de meest zuivere waarheid kunnen horen uit de
mond van Degene die de eeuwige Oergrond van al het leven, van al het bestaan en
van alle dingen is. Ga nu en breng de innigste dank van ons allen over voor de goddelijk
wijze wenk die wij allen kregen en die wij door de daad zo levend en waarachtig
mogelijk willen en zullen eren in ons hele nageslacht! Dus geen ruzie meer
tussen onmiskenbare broeders'
13
De mogelijkheid grotere dingen te doen dan de Heer
[1] Met deze boodschap kwam de
aanvoerder, begeleid door zijn dienaar, bij Mij en wilde Mij woordelijk
meedelen wat zijn metgezellen tegen hem hadden gezegd.
[2] Maar IK zei tegen hem: 'Vriend,
dat heeft Degene die harten en nieren van de mensen beproeft, niet nodig! Ik
weet reeds alles wat je metgezellen je werkelijk heel verstandig hebben
toevertrouwd, enje kunt nu uit Mijn mond het juiste vernemen over jullie
strijdvraag. Kijk, luister en begrijp!
[3] Als een mens op deze aarde of pas
ook aan gene zijde, wat meestal het geval zal zijn, de hoogste geestelijke
levensvoleinding verkregen zal hebben, dan zal hij niet alleen dat, wat Ik nu
ten aanschouwe van jullie doe en wat er in alle scheppingssferen is en gebeurt,
ook door zijn vrije wil kunnen doen en laten ontstaan en bestaan, maar nog veel
grotere dingen! Want een volmaakt mens is in de eerste plaats als Mijn kind in
alles één met Mij, en niet alleen maar in bepaalde speciale dingen, en moet dus
omdat Mijn wil ook geheel de zijne is geworden, natuurlijk ook dat kunnen doen
wat Ik Zelf kan.
[4] Maar in de tweede plaats verliest
geen mens, hoe volmaakt ook, zijn eigen vrije wil, ook al is hij nog zo één van
wil met Mij geworden, en hij kan daarom niet alleen alles uit Mij, maar ook
heel ongebonden vrij uit zichzelf willen, en dat zal dan toch duidelijk meer
zijn dan Mijn wil aangeeft.
[5] Dat klinkt je nu wel wat
fantastisch in de oren, maar toch is het zo en het zal ook voor eeuwig zo
blijven. Opdat je dat echter heel duidelijk zult inzien zal Ik je het geheel nog
wat duidelijker maken door je te wijzen op een zaak die je na Memphis niet meer
geheel vreemd is.
[6] Je hebt in Memphis bij jullie
eerste oponthoud.en wel bij de overste, de wijze Justus Platonicus,
verschillende soorten spiegels gezien, waarvan het gepolijste oppervlak je
evenbeeld terugkaatste.
[7] De overste toonde je tenslotte ook
een zogenaamde magische spiegel, waarin je tot je grote verbazing jezelf veel
groter zag dan je in werkelijkheid bent.
[8] De overste toonde je echter ook
nog een andere eigenschap van deze spiegel. Hij liet namelijk het zonlicht erop
vallen en ontstak zo in het sterke brandpunt, dat zich zo ongeveer een halve
manslengte buiten het van alle kanten naar het midden toe gebogen vlak bevond,
allerlei brandbare zaken, waarover jij je nog veel meer verwonderde.
[9] Nu vraag Ik je hoe dat mogelijk
was? Hoe kwam het dat de door de zogenaamde magische spiegel teruggeworpen
straal van de zon een veel grotere uitwerking had dan de zon met haar rechte,
ongebroken stralen? En toch was de straal uit de magische spiegel geen andere
dan die uit een en dezelfde zon!
[10] De spiegel bleef daarbij beslist
helemaal koud! Ja, waaraan ontleende de straal dan die uitwerking die het
natuurlijke, vrije zonnelicht zo ver overtrof? Je begrijpt toch al veel en je
zult Mij daar ook wel een reden voor aan kunnen geven, tenminste in zoverre als
de overste je die kon geven’
[11] De AANVOERDER zegt: 'O Heer, U
weet werkelijk, werkelijk alles! Ja, het is waar, de overste in Memphis heeft
ons zo’n spiegel laten zien en ook haar verschillende soorten werking: maar met
zijn uitleg daarover was ik ronduit gezegd, allerminst tevreden. Hij scheen
daar behoorlijk naast Uw stok geslagen te hebben en die zelfs niet eens
aangeraakt te hebben. Kortom, hoe langer hij mij vol ijver het geheel probeerde
uit te leggen, des te onbegrijpelijker werd het voor hem en voor mij.
[12] Eén ding leek mij wel juist,
namelijk dat zo'n naar binnen gebogen spiegel de eigenschap heeft de van de zon
uitgaande stralen te bundelen, en dat in een veel sterkere mate, dan wanneer
men een aantal vlakke spiegels die de zon in haar natuurlijke grootte, zoals
ons oog die ziet, weergeven, zo zou opstellen dat alle stralen op een en
dezelfde plaats bij elkaar zouden komen, welke plaats dan ook veellichter zou
worden dan de lichtvlek afkomstig van een enkele, vlakke spiegel. Er was dus
sprake van een duidelijke verdichting van de straal van het zonlicht, en de
ervaring leert, dat de vermeerdering van het licht ook een evenredige vermeerdering
van de warmte en hitte tengevolge heeft. Zoiets zou echter naar de mening van
de overste nooit precies te berekenen zijn; maar het is toch naar zijn zeggen
door veelvuldige en goed onderzochte ervaring bevestigd.
[13] Dat, o Heer, is nu echter ook al
het goeds wat de overste mij heeft verteld. Om daar nu mogelijkerwijs een
verdere goede conclusie uit te moeten of te kunnen trekken, daarvoor heeft mijn
ziel te weinig inzicht en ik vraag U daarom nogmaals of U bij mij, lichtloze,
een waar, geconcentreerd licht in mijn ziel zou willen laten stromen, anders
zal het daarin net zo duister zijn als de huid van mijn nietswaardige lichaam
door en door zwart is!"
14
Het doen van wonderen door de mens die geheel in Gods wil is opgegaan
[1] IK zeg: 'Nu welaan dan, luister
naar Mij! Ik ben de zon van alle zonnen en van alle geestenwerelden en van al
de zich daarop bevindende wezens van allerlei natuur en soort.
[2] Zoals echter deze aardse zon met
haar licht en de daardoor opgewekte warmte binnenstroomt in alle op een aardbol
wonende wezens, en op de aardbol slechts in een bepaalde, vastgestelde orde
binnenstroomt, en daardoor de hele aardbol zichtbaar volgens de natuur leven
inblaast, zo stroom ook Ik volgens de eeuwig strenge, afgemeten en door Mij
vastgestelde met veranderbare orde binnen in alles wat door Mij is geschapen;
en daarom kan de aarde nooit méér aarde zijn en worden dan zij is, de vijgeboom
met nog meer vijgeboom, de leeuw niet nog méér leeuw en zo verder opklimmend
tot de mensen kan geen schepsel meer of ook minder worden in zijn aard en
soort, dan hoe en wat het is.
[3] Alleen de mens kan wat zijn ziel
en geest betreft steeds maar door meer en meer mens worden, omdat hem van Mij
uit het onuitroeibare vermogen is gegeven, door het volgen van Mijn wil die hem
is gegeven, steeds meer van Mijn geestelijke levenslicht in zich op te nemen en
voor alle eeuwigheden te behouden.
[4] Nu, als de mens helemaal volgens
de wet leeft, maar daarbij niet naar iets speciaal hogers streeft, zich echter
binnen de orde die hij zich heeft gesteld ook niet voor iets laags laat
gebruiken, dus werelds gezien een onberispelijk mens is, dan lijkt hij op een
vlakke spiegel die het beeld van de zon op zijn gepolijste vlak noch vergroot
noch verkleint. Hij zal daarom ook alles op heel natuurlijke wijze begrijpen,
en daarmee bereiken dat hij zich in alles heel gewoon ontwikkelt.
[5] Maar een mens die vanwege een
beetje licht, dat hij zogezegd toevallig ergens heeft opgevangen, bij degenen
die totaal geen licht hebben veel ophef maakt over het een of ander en doet
alsof hijzelf uitvinder van de oerwijsheid is, terwijl hij alle anderen voor
meer dan dom houdt, -zo'n mens blaast zich op en lijkt op een bol waarvan de
oppervlakte zeer glad gepolijst is en daardoor een naar buiten gebogen
spiegelvlak vormt.
[6] Op zo'n
vlak zul je weliswaar ook nog het beeld van de zon weerkaatst zien, maar heel
klein, en je zult niets meer merken van enige warmte. Door dit terugkaatsende
vage licht zal eeuwig niets ontvlammen, ook al was het de meest brandbare
nafta-ether! Dat doet de hoogmoed van de ziel als zij zich erg veel inbeeldt
over iets heel onbelangrijks. En hoe meer zo'n ziel zich dan inbeeldt, des te
puntiger wordt het bolle vlak van haar spiegel en des te kleiner het spiegelbeeld
van de geestelijke zon op zo'n haast kegelvormige spiegel van kennis en
wetenschap.
[7] Deze twee nu aangeduide
mensensoorten worden niet steeds meer mens de laatste zelfs steeds minder.
[8] Maar nu komt er een derde,
weliswaar wat zeldzaam geworden mensensoort! Deze is uiterlijk zeer voorkomend,
gedienstig, geduldig, zacht, bescheiden en vol deemoed en liefde tegenover
ieder die haar diensten nodig heeft.
[9] Deze soort lijkt op onze
magische,. naar binnen gebogen spiegel. Als het licht van het leven en de
kennis uit Mij op zo n zielespiegel valt, zal het licht dat daarvan in het
aardse actieve leven terugstraalt, het gemoed en de eigen, vrije wil doen
ontvlammen voor al het goede, alle liefde, al het mooie, ware en wijze. Alles
wat in het brandpunt komt te staan van dit vele malen verdichte geesteslicht,
wordt helder verlicht en door het hoge warmteniveau van het innerlijke leven
snel tot volle wasdom gebracht. En de mens met zo'n zielespiegel herkent dan
weldra overduidelijk en heel levendig zaken, waarvan een gewoon mens zelfs
nooit zal dromen.
[10] Zo'n mens wordt dan ook steeds
meer mens; en hoe meer mens hij wordt des te volmaakter wordt hij ook in
zichzelf En wanneer na een passende tijd zijn spiegelomvang of -doorsnede meer
en meer is vergroot en aan diepte ten opzichte van het levenscentrum heeft
gewonnen, dan zal het naar buiten actieve, en beduidend groter en lichtsterker
geworden brandpunt ook zeker nog veel grotere dingen tot stand brengen dan Mijn
voor alle schepselen precies afgepaste zonnelicht, waarvan langs de geordende
en natuurlijke weg nooit een bepaalde, buitengewone vermeerdering te
verwachten is, en men kan niet aannemen dat het licht van de zon, dat langs
natuurlijke weg op deze aarde valt, ooit een diamant zal smelten, maar dat kan
de gebundelde lichtstraal uit een grote zogenaamde magische spiegel wel.
[11] Precies zo verhoudt het zich dan
ook bij een zeer volmaakt mens, waarvan Ik eerder gezegd heb dat hij grotere
dingen zal doen dan Ik. Ik doe alles alleen maar volgens de van eeuwigheid zeer
precies afgewogen orde, en de aarde moet op de exact vastgestelde afstand van
de zon haar baan volgen, waarin zij over 't algemeen steeds het licht in
dezelfde mate ontvangt.
[12] Het is dus begrijpelijk dat Ik
nooit, terwille van de kennis of zelfs voor de grap, met de almacht van Mijn
wil deze of een andere aarde heel dicht bij de zon kan plaatsen, want zo'n
poging zou deze hele aarde in een oogwenk in een pure, witachtig blauwe damp
veranderen:. .
[13] Maar jullie mensen kunnen op deze
aarde door dergelijke spiegels het verstrooide licht van de zon op één punt
samenbundelen en de kracht daarvan op kleine delen van de aarde uitproberen, en
daarmee doen jullie, zuiver natuurkundig gezien, met het licht van de zon meer
en grotere dingen dan Ik, -hoeveel meer dan wel met Mijn geestelijk licht via
de volmaakte, holle deemoedspiegel van je ziel!
[14] Ja, Mijn echte kinderen zullen
dingen tot stand brengen en binnen hun kleine gebieden daden verrichten, die in
verhouding tot Mijn daden duidelijk groter moeten zijn, omdat zij naast de
volmaakte vervulling van Mijn wil, ook kunnen handelen naar hun eigen vrije
wil, waarin zich Mijn licht tot een onuitsprekelijke sterkte kan verdichten, en
daardoor in een klein gebied met de meest intensieve vuurkracht van Mijn
innerlijke wil daden kunnen verrichten die Ik vanwege de instandhouding van de
gehele schepping nooit mag verrichten, hoewel Ik dat natuurlijk ook wel zou
kunnen.
[15] Kortom, Mijn echte kinderen
zullen als het ware zelfs kunnen spelen met die krachten van Mijn hart en wil,
die Ik Zelf evenmin ooit daadwerkelijk heb gebruikt als dat Ik ooit deze aarde
heel dicht naar de zon heb geschoven, om voor de grap met haar
onbeschrijfelijke hitte een paar bergtoppen af te smelten, wat niet mogelijk
zou zijn zonder tegelijk de hele aarde mee te veranderen in de oorspronkelijke
ether. Wat Ik dus noch in het groot en nog minder in het klein mag doen, dat
kunnen Mijn kinderen met de magische spiegels ten eerste natuurlijk en dan ook
des te meer geestelijk verrichten!
[16] Mijn beste vriend, begrijp je nu
ook goed, waarachtig en juist, wat Ik je over jouw vragen heb uitgelegd? Ben je
nu tevreden, of heb je nog ergens twijfels onder je zwarte huid?"
15
De Heer troost de Nubiërs, die niet zijn geroepen tot het kindschap van God
[1] De AANVOERDER zegt: 'Ja, Heer,
alles is mij nu duidelijk en mijn ziel voelt zich nu alsof zij overal in thuis
is! Maar ik merk bij Uw leerlingen dat zij vrijwel allemaal dit beeld van de
drie soorten spiegels bepaald niet goed schijnen te begrijpen! Ik dank U innig
voor Uw uitleg, die aan al mijn levensgevoelens volkomen beantwoordt; maar
zoals gezegd, ik vind het onaangenaam om te zien, dat juist diegenen die dit
alles het best zouden moeten begrijpen omdat zij oorspronkelijk tot het
kindschap geroepen zijn, dit alles het minst schijnen te begrijpen!"
[2] IK zeg: 'Daar hoef
je je weinig of helemaal niet om te bekommeren! Als jij het begrijpt, waar zou
je je dan verder druk om maken? Zij zullen het dan wel begrijpen wanneer de
tijd voor hen daar is; want zij zullen nog langer bij Mij zijn, terwijl jullie
morgen naar jullie land zullen vertrekken!
[3] Het is immers van ouds een goed
gebruik bij alle volken, dat de vreemde gast eerder bedacht wordt dan de kinderen
des huizes. De.kinderen zullen daardoor met te kort komen! In eerste instantie
kon jullie deze zaak gemakkelijk begrijpelijk gemaakt worden omdat jullie al
bekend waren met het wezen van de spiegel; maar van Mijn ware leerlingen en
kinderen heeft er nog nooit één een andere spiegel gezien dan alleen die van
een rustig wateroppervlak. Als Ik hun echter deze zaak nader zal willen
uitleggen, dan zal Ik Mij voor een beter begrip van de zaak even gemakkelijk de
betreffende spiegels weten te verschaffen als Ik Mij het mensenbrein wist te
verschaffen, en zoals Ik de oude Marcus dit nieuwe huis met alle toebehoren
wist te verschaffen.
[4] Wees
dus vanwege Mijn leerlingen en Mijn ware kinderen niet ongerust; want Ik Zelf
geef je de verzekering, dat zij allen niet te kort zullen komen. Want vreemden
komen en gaan weer; maar de kinderen blijven thuis! - Heb je ook dit
begrepen?"
[5] De AANVOERDER zegt: 'En of ik het
begrepen heb, - maar daardoor is mijn ziel niet vrolijker geworden; want het
klonk uit Uw mond zo erg afstandelijk met de naam 'vreemde' aangeduid te
worden! Maar wij zullen het eeuwig niet kunnen veranderen wat U van eeuwigheid
reeds zo bepaald hebt en wij zijn U als vreemden toch gloeiend van liefde
dankbaar voor al deze ook nooit verdiende, overgrote genaden die U ons hier
hebt bewezen!"
[6] Dan springen bij de aanvoerder,
evenals bij zijn dienaar, de tranen in de ogen en JARAH zegt heel zachtjes
tegen Mij: 'Heer en Vader van alle mensen, zie, de beide Moren huilen!"
[7] Maar IK zeg: 'Dat is niet erg,
Mijn lieve dochtertje, wantjuist daardoor worden zij kinderen van Mijn
kinderen, die ook niet uit het huis van de grootvader gestoten worden!"
[8] Toen de beide Moren Mij dat
hoorden zeggen, zonken zij voor Mij op hun knie en snikten luid, maar nu van blijdschap.
[9] En na een poosje riep de
AANVOERDER luid: 'O God vol gerechtigheidwijsheid, liefde, macht en
ontferming, met een boetvaardig wezen dank ik U namens mij en mijn volk dat wij
ons in ieder geval kinderen van Uw kinderen mogen noemen!"
[10] IK zeg: 'Wees gerust, Mijn
vriend! Wie Ik aan neem is geen vreemde meer voor Mij! je ziet hoe de aarde vol
bergen is, en daar zijn hoge en lage bij. De hoge zijn weliswaar de eerste en
eigenlijke oerzonen van de aarde, en de lage zijn pas in de loop der tijd als
afzettingen van de hoge ontstaan, -maar zie, terwijl de allereerste en
allerhoogste hun toppen met eeuwige sneeuwen ijs sieren, zuigen de lage
nakomelingen voortdurend de liefdemelk uit de borst van de grote moeder!
[11] Ik zeg jullie: Wie liefde heeft
en liefde schenkt, is Mijn kind, Mijn zoon, Mijn dochter, Mijn vriend en Mijn
broeder! Wie de liefde echter niet heeft en haar dus ook niet schenkt, is een
vreemde en wordt als zodanig behandeld. Als Ik je echter Mijn vriend noem, dan
ben je geen vreemde meer, maar behoor je tot Mijn huis door Mijn woord, datje
getrouw in je hart hebt opgenomen. Maar ga nu getroost heen en verkondig dat
alles aan je broeders!'
[12] De aanvoerder gaat nu met zijn
dienaar naar zijn metgezellen en verkondigt hun alles wat hij nu van Mij
gehoord heeft, en allen beginnen
letterlijk te juichen van vreugde over dit bericht, dat voor en zo
uitermate troostrijk is. Wij laten hen nu .over aan hun terechte vreugde. Maar
Cyrenius die de uitleg met de spiegels ook niet al te goed begrepen had, hoewel
hij een heel goed inzicht had in de verschillende spiegelsoorten, vroeg Mij of
Ik hem daarover niet iets meer vertellen wilde. Maar Ik vroeg hem nog wat
geduld te hebben, omdat wij het weldra met een wat treurig uitziende deputatie
uit Caesarea Philippi te doen zouden krijgen. En Cyrenius stelde zich daarmee
tevreden.
16
De deputatie uit Caesarea
[1]
Nauwelijks had Ik dat gezegd of er kwamen al twaalf mannen om het oude huis
heenlopen; het waren zes joden en zes Grieken. De Caesareeërs die nu in een
paar hutten kampeerden, hadden namelijk via hun herders en vissers gehoord, dat
de Romeinse stadhouder een groot stuk land aan de oude visser Marcus
geschonken had en dat dit als zijn volledig eigendom omringd was met een
ontoegankelijke muur. De Caesareeërs beschouwden echter alle grond in de verre
omtrek rondom de stad als land van de gemeente en wilden nu van Cyrenius horen
met welk recht hij zich aan het eigendom van de stad had kunnen vergrijpen,
omdat de stad daarover steeds zowel aan de Romeinen als ook aan Jeruzalem de
cijns betaald had. Ik had Cyrenius echter al vooraf heimelijk een aanwijzing in
zijn hart gegeven, en hij wist dan ook al van te voren waarover het zou gaan
eer nog iemand van de afvaardiging zijn mond had opengedaan, en hij was
daardoor ook voldoende voorbereid op het antwoord, dat hij de zeer vrijpostige,
treurige afvaardiging zou geven. .
[2] Na alle buigingen stapte er een
voorname Griek, Roclus.genaamd, op Cyrenius af, deed zijn mond open en sprak:
'Zeer rechtvaardige, gestrenge en doorluchtige heer, heer, heer! De zaak waarom
het hier gaat is, dat aan Marcus de oude krijgsman en nu visser, door uw
vrijgevigheid een aanzienlijk deel van onze gemeentegronden, waarvoor wij veel
cijns betalen als omheind eigendom in handen is gegeven. Door onze herders die
bedroefd waren over dat mooie stuk land, zijn wij dit nog droever uitziende
bericht een uur geleden te weten gekomen.
[3] Welk ongeluk ons Caesareeërs, die
vroeger zo welgesteld waren, heeft getroffen, daarvan getuigen de hier en daar
nog rokende ruïnen. Wij zijn nu in de ware zin van het woord de armzaligste
bedelaars van de wereld. Gelukkig is hij die bij de grote brand iets van zijn
have kon redden! Ons arme saters was dat geluk niet beschoren, want het vuur
greep zo snel om zich heen dat wij en nog velen van ons, de goden nog zeer
dankbaar moeten zijn dat wij het vege lijf hebben kunnen redden. Enig vee is nu
onze hele have, wij zijn nu weer nomaden geworden; maar hoe kunnen we zelfs dit
laatste bezit behouden als uw vrijgevigheid voor geboren Romeinen onze beste
gronden van ons afneemt en als volledig onaantastbaar eigendom omheint voor hen
die het geluk hebben in uw hoge gunst te staan?!
[4] Wij willen u daarom alleen maar
smekend vragen, of de nu zo overgelukkig geworden Marcus aan ons een
schadevergoeding moet geven of niet! Zo helemaal zonder schadevergoeding zou
deze onteigening in onze huidige, penibele situatie toch wel iets zijn dat in
de geschiedenis der mensheid moeilijk ergens zijn weerga zou vinden. - Allerhoogste
heer, wat hebben wij armen te verwachten?"
[5] CYRENIUS zegt: 'Waar hebben jullie
het over en wat willen jullie, brutale halfmensen?! Dit grondstuk heeft sinds
vijfhonderd jaar bij deze berg en deze vissershut behoord, en was volkomen
waardeloos omdat het een pure zand en steen woestenij was. Er behoorden echter
nog twintig morgen land bij die niet omheind en dus aan de stadsgemeente
overgelaten werden om vrij en naar believen over te beschikken. Bovendien
hebben jullie je nu aan mij voorgedaan als berooide armen en bedelaars, die hun
hele hebben en houden zijn kwijtgeraakt! Wat moet ik nu over die boosaardige
leugenachtigheid van jullie zeggen?! Ik weet wel dat jullie huizen in de stad
door het vuur zijn verwoest, en ik weet precies hoe groot jullie schade is;
maar ik ben ook bekend met jullie grote bezittingen in Tyrus en Sidon en ik
weet dat juist jij, Roclus, daar zoveel schatten bezit, dat je je zonder meer
met mij zou kunnen meten! En datzelfde geldt voor alle elf die nu met je
hierheen gekomen zijn!
[6] Jullie twaalven hebben nog zoveel
schatten en rijkdommen, dat jullie zelf de door het vuur verwoeste stad
minstens tienmaal zouden kunnen opbouwen; en toch komen juist jullie om je over
je armoede te beklagen en mij van onrecht te beschuldigen omdat het zuiver
rechtmatige eigendom van de oude Marcus, die in iedere vezel van zijn leven
een man van eer is, van dat van jullie werd afgezonderd! Zeg maar welke naam ik
jullie moet geven!
[7] Ga en bekijk de grond die Marcus
buiten de tuinmuur nog volledig in bezit heeft! Het is nog ruim twintig morgen
land. Ik verkoop het aan jullie voor tien zilvergroschen. Als jullie vinden dat
het dat waard is, betaal dan de tien groschen en de grond is van jullie!
Behalve in de Sahara in Afrika vind je nergens op de goede grote aarde een
slechtere gleba* (* Gleba: latijn voor 'aardkluit'.); want behalve zand en dode
steenslag en hier en daar een verkommerde distel zul je niets vinden!
[8] Maar jullie zijn rijke mensen,
jullie kunnen van ver weg aarde laten aanvoeren en daarmee deze kleine
woestenij bedekken en tot vruchtbaar land maken! Ook kunnen jullie van ver weg
een zeer dure waterleiding aanleggen om het op die manier gecultiveerde
grondstuk in de zomers, die hier meestal droog zijn, behoorlijk te irrigeren, en
dan hebben jullie een heel behoorlijk stuk land rechtmatig in jullie bezit
gekregen! Maar met die ongemotiveerde aanspraken zullen jullie bij mij eeuwig niets bereiken, .en ik zal jullie
metterdaad bewijzen, dat na jullie huidige zeer onrechtvaardige verzoek altijd
slechts de sterkere het recht aan zijn kant heeft! -Wat willen jullie nu
doen?"
[9] Behoorlijk geschrokken van de
krachtige taal van.de opperstadhouder zegt ROCLUS: 'Heer, heer, heer! Wij zijn het
niet zelf die aanspraken wilden laten gelden, maar wij zijn slechts
vertegenwoordigers van degenen die in de verwoeste stad in volle ernst een
jammerlijk bestaan lelden. Wij hebben al veel voor hen gedaan, en de hele
stadsgemeente, die nu totaal verarmd is, heeft ons slechts uit dankbaarheid al
de omliggende gronden volledig in eigendom gegeven, en tegen ons gezegd, dat
ook deze gronden aan de zee hun gemeentelijk eigendom waren!
[10] In dat geval, dachten wij, kan
het ons beslist niet onverschillig laten dat iemand op onbevoegde wijze daar
een deel van neemt, cultiveert en het gecultiveerde deel meteen laat omheinen
met een ontoegankelijke, massieve muur, en dat met een werkelijk
sprookjesachtige snelheld, -wat natuurlijk jullie Romeinen die door de oorlog
zeer bedreven zijn, wel mogelijk kan zijn, omdat jullie in het veld niet zelden
in weinige ogenblikken een legerplaats voor honderdduizend man op kunnen
zetten!
[11] Nu de zaak dus heel anders blijkt
te zijn, zien wij eenvoudig van onze eisen af en gaan naar huis! De nog
overblijvende twintig morgen land die buiten de muur liggen, kan de oude, brave
burger ook nog voor zichzelf erbij laten omheinen en wij verklaren hierbij dat
hij noch door ons, noch door de stadsgemeente ooit in zijn vrije bezit gestoord
zal worden. Maar wij geloven toch wel dat hij aan de stad, vanwege zijn
alleenrecht als visser, voortaan de van ouds gebruikelijke tiende moet
afdragen!"
[12] CYRENIUS zegt: 'O ja, maar jullie
moeten bewijzen wanneer de stad dit recht verkregen heeft! Mij is in dit
opzicht geen document bekend, omdat ik tijdens mijn huidige, nu reeds bijna
vijfendertig jaar lange diensttijd daar nooit iets van gezien heb. Want pas
onder mij heeft het vroegere dorp stadsrechten verkregen en wel ter ere van
mijn broeder die Rome meer dan veertig jaar had bestuurd. Mij zijn derhalve
alle plaatselijke omstandigheden van deze stad precies bekend. Van een
vis-tiende die deze stad wettig te vorderen zou hebben, weet ik niets; wel weet
ik dat men die onwettig uit naam van de stad gevorderd heeft en dat mijn Marcus
verplicht was jullie die steeds te betalen, waarvoor hij als hij kwaad zou
\Villen een volledige terugbetaling zou kunnen eisen, wat hij echter niet Zal
doen omdat hij een te eerlijk en te ingoed mens is. Maar dat hij in het vervolg
aan jullie geen onrechtmatige tiende zal betalen, daar sta ik voor in.
[13] In plaats van jullie nu enig
recht te geven, maak ik jullie als afgevaardigden van deze stad bekend dat ik
uit hoofde van mijn macht, uitgaande van
de keizer, de oude Marcus benoem tot overste over de stad en haar wijde
omliggende gebied, en hem bekleed met alle macht die ik zelfheb, en dat in het
vervolg alleen hij over jullie en al jullie aangelegenheden volledig recht mag
spreken, en dat jullie allen aan hem de verplichte schatting af moeten dragen!
Dat zeg ik jullie nu mondeling, maar hij zal zich geheel volgens de wet met de
papieren, de staf en het zwaard en de gouden weegschaal der gerechtigheid
legitimeren! Slechts in heel bijzondere gevallen zal een beroep op mij gedaan
kunnen worden, maar verder zal hij alles beslechten! -Bent u daarmee
tevreden?"
17
De wijze wetgeving in Mathaël’s koninkrijk aan de Pontus
[1] ROCLUS zegt: 'Tevreden of niet
tevreden, - wat kunnen wij doen tegen uw macht? Onmachtige wormen moeten immers
met alles instemmen; want wee hen als zij zich ook maar enigszins in het stof
van hun nietigheid beginnen te roeren, dan worden zij meteen door de vrolijke
vogels uit de lucht opgemerkt, gevangen en gegeten! De zwakke moet immers de
machtige gehoorzamen als hij wil leven en dus zullen ook wij Marcus, die nu
heer, heer is, moeten gehoorzamen als wij niet gegeten willen worden. Maar
aangenaam -om heel eerlijk te zijn -is het voor ons beslist niet dat deze oude,
ruwe krijgsman over ons zal heersen; want het is de meest onverbiddelijke mens
die wij ooit meegemaakt hebben. Rechtschapen is hij, daar kan niemand aan
twijfelen en hij heeft, gezien zijn vele ervaringen, ook een oordeel dat altijd
gezond en juist is; maar voor de rest is hij de meest onmaatschappelijke mens,
en van menslievendheid is bij hem absoluut geen sprake! Wel, wel, dat is een
felicitatie waard, dat hij onze autoriteit is geworden! Werkelijk, zowel ons
als onze kinderen en kindskinderen zullen goede tijden te wachten staan! Emigreren
zou nu beslist het beste zijn, - maar waarheen?"
[2] Dan staat MATHAËL Op en zegt:
'Wel, als jullie emigreren willen, kom dan naar wat nu mijn rijk is, dat achter
Klein-Azië aan de wijde Pontus ligt. Het is een groot rijk door twee grote
zeeën begrensd, in het westen door de Pontus en in het oosten door het Mare
Caspium*. (* De Kaspische Zee ) Daar zullen jullie onder mijn wetten, die
echter wel heel streng zijn, veilig en werkelijk zeer rustig kunnen leven.
Alleen dit zeg ik jullie, dat er in mijn rijk zelfs geen schijn van
onrechtvaardigheid mag voorkomen en iedere leugen uiterst hard en
onverbiddelijk bestraft wordt; maar een geheel rechtvaardige,
waarheidslievende, onzelfzuchtige burger zal onder mijn ijzeren scepter het
beste leven hebben!
[3] Niemand zal bij mij vrij zijn van
cijns; want wie in staat is om enig werk te doen, moet werken en iets
verdienen! Wie echter iets verdient kan ook cijns aan de koning afdragen, die
steeds voor het welzijn van het hele rijk moet zorgen en daarom altijd vele en
grote schatten tot zijn beschikking moet hebben om een leger te onderhouden dat
sterk genoeg is om een mogelijke brutale vijand het hoofd te kunnen bieden.
[4] Hij, de machtige koning, moet
scholen en tuchthuizen onderhouden en de grenzen van het rijk voorzien van
sterke onoverwinnelijke vestingen, waar geen vijand zo gemakkelijk overheen kan
springen, -maar waarvoor zeer veel geld nodig is.
[5] Daaruit zien jullie hoe streng een
koning er op toe moet zien dat ieder mens hem de verplichte cijns betaalt; en
jullie kunnen dus nu wel emigreren naar mijn rijk, als jullie het eens zijn met
de verplichtingen die ik van iedere onderdaan met onverbiddelijke strengheid
zal eisen! Mijn toestemming hebben jullie; mocht jullie het juk van Rome onder
het beheer van de oude Marcus te zwaar drukken, dan weten jullie nu reeds
waarheen je kunt emigreren!
[6] Maar om jullie in algemene zin
bekend te maken met mijn instellingen, vertel ik jullie ook nog, dat er bij mij
aan niemand ooit een onbeperkt recht op inkomsten verleend wordt. Iedereen
staat het weliswaar vrij een vermogen bijeen te garen, maar dat mag op straffe
des doods niet groter worden dan tienduizend pond. Al het meerdere dat iemand
verwerft, moet hij zeer gewetensvol in de algemene staatskas storten; doet hij dat
niet hetgeen volgens mij heel snel ontdekt en bewezen kan worden, dan wordt
het hele vermogen verbeurd verklaard; de overtreder van deze zo buitengewoon
heilzame wet voor het algemene welzijn van de staat zal daarbij nog andere
zware straffen opgelegd krijgen.
[7] Bovendien wordt het ook niemand
toegestaan de toegestane tienduizend pond in al te korte tijd te verwerven;
want het is maar al te duidelijk dat zo 'n verrijking in een te korte tijd niet
mogelijk is zonder allerlei bedrog en andersoortige gewelddadige afpersingen,
behalve dan in geval van een geschenk of een erfenis of een eventuele vondst.
[8] Maar voor schenkingen, erfenissen
en alle soorten vondsten bestaat in mijn rijk de volgende zeer wijze bepaling
dat daarvan steeds de helft afgedragen moet worden aan de staatskas, waaruit in
de eerste plaats de onmondige kinderen opgevoed en verzorgd worden, evenals ook
andere arme mensen die niet tot werken in staat zijn. Kortom, in mijn rijk is
alles zo geregeld dat daar niemand nood zal lijden, maar ook niemand een
onnodige overvloed zal hebben! Alleen een buitengewoon goed, wijs en zeer
rechtvaardig mens kan ook over twintigduizend pond beschikken, maar over meer
echter niemand in mijn hele rijk behalve ik en mijn allervertrouwdste
ambtenaren en veldheren!
[9] Als jullie met deze
staatsinrichting van mij tevreden zijn, pak dan je spullen en verhuis naar mijn
rijk!"
[10] ROCLUS zegt: 'O, scherpzinnige
koning van de Pontus en het Mare Caspium, wij wensen u veel geluk in uw rijk,
maar zullen van uw prijzenswaardige aanbieding toch geen gebruik maken! Onder
die omstandigheden zijn we maar liever Romeinse slaven dan uw belangrijkste
rijksonderdanen. Nee, zo'n staatsinrichting zou ons wel gestolen kunnen worden!
De Moren daar hebben beslist een meer menselijke! Is er hier soms nog zo'n
koning die ons zo'n prachtig voorstel wil doen?!
[11] Het kan best zijn dat uw regering
het erg goed doet, als men zich daaraan eenmaal gewend heeft zoals de os aan
zijn juk; maar nu? Dan zien we nog liever tien steden boven onze hoofden
afbranden en twintig Marcussen heerser over ons worden! Het ga u goed, wijze
koning van het ijsgrauwe Noorden!"
18
De rechtsstrijd tussen Cyrenius en Roclus
[1] Daarop wendt ROCLUS zich weer tot
Cyrenius en zegt: 'Heer, heer, heer, waar is Marcus, die nu onze heer en
gebieder is, dan kunnen wij hem onze eerbied betuigen!"
[2] CYRENIUS zegt: 'Dat heeft zo'n
haast niet; want met een eerbetoon vol lege woorden is hij niet gediend, en
andere schatten heeft hij niet nodig, omdat hij daarvan al meer dan genoeg
heeft.
[3] De beste huldiging voor hem zal
zijn, dat jullie altijd eerlijk en openhartig bij hem komen en hem jullie
wensen voorleggen; dan zal hij jullie aanhoren en volledig recht doen! Iedere
leugen echter, die hij door zijn scherpzinnigheid onmiddellijk ontdekt, zal hij
zeer streng en onverbiddelijk straffen! Want het is de uitdrukkelijke wil van
de keizer en ook van mij, om leugen en bedrog uit het hele rijk te verbannen en
slechts de zuivere waarheid, gepaard aan een even zuivere en onbaatzuchtige
liefde, te laten heersen over alle mensen die wijd en zijd tot Rome behoren;
want alleen onder de scepter van de waarheid en de liefde kunnen volkeren
waarlijk gelukkig leven. En wie zal zeggen of ik geen lust heb om de zeer wijze
regeringsbeginselen van de noordse koning ook in het Romeinse rijk in te
voeren; want ik vind dat ze voor de ware verbroedering van de mensen binnen een
groot rijk uitermate wijs en doelmatig zijn.
[4] Door zulke wijze beperkingen
moeten binnen een staat waarheid en liefde tot een tweede, waarachtige en
betere natuur voor de mensen worden! Want naar mijn huidige inzicht begunstigt
niets zo sterk leugen, bedrog en zelfzucht als onbeperkte bezitvorming. Een
wijze beperking van deze ware vader van leugen, bedrog en zelfzucht, hoogmoed,
heerszucht en gierige meedogenloosheid is werkelijk met geen goud te betalen en
ik zal deze opvatting binnenkort ter toetsing aan de keizer toesturen. Maar
intussen zal ik in ieder geval in het regeringsgebied waar ik absolute macht
bezit deze noordse regeringswijze zo snel mogelijk invoeren; want werkelijk,
zij is zo wijs alsof een God die gegeven heeft!'
[5] ROCLUS zegt: 'Dom is zij zeker
niet, omdat zij reeds, al is het bij benadering, al enkele eeuwen bestaat; maar
haar hier nu willen invoeren, in deze aan allerlei vorsten en viervorsten
verpachte landen, dat zal niet zo gemakkelijk gaan. Met absolute macht kan men
weliswaar veel tot stand brengen, maar toch bij lange na niet alles, omdat een
keizer toch ook de verdragen die hij gesloten heeft met vorsten, die ook niet
helemaal machteloos zijn, niet van vandaag op morgen ongedaan kan maken. Hij
moet deze als een recht, dat van hemzelf uitgaat en door hemzelf is
vastgesteld, zo lang respecteren tot de daarvoor afgesproken tijdsduur voorbij
is, of tot de deelnemers aan het verdrag de afgesproken verplichtingen
kwaadwillig of door onmacht niet gehouden hebben, wat afhankelijk van het
gemaakte en gesloten verdrag tot hele of gedeeltelijke opheffing daarvan leidt!
Zolang de keizer echter de landen aan bepaalde vorsten verpacht en zij in hun
landen ook het recht hebben voor hun onderdanen wetten uit te vaardigen, omdat
zij daar duur genoeg voor betalen, zolang moet de keizer het vastgestelde recht
ook respecteren. Wij allen leven wel in een bepaald opzicht onder Romeinse
wetten wanneer wij ons schuldig maken aan een misdaad tegen de staat, wat bij
ons echt niet het geval is; maar voor al het andere staan wij onder de wetten
van een op dit ogenblik heersende pachtvorst, die ons tijdens de overeengekomen
pachttijd tegen willekeurige inmenging van de keizer volledig moet beschermen.
[6] Weet u, eerbiedwaardige heer,
heer, heer, wij kennen precies ons standpunt en hebben in dit geval geen
commentaar nodig! Wij kennen onze verplichtingen ten aanzien van Rome en die
ten aanzien van onze vorsten. Eer wij ons recht bij u zoeken, gaan wij naar
onze vorst. Verwijst hij ons naar Rome, dan gaan wij pas naar u. Daarom geloven
wij, dat het u voorshands misschien toch niet zo gemakkelijk zou vallen om hier
in heel Palestina de wijze regeringsnorm van de noordse koning in te
voeren!"
[7] CYRENIUS die nu wat verhit raakt,
zegt: 'Je hebt weliswaar eensdeels gelijk dat afspraken gehouden moeten worden;
maar aan één ding heb je niet gedacht, namelijk dat de keizer zich wijselijk
steeds in ieder pachtcontract van een land de onvoorwaardelijke,
ogenblikkelijke ontbinding daarvan heeft voorbehouden, wanneer hij dat nodig
mocht achten in verband met de regering. De pachter kan in dat geval alleen de
keizer om een eenjarige vergoeding smeken en de keizer heeft, vanaf het
ogenblik van de bekendmaking van zijn wil, het bestuur over het voorheen
verpachte land en iedereen moet zich naar zijn wetten voegen. Wel heeft de
pachter het hem genadiglijk verleende recht om aan de keizer voor te stellen
dat, wanneer de pacht hem gelaten wordt, hij zich alle recht ontzegt wetten uit
te vaardigen, maar dat hij geheel volgens het gegeven keizerlijk decreet zijn
regering voort zal zetten, waarop de keizer dan natuurlijk, als hij dat wil,
zijn pachtverdrag weer geldig verklaart; maar dwang is daarbij ondenkbaar, wel
de zuivere, vrije genade van de alleenheerser.
[8] Voor Palestina heb zelfs ik
dezelfde volmachten ten opzichte van iedere pachter en kan iedere pacht ogenblikkelijk
helemaal ontbinden! Je vergist je dus deerlijk als je denkt dat een keizer op
enigerlei wijze afstand zou doen van een recht, en zichzelf de handen zou
binden. O, zo wijs is beslist iedere vorst dat hij niemand een recht geeft, dat
wil zeggen binnen zijn rijk, dat hij naar omstandigheden niet enkel door zijn
woord al in het volgende moment helemaal zou kunnen opheffen!
[9] Een keizer kan alles wat hij wil
ten uitvoer brengen! Alleen wonderen kan hij natuurlijk niet tot stand brengen
en hij kan geen wereld scheppen; maar verder kan hij wel alles tot stand
brengen, oude wetten verwerpen en nieuwe daarvoor in de plaats geven, -ja, hij
kan zelfs de oude goden en hun vele tempels verwoesten en in plaats daarvan
voor de ene ware God een nieuwe, buitengewoon prachtige tempel bouwen, en
niemand zal tegen hem mogen zeggen: 'Heer, heer, heer, wat doet u?!' En daarom
kan hij reeds morgen de wetten van de wijze koning in zijn hele rijk laten
proclameren. Wie zal zich daar tegen willen en kunnen verzetten zonder dat de
toom van de machtige keizer hem zou treffen?'
19
De eigenlijke bedoeling van Roclus en zijn metgezellen
[1] ROCLUS zegt: "Ik zeg immers
niet dat de wetten van de koning uit het Noorden onwijs of zelfs maar
onrechtvaardig en gruwelijk zouden zijn; alleen voor mensen als wij zouden zij
toch wel wat ongemakkelijk zijn! En ik meen daarom toch dat ik Rome, u en de
oude Marcus geen oneer aandoe als ik heel stellig beweer, dat de huidige wetten
van Rome mij veel liever zijn dan die van de noordse koning, die beslist niet
onwijs zijn en wiens rijk volgens een oude sage zelfs tot aan het einde der
wereld moet reiken en dus wel het grootste rijk van de aarde zal zijn. Of het
hem echter mogelijk zal zijn, zijn wijze wetten aan alle volken van zijn
uitgestrekte rijk ook maar te verkondigen, is een heel andere vraag! Geluk zij
hem en zijn volken, als hij daartoe in staat zal zijn! -Maar sta mij nu toe dat
ik nog een heel onschuldige opmerking maak; want nu ik eenmaal eerlijk moet
zijn, ben ik graag heel eerlijk, en wars van alle achterbaksheid!
[2] U, eerbiedwaardige heer, heer,
heer, heeft zoëven de opmerking gemaakt, dat een keizer geen wonderen zou
kunnen doen en geen wereld zou kunnen scheppen; maar op z'n minst schijnt het
mij toe dat dat niet helemaal zo is. Want dit prachtige, nieuwe huis van de
oude Marcus, de grote tuinmuur, waaraan voor de bouw honderd van de beste
metselaars minstens vijf jaar meer dan genoeg werk zouden hebben als je het
uithouwen van de prachtige, rechthoekige granietblokken en de aanvoer daarvan
meerekent, en dan ook nog het volledig cultiveren van zo'n grote tuin, en
tenslotte, wat ik nu pas opmerk, het bouwen van een zeer grote, veilige haven
en een aantal splinternieuwe grote zeilschepen, wat, zoals wij nauwkeurig vanaf
een heuvel van de stad hebben waargenomen, allemaal als bij toverslag opeens
kant en klaar aanwezig waren - ja, als dat geen
wonder mag heten, dan doe ik afstand van alles wat bij mij mens heet en
wil Ik een krokodil zijn!
[3] En omdat ik nu toch eenmaal zonder
schipbreuk te lijden .dit weliswaar kleine, maar toch zeer netelige punt heb
aangeroerd, moet Ik nu wel uit naam van mijn elf metgezellen eerlijk bekennen
dat mijn hele eerdere, dwaze eis eigenlijk alleen maar een uitvlucht was om
daardoor achter dit geheim te komen, en te weten te komen hoe zoiets mogelijk
was! Want langs natuurlijke weg kon dat allemaal onmogelijk ontstaan! En.dus
vertel ik u nu pas de waarheid dat de nieuwsgierigheid ons tegen wil en dank
hierheen heeft gevoerd! Toen wij dat alles bliksemsnel zagen ontstaan, dachten
wij allen eenstemmig: Daar moet of een god of een Indische, grote magiër
aanwezig zijn, omdat zoiets met natuurlijke mensenkracht onmogelijk is uit te
voeren! Wij besloten dan ook snel onder een of ander voorwendsel hierheen te gaan
om achter het wonder en de meester van dat wonder te komen.
[4] Die hele rechtsaangelegenheid waar
wij mee aankwamen is van nul en generlei waarde, en enkel een voorwendsel om
een aanknopingspunt te hebben dat ons in de buurt brengt van het ontstane wonder.
En kijk, de uitvlucht was goed, omdat wij toch bij de eigenlijke oorzaak van
onze komst terechtkwamen! Wij verzoeken u daarom nu dringend om ons daarover
opheldering te verschaffen, - koste wat kost! Wij willen niet alleen niets van
de goede, rechtschapen, oude Marcus afnemen, maar verplichten ons nog bovendien
voor hem het andere, nog braakliggende stuk grond op onze kosten - ook al
moeten wij daarvoor de grond uit Europa hierheen laten komen! - zo goed
mogelijk te cultiveren; maar gun ons alstublieft een blik achter het geheim van
dit wonder'
[5] CYRENIUS zegt: 'Ja, dat geeft de
zaak natuurlijk een heel ander aanzien, en daarmee zullen jullie duidelijk meer
vooruitgang boeken dan met jullie eerdere, zeer onrechtvaardige eis, waarmee
jullie bij mij heus slecht aan je trekken gekomen zouden zijn!"
[6] ROCLUS zegt snel: 'Ik wist dat, en
door veel ervaring wijs geworden wisten wij dat allemaal heel goed! U bent nu
al ruim dertig jaar onze rechtvaardige en tevens goedhartige heerser en wij
kennen u en al uw zwakke kanten. Men moet u vooraf altijd een beetje boos maken
als men iets buitengewoons van u te weten wil komen en zo ging het hier ook,
hetgeen u ons zeker vanwege de goede zaak graag zult vergeven!"
[7] CYRENIUS zegt: 'Ja, maar waarop
baseer je dan je bewering, dat dit alles op wonderbare wijze ontstaan zou zijn?
Je hebt vandaag wel ontdekt dat het klaar was, maar je hebt zeven dagen lang er
waarschijnlijk weinig of ook helemaal niet op gelet hoe mijn soldaten en
krijgers daaraan gewerkt hebben!"
[8] ROCLUS zegt: 'Heer, heer, heer,
laten we dat voor wat het is! Sinds u zich, zoals iedereen weet, temidden van
een aanzienlijke krijgsmacht hier ophoudt, hebben wij onze heuvel vrijwel dag
en nacht niet verlaten om van veraf te ontdekken wat er eventueel allemaal van
hieruit door u Romeinen ondernomen mocht worden. Vandaag zorgde de wonderlijk
heerlijke morgen er voor dat wij nog vroeger bij de hand waren. Onze blikken
waren natuurlijk voortdurend op deze omgeving gericht. Tot een klein uur
geleden zagen wij niets dan wat er, sinds wij deze streek kennen, te zien was;
maar zoals gezegd, een klein uur geleden ontstonden hier huis, tuin, haven en
schepen alsof ze zo maar uit de hemel vielen! -En dat zou geen wonder zijn?!
[9] Wij hebben toch drie uur geleden
dat hele legioen Moren, of hoeveel dat er maar waren, hierheen zien gaan en wij
hebben ook opgemerkt dat u vanmorgen van de berg bent afgedaald; want wij
hebben tamelijk scherpe ogen! Dit is dus ontegenzeggelijk een buitengewoon
groot wonder, en daarom zouden wij graag slechts een heel klein beetje uitleg
willen hebben over hoe en door wie dat tot stand is gebracht! "
[10] CYRENIUS zegt: 'Nu vooruit dan, -
als jij het beter weet dan ik, laat het dan maar een wonder blijven! Maar het
'hoe' en 'door wie' hoef je helemaal niet te weten; want daartoe is meer nodig
dan alleen maar haastig hierheen te komen en op slimme wijze achter zo'n geheim
te gluren!
[11] Als een verstandig staatsman
meteen aan de hele wereld zijn speciale geheimen zou verklappen, zou hij met zijn
politiek drommels weinig bereiken en zijn onderdanen zouden hem maar al te gauw
rechts en links bij de neus nemen! Maar omdat een staatsman hoofdzakelijk door
politiek zijn rijk en zijn onderdanen moet regeren, omdat ieder op zichzelf
niet in staat is het algemene welzijn van staat en volk te onderkennen, zouden
de verschillende maatschappelijke standen, die alleen oog hebben voor zichzelf,
zich daar nauwelijks voor lenen en daarmee zou een arm volk weinig gediend
zijn.
[12] Een goed regeerder moet daarom
juiste macht, kennis in alle zaken en scherpzinnige wijsheid bezitten, dan is
hij pas een goed heer, gebieder en leider van vele duizendmaal duizenden blinde
mensen, die helemaal niet in staat zijn om te beseffen wat voor een groot
weldoener een goed heerser voor hen is! Dat een waar heerser zich om wijze
redenen niet altijd door zijn onderdanen in de kaart kan laten kijken en
daardoor voortijdig zijn goede plannen verraden, is zonneklaar en goed
begrijpelijk en dus zal het ook zonneklaar en goed begrijpelijk zijn, waarom ik
jou nu dit geheim met onthul; want je zult toch wel inzien dat een regeerder
tot meer in staat moet zijn dan een ander mens, omdat hij anders beslist een
erg onbeduidend regent zou zijn! Wat voor eerbied zouden zijn onderdanen dan
wel voor hem hebben, als hij tegenover hen in noodgevallen niet ook een beetje
almachtig zou zijn? Ga nu maar het wonderwerk van dichtbij bekijkend. en kom
daarna terug; misschien kan er dan met jullie op wat verstandiger wijze
gesproken worden! Maar voor dit ogenblik zijn wij klaar'
20
Roclus bezichtigt het wonderbouwsel
[1] Daarop
haasten de twaalf zich verheugd naar de tuin en zien stom van verbazing wat de
tuin bevat en zij worden ook door Marcus zelf het huls binnengeleid, waar zij
alles in grote bewondering in ogenschouw nemen. Maar Marcus vertelt hun net zo
min als Cyrenius iets meer erover, ondanks al hun nog zo vriendelijke vragen;
want Ik heb Cyrenius, zoals ook eerder Mathaël, ingegeven wat zij moesten
zeggen, en zo werd hier de weg gebaand voor de mogelijkheid om ook deze rare
snuiters, die nu met Marcus na een half uur weer heel nieuwsgierig naar ons
toekomen, tot de geestelijke waarheid te bekeren.
[2] Toen Marcus met Raphaël, die hem
het nut van alles wat zich in huls bevond had laten zien, en met de twaalf
afgevaardigden bij mijn tafel kwam, zei RAPHAËL heimelijk tegen hem: 'Bespaar
je ditmaal de Heer hardop te loven, die dat toch al luid genoeg uitje hart
hoort; want het gaat er nu om dat deze twaalf Caesareeërs mogelijkerwijs ook
tot de Heer bekeerd worden! Zij hebben eigenlijk helemaal geen geloof, maar
zijn pure atheïsten uit de fraaie school van Epicurius, een van de voornaamste
grondleggers van het dierbare genootschap van de Essenen.
[3] Het
zijn zes Grieken en zes joden, die allen volmaakt eensgezind en gelijk gestemd
zijn en heimelijk de orde van de brave Essenen aanhangen. Kortom, deze twaalf
zijn echte kopstukken, waarmee absoluut met gemakkelijk te onderhandelen zal
zijn. Zij zijn zeer rijk en bezitten onmetelijke schatten op deze aarde, wat de
reden is dat zij met de opperstadhouder net zo gemakkelijk praten alsof zij
zijns gelijken zijn. .
[4] Het zal moeilijk vallen hen te
bekeren! Maar als het lukt hen -met zozeer door bepaalde opvallende wonderen
maar veeleer door woorden tot de waarheid te brengen, dan is daarmee zeer veel
gewonnen; want ieder van deze twaalf heeft als heer de beschikking over zo’n
honderdduizend mensen.
[5] De Heer mag voorshands helemaal
niet aan hen bekend gemaakt worden. Cyrenius blijft nu het middelpunt en na hem
kom jij, als het noodzakelijk mocht zijn; en als alles goed gaat, dan kom ik
pas en pas aan het einde de Heer Zelf! Blijf echter nu maar hier, want het zal
een belangrijke jacht worden! Maar nu stil"
[6] CYRENIUS vraagt aan Roclus: 'Wel,
hoe beviel je mijn wonderbouwsel? Kun je ook iets dergelijks ten tonele
voeren?"
[7] ROCLUS zegt: 'Houdt u maar op over
het wonderbouwsel, alsof u dat gemaakt zou hebben! U bent weliswaar een zeer
machtig heer, heer, heer door het grote aantal soldaten dat u heeft en hun
scherpe zwaarden; maar het huis en de tuin en de haven en de grote schepen
heeft u net zomin gebouwd als wij!
[8] Met een hoop bouwlieden zou u het
wel in 5-10 jaar hebben kunnen bouwen, dat geef ik u graag toe; want de macht
van het zwaard en het geld is groot in deze wereld. Een van uw beroemde
dichters die ik heb gelezen, zegt van de mensen: 'Niets is de stervelingen te
moeilijk; zelfs de hemel wil de mens in zijn vermetelheid beklimmen!' (Horatius)
En zo staat het met de mens, deze naakte stofworm! Geef hem middelen, macht en
tijd en hij zal weldra bergen gaan verzetten, en zeeën en meren droogleggen en
de rivieren een nieuwe bedding geven! Dat is op zichzelf echter alles bij
elkaar geen wonder, maar een heel natuurlijk, met vereende krachten doelgericht
handelen van de mensen.
[9] Maar het huis hier, de tuin en
zijn zeer weelderige aanleg, de omringende en beschermende muur die er als
gegoten en als uit één stuk marmer bij staat, evenzo de grote, hoge havenmuur
die hier en daar mogelijk wel tot een diepte van 10-20 manslengten reikt, en
dan nog de vijf grote vlaggeschepen met al hun tuigage! Nee, mijn overigens
zeer wijze en buitengewoon machtige gebieder, dit tovert de vermetele mensheid
evenmin als het 'tafeltje dek je! ' van de Perzische tovenaars in een oogwenk
tevoorschijn, zoals dat hier voor ons het geval was en is en ook zeker blijven
zal; want dit is geen fata morgana met ijle, niet bestaande luchtbouwsels, maar
de degelijkste waarheid, die iedereen zal ondervinden als hij zin zou hebben
met zijn hoofd door deze muren te willen rennen.
[10] Bij alle honderd magiërs die ik
heb ontmoet, heb ik nog nooit gezien dat een of ander werk van hen blijvend
was. Er gebeurt wel iets, waarvan men niet weet hoe en met welke middelen, en
er wordt ook altijd iets zichtbaar; maar weldra vergaat het als een schuimbel
op het water en als het eenmaal weg is, roept geen magiër het meer
tevoorschijn! Maar ik zou de tovenaar wel eens willen zien die deze werken ook
zo luchtigjes weg zou kunnen blazen! Bij u zou ik zonder meer mijn hele
vermogen willen verwedden, dat het u nooit zou lukken dat alles enkel zo maar
met een gedachtestreep weg te blazen!"
21
De atheïstische geloofsbelijdenis van Roclus
[1] (ROCLUS:) 'Daarom heb ik nu de
volgende overtuiging: Weliswaar geloofde ik niet meer aan een godheid, maar wel
aan een geheime, puur geestelijke, alomtegenwoordige kracht van de natuur, die
zich overal ernstig en wijs en daarbij toch vriendelijk doet voelen en voortdurend
volgens de aan haar ten grondslag liggende wetten binnen een bepaalde orde
werkt en zich er beslist niet over bekommert wat de vergankelijke mensen
uitspoken. Zij kent geen goed en geen kwaad; want dat veroorzaken alleen de
slechte mensen onder elkaar. De grote, heilige natuur weet daarvan niets!
[2] Het is een groot ongeluk voor de
mensen om slaaf te zijn; maar wie heeft hem tot slaaf gemaakt? De grote heilige
natuur zeker niet, maar alleen de bij toeval sterkere mens heeft uit pure lust
om zelf niets te hoeven doen en daarbij toch goed en gemakkelijk te leven,
de.zwakkere tot zijn lastdier gemaakt en in gelijke mate ook het vee. Wie wierp
het harde, zware juk op de nek van de os wie belaadde de ezel, de kameel en het
moedige paard en wie bouwde zelfs torens op de rug van de geduldige olifant?
Wie vond het zwaard uit en wie de ketens, de kerkers en zelfs het zeer
smadelijke kruis, waaraan jullie Romeinen de ongezeggelijkste en eigenzinnigste
mensen, die ook zouden willen heersen en moorden, vastbinden en onder de ergste
pijnen de dood laat ondergaan? -Alles, al die ellende is afkomstig van de mens!
[3] In de grote natuur is alles vrij;
alleen de mens is als het ware een vloek voor zichzelf en voor de gezamenlijke
andere vrije werken van de grote meesteres, de natuur! Luie mensen begonnen
eens luchtkastelen te bouwen en bedachten de onbeduidende goden, die zij zich
voorstelden en ook vormden zoals zij zelf waren, met alle menselijke, slechte
eigenschappen. Met deze goden creëerde de mens dus nieuwe plaaggeesten, die op
zichzelf de mens beslist nooit kwaad zouden doen; maar de mens bouwde voor deze
door hem bedachte goden, die in werkelijkheid nooit ergens waren en ook nooit
ergens zullen zijn, tempels, en wijdde zichzelf in .als hun plaatsvervanger, voorzien
van allerlei dwang -, schrik en plaagmiddelen, en voerde daardoor naast zijn
heerschappij over de zwakke mensheid ook de onverbiddelijkste tirannie van de
door hem bedachte, onzichtbare wezens in. Zij, die in werkelijkheid nooit
ergens hebben bestaan, bestaan nu steeds maar door tot kwelling van de arme
mensheld, daarentegen des te meer tot nut en voordeel van de machtigen, omdat
die door de machtige invloed die zij voorwenden uit te oefenen, veel
gemakkelijker de mensheid blinde gehoorzaamheid opleggen, dan door het zwaard
alleen. En dus kunnen uit de aard der zaak met het zuivere verstand denken wat
men wij, toch staat overal de sterke, machtige mens klaar voor alles, alles wat
maar ooit mogelijk is, en heerst weldra als een koning voorzien van zwaard en
lans en gelijktijdig ook als een almachtige plaatsvervanger van de goden. Wee
degene die zich als oningewijd mens verstouten zou achter de door de mensen
geweven sluier van Isis te kijken! O wee, o wee, o wee, -die zouden door de
goden wel toegetakeld worden!
[4] Dat was
tot op heden mijn onafhankelijke geloof, dat echter nu door dit fenomeen een
heel jammerlijke stoot in de ribben kreeg en Ik begin nu dan toch heel zachtjes
te geloven aan een hoger goddelijk wezen, omdat ik maar al te duidelijk inzie
dat geen mens zo'n werk met zijn bekende krachten tot stand kan brengen en ook
nooit tot stand zal brengen. Dat kan dus alleen maar werk van een god zijn, die
weliswaar ook alleen maar een soort mens kan zijn, maar een mens aan wie de
krachten van de grote natuur gemakkelijk en altijd onvoorwaardelijk
gehoorzamen, zoals gewone soldaten aan een beproefd, inzichtrijk veldheer, van
wie zij weten dat hij nog nooit een slag heeft verloren.
[5] Maar deze god mens zou ik hier nu
willen leren kennen! U, geëerde Cyrenius, bent het in geen geval. Want als u
dat zou kunnen, zou het grote Romeinse keizerrijk reeds lang door een berghoge
muur omringd zijn, die zelfs een adelaar angstig zou maken als hij daar
overheen moest vliegen. Geef ons, geëerde heer, heer, heer, daarover enige
uitleg, dan zullen wij rustig weer naar huis gaan!"
[6] CYRENIUS zegt: 'Dat zou allemaal
goed en best zijn, als dat zo maar even op staande voet zou kunnen gebeuren,
maar het is niet zo eenvoudig als jullie je dat misschien voorstellen. Men kan
een veldwachter wel vragen hoe laat het is, en hij zal je als de zon schijnt,
met behulp van zijn in de grond gestoken stok, precies en zonder moeite het uur
van de dag meedelen, waarvoor je hem dan een stater moet geven; maar op die
manier gaat dat hier niet! Heb geduld, misschien komt er uiteindelijk toch nog
wat tevoorschijn, maar dat zal wat meer kosten dan een stater voor een
veldwachter!'
[7] ROCLUS zegt: 'Wel, voor zoiets
kunnen we ook een pond goud en tien ponden zilver, of nog wel meer, op 't spel
zetten!"
[8] CYRENIUS zegt: 'Ja, als men zoiets
voor veel goud of zilver zou kunnen kopen, dan was het natuurlijk wat anders!
Maar ik kan je in dit geval met stelligheid verzekeren, dat het voor geen
enkele schat ter wereld verkregen kan worden! Waarvoor het echter wel verkregen
kan worden, daarover moeten jullie eerst onderwezen worden en door menige proef
zelf gelouterd worden! Terwijl je doordrongen bent van volkomen ongeloof aan
een persoonlijke god en aan andere persoonlijke, aan God gelijke wezens, en
daarin formeel bent opgevoed, wil je van mij dadelijk te weten komen wie Degene
is aan Wie het mogelijk was dit alles enkel door Zijn almachtige wil in een
oogwenk tevoorschijn te roepen, om dan, als je onder elkaar bent, daar eens
behoorlijk om te kunnen lachen! Dan zeg ik: Stop, beste mensen, wij zullen
eerst eens zien of jullie in staat zijn om iets te geloven! Als je helemaal
niet meer kunt geloven, dan kan ook de van mij verlangde mededeling niet
gegeven worden! Kunnen jullie echter nog geloven, dan zullen jullie zodra dit
geloof levend wordt, ook in staat zijn al het andere te ontvangen! -Hebben
jullie mij goed begrepen?"
[9] ROCLUS zegt: 'Begrepen hebben wij
het heel goed, want geen van ons is dom uitgevallen! Maar wat u wilt is voor ons
voorlopig zo goed als onmogelijk, waarvoor wij u onze redenen gedeeltelijk al
hebben uiteengezet en nog verder willen en kunnen duidelijk maken, als u ze
wilt horen!"
[10] Gedreven door Mijn woord dat Ik
hem in de mond heb gelegd, zegt CYRENIUS: 'Doe dat, dan zal ik daaruit opmaken
hoever jullie je verwijderd hebt van de weg van de waarheid! Laatje redenen
maar horen en dan zal ik heel goed in staat zijn daaruit op te maken of je
waarachtig geestelijk gevormd kunt worden en of men jullie wens kan inwilligen!
Want als je zuiver geestelijk niet meer gevormd kunt worden, dan kun je maar
beter weer in vrede hier weggaan en leven volgens de leer van jouw Epicurius,
die voor mij een van de allerminste wereldwijzen is!
[11] Ja, als rijk en fysiek kerngezond
mens kan men het best volgens Epicurius in deze wereld leven; want het principe
'Men moet ter wille van zichzelf eerlijk en verdraagzaam ten opzichte van
iedereen zijn, - maar altijd voor zichzelf het eerlijkst!' klinkt wel goed voor
wereldse oren, maar de door Gods adem gewekte ziel van een mens huivert
daarvan, omdat zo'n Epicurist toch altijd slechts een uitgeslapen egoïst is en
alleen voor eigen welzijn zorgt! Wat kunnen hem alle mensen schelen. Kan hij
geen voordeel van hen trekken, dan mogen zij allen door de bliksem gedood
worden.
[12] Dat zijn zo de hoofdtrekken van
een Epicurist! Hoeveel.geestelijks er in zo'n gemoed van steen huist, zal
hopelijk zelfs wel voor iedere blinde overduidelijk zijn. Ja voor het rijk
worden op deze aarde deugt de leer van Epicurius het meest, vooral wanneer zij
met stoïcijns cynisme doorspekt wordt zoals dat bij jullie het geval is; maar
voor het rijk worden naar de geest deugt zij allerminst, omdat zij de zuivere
liefde tot God en de arme naaste totaal uitsluit. Dit was om Jullie wat zicht
te geven op jezelf! En laat nu de redenen horen voor jullie echt Esseense
atheïsme!"
22
Roclus bewijst zijn atheïsme
[1] ROCLUS zegt: 'U hebt gelijk, wij
zijn zoals u zoëven een echte epicurist getekend hebt en daar bevinden wij ons
op deze aarde heel wel bij! Voor ons atheïsme hebben wij zoveel steekhoudende
bewijzen, dat wij daarmee de hele grote zee zouden kunnen vullen. Ik wil
slechts nog enige aan de reeds meegedeelde toevoegen en ik hoop dat u daaraan
genoeg zult hebben, en u zult ons ook met of tegen uw wil gelijk moeten geven!
Wees dus nu zo genadig mij aan te horen!
[2] Kijk, alles wat ook maar enig
bestaan heeft van wat voor soort dan ook, uit zich altijd op bepaalde
ogenblikken op een wijze die voor alle mensen zonder uitzondering voelbaar is!
Is het desbetreffende voorwerp met enig verstand begaafd, dan zal dit zonder
veel moeite aan zijn werken te zien zijn; heeft echter het voorwerp, zoals
bijvoorbeeld een beeldzuil, helemaal geen verstand, dan zullen daarvan of
helemaal geen, of alleen maar zulke werken te zien zijn die het blinde toeval
aan het ding begaan heeft of daaraan heeft toegevoegd. Waar dus enige, ook al
is het nog zo beperkte, intelligentie aanwezig is, daar zal zij zich ook
spoedig uiten door de van haar innerlijke intelligentie uitgaande, geordende,
zichtbare werken.
[3] Bijvoorbeeld: Reeds de meest
eenvoudige mosplant zorgt zelf eerst voor een eigen geordende vorm en
ontwikkelt daarvoor ook haar organisme, waarmee zij dan in het verdere verloop
bloesem, zaad en daarmee het vermogen tot voortplanting ontwikkelt. Bij hoger
staande planten is, na een bepaalde trapsgewijze ontwikkeling, een grotere en
duidelijker intelligentie nog veel zichtbaarder en herkenbaarder.
[4] Overduidelijk treedt dan al bij de
dieren een innerlijke intelligentie op; hun handelingen, ook al zijn die in
aantal en in variatie nog zeer beperkt, overtreffen die van de mens in vele
opzichten. De daden van de mens getuigen wel van zijn uiterst omvangrijke
intelligentie, maar nergens wordt een uit het innerlijk afkomstige volmaaktheid
zichtbaar, iets, wat de werken van de dieren zeker nooit en nergens ontzegd kan
worden. Zo hangt ook wat het dier naar buiten toe doet, inniger met zijn wezen
en karakter samen dan bij de mens, deze god van de aarde, het geval is.
[5] De werken van de mensen zijn
eigenlijk slechts na-aperij en bestaan slechts uit grove, uiterlijke
voortbrengselen, die iedere eigenlijke, innerlijke, reële waarde missen. De
mens kan weliswaar uit alle mogelijke kneedbare stoffen een soort
bijenwascellen namaken, ja hij kan ze ook natekenen en naschilderen, -maar wat
een plompheid spreekt daaruit, nog afgezien van de stof waaruit de bij haar
cellen bouwt! Het schijnt trouwens dat de natuur zich met de mensen als het
ware een scherts veroorloofd heeft! Hij is kennelijk in het bezit van een
veelomvattende intelligentie en ook beseft hij wat ware volmaaktheid is; maar
ook al doet hij zijn uiterste best, hij bereikt deze toch nooit of te nimmer!
[6] Als wij aannemen dat alle
organische wezens ook bezield zijn en de ziel overal het werkende principe is
-hetzij meer of minder volmaakt, dat maakt hier niets uit -, dan kan men deze
veronderstelling als evidente waarheid aannemen, doordat men logisch op juiste
wijze vanuit de werking terug redeneert naar de oorzaak, of van de handelingen
naar de kracht,/die wij dan de 'ziel' willen noemen. Afhankelijk van de graad
van volmaaktheid en ordelijkheid van de werken van een ziel leidt men dan ook
op logische wijze ten eerste haar bestaan en ten tweede haar bekwaamheid af.
Vinden wij echter de een of andere chaotische wirwar, wild en ordeloos door
elkaar, zonder enige actie of beweging, dus zonder enig spoor van leven, dan
denken en zeggen wij: Daar heerst de dood, die van zichzelf totaal onbewust is
en wiens bezigheid bestaat uit een volledig tenietgaan, -een verschijnsel dat
men in de herfst bij zeer veel bomen en struiken kan waarnemen, wanneer het
vroeger zo mooie, goed geordende loof van de boomziel in wilde onordelijkheid
naar beneden valt, verdort en in de loop van de winter vrijwel geheel vergaat.
[7] Maar wie zou in de grootste
ordeloosheid ook nog een werkende ziel willen zien?! Een vervliegen en
tenietgaan daarvan -ja, -maar geen nieuw of zelfs volmaakter ontstaan! Wel
wordt door het vergane loof de bodem van de aarde vetter en ontvankelijker voor
de vochtigheid uit de lucht en daardoor voedzamer voor de daarop groeiende
planten; maar het afgevallen loof zal nooit daaruit als zodanig weer ontstaan,
omdat de ziel ervan zo goed als niet meer bestaat.
[8] Men kan daarom gevoeglijk de
volgende regel zo vaststellen, dat men zegt: Hoe geordender en volmaakter een
werk is, des te volmaakter is ook de kracht die dat werk voort heeft gebracht,
die men 'ziel' of ook 'geest' noemt. Men kan dus logischerwijs het bestaan van
een geest of haar capaciteit aflezen aan haar produkten of werken.
[9] Maar waar vinden wij zulke
geordende werken, dat wij daaruit ook maar met enige waarschijnlijkheid een
allerhoogst, meest wijs en tevens almachtig, goddelijk wezen af zouden kunnen
leiden? Maar al te bekend is de leerstelling van alle theïsten en theosofen* (*
god gelovigen en godgeleerden): 'Zie naar de aarde, haar bergen, velden, zeeën
en rivieren en naar alle ontelbare creaturen die haar bewonen! Alles wijst op
het bestaan van hogere goddelijke wezens!' -, of, zoals bij de blinde joden, op
slechts één god, wat eigenlijk wel iets verstandiger is, en ook gemakkelijker,
dan het hebben van zoveel onzichtbare heren, waar men met de een blijkbaar
ruzie moet krijgen als men de ander huldigt en offers brengt. Ik zou wel eens
willen weten wie er tegelijkertijd met Juno en Venus overweg zou kunnen, of met
Mars en Janus, of met Apollo en Pluto!
[10] Ook daarmee zijn de joden weer
iets beter af, want zij hebben een Jehova die tevens heer is over hun Pluto,
die zij 'satan' noemen. Alleen is de Pluto van de joden een erg domme sukkel,
omdat hij zijn dienaren in plaats van te onderscheiden en te belonen heel
kwaadaardig en slecht bejegent; en geen enkele eerlijke jood zal er zich daarom
iets van aantrekken als hij zijn Pluto zo diep mogelijk veracht. Hoe
energieker hij de joodse Pluto veracht en tegen diens wil handelt, des te meer
komt hij in de gunst bij Jehova; maar een echte Romein en Griek zou ik dat niet
aan willen raden! Wie dat zou doen, staat bij de zeer boosaardige Pluto
priesters niet veel goeds te wachten. Het is daarom beter Pluto net zo goed
offers te brengen als Zeus, anders springt Pluto de arme zondaar op zijn nek en
Zeus kan van rechtswege niets tegen Pluto doen of iets bereiken; want het Suum
Cuique** (** ieder het zijne) staat als een wet van het noodlot bovenaan,
waartegen zelfs Zeus niet in kan gaan zonder gevaar te lopen met alle andere
goden in botsing te komen"
23
Roclus' mening over goden en priesters
[1] (ROCLUS:) 'Wij hebben, met een
paar zijsprongetjes, nu twee godsbegrippen, die bij elke mens met een redelijk
ontwikkeld verstand alleen maar de lachlust opwekken. Bij de Egyptenaren,
Grieken en Romeinen wemelt het van grote, kleine, goede en slechte goden; bij
de joden zit er maar één op de troon die zeer ernstig en streng rechtvaardig
is, maar daarbij toch goed en zo nu en dan barmhartig. Maar kwaad maken mogen
de joden, die hij zijn volk noemt, hem ook niet; want verliest hij eenmaal zijn
geduld dan valt met hem niet te schertsen. Hij dompelt dan meteen de hele
mensheid gedurende een jaar onder water, en als dan het water - god weet
waarheen - wegloopt, zijn er miljoenen genezen en hebben nergens meer weet van!
Of hij laat over een zondig volkje meteen een halve maand lang bliksem -,
zwavel en pekvuur uit de hemel regenen, en met de zonde is ook het volkje van
de aarde verdwenen! Ook met pestilentie en andere kwalen is de enige god van de
joden zeer vrijgevig; en als hij eenmaal begint zijn tuchtroede over een volkje
te zwaaien, dan is er van een spoedig einde nog lang geen sprake! Bij de joden
komt derhalve al het goede en kwade van een en dezelfde god, terwijl bij ons
Grieken vele goden het een of het ander regelen. Wie er nu met zijn godendom
beter aan toe is, zal hier wel moeilijk te bepalen zijn.
[2] Maar wat praten we over goden in
de hemel of in de Orcus en Tartarus!? Het zijn allemaal verzinsels! De luie,
arbeidsschuwe priesters zijn de goden, en de ene god van de joden is de
hogepriester in Jeruzalem! Deze lieden hebben een schat aan ervaringen en
kennis, waarvan zij wijselijk niets doorgeven aan het blindgemaakte en verder
met alle mogelijke geweld blind gehouden volk. Slechts in hun boosaardige kaste
worden de vaak zeer uitgebreide ervaringen van vele eeuwen en de meest
uiteenlopende kunsten en wetenschappen bewaard in de vorm van altijd
onaantastbare, heilige geheimen. Daarmee bedrijven zij hun listige spel met de
mensen, die hun daarvoor uitermate veel moeten offeren, om dan door hen des te
gemakkelijker zo grof mogelijk bedrogen en op alle levensgebieden mishandeld te
kunnen worden. Mijn hele vermogen en zelfs de laatste vonk van mijn leven geef
ik degene die mij het feitelijke tegendeel kan bewijzen!
[3] In de oertijden kunnen er hier en
daar wel eerlijke en rechtschapen mensen geweest zijn die vanaf hun geboorte
reeds een bijzondere scherpzinnigheid bezaten en mettertijd allerhande
ervaringen hebben opgedaan, en die graag en met alle liefde hun geestelijke
verworvenheden met hun niet zo hoog ontwikkelde medemensen deelden en
vervolgens ook de zegeningen daarvan aan hun broeders door goede en blijvende
resultaten gewaarwerden. Het moet wel heerlijk zijn geweest te leven in een
volksgemeenschap waarin geen mens voor de ander iets uit zelfzucht geheim
hield, en allen tot hun voordeel in alles ingewijd waren in wat de ervarenste
onder hen wist! Maar hoe lang kon zo'n gelukkige toestand duren?
[4] Die eerste weldoener van zijn
medemensen werd door hen beslist op handen gedragen en zijn opvolger niet minder.
Dat wekte afgunst op bij sommigen die hielden van een lui leventje, en zij
verlangden ook om door hun medemensen op handen gedragen te worden. Zij
probeerden ook hun ervaringen in bepaalde opzichten uit te breiden, maar
begonnen tevens steeds meer geheimzinnig te doen om zich daardoor bij hun
medemensen belangrijk te maken. Iemand die het een lange tijd volgehouden had
stom als een vis, maar met een verheven gezicht, rond te wandelen en die
natuurlijk door veel nieuwsgierigen heel indringend gevraagd werd waarom hij
steeds zo zonder iets te zeggen en diepzinnig kijkend rondliep, antwoordde
daarop: 'Als jullie zouden weten wat ik weet, en gezien, gehoord en ervaren
zouden hebben wat ik gezien, gehoord en ervaren heb, dan zouden jullie van
stomme verbazing nog woordelozer zijn en diepzinniger kijken dan ik!’
[5] Wanneer heel eenvoudige mensen,
die branden van nieuws en weetgierigheid, zoiets van een listige boef en
dagdiefhoren, laten zij hem niet meer met rust aleer hij met voorwaarden komt
waaronder hij hen iets van zijn oneindige voorraad wil mededelen. De
voorwaarden worden bereidwillig aanvaard en de slimme boef heeft zich daardoor
opgeworpen tot profeet en priester bij zijn medemensen, die hij dan allerlei
mystieke zaken begint voor te spiegelen die noch hij en nog minder iemand
anders begrijpt en kan begrijpen, omdat deze alleen maar te vinden zijn in het
nogal fantasierijke brein van onze boef, die door zulk listig bedrog tenslotte
alle echte wijze oudsten tot zwijgen brengt, en wel hoofdzakelijk doordat hij
het volk tot zich trekt en aan het verstand brengt dat hij alleen meer weet en
begrijpt dan tienduizend van hun oude wijzen.
[6] Om zijn drogleer dan bij het volk
volledig en blijvend ingang te doen vinden, hoeft hij slechts een aantal
tovertrucjes toe te voegen en het arme goede volk laat zich door hem, de harte
en gewetenloze bedrieger meteen met ontelbare scherpziende, scherphorende en
gewoonlijk almachtige goden opschepen!
[7] En wee de eerlijke en goedmenende,
rechtschapen man die uit waar inzicht en reine, onbaatzuchtige liefde tegen het
volk zou zeggen: 'Geloof deze valse profeet niet; want ieder woord uit zijn
mond is een keiharde leugen waaruit alleen brandende eigenliefde en tirannieke
heerszucht blijkt, die jullie die nu nog vrij zijn, spoedig met zware
ketenen,zal binden! Hij zal jullie onverdragelijke wetten onder de titel 'wil
der goden' opleggen en op het overtreden daarvan de zwaarste straffen, ja zelfs
de marteldood zetten. Dan zullen jullie en je kinderen onder de zware druk van
zo'n valse leraar zuchten en weeklagen en luid om redding roepen! Maar jullie
roepen zal volkomen tevergeefs zijn, want tegen de macht van de tiran, die noch
een hart noch een greintje menselijke naastenliefde bezit, zal moeilijk iets
gedaan kunnen worden!'
[8] Tegen zo'n
oppositieleer, die in de begintijden van het knechten van de volkeren zeker wel
vaak voorgekomen zal zijn, kan toch geen rechtvaardig en gezond mensenverstand
iets inbrengen! Maar het volk liet zich inpakken door een aantal wonderen en
geloofde of aan één, of zelfs aan een aantal goden van allerlei soort en liet
zich door hen, dat wil zeggen door hun plaatsvervangers, die buitengewoon trots
en hoogmoedig en gruwelijk heerszuchtig en zelfzuchtig waren, meer dan
onbarmhartig mishandelen, in plaats van te beginnen zelf na te denken en terug
te keren tot het oude, natuurzuivere, menselijke verstand. Als men, zoals ik en
ook mijn elf metgezellen, tamelijk goed op de hoogte is met een en ander, zal
men wel begrijpen waarom ik een atheïst ben"
24
Roclus probeert zijn atheïsme als juiste wereldbeschouwing te bewijzen
[1] (ROCLUS:) 'Nu op deze wijze
vrijwel onweerlegbaar en meer dan duidelijk is uitgelegd hoe alle goden zijn
ontstaan en hoe hun priesters in de loop der tijd de eigenlijke, machtigste
gebieders over leven en dood van hun broeders zijn geworden, zult u, geëerde
heer, heer, heer, ook begrijpen hoe en waarom wij atheïsten zijn geworden!
Kijk, wij die maar met weinigen zijn, hebben de duidelijke weg naar het oude,
zuivere mensenverstand gevonden en zijn weer teruggekeerd naar de grote
heilige moeder natuur, die voor ons een zichtbare, wonderdoende godheid is die
altijd onveranderlijk volkomen ordelijk werkt, terwijl alle andere door de mond
van de een of andere mens zich openbarende godheden niets anders zijn dan een
bedenksel van een aan een hersenziekte lijdende, werkschuwe luilak, die van de
een of ander een paar magische kunsten geleerd heeft of deze zelf heeft
uitgedacht, om zich aan de blinden te presenteren als een door God verkozen
werktuig, dat diens wil aan hen verkondigt.
[2] De natuur heeft nog nooit een
plaatsvervanger nodig gehad en de zon heeft het ook nog nooit in haar hoofd
gehaald om uit de ontelbare armzalige mensen een plaatsvervanger voor zichzelf
uit te kiezen; zij werkt zelf, geeft licht en verwarmt alles op een
onvergelijkbare wijze! Kortom, in de hele grote natuur is alles in orde behalve
de mens. Ook de mens, deze grootste en volmaaktste apensoort, laat wat zijn
natuur aangaat en wat zijn vorm betreft zeker niets te wensen over.
[3] Maar de mens, of liever het met
het woord begaafde, rechtop gaande, dus volmaaktste dier, heeft dan ook een
denkvermogen en een zich daaruit vrij ontwikkelend verstand. Daardoor kan en
moet hij de heerschappij voeren over alle wezens die onder hem staan. Maar deze
voorkeur die de natuur aan de mens heeft gegeven is hem niet genoeg; in zijn
verwaandheid aan god gelijk te zijn wil hij ook zijn soortgenoten met voeten
treden! En daar ligt dan het kritieke punt waar de mens zijn grenzen
overschrijdt en zich tot god maakt. Maar omdat toch ieder mens, als hij niet
doofstom of zelfs totaal waanzinnig is, zichzelf niet zomaar zoals hij is, als
een mens met net zo'n lichaam als alle anderen, rechtstreeks zelf tot god kan
uitroepen wat hij beslist zou doen als hij niet bang zou zijn door het hele
volk daarvoor uitgelachen en zelfs bestraft te worden -, daarom stelt hij zich
tevreden slechts plaatsvervangend voor god op deze aarde op te treden; want als
men daarmee maar slim genoeg begint en een goede ondergrond heeft waarop men
bouwt, dan houdt dat vele eeuwen stand.
[4] Wel moet men bij het instellen van
een plaatsvervangerschap van God ook enige duidelijk wijze en voor de burger
nuttige voorschriften toevoegen, dan heeft men het pleit voor duizend jaar
gewonnen bij het van nature steeds kinderlijk goede, meegaande mensengeslacht!
Tegenover één wijs voorschrift kan men dan de bijgelovigen wel duizend van de
absurdste leugens en domheden wijsmaken, en die worden door de goedwillige,
maar tevens zeer blinde, arme mensheid heel eerbiedig en bereidwillig
aangenomen. Van begrijpen kan natuurlijk geen sprake zijn, omdat zulke
goddelijke mysteriën als hersenspinsels van een slimme vogel nooit begrepen
kunnen worden. Maar dat doet er niets toe, want de mensheid beschouwt immers
datgene altijd het liefst, wat voor haar het meest onduidelijk, onbegrijpelijk
en vreemdsoortig is.
[5] Wie de mensheid vervelen wil, moet
haar maar goede, bekende en goed begrijpelijke waarheden voorleggen en ik sta
ervoor in, dat hij heel snel alleen zal staan! Kan hij echter erg goed liegen,
en fantaseren dat hij bijvoorbeeld in het verre Indië dieren gezien heeft zo
groot als een berg, en met honderd koppen, waarbij iedere kop sprekend lijkt op
die van een bepaald dier, en in het midden van die honderd koppen van de meest
verschillende diersoorten ook nog omhoogstekend een reusachtig mensenhoofd,
zittend op een lange, dikke nek, dat alle talen van de wereld heel duidelijk,
maar wel met donderende stem spreekt en de mensen zelfs wetten voorschrijft
voor hun gedrag ten opzichte van de rest van zijn grote leger dierekoppen! Ja,
hij kan de mensen die heel opmerkzaam naar hem luisteren ook nog zonder schroom
wijsmaken dat op de grote rug van dit wonderbaarlijke reuzendier de mooiste
steden en tuinen zijn aangelegd, waarin mensen en dieren wonen, die een heel
aangenaam leven leiden mits zij de wetten in acht nemen die uitgaan van de
centrale kop van dit reusachtige dier, maar door de tijgerkop van het dier meteen
opgevreten worden wanneer zij daartegen zondigen! Deze absurde leugen kan hij
nog op veel manieren uitbreiden, en dat wordt allemaal vast en zeker geloofd;
en wee degene die zou willen zeggen: 'Maar waarom luisteren jullie naar deze
aartsleugenaar?! Ik was toch zelf meerdere malen in Indië en heb nooit ook maar
in de verste verte iets dergelijks gezien of daarover horen spreken! 'Dat helpt
allemaal niet! Hij wordt als lasteraar tegen deze wonderbaarlijke zaak op een
voor hem heilzame manier tot zwijgen gebracht, en de aartsleugenaar die Indië
nooit heeft gezien, komt als overwinnaar tevoorschijn. Ik heb zelf meermalen
ervaren dat de mensen veel eerder een kolossale domheid aannemen en geloven dan
een waarheid, ook al heeft deze zich als nog zo nuttig bewezen.
[6] Als de mensen kennelijk zulke
eigenschappen hebben, is het dan te verwonderen dat wij nu al met louter goden
behoorlijk gepekeld en gebalsemd zijn? Is het niet veeleer erg verwonderlijk,
hoe mensen van mijn soort temidden van zoveel uiterst domme mensen kunnen
leven? En kunt U, geëerde heer, heer, heer, zich verwonderen dat wij als
ervaren Grieken en joden alle twaalf noodzakelijkerwijs atheïsten moeten zijn,
en wel om de eenvoudige reden, dat er toch overduidelijk geen god kan bestaan
die zo'n menselijk domme aard heeft dat hij van de mensen vaak de meest
belachelijke zaken, zo gezegd tot zijn eer zou eisen, zoals het kopen van
tempelmest en tempelafval voor het zegenen van de velden, akkers, tuinen en
weiden en nog duizend en één ergere absurditeiten, die allemaal verlangd worden
door de ene god van de joden die nog steeds de wijzere is, -om maar te zwijgen
over de wel zeer domme en onsmakelijke, mensonterende dingen, zoals offers en
andere gewoonten en gebruiken, die onze ongeveer tienduizend Griekse goden
eisen en zelfs streng voorschrijven?
[7] O wee, wee, wee degene, die het
zou wagen ook maar een van de geringste houten godheden een klap te verkopen!
Die zou als een Sacrilegus maledictus* (*schandelijke tempelschender) heel
kwalijk door de plaatsvervangers van god behandeld worden! Ook het vernielen of
het beledigen van een uit hout gesneden leugen wordt nu nog steeds als de meest
onvergeeflijke misdaad met het zwaard zwaar bestraft. Maar als duizenden
arbeidsschuwe volksbedriegers iedere pure waarheid en de ware eer van de
mensheid met voeten treden en deze overal vervolgen en al het goede dat
mogelijkerwijs opkomt met alle geweld en met de gruwelijkste middelen
onderdrukken, dan is dat volkomen juist en dico** (** ik zeg) de wijze,
almachtige goden zeer welgevallig. Ah, dan bedankt de ware mensheid toch
welonderdanig voor al die goden en godheden! Kunt u als heer en volksregent,
die bekend staat als waarachtig en wijs, het mij kwalijk nemen dat ik ervan
walg wanneer ergens, ook al is het in nog zo geringe mate, sprake is van een
god?!
[8] Toen ik als handelaar voor de
derde maal in Indië kwam, heb ik heel veel verstandige en goede dingen
aangetroffen, maar daarnaast ook weer zoveel afschuwelijke domheden, dat men
zichzelf zou kunnen kruisigen om maar nooit meer met zulke enorme
godendwaasheden in aanraking te komen. Volgens datgene wat ik daar over hun
theosofie vernam, moet de hoogste god Lama, die ook de bijnaam Dalai heeft,
eenmaal per jaar zijn hoogste plaatsvervanger, die eveneens onsterfelijk is, de
hoogste eer bewijzen door zich aan hem en tevens aan zijn opperpriester te
vertonen, maar dan wel op een hoge bergtop! Daar moet de plaatsvervanger dan op
bevel van de allerhoogste god op een zuiver witte doek zijn behoefte doen, de
uitwerpselen vervolgens drogen en laten verpulveren. Dit 'poeder van god',
zoals de Indiërs het noemen, wordt dan korrelsgewijs in zeer kleine houten
doosjes gedaan en goed verpakt tegen een hoog losgeld aan de hoofden van de
volken gestuurd. Deze hooggeplaatsten moeten dan na een voorgeschreven
boetedoening dit poeppresentje van god zeer eerbiedig opeten. Dat en nog een
groot aantal van de meest absurde domheden zijn feiten, waarvan iedere reiziger
die daarheen gaat zichzelf kan overtuigen.
[9] Maar wat moet een nuchter mens, in
het bezit van een zuiver begrip en een gezond verstand, zeggen, wanneer hij
hoort dat de hoogste Indische god door zulke pure smeerlapperij hoogst vereerd
wil zijn? Ja, dan zou je meteen weer
uit je vel kunnen springen van ergernis over zo'n kolossale domheid van de
mensen, waaraan zij misschien al ettelijke duizenden jaren met lichaam en ziel
vasthouden en waar zij door geen enkele verstandige vermaning meer vanaf te
brengen zijn!
[10] Ja, laat mij maar eens een
verstandige god ontmoeten, dan zal ik ophouden atheïst te zijn, waartoe dit
wonderbare werk, dat zich voor mijn ogen voltrok, mij heel sterk zou kunnen
aanzetten en tot het geloof brengen dat er ondanks alle door mensen verzonnen
oerdomme godheden, dan toch een ware godheid zou kunnen bestaan die beantwoordt
aan het zuivere verstand, hetgeen een hogere en erg mooie gedachte voor de mens
zou zijn! Zou die godheid tenslotte echter ook zo opgeblazen zijn als dat tot
nog toe met al de mij bekende godheden nog steeds het geval was, dan kan deze
mij nog duizend van deze wonderen voor de neus toveren, maar dan zal ik haar
werkelijk niet eren!
[11] Nu kent u mij helemaal zoals ik
ben, denk en handel! U kunt me nu dus wel iets toevertrouwen als u iets weet
wat nog beter is en meer waarheid bevat, en dan zal ik het beslist niet
ondankbaar aannemen! - Hoe is dus de nieuwe behuizing van de oude Marcus
ontstaan? Wie schiep deze?"
25
Het karakter van Roclus, zoals de Heer hem ziet
[1] CYRENIUS is na alles wat hij nu
van Roclus heeft gehoord, zeer nadenkend geworden en weet absoluut niet wat
voor antwoord hij hem daarop moet geven. Hij wendt zich daarom tot Mij en zegt
met halfluide stem: 'Heer, over het geheel genomen heeft deze man geen ongelijk
en het komt mij voor, dat hij ondanks zijn atheïsme de mensheid een heel goed
hart toedraagt. Als hij tot het ware theïsme te brengen zou zijn, zou hij met
zijn enorm scherpe verstand en zijn veelzijdige ervaringen bepaald een gouden
parel zijn voor Uw Goddelijke zaak. Maar juist omdat hij zoveel ervaring heeft
en daarbij een oordeel zo scherp als een adelaarsblik, is het in ieder geval
voor mij moeilijk hem nu een antwoord te geven waarvan bij hem een goed
resultaat te verwachten zou zijn. Wat denkt U ervan om hem nu Zelf onder handen
te nemen? U zou hem met weinig woorden beslist meer kunnen zeggen dan ik. Heer,
doe dat voor deze man, want zijn inzichten lijken mij kerngezond!"
[2] IK zeg: 'Je hebt
deze mens heel juist beoordeeld en de zaak ligt bij hem inderdaad zoals je
zegt; want zoveel natuurlijke, gezonde wereldervaring als deze Roclus, en door
hem ook zijn elf metgezellen, heeft wel niemand van jullie. Maar omdat hij in
deze tijd al herhaaldelijk naar aanleiding van zijn aanzienlijke, aardse
schatten op louter list en bedrog is gestoten en overal de godheid
vertegenwoordigd vond door de grootste en sluwste bedriegers, daarom kan men
zich er ook niet over verwonderen dat hij tenslotte noodgedwongen het kind met
het badwater moest weggooien.
[3] Hij zocht God wel heel ijverig en
maakte daarvoor ook zijn grote reizen. Maar hoe verder hij kwam, des te meer
onzin en dwaasheid en duimendik bedrog vond hij. Hij liet zich op 't laatst
zelfs bij de Essenen inwijden en dat beviel hem, omdat deze hun goddelijkheids
bedrog toch in ieder geval tot meerder heil van de mensheid hebben bedacht, en
daarbij op zichzelf zeer goede en verstandige mensen zijn, bij wie de een met
de ander eerlijk als broeder omgaat en niets op zijn naaste voor wil hebben;
want de grondregel van deze sekte is: 'Evenveel weten, evenveel bezitten,
evenveel zijn, en aan geen leek het geheim van de hoge dikke muren verraden,
waardoor voor geen mens op aarde enig onheil, maar alleen zo mogelijk, heil
moet ontstaan!'
[4] Dat is op zichzelf zeker heel
loffelijk, maar met het geloof aan een god doet zich een grote moeilijkheid
voor; want het is bij hen een volkomen uitgemaakte zaak, dat er buiten de
geheime krachten in de natuur eeuwig nergens een god bestaat en zou kunnen
bestaan. En daarom is het moeilijk een echte Esseen tot geloof aan een god te brengen.
Men moet hem eerst nog veel meer gelegenheid geven om zich helemaal naar
hartelust vrij in en over alles en iedereen te uiten. Pas wanneer hij zich
helemaal aan je heeft blootgegeven, zal er nog wel iets heel bijzonders met hem
te verwezenlijken zijn. Maar nu is hij daarvoor nog niet rijp, omdat er nog
veel in hem schuilt waarmee hij tengevolge van zijn achterdocht tegen jouw
Romeinse uitoefening van het zwaardrecht nog lang niet tevoorschijn is
gekomen.
[5] Zolang een mens echter in iemand
geen volledig vertrouwen durft te hebben, .wordt hij ook nooit een waarachtig
vriend van hem. Zolang hij echter met een waarachtige, volkomen trouwe vriend
van iemand wordt, zal hij zijn hart ook niet geheel voor hem blootleggen. Legt
hij zijn hart echter niet geheel voor iemand bloot, dan komt er uiteraard niets
terecht van het zichzelf openstellen, dat zeer noodzakelijk is. Je moet daarom
proberen van deze Roclus een vriend te maken die je volledig vertrouwt, dan zal
hij je nog buitengewoon vreemde zaken vertellen, waarvan je stomverbaasd zult
staan!
[6] Maar je strenge, Romeinse houding
en deugdzaamheid moetje voor hem veranderen in die van een waarachtig vriend en
wel zo open en oprecht als mogelijk is, anders zul je niets bij hem bereiken!
Heb je hem echter zover gewonnen, dan zal er gemakkelijk met hem onderhandeld
kunnen worden en dan kan Ik pas verder met hem praten; maar nu zou hij, als
zijn wil volledig vrij gelaten werd, niet eens met Mij willen praten, maar zou
hij doodsimpel tegen Mij zeggen: 'Vriend, de opperstadhouder is de enige die ik
ken en met hem heb ik alleen te doen; want jou ken ik met en daarom weet ik ook
niet hoeveel ik je in vertrouwen kan meedelen!' En Ik zou daarop voorlopig
niets anders kunnen antwoorden dan: 'Vriend, je hebt volkomen gelijk!' Probeer
jij hem daarom eerst heel vriendelijk te winnen en breng hem dan pas bij Mij,
en daarna zullen wij de hele zaak weldra in kannen en kruiken hebben!"
[7] CYRENIUS zegt: 'Ik wil het wel
proberen; maar ik vermoed dat hetgeen ik me voorneem nu juist niet zo precies
zal verlopen als ik wens!'
[8] IK zeg: 'Pak het maar op de juiste
manier aan, dan zal het wel lukken!"
26
Cyrenius bejegent Roclus als vriend.
De
oorzaak van het verval van het priesterschap
[1] Dan wendt CYRENIUS zich weer tot
Roclus en zegt: 'luister eens vriend, ik heb alles wat ik van je gehoord heb,
rijpelijk overdacht en het voor en tegen onderzocht, en ik heb je redenen zeer
waar en steekhoudend bevonden; ik moet je dus zeggen dat je in veelopzichten
gelijk hebt, maar helemaal in alles toch niet, omdat je toch bij al je gezonde
opvattingen de fout maakt overdreven ijverig te zijn en het kind met het
badwater weg te gooien. Je baseert je oordeel op het heden en zet een gebouw op
dat geen solide ondergrond heeft, op zand staat en door de stormen gemakkelijk
verwoest kan worden.
[2] Het is wel waar dat de priesters,
vooral de hoge, voor het grootste deel zeer heerszuchtige en daarom ook
merendeels harteloze mensen zijn, en dat de onderpriesters meestal naar hun
pijpen moeten dansen, vooral degene die in de onmiddellijke omgeving van de
groten en hogen hun ambt moeten vervullen; maar de zaken zijn toch niet
helemaal zo waardeloos en zo'n volkomen bedrog als jij het je voorstelt en
denkt!
[3] Denk eens aan het verschil in taal
tussen nu en vroeger! Duizend jaar geleden sprak men alleen in beelden en
overeenkomstige gelijkenissen. De hele taal was zuiver poëzie, en daarom hebben
de ouden alles in versvorm geschreven en meestal ook op deze manier met elkaar
gesproken. Het zogenaamde gebrekkige proza kwam pas tevoorschijn toen de
mensen, grondig bedorven, overgegaan waren in het puur materiële, vleselijke
leven.
[4] De oude profeten en zieners zullen
dus steeds de mensen wel de ware en echte God beschreven en getoond hebben, en
de eerste mensen hebben hen beslist ook beter begrepen dan wij hen nu
begrijpen. Maar door het toentertijd strikte opvolgen van de bekende zeer wijze
geboden van God kwamen de eerste nakomelingen al tot grote welstand; dat maakte
hen weldra overmoedig, zinnelijk en gemeen. Dergelijke mensen hadden maar al te
gauw met de beeldspraak van de ziel niets meer van doen en begrepen de taal van
de oude profeten en zieners snel daarna al helemaal niet meer.
[5] Men begon naar de letter te
handelen, die niet levend maakt maar doodt, en men verloor op die manier maar
al te gauw de lichtkern van de waarheid. Wij allen zoals wij hier zijn, twee
uitgezonderd, wisten niets van een innerlijke, geestelijke betekenis, en wat
wij van al de zieners en orakels gehoord hebben, kwam ons net als jou volkomen
dwaas voor. Maar de twee die ook bij ons zijn en vooral de Ene, hebben ons de
ogen geopend en laten zien hoe totaal en ontzettend verkeerd wij allen de oude
zieners en profeten hebben begrepen.
[6] Uit zulke verkeerde begrippen
moesten uiteindelijk ook wel heel verkeerde levensprincipes voortkomen en
daaruit weer andere ontelbare dwaasheden, en de godsdiensten konden tenslotte
ook geen beter aanzien hebben dan al het andere wat de mens deed en tot stand
bracht.
[7] Maar omdat de mensheid in haar
innerlijke, geestelijke levenssfeer zo zeer in het duister terechtgekomen is en
zich van de hogere, goddelijk geestelijke invloed totaal verlaten moest voelen,
begon de zelfzucht toe te nemen, zich te harnassen, overal vijanden te zien en
zich tegen hun mogelijke aanval uit te rusten met louter uiterlijke wapens,
zoals een mens die in het dichte woud door de nacht wordt verrast en uit vrees
voor eventuele vijanden ook al het mogelijke in het werk stelt om zich te
beschermen tegen de vermeende vijanden die hem willen bedreigen.
[8] Ja, menigeen drijft het in zijn
angst zo ver, dat hij de mogelijkheid van het bestaan van een wezen dat hem
vriendelijk gezind is volkomen uitsluit, zich voor iedereen afzondert en een
complete vrek is, die alles voor zijn bescherming bij elkaar graait en niemand
naast zich duldt! Hij omgeeft zijn huis met hoge, dikke muren; zijn schatten
bergt hij op in ijzeren kisten en begraaft ze bovendien vaak onder de grond,
gewoonlijk op zo 'n plaats waar mensen waarschijnlijk nooit zullen komen.
[9] In die toestand wordt de mens dan
ook erg heerszuchtig, omringt zich met allerlei macht, en probeert dan op de
meest meedogenloze wijze zich alles toe te eigenen uit angst ooit eens te kort
te zullen komen.
[10] Ga zo'n echte vrek eens vragen,
voor wie hij dat allemaal verzamelt, want hij kan dat wat hij bij elkaar
geschraapt heeft, toch immers voor zichzelf in geen duizend jaar opmaken. Dan
zal hij je meteen als zijn aartsvijand beschouwen en je beslist geen
verantwoording afleggen. En in geestelijk opzicht zijn vooral de priesters nu
zo.
[11] Zij zijn weliswaar uiterlijk in
het bezit van de oude, profetische overleveringen en lezen en beschouwen deze
ook het meest; maar juist daardoor belanden zij ook het eerst en het snelst in
een dicht bos vol duisternis en twijfel, waaruit zij nooit meer de weg kunnen
vinden. Omdat zij nu eenmaal priester zijn, moeten zij zich voor het volk door
allerlei dwaas uiterlijk vertoon de schijn geven als wisten en begrepen zij
iets; maar ze weten en begrijpen mets, behalve het feit -echter alleen
heimelijk in zichzelf -, dat zij totaal niets weten, begrijpen en beseffen!
[12] Zij gebruiken daarom hun tijd
alleen maar om steeds doeltreffender hun absolute onwetendheid voor het volk te
verbergen en het een zo groot mogelijk rad voor ogen te draaien, wat voor hen
die het met hun denken toch zo ver gebracht hebben dat zij in zichzelf helemaal
niets weten -waar al veel voor nodig is -, nu juist niet zo'n moeilijke opgave is.
[13] Sommigen komen achteraf,
weliswaar vaak bij toeval, tot enig juist inzicht; maar vanwege het nu eenmaal
dom gehouden volk kunnen zij het gebouw dat helaas opgebouwd is uit leugens en
bedrog, niet meer omver halen. Zij moeten dus met de stroom mee zwemmen en
hoogstens heimelijk in zichzelf de betere overtuiging behouden.
[14] Je kunt me heus geloven als ik
zeg dat er onder de priesters van welke godsdienst dan ook, mannen zijn die
maar al te goed het totaal verkeerde van hun uiterlijke leer inzien en wel
degelijk kennis hebben van een ware en enige God, die zij in hun hart ook
volledig aanhangen; maar toch kunnen zij eens en vooral aan het oude gebouw van
dwaling niets veranderen! Dat laten zij heel geduldig over aan Hem die de macht
heeft de tempels van het bedrog omver te werpen, wanneer Hij dat wil en het Hem
goed dunkt! Want Hij zal ook wel het best weten, waarom Hij het toegelaten
heeft voor allerlei namaakgoden en afgoden tempels te bouwen en ze met muren en
zwaarden in stand te houden!
[15] Als je dat nu eens heel grondig
overweegt, moetje toch in ieder geval wel wat duidelijker gaan inzien, dat je
ondanks je scherpe verstand en alle ervaring niet zonder meer als volkomen
atheïst met alle aangevoerde redenen gelijk hebt, en datje van de zuivere,
innerlijke waarheid nog zeer ver verwijderd bent!
[16] Nu is het jouw beurt weer je te
verantwoorden, als je dat wilt en kunt; want nu staan wij als vrienden
tegenover elkaar, en je kunt zonder enige angst voor gerechtelijke vervolging
vrijuit spreken! Je kunt openlijk zeggen wat je op het hart hebt en ik zal je
vervolgens niet als hoge gezagsdrager van Rome en niet als opperrechter, maar
als mens en broeder door woord, raad en daad trachten op de goede weg te
brengen! Als je dit echter niet wilt, kun je naar believen ongehinderd hier
weggaan, en gaan waarheen je wenst en wilt! Wel zal het mij zeer aan het hart
gaan je in die waan hier vandaan te laten gaan, maar niettegenstaande dat zul
je alleen al vanwege je scherpzinnigheid, die ik weet te waarderen, geen enkele
dwang van mijn kant ondervinden. - Spreek dus nu verder helemaal vrij en
openlijk met mij, je vriend!'
27
Het kunstmatige Allerheiligste in de tempel te Jeruzalem.
[1] ROCLUS zegt: 'Heer, heer, heer, uw
repliek was erg goed en wijs, en ik heb alles woord voor woord diepgaand
doordacht en zorgvuldig overwogen! Ik..ontdekte veel waars en goeds daarin en
ook dat u, voor mij haast onbegrijpelijk, een echte kosmopoliet bent, zoals er
thans vooral op uw niveau helaas nog maar bedroevend weinig zijn.
[2] Het Idee van een enig, zeer
wijs, maar daarbij ook zeer humaan god klinkt heel mooi en erg loffelijk; maar
waar bestaat zo'n godheid anders dan juist in de verheven gedachten van een
poëtisch gestemd mensenge moed? Want als er ergens anders een goddelijke
realiteit zou zijn, dan zou deze zich immers toch door iets bijzonders uiten!
Maar men kan doen wat men wil, en zoeken en vorsen met de grootste vlijt en met
de intensiefste opmerkzaamheid en scherpzinnigheid, en dat steeds met de beste
wil van de wereld, maar het helpt allemaal niets!
[3] Overal waarheen men zich ook
zoekend keert, staat een verkleed mens op de voorgrond, zoals er in de tempel
in Jeruzalem voor de kostbare voorhang wachters staan, opdat toch maar geen
leek achter de mysterieuze voorhang zou kunnen komen. Maar iemand zoals ik kwam
door zijn goud ook als niet-jood achter die Isissluier en vond daarachter niets
dan wat mensenhanden gemaakt hebben: een sarcofaagachtige kist uit zwart en
bruin hout, met in het midden van deze kist een ijzeren schaal, waarin met een
felle hoge vlam nafta brandde, en die vlam stelde de aanwezigheid van de
allerhoogste god voor!
[4] Nu is mijn vraag, hoeveel
blindheid en domheid er voor nodig is om dat te kunnen geloven! Waar is daar de
god, en niet de mens die dat allemaal in elkaar heeft gezet als illusie voor
zijn medemensen, die hij alle kennis op leven en dood onthoudt opdat zij
voortdurend zo dom en blind mogelijk zullen blijven en met bebloede handen dag
en nacht zullen werken, zodat de arbeidsschuwe plaatsvervangers van god zich
goed kunnen vetmesten op kosten van de arme, domme saters. Wat interesseert
zo'n mensgoddelijke hoogheid ook het leven van miljoenen? Om zich niet alle
furiën op de hals te halen, moeten die ieder ogenblik bereid zijn hun leven
ergens op het spel te zetten om hun onverdelgbare kwelgeest die op gods plaats
zit, wat eigenlijk hun grootste kwaad is, te onderhouden!
[5] Vriend, als ik u zo mag noemen, ga
naar Indië en kijk daar eens naar de bevolking en uw haren zullen te berge
rijzen! Daar kan men boetelingen aantreffen waarvan onze fantasie nog nooit
heeft kunnen dromen! Hier bestaan tegen misdadigers straffen die door de
rechters opgelegd worden en door de gerichtsvoltrekkers in het ergste geval op
z'n hoogst gedurende één dag aan de overtreders van de wet voltrokken worden.
Maar daar duurt de geringste boetestraf minstens een tot twee jaar, die de
zondaar zonder enige genade onherroepelijk aan zichzelf moet voltrekken, en de
lichtste straf is daar al dermate gruwelijk, dat een Romeinse kruisiging
daarbij vergeleken letterlijk in het niets valt. Ik zal slechts een paar kleine
voorbeelden geven en dan zult u daar beslist genoeg aan hebben!
[6] Ik zag zo'n licht bestrafte! Hij
had drie ijzeren spijkers door zijn kuiten gestoken, maar moest toch een zware
last rondom een boom heen trekken. Als zijn lichaam moe dreigde te worden, nam
hij een zweep met ijzeren punten en.sloeg zichzelf daarmee geweldig. Zijn
dagelijks eten als boeteling bestond uit zeven vijgen en een kruik water. Deze
boeteling was reeds in het tweede jaar van zijn boetedoening en leefde nog
steeds.
[7] Een ander, ook een licht
bestrafte, droeg over zijn hele lichaam stekels als een stekelvarken, alleen
met dit verschil: bij het stekelvarken staan de scherpe punten naar buiten
gekeerd, bij de boeteling waren ze echter naar binnen gekeerd en staken
minstens twee duim diep in zijn lichaam. Deze stekels, hetzij uit hout, been of
ook uit metaal, moet de boeteling volgens voorschrift van de vriendelijke
boeteprofeet zelf in zijn lichaam steken en wel iedere dag één meer, gedurende
de hele boetetijd van twee jaar, zodat hij aan het eind van zijn wanhopige
boetetijd net zoveel heilige boetestekels in zijn lichaam heeft zitten als er
dagen in twee volle jaren gaan. Als de boeteling zijn boetedoening overleeft,
dan begint daarna pas de vrijwillige naboetedoening, terwille van de verdienste
voor de alziende ogen van Lama; want het eerste verplichte deel was er alleen
maar om van Lama vergeving van een zonde te verkrijgen. Pas door de
naboetedoening kan de zondaar een verdienste voor Lama verwerven.
[8] Ik vroeg de boeteverkondiger, die
overigens heel vriendelijk was waarin dan de naboetedoening van deze
stekelboetedoener bestond. En deze antwoordde: 'Uit twee of ook drie dingen!
Ten eerste kan hij de stekels tot aan het eind van zijn leven in zijn lichaam
laten zitten, wat veel ongemakken met zich mee brengt, vooral bij de nachtrust;
want dergelijke boetelingen kunnen dan alleen op het stuifzand of met aan hem
vastgebonden zakken die met lucht gevuld moeten zijn, in het water hij
nachtrust genieten. Ten tweede kunnen zij de stekels weer uit hun lichaam
trekken, maar per dag niet meer dan één, en dus hebben zij voor het uittrekken
net zoveel tijd nodig als eerder voor het insteken. Ten derde kunnen zij ook
alle stekels er in een keer uit laten trekken en daarna een balsembad nemen.
Dat heelt het snelst de wonden en de boeteling is daarna meteen weer een
bruikbaar mens die tot werken in staat is, maar hij moet daarvoor of een groot
offer aan Lama schenken, of vier jaar lang slaaf van een priester zijn en diens
akker, weiden en tuinen verzorgen, waarbij hij zichzelf echter geheel uit eigen
middelen moet verzorgen. Dat het hem daarbij met al te goed gaat, laat zich
vanzelfsprekend wel indenken!’
[9] Dat, vertelde zo'n vriendelijke
boetepriester mij, waarop ik hem vroeg wat zo’n zondaar dan wel gedaan moest
hebben om zo'n marteling als boetedoening opgelegd te krijgen. Toen zei de
boeteprediker: 'Daar is vaak helemaal geen werkelijke misdaad voor nodig, maar
dat ligt verborgen in de ondoorgrondelijke wijze willekeur van de eeuwige Lama!
Hij openbaart zijn heilige wil enkel en alleen aan zijn opperste priester op
aarde. Die verkondigt deze dan aan ons, lagere priesters en wij onderrichten
dan het volk, dat ons blind gehoorzamen moet. Want al zijn wij ook oneindig
klein en gering voor de hoogste priester van Lama, voor het volk zijn wij toch
oneindig veel en groot en onze wil is zeer machtig! Eén woord uit onze mond is
voor het gewone volk een ijzeren wet, omdat het wel weet dat het woord van Lama
en van ons één is!'
[10] Ik vroeg hem of Lama dan nooit
een reden aangaf, waarom hij zo'n mens veroordeelde tot zo'n ontzettende,
gruwelijke boetedoening. Toen zei de priester weer met het vriendelijkste en
deemoedigste gezicht van de wereld: 'Zegt Lama ooit aan een mens hoe, wanneer
en waarom hij hem een vreselijke, pijnlijke ziekte geeft? Lama is zeer wijs,
almachtig en rechtvaardig. Hij doet wat hij wil en vraagt nooit iemand om raad,
en het oordeel van de mensen is hem een gruwel! Wie kan zich verzetten tegen de
wil van Lama, die toch almachtig is? Het zou het ontzettendste van het
ontzettende en het verschrikkelijkste van het verschrikkelijke zijn om hem boos
te maken! Daarom is het voor de mens heilzamer zich op deze wereld, waarop
alles een eind heeft, alle martelingen aan te doen, dan in een andere wereld
eeuwig in het verschrikkelijke vuur van de toorn van Lama te branden.’
[11] Daarop vroeg ik
de vriendelijke man, die uiterlijk met de grootste en vroomste gemoedsrust
jarenlang kon aanzien hoe volgens de aan hem bekendgemaakte wil van Lama
honderd boetelingen hun lichaam ondraaglijk pijnigden en kastijdden, waarom
zich dan onder de boetelingen geen jonge vrouwen nog minder een meisje en ook
helemaal geen priester bevond. Men zag alleen maar wat meer bejaarde mensen,
merendeels Moren, en heel oude, gewoonlijk erg lelijke vrouwen! Daarop zei de
vrome priester alleen maar: 'Beste, weetgierige vreemdeling, iedere verklaring
ligt in het 'Lama wil het' besloten. Als men dat weet, is ieder verder vragen
overbodig!"'
28
Roclus over de Indische priesterkaste
[1] (ROCLUS:) Dat antwoord ergerde mij
als Romeins burger, en ik zei tegen hem: 'Vriend, zou je me ook dan zo antwoorden
als ik aan het hoofd van tienmaal honderdduizend soldaten deze vraag met een
streng gezicht op leven en dood aan je gesteld zou hebben en je had opgedragen
al deze arme stumpers van boetelingen ogenblikkelijk van hun boetedoening te
ontslaan?' Dit verbaasde de vrome man enigszins, hij keek mij met een grote
vragende blik aan en scheen diep na te denken over wat hij mij op deze vraag
moest antwoorden.
[2] Maar ik zei met een heel ernstig
gezicht tegen hem: 'la, ja, bekijk mij maar, zodat je mij later aan het hoofd
van een machtig leger des te eerder en gemakkelijker zult herkennen wanneer ik
de kwade, versterkte burcht van jullie gruwelijke god en zijn opperpriester zal
aanvallen en verwoesten! , Toen vermande mijn eerst zo vriendelijke zieleherder
zich, trok een grimmig gezicht en zei tegen mij: 'lij waanzinnige sterveling,
eerder verwoest je de maan dan de vesting van Lama! Maar waar is je leger?'
[3] Ik zei: 'Dat zal ik je niet aan je
neus hangen! Eén gebaar van mij is echter voldoende en dan zul jij , slecht
mens, nog vroeg genoeg ondervinden, waar mijn leger zich opgesteld heeft! Ik
zegje: Als je mij nu over de Lama en over zijn opperpriester en over jullie
connecties met hem en over de reden van deze schandelijke mensenmishandeling
niet alles volledig naar waarheid vertelt, laat ik je grijpen en twintig jaar
lang op alle manieren die mijn fantasie mij zal ingeven, martelen, opdat ook
jij eens kunt proeven hoe het deze arme boetelingen te moede moet zijn bij
zulke ongehoorde kwellingen en martelingen! ,
[4] Nu zag de vrome man dat er met mij
niet te schertsen viel en hij begon, hoewel zichtbaar met tegenzin, met de
waarheid voor de dag te komen, maar wel met vooraf de opmerking en vraag, dat
hij dan met mij mee wilde gaan, omdat hij anders zijn leven niet meer zeker zou
zijn, hetgeen ik hem dan ook beloofde, waarop hij meteen als volgt het geheim
prijs gaf
[5] 'Er is bij ons wel een
handschrift, dat nog afkomstig moet zijn van de aartsvaders van deze aarde. De
makers daarvan moeten volgens zeggen van de hoogste god, wiens ware naam alleen
de opperpriester kent, een zekere Kienan, Jared en Henoch zijn. Ook van Nohai
en Minihal zijn uitgebreide mededelingen in het grote wereldboek der boeken
voorhanden; maar wij kennen de inhoud daarvan niet en kunnen er ook nooit een
blik in werpen omdat daarop de pijnlijkste doodstraf is gesteld.
[6] Van ons onderpriesters heeft
niemand ooit de Lama gezien! Je kunt al van zeer veel genade en geluk
spreken als je in je leven ook maar eenmaal de opperpriester van de Lama te
zien krijgt. Van de Lama zelf is al helemaal geen sprake! De opperpriester
draagt kennis van de levensomstandigheden van al zijn onderdanen en van alle
hem onderhorige vorsten, die hij net zo beveelt als een heer zijn dienaren. Zij
moeten hem in alles wat hij wil gehoorzamen, anders kost het hem slechts één
woord aan zijn volkeren, die blindelings en rotsvast in hem geloven en hun hele
wel en wee enkel en alleen maar van hem verwachten, en deze staan op en brengen
alle vorsten met het grootste plezier van de wereld om, omdat dat hun het
hoogste welgevallen van de Lama oplevert. Daarvan zijn de vorsten zeer goed op
de hoogte en daarom bewijzen zij in hun eigen belang de opperpriester alle
denkbare eer en offeren hem jaarlijks grote sommen goud en zilver, en verrijken
hem nog bovendien met de mooiste kudden.
[7] Dicteert hij voor de een of ander
een lichamelijke boetedoening, waarvan ook geen vorst gevrijwaard is, dan
kunnen de vorsten deze met goud of kostbare edelstenen en parels afkopen, of
zij kunnen door middel van een verzoek toestemming vragen of iemand anders, die
zeer vroom is en nog nooit boetedoening kreeg opgelegd, voor een vorst als
vervanger diens boetedoening kan overnemen, als hij dat wil; want dat wordt
geheel aan de vrije wil van de vrome overgelaten, evenals ook het vaststellen
van de vergoeding voor het plaats vervangen, die bij zulke gelegenheden nooit
zo heel erg bescheiden uitvalt. Want dergelijke vrome plaatsvervangers halen
reeds van te voren bij de boeteverkondigers betrouwbaar advies en kunnen de aan
een vorst opgelegde zeer pijnlijke lichaamsstraf in een willekeurige lichtere
omvormen, die door de opperpriester van de Lama aanvaard wordt als geldend voor
de vorst als hij de boetevervanger een voldoende grote som daarvoor heeft betaald,
waarvan de desbetreffende plaatsvervanger tweederde aan ons priesters moet
afdragen.
[8] Bij het opleggen van een boete
moet altijd de geheimgehouden norm aangehouden worden dat hoogst zelden aan
arme mensen een boete wordt opgelegd; en als die welopgelegd wordt, dan behoort
deze altijd tot de allerlichtste soort. Grote en zware boeten worden gewoonlijk
alleen aan rijken en welgestelden opgelegd, die zich hetzij ten dele of ook wel
geheel vrij kunnen kopen van de boeteoefening, als zij dat willen. Maar behalve
een vorst koopt zelden iemand zich helemaal vrij, omdat zo'n volle afkoop hem
zijn hele vermogen zou kosten. De gierige verricht de boetedoening dan wel zelf
en martelt zich liever op de ergste manier, dan zijn goud of zilver af te
geven. Heeft degene die een boete voorgeschreven kreeg eventueel een erg mooie
dochter of ook wel een heel knappe goedgebouwde zoon, dan kan hij deze in
plaats van het goud en het zilver als offer aan de opperpriester brengen,
natuurlijk met een kleine bruidsschat en met sieraden en rijke kleding; want
dat alles kan de opperpriester met zijn ontelbare dienaren ook goed gebruiken
en voor allerlei diensten inzetten. Want hij bezit voor zichzelf, merendeels in
de bergen en op de hoogten, verschrikkelijk grote landerijen die zo uitgebreid
zijn, dat een mens jarenlang rond zou moeten trekken voordat hij alle
landerijen gezien heeft die de hogepriester als een geschenk van Lama
toebehoren."'
29
Roclus vertelt over de residentie van de opperpriester van Lama
[1] (ROCLUS:) De stad
waarin hij resideert heeft geen naam, is zeer groot en voor de eeuwigheid
gebouwd. Zij staat, omgeven door enkel onbeklimbare, zeer hoge bergen, zelf op
een hoge berg die een rotswand heeft waarover wel niemand zou kunnen klimmen,
gesteld dat hij in de buurt van de reusachtige berg zou kunnen komen; dat is
echter totaal onmogelijk omdat de hele grote berg waarop de naamloze stad
gebouwd is, in de zeer uitgestrekte hoogvlakte door een drievoudige ringmuur is
omgeven waarin nergens een poort is; je kunt slechts door van bovenaf
neergelaten touwladders over de muren komen.
[2] Ben je echter op deze wijze
heelhuids over de drie reusachtige muren gekomen, dan sta je vervolgens voor de
kale rotswanden van de berg. Vol ijver loop je dan ruim een halve dag om de
berg heen om tevergeefs naar een mogelijke weg omhoog te zoeken, die je echter
met geen mogelijkheid vindt, omdat er aan de buitenkant geen is. Alleen de
wachters van de derde ringmuur kennen de poort in een rots, die je echter ook alleen
maar weer door middel van een neergelaten touwladder bereikt. Als je eenmaal op
de vooruitspringende rots boven bent aangeland die ongeveer twaalf manslengten
van de bodem verwijderd is, dan heb je nog niets bereikt als de wachters van
dit vooruitspringende gedeelte dat bovenop een oppervlak van ruim twee morgens
heeft, de poort niet voor je opendoen en je met een fakkel door een lange
onderaardse gang naar de top van de berg brengen.
[3] Als iemand na ruim een uur
trappenlopen door onderaardse gangen eenmaal boven op de berg is aangeland, dan
kan zijn oog niet genoeg krijgen van de grote natuurpracht die hij daar
ontwaart. De ruimte daar boven is meerdere honderden morgens groot en men ziet
er zeer weelderig aangelegde tuinen. In het midden van de hoogvlakte bevindt
zich ook een meer, dat ongeveer twee morgens groot is en dat weliswaar niet erg
diep is, maar zeer zuiver, aangenaam smakend water bevat en alle inwoners van
de grote, heilige bergstad ruimschoots voorziet van hun onmisbare element.
[4] Dan loop je urenlang rond op de
hoge bergvlakte zonder een spoor van een stad op te merken. Wil je die
bereiken, dan moetje eerst door een tamelijk uitgestrekt bos, waarna je weer
bij een hoge, lange ringmuur komt, die je echter via poorten en ophaalbruggen
kunt passeren. Kom je na zoveel moeite en inspanning in de grote stad, dan is
daar een pracht te zien waarvan geen sterveling zich een voorstelling kan
maken. Alles kun je zien, behalve het paleis van de opperpriester.
[5] Dat bevindt zich in het midden van
de grote stad op een nog hogere rots, die een omvang heeft van ruim drieduizend
pas en nog zo'n dertig manshoogten boven de andere gebouwen van de grote stad
uitsteekt. Je komt in dit zeer heilige paleis ook alleen maar langs onderaardse
trappen. Hoe het er echter daar uitziet, kan ik je niet zeggen, omdat ik er
ten eerste zelf nooit in ben geweest en ook niemand het mij ooit beschreven
heeft; want behalve de opperdienaren van de opperpriester mag op straffe des
doods niemand het ooit wagen de ingangspoort ook maar te naderen.
[6] Wel is het zo dat de opperpriester
meermalen verkleed in de stad afdaalt, ook in de tuin wandelt en zich
onderhoudt met de andere priesters, die de enige bewoners van deze stad zijn;
maar niemand mag hem daar herkennen of hem zelfs als opperpriester begroeten.
Wie van de priesters dat zou doen, zou zich blootstellen aan zeer bedenkelijke
onaangenaamheden. Slechts vier maal per jaar is er een dag aangewezen waarop
hij zich in volornaat aan de bewoners van de stad vertoont. Dat zijn dan ook de
hoogtijdagen. Drie nachten ervoor en drie nachten erna branden op de hele berg
talloze lichten, zodat alle omliggende bergen daardoor tot in de verre omtrek
lijken te gloeien, hetgeen steeds een prachtig schouwspel is.
[7] Deze hoogvlakte, in het midden
waarvan zich de nu beschreven berg D.iet de heilige stad bevindt, is ook niet
zo gemakkelijk te bereiken als men zich dat misschien voorstelt; want vooraf
moet men in lange dagreizen vele bergen, dalen, kloven en ravijnen overwinnen.
Aan het eind volgt nog een bergengte, zoals er geen tweede ergens ter wereld
meer te vinden kan zijn! Om tenslotte op de hoogvlakte te komen moet men
ladders beklimmen, want zonder deze is het onmogelijk om op de hoogvlakte te
komen. Je kunt er ondanks alle inspanningen onmogelijk verder komen, want deze
natuur vestingen zijn door geen aardse krijgsmacht in te nemen, noch door
belegering, noch door wat voor andere gewelddadige middelen dan ook. Men kan
weliswaar de volken gedurende enige tijd van hun Lama-opperpriester afsnijden,
- maar hen van hem afvallig maken nooit! Want daarvoor zorgen wel zijn machtige
vorsten, waarvan elk in staat is uw krijgsmacht te verdubbelen. Ik raad het u
daarom niet aan u aan het grote Indië te vergrijpen; want het zou u daarbij
heel slecht vergaan!' -Daarop zweeg hij weer en ik had tijd er het mijne van te
denken. Dat ook de god der Indiërs weer een mens is en zich uitstekend heeft
weten te beveiligen, dat ben ik te weten gekomen en ik wist nu juist datgene
wat ik had willen weten.
30
Roclus bekritiseert de Indische en joodse religie
[1] (ROCLUS:) 'Ja, eerder gaf ik als
mijn mening te kennen, dat de menselijke idee over één god in wie van
eeuwigheid steeds de grootste intelligentie, het helderste verstand, de hoogste
wijsheid en de beste en almachtigste wil aanwezig is, wel tot de mooiste en
menswaardigste gerekend zou kunnen worden. Maar een goddelijke wezen dat zo
buitengewoon volmaakt is, zou als begrip ook zeer zuiver moeten zijn,
onafhankelijk van het feit of hij helemaal geestelijk transcendent gezien al of
niet een realiteit zou zijn! Maar onder wat voor domme en materialistische
begrippen wordt zo'n goddelijk wezen aanbeden, en met wat voor soort listen en
vaak gruwelijk geweld wordt dat de andere nog nuchtere, natuurlijke mensen ter
aanbidding en diepste verering opgedrongen!
[2] Als men zich als ervaren denker
daartegen verzet, heet het: Een god moet er zijn, 't geeft niet wat voor
gezicht hij heeft; een goddelijk waardig of ontzettend grotesk dom, dat is over
het algemeen hetzelfde voor de totaal blinde mens! Maar is dat ook voor een
ontwikkeld zuiver verstand hetzelfde? Ik geloof het niet, want een zuiver
verstand baseert zich op een mathematisch juiste, logische orde en kan zich
ondanks alle dwang nooit voorstellen, dat een meester wiens bijzonder kunstige,
ordelijke werken getuigen van grote kennis en gedegen ervaring die hij moet
hebben bezeten om zulke schitterende en buitengewoon ordelijke, vernuftige
werken tot stand te brengen, nog veel dommer en stompzinniger geweest zou zijn
dan de allerdomste vis in het water!
[31.Maar, zegt men, waarom zou ik dan
denken dat een godheid die door miljoen.en mensen zeer diep vereerd wordt, zo
ontzettend dom zou zijn? Nee, luister, geëerde vriend, daar is waarlijk niet
zoveel voor nodig! Ik zeg nu heel openlijk wat uit mijn hart opwelt. Als wij de
geboden van de ons bekende godheden eens bezien en kijken naar wat wij aan
afbeeldingen van hen hebben, dan is dat al voldoende! Meer hoeft men daarover
in 't geheel niet te zeggen "
[4] Dan
zegt CYRENIUS: 'Nu, tegen de Mozaïsche wet van de joden zul je hopelijk toch
niets in te brengen hebben?"
[5] ROCLUS zegt: 'Dat is stellig nog
de beste van alle geboden die ik als van goden afkomstig heb aangetroffen. Voor
de goddelijke eenheid is veel te zeggen en de voorschriften, ook al zijn zij
niet uitputtend, zijn zo menslievend mogelijk en hebben een grote overeenkomst
met die van het oude Egypte; alleen heeft Mozes een heel wijs voorschrift van
de oude Egyptenaren niet vertolkt! Het is mooi en lofwaardig dat de godheid hem
een voorschrift geeft voor de kinderen, hoe deze zich tegenover hun ouders
hebben te gedragen; maar Isis van de Egyptenaren heeft ook een echt wijs
voorschrift aan de ouders gegeven, hoe zij zich tegenover hun kinderen moeten
gedragen, omdat ook kinderen mensen zijn en van hun verwekkers bepaalde dingen
die hun toekomen, met recht moeten kunnen verlangen; want zij hebben zich niet
zelf verwekt op deze wereld en men heeft hen vooraf niet gevraagd of zij het er
wel mee eens waren om vaak onder zeer bittere omstandigheden op de wereld
geplaatst te worden. Kortom, de kleine, zwakke, nieuw geboren mensen vinden bij
Mozes wel een voorschrift voor hun gedrag tegenover hun ouders, maar deze
hebben er geen tegenover de kinderen, en dus staan deze rechteloos tegenover
hun ouders, zoals slaven tegenover hun heren. Door Mozes zijn ook in dit
opzicht wel latere bepalingen toegevoegd; maar in de aanvankelijke wet die op
de berg door God gegeven is, staat daarover niets'
31
Roclus prijst de goddeloosheid en het niet-bestaan
[1] (ROCLUS:) 'Ik ben veel met joden
omgegaan en al hun wetten ken ik wellicht beter dan velen van hen, want er was
mij veel aan gelegen deze precies te leren kennen. Een oud spreekwoord zegt
weliswaar: 'Wie zoekt, die vindt!', -maar tot op heden is deze spreuk bij mij
nog niet bewaarheid geworden; want ik vond steeds alleen dat wat ik niet
gezocht heb. Ik heb de echte, ware godheid gezocht en dat deed ik heel ijverig
en met veel geldelijke offers, moeite en alle mogelijke inspanning, en dat ook
steeds nuchter van geest en verstand, -ik vond echter niets, helemaal niets
anders dan menselijk bedrog in vele vormen en gedaanten, waarin geen enkele
godheid, ook niet ter grootte van een zonnestofje te vinden was. Overal vond ik
in het gunstigste geval het geloof in de patriarchale autoriteit, maar steeds
ingekapseld in een compleet oerwoud van mystiek, of in ergere gevallen het
lichtzinnig bijgeloof, of in het allerergste geval een waanzinnig geloof onder
de dwang van politieke onderdrukking, onder welks vleugels tenslotte zelfs een
van nature zeer begaafde geest zich in de modder van de ergste domheden niet
meer staande kan houden. In eigen ogen zal hij zich voelen als een huichelaar
en een monster; want ten opzichte van de hoge waarde van de menselijke geest
bestaat er voor mij niets monsterlijkers en ellendigers dan op gezag van een
door een machtige tiran bekrachtigde wet aan te moeten nemen dat overdag alleen
de maan schijnt en zorgt dat het dag wordt, en 's nachts alleen de zon; en wie
dat niet gelooft, worden als aanvangsstraf voor het ongeloof de ogen
uitgestoken, neus en oren afgesneden en de tong uit de mond gerukt.
[2] Gelooft zo'n verminkt mens dan nog
niet wat men hem wil laten geloven, dan wordt de ongelovige geheel naakt met handen
en voeten op het ruwste kruishout -zeg maar -vastgespijkerd, vervolgens wordt
zijn buik kriskras opengereten en dan worden er uitgehongerde honden op
losgelaten, die de ongelovige volledig bij bewustzijn de darmen en ingewanden
uit het lichaam scheuren en deze opvreten! Wie dat soms niet zou kunnen
geloven, moet maar eens naar Indië reizen, dan zal hij niet alleen dat, maar
nog duizendmaal ergere dingen aantreffen, die de mensen zichzelf moeten
aandoen. En als iemand zou weigeren zichzelf als boeteling de afgrijselijkste
martelingen aan te doen, wee, wee, wee hem, -die is onder duizend eden ten dode
gedoemd, natuurlijk op de meest gruwelijke en vertwijfelde wijze! En, vriend,
moet daarachter dan de een of andere zeer wijze, zeer goede, rechtvaardige en
almachtige godheid schuil gaan? Al zou ik een tiendubbele dwaas worden, dan zou
ik toch onmogelijk zoiets kunnen aannemen!
[3] Houd wat mij betreft dus maar op
met alle godendom! De mensen hebben eeuwig geen god nodig, maar wel de ware
filantropische filosofie en een op rationele principes gebaseerde
menselijkheid, en daardoor worden zijzelf geheel volmaakte goden. Met het
zuivere verstand en met hun ontwikkelde, onderzoekende geest zullen de
scherpziende, fijngevoelige mensen moeder natuur weldra heel veel belangrijke
geheimen ontfutselen en wonderbare daden tot stand brengen waarvan geen van
ons nog ooit ook maar gedroomd heeft, en de mensen zullen zonder de oude, domme
goden met elkaar een volmaakt gelukkige levenswandel hebben. De fysieke dood,
waarachter zij weliswaar geen Elysium, nog minder de een of andere
allerwaanzinnigste Tartarus in hun pure fantasie zullen zien en verwachten, zal
hun beslist een veel geringere angst aanjagen dan wanneer hen na het afleggen
van het lichaam pas de ware, allerafschuwelijkste gebeurtenis eeuwigdurend te
wachten staat.
[4] Eeuwigheden bestond ik niet; voel
ik soms enige droefheid omdat ik er niet was? Dus zal ik, als ik weer volledig
niet besta, om dit dwaze bestaan beslist nog minder iets van hinderlijke
droefheid voelen. Ik houd het volledig niet-bestaan voor de meest gelukkige
toestand van een mens die eens was; het zich aanwezig voelen is zelfs in de
gelukkigste toestanden op zichzelf al slechter, omdat met het gelukkige bestaan
ook de vrees bestaat, of gemakkelijk in een ongelukkig bestaan te kunnen
geraken, of eens door de dood wis en zeker de gelukkige toestand te moeten
verliezen.
[5] Het volmaakte niet-bestaan
ondervindt noch de genietingen van het geluk, noch het van tevoren betreuren
van het verlies ervan, dat zeker komt. Een waar filosoof van mijn soort zal
daarom door geen natuurlijke dood afgeschrikt worden, maar wel door een
marteldood! Want de lieve natuur heeft de mens toch niet uit een in haar
aardhumus geproduceerde stof voortgebracht, om zich door zijn medemensen te
laten martelen?! Kortom, ik vind de werken van de natuur erg wijs, hoewel Ik nu
juist ook niet iedere werking van de ruwe natuurkracht voor volstrekt wijs en
doelmatig houd; maar ik zal daarover nooit klagen:'
32
De natuurfilosofie van Roclus
[1] (ROCLUS:) "De ruwe en tevens
toch geweldige krachten van de natuur kunnen alleen maar erg grof te werk gaan
en die wijze van werken is Iets noodzakelijks, want hun woeden roept de
microkrachten in het leven, en die vormen zich dan pas tot iets, als zij door
de geweldige uitwerking van de grote oerkrachten in zekere zin tot leven worden
geroepen. Door wederzijds aantrekken en afstoten krijgen de kleine krachten pas
vorm en beginnen de aangenomen vormen te ontwikkelen, treden dus in een
voelbaar bestaan, dat zij zolang behouden als zij in hun afgescheiden staat een
andere, krachtiger op hen inwerkende kracht kunnen weerstaan. Als deze de
kleine kracht overweldigd heeft, is het met de afzonderlijke, kleine kracht
volledig gedaan. Haar vorm lost zich samen met haar op en alles wordt door de
grote kracht weer verslonden, zoals dat ook treffend getoond wordt met het
beslist door een wijze uit de oertijd bedachte beeld van Chronos die als
stamvader van de goden zijn kinderen weer verslindt. Dit genoemde beeld van de
mythische oergod Chronos stelt de tijd voor en de daarin werkende krachten. De
tijd schept alles, onophoudelijk schept zij lachende akkers en tevens dorre
stoppelvelden. Ontstaan en vergaan, leven en dood, zijn en niet-zijn gaan
steeds gelijktijdig samen. Geen stilstand, geen oponthoud; de ene golf roept de
volgende op, - maar daar tussendoor loopt ook tevens de vore, het graf! Wat het
stempel van het leven draagt, draagt op de keerzijde ook het stempel van de
dood.
[2] Dat alles is echter voor iemand
die de dingen zorgvuldig beschouwt, zoals zij komen en gaan, een noodzakelijk
gevolg van de voortdurende wisselwerking van de verschillende afzonderlijke en
speciale krachten in de grote natuur. Die wekken elkaar steeds wederzijds op en
vernietigen elkaar ook weer net zo strijdend als zij strijdend zijn ontstaan.
Ik zie overal een voortdurend spel van golven, en de vaak fantastische vormen
van de hoog in de lucht zwevende wolken leveren ons er een heel duidelijk
bewijs voor in welke zeer verschillende vormen de tegengesteld werkende
krachten elkaar dwingen. Nu eens komt een leeuw, dan een draak, dan een vogel,
een vis, een hond, ja heel vaak zelfs een mensenhoofd, af en toe zelfs een
karikatuur van een mens tevoorschijn! Maar hoe lang blijven die vormen, die
vaak heel mooi zijn? Zo lang, tot er een sterkere, daarop inwerkende kracht ze
eerst de mooie vorm afneemt en tenslotte helemaal wegvaagt!
[3] Is het dan met onze vorm en ons
bestaan zo heel veel anders? Beslist niet! Hoezeer veranderen zich beide bij de
mens vanaf zijn geboorte tot in zijn grijze ouderdom, als hij die bereikt! En
waar is de trotse mens die duizend jaar geleden zich voornam de gehele aarde te
veroveren? Daar, waar de sneeuwvlok verblijft die met haar miljoenen broers en
zusters bezig was de hele aarde in ijs te veranderen! Waar is de orkaan die
gisteren nog de sterkste ceders op zijn weg vond, waarvan hij het bestaan
volledig dreigde te beëindigen? Een sterkere tegenkracht heeft hem, zoals
Chronos zijn kinderen, verslonden! Slechts in onze herinnering, die ook maar
tijdelijk is, leeft hij nog heel vaag voort; in werkelijkheid heeft hij echter
voor de hele eeuwigheid opgehouden te woeden!
[4] Toen ik door Perzië reisde, was ik
getuige van een zeer merkwaardig natuurverschijnsel. Het was een gloeiend hete
dag, zodat wij met onze karavaan onder grote, schaduwrijke bomen bescherming
moesten zoeken tegen de gloeiende zonnestralen. Ongeveer een paar uur voor
zonsondergang bemerkten wij een dicht, pikzwart wolkendek, dat vanuit het
oosten opsteeg en in onze richting dreef Onze leiders voorspelden een geweldige
storm en raadden ons aan het bos niet eerder te verlaten dan dat de storm
voorbijgeraasd zou zijn. Dat deden wij en binnen een half uur was de storm met
bliksem en donder boven ons. Het kraakte en woedde ontzettend in de bomen en
menige sterke tak is toen bezweken en het arme loof van de bomen heeft geweldig
geleden. Het begon te regenen, maar niet erg hard, toch werd het donkerder en
donkerder. Toen de regen echter een tijdje aanhield, begonnen er tussen de
steeds rijkelijker vallende regendruppels uit de wolken ook complete padden bij
miljoenen met de regen op de aarde te vallen. Die in het water vielen zwommen
vrolijk rond, terwijl er van de padden die op de harde grond terecht kwamen
slechts enkele enige ogenblikken in leven bleven. Merkwaardig was het, dat niet
lang na deze vreemde storm die ruim een kwartier duurde, toen de bijna
ondergaande zon haar hete stralen weer op de aardbodem liet vallen, ook onze padden
verdwenen en er niets dan een slijmerige schimmel van hen overbleef en dat ook
alleen maar zo hier en daar.
[5] Dan vraag ik, waar
deze talloos vele padden vandaan gekomen zijn en wie ze zo gemaakt heeft? Wie
anders dan de natuurkrachten, die toevallig zo tegen elkaar zijn opgebotst dat
uit hun tegengestelde krachten juist de padden moesten ontstaan! Die in het
water terecht kwamen, vonden waarschijnlijk in hun voornaamste element geschikt
voedsel, en vele daarvan zullen wel behouden zijn; maar die op de gloeiend hete
aarde vielen, troffen een hun wezenlijk vijandig element aan en krachten die
zich zeer tegen hen teweer stelden, en het gevolg was het volledige oplossen
van hun door hun korte bestaan nog te weinig vaste lichaam. De natuur werkt,
zoals men uit zoveel verschijnselen heel duidelijk kan aflezen, altijd blind,
zonder welke economische berekening dan ook; zij schept dingen van een bepaalde
soort steeds in onnoemelijke aantallen, waarvan gewoonlijk nauwelijks het
honderdste deel degelijk en duurzaam blijft bestaan. Kijk maar eens naar een
boom die in het voorjaar bloeit! Wie zou de duizendmaal duizend bloemen willen
of kunnen tellen? Men behoeft echter maar acht dagen na de bloeitijd onder de
boom rond te lopen om reeds een grote hoeveelheid afgevallen bloemen met
vruchtbeginsel op de grond te vinden; vervolgens gaat echter het afvallen van
overtollige, aankomende vruchtjes steeds maar door tot dat, wat aan de boom
overblijft, volledig rijp is geworden"
33
De god van de natuurfilosofen
[1] (ROCLUS:) 'Als de een of andere
zeer wijze god de schepper zou zijn van de boom en zijn vruchtbeginselen, zou
hij beslist economischer te werk gaan, want binnen de sfeer van de wijsheid
valt toch ook een wijze economie! Maar uit het vaak zeer oneconomisch beginnende
kiemen van de dingen blijkt toch wel meer dan duidelijk, dat de dingen die uit
de ruwe natuurkrachten tijdens hun wederzijdse, zich meestal op dezelfde wijze
steeds herhalende strijd tevoorschijn komen, met enorme aantallen beginnen te
groeien, waarvan er dan slechts een aantal tot rijping komen in zover de
strijdende krachten elkaar niet wederzijds tot zwijgen brengen; want met dit
zwijgen houdt de aandrijvende kracht van het worden en onderhouden op en
daarmee noodzakelijkerwijs het ontstane werk zelf In zover zich echter de
eenmaal begonnen strijd nog in stand houdt en voortduurt, zal ook zijn werk met
hem voortbestaan, gedijen en een bepaalde rijpheid bereiken.
[2] Zou een godheid die zich van
zichzelf en van ieder van zijn handelingen duidelijk bewust zou zijn, in al
zijn wijsheid en al zijn voortdurende vastheid van wil ook zo kunnen handelen?
Ik zeg: Nee, dat zou voor hem nog veelonmogelijker zijn, dan dat ik mij een
zeer wijs heerser zou kunnen indenken die met de grootste vlijt en inzet van hoge
kosten steden en paleizen zou bouwen om ze vervolgens weer omver te gooien, en
die daarmee steeds maar door zou blijven gaan! Zou er wel een mens op aarde te
vinden zijn, die zo ontzettend dom is om op de gedachte te komen hem wijs te
noemen?! Thans moet echter de denkende en ervaren mens een god wijs noemen, die
datzelfde in een nog veel ingewikkelder mate doet, die werken met een zeer
grote innerlijke, organische volmaaktheid voor het grootste deel alleen maar in
het bestaan roept om ze meteen weer te gronde te richten en te vernietigen!
Nee, laat zich dat degene maar voorstellen, die in de grote beperktheid van
zijn kennis en ervaring zich zoiets in zijn grote blindheid voor kan stellen;
voor mij is dat onmogelijk!
[3] Bij een god, ook al is hij nog zo
wijs, moet twee en twee net zo goed vier zijn, als bij een mens die rekenen
kan. Als een ergens bestaand god echter
zou zeggen: 'Hoor eens, beste man, bij mij is twee en twee vijf, of ook wel
zeven!' dan zou ik zelf tegen zo'n god zeggen: 'Of u bent een dwaas, of u
belieft mij daarvoor te houden; want met zo'n rekenkunde kunt u moeilijk een
hele wereld scheppen en onderhouden! Eerder wordt een blinde een van de
beroemdste kunstschilders, dan dat u voor mij met die wijsheid van u de
slechtste paddestoel uit de grond laat groeien!' Wij Grieken hadden een
schilder, Apelles genaamd, die mensen en dieren dermate natuurgetrouw
schilderde, dat men zou kunnen zeggen, dat de natuur overtroffen werd. Wel,
deze beroemde schilder zette beslist geen streek voor niets, maar had iedere
streek heel goed berekend; maar hoeveel streken zet daarentegen zo'n zich als
zeer wijs voordoende god voor niets bij wie om heel speciale, wijze redenen
twee en twee ook zeven kan zijn of zelfs moet zijn!
[4] Vaak staat alles er in het voorjaar
zo mooi en veelbelovend bij! De mensen verheugen zich reeds op een goede oogst,
om beloond te worden voor hun werk en moeite. Zij danken reeds van te voren het
onzichtbare wezen, dat zij volgens het geloof dat hun als kind reeds is
bijgebracht, als de almachtige god of ook als meerdere goden aanbidden. Maar
juist een paar weken voor de oogst komt er een geweldige storm, die een
heelland dermate verwoest, dat de goede mensen nog niet zoveel van de verwachte
oogst krijgen als zij achter een spijker zouden kunnen verbergen! Dat is een
verschijnsel dat zich op aarde, zover wij haar kennen, ieder jaar zeker in de
verschillende landen regelmatig dan weer hier en dan weer daar herhaalt.
[5] Dan ijlen de blinde, bijgelovige
schapen van mensen naar hun bodemloos hebzuchtige priesters en vragen hun
waaraan zij zich dan schuldig gemaakt mochten hebben tegenover god of de goden,
dat deze hen zo hard gestraft hebben. Is het zo, dat de priesters als wetgevers
en plaatsvervangers van god, beslist niets op de wettige en dus door de goden
verlangde levenswijze van het volk aan te merken hebben, dan trekken zij een
heel goedmoedig en medelijdend gezicht en troosten de arme schapen zo goed zij
maar kunnen en willen, manen hen met zachte woorden tot geduld, en verklaren
hun ook zo nadrukkelijk mogelijk, dat god daardoor alleen maar hun geduld, de
sterkte van hun geloof en hun overgave in volle tevredenheid aan zijn wil,
terwille van henzelf voor het eeuwige leven na de lichamelijke dood, op de
proef heeft gesteld!
[6] De huilende joden wordt bij zulke
gelegenheden altijd de erg legendarische Job voorgehouden, hetgeen een heel
goede fabel is; en voor de heidenen staan er in hun geloofsboeken ook een
aantal van zulke anekdoten die de droefenis van het arme volk weg moeten
nemen. Met die woorden van troost keert het volk dan weer volmaakt getroost en
in zekere zin vergenoegd naar huis terug en geeft zich geheel over aan de hoop
op betere tijden en dat god hen daarom toch niet helemaal te gronde zal laten
gaan!"
34
Roclus vergelijkt menselijke met goddelijke daden
[1] (ROCLUS:) 'Ik vraag hier alleen
maar, wat de wereldse rechtbanken zouden doen met een mens die zich met een
aantal handlangers de slechte grap zou veroorloven, bijvoorbeeld 's nachts, de
gezegende velden slechts over een klein gebied zoveel mogelijk te verwoesten?
Ik geloof dat de Romeinen zo'n moedwillige booswicht minstens tienmaal zouden
kruisigen als zij hem te pakken kregen, of zij zouden hem op een eventuele
verklaring van een dokter voor levenslang in een gekkenhuis opsluiten. Maar een
god aanbidt men daarvoor nog en houdt hem voor eindeloos wijs! Ook niet slecht
als men zich daarbij maar gelukkig voelt! Want de hoogste wijsheid van de goden
heeft immers het onbetwistbare voorrecht in de gehele schepping de allerdwaaste
streken uit te halen; zij kan naar goeddunken roven, moorden en te gronde
richten, en niemand zal het in zijn hoofd halen ook maar te denken, dat zij
daar een kwalijke streek heeft uitgehaald. Wel wagen de bijgelovige mensen het
toch te denken, dat de eerder genoemde verwoesting van het gewas nu niet
bepaald iets goeds inhield; want als het iets goeds geweest zou zijn, zouden de
arme, goede mensen zich de gang naar de plaatsvervangers van de goden zeker
bespaard hebben.
[2] Wat gebeurt er dan met een mens,
die het huis van een ander in brand steekt en daardoor niet alleen diens huis,
maar ook alles wat zich daarin bevind, vernietigt en dus van een welvarend
burger een bedelaar maakt? Volgens de wet hoort, naar mijn weten, de
brandstichter aan het kruis. Als de heer god Zeus echter de vernietigende
bliksem in iemands huis slingert en daardoor alles door het vuur laat
verwoesten, dan is dat ontegenzeggelijk zeer goed en uitermate wijs! Wee degene
die dat niet zo zou opvatten en daar niet muurvast in zou geloven; die zou de
PONTIFEX MAXIMUS dan wel de toom van god Zeus op een dergelijke manier laten
voelen, dat het afbranden van een huis daarbij vergeleken een enorme weldaad
zou zijn! Ik ben echter zo vrij hier te vragen: Als de plaatsvervangers van god
de daad van het huizen afbranden die van Zeus uitgaat, als wijs en zeer goed en
rechtvaardig beoordelen, waarom vinden zij dan eenzelfde daad door een mens
gepleegd zó verdorven slecht, dat zij het nodig oordelen hem daarvoor met de
pijnlijkste dood te bestraffen?
[3] Ik oordeel op dat punt evenwel als
volgt en zeg: Het waarachtig goede en waarachtig wijze moet, door wie ook
bedreven, eeuwig goed en wijs blijven, en verdient daarom geen straf! Omdat
echter de slimme mensen plaatsvervangers van de goden op aarde heimelijk zelf
wel weten, net als wij goedmoedige Essenen, dat er geen goden bestaan, maar dat
er alleen een algemene oernatuurkracht is, die slechts puur toevallig iets tot
stand brengt dat na verloop van tijd op de meest verschillende gebieden pas
overgaat in onvermijdelijk edeler vormen, daarom hebben vervangers van god door
middel van hun fantasie de natuurkracht allegorisch als een god gepersonifieerd
en deze aan de andere mensen, die zelf nooit over iets nadachten, gewoonlijk
visueel ter verering en aanbidding voorgesteld.
[4] De op deze wijze verzonnen god
moest laten merken dat hij er was, en dat natuurlijk zo wonderdadig mogelijk!
Als het volk de god eenmaal door een aantal wonderdaden had waargenomen, dan
moest het zich ook al gauw strenge wetten van hem laten welgevallen. Wee de
overtreders daarvan! Om te voorkomen, dat de mensheid in haar blinde, domme
vrees voor de eenmaal als vaststaand aangenomen wonderdadige god echter niet na
een gemakkelijk begane zonde in volledige vertwijfeling zou raken, hebben de
slimme plaatsvervangers van god middelen uitgedacht ter verzoening met de
beledigde godheid. Zij hebben daarvoor offers en andere pijnlijke manieren van
boetedoening bedacht, waardoor de zondaar weer de vriendschap van zijn beledigde
god terug kan winnen. En zo bestaan er nu reeds overal op de lieve aarde naast
de burgerlijke wetten van het land ook wetten die van de een of andere god
uitgaan en die zo gesteld zijn, dat een mens, ook al is hij nog zo kuis en
deugdzaam, daar dagelijks zonder meer wel tienmaal tegen zondigen moet,
waardoor hij zich voor de genade en het welgevallen van zijn god enigszins
onwaardig heeft gemaakt. Hij moet zich 's avonds, nog voor zonsondergang, door
voorgeschreven middelen reinigen, omdat hij anders meteen in een erger kwaad
kan vervallen.
[5] Ik kan en wil dat beslist niet
slecht noemen; want het schaadt niet als de mensheid een gevoelig geweten
heeft, en zekere wassingen en het zuiver houden van het lichaam hebben nog
nooit een mens geschaad. Maar mij en mijns gelijken mag men deze niet opleggen
als voorschriften van een god die nergens bestaat! Ik en mijn metgezellen weten
hetgeen wij weten en niemand kan ons ten laste leggen dat wij voor onze zuivere
wetenschap ooit leerlingen hebben geworven. Maar het zal ons toch in het geheim
tenminste wel geoorloofd zijn, dat wij een X niet voor een U houden?! Wij
zullen nooit iemand te na komen, omdat wij allen mensenvrienden zijn; maar wij
vragen ook om ons met rust te laten. Waarom geven de priesters in Jeruzalem nu
voortdurend af op ons Essenen? Laat hen zijn wat zij zijn, en wij wat wij zijn;
want zij zijn voor het forum van het zuivere verstand geen haar beter dan wij,
- en wij uiteraard ook niet beter dan zij. Wij vervloeken hen echter niet, maar
betreuren alleen hun grove blindheid. Maar wie geeft hun het recht ons te
vervloeken, terwijl wij ons toch zelf de moeilijke opgave gesteld hebben nooit
een mens te oordelen en te gronde te richten, maar alleen iedereen met raad en
daad te helpen?!
[6] Ook al verrichten wij pseudo
wonderen -want echte zijn er nooit geweest dan gebeurt dat om de mensheid, die
blind is en blind wil blijven, des te gemakkelijker te helpen, omdat zij op een
duidelijke, zuiver menselijke manier niet meer te helpen is. Dat zou echter
door zulke priesters, die zich schriftgeleerden noemen en toch ook moesten
weten hoe het met hen staat, ook moeten worden ingezien! Zij moesten zich met
ons verenigen en met ons samenwerken, dan zou het er binnen enkele jaren met de
mensheid al heel anders uitzien dan nu:'
35
Roclus laat zien dat het hart de zetel is van de ware godheid
[1] (ROCLUS:) 'Maar deze
plaatsbekleders van God in Jeruzalem zijn ten eerste dom als nachtuilen
overdag, daarbij vraatzuchtig als wolven en heerszuchtig en jaloers als een
rode haan, en tevens ook nog ruw, onbeschaafd en onverdraaglijk als wilde
zwijnen! Wie kan er nu met zulke buren vreedzaam samenleven?! Wie voelt zich
niet verplicht, als de zaken er zo voor staan, zijn terechte woede tegen hen te
uiten?! Tegen zulk menselijk uitschot moet men toch nu en dan optreden door de
zuivere waarheid ten aanschouwe van iedereen aan het licht te brengen en hen
welgemeend te laten zien met wat voor schandelijke schurken ze te maken hebben!
Wij ontnemen de mensheid daardoor zeker niets anders dan hun oude blindheid!
[2] Dat dit niet bepaald aangenaam is
voor de oude troetelkinderen van Abraham, wier hart en ziel versteend zijn, is
begrijpelijk; maar wij kunnen er werkelijk niets aan doen, en het wordt nu toch
wel eens hoog tijd om deze oude Augiasstal te reinigen! Deze kerels maken ons
voor goddelozen uit en noemen ons onteerders van het allerheiligste. Waar is
dan hun god, die wij onteren, en waar is hun allerheiligste?! Is dat soms hun
tempel, de voorhang daarin, of de half ijzeren en halfhouten ark des verbonds
met de naftavlam, of voorheen met een rookzuil, die evenwel iets moeilijker te
produceren was dan de naftavlam?! Of moeten soms die reusachtige zogenaamde
cherubijnen het allerheiligste voorstellen, of het oude manna in de ark, de
staf van Aäron, of de oude ossehoorn bazuinen waarvan het geschal de muren van
Jericho deed instorten, of de gouden harp van David en zijn kroon, of de hele
zogeheten heilige schrift, die de Farizeeën niet meer mogen lezen maar alleen maar
mogen aanbidden?! Kortom, ik zou de god der joden en zijn allerheiligste toch
wel eens ergens anders willen zien of in iets anders willen waarnemen dan in
die antieke rommel waarin niets anders te zien en waar te nemen is dan een door
mensenhand vervaardigde oude, kunstige, typisch Egyptische logheid, die van
iets puur goddelijks nog veel verder afstaat dan het blauw van de aardse hemel!
En als men zoiets, wat alleen maar een oude, schandelijke leugen is, onteert wat
voor ergs doet men dan?!
[3] Of moet men een dergelijk oud en
verroest, menselijk bedrog zelfs nog prijzen, om de joodse godheid, die evenals
de Romeinse Zeus helemaal niet bestaat, een aangename dienst te bewijzen? Neen,
zoiets zal een eerlijke Esseen nooit doen! Wij kennen een ander allerheiligste,
en dat is een eerlijk en braaf mensenhart! Daarin zetelt de ware godheid! Deze
moet ieder waarachtig en eerlijk mens in zichzelf, evenals ook in zijn
medemens, erkennen! Doet hij dat, dan heeft hij ook achting voor de menselijke
waardigheid in de medemens. Doet hij dat echter niet, dan geeft hij een
erbarmelijk slecht getuigenis van zichzelf en verlaagt hij zich tot beneden het
redeloze dier. ja, er kan een God zijn; maar die vindt de mens alleen in de
ware levensdiepte van zijn eigen hart, en de naam van deze ware God is
'Liefde'! Dat is de enige, ware Godheid; daarbuiten bestaat er eeuwig geen! Wie
deze echt gevonden heeft, heeft het principe van het leven gevonden en zal dan
hierdoor nog meer vinden, misschien zelfs een eeuwig onverwoestbaar leven!
[4] Men moet in zichzelf liefde door
liefde vergaren en de liefde daardoor steeds machtiger maken! Door deze
geconcentreerde levenskracht zal men waarschijnlijk heel gemakkelijk met succes
het hoofd kunnen bieden aan die vijandelijke andere krachten, en daardoor als
overwinnaar het voortbestaan van zijn leven voor eeuwig veilig kunnen stellen
temidden van duizend vijandige krachten, die, al is het niet lichamelijk, dan
toch in zekere zin geestelijk blindelings op hem inwerken. Want iedere kracht
op zichzelf is toch oorspronkelijk geestelijk en moet dat ook zijn, omdat wat
wij eenmaal te zien krijgen niet meer de werkende kracht zelf is, maar alleen
het resultaat daarvan. Wanneer we de werken van de algemene natuurkracht
opmerkzaam gadeslaan, wordt ons al gauw duidelijk dat bepaalde krachten, als
delen van de algemene oerkracht, zich onder bepaalde vanzelf opgetreden
voorwaarden geconsolideerd moeten hebben omdat ze anders, gezien het feit dat
ze steeds op gelijke wijze blijven voorkomen, niet in staat zouden zijn om
steeds dezelfde gevolgen te veroorzaken. Dezelfde gevolgen veronderstellen ook
steeds dezelfde oorzaken. Een kracht die steeds door dezelfde onveranderlijke
gevolgen duidelijk manifesteert dat hij niet verandert, moet in zichzelf een
volledig bewustzijn en een voor haar activiteit geheel toereikende en heldere
intelligentie hebben, waarmee ze zich zo goed mogelijk van de nodige wapens
voorziet waardoor ze altijd als winnaar uit een gevecht met andere, nog ruwere
krachten, tevoorschijn kan treden en dat ook zal doen; want zou ze op een of
andere manier overwonnen of te niet gedaan worden, dan zou datgene wat haar
activiteit had voortgebracht, ook zeker nooit en te nimmer tevoorschijn komen.
Laten we maar eens aannemen dat de onzichtbare kracht door wier activiteit
bijvoorbeeld de vijg ontstaat, door andere krachten opgeheven zou kunnen
worden, dan zou er ook nooit meer ergens een vijg tevoorschijn komen!
[5] En wanneer wij door een dergelijke
waarneming reeds genoodzaakt zijn om vast te stellen dat talloze krachten, met
hun verschillende activiteiten die zich steeds herhalen, onvernietigbaar
geconsolideerd zijn, en wanneer we ook zien dat zelfs wij mensen onze vorm en
oorspronkelijke hoedanigheid steeds weer herscheppen, kunnen we ook wel als vaststaand
aannemen dat de kracht waaruit wij zijn voortgekomen, zichzelf als blijvend
levensprincipe voor eeuwig heeft vastgelegd. En als deze kracht behouden is
gebleven, kan ook ieder mensenleven zichzelf vastleggen als het zijn
levensprincipe waarachtig gevonden en met de juiste middelen ontwikkeld heeft,
en daarna geestelijk voor eeuwig en altijd voortbestaan. Want ik denk dat het
voor een eenmaal van zichzelf bewuste en denkende levenskracht, als ze zichzelf
eenmaal goed gevonden heeft, en ze zichzelf en ook haar omgeving geheel
doorziet, nooit meer te moeilijk zal zijn om middelen te vinden waarmee ze voor
eeuwig het hoofd kan bieden aan een buitengewoon machtige, maar slechts ruwen
blind werkende kracht wat de mensen op deze wereld dan ook laten zien. Laat
maar eens alle orkanen en een heel miljoen bliksems los op de piramiden van
Egypte! Zullen ze mensen, die zich helemaal in de binnenste catacomben bevinden
schade toe kunnen brengen? Kortom, reeds op deze wereld laten de mensen zien,
dat ze zich heel goed weten te beschermen tegen de ruwen boosaardig werkende
krachten. Wie leerde hun dat? De ervaring, hun scherpe verstand en de noodzaak!
[6] En wanneer een over het algemeen
nog zeer weinig ontwikkeld mens dat kan, hoeveel temeer zal hij daartoe als een
geconsolideerd geestelijk leven in staat zijn! Wij hebben dus ook
wetenschappelijk gezien een gefundeerd vooruitzicht op het voortleven van de
geest van de mens na het afvallen van het lichaam, en hebben daarvoor geen Zeus
en evenmin een Lama van de Indiërs noch een jehova van de joden nodig; de
zuivere rede geeft ons dit in het zuiverste en helderste licht.
[7] En zo, mijn edele vriend, heb ik u
de argumenten die ik tot nu toe had voor mijn atheïsme helder en duidelijk
aangegeven, en ook dat mijn argumenten zeker niet uit mijn duim zijn gezogen,
maar op de solide grond van vele ervaringen staan! Ik wil me hiermee echter
helemaal niet voor altijd van het theïsme afkeren! Geef me andere argumenten,
en ik ben een theïst! Hoe zit het nu met dit wonderbaarlijk ontstane huis voor
Marcus en zijn gezin? Geef me daarover toch ook enkele aanwijzingen; want nu
kent u me immers al helemaal!"
36
Roclus wordt naar Raphaël verwezen
[1] Van louter verbazing over Roclus'
ervaringen en diens juiste beoordeling van de verschijnselen - zowel op het
gebied van de moreel politieke levensomstandigheden van de volkeren, als wel
over hun verschillende zeden en levenswijzen en hun religieuze cultus, alsook
op het meer omvangrijke gebied van allerlei natuurverschijnselen -wist Cyrenius
niet hoe hij daar nu met enigszins steekhoudende argumenten op kon antwoorden;
want alle uiteenzettingen van Roclus waren gebaseerd op de vaste grond van
ervaringen, en strikt genomen was daar niets tegenin te brengen. Het
priesterdom kende Cyrenius maar al te goed, en hij wist wat de motieven voor
zijn oude, duistere praktijken waren. Bovendien zag hij Roclus als een goed en
hoogst onbaatzuchtig mens, die alleen maar Esseen was geworden om met ieder
middel, dat niet in tegenspraak was met humaniteit en ware naastenliefde voor
alle mensen die blind zijn zonder daar schuld aan te hebben, de altijd en
overallijdende mensheid te helpen. Kortom, Cyrenius begon steeds meer sympathie
voor Roclus op te vatten.
[2] Ook alle andere aanwezige gasten
waren buitengewoon verbaasd over het scherpe verstand van deze Esseen, en
betreurden het aldoor dat Roclus met Mij nog geen kennis had gemaakt. Iedereen
was nu uiterst gespannen op wat Ik uiteindelijk op dit alles zou zeggen. Maar
voor Mij was de tijd nog steeds niet rijp om een soort discussie met Roclus te
beginnen, omdat hij toch nog het een en ander in zijn hart verborg waarmee hij
tijdens dit zeer openhartige gesprek nog niet voor de dag was gekomen; maar in
een verder gesprek zou Cyrenius niet meer opgewassen geweest zijn tegen Roclus.
[3] Daarom riep Ik heimelijk Raphaël
bij Me, en gaf ook Cyrenius een teken dat hij Raphaël nu aan Roclus voor moest
stellen en hem moest zeggen dat deze jongeling nu de rest met hem zou
afhandelen, omdat hij (Cyrenius) zichzelf te zwak en te arm aan ervaring vond
om tegenover Roclus' absoluut zeer gedegen verstand tegenargumenten naar voren
te brengen die het atheïsme van de scherpzinnige denker teniet zouden doen;
maar deze jongeling zou hem, namelijk Roclus, wel zeer gefundeerde
tegenargumenten kunnen geven, waar hij volledig zeker van kon zijn.
[4] Cyrenius richtte zich daarom nu
nog eens tot Roclus en deelde hem dit mee.
[5] Maar ROCLUS zei daarop dadelijk
tegen Cyrenius: 'Beste, geëerde vriend, wanneer u als wijze grijsaard van
koninklijke afkomst, die zolang reeds in regeringszaken zit, mij niet te woord
durft te staan met uw vele ervaring en kennis, wat moet deze jonge knaap dan
met mij aan, hij is duidelijk nog geen twintig jaar oud. Of vind u mijn
argumenten te zwak en inhoudsloos om mij daarop een antwoord te geven?"
[6] CYRENIUS zegt: 'Nee, nee, absoluut
niet, het is precies zoals ik het je heb meegedeeld! Maar probeer het eerst met
de jongeling en oordeel dan pas!'
[7] ROCLUS zegt: 'Welaan dan, laten we
maar eens kijken op welke plaats hij de steen der wijzen gevonden heeft!"
[8] Nu richtte Roclus zich tot de
reeds naast hem staande Raphaël: 'Wel, laat dan zien wat je kunt! Als je mijn
ervaringen ongedaan kunt maken of mijn verstand met blindheid kunt slaan, dan
heb je aan mij een zwakke rietstengel die gemakkelijk door allerlei winden naar
alle willekeurige kanten wordt gebogen; laat je me echter zoals ik ben, dan zal
het je moeilijk lukken om mij door jouw ervaringen van mening te doen
veranderen! Want je kunt nauwelijks meer dan Rome hebben gezien en watje op de
reis hierheen allemaal bent tegengekomen! Je was vast nog nooit in Egypte het
land van de oude wijsheid, en je hebt nog lang niet uit ervaring geleerd
hoeveel soorten van geloof aan één of meer goden en godinnen bij de
verschillende volkeren bestaan, en jij wilt het met ons, twaalf reuzen wat
ervaring betreft, opnemen? Nu goed dan, ik heb er niet bepaald iets tegen; we
zullen wel zien hoeveel haar je op je tanden hebt! Doe dus je best en weerleg
mijn puur atheïstische argumenten, en laat mij de God zien die te verenigen
valt met het zuivere verstand van een mens en met diens innerlijke
levensprincipe, dat duidelijk de liefde is! Maar kom vooral niet met een andere
God; want die wordt al bij voorbaat verworpen, omdat er geen andere kan zijn en
ook nooit zal zijn! Is hij het daarmee eens, laat hem dan tegen ons
beginnen!"
37
Raphaël beschrijft Gods wezen
[1] RAPHAËL zegt: 'Beste vriend, je
bent voor niets veel te hard tegen mij van stapel gelopen! Laat mij eerst ook
een paar woorden spreken, dan zal wel duidelijk worden of ik tegen je ben
opgewassen.
[2] Je hebt me al bij voorbaat
letterlijk verboden om met een andere god bij je aan te komen dan met een die
je verstand goedkeurt! En zie, ikzelf ken werkelijk ook geen andere dan Die,
welke jij met je verstand hebt gevonden! Het verschil tussen ons beiden is
alleen dat jij je zo 'n God wenst, terwijl ik de allerhoogste eer heb Hem
waarachtig persoonlijk te kennen, en tegelijk heb ik ook nog de grote eer Zijn
altijd bereidwilligste dienaar te zijn.
[3] Deze enige ware God is puur
liefde, en door deze liefde is Hij de volste wijsheid en door deze wijsheid
almachtig.
[4] Deze God is tegelijk de hoogste
orde, waarheid, gerechtigheid en alle licht en leven Zelf, en alle wezens en
dingen op deze aarde - de aarde zelf met al haar geesten en elementen, de maan,
de zon en al de talloos vele andere sterren, die niets anders dan ook enorm
grote hemellichamen zijn, sommige onuitsprekelijk vele malen groter dan deze
aarde, die even goed een bol is als de maan en de zon die jij nooit anders dan
als bollen hebt gezien, waarvan de laatste, de zon namelijk, miljoen malen
groter is dan deze aarde -, dat zijn allemaal werken van een en dezelfde God,
die in Zijn oereigenlijke Wezen precies zo is als jouw waarlijk zeer gelouterde
verstand Hem zich voorstelt!
[5] Hij kent alle slechte en verkeerde
voorstellingen die men van Hem heeft en wekt ook aldoor mensen op die een ware
voorstelling van Hem krijgen; maar deze worden op deze wereld door de trage en
blinde mensen gewoonlijk nooit juist begrepen en die blijven bij hun vanouds
gewende dwaasheden.
[6] Jij meende evenwel dat zo'n reële
God toch onmogelijk de gruwelen van de mensen zo lang zou kunnen aanzien en
dulden. Hem als de almachtige Gebieder, zou het toch immers mogelijk moeten
zijn om al deze vreselijke onzin over boord te gooien. Daarin heb je in feite
beslist geen ongelijk.
[7] Wat dat betreft voel en denk ik
precies zoals jij, en dat is voor mij nog veel moeilijker, omdat ook Ik, als
een reeds lang volkomen geconsolideerd geestelijk levend wezen, volkomen macht
heb om door mijn wil, als het noodzakelijk zou zijn, in een enkelogenblik al
die bergen die daar boven de zee oprijzen, in een voor jouw zintuigen volkomen
niets te veranderen; want iets kunnen en het niet mogen is zeker bitterder dan
iets willen en het niet kunnen!
[8] Maar dat men ondanks de macht die
men in zichzelf bezit er niet op los mag slaan, ook al zou men het nog zo graag
willen, komt, omdat het er op deze wereld voor ieder mens om gaat -zoals jij
dit heel juist opmerkte tegen het eind van het gesprek met Cyrenius -dat hij
zich als een echt mens moet vinden en zich als een concrete levenskracht moet
consolideren, omdat hij zich anders onmogelijk als een vrij en zelfstandig
wezen voor eeuwig in stand zou kunnen houden tegen de voortdurende, vijandelijke
inwerking van de grote machtige krachten! Ook al heb je je niet precies met
deze woorden van mij uitgedrukt, je hebt er wel dezelfde zin en betekenis in
gelegd.
[7] Nu zul je wel inzien dat je niet
door er op los te slaan kunt ingrijpen bij de mens hier op deze aarde, omdat
hij hier zijn innerlijke levensprincipe zelf moet consolideren, zonder enig
gewelddadig ingrijpen van buiten, puur volgens zijn inzichten en geheel volgens
zijn eigen vrije wil. Als de mensen ergens vanuit zichzelf zo'n levensorde
hebben ontdekt waarin zowel een moreel alsook een fysiek bestaan denkbaar is,
laat men hen daarin blijven zolang ze niet in te hoge mate ontaarden. Gebeurt
dat echter bij een volk, dan IS de Heer van de hemel en de aarde er ook altijd
om het ontaarde volk weer terug te voeren naar de juiste levensorde, zoals het
ook nu bij het joodse volk het geval is."
38
Doel van de boetedoeningen in Indië
[1] (RAPHAËL:) 'Jij bent wel in Indië
geweest en hebt heel wat verkeerde gebruiken gezien, met name de harde
boetedoeningen. Zoiets is voor een puur verstandsmens zonder meer een dwaasheid
verbonden met een in ieder geval schijnbaar gruwelijke willekeur van' de
priesterkaste aldaar. Maar toch is het niet helemaal zoals het lijkt te zijn.
Dit volk leeft in een land dat op aarde de grootste groeimogelijkheid bezit
voor planten alsook voor dieren en mensen. Ga eens in dit land naar de bossen
in de bergen dan zul je er dagenlang rond kunnen lopen zonder ook zelfs op de
oudste bomen ook maar één dor takje te vinden, en breek je van een boom een tak
af en leg je deze helemaal vrij en open neer, zelfs op zanderige grond, dan zul
je die tak na een jaar zeker nog helemaal groen aantreffen, ja, heel vaak zelfs
opnieuw beworteld.
[2] De levenskracht is dus vooral in
gebieden in het middelgebergte buitengewoon groot, zowel bij planten als bij
dieren. Men kan daar een dier of ook een mens een flinke wond bezorgen, dan zal
deze toch niet zo'n erge pijn veroorzaken, omdat de lucht die haar afdekt daar
al geneeskrachtiger werkt dan hier de meest geneeskrachtige pleister. Als
iemand je hier een klap geeft met een stok of een roede, zul je er dagenlang
pijn van hebben; daar kun je je duizend klappen met een roede laten geven, dan
voel je de ene klap nauwelijks tot je de volgende krijgt. Als je hier een
spijker in je vlees probeert te steken, zul je al een pijn voelen die
ondraaglijk wordt! De plek zal gezwollen raken, er kan een brandende
ontsteking, ja zelfs dodelijk koud vuur bij optreden, of de wond zal beginnen
te etteren en je onuitsprekelijke pijn bezorgen; in de zojuist genoemde
gebieden in Indië helemaal niet! Jarenlang kun je met een in het vlees gestoken
spijker rondlopen, dan zul je daar kort nadat hij erin is gestoken amper meer
pijn van voelen, omdat de lucht daar zo geneeskrachtig is als balsem, zodat er
bij verwondingen haast nooit een ontsteking kan ontstaan. En als die niet
optreedt, is er van pijn al totaal geen sprake en al helemaal niet van
ondraaglijke pijn.
[3] Tegelijk echter zijn de mensen
daar, omdat ze door te veel natuur levenselementen bezield zijn, altijd zeer
opgewonden, en zouden vooral als het om sexuele drift gaat, tot ontaarding
overgaan zoals deze nergens op aarde voorkomt. De zware boetedoeningen houden
hen hier het meest van af. Door de hevige kastijdingen wordt hun vlees in
zekere zin gevoelloos gemaakt, en zij worden hiertoe gebracht door hun vrees
voor het vuur van de hel die hun sterk ingeprent is; dit vuur wordt hun door de
priesters zo levensecht als maar mogelijk is beschreven, zodat ze het alleen al
door de beschrijving flink heet krijgen; want voor vuur heeft de Indiër de
grootste angst, omdat dit hem reeds hier de grootste pijn bezorgt die zijn
lichaam voelen kan. Door de zware boetedoeningen die God de Heer tot nu toe en
ook nog langer bij de Indiërs toelaat en duldt, blijft de ziel van deze mensen
toch behouden in haar menselijke levensvorm en is dan voor het eeuwige hiernamaals
in staat om naar een hogere levensvervolmaking over te gaan.
[4] Jij wilt weliswaar de volgende
tegenwerpingen maken: 'Men hoeft dit volk alleen maar echt wetenschappelijk te
vormen, dan zal het zeker niet overgaan tot alle mogelijke ontucht!' - Dat helpt
niet, mijn gewaardeerde vriend, ondanks je nog zo heldere verstand! Voor
volkeren met een fantasie die van nature zo levendig is, is wetenschap een waar
levensgif! Laten we aannemen dat de fantasierijke Indiërs met hun grote
verbeeldingskracht de wetenschappen van Griekenland, Rome en Alexandrië zouden
bezitten, dan zou de hele aarde niet veilig zijn voor hen! Allerlei kunsten en
wetenschappen zouden hen alleen maar de middelen in handen geven om een van de
verschrikkelijkste en ontaardste volkeren van de aarde te worden; want ze
zouden al gauw dingen tevoorschijn brengen die alles, wat eens Babylon en
Ninive en heel Egypte, Athene en Rome gemaakt hebben, totaal voorbij zouden
streven. Bergen zouden voor hun moedwil moeten wijken, steden zouden ze bouwen
die zich zonder meer over vruchtbare landen zouden uitstrekken, rivieren en
beken zouden ze indammen, om er dan enorm grote meren te laten ontstaan. Kort
en goed, de in alle wetenschappen ingewijde Indiërs zouden het
verschrikkelijkste volk van de hele aarde worden, ook al bezitten ze nu nog
zo'n zachtmoedig gemoed en uiterlijk!"
39
De gevaren van hoge wetenschappelijke ontwikkeling
[1] (RAPHAËL:) 'Overigens wordt een
volk dat een grote fantasie bezit ook daarom al nooit te hoog wetenschappelijk
ontwikkeld, omdat de te machtige verbeeldingskracht en de daaruit voortkomende
fantasie dat altijd zou belemmeren en tegengaan. Het behaagt deze mensen meer
om allerlei onnozele beelden in hun fantasie te zien, dan om logisch juist over
het een of andere verschijnsel na te denken; overigens komen de strenge boetedoeningen
die je gezien hebt niet zo vaak voor als jij denkt en men je verteld heeft.
Want een rijke koopt zich ook vrij, en de arme wordt er alleen toe verplicht
wanneer hij zich werkelijk aan een belangrijk vergrijp tegen de bestaande
wetten heeft schuldig gemaakt. Er bestaat dus in Indië tot nog toe een
dergelijke patriarchale orde, dat men daartegen nog niet meteen met bliksem en
vuur uit de hemelen kan optreden. Wel bestaat er een ongehoord grote dosis aan
dwaas bijgeloof, dat binnen de perken gehouden moet worden; maar omdat een
dergelijk bijgeloof bij al die volkeren die een levendige fantasie hebben
altijd rijkelijk voorhanden is, kan men daartegen ook niet meteen met alle
geweld optreden.
{2] Want het is nog altijd beter dit
volk in zijn bijgeloof te laten, dan het in alle wetenschappen in te wijden;
want het bijgeloof bindt de Indiër aan zijn grond~ terwijl de wetenschap hem
maar al te gauw van adelaarsvleugels zou voorzien, waarmee hij zich onmiddellijk
op verderfelijke wijze over de hele aarde zou verspreiden. Ja, als het mogelijk
zou zijn om het hele volk der Indiërs in één keer zonder eigen inspanning in de
zuivere wetenschap in te wijden, zouden ze er een tijd lang verbaasd over zijn
hoe ze zich zo lang door die grote en zinloze dwaasheid hebben kunnen laten
beheersen. Maar spoedig daarop zouden ze dan zo zeer in toorn en boosheid.over
hun priesters ontbranden, en eveneens over alle grote persoonlijkheden van
andere volkeren, dat die allemaal over de allerscherpste kling gejaagd zouden
worden. Ze zouden zo'n intensieve zuivering uitvoeren, dat de hele aarde binnen
de kortste keren rood van bloed zou zien. En wat zou er uiteindelijk mee
gewonnen zijn? Het domme deel van de mensen zou natuurlijk afgeslacht worden,
en uit de wetenschappelijk ontwikkelde mensen zouden louter bloeddorstige
tijgers voortkomen!
[3] Dat dit zo zou gaan, bewijs jij
als puur verstandig mens door je grote ergernis over alle godheden en vooral
over hun zogenaamde plaatsvervangers. Als jij eens mijn macht zou bezitten! O
wee, hoe snel zou je een eind maken aan alle priesters op de hele wereld! Maar
wat moet er daarna dan gebeuren met de andere mensen die met huid en haar aan
hun priesters hangen en zich door hen, zoals lammeren door hun herders, naar
alle kanten laten leiden?! Zou je hen ook wel allemaal door een machtspreuk tot
jouw zuiver verstandelijke inzichten kunnen brengen? Ik zeg je: Dat zou een
moeilijke opgave zijn! Want als iedereen evenveel zou weten, zou ook iedereen
evenveel materiële middelen moeten bezitten als hij niet wilde verhongeren.
Want zou hij bij zijn buurman komen en hem zijn diensten aanbieden, zeggend:
'Ik begrijp nu dit en dat!', zou de buurman zeggen: 'Dat begrijp ik ook, en ik
heb me daar allang naar gericht en ik heb van niemand iets nodig! leder moet nu
voor zichzelf zorgen! ,
[4] Als een vader tegen zijn kinderen
zou zeggen: 'Jullie moeten dit en dat doen en leren! ' , dan zouden de kinderen
zeggen: 'Waarom moeten wij dat nog doen en leren? Wij kunnen en begrijpen
immers alles wat u kunt en begrijpt, en wij handelen daarnaar! Wat verlangt u
dan nog meer van ons?'
[5] Als je op hoge leeftijd een
bediende nodig zou hebben, omdat ieder mens dan zwakker wordt en kwalen krijgt,
en je zou tegen de eerste de beste die iets voor jou zou kunnen doen, zeggen: '
Zie, ik ben zwak geworden en heb je hulp nodig; ik zal er goed voor betalen;
als ik sterf zal ik je tot erfgenaam maken!', -weetje wat deze dan tegen de
hulpbehoevende man zou zeggen? Luister, hij zou precies datgene zeggen wat jij
tegen iemand zou zeggen die je zou benaderen voor een vaste dienstbetrekking!
Je zou tegen hem zeggen: 'Vriend, ik heb het niet nodig om iemands knecht en
dienaar te zijn, want ik ben even welgesteld als jij en hoef geen dienstbetrekking
aan te nemen om mijn levensonderhoud in het zweet mijns aanschijns te
verdienen! Wie het nodig heeft moet zich maar afsloven voor zijn naaste; ik doe
dat niet!' -Kijk, wat ik je nu zeg was vele honderdenjaren geleden in het oude
Egypte het geval! De mensen werden allemaal zeer wijs en ieder was rijk."
40
Het ontstaan van slavernij
[1] (RAPHAËL:) 'Wat had dat tot
gevolg? Kijk en luister: Niemand wilde meer de knecht van zijn naaste worden,
ieder werkte en leefde tenslotte voor zichzelf en voor geen prijs wilde nog
iemand voor zijn naaste werken. Uiteindelijk zagen de mensen echter toch in,
dat een leven dat op een dergelijke manier verzorgd is, toch wel heel ellendig
is. En de oudsten van het volk zagen het eerst in da~ deze situatie niet goed
was, want vooral zij hadden behoefte aan verzorging. Ze bespraken met elkaar
wat hieraan te doen zou zijn. Een van hen, een zeer wijs man, zei: 'De aarde is
groot; laten we er op uit trekken en kijken of er niet ergens mensen leven die
arm zijn en voor een goed loon ons graag zouden dienen!' Ze gingen naar Azië en
vonden al spoedig wat ze zochten. De niet zo ver van Egypte wonende kleine
volkeren in Azië hadden al snel in de gaten waar het de meer dan rijke Egyptenaren
aan ontbrak, en ze trokken rond in de landen die verderop in Azië lagen om daar
dienaren te kopen, die ze vervolgens tegen een hogere prijs in Egypte
verkochten. Zie, zo ontstond de slavernij en de slavenhandel, die tegenwoordig
helaas al bijna overal een normaal verschijnsel is. Kun jij zo'n vrucht van de
vroegere buitengewoon hoge, algemene wijsheid van de oude Egyptenaren prijzen?
[2] Maar de oorspronkelijke, oude
wijze Egyptenaren leerden ook van hun ervaringen, en wijdden hun dienaren voor
geen goud in hun diepe wijsheid in; want deze zou van hun dienaren immers maar
al te gauw rijke mensen gemaakt hebben die geen zin meer zouden hebben in
dienen en werken en zij, de oude wijzen, zouden dan weer niemand hebben die hen
trouw en op hun wenken zou bedienen en voor hen zou werken.
[3] Heb jij echter ook in Indië slaven
gezien, dat wil zeggen slaven die ze elders gekocht hebben.? Zeker niet! Er
zijn wel slaven van het eigen bijgeloof, wat ook erg is, maar toch niet zo erg
als slaven die men koopt! De slaven die verkocht en dan door anderen weer
gekocht worden, worden slechts als lastdieren behandeld en lange tijd verre
gehouden van Iedere geestelijke ontwikkeling. Wat zij doen moeten is:
blindelings gehoorzamen, zwijgend dulden en nog erger lijden dan het vee. Als
ze dit niet doen, is de grootste, willekeurige, voor geen enkel gerecht ter
wereld te verantwoorden mishandeling hun deel! Zelfs het doden van een slaaf
als dit van zijn heer uitgaat, is wettelijk niet strafbaar! Alleen wanneer je
buurman een slaaf van jou gedood zou hebben, is hij verplicht je een
schadevergoeding te geven.
[4] En zie, deze ellende die de
mensheid is aangedaan, is en blijft nog altijd een gevolg van die tijd van
Egypte waarin de mensheid over het algemeen een hoge mate van wijsheid bezat en
zeer welvarend was en niemand voor een begane zon.de enige straf hoefde te
ondergaan, omdat waarlijk niemand ook maar de minste reden had om zijn buurman
onrecht aan te doen, daar iedereen zelf zoveel bezat van alles wat hij nodig
had om te leven dat hij zijn buurman jarenlang om niets hoefde te vragen. Toen
de slavernij echter opgang maakte, stelde men wetten op volgens welke geen
slavenbezitter zich tegenover zijn slaven bezondigen kon, al behandelde hij hen
nog zo wreed. Maar als men geen zonden kan doen, waarom zou men dan boete
doen?’
41
De egoïstische huishouding van de oude Egyptenaren
en
de wantoestand aldaar
[1] (RAPHAËL:) 'Toen echter later door
het werk van de slaven de heren van het land rijk werden, maar niet allemaal in
gelijke mate, zodat sommigen aanzienlijk rijker werden dan anderen, duurde het
niet lang of er ontstond afgunst, twist en ruzie. Pas toen vond men het
noodzakelijk om burgerlijke wetten op te stellen waar iedereen zich aan had te
houden, zelfs de 'VAR"(Farao = Herder) inbegrepen. Toen begon men dan ook
de slaven beschaving bij te brengen door hen -natuurlijk zeer verhuld -enig
begrip van de godheid bij te brengen, en hen op die wijze voor elk afzonderlijk
van God uitgaand en zichtbaar verschijnsel meteen een allegorische
persoonlijkheid voor ogen te stellen, die de slaven als een godheid moesten
vereren. Daardoor werden de in de loop der tijd machtig geworden slaven
volgzamer en zachtaardiger en droegen ze hun lot met meer geduld; want ze waren
zeer bevreesd voor de onzichtbare machthebbers, omdat ze door de geheime
kunsten van de Egyptenaren tot een bepaalde overtuiging kwamen dat er echt
zulke goden bestonden en dat hiermee niet viel te spotten.
[2] Waren, zoals reeds gezegd, de
slaven niet machtig geworden -zowel door hun voortplanting als door het feit
dat er twee keer per jaar nieuwe slaven bijgekocht werden -, dan zouden de oude
Egyptenaren hun nooit het bestaan van valse goden en al helemaal niet van min
of meer echte goden bijgebracht hebben; alleen uit hun vrees voor de kracht en
voor het ruwe, lichamelijke geweld van de slaven zagen de oude, oerwijze Egyptenaren
zich gedwongen om de slaven enig begrip van de godheden bij te brengen.
[3] Stel je nu zelf eens de situatie
van die oude wijze Egyptenaren voor! Ze waren wijs en rijk; wat de een had en
begreep, dat begreep ook ieder ander, ieder bezat ook dezelfde rijkdom en
hoefde dus helemaal niet bij d.e buurman zijn kost te verdienen; meestal zorgde
ieder alleen voor zijn eigen grondbezitting met zijn kinderen. Zolang de mensen
nog vrij jong en krachtig waren, liep het wel goed met zo’n egoïstisch wijze
huishouding; toen de mensen echter ouder en zwakker werden en te maken kregen
met ouderdomskwalen, kregen zij behoefte aan hulp. Maar wie had hen moeten helpen?
Je zegt: 'Hun kinderen!' Dat zou men denken; maar in die tijd had Mozes Gods
geboden nog lang niet aan de mensen verkondigd. En volgens hun natuurlijke,
wijze wetten waren de kinderen ten opzichte van hun ouders ook niets anders dan
ieder ander vrij mens. De kinderen dienden en gehoorzaamden hun ouders slechts
tot ze volwassen waren. Daarna werden ze vrij en hadden ze geen verplichting
meer tegenover hun ouders; want met hun pure verstand hadden ze de wijze
grondregel aangenomen dat kinderen tegenover hun ouders, als zijnde hun werk,
net zo min verplichtingen hebben als een huis tegenover zijn bouwmeester,
behalve dat er in gewoond wordt, -hoe het gebouwd wordt is de
verantwoordelijkheid van de bouwopzichter en degene die de bouw uitvoert. Is
het huis goed gebouwd, dan zal het daarin ook goed en aangenaam wonen zijn;
maar is het huis slecht en onzorgvuldig gebouwd, dan zal het ook een slechte
woning zijn, waarvan de schuld dan niet bij het huis maar bij de bouwmeester
zelf ligt.
[4] Wel, de ouden zouden hun kinderen
wel graag zo opgevoed hebben dat ze hen dan hun hele leven lang gediend hadden;
maar de kinderen hadden ook hun vijf zintuigen door het onderricht van hun
ouders gevormd, vaak meer praktisch dan theoretisch, en zo werden ze net als
hun ouders wijze egoïsten, en de ouders zagen zich daardoor genoodzaakt hun
dienaren elders te zoeken. Deze kwamen en dienden; en met hun pure verstand
dachten de oude wijzen: 'Willen wij dat deze mensen onze vaste dienaren
blijven, dan mogen ze niets van onze wijsheid te weten komen, anders worden ze
uiteindelijk net zoals onze kinderen, die ons ook niet willen dienen omdat ze
in al onze wijsheid zijn ingewijd!'
[5] De slaven bleven zodoende lange
tijd dom en kregen geen ander onderricht behalve in dat, wat ze als dienaren en
knechten te doen hadden. Maar het aantal slaven nam sterk toe en ze begonnen
hun kracht te onderkennen, die de oude wijzen heimelijk zeer begonnen te
vrezen! Het pure verstand sprak tot de wijzen: 'Maak spoedig mensen van hen,
anders zullen ze jullie als grote kudden wilde dieren verscheuren!' Toen pas
bedacht men voor de gevreesde slaven het bekende godendom en liet men de goden
in bijzijn van de slaven allerlei wonderen verrichten. Daardoor werden de
slaven geïntimideerd, en dienden de oude Egyptenaren nu als een aparte kaste
vrijwillig met dubbele inzet. Pas hierdoor kwam Egypte tot zeer grote bloei, en
trok veel vreemdelingen aan, waaronder zich nu en dan ook verraders bevonden en
mensen die afgunstig waren, door wie in latere tijden grote moeilijkheden
ontstonden.
[6] Zie, dat is enkel en alleen het
werk van het pure menselijke verstand, dat mij voorkomt als een mens, die vanaf
een hoge en steile berg naar beneden begint te lopen en wanneer hij goed op
gang is gekomen niet meer kan stoppen! Wat daar het gevolg van is kun je je
gemakkelijk voorstellen.
42
De staatsorde van de oude Indiërs
[1] (RAPHAËL:) 'De Indiërs hebben hun
zaken veel verstandiger geregeld! Het volk houdt vast aan het op zichzelf
onschuldige bijgeloof, maar gelooft daarbij toch aan een allerhoogst goddelijk
wezen en diens plaatsvervangers hier op aarde, die er, om de oude stereotype
orde in stand te houden, steeds de grootste zorg voor dragen dat er aan de
inhoud van de oude boeken vooral niets nieuws wordt toegevoegd, maar ook dat er
niets van verloren gaat. En zo zal de Indiër over duizend jaar ook nog geheel
zijn wat hij nu is en al enkele duizenden jaren geleden was. Het ergste bij hem
zijn de boetedoeningen en het feit, dat hij zichzelf tot rechter moet zijn.
[2] Tegenover zichzelf kan hij zo
streng zijn dat dit alle menselijke begrippen te boven gaat, omdat aan hen die
dit zelf uit vrije wil doet, geen onrecht geschiedt; aan de andere kant zien we
bij de Indiërs weer het goede verschijnsel, dat er bij hen geen slechte lasterlijke
praat en geen verraad bestaat. Niemand klaagt zijn naaste aan en onder de vele
miljoenen mensen is er niet één die leedvermaak kent! Dit is ook de oorzaak,
dat de Indiërs op hun eigen wijze zo'n oud volk zijn geworden en erg ouder
zullen worden. In de loop der tijden, als er vreemde volkeren bij hen komen die
hun een andere religie en andere zeden en gewoonten bij zullen brengen, zullen
zij ook onrustiger en ontevredener worden, zichzelf niet meer tot rechter zijn
en geen boete meer doen; in plaats daarvan zullen zij recht spreken over
anderen, hen vervolgen en de zwaarste boetes opleggen. Het zal niet lang duren
of ze zullen zijn zoals de Farizeeën in Jeruzalem, die hun gelovigen de
ondraaglijkste lasten opleggen en over iedereen een oordeel uitspreken; maar
boven zich dulden ze absoluut. geen rechter en zelf raken ze geen enkele last
aan, zelfs niet met het puntje van hun pink! – Vind jij dat goed of zelfs beter
dan hetgeen je bij de onschuldige Indiërs hebt gezien?"
43
De religieuze band tussen Indië en China
[1] (RAPHAËL:) 'Kijk, voorbij Indië,
aan de andere kant van de hoogste bergen van deze aarde, bestaat nog een heel
groot keizerrijk dat minstens vijf maal zoveel mensen telt als het Romeinse
rijk. Al die mensen hebben bijna dezelfde godsdienstige opvattingen als de
Indiërs. Ze leven in de grootste rust en orde, ze zijn zeer matig, nuchter,
tevreden, werkzaam, volhardend en vol blinde gehoorzaamheid tegenover hun
leraren en leiders en hun keizer is hun absolute heer. Waakzaam zorgt hij
ervoor dat er nergens een vreemdeling zijn grote land kan binnendringen. Met
het oog hierop is zijn hele land dan ook op de plaatsen waar de grens
merendeels door vlak land loopt, door middel van een kolossale muur van de
aangrenzende landen van de aarde afgesneden, waar geen enkel vijandelijk leger
overheen kan komen. Deze muur is ook overal voorzien van torens, waarin een
sterke wacht voortdurend uitkijkt, die sterk genoeg is om iedere vreemde, die
in de buurt komt, zonder meer terug te sturen.
[2] Alleen een bode van Brahma (BRAU
MA = heeft gelijk) uit het hooggebergte gebied van Indië heeft ieder jaar een
keer het hem toegestane recht om over deze muur in het land te komen, omdat hij
degene is die de lof of de berisping van de Lama overbrengt, en deze direct aan
de keizer zelf in een zware gouden koker moet overhandigen. Deze bode komt met
een groot en prachtig gevolg op een bepaalde tijd bij de afgesproken plaats tot
onder aan de muur en begint daar veel lawaai te maken. Dan laat men van de
andere kant van de hoge muur een mand naar beneden zakken. Maar alleen de bode
mag in de mand plaats nemen, waarin hij dan naar boven wordt gehesen; zijn
gevolg moet dan zo lang wachten tot hij weer terug is gekomen.
[3] Vanaf de muur wordt de bode tijdens
een lange reis van ruim twintig dagen vervoerd in een draagstoel, van waaruit
hij mets anders dan de lucht kan zien. Pas in de grote keizerstad, die meer
inwoners heeft dan heel Palestina, wordt hij vrijgelaten en eervol naar de
keizer gebracht. Daar overhandigt hij de gouden koker met inhoud en geeft de
keizer de wens van de grote Lama te kennen, waarop hij van de keizer
aanzienlijke geschenken krijgt en genadig uitgeleide wordt gedaan. Dan begint
meteen zijn terugreis, die nooit een haar verschilt van de heenreis.
[4] Bij zo'n reis van de godsbode naar
de keizer en van de keizer weer naar huis, verzamelt er zich altijd een groot
aantal mensen langs de weg waarlangs de godsbode, die natuurlijk behalve de
vertrouwde dragers bij het in en uitstappen niemand te zien krijgt,
onbeschrijflijk plechtig naar de keizer wordt gedragen.
[5] Vraag je aan het volk waarom het
de godsbode nooit te zien en al helemaal nooit te spreken krijgt, dan zal het
volk je, vervuld van de grootste deemoed, ten antwoord geven dat die wens
alleen al een eeuwig onvergeeflijke zonde zou zijn. Bovendien is het al zo'n
overweldigende overvloed van genade van de grote god, om diens heilige bode
vanuit de verte gedragen te zien worden. Iedereen die zoiets ziet ontvangt
zoveel zegen, dat hij daaraan op z'n minst voor nog tien maal honderdduizend
andere mensen van het grote rijk, waarvan ze denken dat het precies in het
midden van de wereld ligt, tien jaar lang ruim voldoende heeft. Nu, dit wordt
het onschuldige volk dus bijgebracht, en ze geloven het rotsvast.
[6] De bode zelf weet ook wel dat zij
dit geloven; maar hij weet ook nog iets anders, namelijk dat hij het land en
alles wat zich daarin bevindt en afspeelt absoluut niet mag zien, om het op
geen enkele wijze ook maar enigszins te kunnen verraden, want daar zou de
doodstraf op staan. Want landverraad is in dit land het zwaarste misdrijf, dat
zelfs vanwege het minste of geringste meteen zwaar wordt bestraft. Het volk van
dit rijk is ondanks alle domheid toch zeer trouw, waarachtig en buitengewoon
gehoorzaam. Kan het jou ergeren, als het volk door zijn leiders dom gehouden en
verzorgd wordt en daar heel gelukkig onder is, ook al weten de keizer en zijn
belangrijkste dienaren bij zichzelf wel beter? Of is dit niet precies als bij
jullie Essenenorde? Is God dan onwijs en onrechtvaardig, als Hij dit allemaal
toelaat en duldt zolang het volk maar geduldig en deemoedig is, en dat Hij ook
jullie, wellustige Essenen duldt? -Spreek nu, mijn vriend en zeg me of je daar
iets tegen in te brengen hebt!"
44
Roclus vertelt over de toverkunst van een Indische magiër
[1] ROCLUS, wiens ogen steeds groter
werden naarmate hij langer naar de vermeende jongeling luisterde, riep verbaasd
en opgewonden tegen Raphaël: 'Maar luister eens, jongen! Je bent amper zestien
jaar oud en komt me daar met een kennis en ervaring aanzetten, die een ander
eerlijk mens zich nog in geen zestig jaar met de grootste inspanning eigen had
kunnen maken! Ik wil het er nu niet over hebben dat je mij werkelijk tot het
aannemen van een ware God, die er precies zo uitziet als mijn hart allang in
stilte wenste, bekeerd hebt, en dat ik hier nu helemaal niets tegen in te
brengen heb, maar ik wil je alleen maar vragen hoe en wanneer je deze kennis en
ervaring hebt opgedaan.
[2] Jij kent een rijk dat nog voorbij
Indië ligt, waarover ik nauwelijks een paar keer, en wel alleen maar in Indië,
wat gebazel heb gehoord; een Indiër heeft mij hierover namelijk heel argeloos
zulke wonderlijke dingen verteld dat ik mijn lachen soms nauwelijks in kon
houden. Pas nu, door jouw woorden, kan ik me een juistere voorstelling maken
van dit ongelofelijke rijk, waarvan de bewoners bijvoorbeeld de grootste
beschaving schijnen te bezitten op het gebied van industrie, kunsten en
ambachten. Ja, je hebt inderdaad helemaal gelijk en je schijnt ook in de magie
van alle volkeren geweldig goed thuis te zijn; anders zou je het vast en zeker
nooit over een zekere almacht, die jou eigen is, gehad hebben!
[3] Ik zie nu wel in, ook al is het
nog een beetje vaag, dat de Godheid om waarlijk hoogst wijze redenen alles
zoals het nu is op aarde laat bestaan en gebeuren, omdat het haar enkel om de
ontwikkeling van de ziel en niet om het lichamelijk welzijn van de mensen te
doen kan zijn! Maar om mijn al of niet volledig inzicht in deze zaak gaat het
nu ook helemaal niet bovendien kan een oude ceder van de Libanon niet met één
slag geveld worden, -maar het gaat er nu heel eenvoudig enkel en alleen maar
om, en dat is voor mij van het grootste belang, hoe jij hier allemaal aan gekomen
bent!
[4] Je hoeft me nu ook helemaal niet
meer te vertellen hoe het nieuwe paleisachtige huis van de oude Marcus, met die
tuin, de haven en zijn geheel nieuwe schepen ontstaan is; want het is immers
duidelijk dat jij als de wonderbaarlijke bouwmeester daarvan voor me staat en
je als zodanig reeds verraden hebt, waarschijnlijk met opzet, om mij op de
proef te stellen en te kijken of ik ondanks mijn goed ontwikkelde verstand niet
te dom ben om hetgeen jij zo terloops even zegt, te begrijpen.
[5] Het gebied van de magie is enorm
en onbegrensd, en zelfs de grootste meester op dit gebied is en blijft niets
anders dan een gebrekkig beginner. Wij Essenen hebben er, onder ons gezegd,
zeer zeker veel verstand van, omdat wij immers Perzische en Egyptische magiërs
in dienst hebben die wonderdaden kunnen verrichten die voor mensen zoals wij
gewoonweg duizelingwekkend zijn, hoewel ook ikzelf op dit gebied geen leek ben;
maar afgezien daarvan heb ik in Indië magiërs gezien die dingen hebben
verricht, waarbij vergeleken die hele magie van ons als puur kinderspel
beschouwd moet worden! Ik zou er duizend pond goud voor gegeven hebben, als de
koninklijke magiër van Thebe mij slechts enkele van zijn onovertreffelijke
toverkunsten geleerd zou hebben; maar hij was er voor geen geld toe over te
halen
[6] En evenzo kun jij ook in geheimen
ingewijd zijn waarvan ik nog nooit gedroomd heb, en kun jij van jouw
onzichtbare handlangers en dienstbare natuurgeesten gebruik maken zoveel je
maar wilt, en daarom is het voor jou niet moeilijk om een hele berg, en nog
minder moeilijk om een huis en andere dingen in een oogwenk te maken. Want ik
heb van de zojuist genoemde magiër in Thebe gezien, hoe hij in een oogwenk van
een voor ons liggend uitgestrekt landschap een meer heeft gemaakt waar meerdere
eilanden uit oprezen en waar meerdere schepen op ronddreven; gedurende enkele
ogenblikken was dit meer te zien, daarna maakte de magiër een gebaar, en de
hele omgeving zag er weer precies zo uit als daarvoor .
[7] Weliswaar heeft hij ons hiertoe
naar een heel donker kamertje gebracht en liet hij ons door een raam de
omgeving zien die geheel dezelfde was als buiten het kamertje vrij te zien was.
Toen sloot hij het raam, maakte een paar tekens en opende het raam voor de
tweede keer, en van de vroegere natuurlijke omgeving was geen spoor meer te
bekennen, maar wij zagen het zojuist beschreven meergebied uitgestrekt naar
alle kanten, en dat alles zo natuurlijk als het maar zijn kan. Alleen voelde ik
daarbij dat het een beetje eigenaardig trok in mijn ogen, wat blijkbaar
veroorzaakt werd door de grote verrassing.
[8] De magiër zei toen dat hij ons
door datzelfde ene raam nog tal van wonderbaarlijke omgevingen voor kon
toveren, - maar dat zou ons een heleboel goud kosten; daarom lieten wij onze
nieuwsgierigheid hiernaar maar varen. Ik vroeg hem of hij ook in staat was om
zo 'n gebied te fixeren, zodat het blijvend was. Hij zei dat hij dat kon en
verdween toen plotseling. Toen we daarop naar buiten gingen, viel er van het
meergebied geen spoor meer te ontdekken.
[9] Ik vraag me af hoe zoiets mogelijk
is en geef mezelf dan het antwoord hierop, namelijk dat die magiër uit Thebe
duidelijk nog veel en veel meer thuis was in de geheime krachten van de natuur.
Hoe zou het anders mogelijk geweest zijn om door een en hetzelfde raam,
waardoor ik tevoren heel goed de werkelijke natuurlijke omgeving zag, een
gebied met een meer tevoorschijn te toveren en het vorige landschap geheel te
laten verdwijnen? Hij liet toen het meer weliswaar weer verdwijnen en het
oorspronkelijke landschap weer ontstaan; maar hij had het gebied met het meer
ook voor altijd kunnen laten bestaan, - wat hij echter niet wilde omdat het
oorspronkelijke gebied al zeer lang tot een van de meest vruchtbare streken
behoorde, en omdat zulke mooie akkers, weilanden en tuinen voor de mensheid
immers duidelijk van meer nut zijn dan een op een zee gelijkend onafzienbaar
ver uitgestrekt meer met enkele eilanden en schepen.
[10] Voor dit toverwerk had ik hem
graag tweehonderd pond goud gegeven; maar daar wilde hij niets van horen noch
weten. Zijn huis moet wel vol met allerlei enorm machtige natuurgeesten geweest
zijn, zonder wier hulp de magiër het zojuist genoemde gebied met het meer nooit
tot stand had kunnen brengen!
[11] En zo heb jij, jonge tovenaar,
dit dan ook tot stand gebracht, wat ons, doordat het plotseling opdook,
eigenlijk hierheen heeft gelokt! Dit is een toverstuk dat alles weg heeft van
hetgeen ik en mijn elf metgezellen in Thebe gezien hebben; voor het geheim, hoe
men dit tevoorschijn kan brengen, zou ik veel goud betalen, maar ik weet dat
jij het evenmin verkoopt als die magiër in Thebe. Want jij bent nog jong en
zult hiermee nog veel geld en andere schatten verdienen.
[12] Door wat ik nu zeg, is je vast
wel duidelijk geworden, dat ik niet eens zal proberen om je het geheim te
ontlokken; maar er is één ding dat ik uit jouw mond zou willen horen, namelijk
hoe, waar en wanneer jij tot deze wijsheid en deze magische kunst bent gekomen!
Je hebt mij en mijn metgezellen tot het aannemen van een waar, hoogste
goddelijk wezen gebracht, en het zal dus ook helemaal geen probleem voor je
zijn mij alleen maar te zeggen, waar je op zo jonge leeftijd achter al deze
dingen bent gekomen!"
45
Raphaël verklaart de toverwerken van de Indische magiër
[1] RAPHAËL zegt: 'Je bent toch wel
een merkwaardig iemand! Jouw vele ervaringen hebben je dermate in verwarring
gebracht, dat je nu helemaal met meer in staat bent om het valse van het
eigenlijk ware te onderscheiden! Als je aan de magiër, die in Thebe was, alleen
maar gevraagd zou hebben of hij voor jou zonder dat kamertje met dat raam een
landschap met een meer tevoorschijn wilde toveren, dan zou hij dat voor een
wereld vol goud nog niet voor je gedaan hebben, omdat zoiets hem
totaalonmogelijk zou zijn geweest; maar in dat bewuste kamertje had hij door
dat bepaalde raam nog een aantal landschappen voor je tevoorschijn kunnen
toveren!
[2] Laat die magiër maar eens buiten
in de naakte natuur zo'n degelijk huis tevoorschijn toveren, en dan meteen
blijvend en met alles erop en eraan! Dat zal hij, zoals gezegd, wel mooi laten!
Daarom is dit huis hier om het eerlijk te zeggen, een werk van God, -en dat
andere slechts van een mens die in feite niet meer is dan iemand die goed thuis
is in natuurkundige zaken en daar handig mee om weet te gaan, en absoluut geen
zogenaamde magiër
[3] Zoals dit echter een werk van God is, is dit eveneens het geval
met mijn wijsheid! Alles wat jij aan mij ontdekt, komt van. God! Daarom hoef je
dus niet meer te vragen hoe, waar en wanneer Ik tot dit alles ben gekomen!
[4] Voor het oog van de mens kunnen
ook mensen wel op wonderen lijkende werken tot stand brengen; alleen zijn dat
helemaal geen wonderen, maar met heel natuurlijke middelen ook op heel
natuurlijke wijze tot stand gebrachte zaken, die voor een leek alleen maar op
wonderen lijken omdat hij noch van de middelen noch van de manier waarop men
die middelen voor een bepaald doel kan gebruiken ook maar enige notie heeft.
Vertelt men hem echter over de middelen en de gevolgen die ontstaan wanneer men
er gebruik van maakt, dan zal hij meteen in staat zijn om hetzelfde wonder te
verrichten als de magiër, die hij tevoren voor een wonderdoener heeft gehouden
"
[5] ROCLUS zegt: "Ook het
tevoorschijn toveren van dat landschap van de magiër in Thebe?"
[6] RAPHAËL zegt: 'inderdaad, alleen
is het een beetje moeilijk om aan de middelen te komen die daarvoor nodig zijn;
want die magiër heeft zowel het ene als ook het andere middel zelf uitgevonden.
Deze twee middelen geeft hij natuurlijk niet prijs, en daarom is het voor jou
wel moeilijk om hetzelfde tot stand te brengen als wat hij daar doet en
waardoor hij zich het aanzien van een eersteklas magiër verschaft.
[7] Zou je echter de kunst verstaan om
zuivere kiezelsteen te smelten en daaruit helder glas te vervaardigen en dit
tenslotte te slijpen en te polijsten zoals men edelstenen slijpt en polijst
-een werk waar de Indiërs heel goed in thuis zijn -, dan zou je het wonder al
gauw en ook heel duidelijk doorzien, en nog des te helderder, wanneer je
bovendien een soort Apelles zou zijn, wie het mogelijk was om water zo
bedrieglijk echt met allerlei kleuren te schilderen, dat hij zelfs vogels
misleidde.
[8] Die magiër van jou is een beroemde
edelsteenslijper, hij kan glas maken uit kiezelsteen, het ook slijpen en
polijsten, en bovendien is hij ook een van de beste schilders van heel Indië,
vooral wat het natekenen en naschilderen van landschappen betreft, natuurlijk
op zeer kleine schaal. Hij heeft een eigen apparaat geconstrueerd om zijn
geschilderde landschappen door zo'n zelf geslepen stuk glas te laten bekijken,
en hierdoor wordt zo'n optisch bedrog bewerkstelligd als jij zelf met je
merenlandschap hebt gezien.
[9] Dat is nu een heel geheime
wetenschap die de Phoeniciërs en door hen ook de Egyptenaren ontdekt hebben en
die ze, onder volstrekte geheimhouding, voor hun buitengewone toverkunsten
gebruikt hebben. Over een paar duizend jaar zullen alle volkeren precies weten
hoe zoiets werkt; dan zal er ook niemand meer zijn die, als hij een goed verstand
heeft, een dergelijk verschijnsel nog voor een wonder zal houden, en al
helemaal niet van buitengewone aard "
46
Het priesterdom als vijand van het licht
[1] (RAPHAËL:) 'Ik zeg je dat er een
tijd zal komen, dat mensen op ijzeren wegen zo snel zullen rijden als een
afgeschoten pijl door de lucht vliegt; dat mensen zullen spreken met de tong
van de bliksem van het ene eind van de wereld naar het andere; dat ze in de
lucht zullen rondvliegen als vogels, ver weg over zeeën en landen, -en toch zal
niemand hen voor magiërs en nog minder voor goden houden! Wel zullen de
priesters, die er altijd zijn, steeds alles in het werk stellen om te
verhinderen dat het volk op deze wijze wordt voorgelicht; maar hun moeite zal
ook altijd volkomen tevergeefs zijn!
[2] Hoe meer ze geneigd zijn het volk
in nacht en volledige duisternis te voeren, des te meer zullen ze daardoor de
altijd aanwezige lichtgeesten opwekken tot een des te grotere tegenwerking, en
daardoor zal een groter en intensiever licht onder het volk verbreid worden,
tot tenslotte de priesters zelf genoodzaakt zullen zijn om door de voor hen
uiterst zure appel van het licht heen te bijten en apostelen van het licht te
worden; maar dat zal veel strijd vergen.
[3] Het zal gebeuren dat de magiërs
hevig vervolgd worden, en de kiem voor deze vervolgingen bestaat al reeds voor
een deel bij het Farizeeërdom dat een grote afkeer heeft van de magiërs, en
voor het grootste gedeelte bij jullie Essenen, die nu uit alle windrichtingen
de toverkunsten opkopen. Jullie kijken nu al met heimelijke, jaloerse blikken
naar iedere wonderdoener, vooral als deze een of ander wonder verricht dat
jullie al binnen jullie muren hebben gerangschikt en weggeborgen, ten behoeve
van jullie volksmisleidende levensonderhoud.
[4] Nu behaagt het God de Heer echter
om langzaam maar zeker niet de priesters, maar heel gewone, onopvallende mensen
buitengewone uitvindingen te laten doen, waardoor de mensen een belangrijke
culturele ontwikkeling doormaken.
[5] De priesters zullen dit natuurlijk
met veel kabaal te vuur en te zwaard gaan bestrijden, maar dat zal hen niet
helpen; want hoe heftiger ze daartegen gaan vechten, des te meer zullen ze hun
zelfzuchtige en heerszuchtige, slechte begeertes ten overstaan van het volk
blootgeven en daardoor Ieder geloof en vertrouwen verliezen.
[6] Want als men van een mens ook maar
eenmaal gemerkt heeft dat hij iemand wilde bednegen, zal men in de toekomst
geen vertrouwen meer m hem stellen, zelfs niet wanneer hij met iets heel reëels
en waars voor de dag zou komen; want de vrees blijft, dat daarbij een of andere
slechte bedoeling op de achtergrond op de loer ligt. Daarom zal het met
priesters die zich door hun boosaardige ijver te zeer hebben blootgegeven, niet
slechts gedeeltelijk, maar helemaal uit zijn.
[7] God de Heer heeft er door Zijn
orde al voor altijd voor gezorgd, dat al het slechte en verkeerde zich altijd
zelf vernietigt; en hoe meer dit naar alleenheerschappij begint te streven, des
te eerder zal het zichzelf vernietigen.
[8] Al het slechte handelen van de
mensen van deze aarde lijkt op een nutteloze machine die des te eerder
totaalonbruikbaar wordt, naarmate deze aldoor maar intensiever en heviger
gebruikt wordt. Ook het lichaam van de mens wordt des te eerder versleten en
vernietigd, naarmate het hartstochtelijker zijn hebzuchtige neigingen volgt.
[9] Daarom is het voor iemand met ware
levenswijsheid nooit een reden om niet aan een ware God te geloven, wanneer hij
ziet dat alle priesters slechte zaken teweeg brengen en hij hen dingen ziet
begaan waartegen zijn verstand in opstand komt. Want de Heer laat dat alles
daarom toe: ten eerste, opdat daardoor het ware, zuivere verstand des te meer
opgewekt wordt tot ware werkzaamheid, en ten tweede, opdat het slechte zichzelf
daardoor des te eerder vernietigt en geheel te gronde richt.
[10] Overdag zoekt niemand naar licht
en is men zich niet eens bewust van de werkelijke waarde daarvan; men gaat
immers in geen enkelopzicht gebukt onder de zwaarte van de nacht. Overdag is
het goed lopen, omdat men iedere kuil, iedere steen op straat en iedere afgrond
kan ontwijken, daar men dat allemaal al van veraf kan zien. Maar 's nachts in
het stikkedonker is dat heel anders; dan kan men slechts moeizaam en met de
grootste voorzichtigheid vooruit komen.
[11] Hoe welkom is de wandelaar dan
ook het kleinste lichtende vlammetje dat zijn pad, al is het maar enkele
stappen ver, verlicht, en met welk een verlangen zal de wandelaar in de
woestijn die een vriend van het licht is de komende ochtend tegemoet gaan!
[12] Zie, precies zo vergaat het de
vriend van het geestelijke licht midden in een geestelijke nacht, die
grotendeels door de snode heb en heerszucht van de priesters bij de vaak te
lichtgelovige mensen verspreid is; maar hoe donkerder het wordt, des te meer
zal ook steeds het gebrek aan licht waargenomen worden en des te meer zal de
volle waarde van het geestelijke licht gewaardeerd worden.
[13] Mensen die eenmaal door hun
opvoeding al van de wieg af aan volledig verduisterd zijn, merken het ontbreken
van geestelijk licht evenwel niet op en voelen zich heel behaaglijk onder de
blinde troost van hun priesters, die hun steeds in geuren en kleuren een
heleboel stichtelijke verhalen kunnen vertellen over mensen die weliswaar
allang gestorven zijn, maar volgens de regels van de priesters ooit een vroom
en trouw leven hebben geleid. Dat stelt de totaal blinden helemaal gerust;
daarbij huilen ze vaak van louter ontroering en worden mild gestemd, wat de
priester natuurlijk nooit tot nadeel strekt.
[14] Zulke mensen gaan, zoals gezegd,
evenmin gebukt onder hun geestelijke nacht als iemand die totaal blind is
geboren ooit enige hinder heeft ondervonden van de nacht, al was die nog zo
donker; voor hem gaat nooit een zon op of onder! Maar iemand ondergaat de nacht
heel anders wanneer hij gewend was om voortdurend in het licht van de eeuwige
waarheidsdag te wandelen, maar dan als een goede zanger mee moet gaan huilen
met de wolven in het bos, wil hij het er heelhuids afbrengen!
[15] Stel je een situatie voor waarin
enkele mensen die ziende zijn zich in een groep bevinden waar iedereen blind
is! En dat nu een van deze ziende mensen een beschrijving gaat geven van de
grote heerlijkheid van het licht en van het heerlijke kleurenspel hiervan. De
blinden zouden hem meteen het zwijgen opleggen en hem uitmaken voor een
brutale, boosaardige leugenaar, terwijl hij toch geheelovertuigd zou zijn van
de zuivere waarheid! - Zeg me of denk je eens in, hoe het de ziende mensen na
verloop van tijd te moede zou moeten worden, en vooral als de ziende mensen
heel goede middelen zouden hebben om de meeste blinden van de hele groep ziende
te maken, als deze het maar zouden willen! Hoe zou het jou dan met je zuivere
verstand te moede zijn?"
47
De vruchten van de nacht en de vruchten van het geestelijke licht
[1] ROCLUS zegt: 'Dat zou een
wanhopige toestand zijn, vooral voor een ziende arts! Het zou immers duizend
maal beter zijn om helemaal niet te bestaan, dan als een ziende onder de
blinden te leven die vol wantrouwen, eigendunk en hoogmoed zijn! Maar je hebt
gelijk, mijn beste, zeer wijze Jongen! In de wereld is het nu eenmaal zo en
niet anders; daarom is het in mijn ogen beter om de blinden te verlaten en
ieder conflict met hen zoveel mogelijk te vermijden. Verliezen ze daardoor
iedere ziende leider, dan moeten ze uiteindelijk allemaal na korte of iets
langere tijd aan de rand van een afgrond komen die hen allemaal, dat kan niet
anders, moet verzwelgen. Hun einde is weliswaar treurig maar zeker, en niemand
kan hen daarvoor behoeden!"
[2] RAPHAËL zegt: 'Dit keer heb je een
heel goed oordeel uitgesproken, en zie, zo handelt de Heer vanuit Zijn orde ook
met de mensen! Wanneer een of andere gemeenschap van mensen, of ook een heel
volk, vrij en kwaadwillig de waarheld en het licht uit de hemelen vijandig
gezind wordt, laat de Heer het ook toe dat zo'n volk in een volslagen donkere
levensnacht terecht komt. Hierin begaat het dan al gauw de ene ten hemel
schreiende domheld na de andere en geeft daardoor aan allen die ook maar een
beetje kunnen .zien, zijn eigen kwaadaardige blindheid en leugen duidelijk te
kennen in alles wat het wil, nastreeft en doet. Zo'n ongeneeslijk volk moet dan
uiteindelijk wel aan de rand van een afgrond komen en deze zal het zonder enige
genade en mededogen verslinden. De ziende mensen echter zullen in aantal
toenemen en met hun licht zullen ze de aardbodem zegenen, geestelijk en
lichamelijk.
[3] Maar de Heer laat een volk, zolang
het nog maar een heel zwak schijnsel van het ware licht bezit, zeker niet aan
de rand van de afgrond komen, omdat er in dit schijnsel toch nog enig besef
aanwezig is dat hen waarschuwt voor het te gronde gaan.
[4] Maar wanneer er bij een volk
eenmaal een uitgesproken haat ten opzichte van het licht van de waarheid heerst
en het volk en z'n priesters de ziende mensen op alle mogelijke manieren
vijandelijk gaan bejegenen en vervolgen, zoals nu al sinds lang bij de joden
het geval is, dan houdt ook het geduld van de Heer op en voor zo'n volk valt er
niet meer aan de ondergang te ontkomen.
[5] En bij zo'n volk komt dan de Heer
vanuit de hemelen Zelf naar de aarde, waar Hij een gericht houdt over de
slechte, blinde godslasteraars zoals het ook nu, op dit moment, op aarde het
geval is en wel in het mooie land van de joden, die ooit Gods volk waren!
[6] De Heer zal nu echter nog het
kleine aantal trouwe en ziende mensen om Zich heen verzamelen en hen een
vollicht uit de hemelen geven; maar naast dit licht zal alles wat geen licht
heeft niet kunnen bestaan, maar gedreven worden naar de werkelijke rand van de
onvermijdelijke afgrond. Daar hoef je voor de ziende mensen met geen enkel
bedrieglijk wonder meer aan te komen, maar slechts alleen met een wonder dat
geheel waarachtig voortkomt uit Gods kracht, die Hij in het hart heeft gelegd
van leder mens die de waarheid ziet.
[7] Want zoals een vals en blind
geloof, dat eigenlijk een bijgeloof is, maar al te gauw als zodanig te
herkennen is aan allerlei leugens, bedrieglijke daden en een steeds toenemende
liefdeloosheid, zo is ook een waar, levend geloof als zodanig te herkennen aan
de volle waarheid in alle dingen, zonder enige terughoudendheid, en door een
voortdurende toename van de liefde onder de mensen en tot God, en vanuit deze
waarheid en liefde in dé goddelijke kracht en macht, die God in het hart heeft
gelegd van leder mens die de waarheid ziet.
[8] Wat voor zin heeft heel die
geheime kunst en wetenschap dan voor de mens, als uiteindelijk zelfs de ziende
mussen de valse profeet waar iedereen bij is vanaf de daken toeroepen: 'Jij
bent alleen maar een egoïstische, vreselijke oplichter en doetje wonderen zus
en zo voor de blinden! Maar de ware, ziende kinderen van God kun je nooit
bedriegen; want zij zijn tot Iets anders in staat vanuit de goddelijke kracht
in hun hart die de geest van de eeuwige liefde is, en zij doorzien je
miserabele knoeiwerk en je boze opzet door en door. Pak daarom je oude
bedrieglijke boeltje bij elkaar en zorg dat je een ziend mens wordt in de ware
kracht van God, -of wij mussen zullen je nog beroven van het beetje licht datje
bezit!' -Zeg eens! Zou jij de mussen dat kwalijk kunnen nemen? Het ergste wat
een bedrieger kan overkomen is wel, dat men hem tegemoet treedt met het volle
licht van de waarheid; maar erkennen moet hij deze uiteindelijk toch, goedschiks
of kwaadschiks!
[9] Kijk hier eens naar het
onmiskenbare wonder dat is voortgekomen uit de ware kracht van God! - Jij bent
een Esseen en ook nog een vooraanstaand magiër van deze orde. Jij maakt doden
levend, de maan haal je bijna pal voor de neus van de geestelijk blinde,
verbaasde toeschouwers naar beneden, je laat bomen, gras, water, rotsen en
muren praten. Wat zou je ervan vinden als deze mensenmussen van alle rassen en
klassen je nu heel luid gingen vertellen hoe jij en je handlangers, wanneer
jullie diensttijd je naar het klooster roept, jullie doden opwekken en jullie
bomen, gras, water, rotsen.en muren laten spreken, en als ze dan een dode naar
je toe brachten en je dringend zouden verzoeken hem in het leven terug te
roepen? Wat zou je zuivere rede en je scherpe verstand daarop te zeggen
hebben?"
48
Roclus verdedigt het Essenendom en de schijnwonderen
[1] ROCLUS zegt: 'Ik zou het zeker
zonder tegenspraak moeten dulden; want waarheid blijft waarheid, of deze mij nu
schade of voordeel oplevert! Ik weet nu echter wat je mij hiermee eigenlijk
wilt zeggen en dat zal zeker wel zijn, dat ook onze orde iets slechts is en dat
deze tenslotte zijn ondergang tegemoet zal gaan op het moment, dat Gods zuivere
licht uit de hemelen het hart van de mensen verlicht zal hebben. Vriend, dat is
weliswaar een waarheid waar niets tegen in te brengen valt -want wanneer alle
mensen of in ieder geval het grootste deel daarvan in al onze geheimen worden
ingewijd, dan is er inderdaad voor altijd een eind gekomen aan ons werk -; maar
men zal in ieder geval nooit van ons kunnen zeggen, dat wij al deze dingen met
ook maar een greintje zelfzuchtige, kwade wil hebben gedaan, omdat het ons in
deze hoogst droeve tijd alleen maar in alle opzichten te doen was om het aardse
welzijn van de mensen, en ons klooster in feite niets anders is dan een
instelling op basis van liefde en vriendschap. Wij hebben daarvoor dan ook niet
één slecht middel gekozen!
[2] Zeker, men zou inderdaad kunnen
zeggen: Elk bedrog is al een slecht middel. Maar dan geef Ik ook aan een god
heel beslist ten antwoord: Ja bedrog is inderdaad altijd een slecht middel, als
dat ook maar enigszins gepaard gaat met een of andere slechte bedoeling om wat
voor zelfzuchtige reden dan ook! Als ik echter zie dat de mens op geen enkele
andere manier te helpen is dan kennelijk alleen maar door bedrog, en ik dan ook
uit pure liefde voor mijn lijdende broeder naar dit enig mogelijke middel grijp
en de mens daar onmiskenbaar mee help, dan is en blijft zelfs het allergrootste
bedrog geen slecht maar een uitermate goed en juist middel, waar een god
onmogelijk iets tegen in te brengen kan hebben. Om dit kracht bij te zetten zal
ik je slechts een voorbeeld uit mijn Esseense levenservaring geven, en zul je
me gelijk moeten geven, ook al zou je zelf een tienvoudige god zijn.
[3] Er kwam een. huilende man bij me,
wiens lieve, jonge, uiterst brave vrouw zodanig ziek werd, dat zij van deze
ziekte enkel en alleen geheel genezen kon worden door slechts één, mij
welbekend middel. Ieder ander geneesmiddel zou zonder meer haar dood hebben
betekend en haar echtgenoot tot de ongelukkigste mens van de wereld hebben
gemaakt. De vrouw had echter zo'n afkeer van het bekende middel, dat ze liever
tien keer zou willen sterven dan zich van dit geneesmiddel te bedienen waardoor
ze zeker zou genezen. Wat men haar ook zei, niets hielp en haar man was keer op
keer de wanhoop nabij. Het was mij bij zulke gelegenheden nog nooit gebeurd
dat me niet iets goeds te binnen schoot en ik zei dan ook meteen heel ernstig
en beslist in het bijzijn van de man tegen de vrouw: 'O, maak je maar niet
ongerust, ik weet nog wel honderd andere middelen die zulke ziektes nog veel
eerder en zekerder genezen dan het genoemde middel! ' Hiermee had ik in feite
al gelogen als een paard; want ik wist werkelijk voor alle schatten der aarde
geen ander middel voor haar. Deze werkelijk kardinale leugen was dus al het
eerste bedrog voor het heil van de zieke vrouw.
[4] Het tweede en dus nog grotere was
vervolgens noodzakelijkerwijs, dat ik het bekende middel een andere naam gaf,
het vermengde met iets neutraals en daardoor de vorm, kleur en ook een beetje
de smaak ervan veranderde en de prijs ervan ook flink verhoogde. Drie pond goud
veranderden de zaak enorm. De vrouw nam het geneesmiddel met veel plezier in en
werd enkele uren later niet alleen volkomen gered, maar ook meteen fris, monter
en ook volkomen gezond! Ik zelf kon amper mijn lachen inhouden om dit geslaagde
bedrog, en tot op dit uur heeft noch de vrouw noch de man van dit voor beiden
heilzame bedrog ook maar iets vernomen!
[5] Nu vraag ik jou of dit bedrog als
zodanig goed of slecht was? -Je zwijgt en kunt er niets tegen inbrengen! Ik zal
je echter nog een ander voorbeeld geven en daar dan je oordeel over vragen.
[6] Luister, een jaar geleden gebeurde
het, dat de enige, dertienjarige dochter van een hoogst respectabel en
buitengewoon goed bemiddeld echtpaar overleed aan een vreselijke melaatsheid.
Dit kwam mij toevallig ter ore en ik snelde terstond naar het huis waar grote
droefheid heerste. De vader en moeder waren ontroostbaar vanwege dit verlies.
Ik bekeek het meisje, dat daar volkomen dood lag aandachtig en stelde vast, dat
het grote gelijkenis vertoonde met een meisje in onze grote verzorgings en
verpleeginrichting en ik dacht bij mezelf: 'Dit droeve echtpaar kan en moet
geholpen worden!'
[7] Ik riep meteen de vader bij me en
zei hem: 'Treur niet! Ik ben een ware Esseen en zeg je, dat ik dit slapende
meisje weer tot leven kan wekken door mijn geheime geneesmiddel in het
klooster! Laat haar daarheen brengen met alles wat ze ooit heeft bezeten en
geef mij een uiterst nauwkeurige beschrijving van haar gehele karakter, haar
sympathieën en antipathieën, kortom van alles waar zij ooit mee te maken heeft
gehad en ik garandeer je, dat ik je nu dode dochter uiterlijk over twee maanden
in je armen terug kom brengen!'
[8] Ik zei dit ernstig en het spreekt
dus vanzelf, dat de beide ouders er niet lang over hoefden na te denken, omdat
ze mij bij voorbaat al totaal niet tot enig bedrog in staat achtten. Alles wat
het meisje dus ooit had toebehoord van de wieg tot aan haar dood moest mee naar
het klooster gebracht worden. Omdat ik gedurende mijn diensttijd dit huis heel
vaak had bezocht en het meisje zeer goed kende en omdat het meisje van de al
eerder genoemde verzorgingsinrichting, heel veel op het overleden meisje leek
en daarbij een heel goed vermogen bezat om zich aan te passen en dingen in zich
op te nemen, was een uitwisseling zeer wel mogelijk. Toen er een paar maanden
waren verstreken, was het meisje uit de verzorgingsinrichting al helemaal de
weer tot leven gewekte dochter van de beide gelovig op haar terugkomst
wachtende ouders.
[9] Ik bracht zelf het tot leven
gewekte meisje naar het ouderlijk huis. Toen de beide ouders mij al in de verte
zagen en goed herkenden, staken ze van vreugde hun handen omhoog en liepen ze
mij tegemoet, terwijl hun pseudo dochter op mijn aanraden hetzelfde deed, want
ik had haar van tevoren verteld hoe ze zich moest gedragen. Als je getuige was
geweest van de gelukzaligheid van beide ouders, had je samen met mij meegehuild
van vreugde!
[10] Door dit beslist buitengewoon
fijnzinnige, maar toch wel kolossale bedrog zijn drie mensen volkomen gelukkig
geworden; de droevige vader en moeder hebben hun verloren dochter ongetwijfeld
terug, en het anders zeer arme meisje is bij een paar weldoeners gekomen, zo
goed als haar hart zich maar ooit had kunnen wensen. En wat heeft het mij
opgeleverd? Ik zeg je, zo waar als ik hier sta: Niets, behalve het aangename
besef dat ik drie mensen heel gelukkig heb gemaakt!
[11] Nu vraag ik je of dit bedrog ook
slecht genoemd moet worden! Ja, ikzelf noem ieder bedrog slecht wanneer het
door iemand uit zelfzuchtigheid en verwerpelijk winstbejag tegenover zijn
onschuldige medemensen gepleegd wordt; maar als ik alleen maar dan mijn
toevlucht neem tot werkelijk fijnzinnig bedrog als ik er volledig van overtuigd
ben, dat een zeer ongelukkig mens op geen enkele andere manier te genezen is,
dan is een nog zo groot bedrog iets heel goeds en kan het door een verstandige en
wijze god niet slecht genoemd worden, en dan moet men met de vindingrijke
mensengeest die in onze orde allerlei middelen uitvond om de lijdende mensheid
gelukkig en gezond te maken bovendien nog erg dankbaar zijn!
[12] Of heeft ook niet jullie God zich
volgens de Schrift duidelijk van bedrog bediend tegenover de oude en blinde
vader Isaäk, om zijn volk in Jacob een betere stamvader te geven dan de
eerstgeborene, die ruwe Ezau? Ik ben het wel met je eens dat ieder kwaadwillig
bedrog, als het eenmaal zijn hoogtepunt heeft bereikt, zichzelf te gronde moet
richten, maar een bedrog ten gunste van de mensheid zeker nooit, maar wat
moedwillig geschiedt door de een of andere kwaadwillige verrader wel! Het is
dan toch echter wel duidelijk dat de vriend van de waarheid die ons goede
bedrog verraadt, duizend maal slechter is dan de ergste volksbedrieger uit onze
orde! - Bewijs het tegendeel, als je dat kunt! Ik ben bereid om iedere strijd
met jou over deze vraag te doorstaan. "
49
Het verschil tussen levenswijsheid en bedrog
[1] RAPHAËL zegt:"Beste vriend,
ik moetje openlijk bekennen dat het echt niet gemakkelijk is om met jou te
praten; want jij gaat nu eenmaal van het principe uit, dat ieder middel
geheiligd is alleen al door de bedoeling en het doel, en ik kan je daar
onmogelijk iets anders op zeggen dan dat je je ondanks al je goede wil en je
scherpe verstand op een dwaalspoor bevindt en dat jij van alles wat ik je
gezegd heb, met al je verstand hoe helder dat ook is, zeker nog bijna niets
hebt begrepen!
[2] Jij ziet alleen aardse voordelen
en het aardse geluk van de mensen, omdat je van de geestelijke verhoudingen
eigenlijk nog totaal geen notie hebt.
[3] Men kan een mens op deze aarde wel
heel gelukkig maken door allerlei misleidingen; maar daarmee heeft men hem voor
zijn ziel en voor zijn geest helemaal niets goeds, doch maar al te vaak,
serieus iets zeer slechts bewezen.
[4] Je hebt me een paar voorbeelden
uit je leven verteld en tegen het eerste heb ik inderdaad geen bezwaar; want de
behandeling van de zieke vrouw was in feite geen bedrog, maar enkel iets
verstandigs.
[5] Als bedrog geldt voor God iedere
verborgen handeling en verleiding van mensen, waardoor zij onvermijdelijk
fysieke en morele schade moeten oplopen. Als je echter een toespraak, iets
aantrekkelijks of een daad alleen maar verhult om je broeder op deze wijze
onmiskenbaar fysiek en moreel te helpen, omdat hij vaak met allerlei zwakheden
behept is waarmee op een openlijke manier maar moeilijk of ook helemaal niets
te beginnen valt dan is dat alleen maar goed en verstandig en zeer aan te
bevelen, en absoluut geen bedrog.
[6] Als je met een handeling,
toespraak of verlokking altijd een waarachtig edele bedoeling verbindt, dan heb
je enkel iets verstandigs gedaan, waarvoor je de beloning uit de hemelen niet
onthouden zal worden. En onder deze categorie valt je eerste voorbeeld; want
met deze verstandige daad heb je absoluut niets anders willen bereiken dan
datgene waarvan jij inzag, dat het voor de zieke vrouw volkomen goed en nuttig
was.
[7] Maar je tweede voorbeeld is van
geheel andere aard, ofschoon ook dit eenzelfde goedmoedig karakter lijkt te
hebben. Daarmee is voor de verre toekomst aan de mensheid een vals bewijs
geleverd voor het vermogen van jullie klooster om wonderen te verrichten, waardoor
het niet kan uitblijven dat deze inrichting, wegens de algemene blindheid van
de mensen, alle goudbronnen van de hele aarde voor zichzelf opent en over niet
al te lange tijd in het bezit komt van reusachtige rijkdommen.
[8] Maar wat doet aardse rijkdom, wat
brengt ze altijd teweeg? Ze maakt de mensen hovaardig en heerszuchtig, en
brengt hardvochtigheid voort, liefdeloosheid en de smerigste hoogmoed, en
daardoor ook verachting, haat en vervolging van de medemensen.
[9] Je hebt je immers al tegenover
Cyrenius behoorlijk negatief uitgelaten over alle priesters, en uit de doeken
gedaan hoe ze als plaatsvervangers van een god de geestelijk arme mensheid maar
al te vaak op de meest onmenselijke manier kwellen, hen voor zich laten werken
en zelf niets anders doen dan zich overgeven aan de allerergste ledigheid,
terwijl ze intussen wel de blinde mensheid met geestelijke en lichamelijke
folteringen dwingen om voor hen te leven, te werken en te sterven! Je hebt deze
levensomstandigheden flink onder de aandacht gebracht en de schandelijkheid
ervan duidelijk aan het licht gebracht.
[10] Ik zeg je nu echter onverbloemd,
dat alle nu nog overal bestaande priestergemeenschappen op veel zuiverder basis
staan dan jullie klooster; want hun fundament was vaste en zuivere, goddelijke
waarheid uit de hemelen, maar deze werd door de mensen zoveel geweld aangedaan,
dat er nu bijna niets anders meer te zien valt dan leugen en allerhande bedrog.
Wat kan er dan wel van jullie instituut terechtkomen dat nu al principieel op
niets anders gebouwd is dan op pure leugen en bedrog?!
[11] Denk je soms dat jullie opvolgers
zich steeds strikt aan jullie huidige opgestelde normen zullen houden? Over
vijftig jaar al zal daaraan alles een heel ander gezicht krijgen! Het bedrog en
allerlei toverkunsten zullen nog vermeerderd en verfijnd worden. Jullie zullen
je ook wagen aan het weer tot leven wekken van oude personen, wat in sommige
gevallen beter, in andere gevallen minder goed zal lukken.
[12] Jullie
zullen op het verraden van jullie geheimen de meest gruwelijke en
onverbiddelijke straffen stellen; ja, jullie zullen zelfs de vraag, hoe het een
of andere wonderwerk van jullie mogelijk is, strafbaar verklaren! Jullie
uitspraak zal zijn: 'Volk, je hoeft nergens een vraag over te stellen; jouw
zaak is het slechts om onvoorwaardelijk te geloven! Mankeer je iets, kom dan,
en je zult geholpen worden in ruil voor een volgens de voorschriften betaald
offer! Over al het andere hoefje je eeuwig nooit zorgen te maken!'
[13] Daardoor zullen
mensen met een weetgierige inborst echter heimelijk boos worden, allerlei
onderzoekingen verrichten en van buiten af achter jullie geheimen komen. Dat
zal jullie heimelijk met woede vervullen en aan degenen die zich aan jullie
heiligdom vergrijpen, zal de meest vreselijke wraak gezworen worden en indien
mogelijk zal deze ook nietsontziend volledig ten uitvoer worden gebracht:'
50
De gevaren van de bedrieglijke wonderen van de orde der Essenen
[1] (RAPHAËL:) 'Je hebt je afkeurend uitgelaten
over de boetedoeningen van de Indiërs! Over vijftig jaar al zullen jullie nog
tienmaal ergere invoeren; want als jullie er mogelijkerwijs slechts voor
gezorgd hebben dat het grootste gedeelte van het volk in zijn geloof sterk van
jullie afhankelijk is, waar het heel gemakkelijk toe te brengen is door jullie
pseudo wonderen, dan zal het volk, wat er ook gebeurt, zich daar spoedig en
zonder enig weerwoord in schikken. Want in hun domheid kunnen ze jullie voor
niets anders aanzien dan voor knechten van de goden op deze aarde die met
allerlei geheime, goddelijke, alles vermogende krachten zijn toegerust, waar
geen aardse wil en geen wereldse, menselijke kracht ook maar enigszins tegen
opgewassen is.
[2] Door zulke wonderen kunnen jullie
het volk zonder meer volledig in jullie macht krijgen. Als dat eenmaal is
gebeurd, hoeven jullie slechts tegen de een of de ander zeggen: 'Erge zondaar
die je bent! Wat jij voor ergs hebt gedacht, gewild en ook al bijna hebt
gedaan, dat zien wij, ja wij zien reeds die slechte gedachten en begeertes inje
hart in de kiem ontstaan, die jij pas in het komende jaar bewust in je
gedachten hebt, en waardoor je je de volle vervloeking en toom van de goden op
je nietswaardige hals zult halen! Wij waarschuwen je dat je je van al je boze
gedachten en wensen voor de toekomst ontdoet en datje voor de goden, om ze voor
deze keer gunstig te stemmen, voorlopig zo'n groot mogelijk offer aan onze
voeten legt:.Bovendien moet je jezelf nog gedurende drie volle jaren dagelijks
kastijden door met een touw op je rug te slaan tot hij bijna bloedt! Je zult
het eeuwig berouwen als je deze boete niet strikt uitvoert!'
[3] De arme man die eigenlijk nooit
een slechte gedachte en al helemaal geen kwade wil in zich op had laten komen,
zal zonder enige tegenspraak van jullie aannemen dat hij een grote en
verdoemenswaardige zondaar is, en dat hij alles gewillig zal moeten ondergaan
waar jullie hem als almachtige en alwetende godsknechten mee opgezadeld hebben.
-Ik vraagje echter naar het oordeel van je zuivere verstand, of dit einddoel
dat jullie uiteindelijk toch moeten bereiken, goed en juist is, en of hier ook
het middel door het zeker volgende einddoel wordt geheiligd!"
[4] ROCLUS zegt: 'Ja, maar die
bedoeling hebben wij nog geen van allen ooit gehad, wij waren altijd alleen
maar iets goeds van plan voor de arme, lijdende mensheid, -en daarom zie ik nog
altijd niet zo goed in hoe mijn middel, namelijk het gestorven meisje op
bedrieglijke wijze weer tot leven wekken, slecht kan zijn! Want ik kan me met al
mijn verstand, hoe helder dit ook is, totaal geen enkele voorstelling maken van
waar dit volgens jou toe zal leiden -en ook niet dat uiteindelijk alles wat wij
nastreven, ook al is dat nu nog helemaal niet duidelijk, in die richting gaat!
Want als men zoiets wil bereiken, moet men toch wel de wil hebben om iets
slechts te doen. Bij mijn weten is bij ons allemaal het volslagen tegendeel het
geval! Waarvandaan zou het slechtste van het slechte ons instituut binnen
moeten komen?"
[5] RAPHAËL zegt: 'Vriend, je hoeft
maar de zuiverste tarwe te nemen en deze op de zuiverst mogelijke akker te
strooien, als hij opkomt zul je er altijd nog een behoorlijke hoeveelheid
onkruid tussen aantreffen! Nu jij en je collega s echter mets dan onkruidzaad
in de aarde strooien, hoe willen jullie dan tarwe oogsten?
[6] Gedurende alle tijden en in alle
landen op aarde is oorspronkelijk door God aan de mensen de allerzuiverste
waarheid gepredikt door de mond van profeten die vervuld waren van Gods geest.
Bekijk deze waarheden nu eens na een paar duizend aardse jaren! Wat zijn het
nu? Voor het overgrote deel onkruid, voorschriften van mensen, leugens en
allerlei soorten duimendik bedrog! Jullie hebben je instituut op niets dan
leugens gebouwd, en denken jullie daarmee waarheid op te wekken in het hart van
de mensen? Waar blijft de wereld dan?!
[7] Wat heeft het voor zin om een
grote, diepe kuil in de grond te graven midden op de weg, zónder er in de
verste verte de bedoeling mee te hebben dat er ooit een mens in zal vallen?! En
als de mensen dan 's nachts op deze weg lopen, zeg me, zullen ze dan niet even
goed over de rand van dit gat vallen en daarin verdwijnen als wanneer je dat
gat wél in de aarde gegraven had met de bedoeling om er mensen in te laten
vallen en te laten verdwijnen?!
[8] Of laten we zeggen dat er een
zieke man bij je komt, wiens ziekte je met al je heldere verstand verkeerd
beoordeelt, en je geeft hem dan een middel dat in zijn geval juist een gif is!
Hij gaat eraan dood. Kan het middel dan goed genoemd worden, omdat jij als arts
daar de beste bedoeling mee gehad hebt?!
[9] Mensen
die in de weg, omdat het zeer drassig was, een gat of een diepe afvoergeul
groeven zonder er een brug over heen te maken met een goede leuning, hadden
zelfs ook een goede bedoeling, namelijk om de weg droog te.leggen; maar door
hun kortzichtigheid konden ze niet zo ver vooruit kijken, want anders hadden ze
immers zeker in moeten zien, dat zo'n gat of zo'n geul voor degenen die 's
nachts over deze weg zouden gaan wel zeer gevaarlijk moest zijn.
[10] Het middel waarmee ze de weg
drooglegden was zodoende ook met de beste bedoeling een slecht middel, omdat ze
met hun goede bedoelingen dit maal niet voorzien hadden dat het gat of de geul
's nachts voor de reizigers toch duidelijk heel gevaarlijk zou zijn. Ja, als de
wegverbeteraars het drassige stuk met stenen en hout opgevuld hadden en de weg
op deze manier hadden drooggelegd, of over de geul in ieder geval een goede en
stevige. brug hadden gelegd, dan zouden beide, zowel het middel als de bedoeling,
goed zijn. Maar omdat ze enkel dachten: 'Nu, overdag zal iedere reiziger het
gat of de geul toch wel vroeg genoeg opmerken en het ontwijken, -en 's nachts
moet toch niemand reizen!', was het middel dus slecht en kan het door een
zogenaamd goede bedoeling niet geheiligd worden!
[11] En zo is ook jullie bedrieglijke
wonderinstituut voor het heil van de mensheid een tot in de kern slecht middel,
omdat jullie bij het oprichten ervan helemaal niet hebben overzien welke
onuitsprekelijk grote nadelen hieruit voor de mensheid moeten ontstaan. Wat
voor zin heeft het dat jij de dochter van je vriend zogenaamd tot leven hebt
gewekt, als hij van iemand die hij volledig vertrouwt te horen zou krijgen, dat
zijn eigen dochter netjes begraven is en een totaal vreemd kind als zijn
zogenaamd weer levend gemaakte dochter aan zijn zorg werd toevertrouwd? Denk je
soms dat jouw vriend zich ook hierna met zo'n bedrog tevreden zal stellen? Of
kun je je niet voorstellen, dat een dergelijk verraad een uitzonderlijk
vernietigend licht op jullie hele instituut zou werpen en het hierdoor alle
geloofwaardigheid en al het vertrouwen zou verliezen?!
[12] Denk er maar eens over na wat de
gevolgen van zo'n verraad voor beide partijen zijn, dan zal het je wel
duidelijk gaan worden of slechte middelen wel, serieus beschouwd, door een niet
te overziene, totaal blinde, goede bedoeling en door het bereiken van een
slechts schijnbaar goed doel, als goed en geheiligd beschouwd kunnen worden
voor het forum van het heilige gerecht van de ware en alleen juiste wijsheid
van God en Zijn lichtende geesten!
[13] Of staat dit niet gelijk met het
willen verzwakken of zelfs vernietigen van de waarachtige kracht van Gods
geest, waarmee niet zelden mensen op deze aarde vervuld werden? En gebeurt dit
niet ten dele uit valse eerzucht en deels uit afgunst en grote jaloezie en uit
vrees voor het verminderen of zelfs het geheel verloren gaan van inkomsten?!
Wat moet er wel niet omgaan in een doorgewinterde Esseen, als hij hier dit
wonder, dat op klaarlichte dag ten aanschouwe van alle mensen open en eerlijk
werd verricht, goed tot zich laat doordringen en vervolgens, als hij eerlijk
wil zijn, heimelijk bij zichzelf moet denken: ' Zie, tot zoiets zul jij eeuwig
nooit in staat zijn! Wat stellen de wonderdaden van de Essenen eigenlijk voor
vergeleken bij dit wonder! '?!"
51
Ware en valse wonderdoeners
[1] ROCLUS zegt: 'Voor ons, denkende
mensen, is daar inderdaad een oneindig groot verschil tussen, maar voor de leek
is gauw iets goed! Als iemand, die vanuit zijn innerlijke geestkracht wonderen
verricht, ons maar niet ten aanschouwe van het volk uitdaagt en voor hen onze
heel natuurlijke trucjes onthult, dan kunnen wij natuurmagiërs, naar ik meen,
ons heel goed handhaven naast de ware magiër die vanuit zijn innerlijke goddelijke
geestkracht werkt, en hij naast ons, als hij tenminste niet geplaagd wordt door
jaloezie!"
[2] HAPHAËL zegt: 'Zo, is dat alles
wat er in je om gaat?! Denk je dan dat het de ware wonderdoener die vanuit de
goddelijke kracht die in hem woont te werk gaat ook te doen is om wereldse eer
en aardse beloning?! Bestaat er voor de mens dan geen hogere en verder reikende
bestemming op deze wereld dan de best mogelijke verzorging van zijn lichaam en
zijn persoonlijke eer op deze materiële aarde? Luister en voel!
[3] Ieder mens heeft een onsterfelijke
ziel en in de ziel een geest die nog onsterfelijker is. En opdat de ziel, als
geest die zich uit de materie ontwikkelt, volledig één wordt met de oergeest
van God, die 'liefde' heet, moet al het streven van de ziel erop gericht zijn,
dat zij zich ten eerste losmaakt van de materie en van alle eisen die deze
stelt, en dat zij al haar inspanningen, al haar doen en laten enkel naar het
zuiver geestelijke richt; ten tweede moet het voortdurend haar enige zorg zijn,
dat zij één wordt met de in haar rustende geest van Gods zuivere liefde, omdat
God Zelf van oorsprong in Zijn oerwezen de allerzuiverste Liefde is.
[4] Maar hoe komt een mens dan te
weten, dat zijn ziel één is geworden met de ware geest van God in haar? -Dat komt hij heel eenvoudig uit
zichzelf te weten! Als je in jezelf geen hoogmoed, geen onnodige eerzucht, geen
zucht naar roem, geen afgunst, geen verlangen naar bezit, pracht en praal, geen
eigenliefde, maar daarentegen des te meer intense en ware liefde voelt voor je
naaste en God, en het een ware, diepe
vreugde voor je hart is als je alles wat je bezit in geval van nood aan arme en gebrek lijdende
broeders en zusters hebt gegeven, ja, als het je echt pijn doet in je hart
wanneer je een arme niet kunt helpen, en als God alles voor je betekent en de
hele aarde met al haar rijkdommen en schatten niets, dan is je ziel reeds
.geheel een met de geest van God in haar, dan heeft zij het volmaakte eeuwige
leven bereikt, is ze wijs, en waar nodig in staat om wonderen te verrichten
enkel en alleen door te willen!
[5] Om de ziel van de mensen echter
naar deze bestemming te leiden, is door God aan zo menig vrome, in zichzelf en
met God één geworden ziel juist. In bijzondere mate goddelijke kracht verleend
om wonderen te verrichten, opdat zij voor de zwakken en kleingelovigen een
getuige is van datgene waartoe de mensen door God bestemd zijn en hoe zij
moeten leven en handelen om deze bestemming in zichzelf te realiseren.
[6] En een ware
wonderdoener zal zeker geen wonder doen om zich door de domme en blinde wereld
te laten aangapen of zelfs om iets te bereiken waar alleen de materiële wereld
waarde aan hecht, nee, hij zal dit doen om zijn naasten de ware levensweg te
laten zien, om hun moed en vertrouwen ~ geven voor de strijd met de wereld
tegen hun kwade hartstochten om hun de ware grond, de waarde en het ware doel
van het leven te laten zien en hen op
deze manier via een heel korte weg daarheen te brengen waartoe ze allen door God
zijn geroepen, namelijk tot het ware, eeuwige leven en de hoogste
gelukzaligheid daarvan.
[7] Stel nu
jezelf en je hele instituut de vraag of jullie ook jullie zogenaamde wonderen
ooit met deze bedoeling hebben verricht! Jullie zijn wel wereldwijze en zeker niet
van huis uit slechte mensen; maar jullie zijn door het najagen van de goederen
van deze wereld zelf in je innerlijke levenssfeer volkomen blind geworden. De
wereld en wereldse gelukzaligheid betekent voor jullie alles! Om deze zo
volkomen mogelijk te bereiken, is het vooral noodzakelijk omje door geschikte
en doeltreffende middelen een zo groot mogelijk aanzien te verschaffen. Met het
zwaard in de hand gaat dit niet altijd het best; maar het is bepaald niet
moeilijk om je door middel van allerlei toverkunsten een soort goddelijk
aanzien te verschaffen, omdat alle mensen van nature veel meer verlangen naar
wonderen dan naar geweld. Men moet er dan alleen nog voor zorgen, dat er met
behulp van dergelijke zogenaamde wonderen voor de kijklustigen een bepaald
materieel, ook al is dit maar schijnbaar, voordeel te behalen valt, en het spel
is gewonnen.
[8] De strekking van jullie
opvattingen is dus precies zoals ik je nu uiteen zal zetten: ' Als mensen die
overal in de wereld rondgekeken hebben, zijn wij aan de weet gekomen dat de
mens na dit aardse leven helemaal geen leven meer heeft en kan hebben. Maar
omdat je nu eenmaal op deze wereld moet leven, moet je in ieder geval zo goed
mogelijk proberen te leven. Om dat te kunnen, moet je iets bedenken waardoor je
je voor het volk onmisbaar, en schijnbaar op de eenvoudigste manier en met de
minste moeite dienstbaar kunt maken. Dan zal het volk zelf al het zware werk
voor ons verrichten, wij zullen daarbij een goed leven hebben, en het volk, dat
ons helemaal verzorgt, zal daarbij van mening zijn dat het God een aangename
dienst bewijst door alles, maar dan ook alles, voor ons te doen! Daarvoor
presenteren wij ons aan het volk, vanwege ons vermogen om wonderen te doen, als
permanente en onverstoorbare plaatsvervangers van de goden op aarde, en
daarvoor zullen wij ook als goden leven. Er moet alleen nooit een verrader
komen! Als het ons lukt om ons slechts vijftig jaar lang zonder verraad te
handhaven, zullen vorsten samen met hun volkeren van pure deemoed voor ons in het
stof kruipen!
[9] Om deze zaak zo doelmatig mogelijk
te maken, mogen wij in het begin geen kosten sparen om alles zo effectief als
maar enigszins mogelijk is in te richten. Verder moeten wij ons steeds voor het
volk voordoen als de meest liefdevolle, voor hen bezorgde, en door de goden
waarachtig bezielde mensen, en we zullen door de volkeren op handen worden
gedragen! De oude religiestichters waren weliswaar zo verstandig om ervoor te
zorgen dat een volk zo werd als zij het 't beste konden gebruiken; maar wij
Essenen met onze buitengewoon grote ervaring, willen een religie tot stand
brengen waartoe uiteindelijk alle volkeren samen met hun heersers moeten
behoren! Want hoe het bijna overal elders toegaat weten wij, en voorlopig
zullen wij daar nog meer van aan de weet komen, wij zullen ons zeer geslaagde
instituut aldoor verbeteren en het in hoge mate verrijken met alles wat nuttig
voor ons is en het zo voor alle tijden der tijden een voor al onze vijanden
volledig onaantastbare plaats geven!'
[10] Wel, als de ware
wonderdoeners, die vanuit Gods geest te werk gaan zich dan ook nog met jullie
zouden willen verenigen, zou jullie instituut, dat gebaseerd is op het
bedriegen van mensen, inderdaad totaal onoverwinnelijk zijn en jullie zouden
dan al spoedig heer en meester zijn over alle wereldse schatten van deze aarde.
Maar de ware wonderdoeners zijn, zoals ze in het verleden waren en ook in de
toekomst altijd zullen blijven altijd de grootste vijanden van alle bedrog en
leugen geweest en zullen zich daarom ook nooit met jullie verenigen, maar
jullie overal ontmaskeren en de volkeren alle voorzieningen tonen van jullie
instituut, dat vanuit jullie standpunt bekeken zo prijzenswaardig is! Daardoor
zullen jullie verwachtingen, die er zo mooi groen uitzien, maar al te gauw
verwelken en voor niemand meer enige waarde hebben. Zul je dan ook nog beweren
dat jullie bedrieglijke wonderinstituut zo gemoedelijk en eendrachtig samen kan
gaan met de werkelijke wonderdoeners die vanuit God werken? Zie, ik alleen zou
al heel goed in staat zijn om jullie instituut met een enkel wonder dermate
krachteloos te maken, dat voortaan zeker geen enkel mens meer, op zoek naar
hulp, bij jullie zijn toevlucht zou nemen! -Geloof je wat ik zeg, of geloof je
me niet?"
52
Roclus' twijfel aan Rafaëls macht
[1] ROCLUS zegt: ':Als je met je daden
tot evenveel in staat bent als met je woorden, dan zou zoiets je inderdaad
mogelijk zijn; maar de ervaring die ik tot nog toe met iedereen heb opgedaan
is, dat de wijzen met de krachtigste woorden ook de zwaksten waren wat hun
daden betreft. Ik geef daarom openlijk toe, dat ik niet al te zeer bevreesd ben
voor je enigszins hoogdravende woorden met betrekking tot je daadkracht! Maar
ja, er is veel mogelijk, ook al is het niet altijd waarschijnlijk!
[2] Ga maar naar de beide ouders en
vertel hun dat hun onlangs uit de dood opgewekte dochter niet de echte is, maar
dat zij slechts vanwege de grote gelijkenis ondergeschoven is, dan zul je zien
of ze je geloven! Ja, men zal je wel de deur wijzen, maar geloven zal men het
nooit, ook al zou je in staat zijn om met een tweede, nog meer gelijkende kopie
te komen. Want de werkelijke dochter tot leven wekken zal je waarschijnlijk
toch niet lukken; want ten eerste zal het jou nauwelijks bekend zijn waar ze
begraven is, en ten tweede is haar lichaam vast al wel behoorlijk aangevreten
door de wormen.
[3] Dit zou volgens mij
nog de enige manier zijn om de beide ouders, in ieder geval voor een tijdje,
aan het twijfelen te brengen; in het uiterste geval zouden de twee ouders de
werkelijk tot leven gewekte dochter vanwege de grote gelijkenis als
pleegdochter aannemen. Maar laten we ophouden met deze hele nietszeggende
woordenwisseling en onze aandacht op iets anders richten!
[4] Hoor jij ook bij dit gezelschap?
Waarom zijn jullie nu eigenlijk precies hier? Verleent de opperste landvoogd
hier, zoals al vaker het geval was, publieke audiëntie aan het volk, luistert
hij naar hun verzoeken en hoort hij allerlei klachten van het volk en zijn
vertegenwoordigers aan, of houdt hij hier soms een soort gerecht of
krijgsraad? Want ik zie hier immers
mensen uit alle streken en plaatsen van de mij bekende aarde. Zelfs de zwartste
Moren, zo zwart als ik ze eerder nog nooit heb gezien, zijn hier buitengewoon
rijk vertegenwoordigd; Perzen, Armeniërs;' Tauriërs, Grieken, Romeinen en
Egyptenaren zijn er ook!
[5] Uit bescheidenheid en passende
hoogachting voor de wijze en grijze Cyrenius zou ik nooit voor de dag
zijn gekomen met deze vraag; maar omdat we nu al ruim twee uur met elkaar
praten, heb ik moed gevat en de vraag nu aan jou gesteld! Vertel me daar eens
wat over als je dat wilt, en ook over de manier waarop nu toch eigenlijk dit
huis met die tuin, haven en schepen erbij is ontstaan! Ik weet nog wel watje
mij hierover al gezegd hebt; maar puur door de kracht van Gods geest in de mens
kan het toch immers niet alleen maar gebeurd zijn! Die kracht kan de mens wel
op het spoor brengen van de middelen waarmee men zoiets het best kan
produceren; maar zonder deze middelen, enkel uit lucht, zal zoiets toch wel
niet tot stand zijn te brengen! Kom, beste, wijze, jonge vriend, zeg me nu eens
eerlijk wat je er allemaal van weet!"
[6] RAPHAËL zegt: 'Heb nog maar even
geduld; want we zijn nog niet helemaal klaar met het gesprek van zojuist, en
waarom deze menigte hier is samengekomen, mag ik niet voortijdig verklappen!
Later zul je nog wel meer te horen krijgen; laten we voor 't ogenblik maar eens
bij het volgende stilstaan: of ikzelf niet in staat zou zijn om jullie
instituut een dodelijke slag toe te brengen, zonder mij ergens een tweede kopie
van de zogenaamd door een wonder tot leven gewekte dochter te verschaffen! Jij
twijfelt hieraan en toch zou ik je ogenblikkelijk een overtuigend bewijs
kunnen leveren waarvan je de haren te berge zouden rijzen! -Wat zou je
dan zeggen?"
53
Roclus rechtvaardigt het stichten van de orde der Essenen
[1]
Enigszins geraakt zegt ROCLUS: 'Mijn geweten wordt niet geplaagd door wat voor
misdaad dan ook! Ik heb steeds streng volgens de wet geleefd; wat zou mij
de haren te berge moeten doen rijzen? Als het al zo is dat ons instituut zo'n
gruwel is in de ogen van een voor de mensen nooit zichtbare God, wiens bestaan
ik nu inderdaad niet meer kan ontkennen na alles wat ik van jou gehoord heb,
dan zou de alwetende, alles ziende en almachtige, buitengewoon oerwijze
God toch wel een middel hebben waardoor Hij het oprichten van dergelijke
instituten gemakkelijk zou kunnen verhinderen! Wij en eigenlijk onze
voorvaderen hebben noch voor, noch tijdens en ook niet na het oprichten van dit
instituut van enige kant een of andere belemmering ondervonden; ook de staat,
waaraan het plan toch openlijk werd voorgelegd, heeft met alle bereidwilligheid
toegestaan dat dit instituut, dat zeer nuttig werd bevonden, werd opgericht,
en ons toegezegd altijd trouw te zullen zwijgen, en ook beloofd om als dat
nodig mocht zijn, ons met wapens te behoeden en te beschermen. Het volk, voor
wiens duidelijk heil dit instituut werd opgericht, heeft ook geen protest laten
horen. Dus van geen enkele kant, noch van God, noch van de staat en ook niet
van de burgers, is bij de oprichting op een of andere manier geprotesteerd, en
zodoende was het puur onmogelijk om tegen iemands wil te zondigen met het
oprichten van dit instituut, en wij als leden daarvan kunnen daarom iedereen en
ook een God met een heel rustig geweten onder ogen komen. Ik zou daarom
werkelijk niet weten waarmee jij er op gerechtvaardigde wijze voor zou kunnen
zorgen, dat de haren mij te berge rijzen!
[2] Jij beschikt, tenminste naar je eigen
woorden, over een bijzondere kracht en bent misschien zelf wel degene die dit
wonder heeft verricht, en je kunt misschien ook zomaar slechts door woord en
wil doden tot leven wekken, zoals nu tot onze stad het gerucht van een
Nazarener is doorgedrongen die zoiets ten aanschouwe van iedereen heel goed
kon, wat ik ook helemaal niet zo zeer betwijfel; want mensen zijn innerlijk
geesten van zeer verschillende grootte, en zo is er regelmatig iemand die
hetzij uit zichzelf of door toeval iets uitvindt waarvan miljoenen vóór hem,
miljoenen tijdens zijn leven en erna, geen enkele notie hebben, en hij voert
het uit en brengt daardoor vaak de halve aardbol in grote verbazing. En dan is
het juist weer ons instituut, dat met geen goud te betalen is, dat zulke uitvinders
opzoekt en alles in het werk stelt om hen voor zich te winnen, en ervoor te
zorgen dat hun afzonderlijke uitvindingen de gehele mensheid ten goede komen!
[3] Wij Essenen zullen nooit een
buitengewoon mens vervolgen of belemmeringen in de weg leggen, maar wij
stimuleren zo iemand nog op alle mogelijke manieren, en proberen hem, indien
mogelijk, voor ons te winnen, wat ons al meerdere malen is gelukt. Dat het hem
dan niet slecht gaat bij ons, daar staat het hele instituut als één man borg
voor! Zie, zo denken wij, dit is ons standpunt en zo handelen wij ook, zonder
dat enige beloning, hetzij tijdens of na dit leven, hier een rol speelt! Wij
doen hetgeen wij na algemeen overleg als goed beschouwen, alleen omwille van
het geval zelf! Voor welke rechter moeten wij dan nog bang zijn?
[4] Ben jij soms zelf die
wonderbaarlijke Nazarener? Ook goed, en eigenlijk nog beter; want dan leren wij
die man of jongeling tenslotte immers zelf kennen, van wie wij al zoveel
buitengewone dingen hebben vernomen! Alleen zie je me er iets te jong uit voor
de Nazarener, die volgens de beschrijving minstens dertig jaar moet zijn! Maar
het maakt helemaal niet uit, je hoeft de beroemde Nazarener ook helemaal niet
te zijn; want jij bezit immers ook een zeer levendige en werkzame geest, je
hebt veel van de wereld gezien en allerlei ervaringen op kunnen doen. Waarom
zou jij daardoor niet ook vermogens kunnen ontwikkelen, waarvan ik de grootsheid
in het geheel niet kan vermoeden? O, denk niet dat ik ook maar enigszins
jaloers op je ben! Ook wil ik niet ontkennen dat er buiten onze schijnwonderen
ook ware wonderen kunnen bestaan; want aan schijnwonderen moeten altijd ware
wonderen vooraf zijn gegaan, omdat de mensen anders niet zo gemakkelijk ooit
schijnwonderen hadden kunnen uitvinden. Maar wat betreft één ding ben ik het
absoluut niet met je eens, namelijk dat wij met opzet door onze schijnwonderen
ooit iets hebben willen bereiken waarvan men algemeen erkent dat het in feite
slecht is.
[5] Inderdaad, we wisten niet dat door
zulke bedrieglijke wonderen de morele levenssfeer van de mensen totaal te
gronde wordt gericht, wat voor de mensen een groot kwaad is; maar we waren
allen zonder uitzondering atheïsten en daarom kon ons natuurlijk ook geen ander
menselijk levensgeluk voor ogen staan dan het aardse, omdat wij niet aan een
leven na de dood van het lichaam geloofden, tenminste niet aan een leven waar
men zichzelf van bewust is! Waardoor wij echter het bestaan van een goddelijk
wezen niet meer aannamen en wat ons tot een absoluut atheïsme heeft gebracht,
heb ik je al zo goed en aanschouwelijk mogelijk per 'longurn et laturn'*(*lang
en breed) uit de doeken gedaan en ik geloof nu voorjou, ook al zou jij God Zelf
zijn, zo zuiver mogelijk te staan.
[6] Er is ook geen enkel ziek plekje
in mijn geweten dat ik geheim heb gehouden, en daarom sta ik hier ook heel
moedig tegenover je! De dood vrees ik niet, ofschoon ik waarlijk geen vriend
ben van pijn en lijden. Wat is er verder nog waarmee je de haren van een man,
die ook van zichzelf kan zeggen 'Si totus illabatur orbis, impavidum ferient
ruinae! ,** (** Ook al stort de hele wereld in elkaar, de onverschrokkene zal
toch door het puin gedragen worden)van angst te berge zou kunnen doen rijzen?
Laten we nu liever goede vrienden blijven en elkaar in alles wat goed en waar
is steunen, wat zonder meer zeker het beste is voor alle mensen, dan zal het
volgens mij helemaal niet nodig zijn dat wij elkaars haren te berge doen
rijzen! Overigens kun je doen wat je wilt, de wereld zal over het algemeen toch
nooit beter worden dan ze nu is en ook altijd al was!
[7] Het liefst zou ik er nu met mijn
collega's weer vandoor gaan! Want ik zag net dat hier meerdere Farizeeën zijn,
en -vergeef me, vriend! -die kom ik liever nergens tegen, omdat ze' ex diametro
,*** (***lijnrecht) tegen iedere vooruitgang zijn. Ik schenk je alle verdere
verklaringen en moeite! Ik weet nu waar ik aan toe ben en waar ik me geestelijk
naar moet richten om het eeuwige leven uit God te bereiken; meer heb ik
voorlopig niet nodig, en verdere uitleg over dit wonder met betrekking tot het
huis schenk ik je ook, ofschoon ik graag tot in de kern was doorgedrongen! Maar
al die Farizeeën; zelfs de overste uit Caesarea Philippi, met z'n stramme
benen, is ook al hier! O, we maken dat we weg komen!"
[8] RAPHAËL zegt: 'O, voor hen kunnen
jullie wel blijven; want dat zijn evenmin Farizeeën meer als jij! Iedereen die
hier rondloopt is een zuiver mens, op één na, die intussen vanwege de Schrift
wordt geduld. Dus de Farizeeën die hier zijn, hoef je niet meer te mijden! Maar
je beweert dat je iets gehoord hebt van de wonderbaarlijke Nazarener? Vertel me
er iets van, dan zal ik er van afzien omjouw haren te berge laten rijzen! –Wil
je dat?"
[9] ROCLUS zegt: 'Waarom niet? Ik weet
weliswaar niet veel; maar wat ik weet is geen onzin, het lijkt op waarheid te
berusten en verdient om geloofd te worden. Ik vraag alleen enig geduld om het
onder woorden te brengen!"
54
Wat Roclus over de Nazarener heeft gehoord en zijn opvattingen daarover
[1] Na een korte pauze zegt ROCLUS
tegen Raphaël: 'Beste jongen, werkelijk wijze vriend! Ik ben nu geheel in staat
om je te vertellen wat ik ook pas sinds korte tijd heb vernomen van enkele
handelslieden uit Nazareth en Kapérnaum, aan wie ik zonder meer waarlijk mijn
volledige vertrouwen heb geschonken wat de feiten betreft, omdat dat mannen
zijn die men kan geloven. Maar ik weet natuurlijk ook geen woord meer dan wat
ik van deze collega' s van mij als waarheidsgetrouw heb vernomen, luister dus
naar me!
[2] In het stadje Nazareth aan de
bovenloop van de Jordaan gelegen, niet in het plaatsje in de bergen dat
dezelfde naam heeft, leefde een timmerman die bij zijn tweede vrouw een zoon
had verwekt, die hij 'Jezus' noemde. Deze was tot zijn dertigste ook timmerman
en een altijd stille man, die veel dacht maar weinig sprak. Hij was verder een
uiterst beschaafd man; men hoorde hem nooit ruziën en zag hem nooit een of
andere bekoorlijke Venus en evenmin Bacchus hulde bewijzen.
[3] Evenwichtige en zeer bescheiden
nuchterheid was de overheersende karaktertrek in zijn leven. Daarnaast was hij
altijd zeer deemoedig en barmhartig tegenover de armen, en vroeg voor zijn
altijd uitstekende timmermanswerk slechts een heel klein loon, dat hij altijd
uiterst stipt aan zijn ouders afdroeg. Op de dag echter dat hij precies dertig
jaar oud werd, legde hij al zijn gereedschap aan de kant en raakte noch zijn
bijl, noch zijn zaag meer aan.
[4] Zijn broers en zijn nog in leven
zijnde moeder, allemaal volkomen eerlijke mensen, vroegen hem naar de reden
daarvan en hij moet hun het volgende, hoogst mysterieus klinkende antwoord
gegeven hebben: 'Het uur is gekomen, dat ik de wil van mijn Vader in de hemel
moet vervullen, waarom ik dan ook naar deze wereld ben gekomen! ,
[5] Spoedig daarop verliet hij het
ouderlijk huis, trok naar de kleine woestijn niet ver van de plaats waar de
Jordaan in de zee stroomt, waar wij ons nu bevinden, nam daar leerlingen aan en
leerde hun God en de naaste lief te hebben en waarschuwde hen voor het oude
zuurdeeg van de Farizeeën; en dit is iets waardoor ik veel waardering voor de
man kreeg, ofschoon ik nog niet het geluk had hem ergens persoonlijk te
ontmoeten; want een tegenstander van de Farizeeën is altijd onze vriend en kan
van ons alle steun krijgen.
[6] Aan deze zeer achtenswaardige leer
schijnt hij ook een geweldige magische wilskracht te verbinden en wonderdaden
te verrichten die tot nog toe geen enkele sterveling in zijn dromen voor
mogelijk heeft gehouden. Men zegt bijvoorbeeld dat hij iedere dode zonder enig
aards middel maar slechts door woord en wil weer in het leven terugroept; hoe
ongelooflijk en fantastisch dit ook mag klinken, zegt men toch dat het volkomen
waar is! Kortom, hij moet van de ene plaats naar de andere trekken, de mensen
zichzelf en God leren kennen op een manier die heel goed te begrijpen is, en
iedere stap die hij zet schijnt van de meest buitengewone wonderen vergezeld te
gaan!
[7] Zijn intussen al zeer talrijke en
altijd met hem mee trekkende leerlingen houden hem voor een God, omdat een
werkelijke God met al zijn wonderbaarlijke eigenschappen onmogelijk tot meer in
staat zou zijn. Maar laten we het daar maar niet over hebben; want een God,
zoals wij ons die in allerlei vormen en gedaanten voorstellen, is immers toch
niets anders dan een allerlei vormen aannemend product van de menselijke
fantasie, met louter toegedichte vermogens die niets voorstellen, evenmin als
de bezitter van deze vermogens, namelijk de gefantaseerde God!
[8] Maar als het echt zo gesteld is
met de wonderman uit Nazareth, waar ik absoluut niet aan twijfel, dan zie ik
ook helemaal niet in waarom men hem niet voor een God zou kunnen of mogen
houden! Ik denk er het volgende over: Deze mens, door zijn natuurlijke aanleg
zeker begaafder dan leder ander mens op de hele aarde, heeft door zijn levensinzet
het centrum van zijn liefdeleven in zichzelf gevonden, en heeft vervolgens dit
centrum zeer zorgvuldig verzorgd, gevoed, gesterkt en ontwikkeld.
[9] Met dit ware leven, dat volledig
in hem is ontwikkeld en hem geheel doordringt, stelt hij zich in verbinding met
de algemene levenskracht van de natuur, waardoor zijn wil dan niet alleen zijn
eigen levensorganisme leidt, maar alle organismen in de hele natuur, omdat hij
door zijn leven de leidraden van alle andere deellevens in de levende wezens in
zichzelf verenigt en daardoor naar believen met alle wezens kan doen wat hij
wil.
[10] Ik heb daarstraks al, toen ik nog
volledig atheïst was, de opmerking laten vallen, dat en hoe een mens het alleen
maar tot een werkelijke God en tot het eeuwige leven kan brengen door het
levensprincipe in zichzelf te vinden, en dat misschien al verscheidene mensen
heel lang geleden het zover gebracht hebben en in de toekomst nog meer mensen
het zover zullen brengen. Nu hebben we de man uit Nazareth, die geen verzinsel
is en die mijn bewering volkomen rechtvaardigt! Aan hem dacht ik dan ook toen
ik die opmerking tegenover jou maakte. Ik zou er heel wat voor over hebben als
ik hem ergens kon vinden! Ik zou zelfs zijn leerling worden en ik zou hem, als
het allemaal waar is wat ik over hem gehoord heb van enkele van mijn collega's,
zonder daar verder nog aan te twijfelen voor een ware God houden en hem met
hart en ziel liefhebben en aanbidden, ook al zou je me daar duizend joodse
Jehova's en honderdduizend Egyptische oppergoden tegenoverstellen!
[11] Ik zeg je: Alle Jehova's en alle
Zeus en, de Egyptische, Griekse en Romeinse, en alle Athma's en Lama's van de
Indiërs stellen niets voor bij deze ene Nazarener, die een ware wonderman is en
waarvoor wij, Essenen, in 't geheel niet bevreesd zijn, want enkele van ons
bevinden zich zelfs onder zijn leerlingen en hebben ons al meerdere malen per
brief laten weten hoe deze man is, wat hij leert en wat hij allemaal doet! Ja,
als die man hier toevallig zou zijn, dan zou ik jou helemaal niet vragen hoe
dit wonderbaarlijke huis is ontstaan; want dan zou ik tegen je zeggen: 'Kijk,
dit is een waar Godswerk! ,
[12] Voor een God is het mogelijk om
hier ook een nieuwe wereld te scheppen; want hij heeft de centrale levensdraden
in zich, en het kan niet anders dan dat hij hiermee alle wezens en alle
elementen van de gehele natuur volkomen in zijn macht moet hebben. Hij hoeft
maar iets vast te willen en het moet zich dan volgens zijn allerhelderste en
hoogst volmaakte intelligentie vormen. Archimedes, 'n grote wijze, die met heel
wat krachten vertrouwd was, zei: 'Geef me een vast punt boven de aarde, en ik
licht de hele wereld uit haar voegen!' Dat was weliswaar een stoutmoedig, maar
toch een groot woord; maar het zou hem wel zwaar gevallen zijn om met zijn
schroefhefbomen de hele aarde uit haar voegen te lichten.
[13] De Nazarener heeft echter geen
materiële schroefhefbomen nodig, hij hoeft maar zijn wil te laten werken en de
hele aarde, wij incluis, ligt in atomen uiteengevallen voor ons, dat wil zeggen,
voor zover wij ons na dit uiteenvallen nog een bestaan voor onszelf kunnen
voorstellen!
[14] De Nazarener is het die de
geschikte hefboom heeft gevonden en hij heeft geen vast punt buiten de aarde
nodig, maar alleen zijn wil, en alle zichtbare natuur is opgehouden te bestaan!
En kijk, deze Nazarener behoort in zekere zin ook tot ons instituut, dat wil
zeggen tot het instituut van de ware, onbaatzuchtige naastenliefde, en wij
hoeven daarom niet te vrezen voor een wonderdoener die nog groter en nog waarachtiger
is, omdat wij er van overtuigd zijn dat vast niemand op deze aarde het tegen
hem op zal nemen.
[15] Of voel jij er soms voor om het
tegen hem op te nemen, je wou me Immers de haren te berge doen rijzen?! Kijk,
mijn beste en verder zeer gewaardeerde jongen, altijd mooi bescheiden blijven!
Je kunt dan wel tot heel veel in staat zijn, maar nog lang niet tot alles; de
Nazarener is echter tot alles in staat! Met hem zou het slecht kersen eten zijn
voor jou, beste vriend van me! Ik zal de Nazarener vast nog wel ergens zelf
ontmoeten en jou dan aan hem voorstellen; pas dan echter op dat het je de kop
niet kost! -Zo, weet je nu wie de wonderman uit Nazareth is?
[16] RAPHAËL zegt: 'Zo, denk je dat ik
hem niet ken? Ik ben immers al een zeer geruime tijd bij hem in dienst!'
55
Het wonder dat Roclus van Raphaël verlangt
[1] ROCLUS zegt lachend: 'Wat ben jij
een vreselijke opschepper! Als je nog nooit een onwaarheid hebt gesproken dan
heb je het nu gedaan! Daar laat die jonge vlegel mij de heerlijke Nazarener
eerst uitvoerig beschrijven en zegt nu, dat hij al geruime tijd bij hem in
dienst is. Niet slecht, helemaal niet slecht! Eerst weet hij nog zo goed als
niets over hem en nu is hij zelfs zijn dienaar! Neen, maar nu vraag ik je toch
om dat te bewijzen, anders zal ik ervoor zorgen dat jouw blonde lokken te berge
rijzen! Begrepen?! Kom dus maar op met het bewijs!"
[2] RAPHAËL zegt: 'Ja m'n vriend, met
dit verzoek maak je me niet bang en ik zal in staat zijn om alles te doen wat je
maar verlangt, als je tenminste iets verstandigs vraagt en iets wat men zich
voor kan stellen; want voor iets doms en iets dat men zich niet voor kan
stellen bezit ik geen kracht en geen macht. Vertel me dus vlug waarmee ik het
moet bewijzen, dan zal ik het ook even vlug ten uitvoer brengen!"
[3] ROCLUS keek Raphaël nu strak in
het gezicht en zei: 'Wel, mijn lieve, jonge vriend, hier heb ik een steen van
de grond opgeraapt die ongeveer vijf pond weegt. Hij is van bruin graniet en is
voor zover ik weet met geen enkel metaal verwant. Maak er goud van, maar het
gewicht moet gelijk blijven!"
[4] RAPHAËL zegt: 'Kortzichtige man,
als.dat goud wordt, zal de klomp wel drie keer zo zwaar worden! Het gewicht kan
dus niet gelijk blijven als aan de vorm en de omvang niets veranderd mag
worden! Wat wil je nu dat er verandert?"
[5] ROCLUS zegt: 'Laat vorm en omvang
hetzelfde blijven en het gewicht veranderen ten behoeve van het wonder!'
[ 6] RAPHAËL zegt: 'Houd de steen nu
dan stevig vast, opdat hij niet wanneer hij als een goudklomp driemaal zwaarder
is geworden uit je hand valt; want de oerplotselinge gewichtstoename geeft
altijd hetzelfde gevoel als wanneer er een steen van ongeveer tien pond uit de
lucht in je handen zou vallen! Je zou dus wel eens met goudklomp en al om
kunnen vallen!"
[7] ROCLUS zegt: 'Dat ongeluk zal mij
waarschijnlijk niet overkomen!'
[8] Dit zei Roclus enkel vanuit een
soort twijfel over het slagen van het bewijs. Op hetzelfde moment wil Raphaël
de steen echter in goud veranderen. De steen verandert op dat moment ook
helemaal in goud en werpt door de plotselinge gewichtstoename Roclus op de
grond en wel zo hard, dat Roclus zich flink bezeerde en hij nauwelijks in staat
was om weer op te staan.
[9] Toen hij (ROCLUS) weer op zijn
benen stond begon hij Raphaël te verwijten dat hij het moedwillig had gedaan:
'Luister, wonderbaarlijke, baldadige jongen, tien van zulke goudklompen zijn
niet waard om je daarvoor zo'n pijn te laten welgevallen! Had je me dan niet
kunnen zeggen: 'Nu gebeurt de verandering!'? Ik ben immers met mijn hoofd en
mijn handen zo hard op de grond terecht gekomen alsof ik uit een hoge boom ben
gevallen! Mijn hoofd doet nog ontzettend pijn! O, jij baldadige wonderjongen,
genees me nu ook van mijn hevige hoofdpijn, als een nog groter bewijs van de
waarheid van hetgeen je gezegd hebt!'
[10] Nu blies Raphaël in de richting
van Roclus en op hetzelfde ogenblik voelde Roclus geen enkele pijn meer, en
RAPHAËL zei tegen hem: 'Til nu ook de klomp goud van de grond op en bekijk hem
of hij wel helemaal van echt goud is!"
[11] ROCLUS deed dat en riep meteen
ook zijn elf metgezellen erbij en zei: 'Kijk hier eens en oordeel zelf!"
56
De Essenen gissen naar de persoon van Raphaël
[1] ALLEN kwamen en zeiden: 'Vriend,
dat is puur goud, en die hele klomp zou wel eens een nauwelijks te schatten
hoge waarde kunnen hebben! En die onbeschrijflijk mooie jongen heeft enkel door
zijn wil bewerkstelligd dat deze bruine korensteen nu een even grote klomp goud
werd? Dat kan geen enkele magiër! Het is dus een echt wonder, alleen een God
mogelijk, -wat wij weliswaar tot nog toe allemaal voor een verzinsel hielden,
maar dit feit zegt ons onmiskenbaar iets anders. Deze prachtige jongen is een
God, niets meer en niets minder! Die moet door ons aanbeden worden en wij moeten
hem offeren wat wij maar kunnen, opdat hij niet boos op ons wordt en ons zelfs
zou verlaten!"
[2] ROCLUS zegt: 'Hij
beweert van zichzelf dat hij slechts een leerling en dienaar van de steeds
beroemder wordende Nazarener is. Hij is dus geen God; maar des te duidelijker
komt hier de onbetwistbare goddelijkheid van de Nazarener naar voren! Ook
hebben jullie zojuist gezien met wat voor geweld ik op de grond viel, waardoor
ik hevige hoofdpijn kreeg, en met een heel zachte ademtocht uit de mond van de
jongen werd die pijn letterlijk weggeblazen. Dus de jongeling is volgens zijn
eigen woorden slechts een leerling en dienaar van de Nazarener, en verdient
weliswaar al ons respect, maar geen aanbidding en geen offer! Omdat hij dit nu
ongetwijfeld is, moeten we nu alleen naar de Nazarener zoeken; hebben we die,
dan hebben we alles!"
[3] De METGEZELLEN zeggen: 'Is deze
jongen tenslotte niet zelf de Nazarener?
[4] ROCLUS zegt: "Neen, neen, dat
is hij niet! Ten eerste is hij daar veel te jong voor; dertig jaar, -hoe komen
jullie daarbij!? Deze jongen is amper zestien! En ten tweede hebben we de
hoogst eigen bekentenis van de jongen zelf! Zijn moedwilligheid is wel een
beetje erg, maar van een leugen is bij hem absoluut geen sprake, dat garandeer
ik jullie, -geen spoortje van een leugen is bij hem; want zo goed heb ik hem
welleren kennen! Oprecht is hij zonder meer, soms ook wel een beetje ondeugend,
wat we vanwege zijn jeugdige leeftijd graag door de vingers willen zien, te
meer daar hij zo'n prachtige jongen is als ik in mijn leven nog nooit heb
gezien! Men zou bijna denken dat hij een verkleed erg mooi meisje is; maar soms
ziet hij me er toch veel te ernstig uit, zodat ik hem dan ook ondanks zijn zeer
vrouwelijke schoonheid toch voor een mannelijk persoon moet houden. Ook is hij
veel te wijs voor een meisje; want meisjes, ook al zijn ze nog zo mooi, zijn
altijd een beetje dom en kunnen zich nooit en te nimmer tot de wijsheid van een
man verheffen. Maar hij bezit een heel bijzondere wijsheid, waar iemand zoals
wij niet mee kan wedijveren. Dit alles bewijst echter ook dat hij niet de
Nazarener zelf, maar een echte dienaar van hem is. Laat hij ons bij de
Nazarener brengen!"
[5] Nu richt Roclus zich weer tot
Raphaël en zegt: 'Luister, jij beste, ofschoon enigszins kwajongensachtige
dienaar van de Nazarener! Wij beiden zijn klaar met elkaar en ik en mijn
collega’s vragen je nu alleen nog om ons te laten zien waar wij de beroemde
Nazarener kunnen vinden en ontmoeten!"
[6] RAPHAËL zegt: 'Ja, nu mag en kan
ik je, ook al is het een beetje vaag, wel zeggen dat de zeer beroemde Nazarener
zich juist hier bevindt! De juiste persoon kun jij met je scherpe verstand zelf
wel vinden onder deze ruim honderd gasten! Kijk, als je niet zo'n scherp
verstand had, dan had ik je de persoon van de Nazarener wel aangewezen; maar je
scherpe verstand belet me dat! Ga daarom goed zoeken en je zult het goede wel
vinden!"
[7] ROCLUS zegt: 'En maar hatelijke
opmerkingen maken, - geeft niets; mijn verstand is desondanks niet te
verachten! Wat ik daarmee niet kan vinden, vind ik wel met mijn hart; want dat
behoort toch ook niet bepaald tot de minste op deze wereld. Maak je geen zorgen
om mij, mijn jonge, zeer wijze vriend, ik zal niet lang hoeven te zoeken en
spoedig het juiste vinden en hebben!"
57
Roclus spreekt over het belang van een ontwikkeld verstand
[1] Nu spoort Raphaël Roclus aan om
eerst voor de kostbare klomp goud te zorgen, die hij hem cadeau doet.
[2] ROCLUS zegt een beetje boos
geworden: 'Vriend, als ik op het punt sta het hoogste goed van de mensen te
zoeken, dan laat ik het gevaarlijke vuil van deze wereld met rust! Heb je dat
begrepen, jonge vriend, je dreigt nu toch wel een beetje eigenwijs te worden?!
Ik kan je werkelijk verzekeren dat ik deze vuiligheid met geen vinger meer aan
zal raken en je kunt het voor je eigen plezier weer veranderen in hetgeen het
vroeger was!
[3] Denk je soms dat ik begerig ben
naar goud, omdat ik een Griek en een Esseen ben? Wel, dan vergis je je deerlijk!
Ten eerste bezit ik thuis als aards erfgoed honderd keer meer van dit gele vuil
der aarde dan deze ongemakkelijke klomp groot is en daarom heb ik dit vers
gebakken goud niet nodig, en ten tweede is mijn hart er nog nooit aan gehecht
geweest; want als ik ooit begerig was geweest naar aardse goederen, dan had ik
vast nooit zo'n scherp verstand kunnen ontwikkelen, dat, ook al kan het, het
Allerhoogste zelf niet begrijpen, toch een hulpmiddel is op de weg daarheen, en
ook daarom alleen al duizend maal meer waarde heeft dan honderdduizend van
zulke goudklompen.
[4] Wel weet ik nu dat de mens bij het
puur met het verstand zoeken naar de hoogste geestelijke zaken van het leven,
ook al is dat verstand nog zo zuiver en scherp, er nooit helemaal zal komen; maar
als dit licht van de ziel volledig ontbreekt, zal de mens het nog moeilijker
hebben om bij de hogere, dieper liggende waarheden van het leven te komen! Als
de mens een goed ontwikkeld verstand heeft, dan is hij volgens mij al een flink
eind op weg naar de eeuwige en onvergankelijke levenswaarheid die van God komt,
en dat is vanuit dit gezichtspunt bekeken zeker ook al van zeer hoge waarde, en
het is daarom helemaal niet juist dat jij, jonge vriend, zo plagend over mijn
scherpzinnigheid spreekt!
[5] Kijk, in de afgebrande stad dwalen
nog heel wat mensen rond over wier scherpe verstand jij je zeker nooit zou
beklagen; waarom komen ze dan niet hier naar toe, deze schapen en lammeren, om
de diepere waarheden v~n ~et leven te zoeken? Ze zijn hier allemaal komen
kijken en hebben dit nieuwe wonderbaarlijke huis vast ook ontdekt; maar dat is
hen om het even!
[6] Wat kan de belangstelling wekken
van een mens als hij helemaal niet in staat is om te denken? Ik zeg: Helemaal
niets, behalve dat zijn misschien hongerige maag ijverig achter wat eten aan
zal lopen, dat hem zal verzadigen! Zet deze steeds hongerige menselijke
lastdieren een maaltijd voor en verricht naast hen de grootste wonderen, -dan
zullen deze verstandsloze mensen gulzig eten en niet in het minst oog hebben
voor jouw wonderen! En als ze hun maag hebben gevuld, worden ze traag en
slaperig en zullen weer geen oog hebben voor je wonderen! Zoiets valt alleen
het ontwikkelde verstand op en het begint te denken en allerlei vergelijkingen
te maken en heeft geen rust tot het de een of andere verklaring van het wonder
te pakken heeft!
[7] Maar als dit onweerlegbaar zo is,
waarom maak je dan voortdurend bitse opmerkingen over mijn scherpe verstand?
Kijk, ondanks al je wonderbaarlijke kracht heb je het wat dit betreft toch wel
heel erg mis!
[8] Als ik een God waarachtig wil
leren kennen dan moet ik daarbij, en wel op de eerste plaats, ook denken en dan
pas voelen! Wat moet anders een beter en geestelijk gevoel in mijn hart
opwekken als ik als een os ben zonder verstand? Jij zei me dat ik de goddelijke
Nazarener alleen met mijn scherpe verstand moest zoeken en vinden; en dat zal
ik ook doen om je te laten zien, dat een goed verstand ook ergens goed voor is!
Kort en goed, het is uitstekend, ik ben je heel veel dank verschuldigd en ik
mag je echt heel graag -want je hebt mij een echte God leren kennen en mij
daardoor een onmetelijke schat gegeven, waartegen hele goudbergen niet opwegen
-; maar datje nog steeds vervelende opmerkingen maakt over mijn verstand bevalt
me niet aan jou!
[9] Want zelfs de hoogste wijsheid van
een God moet het met me eens zijn, dat het verstand voor de mens vanwege de
zelfkennis en hoofdzakelijk vanwege de daaruit voortvloeiende kennis van God
even noodzakelijk is, als de ogen voor hem nodig zijn om te kunnen zien! Ik
weet wel dat een mens met zijn verstand, ook al is dit nog zo wakker en helder,
eindeloos veel niet kan en zal begrijpen van wat de goddelijke, hoogste
wijsheid allemaal heeft verordend, wat haar deed ontstaan, en wat er allemaal is
en gebeurt; maar zonder een zekere scherpzinnigheid, die in staat is om te
onderzoeken en te onderscheiden, begrijpt de mens helemaal nooit iets!
[10] Men zegt, dat alleen het geloof
een licht is voor de mens! O, lieve hemel, wat is dan een geloof zonder
verstand? Het is de wiegewijsheid van onmondige kinderen die naar de maan
reiken omdat ze mogelijk denken dat het een rond stuk honingbrood is! Er zijn
werkelijk volwassen mensen op deze goede aarde die de maan voor een in de lucht
zwevend stuk brood houden, dat iedere maand door de paradijsvogels wordt
opgegeten, maar dan meteen weer opnieuw begint te groeien! Ja, vriend, zeg me,
wat heb jij, wat heb ik en wat heeft een God nu aan zo'n geloof? Is het dan
niet beter en waardiger voor de menselijke en goddelijke geest in de mens om na
te denken en in de loop van de tijd te ontdekken, dat de maan toch iets anders
moet zijn dan een stuk brood waarvan de paradijsvogels kunnen eten?
[11] Mijn principe is: Alles
onderzoeken en daarvan het goede, en hetgeen in ieder geval het dichtst bij de
waarheid komt, zolang behouden tot men hierover een beter en sterker licht
ergens vandaan heeft gekregen. Immers, in een pikdonkere nacht is een
lichtwormpje beter dan helemaal geen licht; en daarom is het lichtvonkje van de
ziel -verstand genaamd -immers ook beter dan totaal duister bijgeloof, waarin
in de verste verte geen waarschijnlijkheid is te ontdekken!
[12] Gesteld, dat ik een volstrekte
waarheid, die mij verteld is, moet geloven zonder mij ook maar in het minst
ervan te kunnen overtuigen dat het werkelijk een waarheid is, omdat het
verstand en de ervaring die daarvoor nodig zijn ontbreken. Wat is zo'n geloof
dan anders dan het blindste bijgeloof? Want wat voor nut heeft de geloofde
waarheid voor mij als ik die niet begrijp, ja mij helemaal niet overtuigen kan
of het een waarheid is? Waar zou goud nu goed voor zijn, als het verstand van
een mens het niet zou kunnen onderscheiden van ander, gewoon, waardeloos
metaal? Als een mens dus iets gelooft dan moet hij het toch met een beetje
verstand geloven, anders maakt het voor hem immers niet uit of iets leugen of
waarheid is!
[13] Als jij mij zegt: 'Ver achter die
blauwe bergen ligt een stad die louter uit de kostbaarste edelstenen is
opgebouwd, en de mensen die daar wonen zijn allemaal reuzen!', dan zal ik jou,
als ik blind en dom genoeg ben, op je woord geloven en dan zal dat zelfs een
onwrikbare waarheid voor me zijn; maar als er dan iemand anders komt die tegen
mij zegt: 'Zeg, achter die blauwe bergen ligt helemaal geen stad, en er zijn al
helemaal geen mensen die zo groot zijn als reuzen!', wat zal ik als dom
onwetend mens zonder verstand dan doen? Ik zal vasthouden aan wat ik het eerst
gehoord heb, ofschoon het een pure leugen is, en ik zal met brutale spot de
waarheid van de tweede afwijzen! Kan dit echter een hoogst wijze God om het
even zijn?
[14] Als de Nazarener een God is vol
van de hoogste wijsheid, waaraan ik nu niet meer twijfel, omdat ik dat met mijn
verstand inzie, dan zou het toch wel dom van hem zijn als hij de mensen zou
leren om de leugen en het onware daarvan te onderkennen, maar daarentegen het
licht van de waarheid en het goede daarvan zonder enig kritisch verstand aan te
nemen!
[15] Je ziet dus datje me wat dit
betreft niet kunt overtuigen, ook niet al doe je duizend wonderen; maak daarom
in het vervolg geen grapjes meer over mijn verstand, maar laat het in zijn
waarde; wijs me dus maar aan waar de goddelijke Nazarener zich nu bevindt,
opdat ik op passende wijze voor hem neer kan knielen en hem ook kan aanbidden!"
58
De invloed van de liefde op het verstand
[1] RAPHAËL zegt: 'Maar vriend, jij
maakt je in zekere zin druk om iets waarvan jij alleen maar veronderstelt dat
ik er zo over denk; hoe kun je van me denken dat ik een tegenstander ben van
een goed verstand bij mensen?! Als ik je zeg datje de Nazarener hier nu met je
kritische verstand moet zien te vinden, wil ik je er alleen maar op wijzen dat
ook het helderste verstand bij lange na niet toereikend is, maar dat het vooral
een zaak is voor het gemoed, dus van de liefde, om Diegene te zoeken en te
herkennen, die Zelf de hoogste en zuiverste liefde is! Het verstand moet
hierbij weliswaar niet ontbreken, maar het moet voorafgegaan worden door de
liefde! Zonder liefde lukt dit het pure verstand als zodanig niet!
[2] De persoon van de Nazarener is
lang niet het enige wat hierbij belangrijk is, evenmin het feit dat jij Hem in
je enthousiasme als magiër tot een God maakt, maar het enige belangrijke is wat
je hárt erover zegt!
[3] Als je de juiste graad van warmte
daarvoor zou bezitten dan had je de Nazarener al herkend en was het niet nodig
geweest om mij naar Hem te vragen; want liefde vindt liefde snel en moeiteloos.
Maar bij jou overheerste tot nu toe nog steeds het kille, ofschoon heel
nuchtere verstand, en daarom moet je nog steeds naar Hem vragen die zo dicht
bij je is! Denk jij dat ik daarmee het blinde bijgeloof, dat jullie Essenen nu
precies het meest cultiveren, wil verdedigen? O, dan vergis je je behoorlijk in
mij!
[4] Als ik zeg dat hierbij puur werelds
verstand niet voldoende is, dan wil dit zeggen dat het wereldse verstand, zelfs
als dit een hoge mate van zuiverheid heeft bereikt, gepaard moet gaan met een
nog veel hoger staand, zuiver geestelijk inzicht om het Allerhoogste te kunnen
herkennen. Als ik je dit nu op zo voor de hand liggende wijze duidelijk wilde
maken, hoe kun jij mij dan als intelligent persoon verwijten, dat ik een
tegenstander ben van het verstand en alleen ware ezels en ossen in staat acht
tot hoger inzicht? Merkje dan niet hoe ver je puur wereldse verstand weer naast
het doel heeft geschoten?!
[5] Kijk, voor alle belangrijke
burgerlijke levensomstandigheden hebben de mensen zo nu en dan werkelijk wijze
wetten bedacht en deze ook gesanctioneerd; maar er zijn er ook enkele bij die
erg wreed zijn, zoals bijvoorbeeld de meeste strafwetten.
[6] Nu heeft een mens een wet
overtreden, voornamelijk omdat hij deze wet niet kende. De arm van het gerecht
grijpt hem en brengt hem voor de strenge stoel van de alle wetten zeer goed
kennende rechter. Als deze dan volgens zijn puur wereldse verstand een oordeel
uitspreekt, dan zal hij de aangeklaagde zonder enige genade volgens de codex
poenitentiarium* (*wetboek van strafrecht) ter dood veroordelen.
[7] Maar heeft de rechter, behalve
zijn heldere verstand ten aanzien van de wereld en de wet, ook een liefdevol
warm voelend hart, dan zal dit protest aantekenen bij het kille wereldse
verstand en het volgende zeggen: De wet, misschien meer uit tirannieke
heersersdrift zo meedogenloos opgesteld, kan hier toch niet volledig toegepast
worden!? Want hier moet de duidelijke totale onwetendheid met een bestaande wet
in aanmerking genomen worden!
[8] Want wanneer iemand op het dak
staat en iemand anders beneden op de grond ziet liggen, en met boze opzet naar
beneden springt boven op hem om hem te doden of toch in ieder geval zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, dan moet zo iemand ten strengste gestraft
worden voor zijn boosaardige opzet. Maar als iemand zomaar, enkel uit
onvoorzichtigheid van het dak valt en daarbij ook iemand die beneden op de
grond ligt of toevallig voorbij loopt dodelijk verwondt, dan is hij immers
volledig onschuldig aan zo'n ongeluk, en dan is het een zaak van de rechter om
goed te onderscheiden welke omstandigheden er toe leidden, dat deze persoon tot
boosdoener werd!
[9] Als een vreemdeling, die ons
schrift, onze taal en onze wetten totaal niet kent, meteen bij het betreden van
ons land al gauw en gemakkelijk een van onze wetten overtreedt, dan moeten wij
hem wel aanhouden en hem door middel van een tolk met onze wetten bekend maken.
Pas wanneer hij dan voor de tweede keer een wet overtreedt, waarmee men hem
bekend heeft gemaakt, dan kan hij er ook rustig voor gestraft worden. In zo'n
geval is het niet gepast om te zeggen, dat onwetendheid met betrekking tot een
wet waarop in een land eenmaal straffen staan, voor niemand als
verontschuldiging geldt; want hoe kan iemand een wet in acht nemen waarvan hij
aantoonbaar nog nooit iets heeft vernomen?!
[10] Kijk en oordeel nu zelf Wie van
beide rechters heeft hier volgens recht en waarheid geoordeeld -de eerste, die
met zijn kille verstand alleen de letter van de wet als richtlijn koos, of de
tweede, die in zijn hart als mens een gerechtvaardigd mededogen had met de
zondaar en daardoor de gebreken en de domheid van de wet aan het licht
bracht?"
[11] ROCLUS zegt: 'Natuurlijk de
tweede'
[12] RAPHAËL zegt: 'Goed! Maar wat
verhoogde het inzicht en het scherpe verstand van de tweede rechter?"
[13] ROCLUS zegt: 'Natuurlijk de liefde
in zijn hart, die hem tot mededogen met de zondaar aanzette! Hij wilde de
zondaar niet vervloeken, waarom hij dan ook alles kritischer begon te bekijken
en daardoor op een aantal omstandigheden kwam die voor de zondaar
pleitten"
[14] RAPHAËL zegt: 'Goed
en juist gesproken! Wat volgt daar nu anders uit voor ieder mens, dan dat een
door allerlei wetenschappen en ervaringen gewekt verstand met betrekking tot
alle dingen en omstandigheden en richtingen pas dan een juist scherp inzicht
krijgt, wanneer het verwarmd Wordt door de liefde in zijn hart, en door de
steeds lichter oplaaiende liefdesvlam ook steeds helderder verlicht wordt. Was
ik dan een tegenstander van het verstand, omdat ik je er door bepaalde
toespelingen alleen maar op wees dat aan jouw scherpe verstand de eigenlijke
scherpzinnigheid nog in belangrijke mate ontbreekt, en jij deze moet verhogen
met de ware liefde tot Hem, die je nu pas zoekt en die je vroeger niet in die
mate gezocht hebt als je nu hebt doen voorkomen?!'
59
Raphaël onthult wat Roclus diep in zijn hart over de Heer denkt
[1] (RAPHAËL:) 'Het is wel waar dat
jij over de beroemde Nazarener een heleboel hebt gehoord wat je ongelooflijk
toescheen, en dat je graag een ontmoeting met Hem had gehad als het zonder al
te veel moeite mogelijk was geweest; maar dat je er bepaald moeite voor gedaan
hebt, is niet zo, en je dacht bij jezelf: 'Wij hebben toch al enkele broeders
naar hem toegestuurd en zij zullen ons wel berichten wat hij onderwijst en
doet!' Maar die hebben zich vervolgens volledig van jullie afgescheiden en zijn
Zijn leerlingen geworden en hebben aan jullie helemaal geen verslag over Hem
uitgebracht, en dat verontrustte jullie een beetje en pas daardoor zijn jullie
van dag tot dag nieuwsgieriger geworden om de Nazarener persoonlijk te leren
kennen.
[2] Alleen
vriend, dergelijke pure nieuwsgierigheid is nog lang geen liefde! Want geef het
zelf maar toe, of jouw liefde tot de Nazarener niet ongeveer hetzelfde is als
wanneer een overwonnen strijder zich aan zijn overwinnaar uit enkel zwakheid,
waarvan hij zich bewust is, allervriendelijkst overgeeft, in de hoop dat de
overwinnaar hem toch maar niet nog meer bewijzen levert van zijn kracht!
Eigenlijk ben je in je hart heel bang voor de Nazarener en doe je alleen maar
alsof je vurig verlangt om Hem te ontmoeten; maar ik zie dat er in jouw gemoed
een heel andere wind waait. En weet je hoe die wind in begrijpelijke taal
spreekt? Luister, ik zal vertolken wat hij zegt!
[3] Deze wind luidt als volgt: 'O jij,
verdraaide Nazarener! Dat je uitgesproken nu moet komen opdagen! Juist nu de
zaken van ons fijne instituut zo goed op gang zijn gekomen! Dat men nu juist
met die Nazarener komt aanzetten, die -wie kan het zoals hij? -nu wonderen
verricht waarbij onze verrichtingen puur verbrande as zijn en door hem heel
snel verdacht en waardeloos kunnen worden. Die is pas met recht als een ware
luis in onze vacht terechtgekomen, en die zal er niet meer uit te krijgen zijn.
Nu komt het er op aan om in deze hachelijke omstandigheden te doen alsof er niets
ernstigs aan de hand is. Laten we alles op alles zetten om te voorkomen dat hij
ons vijandig gezind wordt. Want als dat gebeurt, is het meteen afgelopen met
ons hele instituut. Wat dan! Waarheen en wat te beginnen? Te overwinnen is hij
nooit; daarom moeten we verstandig te werk gaan en zelfs in de verste verte
niets onvriendelijks tegen hem laten merken, maar hem steeds met de meeste
voorkomendheid behandelen en hem zo vriendelijk en dienstbaar als maar mogelijk
is tegemoet treden, dan zal hij, van wie men zegt dat het een goed mens is,
vast nooit het zwaard tegen ons opheffen en ons in ieder geval met rust laten!'
[4] Kijk, vriend, dit en nog een
heleboel meer bevat jullie innerlijke levenswind, waar je waarschijnlijk
nauwelijks iets anders tegenin kunt brengen dan slechts te verklaren, dat alles
wat ik nu gezegd heb een leugen is, wat echter ook niet zal gaan, omdat ik je
dan meteen documenten zou laten zien die door jou geschreven zijn en waarvan de
schandelijke inhoud hier waarschijnlijk veelopzien zou baren. En dat is nu
juist het stukje, dat jouw haren, die reeds behoorlijk grijs zijn, te berge zou
kunnen doen rijzen! Had ik nu gelijk, toen ik je zei dat je dus maar moest
proberen om met dat scherpe verstand van jou de beroemde Nazarener te zoeken? Wat
heb je nu op dit alles te zeggen?"
[5] Diep getroffen zegt ROCLUS: 'Ja,
beste vriend, als jij ook mijn geheimste gevoelens kunt lezen, dan houdt ieder
verder gesprek met jou op en moet ik nu in alle ernst voor jou, jongen,
neerknielen en je om vergeving vragen voor alles wat ik tegen je heb
gezegd!"
[6] RAPHAËL zegt: "Kijk, ook dat
moest eruit bij jou, en nu kun je pas aan de Nazarener voorgesteld worden, volg
mij daarom nu!"
[7] ROCLUS spreekt nu de zeer verlegen
klinkende woorden: 'Ja, vriend, dat is allemaal zeer mooi en zeer verheven! Ja,
ja, er ligt een -hoe zal ik het zeggen -een grote waardigheid in en het is een
onmenselijk grote eer om aan de machtigste en meest verheven mens van de hele
aarde voorgesteld te worden! Ja, ja, dat is het! Maar als zo'n volmaakt
goddelijk mens naast al zijn ondoorgrondelijke vermogens om wonderen te
verrichten ook het zeldzame vermogen bezit om mensen zoals wij geheel en al te
doorzien en aan een mens, zoals ik, meteen in 't openbaar zijn hele levensloop
te vertellen, -weet je, dan is het in 't geheel niet aangenaam meer om met zo'n
Godmens kennis te maken! En ik zou nu liever weg willen lopen dan nog langer
hier te blijven! Bovendien is het al bijna avond geworden, en thuis hebben wij
vandaag nog heel wat werk te doen, -en jij zult ons daarom wel willen
verontschuldigen als ik nu jouw overigens zeer gewaardeerde aanbod afwijs, dat
wil zeggen, als het niet per se noodzakelijk is dat wij met de beroemdste aller
beroemden kennis maken. Natuurlijk, als jij het als iets goeds en noodzakelijks
voor ons beschouwt en het wilt, dan spreekt het vanzelf dat wij ons tegenover
jou, als onze in geestelijk opzicht grootste weldoener, zeker niet afwijzend
zullen gedragen; maar eerlijk gezegd vind ik het op het moment werkelijk niet erg
aangenaam om iemand die qua macht en wijsheid zo immens groot is zo dicht onder
ogen te komen, omdat men zich naast zo iemand maar al te zeer volkomen in het
niets voelt zinken! Men wordt een duizendvoudig niets, terwijl de tegenpartij
met zijn ondoorgrondelijke alles-in-alles in dit al-zijn alleen maar steeds
meer aan kracht wint. Zo'n gevoel van niets te zijn doet zeer en doet het hart
pijn; daarom verheug ik me er dan nu ook niet meer zo geweldig op om voor het
aangezicht van de beroemde Nazarener geplaatst te worden."
[8] RAPHAËL zegt: Als jullie Hem niet
leren kennen, verspelen jullie het eeuwige leven van je ziel! Bovendien heb je
zojuist immers zelf heel terecht opgemerkt, dat je, om alles te hebben, alleen
de Nazarener maar hoeft te hebben! Nu is daarvoor nog gelegenheid, maar nog
slechts tot morgen vroeg; Zijn vertrek vindt morgen heel vroeg in de ochtend
plaats, dat staat vast. Waar Hij heen gaat weet behalve Hij helemaal niemand!
Daarom moeten jullie de gelegenheid aangrijpen, als je eeuwig wilt leven!"
[9] ROCLUS zegt: 'Wel, breng ons dan
naar hem toe! Onder zulke omstandigheden zal hij ons toch wel niet om het
leven brengen!"
[10] RAPHAËL zegt:
'Jullie het ware leven geven, ja dat zal Hij doen, - maar van het schijnleven
dat jullie nu leiden zal hij geen haar krenken! Volg me dus, zoals ik je al
eerder heb aangeboden!"
60
Het wezen van de liefde
[1] Nu pas besloot Roclus om Raphaël
naar Mij toe te volgen en moedig de ruim dertig passen af te leggen. Daar Ik
echter bij Cyrenius, zoals tevoren, nog aan tafel zat en met hem over een
aantal regeringsmaatregelen sprak en Raphaël onze Roclus in de richting van
Cyrenius meenam, zei deze (ROCLUS) toen hij ongeveer twintig passen gelopen
had: 'Ja, nu breng je me weer naar de opperstadhouder, met wie ik daarstraks al
alles besproken heb?! De mij nu overbekende Cyrenius zal toch zeker niet de
gezochte Nazarener zijn?"
[2] RAPHAËL zegt: 'Dat zeker niet;
maar die aan de rechterkant vlak naast hem zittende, heel eenvoudig uitziende
man, die is het! Je weet nu wie Hij is en nu kun je zelf wel naar Hem toe
gaan!"
[3] ROCLUS zegt: 'Dat is niet
moeilijk, -nog maar ruim tien passen, en ik sta vlak bij hem! Maar wat moet ik
dan zeggen, hoe moet ik hem aanspreken?"
[4] RAPHAËL zegt: 'Maar jij, met je verstand,je
kennis en je ervaring, weet jij niet hoe je dat moet doen?! Dat is zelfs voor
mij bijna niet te begrijpen! Ga er naar toe en zeg: 'Heer en Meester, hier voor
U staat een hongerig en dorstig man, voed zijn ziel!', dan zul je daarop wel
meteen een passend antwoord krijgen!"
[5] Roclus deed dat met een bevreesd
hart, en IK keerde Mij met een ernstig, vriendelijk gezicht naar hem toe en
zei: 'Vriend, van Tyrus en Sidon naar Caesarea Philippi en van daar naar hier
is duidelijk een kleinere afstand dan van hier naar Achter-Indië, waar de
oosterse Sihiniten ver over het hoogste gebergte van Indië een geweldige muur
hebben aangelegd! Daar zocht je de waarheid -en ook weer niet de waarheid; want
ook al zou je de waarheid gevonden hebben, dan zou je de waarheid toch niet
herkend hebben! Zou je haar echter herkend hebben, dan zou ze je niet bevallen
zijn; want als de waarheid niet volledig verenigd is met liefde, dan lijkt ze
op het zonlicht in het noorden. Dit verlicht ook de aarde; maar omdat het licht
zonder warmte is, schenkt het de grond geen leven en is alles verstard als in
de dood!
[6] Een rechter zoekt volgens de wet
ook de volle waarheid. De misdadiger wordt met alle mogelijke middelen
gedwongen de volle waarheid te bekennen en onder strenge eed worden getuigen
gehoord. Tenslotte komt de volle waarheid aan het licht; maar wie heeft er iets
aan? Dat is ook een waarheid zonder liefde, dus een licht zonder warmte, en
leidt tot doden! En zie, zo'n waarheid heb ook jij gezocht en grotendeels
gevonden, weliswaar heeft het je innerlijk niet tot leven gewekt, maar doodde
het je geest, die de liefde is in het hart van ieder mens.
[7] En omdat jouw geest als het ware
doodgedrukt was door de massa van de starre, materiële waarheid, kon het niet
anders dan dat je ieder spoor van het bestaan van een God verloor, omdat God
ook alleen maar puur liefde is in Zijn oerwezen en alleen door de liefde weer
begrepen kan worden!
[8] Je had er wel een duister, vaag
vermoeden van, dat de liefde het basiselement is van alle wezens en dingen;
maar wat liefde zelf in wezen is, dat wist je niet en je kon dat ook niet
weten, omdat je gevoel en de zintuigen van je ziel er nooit door bewogen zijn.
[9] Jouw kennis over het wezen van de
liefde leek op de kennis die je over het wezen van de sterren hebt. Ze geven
licht, maar hun licht produceer;. geen warmte en je kunt onmogelijk te weten
komen, door middel van verstandelijke kennis, of hun licht misschien ook
afkomstig is van een vuur .
[10] Bij de zon voel je de warmte en
ben je van oordeel dat die een vuur moet zijn en wel een onmetelijk machtig
vuur, omdat het van een enorme grote afstand, die jou niet helemaal onbekend
is, in staat is de aarde nog zo aanzienlijk te verwarmen.
[11] Van de maan beweer je het
volslagen tegendeel, omdat je van deze planeet nog nooit enige warmte hebt
gevoeld. Van de andere sterren beweer je helemaal niets, omdat je van hun
invloed nog nooit iets anders dan alleen het schaarse licht ervan hebt
ondervonden.
[12] En omdat je van de sterren die
jou klein toeschijnen, maar zo weinig voor je waarnemingsvermogen hebt
gekregen, ben je ook nooit vanuit een gebied van je leven min of meer
aangespoord om erover na te denken wat sterren nu toch eigenlijk zijn, of het
licht dat ze geven vuur is of niet, of dat ze massa hebben, of misschien alleen
maar warmte en gewichtsloze lichtpuntjes zijn.
[13] Om echter een
voorstelling van iets te kunnen vormen is het natuurlijk wel noodzakelijk om er
eens over na te gaan denken. Maar om in zekere zin gemotiveerd over een zaak na
te kunnen denken, moet men wel vinden dat de zaak dat waard is; de waarde hangt
echter altijd af van de liefde die men voor een zaak heeft opgevat.’
61
Het inzichtelijk vermogen van de liefde,
de
ontoereikendheid van rede en verstand
[1] (DE HEER:) 'Liefde op haar beurt
is weer een gevolg van de bewogenheid van het innerlijk leven waar iets op
heeft ingewerkt.
[2] Het innerlijk leven is liefde, dus
een vuur met alle warmte. Als dit vuur gevoed wordt door de inwerking van iets
wat zelf vuur in zich heeft, zoals het vuur van een haard gevoed wordt doordat
men er goed brandhout aan toevoegt, dan zal het levendiger gaan branden, het
wordt steeds warmer en levendiger en krijgt meer aandacht voor wat er brandt.
De vlammen worden dichter, het vuur lichter, en de ziel zal spoedig veellicht
krijgen over iets wat haar eerder geheelonbekend was. Daardoor wordt de liefde
voor de zaak steeds groter en groter, en men houdt niet op tot men deze door en
door kent en het helemaal duidelijk is wat men er aan heeft en wat er allemaal
in opgesloten zit. Dat gebeurt echter alleen, wanneer de liefde voor de zaak
steeds groter en intensiever wordt.
[3] Als het leven nergens door iets
wordt aangespoord, dan blijft het koud en bekommert het zich niet in het minst
om iets, ook al is het op zichzelf nog zo gedenkwaardig, zoals ook die vlam
niet lekt aan de stukken hout die er te ver vanaf liggen.
[4] De mens moet dus door iets bewogen
worden om er warme levendige gedachten over te krijgen. Door de koude waarheid,
die een schijnsel is van de verre sterren, kan het innerlijk leven nooit
bewogen worden, omdat de innerlijke warmte ervan daardoor niet toeneemt, maar
slechts minder wordt.
[5] Jij hebt tot nu toe alles met je
ijskoude verstand gezocht, en de hefboom voor je zoeken was je even koude
scherpzinnigheid, die niets als waar aanvaardde wat niet met een zintuig was
waar te nemen.
[6] Zo zocht je God met het telraam in
de hand, je probeerde de A te vinden, terwijl je niet eens de hoofdlijnen vond
die aan deze veelzeggende letter ten grondslag liggen. Je zocht op de sneeuw
en ijsvlaktes van het noorden planten, vond echter niets, ofschoon het licht
van de sneeuw je bijna verblindde.
[7] Ik bedoel hier met de sneeuw en
ijsvlaktes het kil oordelende verstand en de nog killer berekenende
scherpzinnigheid, die tot geen enkele innerlijke geestelijke zienswijze in
staat kan zijn, omdat deze als grove materie zich onmogelijk kan laten béwegen
door iets puur geestelijks.
[8] Veel is je opgevallen, zoals
bijvoorbeeld het steeds terugkeren van dezelfde vormen in de jou creatief
voorkomende natuur. Je dacht aan een permanente consolidering van een zichzelf
bewuste, vergrote, intelligente levenskracht, die, in staat om alles te
doordringen en tot zich te trekken, uit de ruwe grondkrachten dan steeds weer
dezelfde vormen tevoorschijn tovert. De hele aarde, maan, zon en ook de sterren
beschouwde je als een tempel, waarin tenslotte nu wellouter onzichtbare magiërs
wonen. Bovendien kreeg je in Indië nog menige schijnbare bevestiging, en om
die reden werd je toen degene die de belangrijkste rol speelde bij het
inrichten van jullie toverkamer in Essea.
[9] Maar omdat je dit allemaal met je
kille verstand deed en je gemoed daarbij nooit liet ontwaken, vond je ook niet
de grond van het leven, hoe dicht je er ook bij bent gekomen met je
scherpzinnigheid, en verdiepte jij je weer in de koude en dode materie, zocht
hierin je heil en wilde hierin ook het heil van alle andere mensen geworteld
zien.
[10] Je zaak ging nu al geruime tijd
met groot succes vooruit; want je was en bent nog het hoofd van dit instituut,
dat zeer geschikt is om de onkundige mensheid in het duisterste bijgeloof
terecht te doen komen, en om de denkende mensen compleet in het grootste
materialisme verzeild te doen raken. Je vernietigde al wel heel wat levende
afgodentempels, maar je stelde er niets beters voor in de plaats. In jou was de
dood en je vond hem zelfs een welkome gast; want het niet-zijn was bij jou het
hoogste in je leven.
[11] Waarom ben je eigenlijk zo
geworden? Omdat jij nooit in je hart enige liefde hebt laten ontkiemen! Je hebt
je innerlijke levensvuur niet aangewakkerd tot een, al was het maar matige,
vlam! Nu je echter zelfs de buitenste laag van je hart nog nooit flink
geactiveerd hebt, hoe had je dan de binnenste en zelfs de centrale
levenselementen van het geestelijk deel van je hart ook maar enigszins kunnen
activeren, waardoor allicht je hele hart in de vlam van het ware leven sneller
geklopt en je bewustzijn verlicht zou hebben om jezelf goed te leren kennen en
als gevolg daarvan God?!'
62
De liefde en haar licht dat tot inzicht leidt
[1] (DE HEER:) 'Je kunt hier nu wel
uit opmaken, dat de mens alleen met zijn scherpzinnigheid en zijn verstand, ook
al is dit nog zo helder en scherp, niets kan begrijpen van alles wat geestelijk
is. Hij kan het leven niet begrijpen en het essentiële einddoel ervan; want
scherpzinnigheid en verstand zetelen voornamelijk in de hersenen en het bloed
dat de hersenen in een zekere actieve spanning houdt, waardoor deze voortdurend
in staat zijn om de indrukken en beelden van de materiële buitenwereld op te
nemen, ze te vergelijken wat hun vorm en werking betreft, en daar uiteindelijk
een reeks conclusies uit te trekken.
[2] Maar dat zijn allemaal dingen en
afbeeldingen van de materie, waarin de zintuigen van het hoofd nooit iets
geestelijks kunnen ontdekken. En omdat het leven immers alleen maar iets
geestelijks kan zijn, kan het ook alleen maar in en door zichzelf begrepen worden.
[3] Er moeten in de mens dus nog
andere zintuigen aanwezig zijn, waarmee hij ook het geestelijke levenselement
in zichzelf kan voelen en zien, en zo stukje bij beetje ook in al zijn
diepgang, verbindingen en relaties kan gaan
[4] Wat zijn nu die innerlijke
zintuigen? -Kijk en luister! Er is eigenlijk maar één enkel zintuig en dat heet
liefde, en die woont in het hart. Dit zintuig moet vooral gesterkt, ontwikkeld
en gezuiverd worden en alles wat de mens doet, wat hij wil, wat hij denkt en
waarover hij een oordeel vormt moet door de levenswarme lichtvlam uit het vuur
van de zuivere liefde verlicht en doorgelicht worden, opdat alle geesten
ontwaken op de ochtend van de levensdag die in het hart van de mens aanbreekt.
[5] Als alle levensgeesten in de gedachten,
woorden, daden en werken wakker worden, zullen ze in beweging komen, en de mens
die vol is van dit innerlijke geestelijke licht zal hen al snel zonder moeite
gewaar worden, omdat ze zodra ze gewekt zijn zich in allerlei vormen beginnen
te uiten. Deze vormen zijn niet toevallig en zonder betekenis, maar ze komen
allemaal overeen met een zichtbare geestelijke activiteit uit de sfeer van Gods
orde.
[6] Zoiets kan de mens met zijn
verstand en zijn ijdele scherpzinnigheid nooit te zien krijgen, maar slechts
met de van leven vlammende ogen van zijn geest, welke de liefde is.
[7] Daarom kun je het volgende als een
vaste norm aannemen en zeggen: Geen enkel op de buitenwereld gericht verstand
kan ooit doorgronden en te zien krijgen wat er in de mens leeft; dat kan alleen
de geest in de mens. En daarom kan ook niemand God kennen, dan alleen de
gewekte en volop actief geworden geest van God in het hart van de mens, die
gelijk God Zelf zuivere liefde is en een eeuwige sabbat in het hart van de
mens.
[8] Kijk, dit alleredelste deel in je
hart heb je nog nooit verzorgd en je had ook geen vermoeden van de waarde
ervan, en daarom is het heel begrijpelijk dat je een overtuigde godsloochenaar
bent geworden en ongeacht al je zoeken de eeuwige Godheid die alles geschapen heeft,
alles doordringt en behoudt, nooit op het spoor kon komen!
[9] Ook nu zal het echter niet zo
gemakkelijk voor je zijn om de Godheid in haar ware wezen en zijn helemaal tot
op de bodem te leren kennen, omdat je hersenen met hun produkten al te zeer zijn
verhard. Je zou een geweldig liefdevuur in je hart moeten ontsteken, je
Essenendom helemaal moeten opgeven en jezelf moeten verdeemoedigen in al je
levenssferen en levensverbindingen, en je zou een totaal nieuw mens moeten
worden; want alle levenstheorieën en levensopvattingen die je tot nu toe hebt
gehad, zijn ten opzichte van de innerlijke en enige waarheid fundamenteel
onwaar en fout, zodat je hiermee nooit zelfs ook maar in het voorportaal van
het innerlijke goddelijke leven zult komen dat zich in je bevindt!
[10] Maar aan jou is nog niet alles
verloren, je zou zelfs nog iets groots kunnen bereiken; maar dan zou je
volledig uit vrije wil door zelf te handelen en het zelf te willen een nieuw
mens moeten worden, en er vanuit je innerlijke overtuiging overeenkomstige
krachten toe bij moeten dragen dat het zinloze optreden van jullie instituut
ophoudt, omdat het anders onmogelijk voor je zou worden om ooit tot het ware
leven van je innerlijke geestelijke mens door te dringen. Want het innerlijke
leven in de mens is de hoogste waarheid, waarin je geheel moet overgaan; maar
deze hoogste waarheid kan nooit en te nimmer gedijen als ze door activiteiten
van leugen en grof bedrog gevoed moet worden.
[11] Iedere stap die je zet moet van
de hoogste en diepste waarheid in je denken, willen, spreken en handelen
vergezeld gaan, wil het ware, innerlijke leven in jezelf tot lichtste waarheid
worden; als dat niet van A tot Z het geval is, dan, luister goed, is het
innerlijke leven in jezelf een pure leugen!
[12] Nu weet je zo ongeveer hoe het
met je zuivere verstand en met je scherpzinnigheid is gesteld! Aanjou is nu de
vrije keus, of je het eeuwige leven wilt bereiken of de eeuwige dood! Ik echter
ben Degene, die Ik ben! Ik kan je het eeuwige leven geven, maar je ook overlaten
aan de eeuwige dood!
[13] Van hetgeen Ik je nu gezegd heb,
zal niet het minste of geringste ooit afgedaan worden! Deze aarde en dit
zichtbare firmament zullen in deze hoedanigheid, vorm en bestaanswijze vergaan,
- maar deze woorden van Mij eeuwig nooit! Doe nu wat je wilt! Ik ben hier nog
een korte tijd~'
63
Roclus en zijn metgezellen overleggen met elkaar
[1] Roclus en al zijn elf metgezellen
beginnen hevig achter hun oor te krabben en weten niet, wat zij Mij daar nu op
moeten antwoorden.
[2] ROCLUS gaat naar hen toe en begint
als volgt tegen hen te spreken: 'ik heb het van te voren al gedacht, toen die
jongen mij zei dat ik naar de Nazarener moest gaan, dat hij zich dan vooral zou
richten op de vernietiging van ons instituut tot heil van het volk; vooral
daarmee schijnt de wonderen verrichtende Nazarener de meeste moeite te hebben!
Maar hij zal ons toch niet al te gemakkelijk in het nauw drijven met al zijn
theosofische frasen!
[3] Er lijkt wel veel waars in zijn
woorden te zitten, maar ons instituut met al zijn goede voorzieningen zal hij
toch niet gemakkelijk ten val brengen! Hiermee wil ik jullie echter niets
voorschrijven; jullie kunnen doen wat Jullie willen, -want jullie hebben het
daar voor het zeggen, evengoed als ik!"
[4] EEN ANDER, die intussen ook vanuit
Caesarea Philippi hier naartoe was gekomen, zegt: 'Vriend Roclus, ik heb vanaf
het begin tot nu toe met de grootste aandacht naar het hele betoog geluisterd
en nauwlettend gadegeslagen wat hier allemaal is gebeurd, en ik moet je nu
openlijk bekennen dat jij echt ongelijk hebt met je beweringen, en jouw
geestelijke blindheid is om razend van te worden! In het openbaar zeg je het
een en bij jezelf denk je heimelijk iets heel anders! Tegenover die jongen
verafgood je de beroemde Nazarener en bij jezelf houd je hem voor een magiër
van de oudste en meest geheime school van Egypte! Wij weten nu toch waar de
magie en de uitspraken van bijna alle ons bekende orakels op gebaseerd zijn!
[5] Denk toch eens na of jij een
toverkunst kent, waarmee men in een enkelogenblik een stuk graniet in het
zuiverste goud kan veranderen! Dit wonder alleen al doet toch al onze wonderen
teniet, die op niets anders dan op het allerpuurste bedrog zijn gebaseerd! En
kijk ook eens naar dit nieuwe prachtige huis, die tuin met zijn grootse
ringmuur, die haven met zijn schepen, kijk eens naar al die heerlijke
fruitbomen in de tuin, die guirlandes van wijnranken vol met de kostelijkste
druiven! Vier uur geleden was deze plek nog een woestijn, waar ik toen zelf nog
geweest ben omdat ik bij de zee iets moest doen. Kijk nu eens naar deze
woestijn! Wat een weelde, wat een zegen!
[6] Kan een mens dat bewerkstelligen
door een bepaald soort magie die ons toch door en door bekend is? Ik zeg je:
Daar houdt alles wat ons tot nu toe bekend was, op; al onze kennis is leugen en
bedrog en deugt nergens meer voor! Als wij ons in de toekomst naast deze
Godmens nog staande willen houden, dan is het duidelijk dat wij moeten doen wat
de Nazarener jou in alle vriendelijkheid heeft aangeraden!
[7] Ik behoor weliswaar niet tot
jullie geheime raad en ben pas een paar uur geleden bij jullie gekomen; maar
zoveel kan ik jullie vanuit hetgeen ik nauwlettend heb geobserveerd wel zeggen,
dat het met ons nol?ele leugen en bedroginstituut gedaan is! Het zou de
grootste dwaasheid zijn om onder zulke omstandigheden nog in zekere zin het
hoofd te willen bieden aan de God uit Nazareth!
[8] Bovendien zien we immers toch
allemaal overduidelijk dat al die Romeinse hoogwaardigheidsbekleders en
machthebbers zijn intiemste vrienden zijn! Hij hoeft alleen maar te zeggen:
'Zorg dat dit instituut verdwijnt!', en dan zijn wij aan banden gelegd voor
alle tijden der tijden! En wat doen we dan daarna?! Ik ben daarom in dit geval
zelfs zeer beslist van mening, dat wij aan moeten nemen en op moeten volgen wat
deze Godmens uit Nazareth jou in alle vriendelijkheid heeft aangeraden!
[9] Overigens is het een werkelijk
slechte veronderstelling van je -ik zeg het je open en zonder enige
terughoudendheid in je gezicht -, dat jij deze onmiskenbare Godmens tegenover
ons in de schoenen wilde schuiven dat hij je alleen maar zo behandeld had omdat
hij ons instituut als een eventueel hinderlijke barrière zag voor hetgeen hij
onderneemt! Dat is immers meer dan belachelijk! Ons armzalige instituut zou
voor hem een hinderpaal op zijn weg zijn?!
[10] Jou en jullie allemaal zeg ik:
Evenmin als wij in staat zijn om de maan bij het opgaan te hinderen, ook al
gaan we nog zo enorm staan blazen en schreeuwen, zal ons luchtige instituut
voor deze almachtige Godmens een hinderpaal op zijn weg zijn! Hij hoeft er
zelfs niet eens heen te blazen, maar enkel zomaar een beetje te willen en al
onze dingen zoals gebouwen, muren, catacomben en al onze toverapparaten zijn
lucht geworden! Wat moeten we daarna? Daarom is het nu de hoogste tijd dat
jullie tot betere gedachten komen!
[11] Ga daarom naar hem toe en zeg
-maar gemeend en oprecht -, dat jij en wij allemaal vast willen wat hij je
heeft aangeraden! Want we kunnen met deze ruil onmogelijk iets verliezen als we
ons instituut helemaal zo inrichten als hij dat wil. Daardoor wordt hij dan
heer en meester van ons instituut, en wij willen en zullen zijn trouwe
leerlingen zijn. - Zijn jullie het daar mee eens?"
[12] DE MEESTEN zeggen: 'Helemaal,
-als hij ons maar als zijn leerlingen aan wil nemen!"
[13] De goede spreker, die RUBAN
heette, zegt: 'Dat doet hij, dat weet ik zeker, omdat hij zo'n buitengewoon
menselijk en vriendelijk gezicht heeft! -Wat vind jij ervan, Roclus, wil e nog
steeds iets doms uitbroeden?"
64
Ruban pleit bij zijn metgezellen voor de Heer
[1] ROCLUS zegt: 'Ja, ja, je hebt
gelijk, ook ik denk er zo over! Maar als hij dat nu eens alleen voor ons zou
willen doen op voorwaarde, dat wij tenslotte al onze leugens aan het volk
bekend moeten maken en al die aardse schade moeten vergoeden, die wij bij het
volk door ons toverbedrog hebben aangericht?! Wie van jullie zin heeft om deze
noot te kraken, die moet het maar doen; ik voel er voorlopig nog bar weinig
voor om me daarna door het volk te laten toetakelen! Het is een zeer hachelijke
zaak!
[2] Ik wil echter eerst weten, wat hij
nu eigenlijk in dit opzicht van ons verlangt! Daarom zal ik dan nog een keer
naar hem toe gaan en zien en horen, wat hij in dit opzicht allemaal voor eisen
aan ons zal stellen; want van een ontmaskering voor de ogen van het volk door
onszelf kan absoluut geen sprake zijn!"
[3] RUBAN zegt: 'Zoiets zal hij zeker
niet van ons verlangen; want hij zal het beter weten dan wij allemaal! Het is
geen sprong in het duister; in de hele ons bekende natuur moet het een uit het
ander voortkomen! Dat wij met onze drogmiddelen soms rare sprongen hebben
gemaakt, wil nog niet zeggen dat hij ook zo met ons zal doen! Ga daarom naar
hem toe en doe heel open wat ik je nu heb aangeraden"
[4] ROCLUS zegt: 'Ja,
maar ik doe het alleen maar omdat ik het doen wil, niet omdat jullie het willen
en omdat jij, Ruban, het mij aangeraden hebt!"
[5] RUBAN zegt: 'Het maakt mij niet
uit waarom je iets doet, als je maar het juiste doet! Maar weet je, eerste
onderdirecteur en hoofd van de afdeling externe instituutsaangelegenheden, dat
is nog altijd jouw oude, hoogmoedig klinkende manier van spreken en handelen,
dat je bij de beste raad die een ander je geeft, zegt: 'O, dat heb ik allang
ingezien en bij mezelf gedacht en ik zal dat nu ook doen, omdat ik het zelf zo
wil! ' Of de goddelijke Nazarener daar ook voor altijd mee tevreden zal zijn,
weet ik niet; want hij schijnt een grote vijand te zijn van hoogmoed, ook als
die alleen maar schijnbaar is! Ik heb me, begrijp je, eerlijk gezegd nog nooit
laten voorstaan op mijn verstand en mijn bijzondere scherpzinnigheid; een goede
eigenschap van mijn gemoed is echter, dat ik snel in de gaten heb hoe iemand, wat zijn manier van
voelen en denken betreft, in elkaar zit.
[6] En daarom ken ik de goddelijke
Nazarener in zoverre al heel aardig, zodat ik weet hoe hij is, wat hij wil en
wat hij wenst. Deemoedigheid schijnt bij hem bovenaan te staan, want zonder
deemoed.kan waarlijk van geen liefde en nog minder van volle waarheld sprake zijn.
Maar Ja, ons uitgangspunt is zodanig, dat iedere blik van ons, iedere stap,
ieder woord en iedere handeling tegenover onze medemensen je reinste bedrog en
meest geraffineerde leugen is en volgens de regels van onze orde ook moet zijn
omdat ons devies is, dat iedereen door ons bedrogen en belogen moet worden
omdat iedereen dat zelf wil.
[7] Maar dat is geen principe van de
goddelijke Nazarener. Zijn devies is zeker alleen maar: 'De volmaaktste en
zuiverste waarheid, en haar gerechtigheid tot elke prijs, ook als het bestaan
van de hele wereld ermee gemoeid is!' Neem jezelf daarom in acht; want je staat
voor een rechter, wiens vermogen om te zien ook tot je diepste gedachten reikt!
Neem jezelf dus in acht bij alles wat je zegt of doet, want anders gaat het
flink fout!"
[8] ROCLUS
zegt: 'Ja, mijn beste broeder Ruban, omdat jij het allemaal zo goed weet, moet
jij maar in plaats van mij naar de Nazarener toe gaan en naar jouw eigen
goeddunken alles met hem regelen, en dan moet het ook voor ons allen goed zijn;
want tegen zo'n geweldige stroom is niet op te zwemmen! Ga en doe dat, en ik
zal je er bovendien nog heel dankbaar voor zijn!" .
[9] RUBAN zegt: 'Waarom niet? Als
jullie mij daar allemaal toe machtigen dan wil ik jullie dat plezier graag
doen, - zelfs veel liever dan nog langer een laffe volksbedrieger te
zijn!"
[10] ALLE TWAALF zeggen: 'Ja, wij
machtigen jou daarvoor en wij zullen het helemaal eens zijn met wat jij met de
Nazarener afspreekt; want onze Roclus is wel een heel voortreffelijke directeur
voor onze externe leugen en bedrogzaken, en hij is een uitstekend politicus;
maar de lichte sferen van de waarheid hebben hem nooit gelegen, hij zou daar
heel onhandig mee omgaan. Het is daarom beter dat jij in zijn plaats gaat en
alles goed en doelmatig met de goddelijke Nazarener bespreekt!'
65
Ruban richt zich tot de Heer
[1] Nadat RUBAN deze volmacht heeft
gekregen, gaat hij naar Mij toe en zegt, wanneer hij bij Mij is gekomen: 'Heer en
meester vol ware goddelijke kracht! Omdat Roclus om U zeker niet onbekende
redenen niet bij U durfde te komen, zoals ook geen van zijn elf metgezellen,
hebben ze mij gemachtigd om met U, Allerwaarachtigste, alles met betrekking tot
ons afkeurenswaardige instituut te bespreken. Daarna zal alles, wat U maar
wilt, beslist gebeuren, en wij willen U zelfs graag het hele instituut ter
beschikking stellen en allemaal Uw leerlingen worden! Zegt U nu dus genadig wat
Uw wil is, die ons allen heilig is, dan zullen wij strikt daarnaar handelen!
Wilt U echter dat het instituut helemaal opgeheven wordt, zegt U het dan; want
we zijn allen ook overeengekomen dat het instituut geheel opgegeven wordt, als
U dat verlangt!"
[2] IK zeg: 'Je bent een eerlijke
ziel, waarom jouw huis dan ook door de vlammen ontzien werd! Maar kijk, als Ik
wil dat jullie instituut opgeheven wordt dan zou Ik er hetzelfde mee kunnen
doen als met die grote rots in zee, waartegen al heel wat schepen in de storm
te pletter zijn geslagen! Zie je de rots nog?"
[3] RUBAN zegt: Ja Heer, ik zie hem en
ken hem helaas maar ,al te goed; want ik ben zelf eens bijna tegen die
rotswanden verongelukt!
[4] IK zeg: 'Hij worde vernietigd,
zodat hij voortaan voor geen enkele schipper meer gevaarlijk is!"
[5] Op dat ogenblik was de rots, die
in totaal een inhoud van meer dan tienduizend kubieke vadem had, tot op de
bodem van de zee opgelost, zodat er niet alleen geen spoor van over bleef, maar
er ook op die plaats niets te merken was van enige troebelheid in het water.
Wel zagen allen met grote verbazing op die plek een sterke golfslag, die
natuurlijk ontstond doordat het water dat voorheen die grote rots omgaf, in de
holle ruimte stortte en van nu af aan een ononderbroken watermassa vormde.
[6] Toen RUBAN dat zag, werd hij van
angst vervuld en zei met bevende stem: 'Het is dus precies zoals ik tegen
Roclus heb gezegd! Daar houdt alle magie op en gaat het om de naakte waarheid!
Wat U nu, o Heer en Meester, met die kwaadaardige rots hebt gedaan, zou U
bijvoorbeeld ook even gemakkelijk met de hele aarde kunnen doen, en helemaal
met ons slechte instituut! Daarom kan ik nu niets anders zeggen dan: Heer en
Meester, Uw wil geschiede! Want U bent geen mens, maar Gods geest.woont ten
volle in U! Moge U ons allen, arme zondaars, genadig zijn en zeer barmhartig! U
alleen bent alles in alles, en U alleen kunt alles, voor U is niets
onmogelijk!"
66
Raad en toespraak van de Heer, gericht aan de Essenen
[1] (RUBAN:) 'Maar wat moeten wij met
ons instituut van leugen en bedrog doen?"
[2] IK zeg: 'Het vervullen met liefde
en waarheid, en geloven in Mijn naam en handelen volgens Mijn leer! Want als
jullie dat in volle ernst doen, dan zullen jullie niet meer met bedrog en
leugen, maar met alle waarheid en echte liefde dienstbaar kunnen zijn aan de
wereld; maar alle instrumenten voor de bedrieglijke magie moeten door jullie
verworpen worden. En is er het een en ander bij dat op zichzelf goed is - zoals
electroforen* (*elektriciteitsopwekker) en nog meer van dergelijke machines -,
die, op natuurlijke wijze gebruikt, nuttig blijken te zijn, maak daar dan geen
verkeerd, maar een waar gebruik van, dat beantwoordt aan de natuur van de zaak,
en onderwijs het volk wat het is en hoe de machine, natuurkundig gezien, werkt,
hoe ze gebouwd is, dan zullen jullie daarmee waarlijk veel goeds kunnen
bewerkstelligen!
[3] Let nooit op het oordeel van de
wereld; want de wereld is en blijft slecht en boosaardig; bedrog en hoogmoed
zijn haar hoofdelementen!
[4] Ik zeg jullie, dat jullie in Mijn
naam bergen zullen kunnen verzetten en nog grootsere dingen kunnen doen dan Ik
Zelf nu doe; maar nooit mag de gedachte in jullie opkomen dat jullie iets
gedaan zouden hebben vanuit jullie kracht en macht; want die bestaat niet op
deze wereld! Alleen door de kracht van Gods Geest zullen jullie alle dingen
mogelijk zijn die voor de mensen van nut kunnen zijn!
[5] Alle kracht zal een aan God
toegewijd gemoed eigen zijn, en dat zolang iemand daarbij niet overdrijft.
Aanvaardt iemand uit eigen belang daarvoor echter eer en geld, dan zal hij
ogenblikkelijk de eigenschap die Gods geest hem verleent, volledig verliezen!
[6] Niets moeten jullie méér uit de
weg gaan dan de rijkdom van de wereld en degenen die deze rijkdom vereren; want
er bestaat op de wereld geen slechter mens dan degene die aardse schatten
najaagt en begeert; want zo iemand vervloekt inderdaad de liefde en alle
waarheid van het hart, die uit God komt.
[7] Als zulke mensen naar jullie toe
komen, wijs hen dan de deur en maak hen duidelijk dat Gods woord en de kracht
daarvan nooit als nutteloos voer aan de onbehouwen aardse zwijnen voorgezet
moet worden! Jullie moeten hen hierom weliswaar niet vervloeken en ook niet
verwensen want aan Gods geest is alle toorn en alle wraak! -maar ze worden al
voldoende gestraft doordat hen resoluut de deur gewezen wordt en jullie
vriendschap hun wordt onthouden!
[8] Als zulke mensen bij jullie komen
wanneer hun onheil is overkomen, geef hun dan geen gehoor; want hulp zal hun
hart niet beter maken, integendeel: ze zullen daarna nog voorzichtiger en
slimmer handelen voor hun goudzakken. Ze zullen jullie echter uitlachen en
bespotten en jullie hulp als lege blaaskakerij betitelen en jullie uitschelden
voor luie opscheppers en bedriegers! Jullie moeten je daar niet mee inlaten;
want Gods kracht die door jullie werkt, moet alleen in woorden en daden
diegenen ten goede komen die zich dit waardig hebben gemaakt in de volle
deemoed van hun hart!
[9] En opdat jullie weten wat je
voortaan allemaal in Mijn naam moet weten en doen, moeten jullie naar die
jongeling daar gaan; die zal jullie een boek geven waarin jullie al het nodige
zullen vinden! -En nu moet Roclus nog bij Mij komen; want Ik heb nog het een en
ander met hem te bespreken! Ga naar hem toe en vertel hem dat Ik dit wil!"
[10] Roclus trok weliswaar een erg
zuur gezicht toen Ruban hem Mijn uitgesproken wens overbracht. Maar toch ging
hij, kwam bij Me en boog heel diep voor Mij .
[11] IK keek hem heel vriendelijk aan
en zei hem op vragende toon: 'Wel, Mijn scherpzinnige vriend, hoe denk je nu
over Mij? Wat vindt jouw scherpe verstand van Mij en wat voelt daarnaast je
hart? Je hebt immers daarstraks aan die jongen bekend, toen je nog naar Mij op
zoek was, dat Ik een echte God was, dat je Mij ook zonder Me persoonlijk te
kennen, liefhad en steeds sterker de levensdrang in je waarnam om je knieën
voor Mij te buigen en Mij zelfs serieus als een ware God te aanbidden!
[12] Nu ken je Mij persoonlijk, en zul
je er ook niet aan twijfelen dat Ik de beroemde Nazarener -zoals jij Mij noemde
- volledig naar waarheid ben. Maar je knieën heb je nog niet voor Mij gebogen -
wat Ik ook nooit van je verlangd zou hebben -, en je hart lijkt nog heel weinig
liefde voor Mij te voelen. Waarom heb jij, grote waarheidsvriend, dat dan tegen
die jongen gezegd, als het niet waar is?"
67
Roclus probeert zijn onwaarachtigheid tegenover de Heer te rechtvaardigen
[1] ROCLUS zegt: 'Verhevenste der
verhevenen! Zolang ik nog niet in een god kon geloven, was dat een gedrag dat
tot nog toe iedereen die verstandig is, gehuldigd heeft, en dit gedrag, dat als
zodanig eigenlijk helemaal geen gedrag is, maar waarmee het grootste deel van
de wereldgeschiedenis wordt gemaakt, heet politiek, diplomatie. En het vereist
dat men iemand die men nog niet precies kent, niet meteen al zijn plannen aan
z'n neus hangt. Men hoeft helemaal niet iets slechts van plan te zijn met
iemand waarmee men contact opneemt, maar toch is het altijd raadzaam om niet
met de zuivere waarheid voor de dag te komen, omdat de ervaring maar al te vaak
bewezen heeft dat men met de naakte waarheid bij de mensen meer onheil dan heil
heeft aangericht.
[2] Men moet iemand altijd eerst via
allerlei zijpaden helemaal door en door leren kennen -wat geen gemakkelijke
opgave en geen gemakkelijk werk is -, voordat men hem met de hele waarheid
bekend maakt; want anders kan men immers niet weten aan welke kant hij
toegankelijk is voor de waarheid! Want geen enkel mens is, vooral met
betrekking tot zichzelf, een bijzonder goede vriend van de lichtende waarheid.
Hij heeft veel liever dat het donker om hem heen is, en dat is dan ook de
reden, waarom ik bij die jongeling de waarheid binnen in mij een beetje op de
achtergrond heb gehouden. En overigens is het toch voor iedereen een bekend
feit, dat kinderen pas door allerlei onwaarheden naar de waarheid geleid
worden, en dat is ook verstandig van de ouders; want als deze hun kinderen
meteen de waarheid zouden gaan verkondigen, dan zou er van die kleintjes weinig
goeds en fatsoenlijks terecht komen.
[3] Het is waar dat ik me aan die jongen
anders voordeed dan ik was; maar ik heb hem daardoor geen schade berokkend en
dat kon ook niet, omdat ik nooit de wil daartoe heb gehad, en zodoende geloof
ik daar niets slechts mee gedaan te hebben. En als ik daarmee gezondigd heb,
dan zondigen ook alle ouders tegenover hun kinderen, aan wie ze met een zekere
ernst en zelfs met grote nadruk vertellen, dat er op de ver weg gelegen, hoge
bergen bepaalde bomen zijn waaraan kinderen, net als pruimen, bloeien en
groeien. Daar zouden dan bepaalde mensen zijn die deze vruchten verzamelen en
ze dan overal in de wereld te koop aanbieden. Soms, zo vertellen ze, komen deze
vruchten ook wel aangedreven in beken en rivieren die in die hoge bergen
ontspringen, en dan worden ze ook opgevangen.
[4] Dat is toch zeker een enorme
leugen, groter en dommer kan men er zich geen voorstellen; maar de ouders
hebben daarbij zeker de beste bedoeling om door zulke puur uit de lucht
gegrepen verhalen hun kleintjes te behoeden voor onkuise gedachten en ze op die
manier fris en gezond naar lichaam en ziel naar de volwassenheid te leiden, en
dat zal toch hopelijk niet onjuist zijn?! En zo ben ik dan ook van mening dat
een leugen, waar niet in het minst een slechte bedoeling aan ten grondslag
ligt, maar vaak, voor zover wij als mensen kunnen beoordelen, alleen maar een
bijzonder goede intentie, eerder als deugd dan als zonde gezien moet worden!
[5] En zo is ons instituut in feite
weliswaar volleugen en bedrog; maar tot nog toe is dit nog absoluut niet
gepaard gegaan met boze en eigenlijk heerszuchtige bedoelingen, dat wil zeggen,
voor zover wij dat kunnen beoordelen. Maar wat daar in latere tijden allemaal
uit voort kan komen, daarvoor ontbreekt het ons aan een methode om dat te
kunnen voorzien, en wij kunnen er niet borg voor staan omdat de mensen die na
ons komen evenzeer mensen zullen zijn met een vrije wil, zoals wij dat nu zijn.
[6] Ik beweer zelfs, dat in het begin
al degenen die een of andere religie hebben gesticht waaraan alle betere
aspecten van de beschaving van een bepaald volk ten grondslag lagen, het heel
goed en eerlijk met het volk gemeend hebben. Maar de latere nakomelingen en
vooral de priesters, die niet geroepen zijn maar zichzelf als zodanig
geïntroduceerd hebben, die belachelijk slechte plaatsvervangers van de goden op
deze aarde, zijn de nooit juist begrepen leerstellingen verkeerd gaan
uitleggen, hebben er zelfzuchtig en heerszuchtig als ze zijn nieuwe aan
toegevoegd om er zelf beter van te worden en deze onder de benaming 'Gods wil',
'Gods woord', zwaar gesanctioneerd, en hebben de arme mensheid daar vaak op de
meest gruwelijke wijze mee geplaagd, waarvan ons nu zelfs nu nog heel wat
voorbeelden maar al te duidelijk kunnen overtuigen!
[7] We hoeven alleen maar te kijken
naar de mij zeer goed bekende verhalen van de tempel in Jeruzalem en daarnaast
naar de tempelverhalen van Rome, dan is het meer dan duidelijk wat er van Mozes
en al helemaal van alle oerwijsheid van Egypte terecht is gekomen! En -ik wil
geen onheilsprofeet zijn -, maar ik durf ten overstaan van u te beweren, dat uw
zuivere en goddelijke leer, waarvan die jongen de hoofdlijnen al wonderbaarlijk
snel aan mijn metgezellen heeft duidelijk gemaakt, en die voor zover ik gehoord
heb veel heerlijks bevat, al over enkele eeuwen een heel ander gezicht zal
hebben!
[8] Uw leerlingen zullen zendelingen
en verbreiders van uw goddelijke leer worden. Deze zullen niet overal kunnen
komen; zij zullen weer leerlingen kiezen en deze tot leraren en soms tot
geestelijke leiders van uw leer maken, en daarmee is de basis gelegd voor het
priesterdom en hiermee voor het allerergste bijgeloof, dat durf ik duizend
tegen één te verwedden!
[9] En als dat in de loop van de tijd
overal zo gaat, waarom zou dan juist ons instituut een uitzondering vormen?
Overal zijn mensen met een bestuurlijke taak. Als nu een ware God aan het hoofd
staat en hen onderwijst en leidt, zullen ze wel binnen de orde blijven; maar
stelt hij hen weer op de proef, wat noodzakelijk is in verband met de vrije
wil, dan zullen ze meteen wel weer goed raad weten met een gouden kalf zoals de
oude Israëlieten in de woestijn, toen Mozes hen verliet om de Sinaï op te gaan
om de geboden van de Allerhoogste te halen"
68
Het priesterdom als grootste hindernis om de leer van de Heer te verbreiden
[1] (ROCLUS:) 'U als de volmaaktste
profeet, geheel vervuld van alle goddelijke geesten en begaafd met alle macht
en kracht zoals nog nooit een mens op de aarde, zult dat zeker ook van te voren
al zien! Maar wie kan er iets aan doen? Het is nu eenmaal zo, was altijd al zo
en zal ook altijd zo blijven, en wij zullen het niet veranderen!
[2] Zolang de mensen hun vlees en hun
vrije wil wordt gelaten, zo lang zullen ze over het algemeen ook dat blijven,
wat ze zijn, en zullen ze allerlei voorzieningen treffen al naar gelang de
klimatologische omstandigheden in een land. Hoe verder hier vandaan, des te
erger, zoals ik dat tijdens mijn vele reizen maar al te vaak duidelijk heb
ervaren! Hoe verder ik mij van dit, nu mijn enige geestelijke lichtpunt,
verwijderde, des te blinder en dommer vond ik ook de mensen, ook vroeger al
toen ik nog atheïst was, en het zou me zeker overal nog meer opgevallen zijn
als ik alles had geweten wat ik nu weet.
[3] Het is weliswaar zeer waar, dat er
geen duisternis kan zijn die niet ogenblikkelijk teniet gedaan zou kunnen
worden door een overeenkomstig licht. In de natuur is het in ieder geval zeker
zo. Maar of het geestelijke licht de geestelijke nacht ook zo plotseling kan
verdrijven, is natuurlijk een heel andere kwestie! In een bepaald opzicht was
mijn geestelijke nacht zeker niet onbeduidend te noemen, en die jongen heeft
hem met enkele lichtwoorden verjaagd; maar ja, hij had aan mij ook wel iemand
die op menig wetenschappelijk gebied niet tot de allerminsten behoort en die
heel veel ervaring heeft opgedaan in de wereld.
[4] Men moet zich eens een volk
voorstellen dat diep verstrikt is geraakt in een hoogst absurd en duister
bijgeloof! Daar zullen enkele woorden, ook al bevatten ze nog zoveel licht, en
zelfs verscheidene tekenen, al zijn die nog zo opvallend, nauwelijks enig licht
brengen! Zo 'n volk wordt dan nog duisterder en boosaardiger, en zal juist in
aanwezigheid van het licht een grote vijand ervan blijken te zijn, waarna het
dan pas echt duister wordt bij zo'n dierlijk volk.
[5] We hoeven daar helemaal niet ver
voor te zoeken. Laten we onze ogen maar eens richten op de tempel in Jeruzalem
en daar het in en externe Farizeeërdom bekijken, dan zien we zoveel
geestelijke nacht, dat dat ons erg zal verbazen! Laat iemand bij hen maar eens
aankomen met een echt innerlijk, geestelijk licht, ongeveer zoals die jongen
daarstraks bij mij gekomen is, dan zou hij binnen korte tijd een kind des dood
zijn!
[6] Wat deze ware knechten en dienaren
van de allerdonkerste nacht al allemaal tegen ons instituut hebben ondernomen!
Als wij niet in ieder opzicht zo onafhankelijk zouden zijn en ze ons op de een
of andere wijze hadden kunnen pakken, dan bestonden wij allang niet meer!
Wanneer er nu een Mozes en Aaron op zouden staan en de mensen de waarheid
zouden leren zoals ze dat in hun tijd gedaan hebben, dan zouden ze meteen
opgepakt en met stenen bekogeld worden, of men zou hen als tegenstanders het
vervloekte water te drinken geven, en heel zeker het echte; want ze hebben twee
soorten, namelijk een echt dat zonder meer de dood ten gevolge heeft, en een
onecht dat niemand schade toe kan brengen, omdat het helemaal geen gif bevat.
[7] Als ze dan iemand die tegen hen of
liever tegen de tempel zondigt, om een geheime reden welwillend gezind zijn,
geven ze hem het onechte vervloekte water te drinken. Maar als iemand hun te
veel in de weg heeft gelegd, kan hij bij de eerste de beste gelegenheid met het
echte vloekwater zijn dorst voor alle eeuwigheid lessen. Dat de Farizeeën dit
zowel in Jeruzalem doen alsook in andere plaatsen, is nu toch wel bij alle
mensen met een beetje ontwikkeling zo'n bekend feit dat dit vrijwel niemand
meer verbaast. Ik vraag me echter af, hoe een echt waarheidslicht deze
Farizeese nacht dan kan verlichten?
[8] En zoals het bij de Farizeeën is,
is het overal waar van priesterdom sprake is. Ook al zullen alle mensen.een
waar licht aannemen. omdat.zij het weldadige ervan snel en gemakkelijk inzien,
dan zullen de priesters zich daar toch met alle middelen en uit alle macht
tegen verzetten en het niet aannemen, omdat zij door pure hoogmoed en
heerszucht zo blind zijn dat zij helemaal niet in staat zijn om de weldaad van
het zuivere waarheidslicht te onderkennen.
[9] En zolang het priesterdom door God
en ook door de wereldse regeringen wordt geduld, kan er van enig geestelijk
licht zo goed als geen sprake zijn! Want dit altijd hoogst zelfzuchtige en
heerszuchtige soort mensen zal er steeds op uit zijn om het hogere licht
verdacht te maken, en het eigenoude vuil als zuiver goud aan te prijzen en op
te dringen aan de mensen die hun ondergeschikt zijn.
[10] Daarom ben ik er wat deze zaak
betreft zelfs vast van overtuigd, dat men éérst alles wat maar een beetje naar
priesterdom ruikt, volledig uit de weg moet ruimen, dus de oude Augiasstal uit
moet mesten, en pas dan de ware geestelijke zon over alle volkeren tegelijk
moet laten opgaan; anders sterft ieder zaadje, al is het nog zo goed, voordat
het nog maar enigszins wortel heeft kunnen schieten in de aarde van het leven.
[11] Ik herken in u, verheven meester,
de volle goddelijke kracht, zonder welke het u totaal onmogelijk zou zijn om de
werken te verrichten die alleen een god mogelijk kunnen zijn, omdat in hem alle
ontelbare speciale krachten verenigd zijn en hun eeuwige oerbasis hebben van
waaruit ze alleen maar kunnen werken. En omdat ik dat in u ontdekt heb, is het
ook wel zeker dat ik een grenzeloze achting en liefde voor u heb, wat u met de
ogen van uw geest nog duidelijker in mijn hart en hersenen kunt zien dan die
jongen daar.
[12] Maar toch zeg ik u zonder enige terughoudendheid,
dat uw moeite en beslist grote opoffering zo goed als geheel tevergeefs is en
de mensen weinig zegen zal brengen zolang ook maar één priester op deze aarde
rondloopt! Of u zou met uw almacht alle mensen en dus ook alle priesters op de
hele aarde plotseling zo moeten veranderen als die oude rots in zee, dan zou
het op aarde misschien ooit eens heel aangenaam kunnen worden! Het is alleen
maar eeuwig zonde van uw inspanning en uw werk! Als u nog als timmerman zou
werken met zaag en bijl, zouden de Farizeeën u zeker met rust laten; maar zo
zullen ze u, ondanks uw onloochenbare goddelijkheid, haten, en ze zullen u
overal waar u gaat, woedend en razend achtervolgen! Ook zullen ze proberen om
het heerlijke zaad dat u nu zaait, met alle middelen die hen ter beschikking
staan te bederven.
[13] Want er is nauwelijks iemand die
de Farizeeën en hun aardse handelwijze beter kent dan juist ik, omdat ik
vanwege ons instituut het meest met hen te kampen heb gehad! Ze zijn nu
weliswaar totaal door ons verslagen en overwonnen, en kunnen met al hun woede
niets meer tegen ons uitrichten; want onze ringmuren zijn sterker dan die om
hun tempel, en alle zieken in de wijde omtrek zoeken nu hun heil bij ons, omdat
wij de mensheid met reële geneesmiddelen weer beter maken, terwijl die
tempellieden genezen door loze spreuken en mysterieuze tekens en met allerlei
relikwieën -die God weet waar vandaan komen -maar waarbij de zieken helemaal
niets merken van een of andere verbetering.
[14] Dit is nu mijn naakte bekentenis
voor u, o Heer en Meester; maar doet u nu wat u wenst, -alleen, laat ons
instituut niet eerder vallen dan de tempel in Jeruzalem! Dat is mijn vurigste
verzoek aan u; en het liefst zouden wij allemaal zien, dat u geheel volgens uw
wijsheid onze overste en leider zou willen worden! "
69
De ware levensweg
[1] IK zeg: 'Jullie hebben Mijn woord
en Mijn leer; doe en handel daarnaar, dan ben Ik jullie overste en meester!
[2] Mijn persoon hoeft zich daarom helemaal
niet binnen de muren van jullie klooster te bevinden, maar alleen Mijn woord en
Mijn naam -en niet alleen maar als naam geschreven en door koude onverschillig
uitgesproken woorden, maar in daden vol geloof en volliefde voor God en de
naaste -, dan zal Ik midden onder jullie zijn, en wat jullie dan zullen willen
in Mijn naam, dat zal ook geschieden, en zo zullen. jullie nog grotere werken
verrichten dan Ik.
[3] Wat Ik doe, dat doe Ik ten
aanschouwe van jullie om van Mij Zelf een geldig getuigenis af te leggen, opdat
jullie mensen daaraan kunnen zien dat Ik Diezelfde ben Die van eeuwigheid
uitgaat van de Vader, over wie alle wijzen en patriarchen geprofeteerd hebben.
[4] Jullie moeten en zullen van Mij
getuigen tegenover alle schepselen die blind en doof zijn, en ten behoeve
daarvan zullen jullie meer nodig hebben dan Ik nu Zelf voor jullie nodig heb,
want jullie zien immers scherp en horen goed!
[5] Maar jullie schijnwonderen moeten
helemaal uit jullie instituut verbannen worden; want ieder bedrog is min of
meer een ingeving van satan en kan daarom nooit tot iets leiden dat men
werkelijk goed zou kunnen noemen! En zolang men wat voor drogrniddel dan ook in
een instituut voor geneeskunde gebruikt, kan daarnaast in Mijn naam geen
wonderdaad lukken!
[6] Als jullie in Mijn naam willen
werken, dan moet Ik ook volledig naar waarheid door de liefde en door het meest
levendige geloof geheel in jullie zijn.
[7] Als jullie zo zijn, kunnen jullie
tegen die berg zeggen: 'Verhef je en stort in zee!" -en het zal geschieden
volgens jullie wil! Maar let wel, zonder Mij zijn jullie nergens toe in staat!
[8] Ik zal altijd en immer bij jullie
zijn zolang jullie trouw Mijn woord, Mijn liefde en een vol levend geloof in
Mij bewaren en geen valsheid in jullie ziel zullen dragen! -Zeg me, of je Mij
nu goed begrepen hebt!'
[9] ROCLUS zegt: 'Niet helemaal, moet
ik heel eerlijk bekennen; want ik hoorde iets over een ingeving van satan! Dat
is dezelfde boze geest die volgens de joodse leer de altijd onzichtbare
aanstichter moet zijn van al het kwaad en verderf op de aarde. Ik heb dat tot
nu toe als een allegorie* (* symbolische voorstelling) van de joden beschouwd
en ik kan niet zeggen hoezeer het me nu verbaast om deze naam uit uw mond te
vernemen!
[10] Waarlijk, ik houd u voor de meest
wijze van alle mensen en ik geloof nu ook vast dat er een alwijze en almachtige
God bestaat, door wie alles wat de eindeloze ruimte bevat, geschapen is, en dat
u nu de eigenlijke drager van Gods geest bent; maar dat u me nu aan komt zetten
met die oude joodse fabel van de satan en uiteindelijk ook nog met allerlei
duivels en misschien ook nog met de joodse hel, dat verwondert me erg. Bestaat
satan dan serieus, of een duivel, of de hel? Daar zou ik werkelijk graag een
nadere verklaring over hebben!"
70
Het wezen van satan en van de materie
[1] IK zeg: 'Wat je onder dit alles,
wat nu nog onbegrijpelijk voor je is, moet verstaan, zul je vinden in het boek
dat de jongen jou via Ruban heeft gegeven; overigens zouden de tegenstellingen
zoals bijvoorbeeld geest en materie, leven en dood, liefde en haat, waarheid en
leugen, je toch al een kleine vingerwijzing kunnen geven dat dit allemaal een
ontstaansgrond moet hebben, omdat het anders nooit in de een of andere
waarneembare verschijningsvorm zou kunnen treden!
[2] Als het kwaad niet een of andere
ontstaansgrond zou hebben, waarvandaan zou het dan in het bewustzijn van de
mensen moeten komen? Aan de hand hiervan zul jij met je geoefende hersens toch
wel beginnen te zien dat niet alles -zoals: waarheid en leugen en meer van
dergelijke tegenstellingen -het hoogste en beste Godswezen in de schoenen
geschoven kan worden!
[3] Of kun jij aannemen dat God, de
hoogste en diepste waarheid Zelf, leugenachtige neigingen in het hart van de
mens heeft gelegd, opdat deze dan zondigt tegen Gods orde, en onrein wordt in
alles wat hij zegt en doet? O, integendeel! God schiep de mens geestelijk naar
Zijn evenbeeld, dus zuiver, waar en goed.
[4] Omdat de geestelijke mens echter
ook voor zijn verdere bestaan om bepaalde redenen de weg van het vlees moest
doormaken, moest hij dit aan de materie van de aarde ordenen, volgens de
beschikking van de allerhoogste geest van God; terwille van de menselijke geest
is in het vlees van de mens een tegenwicht gelegd dat die geest op de proef
stelt, en dit tegenwicht heet verleiding!
[5] Deze huist echter niet alleen in
het vlees van de mens, maar in alle materie; en omdat de materie niet
datgene is wat zij schijnt te zijn, is
ze ten opzichte van de mens die zichzelf op de proef stelt, leugen en bedrog,
dus een schijngeest die er is en die niet is. Hij is er, omdat de verleidende
materie er voor het vlees van de mens is; maar hij is er ook niet, omdat de
materie niet is wat ze schijnt te zijn.
[6]
Zie en begrijp het goed! Deze drog-geest, door en door leugen in zichzelf, is
nu de geest van de hele wereld der materie en is datgene, wat 'satan' of 'de
opperste duivel der duivels' heet. De 'duivels' echter zijn de afzonderlijke,
specifieke, kwade geesten van de jou nu getoonde algemene geest van het kwaad
[7] Een mens die dus liefde opvat voor
allerlei materie, en door zijn handelwijze daar geheel in opgaat, zondigt tegen
Gods orde, die het bestaan van de mens alleen maar tijdelijk op een materiële
bodem plaatste om met gebruikmaking van zijn geheel vrijgelaten wil er de
strijd mee aan te gaan en sterk te worden voor de onsterfelijkheid. En het
gevolg van de zonde is de dood, of het verloren gaan van al datgene, wat de
ziel van de mens zich onrechtmatig uit de materie heeft toegeëigend, omdat alle
materie, zoals Ik je heb laten zien, als datgene wat het lijkt te zijn,.niets
is:
[8] Als je dus houdt van de wereld en
haar gewoel en je wilt verrijken met haar schatten, lijkje op een dwaas aan wie
in alle ernst een mooie prachtige bruid wordt voorgesteld, die hij echter niet
wil en naar wie hij ook geen verlangen koestert; maar die zich wel met het vuur
van een blinde fanaticus op de schaduw van de bruid werpt en deze schaduw
bovenmatig liefkoost! Maar als de bruid dan de dwaas zal verlaten, zal natuurlijk
ook haar schaduw met haar meegaan! En wat zal er voor de dwaas dan overblijven?
Natuurlijk niets!
[9] Wat zal hij dan jammeren, de
dwaas, omdat hij heeft verloren wat hij zo liefhad! Maar dan zal men tegen hem
zeggen: 'Blinde dwaas, waarom nam je dan niet de volle waarheid in plaats van
de schaduw ervan, die toch duidelijk niets was?!' Wat kan de schaduw ook anders
zijn dan een ontbreken van licht, dat iedere vaste vorm aan de aan het licht
tegenovergestelde zijde veroorzaakt omdat de lichtstraal niet door de vaste en
dichte massa kan dringen?
[10] Wat echter jouw schaduw voor jou
is als je in het licht staat of loopt, dat is voor de geest alle materie met
haar schatten! De materie is een noodzakelijk bedrog en in zichzelf een leugen,
omdat ze niet datgene is, wat ze voor de zintuigen van het lichaam lijkt te
zijn.
[11] Het is echter juist een gericht
van de leugen en het bedrog, dat de materie zich voor de ogen van de geest als
iets vergankelijks en alleen als een uiterlijk overeenkomstig schaduwbeeld van
de innerlijke diepe waarheid moet manifesteren, terwijl ze volgens de blinde
liefde van de ziel voor de wereld liever in een realiteit datgene zou blijven,
wat ze lijkt te zijn. "
71
Wat aan gene zijde het lot is van de materieel geworden ziel
[1] (DE HEER:) 'En als dat zo is, wat
heeft het dan voor nut voor de ziel, als ze voor de lichamelijke mens alle
materiële schatten van de aarde zou verkrijgen en dus op zou gaan in het vlees
en in diens gemene en dierlijke hebzucht, maar dan in haar geestelijke sfeer
schade zou lijden en de realiteit van het ware leven zou verliezen?! Waar moet
zij dan aan gene zijde iets vandaan halen om echt iets te kunnen worden, nu zij
met het 'niets' van de materie zelf tot 'niets' geworden is?!
[2] Ja vriend, voor degene die heeft,
is alles wat hij krijgt winst, zodat hij dan altijd nog meer heeft! Maar heel
anders is het gesteld met datgene, wat op zichzelf niets is en niets heeft! Hoe
moet men dan iets kunnen geven aan datgene wat zich eerder door de leugen heeft
laten vangen en tot mets heeft laten maken?!
[3] Of kun
jij vloeistof in een bak doen die alleen in je gedachten bestaat en verder
nergens, of -als er wel een bak is -deze echter aan alle kanten zoveel gaten
heeft, dat ze nauwelijks te tellen zijn? Zal daar ook maar één druppel in
blijven? ..
[4] Ach,
zou de materie op zichzelf, zoals zij is, blijvende en onveranderlijke
realiteit zijn -wat echter onmogelijk is , dan zou zij als zodanig. waarheid
zijn, en wie haar zou verkrijgen en bezitten, zou dan in het bezit zijn van een
waarheid; en zou de ziel overgaan in de materie, dan zou ze een ware en
blijvende realiteit worden! ...
[5] Omdat
materie echter alleen maar een gericht van het geestelijke is, dat niet
blijvend kan en mag zijn, maar slechts kan en mag duren zolang het geestelijke
oerelement zich hierin verzamelt, zichzelf daarin leert kennen en dan na het
verkrijgen van voldoende kracht de materie om zich heen oplost en deze in het
overeenkomstige geestelijke verandert, daarom kan het niet anders dan dat een
verwereldlijkte en materieel geworden ziel uiteindelijk het lot van de materie
deelt.
[6] Wordt
de materie opgelost, dan gebeurt dat ook met de ziel. Deze wordt, in ieder
geval voor het grootste deel, opgelost in de substantiële, psycho-etherische
oerkrachtatomen, en daarbij blijft er voor de eigenlijke ziel na het afvallen
van het vlees niets anders over dan het een of andere lichtloze en vaak bijna
levenloze skeletachtige grondtype van een dier, dat niet de minste gelijkenis
heeft met het wezen van een mens.
[7] Zo'n ziel bevindt zich dan in een
toestand welke de oer-aartsvaders, die begaafd waren met het vermogen om
geestelijk te zien, 'SHE OUL A , (hel = dorst naar leven) noemden, wat een heel
ware en juiste benaming was.
[8] In die zin is ook de hele aarde en
kortom alles wat je met je materiële zintuigen ook maar kunt waarnemen, een
ware 'SHE OUL A '. Dit betekent voor de ziel, die een geest is of liever gezegd
moet worden, de dood; want wie is opgehouden datgene te zijn wat hij was, is
ook als datgene wat hij was, volledig dood.
[9] Een ziel is dan na het afvallen
van het vlees ook dood als zij om de zojuist genoemde redenen alles, wat haar
van een menselijk wezen eigen was, bijna totaal heeft verloren, en er hoogstens
een dierskelet van haar overgebleven is. Er zullen weer voor jou ondenkbare
tijden moeten verstrijken eer zo'n ziel, die geheel in materie is opgegaan, een
mensachtig wezen wordt, en hoe lang zal het duren, tot uit zo'n ziel weer een
volledig mens groeit!
[10] Jij denkt nu natuurlijk, dat bij
God alles ook in een enkelogenblik mogelijk moet zijn. Ik zegje daarop, dat bij
God inderdaad wel alle dingen mogelijk zijn. Als God poppen en automaten wil
hebben, dan is één enkel ogenblik genoeg om de hele zichtbare ruimte daarmee te
vullen!
[11] Maar al deze wezens zullen geen
eigen, vrije wil hebben en geen eigen, op zichzelf staand, zelfwerkzaam leven.
Ze zullen zich alleen maar bewegen volgens Gods wil die door hen heen stroomt.
Wat zij zien zal zijn wat God ziet, hun gedachten zullen de gedachten van God
zijn. Zulke schepselen zullen zijn als de afzonderlijke ledematen van je
lichaam, die zich zonder jouw bewustzijn en jouw wil absoluut niet zelf kunnen
bewegen en actief kunnen zijn.
[12] Is dit niet heel anders met je
kinderen, die ook uitjouw vlees en bloed zijn voortgekomen? Die wachten niet
meer op jouw wil; zij hebben een volledig eigen leven, bewustzijn en wil. Ze
zullen je wel volgen, en lessen en geboden vanje aannemen, maar niet
overeenkomstig jouw, maar altijd slechts volgens hun hoogst eigen wil, zonder
welke jij aan hen net zo weinig zou kunnen leren als aan een uit steen gehouwen
beeld of een steen!
13] En kijk, schepselen met een vrij
bewustzijn en een vrije wil, die voor zichzelf verantwoordelijk moeten zijn en
zichzelf moeten vervolmaken, om daardoor dan ook voor eeuwig vrije en
zelfstandige wezens te blijven, moeten door God ook zo geschapen zijn dat het
hun mogelijk gemaakt wordt om zoiets te bereiken!
[14] Door God mag hier alleen in
zekere zin het zaadje geschapen worden, dat is toegerust met alle denkbare
levenscapaciteiten, die als in een huls opgesloten zitten; de verdere, vrijere
levensontwikkeling en de vorming daarvan moet aan het zaadje zelf overgelaten
worden. Het moet ook het van buiten eromheen stromende leven uit God zelf naar
zich toe gaan trekken en daaruit een eigen, op zichzelf staand leven vormen.
[15] En kijk, zoiets gaat niet zo snel
als jij denkt, omdat het embryonale leven als zodanig niet zo machtig en
daadkrachtig kan zijn als het sinds eeuwigheden allervolmaaktste leven in God!
[16] En omdat iedere ziel, ook al is
deze nog zo verdorven, altijd dezelfde bestemming heeft, kan deze aan gene
zijde met betrekking tot haar levensheil ook op geen andere manier geholpen
worden dan waarop zij zich met de weinige, haar nog ter beschikking staande
middelen zelf helpen kan en volgens Gods eeuwige orde ook zelf helpen moet.
[17] Hopelijk heb Ik je nu duidelijk
en helder genoeg uiteengezet wat dan eigenlijk satan is en de hel, en wat de eigenlijke
eeuwige dood is, en je zult nu wel nauwelijks meer een vraag hebben over iets
wat je niet voldoende duidelijk is. Mocht er echter toch nog iets zijn wat je
niet begrijpt, vraag het dan; want kijk, de zon gaat bijna onder en dan zullen
wij het avondmaal tot ons nemen!
72
Verklaring van het woord 'SHEOULA' (hel)
Over
helder zien
[1] ROCLUS zegt: 'Heer en Meester, ik
heb nu gezien dat uw wijsheid en zeer gedegen inzicht in alle dingen
ondoorgrondelijk diep is en ik moet hier openlijk toegeven, dat u zoiets
onmogelijk zou kunnen weten en inzien als u alleen maar een mens zou zijn en
niet met uw geest het grootste aandeel had gehad in de hele schepping, -en mij
is nu heel veel helder en overduidelijk geworden wat ik me vroeger nooit had
kunnen voorstellen! Maar omdat u zo goed was om mij zulke buitengewone dingen
te verklaren, vraag ik u om mij de uitdrukking 'sheoula' en, zeg, de eeuwige
dood nog een beetje nader te verklaren; want helemaal duidelijk is me dat nog
niet. Dat wil zeggen, ik begrijp het wel zo ongeveer, maar als ik zou beweren
dat ik er al helemaal in thuis was, zou ik mezelf voor de gek houden! Zou u mij
daarom deze twee genoemde dingen nog iets nader willen uiteggen!"
[2] IK zeg: 'Luister dan! 'SHE', of
'SHEI' of ook 'SHEA' betekent: 'hij dorst'; 'OUL' of ook 'VOUL': 'de in
zichzelf verlaten mens', men zou kunnen zeggen: ' dierlijke mens' ; en dan' A'
: 'naar de consistentie van datgene, wat de innerlijke wijsheid en kennis
uitmaakt'.
[3] Dat men onder de letter A zoiets
moet verstaan, laat de vorm zien van de oude Egyptische piramiden, die een
nabootsing op grote schaal zijn van de hersenpiramiden, en die de bestemming
hadden om de mensen als wijsheidsscholen te dienen, waarvan de naam en de
inrichting van binnen vandaag de dag nog getuigenis afleggen. Want 'PIRA Ml
DAl' betekent immers 'Geef mij wijsheid!' En de inrichting van binnen was ook
zo dat de mens hierin, helemaal van de buitenwereld afgesloten, zijn innerlijk
moest beginnen te beschouwen en zijn innerlijk levenslicht moest vinden. Daarom
was het in de lange inwendige gangen van zo'n piramide ook altijd pikdonker en
oerduister, en het werd niet eerder licht, voordat de mens met zijn innerlijk
levenslicht alles begon te verlichten.
[4] Dit is voor jou wel een beetje
vreemd om te horen, maar toch is het allemaal zo! Want als in het gemoed van
een mens het innerlijk oog geopend wordt, bestaat er voor hem op aarde geen
nacht en geen duisternis meer. Een als het ware tastbaar bewijs hiervoor
leveren alle zeer sensitieve en in extase verkerende mensen. Deze zien met
volkomen gesloten ogen heel veel meer dan duizend anderen met de allerbeste,
gezondste en scherpste ogen; want zij kijken door de meest vaste en
ondoorzichtige materie heen en kunnen gemakkelijk door de hele aarde heen kijken,
en zelfs de sterren zijn niet zo ver weg dat de in extase verkerende (magnetische)
mensen ze niet geheel en al zouden kunnen doorzien.
[5] Maar hoe mensen in de zalige
toestand van extase kunnen komen -en dat tenslotte wanneer en hoe vaak ze maar
willen -, dat werd hun nu juist in de piramiden geleerd en werd vooral zeer
intensief beoefend.
[6] Omdat de piramiden daarvoor
dienden, gaf men ze ook de zeer juiste en veelzeggende naam SHE OUL A. De oude
Hebreeërs kortten het af tot SHEOL " de Grieken tot SCHOLE, de Romeinen
tot SCHOLA en de Perzen en Indiërs tot SCHEHOL.
[7] En omdat de oude wijzen, door
hetgeen zij in geestvervoering zagen, heel goed wisten in wat voor
betreurenswaardige toestand zeer materiële zielen, die de wereld en zichzelf
bovenmatig liefhebben, aan gene zijde na het afvallen van het lichaam geraken,
noemden zij deze betreurenswaardige toestand ook SHE OUL A, hel!
[8] Dat een dergelijke toestand, in
vergelijking met die van een ware wijze die leeft binnen Gods orde, met het
begrip 'dood' werd aangeduid, komt zeker met de waarheid overeen. En omdat dat
eeuwig en noodzakelijkerwijs een steeds eendere en blijvende eigenschap is van
alles wat 'wereld' en 'materie' heet, zal het ook duidelijk zijn waarom men
zoiets de 'eeuwige dood' heeft genoemd!
[9] Zolang dan een ziel hier of aan
gene zijde in zo'n toestand verkeert, bevindt ze zich natuurlijk ook in een
toestand van eeuwige dood, en om zich daarvan los te maken is beslist een
uiterst moeilijke levensopgave! Menige ziel kan er wel zo'n lange tijd voor
nodig hebben als de levensduur van een wereld tot ze uit zichzelf weer zover
komt dat ze iets is! -Zeg Me, of het je nu duidelijk is!'
[10] ROCLUS zegt: 'Ja, Heer en Meester
over alles, nu is me ook dit werkelijk geheel duidelijk; maar nu nog een kleine
vraag, en dat is, hoe namelijk een mens in de staat van geestvervoering kan
raken, waarin hij alles ziet! Als ik dat nog zou weten, al zijn het alleen maar
de wegen waarlangs dat mogelijk is, dan zou ik er al het denkbare voor over
hebben om mezelf ook van tijd tot tijd in zo'n hoogst gelukkig makende toestand
te brengen! Heer en Meester over alle dingen, wees zo goed om me ook wat dat
betreft een paar goede aanwijzingen te geven!"
[11] IK zeg: 'De
scholen van Egypte hebben opgehouden te bestaan en bestaan op die manier al
heel lang niet meer; want ten tijde van Mozes begon het de verkeerde kant op te
gaan. Toen is men al begonnen om alleen uiterlijk onderwijs te geven, en mensen
als Plato en Socrates waren zo ongeveer de laatsten die nog 'n vaag begrip
hadden van de innerlijke levensschool.
[12] Maar Ik ben immers nu in het
vlees van deze wereld gekomen om jullie mensen een nog beter levensvoorschrift
te geven, waarmee ieder kan bereiken dat hij tot de hoogste levenswijsheid
komt. En dit voorschrift luidt kort gezegd als volgt: 'Heb God boven alles
lief, en heb je naaste lief zoals jezelf!' Wie dit beoefent en volop in
praktijk brengt is gelijk aan Mij en zal juist daardoor dan ook binnengeleid
worden in alle wijsheid en haarkracht en macht!
[13] Want in degene die volliefde tot
God is, is ook God met Zijn eindeloze en grenzeloze liefde en met het hoogste
licht daarvan tegenwoordig. De ziel zwelgt dan met haar geest in het licht van
Gods wijsheid en dan kan het immers niet anders dan dat ook zij alles ziet en
weet wat het licht van God ziet en weet. En omdat de eeuwige almacht en kracht
van God nu juist in Zijn grenzeloze en eindeloze liefde ligt, hoeft de ziel in
deze goddelijke liefde natuurlijk slechts te willen met de wil van de in haar heersende
liefde van Gods geest, en wat de ziel wil, dat moet gebeuren! - Dat is zo
duidelijk en waar, als maar iets in deze wereld duidelijk en waar kan zijn.
[14] Het is echter bij lange na niet
voldoende om dit te weten en te geloven, hoe intensief dan ook, maar men moet
het volop in praktijk brengen, ook in de moeilijkste levensomstandigheden, en
men moet het te allen tijde oefenen; want alleen voortdurende intensieve
oefening baart uiteindelijk pas kunst!'
73
Hoe men God boven alles liefheeft en hoe God graag ziet, dat de mens werkt
[1] ROCLUS zegt: 'Heer en Meester, hoe
kan ik het nu zover brengen om God, de onzichtbare eeuwige Geest, uit alle
levenskrachten boven alles lief te hebben? Want het lijkt me dat het hart van
een mens te klein is en niet in staat om de oneindige, eeuwige Geest van God,
waar men zich onmogelijk een voorstelling van kan maken, boven alles lief te
hebben.
[2] Naastenliefde is niet moeilijk;
maar met de liefde tot God, zo tot in 't eindeloze, valt het toch zeker voor ons,
zeer kleine mensen, niet mee! Hoe kan men er dan voor zorgen, dat men God boven
alles kan liefhebben?"
[3] IK zeg: 'iets gemakkelijkers
bestaat er vast in de hele wereld niet! Als men Gods werken bekijkt, Zijn
goedheid en wijsheid, en men zich nauwkeurig aan Zijn geboden houdt, zijn arme
naaste liefheeft als zichzelf, dan heeft men daardoor ook al God boven alles
lief!
[4] Kun je je echter van God geen
voorstelling maken die je voldoet, kijk dan naar Mij, dan heb je ook die voor
eeuwig geldende en blijvende vorm voor je, de enige vorm waaronder jij je jouw
God en Schepper voor kunt stellen! Want God is ook een Mens, maar de eeuwig
meest volmaakte in en door Zichzelf! Als je Mij ziet, zie je ook alles! -Heb je
Mij ook wat dit betreft goed begrepen?"
[5] ROCLUS zegt: 'Heer en Meester van
alle dingen, nu heb ik alles en ik wil Uw dienaar zijn! Maar laat mij nu in
vrede gaan! Want ik ben het niet waard om nog langer bij U te blijven!"
[6] IK zeg: 'Wie de innerlijke vrede
heeft, kan gaan waarheen hij maar wil, dan gaat hij in vrede! En jij hebt de
innerlijke vrede nu bereikt, en als jij ergens heen gaat, ga je in vrede. Maar
je kunt met je gezelschap nog wel een tijdje hier blijven, dan zul je samen met
hen hier nog het een en ander horen waar jullie allemaal wijzer van worden!
[7] Het einde van de dag breekt nu aan
en de zon die de hele dag een helder licht over de aarde heeft geworpen, heeft
reeds de rand van de bergen bereikt en zal over enkele ogenblikken niet meer te
zien zijn, en wij kunnen allemaal zeggen dat deze dag goed is besteed. We
hebben flink gewerkt, en in uren meer verricht dan wat enkel mensenhanden in
jaren tot stand gebracht zouden hebben. Wie werkt, moet ook eten en zijn
ledematen versterken! Jullie hebben ook gewerkt en moeten daarom ook met ons
samen eten! Blijven jullie dus hier en houdt met ons een avondmaal!"
[8] ROCLUS zegt: 'Heer en Meester over
alle dingen! Wat heb ik hier dan wel gedaan met mijn metgezellen, dat men als
werk zou kunnen bestempelen? Woorden, meningen en ervaringen uitwisselen is
alles wat wij hier gedaan hebben, terwijl we verder niets stonden te doen, -dat
kan men toch geen werken noemen?"
[9] IK zeg: 'Waar en wanneer dan ook
een mens waarachtig voor het heil van zijn ziel heeft gewerkt, daar en dan
heeft hij ook het meest en waarachtig en hoogst belangeloos gewerkt; want op de
goede manier bezig zijn voor het welzijn en het heil van de eigen ziel sluit
immers zonder meer alle andere zelfzuchtige bezigheden geheel en al uit, omdat
zelfzuchtigheid en eigenliefde de liefde tot God en de naaste volledig
uitsluiten.
[10] Wie op aardse wijze voor zijn
lichaam zorgt, zoekt de schatten van deze wereld, woelt in de materie en
begraaft zijn ziel dus in het gericht en in de dood. Al heeft zo iemand ook de
hele dag door met ploeg en houweel op het veld gewerkt met zoveel ijver dat hij
's avonds rijkelijk in zijn eigen zweet baadt, dan was hij in vergelijking met
hetgeen Ik arbeid noem, toch een dagdief, een luie knecht voor het veld
van Gods rijk.
[11] Want wie niet in zijn geest werkt
voor het ware, hem door God gestelde doel, zoals hij naar recht en billijkheid
volgens Gods orde behoort te doen, die werkt zeker ook niet voor het tijdelijke
en eeuwige welzijn van zijn naaste, en vindt het niet de moeite waard om God te
zoeken en Hem nader te leren kennen. Wie zich echter niet inspant om God te
vinden en Hem waarachtig te leren kennen, spant zich nog minder in voor het
welzijn van zijn naaste, en als hij al iets voor hem doet, dan doet hij dat
omwille van zichzelf, opdat zijn naaste op de een of andere manier in staat zal
zijn hem vele malen meer van dienst te zijn dan hij het voor hem is geweest.
[12] jij hebt nu echter God en ook
jezelf gezocht -en zowel God als jezelf gevonden; en zie, dat was een goed werk
van je, zodat je nu in een paar uur meer hebt gedaan dan anders in je hele
leven! En daarom kun je nu ook hier blijven, een goede rust genieten en met ons
een avondmaaltijd houden!"
74
Vragen over ziektes en het genezen ervan
[1] ROCLUS zegt: "Heer en Meester
over alle dingen! leder woord uit Uw mond is meer dan het puurste goud en de
ene waarheid verheft de andere! Ook is er geen van Uw licht en levenswoorden
bij mij op onvruchtbare bodem gevallen, en ik voel nu in mezelf dat hieruit
zeker de zegenrijkste vruchten voor de schuren van het ware leven zullen
groeien; en omdat ik nu toch de genade heb om met U te praten, zou ik ook graag
van U willen weten of wij in het vervolg de zieken door onze natuurlijke
geneesmiddelen van hun ziektes moeten genezen, of dat wij dat enkel en alleen
moeten doen door zo vast mogelijk op Uw Naam te vertrouwen? Want de gedachte
kwam nu bij me op, dat het misschien wel niet altijd in overeenstemming is met
Uw goddelijke wil om iedere zieke te genezen. Want er zullen er wel bij zijn,
aan wie Uw goddelijke liefde en wijsheid een lichamelijke ziekte of ook een
psychische ziekte deed toekomen, om juist daardoor hun ziel te verbeteren.
[2] Het is een maar al te bekend feit,
dat vaak de lichamelijk gezondste mensen nu niet bepaald de in moreelopzicht
meest deugdzame mensen zijn. ja, lichamelijke gezondheid maakt de mens vaak
moedwillig, op de wereld gericht en genotzuchtig, terwijl zieken, vooral zij
die aan een chronische kwaallijden, gewoonlijk geduldig, zachtmoedig en vol
overgave aan de goddelijke wil wegkwijnen; men hoort ze zelden klagen, ze zijn
vol deemoed en zijn in hun hart niet afgunstig. Zou het goede karakter van hun
ziel misschien niet veranderen als men hen plotseling kerngezond zou maken?
[3] En dan komt er nog iets bij: zeker
staat het voor ieder mens vast, dat hij lichamelijk ooit zal sterven, -als dit
niet het geval zou zijn, dan zouden mensen uit de tijd van Adam lichamelijk nog
leven. Wanneer wij echter iedereen, jong en oud, die ziek en ook doodziek bij
ons komt, meteen weer geheel beter zouden maken en wij ook elkaar, dan zou
mettertijd het sterven op deze wereld werkelijk wel eens iets zeldzaams kunnen
worden, met name, als door Uw leer in de loop der tijd bijvoorbeeld ook
oorlogen overbodig zouden worden!
[4] Als wij iemand die om hulp bij ons
is gekomen, niet genezen, dan zal men ons voor harde, meedogenloze mensen
uitmaken; en als U het een keer niet toelaat dat iemand, die al meerdere malen
door ons is genezen, bijvoorbeeld voor de tiende keer weer genezen wordt,
ondanks onze wil en onze moeite, dan wordt ofwel de kracht van Uw naam ofwel
ons eigen vertrouwen daardoor verdacht en gebrekkig, en zal het geloof van het
volk schipbreuk lijden! Want zover kunnen wij de eenmaal in de materie levende
mensen niet brengen, dat ze ter verkrijging van een hoger leven in het grote
hiernamaals dit aardse leven zo'n geringe plaats willen gaan geven, dat ze er
in geval van ziekte niets meer voor doen.
[5] Zelfs een grijsaard van honderd
jaar en ouder zal nog naar medicijnen grijpen om zijn leven te verlengen, ook
al zou hij weten dat het afleggen van zijn broze lichaam met het hoogst
mogelijke welbehagen verbonden zou zijn. Dat de zucht van mensen om gezond en
zo lang mogelijk.op deze armetierige wereld te leven zelfs onder vaak heel
slechte omstandigheden onverzadigbaar is, leert ons in het algemeen een meer
dan duizendjarige ervaring; en als de mensen op grotere schaal weten dat iedere
kwaal van hen alleen door de kracht van Uw Naam genezen kan worden, ja, dat,
als dat nodig is, zelfs overledenen in het leven teruggeroepen kunnen worden,
dan zullen we keer op keer door het volk belegerd worden!
[6] Volgens mij zou nadere informatie
hierover voor ons, en ook voor ieder ander, zeker niet overbodig zijn! Of hebt
U voor die mensen die geheel volgens Uw orde zullen leven soms van nu af aan de
oude lichamelijke dood helemaal opgeheven, zodat vanaf nu de mensen voortaan
reeds met een verheerlijkt lichaam zullen leven, en de vleselijke dood slechts
degenen die tegen Uw leer en Uw wetten blijven zondigen ten deel zal vallen?
[7] Heer en Meester over alle dingen!
Ziet U, de stralen van de ondergegane zon werpen nog zo'n prachtige gouden
gloed over de avondhemel, en de sikkel van de maan wedijvert gewoon met de
avondster om het licht van de moeder van de dag te vervangen. Het is zo
overheerlijk, Heer, om Uw lichtgevende werken te aanschouwen; maar nog
eindeloos veel heerlijker is het gevoel van het innerlijke licht, dat vanuit Uw
mond de duisterste hoeken van ons leven verlicht! Wilt U mij, omdat er nog tijd
voor is, nog voor het avondmaal duidelijk maken, wat ik mezelf nooit duidelijk
zal kunnen maken!"
75
Pijn, ziekte en dood
[1] IK zeg: "Mijn
vriend, je wilt iets te weten komen wat jij noch iemand anders eigenlijk hoeft
te weten, omdat dat enkel en alleen Mijn zaak is, wat zoveel wil zeggen als:
het is een zaak van de eeuwige Vader in de hemel, dus een orde waarop zelfs
Ikzelf in lichamelijk opzicht geen uitzondering mag, kan en zal maken!
[2] Wie in vlees is gehuld, zal dit ook
weer moeten afleggen, met of zonder pijn, dat maakt helemaal niets uit; want
als men het vlees heeft afgelegd, is alle pijn die men op deze wereld voelde,
opgehouden. Want de lucht die de ziel van een mens in de andere wereld zal
inademen, zal een heel andere zijn dan de lucht van deze materiële wereld hier.
Waar geen dood meer bestaat, daar is in feite ook geen pijn, omdat lichamelijke
pijn altijd alleen maar veroorzaakt wordt doordat de ziel zich gedeeltelijk van
het lichaam losmaakt.
[3] Daarmee wil Ik echter niet zeggen
dat een ziel in haar zuivere toestand zonder gevoel en gemoedsbeweging is -want
als zij die niet had zou ze immers dood zijn; maar ze zal in de wereld die in
overeenstemming is met haar wezen niets vinden dat haar benauwt, beknelt, beklemt
en bedrukt en daardoor een pijnlijk gevoel veroorzaakt, en daarom zal ze ook
nooit pijn waarnemen.
[4] Of is een volkomen kerngezond mens
soms in zijn lichaam niet ontvankelijk voor het gevoel van pijn, omdat hij nog
nooit het ongeluk had ziek te zijn, en nog nooit door iemand geslagen of
gestoken werd?! Bij hem ontbrak alleen maar een oorzaak die pijn opwekte.
[5] De belangrijkste oorzaak voor
pijn, die altijd alleen maar door de ziel en nooit door het vlees gevoeld
wordt, ligt dus in de druk die een te traag en derhalve ook te zwaar geworden
lichaam op een levensgedeelte van de ziel uitoefent.
[6] Daarom is iedere ziekte tijdelijk
te genezen als men in staat is om de massa van het vlees te verlichten; maar
voor het lichaam dat oud wordt bestaat er geen verlichting meer, ofschoon
iemand die in goede orde leeft, over het geheel genomen nog tot op zeer hoge
leeftijd weinig over pijn te verhalen zal hebben. Diens lichaam zal tot aan het
laatste uur nog heel flexibel en buigzaam blijven, en de ziel zal zich stukje
bij beetje heel zacht van het vlees los kunnen maken volgens de eigenlijke,
beste en ware orde. Zij zal weliswaar ook niet wensen om zich, zelfs op de
hoogste leeftijd die op aarde mogelijk is, van het lichaam los te maken; maar
wanneer de voor haar duidelijk te horen, hoogst gelukkig stemmende roep uit de
hemelen klinkt: 'Kom uit je kerker naar het volledig vrije, eeuwige, ware
leven!', dan zal ze geen seconde aarzelen om haar bouwvallige, aardse huis te
verlaten en zich naar buiten te begeven naar de lichte velden van het ware,
eeuwige leven.
[7] Wel, dat zullen
jullie met geen enkel kruidensap en ook niet door de macht van Mijn naam ooit
kunnen verhinderen, omdat het niet de wil van Mijn geest kan zijn. Jullie
zullen in staat zijn om ware wonderen. te verrichten met de kracht van Mijn
naam, maar alleen in overeenstemming met Mijn wil die zich duidelijk in jullie
hart kenbaar zal maken, en nooit in strijd daarmee. Daarom moeten jullie ook
vooral Mijn wil, die waarlijk een wil van God is, volkomen tot jullie wil
maken, dan is het onmogelijk dat jullie iets mislukt wat jullie vanuit Mij en
dus vanuit Mijn eeuwige orde zullen willen.
[8] Daarom kan er ook geen sprake van
zijn, dat iemand tengevolge van de aan jullie verleende geneeskracht in en door
Mijn naam nooit zou kunnen sterven. Ook moeten jullie nooit iemand genezing
ontzeggen als Mijn geest jullie in je hart ingeeft: 'Hem worde geholpen!'; als
de geest echter zegt: 'Laat zijn vlees hem blijven kwellen, opdat zijn ziel er
genoeg van krijgt om zich over te geven aan de geneugten van het vlees!', laat
hem dan en genees hem niet van zijn lichamelijke kwaal -want deze moet hij
dragen tot heil van zijn ziel!
[9] En nu zie je dus, dat je
bezorgdheid een beetje overbodig was! Begeef je daarom in Mijn juiste orde, dan
zal alles je wel duidelijk worden! Heb je soms nog meer moeilijkheden, zeg dat
dan, voor de waard met het maal uit de nieuwe keuken zal komen!"
76
De vrijheid van de menselijke wil
[1] ROCLUS zegt: 'Ja, Heer en Meester
over alle dingen, als wij alleen maar wonderen kunnen doen die U alleen wilt,
en dan nog alles binnen Uw hele aan de wereld ten grondslag liggende
natuurlijke, eeuwige orde, dan dient onze eigen vrije wil immers nergens meer
toe, en met het hier en daar verrichten van de hoognodige wonderen als de beste
en krachtigste bewijzen voor de macht en de kracht van Uw naam zal het er op
aarde dan zeer magertjes uit gaan zien!
[2] De wonderen van Uw wil gebeuren
toch al dag in dag uit, of wij die nu ook willen of niet, en onze wil is
tegenover die van U altijd als een lege holle noot. De zon, de maan en de
sterren gaan op en onder zonder onze wil; en zo wordt ook de aarde groen en
brengt haar vruchten voort; en de wolken trekken voorbij, en de winden spelen
met de golven van de zee; en het wordt winter en zomer, en de tijden gaan
voorbij en komen nooit meer terug, alles helemaal zonder onze wil! Of wij dat
nu ook willen of niet, dat maakt niets uit! Maar hoe zit het dan met de vaak
ook noodzakelijke, uitzonderlijke wonderen?"
[3] IK zeg: 'Ja, beste Roclus, het is
nog altijd een beetje moeilijk om met jou te praten, omdat jouw gemoed nog te
veel aardse opvattingen en zienswijzen bevat!
[4] Kijk, wie zijn handen aan de ploeg
slaat en daarbij achterom kijkt, is nog niet geschikt voor het rijk van God!
Denk jij soms dat God in Zijn volmaakt heldere denken en willen ook zo
eenvormig en eentonig is als het starre ijs van het Noorden?
[5] O mens, leer eerst God goed kennen
en Zijn almachtige wil, dan zul je ook wel gaan inzien of iemand, wiens hart
vol is van Gods geest, in overeenstemming met de eeuwige wil van God niets
anders meer kan willen en doen dan alleen maar stom en geduldig de ene dag na
de andere te laten ontstaan en te laten vergaan en gelukzalig toe te zien, hoe
de verschillende kruiden groeien en bloeien en dan weer verdorren!
[6] Als het God wat de mens betreft
alleen maar daarom te doen was geweest, dan had Hij hun nooit een eigen wil
hoeven te geven, dan had Hij hen slechts als poliepachtige zeedieren, weliswaar
in menselijke vorm, als paddestoelen uit de grond kunnen laten groeien, met in
de grond vastzittende wortels om vocht en voedsel op te nemen; dan hadden ze
dag en nacht kunnen toekijken hoe de sterren volgens Gods wil schijnbaar op en
ondergaan en hoe mooi het gras om hen heen groeit! Zich vrij te kunnen bewegen
en van plaats te kunnen veranderen zou helemaal niet nodig zijn; want ze zouden
immers toch geen vrije wil hebben, en de steeds eendere en stereotype wil van
God zouden ze als onbeweeglijke beelden nog veel beter door zich heen kunnen
laten gaan en in zich kunnen laten heersen dan een mens dat kan met zijn wil,
hoe vroom en ootmoedig hij ook is!
[7] Want een mens, die dan toch altijd
nog een eigen wil heeft en zich vrij kan bewegen, kan immers toch nog met al
zijn gevoel voor schoonheid ooit op de gedachte komen om enkele stappen over
een mooi met gras begroeid stuk grond te lopen; en dan is het onvermijdelijk
dat hij het gras dat volgens de wil en de eeuwige orde van God rechtop groeit
en staat, tegen de grond drukt en bovendien nog enkele bladmijten voordat het
hun tijd is hun levenslicht uitblaast! -Heb je nu een beetje in de gaten, hoe
dwaas je bezorgdheid is?
[8] En bedenk dan eens, dat de mens
met een vrije wil voor zijn lichamelijk voedsel niet alleen allerlei heerlijke
vruchten die vol vruchtzaadjes zitten met zijn tanden fijnmaalt en deze dan als
voedsel voor zijn lichaam genadeloos en zonder pardon verslindt, maar zich
zelfs aan allerlei dieren vergrijpt, doodt, en tenslotte ook hun gebraden vlees
met ware gulzigheid verorbert. Hier en daar zoekt hij uitgestrekte vlakten uit
waar eerder gedurende vele duizenden jaren het mooiste gras, andere heilzame
kruidenstruiken en bomen in de mooiste en meest ongestoorde orde van God
groeiden, en bouwt daar dan dode huizen en steden op.Ja, vriend, kan dat
volgens de orde van God zoals jij je die voorstelt, wel juist zijn?
[9] Of, als jij je in de loop der tijd
lang geworden nagels, baard en haren korter maakt, handel je dan niet in strijd
met Gods orde, volgens wiens stereotype wil nagels, baard en haren steeds weer
aangroeien en niet zo kort willen blijven als jij hen met je schaar hebt
voorgeschreven?
[10] Als God nu absoluut niet wilde
dat een wezen, dat vrij denkt en een vrije wil heeft, in strijd met het stereotype
van Zijn scheppingswil handelde en op vernietigende wijze zowel op grote als op
kleine schaal ingreep tegen de bestaande, altijd onveranderlijke orde, zou Hij
dan wel wijs gehandeld hebben toen Hij voor Zichzelf wezens schiep, die alleen
al omwille van hun bestaan genoodzaakt zijn om allerlei vernietigende ingrepen
te verrichten tegen de orde van de oerschepping, die toch ook een werk van de
almachtige en hoogst wijze God is?!
[11] Maar als God, de Heer en Schepper
van alle dingen en wezens, het toelaat dat de levende wezens, en met name de
vrij denkende mensen die een vrije wil hebben gekregen, Zijn bossen verwoesten,
bomen omkappen, er hutten en huizen van bouwen en het grootste deel ervan
verbranden, Zijn mooie gras vertrappen, afmaaien en als voer aan de koeien,
ossen, ezels, schapen en geiten geven, en als God dan niemand op zijn vingers
tikt bij talloze andere ingrepen tegen Zijn stereotype orde, hoeveel
onwaarschijnlijker is het dan dat Hij Zich met Zijn almachtige wil verzet als
het erom gaat de zeer kleine wilsvrijheid van de mens te ontwikkelen tot de
grootste goddelijke vrije wil!
[12] Heb je dan niet gezien hoe
zojuist deze jongen, die in feite ook slechts een schepsel van God is, die
steen in goud veranderde, wat tegen het stereotype van de oergoddelijke wil in
gebeurde? Heeft iemand hem ter verantwoording geroepen omdat hij zo'n enorme
ingreep heeft gedaan in de basisorde van God? Integendeel, dit is slechts
teweeggebracht door de goddelijke wil, verenigd met die van de jongen!
[13] Als jij je houdt aan de
eenvoudige geboden van God en God waarachtig boven alles liefhebt, dan word je
toch immers steeds meer één met het weten en willen van God. Op die manier word
je wijzer en wijzer en in dezelfde mate ook machtiger, en zo krijg je ook steeds
meer inzicht in je willen. Je innerlijke goddelijke licht zal tot een
alziendheid verheven worden, waardoor je in de overigens nog bestaande
levensduisternis de werkzame levenskrachten niet alleen zult voelen, maar ook
zult zien; en doordat je de volmaakt vrije wil van God in je hebt, zul je ze er
ook toe kunnen brengen om op deze of gene manier actief te worden. Juist
doordat je de talloze, voortdurend van God uitgaande krachten ieder op zich en
individueel herkent en doorziet, krijg je er als bezitter van de goddelijke wil
vat op, en kun je ze ook bestemmen en bundelen voor een wijze handeling en een
wijs doel. Ze zullen dan ook meteen zo in actie komen als wanneer God ze direct
Zelf voor een bepaalde activiteit had bestemd.
[14] Want alle door de hele oneindigheid
van God uitstromende krachten zijn te vergelijken met talloze armen van één en
dezelfde almachtige God, en kunnen ook onmogelijk op een andere manier actief
worden en actief zijn dan enkel en alleen doordat ze hiertoe aangezet worden
door de goddelijke wil, omdat ze in feite niets anders zijn dan pure
uitstralingen van de goddelijke wil.
[15]
Wanneer de mens dan zijn kleine wilsvrijheid met de eindeloos grote goddelijke
verenigt, zeg Me, of je dan kunt denken dat het mogelijk is dat
hij enkel een stomme
toeschouwer is van de puur goddelijke wil, of dat de mens, wiens wil op die
manier zo groot en vrij is geworden, niet in staat zou zijn om met zo'n
goddelijke wilsvrijheid het een en ander tot stand te brengen!"
77
Over juiste en onjuiste ijver
[1] ROCLUS zegt: 'Ja Heer en Meester
over alle wezens en dingen, doordat U zo genadig bent om deze dingen uit te
leggen, staat dit nu voor mij natuurlijk allemaal in een ander licht en menig
raadsel dat ik vroeger niet kon oplossen, is me nu volledig duidelijk! Ja, nu
begin ik ook een beetje te begrijpen wat een mens eigenlijk is, en wat hij in
deze wereld te zoeken heeft en na moet streven en volgens Uw woord ook kan
bereiken en eigenlijk moet bereiken! Ja, om zich aan Uw geboden te houden en letterlijk
Uw wil te vervullen, is nu natuurlijk iets dat zeer gelukkig maakt en heel
eenvoudig is; want nu ziet men overduidelijk wat men van U uiteraard krijgt!
Want als ik een plaats, hoe ver ook verwijderd, voor me zie en zo rechtstreeks
mogelijk naar deze plaats toeloop, dan moet ik hem tenslotte toch eens
bereiken!
[2] Ik kan nu niets anders doen dan U
vanuit al mijn levenskrachten danken voor alle moeite die U voor mij gedaan
hebt en U verzekeren, dat ik een gewetensvolle leerling van U zal zijn en blijven.
Ik geef U ook de volledige verzekering, dat ik alles in het werk zal stellen om
ons instituut te reinigen van alle oude wereldse leugenachtige slakken, en daar
zal in het vervolg niets meer ondernomen worden dan alleen datgene, wat zich
laat verenigen met Uw leer, o Heer en Meester!
[3] Nu al voel ik een kracht in mij
die ik tevoren nooit heb gevoeld, waarvoor in het vaste vertrouwen op U alle
bergen moeten wijken en waardoor alle doden uit hun graf zouden moeten opstaan!
Hoe zal het daarna dan wel niet zijn als mijn toekomstig leven geheel Uw wil
zal zijn, en tot welke kracht zal ons instituut komen als allen die daaraan
verbonden zijn één zullen zijn wat hun instelling en hun wil betreft?!
[4] Daarom moeten we nu geen tijd meer
verliezen! Kom aan, laten we allen aan het werk gaan voor deze nieuwe taak
vanuit God! Wie aarzelt, begaat een grove zonde tegen het heil van de mensheid
van de hele aarde'
[5] IK zeg: 'Je huidige enthousiasme
is wel op zijn plaats en je zult datgene wat je je nu hebt voorgenomen, ook
doorzetten; maar je huidige vuur is te vergelijken met een strovuur, waarbij
ook meteen geweldige vlammen oplaaien zodat men denkt: als dat zo doorgaat,
staat over enkele ogenblikken al meteen de hele aardbodem in brand! Maar na
enkele ogenblikken houdt het grote strovuur op en naderhand kan men nog amper
zien waar de luchtige, grote hoop stro werd verbrand!
[6] Een juiste ijver ontwikkelt zich
als het licht en de warmte van de opgaande zon. Als het licht en de warmte van
de zon meteen 's ochtends met een Afrikaanse middaggloed zou komen opzetten,
dan zou deze een vernietigende uitwerking hebben op planten en dieren, wat
iedere goede en ervaren boer al aan het zogenaamde zonneblikken kan zien.
[7] Van een zonneblik is sprake, als
tijdens een onweer het firmament dicht met regenwolken is bedekt en het ook al
regent maar opeens, als aarde en vruchten al een beetje zijn afgekoeld, het
wolkendek opensplijt tengevolge van een bepaalde luchtstroming, en licht en
warmte van de zon plotseling op planten en bomen en op allerlei kwetsbare
diertjes valt; en kijk, de schade die dan aangericht wordt is groter dan
wanneer het een uur lang flink gehageld zou hebben! -Ik wil je met dit
voorbeeld alleen op een praktische manier laten zien hoe, als het ware, misplaatste
ijver veel meer beschadigt dan goed doet.
[8] Daarom moet je nu ook niet in
jullie instituut opeens alle oude en half vergane bomen tegelijk willen
omhakken, maar met redelijke ijver als het ware ongemerkt, zo stukje bij
beetje, en dan zul je pas de ware zegen in je instituut verspreiden! Maar in
één klap, mijn vriend, gaat dat niet! Verder is het ook nodig, dat jullie onder
elkaar nog heel wat gesprekken voeren en dat er daarna bewijzen worden gegeven
van de nieuwe wonderwerken in Mijn naam! En pas als op die manier allen, en
niet alleen jij, in dit nieuwe licht zijn ingeleid, kan al het oude met succes
verwijderd worden.
[9] Als een echt wijze boer merkt dat
er onkruid tussen de zuivere tarwe opkomt, laat hij het groeien tot aan de
oogst. Bij het maaien laat hij het onkruid pas van de tarwe scheiden en
daardoor blijft zijn tarwe gezond; het onkruid wordt gedroogd en verbrand op de
akker en dient als mest voor de grond. Zie, dat noem Ikzelf wijs en waarachtig
gehandeld!
[10] Geloof Me, dat Ik met heel Jeruzalem
en al zijn Farizeeën even snel af zou kunnen rekenen als tevoren met die rots
in de zee; maar zo'n ijver zou Me slechte vruchten afwerpen! Daardoor zouden
dan allen die zouden horen dat Ik door Mijn goddelijke almacht zo'n verwoesting
aangericht heb, wel voor Mij gewonnen zijn, maar beslist niet door innerlijke
overtuiging, maar langs de weg van het eigen gericht. Uit vrees en schroom zou
niemand zich meer durven te roeren; iedereen zou als een machine datgene doen
wat Ik van hem zou verlangen!
[11] Zou dat dan echter de vrije wil
tot ontwikkeling brengen als zijnde het hoogste goed van iedere mensenziel, en
de wil verheffen tot de hoogste kracht van de goddelijke, volkomen vrije wil,
waarin alleen het allerhoogste levensgeluk bestaat en kan bestaan?!'
78
De ontwikkeling van de vrije wil
De
nadelen van overdreven ijver
[1] (DE HEER:) 'En dat de hoogste
zaligheid van het leven inderdaad gelegen is in het bezit van de volkomen
ongebonden wilsvrijheid en de steeds succesvolle, daadwerkelijke werkzaamheid
daarvan, daar leveren alle zelfzuchtige en heerszuchtige mensen reeds op deze
aarde het krachtigste bewijs van!
[2] Menigeen geeft immers graag al
zijn bezittingen op om maar een beetje macht te hebben! Wie haat bijvoorbeeld
kroon, troon en scepter, vooral als hij zichzelf omhoog kan werken!?
[3] Maar waarom hebben deze drie
effectieve heersers dan zo'n onuitsprekelijke waarde in de ogen van de mensen?
Het antwoord ligt voor de hand, en in de aard van de zaak. Omdat hij, die op de
troon zit, temidden van miljoenen mensen in de wereld volkomen vrij en
doeltreffend van zijn wil gebruik mag en kan maken!
[4] En na degene die op de troon zit,
wordt dan ook iedereen bovenmatig gelukkig die door de heerser een ambt krijgt aangeboden
waarin hij, al is het maar in naam van de heerser, ook een kleine heerser kan
spelen, en zijn naar vrijheid dorstende wil iets meer lucht kan geven. Hij
onderdrukt weliswaar zo goed hij kan zijn oorspronkelijke vrije wil, en maakt
in plaats daarvan de wil van zijn heerser geheel tot de zijne, ook al is hij
het daar vaak niet mee eens; maar dat doet hij allemaal om ook maar een beetje
mee te kunnen heersen, en om zijn wil enigszins te kunnen laten gelden. Want
bij bijzonder hooggeplaatste staatsbeambten is er immers altijd wel een keer
gelegenheid om van de geheel eigen vrije wil gebruik te maken. en dat is voor
de mens op deze aarde al een allerhoogste zaligheid.
[5] Maar wat is deze vergeleken met de
zaligheid, die voor de gehele oneindigheid en eeuwigheid voort zal komen en
moet komen uit de eenwording van de hier altijd uiterst beperkte menselijke wil
met de wil van God?!
[6] Maar voordat zoiets kan gebeuren
moet de menselijke wil, dat zul je zelf inzien, een serieuze ontwikkeling
doormaken en op een hoogst wijze manier door alle stadia van het leven geleid
worden, want anders zou het zeker erg gevaarlijk zijn om de vrije wil van de
mens uit te rusten met een doeltreffende machtsvolkomenheid!
[7] Maar om de wil van de mens daartoe
bekwaam te maken, moet men er naar toe werken dat de mens zich geheel
vrijwillig op de wegen van het licht begeeft, en hierop zolang met alle liefde
en wereldse zelfverloochening voortgaat tot hij door eigen werkzaamheid en
volkomen zelfbestemming het juiste doel heeft bereikt.
[8] Maar daartoe is noch een
uiterlijke noch een innerlijke dwang bevorderlijk, die allebei een gericht
zijn en waardoor nooit de geest van een mens in zijn wil vrij kan worden. En
zolang hij dat niet kan, kan er ook nooit sprake zijn van een vereniging van
zijn wil met de volkomen vrije wil in God!
[9] Daarom moeten de
mensen eerst alleen door zeer wijs onderricht tot ware kennis van zichzelf en
van het enig ware Godswezen gebracht worden, en dat met alle mogelijke
goedheid, geduld en de grootste zachtmoedigheid; alleen hardnekkige,
weerbarstige karakters, bij wie op de achtergrond een op zichzelf vrijwel
geheel zinloze boze moedwil en een waar duivels leedvermaak schuilt, moeten
door een werelds uiterlijke straf en gericht op de knieën gedwongen worden,
maar niet te snel door een wonder dat wordt verricht om hen te straffen.
[10] Want men moet nooit over het
hoofd zien, dat degene die bestraft moet worden, ook een mens is, die eveneens
tot een juist gebruik van zijn vrije wil gebracht moet worden, en dat het heel
goed mogelijk is dat een arglistige en wraakzuchtige demon hem op een of andere
manier beheerst, en op die manier van de anders misschien heel onschuldige mens
een waar monster maakt!
[11] Daarom moet iedere overdreven
ijver, zelfs als het om iets goeds gaat, zolang in toom worden gehouden tot hij
de bescheiden rijpheid heeft verkregen die alles rustig en liefdevol overwegend
en verstandig berekenend, onverdroten en gestaag tracht aan te wenden met de
haar ter beschikking staande middelen, en wel voortdurend rekening houdend met
de verschillende ontwikkelingsfasen en omstandigheden van het levend object dat
zij moet behandelen.
[12] Dat jullie instituut, zoals het
nu nog is, zeker niet Mijn goedkeuring weg kan dragen, zul je nu wel geheel en
al inzien! Maar al zou het op nog honderd slechtere principes gebaseerd zijn
dan nu het geval is, dan zou het even onverstandig zijn om het plotseling
verdacht te maken en te vernietigen, als wanneer men nu Jeruzalem of het nog
vele malen ergere heidense Rome in een oogwenk van de aarde zou verwijderen.
[13] Probeer zodoende van nu af aan om
stukje bij beetje, al naar gelang de dingen zich als het ware vanzelf
aandienen, al het verkeerde uit jullie instituut te verwijderen, dan zal het
instituut en het volk dat er aan gehecht is, langzaam aan gezond worden
overeenkomstig de volle waarheid! Zou je nu echter met je medebroeders meteen
alles overhoop willen halen, dan zouden de vele medewerkers van het instituut
jou voor waanzinnig en bijgelovig verklaren en op alle mogelijke manieren
proberen om je onschadelijk te maken voor het instituut, dat volgens hen
uiterst doelmatig is ingericht; en daardoor zou jou iedere gelegenheid ontnomen
worden om heel geleidelijk aan en ongemerkt al het verkeerde uit het instituut
te verwijderen en te vervangen door de volle waarheid "
79
De Heer maakt gewag van Zijn laatste avondmaal en Zijn kruisdood
[1] (DE HEER:) 'Het meest sprekende
voorbeeld daarvan vind je hier immers bij Mij. Nu ken je Mij, Mijn leer en ook
de ware strekking ervan voor het leven. Je kent ook Mijn macht, door middel
waarvan Ik deze hele aarde even snel en gemakkelijk tot niets zou kunnen
omvormen als tevoren de jou welbekende oude rots in de zee! Maar dan zou Ik Me
tenslotte Zelf toe moeten roepen: ' Als je deze wereld vol met je
hartskinderen, die je hun aanleg en geaardheid hebt gegeven, liever niet had
willen hebben, dan had je beter al in het begin helemaal geen aarde kunnen
scheppen!' Maar de aarde en de mensen zijn er nu eenmaal, en het is dus zaak
alles met alle liefde en geduld te behouden en te leiden volgens de wijsheid
uit God, opdat van alles wat deze aarde draagt en in zich bevat, niets, zelfs
niet ter grootte van een zonnestofje, verloren zal gaan!
[2] Ja, Ik zeg je: De mensen die Mij
het meest tegenstaan en die zeker ook de slechtste mensen op de hele aarde
zijn, zijn zonder meer de schriftgeleerden en Farizeeën in Jeruzalem; maar
eerder nog dan dat Ik hen veroordeel en aan het kruis laat hangen, wil Ik het
Mij door hen laten aandoen!"
[3] Dan springt ROCLUS gewoonweg op en
zegt: 'Neen, neen, Heer en Meester! Dat zou betekenen dat Uw geduld wel erg ver
gaat! Vanwege die paar schurken in Jeruzalem - ook al zouden ze allemaal in het
niets worden opgelost - zal Gods rijk noch op deze aarde en al helemaal niet
aan gene zijde ooit enigszins schipbreuk lijden; weg daarom met dat zwarte
gespuis, en U blijft!'
[4] IK zeg: 'Zoals je deze zaak nu
begrijpt, spreek je ook! Maar over ongeveer drie jaar vanaf nu gerekend zal je
eigen geest je leren dat het anders is, dan zul je beter weten; daarom genoeg
hierover, laten we ons op het avondmaal voorbereiden! Deze tafel zal iets
langer gemaakt worden en jullie, met Ruban erbij nu met z'n dertienen, zullen
daar prima aan kunnen zitten en een beeld geven van een toekomstig avondmaal,
dat met Mijn laatste avondmaal op deze aarde overeenkomst zal vertonen!"
[5] ROCLUS zegt: 'Heer en Meester! U
wordt nu opeens geheimzinnig en raadselachtig; hoe komt dat, waarom?"
[6] IK zeg: 'Vrienden, Ik zou jullie
nog heel veel kunnen zeggen, maar jullie zouden het nu nog niet kunnen
verdragen! Maar wanneer na dat laatste avondmaal de Heilige Geest in jullie
hart zal komen, zal hij jullie volledig in de levende waarheid inwijden, en dan
zul je pas helemaal begrijpen wat Ik nu tegen je gezegd heb. -Daar komt Marcus
al aan met de schalen; laten we daarom gaan zitten om een vrolijk avondmaal te
nuttigen! Jullie tafel is al klaar en gedekt:'
[7] Na deze woorden maakt ROCLUS een
diepe buiging voor Mij, gaat dan naar zijn vrienden en metgezellen en zegt:
'Van weggaan is nu geen sprake, we moeten eerst aan het avondmaal deelnemen dat
zojuist opgediend wordt, en wel daar, aan de tafel van de heren! De Heer en
Meester wil het zo en dan wordt er niet geweigerd! Kom daarom nu snel met me mee
en neem met mij plaats aan het vrije gedeelte van de tafel daar, waar de heren
reeds lang zitten!"
[8] RUBAN zegt: 'Dat zal vast niet zo
erg goed passen! Wij die niets te betekenen hebben, naast de grote Heer aller
heren op aarde!'
[9] ROCLUS zegt: 'Passend of niet, de
Heer en Meester over alle dingen wil het nu eenmaal zo en dan staat ons niets
anders te doen dan te gehoorzamen, en wel met het vreugdevolste hart van de
wereld! Laten we daarom gaan, opdat er niemand op ons hoeft te wachten! Maar
ook, omdat ik werkelijk al flink honger heb en me echt van harte verheug op een
overvloedig en goed toebereid maal! Ik zie dat ze ook hele kruiken en grote
bekers vol wijn bij de spijzen op tafel zetten, en de lieftallige jongen
schijnt vooral aan onze tafel veel zorg te besteden; laten we er dus maar snel
naar toe gaan!"
80
Raphaël eet veel
[1] Na deze woorden van Roclus begeven
allen zich naar de voor hen bestemde tafel, maken driemaal een buiging voor het
voorname gezelschap en Raphaël wijst ieder meteen zijn plaats en gaat tenslotte
als veertiende bij hen aan de nieuwe tafel zitten. Roclus ziet precies het
gerecht voor zich waar hij altijd het allermeest van hield; het was een
gebraden lam met een bijgerecht dat uit allerbeste en volledig rijpe pomeransen
bestond. Hij kon er maar niet over uit hoe het mogelijk was dat men in de
keuken zijn smaak zo precies had kunnen raden. Maar al gauw bedacht hij in wat
voor gezelschap hij zich bevond en dat verklaarde hem alles. Evenals hij kreeg
ieder van de dertien gasten precies datgene, wat hij met recht zijn
lievelingsgerecht noemde; alleen Raphaël had een grote schaal voor zich met
acht grote heerlijk klaargemaakte vissen, waar hij, zoals bekend, goed raad mee
wist, wat de dertien erg opviel.
[2] En Roclus kon het niet laten om de
vermeende jongeling, weliswaar heel vriendelijk maar toch zeer verbaasd, te
vragen hoe het hem toch mogelijk was om acht van zulke grote vissen zo haastig
en snel te verorberen, en of hij nu nog meer kon eten.
[3] En RAPHAËL antwoordde ook heel
vriendelijk met een glimlach: 'O, laat er nog maar tien keer zoveel komen, ik
zal er heel gemakkelijk en zonder enige moeite weg mee weten; maar met deze
vissen ben ik nu ook heel goed en volkomen verzadigd! "
[4] ROCLUS zegt; 'Jouw maag moet toen
je nog klein was te volgestopt zijn, anders kan ik dat onmogelijk verklaren!
Kun je me misschien helpen om ook mijn lam mee op te eten? Want kijk, aan een
achtste deel ervan heb ik meer dan genoeg!'
[5] RAPHAËL zegt: 'Geef maar hier,
zeven achtste deel kan ik makkelijk aan!"
[6] Roclus, die zelf slechts een bout
van een achterpoot nam, gaf al het andere aan Raphaël en deze was in een enkel
ogenblik klaar met vlees en botten.
[7] Dat werd ROCLUS nu
toch een beetje al te bont en hij zei totaal perplex: 'Neen, mijn anders zo
lieftallige en zeer wijze jongen, dat gaat bij jou vast en zeker niet op
natuurlijke wijze! Over het eten van het vlees wil ik eigenlijk helemaal niets
zeggen; maar dat je, een wolf overtreffend, ook met beenderen, die geen enkel
ander mens toch ooit eet, zo snel klaar bent, -weet je, dat wordt me nu toch al
te grijs, nu moet je me deze zaak toch eens nader verklaren!"
[8] RAPHAËL zegt: 'Wel, geef me een
steen, dan krijg je ook je wonder te zien!"
[9] Roclus raapte snel een flinke
steen van de grond en gaf die aan Raphaël.
[10] En DEZE zei: 'Kijk maar, ik zal
ook deze steen verorberen als een prima stuk brood!"
[11] Hierop pakte Raphaël de steen,
bracht hem naar zijn mond, en toen de steen zijn mond aanraakte, verdween deze
uit het aardse bestaan!
[12] Toen Roclus en zijn vrienden dit
zagen, waren ze perplex en ROCLUS zei: 'Nee, jonge vriend, met jou kun je beter
maar niet samen ergens te gast zijn, want het zou uiteindelijk wel eens mogelijk
kunnen zijn, dat je je ook over je medegasten ontfermt! Veroorloof me deze
zachtmoedige opmerking, waarmee ik je eigenlijk niets anders wil zeggen dan:
Als je ook ons wilt eten, doe het dan liever vlug, opdat we niet lang vol angst
op ons einde hoeven te wachten! Nee, ik wilde van die acht vissen van de
grootste soort die er in de Galilese zee voorkomen, niets zeggen, ook niets van
mijn zeven achtste lam, beenderen inbegrepen, ofschoon dat al -het spijt me dat
ik het zeg -een ontzettend abnormale vorm van vraatzucht is; maar het eten van
een minstens tien pond zware steen is iets, dat ons allen geheel terecht met
ontzetting vervult! Waar moet dat uiteindelijk naar toe? Dat gaat ons weliswaar
weinig of niets aan; maar, ofschoon je in naam van alle goden alle bergen van
de aarde kunt verslinden, willen wij toch liever geen getuigen zijn van jouw
ontzettende vraatzucht! Begrepen, mijn beste jonge veelvraat?"
81
Het verschil tussen Raphaël’s persoon en wezen en dat van de aardse mens
[1] RAPHAËL zegt: 'Je moet wel zo
praten, omdat je me niet kent; zou je me kennen, dan zou je dat allemaal even
natuurlijk vinden als dat jij overeenkomstig jouw honger maar amper een achtste
deel van het lam hebt gegeten!
[2] Ik ben ook wel een mens zoals jij,
en het ontbreekt mij voorlopig aan geen enkel zintuig en ik heb ook alle
ledematen die bij een lichaam horen; maar mijn lichaam is heel anders dan het
jouwe; dat van jou is nog sterfelijk dat van mij niet! Jij kunt je als ziel en
geest niet van je lichaam ontdoen wanneer je dat wilt, het niet oplossen en het
niet van het ene moment op het andere veranderen in je geestelijk element; ik
kan dat echter wel. In feite ben ik eigenlijk puur geest, ondanks mijn
schijnbare lichaam; jij bent echter nog bijna geheel puur vlees en zult nog
heel wat voor jezelf moeten doen, tot je je in je lichaam als een rijpe en
vrije ziel zult gaan voelen.
[3] Als jij iets hebt gegeten, dan
duurt het een poos alvorens hetgeen je gegeten hebt tot bloed en vlees wordt in
je lichaam, en je zult nooit weten hoe die verandering in je plaatsvindt. Jij
kent de organische bouw van je lichaam niet tot in de kleinste deeltjes; maar
aan mij is ieder atoom van mijn en ook van jouw lichaam zo duidelijk bekend,
dat er in de hele wereld niets duidelijkers kan zijn! Want ik moet het lichaam
dat ik nu heb, van atoom tot atoom, van zenuw tot zenuw, van vezel tot vezel
zelf vormen en in stand houden, alsook alle ledematen; maar jij weet al vanaf
het begin niet waar je lichaam uit bestaat, en wie het voortdurend vormt en in
stand houdt.
[4] Jouw lichaam is verwekt, geboren
en gegroeid zonder datje het besefte en buiten je wil om, -dat van mij is
geschapen volgens mijn inzicht en mijn wil! Het bewustzijn dat jij van je
bestaan hebt, is nog een slaaptoestand, en jouw weten, kennen en willen is als
het dromen in de slaap van je bestaan; maar ik bevind me in het helderste en
wakkers te leven van de volkomen eeuwige levensdag. Ik weet wat ik zeg en doe,
en ken de ware en diepste grond daarvan, -en jij weet niet eens hoe, waardoor
en waarom allerlei gedachten in je ontstaan! En zo weet ik dan ook waarom ik,
zolang ik onder de sterfelijken verblijf, aanzienlijk meer spijzen tot mij kan
nemen en dat ook moet, dan jij en al je metgezellen samen. Ik kan je zelfs de
reden daarvan nog helemaal niet duidelijk maken, omdat je die met je huidige
kennis helemaal niet zou kunnen begrijpen; maar later zal er wel een tijd komen
datje alles, wat ik je nu als het ware toegeworpen heb, heel goed zult kunnen
vatten en begrijpen.
[5] Maar dat je het
voor mogelijk hield, dat ik me vanwege mijn te grote vraatzucht tenslotte zelfs
ook aan jullie zou willen vergrijpen, zoals een hyena of een wolf, dat is wel
een beetje onnozel van je! Ik vind dat jullie vanwege mijn geestelijke
ontwikkeling en mijn voor jullie duidelijk zichtbare wijsheid wel beter hadden
moeten weten! Ik kan niet alleen maar een steen eten zoals jullie dat nu hebben
kunnen zien; die manoeuvre zou ik ook met hele bergen en planeten kunnen
uitvoeren, waarvoor ik voldoende macht zou bezitten! Alleen, wanneer ik niet
wijs zou zijn en de macht zou hebben die me nu eigen is, zou ik handelen
volgens een blinde gedrevenheid, en dan zouden jullie in mijn buurt inderdaad
je bestaan en je leven niet zeker zijn! Maar de oereeuwige wijsheid van God, van
waaruit eigenlijk mijn hele wezen is gevormd, gebiedt mij bovenal om alle door
de kracht en almacht van God geschapen dingen in stand te houden, daar mag
eeuwig geen atoom van verloren gaan en kan ook niet verloren gaan, omdat Gods
wil en Zijn alziend licht-oog altijd de eeuwige en oneindige ruimte van het
grootste tot het kleinste geheel doordringt en er in werkzaam is; en daarom is
jouw vrees voor mijn door jullie veronderstelde vraatzucht volledig ongegrond!
-Roclus, heb je deze woorden enigszins begrepen?"
[6] ROCLUS zegt: 'Van een werkelijk
begrijpen kan geen sprake zijn; maar ik maak er wel uit op dat wij in jouw
nabijheid voor ons bestaan zeker niets te vrezen hebben, en dat is voor ons
voorlopig al heel veel! Maar waar laat je toch zulke grote hoeveelheden? Heb je
soms een soort struisvogel maag, die voor zover ik weet ook de hardste steen
kan verteren? Zelfs de hardste metalen schijnen voor een struisvogel ware
lievelingskost te zijn! Maar hoe het ook zij, - je bent en blijft nu eenmaal
een wonderlijk wezen!
[7] Joden spreken van bepaalde
oergeschapen hemelboden (engelen), wij Grieken en Romeinen hebben onze geniën
en de zogenoemde halfgoden; misschien ben jij zo'n verkapte engel of in ieder
geval zo'n genius of halfgod?! Ik vind dat je er ook te teer en subtiel
uitziet voor een aards iemand; want geen enkele Vestaalse maagd, *(*
Oudromeinse priesteres van Vesta) al was ze nog zo kuis, zou de vergelijking
met jou kunnen doorstaan als het om lichamelijke teerheid en schoonheid gaat.
Je bent me al eerder erg opgevallen en ik vergiste me niet, toen ik je
heimelijk al voor een soort toverachtig fantoom hield! Ik had steeds de
indruk alsof je enerzijds toch wel iets was, maar anderzijds slechts een
sprekend, lichtend beeld, dat door een allerhoogst goddelijk wezen slechts voor
een bepaalde tijd een bestaansvorm en de nodige wijsheid en macht werd
verleend. Ben je echter voor dit wezen niet meer nodig, dan is het ook helemaal
gebeurd met je! -Dat heb ik in ieder geval bij mezelf gedacht, gevoeld en ervaren
"
[8] RAPHAËL zegt: 'Behalve dat het
volkomen met me gedaan zou zijn, zit je behoorlijk dicht bij de waarheid!
Alleen in dat helemaal afgelopen zijn met me schuilt een oneindige grote
moeilijkheid; want zie, voor jou onbegrijpelijk lang geleden, voordat er nog
een wereld in de eindeloze ruimte begon te zweven en licht te geven, was ik al
een geheel voltooide dienaar van de allerhoogste geest van God! Dat ben ik nog
en zal dat ook eeuwig blijven, ofschoon misschien iets meer lijkend op de Heer,
waarnaar nu alle, ook de volmaaktste geesten, streven en zullen blijven
streven. Maar daarom zal ik toch steeds blijven wat ik ben, alleen in een nog
volkomener mate, om welke reden ik me nu dan ook door de genade van Heer naar
deze voorbereidende school van het materiële leven begeven heb. Maar voor dit
moment blijf ik nog wie, hoe en wat ik ben! -Begrijp je het nu al iets
beter?"
[9] ROCLUS zet grote ogen op en zegt:
'Ach zo, nou ja, zoals ik al dacht! Je bent dus -zoals men dat zegt -slechts
een tijdelijk met een schijnbaar lichaam beklede geest uit de hemelen, die hier
is om de Heer der heerlijkheid tijdelijk te dienen en Zijn wil ten uitvoer te
brengen?! Ja, ja, zo is dat dus, ja, dan is er natuurlijk wel een immens
verschil tussen ons, en dan kan ik met jou eigenlijk geen aards woord meer
spreken!"
[10] RAPHAËL vraagt snel: 'En waarom
dan niet?"
[11] ROCLUS zegt, nu heel ernstig
kijkend: 'ik veronderstel dat jij, met je zeker grenzeloze wijsheid, de reden
hiervan ook zonder mijn bijna nietszeggende verklaring nog beter in zult zien
dan ik; maar omdat jullie mysterieuze, geestelijke wezens, altijd verlangen
dat wij, armzalige, sterfelijke mensen, ons uiten, moet ik het je wel zeggen,
-ook al weet je toch al van te voren ieder woord dat ik uit zal spreken!
Luister daarom naar mij:
[12] Ook op deze aarde bestaan
bepaalde verhoudingen en toestanden die als ze naast elkaar voorkomen, nooit
bij elkaar passen. Zo is bijvoorbeeld een molshoop naast de hoge berg Ararat beslist
een zeer belachelijke verhouding, ook een varkensstal naast het keizerlijk
paleis in Rome, een vliegenstolp naast een Egyptische piramide, een mug naast
een olifant, een druppel water naast de grote oceaan! Maar de verhouding tussen
de dingen die ik zojuist noemde, is nog vele malen beter dan die tussen jou en
ons; ook een in de nacht glanzend glimwormpje zou het naast de zon nog stukken
beter doen! Wat zijn mijn woorden voor jou? Een allerdomst dorsen van volkomen
leeg stro; want hetgeen ik je nu zeg, heb je al een hele eeuwigheid geleden
woord voor woord geweten! Maar ik spreek hier ook niet omwille van jou, maar
voor mijzelf en mijn makkers, opdat ze hardop horen wat ik nu denk over de
positie waarin we nu verkeren! Soort zoekt soort: de gewone mens hoort bij de
gewone mens en de hooggeplaatste en machtige hoort bij de hooggeplaatsten en
machtigen.
[13] De weegschaal laat ons precies
zien hoe het zit. Een zonnestofje heeft zeker ook nog enigszins gewicht, anders
zou het na verloop van tijd niet op de aarde vallen. Maar zou zelfs een os niet
moeten lachen, als iemand waar hij bij was aan de ene kant een zonnestofje en
aan de andere kant tienduizend pond op de weegschaal zou leggen om te zien
hoeveel lichter het stofje is dan het grote gewicht van tienduizend pond?! En
zo is het ook met ons, jij past niet bij ons gezelschap en wij evenmin bij het
jouwe.
[14] Jij bent volgens de Schrift van
de joden een van de grootsten in de hemel, en wij staan op deze aarde nog
nauwelijks aan de rand van het wiegeleven, en er moet nog zo ontzettend veel
met ons gebeuren tot wij , en dan alleen nog maar op deze aarde, de geestelijk
volwassen leeftijd zullen bereiken! Wij vragen je daarom om ons te verlaten,
omdat wij ons nu aan jouw zijde te zeer als niets moeten beschouwen! Jij hebt
bij ons zeker niets te winnen en wij bij jou, in verhouding tot wat jij bent en
waartoe je in staat bent, ook zoveel als niets!"
82
Over de wonderen van Raphaël
[1] RAPHAËL zegt: 'Dat ik me in jullie
gezelschap bevind, is niet mijn wil maar die van de Heer, en daar moeten wij
evengoed aan gehoorzamen als jullie en alle geschapen wezens, van welke soort
dan ook. Een klein verschil bestaat alleen in het feit, dat wij aan de wil van
de Heer niet als blinden maar als zienden gehoorzamen, terwijl alle andere
schepselen geheel blindelings moeten gehoorzamen aan de wil van de Heer .
[2] En tussen mij en jullie bestaat
het verschil, dat ik als een geest die eveneens een volkomen vrije wil heeft
gekregen, de wil van de Heer geheel tot mijn hoogst eigen wil heb gemaakt;
terwijl het jullie tot nog toe amper bewust is, dat er een Heer bestaat. Van
het kennen van Zijn wil kan nu nog geen sprake zijn; want deze zullen jullie
pas nader leren kennen door dat geschrift, dat ik voorheen zelf voor jullie volgens
de wil van de Heer heb geschreven en aan jullie heb overhandigd.
[3] Als jullie daardoor de wil van de
Heer geheel hebben leren kennen en hem in jullie hart hebben opgenomen, en als
jullie dan enkel en alleen volgens deze nieuwe wil in jullie werkzaam zijn, dan
zal er tussen jullie en mij ook helemaal geen verschil zijn; integendeel,
jullie zullen in staat zijn om zelfs nog veel grotere dingen te presteren,
omdat jullie de weg van het vlees al doorgemaakt hebben, terwijl ik deze eens
nog door zal moeten maken, wanneer ook ik mijn huidige pure dienaarschap van
God wil omruilen voor het kindschap van God. Ik zou nu al liever datgene
zijn, wat jullie zijn; maar hier komt het alleen op de wil van de Heer aan, hoe
en wat en wanneer Hij het wil!
[4] Ik dring
er echter niet op aan, ofschoon het mijn wens is; want ik ben ook zo voor mij
in hoogste mate gelukkig en kan niets anders zingen dan 'Heilig, heilig,
heilig!' voor Hem, die nu een Mens van vlees is geworden om alle mensen van
deze aarde en alle bewoners van de hemel om te vormen tot Zijn kinderen, -dat
wil zeggen, als de bewoners van de hemelen dat willen en de Heer daarom vragen
in hun hart! Want ook in de hemelen slaan talloze harten vol vurige liefde voor
God de Heer en waar zij om vragen wordt hen ook steeds toegestaan. .
[5] En
vooral het volgende moet je heel goed beseffen: Hoe meer kennis je van de
zuiver goddelijke wil in je hart hebt opgenomen als voortdurend richtsnoer van
je leven –in je hart, wel te verstaan -des te wonderbaarlijker en machtiger zullen
de gevolgen van je wil uit God zijn!
[6] Het kennen, beseffen en lofprijzen
van de goddelijke wil die.je hebt leren kennen, heeft geen enkel nut voor je;
want dat alles is lege toejuiching van al het grootse en wonderbaarlijke dat
voor je ogen gebeurt. Je herkent het mooie, goede en verhevene eraan en weet
heel goed, dat het van het bewustzijn en de wil van de kunstenaar uitgaat. Maar
gesteld het geval dat jij ook de kennis daarvoor zou hebben, maar natuurlijk
bij lange. na niet de wil van de kunstenaar erbij, -zou je door middel van die
kennis alleen soms iets tot stand brengen? Of dat je bijvoorbeeld wel zo'n
beetje de wil van de kunstenaar had, maar niet zijn inzicht en zijn door
inspanning en hard werken verworven vaardigheid, zou je dan wel in staat zijn
om iets te presteren?
[7] Ik zegje: Daar moet de
volle ware kennis, een van God uitgaande vaste wil en een grote vaardigheid in
de toepassing ervan aanwezig zijn! Pas dan kun je inderdaad tegen de een of
andere berg zeggen: Verhef je en stort in zee, waar het 't diepst is!', -en dan
zal er feilloos gebeuren wat je hebt gewild!
[8] Maar met kennis en
vaste wil alleen kun je mets of maar zeer weinig tot stand brengen! De
vaardigheid in de toepassing van de wil van God in het eigen hart verkrijgt men
echter alleen door de macht van de zuivere liefde tot God en daardoor tot de
naaste; want alleen deze echte liefde brengt in de ziel het levende geloof
teweeg en een onwrikbaar vast vertrouwen, zonder welke ook de meest gelouterde
tot niets of tot weinig in staat is.”
83
Levensvervolmaking en wonderkracht door de liefde tot God en de naaste
Ware
en valse profeten
[1]
(RAPHAËL:) 'Stel bijvoorbeeld het geval, dat jij een blinde het licht van zijn
ogen terug wilt geven door de kracht van de goddelijke wil in jou en datje
daarbij toch een klein beetje twijfelt of het wel zal lukken, dan is dat al
helemaal fout; want dan zal de blinde het licht in zijn ogen niet terugkrijgen.
Wanneer jouw liefde tot God echter heel intensief in je aanwezig is, dan zal
dit hoogste liefdes en levensvuur niet alleen jouw eigen ziel hevig activeren,
maar het zal met een onweerstaanbare kracht geestelijk veel verder reiken dan
jouw eigen sfeer en heel geconcentreerd werkzaam zijn waar jouw goddelijke wil,
natuurlijk met alle wijsheid en verstand, iets onder handen heeft genomen. Als
de blinde dan door jouw goddelijke wil gegrepen wordt en tegelijkertijd in het
brandpunt geplaatst wordt van de machtige godsliefde waar jouw ziel vol mee is,
moet hij wel ogenblikkelijk volkomen ziende worden; want in het hoogste liefdes
en levenslicht en -vuur uit God moet iedere dood wijken, ook die van een oog
zonder licht, dat natuurlijk zonder licht even goed dood is als het hele
lichaam zonder adem of hartslag. Daardoor wordt dan ook het opwekken van een
overledene ogenblikkelijk mogelijk; want wanneer de goddelijke wil die je hart
vervult en diens wijsheid er niet tegen zijn dat een overledene weer tot leven
gewekt wordt, hoef je de dode maar in het brandpunt van je liefde tot God de
Heer te plaatsen, en hij leeft weer helemaal!
[2]
Daarvoor is voor jullie mensen een zeer grote inspanning en volhardende
oefening nodig; want men moet er wel voor zorgen dat het hart de hoogste mate
van meegaandheid heeft, opdat het zich op ieder gewenst ogenblik in de optimale
liefde tot God kan storten. Als het dit kan, dan is de mens als mens ook
volmaakt en dan moet gebeuren wat het hart vanuit God wil! Wanneer je op deze
manier toegerust een wereld wilt scheppen, moet deze ontstaan in
overeenstemming met jouw goddelijke wil en volgens de macht van de goddelijke
liefde, die, door haar totale aanwezigheid, maakt dat jouw hart een hoog
levensvuur is en dat jouw uitstraling een hoog levenslicht wordt dat ver om
zich heen licht verspreidt en werkzaam is. Hetgeen tevoren in je wil vorm
aanneemt door je wijze kennis die van God komt, zal uit de substantie van je
krachtig uitstromende levenslicht der liefde zich ook meteen voegen in de door
jou van te voren doordachte en duidelijk voorgestelde vorm, en in enkele
ogenblikken heb je dan in die vorm een hele wereld voor je, die je dan zelfs
kunt fixeren en blijvend kunt laten zijn, als je zuiver en volkomen in het
bezit bent van de goddelijke wil en de goddelijke liefde.
[3]
Natuurlijk kun je niet al meteen vanaf het eerste begin in het volle bezit zijn
van de goddelijke wil in jezelf als je God tevoren niet In alle volheld hebt
opgenomen in je hart door de zuivere, ware, al het andere buiten sluitende
liefde; want als God niet volledig in je is, kan Hij ook niet volledig in je
willen.
[4] Maar God boven alles uit alle
macht liefhebben, is met zo gemakkelijk als jij je dat voorstelt! Daar is
vooral een volgens de wetten van Mozes volkomen zuivere levenswandel voor
nodig. Als deze levenswandel door allerlei tegen de orde indruisende
levensfouten (zonden) werd verstoord, hebben noodzakelijkerwijs ook alle
krachten die voor het leven nodig zijn schade geleden, en daardoor zijn deze
tot materie geworden en zodoende als het ware volledig gedood.
[5] Iemand, wiens leven op deze manier
misvormd werd, kan God dan onmogelijk vanuit al zijn met de orde
overeenstemmende levenskrachten boven alles liefhebben, omdat zulke mensen vaak
al voor meer dan tweederde dood zijn. Zo iemand moet dan door een uiterste
verloochening, die vaak jarenlang duurt, de gestorven levenskrachten van al
zijn oude hartstochten en gewoontes opnieuw in zichzelf tot leven brengen en
pas op die manier langzaam maar zeker overgaan tot de hoogst mogelijke liefde
tot God, wat natuurlijk voor iemand die al zo zeer verwereldlijkt is, geen
gemakkelijke opgave is!
[6] Want als een kerngezond iemand bij
het beklimmen van een hoge berg al heel veel moeite moet doen, en hem dit heel
zwaar moet lijken, hoeveel te meer dan iemand die aan jicht lijdt en nog amper
in staat is om zich op de vlakke grond met krukken voort te slepen! Maar als
iemand die aan jicht lijdt ondanks alles toch zeer serieus een hoge berg wil
beklimmen, dan moet hij, voordat hij er aan begint, een gezonde en sterke
leider zoeken die hem flink kan helpen; dan zou het beklimmen van de hoge berg
zeker heel zinvol voor hem zijn.
[7] Hij zou daarbij zeker flink gaan
zweten, en hoe hoger hij. kwam, hoe heviger; maar hierdoor zou hij zijn oude
ledematen bevrijden van de stoffen die de jicht veroorzaakten en zo vervolgens
de afgestorven delen weer tot leven brengen en op die manier tenslotte de
hoogste top van de berg reeds geheel gezond beklimmen, natuurlijk wel na een
moeizame reis van meerdere dagen. Maar wat een onvoorstelbare moed is er voor
iemand die aan jicht lijdt nodig, om te besluiten naar de hoogste top van de
berg Ararat te gaan! En toch zou dit altijd nog gemakkelijker zijn dan voor een
geheel verwereldlijkt mens het beklimmen van het geestelijk gebergte genaamd:
algehele deemoed en totale zelfverloochening!
[8] Jij kijkt wel heel verbaasd en
zegt bij jezelf: 'Nou, nou, met zulke vooruitzichten zullen vast maar heel
weinig mensen de top van de ware levensvervolmaking op deze aarde bereiken, en
wat dat wonderen doen betreft, zover zal het waarschijnlijk niet komen!'
Ja,ja,je zult daar wel niet helemaal ongelijk in hebben; maar in deze tijd zijn
er zeer levensbekwame leiders bij de hand, met wier hulp het nu niet een te
overmatig zware opgave is om, als je ziel aan jicht lijdt, je met zeer
krachtige steun naar de hoogste levenstop van de geestelijke Ararat te laten
leiden en begeleiden.
[9] Nu is het voor iedereen die maar
enigszins van goede wil is, gemakkelijk om te werken aan zijn levensvoleinding;
want het heeft de Heer behaagd om in deze tijd niet alleen levenskrachtige
leiders uit de hemelen naar deze aarde te roepen om de mensen door hen te laten
voorbereiden en leiden, maar Hij kwam Zelf in het vlees om jullie, aan jicht
lijdende mensen, te genezen en om aan jullie Zijn zuivere goddelijke wil
kenbaar te maken, en o m jullie te leren, God boven alles lief te hebben en je
naaste als jezelf
[10] Voortaan kan niemand er meer aan
twijfelen om de absoluut zuivere wil van God te herkennen, en ook te
ondervinden hoe men God boven alles moet liefhebben en hoe men zijn hart tot
deze liefde kan verheffen. Nu worden de wegen op z'n zuiverst getoond, en wie
ze wil bewandelen kan nu onmogelijk verdwalen. Maar in latere jaren en eeuwen
zal het weer moeilijker worden om vriendschap te sluiten met de allerzuiverste
wil van de Heer; want er zullen behalve echte, ook veel valse profeten opstaan;
ze zullen, zoals jullie dat tot nu toe hebben gedaan, wonderen verrichten en
daardoor veel mensen geheel verkeerde begrippen van God en Zijn zuivere wil
bijbrengen, zelfs onder dwang. Er zal dan grote droefheid en ellende onder de
mensen van deze aarde ontstaan en niemand zal voor de ander als een betrouwbare
gids kunnen dienen, omdat de een zal zeggen en onderwijzen: 'Zie, hier is de
waarheid!' en een ander: 'Kijk, daar of ginds is de waarheid! ' Maar allen die
dit zullen roepen, zullen niet waarachtig zijn, maar geheel en al verkeerd en
vals!
[11] Maar de Heer zal ondanks alles
nog altijd weer knechten op doen staan om degenen die van goede wil zijn de
zuivere wil van God kenbaar te maken, zoals wij deze nu aan jullie duidelijk
maken. Heil aan degenen die zich daar volledig naar zullen richten; want zij
zullen daardoor hetzelfde bereiken als wat jullie nu zo gemakkelijk kunnen
bereiken! Alleen zullen er dan niet veel wonderen verricht worden; want de
Geest van de Heer zal de Zijnen leren daar voorzichtig mee te zijn, om daardoor
niet een heel leger van enkel valse profeten tegen zich in het harnas te jagen
en dan met het zwaard tegen de hel te moeten strijden
[12] De ware waarheidsprofeten zal de
Heer steeds in alle stilte doen opstaan en ze zullen als stille wateren in de
wereld nooit lawaai of een enigszins merkbaar geluid maken; in degenen die
geluid en lawaai zullen maken zal de waarheid en het Woord van de Geest echter
niet zijn.
[13] De door God gewekte echte
profeten zullen in alle stilte ook heel goed in staat zijn om wonderen te doen;
maar de wereld zal daar niets van merken, maar alleen zullen zo nu en dan de
ware vrienden van God het merken tot hun eigen stille troost.
[14] Nu gebeuren er wonderen vanwege
de verstokte joden en heidenen, opdat uiteindelijk niemand kan zeggen dat er
bij de openbaring van deze nu geheel nieuwe leer geen tekenen uit de hemelen
hebben plaatsgevonden die deze openbaring bevestigen. In die toekomstige
tijden echter zullen de mensen meer naar de volle waarheid vragen en niet meer
zozeer naar wonderbaarlijke bevestigende tekenen, waarvan de wijzen zullen
zeggen dat ze hetgeen wit is niet zwart kunnen maken en dat waarheid ook zonder
deze wondertekenen waarheid blijft.
[15] Uit wat ik nu gezegd heb moetje
welopmaken, dat ik ondanks dat ik zo veel eet, toch geen wezen ben waar men
bang voor moet zijn, en dat er tussen ons niet zo'n groot verschil bestaat als
jij voorheen hebt gedacht, maar dat we nu al ongeveer op gelijk niveau staan,
ja, dat jij, omdat je nu al een mens met een lichaam bent, mij al een
belangrijke stap vóór bent! Zeg me nu, of ik ten opzichte van jou nog te
vergelijken ben met een olifant in het gezelschap van een mug! Is het nog nodig
dat ik jullie verlaat omdat ik je niet aansta, of zal ik als dertiende toch nog
maar als leraar bij jullie blijven?"
84
De betekenis van het kindschap Gods op deze aarde
[1] ROCLUS, die Raphaël nu weer
bijzonder graag mocht, zegt: 'O, blijf, blijf! Want nu kun je in ons bijzijn
een wereld opeten, onze liefde ten aanzien van jou wordt daarom niet minder en
onze vrees voor jou niet groter; want nu weten we wie je bent en wat we aan je
hebben.
[2] Maar nu iets anders! Ik weet wel,
dat je toch al weet wat ik je nu ga zeggen, maar mijn metgezellen weten het
niet en alleen omwille van hen zeg ik het nu hardop, opdat ook zij horen wat ik
graag van je verlang! Zeg me, of het nu echt niet mogelijk zou zijn dat ook
jij lid wordt van ons instituut, in ieder geval zo lang, tot wij die volmaakte
levensstaat bereikt zouden hebben die we zo nodig hebben voor het ware heil van
de mensheid!"
[3] RAPHAËL zegt: 'Voorlopig is dat
niet mogelijk, omdat ik nu nog andere verplichtingen heb tegenover de Heer en
de mensen! Maar in geval van nood zal ik steeds als geroepen bij jullie zijn.
Overigens hebben jullie de toezegging van de Heer, dat jullie in Zijn naam
kunnen werken, -en die alleen is machtiger dan talloze myriaden van mijn soort!
Aan deze naam, die luidt: Jezus = Gods kracht, moeten jullie je houden, dan
zullen bergen voor jullie wijken, en stormen en orkanen verstommen, als jullie
levenswandel tenminste zo is dat jullie deze naam waardig zijn! Want dit is
Gods waarachtigste naam in Zijn liefde van eeuwigheid, waarvoor alles buigt in
de hemel, op aarde en onder de aarde!
[4] Ik bedoel hiermee niet: onder de
grond van deze materiële aarde, die rond is zoals elke andere planeet, en
waaronder, dus precies aan de andere kant van ons, eveneens landen, bergen,
meren en zeeën zijn zoals hier; ook bedoel ik niet het binnenste van de aarde,
dat een groots, met een dier vergelijkbaar organisme is, dat dient voor de
ontwikkeling van het voor een hele planeet nodige natuurlijke leven; maar met
de uitdrukking 'onder de aarde' geef ik de morele levensstaat aan van alle
instinctmatig met rede begaafde wezens op de talloos vele andere planeten, waar
ook mensen zijn; maar deze hebben vergeleken met jullie, mensen van deze aarde,
een slechts zeer beperkte bestemming.
[5] Zij behoren ook tot het eindeloos
grote geheel, en vormen als het ware de schakels van een ketting; maar jullie
vormen de spil, omdat jullie als ware kinderen van God de bestemming hebben om
met God en met ons de hele oneindige schepping van God te dragen, van het
kleinste tot het grootste! En daarom plaats ik jullie op of boven deze aarde
meteen onder ons, de huidige bewoners van Gods hemelen!
[6] Als jullie dit nu goed begrijpen,
zullen jullie ook des te meer moeten letten op de naam van de Allerhoogste van
eeuwigheid, omdat jullie daar nu heel goed uit kunnen opmaken dat God jullie
Vader is en jullie Zijn kinderen zijn; als jullie dat niet waren, zou Hij dan
wel naar jullie zijn afgedaald vanuit de hemelen en jullie Zelf opvoeden voor
Zijn eeuwig grote bedoelingen, die Hij al sinds eeuwigheden voor jullie, Zijn
kinderen op het oog heeft gehad en weggelegd?
[7] Wees daarom nu allemaal
buitengewoon verheugd, dat Hij als de Vader van eeuwigheid Zelfnaar jullie toe
is gekomen om jullie geheel tot datgene te maken, waartoe Hij jullie al sinds
eeuwigheid heeft geroepen en bestemd!
[8] En omdat jullie ontegenzeggelijk
Zijn kinderen zijn en Hij naar jullie is gekomen zonder door jullie,
onmondigen, geroepen te zijn, zal Hij van nu af aan nog wel eerder en zekerder
bij jullie komen wanneer jullie Hem in de volle liefde van je hart zullen
roepen en zeggen: 'Abba, lieve Vader, kom, wij hebben U nodig!' jullie hebben
dus de belofte uit de mond en het hart van de Vader Zelf gekregen, daarom hoef
ik dus ook geen tweede belofte te doen. Want deze ene belofte zal reeds eeuwig
waar blijven, en daarom kunnen jullie mij voor jullie instituut gemakkelijk
missen; want waar de Heer Zelf werkzaam is, daar kunnen Zijn hemelsboden heel
goed gemist worden.
[9] Als jullie mij
overigens zo nu en dan als vriend bij jullie willen hebben, dan hoef je mij
maar te roepen, en ik zal meteen bij jullie zijn als jullie je in de liefde en
de orde van de Heer bevinden. Maar als jullie ooit, om wat voor smerige aardse
reden dan ook, de orde van de Vader verlaten, dan zou ik natuurlijk niet bij
jullie komen ook al roepen jullie duizend maal, en zelfs de almachtige naam van
de Vader zou dan leeg en zonder uitwerking blijken te zijn. Als jullie nu nog
iets op je hart hebben, zeg het dan, dan zal ik jullie raad geven! "
85
Overgangsperioden in het rijk van de natuurgeesten
[1] Op het moment dat Raphaël tegen
Roclus en ook tegen diens gezelschap zegt dat zij hem nog meer mogen vragen als
zij-nog iets op hun hart hebben, steekt plotseling een krachtige wind op van de
kant van de zee, die zijn kracht vooral beproeft op de prachtige tenten van de
nog steeds onder ons vertoevende Ouran, die vlak bij de zee staan. Ook is het
gekrijs te horen van een aantal kraanvogels, die wild en in grote verwarring in
de lucht rondvliegen.
[2] De nieuwe schepen in de nieuwe
haven beginnen ook enorm te kraken; want de wind wordt, ondanks het prachtige
weer, steeds heviger en harder, zodat CYRENIUS tegen Mij zegt: 'Heer, de storm
neemt met de minuut toe, als dat zo doorgaat zullen ook wij wel genoodzaakt
zijn een andere plaats op te zoeken! Die wild door elkaar vliegende kraanvogels
betekenen ook niet veel goeds! De dieren moeten erg van iets geschrokken zijn,
anders hadden ze hun nachtelijke rustplaats niet verlaten! Neen, neen, we
moeten hier gauw weg! De wind wordt steeds heviger en voelt ook behoorlijk koud
aan! Zullen we ons toch maar naar de vertrekken van het nieuwe huis
begeven?"
[3] IK zeg: 'Zolang Ik bij jullie ben,
hebben jullie noch wind, noch de koude ervan en ook geen krijsende dieren te
vrezen! In de lucht, zoals ook in de aarde en in het water bevindt zich immers
een groot aantal nog onzuivere natuurgeesten; deze hebben bepaalde perioden en
tijden dat ze op hun eigen manier actief zijn, om daardoor in staat te zijn om
naar een nieuwe en hogere sfeer van werkzaamheid over te gaan.
[4] Zulke geestelijke
overgangsperioden in de natuur zien er dan steeds wat als een stormachtige
natuur uit; dat is allemaal voor het behoud en de voortplanting van het geheel
even noodzakelijk als voor jou het ademen hoogst noodzakelijk is voor het
behoud van je lichamelijke natuurlijke leven. Alsje snel hebt gelopen en
daardoor de geesten van je vlees en bloed in grotere beweging hebt gebracht,
verenigen deze zich en komen daardoor een trap hoger in hun bestaan; daardoor
verliezen de onderste treden als het ware hun arbeiders, en als deze niet al
direkt het volgende moment door nieuwe arbeiders bezet zouden worden dan zou je
meteen bewusteloos neervallen, en bij de snel voortschrijdende en ook zeer
snel toenemende inactieve toestand van de onderste lagen van je lichamelijke
leven ook zeer spoedig het leven van je lichaam geheel verliezen.
[5] Kijk, door het licht en de warmte
van de dag zijn ontelbaar grote hoeveelheden uit de materie bevrijde
natuurgeesten in de planten en dierenwereld naar een hogere trap van bestaan
overgegaan, en bij zeer hoge temperaturen overdag vaak meer dan er uit de grove
materie van de zich op de alleronderste trede bevindende natuurgeesten vrij
gemaakt konden worden! En je merkt dan meteen dat alles dan zo traag, zo zonder
levenslust is en dat de plantenwereld verwelkt en vaak dor wordt. De oorzaak
daarvan is, dat er veel meer levensgeesten uit de natuur naar een hogere trap
van bestaan zijn overgegaan dan er van onder af bij zijn gekomen en hun plaats
hebben ingenomen om daar werkzaam te zijn.
[6] Het gaat ongeveer zoals bij een
rivier, die niets anders is dan een stromende watermassa, die uit vele
duizenden kleine bronnen komt. Als je dus de vijfhonderdduizend bronnen van de
Eufraat droog zou kunnen leggen, dan zou je de rivierbedding helemaal leeg
gemaakt en in korte tijd volledig drooggelegd hebben. Het een wordt waarlijk
door het ander in beweging gebracht, en pas in de voltooide mens hebben .alle
geheel van onderen opstijgende levensgeesten uit de natuur hun eindbestemming
bereikt, dat wil zeggen wat de ziel en de geest van de mens betreft; maar het
lichaam is en blijft nog lang materie en valt uiteindelijk uiteen in allerlei
levensvormen, die tenslotte weer opstijgen tot waar hun bestemming ligt.
[7] Als je dit nu een beetje overdenkt
en ter harte neemt, dan zal deze nu behoorlijk krachtig waaiende wind je zeker
niet verbazen en ook het gekrijs van de kraanvogels niet, want vogels staan op
een hogere trap van intelligentie, en nemen het 't eerste waar wanneer er van
onderaf te welrug elementaire levensgeesten uit de natuur in hen opstijgen.
[8] De grote hitte van de dag heeft
heel veel levensgeesten uit de natuur naar een hogere fase doen gaan en van
onderen is er een algemeen, aanzienlijk en voelbaar tekort ontstaan, en wel
juist in deze streek van de aarde; in het noordoosten is daarentegen door de
huidige dag en ook die van gisteren en eergisteren een ware overvloed aan
natuurgeesten van geheel onderaf uit de materie vrij geworden. Op de plaats
waar ze zijn ontstaan en vrij gekomen kunnen ze niet ondergebracht worden en daarom
trekken of verspreiden zij zich naar die gebieden, waar er een groot tekort aan
hen bestaat. De trekvogels, vooral de kraanvogels, bezitten in dit opzicht een
buitengewoon en uiterst gevoelig leven, zij nemen het eerst van alle dieren
zowel de overvloed als ook het tekort aan genoemde laagste natuurgeesten waar,
ze worden onrustig, vliegen op, en zoeken.dan in de lucht lagen op waarin ze
een overschot van de natuurgeesten vinden, die ze dan door flink in te ademen
opnemen. Door gekrijs geven ze dan te kennen dat ze gevonden hebben wat ze
tekort kwamen; dit gekrijs van de kraanvogels is daarom zowel een teken van
genoegen, als natuurlijk ook van misnoegen.
[9] Deze wind waait
juist nu vanuit het noordoosten en is geheel en al verzadigd met die hier ter
plaatse al zeer schaars geworden eerste en laagste natuurgeesten, die door de
apothekers zuurstof genoemd worden. De koude ervan is daarom voorlopig voor
niemand schadelijk, omdat deze alleen maar een verkwikkende werking heeft en
onze reeds zeer verzwakte ledematen versterkt en aangenaam verfrist. Deze wind
zal een uur duren en dan gaan liggen, en jullie zullen allemaal opgewekt en
monter worden, en de wijn en het brood zal jullie smaken."
86
Over het wezen van de diamant en de robijn (Thummim en Urim)
[1] Cyrenius was met deze verklaring
volkomen tevreden en stelde Mij nu een vraag met betrekking tot de negers, die
hij sinds een uur uit het oog was verloren en die hij ook niet aan een tafel
het avondmaal had zien nuttigen.
[2] IK zei:
'Deze zijn, van al het noodzakelijke voorzien, al meer dan een uur geleden van
hier vertrokken en zullen nu al ruim drie uur gaans hier vandaan zijn! Ik liet
dit vanwege de Essenen gebeuren, omdat die meer dan wie ook uit zijn op
wonderen, en er meteen enkele voor hun instituut gevraagd zouden hebben,
waardoor het goede dat Ik met dit instituut van plan ben, in hoge mate
verijdeld had kunnen worden. In plaats van een van de negers, waarmee in ieder
geval Roclus met al zijn levenservaring het al gauw aangelegd zou hebben, heb
Ik Raphaël op hen afgestuurd, die deze scherpzinnige man beslist goed wist
bezig te houden en zich ook nu nog met hem bezig houdt tot heil van hem, van
het bekende instituut, en van de lijdende mensheid" .
[3]
CYRENIUS zegt: 'Ach, wat vind ik dat jammer vanwege Oubratouvishar; want dat
was werkelijk het toppunt van menselijke natuurwijsheid! Ik zou Justus
Platonicus wel eens willen zien, als Oubratouvishar in Memphis bij hem komt en
hem vast en zeker precies zal vertellen wat hij hier allemaal heeft meegemaakt!"
[4] IK zeg: 'Wel, dan zou je alles wat
zich hier in de vele uren dat de negers hier waren, heeft afgespeeld en wat er
allemaal is gesproken, haarfijn en exact opnieuw horen vertellen! Want dit
soort mensen heeft ten eerste een zeer sterk geheugen en ten tweede -wat
uiterst belangrijk is -kennen ze de leugen niet en houden ze niets achter;
daarom zullen ze ook niets verzwijgen voor de overste van Memphis. Overigens
heb je wel een zeer mooi en kostbaar aandenken aan hen, namelijk de grote
diamant, die een onschatbare waarde heeft op deze wereld.
[5] Omdat Ik deze steen nu ter sprake
heb gebracht, moet Ik je ook iets over de bijzondere eigenschap ervan
vertellen. Omdat hij een buitengewoon glad oppervlak heeft, ontwikkelt zich op
dat oppervlak altijd een soort elektromagnetisch vuur, of duidelijker voor je
uitgedrukt: om zijn buitengewoon gladde oppervlak spelen steeds een heleboel
natuurgeesten van de edelste soort. Ze dringen er in grote getale omheen en
omgeven hem van alle kanten en veroorzaken door hun voortdurende activiteit ook
een zeker bijzonder oplichten van zijn vlakken, wat aan deze steen dan ook in
de ogen van de mensen een bijzondere waarde verleent.
[6] Bijna dezelfde waarde heeft ook de
Urim (robijn), die ook een soort diamant is; alleen is de diamant een moeilijk
splijtbare, onmiskenbare bundeling van ontelbare wijsheids natuurgeesten,
vandaar ook zijn buitengewoon grote hardheid, -terwijl de urim een bundeling
van liefdes natuurgeesten is, vandaar dat hij ook rood is, Iets minder hard en
er zich om het oppervlak van de robijn heen, vooral als hij zeer goed en zeer
glad gepolijst is, steeds een groot aantal liefdes natuurgeesten scharen, wat
deze steen dan ook een heel bijzondere lichtende glans verschaft, die met
zelden, zelfs in een pikdonkere nacht, als een matte gloed voor het
lichamelijke oog zichtbaar is.
[7] Als je nu de genoemde twee
steensoorten op je borst hangt, breng je daardoor een aantal liefdes en
wijsheids natuurgeesten mechanisch in nauw contact met de uitstralende
levenssfeer van je ziel (aura); deze geesten worden dan door de levensgeur van
je ziel in beweging gebracht, worden zeer actief en brengen daardoor in je ziel
een groter licht teweeg; in dit licht veroorzaken de speciale
intelligentiedeeltjes van de natuurgeesten dan ook een soort spiegelreflex in
je ziel, waardoor de ziel op dat moment vanzelf in een hoger en dieper weten
geraakt en op deze manier helderder ziet dan anders in haar normale aardse
toestand.
[8] Om deze reden heeft Mozes dan ook
al zijn broer Aäron, de opperpriester, aangeraden om de thummim en urim
platen op zijn borst te dragen en wel gedurende de uitvoering van zijn ambt,
waar hij dan ook in staat was te profeteren.
[9] Maar van nu af aan zal in plaats
van de genoemde platen de ware liefde tot God en haar wijsheid hetzelfde
bewerkstelligen, en dat in veel hogere en sterkere mate; maar ondanks dat heb
Ik je alleen maar de bijzondere eigenschap van beide genoemde edelsteensoorten
bekend gemaakt opdat je dit weet'
87
Over sieraden van goud en edelstenen bij heersers
[1] (DE HEER:) 'Een dergelijke
eigenschap en werking zou ook bij andere voorwerpen bereikt kunnen worden als
ze tot een buitengewone gladheid konden worden gebracht; omdat dit echter bij
andere voorwerpen vanwege hun te geringe hardheid niet goed te doen is, kunnen
hiervoor alleen maar thummim en urim gebruikt worden. De oude Egyptenaren
wisten dat heel goed en gebruikten deze beide steensoorten ook voor dat doel.
De oude wijzen en de farao's droegen daarom steeds zulke stenen op hun borst en
ook op hun hoofd in een gouden diadeem.
[2] Wie derhalve in die tijden zulke
stenen droeg, werd door het volk steeds als een patriarch en als een wijze
gezien. Zodoende hadden in die tijd koninklijke sieraden een echte en ware
reden. In deze tijd zijn ze echter niets anders dan een ijdel uithangbord van
aardse rijkdom en hoogmoed, als ook van liefde voor pracht en praal, zelfzucht
en de bovenal verdoemenswaardige heerszucht. Weliswaar zijn keizers, koningen,
vorsten en generaals nog steeds met deze wijsheidstekenen getooid; maar waar is
de oude ware reden?! -Daarom is datgene, wat ooit bij de ouden een van de
belangrijkste deugden was, nu een van de belangrijkste ondeugden geworden!
[3] Zo was ook in de oude tijden het
heersen een belangrijke deugd; want ten eerste waren er in een land immers
nooit zoveel waarachtig wijze en ervaren mensen voorhanden en degene, aan wie
men de last van de algehele leiding van het volk opdroeg, had steeds een onaangename
positie en moest altijd de leraar en raadgever van duizenden zijn!
[4] Niemand vocht om deze functie. Het
volk, overtuigd van de noodzakelijkheid van een wijze leider, bouwde de
mooiste woning voor hem en versierde de vertrekken met allerlei edelstenen, met
goud, parels en kostbare schelpen, en ze voorzagen de leider van alles wat hij
maar nodig had voor een aangenaam leven, en zijn woord was voor het volk een
wet. Daar is vandaag de dag nog het grote aanzien van de heersers op gebaseerd,
- echter met dit grote verschil:
[5] Toentertijd had de heerser geen
wapens nodig; zijn woord was reeds alles in alles. Wat hij aanraadde en wat hij
wilde hebben, werd met vereende krachten tot stand gebracht en dit alles met
grote liefde en vreugde. Wie een of andere schat vond of een bijzonder mooi
kunstwerk vervaardigde, bracht dit naar de leider van het volk. Want bij de
ouden bestond de wijze gewoonte om als volgt te oordelen: 'Wat er ook maar
enigszins toe kan dienen de wijsheid van de leider te verhogen, moet aan hem
gegeven worden; want de wijsheid van de leider is de orde en het geluk van de
volkeren!'
[6] Maar nu leeft dit allemaal niet
meer, en in plaats van de oude deugd is nu een ware zonde der zonden van de
mensheid gekomen. Waar zijn de patriarchen? O Babel, jij grote wereldhoer, jij
hebt de aarde verpest! Maar daarom ben Ik nu gekomen om de mensen van hun oude
erfelijke kwaal te verlossen, om een vloek te leggen op alle kostbaarheden van
de aarde en om te zegenen de harten die van goede wil zijn.
[7] Van nu af aan zal Mijn woord de
kostbaarste edelsteen zijn voor de mens en waar en zuiver goud Mijn leer. Ieder
mensenhart dat vervuld zal zijn van zuivere liefde tot God en tengevolge
daarvan tot zijn naaste, zal een waar en levend paleis en een tempel zijn, en
wiens hart het volst zal zijn met liefde, die zal een ware koning in Mijn rijk
zijn!
[8] Daarom: Geen klinkend metaal en
geen geslepen diamant zal jullie meer dienen als kroon van het leven, maar Mijn
Woord en het handelen daarnaar! Want van nu af aan moet geen enkele materie
voor jullie hart meer waarde hebben, doch alleen Mijn Woord en het vrije
handelen naar Mijn Woord vanuit de eigen wil.
[9] Wel moeten keizers en koningen
zich buitendien tooien met de oude sieraden; maar willen ze wijs en machtig zijn,
dan moeten ze daar toch geen enkele waarde aan hechten, maar alleen aan Mijn
Woord! Wie dat met zullen doen, zullen dan ook spoedig door vele vijanden
omringd zijn!
[10] Maar als iemand al waarde hecht
aan edelstenen en aan goud, dan moet hij dat doen op grond van de bijzondere,
door hun natuur bepaalde eigenschappen, die ware realiteit zijn, maar nooit op
grond van de ingebeelde waarde, die een leugen is!
[11] Wanneer een vorst zijn
woonvertrek helemaal met puur en goed gepolijst goud zou laten bekleden, om
daarin door de inwerking van de meer zuivere natuurgeesten in een profetisch
helderziende toestand te geraken om zo, in zijn zware taak het volk te leiden,
veel gewaar te worden van wat hem anders zelfs de beste spion niet kan
vertellen, dan zou hij daar goed aan doen; het goud stamt uit het licht, en
vooral op het glanzende oppervlak ervan verzamelen zich altijd grote aantallen
van de meer zuivere natuurgeesten. Dit is een onmiskenbare eigenschap van
zuiver goud en daarin ligt ook alleen de waarde van dit metaal.
[12] En natuurlijk moet zo'n
voorziening dan gebaseerd zijn op zuivere kennis en inzicht, maar nooit alleen
op wat men heeft horen zeggen, dus geheel bijgelovig; want de mens heeft zijn
verstand van God gekregen om alles eerst te onderzoeken en de ware grond goed
te leren kennen, en dan pas het goede en nuttige te behouden met goede
bedoelingen voor het bijzondere als ook voor het algemene. Wie dat doet,
handelt juist en binnen Mijn orde en zal door geen enkele handeling op het
verkeerde pad raken.
[13] Maar als iemand alleen maar op
basis van horen zeggen en door blind geloof, dat eigenlijk bijgeloof is, zo'n
voorziening treft, en daarvan ook zou merken dat deze soms werkt, maar niet
weet waarom en op wat voor gebied deze werking volgens de natuur plaatsvindt,
en tot waar deze zich uitstrekt en noodzakelijkerwijs haar grenzen heeft, -dan
zal zo iemand, die op grond van zijn eerste levensontwikkeling ook heel
gemakkelijk de gevoeligheid voor dergelijke subtiele invloeden bezit,
gemakkelijk zijn dwaze, materiële fantasieën en voorstellingen van allerlei
aard als invloeden van natuurgeesten beschouwen en zich daardoor tot een
verschrikkelijk valse profeet verheffen en veel kwaads aanrichten, vooral als
hij, als machtig vorst, middelen in handen heeft waarmee hij geweld kan
aanwenden; en dan zijn er ook duizend duistere dwaalwegen mogelijk."
88
Geloof en verstand
[1] (DE HEER:) 'Daarom moet een goed
navolger van Mijn leer nooit lichtvaardig iets aannemen zonder het van tevoren
nauwkeurig onderzocht te hebben. Pas wanneer hij alles wat daarin naar voren
komt grondig heeft leren kennen en ervan overtuigd is, moet hij het goede en
ware als levenswaar aannemen en er dan verstandig en wijs naar handelen; en
daardoor zal hij dan zeker tot een resultaat komen dat men geheel en al terecht
kan aanprijzen als. zijnde vanuit de hemelen gezegend.
[2] Ik ben immers Heer en Meester v:an
eeuwigheid en jullie kennen Mij als zodanig nu volkomen. Ik zou jullie nu van
alles kunnen zeggen, krom of recht, wit of zwart, en jullie zouden het van Mij
aannemen, omdat jullie er nu in je innerlijk van overtuigd zijn wie Ik ben. Zou
dan daarom een blind autoriteitsgeloof op z'n plaats zijn!? Maar wie van jullie
kan zeggen dat Ik dat van iemand verlang of ooit verlangd heb?! Ja, Ik verlang
geloof, geen blind en dood, maar een volop levend geloof! Ik leer jullie
waarheden waarvan de wereld nog nooit enig vermoeden heeft gehad, maar Ik zeg
daarbij niet: 'Geloof je dat?', maar: 'Heb je het goed begrepen?' En wanneer je
zegt: 'Heer, dit en dat is me hierin nog onduidelijk!', dan verduidelijk Ik de
zaak met alle middelen die Mij ten dienste staan, net zolang tot je het tot op
de bodem begrepen hebt, en daarna ga Ik pas weer een stap verder.
[3] Ik zou iedereen wel meteen vanaf
het begin zo'n uitleg kunnen geven dat hij een nieuwe les van Mij meteen geheel
en al zou moeten begrijpen; maar Ik weet ook, wat en hoeveel iemand in één keer
aan kan, en daarom geef Ik per keer slechts zoveel als iemand van jullie kan
verdragen, en Ik geef het zaadje tijd om te ontkiemen en wortel te schieten, en
Ik verplicht Mezelf om niet eerder iets nieuws te vertellen dan wanneer het
vorige door en door begrepen is. Ik laat jullie tijd om hetgeen Ik naar voren
heb gebracht en getoond heb te onderzoeken!
[4] Ikzelf zeg tegen jullie:
'Onderzoek alles en behoud het goede en derhalve ook ware!' Als Ik dat Zelf
doe, hoeveel te meer moeten jullie het dan doen, omdat jullie de gedachten van
mensen nooit zo kunnen doorzien als Ik!
[5] Verlang vooral van niemand blind
geloof, maar laat iedereen het waarom zien! En mocht iemand niet in staat zijn
om het met zijn verstand te begrijpen, schuw dan geen moeite om het hem stapje
voor stapje met alle liefde en geduld duidelijk te maken, tot hij in staat is
om jullie goede leer door en door te begrijpen; want met een onjuist begrip
moet niemand van jullie een leerling zijn in Mijn naam! Want Ik geef jullie een
helder licht en leven, en daarom zullen jullie geen apostelen zijn van de
duisternis en de dood!
[6] Wie zoekt, zal vinden; aan hem die
vraagt, zal een juist antwoord gegeven worden, en voor wie klopt aan een
gesloten poort, zal deze geheel worden opengedaan!
[7] Niets is zinlozer dan een half
antwoord op een gestelde vraag; helemaal geen antwoord geven is dan veel beter!
En niets is onpractischer dan een halve verklaring over iets waarbij een juist
inzicht van levensbelang is.
[8] Daarom moet degene
die leraar wil zijn, dat wat hij zijn broeder wil leren, zelf buitengewoon
grondig tot diep in de wortel en de oerkiem begrijpen, omdat het anders zo is,
dat de ene blinde de andere leidt en als ze bij een greppel komen, vallen
beiden erin, de leider en degene die geleid wordt
89
De gevaren van goud
[1] (DE
HEER:) 'Je kent nu de echte waarde van het goud en de edelstenen; gebruik ze
ook op de manier die Ik je nu verteld. heb, dan bevind je je geheel in Mijn
orde, zoals een patriarch uit de oertijd! .
[2] Ook de patriarchen uit de oertijd
kenden het.goud, en gebruikten het op de eigenlijke en juiste manier; maar die
hen gingen gebruiken volgens de ingebeelde waarde, kwamen ook zeer spoedig in
groot ongeluk terecht. Want pas door de ingebeelde waarde van goud, parels en
edelstenen ontstonden dieven en straatrovers, en de ene koning werd de andere
vijandig gezind zo gauw hij aan de weet was gekomen dat zijn buurman teveel van
het gele metaal had verzameld.
[3] Dus alleen de dwaasheid van de
mensen veroorzaakt wederzijdse vervolgingen! Hieruit ontstaat tenslotte al het
denkbare kwaad, zoals afgunst, gierigheid, hebzucht, trots, hoogmoed,
heerszucht, vraatzuchtontucht en allerlei vormen van hoererij, -en tenslotte
doodslag, moord en alle gruwelijkheden die mensen zich wederzijds aandoen. En
wat is daar voornamelijk de schuld van? Meestal de totale miskenning van het
goud en de vele edelstenen en parels! De mensen zijn zich van elkaar gaan
onderscheiden al naargelang het bezit van goud! De sterkste verzamelde er veel
van, de zwakste kreeg niets. Degene nu die rijk was aan goud, had enerzijds al
spoedig een aanzienlijk aantal geïnteresseerde vrienden, en de arme werd
anderzijds al spoedig minstens voor een halve dief aangezien, die men niet kon
vertrouwen, en werd daarom veracht! Geen wonder dus, als hij door zo'n
vingerwijzing al gauw een echte dief werd!
[4] Ik zal nu niet verder uitweiden
over deze kwalijke zaak omdat jij, Mijn vriend Cyrenius, je de rest vanzelf
gemakkelijk kunt voorstellen. Maar dit voeg Ik er nog aan toe: als jullie
mettertijd vrij willen zijn van allerlei vijanden, dieven, rovers en
moordenaars, dan moet je de waarde van het goud en van alle edelstenen
beoordelen naar de eigenschappen die ze hebben, dan zullen jullie daardoor het
aantal vijanden zeer aanzienlijk verminderen; want door jullie wijsheid zullen
dan velen zelf wijs worden en Gods orde in alle dingen onderkennen! En als ze
dat doen, zullen ze ook edele en liefdevolle mensen worden, waar jullie niet
voor hoeven te vrezen.
[5] Maar als jullie, of in ieder geval
jullie nakomelingen, het goud, het zilver en de edelstenen weer een gefingeerde
waarde gaan toekennen, dan zullen jullie weer in de oude vijandelijke situatie
terechtkomen waarin jullie je nu bevinden. Ik zeg je: onder bepaalde, juiste
omstandigheden is alles goed op aarde en brengt het zegen door het ware gebruik
ervan voor lichaam, ziel en geest, en voor de zuivere is alles zuiver, en voor
degene die zelf een licht is geworden, kan er geen nacht meer zijn; maar door
een dom, verkeerd gebruik, dat dus in strijd is met de orde, moet uiteindelijk
zelfs het beste slecht worden en in plaats van zegen en heil vloek en onheil
brengen! .
[6] Je weet dat water de meest
uiteenlopende en allerbeste eigenschappen heeft en voor het fysieke leven van
mensen, dieren en planten het onmisbaarste element is; maar als een mens een
huis zou willen bouwen in de diepte van de zee, om daarin met de vissen te
wonen, dan zou zijn lichaam in zo'n woning spoedig de dood vinden. -Zo is ook
het vuur evenals het water een hoogst noodzakelijk element voor het leven; maar
wie zich in het vuur zou storten in de veronderstelling dat hij daarin een nog
grotere hoeveelheid leven verkrijgt, zal al gauw tot as worden en op die manier
geen vonkje natuurlijk leven meer bezitten!
[7] En zo gaat het over het algemeen
met alle dingen! Ja, zelfs de meest giftige planten en dieren zijn een grote
zegen voor deze aarde; .want ze zuigen de slechte, giftige stof uit de lucht
op; hun natuur zit zo in elkaar dat het gif, dat in de nog geheel rustende
levensgeesten van de natuur aanwezig is, geen schade kan toebrengen aan hun
natuurlijke leven"
90
De belangrijkste taak van de mens:
een
volkomen evenbeeld van God te worden
[1] (DE HEER:) 'Laat daarom deze
dingen rustig in hun eigen gebied, waarin zij voor de aarde nuttig zijn; streef
er vooral naar om volmaakte mensen te worden, -ja, jullie moeten zo volmaakt
worden als jullie Vader is, dan zal alle gif van planten en dieren geen vat op
jullie hebben!
[2] Wordt toch weer datgene waartoe
jullie geroepen zijn, wat de aartsvaders waren, aan wie alle schepselen
gehoorzaamden; jullie moeten door het in acht nemen van Mijn leer heer worden
over wat jullie Vader geschapen heeft binnen Zijn orde; hiervan hebben de
negers jullie een klein bewijs geleverd, en onder zulke omstandigheden zal er geen
vijandschap meer bestaan, noch bij jullie onderling, noch tussen jullie en de
aan jullie ondergeschikte schepselen! Maar als jullie buiten deze orde treden,
dan zul je weer genoegen moeten nemen met de oude vloek en de onvrede.
[3] In deze tijd zal er weliswaar voor
Mijn rijk op deze aarde veel geweld nodig zijn, en degenen die het zich niet
met geweld eigen maken, zullen het niet in hun bezit krijgen. Later zal het
echter minder moeilijk gaan; maar zonder een zekere strijd, in ieder geval met
zichzelf, zal Mijn rijk niet reeds op deze aarde verkregen kunnen worden. Want
als het leven op deze aarde al alleen maar strijd is, hoeveel te meer dan het
ware geestelijke leven aan gene zijde, vooral als het zich reeds in deze wereld
als een welkome burger moet openbaren. Maar desondanks zal de strijd voor
iedereen die God waarachtig liefheeft over het algemeen niet zwaar zijn! Want
ieder van Mijn ware vrienden zij gezegd, dat Mijn juk zacht en Mijn last licht
is!
[4] Ik zie dat jij en jullie allen dit
allemaal heel goed hebben begrepen en Ik zeg jullie daarom nu dan ook, dat
jullie reeds met alles zijn toegerust wat jullie voor het verder uitdragen van
Mijn Woord en Mijn wil nodig zullen hebben. Volgens de voorspelling van de
profeet Jesaja is hier nu in deze paar dagen alles in vervulling gegaan, en
daarom is hier nu een dagtaak volbracht.
[5] Wie dit alles inziet en het trouw
in acht neemt, zal vast en zeker de vervolmaking van het leven bereiken en de
dood nooit voelen noch ooit op wat voor manier dan ook waarnemen; want wie al
in dit lichaam het eeuwige leven van zijn geest heeft doen ontwaken, zal bij
het afvallen van dat lichaam niets dan een hem boven alles zaligmakende
bevrijding in het heldere bewustzijn van zijn volmaakte bestaan duidelijk en
juist waarnemen, tevens zal zijn gezichtsvermogen verruimd worden tot in het
oneindige!
[6] Maar degenen die niet vervolmaakt
zijn, zal het op het moment dat hun lichaam afvalt wel iets anders vergaan! Ten
eerste zullen zij in hun lichaam grote pijn te dragen krijgen, die natuurlijk
meestal toeneemt tot het moment dat men het scheidingsmoment noemt. Behalve
deze onvermijdelijke pijn van het lichaam zullen echter ook in de ziel vrees,
angst en tenslotte zelfs een soort wanhoop zich kenbaar maken en de ziel nog
meer pijnigen dan de hevigste pijn van het lichaam. En als de ziel bevrijd
wordt van haar lichaam, dan zal zij er aan gene zijde niet zelden vele jaren
volgens de tijdrekening van deze wereld voor nodig hebben om ook maar tot een
enigszins menselijk bewustzijn te komen; van een algehele vergeestelijking
echter zal misschien in aeonen jaren van deze aarde geen sprake zijn.
[7] Daarom zal het uiterst waardevol
en goed zijn, als jullie voor je broeders ook dezelfde inspanning en hetzelfde
geduld opbrengen, die Ik nu Zelf met jullie aan de dag heb gelegd.
[8] Heil zij jullie en je broeders,
als ook jullie aan het eind van je inspanningen tegen je broeder kunt zeggen:
'Broeder, ik heb aan jou nu mijn dagtaak volbracht, handel er nu naar en
vervolmaak jezelf volgens de jou nu duidelijk gemaakte orde van God, de Heer
van alle leven en zijn van eeuwigheid!"'
91
Alles heeft zijn tijd
[1] .(DE HEER:) 'Ik ben echter een
volle dag over Mijn tijd heengegaan tot jullie heil, en het was Mijn grote
liefde voor jullie, die Mij dat liet doen.
[2] Jullie moeten dit zeker niet
vergeten, en hetzelfde doen als een broeder tegen jullie zal zeggen: 'Verlichte
afgezant van de Heer, blijf nog bij mij;
want mijn hart vindt een geweldige troost en een grote, weldadige versterking
in uw aanwezigheid!' Blijf daar dan, ook al zou het de tijd die jullie
door de geest is voorzegd, ver overschrijden! Want waarlijk, Ik zeg jullie: Een
dergelijk vrijwillig werk van naastenliefde zal door Mij hoog gewaardeerd
worden!
[3] Het is vanzelfsprekend, dat men
dit slechts een, twee of drie keer kan doen voor een vriend; vraagt hij dan
echter weer om nog langer te blijven, troost hem dan met de verzekering, dat je
hem spoedig weer ontmoet en spoor hem aan om voortdurend te handelen volgens
Mijn leer, die Ik jullie allen nu gegeven heb, zegen hem dan in Mijn naam en
vervolg jullie weg volgens de roeping van de geest, die nu door Mij in je woont
als een levend woord en jullie zelf naar het eeuwige leven leidt!"
[4] CYRENIUS zegt: 'Heer, hoe is het
nu? Gisteren nacht zei U dat U na deze dag hier weg zou gaan! Is dat al
als geheel vaststaand op te vatten? Zou het niet mogelijk zijn dat U, o Heer,
ons toch nog een dag schenkt?"
[5]
IK zeg: 'De wijze Salomo zei ooit: ' Alles heeft zijn tijd!', en zo heb ook Ik
Mijn goede en zeer nauwkeurig ingedeelde tijd, en Ik zal daarom dit keer niet
aanjouw verlangen kunnen voldoen; want kijk, in het grote land van de joden
zijn veel steden, plaatsen en dorpen, die allemaal door mensen bewoond worden!
De meesten weten nog niets van Mij, zijn ook Mijn kinderen en wachten vaak al
op de komst van de Vader uit de hemelen, en zullen ook zeer verheugd zijn als
Hij door hen, zoals ook nu door jullie, gezien wordt. Maar, Mijn innige vriend,
het is zeker niet zo, dat er helemaal niet aan je verlangen tegemoet gekomen
wordt! Omdat jullie Mij zozeer liefhebben, wil Ik nog deze hele nacht en van de
dag van morgen nog drie uur bij jullie blijven, omdat het ook Mij een gelukkig
gevoel geeft om bij jullie te zijn; maar langer dan drie uur is in geen geval
mogelijk, want zoals gezegd: Op deze wereld heeft alles zijn tijd en zijn
orde!'
[6] CYRENIUS zegt: 'Maar U bent toch
ook Heer over de tijd en kunt deze tegenhouden of zelfs ongedaan maken!"
[7] IK zeg: 'Wat je nu zegt is goed en
juist! Maar Ik moet je er wel bij zeggen, dat juist omdat Ik Heer ben van de
tijd, en de tijd vanuit Mijzelf verdeeld en vastgesteld heb en Ik in zekere zin
de tijd eigenlijk Zelfben en omdat deze niets anders is dan Mijn hoogst eigen
onveranderlijke orde, is het Mijzelf nagenoeg onmogelijk om in strijd met de
tijd te handelen; want als Ikzelf in zou gaan tegen Mijn orde, dan zou
je spoedig nog maar heel weinig van al die schepselen zien wier bestaan
afhankelijk is van Mijn eeuwig onveranderlijke orde.
[8] Als je slechts een enkelogenblik
datgene wegneemt op grond waarvan iets bestaat, dan gaat op datzelfde ogenblik
ook datgene, wat daarvan afhangt, teniet. Of stel je een stevige burcht voor op
een vaste stenen rots! Je zegt dat deze burcht als voor de eeuwigheid gebouwd is.
Indien Ik echter toe zou laten, dat de machtige rots zo zacht als boter zou worden,
zou de stevige burcht zich dan ook staande houden?! Of stel je voor dat je op
een goed en degelijk schip op zee vaart; zou je iets hebben aan je schip en
zelfs aan de beste wind, als Ik het water liet verdrogen tot op de bodem?! Je
zult er niet aan twijfelen, dat Ik zoiets goed zou kunnen! Het is dus
duidelijk, dat tegelijk met de noodzakelijke voorwaarde, ook datgene wat
daarvan afhankelijk is in het water valt.
[9] Ik regel de tijd overal en ben het
eeuwige gericht daarin; maar in de heilige sfeer van de liefde bestaat
eigenlijk geen tijd meer, en Ik kan alleen aan de liefde altijd nog iets
toevoegen. En het blijft precies bij datgene wat Ik nu gezegd heb! Laat Marcus
ons nu meer wijn brengen, opdat we de koelte van de nacht beter kunnen
verdragen; want we blijven ook deze nacht buiten!"
92
De Farizeeën nemen aanstoot aan de vrolijke maaltijd van de Heer